Grebbeweg West I
Bestemmingsplan - gemeente Veenendaal
Vastgesteld op 31-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Grebbeweg West I van de gemeente Veenendaal;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0345.GrebbewegE217-vg01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).;
1.3 verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan Grebbeweg West I, bestaande uit de kaart van 26 november 2012, waarbij gebruik is gemaakt van een ondergrond welke is ontleend aan GBKN_08-10;
1.4 aan- of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is – maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtergevel:
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel;
1.8 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.11 bedrijf aan huis:
het door één of meer van de bewoners bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.12 beroep aan huis:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijgebouw:
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat productiegebonden detailhandel ook is toegestaan;
1.24 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een perceel door zijn gebruik, karakter, constructie en/of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.27 infrastructuur:
(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (ontsluiting van) de bestemmingen die ingevolge deze regels aan gronden zijn toegekend, zoals aanlegsteigers, (ondergrondse) afvalcontainers, bruggen, duikers, geluidbeperkende voorzieningen, kadewanden, keermuren, lichtmasten, objecten van beeldende kunst, openbaar vervoer haltes, overkappingen, (gebouwde) parkeervoorzieningen, reclameobjecten, stallingsruimten, tunnels, verkeersborden, verkeersgeleiders, verkeersregelinstallaties, vlaggenmasten, vlonders, stuwen, wachthuisjes;
1.28 nutsvoorziening:
(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve (de aansluiting op) het openbare net van gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming, en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen;
1.29 openbare ruimte:
de op de verbeelding aangewezen grond, die bestemd is voor verkeer, groen en water;
1.30 perceelsgrens:
de grens van een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;
1.31 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.32 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf (bordeel);
1.33 voorgevel(rooilijn):
de naar de openbare ruimte gekeerde gevel (bouwgrens), erkers e.d. niet meegerekend;
1.34 vrijstaande woning:
een niet-aaneengebouwde woning;
1.35 waarde - archeologie 3:
gronden (bebouwd gebied) met een hoge archeologische verwachtingswaarde en/of gronden (buitengebied) met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;
1.36 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Staatsblad 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
1.37 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor zelfstandige huisvesting van maximaal 1 huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afmetingen, diepte en breedte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
tussen de verst van elkaar gelegen punten van die bouwwerken, horizontaal, dan wel verticaal gemeten.
2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomende of nog te bouwen gebouw;
2.3 de afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de brutovloeroppervlakte van een gebouw:
gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.8 de hoogte van een bouwlaag:
de horizontale projectie van de ruimte tussen de harten van de vloeren of balklagen.
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.10 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidingsmuren).
2.11 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.12 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.13 het peil:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld aan de zijde waar gebouwd wordt;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen(voorziening);
- b. ontsluiting;
- c. pad;
- d. park;
- e. plantsoen;
- f. speelvoorziening;
- g. water.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van (ondergrondse) gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de maatvoeringseisen, zoals aangegeven in onderstaand schema:
Bouwwerken | Eis |
maximale bouwhoogte speelvoorzieningen | 5 m¹ |
maximale bouwhoogte overige gebouwen en bouwwerken | 5 m¹ |
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden;
- b. extensieve openluchtrecreatie, voor zover de onder a en c bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast;
- c. instandhouding en ontwikkeling van aldaar voorkomende watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen;
4.2 Bouwregels
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouw zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m¹ mag bedragen met een maximale oppervlakte van 10 m².
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegverkeer;
- b. beeldende kunstwerken;
- c. geluidscherm en/of geluidwal;
- d. infrastructuur;
- e. nutsvoorziening;
- f. ontsluiting;
- g. openbaar vervoer;
- h. pad;
- i. parkeerterrein;
- j. plantsoen;
- k. water;
- l. weg.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen,
- b. beroep aan huis met dien verstande dat maximaal 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing op het woonperceel ten behoeve van deze activiteit in gebruik mag zijn;
- c. erf.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wetruimtelijkeordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
- a. bewoning van vrijstaande bijgebouwen;
- b. detailhandel;
- c. de uitoefening van een seksinrichting.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 7.2.1 voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen mits uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Ondergrondse bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, dat deze uitsluitend toegestaan zijn binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Maatvoering
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- b. de regels van het plan ten behoeve van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart. De afwijking mag ten hoogste 5 m¹ bedragen;
- c. de regels van het plan om toe te staan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
- d. de regels van het plan ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen om toe te staan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische installaties wordt vergroot, mits de vergroting leidt tot een hoogte welke niet meer bedraagt dan 1,2 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.
10.2 Geen onevenredige afbreuk
De in 10.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemeen
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6vande Wetruimtelijke ordening het plan wijzigen ten aanzien van:
- a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste
5 m¹ mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart; - b. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Grebbeweg West I
Behoort bij het besluit van de raad der gemeente Veenendaal
d.d. tot vaststelling van het bestemmingsplan Grebbeweg West I
Mij bekend,
de griffier.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Ingenious Vastgoed B.V. is van plan om op een ongenummerd perceel tussen de Grebbeweg en het Valleikanaal twee nieuwe woningen te realiseren. Ter compensatie van deze voorgenomen woningbouw zijn er plannen om op de achterzijde van het perceel, grenzend aan het Valleikanaal, een natuur en ecologisch gebied te ontwikkelen. Het initiatief is gebaseerd op de zogenaamde "Groen door Rood" regeling en is in nauw overleg met de gemeente Veenendaal en Waterschap Vallei & Eem tot stand gekomen.
Het plangebied ligt in een natuurlijke omgeving aan de rand van Veenendaal maar ligt wel binnen de rode contouren die door de provincie Utrecht zijn vastgesteld. Nabij het plangebied zijn in de afgelopen periode al enkele stedelijke ontwikkelingen gerealiseerd, bovendien heeft Waterschap Vallei & Eem ecologische verbindingszone langs het Valleikanaal aangelegd. Het gebied leent zich dan ook uitstekend voor het voorgenomen initiatief. De plannen sluiten aan bij de ruimtelijke opzet van de omgeving en zijn een kwaliteitsimpuls voor het natuurlijke karakter van het gebied.
Omdat met het voorgenomen plan de functie en de invulling van het plangebied wijzigen, past het plan niet binnen de regeling van het geldende bestemmingsplan "Correctieve herziening tussen grift en spoor". De gemeente wenst dan ook middels dit bestemmingsplan medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van het voorgenomen plan. Het bestemmingsplan is opgesteld op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan wordt conform artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening in het vooroverleg gebracht, hierna wordt het ontwerpbestemmingsplan conform artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening zes weken ter inzage gelegd.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de Grebbeweg ongenummerd ten oosten van Veenendaal, kadastraal bekend gemeente Veenendaal, sectie E, nummer 21. Het gebied maakt geen deel uit van de bebouwde kom en ligt min of meer ingeklemd tussen de provinciale weg (N233), Grebbeweg en Groeneveldselaan. Ten noorden van het plangebied ligt het Valleikanaal dat de Nederrijn bij Rhenen verbindt met de Eem bij Amersfoort.
afbeelding - ligging plangebied ten opzichte van Veenendaal (Google Earth)
1.3 Vigerend Plan
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Correctieve herziening tussen grift en spoor". Dit bestemmingsplan is op 13 november 2008 door de gemeenteraad van Veenendaal vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied een groenbestemming gekregen. De voorgenomen realisatie van twee woningen wordt in de vigerende groenbestemming niet mogelijk gemaakt.
Om de afwijking van het geldende bestemmingsplan planologisch-juridisch te regelen en vast te leggen dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
afbeelding - uitsnede plankaart bestemmingsplan "Correctieve herziening tussen grift en spoor"
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
- 1. de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond, evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
- 2. de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
- 3. een verbeelding, met daarop aangegeven de bestemmingen en bijbehorende aanduidingen van alle gronden.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 2 staat de planbeschrijving;
- In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
- In hoofdstuk 4 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
- Hoofdstuk 5 beschrijft het juridische deel van het plan;
- In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
- In hoofdstuk 7 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt ten oosten van de bebouwde kom van Veenendaal aan de Grebbeweg. Het plangebied bestaat momenteel uit grasland en aan de randen van de kavels bevindt zich gevarieerde (hoog opgaande) beplanting. Het gebied heeft in de huidige situatie geen specifieke functie maar maakte in het verleden deel uit van een strook graslanden die gebruikt werden voor agrarische doeleinden. Ten noorden van het plangebied ligt het Valleikanaal, de overgang van het grasland naar het Valleikanaal wordt gevormd door een natuurlijke oever.
Ten oosten van het plangebied bevinden zich enkele woningen op ruim opgezette kavels. Ten westen van het plangebied is een volkstuinencomplex aanwezig. Daarnaast bevindt zich op circa 60 meter ten westen van het plangebied een gasontvangststation. Ten zuiden van het plangebied ligt een groot sportveldencomplex met houtsingels en een grote plas, genaamd de surfvijver.
Het gebied, gelegen tussen het Valleikanaal en de Grebbeweg grenst aan het stadspark De Groene Velden en vormt een natuurlijke overgang naar het natuurgebied het Binnenveld. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 0,8 ha.
afbeelding - begrenzing en ligging plangebied (Google Earth)
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie wordt het hele perceel aan de Grebbeweg opnieuw ingericht. Aan de zijde van de Grebbeweg worden twee nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd. De woningen worden met de voorzijde georiënteerd op de Grebbeweg en worden logischerwijs ontsloten via de Grebbeweg. Op de achterzijde van het perceel, de gronden grenzend aan het Valleikanaal, worden werkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van (natte) natuurontwikkeling.
Natuurontwikkeling
De natuurontwikkeling die op het perceel plaatsvindt wordt verspreidt aangelegd over het gehele perceel. Vanaf de Grebbeweg tot aan het Valleikanaal wordt in verschillende zones aandacht besteed aan het aanleggen van natuur. Gemeten vanaf het Valleikanaal wordt een zone van ruim 20 meter ingericht als natte natuur. Daarnaast wordt aan de voorzijde van de woningen ook ingezet op een groene inrichting.
Woningen
De twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd op een ruim opgezet perceel. Rondom de woningen is veel ruimte vrijgehouden voor de groene invulling en parkeergelegenheid. De woningen zijn qua verschijningsvorm verschillend maar hebben in de basis veel overeenkomsten. Beide woningen hebben een maximale bouwhoogte van 8 meter en krijgen de beschikking over een kelder.
afbeelding - impressie van mogelijk toekomstige inrichting plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Het (inter)nationale en rijksbeleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Veenendaal is dit het geval. Echter het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan, daarom is voor dit bestemmingsplan alleen het relevante beleid kort verwoord.
In dit hoofdstuk volgt een opsomming van de belangrijkste beleidsdocumenten op Rijks-, provinciaal, regionaal en lokaal niveau voor zover relevant voor het plangebied en de voorgenomen actualisatie. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het voorliggende bestemmingsplan.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de SVIR nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
De belangrijkste nationale belangen die voor dit bestemmingsplan relevant zijn, zijn als volgt geformuleerd:
- Efficiënt gebruik van de ondergrond
In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en leidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit; - Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
Het Rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen; - Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Beleidslijn nieuwe Wro (2008)
Om het Streekplan 2005-2015 als beleidskader na 1 juli 2008 slagvaardig te kunnen blijven toepassen, hebben gedeputeerde staten van de provincie Utrecht op 23 juni 2008 het Streekplan 2005-2015 beleidsneutraal omgezet in een structuurvisie. Wanneer gesproken wordt over de structuurvisie worden de volgende streekplannnen bedoeld: het Streekplan 2005-2015, de streekplanuitwerkingen Hart van de Heuvelrug I en II, en de Streekplanuitwerking Nationale Landschappen. Samen met de handleiding bestemmingsplannen 2006 vormt het Streekplan het beoordelingskader voor gemeentelijke ruimtelijke plannen in brede zin.
De Beleidslijn maakt daarbij duidelijk wat onder de nieuwe Wro van de provincie verwacht mag worden: het provinciaal belang wordt gemarkeerd en de inzet van de nieuwe Wro-instrumenten wordt vastgelegd. Omdat de inhoud van het streekplan niet verandert, heeft deze beleidslijn geen consequenties voor het bestemmingsplan.
3.2.2 Structuurvisie 2005-2015
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is op 1 juli 2008 het Streekplan omgezet naar een provinciale structuurvisie. De structuurvisie zet in op zorgvuldig ruimtegebruik voor zowel het stedelijk als het landelijk gebied. In de structuurvisie 2005-2015 geeft de provincie Utrecht inzicht in de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie op de middellange termijn (tot 2015). De provincie zet in op beheerste groei en zorgvuldig ruimtegebruik. Rond steden en dorpen zijn daarom rode contouren gelegd.
Bovendien is ten aanzien van woningbouw in de structuurvisie voor 2005-2015 aangegeven dat, gelet op de opvangfunctie die Veenendaal voor de regio heeft en een gewenst zuinig ruimtegebruik, prioriteit dient te worden gegeven aan het benutten van de binnenstedelijke capaciteit. Het plangebied ligt binnen de rode contour van Veenendaal en de gewenste realisatie van twee nieuwe woningen sluit derhalve aan op het provinciaal beleid.
In de structuurvisie vormt water een ander belangrijk onderwerp. Water vormt een ordenend principe en bij nieuwe ruimtelijke afwegingen vormt water een vertrekpunt. Het voorgenomen initiatief houdt onder meer de ontwikkeling van een natuurvriendelijke oever en een strook natte natuur grenzend aan het Valleikanaal in.
afbeelding - ligging plangebied binnen de rode contour van Veenendaal
3.2.3 Provinciale Verordening Ruimte Utrecht
Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden vrijgelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door Gedeputeerde Staten te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft deze plaats gemaakt voor algemene regels (ruimtelijke verordening). Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen.
Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang. Provinciale Staten van provincie Utrecht hebben op 21 september 2009 de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. In de verordening komen vele onderwerpen ter sprake. De volgende onderwerpen zijn in het kader van dit bestemmingsplan relevant:
- verstedelijking;
- Ecologische verbindingszone;
Het bestemmingsplangebied ligt zoals reeds beschreven in paragraaf 3.2.2 binnen de rode contour van Veenendaal. Ontwikkeling van stedelijke activiteiten is binnen de rode contour toegestaan. Daarnaast vormt het Valleikanaal, dat langs het noorden van het plangebied loopt, een ecologische verbindingszone. Ontwikkelingen zijn toegestaan mits deze niet leiden tot aantasting van de aanwezige natuurwaarden.
Het voorgenomen plan waarbij zowel ingezet wordt op natuurontwikkeling als woningbouw, sluit aan bij de uitgangspunten zoals deze zijn opgenomen in de provinciale verordening.
3.2.4 Waterplan 2010-2015 (2009)
Het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht is vastgelegd in het Waterplan 2010-2015. Op 23 november 2009 is het plan vastgesteld. In het Waterplan wordt de essentie van het provinciaal waterbeleid uiteengezet. Dit op basis van een toekomstverkenning naar de ontwikkelingen en trends waarmee rekening gehouden moet worden en een beschrijving van het speelveld van partijen die bij het waterbeleid betrokken zijn. Gestreefd wordt, vanuit de kernwaarden duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking, naar de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen en het borgen van bestaande kwaliteiten, waarbij het gaat om het bieden van zo veel mogelijk toegevoegde waarde. Van belang is een gebiedsgerichte aanpak, gericht op de lange termijn. De inzet van de provincie daarin bestaat uit initiëren, coproduceren of volgen.
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.6. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie WERV
WERV staat voor de samenwerking tussen de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal. De vier gemeenten vormen een regionaal stedelijk netwerk en hebben gezamenlijk een visie gemaakt voor de ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2015, met een vooruitblik naar 2030. In de structuurvisie zetten de gemeenten in op een gemeenschappelijke woningmarkt; per gemeente zijn de belangrijkste woningbouwlocaties voor de komende jaren bepaald.
Het Binnenveld, het gebied tussen de vier gemeenten, wordt zoveel mogelijk gevrijwaard van bebouwing. In het Binnenveld wordt ingezet op natuurontwikkeling met een mogelijkheid tot waterberging bij extreem hoge waterstanden.
Het plangebied ligt op de rand van het Binnenveld maar binnen de stedelijke contouren. Hierdoor mogen de woningen wel geplaatst worden, maar moet wel het landelijke karakter worden behouden of versterkt.
3.3.2 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem 2010-2015
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem. In het Waterbeheersplan 2010-2015 (vastgesteld op 17 september 2009) heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor de komende zes jaar.
In het waterbeheersplan vertaalt het waterschap zijn taken in concrete doelen voor de periode van 6 jaar, de maatregelen om die doelen te realiseren en de prestatie-/indicatoren waaraan de resultaten kunnen worden afgemeten. Het waterbeheersplan is gevoed door beleid dat in de achterliggende periode is ontwikkeld.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Veenendaal 2025
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De structuurvisie is op 5 november 2009 door de gemeenteraad van Veenendaal vastgesteld. De visie geeft de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling van Veenendaal weer. De visie is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
- 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
- 2. Woon- en werkgebieden met eigen karakters;
- 3. Heldere routes met duidelijke entrees;
- 4. Brandpunten in de stad;
- 5. Groene stad;
- 6. Aantrekkelijke woonwijken;
- 7. Goed gebruik van beschikbare ruimte;
- 8. Bereikbare economische gebieden;
- 9. Een fietsende stad;
- 10. Goed openbaar vervoer
Voor iedere ambitie is geformuleerd wat gemeente Veenendaal wil bereiken en zijn voorbeelden gegeven hoe dit bereikt kan worden.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het zoekgebied voor landschapsontwikkeling. De zoekgebieden betreffen met name de groengebieden langs de randen van het stedelijk gebied. In deze gebieden is verdere versterking van de landschappelijke kwaliteiten en verbetering van de groene uitstraling gewenst.
Het voorgenomen plan betreft niet alleen natuurontwikkeling langs het Valleikanaal maar ook de realisatie van twee nieuwe woningen aan de Grebbeweg. Door op een zorgvuldige manier de nieuwe woningen in het landschap in te passen kan de combinatie van natuurontwikkeling en woningbouw toch als kwaliteitsverbetering voor het gebied worden gezien.
3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan
Het landelijk gebied verandert. Waar vroeger alleen landbouwactiviteiten plaatsvonden, vinden nu ook andere activiteiten plaats, zoals recreatie, verkoop aan huis en er zijn woningen bijgekomen. Ook het landschap en de natuur zijn veranderd: het gebied is meer open geworden door het verdwijnen van de houtwallen en andere streekeigen beplanting.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP), vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2007, beschrijft hoe de gemeente omgaat met het veranderende landelijk gebied.
Het plangebied maakt volgens het LOP deel uit van het stedelijk gebied van Veenendaal maar ligt tegen het slagenlandschap van de Hellen aan. Samen met de Groene Velden vormt de Hellen de groene lob in het oosten van Veenendaal. In deze zone wordt ingezet op lokale waterberging en de ontwikkeling van ecologische stapstenen. Ook beeldkwaliteit van bebouwing en erven en recreatieve ontsluiting zijn aandachtspunten. De reeds bestaande natuur in de Hellen zal een belangrijke uitbreiding krijgen in oostelijk richting door de ontwikkeling van een regionaal natuurgebied met tevens functie voor waterberging.
Bij het voorgenomen plan wordt ingezet op ontwikkeling van natte natuur langs het Valleikanaal. Daarnaast is bij het ontwerp van de twee woningen en de inrichting van de bijbehorende erven veel aandacht besteed aan de beeldkwaliteit. Het plan sluit dan ook aan op de uitgangspunten uit het LOP van de gemeente Veenendaal.
3.4.3 Waterplan Veenendaal 2006
Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.
Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering.
Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.
Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.
In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor enkele aspecten is in het kader van het voorgenomen plan een onderzoek uitgevoerd.
4.1 Bodem
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit, zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.
In het kader van het voorgenomen plan is op 30 augustus 2010 door Ingenieursbureau Land een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Uit het onderzoek blijkt dat in de bovengrond lichte verontreinigingen voor kwik en lood zijn aangetoond. Daarnaast zijn in de ondergrond en het grondwater geen verontreinigingen aangetoond. De kwaliteit van de bodem is dan ook geschikt voor de beoogde functie van het plangebied.
Het aspect bodem vormt op basis van het bodemonderzoek geen belemmering voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan.
4.2 Geluid
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij ruimtelijke plannen gekeken te worden naar de aspecten van geluid. Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer, railverkeer en industrie. In het kader van voorliggend plan is uitsluitend het wegverkeerslawaai relevant.
Wanneer bij een plan sprake is van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten (zoals woningen) verplicht de Wgh ertoe om rekening te houden met de geluidzone van wegen. Op grond van artikel 74 van de Wgh heeft iedere weg een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km/uur.
Het voorgenomen plan betreft naast de natuurontwikkeling de realisatie van twee vrijstaande woningen aan de Grebbeweg. Door Aveco de Bondt is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting op de geplande locatie van de woningen te berekenen. Het onderzoek is als Bijlage 2 aan het plan toegevoegd. In de omgeving van het plangebied liggen verschillende wegen die in verband met het wegverkeerslawaai van invloed kunnen zijn. Het betreft hier de N233, Prins Clauslaan en het Benedeneind.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de locatie van de woningen ten hoogste 48 dB bedraagt, dit als gevolg van het verkeer op de N233. De geluidsbelasting vanwege de Prins Clauslaan en het Benedeneind bedraagt respectievelijk 41 dB en 35 dB. Op basis van deze resultaten kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting van de omliggende wegen is derhalve niet beperkend voor de realisatie van de twee woningen. Voor de woningen kan uitgegaan worden van een goed woon- en leefklimaat.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
In verband met de ontwikkeling van twee nieuwe woningen is het van belang om inzichtelijk te maken of het woon- en leefklimaat niet worden gehinderd door bedrijvigheid in de omgeving. Anderzijds is het ook van belang dat de twee nieuwe woningen niet leiden tot beperkingen op de bedrijfsvoering van de reeds aanwezige bedrijvigheid.
Om inzichtelijk te maken of in de omgeving van het plangebied bedrijvigheid aanwezig is, dat van invloed is op de voorgenomen ontwikkeling, wordt uitgegaan van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlands Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing.
In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die ruimtelijk een knelpunt vormen voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan. Daarnaast worden bedrijven in de omgeving niet beperkt in hun bedrijfsvoering als gevolg van het voorgenomen plan. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009. Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Luchtkwaliteit
In het kader van de Wet luchtkwaliteit is het van belang om bij een ruimtelijk plan te kijken welke invloed het plan heeft op de luchtkwaliteit. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
Aangezien het voorgenomen plan de realisatie van twee vrijstaande woningen betreft, voldoet het plan aan de NIBM grens en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan de Wet Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.5 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen het onderwerp externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
- 1. het Plaatsgebonden Risico (PR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Kwetsbare bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR;
- 2. het Groepsrisico (GR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
In het kader van de externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:
- Inrichtingen, waarin opslag en/of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
- Transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
- Buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Voor elke risicobron is een apart wettelijk kader opgesteld waarin beschreven staat hoe met de risico's moet worden omgegaan. Het betreft hier de volgende wettelijke kaders:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
- circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS).
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Om het aspect externe veiligheid te beoordelen is de risicokaart van de provincie Utrecht geraadpleegd. Op basis van informatie afkomstig van de risicokaart kan het volgende worden geconcludeerd.
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Bevi een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Transportroutes
Ten oosten van het plangebied ligt de provinciale weg N233. De N233 wordt gebruikt als transportroute voor gevaarlijke stoffen en heeft als gevolg daarvan een risicocontour. De risicocontour van de N233 reikt tot het plangebied, zie onderstaande afbeelding.
De risicocontour ligt over een strook van circa 9 meter in het oosten van het plangebied. Aangezien de nieuwe woningen met de woonbestemming niet binnen deze strook worden gerealiseerd, vormt de aanwezigheid van de N233 geen belemmering voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan.
Buisleidingen/gasontvangststation
Ten oosten van het plangebied is een gasontvangststation gelegen met een gastransportleiding (kenmerk W-523-03, 40 bar en 4 inch). In verband met de voorgenomen ontwikkeling van twee nieuwe woningen aan de Grebbeweg is met betrekking tot de externe veiligheid over het gasontvangststation en de leiding informatie opgevraagd bij de leidingbeheerder. Uit de informatie van de leidingbeheerder blijkt ten aanzien van het plaatsgebonden en groepsrisico het volgende.
Buisleiding
Plaatsgebonden risicocontour
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 ligt op 0 meter van de leiding en vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Groepsrisico
De grootste invloedsafstand van de buisleiding in verband met het groepsrisico bedraagt 70 meter. De afstand van de locatie van de nieuwe woning tot de gasleiding bedraagt meer dan 70 meter, de contour vanwege het groepsrisico als gevolg van de gasleiding vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Gasontvangststation
Ook aan het gasontvangststation zijn regels verbonden in verband met het veiligheidsaspect. Gasontvangstations zijn inrichtingen zoals omschreven in artikel 1 van de Wet milieubeheer. Deze categorie inrichtingen vallen vanaf 1 januari 2008 onder de algemene voorschriften van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, ook bekend onder de naam "activiteiten-AMvB"; voor zover de toevoerleiding naar die inrichtingen kleiner zijn dan 21" en er geen andere componenten aanwezig zijn die de inrichting vergunningplichtig maken. De activiteit betreft het "In werking hebben van een installatie voor het reduceren van aardgasdruk". De gemeente is bevoegd gezag voor deze activiteit.
Het onderhavige gasontvangstation heeft een 40 bar toevoerleiding van 6 inch, kent verder geen vergunningplichtige componenten en valt derhalve onder het regime van het Activiteitenbesluit. Voor het station geldt volgens tabel 3.12 "veiligheidsafstanden", een minimale veiligheidafstand voor kwetsbare objecten van 15 meter en voor "beperkt kwetsbare objecten" 4 meter bij stations tot en met 40.000 m³/hr. Deze afstanden worden gemeten vanaf het hekwerk van de inrichting.
De leidingbeheerder wijst tevens op het feit dat conform het Activiteitenbesluit er, voor inrichtingen als deze, een standaard maximale geluidsnorm geldt van 50 dB(A) op de dichtstbijzijnde gevoelige gevel dan wel maximaal 50 meter afstand van deze inrichting. Dit betekent dat er binnen een straal van 50 meter, gemeten vanaf het hekwerk van het gasontvangststation, geen woningen zijn toegestaan. De komst van bebouwing binnen de geluidscontour van het station beïnvloedt mogelijkerwijs de geluidsuitstraling van het gasontvangststation waardoor een andere geluidsfiguur kan ontstaan en eventuele overlast kan veroorzaken.
De afstand van de locatie van de dichtstbijzijnde nieuw te bouwen woning bedraagt meer dan 50 meter. Het gasontvangststation vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Waterhuishouding
Sinds 2001 is het verplicht een Watertoets bij ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - en dus ook het bestemmingsplan - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen.
De watertoets is een instrument dat er voor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen (landelijk én stedelijk gebied) aandacht is voor de kwaliteit en kwantiteit van water. De watertoets is verplicht voor alle overheden die waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten hebben. Maar ook als bijvoorbeeld een particulier of ondernemer een vrijstelling van het bestemmingsplan nodig heeft, komt de watertoets aan de orde. In het kader van de Watertoets wordt contact opgenomen met de waterbeheerder. Dit is de overheid die verantwoordelijk is voor het waterbeheer in het plangebied. Meestal is dat het waterschap, soms Rijkswaterstaat of de provincie, in dit geval Waterschap Vallei en Eem.
4.6.1 Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een grasvlakte met enige opgaande beplanting. In de omgeving van het plangebied is enige bebouwing aanwezig. Het maaiveld ligt op 5,5 m + NAP en de grondwaterstand op circa 0,7 m-mv. De grond bestaat voornamelijk uit dekzand.
Oppervlakte water
In het noorden van het plangebied ligt het Valleikanaal. Het Valleikanaal is van groot belang voor de Gelderse Vallei. Zonder het kanaal zou de Gelderse Vallei regelmatig onder water staan. Het Valleikanaal loopt in westelijke richting en komt uit in de Eem bij Amersfoort.
4.6.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie worden op het perceel twee vrijstaande woningen geplaatst. Het verharde oppervlak in het plangebied neemt hierdoor toe.
Oppervlakte water
Om de toename van het verharde oppervlak te compenseren wordt aan de westzijde van het perceel een nieuwe watergang aangelegd. Daarnaast worden de gronden direct grenzend aan het Valleikanaal ingericht voor natte natuur. De waterbergingscapaciteit ter plaatse van het plangebied neemt in de toekomstige situatie, ondanks de realisatie van twee woningen, dan ook toe.
Bovendien biedt de natte natuurontwikkeling nieuwe kansen voor de flora en fauna ter plaatse van het plangebied.
Riolering
In de nieuwe situatie wordt voor de lozing het afvalwater aangesloten op de bestaande riolering in de gemeente. Het hemelwater wordt zoveel als mogelijk afgekoppeld en direct geloosd op het oppervlaktewater of in de bodem geïnfiltreerd. Om een goede waterkwaliteit te houden is het belangrijk dat bij de nieuwbouw geen uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt.
4.6.3 Conclusie
Zoals in voorgaande beschreven heeft de voorgenomen ontwikkeling een positief effect op de waterhuishouding ter plaatse van het plangebied. Daarnaast biedt het voorgenomen plan nieuwe ontwikkelingskansen voor de flora en fauna in en nabij het Valleikanaal.
Voor de uitvoering van de werkzaamheden aan of nabij het Valleikanaal is een keurvergunning van Waterschap Vallei & Eem nodig. Het waterschap heeft positief gereageerd op het voorgenomen plan en de keurvergunning is dan ook reeds verleend. In de vergunning staan voorschriften waar bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening meegehouden moet worden.
4.7 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumenten
4.7.1 Wetgevend kader
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Om dit te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op een voor de gemeente opgestelde Archeologische Beleidsadvies- en Maatregelenkaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten, landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De op de gemeente toegespitste Archeologische kaart vervangt de inmiddels verouderde Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en Archeologische Monumenten Kaart (AMK).
4.7.2 Waarden en verwachtingen
Voor de gemeente Veenendaal is in juli 2009 een Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart opgesteld. De Archeologische beleidskaart geeft op perceelsniveau aan welke archeologisch bekende waarde of welke verwachting van toepassing is. Op basis daarvan kan in een vroeg stadium van ruimtelijke planvorming gekeken worden of en hoe archeologische waarden beschermd kunnen/moeten worden. Bij elke voorgenomen activiteit om de bodem te verstoren in een gebied met archeologische waarde of verwachting moet namelijk in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of een nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
afbeelding - uitsnede Archeologische Maatregelenkaart Veenendaal
Binnen het plangebied liggen geen zones met bekende archeologische waarden, zoals bekende archeologische vindplaatsen of archeologische monumenten. Zoals op de uitsnede is waar te nemen ligt het plangebied in een categorie 3a zone. Dit betreft een zone met een hoge verwachting voor bebouwd gebied. In deze zone geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen vanaf 5.000 m2. Verder is een vrijstellingsdiepte tot 50 cm -maaiveld van toepassing.
4.7.3 Onderzoek
Het voorgenomen plan is kleinschalig van aard en niet m.e.r.-plichtig, toch is vanwege de voorgenomen werkzaamheden een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek dat in januari 2011 is uitgevoerd door RAAP bestaat uit een bureau- en inventariserend veldonderzoek en is als Bijlage 3 aan het plan toegevoegd.
Uit het bureauonderzoek blijkt het volgende:
- Op het door veen afgedekt dekzand kunnen in principe vindplaatsen voorkomen uit de Vroege Prehistorie. Voor het plangebied is de verwachting voor prehistorische vindplaatsen echter laag.
- Op het veen kunnen vindplaatsen voorkomen uit de Nieuwe tijd. Voor de zone langs het Valleikanaal geldt een middelhoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen in de vorm van huis-/boerderijerven uit de periode na de aanleg van het kanaal.
- Het plangebied ligt in de Grebbelinie. Vanwege de ligging in een inundatiegebied is de kans op vondsten en sporen uit de Tweede Wereldoorlog voor het plangebied laag.
Op basis van het inventariserend veldonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
- Door het ontbreken van een duidelijk reliëf, zoals dekzandkopjes, is er geen reden de lage verwachting voor prehistorische vindplaatsen bij te stellen.
- De bodemopbouw wijst op een ontgonnen veengebied, waar na de ontginning een zandpakket is opgebracht.
- Een van de boringen in de zone met een middelhoge verwachting voor huis-/boerderijerven (boring 3) toont een afwijkende bodemopbouw. Er kan niet volledig worden uitgesloten dat op deze locatie resten aanwezig zijn van een huis-/boerderijerf, maar de kans wordt klein geacht.
- In het plangebied zijn geen aanwijzingen gevonden voor grootschalige recente bodemverstoringen of ophogingen.
Concluderend wordt gesteld dat de kans op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen voor het hele plangebied laag wordt geacht, archeologisch vervolgonderzoek wordt dan ook niet nodig geacht.
4.7.4 Conclusie
Het plangebied ligt gedeeltelijk in de zone categorie 3a, zoals aangegeven op de Archeologische Maatregelenkaart Veenendaal. Voor deze zone is op de verbeelding de archeologische dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 opgenomen. Binnen de zone van deze dubbelbestemming staat het bestemmingsplan maximaal 250 m² aan bebouwing toe. Daarnaast vindt binnen deze zone ook de aanleg van de natuurvriendelijke oever plaats. Het te verstoren oppervlak ten behoeve van deze werkzaamheden bedraagt maximaal 1.350 m². Het totale oppervlak van de verstoringen (circa 1.600 m²) blijft daarmee onder de in het gemeentelijk beleid gestelde ondergrens van 5.000 m². Voor dit bestemmingsplan is derhalve geen onderzoek nodig conform het gemeentelijke archeologiebeleid.
Uit het archeologisch booronderzoek blijkt verder dat ter plaatse van boring 3 resten van een middeleeuws of nieuwe-tijds erf in de bodem aanwezig kunnen zijn. In verband met deze bevinding dient voorafgaand aan de ontgravingen voor de aanleg van de natuurvriendelijke oevers contact opgenomen te worden met de Omgevingsdienst regio Utrecht.
4.7.5 Cultuurhistorie en monumenten
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Ondanks dat het plangebied binnen de rode contour ligt maakt het gebied cultuurhistorisch gezien wel deel uit van een doorlopende zone langs de Grift. Met de aanleg van de N233 (Rondweg-Oost) is deze zone in het verleden doorsneden. De zone wordt echter nog steeds gekenmerkt door een bebouwingslint langs het Benedeneind aan de noordzijde van de Grift. Voor de zuidzijde is kenmerkend dat clustergewijs woningen zijn gesitueerd met daartussen agrarische gebieden, meestal weiland. De woningen binnen deze clusters liggen voornamelijk met de voorzijde aan de Grift. Aan de achterzijde van deze woningen is later de Grebbeweg aangelegd.
De nieuwe woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt liggen met de voorzijde aan de Grebbeweg. Hoewel dit afwijkt van de bestaande clusters met woningen is hiervoor gekozen omdat de zone langs de Grift deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur en goede potenties bevat voor natuurontwikkeling. Bovendien blijft met de situering van de nieuwe woningen aan de Grebbeweg het cluster van de naastgelegen oudere bebouwing aan de Grift in tact.
Monumenten
In de Monumentenwet (1988) wordt naast een waardevol bodemarchief ook gesproken over waardevolle bebouwing. Het kan daarbij gaan om rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Rijksmonumenten zijn beschermd op basis van de Monumentenwet (1988). Gemeentelijke monumenten zijn beschermd op basis van de gemeentelijke monumentenverordening. In het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.
4.8 Ecologie
In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming. In verband met het voorgenomen plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De quickscan uitgevoerd door Van den Bijtel ecologisch onderzoek in oktober 2010, is als Bijlage 4 aan het bestemmingsplan toegevoegd.
4.8.1 Gebiedsbescherming
De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:
- Natura 2000;
- Beschermde natuurmonumenten;
- Ecologische hoofdstructuur.
Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren, Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen (in of in de nabijheid van het Natura 2000-gebied) geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (Natuurbeschermingswet).
Op circa 350 meter van het plangebied bevindt zich het Natura 2000-gebied Het Binnenveld. Het Binnenveld betreft de voormalige staatsnatuurmonumenten de Hel, de Blauwe Hel en de Bennekomse Meent. Vanwege de afstand tot dit Natura 2000-gebied en de inhoud van het voorgenomen plan kunnen significante negatieve effecten voor dit gebied worden uitgesloten.
Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt op Rijksniveau plaats. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet).
In het plangebied en in de nabijheid van het plangebied komen geen beschermde natuurmonumenten voor.
Ecologische Hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. Op basis van de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn ingrepen in de EHS alleen mogelijk in situaties wanneer de ingreep is 'van groot openbaar belang' is en er geen alternatieven mogelijk zijn.
Het plangebied grenst aan het Valleikanaal dat is aangewezen als ecologische verbindingszone en maakt als zodanig onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Voor geplande ontwikkelingen in de gebieden die in of in de nabijheid van de EHS liggen is het zogeheten nee, tenzij-regime van toepassing. Dat wil zeggen dat van alle nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van gebieden die behoren tot de EHS, inclusief ecologische verbindingszones, dient te worden getoetst of deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten. Als er geen sprake is van een significante aantasting, dan kan het plan worden uitgevoerd.
Omdat in de plannen ook de ontwikkeling van natte natuur is opgenomen, zal van een significante aantasting naar verwachting geen sprake zijn. Integendeel, door de realisatie van natte natuur aan de zijde van het Valleikanaal, ontstaat hier een terrein dat zich kan ontwikkelen tot stapsteen binnen de ecologische verbindingszone. Dit onderdeel van de plannen kan derhalve leiden tot versterking van de verbindingszone. In de quickscan worden ook nog aanbevelingen gedaan hoe de natuurontwikkeling kan worden aangepakt.
4.8.2 Soortbescherming
De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).
Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het bestuursorgaan verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.
Voorgenomen plan heeft betrekking op de herontwikkeling van een ongebruikt grasland nabij het Valleikanaal. In de uitgevoerde quickscan (zie Bijlage 4) is daarom ook stilgestaan bij de eventuele gevolgen voor de flora en fauna ter plaatse van het plangebied. De belangrijkste conclusies uit de quickscan zijn:
- In het plangebied zijn tijdens het veldbezoek weinig beschermde soorten aangetroffen. Op grond van de aanwezige biotoop kan echter worden aangenomen dat op het perceel verschillende strikter beschermde soorten voorkomen. Het gaat hierbij vooral om vleermuizen, broedvogels, amfibieën en mogelijk ringslang.
- Omdat in de plannen voorzien is in de ontwikkeling van natte natuur, kunnen eventuele nadelige effecten voor strikter beschermde soorten vrijwel zeker worden voorkomen of gemitigeerd. Het is daarom niet aannemelijk dat de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet zullen worden overtreden. De Flora- en Faunawet zal voor uitvoering van de plannen naar verwachting dan ook geen belemmering vormen.
- Binnen het plangebied zijn mogelijkheden voor de ontwikkeling van vegetaties uit het dotterbloem-verbond en mogelijk uit het verbond van biezenknopen en pijpenstrootje.
- De aanleg van een geïsoleerde poel in de natuurontwikkelingszone kan een belangrijke bijdrage leveren aan het versterken van ecologische verbindingszone.
- De meest voor de hand liggende omzoming van het terrein bestaat uit het handhaven en versterken van de aanwezige knotwilgenrijen, eventueel aangevuld met elzensingels.
Op basis van de quickscan kan geconcludeerd worden dat voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan geen nader onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet nodig is. Het voorgenomen plan zal geen significante negatieve gevolgen hebben voor de aanwezige flora en fauna en kan een kwaliteitsimpuls geven aan de ecologische verbindingszone langs het Valleikanaal.
4.9 Leidingen
Door het plangebied lopen geen kabels en leidingen die een doorwerking behoeven in het kader van dit bestemmingsplan.
4.10 Verkeer En Parkeren
Bij de ontwikkeling van het voorgenomen plan is het van belang dat voor de twee woningen voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd zodat er geen parkeerproblemen ontstaan. Gelet op de ruime opzet van de woonpercelen wordt het parkeren op eigen terrein geregeld.
De woningen worden ontsloten via de Grebbeweg die aansluiting heeft met de Groeneveldselaan. Via de Groeneveldselaan zijn het centrum en de provinciale weg N233 goed te bereiken.
4.11 Duurzaamheid
Met betrekking tot de toepassing van duurzame en milieuvriendelijke materialen en beperking van het energiegebruik kan worden opgemerkt dat daar op uitvoeringsniveau aandacht aan zal worden besteed. Bij de werkzaamheden zal waar mogelijk duurzaam bouwen in de afweging moeten worden betrokken.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Wabo
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
5.2 Indeling Van De Planregels
De planregels behorende bij dit bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken. In onderstaande opsomming wordt per hoofdstuk ingegaan op de inhoud:
- hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 "wijze van meten" wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden;
- in hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt daarbij is geweest om de bestaande planologische situatie te bestemmen. Deze worden in paragraaf 5.3 waar nodig nader toegelicht;
- in hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
- hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.
5.3 Bestemmingen
In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
5.3.1 Groen
Gebruiksmogelijkheden
De gronden die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Groen' zijn bestemd voor:
- de aanleg en instandhouding van de in de omgeving afgestemde beplanting;
- de aanleg en instandhouding van waterpartijen en watergangen;
- de instandhouding van waardevolle bomen.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden. Tevens is het mogelijk binnen deze bestemming objecten van beeldende kunst, speelvoorzieningen en ontmoetings- en hondenuitlaatvoorzieningen te realiseren.
5.3.2 Tuin
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de tuinbestemming mogen gebruikt worden als tuin behorende bij woningen.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden met de tuinbestemming mogen andere bouwwerken met een hoogte van 1 meter worden gebouwd. Het oprichten van bijgebouwen is krachtens het bestemmingsplan in beginsel niet toegestaan. Een uitzondering hierop geldt voor het bouwen van (hoek)erkers en entreepartijen.
5.3.3 Verkeer
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, parkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, objecten van beeldende kunst, verkeerstechnische voorzieningen en afvalcontainers.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden mogen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden.
5.3.4 Wonen
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen na afwijking via omgevingsvergunning toegestaan.
Ook maakt dit deelplan middels een afwijkingsbevoegdheid afhankelijke woonruimte in vrijstaande bijgebouwen mogelijk. Deze afwijkingsbevoegdheid wordt ingetrokken indien de noodzaak vanuit het oog van mantelzorg niet meer aanwezig is. Daarnaast is er een afwijkingsmogelijkheid via omgevingsvergunning opgenomen voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw.
Bouwmogelijkheden
In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen twee zones:
- het bouwvlak en;
- het erf.
Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en mogen in principe alleen op het erf gebouwd worden. Uitzondering hierop zijn:
- 1. de erkerregeling;
- 2. de afwijkende bebouwingsregeling, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan maximaal 50 m² buiten het bouwvlak en de bouw van bijgebouwen niet tot gevolg hebben dat meer dan 50% van het totale erf wordt bebouwd.
5.3.5 Waarde - Archeologie 3
Het noordelijke deel van het plangebied ligt in een zone met een hoge verwachting. De gronden die in deze zone zijn gelegen zijn beschermd door het opnemen van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3".
Binnen deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor bepaalde werken en werkzaamheden verplicht. Tevens geldt een rapportageplicht en een verplichting tot het treffen van technische maatregelen.
Binnen de dubbelbestemming is tot slot ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de betreffende dubbelbestemming bij het verkrijgen van nadere informatie geheel of gedeeltelijk kan worden verwijderd.
Hoofdstuk 6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
6.1 Overeenkomst
De gemeente Veenendaal en Ingenious Vastgoed sluiten een anterieure overeenkomst met betrekking tot de financiele afhandeling van het plan. In de overeenkomst worden afspraken gemaakt aangaande de realisering van de woningen, aanleg van openbare voorzieningen, uitvoering van de natuurontwikkeling en de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan. Indien sprake is van tegemoetkoming in schade komt dit voor rekening van de initiatiefnemer. Ook andere financiële risico's die samenhangen met de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
De economische uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan is derhalve verzekerd, een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan “Grebbeweg West I” ook toegezonden aan diverse rijks-, provinciale, gemeentelijke en private instanties. Door provincie is gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan. De provincie heeft aangegeven dat het voorontwerp bestemmingsplan niet strijdig is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening en de Beleidslijn nieuwe Wro. Door andere instanties zijn geen inspraakreacties ingediend.
7.2 Inspraak
Het voorontwerp bestemmingsplan “Grebbeweg West I” heeft vanaf 3 mei 2012 tot en met 13 juni 2012 ter inzage gelegen. Hiervan heeft een publicatie in de Staatscourant, Veenendaalse krant en op de gemeentesite gestaan.
Er is 1 inspraakreactie ingediend. Samenvatting van deze inspraakreactie is opgenomen in de commentaarnota inspraak d.d. 29 augustus 2012. Hierin staat ook de reactie van het college op de inspraakreactie en dat het bestemmingsplan naar aanleiding van deze inspraakreactie niet is aangepast.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan "Grebbeweg West I" heeft met onderliggende stukken conform afdeling 3.4 van de Algemene wet Bestuursrecht met ingang vanaf 11 oktober 2012 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Ook vanuit de diverse overheidsinstanties zijn geen zienswijzen ontvangen.
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Bureau En Inventariserend Veldonderzoek
Bijlage 3 Archeologisch bureau en inventariserend veldonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan flora en fauna