KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Bestaande Situatie
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
4 Planbeschrijving
4.1 Stedenbouwkundige Visie Stationskwartier
4.2 Stedenbouwkundig Kader
5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Milieu
5.2 Waterhuishouding
5.3 Archeologie En Cultuurhistorie
5.4 Groen, Natuur En Landschap
6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 De Indeling Van De Planregels
6.3 Bestemmingen
7 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Verslag Inspraak En Vooroverleg
8.2 Verslag Zienswijzen

Industrielaan 24

Bestemmingsplan - gemeente Veenendaal

Onherroepelijk op 24-12-2013 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Industrielaan 24 van de gemeente Veenendaal

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0345.Industrieln24-oh01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).;

1.3 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan Industrielaan 24, bestaande uit de kaart XX 00-00-00, waarbij gebruik is gemaakt van een ondergrond welke is ontleend aan GBKN-00-00;

1.4 aan- of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is – maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uit-breiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtergevel:

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat productiegebonden detailhandel ook is toegestaan;

1.20 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een perceel door zijn gebruik, karakter, constructie en/of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.23 maatschappelijke dienstverlening:

activiteiten en instellingen die in de Standaard Bedrijfsindeling, versie 21-07-2008 (SBI 2008) van het Centraal Bureau voor de Statistiek als volgt zijn omschreven:
  • SBI-categorie 86 (gezondheidszorg), voor zover het betreft de SBI-codes 8621 en hoger;
  • SBI–categorie 88 (maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting);
  • Het verlenen van diensten, zoals genoemd in de bedrijfsklassen 94 van de Bedrijfstak S (overige dienstverlening).

1.24 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op tenminste 1,75 m beneden peil;

1.25 perceelsgrens:

de grens van een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;

1.26 voorgevel(rooilijn):

de naar de openbare ruimte gekeerde gevel (bouwgrens), erkers, balkons, dakoverstekken er ondergeschikte bouwdelen niet meegerekend;

1.27 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor zelfstandige huisvesting van maximaal 1 huishouden;

1.28 zorggerelateerde diensverlenende functies:

Functies welke een directe relatie hebben tot de zorg en vergelijkbare 1e of 1,5 half lijns zorgfuncties en welke daarmee naar aard en gebruik vergelijkbare functies, zulks in de meeste brede zin, danwel functies welke een indirecte relatie met de zorg hebben, het betreft dan bijvoorbeeld een opticien, een audicien, huisvesting voor ondernemingen en instellingen die zich bezig houden met dienstverlening op het gebied van maatschappelijke- en zorggerelateerde zaken of ondernemingen die zich bezig houden met de verkoop van zorggerelateerd producten zoals een verkooppunt voor bijvoorbeeld loophulpmiddelen, gehoorhulpmiddelen en welke daarmee naar aard en gebruik vergelijkbare functies, zulks in de meeste brede zin.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afmetingen, diepte en breedte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

tussen de verst van elkaar gelegen punten van die bouwwerken, horizontaal, dan wel verticaal gemeten.

2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomende of nog te bouwen gebouw;

2.3 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, technische installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de brutovloeroppervlakte van een gebouw:

gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 de hoogte van een bouwlaag:

de horizontale projectie van de ruimte tussen de harten van de vloeren of balklagen;

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidingsmuren);

2.11 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.12 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.13 het peil:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld aan de zijde waar gebouwd wordt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. intramurale woonzorgvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'intramurale woonzorgvoorziening';
  2. wonen met zorg ter plaatse van de aanduiding 'wonen met zorg';
  3. maatschappelijke dienstverlening;
  4. zorggerelateerde dienstverlenende functies.
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen dan wel uitritten, tuinen, erven en water.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 . voor de bouw van hoofdgebouwen, met dien verstande dat:
  1. grenzen van het bouwvlak met maximaal 2,5 meter overschreden mogen worden;
  2. grenzen van hoogtescheidingslijnen met maximaal 3 meter overschreden mogen worden
  3. de maximale bouwhoogte met maximaal 2 meter overschreden wordt indien dit vanuit bouwkundig oogpunt noodzakelijk is.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijkeordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
  • detailhandel zonder enige relatie met de zorg;
  • seksinrichting;
  • prostitutie.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 en toestaan dat er niet zorggerelateerde commerciële functies zich vestigen onder voorwaarde dat:
  1. het maximum vloeroppervlak aan gezamenlijke niet-zorggerelateerde commerciële functies niet meer bedraagt dan 1.680 m2;
  2. er geen sprake mag zijn van detailhandel;
  3. de hier bedoelde functies uitsluitend op de begane grond worden uitgeoefend;
  4. geen sprake is van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. het besluit van burgemeester en wethouders niet is strijd is met een goede ruimtelijke ordening en het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, dat deze uitsluitend toegestaan zijn binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals bijvoorbeeld in- en uitritten en brandtrappen, die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan.
In afwijking van het voorgaande is ondergrondse huisvuilinzameling wel toegestaan.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Vormen van verboden gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijkeordening en artikel 2.1 van de Wetalgemene bepalingen omgevingsrecht, geldt in ieder geval:
  1. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  2. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  3. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;

6.2 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Maatvoering

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels van het plan ten behoeve van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart. De afwijking mag ten hoogste 5 m¹ bedragen;
  3. de regels van het plan om toe te staan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, (ondergrondse-)huisvuilopslag en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
  4. de regels van het plan ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen om toe te staan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische installaties wordt vergroot, mits de vergroting leidt tot een hoogte welke niet meer bedraagt dan 1,2 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

7.2 Geen onevenredige afbreuk

De in artikel 7 lid 1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6van de Wetruimtelijke ordening het plan wijzigen ten aanzien van:
  1. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste
    5 m¹ mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart;
  2. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

9.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanIndustrielaan 24
Behoort bij het besluit van de raad der gemeente Veenendaal
d.d. tot vaststelling van het bestemmingsplan Industrielaan 24
Mij bekend,
de griffier.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Sinds enige tijd wordt er gestudeerd op de herontwikkeling van het terrein van zalenverhuurcentrum/kerkgebouw "De Shelter" in Veenendaal. De locatie maakt onderdeel uit van het binnenstedelijk bedrijventerrein "Het Ambacht" en behoort tot het te transformeren gebied van het "Stationskwartier". De locatie van "De Shelter" is in het stationskwartier aangewezen als een mogelijke plek voor een baken.
In opdracht van Burgland Projectontwikkeling regio West B.V. en Patrimonium woningstichting is in oktober 2010 door Buro SRO een plan voor herformulering van het stedenbouwkundig kader voor het gebied opgesteld. Deze is tevens opgenomen in de geactualiseerde Visie Stationskwartier. Het voorkeursmodel dat hierin wordt geschetst bestaat uit een deels gebouwde plint met parkeren op maaiveld. Boven de plint komen een drietal geschakelde volumes van verschillende hoogtes. Het volume op de hoek van de Industrielaan/Laan der Techniek en het overgrote deel aan de Laan der Techniek huisvest een intramurale zorgvoorziening, welke een directe relatie hebben met de functies in de ondergelegen plint. Het zuidelijk gelegen volume huisvest maatschappelijke-, zorggerelateerde- en zorggerelateerde commerciële dienstverlening, geen detailhandel zijnde, welke worden doorgezet naar de begane grond.
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Veenendaal heeft in een vergadering op 30 november 2010 besloten in principe medewerking te verlenen aan de bouw van het woon-/zorgcomplex. Een voorwaarde is dat er voor de locatie een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld. De in het stedenbouwkundig kader aangegeven ontwikkeling past namelijk niet binnen het huidige bestemmingsplan. Om de ontwikkeling van de locatie toch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de gemeente Veenendaal en ligt ten zuiden van het centrum van Veenendaal op het bedrijventerrein "Het Ambacht". Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Industrielaan en aan de oostzijde door de Laan der Techniek. Ten zuiden van het plangebied is een groothandel in meubels gevestigd en ten westen van het plangebied is sinds januari 2010 het gezondheidscentrum Veenendaal gevestigd.
De volgende twee afbeeldingen tonen de ligging en de begrenzing van het plangebied.
afbeelding
Ligging plangebied (nabij pijl)
afbeelding
Begrenzing plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Op de locatie van het plangebied is het bestemmingsplan “Het Ambacht” in werking getreden. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 10 december 2009. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan.
afbeelding
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan.
In het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming “Bedrijf”. De planontwikkeling is niet in overeenstemming met deze bestemming. Om deze reden moet het vigerende bestemmingsplan (partieel) worden herzien ex. artikel 3.1 Wro.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het plan voor de locatie beschreven;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • In hoofdstuk 6 wordt het juridische deel van het plan beschreven;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

2 Bestaande Situatie

Het binnenstedelijk bedrijventerrein "Het Ambacht" is één van de oudste specifieke bedrijventerreinen in Veenendaal. Het westelijk deel van het bedrijventerrein is één van de grotere transformatielocaties in Veenendaal. Op het bedrijventerrein, aan de kruising met de Industrielaan en de Laan der Techniek, ligt onderhavig plangebied. In het plangebied, dat een oppervlakte beslaat van ca. 4.000 m2, was in het verleden zalenverhuurcentrum "De Shelter" gehuisvest. Momenteel is het woonhuis in gebruik, en worden het kerkgebouw en het zalencentrum gebruikt door de stichting "Wake Up" uit Veenendaal.
Ten westen van de locatie is recent het gezondheidscentrum Veenendaal gerealiseerd. Ten oosten en ten zuiden van de locatie bevinden zich diverse bedrijven. Ten noorden van de locatie ligt een parkachtige omgeving waarin een viertal geschakelde appartementencomplexen staan.
Oost-west verbinding
De verbinding Industrielaan/'t Goeie spoor/Wageningselaan is een belangrijke oost-west gerichte doorgaande route in Veenendaal. Deze route verbindt de Rondweg-Oost met de Rondweg-West en ontsluit het station Veenendaal Centrum voor autoverkeer. Nabij het station liggen er diverse andere stedelijke functies aan deze structuur zoals een zwembad, een VMBO-college, kantoren en diverse appartementencomplexen. Ruimtelijk heeft dit tot gevolg dat er sprake is van relatief grootschalige bebouwing langs of nabij deze route.
De oost-west verbinding bestaat uit een aaneenschakeling van verschillende sferen. Vanaf de rotonde met de Rondweg-Oost kent de Industrielaan een relatief groen en open karakter. Dit karakter komt met name voort uit de aanwezigheid van de sportvelden ten noorden van de Industrielaan. Richting het station vormen de vier galerijflats een duidelijk herkenningspunt. Deze flats bestaan deels uit negen lagen met een dakopbouw en staan in een parkachtige omgeving die aansluit op het groene karakter van het sportpark. Verder naar het westen neemt dit groene karakter enigszins af en bestaat de bebouwing uit losse middelhoge complexen (3 tot 5 lagen) met verschillende functies. Het beeld van de zuidzijde van de Industrielaan wordt bepaald door gedeeltelijk laagwaardige bedrijfsbebouwing. De brandweer, de school en het nieuwe medische centrum vormen echter wel drie herkenbare bouwwerken, hoewel de eerste twee onderdeel vormen van het transformatiegebied.
Na het station neemt het groene karakter van de oost-west verbinding weer toe. Een brede groene strook scheidt de route van de tweelaagse woonbebouwing. De aantakking op de Rondweg-West is vervolgens duidelijk herkenbaar door de aanwezigheid van het zwembad en een appartementencomplex van 11 lagen dat de afronding vormt van de wijk “het Franse gat” en als baken fungeert op de hoek van de Rondweg-West en 't Goeie Spoor.

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppenvlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er
wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
  • Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Planspecifiek
Dit plan past in de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro worden voorlopig zes projecten beschreven: mainport ontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, waddenzee en waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Binnenkort zullen nog volgen: hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJselmeergebied.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

3.2 Provinciaal Beleid

Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is hét ruimtelijk beleid dat de provincie Utrecht vastlegt voor de periode 2013-2028, en Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), het instrument dat daarvoor kaders stelt voor gemeenten in de provincie, klaar zijn voor besluitvorming door Provinciale Staten. In de PRS 2013 - 2028 zijn onder meer de volgende provinciale belangen vastgelegd:
  • Duurzame leefomgeving
    1. ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie;
    2. behoud van de strategische grondwatervoorraden;
    3. ruimte voor duurzame energiebronnen;
    4. anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering;
    5. behouden en versterken van de kemkwaliteilen van het landschap;
    6. behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.
  • Vitale dorpen en steden
    1. realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling;
    2. een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden;
    3. optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte;
    4. een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer.
Planspecifiek
Het stedelijk programma voor Veenendaal is 3.750 woningen. Dit programma kan geheel via inbreiding worden gerealiseerd. De grootste ontwikkelingslocatie in het stedelijk gebied is Veenendaal-Oost. Daarnaast is er een aantal kleinere inbreidingslocaties. Met deze binnenstedelijke mogelijkheen kan niet alleen de behoefte vanuit Veenendaal zelf, maar ook die van enkele omliggende kernen als Renswoude en Overberg worden opgevangen. Daarnast kan Veenendaal met de ruime inbreidingsmogelijkheden ook een rol spelen bij de opvang van woningbehoefte in de regioe FoodValley.
Het hier voorliggende plan is een binnenstedelijke ontwikkeling zoals hiervoor bedoeld.

3.3 Regionaal Beleid

Regionale samenwerking in het gebied rondom Veenendaal is de laatste jaren volop in beweging.
Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een veband onder de naam WERV. In dit gebied heeft zich de laatste decennia een verstedelijkt gebied ontwikkeld waar in toenemende mate sprake is van ruimtedruk. In ruimer geografisch verband gezien heeft het WERV-gebied een zeer centrale ligging in Nederland en vormt een stapsteen tussen de economische zwaartepunten van de Randstad, het KAN-gebied en het Duitse Ruhrgebied. Binnen WERV is gezocht worden naar samenhangende oplossingen, die recht doen aan de bijzondere kwaliteiten van de regio.
De vier WERV-gemeenten vormen een regionaal stedelijk netwerk en hebben gezamenlijk een visie gemaakt voor de ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2015, met een vooruitbIik naar 2030. In deze Structuurvisie WERV zetten de gemeenten in op een gemeenschappelijke woningmarkt; per gemeente zijn o.a. de belangrijkste woningbouwlocaties voor de komende jaren bepaald.
De centrumzone van Veenendaal is, ook in deze visie, een belangrijke verdichtingzone in regionaal verband voor de middellange en lange termijn. Doelstellingen zijn onder andere de bovenregionale positie van het winkelcentrum versterken, de stedenbouwkundige kwaliteit verbeteren, de centrumstructuur herkenbaarder te maken en de verblijfssfeer te verhogen.
Het WERV-samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel. Dit samenwerkingsverband heeft een zogenoemde Strategische agenda opgesteld. Op basis hiervan is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Thans wordt onder andere gewerkt aan een regionale gebiedsvisie. Veenendaal heelt de ambitie om zich ook binnen dit samenwerkingsgebied niet alleen te profileren als de belangrijkste winkelstad van de regio, maar ook als een jonge leefstad.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan is één van de instrumenten om de hiervoor genoemde doelstellingen te verwezenlijken.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Op 5 november 2009 heeft de gemeenteraad van Veenendaal de Structuurvisie Veenendaal 2025 vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal beeld van de gewenste ruimtelijke en verkeerskundige ontwikkling van Veenendaal. De visie is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
  1. zichtbare en sterke historische identiteit;
  2. woon- en werkgebieden met eigen karakters;
  3. heldere routes met duidelijke entrees;
  4. brandpunten in de stad;
  5. groene stad;
  6. aantrekkelijke woonwijken;
  7. goed gebruik van beschikbare ruimte;
  8. bereikbare economische gebieden;
  9. een fietsende stad;
  10. goed openbaar vervoer.
Voor iedere ambitie is in de structuurvisie geformuleerd wat de gemeente Veenendaal wil bereiken. Tevens worden er voorbeelden gegeven hoe dit bereikt kan worden. De visie is verbeeld in een Structuurkaart.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurkaart behorende bij de Structuurvisie Veenendaal 2025.
afbeelding
Uitsnede structuurkaart Structuurvisie Veenendaal 2025 (plangebied nabij pijl)
Onderhavig plangebied valt op de structuurkaart binnen de functie 'Wonen'. De voorgenomen ontwikkeling van woonzorgwoningen past binnen deze functie. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Structuurvisie Veenendaal 2025.

4 Planbeschrijving

Om duidelijkheid te krijgen over het programma en de invulling van het terrein van "De Shelter" is door Buro SRO een herformulering van het stedenbouwkundig kader opgesteld (Buro SRO, 18 oktober 2010). Voordat hier verder op wordt ingegaan zal eerst de aanleiding voor de herformulering van het stedenbouwkundig kader, de Stedenbouwkundige visie Stationskwartier, aan bod komen.

4.1 Stedenbouwkundige Visie Stationskwartier

Voor het Stationskwartier te Veenendaal is een geactualiseerde stedenbouwkundige visie Stationskwartier opgesteld. Deze visie is in december 2011 door de gemeenteraad van Veenendaal vastgesteld. In de stedenbouwkundige visie maakt de locatie onderdeel uit van deelgebied A. Voor dit gebied wordt gedacht aan het samenbrengen van een groot aantal maatschappelijke functies die niet in een woongebied passen, maar ook niet op een bedrijventerrein thuis horen. in de visie wordt expliciet gesproken over eerstelijns zorg eventueel gecombineerd met andere maatschappelijke en kantoorfuncties.
In de visie vormt de Industrielaan een belangrijke basisstructuur. Daarbij wordt uitgegaan van het verder versterken van het belang van de Industrielaan door het mogelijk maken van hoge bebouwingsintensiteiten. In het bijzonder wordt in de visie de locatie "De Shelter" genoemd. Deze locatie moet ruimtelijk gaan functioneren als een poort naar de stad.
De visie Stationskwartier is uitgewerkt middels een schetsuitwerking. In deze uitwerking, model “wonen/werken”, wordt langs de Industrielaan een wand van vier tot vijf lagen voorgesteld met enkele accenten in de vorm van kleine appartemententorentjes van 8 lagen hoog. De Industrielaan moet op deze manier uiteindelijk uitgroeien tot een stedelijke boulevard met gevarieerde bebouwing. De locatie van "De Shelter" speelt daarbij een belangrijke rol door enerzijds het voortzetten van de levendige plint en anderzijds door ruimtelijk te functioneren als poort naar de stad, waarmee zowel stedenbouwkundig een entree als een beëindiging wordt gevormd.
Uitvoering baken
Momenteel heeft een groot deel van met name de zuidzijde van de Industrielaan een laagwaardige uitstraling. De voorgestelde stedelijke wand op deze locatie heeft in het westen een duidelijk begin/eindpunt in de vorm van het stationsplein. Vanaf het oosten dient het baken deze rol op zich te nemen en zich als poort naar de stad te presenteren. Bij het uitwerken van dit baken is het dan ook van belang een duidelijk herkenningspunt te creëren, in samenhang met het naastgelegen medisch centrum Veenendaal, wat laat zien dat men na het bedrijventerrein een bijzonder gebied nadert dat eveneens functioneel anders gekleurd is.
Het baken vormt dus enerzijds een onderdeel van de stedelijke wand, wat onder andere tot uitdrukking komt door de voortzetting van een levendige plint, en anderzijds is een verbijzondering van de bebouwingsstructuur op deze locatie wenselijk. Om dit ook werkelijk tot uitdrukking te laten komen, en de locatie "De Shelter" (samen met het naastgelegen medisch centrum) ruimtelijke te laten functioneren als poort naar de stad, is het wenselijk een architectonisch baken te realiseren. Het baken vormt een verbijzondering van de stedelijke wand en sluit aan op reeds bestaande herkenningspunten langs de belangrijke doorgaande route Industrielaan/Wageningselaan/'t Goeie Spoor. Daarmee wordt deze route aan twee duidelijke punten opgehangen.

4.2 Stedenbouwkundig Kader

Voor de herontwikkeling van de locatie "De Shelter" dient, op een hoog schaalniveau, ingespeeld te worden op de ruimtelijke verantwoording van een poort naar de stad. Daarnaast dient op een lager schaalniveau aangesloten te worden bij de gedachte van de stadsboulevard, begeleid door een stedelijke wand van 4 à 5 bouwlagen met accenten van 8 lagen. Programmatisch is de locatie bedoeld voor het samenbrengen van een aantal maatschappelijke functies die niet in een woongebied passen, maar ook niet op een bedrijventerrein thuis horen.
Voorgesteld wordt om de locatie te herontwikkelen naar een woonzorgfunctie gecombineerd met maatschappelijke-, zorggerelateerde- en zorggerelateerde commerciële dienstverlening, geen detailhandel zijnde. Daarmee wordt op een passende wijze aangesloten bij de naastgelegen ontwikkeling van het medisch centrum Veenendaal en wordt een goede ruimtelijke en functionele overgang gemaakt met het naastgelegen bedrijventerrein.
Om stedenbouwkundig goed aan te sluiten wordt ruimtelijk (maar ook functioneel) aangesloten bij de naastgelegen herontwikkeling van het medisch centrum Veenendaal. Daarmee worden de rooilijnen, zowel van die van de Industrielaan als van de Laan der Techniek gerespecteerd. Bovendien wordt de naastgelegen hoofdmassa van het medisch centrum, bestaande uit een plint en drie bouwlagen, in zijn hoofdopzet voortgezet.
Om de ruimte van de locatie optimaal te benutten wordt gebruik gemaakt van een tweede maaiveld. De plint, zowel aan de Industrielaan als aan de Laan der techniek, bestaat uit één bouwlaag en huisvest representatieve functies, waarmee de locatie zich aan beide wegen presenteert. Direct achter de plint wordt geparkeerd op maaiveld. Het parkeren is toegankelijk vanaf de Laan der Techniek waar ook geparkeerd kan worden.
Om te voldoen aan de gewenste functie van poort of baken aan de Industrielaan, en om het beginpunt van de boulevard te benadrukken, wordt voorgesteld om een stedenbouwkundig accent te realiseren dat deze functie waar kan maken. Een architectonisch accent van 8 bouwlagen op een plint. Een dergelijk bijzonder architectonische uitwerking is zeker gewenst om juist de functie van poort/baken en de beëindiging/aanzet van de stedelijke wand langs de Industrielaan te benadrukken.
Bij de stedenbouwkundige uitwerking is op basis van eerdere studie een voorkeursmodel nader uitgewerkt, daarbij zijn de inzichten van de stedenbouwkundige van de gemeente verwerkt. Dit model bestaat uit een samengesteld volume op een plint dat min of meer een gesloten wand vormt langs de Laan der Techniek.
Voorkeursmodel
Dit model gaat uit van een deels gebouwde plint met parkeren op maaiveld. Door middel van een dek wordt een tweede maaiveld voorgesteld dat als kwalitatieve woon/leeflaag kan functioneren. Op dit dek wordt met een drietal geschakelde volumes, van verschillende hoogtes, een gebouwde wand gecreëerd naar de Laan der Techniek toe. Zo ontstaat een duidelijke visuele en functionele afschermende werking.
Het volume op de hoek van de Industrielaan/Laan der Techniek en het overgrote deel aan de Laan der Techniek huisvest een intramurale zorgvoorziening, welke een directe relatie heeft met de functies in de ondergelegen plint. De woonzorgwoningen aan de Industrielaan zijn op de bovenste bouwlagen gesitueerd en noord-zuid georiënteerd, de zorgwoningen aan de Laan der Techniek liggen met name op het westen. Door hier de galerijontsluiting aan de oostzijde voor te stellen ontstaat een goede functionele overgang naar de bestaande bedrijven waardoor er geen directe zichtrelatie is en eventuele hinder afgeschermd kan worden. De westelijk gelegen geluidluwe buitenruimte, op het tweede maaiveld, vormt daarbij een aantrekkelijke ruimte die een goede woonkwaliteit te bieden heeft. Het zuidelijk gelegen volume huisvest maatschappelijke-, zorggerelateerde- en zorggerelateerde commerciële dienstverlening, geen detailhandel zijnde, die worden doorgezet naar de begane grond (commerciële plint). Dit volume schermt ook hier het zicht af (en eventuele milieuaspecten) op de ten zuiden gelegen bedrijven.
De volgende afbeelding toont het voorkeursmodel.
afbeelding
Voorkeursmodel "The Shelter"
Programma
Voor het model geldt een te bebouwen oppervlak (footprint) van ca. 2.932 m2. Binnen deze footprint wordt een programma voorgesteld van een (intramurale) woonzorgvoorziening en (woonzorg)appartementen verdeeld over het hoge blok en het tussenvolume De ondergelegen plint biedt ruimte voor maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening, eveneens gerelateerd aan zorg, installatieruimten en bergingen. In de plint is ruimte voor parkeerplaatsen. Het zuidelijk gelegen volume biedt ruimte voor zorggerelateerde dienstverlening over drie lagen. Het dek wordt gebruikt om een aantrekkelijk woonmilieu te creëren door hieraan een groene invulling te geven.
Met een afwijkingsbevoegd kunnen ook niet zorggerelateerde, al dan niet commerciële, dienstverlenende functies zich vestigen op de begane grond. Dit onder andere onder de voorwaarden dat geen sprake mag zijn van detailhandel en er sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Kwaliteit verblijfomgeving
Om een aantrekkelijke verblijf- en leefkwaliteit te creëren wordt voorgesteld om de zichtbare dakvlakken zoveel als mogelijk als groene ruimte in te richten. Zowel het dakvlak van de parkeervoorziening als het dakvlak van de laagbouw kan als groene buitenruimte worden ingericht waardoor het woon- en leefgenot van de toekomstige gebruikers wordt vergroot. In het kader van duurzaamheid en waterberging is een groene inrichting, met bijvoorbeeld sedumdak, een goede keus. Groene daken dragen op verschillende manier bij aan het leefklimaat. Gebruikers en bewoners hebben door de begroeiing van daken minder last van hitte in de zomer en koude in de winter; een sedumdak werkt isolerend. Bovendien werkt een groen dak als buffer voor het regenwater. Het vertraagt de afvoer ervan. Daarnaast wordt de luchtkwaliteit verbeterd door het opvangen van fijnstof.
Voor de tussenbouw en het dek boven het parkeren wordt voorgesteld om deze als daktuin in te richten. Daarmee dragen beide ruimten bij aan extra woon- en verblijfbeleving. Door met bijvoorbeeld een transparante pergola of terugliggend hekwerk kan een extra ruimtebeleving worden gerealiseerd. Dit zorgt er tevens voor dat de bouwmassa gelijk blijft en er op maaiveld geen ander aanzicht ontstaat. Afhankelijk van de indeling van het gebouw kunnen gemeenschappelijke of private daktuinen worden aangelegd.

5 Milieu- En Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Milieu

5.1.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming (2009). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is voor de locatie van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd1. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor de uitvoering van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De licht verhoogde concentraties in de bovengrond en in het grondwater geven geen beperkingen ten aanzien van het huidige gebruik en de mogelijke herinrichting van de locatie.
Op de Industrielaan 22 (het perceel naast het plangebied) is bij de bodemsanering een puinlaag verwijderd, waarin een verhoogd gehalte PAK was gemeten. Op het parkeerterrein van het plangebied bevindt zich ook een puinlaag met een laagdikte van minimaal 0,4 meter. Deze puinlaag is een (functionele) verhardingslaag en is om deze reden niet in onderhavig verkennend bodemonderzoek onderzocht. Wanneer de puinlaag bij een herinrichting van de locatie verwijderd moet worden, dan dient de kwaliteit van de puinlaag onderzocht te worden conform het Bouwstoffenbesluit. Wanneer de verhardingslaag verontreinigd blijkt te zijn (en dus niet toepasbaar), dan zijn er hogere kosten verbonden aan de afvoer van dit materiaal.
Aan hergebruik van licht verontreinigde grond zijn beperkingen verbonden. Dit geldt voornamelijk voor hergebruik buiten de onderzoekslocatie in een hoeveelheid groter dan 50 m3. Wanneer bij bouw en/of herinrichting meer dan 50 m3 grond vrijkomt en buiten het plangebied wordt hergebruikt dient in principe te worden gehandeld conform het Bouwstoffenbesluit, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een vrijstellingsregeling. Indien grond vrijkomt is de gemeente waar de grond wordt toegepast bevoegd gezag ten aanzien van de bestemming van de grond. Geadviseerd wordt om eventueel vrijkomende grond binnen de grenzen van het plangebied her te schikken. Voor hergebruik als bodem binnen het plangebied is het Bouwstoffenbesluit namelijk niet van toepassing.
  1. 1. Verkennend bodemonderzoek Industrielaan 24 te Veenendaal, AT MilieuAdvies B.V., Rapportnummer AT08051, april 2008

5.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van de geluidsgevoelige objecten gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd indien dat plan mogelijkheden biedt voor:
  • de nieuwbouw van woningen of ander geluidsgevoelige objecten;
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via een afwijkingsbevoegdheid).
Planspecifiek
Onderhavig plangebied ligt binnen de geluidszones van de Industrielaan, de Laan der Techniek en de Nijverheidslaan. Omdat voorliggend bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voor het realiseren van een geluidsgevoelig object is derhalve een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van het nieuw te realiseren complex2. Daarnaast is ook aan het gemeentelijk geluidbeleid getoetst.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Industrielaan en de Laan der Techniek hoger is dan de voorkeurswaarde. Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen ondervindt bezwaren van financiële en stedenbouwkundige aard. Het college moet daarom hogere waarden vaststellen om aan de Wet geluidhinder te kunnen voldoen.
Voor de locatie is een invulling voorgesteld. Door het toepassen van een voldoende hoge balustrade langs het balkon van de woningen en appartementen wordt een geluidsluwe gevel gerealiseerd. Daarnaast moet aan de onderzijde van de balkons een geluidsabsorberende voorziening worden aangebracht.
Op woonniveau 1 en 2 bedraagt, bij de woningen langs de Industrielaan, de geluidsbelasting ten gevolge van de Industrielaan 59 dB. Er kan daarmee niet aan de inspanningsverplichting voor de maximale ontheffingswaarde van 58 dB worden voldaan. Er is echter geen mogelijkheid dit op te heffen. Vanuit de stedenbouwkundige visie moet de rooilijn worden gevolgd en is een stedenbouwkundig accent op deze locatie wenselijk.
  1. 2. Akoestisch onderzoek - ontwikkeling de Shelter, Omgevingsdienst regio Utrecht, kenmerk/VEE1310.A001, maart 2013

5.1.3 Bedrijven & Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen).
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Milieuzonering is echter niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijven aanwezig. Omdat voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van milieugevoelige functies is een Locatiestudie Milieu uitgevoerd3. Uit deze locatiestudie volgt dat de bedrijven in de omgeving geen belemmering lijken te vormen voor de ontwikkeling van de locatie "De Shelter". In de vergunningen zijn geluidseisen voor bedrijven opgenomen. Op het bedrijventerrein zijn verschillende woningen aanwezig. Deze woningen zijn veelal bepalend voor de milieubelasting van bedrijven. De ontwikkeling van de locatie "De Shelter" levert voor deze bedrijven geen extra beperking op. De actuele situatie is voor de meeste bedrijven bepalend voor de milieusituatie binnen het ontwikkelingsgebied. Op basis van de actuele situatie is aannemelijk gemaakt dat ter hoogte van de ontwikkelingslocatie de milieukwaliteit voldoet aan de eisen voor een gemengd gebied.
Naast de Locatiestudie Milieu is in opdracht van de gemeente Veenendaal een Milieuruimteplan opgesteld4. In het Milieuruimteplan worden de volgende conclusies voor de locatie "De Shelter" gegeven:
  • Geluid: alleen belemmeringen door wegverkeer. Dit kan beperkt worden door een hogere waarden besluit.
  • Luchtkwaliteit: geen belemmeringen voor planontwikkeling.
  • Externe veiligheid: geen belemmeringen voor planontwikkeling.
  • Elektromagnetisch veld: geen belemmeringen voor planontwikkeling.
  1. 3. Locatiestudie Milieu The shelter Gemeente Veenendaal, Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte, projectnummer 29-02, 8 juli 2008 (geactualiseerd 18 februari 2010)
  2. 4. Milieuruimteplan voor het Stationskwartier te Veenendaal, Arcadis, kenmerk 074853685:0.10, 7 juli 2010

5.1.4 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze titel vervang het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechterd. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden
Planspecifiek
Onderhavig plan kan, gelet op de omvang van het plan, gezien worden als een NIBM-project. Hiermee kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate invloed zal hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Desalniettemin is met behulp van de saneringstool (www.saneringstool.nl) van het ministerie van IenM (voormalig VROM) vastgesteld of de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de ambities van het Milieubeleidsplan 2003-2010. Eén van de ambities uit het Milieubeleidsplan 2003-2010 betreft de reductie van luchtverontreinigende stoffen. Op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen, sporten of andersziens langdurig verblijven moet de concentratie aan luchtverontreinigde stoffen in 2010 beduidend lager zijn dan de toegestande grenswaarde. In de praktijk wordt de term 'beduidend lager dan de grenswaarde' gesteld op 36-38 ug/m3. Uit raadpleging van de kaart van de saneringstool volgt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen (fijn stof en stikstofdioxide) voor het plangebied en haar omgeving lager zijn dan de grenswaarde van 36-38 ug/m3, te weten 22.0 µg/m3. Hierbij is gekeken naar de concentratie van de stoffen in het jaar 2011. Uitgaande van de resultaten van de saneringstool blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Aan de andere kant is in onderhavig geval sprake van een gevoelige bestemming. De Amvb gevoelige bestemmingen schrijft voor dat deze niet gelegen mogen zijn binnen een afstand van 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg. Hiervan is geen sprake. Het plan is daarmee in overeenstemming met de Amvb gevoelige bestemmingen.

5.1.5 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan afgeweken worden van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% lethaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
(Bevi-)inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BeviI). Het BEVI legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het BEVI is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.
De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zicht met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de nieuwe AMvB wordt de regelgeving verder uitgewerkt en zal regels stellen ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Het ontwerpbesluit van de AMvB is op 19 augustus 2009 naar de Eerste en Tweede kamer gestuurd en inmiddels gepubliceerd. Het besluit is op 1 januari 2011 in werking getreden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Er wordt gewerkt aan een nieuw besluit: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit is bij het schrijven van dit stuk nog een concept, maar in het in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig er al rekening mee te houden. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Btev gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
Planspecifiek
Om te beoordelen of in de omgeving van het plangebied risico's op het gebied van externe veiligheid aanwezig zijn is de risicokaart (nederland.risicokaart.nl) geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
afbeelding
Uitsnede risicokaart (plangebied nabij pijl)
Uit raadpleging van de risicokaart volgt dat er in of in de omgeving van het plangebied geen (Bevi-)inrichtingen aanwezig zijn die een contour hebben die over het plangebied ligt. Daarnaast is het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor in de omgeving van het plangebied niet aan de orde.

5.1.6 Verkeer

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Planspecifiek
Verkeersstructuur
Voor de ontsluiting van het plangebied wordt gebruikt gemaakt van de omliggende wegenstructuur. De auto-ontsluiting voor de parkeerplaatsen vindt plaats vanaf de Laan der Techniek.
Parkeren
Voor het plangebied zijn de parkeernormen gehanteerd zoals aangegeven in de volgende tabel.
functie Omschrijving norm eenheid
verpleegtehuis/verzorgingstehuis zorgeenheden 0,6 per wooneenheid
serviceflat/aanleunwoning * zorgappartementen 0,6 per woning
serviceflat/aanleunwoning ** zorgappartementen 1,0 per woning
commerciële dienstverlening m2 BVO 1,0 per 40 m2 BVO
dagbesteding m2 BVO 1,0 per 40 m2 BVO
Bij de verdere planuitwerking op architectonisch niveau zal rekening gehouden worden met de bovenstaande normen. Bij de uiteindelijke afgifte van de omgevingsvergunning zal een finale toets aan deze normen door de gemeente Veenendaal plaatsvinden.
* De norm van 0,6 geldt voor woonvoorzieningen voor bewoners die niet zelfstandig auto kunnen rijden deze norm is incl. begeleiders, bezoeker etc;
** De norm van 1 geldt voor woonvoorzieningen voor bewoners die wel zelfstandig auto kunnen rijden deze norm is inclusief parkeer ruimte voor begeleiders, bezoekers etc

5.2 Waterhuishouding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Een opvallend feit is dat met de inwerkingtreding van de nieuwe Waterwet de Wvo-vergunning voor het lozen vanuit gemeentelijke rioolstelsels op het oppervlaktewater en de heffing op riooloverstorten verdwijnen. Deze worden vervangen door algemene regels die zijn geformuleerd in het Besluit lozen buiten inrichtingen. Niet alles is echter onder te brengen in de algemene regels. Daartoe introduceert de Waterwet de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is in december 2009 tevens het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Ook worden er maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.
Beleid Waterschap Vallei & Eem
Het beleid van het Waterschap Vallei & Eem staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015. Dit Waterbeheersplan is op 17 september 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur. Het waterschap geeft zijn taken vorm in drie programma's:
  • veilige dijken: in dit programma wordt veiliggesteld dat het waterschap zijn beheersgebied beschermt tegen overstroming van buitenwater. in dit geval de Eem en de Randmeren.
  • voldoende en schoon water: dit programma gaat over de wijze waarop het watershcap omgaat met zichtbaar oppervlaktewater en de nog veel grotere hoeveelheid onzichtbaar grondwater in het beheersgebied. Het doel van het programma is dat het water beschikbaar is, dat het van goede kwaliteit is en dat het water geen overlast veroorzaakt.
  • zuivering afvalwater: dit programma houdt in dat het waterschap gebruikt en verontreinigd water en hemelwater dat in rioleringen wrodt verzameld, adequaat zuivert voordat het op het oppervlaktewater wordt geloosd. Dit heeft als doel dat de kwaliteit van het oppervlaktewater zo min mogelijk wordt beïnvloed. Hiermeel zal dit programma essentieel bijdragen aan het totale waterbeheersplan.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De initiatiefnemer vraagt de waterbeheerder(s) om een wateradvies in de vorm van een watertoets. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Waterafvoer
De vuilwaterafvoer van de nieuwe bebouwing in het plangebied wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het hemelwater zal daarnaast afgekoppeld worden. Deze manier van water afvoeren is in overeenstemming met het beleid van het waterschap.
Watercompensatie
In de huidige situatie is het terrein van het plangebied, met uitzondering van de voor- en achtertuin van de woning, geheel verhard. Met de herontwikkeling van de locatie zal het verhard oppervlak daardoor niet of nauwelijks toenemen. Omdat er geen sprake is van een toename in verharding is watercompensatie niet noodzakelijk.

5.3 Archeologie En Cultuurhistorie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
Met betrekking tot archeologie is door Vestigia de 'Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal' opgesteld. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de Archeologische Waardenkaart uit dit document.
afbeelding
Archeologische waardenkaart gemeente Veenendaal
Uit raadpleging van de archeologische waardenkaart volgt dat het plangebied valt binnen een archeologisch onderzocht gebied (onderzoeksnummer 17.340). Dit onderzoek is uitgevoerd door BAAC bv. Gebleken is dat de locatie voor circa 30% gesaneerd is. Uit het onderzoek blijkt tevens dat de locatie grotendeels verstoord is en dat kans op een intact 'bodemarchief' zeer klein is. Door BAAC is geadviseerd geen nader onderzoek te verrichten. Door de gemeente Veenendaal is dit advies overgenomen en is het plangebied vrijgeven van nader archeologisch onderzoek.
Met betrekking tot cultuurhistorie kan daarnaast gesteld worden dat het project geen betrekking heeft op een rijks- of gemeentelijk monument. Ook in de omgeving van het plangebied zijn geen rijks- of gemeentemonumenten aanwezig. Tevens ligt het gebied niet binnen de invloedssfeer van een molenbiotoop.

5.4 Groen, Natuur En Landschap

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet gewijzigd en zijn de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten in de wet verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van onderhavige planontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd1. Hieruit blijkt dat het plangebied op 800 meter afstand ligt van het Natura2000 gebied Binnenveld. Gezien de afstand, de tussenliggende elementen en het lokale karakter van de ingreep worden echter geen negatieve effecten, op het in de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde Natura2000 gebied, verwacht. Het plangebied ligt daarnaast ook niet in of direct nabij de EHS. Gebiedsbescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de EHS is daarmee niet van toepassing op onderhavig plan.
Met betrekking tot de soortenbescherming worden in het onderzoek de volgende conclusies gegeven:
  • de meest (mogelijk) voorkomende beschermde soorten vallen onder de lichte beschermingscategorie van de Flora- en faunawet. Vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten mogen op basis van een algemene vrijstelling worden aangetast, zonder dat sprake is van procedurele consequenties.
  • van de meer strikt beschermde soorten uit de Flora- en faunawet kunnen verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (tabel 3 Flora- en faunawet en bijlage IV Habitatrichtlijn) niet op voorhand worden uitgesloten in het plangebied. Nader onderzoek dient conform het Vleermuisprotocol (2010) te worden uitgevoerd:
    • er is een onderzoek nodig naar kraam- en zomerverblijfplaatsen in de zomer, tussen begin juni en half juli;
    • er is een onderzoek nodig in het najaar in de periode augustus/september.
  • nesten van de huismus zijn jaarrond beschermd. Er is een nestplaats van deze soort in het plangebied aangetroffen. Voor deze ingreep kan echter niet worden voldaan aan de voorwaarden uit de Vogelrichtlijn voor een ontheffing. Er moet daarom door mitigatie worden gezorgd dat er geen effecten op deze soort optreden. Dit kan door:
    • slopen buiten het broedseizoen;
    • het in de nieuwe situatie gebruiken van vogelvriendelijk vogelschroot over een lengte van minimaal 5 meter;
    • het plaatsen van enkele groot uitgroeiende struiken en/of brede hagen die minimaal 2 meter hoog worden en een halve meter breed zijn.
  • alle overige vogelnesten zijn alleen in het broedseizoen strikt beschermd in de Flora- en faunawet. Er dient daarom buiten het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli) te worden gestart met de werkzaamheden. Bij start in het broedseizoen moet door gericht onderzoek worden aangetoond dat er geen vogels broeden in en om het plangebied.
  • verder geldt altijd de zorgplicht, op basis waarvan door iedereen voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit kan bijvoorbeeld door buiten kwetsbare periodes (het voorplantings- en winterslaapseizoen) te starten met werkzaamheden en het gefaseerd werken om dieren de kans te geven om te vluchten.
  1. 1. Quick scan flora en fauna Industrielaan 24 - Veenendaal, Laneco, 22 april 2011

6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied de bestemming Gemengd gekregen. Hiervoor is gekozen omdat binnen het te realiseren gebouw een verscheidenheid aan functies worden ondergebracht.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Wabo
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

6.2 De Indeling Van De Planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:
  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.

6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
  • Gemengd (GD)
In toelichting wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.
Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 van de regels bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksgsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels.

6.3 Bestemmingen

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.
Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.
In de volgende paragraaf wordt kort de voor dit plan geldende bestemming toegelicht en aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Gemengd -GD-
Binnen de bestemming Gemengd zijn verschillende maatschappelijke voorzieningen, woonzorgfuncties, zorggerelateerde functies en zorggerelateerde commerciële functies mogelijk. Het betreft hier binnen de bestemming Gemengd wonen met zorg, een intramurale woonzorgvoorziening, maatschappelijke voorzieningen en zorggerelateerde dienstverlenende functies. Beide woonzorgfuncties zijn middels een nadere aanduiding gereguleerd. Hiermee is het mogelijk optimaal rekening te houden met de directe (werk) omgeving.
Onder maatschappelijke dienstverlening binnen de bestemming Gemengd vallen voorzieningen uit SBI-categorie 86, voor zover het betreft de SBI-codes 86.2 en hoger (gezondheidszorg, bijvoorbeeld in de vorm van praktijkruimte) , SBI – categorie 88 (maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting,
bijvoorbeeld kinderopvang) en het verlenen van diensten, zoals genoemd in de bedrijfsklassen 94 van de Bedrijfstak S (overige dienstverlening, zoals verenigingen en organisaties).
Onder zorggerelateerde dienstverlenende functies binnen de bestemming Gemengd vallen functies welke een directe relatie hebben tot de zorg, gedacht kan worden aan een huisartsenpraktijk, een fysiotherapeut, een psycholoog, een centrum voor dagbehandeling, dagbesteding, en vergelijkbare 1e of 1,5 half lijns zorgfuncties en welke daarmee naar aard en gebruik vergelijkbare functies, zulks in de meeste brede zin. Ook vallen hieronder welke een meer indirecte relatie met de zorg hebben het betreft dan bijvoorbeeld een opticien, een audicien, huisvesting voor ondernemingen en instellingen die zich bezig houden met dienstverlening op het gebied van maatschappelijke- en zorggerelateerde zaken of ondernemingen die zich bezig houden met de verkoop van zorggerelateerd producten zoals een verkooppunt voor bijvoorbeeld loophulpmiddelen, gehoorhulpmiddelen en welke daarmee naar aard en gebruik vergelijkbare functies, zulks in de meeste brede zin.
De bouwregels binnen de bestemming Gemengd zijn relatief eenvoudig. Er is één enkel bouwvlak opgenomen welke volledig mag worden bebouwd. Middels hoogtescheidingslijnen is de maximale bouwhoogte nader verdeeld over het bouwvlak.
Uitgangspunt is dat alle gebouwen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Dit met uitzondering van kleine aan-, en bijgebouwen tot een gezamenlijk oppervlak van 100 m2.

7 Financieel-economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Met de aanvrager is een contract getekend, een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locatie en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst zal blijken dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.

8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Verslag Inspraak En Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Industrielaan 24' heeft van 10 mei 2012 t/m 21 juni 2012 ter inzage gelegen. In deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het voorontwerpbestemmingsplan en te reageren op de inhoud van het plan. Naar aanleiding van de geboden inspraakmogelijkheid zijn in totaal drie schriftelijke reacties ontvangen. In de 'Commentaarnota inspraak' (zie bijlage 1) worden de reacties samengevat en becommentarieerd. De inspraakprocedure heeft niet geleid tot wijzigingen in het ontwerpbestemmingsplan.
Er heeft formeel geen vooroverleg met de provincie Utrecht plaatsgevonden. In de op 11 november 2008 door Provinciale Staten van Utrecht vastgestelde notitie "Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro" is over een, hier aan de orde zijnde, binnenstedelijke ontwikkeling geen vooroverleg noodzakelijk. Met het waterschap heeft overleg plaatsgevonden in de ambtelijke reguliere overleggen.
  1. 1. Commentaarnota inspraak - Voorontwerpbestemmingsplan Industrielaan 24, oktober 2012

8.2 Verslag Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Industrielaan 24' heeft van 29 november 2012 t/m 10 januari 2013 ter inzage gelegen. Tijdens deze inzage termijn zijn in totaal drie schriftelijke zienswijzen ontvangen. In de 'Commentaarnota zienswijzen' (zie bijlage 1) worden de reacaties samengevat en becommentarieerd.
  1. 1. Commentaarnota zienswijzen - Bestemmingsplan Industrielaan 24, januari 2013