KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 2
Hoofdstuk 3 Algemene Bepalingen
Artikel 5 Anti - Dubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotbepaling
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldende Plannen
1.4 Karakter Van Het Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande En Toekomstige Situatie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Gewenste Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Beleidskader
3.1 Provinciaal Beleid
3.2 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Mobiliteit
4.2 Wegverkeerslawaai
4.3 Bedrijven En Milieuhinder
4.4 Ecologie
4.5 Water
4.6 Bodem
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Archeologie
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Compensatie - Beplantingsplan
Bijlage 3 Afstanden Geluidgevoelige Objecten Tot Wegen
Bijlage 1 Compensatie Beplantingsplan

Zegheweg 15

Bestemmingsplan - Gemeente Woudenberg

Vastgesteld op 24-09-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan 'Zegheweg 15' als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0351.BP2015zeghw15-vs01 van de gemeente Woudenberg.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep:

het door de bewoner van de woning, in diens woning, uit te oefenen dienstverlenend beroep, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 aardkundige waarde:

de waarde, die een gebied ontleent aan het voorkomen van bijzondere aardkundige verschijnselen en/of processen.

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
    1. 1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
    2. 2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
    3. 3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
    4. 4. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond en waarbij de productie (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
    5. 5. paardenhouderij en paardenfokkerij;
    6. 6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond;
  2. b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
    1. 1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen, permanente tunnels en plastic kassen daaronder begrepen;
    2. 2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;
    3. 3. intensieve veehouderij: een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
  3. c. overige teelten van gewassen of dieren, al dan niet in gebouwen.

1.9 agrarisch bedrijfsgebouw:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

1.10 agrarische bedrijfswoning:

een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is.

1.11 agrarisch deskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige, of commissie van deskundigen, op het gebied van land- en tuinbouw.

1.12 agrarisch hobbybedrijf:

agrarische bedrijvigheid waarvan op basis van het aantal nge en de bedrijfsvoering ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, geen vergroting van de bebouwingsoppervlakte wordt voorzien.

1.13 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.14 archeologisch deskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.

1.15 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.16 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden.

1.17 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.18 bedrijf:

een onderneming gericht op het (bedrijfsmatig) produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.19 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.20 bedrijfshoofd:

degene die zijn hoofdberoep ter plaatse uitoefent en die een volledige of nagenoeg volledige dagtaak op het bedrijf heeft.

1.21 bedrijfs- of dienstwoning:

een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een bouwvlak, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.

1.22 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.23 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.24 bestaand gebruik:

gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden.

1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.27 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.28 bouwgrens:

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.33 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwerceel gelegen hoofdgebouw.

1.34 containerveld:

een (semi)-verhard terrein, waarop potplanten worden geteeld.

1.35 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.36 cultuurhistorisch waardevolle bebouwing:

de in bijlage 1 opgenomen lijst van bebouwing van grote cultuurhistorische waarde (Rijks- of gemeentelijk monument of opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project).

1.37 dagrecreatie:

vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf.

1.38 extensieve dagrecreatie:

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.39 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 gebruiksgerichte paardenhouderij:

alle vormen van paardenhouderij, al dan niet gecombineerd met het aanbieden van paardrijactiviteiten, die niet zijn gericht op agrarische productie.

1.41 geluidgevoelige objecten:

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.42 geomorfologische waarde:

de waarde van de samenhang van de verschijningsvorm van het aardoppervlak met de wijze van zijn ontstaan.

1.43 groepsaccommodatie:

Een gebouw bestemd voor recreatief nachtverblijf door meerdere personen in groepsverband.

1.44 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen en/of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.45 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.46 kas:

een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.

1.47 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.48 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.49 kwel:

grondwater dat door natuurlijke of kunstmatige hoogteverschillen onder druk staat en dat daardoor door de ondergrond stroomt en plaatselijk aan de oppervlakte kan treden.

1.50 landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake landschaps- en / of natuurwaarden.

1.51 landschapswaarde:

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.52 landschapselement:

een kleinschalig beplantingselement, zoals een bossage, houtwal, houtsingel, steilrandbeplanting, of een waterpartij.

1.53 maatschappelijke voorzieningen:

(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.54 mantelzorg:

langdurende zorg die wordt geboden aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, door personen uit diens sociale omgeving, waarbij de zorgverlening de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt, op vrijwillige, niet afdwingbare basis en buiten organisatorisch verband.

1.55 mantelzorgwoning:

een tijdelijke extra woonruimte in (een aan- of uitbouw van) een woning of bijgebouw, die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, bestemd voor bewoning door een mantelzorgvrager of een mantelzorgverlener en waarin zich zelfstandige voorzieningen bevinden.

1.56 mantelzorgwoning, tijdelijke unit:

een tijdelijke mantelzorgwoning is een mantelzorgwoning in de vorm van een tijdelijk op een perceel aanwezige unit die hetzij geheel hetzij in delen over de weg verplaatsbaar is.

1.57 mestbassin:

voorziening, niet zijnde een bouwwerk ten behoeve van de opslag van mest, zoals mestzakken, foliebassins en daarmee vergelijkbare vormen van mestopslag.

1.58 mestopslagruimte:

bouwwerk ten behoeve van de opslag van mest.

1.59 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.60 Nederlandse grootte-eenheden (nge):

een economische maatstaf om de bedrijfsomvang en het bedrijfstype van agrarische bedrijven vast te stellen.

1.61 nevenactiviteit:

niet-agrarische activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een agrarisch bouwvlak.

1.62 neventak:

een agrarische bedrijfstak op een agrarisch bedrijf, die wat productieomvang betreft ondergeschikt is aan de andere agrarische activiteiten.

1.63 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.64 opslag:

Opslag van goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een bewerking ondergaan en/of zonder dat deze verhandeld worden.

1.65 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.66 paardenfokkerij:

een agrarisch bedrijf, gericht op het fokken van paarden, het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden en/of het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten en verkoop ten behoeve van de eigen gefokte paarden.

1.67 paardenhouderij:

een agrarisch bedrijf, gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en de in- en verkoop van paarden.

1.68 paardenpension:

een bedrijf, gericht op het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden.

1.69 peil:

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg of de kruin van een dijk grenzen: de hoogte van die weg respectievelijk kruin van de dijk;
  2. b. voor bouwwerken binnen de bestemming Verkeer - Railverkeer: de bovenkant van de spoorstaaf;
  3. c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.70 perceelgrens:

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.71 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

1.72 plattelandswoning:

een bedrijfs- of dienstwoning op een bouwvlak met de bestemming Agrarisch dat, in afwijking van lid 1.21, door anderen wordt bewoond en waarbij daadwerkelijk sprake is van de aanwezigheid van een functionerend agrarisch bedrijf op het bouwvlak.

1.73 ruimtelijke kwaliteitswinst:

ruimtelijke meerwaarde die bestaat uit de inrichting van het erf, landschaps- en/of natuurontwikkeling, herstel of herkenbaar maken van cultuurhistorische waarden en/of het vergroten van de toegankelijkheid van het agrarisch gebied ten behoeve van extensieve dagrecreatie.

1.74 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.75 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de in bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.76 stalling

een ruimte voor de opslag en stalling van statische producten uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.77 streekeigen producten:

al dan niet bewerkte agrarische producten, afkomstig van het eigen agrarische bedrijf of van andere agrarische bedrijven uit de streek.

1.78 teeltondersteunende voorzieningen:

bouwwerken, ten behoeve van de bescherming van teeltgewassen en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, zoals:

  1. a. boog-, tunnel- en gaaskassen: al dan niet verplaatsbare gebouwen overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas;
  2. b. afdekfolie: folie die op de bodem wordt aangebracht;
  3. c. containervelden: al dan niet verharde of met worteldoek afgedekte percelen ten behoeve van de teelt van planten in potten;
  4. d. overkappingconstructies: bouwwerken zonder wanden, geen gebouwen zijnde, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas;
  5. e. stellingen: bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarop planten worden geteeld;
  6. f. tijdelijke kassen: kassen, die gedurende een beperkte periode, die afhankelijk is van de teelt, maar die maximaal 8 aaneengesloten maanden per jaar bedraagt, worden opgericht en eenvoudig te monteren en te demonteren zijn.

1.79 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal dieren, de aard van de gewassen, de hoeveelheid grond en de inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.

1.80 voorgevellijn:

de lijn gelegen:

  1. a. evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van een gebouw;
  2. b. dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg): evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van een gebouw.

1.81 voorzieningen voor opslag op agrarisch bedrijf:

voorzieningen voor de opslag van onder andere voer, (kunst)mest, water, warmte, CO2 of daarmee vergelijkbare stoffen, nader te onderscheiden in:

  1. a. voorzieningen die aan te merken zijn als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals mestsilo's, voerdersilo's, sleufsilo's, watertanks en CO2-opslagtanks;
  2. b. voorzieningen die gelet op de bouwkundige kenmerken aan te merken zijn als geen bouwwerken zijnde, zoals mestzakken, drijvende afdekkingen of foliebassins.

1.82 waterbassins

voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, ten behoeve van de opslag van water, zoals foliebassins en daarmee vergelijkbare vormen van wateropslag.

1.83 Wgh-inrichtingen:

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.84 zorgboerderij:

een locatie waar zorg wordt geboden aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak – waaronder begrepen reïntegratie- en waarbij de situering in het buitengebied en de relatie met de natuur, landbouw, grond en dieren een onderdeel uitmaakt van het zorgconcept.

1.85 normaal agrarisch gebruik

onder normaal agrarisch gebruik wordt onder andere verstaan:

  • ploegen (niet diepploegen);
  • woelen (verwijderen van verstoorde lagen);
  • zaaiklaar maken;
  • oogsten en rooien;
  • stoppel bewerkingen;
  • grasland woelen;
  • planten en poten van gewassen (niet van bomen en struiken).

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie:

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

tussen het peil en de horizontale snijlijn van elk dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de gevels en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren.

2.6 inhoud van een gebouw of bouwwerk:

tussen het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 inhoud van een bouwwerk voor mestopslag, mest(na)vergisting of kadaveropslag:

tussen de bovenkant van de onderste vloer en de binnenzijde van de gevels en de onderkant van de bovenste vloer /het dak.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.9 ondergeschikte bouwonderdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, stofkappen en andere onderdelen van technische installaties, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.10 vloeroppervlakte:

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden agrarische bedrijven met uitzondering van fruitteelt, sierteelt, bollenteelt en paardenhouderijen;
  2. b. het behoud, herstel en de ontwikkeling van het waterhuishoudkundig systeem;
  3. c. het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschapsstructuur;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': een intensieve veehouderij;

alsmede voor:

  1. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenfunctie': de opslag en stalling van statische producten uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten tot een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m2;
  2. f. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  3. g. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals, wegen en paden, tuinen, erven, groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
  4. h. beweiding door paarden waaronder recreatie en hobby paarden.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. detailhandel, anders dan het verkopen van streekeigen producten of ter plaatse geproduceerde producten met een oppervlakte van ten hoogste 150 m², is niet toegestaan;
  2. b. niet-agrarische bedrijfsmatige nevenactiviteiten zijn niet toegestaan met uitzondering van het bepaalde in artikel 3.1 lid e;
  3. c. fokkerijen en mesterijen van eenden, ganzen en kalkoenen in de open lucht alsmede pelsdierhouderijen, vis-, wormen- en madenkwekerijen zijn niet toegestaan;
  4. d. de opslag van goederen en materialen is uitsluitend toegestaan ten behoeve van het eigen bedrijf binnen het bouwvlak en achter de voorgevellijn van de bedrijfsgebouwen met uitzondering van het bepaalde in artikel 3.1 lid e;
  5. e. waterbassins zijn niet toegestaan;
  6. f. het aanbieden van meer dan 3 kamers ten behoeve van bed & breakfast per bedrijfswoning is niet toegestaan;
  7. g. bed & breakfast is niet toegestaan in een bijgebouw;
  8. h. bewoning anders dan door één afzonderlijk huishouden is niet toegestaan;
  9. i. permanente of tijdelijke bewoning van bedrijfs- en bijgebouwen is niet toegestaan;
  10. j. het gebruiken van een bedrijfsgebouw of bijgebouw bij de woning, ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
  11. k. het gebruik door derden van een indoor rijbaan bij een paardenhouderij of agrarisch bedrijf is niet toegestaan;
  12. l. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval is niet toegestaan, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  13. m. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen is niet toegestaan, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  14. n. uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is niet toegestaan.
  15. o. de nevenfunctie opslag en stalling van statische producten uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenfunctie' is uitsluitend toegestaan als de landschappelijke compensatie in de vorm van een elzenknotbomenrij gerealiseerd en in stand gehouden wordt conform de afspraken zoals opgenomen in Bijlage 2;
  16. p. de nevenfunctie opslag en stalling van statische producten uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenfunctie' mag door de visuele aspecten, zoals buitenopslag en –stalling ten behoeve van het eigen bedrijf, reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet onevenredig aantasten.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie-2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm kan worden geplaatst;
    4. 4. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

4.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 4.2 onder b ten behoeve van het bouwen voor de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - , mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
  2. b. niet is voldaan aan het bepaalde onder a: de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. c. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder b genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Bepalingen

Artikel 5 Anti - Dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergronds bouwen

6.2 Bestaande afstanden en andere maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. a. indien afstanden, goot- of bouwhoogte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. indien afstanden, goot- of bouwhoogte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten als ten minste toelaatbaar worden gehouden;
  3. c. in het geval van heroprichting van gebouwen is het bepaalde in a en b uitsluitend van toepassing indien de heroprichting geschiedt op dezelfde plaats;
  4. d. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in lid 10.1 niet van toepassing.

6.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.

6.4 Afstanden van woningen tot wegen en spoorwegen

6.5 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 Verwevingsgebied

7.2 Milieuzone - geurzone

  1. a. Op de buitengrens van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' bedraagt de maximale geurbelasting als gevolg van de intensieve veehouderij Zegheweg 15 ten hoogste 4 odour units (ou E / m³).
  2. b. De onder a genoemde waarde wordt bij het verlenen van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer als uiterste grenswaarde in acht genomen.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor een hogere geurbelasting, mits op een geurgevoelig object de waarde van 4 odour units (ou E / m³) niet wordt overschreden.

Artikel 8 Algemene Ontheffingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  1. a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen, mits geen bestemmingsgrenzen zijnde, worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. b. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
  3. c. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%:
  4. d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter indien het niet mogelijk is gebruik te maken van een reeds bestaande mast, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
    2. 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten;
  5. e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, anders dan de ondergeschikte bouwonderdelen als bedoeld in lid 2.3, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    2. 2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
  6. f. de minimale afstand van de weg voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits dit geen problemen oplevert voor de verkeersveiligheid.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

9.2 Waarde archeologie

9.3 Wijziging milieuzone-geurzone

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'milieuzone-geurzone' wijzigen of verwijderen, indien:

  1. a. op het adres Zegheweg 15 geen intensieve veehouderij meer aanwezig is;
  2. b. de milieusituatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld als gevolg van een wijziging van de Verordening geurhinder en veehouderij;
  3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotbepaling

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Zegheweg 15'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Zegheweg 15 is een pluimveehouderij gevestigd. Dit bedrijf is in 2007 opgericht door middel van een vrijstelling ex artikel 19 lid 1. De vrijstelling, bouwvergunning en milieuvergunning zijn verleend ten behoeve van het oprichten van een bedrijfswoning met berging, twee pluimveestallen voor in totaal 39.000 legkippen, een werktuigenberging/stal voor 77 stuks vrouwelijk jongvee en een ligboxenstal voor 110 melkkoeien. In 2012 is een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het maximaal aantal legkippen tot 72.000 stuks en 150 stuks vleesstieren.

Het gebouw dat oorspronkelijke bedoeld was voor de melkkoeien en nu in gebruik is als opslagloods staat in de praktijk gedeeltelijk leeg. Omdat het in gebruik nemen van deze loods ten behoeve van het houden van dieren niet meer aannemelijk is en het gebruik van de loods ten behoeve van agrarische activiteiten niet langer reëel heeft initiatiefnemer gezocht naar een alternatief. Initiatiefnemer is voornemens deze loods in gebruik te nemen ten behoeve van de exploitatie van nevenactiviteiten.

Omdat het verzoek niet geheel past binnen de afwijkingsbevoegdheid die in het vigerende bestemmingsplan ten aanzien van nevenactiviteiten is opgenomen, dient een postzegelbestemmingsplan te worden opgesteld. De gemeente heeft bij brief van 13 maart 2014 aangegeven in principe medewerking te verlenen aan het verzoek mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden zoals opgenomen in de betreffende brief.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied is gelegen in de gemeente Woudenberg (provincie Utrecht), tussen de kernen Woudenberg en Scherpenzeel. Het plangebied ligt op de hoek van de Zegheweg en de Groenewoudsesteeg. De begrenzing van het plangebied wordt afgestemd op het bouwvlak zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. In figuur 1.1. is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2015zeghw15-vs01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Geldende Plannen

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan Buitengebied 2010 zoals vastgesteld op 23 september 2010. Op 11 juni 2014 heeft de gemeente een herziening van dit bestemmingsplan vastgesteld. In deze herziening zijn de regels en de verbeelding op onderdelen aangepast. De verbeelding voor wat betreft het onderhavige perceel is in de herziening niet aangepast. De regels zijn op onderdelen wel aangepast, maar hebben geen gevolgen voor de mogelijkheden op de onderhavige locatie.

Aan het plangebied is de bestemming Agrarisch toegekend. Ter plaatse van de bebouwing is een bouwvlak opgenomen. Tevens gelden de volgende aanduidingen en dubbelbestemmingen:

  • functieaanduiding 'intensieve veehouderij';
  • gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied';
  • gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone';
  • dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'.

In figuur 1.2 is een uitsnede van de vigerende verbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2015zeghw15-vs01_0002.png"

figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan.

1.4 Karakter Van Het Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan betreft een postzegelbestemmingsplan en heeft in dit geval betrekking op 1 perceel (Zegheweg 15 te Woudenberg). De mogelijkheden in postzegelbestemmingsplan worden voor het grootste gedeelte overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan en is derhalve op de meeste onderdelen conserverend van aard. De ontwikkelingsmogelijkheden zitten in het aspect 'nevenfuncties' waar de ontwikkeling concreet betrekking op heeft.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het provinciale en gemeentelijke beleidskader. De toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de planologische en milieutechnische randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4, gevolgd door de juridische planbeschrijving in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 en 7 gaan tot slot in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande En Toekomstige Situatie

2.1 Bestaande Situatie

Het perceel Zegheweg 15 is gelegen op de hoek van de Zegheweg en de Groenewoudsesteeg. Ten oosten en westen van het bedrijf bevinden zich, op enige afstand, twee burgerwoningen. Het zuiden van het perceel grenst aan de weg, aan de overige zijden bevindt zich landbouwgrond. Ten noorden van het perceel is een sloot gelegen.

Op het perceel zelf is een agrarische pluimveehouderij gevestigd. Dit bedrijf is in 2007 opgericht door middel van een vrijstelling ex artikel 19 lid 1. De vrijstelling, bouwvergunning en milieuvergunning zijn verleend ten behoeve van het oprichten van een bedrijfswoning met berging, twee pluimveestallen voor in totaal 39.000 legkippen, een werktuigenberging/stal voor 77 stuks vrouwelijk jongvee en een ligboxenstal voor 110 melkkoeien. Nadien is een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het maximaal aantal legkippen tot 72.000 stuks en 150 stuks vleesstieren. De bedrijfsvoering vindt plaats in vier stallen:

  • Werktuigenberging/opslag/vleesstierenstal: 1.632 m2 (stal A, zie figuur 2.1 );
  • Pluimveestal (dubbellaags): 1.603 m2 (stal B, zie figuur 2.1 );
  • Pluimveestal (dubbellaags): 1.603 m2 (Stal C, zie figuur 2.1 );
  • Opslagloods: 1.732 m2 (Stal D, zie figuur 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2015zeghw15-vs01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Bestaande situatie

De opslagloods, gebouw D, is opgericht voor het opslaan van machines en werktuigen ten behoeve van de veehouderij van cliënt. In de praktijk blijkt dat de loods niet geheel wordt gebruikt voor het opslaan van machines en werktuigen, waardoor een gedeelte leeg staat.

2.2 Gewenste Ontwikkeling

Zoals aangegeven staat gebouw D in de praktijk voor het grootste gedeelte leeg. Het in gebruik nemen van dit gebouw voor het houden van dieren is vanwege de volgende redenen niet aannemelijk:

  • Geurproblematiek

In de huidige omgevingsvergunning voor milieu (2012) is besloten het ruimtegebruik op het perceel te optimaliseren door op meerdere lagen pluimvee te houden. Uitbreiding in aantallen dieren was namelijk alleen mogelijk indien gekozen werd voor een warmtewisselaar gecombineerd met stofkappen en een specifiek ventilatiesysteem. De geuruitstoot werd hierdoor geconcentreerd en kon dan ook zeer gericht in de hand worden gehouden. Alleen op deze wijze was het mogelijk 72.000 stuks pluimvee te houden zonder dat sprake was van een te hoge geurbelasting op omliggende geurgevoelige objecten. Verdere uitbreiding van pluimvee in gebouw D is daardoor niet aannemelijk.

  • Geen uitbreidingsnoodzaak meer

Op het bedrijf worden 72.000 scharrelkippen worden gehouden, het betreft een middelgroot bedrijf. Bedrijven van deze omvang en met dit stalsysteem staan momenteel op een tweesprong: verregaande schaalvergroting, in het kader van kostenminimalisatie of verbreding van de bedrijfsvoering. Zoals reeds aangegeven, is schaalvergroting ter plekke niet wenselijk. Het bedrijf zit reeds aan zijn limiet betreffende de uitstoot van geur en vergroting van het aantal dieren zal daarom verregaande geurreducerende maatregelen vereisen. Deze maatregelen zijn dermate kostbaar, dat deze alleen met een zeer forse schaalvergroting rendabel zijn. Voor een dergelijke schaalvergroting is op deze locatie geen ruimte.

  • Geen alternatieve agrarische tak mogelijk

In het verleden is er sprake geweest van de mogelijkheid om in gebouw D een melkveehouderij te exploiteren. De exploitatie van een melkveehouderij stuit echter op meerdere problemen. Allereerst zijn er geen productierechten in het kader van het melkquotum. Daardoor is het per definitie onmogelijk een melkveehouderij te exploiteren. Daarnaast is het bij een rendabele melkveehouderij van belang dat een agrariër de beschikking heeft over voldoende gronden voor voerwinning en het uitrijden van mest. Vanwege het nieuwe mestbeleid moeten melkveehouders namelijk meer mest zelf verwerken, maar omdat initiatiefnemer geen bestaande rechten of een goede grondpositie heeft, en deze niet kan krijgen, is het uitrijden en verwerken van mest niet mogelijk. Tenslotte is er geen vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor het houden van melkvee aanwezig. Het exploiteren van melkvee zou daarom betekenen dat initiatiefnemer significant minder pluimvee kan gaan houden, wat ten koste gaat van de rendabiliteit van de bedrijfsvoering. Om diezelfde reden is het overigens ook niet mogelijk extra vleeskalveren of andere dieren te houden; het moeilijk of niet kunnen verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet vormt tegenwoordig steeds vaker een probleem voor agrariërs die willen uitbreiden.

Omdat het gebruik van gebouw D ten behoeve van agrarische activiteiten niet langer reëel is, is gezocht naar een alternatief. Initiatiefnemer wenst de opslag van materiaal en materieel door derden in gebouw D planologisch te regelen. De opslag vindt plaats in de eerste negen spantvakken (1.000 m2) in gebouw D (zie rode kader in figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2015zeghw15-vs01_0004.png"

Figuur 2.2 Locatie opslag gebouw D

De nieuwe functie zal geheel binnen de bestaande bebouwing plaatsvinden. Het aanzicht van het agrarisch bedrijf wijzigt derhalve niet. Het aantal verkeersbewegingen zal licht toenemen (zie paragraaf 4.1) waarbij het parkeren ten behoeve van de functie binnen het bouwvlak zal plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit plangebied relevante ruimtelijke beleid. Gezien het lokale karakter van de ontwikkeling, is rijksbeleid niet van toepassing op de locatie. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op het provinciaal en regionaal beleid en op het gemeentelijk beleid.

3.1 Provinciaal Beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (2013)

Op 15 oktober 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) en de Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) vastgesteld.

De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. De PRS heeft als taak om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. De provincie met een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. Deze uitgangspositie rust op drie pijlers, te weten:

  • Utrecht ligt centraal, vanwege de centrale ligging is de provincie een aantrekkelijke vestigingsplaats voor wonen en werken;
  • Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen, de rijke schakering van woon-, werk en natuurgebieden op korte afstand van elkaar zorgt voor een aantrekkelijke schaal van de leefomgeving;
  • Utrecht is sterk in kennis en cultuur, inwoners hebben een relatief hoog opleidingsniveau en er zijn kansen voor een bloeiende kenniseconomie.

De provincie wil de kracht van de regio verder ontwikkelen. Provincie Utrecht blijft alleen een sterke regio als het aantrekkelijk is en blijft om te wonen, werken en recreëren. Het beleid is erop gericht deze aantrekkelijkheid te ontwikkelen. De voorgenomen ontwikkeling kent onder andere de beleidsaspecten een duurzame leefomgeving en vitale dorpen en steden.

Provinciale Ruimtelijke Verordening (2013)

De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

Hierin is het beleid ten opzichte van nevenactiviteiten alsmede de ruimte-voor-ruimte regeling neergelegd. De ruimte-voor-ruimte regeling is niet van toepassing, omdat geen sprake is van bedrijfsbeëindiging. Derhalve moet aangesloten worden bij het beleid inzake nevenactiviteiten.

In artikel 4.13 van de PRV zijn regels met betrekking tot nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven vastgelegd. Vooral lid 7 en lid 8 zijn van belang:

Lid 7. Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten die nevenactiviteiten toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de oppervlakte aan bedrijfsbebouwingen wordt niet vergroot;
  2. b. erfinrichting en bedrijfsbebouwing zijn landschappelijk goed inpasbaar;
  3. c. omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Lid 8. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Daarnaast bevat de toelichting een onderbouwing die aantoont dat de uitbreiding tot maximaal 2,5 hectare of met maximaal 30% noodzakelijk is voor de voortzetting van het agrarische bedrijf. Indien voorzien wordt in de mogelijkheid van nevenactiviteiten in een omvang van meer dan 300 m2, dan bevat de toelichting daarvoor een ruimtelijke onderbouwing. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.”

In de PRS onderstreept de provincie het belang van nevenfuncties bij agrarische bedrijven, maar wordt nogmaals aangestipt dat deze plaats moeten vinden in bestaande bebouwing, ondergeschikt moeten blijven aan het agrarisch bedrijf en geen onevenredige hinder mogen veroorzaken. In onderhavige situatie kan voldoende worden aangetoond dat aan de voorwaarden als gesteld in de PRV en de PRS kan worden voldaan. Immers, de PRV/PRS stelt geen maximale oppervlakte voor de nevenactiviteit, maar stelt slechts de eis dat deze ondergeschikt moet zijn aan het agrarisch bedrijf wat in onderhavige situatie zeker het geval is.

Actualisatie Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (2014)

Op 10 maart 2014 heeft de Provinciale Staten van Utrecht de partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 vastgesteld. De partiële herziening heeft betrekking op de volgende onderwerpen:

  • toevoegen experimenteerruimte voor duurzame energie en windenergielocatie bij Vianen;
  • wijzigen begrenzingen van Stelling van Amsterdam en Buitenplaatszones en PRV-bepalingen voor archeologie (cultureel erfgoed);
  • wijzigen rode contour van de gemeente Rhenen ten behoeve van de kern Achterberg en van de gemeente Utrecht ten behoeve van het 'Prinses Máxima Centrum voor Kinderoncologie';
  • wijzigen PRV-regels voor de EHS en begrenzing van de EHS;
  • verwerken motie over het concreet begrenzen van de Houtkades Lopikerwaard;
  • kleine reparaties in PRS en PRV.

De wijzigingen in de partiële herziening hebben geen betrekking voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Woudenberg 2030 (2012)

In de Structuurvisie wordt beschreven wat de visie van de gemeente is op de ruimtelijke invulling ten aanzien van wonen, werken en recreëren tot 2030. De structuurvisie vormt het ruimtelijk kader voor verschillende projecten in de gemeente en andere nieuwe initiatieven in de toekomst. Deze dragen bij aan de ontwikkeling van het ruimtelijk-economisch structuurbeeld 2030.

Het plangebied is niet aangewezen als een van de groot- of kleinschalige ontwikkellocaties. Dit betekent niet dat er geen mogelijkheden zijn. In de structuurvisie is aangegeven dat ingezet moet worden op een sterke en multifunctionele agrarische sector. De agrarische sector blijft een belangrijke functie in het buitengebied met uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijven die dat wensen. Naast schaalvergroting en uitbreiding is schaalverbreding een belangrijk speerpunt. Schaalverbreding is een bedrijfsvorm waarin agrariërs zich in toenemende mate en steeds professioneler toeleggen op kleinschalige economische nevenactiviteiten of lokaal geproduceerde (biologische) streekproducten. Met name deze schaalverbreding biedt mogelijkheden voor zowel de agrariër (aanvullende inkomsten op het agrarisch basisinkomen) als de recreant (versterking van het recreatieve karakter van het buitengebied). De gemeente Woudenberg biedt agrariërs de mogelijkheid voor een bredere invulling met recreatieve nevenactiviteiten. Het moet gaan om kleinschalige activiteiten, van gecombineerde sectoren, die leiden tot een structuurversterking. Bijvoorbeeld de verkoop van lokale producten eventueel in combinatie met kleinschalige horeca, verblijf (bed en breakfast, kamperen bij de boer) verhuur van kano’s en/of zorg. Het beleid ten aanzien van nevenfuncties is vertaald in het vigerende bestemmingsplan. Voor deze ontwikkeling wordt daarom getoetst aan de in dit vigerende bestemmingsplan opgenomen mogelijkheden.

Bestemmingsplan Buitengebied 2010 en bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening)

In artikel 3.4 zijn de gebruiksregels zoals gelden binnen de bestemming agrarisch opgenomen. Op basis van deze regels zijn niet-agrarische bedrijfsmatige nevenactiviteiten niet toegestaan. In artikel 33 lid 33.3.1 is een regeling opgenomen om hiervan af te wijken. Deze regeling luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' of de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' ontheffing verlenen voor kleinschalige nevenactiviteiten in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen binnen een bouwvlak, voor de volgende niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten en uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit:

  • verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van recreatie-appartementen, pension en kampeerboerderij en in de vorm van niet-permanente standplaatsen voor kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans;
  • sociale en medische dienstverlening, zoals een kinderdagverblijf, verpleeghuis, zorgboerderij, dierenkliniek, artsenpraktijk;
  • andere activiteiten op het gebied van recreatie en zorg, die in ruimtelijk en functioneel opzicht met hiervoor genoemde gelijk kunnen worden gesteld;
  • bezoekers- en cursuscentrum;
  • atelier, museum, galerie en kunsthandel;
  • opslag- en stallingsbedrijven;
  • horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin, een ijs-/snackverkooppunt, theeschenkerij, kanoverhuur en hieraan gelijk te stellen functies;
  • agrarische hulp- en nevenbedrijven, zoals landbouw-mechanisatiebedrijven, een loonwerkbedrijf, veehandelsbedrijf, fouragehandel;
  • landbouw verwante bedrijven, zoals een paardenpension, hoveniers- en boomverzorgingsbedrijf;
  • ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven, zoals een wijnmakerij, zuivelmakerij, imkerij;
  • ambachtelijke bedrijven, zoals een dakdekker, rietdekker, meubelmaker;
  • zakelijke dienstverlening, zoals een adviesbureau of een computerservicebureau;
  • andere niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten, die in ruimtelijk en functioneel opzicht met de hiervoor genoemde nevenactiviteiten gelijk kunnen worden gesteld;

mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. ontheffing wordt niet verleend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch- agrarisch hobbybedrijf';
  2. b. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing mag ten behoeve van de nevenactiviteit(en) niet worden vergroot;
  3. c. binnen een bouwvlak mag de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de hiervoor genoemde niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten niet meer bedragen dan 25% van de bestaande oppervlakte van de bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte voor activiteiten zoals bedoeld onder a, f, h en i maximaal 500 m² bedraagt;
    2. 2. de oppervlakte voor activiteiten zoals bedoeld onder g en l maximaal 150 m² bedraagt;
    3. 3. de oppervlakte voor de overige activiteiten maximaal 350 m² bedraagt;
  4. d. voor verblijfsrecreatieve voorzieningen gelden bovendien de volgende bepalingen:
    1. 1. de inhoud van een recreatie-appartement bedraagt niet meer dan 150 m3;
    2. 2. het gebruik als niet-permanente standplaats voor kampeermiddelen is toegestaan voor ten hoogste 25 kampeermiddelen per bouwvlak, in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    3. 3. standplaatsen voor kampeermiddelen zijn ook buiten, direct aansluitend aan, een bouwvlak toegestaan;
  5. e. het parkeren behorende bij de nevenactiviteit dient binnen het betreffende bouwvlak plaats te vinden;
  6. f. in vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  7. g. de nevenactiviteit mag door de visuele aspecten, zoals buitenopslag en –stalling ten behoeve van het eigen bedrijf, reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet onevenredig aantasten;
  8. h. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  9. i. ontheffing wordt slechts verleend indien:
    1. 1. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving; alvorens het plan te wijzigen vragen burgemeester en wethouders hierover advies van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige;
    2. 2. zorg wordt gedragen voor ruimtelijke kwaliteitswinst;
    3. 3. een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst.

Om de nevenfunctie toe te kunnen staan dient de ontwikkeling te voldoen aan de voorwaarden. Om deze reden worden de voorwaarden in deze paragraaf getoetst.

  1. a. Deze voorwaarde is niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
  2. b. De nevenactiviteit vindt plaats binnen bestaande bebouwing. Het betreft een recent gerealiseerde, moderne stal; De oppervlakte van de bedrijfsbebouwing wordt derhalve niet vergroot.
  3. c. Initiatiefnemer wenst 1.000 m2 stal in gebruik te nemen voor de nevenfunctie. Dit komt overeen met 15% van de totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen. Deze oppervlakte is ruim minder dan 25% van de bestaande bebouwing, maar meer dan de maximaal toegestane 500 m2.
  4. d. Deze voorwaarde is niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
  5. e. Het parkeren zal binnen het bouwvlak plaatsvinden.
  6. f. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek gedaan naar de verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden (zie paragraaf 4.1). Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een onevenredige toename van de verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden.
  7. g. Er zal geen buitenopslag plaatsvinden en er zal in overleg wordt besloten worden welke buitenactiviteiten, zoals reclame-uitingen, aanvaardbaar zijn. De initiatiefnemer wenst 1 bescheiden reclamebord in de tuin, voor aan de weg.
  8. h. De opslag en stalling wordt beperkt tot de opslag van statische goederen. Dit zijn goederen die zonder deze te bewerken verhandeld worden. Deze bedrijfsactiviteiten vallen onder categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De huidige afstand tot de bestaande woningen en de woningen die in het kader van de woningbouwlocatie Woudenberg Oost gerealiseerd kunnen worden bedraagt 90 m. Deze afstand is voldoende groot om aan de minimale afstandseis te voldoen. De omliggende en eventuele nieuwe woningen zullen geen hinder ondervinden van de nieuwe functie.
  9. i. De nieuwe activiteiten zullen plaatsvinden in de bestaande bebouwing. Om deze reden is geen sprake van een landschappelijke inpassing van de nieuwe functie. Om zorg te dragen aan de ruimtelijke kwaliteitswinst is een compensatie beplantingsplan opgesteld. In dit plan is voorgesteld een elzenhaag van 60 elzen aan te leggen. Deze haag wordt over een afstand van 400 m aangelegd ten noorden van de bestaande bebouwing langs de bestaande sloot. Het compensatie beplantingsplan is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Mobiliteit

Verkeersstructuur

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Groenewoudsesteeg. Het verkeer van en naar het bedrijf wikkelt zich voornamelijk in oostelijke richting af over de Zegheweg. De weg sluit via De Nort en de Parallelweg aan op de Stationsweg Oost (N224).

Verkeersgeneratie en afwikkeling

In het akoestisch onderzoek (kenmerk: AO Ravenhorst02 20110412) behorend bij het uitgevoerde MER voor de realisatie van de pluimveehouderij is het aantal verkeersbewegingen van en naar het bedrijf opgenomen. In de representatieve bedrijfssituatie komen en gaan er 35 vrachtwagens en 16 personenauto's. Tevens komen en gaan er aanvullend op deze representatieve bedrijfssituatie 160 tractoren voor de aanvoer van snijmaïs. Dit resulteert in een verkeersgeneratie van 422 mvt/etmaal.

In loods D (gebouw F in het onderzoek) vinden geen activiteiten plaats. Het initiatief om die hal te gebruiken voor nevenactiviteiten (het opslaan van materiaal en materieel) zal leiden tot circa 4 extra vrachtwagens per dag van en naar het bedrijf. De verkeersgeneratie van het bedrijf zal dan toenemen tot 430 mvt/etmaal.

De intensiteit op de Zegheweg bedraagt 700 mvt/etmaal. Een groot deel van het verkeer op de Zegheweg is dus afkomstig van het bedrijf. Door het toevoegen van de nevenactiviteiten zal de intensiteit toenemen tot afgerond 710 mvt/etmaal.

De weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 60 km/h. Tevens vormt de Zegheweg een belangrijke route voor het langzaam verkeer en recreatief verkeer. Gelet op de geringe toename van het verkeer op de Zegheweg zal de uitbreiding niet leiden tot knelpunten in de afwikkeling en verkeersveiligheid.

Parkeren

Het parkeren gebeurt op eigen terrein binnen het bouwvlak. Hier is voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Conclusie

De nevenactiviteiten hebben een dermate geringe toename van vrachtverkeer tot gevolg dat de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op de Zegheweg voldoende gewaarborgd zal blijven. Ook ten aanzien van parkeren treden er geen knelpunten op. Het aspect verkeer staat de voorgenomen ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.2 Wegverkeerslawaai

Beleid en Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Onderzoek

Met de ontwikkeling wordt geen nieuwe geluidsgevoelig object mogelijk gemaakt zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Ook worden geen nieuwe gezoneerde wegen of aanpassingen aan bestaande wegen mogelijk gemaakt. Verder akoestisch onderzoek is dan ook niet nodig.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Bedrijven En Milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

De maatgevende richtafstand voor een opslaggebouw/verhuur van opslagruimte voor statische goederen is volgens de VNG-publicatie 30 meter voor geluid en 10 m voor gevaar.

De dichtstbijzijnde bestaande woning is de woning aan de Zegheweg nummer 30. Deze woning is op ca. 200 meter gelegen van het gebouw dat in gebruik genomen zal worden voor de nevenfunctie. De nieuwe woningen die op basis van de geplande woningbouwontwikkeling 'Woudenberg Oost' kunnen worden gerealiseerd, komen op minimaal 90 m van het betreffende gebouw te liggen. Om overlast als gevolg van geluid en gevaar te voorkomen, zijn deze afstanden ruim voldoende. Voor de overige mogelijke belastingen zoals geur en stof is geen maatgevende richtafstand opgenomen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Ecologie

Normstelling

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Onderzoek

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of EHS (zie figuur 4.1). De ontwikkeling heeft betrekking op het toestaan van een nieuwe functie in bestaande bebouwing. Er wordt geen bebouwing gerealiseerd, gesaneerd of anderszins gewijzigd waardoor beschermde soorten of gebieden worden aangetast of verstoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2015zeghw15-vs01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2015zeghw15-vs01_0006.png"

Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013)

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatief effect op natuurwaarden. De Flora en faunawet, het provinciale EHS-beleid en de Natuurbeschermingswet 1998 vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.5 Water

Waterbeheer en watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe.

Onderzoek

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is de digitale watertoets op www.dewatertoets.nl doorlopen. Voorliggende plan maakt uitsluitend een interne functiewijziging mogelijk, zonder toename in verharding.

Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.6 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij nieuwe functies dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

De nevenfunctie opslag en stalling stelt geen andere eisen aan de bodemkwaliteit dan een agrarisch bedrijf. Bodemonderzoek is voor de beoogde nieuwe functie om deze reden niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bodem staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven.

Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) 1) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10) 2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011

De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking (zie paragraaf 4.1). Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2013 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Stationsweg-Oost (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8 Externe Veiligheid

Beleid en toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

In de omgeving van de Zegheweg zijn twee risicovolle inrichtingen gelegen. Het gaat hierbij allereerst om het LPG-tankstation aan de Parallelweg 24 (vergunde doorzet 999 m3). Er is sprake van verschillende PR 10-6 risicocontouren rondom de inrichting. De PR 10-6 risicocontour rondom het vulpunt is 35 m, rondom het ondergronds reservoir 25 m en rondom de afleverinstallatie 15 m. Het invloedsgebied van het groepsrisico is 150 m. De ontwikkeling wordt op ruim 400 m afstand van het tankstation gerealiseerd. Dit is buiten de PR 10-6 risicocontouren en buiten het invloedsgebied. De aanwezigheid van het tankstation vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Aan de Parallelweg 6 vindt daarnaast opslag van gevaarlijke stoffen plaats. De PR 10-6 risicocontour is 60 m. Het invloedsgebied van het groepsrisico is daarnaast 900 m. Het plangebied is niet binnen het invloedsgebied gelegen (paarse cirkel in figuur 4.2). De aanwezigheid van de inrichting vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de omgeving van het plangebied zijn meerdere leidingen gelegen waar vervoer van gevaarlijke stoffen door plaatsvindt. De belangrijkste gegevens van deze leidingen zijn in onderstaande tabel opgenomen.

Leiding Diameter Werkdruk PR 10-6 risicocontour Invloedsgebied
Gasleiding W-520-01 8,35" 40 bar 0 m 95 m
Gasleiding W-520-04 4,49" 40 bar 0 m 45 m
Gasleiding W-520-06 18" 40 bar 0 m 200 m

Te zien is dat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de leidingen. Gezien de personendichtheid rond de leidingen zal geen sprake zijn van een groepsrisico dat groter is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Door de beoogde interne functieverandering van een stal naar een opslagschuur neemt de personendichtheid in het plangebied en daarmee het groepsrisico niet toe. De aanwezigheid van de leidingen vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2015zeghw15-vs01_0007.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2015zeghw15-vs01_0008.jpg"

Figuur 4.2. Risicovolle inrichtingen in de nabijheid van het plangebied (bron: www.risicokaart) (de grootschalige LPG opslag is inmiddels gesloten)

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Kabels En Leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

In paragraaf 4.8 is reeds ingegaan op in de omgeving aanwezige risicorelevante leidingen. Er zijn verder geen overige planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft gezien de ontwikkeling in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Archeologie

Beleid en normstelling

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. De bodem wordt niet verstoord. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het toestaan van een nevenfunctie binnen de bestaande bebouwing. Voor het overige vinden er geen wijzigingen op het perceel plaats. Dit betekent dat de regels en de verbeelding nagenoeg 1 op 1 uit het bestemmingsplan Buitengebied 2010 en de bijbehorende herziening uit 2014 overgenomen worden. Voor de juridische planbeschrijving van deze onderdelen wordt dan ook verwezen naar deze bestemmingsplannen.

Omdat voor de nevenfunctie opslag en stalling een groter oppervlakte wordt toegestaan dan in het vigerende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt aanvullend op de vigerende situatie de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenfunctie' opgenomen. Deze functieaanduiding regelt dat de betreffende nevenfunctie in de toegestane omvang is toegestaan. De functieaanduiding wordt zowel in de regels als op de verbeelding opgenomen. Om te voorkomen dat de nevenfunctie in alle gebouwen kan plaatsvinden wordt de aanduiding uitsluitend ter plaatse van gebouw D (zie paragraaf 2.2) opgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

Onderhavig bestemmingsplan betreft het toestaan van een nieuwe functie in bestaande bebouwing. Er zijn dan ook geen kosten verbonden aan een bouwplan etc. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Ten aanzien van een eventueel planschade verzoek wordt een planschaderisico-overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 13 mei 2015 tot en met 23 juni 2015 ter inzage in het gemeentehuis van Woudenberg. In deze periode zijn geen zienswijzen op het bestemmingsplan ontvangen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Compensatie - Beplantingsplan

Bijlage 2 Compensatie - beplantingsplan

Bijlage 3 Afstanden Geluidgevoelige Objecten Tot Wegen

Bijlage 3 Afstanden geluidgevoelige objecten tot wegen

Bijlage 1 Compensatie Beplantingsplan

Bijlage 1 Compensatie beplantingsplan