Stationsgebied en Blok B1
Bestemmingsplan - gemeente Nieuwegein
Vastgesteld op 23-01-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
Het bestemmingsplan Stationsgebied en Blok B1 met identificatienummer NL.IMRO.0356.BPBI2019HER001-VA01 van de gemeente Nieuwegein.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan- uitbouw:
Een bijbehorend bouwwerk als omschreven in artikel 1 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en daaraan functioneel is verbonden.
1.4 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
Een grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
Het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.7 ambachtelijk bedrijf:
Een bedrijf, voorkomend in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dat is gericht op het overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.8 antennedrager:
Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.9 antenne-installatie:
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 archeologisch onderzoek:
Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.11 archeologisch rapport:
Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft wordt vastgesteld, die naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.12 archeologisch verwachting:
Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt.
1.13 archeologisch waarde:
Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.
1.14 bebouwing:
Eén of meerdere gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 bebouwingspercentage:
Het percentage dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal met gebouwen en/of overkappingen mag worden bebouwd.
1.16 begane grond:
De vloer van de op maaiveld of nagenoeg op maaiveld, gesitueerde bouwlaag van een gebouw.
1.17 bestaand:
- Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan inwerking is getreden.
1.18 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bijgebouw:
Een bijbehorend bouwwerk als omschreven in artikel 1 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en dat functioneel en bouwkundig ondergeschikt is aan en vrijstaat van dat (hoofd)gebouw.
1.21 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.22 bouwgrens:
Een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag:
Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.24 bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waar krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.25 bouwperceelsgrens:
Een grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak:
Een op de verbeelding door bouwgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 bruto vloeroppervlak:
het vloeroppervlak volgens NEN 2580.
1.29 coffeeshop:
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet alcoholische dranken en al dan niet ter plaatse bereide kleine etenswaren.
1.30 consumentenvuurwerk:
Vuurwerk voor particulier gebruik als bedoeld in het Vuurwerkbesluit (Stb. 2002, 33, laatst gewijzigd Stb. 2015, 332).
1.31 cultuurhistorisch onderzoek:
Onderzoek waarbij, door een ter zake deskundige, de algemene historische waarden en/of de ensemblewaarden en/of de architectuurhistorische waarden en/of de bouwhistorische waarden en/of de waarden vanuit de gebruikshistorie, worden geïnventariseerd en in kaart worden gebracht.
1.32 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.33 dienstverlening:
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.
1.34 eerste bouwlaag:
De bouwlaag op de begane grond.
1.35 functie:
Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.
1.36 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.37 hoofdgebouw:
Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.38 horeca:
Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig, exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder wordt verstaan: een hotel, bed & breakfast, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek of daaraan verwante inrichting.
1.39 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen met een zekere mate van verbondenheid en continuïteit in de samenstelling daarvan. Van een onderlinge verbondenheid is sprake indien de personen binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.40 kantoor:
Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
1.41 karakteristiek bouwwerk:
Bebouwing met een hoge cultuurhistorische waarde.
1.42 laden en lossen:
Het onmiddellijk, nadat het voertuig tot stilstand is gebracht, bij voortduring in- of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht gedurende de tijd die daarvoor nodig is.
1.43 maaiveld:
De gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
1.44 maatschappelijke doeleinden:
Het openbaar bestuur, medische, sociale, culturele, educatieve, levensbeschouwelijke en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
1.45 nutsvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.46 overkapping:
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde en voorzien van een gesloten dak.
1.47 peil:
- a. Voor gebouwen, met uitzondering van bijgebouwen: +1,1 m NAP;
- b. voor bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend maaiveld.
1.48 risicovolle inrichting:
Inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.49 seksinrichting:
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.
1.50 stationsvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van het station, zoals perrons, overkappingen, gebouwde wachtruimten, kiosken, gebouwen ten dienste van de technische voorzieningen, installaties en telecommunicatie ten behoeve van het railverkeer en geleidingsvoorzieningen, kunstwerken, paden, fietsenstallingen en groenvoorzieningen.
1.51 terras:
Een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
1.52 uitbouw:
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het gebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.53 weg:
Weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
1.54 wonen:
Het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning.
1.55 woning:
Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.56 woonvloeroppervlak:
De totale oppervlakte van de woning inclusief aan/uitbouwen en bijgebouwen, boven en onder peil.
1.57 zelfstandig kantoor:
een gebouw of een deel van een gebouw, niet zijnde een ondergeschikt kantoor, in de vorm van een ruimtelijk en bouwkundig zelfstandige eenheid dat geheel of grotendeels in gebruik is of te gebruiken is voor bureaugebonden werkzaamheden of ondergeschikte, aan het kantoor ondersteunende functies (zoals vergaderzalen, kantines, opslagruimtes en serverruimten). Parkeerruimte valt niet onder een ondergeschikte, aan het kantoor ondersteunende functie.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw, of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 de hoogte van de eerste bouwlaag:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping.
2.6 de verticale diepte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het laagste punt van een bouwwerk onder peil.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum - 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel, dienstverlening, ambachtelijke bedrijven, maatschappelijke doeleinden en horeca in de categorieën 1 en 2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Horeca-activiteiten;
- b. wonen al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep, vanaf de tweede bouwlaag vanaf maaiveld, met dien verstande dat toegangen en trappenhuizen en bij de woningen behorende bergingen overal zijn toegestaan;
- c. gebouwde parkeervoorzieningen, met dien verstande dat de parkeerplaatsen uitsluitend zijn toegestaan:
- 1. onder maaiveld tot een verticale diepte van ten hoogste 4 m onder peil;
- 2. boven maaiveld vanaf een hoogte van 6 m, gemeten vanaf maaiveld;
- d. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen en waterberging;
- f. nutsvoorzieningen.
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- g. gebouwen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- i. bijbehorende voorzieningen, zoals erven, (ongebouwde) parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Kantoor
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren, al dan niet in combinatie met ondergeschikte dienstverlening;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'gezondheidszorg' tevens voor gezondheidszorg, met dien verstande dat de bruto vloeroppervlakte maximaal 1.500 m2 bedraagt;
- c. gebouwde parkeervoorzieningen, met dien verstande dat de parkeerplaatsen uitsluitend zijn toegestaan;
- 1. onder maaiveld tot een verticale diepte van ten hoogste 4 m onder peil;
- 2. boven maaiveld vanaf een hoogte van 6 m, gemeten vanaf maaiveld;
- d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen en waterberging;
- f. nutsvoorzieningen.
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- g. gebouwen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- i. bijbehorende voorzieningen zoals verkeers- en verblijfsgebieden, water, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer - Railverkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. railverkeer;
- b. stationsvoorzieningen;
- c. wandel- en fietspaden en trappen met een functie voornamelijk gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- d. fiets- en groenvoorzieningen;
- e. reclame-uitingen;
- f. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, oeververbindingen en waterlopen;
- g. gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen met wegverkeer;
- h. geluidswerende voorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen;
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- j. gebouwen;
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten, wandel- en fietspaden en trappen met een functie voornamelijk gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - busstation' tevens een busstation;
- c. terrassen;
- d. fiets-, groen- en speelvoorzieningen;
- e. reclame-uitingen;
- f. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, oeververbindingen en waterlopen;
- g. geluidswerende voorzieningen;
- h. parkeer- en groenvoorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen.
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- j. gebouwen;
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- l. verhardingen, waaronder begrepen ongebouwde parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een afwijking van de regels verlenen van:
- a. het bepaalde in lid 6.2.2 onder a en toestaan dat de oppervlakte ten behoeve van gebouwen en overkappingen maximaal 1.200 m2 bedraagt;
- b. het bepaalde in lid 6.2.2 onder b de bouwhoogte van een overkapping maximaal 20 m bedraagt;
- c. een vergunning voor een afwijking wordt niet verleend indien daardoor onevenredige aantasting plaats vindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden en gebouwen;
- 7. het windcomfort;
- 8. de bezonningssituatie op de aangrenzende gronden en gebouwen.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 8
7.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Archeologie 8' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
- b. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende
bestemmingen.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
- a. De bestemming 'Waarde - Archeologie 8' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. De bestemming 'Waarde - Archeologie 8' aan gronden, grenzend aan deze bestemming, toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in Hoofdstuk2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
9.2 Overschrijdingen bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
9.3 Nadere eisen windcomfort
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de hoogte en de bouwwijze van gebouwen met een bouwhoogte van meer dan 15 m voor zover dit noodzakelijk is om onaanvaardbare gevolgen te voorkomen voor het windcomfort in de verblijfsgebieden in de onmiddellijke nabijheid van de gebouwen, mede gelet op het karakter van de desbetreffende verblijfsgebieden, waarbij geldt dat:
- a. door de nadere eisen de gebruikswaarde van de te bebouwen gronden niet onevenredig mag wordt geschaad;
- b. de bouwhoogte van (delen van) gebouwen met ten hoogste 10% mag worden teruggebracht.
9.4 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Ten aanzien van parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat op het bouwperceel of in de omgeving daarvan in voldoende mate wordt voorzien in de aanleg van parkeerplaatsen, overeenkomstig de Nota Parkeernormen 2011-2015 van de gemeente Nieuwegein, of de opvolger daarvan, en in stand wordt gehouden.
- b. Indien in de onder a bedoelde parkeergelegenheid wordt voorzien op eigen terrein, moet de stallingsruimte per auto een afmeting hebben van minimaal 1,80 meter bij 5 meter met daarnaast voldoende in- en uitstapruimte.
- c. Indien in de onder a bedoelde parkeergelegenheid wordt voorzien in het openbaar gebied, kan het college hieraan voorwaarden stellen voor wat betreft afmetingen en situering.
- d. Gebouwde parkeervoorzieningen zijn uitsluitend overdekt toegestaan.
- e. Een bouwwerk waarvan een behoefte aan ruimte voor laden of lossen van goederen wordt verwacht, is slechts toegestaan onder de voorwaarde dat op het bouwperceel of in de omgeving daarvan voldoende ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt voorzien en in stand wordt gelaten.
- f. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde onder a en onder e en toestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits:
- 1. dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie of op andere wijze in de nodige parkeergelegenheid; of
- 2. in laad- of losruimte wordt voorzien.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een coffeeshop;
- c. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een risicovolle inrichting.
10.2 Aan-huis-verbonden beroep
Ten aanzien van een aan-huis-verbonden beroep in een woning gelden de volgende voorwaarden:
- a. ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep mag niet meer dan 35% van de woonvloeroppervlakte worden gebruikt, met een maximum van 75 m²;
- b. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
- c. de activiteiten mogen geen detailhandel, seksinrichting of horeca betreffen;
- d. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
- e. er dient een relatie te zijn tussen ten minste 1 bewoner van de woning en de uitgeoefende activiteiten.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Karakteristiek bouwwerk
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijking van de bouwregels
12.2 Afwijking van de gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geeft.
De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
13.2 Blok B1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsbevoegdheid' de bestemmingen geheel te wijzigen ten behoeve van het toestaan van (een combinatie van):
- a. wonen met een maximum van 500 woningen;
- b. maatschappelijke voorzieningen;
- c. ambachtelijke bedrijvigheid;
- d. dienstverlening;
- e. detailhandel;
- f. horeca in categorie 1 en 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- g. kantoren al dan niet in combinatie met ondergeschikte dienstverlening;
- h. en daarbij behorende voorzieningen, zoals verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en nutsvoorzieningen.
Ten dienste van en in verband met de functies genoemd in lid 13.2 onder a tot en met g zijn toegelaten:
- i. gebouwen met dien verstande dat voldaan wordt aan de maatvoeringen zoals opgenomen in bijlage 3;
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- k. bijbehorende voorzieningen, zoals gebouwde ondergrondse en bovengrondse parkeervoorzieningen.
13.3 Voorwaarden
De in lid 13.2 genoemde wijzigingen kunnen slechts worden verleend, met dien verstande dat:
- a. er een integraal wijzigingsplan opgesteld wordt. Het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid in fases is niet toegestaan;
- b. de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte maximaal 38.000 m2 bedraagt, met uitzondering van gebouwde parkeervoorzieningen voor fietsen en auto's alsmede de buitenruimten inclusief loggia's, met dien verstande dat:
- 1. de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van de functies genoemd in lid 13.2 onder b tot en met f maximaal 2.500 m2 bedraagt, met dien verstande dat:
- de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van de functie genoemd in lid 13.2 onder e maximaal 250 m2 bedraagt;
- de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van de functie genoemd in lid 13.2 onder f maximaal 500 m2 bedraagt per horecabedrijf en maximaal 3 horecabedrijven zijn toegestaan;
- 2. de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van de functie genoemd in lid 13.2 onder g maximaal 5.000 m2 bedraagt;
- 1. de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van de functies genoemd in lid 13.2 onder b tot en met f maximaal 2.500 m2 bedraagt, met dien verstande dat:
- c. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid, zoals omschreven in lid 9.4;
- d. voor het bouwen van viaducten ten behoeve van een verbinding voor voetgangers en fietsers geldt dat de bouwhoogte maximaal 8 m mag bedragen;
- e. door de combinatie van functies geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de waterhuishoudkundige situatie;
- 7. de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden en gebouwen;
- 8. het windcomfort;
- 9. de bezonningssituatie op de aangrenzende gronden en gebouwen.
- f. het plangebied zodanig wordt ingericht en ontworpen dat van een hevige bui minimaal 20 mm, gerekend over het verharde oppervlak, kan worden verwerkt en geïnfiltreerd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Stationsgebied en Blok B1'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De binnenstad van Nieuwegein is volop in beweging. De afgelopen jaren is tot de nodige (her)ontwikkeling gekomen. Met de vaststelling van het Operationeel Ontwikkelingsplan 2013 (verder OOB 2013) en het Koersdocument City 2017 is de weg ingezet naar een toekomstbestendige doorontwikkeling van het centrum van Nieuwegein tot een echt bruisend stadshart.
Halverwege 2017 heeft het voorontwerpbestemmingsplan voor de gehele binnenstad ter inzage gelegen. Inmiddels is gebleken dat het verder in procedure brengen van een ontwerpbestemmingsplan voor de gehele binnenstad niet zinvol is. Een bestemmingsplan voor de gehele binnenstad kan immers op dit moment (nog) niet voorzien in alle ontwikkelingen die zich aandienen. Er is daarom voor gekozen om voor de verschillende ontwikkellocaties aparte bestemmingsplannen te maken.
De ontwikkelingen in het stationsgebied lopen voorop vanwege de planning van het verleggen van de tramsporen en het realiseren van nieuwe verlaagde tramperrons. Op 1 november 2018 is de gemeenteraad akkoord gegaan met het ruimtegebruik voor de ruimtelijke inpassing van o.a. tramsporen, perrons en busstations, noord-zuid verbinding voor langzaam verkeer en de demarcatie van de bebouwing Blok B1 en B2. Ook heeft de gemeenteraad het ontwikkelkader voor Blok B1 vastgesteld. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig. Met het besluit van de raad zijn de contouren voor het nieuwe bestemmingsplan voor het Stationsgebied en Blok B1 al vastgelegd.
1.2 Doel Van Het Plan
Het bestemmingsplan heeft als primair doel het nieuwe tramtracé, de tramhalte en het nieuwe busstation mogelijk te maken. De realisatie van de nieuwe OV-voorzieningen maakt de sloop van de bestaande bebouwing van het oude theater De Kom, Cityplaza plus en het chinese restaurant noodzakelijk. Van deze panden is een groot deel van het grondgebied nodig voor de realisatie van de nieuwe OV-voorzieningen.
Zowel gemeente als provincie streven er naar om de verlegging van de tramsporen en aanleg van de vernieuwde tramhalte mee te nemen in de algehele vernieuwing van de SUNIJ-lijn in 2020 zodat er geen extra hinder voor de tramexploitatie ontstaat (werk met werk maken).
Een belangrijk onderdeel van het plan is de invulling van gronden die niet direct noodzakelijk zijn voor de realisatie van het OV-knooppunt, maar wel een belangrijke rol spelen in de totale vastgoedontwikkeling van Blok B1. Voor deze percelen is een regeling bij recht nog niet mogelijk. Een belangrijke voorwaarde voor de herontwikkeling van het gebied is de ruimtelijke samenhang. Daar waar het gaat om de vastgoedontwikkeling van Blok B1 worden de vastgestelde procedures voor participatie en inspraak gevolgd, waarbij wordt ingezet op co-creatie.
1.3 Ligging En Begrenzing Van Het Plan
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
Het plangebied omvat het stationsgebied van Nieuwegein en het gebied ten zuidwesten van het stationsgebied. Het plangebied is weergegeven op onderstaande kaart.
Begrenzing plangebied (rood omkaderd)
1.4 Geldende Regelingen
Binnen het plangebied is de beheersverordening Binnenstad Nieuwegein (vastgesteld 23 maart 2017) van toepassing. De beheersverordening is een voortzetting van de bouw- en gebruiksmogelijkheden zoals opgenomen in de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld | Deelgebied | |||
Binnenstad | 29 maart 2007 | 1 | |||
Binnenstad herziening | 25 februari 2012 | 2 |
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Binnenstad, plangebied rood omlijnd
Voorts is incidenteel met toepassing van de bevoegdheden van de artikelen 11, 15, 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), dan wel artikel 3.22 Wro, dan wel artikel 2.12 Wabo medewerking verleend aan afwijkende bouw- en gebruiksinitiatieven.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd als volgt: Hoofdstuk 2 beschrijft de relevante beleidsdocumenten. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten van het plan en de ontwikkelingen beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een uiteenzetting van het uitgevoerde onderzoek. Hoofdstuk 5 gaat in op de opzet van de regels van dit bestemmingsplan. Tot slot worden in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid en de regelgeving beschreven dat relevant is voor de binnenstad van Nieuwegein. De voornaamste beleidskaders worden gesteld door het Rijk, de provincie Utrecht en de gemeente zelf. Het belangrijkste (gemeentelijke) beleidskader voor de binnenstad is het OOB 2013 en het Koersdocument City 2017.
2.1 Europees Beleid
2.1.1 Dienstenrichtlijn
De Europese Dienstenrichtlijn (2006/123/EG) heeft als doel de opheffing van belemmeringen voor de vrijheid van vestiging van dienstverrichters in de lidstaat en het waarborgen van de vrije dienstverlening tussen lidstaten.
De gemeente dient vestigingsbeperkingen voor diensten te toetsen aan de Dienstenrichtlijn en daarbij te motiveren waarom voor deze beperkingen is gekozen. Het gaat daarbij over beperkingen van:
- branche;
- maatvoering (minimum- of maximummaat);
- het aantal vestigingen (per branche);
- het assortiment.
Het Stationsgebied en Blok B1 kennen thans verschillende functies. Doel is om tot herontwikkeling te komen en het gebied te laten profiteren van de kwaliteitssprong van de omliggende locaties. In dit bestemmingsplan is daarom een wijzigingsbevoegdheid (artikel 13.2) opgenomen om wonen, maatschappelijke voorzieningen, ambachtelijke bedrijvigheid, dienstverlening, detailhandel, horeca en kantoor (in combinatie met ondergeschikte dienstverlening) mogelijk te maken. In artikel 13.3 worden oppervlaktebeperkingen gesteld voor dienstverlening, en voor horeca, detailhandel in het bijzonder. De meeste ruimte wordt geboden voor het realiseren van woningen. Dit past binnen het beleid van de gemeente Nieuwegein, zie paragraaf 2.4. De komende 10 tot 20 jaar blijft er in de regio een druk op de vraag naar woningen. Volgens de woningbouwprognose is er tot 2030 behoefte aan 3500 woningen. Op basis van gesprekken met de stad en interne studies zijn de kansen en mogelijkheden voor woningbouw in Nieuwegein verkend. Het Stationsgebied is aangewezen als kansrijke woningbouwlocatie. Het Stationsgebied moet wel een meerwaarde krijgen voor de huidige bewoners van City en een aanvulling zijn op de al bestaande pleinen in City. Uitgangspunt voor de gebouwen om het Stationsplein is dat er aan het Stationsplein flexibele en hoge plinten met daarin een gebruiksfunctie worden gerealiseerd en dat deze bijdragen aan een prettig verblijfsklimaat.
Het Stationsgebied is de schakel tussen het multifunctionele en hoogstedelijke Oost enerzijds en het groenere, stedelijke woon- en voorzieningenmilieu van West anderzijds. Bij de verdere ontwikkeling van de Binnenstad zal geen grootschalige uitbreiding van het winkelgebied meer plaatsvinden. Wel wordt in het Stationsgebied nog in beperkte mate ruimte geboden aan retail om een goede functionele beëindiging van het kernwinkelgebied in het Stationsgebied te realiseren. Door ruimte voor retail te beperken kan leegstand worden voorkomen. Dit vergroot de aantrekkelijkheid en leefbaarheid van het gebied.
Ook voor horeca is een oppervlaktebeperking opgenomen en horeca is beperkt tot de categorieën 1 en 2. Door horeca zo te beperken kan ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon-en leefklimaat worden gegarandeerd, zie paragraaf 4.8. Ruimtelijk relevante criteria zoals geluid en lucht zijn daarbij van belang.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.
Conclusie
Voor het plangebied doet de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geen concrete uitspraken. Er spelen ook geen ontwikkelingen die raken aan het nationale belang. Het ruimtelijke beheer en de ruimtelijke invulling van het gebied worden aan de gemeente en provincie overgelaten.
2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens een provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met onderdelen per 1 oktober 2012 aangevuld. Het besluit is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
2.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder is zo ingericht dat er bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten een zorgvuldige afweging wordt gemaakt, inclusief een transparante besluitvorming. Het doel is om de ruimte in de stedelijke gebieden optimaal te benutten. Door de drie stappen in de ladder te doorlopen, wordt ervoor gezorgd dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing wordt gekomen voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder is zo ingericht dat er bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten een zorgvuldige afweging wordt gemaakt, inclusief een transparante besluitvorming. Het doel is om de ruimte in de stedelijke gebieden optimaal te benutten.
Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
Toetsingskader
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder verplicht decentrale overheden ertoe om ruimtelijke plannen te toetsen aan indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Voordat aan de toetsing wordt toegekomen, moet worden beoordeeld of de ladder wel van toepassing is. Dat is afhankelijk van een aantal zaken: allereerst is de ladder enkel van toepassing op ruimtelijke plannen van decentrale overheden. Daarvan is met het bestemmingsplan sprake.
Vervolgens is het de vraag of wordt voorzien in een ‘stedelijke ontwikkeling’. Dit begrip is omschreven in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Voor het begrip ‘andere stedelijke voorzieningen’ wordt aangesloten bij de Handreiking voor de ladder voor duurzame verstedelijking van de minister van IenM. Daarin wordt onder dit begrip verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
Het plan is in ieder geval een 'ontwikkeling'. Bestaande bebouwing wordt gesloopt en maakt plaats voor nieuwbouw met een afwijkend programma en afwijkende massa.
Of iets als 'stedelijke' ontwikkeling moet worden aangemerkt, hangt verder nog af van de vraag of een ontwikkeling als kleinschalig kan worden aangemerkt. Als dat het geval is, dan maakt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitzondering en hoeft niet te worden getoetst aan de ladder. In dit geval is geen sprake van een kleinschalige ontwikkeling: het betreft een plan dat zowel wat betreft locatie, massa als programma niet als kleinschalig kan worden betiteld.
Ten slotte is voor de toepasselijkheid van de ladder relevant of wordt voorzien in een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling. Hierbij is relevant of sprake is van een nieuwe planologische situatie en/of nieuwbouw is vereist voor de voorziene ontwikkeling. Het is dus van belang welke planologische mogelijkheden het vigerende bestemmingsplan biedt. Indien niet meer mogelijk wordt gemaakt dan reeds mogelijk is, dan is sprake van een continuering van de planologische situatie en is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als sprake is van nieuwbouw én een functiewijziging na de sloop en het volume toeneemt, dan is zonder meer sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling: het ruimtebeslag wordt groter. Bij het beoordelen hiervan komt het dus strikt genomen neer op de vraag of het ruimtebeslag al dan niet toeneemt.
In het geval van deze ontwikkeling is sprake van nieuwbouw (nadat de oude bebouwing is gesloopt). In het thans vigerende bestemmingsplan is ruimte voor bebouwing tot een maximum van circa 24.000 m2 kantoren en ruim 30.000 m2 met de bestemming Centrum 2 (commerciële functies en wonen). De nieuwbouw die in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt heeft een maximum oppervlak van 42.000 m2. Er is per saldo sprake van een afname in ruimtebeslag. Wel is er sprake van een toename met betrekking tot de functie wonen. Voor wat betreft deze functie is dus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Ten aanzien van commerciële functies, zoals dienstverlening, horeca en detailhandel geldt volgens het vigerende bestemmingsplan geen beperking qua oppervlakte. Dit bestemmingsplan staat maximaal 2.500 m2 toe en voor de functies detailhandel en horeca gelden verdere beperkingen. Hier is dus sprake van een afname. Voor kantoren geldt dat er sprake is van maximaal 5.000 m2, passend binnen het Kantorenmarktonderzoek 2015, waarin aangegeven is dat de behoefte aan ten opzichte van de bestaande voorraad toe te voegen kantoorruimte tot en met 2027 op de locatie binnenstad 21.000 m2 bvo bedraagt.
Uit bovenstaande blijkt dat er in het geval van het plan sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling ten aanzien van de functie wonen en dat hiermee een toets aan de ladder noodzakelijk is. Deze functie wordt hieronder kwalitatief en kwantitatief beschouwd.
In het Locatieonderzoek Woningbouw regio Utrecht (2018) is een behoefte van 104.000 woningen berekend tot 2040 In de regionale woningmarktmonitor (BRU, 2013) is opgenomen dat de regionale woningvoorraad in de periode 2012-2030 moet groeien met 61.000 woningen om woningtekort niet verder te laten groeien. In de provinciale ruimtelijke structuurvisie (2013) is voor de regio Utrecht een woningbouwprogramma van ruim 40.000 (2013-2028) woningen opgenomen, gebaseerd op mogelijke ontwikkellocaties en verwacht ontwikkeltempo. Er wordt hierbij opgemerkt dat met dit voorgenomen programma het tekort hoog zal blijven. Dit klopt met de behoefte van 61.000 woningen, zoals blijkt uit de regionale woningmarktmonitor.
In het Woningbouwprogramma 2030 (zie paragraaf 2.4.5) wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 3.500 woningen in het stedelijk gebied, onder andere in de projecten Mooi Rijnhuizen, Blokhoeve en de binnenstad tot 2030. Deze ambitie is in de Aanvulling Woonvisie 2015 opgehoogd naar 5.000 woningen.
Wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar 'nultreden'-woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang.
Het plangebied draagt met de ontwikkeling van maximaal 500 woningen bij aan het accommoderen van de regionale ruimtevraag. Dit programma blijft binnen de bestuurlijk vastgestelde kaders voor Nieuwegein.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de Ladder duurzame verstedelijking.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013-2028)
Het provinciaal beleid en regelgeving is hoofdzakelijk vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Gelijktijdig met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRS en PRV zijn in 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en worden elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijking). De PRS en PRV zijn op 10 december 2018 integraal vastgesteld.
De provincie Utrecht heeft een prima uitgangspositie voor een aantrekkelijke toekomst. De provincie Utrecht heeft een centrale ligging, ligt aan de rand van de Randstad, aan drie internationale ontwikkelingsassen (A1, A2 en A12) en ligt nabij Schiphol. De provincie streeft naar een aantrekkelijke woon-, werkomgeving en recreatie. Hiervoor hanteren zij drie peilers:
- een duurzame leefomgeving;
- vitale dorpen en steden;
- landelijk gebied met kwaliteit.
Deze pijlers leiden tot belangrijke beleidsopgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Een van deze belangrijkste beleidsopgave is het accent leggen op de binnenstedelijke opgave.
Conclusie
Op de visiekaart zijn de voor het stedelijk gebied belangrijkste ontwikkelingen in beeld gebracht. Het centrum van Nieuwegein is aangeduid als een locatie voor een (groot) stedelijk vestigingsmilieu en woningbouwopgave binnenstedelijk. Juist de combinatie en verscheidenheid aan functies en hoogwaardige voorzieningen biedt hier kansen voor diverse soorten van bedrijvigheid en woningbouw.
Voor de gemeente Nieuwegein wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 2.000 woningen in het stedelijk gebied, onder andere in de projecten Hoog Zandveld, Blokhoeve en de binnenstad.
2.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2013-2028)
Het doel van de verordening is een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijke niveau. De regels van de verordening hebben betrekking op nieuwe planologische besluiten. De regels van het beleid zijn ruimtelijk begrensd. Het plangebied is gelegen in de volgende relevante onderdelen van het beleid:
- ‘mobiliteitstoets’: de toelichting op een ruimtelijk plan, waarbij ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen, die deze ruimtelijke ontwikkeling tot gevolg hebben en een beschrijving of door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan. In paragraaf 3.4.1 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer;
- ‘stedelijk gebied’: de toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving waarin rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. In paragraaf 3.2 wordt hier nader op ingegaan;
- ‘kantoren en kantoren op knooppunten’: nieuwvestiging van zelfstandige kantoren is niet toegestaan. In paragraaf 3.4.2 wordt nader ingegaan op de regelingen met betrekking tot kantoren.
Conclusie
Het bestemmingsplan sluit aan bij de uitgangspunten uit de PRV.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie Nieuwegein 2030
De Structuurvisie Nieuwegein 2030 geeft de ruimtelijke ontwikkelingen in Nieuwegein tot 2030 op hoofdlijnen weer en beoogt daarmee een kader te bieden voor tussentijdse initiatieven. In de structuurvisie is dit vertaald door het kiezen van ontwikkelthema's. Voor de binnenstad is dit nader uitgewerkt in het OOB 2013 en is in navolgende paragraaf beschreven.
2.4.2 OOB 2013
Het OOB 2013 zet de lijn die in 2005 is ingezet door en heeft als doel de binnenstad te vervolmaken. Echter: de uitwerking krijgt een ander karakter dan in 2005 is voorzien.
De uitdaging van dit OOB 2013 is de toekomstbestendige doorontwikkeling van het centrum van Nieuwegein tot een echt bruisend stadshart. De gemeente is daarbij een verbindende schakel tussen het gebied (de binnenstad), de initiatiefnemers, afnemers, gebruikers en faciliterende partijen als ontwikkelaars en bouwers. Zij realiseert haar ambities door uit te nodigen en is actief door de mogelijkheden voor het voetlicht te brengen, de kwaliteitsambities uit te leggen en te speuren naar creatieve partners.
De openbare ruimte zal nog belangrijker worden als drager van de herontwikkeling, waarbij het accent vooral op de programmering van die openbare ruimte zal liggen. Immers de kwaliteit van de ruimte, uitstraling en de programmering dragen bij aan levendigheid en bezoek van ons centrum en zijn voor partijen het argument om te investeren.
In Oost is een ontwikkeling met een mix van retail, cultuur en voorzieningen tot stand gekomen. Niet alle zones in de binnenstad lenen zich voor die invulling. Per zone is in dit vernieuwde plan een beeld met een eigen signatuur en invulling neergelegd. Daarnaast zullen niet meer overal in de binnenstad gebouwen met een schaal en volume zoals het Stadshuis en theatercomplex worden gerealiseerd. Dit past bij de nieuwe realiteit, die zowel vanuit gebruikers en afnemers als vanuit ontwikkelaars en beleggers vraagt om een kleinere korrel en flexibiliteit. Een kleinere korrel die, als gevolg van een minder complexe programmatische opbouw, een lager risicoprofiel heeft en daardoor meer kansen biedt. Niet alleen de marktomstandigheden, maar ook de ruimtelijke signatuur van de zone waarvan de ontwikkeling deel uitmaakt, bepalen de massa en volumeopbouw van de ruimtelijke eenheden en de schaal waarop functiemenging plaatsvindt.
Nieuwegein en haar binnenstad zijn door de ligging aan drie snelwegen zeer goed bereikbaar per auto. Daarin onderscheidt het centrum zich van andere binnensteden. Deze kwaliteit is de afgelopen jaren verder versterkt door onder andere de reconstructie van de Zuidstedeweg. Dit is ook de reden dat er voldoende en betaalbare parkeergelegenheid voor ondernemers, bezoekers en bewoners wordt gegarandeerd. Daarnaast is de bereikbaarheid per tram, bus, fiets en te voet belangrijk en wordt deze op een aantal punten versterkt.
Voor het Stationsgebied is het volgende opgenomen:
'Het Stationsgebied is de schakel tussen het multifunctionele en hoogstedelijke Oost enerzijds en het groenere, stedelijke woon- en voorzieningenmilieu van West anderzijds. Het zal beperkt ruimte bieden aan retail als afronding van het multifunctionele Oost.'
Conclusie
In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op het plan.
2.4.3 Koersdocument City 2017
De gemeente heeft in oktober 2017 het Koersdocument City 2017, Leidraad voor de verdere ontwikkeling van City' vastgesteld. City is de nieuwe naam voor de binnenstad van Nieuwegein. Deze nieuwe naam markeert de nieuwe fase die we de komende periode ingaan bij het verder ontwikkelen van het centrum van Nieuwegein. Het Koersdocument City is het vervolg op het OOB2013 en sluit ook aan bij de Toekomstvisie: 'Nieuwegein naar 2025'.
Het Koersdocument omschrijft de ambities die de gemeente Nieuwegein heeft voor het (door)ontwikkelen van de resterende opgaven in de Binnenstad, en dan met name voor het Stationsgebied en West. Duurzaamheid zal het leidende principe zijn bij de verdere doorontwikkeling.
De oostelijke kant van City is inmiddels grotendeels gerealiseerd, op een aantal bouwprojecten na. De projecten aan de Doorslag (woningbouw Doorslagzone, NVM, en HN-locatie) volgen nog de kaders uit het OOB2013, waar mogelijk aangevuld met actuele inzichten.
De westzijde van City bestaat uit het Stationsgebied en West. In dit Koersdocument worden die in samenhang uitgewerkt en is de grens tussen deze gebieden niet langer van belang.
Conclusie
In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op het plan.
2.4.4 Woonvisie
De Woonvisie 2015 van de gemeente Nieuwegein bedraagt de koers die de gemeente gaat volgen voor de komende vier jaar op het gebied van wonen. De visie legt deze koers uit over vier opgaven voor het wonen, die ambities vastleggen in maatregelen. De opgaven die centraal staan in de woonvisie zijn:
- Vitale stad: De huidige woningbouwambitie te realiseren en inwoners moeten hun wooncarrière kunnen maken. (Volgens het Woningbouwprogramma 2030 3.500 woningen tot 2030).
- Betaalbaar wonen: Een sociale huurwoningvoorraad met een omvang van 30% van de woningvoorraad.
- Wonen en zorg: Door middel van nieuwbouw en transformatie te voorzien in voldoende nultredenwoningen en verzorgd wonen.
- Kwaliteit en duurzaamheid: Duurzame nieuwbouw en transformatie.
Voor de opgave Wonen en zorg is gebiedsspecifiek beleid opgesteld. Waaronder het gehele plangebied binnenstad valt. Deze locatie wordt namelijk gezien als gunstige locatie voor het stimuleren van woningen voor ouderen, fysiek beperkten of ondersteuning vragende. In het scenario wanneer een marktpartij woningen wil realiseren in dit gebied dient er rekening te worden gehouden met de in deze alinea besproken doelgroep.
Voor het plangebied betekent dit dat er rekening dient te worden gehouden met de opgave Wonen en zorg. De binnenstad zit vol met mogelijke ontwikkelingen die op haar pad kunnen komen, transformatie van leegstaande kantoren en winkelgebieden, renovatie van bebouwing en mogelijke nieuwbouw. Deze ontwikkelingen bieden kansen voor het uitbreiden van kwalitatieve woonmilieus in de stad, het bevorderen van de doorstroming in de woningmarkt door het aanbod duurdere koop-,vrije sectorhuur-, specifieke senioren- en betaalbare sociale huurwoningen te versterken.
In de Aanvulling Woonvisie 2015 van april 2019 is de bouwambitie verhoogd naar 5.000 woningen en is naast de eerder genoemde segmenten aandacht voor middenhuur.
Conclusie
De ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten van de Woonvisie.
2.4.5 Woningbouwprogramma 2030
Het Woningbouwprogramma 2030 van de gemeente Nieuwegein (vastgesteld 18 mei 2017) schetst de gemeentelijke ambitie met betrekking tot woningbouw tot 2030. Daarnaast worden indicatieve aantallen en kansrijke woningbouwlocaties benoemd en biedt het een kader voor verwachte en onverwachte woningbouwlocaties die de komende jaren verdere uitwerking krijgen.
In het Woningbouwprogramma zijn verder kwalitatieve uitgangspunten opgesteld voor de uitwerking van de onderzoeklocaties:
- Maat en schaal zijn belangrijk voor een kwalitatief en passende invulling van het programma.
- Het hele perceel, inclusief de buitenruimte, maakt onderdeel uit van de herontwikkeling.
- De sociale huurwoningvoorraad moet een omvang hebben van 30% van de totale woningvoorraad.
- De realisatie van woningen voor ouderen of mensen met een fysieke beperking moet met name plaatsvinden binnen de zorgcirkels die zijn opgenomen in de Woonvisie 2015.
- Nieuwbouw moet vooral voorzien in woningen voor starters, stijgers en ouderen en zorg.
Conclusie
De ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten van het Woningbouwprogramma 2030.
2.4.6 Winkelvisie Nieuwegein
Met de Winkelvisie Nieuwegein (vastgesteld 26 januari 2017) worden kaders aangegeven waarbinnen nieuwe nog onbekende initiatieven worden beoordeeld. Maar de winkelvisie doet ook concrete uitspraken over een aantal al bekende ontwikkelingen waar de stad een duidelijke mening over heeft gegeven. Voor het plangebied is met name het volgende standpunt van belang:
'Een compacte binnenstad is een sterke binnenstad. Daarom worden bij de komende herziening van het Bestemmingsplan Binnenstad (2017) de bestaande mogelijkheden voor grootschalige detailhandel in Binnenstad West (achter Plaza Plus) geschrapt.'
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt slechts in zeer beperkte mate detailhandel mogelijk en sluit daarmee aan op de Winkelvisie Nieuwegein.
2.4.7 Duurzaamheid
Nota 'Bouwen voor de toekomst'
Het is van belang om te bouwen met gezonde materialen, het materiaalgebruik te reduceren, zoveel mogelijk te recyclen en grondstofkringlopen te sluiten ('Cradle tot cradle' en 'Circulair Bouwen'). Daarom heeft de gemeenteraad de nota 'Bouwen voor de toekomst; duurzaam bouwen beleid gemeente Nieuwegein' vastgesteld. Hierin is de ambitie geformuleerd om bij nieuwbouw en renovatie te streven naar een milieuprestatieverbetering van 15% of hoger ten opzichte van de op dat moment geldende gebruikelijke bouwstandaard in Nederland.
Naast bovengenoemde prestatie-eis zijn de volgende basismaatregelen vastgesteld:
- Bij nieuwbouw een lagetemperatuurverwarming systeem toepassen.
- Bij renovaties een EPA-onderzoek uitvoeren.
- Geen uitlogende bouwmetalen toepassen.
- Alleen aantoonbaar duurzaam geproduceerd hout (conform criteria TPAC) toepassen.
- Een handleiding voor gebouwgebruikers opstellen.
- Bij nieuwbouw een duurzaam gezond binnenmilieu waarborgen.
Met de vaststelling van het 'Koersdocument City 2017' is het gebruik van het BREEAM-NL keurmerk 'Nieuwbouw en renovatie' van toepassing verklaard, waarbij minimaal het niveau 'Very Good' wordt behaald en het niveau 'Excellent' als ambitie, zowel voor ontwerp als ook de oplevering van gebouwen.
'Routekaart Energieneutraal Nieuwegein 2040'
De gemeente Nieuwegein wil in 2040 een klimaatneutrale stad zijn (raadsbesluit 2017 'Routekaart Energieneutraal Nieuwegein 2040'). Dit sluit aan op het in werking getreden Klimaatverdrag van Parijs. Om klimaatneutraal te worden is het van belang om de energievoorziening volledig te verduurzamen. Dit betekent een aardgasloze gebouwde omgeving, waarbij elektrisch wordt gekookt en verwarmd wordt via een warmtenet (collectief, aanwezig in de Binnenstad van Nieuwegein) of via elektrische warmtepompen (individueel of collectief) of andere duurzame technieken. Voor het bereiken van energieneutraliteit is nieuwbouwen of transformeren zonder aardgasaansluiting echter niet voldoende. Ondanks dat BENG pas vanaf 2020 geldt, wil de gemeente Nieuwegein dat er nu al volledig energieneutraal wordt gebouwd en verbouwd. Energieneutraal betekent momenteel: bouwen met een EPC=0 of BENG met BENG-eis3 op 100%, waarbij al het gebouwgebonden energieverbruik is verduurzaamd. We dagen bouwers graag uit extra prestaties te leveren op energieneutraliteit. Bij voorbeeld via een 'nul-op-de-meter' energieconcept, waarbij zowel gebouw- als gebruikersgebonden energieverbruik is verduurzaamd.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ov-voorzieningen
OV-knooppunt Nieuwegein Stadscentrum verouderd
De tramhalte en het busstation Nieuwegein Stadscentrum vormen een belangrijke schakel in het OV-netwerk van de regio Utrecht. Met circa 2.000 instappers in de tram op een gemiddelde werkdag is de tramhalte na Utrecht Centraal/Jaarbeursplein de drukste halte op de SUNIJ-lijn (Sneltram Utrecht – Nieuwegein – IJsselstein). Circa 1.400 mensen stappen op een gemiddelde werkdag in Nieuwegein Stadscentrum op de bus.
Het OV-knooppunt kent op dit moment echter een aantal tekortkomingen:
- een gedateerde en verrommelde uitstraling;
- geen duidelijke loop- en fietsroutes van en naar het knooppunt;
- de tramhalte ligt in een flauwe bocht waardoor de perrons niet goed aansluiten op de tramvloer hetgeen hinder op kan leveren voor in- en uitstappende passagiers;
- de tramhalte is fysiek verbonden aan vastgoed van een private partij (Wereldhave).
Daarnaast heeft het busstation onvoldoende ruimte om de te verwachten groei in het openbaar vervoer (Schaalsprong) op te vangen, met name waar het gaat om de inzet van langere bussen.
De traminfrastructuur is in eigendom en beheer van de provincie. Het busstation is in eigendom en beheer van de gemeente (met uitzondering van de dynamische reisinformatievoorzieningen, deze zijn in eigendom en beheer van de provincie).
Bestaande situatie
Toekomstige situatie
Vernieuwing regionale tramlijn (VRT-project)
Provinciale Staten hebben op 15 december 2016 besloten om de infrastructuur, waaronder de haltes, en het materieel op de SUNIJ-lijn te vernieuwen. Uitvoering van de werkzaamheden aan de trambaan en haltes vindt in de zomer van 2020 plaats.
Belangrijk onderdeel van vernieuwing van de SUNIJ-lijn is de verlaging en verlenging van de halteperrons omdat het nieuwe trammaterieel een lagere instap en een grotere lengte heeft. Verlaging en verlenging van de huidige tramhalte Nieuwegein Stadscentrum is echter lastig. Zoals hierboven aangegeven ligt de halte in een flauwe bocht waardoor een maximale instapspleetbreedte (maximale ruimte tussen de deuropeningen van de tram en het perron) niet gerealiseerd kan worden. Bovendien is het heel lastig om de perrons te verlengen. Daarvoor dient namelijk de huidige overweg bij het busstation verlegd te worden tot in het park ten noordwesten van de halte. Tenslotte zorgt het feit dat de tramhalte fysiek verbonden is aan vastgoed van een private partij (Wereldhave) voor juridische en praktische complicaties. Zo moet er bijvoorbeeld, vanwege verlaging van het perron, een aanzienlijk hoogteverschil tussen het oostelijke perron en de daar aanwezige ingang van een horecavoorziening worden overwonnen. Dit alles maakt aanpassing van de halte op deze locatie complex; de kans op uitloop van de werkzaamheden is groot. Daarom is in het project VRT voorzien in een tijdelijke halte ten westen van de Schouwstede. Op deze manier is geborgd dat de nieuwe lagevloertram tijdig kan rijden in 2020 en kan halteren bij Nieuwegein Stadscentrum.
Voorstel nieuw OV-knooppunt
Het tramtracé wordt ter hoogte van de halte Stadscentrum fysiek losgekoppeld van winkelcentrum Cityplaza en opgeschoven in westelijke richting. Dit vergt wel een aanpassing van het (nog te vernieuwen) wisselcomplex nabij de oversteek van de Zuidstedeweg. De tramhalte schuift ten opzichte van de huidige situatie in zuidwestelijke richting op. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor het realiseren van een hoogwaardige openbare ruimte en kan de gemeente een loop- en fietsroute aanleggen, parallel aan het tramtracé. De extra ruimte, die ontstaat als gevolg van het opschuiven van de tramhalte, zal ook worden benut voor het herschikken van kabels en leidingen. Zowel gemeente als provincie streven er naar om de verlegging van de tramsporen en aanleg van de vernieuwde tramhalte mee te nemen in de algehele vernieuwing van de SUNIJ-lijn in 2021 zodat er geen extra hinder voor de tramexploitatie ontstaat (werk met werk maken).
Het busstation wordt "omgeklapt" en komt ten noordwesten van de tramhalte te liggen, aan de andere zijde van het tramspoor ten opzichte van het huidige busstation. De gemeente en provincie zijn nog in overleg over het benodigde aantal busperrons en bufferplaatsen en de exacte layout in relatie tot de tramhalte en de aanwezige loop- en fietsroutes. Ook wordt nog bekeken wanneer het vernieuwde busstation wordt gerealiseerd, tegelijkertijd met de vernieuwde tramhalte of op een later moment. Uitgegaan wordt van uiterlijke realisatie in 2023, voordat de nieuwe OV-concessie ingaat.
Impressie toekomstig Stationsgebied
Impressie toekomstig fietspad
De realisatie van de nieuwe OV-voorzieningen maakt de sloop van de bestaande bebouwing van het oude theater De Kom, Cityplaza plus en het chinese restaurant noodzakelijk. Een groot deel van de gronden ter plaatse van deze gebouwen is nodig voor de realisatie van de nieuwe OV-voorzieningen. Sloop van de bebouwing aan de Zuidstedeweg, Well building en NSI pand is niet noodzakelijk.
3.2 Ontwikkellocatie Blok B1
Blok B1 ligt enerzijds aan het OV knooppunt, anderzijds aan de Stadsas (Zuidstedeweg) en entree van City West vanaf deze zijde.
Ruimtereservering OV-knooppunt en ligging Blok B1
Een belangrijke functie van de openbare ruimte is het realiseren van verbindingen. Samen met het programma en de activiteit die er plaatsvinden, vormt de openbare ruimte het stedelijke weefsel. Door een goed ontwerp en een diverse programmering draagt het blok bij aan de identiteit van een kwalitatief hoogwaardige binnenstad.
De uitwerking van blok B1 vraagt om een alzijdig georiënteerd gebouw dat communiceert met zijn omgeving en daar direct op reageert. De ligging van het blok aan het busstation, aan de tramhalte als het gezicht van dit deel van de binnenstad van Nieuwegein, de Zuidstedeweg en aan de auto-entree van het woongebied dient in de architectuur tot uitdrukking te komen. Ook het inpassen van de aanlanding van de loopbrug over de Zuidstedeweg en de inpassing van de voorzieningen ten behoeve van en ontsluiting van het blok zijn onderdeel van de opgave.
Aansluiting openbare ruimte en opbouw van blok B1
Oriëntatie
De uitwerking van blok B1 vraagt om een alzijdig georiënteerd gebouw(en) dat communiceert met zijn omgeving en daar direct op reageert. Bergingen, stallingsgarages ed. grenzen nergens aan het openbaar gebied. De ligging van het blok aan het busstation, aan de tramhalte als het gezicht van dit deel van de Binnenstad van Nieuwegein en aan de auto-entree van het woongebied dient in de architectuur tot uitdrukking te komen. Ook het inpassen van de aanlanding van de loopbrug over de Zuidstedeweg en de inpassing van de voorzieningen ten behoeve van en ontsluiting van het blok zijn onderdeel van de opgave.
Geleding in het blok
De wand van Blok B1 is zeer lang in verhouding tot de bestaande gebouwen en toekomstige wanden zoals die worden voorzien in West. Vooral aan de Zuidstedeweg heeft het blok een grote lengte van ca. 140 m die bij volledige bebouwing het zicht op het binnengebied ontneemt. Een geleding van het blok in twee delen, een groot bouwblok en klein bouwblok, door een openbare ruimte die een relatie legt tussen het Stationsplein en de Zuidstedeweg is daarom noodzakelijk. Beide bouwblokken volgen de rooilijnen. De positie van de geledingszone is nader te bepalen, de minimale breedte is 12 m.
Binnengebied
Het binnengebied van het grote bouwblok is semi-privé en krijgt een besloten, groen karakter gericht op de bewoners van het blok. Het binnengebied kan worden opgetild zodat er een bovengrondse parkeergarage kan worden gerealiseerd.
Logistiek rond blok B1
De vormgeving en maatvoering van de openbare ruimte dient in samenhang met de bebouwing van het blok te worden ontworpen waarbij de benodigde ruimte voor nooddiensten en vuilcontainers maatgevend is. Over de plaatsbepaling van de afvalcontainers dient in een vroeg stadium van planvorming overleg te zijn. Het gaat over 1 ondergrondse container per ong. 40-45 woningen (afhankelijk van het gekozen systeem).
Verkeer en parkeren
Het Koersdocument gaat voor City West uit van een hoogwaardig binnenstedelijk woonmilieu. In het openbaar gebied is beperkt ruimte voor parkeren. De ontsluitingsroute van de parkeergarage van blok B1 loopt via de Weverstede waarbij de trambaan wordt gekruist. De ontsluiting van de parkeergarages is inpandig en heeft geen of weinig impact op de openbare ruimte.
Plinten
Om de vestiging van kleinschalige maatschappelijke en commerciële voorzieningen mogelijk te maken dient de plint (begane grond) overal een verdiepingshoogte van minimaal 4,50 m te hebben. De plinten van blok B1 zijn levendig en hebben een diverse programmering afhankelijk van de locatie. Aan het busstation en de tramhalte ligt het accent op niet-commerciële en commerciële voorzieningen, horeca, kleinschalige kantoorruimte en mogelijk voorzieningen voor het OV-knooppunt en de entree van de appartementen. Aan de Kapittelstede en de Zuidstedeweg ligt het accent overwegend bij de entrees van de appartementen en indien mogelijk horeca, voorzieningen, woon-werkwoningen en ateliers. Bij de voetgangersbrug over de Zuidstedeweg wordt gedacht aan een combinatie van voorzieningen en woningentrees met mogelijk een koppeling aan de voetgangersbrug. Deze koppeling met de voetgangersbrug dient in gezamenlijkheid met de gemeente te worden onderzocht.
Massaopbouw
Voor blok B1 is de massaopbouw gerelateerd aan de geleding die wordt aangebracht in het blok. Op het schaalniveau van City zijn drie locaties aan de Zuidstedeweg die zich lenen voor hoogteaccenten van 60-70m. In blok B1 is een hoogteaccent van maximaal 65m toegestaan op het kleine bouwblok op de locatie van het NSI pand (locatie A op kaart). Met dit hoogteaccent wordt het tramtracé en het tramstation van City gemarkeerd aan de Zuidstedeweg. Daarnaast zijn langs de Zuidstedeweg en op hoek van het Stationsplein nog lagere accenten mogelijk tussen de 35m en 45m (locaties B, C en D). De accenten worden slanker naarmate ze hoger worden en zijn boven een hoogte van 25-30m (afhankelijk van de locatie) beperkt tot een footprint van maximaal 550 m2. De basis van blok B1 volgt de rooilijn en heeft een maximale bouwhoogte van 20m met uitzondering van de bebouwing aan het busstation. Aan het busstation geldt een maximale bouwhoogte van 17m in verband met de bezonning van het Stationsplein. Een hogere basis aan het tramtracé en de Zuidstedeweg is mogelijk indien de samenhang en kwaliteit van de bouwdelen van blok B1 behouden blijft. In totaal kan binnen blok B1 38.000 m2 bruto vloeroppervlak (BVO) exclusief het gebouwde parkeren worden gerealiseerd. Meer is mogelijk waarbij de bewijslast voor de kwaliteit bij meer dan 38.000 m2 BVO bij de gezamenlijke initiatiefnemers ligt. Een studie van de bezonning, de schaduwwerking en de windhinder (zowel op gebouwniveau als op buurtniveau) dient integraal te worden verwerkt in de ontwerpen voor blok B1. Uitgangspunt is dat de nieuwe bebouwing geen negatieve uitwerking heeft op de omgeving.
Programma
Voor City West heeft de gemeente de in de Woonvisie aangegeven een gevarieerd woonmilieu voor te staan met een goede mix van verschillende huur- en koopwoningen in verschillende segmenten (sociaal, midden en duur) vanuit de gedachte van een inclusieve binnenstad. Voor alle doelgroepen moet plaats zijn in het centrum van de stad. Voor blok B1 wordt gedacht aan appartementengebouwen in een hoge dichtheid waarin verschillende doelgroepen in de vrije huur- of koopsector worden gehuisvest. Deze woningen dragen met de levendige en gevarieerde plinten bij aan de versterking van het binnenstedelijke woonmilieu. Voor de plinten wordt zoals eerder aangegeven uitgegaan van een gevarieerde invulling afhankelijk van de locatie.
Duurzaamheid en klimaatadaptatie
Duurzaamheid en klimaatadaptatie zijn belangrijke thema's die zowel op gebieds- als op gebouwniveau uitgewerkt moeten worden. In het koersdocument is de ambitie opgenomen om City West een van de meest duurzame gebieden in Nederland te maken. City West is in de visie Klimaatadaptatie ook als voorbeeldproject opgenomen. Van belang voor een goede implementatie is het in samenhang vormgeven van de gebouwen en de openbare ruimte in combinatie met duurzaamheidsmaatregelen.
Voor de duurzaamheid van de bebouwing van blok B1 wordt als ondergrens BREEAM-NL niveau very good gehanteerd, waarbij een hogere score zeer wenselijk is en wordt gestimuleerd. In principe kan in plaats van de BREEAM-NL ook GPR-gebouw worden toegepast, mits de uitkomsten vergelijkbaar zijn aan die van de BREEAM-NL. Energieneutraal nieuwbouwen is een minimale vereiste, dat wil zeggen: bouwen met een EPC=0 of BENG met BENG-eis3 op 100%, waarbij al het gebouwgebonden energieverbruik is verduurzaamd. Het gebruik van duurzame (bouw)materialen is vereist, maar de keuze van materialen moet ook in samenhang met het ontwerp van de buitenruimte worden beschouwd om een optimaal verblijfsklimaat te creëren. Het gebruik van duurzame materialen maakt deel uit van de BREEAM-certificering. Voor blok B1 betekent dit dat er kwalitatief hoogwaardig groen wordt gerealiseerd in de private en (semi)private binnenterreinen en dat daken en zo mogelijk ook geveldelen worden voorzien van zonnepanelen en/of groen. Het groen draagt niet alleen bij aan een aantrekkelijk woon- en werkmilieu maar dient ook om de klimaatbestendigheid te vergroten (voorkomen van hittestress). Ook dient er te worden nagedacht over waterberging voor het opvangen van piekbuien, waterberging kan ook worden ingezet voor het overbruggen van droge perioden. Tenslotte is het van belang om de mogelijkheden van elektrische (deel)auto's te stimuleren, zoals oplaadpunten realiseren en/of voorbereiden.
3.3 Uitwerking Bestemmingsplan
Voorgaande betekent dat in het bestemmingsplan de gronden die nodig zijn voor het OV-knooppunt bestemd worden bij 'recht'. De ruimtelijke inpassing is immers vastgelegd en de uitvoerbaarheid is aangetoond. Voor wat betreft de financiële uitvoerbaarheid is de inzet om te komen tot minnelijke verwerving van de benodigde gronden. Mocht dit niet mogelijk zijn, is onteigening mogelijk op grond van een vastgesteld bestemmingsplan.
De percelen aan de Zuidstedeweg behouden vooralsnog de vigerende bestemmingen. Het is gelet op de planning voor het OV-knooppunt nog niet mogelijk om de totale vastgoedontwikkeling Blok B1 bij recht te bestemmen, aangezien de uitvoerbaarheid niet in voldoende mate vaststaat. Dit heeft voornamelijk te maken met de uitwerking van de ruimtelijke/ programmatische invulling en het zorgvuldig doorlopen van het participatieproces (co-creatie).
Een belangrijk onderdeel is de invulling van gronden die niet direct noodzakelijk zijn voor de realisatie van het OV-knooppunt, maar wel een belangrijke rol spelen in de totale vastgoedontwikkeling van Blok B1. Voor deze percelen (kleine driehoek) is een goede invulling (bestemming) nodig in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Aangezien een bestemming bij recht nog niet mogelijk is om te komen tot een integrale vastgoedontwikkeling voor Blok B1, is voor deze percelen ook de geldende bestemming opgenomen.
Voor het gehele Blok B1 is vervolgens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Van deze bevoegdheid kan het college van B en W uitsluitend gebruik maken indien er sprake is van:
- 1. een integrale gebiedsontwikkeling;
- 2. passend binnen de kaders van het Ontwikkelkader Blok B1;
- 3. er uitvoering is gegeven aan co-creatie.
Het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid doet recht aan de voorziene ontwikkeling waar de gemeenteraad reeds kaders voor heeft gesteld en past bij de verwachtingen van belanghebbenden en grondeigenaren.
3.4 Planaspecten
3.4.1 Mobiliteit
Gemeentelijk Mobiliteitsplan+
Het Gemeentelijk Mobiliteitsplan+ (GMP+) is onderdeel van het integrale strategische beleid van de gemeente Nieuwegein. Het sluit aan bij de belangrijkste, door de gemeenteraad vastgestelde nota's, zoals de Structuurvisie Nieuwegein 2030. Het GMP+ geeft een nadere uitwerking van de verkeer- en vervoerparagraaf uit de Structuurvisie Nieuwegein 2030.
De gemeente Nieuwegein kiest er dan ook voor om de rol van de fiets en milieuvriendelijk openbaar vervoer te versterken. Daarbij maken we gebruik van vier pijlers: 1) duurzaamheid, 2) bereikbaarheid, 3) samenhang met de stadsontwikkeling en 4) gedragsbeïnvloeding.
Wat sterk betrekking heeft tot het plangebied en daarbij, onder een eigen kernpunt is gelegd, is het OV-knooppunt Stadscentrum Nieuwegein. Nieuwegein Stadscentrum staat in de top 10 van belangrijkste knooppunten van (boven)regionaal belang. Voor de binnenstad van Nieuwegein, met de tramhalten Stadscentrum en Merwestein, spelen de volgende opgaven: afbouw van de centrumontwikkelingen, woningen en appartementen. De uitdagingen om in het centrum een nieuw bus-/tramstation te realiseren met voldoende capaciteit om het groeiend aantal bussen en (overstappende) reizigers te kunnen accommoderen (regionale 'hub') en om van halte Merwestein een hoogwaardige tramhalte te maken die de oostzijde van de binnenstad bedient (o.a. Stadshuis en Theater De Kom). In Nieuwegein zetten we daarbij ook in op de fiets als voor- en/of natransport. Daartoe dienen goede fietsroutes van/naar en adequate fietsstallingsvoorzieningen bij dit knooppunt te worden gerealiseerd.
Mobiliteitstoets
Uit onderzoek eind 2017 (zie bijlage 1) is gebleken dat technisch gezien de verkeerscapaciteit in en om City voldoende is om de toename van het verkeer op te vangen. Echter, de streefwaarden van het GMP+ worden op de Noordstedeweg (tussen de rotonde Sluyterslaan – Noordstedeweg en het kruispunt Binnenwal – Brugwal) overschreden. Om de streefwaarden te halen zijn investeringen in verkeersmaatregelen nodig die leiden tot afname van autoverkeer. Opties zijn:
- ontmoedigen van doorgaand verkeer op de Noordstedeweg;
- investeringen in het fiets- en voetgangersnetwerk op stedelijk niveau;
- het beter met elkaar verbinden van modaliteiten waardoor overstappen modaliteit (auto-OV, fiets-OV, voetganger-OV, voetganger-fiets) aantrekkelijk wordt.
In een verkeersonderzoek in 2018 is verder onderzocht welke maatregelen verkeersintensiteiten op de Noordstedeweg kunnen verlagen en wat voor gevolgen dat op de overige wegen heeft.
Gebleken is dat er in de langzaam verkeerverbindingen een aantal ontbrekende schakels is. Er zijn onvoldoende routekeuzes in het fietsnetwerk. De huidige fietsverbindingen sluiten niet goed aan op het nieuw te realiseren tram-/busstation. Uit fietstellingen blijkt dat bijvoorbeeld de fietsroute door de Kolfstedetunnel op de zaterdag bijna 5 keer minder wordt gebruikt als de fietsroute langs de Doorslag. Uit de inwonersenquête 2018 blijkt dat circa 50% van de ondervraagden niet door de Kolfstedetunnel wil of durft. In de plannen voor City is het opwaarderen van de Noord-Zuid fietsverbinding opgenomen, hoewel de middelen voor upgraden van de Kolfstedetunnel nog niet in het basisscenario zitten. De raad moet daarover besluiten bij de herijking van de GREX-City. In november 2018 zijn op wegen in en om City verkeerstellingen uitgevoerd, en ook in 2019 blijven we tellingen doen om meer inzicht te krijgen in de verkeersstromen.
Momenteel is een nieuw verkeersonderzoek gestart op stedelijk niveau. De resultaten uit de eerder genoemde onderzoeken worden daarbij uiteraard als input meegenomen. In dit onderzoek wordt nu tevens de link gelegd met de ambities vanuit de U10. In dit verkeersonderzoek komen twee abstractieniveaus qua ambities en opgaven terug: de periode tot 2030 en de periode na 2030.
Na afronding van het laatstgenoemde kan concreet worden aangegeven welke mogelijke knelpunten in de verkeersstructuur ontstaan in relatie tot alle (stedelijke) plannen, de mogelijke oplossingsrichtingen en hun effecten.
Bij uitwerking van Blok B1 (gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid) is actualisatie van de Mobiliteitstoets benodigd voor dit deelgebied, waarbij het nieuwe verkeersonderzoek op stedelijk niveau mede betrokken wordt. Gelet op de eerdere onderzoeken is op voorhand geen onevenredige hinder te verwachten.
Parkeerregeling
Op 1 november 2014 is de AMvB Quick wins (Stb. 2014, nummer 333) en op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014-458) van kracht geworden. De AMvB wijzigt artikel 3.1.2 (lid 2) van het Besluit ruimtelijke ordening terwijl de Reparatiewet enkele bepalingen in de Woningwet herziet. Het eerste artikel legt expliciet vast dat een bestemmingsplan regels mag bevatten die betrekking hebben op een bevoegdheid waarvan de uitoefening afhankelijk is gesteld van beleidsregels. De aanpassing van de Woningwet komt er op neer dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordeningen niet meer van toepassing zijn op na 29 november 2014 nieuw vast te stellen bestemmingsplannen of beheersverordeningen en in ieder geval volledig vervallen op 1 juli 2018.
Gezien het nieuwe artikel 3.1.2 Bro bestaat de mogelijkheid om via algemene regels in het bestemmingsplan op de parkeerbehoefte te kunnen sturen. Daarom is in de regels van dit bestemmingsplan een parkeerregeling opgenomen.
Deze regels sluiten aan bij artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening. In deze regels wordt uitdrukkelijk uitgegaan van regulering bij het aanvragen en verlenen van omgevingsvergunningen.
Hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid?
De vraag hoe wordt bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in de Nota Parkeernormen 2011-2015. In de nota wordt aangegeven hoe het aantal parkeerplaatsen bij bepaalde functies moet worden berekend. Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning.
In de Nota Parkeernormen 2011-2015 (23 februari 2011) zijn de parkeernormen gedifferentieerd, wordt bij het bepalen van de norm veel meer rekening gehouden met locatiespecifieke eigenschappen en zijn er minimum parkeernormen bij vrijstelling. Dit zijn lagere normen dan de standaard parkeernormen die kunnen worden toegepast wanneer uit een mobiliteitstoets blijkt dat die toelaatbaar zijn. Om te voorkomen dat een bouwvergunning om formele reden zou moeten worden geweigerd, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen.
Uit verkeersonderzoek (zie bijlage 1) blijkt dat de huidige parkeernormen aan de hoge kant zijn. Verwacht wordt dat een belangrijk deel van de bewoners van nieuwe woningen in City een lager autobezit zullen hebben dan waar in de vrijstellingsnorm van wordt uitgegaan. Dat zou leiden tot ongewenste leegstand van parkeervoorzieningen. Ervaringen met woonprojecten in andere steden ondersteunen deze verwachting. En daarom is een parkeernorm van 1 parkeerplaats, conform de vrijstellingsnormen, per nieuwbouwwoning het uitgangspunt in City. Dat is realistisch omdat City een centrumgebied is met een mix van wonen en andere binnenstedelijke functies. Bovendien sluit deze norm aan bij onze ambities op het terrein van duurzaamheid. De voorgestelde parkeernorm houdt tevens rekening met het bereikbaar en leefbaar houden van City. Om parkeernormen te definiëren zonder alles in ieder bestemmingsplan te beschrijven, is de Nota Parkeernormen gemaakt. In de regels van dit bestemmingsplan wordt naar deze nota verwezen, inclusief de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken.
Bij de ontwikkeling van Blok B1 is in het openbaar gebied beperkt ruimte voor parkeren beoogd. De parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd in een ondergrondse parkeergarage. Op voorhand zijn geen onoverkomelijke belemmeringen op dit punt te verwachten.
De ontsluitingsroute van de parkeergarage van Blok B1 loopt via de Weverstede waarbij de trambaan wordt gekruist. De ontsluiting van de parkeergarages is inpandig en heeft geen of weinig impact op de openbare ruimte.
3.4.2 Kantoren
In de huidige situatie staat langs de Zuidstedeweg een kantoorpand met een oppervlakte van 18.000 m2 bvo. Het bestemmingsplan gaat uit van de sloop van dit gebouw en de inzet van de vrijkomende bouwkavel voor de realisatie van een alternatief nieuwbouwplan. De wijzigingsbevoegdheid voorziet hoofdzakelijk in woningbouw en behoudt ook de bouwmogelijkheid van maximaal 5000 m2 bvo kantoren. Per saldo leidt het tot een substantiële reductie van kantoorruimte en is de ontwikkeling daarmee geheel in overeenstemming met de Thematische structuurvisie kantoren 2016-2027 (TSK) en de Provinciaal Ruimtelijke Verordening (PRV).
Hoofdstuk 4 Onderzoek
In dit hoofdstuk worden de (onderzoeks)aspecten behandeld die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. Per aspect is aangegeven wat het wettelijk kader is en wat de consequenties zijn voor het bestemmingsplan.
4.1 Cultuurhistorie En Archeologie
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden. Voor de ligging van cultuurhistorische en archeologisch waardevolle plekken in het plangebied zijn de Archeologische beleidsadvieskaart en Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Nieuwegein geraadpleegd.
4.1.1 Cultuurhistorie
Om adequaat invulling te kunnen geven aan de taak van de gemeente om rekening te houden met binnen het bestemmingsplan aanwezige cultuurhistorische waarden, heeft de gemeente een cultuurhistorisch onderzoek laten uitvoeren (RAAP-rapport 2538 Jonge stad, oude kwaliteiten). Het betreft een interdisciplinaire studie naar het aardkundig, historisch-geografisch, historisch-bouwkundig en stedenbouwkundig erfgoed in de gemeente Nieuwegein. Het onderzoek is gemeentebreed opgezet. Hierdoor kunnen onder meer waardevolle structuren optimaal in beeld worden gebracht.
De gehele binnenstad kent de code bc3, Cope ontginningen, nu bebouwd, niet of nauwelijks herkenbaar. Hiervoor geldt Ontwikkelingsrichting M: geen herkenbare historische structuur. Waarvoor geldt:
- Bij alle landschappen is een planologische basiszorgvuldigheid gewenst, waarbij ontwikkelingen worden getoetst met een goede landschappelijke/stedenbouwkundige analyse.
- Bij het streven naar ruimtelijke kwaliteit kunnen ontwikkelingen worden benut om (eventueel verloren gegane) historisch-ruimtelijke kenmerken te versterken of te herstellen.
- Maak relaties met de historische-ruimtelijke kwaliteiten van Nieuwegein: zicht op de bruggen, vaarten, duiken, zicht oude kernen, gemakkelijke toegang voor fietsers en wandelaars tot oudere structuren buiten het gebied en tot fiets- en wandelpaden naar - en op oude kades, dijken, linten buitenplaatsen.
Op de kaart 'historisch cultuurlandschap en prestedelijk landschap' wordt het gebied gekarakteriseerd als vanouds landelijk gebied waar copeontginningen plaatsvonden. Deze karakteristiek is echter niet of nauwelijks meer herkenbaar.
Op de kaart 'bouwkunst stedenbouw' ligt de Zuidstedebrug voor een deel binnen het plangebied (nummer 530 op onderstaande afbeelding. De brug betreft een karakteristiek van hoge cultuurhistorische waarde (K2). De brug is in de stijl van het structuralisme (1970-1980). Deze brug moet behouden blijven.
Historische bouwkunst en stedenbouw
Cultuurhistorisch erfgoed - Historisch- geografische elementen
Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen waardevolle cultuurhistorische elementen aanwezig, met uitzondering van de brug over de Zuidstedeweg. De brug over de Zuidstedeweg moet behouden blijven en wordt meegenomen in het ontwerp van Blok B1.
De beoogde ontwikkelingen geven dan ook geen onevenredige belemmering voor de aanwezige historische stedenbouwkundige of geografische karakteristieken in het plangebied en omgeving.
Het is niet mogelijk om bij ontwikkeling de historisch-ruimtelijke kwaliteiten van Nieuwegein te herstellen in het gebied en/of relatie met deze kwaliteiten buiten het gebied te versterken.
4.1.2 Archeologie
De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta. Eind 2012 is een Beleidsnota archeologie opgesteld voor de gemeente Nieuwegein. Binnen deze nota is een beleidsadvieskaart opgenomen.
Binnen het plangebied komt verwachtingswaarde 6 (lichtgroene zone) voor op de beleidsadvieskaart: vroegtijdig inventariserend onderzoek nodig bij bodemingrepen dieper dan 150 cm -mv en plangebieden groter dan 10.000 m2.
Archeologische beleidsadvieskaart
De gehanteerde vrijstellingsgrenzen zijn in archeologische dubbelbestemmingen vertaald. Beneden de grens is geen archeologisch onderzoek vereist.
Conclusie
In het voorliggende bestemmingsplan zijn de archeologische waarden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 8'. Het plangebied van het bestemmingsplan is ongeveer 2 ha groot. Voor de in het bestemmingsplan opgenomen ingrepen worden de vrijstellingsgrenzen niet overschreden omdat sprake is van kleinere plangebieden. Voor plannen kleiner dan 10.000 m2 is zodoende geen archeologisch onderzoek noodzakelijk
4.2 Ecologie
Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd, zie bijlage 3. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Soortenbescherming
Uit het onderzoek komt naar voren dat in en om het plangebied beschermde soorten voorkomen of kunnen voorkomen. In het kader van mogelijke verbodsovertredingen van de Wnb is nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen. Dit onderzoek is reeds in uitvoering. Op basis hiervan kan worden bepaald voor welke soorten ontheffing nodig is en welke maatregelen moeten worden genomen.
Voor andere beschermde soorten is op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie, gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van een Natura 2000-gebied of provinciaal beschermde natuur (NNN of Groenblauwe mantel). Voor provinciaal beschermde gebieden is van belang of directe aantasting van beschermd gebied optreedt, voor Natura-2000 worden ook indirecte effecten beoordeeld, zoals effect van stikstofdepositie.
Om effect van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden ten gevolge van het plan te onderzoeken is een Aeriusberekening uitgevoerd, zie bijlage 4. De berekening met Aerius genereert een "leeg" rapport voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase, wat betekent dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. Negatieve effecten ten gevolge van stikstofdepositie op in het kader van Wnb beschermde gebieden (Natura 2000) zijn uit te sluiten. Gezien de afstand zijn andere effecten ook uit te sluiten.
De plannen zijn ten aanzien van gebiedsbescherming niet in strijd met de Wnb en de Provinciale Ruimtelijk Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).
4.3 Bodem
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied is verontreinigd, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.
Onderzoeken
City
Voor het hele gebied van City inclusief enkele aangrenzende locaties is in 1999 een historisch onderzoek en in 2000 een verkennend bodemonderzoek verricht. Uit historische gegevens blijkt dat het gebied in de jaren '70 een meter is opgehoogd. Uit de resultaten blijkt dat de grond niet tot licht verontreinigd is met de geanalyseerde parameters. De strook langs de Hollandse IJssel is sterk verontreinigd met PAK. In het grondwater is plaatselijk een matig of sterk verhoogde concentratie arseen gemeten. Dergelijke gehalten aan arseen in het grondwater komen vaak voor in deze regio en andere regio's met vergelijkbare grondslag en vormen geen belemmeringen voor ontwikkelingen.
B1 – Stationsgebied
In het zuidelijk deel (Weverstede 15-27 en 31-59) is in 1999 een verkennend bodemonderzoek verricht, de grond en het grondwater zijn niet tot licht verontreinigd met de geanalyseerde parameters. Het onderzoek is verouderd. Met het oog op herontwikkeling en nieuwbouw is voor een omgevingsvergunning een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 ter actualisatie noodzakelijk.
Tram
Ter realisatie van het project Vernieuwde Regionale Tramlijn (VRT) is een inventarisatie van de realisatie- en uitvoeringsrisico’s op het gebied van de vrijkomende materialen (bodem en bouwstoffen) op de criteria technische uitvoerbaarheid, vergunbaarheid en kosten uitgevoerd (zie bijlage 2.
Omdat er geen indicatie is van sterke bodemverontreiniging ter plaatse van de perrons en onder de tramlijn is op alle grondverzetswerkzaamheden en hergebruik van bouwstoffen het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Dat houdt in dat:
- Het zand uit het perron mag worden hergebruikt bijvoorbeeld bij het verlengen van het perron of vervallen aan de opdrachtnemer.
- De bestrating mag worden hergebruikt indien wenselijk.
- De dwarsliggers en ballastmateriaal mogen vervallen aan de opdrachtnemer.
Conclusie
Voor het plangebied geldt dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de voorgestane ontwikkeling. Bij uitwerking van plannen voor Blok B1 is een actueel onderzoek volgens de NEN 5740 noodzakelijk. Er moet rekening worden gehouden met de eisen die bij graafwerkzaamheden en grondverzet gelden, in het bijzonder wordt hierbij gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.
4.4 Water En Klimaatadaptatie
Voor het onderdeel water is het, in het kader van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan, nodig om het watertoetsproces te doorlopen. Dit proces omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
4.4.1 Beleid
Gemeente
Het jaarplan 2019 en de watervisie uit 2004 vormen samen het Waterplan van de gemeente Nieuwegein. De gemeente Nieuwegein beschikt ook over een verbreed gemeentelijk rioleringsplan waarin het beleid voor de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater zijn opgenomen.
Het klimaat verandert. We krijgen te maken met meer en heftigere regenbuien, langere droge periodes en meer hete zomerse dagen en nachten. Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen moeten we nu al stap voor stap investeren in een klimaat bestendige inrichting van de stad. De gemeente heeft eind 2014 zowel de landelijke als de regionale Intentieverklaring Ruimtelijke Adaptatie ondertekend. Eind 2018 is de visie klimaatadaptatie vastgesteld en het uitvoeringsprogramma 2019-2022.
Beleid van de gemeente is om bij herstructurering, renovatie en nieuwbouw inrichtingsmaatregelen mee te nemen die het plan klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Maatregelen die de gevolgen van klimaatverandering verzachten (de zogenaamde klimaatadaptieve maatregelen) zorgen ook voor een groenere wijk met ruimte voor water. Hierdoor dragen deze maatregelen tevens bij aan een aantrekkelijkere leefomgeving. Voorbeelden van maatregelen zijn groene pleinen, gevels en daken, voorzieningen voor (tijdelijke) waterberging, schaduwwerking, gebruik koele bouwmaterialen.
Waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden is de waterkwaliteit- en waterkwantiteitsbeheerder.
Het concrete toetsingskader van HDSR voor de watertoets is gegeven in het Handboek Watertoets. De belangrijkste uitgangspunten zijn hierbij als volgt:
- het standstill-principe: voorkom negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem;
- verbeteren: benut kansen die zich voordoen in ruimtelijke ontwikkelingen.
De principes die bij het waterbeleid van belang zijn:
Waterkwantiteit:
- de trits vasthouden - bergen - afvoeren;
- versnelde afvoer van regenwater naar oppervlaktewater moet worden voorkomen of worden gecompenseerd;
- 1. in verband met het voorkomen van versnelde afvoer adviseert het waterschap om wel een infiltratiesysteem aan te leggen. Voor een afname van verhard oppervlak in stedelijk gebied is geen compensatieplicht vanuit het waterschap;
- 2. om versnelde afvoer naar oppervlaktewater te voorkomen, adviseert het waterschap om een infiltratiesysteem aan te leggen met 45 mm berging per m2 afgekoppeld oppervlak. Indien infiltratie niet mogelijk is, zal automatisch moeten worden gecompenseerd. Voor een toename van verhard oppervlak van 500 m2 tot 10.000 m2 in stedelijk gebied moet berging worden gerealiseerd.
Waterkwaliteit:
- de trits schoon houden - scheiden - zuiveren. Voor bouwactiviteiten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan zorgvuldige materiaalkeuze. Verslechtering van de waterkwaliteit bij nieuwbouw en herstructurering kan worden voorkomen door geen uitlogende (bouw)materialen toe te passen;
- bij nieuwe ontwikkelingen adviseert het waterschap het regenwater gescheiden van het afvalwater te verwerken.
4.4.2 Waterberging
Het plangebied is reeds in de huidige situatie volledig bebouwd en/ of verhard. In het plangebied zal het verhard oppervlak dan ook niet verder toenemen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Bij uitwerking van het bouwplan adviseert het waterschap om in elke situatie een infiltratiesysteem aan te leggen. Dit is afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem, gemiddeld hoogste grondwater en beschikbare ruimte. Het aanleggen van een infiltratiesysteem is niet verplicht.
De gemeente hanteert bij nieuwe ontwikkelingen dat hemelwater is afgekoppeld van de riolering en er in het plangebied geen schade optreedt aan bebouwing en voorzieningen bij extreem hevige neerslag (bijvoorbeeld 90 mm/u). Het plangebied wordt zodanig ingericht en ontworpen dat van een hevige bui minimaal 20 mm van het bestaande en het te realiseren verharde oppervlak kan worden verwerkt en geïnfiltreerd in het plangebied zelf. Het overige deel wordt vertraagd afgevoerd, bij voorkeur bovengrondse afvoer van hemelwater in plaats van ondergrondse afvoer via buizen. Een eventuele bergingscapaciteit dient na minimaal 24 en maximaal 48 uur weer beschikbaar te zijn, of is gestuurd.
De gemeente streeft verder naar het vergroten van het aandeel groendaken (ook wel vegetatiedaken genoemd, zie: www.nieuwegein.nl/groendaken). In de binnenstad is in verband met de waterbergingsopgave specifiek voor het gebied een te realiseren oppervlakte aan groendaken vastgelegd van 2,7 hectare (27.000 m²). De nieuwbouwprojecten in de binnenstad zijn of worden vrijwel alle voorzien van groendaken.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het watersysteem toereikend is om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. In het kader van het wettelijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden.
4.5 Geluid
Aanpassing infrastructuur
Volgens de Wet geluidhinder dienen de wijzigingen aan de infrastructuur te worden getoetst aan de regelgeving en de grenswaarden van deze wet. De regiotram Utrecht valt onder regels en grenswaarden van de Wet geluidhinder. In verband hiermee is onderzocht of de voorgenomen wijzigingen aanleiding zijn voor een toetsing aan de grenswaarden, zie bijlage 5.
Doel van het onderzoek is te bepalen of sprake is van een “wijziging spoor” zoals omschreven in de Wet geluidhinder. Indien sprake is van een wijziging dan wordt onderzocht welke geluidbeperkende maatregelen getroffen kunnen worden. Indien de maatregelen niet mogelijk zijn of stuiten op bezwaren dan wordt aangegeven voor welke geluidgevoelige objecten een hogere waarde dient te worden vastgesteld.
Onder wijziging spoor wordt verstaan: 'Wijziging met betrekking tot een aanwezige spoorweg, die verandering brengt in de omstandigheden welke ingevolge de regels die gelden bij de vaststelling van de geluidbelasting vanwege die spoorweg in acht genomen moeten worden en waarvan uit akoestisch onderzoek blijkt dat de berekende geluidbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen hoger zal zijn dan 63 dB of, indien die berekende geluidbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar 63 dB of lager zal zijn maar hoger dan een in dit besluit aangegeven geluidbelasting, uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de spoorweg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidbelasting voorafgaand aan de wijziging zal toenemen met ten minste 3 dB.'
In de toekomstige projectsituatie is voor de geluidgevoelige objecten de maximale geluidbelasting op de gevel 61 dB Lden. De maximale toename ten op zichtte van de huidige situatie is -1 dB Lden. Alle geluidgevoelige objecten in het onderzochte gebied hebben een geluidbelastingen lager dan 63 dB en een toename van maximaal -1 dB. Er is nergens sprake van een wijziging spoorweg.
Uit dit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een “wijziging van een spoorweg” zoals gedefinieerd in de Wet geluidhinder een toetsing aan grenswaarde blijft dan ook achterwege.
Nieuwe geluidgevoelige objecten
Specifiek punt van aandacht is de geschiktheid van het gebied voor de beoogde woonbestemming (na gebruikmaking wijzigingsbevoegdheid). Het toekomstige woon- en leefklimaat zal invloed ondervinden van de stedelijke omgeving waarin het is ingebed. Dit betreft met name de nabijheid van wegen en de tram. Dit verstedelijkte karakter van het gebied heeft een dubbele waarde. Enerzijds vormt het de aantrekkelijkheid van het gebied als nieuw woongebied doordat het uitstekend is ontsloten, anderzijds legt het een druk op de haalbaarheid van een goed woon- en leefklimaat. Een stedelijk woonmilieu gaat doorgaans gepaard met een lagere milieukwaliteit. Dat zal ook voor dit gebied het geval zijn. Er is echter sprake van een ondergrens die niet mag worden overschreden. Die ondergrens wordt bepaald door de toepasselijke milieukwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (met name luchtkwaliteit) en de maximaal toelaatbare geluidwaarden uit de Wet geluidhinder. Aan die eisen zal worden voldaan. Van alle milieuaspecten zal geluid de meest bepalende zijn voor het gebied. Ten behoeve van de realisatie van gevoelige objecten (woningen) is een akoestische verkenning uitgevoerd, zie bijlage 6.
Op basis van verkeersgegevens is een akoestisch rekenmodel opgesteld waarmee de geluidbelasting vanwege weg- en tramverkeer op de gevels van de gebouwen binnen het plangebied is berekend. Tevens is de gecumuleerde geluidbelasting inzichtelijk gemaakt. Tot slot is op basis van de berekende geluidbelastingen verkend welke akoestische maatregelen doelmatig zijn om de geluidbelasting terug te dringen. Dit vraagt nadere uitwerking bij uitwerking van de het wijzigingsplan.
Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat in de toekomstige situatie geen aanvaardbaar stedelijk woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.
4.6 Luchtkwaliteit
In het Besluit ‘niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Sinds verlening van derogatie door de EU is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwalteit (NSL) in werking getreden en is nibm gedefinieerd als 3% van de grenswaarde. De wijze van salderen in relatie tot het begrip nibm is uitgewerkt in de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
Voor het OOB 2013 is een Mobiliteitstoets opgesteld. Er is verkend wat het effect van het aangepaste programma is voor de verkeersproductie en daarmee ook voor de luchtkwaliteit. De herziening van het programma leidt niet tot een significante toename van het verkeer en daarmee ook tot een verwaarloosbaar effect op de luchtkwaliteit.
Uitgaande de gegevenrekenmethode beschreven in bijlage 3A en 3B van het Besluit NIBM, valt de verkeerstoename ruimschoots onder het 3%-criterium van 1,2 microgram/m3 voor zowel NO2 als PM10. Het project draagt derhalve niet in betekenende mate (nibm) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Bovendien blijkt uit de NSL-monitoringsviewer dat in 2015 de jaargemiddelde PM10 en NO2 concentraties in het plangebied lager zijn dan 35 µg/m3. Het aantal overschrijdingsdagen van PM10 ligt onder de 35 dagen. Er wordt in de bestaande situatie voldaan aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan vormt geen belemmeringen ten aanzien het aspect luchtkwaliteit.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op activiteiten die een risico voor de omgeving met zich kunnen meebrengen. Voorbeelden zijn de productie of transport van gevaarlijke stoffen. Om ongelukken te voorkomen, worden bij externe veiligheidsrisico's minimum afstanden gehanteerd van wonen, werken en recreëren tot activiteiten die een gevaar kunnen opleveren.
Wettelijk kader
De regelgeving op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; buisleidingenbesluit), en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
De regels voor transport en voor buisleidingen kennen dezelfde pijlers en dezelfde systematiek als de regelgeving voor inrichtingen. Het externe veiligheidsbeleid kent twee pijlers:
- het plaatsgebonden risico
- het groepsrisico
Plaatsgebonden risico
Dit wordt bepaald op basis van de risicobron en wordt gebruikt om het minimum beschermingsniveau waar de samenleving recht op heeft, aan te geven. Dit minimum beschermingsniveau wordt uitgedrukt in een grenswaarde en kan ruimtelijk worden weergegeven als een contour. Het ruimtebeslag van deze contour is veelal beperkt.
Groepsrisico
Met het groepsrisico wordt aangegeven welk beschermingsniveau ontstaat als mensen (omdat ze wonen, werken, recreëren in de nabije omgeving) en industriële risico's bij elkaar in de buurt komen. Verder dient het groepsrisico om een afweging te kunnen maken over de wenselijkheid van de voorgenomen activiteit (herbestemming, verdichting et cetera) in relatie tot de risicobron. Dit wordt de verantwoordingsplicht genoemd. Het groepsrisico wordt uitgerekend voor het invloedsgebied en berekent de kans op 10 of meer slachtoffers. Voor het groepsrisico geldt niet een grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde.
Beleidsvisie externe veiligheid
Naast het feit dat vanuit de Rijksoverheid risiconormen zijn gesteld, laat de wet- en regelgeving ook ruimte aan gemeenten (en provincies) om eigen veiligheidsambities te formuleren. In de Beleidsvisie externe veiligheid (raadsbesluit 2007-403) is aangegeven hoe Nieuwegein met deze beleidsvrijheid omgaat. Zo is onder nadere in de visie aangegeven dat de gemeente zich het recht houdt voor om bij nieuwe situaties af te zien van het zogenaamde “stand still"-beginsel voor het groepsrisico, zolang aan de oriëntatiewaarde wordt voldaan.
Toetsing
Voor het plangebied is de risicokaart geraadpleegd. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart rondom het plangebied weergegeven.
Uitsnede risicokaart. Plangebied groen omlijnd (bron: nederland.risicokaart.nl)
In de nabijheid van het plangebied is een inrichting aanwezig. Het gaat om 2 HBO tanks bij een energiecentrale van Eneco. De risicocontour van deze inrichting ligt niet in het plangebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken, is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed worden gesitueerd, zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.
Regelgeving
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling van het plan en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009).
Onderzoek
Het plangebied kan worden getypeerd als een gebied met functiemenging. Dit geldt ook voor de omgeving van het plangebied.
Binnen een gebied met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende (bijvoorbeeld horeca en parkeergarage) en milieugevoelige functies (bijvoorbeeld woningen), die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd.
De toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van drie ruimtelijk relevante categorieën A, B en C.
Hotels, restaurants, (rustige) cafés en kleinschalige detailhandel worden voor gebieden met functiemenging ingedeeld in categorie A. Activiteiten in deze categorie kunnen aanpandig aan woningen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woningen en bedrijven zijn daarbij toereikend. Een parkeergarage in een gebied met functiemenging wordt ingedeeld in categorie C. Deze activiteiten moeten bouwkundig afgescheiden van woningen plaatsvinden en een ontsluiting op de (hoofd)infrastructuur hebben.
Wet milieubeheer en Activiteitenbesluit milieubeheer
De inrichtingen waarin het ontwikkelingsplan voorziet betreffen inrichtingen waarop het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) van toepassing is. Het zijn inrichtingen type B ingevolge het Activiteitenbesluit.
Inrichtingen type B vallen in zijn geheel onder de werkingssfeer van de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Indien de van toepassing zijnde voorschriften van het Activiteitenbesluit worden nageleefd, worden de nadelige gevolgen voor het milieu voorkomen dan wel in voldoende mate beperkt (o.a. geluid, geur en luchtverontreiniging) en is er ter plaatse van woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor een inrichting type B is geen omgevingsvergunning voor milieu vereist. Voor de oprichting van een inrichting type B moet een volledige melding op grond van het Activiteitenbesluit worden gedaan. De melding wordt elektronisch ingediend via http://aimonline.nl. Meer informatie hierover is te vinden op www.infomil.nl. De melding is overigens een indieningsvereiste voor de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen.
Conclusie
Ter plaatse van woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het plan vormt ook geen belemmering voor bedrijven in de omgeving van het plangebied.
Het plan voorziet in inrichtingen die geheel onder de werkingssfeer van de voorschriften van het Activiteitenbesluit vallen (type B Activiteitenbesluit). Indien de van toepassing zijnde voorschriften van het Activiteitenbesluit worden nageleefd, worden de nadelige gevolgen voor het milieu voorkomen dan wel in voldoende mate beperkt. Voor de oprichting van een inrichting type B moet een melding op grond van het Activiteitenbesluit worden gedaan.
4.9 Hoogbouw
4.9.1 Windhinder
Windhinder treedt op rondom hoge gebouwen. Hier is sprake van verhoogde windsnelheden die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk kunnen maken. Voor een goede ruimtelijke ordening is aandacht voor het windklimaat bij met name stedelijke hoogbouw noodzakelijk. Een windhinderonderzoek heeft tot doel om in kaart te brengen wat mogelijke knelpunten zijn en waar deze kunnen ontstaan op verblijfsniveau. Windhinder hangt voor een groot deel af van de architectonische uitwerking van bebouwing (vorm, volume en breedte).
Bij de ontwikkeling van hoge gebouwen (> 15 m) kan er bij het uiteindelijke gebouwontwerp om een aanvullend windhinderonderzoek worden gevraagd.
Conclusie
Ontwikkelingen welke met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, vormen geen directe belemmeringen ten aanzien van een goed windklimaat. Echter dient er bij gebouwontwerp in geval van hoogbouw rekening te worden gehouden met dit aspect en kan er om een aanvullend windonderzoek worden gevraagd. Dit is opgenomen in de planregels.
4.9.2 Schaduwhinder
Een bezonningsonderzoek geeft inzicht in de mogelijke schaduwwerking van de potentiële bouwvolumes op de omgeving. Van belang voor de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en (openbare) buitenruimte is een goede bezonning/lichttoetreding. Er dient zoveel mogelijk bezonning op straatniveau en binnen de bouwblokken mogelijk te worden gemaakt door te zoeken naar een goede geleding in de bouwblokken in hoogte en vorm. Het uitgevoerde bezonningsonderzoek voor de Binnenstad (Bezonningsonderzoek Binnenstad Nieuwegein van 23 mei 2005) geeft een indruk van de schaduwwerking van de bebouwing in de verschillende seizoenen en op verschillende momenten van de dag.
Bij de ontwikkeling van hoge gebouwen (> 20 m) kan bij het uiteindelijke gebouwontwerp om een aanvullend bezonningsonderzoek worden gevraagd. Dit is opgenomen in de wijzigingsvoorwaarden voor Blok B1.
4.10 Kabels En Leidingen
Binnen het plangebied, dan wel in de nabije omgeving zijn geen kabels of leidingen aanwezig die aanwezige functies en ontwikkelingsmogelijkheden binnen het plangebied belemmeren.
4.11 Radarverstoring
Er dient rekening te worden gehouden met de verstoringen van radarstations voor vliegverkeer. De verstoring is bij een bouwhoogte van meer dan 90 m een aandachtspunt. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk met een dergelijke bouwhoogte. Radarverstoring is dan ook niet aan de orde, waardoor dit aspect geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.12 Milieueffectrapportage
4.12.1 Wettelijk kader
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..
- 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
- a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
- 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
- a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
- b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
- 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
4.12.2 Onderzoek
Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken.
In bijlage 7 is de vormvrije mer-beoordeling opgenomen.
4.12.3 Resultaten
Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen derhalve worden uitgesloten.
4.12.4 Conclusie
Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De beoogde ontwikkelingen veroorzaken geen nadelige gevolgen voor het milieu.
4.12.5 M.e.r.-beoordelingsbeslissing
Op 10 september 2019 heeft het college van Nieuwegein besloten dat een project-m.e.r. in dit geval niet noodzakelijk is.
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet
5.1 Planomschrijving
Het bestemmingsplan geeft een juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van het Stationsgebied en Blok B1. Het bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde bestemmingen; weergegeven op de verbeelding en uit regels voor het gebruik van de gronden en de daarop te realiseren opstallen, voor zover die regels in verband met de bestemming nodig zijn. Tevens gaat het bestemmingsplan vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en onderzoeken, de uitkomsten van het overleg (ex artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening) en een rapportering van de inspraak zijn opgenomen. De regels en verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Deze bestemmingen betreffen aanduidingen van de doeleinden waarvoor de gronden mogen worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling in de planregels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de planregels een juridische betekenis.
5.3 Regels
De regels bevatten bepalingen omtrent het gebruik van de gronden, omtrent de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels worden, conform de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
In het navolgende worden de hoofdstukken en onderliggende artikelen nader toegelicht.
5.3.1 Inleidende regels
In het hoofdstuk Inleidende regels wordt een aantal begrippen verklaard en wordt aangegeven hoe, bij toepassing van de regels, dient te worden gemeten.
5.3.2 Bestemmingsregels
Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels waarin de materiële inhoud van de gegeven bestemmingen is opgenomen, waaronder het gebruik van de opstallen en de gronden en de toegestane maatvoering. Binnen de bestemmingsvlakken en bouwvlakken mag bebouwing ten dienste van de bestemming worden opgericht met een maximale hoogte zoals aangegeven op de verbeelding. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er op basis van het Besluit omgevingsrecht (Bor), naast het bestemmingsplan, wel het een en ander vergunningsvrij mag worden gebouwd. Dit wordt in het bestemmingsplan niet expliciet benoemd.
Hierna wordt per bestemming een korte toelichting gegeven.
Centrum - 2
Het bestemmingsplan bevat de bestemming Centrum - 2. De bestemming staat verschillende functies toe, die onderling uitwisselbaar zijn. Voorbeelden van de toegestane functies zijn: detailhandel, dienstverlening en horeca in de categorieën 1 en 2 uit de Staat van Horeca-activiteiten.
Kantoor
De bestemming Kantoor is te vinden aan de zuidelijke rand van Blok B1. Binnen deze bestemming zijn kantoren en daarbij behorende dienstverlening toegestaan. Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding 'gezondheidszorg' op de verbeelding, ook gezondheidszorg toe te laten.
Verkeer - Railverkeer
De bestemming 'Verkeer - Railverkeer' voorziet in de ontwikkeling van de toekomstige tramlijn en tramhalte. Op deze gronden zijn tevens stationsvoorzieningen toegestaan, zoals perrons, overkappingen, gebouwde wachtruimten, kiosken, gebouwen ten dienste van de technische voorzieningen, installaties en telecommunicatie ten behoeve van het railverkeer en geleidingsvoorzieningen, kunstwerken, paden, fietsenstallingen en groenvoorzieningen.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is toegekend aan de erftoegangswegen. De bestemming is ruim op de verbeelding aangegeven, zodat kleine verkeerskundige ingrepen mogelijk zijn. Onder andere in verband met de aanwezigheid van duikers op gronden met een verkeersbestemming zijn op de gronden m ook waterlopen toegestaan. Binnen de verkeersbestemming kunnen ook geluidswerende voorzieningen worden gerealiseerd.
Binnen de verkeersbestemming is een regeling opgenomen om viaducten voor voetgangers en fietsen mogelijk te maken.
Waarde - Archeologie 8
Op grond van het gemeentelijk archeologisch beleid en archeologische onderzoeken is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 8' opgenomen om de archeologische waarden te beschermen. Dit wil zeggen dat voor bouwactiviteiten boven een bepaalde omvang nader onderzoek nodig is naar de aanwezige archeologische waarden.
5.3.3 Algemene regels
In het hoofdstuk Algemene regels wordt in de artikelen 'Antidubbeltelregel', 'Algemene bouwregels', 'Algemene gebruiksregels' en 'Algemene afwijkingsregels' een aantal algemene bepalingen verwoord die onder meer de flexibiliteit van het plan vergroten.
De 'Antidubbeltelregel' bepaalt dat gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. In de 'Algemene bouwregels' worden regels vermeld omtrent ondergronds bouwen. In de 'Algemene gebruiksregels' zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik en aan-huis-verbonden beroepen. In de 'Algemene afwijkingsregels' worden enkele afwijkingsbevoegdheden aan burgemeester en wethouders toegekend die geringe afwijkingen mogelijk maken van hetgeen in het bestemmingsplan is bepaald. Het gaat bijvoorbeeld om het in geringe mate afwijken van het plan.
5.3.4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 tot slot worden de overgangs- en slotregels geformuleerd. In het artikel 'Overgangsrecht' worden regels bepaald omtrent bouwwerken, die in de bestaande situatie aanwezig zijn of mogen worden gebouwd. In de 'Slotregel' wordt aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Financiële uitvoerbaarheid
Voor de realisering van de OV-voorzieningen is gemeentelijk en provinciaal krediet beschikbaar gesteld. De begroting voorziet derhalve in de financiële middelen voor dit project. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Grondexploitatie
Het bestemmingsplan bevat geen aangewezen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, die door een particulier gerealiseerd kan worden. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden is daarmee anderszins verzekerd. De vaststelling van een exploitatieplan is derhalve niet aan de orde.
Grondverwerving en onteigening
Een deel van de gronden waarop de OV-voorzieningen beoogd zijn, is niet in eigendom van de gemeente Nieuwegein. Deze gronden zullen dus nog moeten verworven. Zoals gebruikelijk is hierbij zogenoemde 'minnelijke verwerving', aankoop in goed overleg, het uitgangspunt. Indien de gronden niet in overleg kunnen worden verworven, zal het instrument van onteigening worden ingezet.
Voor onteigening is van belang dat sprake is van een ruimtelijke ontwikkelingsbelang en een publiek belang. Uit deze plantoelichting (paragraaf 3.1) volgt de noodzakelijk. Onteigening zal noodzakelijk zijn (noodzaak-criterium) indien minnelijke verwerving niet leidt tot het gewenste resultaat. Het ligt immers niet in de rede dat de eigenaren zelf de bestemming zullen realiseren, aangezien het openbare infrastructuur betreft. De realisatie van de OV-voorzieningen is beoogd in 2020, zodat ook aan het urgentie-criterium (realisatie binnen 5 jaar na eventuele onteigening) kan worden voldaan.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan verzekerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan Binnenstad heeft ter inzage gelegen van 19 juni tot en met 3 juli 2017. Gedurende deze periode kon een ieder een inspraakreactie indienen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. Ook in het kader van het verplichte vooroverleg hebben een aantal instanties op het voorontwerpbestemmingsplan gereageerd.
Voor het vervolg van het proces is de keuze gemaakt voor het deel van het plangebied dat wordt aangeduid als Stationsgebied en Blok B1 een versnelling te maken ten opzichte van andere planonderdelen. In een reactienota zijn de inspraakreacties en de reacties van de instanties die betrekking hebben op het Stationsgebied weergegeven en beantwoord.
6.2.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Stationsgebied en Blok B1' heeft van 19 september tot en met 30 oktober 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Nota van zienswijzen.
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Hoofdstuk 1 Categorie 1 “lichte horeca”
Horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en ’s avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slecht beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
1.1 Aan de detailhandel verwante horeca
Zoals:
- automatiek;
- broodjeszaak;
- cafetaria;
- croissanterie;
- koffiebar;
- lunchroom;
- ijssalon;
- snackbar;
- tearoom;
- traiteur.
1.2 Overige lichte horeca
Zoals:
- bistro;
- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
- hotel.
1.3 Horecabedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking
Zoals:
- horecabedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van
- meer dan 250 m²;
- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, drive-in restaurant).
Hoofdstuk 2 Categorie 2 “middelzware horeca”
Horecabedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor
aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals:
- bierhuis;
- biljartcenrum;
- café;
- proeflokaal;
- shoarma/grillroom;
- zalenverhuur (inclusief regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek/dansevenementen).
Hoofdstuk 3 Categorie 3 “zware horeca”:
Horecabedrijven die voor een goed functioneren ook ’s nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen, zoals:
- dancings;
- discotheek;
- nachtclub;
- partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van openbaar toegankelijke feesten en muziek/dansevenementen).
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Bouwmogelijkheden Blok B1
Bijlage 3 Bouwmogelijkheden Blok B1
Bijlage 1 Mobiliteitstoets
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Ecologische Inventarisatie
Bijlage 3 Ecologische inventarisatie
Bijlage 4 Aeriusberekening
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Tram
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek tram
Bijlage 6 Akoestische Verkenning
Bijlage 6 Akoestische verkenning