Laagraven
Bestemmingsplan - Nieuwegein
Vastgesteld op 27-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 aan/ uitbouw:
Een bijbehorend bouwwerk als omschreven in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en daaraan functioneel is verbonden.
1.2 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf:
Het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, als aangegeven in de Staat van toelaatbare bedrijven, in een woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.5 afhankelijke woonruimte
Een onderdeel van het hoofdgebouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat geheel of overwegend gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het fokken of houden van dieren, met uitzondering van glastuinbouwbedrijven;
1.7 archeologisch monument:
Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.8 archeologisch onderzoek:
Onderzoekswerkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.9 archeologisch rapport:
Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft wordt vastgesteld, die naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.10 archeologische verwachting:
Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt.
1.11 archeologische waarde:
Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.
1.12 bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage:
Het percentage dat de grootte van het deel van ofwel een bouwvlak ofwel een bestemmingsvlak, indien daarin geen bouwvlak voorkomt, aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.14 bedrijf:
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de inrichting in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen; aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf daaronder niet begrepen.
1.15 bedrijfsvloeroppervlakte:
Het totale vloeroppervlak van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.16 bedrijfs- of dienstwoning:
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.17 bestaand:
- 1. Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- 2. Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.18 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0356.BPLO2010001-VA02 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.20 bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 bijgebouw:
Een bijbehorend bouwwerk, als omschreven in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en dat functioneel en bouwkundig ondergeschikt is aan en vrijstaat van dat (hoofd)gebouw.
1.22 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.23 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
1.24 bouwlaag
Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.25 bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 brutovloeroppervlakte:
De vloeroppervlakte van de voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw.
1.29 cultuurhistorische waarde:
De waarde die kan worden toegekend aan een object, gebouw, terrein of structuur op basis van zijn sociaal-historische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische of historisch-geografische karakteristiek
1.30 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.31 eerste bouwlaag:
De bouwlaag op de begane grond.
1.32 functie:
Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan;
1.33 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 geluidsbelasting vanwege een industrieterrein:
De etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichting behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
1.35 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
Een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt.
1.36 groothandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.37 hoofdgebouw:
Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.38 horeca:
Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig, exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, discotheek, feestzaal, partyboerderij.
1.39 industrieterrein:
Terrein waaraan een bestemming is gegeven die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, insluit.
1.40 inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken:
Een inrichting zoals bedoeld in artikel 41, lid 3 van de Wet geluidhinder.
1.41 intensieve veehouderij:
Een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee -zelfstandig of als neventak- waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;
1.42 kampeermiddelen:
- a. Tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans;
- b. Enige andere onderkomens of enige andere voertuigen of gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is;
Een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.43 kantoor:
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te wordt gestaan en geholpen, waaronder begrepen congres- en vergaderaccommodatie.
1.44 landschapswaarde:
De aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.
1.45 maaiveld:
de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan.
1.46 maatschappelijke doeleinden:
Het openbaar bestuur, medische-, sociale, culturele, educatieve, levensbeschouwelijke en daarmee gelijk te stellen diensten.
1.47 mantelzorg:
Het bieden van zorg in één woning met bijbehorende aan/ uitbouwen, dus alleen in afhankelijke woonruimte, aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke werking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.48 natuurwaarde:
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna.
1.49 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
Een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt.
1.50 nutsvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.51 overkapping:
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door ten hoogste één wand en voorzien van een gesloten dak.
1.52 parkeervoorzieningen:
Elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.53 peil:
- a. Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
- b. Indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.
- c. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
1.54 permanente bewoning:
Het door een persoon, gezin of andere groep personen meer dan 70 maal per kalenderjaar, al dan niet achtereenvolgend nachtverblijf houden in een gebouw, daaronder niet begrepen een woonkeet en caravan of ander bouwsel op wielen, dat uitsluitend bestemd is om te dienen als verblijfsrecreatie en dagrecreatie waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt.
1.55 plan:
Het bestemmingsplan Laagraven van de gemeente Nieuwegein.
1.56 productiegebonden detailhandel:
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie naar omvang en aard ondergeschikt is aan de productie- en andere bedrijfsfuncties in de betreffende bedrijfsvestiging.
1.57 prostitutie:
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.58 recreatief nachtverblijf:
Het zich bevinden op een volkstuin, een kampeerplaats of een recreatietuin tussen 22.00 en 6.00.
1.59 recreatietuin:
Een afgebakend aaneengesloten stuk grond dat als eenheid wordt gehuurd en wordt gebruikt voor dag- en verblijfsrecreatie.
1.60 recreatietuinhuis:
Een hoofdgebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf.
1.61 risicovolle inrichting:
Inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.62 seksinrichting:
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie plaatsvindt.
1.63 verbeelding:
de gewaarmerkte kaart met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.
1.64 verblijfsrecreatie:
Een vorm van recreatie waarbij een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, zich één of meer nachten in recreatietuinhuis bevindt waaronder in ieder geval niet wordt verstaan: permanente bewoning.
1.65 voorgevellijn:
De voorste grens van het bouwvlak die is gericht naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.66 webwinkel:
Detailhandel via internet, ter plaatse zonder showroom of andere fysieke vorm van uitstalling en zonder betaal- of afhaalmogelijkheid.
1.67 woning:
Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.68 woonschip:
Elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als woning.
1.69 woonvloeroppervlakte:
De totale oppervlakte van de woning inclusief aan/ uitbouwen en bijgebouwen, boven en onder peil.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de hoogte van de eerste bouwlaag:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping.
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Agrarische bedrijven;
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor één bedrijfswoning of ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' voor het aantal bedrijfswoningen dat is aangegeven;
- c. Recreatief medegebruik in de vorm van fiets-, wandel-, ruiterpaden en picknickplaatsen;
- d. Waterhuishoudelijke voorzieningen, waterlopen, oeververbindingen en waterpartijen;
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- e. Gebouwen;
- f. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- g. Bijbehorende voorzieningen zoals erven, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
- a. Lid 3.1, voor het tijdelijk splitsen van de woning ten behoeve van de rustende boer, met dien verstande dat deze woningsplitsing weer ongedaan gemaakt kan worden;
- b. Lid 3.1, ten behoeve van het toelaten van ten hoogste 10 standplaatsen voor kampeermiddelen, met dien verstande dat:
- 1. de standplaatsen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gerealiseerd;
- 2. de kampeermiddelen uitsluitend gedurende de periode van 15 maart tot 31 oktober mogen worden toegelaten;
- 3. gedurende zes weken in elk kalenderjaar ten hoogste 15 kampeermiddelen mogen worden toegelaten;
- 4. niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, mogen worden gebouwd, tot een oppervlakte van 50 m², een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 4,5 m;
- 5. dient te worden voorzien in een inpassing van een en ander in het landschap, al of niet met behulp van opgaande beplanting;
- c. Sublid 3.2.1, onder h, sub 1, tot een oppervlakte van maximaal 100 m², mits de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval het gebruik van de in lid 3.1 bedoelde gronden:
- a. Voor intensieve veehouderij;
- b. Voor het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen ten behoeve van boom- en fruitteelt binnen een afstand van 30 m tot een woning, niet zijnde de bedrijfswoning van het bedrijf waar de fruitteelt plaatsvindt;
- c. Buiten het bouwvlak voor mestfoliebassins;
- d. Bouwwerken ten behoeve van detailhandel, tenzij detailhandel slechts een ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsuitoefening is en slechts op het bedrijf geproduceerde goederen worden verkocht;
- e. Voor risicovolle inrichtingen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
- a. Lid 3.1, voor het toelaten van het gebruik van een deel van de bebouwing voor het stallen van caravans of voor de opslag van elders gevestigde bedrijven in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, indien is komen vast te staan dat binnen een bouwvlak het agrarisch bedrijf gedeeltelijk is beëindigd;
- b. Lid 3.1, voor het toelaten van het gebruik van een deel van de bebouwing voor agrarische hulp- en nevenbedrijven;
- c. Lid 3.1, voor het toelaten van het gebruik van gronden en de daarbij behorende bebouwing voor opslag van aan het buitengebied gebonden goederen.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van artikel 3.6 lid 1 Wro, het plan als volgt te wijzigen:
- a. Het vergroten of wijzigen van de vorm van een agrarisch bouwvlak waarbij de oppervlakte maximaal 1,5 ha mag bedragen, mits de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
- b. Het bij bedrijfsbeëindiging wijzigen van deze bestemming ter plaatse van het betreffende bouwvlak of de aanduiding 'bedrijfswoning' buiten het bouwvlak in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
- 1. alleen van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt als de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieuaspecten;
- 2. alle gebouwen in de nieuwe woonbestemming worden opgenomen;
- 3. het totaal aantal woningen ten opzichte van de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande situatie niet mag worden vergroot.
- c. Het wijzigen in de bestemming 'Recreatie' met dien verstande dat:
- 1. alleen van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt als de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieuaspecten;
- 2. de aanleg van nieuwe volkstuinen niet is toegestaan;
- 3. tevens kampeerboerderijen mogen worden toegelaten.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Bedrijven die voorkomen in categorie 1 of 2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in vlees en vleeswaren' tevens voor groothandel in vlees en vleeswaren;
- c. Ter plaatse van de aanduiding 'horeca' tevens voor horeca in categorie 1a, 1b, 1c, en 2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Horeca-activiteiten;
- d. Ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens voor kantoren;
- e. Ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' tevens voor dagrecreatieve voorzieningen;
- f. Ter plaatste van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor één bedrijfswoning;
- g. Aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoren, waarvan per bedrijf de brutovloeroppervlakte niet meer dan 50% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte mag bedragen, met een maximum van 2.000 m²;
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- h. Gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen;
- i. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- j. Bijbehorende voorzieningen, zoals erven, parkeer- en groenvoorzieningen;
- k. Educatieve functies bij werken behorende tot de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bedrijven die niet zijn genoemd in de van deze regels deel uitmakende Staat vanBedrijfsactiviteiten, zijn toegestaan voor zover de betrokken bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de in lid 4.1 onder a genoemde categorieën.
- b. Opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan.
- c. Inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zijn niet toegestaan.
- d. Risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan.
- e. Opslag van goederen buiten het bouwvlak is niet toegestaan.
- f. Detailhandel is uitsluitend toegestaan, indien het betreft webwinkels.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Groenvoorzieningen;
- b. Oeververbindingen;
- c. Geluidwerende voorzieningen;
- d. Nutsvoorzieningen;
- e. Waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen, oeververbindingen en waterpartijen;
- f. Speelvoorzieningen;
- g. Behoud en herstel van ter plaatse voorkomende cultuurhistorisch waardevolle objecten in de vorm van werken behorende tot de Nieuwe Hollandse Waterlinie;
- h. Ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' tevens voor een ecologische verbindingszone;
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- i. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- j. Bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen en paden.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- a. Op of in gronden ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' zijn geen bouwwerken toegestaan;
- b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen
- c. In afwijking van het bepaalde onder a, mag de bouwhoogte van lichtmasten, geluidwerende voorzieningen en beeldende kunstwerken niet meer dan 12 m bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 5.2, onder a, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten dienste van en in verband met deze bestemming, mits:
- a. Daardoor de functies van de ecologische verbindingszone niet onevenredig worden aangetast;
- b. Vooraf het advies is ingewonnen van de desbetreffende beheerder omtrent de aanvaardbaarheid daarvan.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Horeca
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Horeca in categorie 1a, 1b, 1c, en 2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Horeca-activiteiten;
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'sport' tevens voor sportvoorzieningen;
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- c. Gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen;
- d. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. Een nachtverblijf van maximaal 45 m² in het bestaande pand voor een bewaker voor de noodzakelijke beveiliging in de nachtelijke uren;
- f. Bijbehorende voorzieningen, zoals erven, waterpartijen, parkeren en groen.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel is niet toegestaan.
- b. Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting is niet toegestaan.
- c. Horecabedrijven in één categorie hoger dan in lid 6.1, onder a is aangegeven zijn toegestaan, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving, gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere maatgevende milieuaspecten, geacht kan worden te behoren tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- d. Horecabedrijven die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, zijn toegestaan voor zover betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving, gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere maatgevende milieuaspecten, geacht kan worden te behoren tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
- e. Risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan.
Artikel 7 Natuur
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' tevens voor een ecologische verbindingszone;
- c. Extensief recreatief medegebruik;
- d. Waterlopen en waterpartijen;
Ten dienste en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- e. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. Bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen en paden.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- a. Op of in gronden ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' zijn geen bouwwerken toegestaan;
- b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, onverminderd het bepaalde onder c;
- c. In afwijking van het bepaalde onder a, mag de bouwhoogte van lichtmasten, geluidwerende voorzieningen en beeldende kunstwerken niet meer dan 12 m bedragen.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 7.2, onder a, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten dienste van en in verband met deze bestemming, mits:
- d. Daardoor de functies van de ecologische verbindingszone niet onevenredig worden aangetast;
- e. Vooraf het advies is ingewonnen van de desbetreffende beheerder omtrent de aanvaardbaarheid daarvan.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Recreatie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Dagrecreatie, waaronder begrepen een recreatieplas met daarbij behorende ligweiden en voorzieningen;
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'water' tevens voor water;
- c. Ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' tevens voor watergerelateerde evenementen;
- d. Ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' tevens voor recreatietuinen en recreatietuinhuizen;
- e. Ter plaatse van de aanduiding 'manege' tevens voor manege met daarbij behorende voorzieningen, zoals een rijhal, kantine, stallen en kleed- en sanitaire ruimten;
- f. Ter plaatse van de aanduiding 'groen' tevens voor:
- 1. Groenvoorzieningen;
- 2. Oeververbindingen;
- 3. Geluidwerende voorzieningen;
- 4. Nutsvoorzieningen;
- 5. Waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen, oeververbindingen en waterpartijen;
- 6. Speelvoorzieningen;
- g. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' ten hoogste één bedrijfswoning;
- h. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' een bijgebouw ten behoeve van algemeen beheer van de recreatietuinen, opslag, registratie en andere algemene doeleinden;
- i. Ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' tevens voor een ecologische verbindingszone;
- j. Voet-, fiets- en ruiterpaden;
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- k. Gebouwen;
- l. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- m. Bijbehorende voorzieningen, zoals erven, parkeren en groen.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 8.2.2, onder a, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten dienste van en in verband met deze bestemming, mits:
- f. Daardoor de functies van de ecologische verbindingszone niet onevenredig worden aangetast;
- g. Vooraf het advies is ingewonnen van de desbetreffende beheerder omtrent de aanvaardbaarheid daarvan.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval het gebruik van:
- a. Gronden ten behoeve van:
- 1. gemotoriseerde sporten, zoals motorcross, karting, jetskiën, modelvliegen en schieten;
- 2. bioscopen, discotheken en jongerencentrum;
- b. Gebouwen, andere dan bedrijfswoningen, voor permanente bewoning;
- c. Kantineruimten voor andere vormen van horeca.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Sport
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Sport- en speelvoorzieningen;
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan' tevens voor golfbaan;
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- c. Gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen;
- d. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. Bijbehorende voorzieningen, zoals erven, parkeren en groen.
9.2 Bouwregels
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Wegen en straten met maximaal twee rijstroken, exclusief opstel- of busstroken;
- b. Wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- c. Parkeer-, groen en speelvoorzieningen;
- d. Reclame-uitingen;
- e. Waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, oeververbindingen en waterlopen;
- f. Geluidwerende voorzieningen;
- g. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor een brug;
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- h. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- a. De bouwhoogte van lichtmasten en geluidwerende voorzieningen mag niet meer dan 15 m bedragen;
- b. De bouwhoogte van abri's mag niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 10 m² bedragen;
- c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. Parkeer-, groen en speelvoorzieningen;
- c. Reclame-uitingen;
- d. Waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, oeververbindingen en waterlopen;
- e. Geluidwerende voorzieningen;
- f. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor een brug;
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- g. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- a. De bouwhoogte van lichtmasten en geluidwerende voorzieningen mag niet meer dan 12 m bedragen;
- b. De bouwhoogte van abri's mag niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 10 m² bedragen;
- c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Waterberging;
- b. Waterhuishouding;
- c. Waterlopen en waterpartijen;
- d. Infiltratievoorzieningen;
- e. Afvoer van hoog oppervlaktewater, ijs en sediment;
- f. Scheepvaart en geleiding en beveiliging van de scheepvaart;
- g. Kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
- h. Taluds, oevers en onderhoudsstroken;
- i. Ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' tevens voor een ecologische verbindingszone;
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- j. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels
Van de hierna genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en geen bouwwerken ten dienste van de scheepvaart zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan daarbij is aangegeven:
- | bruggen en viaducten | 8 m; |
- | lichtmasten | 12 m; |
- | vlaggenmasten | 6 m; |
- | overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 4 m. |
12.3 Specifieke gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval het gebruik van gronden als ligplaats voor woonschepen.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Wonen
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf;
- b. Parkeren;
- c. Mantelzorg in een afhankelijke woonruimte;
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- d. Hoofdgebouwen;
- e. Aan/ uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
- f. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- g. Erven.
13.2 Bouwregels
13.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 13.2.2, onder a, b en c, en sublid 13.4.2, onder a, en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen met maximaal 60 m² wordt vergroot ten behoeve van mantelzorg, mits het een tijdelijke voorziening betreft.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 14 Leiding - Gas
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. Ondergrondse aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 36" (inches) en een druk van ten hoogste 66 bar; met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas';
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- b. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels
Op of in de gronden mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 14.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de desbetreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
- a. Hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
- b. Ter zake daarvan vooraf advies van de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. Bovengrondse hoogspanningsleiding met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanning';
Ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:
- b. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
15.2 Bouwregels
Op of in de gronden mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 15.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de desbetreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
- a. Hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
- b. Ter zake daarvan vooraf advies van de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Waarde - Archeologie 2
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en behoud van aanwezige archeologische waarden.
16.2 Bouwregels
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
- a. De bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. De bestemming 'Waarde - Archeologie 2' aan gronden, grenzend aan deze bestemming, toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 17 Waarde - Archeologie 4
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en behoud van aanwezige en te verwachten archeologische waarden.
17.2 Bouwregels
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
- a. De bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. De bestemming 'Waarde - Archeologie 4' aan gronden, grenzend aan deze bestemming, toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 18 Waarde - Archeologie 8
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 8' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en behoud van aanwezige en te verwachten archeologische waarden.
18.2 Bouwregels
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
- a. De bestemming 'Waarde - Archeologie 8' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. De bestemming 'Waarde - Archeologie 8' aan gronden, grenzend aan deze bestemming, toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 19 Waarde - Cultuurhistorie 1
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en behoud van aanwezige cultuurhistorische waarden, bestaande uit:
- a. De cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie;
- b. Het open polderlandschap met stroken verkaveling;
- c. Het agrarische, landelijke karakter van het gebied;
- d. De bebouwingslinten met doorzichten naar het polderlandschap;
- e. De laanbeplanting langs de Overeindseweg;
- f. De aanwezige structuur van waterpartijen en sloten;
- g. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' tevens voor instandhouding van de situering, massa, kapvorm, hoogtematen, gevelindeling en waardevolle details van de betreffende bouwwerken.
19.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geldt dat de goothoogte en bouwhoogte van bouwwerken niet meer mogen bedragen dan de bestaande goothoogte en bouwhoogte.
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 20 Waarde - Cultuurhistorie 2
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en behoud van aanwezige cultuurhistorische waarden, bestaande uit:
- a. Het open polderlandschap met stroken verkaveling;
- b. Het agrarische, landelijke karakter van het gebied;
- c. De aanwezige structuur van waterpartijen en sloten;
- d. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' tevens voor instandhouding van de situering, massa, kapvorm, hoogtematen, gevelindeling en waardevolle details van de betreffende bouwwerken.
20.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geldt dat de goothoogte en bouwhoogte van bouwwerken niet meer mogen bedragen dan de bestaande goothoogte en bouwhoogte.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 21 Waterstaat
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. Waterberging;
- b. Waterhuishouding;
- c. Waterkering;
- d. Lig- en overnachtingsplaatsen ten behoeve van de beroepsvaart, voor zover het gronden betreft ten noorden van het Inundatiekanaal;
Ten dienste van en in verband met de bestemming zijn toegelaten:
- e. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. Duikers;
- g. Waterhuishoudkundige voorzieningen, watergangen, waterlopen en waterpartijen;
- h. Taluds, oevers en onderhoudsstroken;
- i. Kruisingen en overbruggingen;
- j. Recreatief medegebruik in de vorm van fiets-, wandel- en ruiterpaden en picknickplaatsen.
21.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming;
- b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- c. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen.
21.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 21.2, voor het bouwen ten behoeve van de andere bestemmingen, mits:
- a. Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van een doelmatige waterberging, waterhuishouding en waterkering;
- b. Vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende beheerder.
21.4 Specifieke gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval het gebruik van gronden als ligplaats voor woonschepen.
21.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 23 Algemene Bouwregels
23.1 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
- b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a. en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
23.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. Tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. Tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. Andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de bestemmingen en het ten aanzien daarvan bepaalde is in ieder geval het gebruik van:
- a. Gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
- b. Onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het gebruik overeenkomstig de bestemming;
- c. Onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
25.1 Geluidzone - industrie
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' ligt de rond het industrieterrein De Liesbosch respectievelijk het industrieterrein Laagraven (trafocentrale) gelegen zone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder, buiten welke zone de geluidsbelasting vanwege het bedrijventerrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
25.2 Veiligheidszone - bevi
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan.
25.3 Vrijwaringszone - straalpad
Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels
26.1 Afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:
- a. De bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. De bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. De bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. Het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
- e. Het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de van bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van de oppervlakte van het betreffende bouwvlak bedraagt;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- f. Het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte op het dakvlak ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftschachten en installaties, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van de oppervlakte van het betreffende dakvlak bedraagt;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m bedraagt.
26.2 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.1, wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 27 Algemene Wijzigingsregels
27.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van artikel 3.6 lid 1 Wro, de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. Overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- b. Overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
- c. De overschrijdingen mogen echter maximaal 3 m bedragen en geen van de bij wijziging betrokken bestemmingsvlakken mag met meer dan 10% worden vergroot of verkleind.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
28.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a, met maximaal 10%.
- c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
28.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 29 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Laagraven van de gemeente Nieuwegein.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 27 februari 2013
De griffier, | De voorzitter, |
………… | ………… |
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot De Herziening
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het laatste agrarische grondgebied van Nieuwegein 'Laagraven'. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad iedere 10 jaar opnieuw een bestemmingsplan voor een gebied vast. Het bestemmingsplan dat nu geld voor dit deel van Nieuwegein is 10 jaar oud. Actualisering is daarom wenselijk.
Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied. Het bestemmingsplan heeft overwegend een beheer karakter, waarbij de bestaande situatie uitgangspunt is. In het bestemmingsplan worden alleen de nieuwe ontwikkelingen opgenomen waarvan al een planologische en/of juridische procedure is afgerond voor de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan.
Het nieuwe bestemmingsplan heeft als doel het gebied te voorzien van een actuele bestemmingsplanregeling.
1.2 Bij Het Plan Behorende Stukken
Een bestemmingsplan is een gemeentelijk instrument om de ruimtelijke ordening te bepalen. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd wat de bestemming van een stuk grond is. Per bestemming is in het bestemmingsplan bepaald waarvoor en hoe de gronden gebruikt mogen worden en wat er op gebouwd mag worden.
Het bestemmingsplan Laagraven bestaat formeel uit twee delen: regels en verbeelding, en gaat vergezeld van een toelichting:
- De toelichting; hierin worden de beweegredenen weergegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming en/of bescherming aan een stuk grond, alsmede uitleg van de gebruikte bestemmingen;
- De regels; hierin wordt per bestemming een omschrijving van de doeleinden gegeven en verder regels met betrekking tot gebruik van de in dit plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen. Per bestemming wordt aangeven waar wel of niet mag worden gebouwd met eventueel bijbehorende maximale bouwmaten;
- De verbeelding; dit is een (digitale en/of analoge) kaart met topografische ondergrond waarop de bestemmingen en bouwmogelijkheden van de betreffende gronden zijn aangegeven. Vanwege de omvang van het plangebied is de analoge verbeelding in twee kaartbladen opgesplitst.
Wat er in de regels en op de verbeelding van een bestemmingsplan staat is voor iedereen juridisch bindend, dus voor burgers, bedrijven, instellingen en ook voor overheden.
1.3 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen in het noordoosten van Nieuwegein en omvat agrarisch gebied, een deel van de cultuurhistorische Hollandse Waterlinie en op een aantal plaatsen ruimte voor recreatie. Het zuidwestelijk deel van het plangebied wordt begrensd door het Amsterdam Rijnkanaal en langs de noordwestgrens loopt de Laagravenseweg (N408). Het Amsterdam Rijnkanaal behoort tot het plangebied. De noordgrens vormt de Ravenswetering en de oostelijke grens wordt gevormd door de Heemsteedseweg. Langs de Heemsteedseweg loopt tevens de gemeente grens van Houten.
De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven op de afbeelding. De plangrenzen van het bestemmingsplan sluiten aan op die van recente juridisch-planologische regelingen.
De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding terug te vinden.
![]() |
Afbeelding - Ligging plangebied
1.4 Vigerende Regelingen
Tot het moment dat het voorliggende bestemmingsplan rechtskracht heeft gekregen, gelden de volgende twee bestemmingsplannen:
- bestemmingsplan 'Laagraven', vastgesteld op 11 april 2001 en goedgekeurd op 27 november 2001;
- bestemmingsplan 'Recreatietuinen Laagraven', vastgesteld op 22 oktober 2008 en goedgekeurd op 27 januari 2009.
1.5 Leeswijzer
Toelichting
Het eerste gedeelte betreft de toelichting van dit bestemmingsplan. Hierin wordt na de inleidende paragrafen van hoofdstuk 1, in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de bestaande situatie.
Hoofdstuk 3 geeft de relevante beleidskaders weer en in hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van het plan gegeven en hoe het beleid ten aanzien van de verschillende onderdelen in het bestemmingsplan is vastgelegd.
De juridische opzet van het plan wordt in hoofdstuk 5 uiteengezet en ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid verantwoord.
Regels
De regels behorende bij dit bestemmingsplan staan in het tweede deel. De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen in opgenomen. De bepalingen voor de verschillende bestemmingen binnen het plangebied zijn in hoofdstuk 2 opgenomen. In hoofdstuk 3 komen de algemene regels aan bod. De overgangs- en slotbepalingen van het bestemmingsplan staan in hoofdstuk 4.
Verbeelding
De verbeelding van het bestemmingsplan is los bijgevoegd.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Algemeen
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie van het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk geeft een uitgebreid beeld van alle voor dit bestemmingsplan relevante aspecten. De paragrafen gaan achtereenvolgens in op de ontstaansgeschiedenis van Nieuwegein, de ruimtelijke structuur en de bebouwingsstructuur, maar ook op de aspecten groen en ecologie, archeologie en cultuurhistorie, water, verkeer, de functionele structuur, milieutechnische aspecten, recreatie en sociale veiligheid.
Nieuwegein in groter verband
De gemeente Nieuwegein ligt in het rivierkleigebied van de provincie Utrecht, tussen de gemeenten Utrecht, Houten, IJsselstein en Vianen. De Lek vormt in het zuiden de gemeentegrens van Nieuwegein. In sociaal-economisch opzicht maakt Nieuwegein deel uit van de Utrechtse agglomeratie die ruim een half miljoen inwoners telt. Met een landoppervlak van 2.565 ha is Nieuwegein bepaald klein, maar het inwonertal van 60.956 op 1 januari 2011 maakt het na Utrecht, Amersfoort en Veenendaal en Stichtse Vecht, tot de vijfde gemeente van de provincie.
Nieuwegein is een jonge gemeente, in 1971 ontstaan als groeikern na samenvoeging van Jutphaas en Vreeswijk. Het grondgebied van de huidige gemeente is voor het grootste deel ontstaan uit de vroegere gerechten Vreeswijk, Jutphaas en het Gein en bevat daarnaast delen van de gerechten Galecop, West- en Oostraven en Wulven. Jutphaas is ontstaan als ontginnersdorp waarvan de kern zich later van het Kerkveld heeft verplaatst naar de Vaartse Rijn. Vreeswijk en het Gein hebben een andersoortige ontwikkeling gekend en zijn te kenschetsen als respectievelijk sluis- en tolhavendorp. Beide zijn nederzettingen aan rivierhavens geweest.
De gemeentegrenzen zijn in de loop van de tijd onderhevig geweest aan veelvuldige veranderingen als gevolg van het expanderende Utrecht en aanpassingen aan de moderne infrastructuur. De bebouwing wordt vrijwel geheel ingesloten door moderne infrastructuur en waterwegen: de rijkswegen A2, A12 in het westen en noorden, de rijksweg A27 globaal in het oosten en de Lek in het zuiden.
2.2 Ruimtelijke Hoofdstructuur
Laagraven ligt in het noorden van de gemeente Nieuwegein en is een belangrijk uitloopgebied, zowel voor de bewoners van Nieuwegein als voor de omringende dorpen en steden. Het plangebied kan gekarakteriseerd worden als een stedelijke randzone en kan worden gesplitst in een noordelijk deel (ten noorden van de N409) en een zuidelijk deel (ten zuiden van de N409).
Het noordelijk deel wordt gekenmerkt door recreatieve voorzieningen voor de bewoners van Nieuwegein en andere omliggende dorpen en steden. Laagraven-Zuid heeft door de vele weiden en boomgaarden een landelijk en op enkele plekken een meer open karakter.
De Overeindseweg met de boerderijen en de opgaande berm- en erfbeplanting, evenals de Heemsteedseweg net buiten het plangebied met de karakteristieke boerderijen, vormen opvallende elementen. De lintbebouwingstrook langs de Overeindseweg is aangemerkt als een waardevolle structuur.
Opvallend is de grote afwisseling van openheid en beslotenheid. Slechts plaatselijk is sprake van enige visueel-open ruimte. Het gebied is rijk aan wisselende doorzichten. Een bijdrage hieraan levert het inundatiekanaal van de Hollandse Waterlinie die dwars door het plangebied loopt.
Geomorfologie
Het plangebied maakt deel uit van het rivierenlandschap van de (Kromme) Rijn, hetgeen zich ook nu nog laat herkennen in hoger gelegen (bewoonde) stroomruggen en oeverwallen, en de lager gelegen (open) kommen.
Een groot deel van het gebied is gelegen op de 'Jutphase stroomgordel', een 300 tot 400 meter brede stroomrug. De Overeindseweg loopt ongeveer over het midden van deze stroomgordel. In de bodem, maar ook in het landschap zijn resten van meerdere verlande geulen terug te vinden. Vrijwel het hele plangebied wordt bestempeld als aardkundig waardevol (Bron: Beleidsplan Natuur en Landschap provincie Utrecht, 1992).
Reliëf en bodem
De hoogteverschillen in het plangebied variëren van 1,3 meter +NAP (soms 2,2 m + NAP) op de stroomruggen tot 0,7 m +NAP in de ter weerszijden gelegen kommen. In deze lagere delen bevindt zich onder andere de Ravense/Wayense Wetering. De geomorfologische structuur dient als basis voor de aan de oppervlakte gelegen grondsoorten. De bodem van Laagraven bestaat uit rivierkleigronden (voornamelijk vaaggronden), die deels kalkhoudend zijn (ooivaaggronden). Deze ooivaaggronden (op stroomruggen) zijn relatief droge gronden met een bovengrond die kan variëren van lichte zavel tot lichte klei. De poldervaaggronden (kommen) zijn vochtig van aard en hebben een kalkloze bovengrond. In de overgangsgebieden tussen stroomrug en komgebied komt een zavelige bovengrond voor. De verlande stroombeddingen bevatten kalkhoudende poldervaaggronden. (Bron: Deelplan Laagraven, 1990).
Bebouwingsstructuur en -typologieën
Het plangebied bestaat overwegend uit agrarisch gebied. De bebouwing ligt geconcentreerd langs de Overeindseweg en bestaat voornamelijk uit karakteristieke boerderijen. Aan het 2e Veld zijn twee moderne fruitteelt bedrijven gevestigd.
![]() |
Afbeelding - Ruimtelijke hoofdstructuur
2.3 Functionele Structuur
Deze paragraaf schetst een beeld van de functionele structuur. Het betreft de volgende functies: agrarische bedrijvigheid, wonen, recreatie en sport.
Agrarische bedrijven
In Laagraven zijn nog enkele agrariërs gevestigd. Twee fruitteelt bedrijven liggen ten westen van het inundatiekanaal. Langs de Overeindseweg liggen de overige nog actieve agrarische bedrijven.
Bedrijven
In het plangebied is op dit moment één bedrijf actief. Het gaat om een groothandel aan de Koppeldijk. Het bedrijf handelt in vlees en vleeswaren alsmede in dranken en snacks. Het terrein aan de Overeindseweg 25/25A is recentelijk door de provincie aangekocht.
Wonen
Er zijn enkele burgerwoningen in het plangebied aanwezig. De burgerwoningen die er zijn liggen geconcentreerd langs de Overeindseweg. Dit zijn voornamelijk voormalige agrarische bedrijven. De woning aan de Overeindseweg nummer 38 staat vermeld op de monumentenlijst.
Recreatie
In de bestaande situatie zijn reeds verschillende vormen van recreatief medegebruik te onderscheiden. Er is een recreatieplas De Zuidplas (zwemplas). De recreatieplas in Laagraven heeft ruimte voor ongeveer 3.000 bezoekers en biedt diverse mogelijkheden op het gebied van watersport (wakeboarden, wakeskaten en waterskiën aan een cableway), zwemmen, ligweiden picknicken, wandelen en fietsen. Bij de horecavestiging op de recreatieplas (Down Under) bestaat de mogelijkheid tot indoor bodyboarden en wavesurfen. Er worden met enige regelmaat evenementen georganiseerd die samenhangen met de waterplas.
Ten oosten van de recreatieplas is een recreatietuinencomplex 'de Warmoes' gelegen. Op dit Nieuwegeinse complex bevinden zich circa 55 recreatietuinen (allen verpacht). De tuinen variëren sterk in grootte, gebruik en bebouwingsvorm. In het zuidelijk deel zijn de tuinen over het algemeen kleiner en worden ze voor een groot deel als ‘moestuin’ gebruikt. Meer naar het noorden toe zijn de tuinen groter en worden ze gebruikt voor verblijfsrecreatie. Deze tuinen zijn ingericht als siertuin en vrijwel overal voorzien van bebouwing. De recreatietuinhuisjes variëren in grootte van 6 m² tot bijna 50 m², met een gemiddelde bebouwing van ongeveer 20 m².
Verblijfsrecreatie
Campings en kamperen bij de boer komt in Laagraven niet voor. Kamperen bij de boer wordt onder voorwaarden toegestaan bij de bestaande agrarische bedrijven dus niet bij burgerwoningen.
Er zijn plannen in ontwikkeling om bij de recreatieplas een camping te ontwikkelen. Deze plannen zijn echter te prematuur om in dit bestemmingsplan mee te nemen. Zodra deze plannen concreter zijn zal hiervoor een aparte planologisch-juridische procedure voor gevoerd worden.
Sport
Op het gebied van sport zijn er in Laagraven mogelijkheden om golf te spelen of paard te rijden. De golfbaan is gevestigd bij kasteel Heemstede. De golfbaan ligt voor een deel binnen het plangebied. Langs de Overeindseweg is een manege gelegen.
2.4 Verkeer, Vervoer En Parkeren
Verkeer
Binnen het plangebied liggen geen primaire wegen, maar de nabije ligging van A12 en A27 is wel merkbaar (geluid). Door het plangebied loopt de Houtenseweg/ Utrechtseweg (N409), een secundaire weg, die -samen met de Heemsteedse kanaaldijk de verbinding vormt tussen Laagraven en Houten. Richting Nieuwegein sluit de N409 aan op de Laagravenseweg (N408). Vanouds wordt de ontsluiting van het gebied gevormd door de ontginningsassen van de Overeindseweg, de Heemsteedse kanaaldijk, de Koppeldijk en de Wayensedijk. Zowel aan de noordkant (gemeente Houten) als de zuidkant van de N409 (gemeente Nieuwegein) is een parkeerplaats (met picknickplaats) aanwezig.
Langzaam verkeer
Door het gebied loopt een landbouwontsluitingsweg (2e Veld), en zowel utilitaire als recreatieve fietspaden. Deze wegen hebben nu nog slechts een beperkte verkeersfunctie.
Vanuit Nieuwegein is het gebied alleen via de Nieuwegeinsebrug en een fietstunnel onder N408 door bereikbaar. Via een brug over de A12 is het gebied toegankelijk voor fietsers, wandelaars en trimmers vanuit Utrecht. In het gebied ligt een aantal fietspaden. Vanuit Houten is het gebied via doorgaande wegen bereikbaar.
De gemeente Nieuwegein heeft het voornemen om een fietsbrug over het Amsterdam-Rijnkanaal ter hoogte van de Plofsluis te realiseren. De fietsbrug is onderdeel van de plannen voor het herstellen van de historische oost west verbinding. Het herstel van de verbinding behoort tot het project Nieuwe Hollandse Waterlinie. Voor deze nieuwe brug voor fietsers en voetgangers is een apart bestemmingsplan opgesteld.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer in het plangebied vindt plaats via de Laagravenseweg en de Houtenseweg/Utrechtseweg. Het gaat om diverse lijnen tussen Utrecht, Houten en Nieuwegein.
2.5 Natuur En Landschap (Flora En Fauna)
Natuur
Binnen het plangebied bevinden zich slechts plaatselijk enige natuurwaarden ter weerszijden van het Inundatiekanaal. De beperkte natuurwaarden zijn vooral het gevolg van de verstoring van het biotisch patroon. Het gebied maakt derhalve geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Wel is een zone langs het Amsterdam-Rijnkanaal en het inundatiekanaal van de Hollandse Waterlinie aangewezen als een ecologische verbindingszone; deze (natte) ecologische verbindingszone loopt verder langs de Ravense/Wayense Wetering.
De ecologische verbindingszone is door middel van een functie-aanduiding binnen de diverse bestemmingen gewaarborgd.
![]() |
Afbeelding - Bestaande natuur en ecologische verbindingszone (bron: provincie Utrecht)
Landschap
De Overeindseweg met de boerderijen en de opgaande berm- en erfbeplanting en Kasteel Heemstede net buiten het plangebied (met restanten van de oorspronkelijke kasteeltuin) vormen opvallende elementen. De lintbebouwingstrook langs de Overeindseweg is aangemerkt als een waardevolle structuur. Het gebied is rijk aan wisselende doorzichten.
2.6 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
Doelstelling van het verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Uit de gemeentelijke archeologische beleidskaart blijkt dat een groot deel van het plangebied een hoge (AWV 2 = rood) verwachtingswaarde heeft. Ter hoogte van de Overeindseweg en Heemsteedseweg zijn de gronden aangemerkt als 'terrein van archeologische waarde' (licht-paars = AWG 2). De resterende hebben een lage of geen verwachtingswaarde (resp. AWV6 = lichtgroen en geen = wit).
![]() |
Afbeelding - uitsnede uit de gemeentelijke archeologische beleidskaart
(RAAP-rapport 2145)
De op bovenstaande afbeelding paars aangeduide terreinen van archeologische waarden behelzen een zone met Romeinse nederzetting(en), gelegen ten zuiden van de Overeindseweg, en om een terrein met Middeleeuwse vondsten, ten noorden van de Overeindseweg.
De rood aangeduide zone weerspiegelt de Jutphaas stroomgordel, het historische lint langs de Overeindseweg, de zone langs het inundatiekanaal en de batterijen aan de Overeindseweg. Voor deze zone geldt dat er een hoge archeologische verwachting geldt voor de perioden IJzertijd- Romeinse Tijd, Middeleeuwen-Nieuwe Tijd, periode 1940-1945, en een middelhoge verwachting voor de periode Midden Neolithicum-Late Bronstijd. De groen aangeduide zone geeft het deklandschap weer, waar een onbekende verwachting geldt voor de periode Paleolithicum-Midden Neolithicum.
Bij ruimtelijke ingrepen binnen een gebied met een archeologische verwachtingswaarde of ter plaatse van terreinen met archeologische vindplaatsen, is verkennend archeologisch veldonderzoek noodzakelijk om te bepalen of de verwachte waarden aanwezig zijn. Het betreft echter een consoliderend bestemmingsplan en er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat archeologisch onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan achterwege kan blijven. De gebieden zullen middels een dubbelbestemming op de verbeelding worden opgenomen.
Archeologie in Laagraven
Vooral de hogere delen van het gebied (stroomruggen, oeverwallen) zijn geschikt voor bewoning, omdat deze hoger en dus droger lagen. De Jutphaas stroomgordel, actief vanaf de Nieuwe Steentijd tot aan het einde van de Bronstijd, lijkt gezien de aangetroffen bewoningssporen pas vanaf de late IJzertijd in gebruik te zijn genomen als leefgebied. Waarschijnlijk vormden de bedding- en oeverafzettingen op dat moment een relatief hoger gelegen terrein in het toen vrij natte landschap, waarop gewoond kon worden.
Vanaf ongeveer 40 n. Chr. Vormde de loop van de (Oude) Rijn de noordelijke grens (limes) van het Romeinse Rijk. De gemeente Nieuwegein vormt in feite het agrarisch achterland van de limes. Daar werd de inheemse leefwijze gehandhaafd, met zichtbare Romeinse invloeden. Uit de periode Late-IJzertijd zijn in Nieuwegein relatief veel oppervlaktevondsten bekend.
In de loop van de Vroege Middeleeuwen was in het grondgebied van de huidige gemeente Nieuwegein waarschijnlijk een aantal kleine nederzettingen aanwezig, waaronder een kleine bewoningskern ter plaatse van kasteel Heemstede.
In de loop van de Middeleeuwen vonden grote systematische ontginningen plaats van de veengebieden, de copeontginningen. Dwars op de ontginningsbasis die in het midden van de ontginningseenheid lag, werden evenwijdig en op regelmatige afstand van elkaar sloten gegraven ter afwatering van de landerijen, resulterend in een strokenverkaveling. Het ontgonnen gebied werd omringd door kades en dijken. Op de grens van oeverwal naar komgebied werd een weg of wetering aangelegd, in Laagraven de Ravense/Wayense Wetering en de Jutphasewetering (huidige Overeindseweg). Langs een dergelijke ontginningsbasis ontstond al vroeg een lintbebouwing.
De boerderijen werden op de koppen van de kavels geplaatst. Er waren verschillende ontginningsgebieden. In het kader van de oorsprong van Nieuwegein is met name de grote cope Jutphaas van belang. Deze bestond uit twee delen: Nedereind en Overeind (in Laagraven), die in de periode 1076 tot 1100 zijn ontgonnen.
In de periode 1500 – 1795 werd het begrip Ridderhofstad van belang. Ter verkrijging van het 'ridderschap', en daarmee invloed in het bestuur, dienden adellijke lieden onder andere een versterkt huis met daarbij horende grond te bezitten. Volgens een lijst van Ridderhofsteden uit 1536 bevond zich nabij het huidige Laagraven de ridderhofstede: Oud-Heemstede. Deze hofstede was via de Heemstederdijk/Koppeldijk verbonden met de Jutphasewetering (Overeindseweg). Tegenwoordig is deze locatie, een archeologisch monumententerrein, door het Amsterdam-Rijnkanaal afgesneden van de oorspronkelijk cope Overeind
Kasteel Heemstede (vernoemd naar Oud-Heemstede), daterend uit 1645, en de in barokstijl aangelegde tuinen met een langs as (1,5 km) weerspiegelen de welvaart van de zeventiende eeuw. Eeuwenlang hadden zij een grote invloed op het landschapsbeeld. In 1989 is het kasteel Heemstede met bijbehorende gebouwen, historische buitenplaats, tuinen en gronden aangewezen tot beschermd monument in de zin van artikel 1d van de Monumentenwet 1988. Kasteel Heemstede ligt niet in het plangebied, maar heeft wel invloed op het landschap in Laagraven.
Cultuurhistorie
Aardkundige elementen
De Jutphaas- en Blokstroomgordels liggen relatief dicht aan het maaiveld. Als gevolg van reliëfinversie zijn de oeverwallen en rivierbedding als hoger gelegen gebieden zichtbaar in het buitengebied. Hier kunnen ook restgeulen waarneembaar zijn in het microreliëf. Op basis van het kadastraal minuutplan uit de periode 1811-1832 blijkt een duidelijk verband te bestaan tussen de spreiding van ondiep gelegen stroomgordels en de grootte van het verkavelingspatroon.
Algemeen genomen zijn percelen groter op de ondiep gelegen stroomgordelafzettingen, omdat deze hoger gelegen gronden minder ontwatering behoefden en er dus minder sloten zijn gegraven.
Historische geografie en landschap
De Overeindseweg is de middeleeuwse ontginningsbasis van de cope-ontginning Overeind en vormt als ijle lintbebouwing met laanbeplanting en een wetering aan de noordkant van de weg nog steeds een structurerend historisch element. In een schuine hoek daarop ligt vanouds de typische stroken verkaveling van een cope-ontginning. De diepe stroken zijn in de twintigste eeuw afgekort door de komst van het Lekkanaal en het Amsterdam-Rijnkanaal in het zuiden en door de Houtenseweg in het noorden.
Ook door de aard van het landgebruik (laagstamboomgaarden) en de aanleg van de golfbaan veranderde de aard van het landschap. De historische copeontginning is echter nog herkenbaar en in combinatie met het lint van de Overeindseweg van historisch-landschappelijke waarde.
Nieuwe Hollandse Waterlinie
De Nieuwe Hollandse Waterlinie was een verdedigingslinie. Water was het verdedigingswapen. Als de vijand eraan kwam, konden stroken weiland tussen Muiden en de Biesbosch onder water gezet worden. Het land werd daardoor moeilijk begaanbaar voor de vijand. In het kader van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, die aanving in 1815 en tot de Tweede Wereldoorlog in fases doorging, werd het inundatiekanaal gegraven waarmee landbouwgronden ten noorden en zuiden van de Overeindseweg als inundatievlaktes onder water konden worden gezet. In 1873 werden de Batterijen aan de Overeindseweg aangelegd aan de westkant van het inundatiekanaal. Dit bestond uit de Batterijen aan weerszijden van de Overeindseweg, die fungeerde als 'acces' (toegangsweg door geïnundeerd gebied). Ze waren een vooruit geschoven post voor het Fort Jutphaas en moesten het inundatiekanaal en de Overeindseweg kunnen verdedigen. Latere toevoegingen bestaan uit een kade aan de westzijde van het kanaal, die in 1939-1940 werd versterkt met kazematten. Ten gevolge van de verbreding van het Amsterdam-Rijnkanaal (1982) is het zuidelijke deel van de batterijen inmiddels gesloopt.
![]() |
Afbeelding - Laagraven en de Nieuwe Hollandse Waterlinie
Het acces richting Batterijen aan de Overeindseweg is gelegen op een stroomrug. Eromheen de lager gelegen inundatievelden.
Tot de verbreding van het Amsterdam-Rijnkanaal in 1981 en het verdwijnen van de Heemstederbrug, stond de Overeindseweg in verbinding met de Nedereindseweg. Sindsdien is het gebied min of meer geïsoleerd gebleven van de rest van Jutphaas en de gemeente Nieuwegein, en bovendien onbebouwd gebleven.
In het kader van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, die aanving in 1815 en tot de Tweede Wereldoorlog in fases doorging,werd het inundatiekanaal gegraven waarmee landbouwgronden ten noorden en zuiden van de Overeindseweg als inundatievlaktes onder water konden worden gezet.
In 1873 werden de Batterijen aan de Overeindseweg aangelegd aan de westkant van het inundatiekanaal. Ze waren een vooruit geschoven post voor het Fort Jutphaas en moesten het inundatiekanaal en de Overeindseweg kunnen verdedigen. Latere toevoegingen bestaan uit een kade aan de westzijde van het kanaal, die in 1939-1940 werd versterkt met kazematten.
Stedenbouwkundige ontwikkeling en bebouwingskarakteristiek
De historische bebouwing concentreert zich langs het ontginningslint, de Overeindseweg. Tot de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal stond dit lint nog in directe verbinding met de Nedereindseweg (en de huidige De Malapertweg en Rond het Fort). Van de in de vroege 19e eeuw reeds aanwezige boerenerven langs het binnen het plangebied gelegen deel van de Overeindseweg (drie aan de noordzijde van de weg, één aan de zuidzijde) zijn de locaties tegenwoordig nog steeds bebouwd (huisnummers 27, 31 en 33 en 38).
Overeindseweg 38 is een oude hallehuisboerderij met afgewolfd, deels rietgedekt zadeldak, die op grond van de kapvorm en andere vroege kenmerken wellicht nog een 18e-eeuwse oorsprong heeft.
De boerderijen op Overeindseweg 27 en 33 zijn in het laatste kwart van de 19e eeuw ingrijpend gemoderniseerd en bezitten in beide gevallen een voorhuis met hoge zijgevels en zadeldak. Het lage bedrijfsgedeelte van nummer 27 is wellicht in aanleg nog een restant van de oudere boerderij. De boerderij op nummer 31 is recentelijk grotendeels vernieuwd maar in hoofdvorm (hallehuis) nog herkenbaar.
In de late 19e eeuw verrees op het erf van Overeindseweg 38 een tweede grote hallehuisboerderij (nummer 36) van het in die periode gebruikelijke zadeldaktype met hoge zijgevels. Karakteristiek is de situering van de boerderijen,in een lichte schuine hoek haaks op de openbare weg, voor op het erf.
Vanaf de late 19e eeuw is het boerderijenlint aangevuld met enkele woningen, waaronder de kleine bakstenen, naderhand uitgelegde Fortwachterswoning nabij de batterij (1881, Overeindseweg 25) en een bungalow uit 1959 (Overeindseweg 34a). Deze is in opzet en vormgeving typerend voor de vroeg-naoorlogse kleinschalige landhuisbouw in Nederland.
De bebouwing aan de nabij gelegen Heemsteedseweg ligt net buiten de gemeente Nieuwegein en maakt dus geen deel uit van het plangebied. In de jaren 1871-1873 verrees in opdracht van het toenmalige Ministerie van Oorlog een verdedigingswerk, bestaande uit een tweetal batterijen bij een gelijktijdig gegraven inundatiekanaal. Ze dienden ter verdediging van de Overeindseweg en om de afdamming van het inundatiekanaal door mogelijke vijanden te voorkomen. De noordelijke batterij met toebehoren (aardwerken,wachthuis, remise, bergplaats, artillerieloods en fortwachterswoning) is van het 19e-eeuwse complex gaaf behouden gebleven. In de jaren dertig van de 20e eeuw zijn nog enkele elementen aan het complex toegevoegd: een mitrailleurkazemat en een betonnen schotbalkkering. Het zuidelijke deel van het verdedigingswerk ging bij de verbreding van het Amsterdam-Rijnkanaal in 1981-1982 verloren.
Monumenten
In het plangebied bevinden zich de volgende monumenten, alle van zeer hoge cultuurhistorische kwaliteit:
Rijksmonument:
- Overeindseweg 25, fortwachterswoning;
- Overeindseweg bij 25, complex 'Tweede Fort', met aardwerk, wachthuis, remise, bergplaats, artillerieloods;
(Thans loopt de procedure voor de uitbreiding van het rijksmonument Overeindseweg 25.Toegevoegd zullen worden de brug inclusief schotbalkkering/sluis, de tankversperring op de Overeindseweg, en de koepelkazemat en de niet voltooide groepsschuilplaatsen langs het 2e Veld); - Overeindseweg bij 25, jongere onderdelen bij 'Tweede Fort': mitrailleurkazemat en schotbalkkering;
Gemeentelijk monument:
- Overeindseweg 38, boerderij.
De in het plangebied aanwezige karakteristieke bebouwing naast genoemde monumenten kan als volgt wordt geclassificeerd;
Zeer hoge cultuurhistorische kwaliteit:
- Overeindseweg 27 (hoofdgebouw met achterliggend cirkelvormig element);
- Overeindseweg 36;
- Brug over het inundatiekanaal (in procedure);
- Koepelkazemat langs 2e Veld (in procedure).
Hoge cultuurhistorische kwaliteit:
- Overeindseweg 27 (bijgebouw);
- Overeindseweg 33;
- Overeindseweg 34a.
Positieve/beeldondersteunende kwaliteit:
- Overeindseweg 33a;
- Infrastructureel bouwwerk Overeindseweg (betonnen brug met hek aan noordzijde van de Overeindseweg);
- Sluis bij de noordelijke tak van het 2e Veld.
De Overeindseweg en omgeving (strook van 100m aan beide zijden van de weg) is aangemerkt als waardevolle structuur.
2.7 Waterhuishouding
Watersysteem
Waterhuishouding heeft te maken met grond- en oppervlaktewater, in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is waterbeheerder voor alle zaken aangaande de waterhuishouding (inclusief oppervlaktewaterkwaliteit). Het beheer en onderhoud van primaire watergangen valt onder de verantwoording van het waterschap. Voor alle waterlopen en watergangen is de keur van toepassing.
De natste gebieden in Laagraven (grondwatertrap III) liggen vooral langs het Amsterdam-Rijnkanaal, de overige gebieden zijn meestal droger. Het Amsterdam-Rijnkanaal, het Inundatiekanaal en het betreffende deel van de Ravensewetering staan in open verbinding met elkaar. Bij de kruising van de Ravensewetering en de Koppeldijk staat een gemaal, waarmee in droge tijden water uit de Ravensewetering opgepompt kan worden naar de Wayense Wetering.
Oppervlaktewater
Het plangebied maakt deel uit van het beheergebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Het oppervlaktewater van enkele sloten langs de Ravensewetering is in beheer bij de gemeente Nieuwegein, het overige oppervlaktewater is in beheer bij het Hoogheemraadschap.
Het oppervlaktewater in het plangebied is meestal met elkaar verbonden door duikers. De waterstanden van het oppervlaktewater in het gebied hebben een waterpeil rond de +0,50 m NAP. De plas Laagraven heeft een vast peil van -0,20 m NAP, de zuidelijk hiervan gelegen recreatieplas heeft een waterstand van +0,20 m NAP.
De afwatering van het gebied vindt plaats in westelijke richting. Het overtollige water wordt meestal onder vrij verval afgevoerd op het Amsterdam Rijnkanaal.
Het oppervlaktewater heeft in het plangebied een functie voor de aan- en afvoer van water, berging van hemelwater, beleving en recreatie.
Er is in het plangebied thans voldoende capaciteit voor piekberging aanwezig. Er is geen mogelijkheid voor seizoensberging in droge perioden.
De oevers van de waterpartijen zijn voorzien van een natuurlijke oever of van een beschoeiing.
Het waterkwaliteitsbeheer/ kwantiteitsbeheer van het Amsterdam Rijnkanaal wordt door Rijkswaterstaat uitgevoerd. Rijkswaterstaat is ook verantwoordelijk voor het scheepvaartverkeer op het Amsterdam Rijnkanaal.
Amsterdam- Rijnkanaal
Een andere belangrijke infrastructurele verbinding is het Amsterdam-Rijnkanaal. Deze hoofdverkeersader te water is in eerste instantie van groot belang voor de beroepsvaart. Het aantal beroepsschepen dat jaarlijks over het kanaal vaart is circa 95.000. De stroom naar het zuiden splitst zich ter hoogte van het plangebied in circa 55% over het Lekkanaal richting de Lek en circa 45% richting Wijk bij Duurstede.
Het aandeel schepen met gevaarlijke stoffen bedraagt circa 30%. Het aandeel grote schepen neemt volgens Rijkswaterstaat toe.
Het aantal recreatievaartuigen op het Amsterdam-Rijnkanaal bedraagt momenteel circa 10.000 per jaar. Het aantal recreatievaartuigen stabiliseert. Het kanaal is niet echt geschikt voor de recreatievaart. Daarom wordt er een ontmoedigingsbeleid gevoerd voor met name de kleine recreatievaartuigen.
Waterkeringen
In het plangebied bevinden zich meerdere waterkeringen. Langs de westelijke grens van het plangebied bevinden zich hoofdwaterkeringen aan weerszijden van het Amsterdam-Rijnkanaal. Deze zijn in het beheer bij Rijkswaterstaat. De oevers van het Amsterdam-Rijnkanaal bestaan uit damwanden met een strook grond erachter. De waterkering op de westoever is aangemerkt als 'primaire waterkering; de waterkering op de oostoever (gelegen in het plangebied) is aangemerkt als 'overige waterkering'.
![]() |
Afbeelding - Ligging waterkeringen (bron: hdsr.webgispublisher.nl)
De oevers van de zijwateren van het Amsterdam-Rijnkanaal zijn in het beheer bij het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Deze zijn eveneens aangemerkt als 'overige waterkeringen'.
Ter bescherming van deze waterkeringen zijn beschermingszones aangewezen. Voor het Amsterdam-Rijnkanaal wordt voor de oostoever door Rijkswaterstaat uitgegaan van een breedte van 30 m vanuit de waterlijn. Voor de overige waterkeringen wordt door het Hoogheemraadschap uitgegaan van een breedte van 10 m vanuit de waterlijn.
Ontwikkelingen binnen deze zones dienen voorgelegd te worden aan de beheerder van de waterkering, waarna een vergunning op grond van de Keur kan worden verstrekt. Daarmee wordt voorkomen dat het profiel of de stabiliteit van de waterkering wordt aangetast.
Grondwater
De drooglegging – het verschil tussen het oppervlaktewaterpeil en het maaiveldpeil- in het plangebied is afgestemd op het grondgebruik zoals o.a. fruitteelt.
De grondwaterstanden in het plangebied zijn niet bekend, er zijn voor zover bekend geen peilbuizen aanwezig in het gebied die regelmatig afgelezen worden.
Waterkwaliteit
Er is geen onderzoek gedaan naar de waterkwaliteit van het oppervlaktewater in het gebied Laagraven. De waterkwaliteit zal over het algemeen aan de MTR voldoen zoals in het overige deel van Nieuwegein.
Riolering
Het afvalwater afkomstig van de bebouwing langs de Overeindseweg, Koppeldijk, Heemsteedseweg en het 2e Veld wordt via een drukrioolsysteem afgevoerd. De drukriolering wordt beheert door de gemeente Nieuwegein, het afvalwater wordt afgevoerd op het rioolsysteem van de gemeente Houten. Uiteindelijk komt het afvalwater bij de rioolwaterzuivering van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden langs het Amsterdam Rijnkanaal.
Het regenwater afkomstig van de bebouwing en de verharding wordt op het oppervlaktewater geloosd.
Het afvalwater afkomstig van de recreatieplas wordt door middel van een rioolgemaal afgevoerd naar het vuilwaterriool van het groothandelscentrum aan de Laagraven.
De recreatietuinen in het gebied zijn niet op de riolering aangesloten.
Er komen in het gebied verder geen ongerioleerde situaties voor.
2.8 Milieu
2.8.1 Besluit milieueffectrapportage (mer)
Het bestemmingsplan Laagraven is conserverend van aard. Bestemmingsplannen die een kader vormen voor toekomstige ontwikkelingen kunnen mer-plichtig zijn wanneer deze plannen een grondslag vormen voor mer-plichtige ontwikkelingen.
Initiatieven worden getoetst aan de criteria zoals opgesteld in de bijlage onderdeel C en D van het Besluit milieueffectrapportage. Dit waren twee limitatieve lijsten kolom 2 Gevallen. Op 1 april 2011 is de mer-wetgeving gewijzigd. Door deze wijziging zijn projecten met activiteiten kleiner dan de drempelwaarden uit kolom 2 Gevallen uit bijlage onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage mer-vergewisplichtig. Het betreft hier een 'vormvrije mer-beoordeling' of 'vergewisplicht'. Voor deze vergewisplicht moet worden beoordeeld of er vanwege de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Bij deze beoordeling wordt met name gekeken naar de selectiecriteria zoals genoemd in bijlage III van de EU richtlijn m.e.r..
Ook als het gaat om niet-benutte planologische ruimte is niet uit te sluiten dat belangrijke negatieve milieueffecten op kunnen treden.
In het kader van dit conserverende bestemmingsplan worden geen (nieuwe) activiteiten uit de bijlage onderdelen C en D van het Besluit milieueffectrapportage mogelijk gemaakt die direct aanleiding geven een mer-beoordeling of een (plan- of project)MER op te stellen. In het kader van dit bestemmingsplan hoeft géén vergewistoets te worden uitgevoerd.
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn. In Provinciale Milieuverordening van de Provincie Utrecht worden geen activiteiten die MER-plichtig zijn genoemd.
Plannen die op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht zijn en waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt, zijn m.e.r.-plichtig. Het meest dichtbijgelegen Natura 2000-gebied rond Nieuwegein (i.c. Uiterwaarden Lek), ligt op 6 km1 van de gemeentegrens. De Natura 2000-gebieden liggen op een dusdanige afstand en buiten de gemeentegrenzen van Nieuwegein, dat de beoogde ontwikkeling geen nadelige invloed of in ieder geval geen significante nadelige invloed op de instandhoudingsdoelen van deze Natura 2000-gebieden heeft. Er hoeft dan ook geen Passende beoordeling in het kader van de Europese Habitatrichtlijn te worden opgesteld.
Hoogspanning
In de noordoosthoek valt de zone van 60 meter breed aan weerszijden van de hoogspanningslijn over het plangebied. Hier worden geen bestemmingen mogelijk gemaakt als woningen en/of kinderdagverblijven.
Radarverstoring
Laagraven ligt binnen radarverstoringsgebied radarstation Soesterberg. Omdat bouwhoogtes beneden de 45 meter blijven is geen sprake van radarverstoring.
- 1. Dichtbijgelegen Nature 2000-gebieden rond Nieuwegein gemeten vanaf de meest dichtbijgelegen gemeentegrens Nieuwegein: Uiterwaarden Lek op 6,0 km; Oostelijke Vechtplassen op 8,8 km; Kolland en Overlangbroek op 16,1 km.
2.8.2 Geluid
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en het nabijgelegen bedrijventerrein Liesbosch.
Weg- en railverkeer
Dit bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies toe. Bovendien worden geen nieuwe wegen, spoorwegen aangelegd.
Industrielawaai
Het plangebied Laagraven grenst aan de westzijde direct aan het bedrijventerrein Liesbosch. Een deel van het bedrijventerrein is aangemerkt als gezoneerd industrieterrein. In navolgende afbeelding is het gezoneerde industrieterrein Liesbosch in het blauw weergegeven. In het rood is de bijbehorende geluidzone weergegeven, zoals vastgesteld bij koninklijk Besluit van 28 juni 1990 (kenmerk 90.015408).
![]() |
Afbeelding - Situatietekening industrieterrein Liesbosch met de geldende geluidzone
Zoals uit de afbeelding blijkt loopt geluidzone over het onderhavige plangebied Laagraven. Dit deel van de geluidzone dient in het bestemmingsplan Laagraven te worden opgenomen. De geluidzone zal, ten opzichte van de nu vigerende situatie, verkleind worden.
Beleidskader
In de Wet geluidhinder is bepaald dat er rond bedrijventerreinen waar, op grond van een geldend bestemmingsplan, zogeheten 'grote lawaaimakers' zijn toegestaan, een geluidzone dient te zijn vastgesteld. Met grote lawaaimakers wordt een categorie van bedrijven bedoeld waarvan kan worden uitgegaan dat het geluid nog op grote afstanden goed hoorbaar is. Bovendien is het gezien de aard van de werkzaamheden ingewikkeld om het geluid te reduceren. Het kan bijvoorbeeld gaan om werkzaamheden die in de open lucht (moeten) plaatsvinden.
Buiten de geluidzone mag de gezamenlijke geluidsbelasting (gerekend op 5 m hoogte), als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde bedrijventerrein, niet hoger zijn dan 50 dB(A). Dit wordt bij vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer bewaakt.
Binnen de geluidzone worden eisen gesteld aan de maximale geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige objecten. Bij nieuwbouw geldt een voorkeurswaarde van 50 dB(A). Is de geluidsbelasting boven deze waarde, dan kan onder voorwaarden een ontheffing van de voorkeurswaarde worden verleend tot en met maximaal 55 dB(A); in geval van bestaande bebouwing mag dit 60 dB(A) zijn.
2.8.3 Bedrijven en milieuzonering
In het gebied is enkel aan de Koppeldijk 16-16a een bedrijf gevestigd. Het betreft een groothandel in vlees- en vleeswaren, in snacks en in dranken.
Een 'groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsoliën (sbi 1998=5132, 5133 / sbi 2008=4632,4633)' wordt in de VNG-publicatie van 2009 aangemerkt als milieucategorie 3.1; een 'groothandel in dranken' als categorie 2.
2.8.4 Externe veiligheid
2.8.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
- de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
- het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
- de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekenende mate bijdragen
In de Regeling “niet in betekenende mate bijdragen” zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
- woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen en één ontsluitingsweg;
- woningbouwprojecten met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het NSL staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekenden mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).
Plangebied
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard: het legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.
2.8.6 Bodem
In deze paragraaf wordt de bodemkwaliteit in het plangebied beschreven op basis van de beschikbare historische gegevens en de gegevens uit de rapporten van bodemonderzoeken en saneringsevaluaties in het Bodeminformatiesysteem van de Gemeente Nieuwegein.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd. De actualiteit van een bodemonderzoek wordt door het bevoegd gezag bepaald.
De algemene richtlijn daarbij is dat een bodemonderzoek maximaal 2-5 jaar geldig is, afhankelijk van de omstandigheden. Een onderzoek op een bedrijventerrein met veel bodembedreigende activiteiten kan al na 2 jaar zijn geldigheid verliezen. Een bodemonderzoek op een onverdacht, braakliggende terrein is langer actueel, in sommige gevallen wordt daarbij 10 jaar gehanteerd in plaats van 5 jaar.
Bodemgegevens plangebied
In het plangebied zijn weinig bodemonderzoeken uitgevoerd. Het terrein van Rijkswaterstaat aan de Overeindseweg 25 is wel intensief onderzocht. De resultaten van deze bodemonderzoeken hebben geen aanleiding gegeven tot de uitvoering van bodemsaneringen. Op de onderzochte plaatsen is de bodem niet tot licht verontreinigd met uiteenlopende stoffen.
In het plangebied bevinden zich veel veehouderijen en fruitkwekerijen. Bij veel bedrijven is of was een olietank aanwezig. Op fruitkwekerijen worden doorgaans bestrijdingsmiddelen gebruikt. De verdachte plekken zijn over het algemeen niet onderzocht.
2.9 Belemmeringen
Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens moeten zones worden aangegeven, waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas, door leidingen met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- hoogspanningsleidingen en verbindingen
- defensiebrandstoffen;
- straalpaden, indien de hoogtebeperking van toepassing is op het plangebied.
In het kader van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is een aantal van deze leidingen al behandeld (zie paragraaf 2.8.4). In het onderhavige geval blijven en nog enkele leidingen en verbindingen over die nadere aandacht behoeven.
Hoogspanningsleiding
Tussen Utrecht en Dodewaard en binnen het plangebied loopt een bovengrondse 150 kV-hoogspanningsleiding van de NV Regionale Energiemaatschappij Utrecht. Deze leiding loopt ten zuiden van en vrijwel parallel aan de A12. In de privaatrechtelijk geregelde zakelijk recht-strook van 25 meter aan weerszijden van de leiding zijn geen bouwwerken toelaatbaar zonder toestemming van de beheerder. De zakelijk recht-strook loopt net over het plangebied heen.
Daarnaast wordt het plangebied doorkruist door een ondergrondse 50 kV grondleiding met een (beperkte) beschermingszone.
Er bestaan op dit moment geen plannen voor de aanleg van nieuwe hoogspanningsleidingen of voor het verleggen van leidingen.
Straalverbindingen
Van de KPN Telecom Netwerkdiensten is een opgave ontvangen van twee Straalverbindingen, die het plangebied doorsnijden. Een van de straalpaden (Lopik-Amersfoort, CAI) ligt dermate hoog (circa 60 meter), dat PTT-Telecom opname in het bestemmingsplan niet noodzakelijk acht.
De andere (Lopik-Houten, NDU) heeft een maximaal toegestane bouwhoogte ter plaatse van de leiding van 27 tot 15 m +NAP en wordt wel opgenomen.
2.10 Sociale Veiligheid
Onder 'sociale veiligheid' wordt verstaan: een omgeving waar men zich vrij van de dreiging van of een confrontatie met geweld, kan bewegen. Het begrip 'sociale veiligheid' kent twee kanten: de onveiligheidsgevoelens en de werkelijke onveiligheid. De factoren die kunnen bijdragen aan meer veiligheid zijn: informeel toezicht, persoonlijke controle en het imago van het gebied.
Vrijliggende groenvoorzieningen
Hieronder wordt verstaan de groenzone langs de Hollandse waterlinie, het recreatiegebied en het Amsterdam-Rijnkanaal. Bij grootschalige groenvoorzieningen is het van belang dat de inrichting zowel ruim van opzet als overzichtelijk is en blijft. De inrichting van de gebieden is niet enkel van toepassing op de groenvoorzieningen, maar ook op de routes daar doorheen. De routes moeten voldoende breed en goed gelegen zijn. Tevens is van belang dat de verlichting van de doorgaande fietspaden van voldoende niveau is, waardoor sociale onveiligheidsgevoelens beperkt kunnen worden. Via het groenbeheerplan wordt dat bewaakt.
Langzaamverkeersroutes
De belangrijkste fietsverbindingen in het plangebied zijn een landbouwontsluitingsweg (2e Veld), en zowel utilitaire als recreatieve fietspaden. Deze routes maken deel uit van het aanvullend fietsnetwerk van Nieuwegein. Voor een klein deel worden de routes begeleid door woon- en bedrijfsbebouwing.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de belangrijkste relevante beleidskaders voor het plangebied. Hierbij komen beleidsstukken van zowel Rijk, provincie als gemeente Nieuwegein aan bod.
3.1 Rijks- Provinciaal En Regionaal Beleid
3.1.1 Ruimtelijk beleidskader
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig".
In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
Een aantal van deze nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:
- 1. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten
Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven identiteit aan een gebied. Bovendien zijn culturele voorzieningen en cultureel erfgoed van groeiend belang voor de concurrentiekracht van Nederland. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed, kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van landschap laat het rijk over aan de provincies; - 2. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind; - 3. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Ook de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn beschreven in het Barro.
Structuurvisie Randstad 2040
De Structuurvisie Randstad 2040 benoemt in aanvulling op de Nota Ruimte een aantal keuzen om uitvoering te geven aan de ambities van het kabinet. De structuurvisie focust op ruimtelijke opgaven met een rijksrol en besteed daarnaast ook aandacht aan een aantal niet ruimtelijke onderwerpen die bijdragen aan een duurzame en concurrerende Randstad.
De hoofdlijnen van de visie zijn:
- een groter en waterrijker Groene Hart;
- verdergaande verdichting van de steden inclusief ruimte voor hoogbouw;
- een betere aansluiting op het internationale netwerk van hogesnelheidstreinen;
- een beter regionaal openbaar vervoer.
Streekplan Utrecht 2005-2015 (sinds 1 juli 2008 Structuurvisie)
Het streekplan geeft de hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid voor de komende periode weer. De provincie hanteert daarbij vijf hoofdbeleidslijnen:
- voor ruimtelijke ontwikkelingen, zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied is zorgvuldig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt;
- water vormt een ordenend principe. Bij nieuwe ruimtelijke afwegingen vormt water een vertrekpunt;
- de beschikbaarheid van bestaande infrastructuur en capaciteit van deze infrastructuur zijn mede bepalend bij de keuzes van nieuwe stedelijke gebieden;
- gestreefd wordt naar een gedifferentieerd aanbod van wonen, werken en voorzieningen. Nieuwe woningbouw en bedrijventerreinen worden vooral gerealiseerd in de stadsgewesten Utrecht en Amersfoort. Daarnaast vormen Veenendaal en Woerden regionale opvangkernen. Elders in de provincie wordt een terughoudend verstedelijkingsbeleid gevoerd;
- het ruimtelijk ontwikkelingsbeleid is gericht op versterking van zowel identiteit, landschappelijke diversiteit als de vitaliteit van het landschap.
De provincie heeft een integraal provinciaal locatiebeleid geformuleerd. Bij het locatiebeleid is maatwerk het uitgangspunt. Naast bereikbaarheid zijn economische ontwikkelingsmogelijkheden, kwaliteit van de leefomgeving en ruimtelijke kwaliteit belangrijke criteria voor het toedelen van ruimte aan bedrijvigheid.
De aandacht voor de gemeente Nieuwegein is, na het beëindigen van de opvangfunctie binnen het stadsgewest, vooral gericht op herstructurering van het bestaande stedelijk gebied. Het plangebied Laagraven ligt buiten de stedelijke contour. Het plangebied is aangewezen als landelijk gebied 1. Bij dit type landelijk gebied is de hoofdfunctie stedelijk uitloopgebied. Behoud en versterking van de kwaliteit als stedelijk uitloopgebied staat hier centraal. Vanwege de recreatieve functie voor het aangrenzend stedelijk gebied is het essentieel dat het gebied landschappelijk aantrekkelijk blijft en zo mogelijk verder wordt ontwikkeld.
Het streekplan Utrecht is door de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 van rechtswege een structuurvisie geworden.
Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028
In deze Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) wordt het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht voor de periode tot 2028 beschreven. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk.
Bij het de verdere uitwerking van het ruimtelijk beleid wordt een belangrijke keuze gemaakt:
- inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling
Ten minste 2/3 van de woningbouwopgave moet binnenstedelijk worden gerealiseerd. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave; - behoud en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied.
Het aantrekkelijk landelijk gebied moet worden behouden en versterkt, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied.
Voor de gemeente Nieuwegein wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 2000 woningen in het stedelijk gebied, onder andere in de projecten Hoog Zandveld, Blokhoeve en Binnenstad. In de PRS-periode is in Laagraven een nader te bepalen aantal woningen mogelijk, als onderdeel van de ontwikkeling van de A12-zone.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
Op 21 september 2009 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de provinciale ruimtelijke verordening vastgesteld. Sinds de vaststelling hebben Provinciale Staten de ruimtelijke verordening enkele malen partieel herzien. Gelijktijdig met de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 wordt ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2012 integraal herzien.
In de verordening is opgenomen hoe wordt omgegaan met provinciale belangen in bestemmingsplannen. De verordening bevat veel instructienormen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. Bijvoorbeeld dat de waarden van natuur en landschap beschermd moeten worden. Verder wordt binnen landelijk gebied 1 nieuwvestiging van intensieve veehouderij niet toegestaan. Het bestemmingplan Laagraven neemt deze instructienormen zo veel mogelijk in acht.
Regionaal Structuurplan 2005-2015
Het Regionaal Structuurplan, dat op 21 december 2005 is vastgesteld, vormt een integraal afwegingskader, een toetsingskader voor planologische besluiten en een uitvoeringskader voor de periode 2005-2015. Ambities van het RSP zijn: invulling geven aan de positie van de regio in de Randstad, het versterken van de regionaal-economische structuur en het verbeteren van de bereikbaarheid.
Regionale kwaliteiten moeten gewaarborgd en verder uitgebouwd worden door het veiligstellen en tijdig ontwikkelen van landschappelijke en ecologische kwaliteiten; het verbeteren van de kwaliteit van woon- en leefklimaat; het versterken van de regionaal-economische structuur; het streven naar een evenwichtige ontwikkeling van de regio Utrecht; een bereikbare en leefbare regio voor iedereen; het benutten van de cultuurhistorische kwaliteiten voor versterking van identiteit en kwaliteit van de leefomgeving en het hanteren van water als ordenend principe.
De regio Utrecht wil de groei van de bevolking in de regio zelf opvangen door tot 2015 52.500 nieuwe woningen te bouwen samen met de ontwikkeling van recreatieve voorzieningen en infrastructuur. Het plangebied is aangewezen als groen stedelijk / suburbaan milieu en de strook ten oosten van het plangebied als natuur en recreatie groen.
3.1.2 Beleidskader verkeer, vervoer en parkeren
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt ook de Nota Mobiliteit. In het kader van het credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig" wordt in een aantal van de geformuleerde nationale belangen het verbeteren van de rijksinfrastructuur benoemd:
- Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
- Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.
Strategisch Mobiliteitsplan Provincie Utrecht 2004 - 2020 (SMPU+)
In het Strategisch Mobiliteitsplan Provincie Utrecht 2004 - 2020 (SMPU+) wordt het voorgenomen beleid van de provincie Utrecht beschreven om de bereikbaarheidsproblemen, de verkeersonveiligheid en aantasting van de leefbaarheid aan te pakken.
In het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid staan drie hoofddoelen centraal:
- het realiseren van een doelmatig verkeers- en vervoersysteem om de bereikbaarheid in en van de provincie Utrecht en de Randstad te waarborgen;
- het verbeteren van de veiligheid van het verkeers- en vervoersysteem voor gebruikers en omwonenden;
- het verminderen van de negatieve effecten van verkeer en vervoer op de kwaliteit van de leefomgeving.
Voor wat betreft de Laagravenseweg (N408) wordt in het rapport geconstateerd dat het medegebruik van busbanen (i.c. doelgroepenstroken) door vrachtverkeer een betere doorstroming van en naar de daar aanwezige bedrijventerreinen heeft opgeleverd zonder een onaanvaardbare vertraging voor het openbaar vervoer.
Regionaal Verkeers- en Vervoerplan 2005-2015
Het BRU-beleid concentreert zich rond drie thema’s: bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Omdat mobiliteitsproblemen zich al lang niet meer alleen op de spits concentreren en grootschalige uitbreidingen van infrastructuur vanwege financiële én ruimtelijke beperkingen voorlopig niet aan de orde zijn, kiest het BRU voor ‘selectieve bereikbaarheid’ als centrale notitie. De bereikbaarheid van de ruimtelijk en economisch belangrijke kerngebieden krijgt daarbij de hoogste prioriteit. Deze bereikbaarheid heeft betrekking op alle vervoerswijzen: auto, fiets en openbaar vervoer.
Voor de toekomst wordt een forse extra groei van het autogebruik verwacht: 30% meer autokilometers voor de periode 1998 tot 2015. Dit kan het wegennet niet verwerken. De lengte van de files zal dan ook fors toenemen als er geen maatregelen worden genomen.
Hoofdpunten van het BRU-beleid zijn:
- het mobiliteitsbeleid is niet vraagvolgend. Het autogebruik wordt door diverse maatregelen beïnvloed (o.a. gedragsbeïnvloeding). Oogmerk is de spitsen te ontlasten;
- de verkeersveiligheid wordt verbeterd door het oplossen van knelpunten en het toepassen van het concept Duurzaam Veilig;
- leefbaarheid vormt een randvoorwaarde voor de te nemen maatregelen;
- prijsmaatregelen, onmisbaar als sturingsinstrument, worden voorbereid;
- de nadruk komt te liggen op benuttingsmaatregelen;
- de verbindingen in de Randstad (Deltametropool) worden verbeterd;
- problemen worden opgelost door gebiedsgerichte samenwerking;
- nieuwe technologieën worden toegepast;
- integrale netwerkvisie is uitgangspunt.
3.1.3 Beleidskader waterhuishouding
Europese Kaderrichtlijn Water
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. De KRW geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:
- aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed;
- verbetering van het aquatisch milieu wordt bereikt, onder andere door een forse vermindering van lozingen en emissies;
- duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
- er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Voor de KRW zijn ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang en/of het beschermingsniveau van het grondwater. De KRW heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor bijvoorbeeld riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijk beleid.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is op 12 december 2009 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het huidige plan geldt voor de periode 2009-2015. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het plan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.
Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit “meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken”, adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.
Waterbeheer is een gezamenlijk proces van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Betrokkenheid van alle relevante partijen, zowel publiek als privaat, bij zowel het definiëren van de opgaven als het vinden van oplossingen vindt het kabinet van groot belang. De samenwerking binnen stroomgebieden staat centraal bij de werkwijze van de onderlinge overheden.
Waar mogelijk moet het bestemmingsplan inspelen op het beleid uit het Nationaal Waterplan.
Provinciaal Waterhuishoudingsplan 2005-2010
In dit derde waterhuishoudingsplan van de provincie Utrecht worden de hoofdlijnen weergegeven van het waterbeleid voor de periode 2005 tot en met 2010.
Het hoofddoel voor dit derde provinciale waterhuishoudingsplan is een veilig en bewoonbaar land te hebben en in stand te houden. De provincie streeft naar gezonde en veerkrachtige watersystemen en duurzaam gebruik van water voor mens en natuur.
In dit nieuwe plan worden de recente ontwikkelingen in het waterbeheer geïntegreerd in het waterbeleid van de provincie. Het gaat vooral om:
- waterbeheer in de 21e eeuw;
- Europese Kaderrichtlijn Water;
- het watertekort in de zomer van 2003;
- de discussie over de veiligheid van regionale waterkeringen en het provinciale toezicht daarop, mede naar aanleiding van de kadebreuk in Wilnis in 2003.
Nieuwegein ligt in het stroomgebied Amstelland en is ingedeeld in het subgebied Klei en Bonk. Dit subgebied betreft het rivierkleigebied ten zuiden van de Kromme Rijn en Oude Rijn, van Wijk bij Duurstede tot Woerden, inclusief Vianen. Het beleid voor dit gebied is in hoofdzaak gericht op de landbouwfunctie en op het stedelijk gebied. Het waterbeheer moet hier meeliften met de ruimtelijke ontwikkelingen. Knelpunten in de waterhuishouding dienen opgelost te worden, zoals de wateroverlast. In bestaand stedelijk gebied is de toepassing van de principes van duurzaam bouwen van belang.
Grondwaterplan 2008-2013
Het Grondwaterplan beschrijft hoe de provincie Utrecht in deze periode de beschikbare voorraad zoet grondwater beschermt en beheert en het gebruik ervan onderwerpt aan wettelijke bepalingen en regelingen. Uitgangspunt hierbij is dat de hoeveelheid en kwaliteit van grondwater geschikt is voor duurzaam gebruik door mens en natuur.
Het plan speelt in op recente ontwikkelingen als veranderende wetgeving, Europese richtlijnen (Kaderrichtlijn Water, Grondwaterrichtlijn, Natura 2000), de aanpak van verdrogingsbestrijding (TOP-gebieden) en het toenemend gebruik van de ondergrond voor winning van energie.
Het Grondwaterplan bevat een uitvoeringsgerichte uitwerking van het beleid. De watertoets is één van de uitwerkingen die van toepassing is voor dit bestemmingsplan. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten opstellers van nieuwe ruimtelijke plannen een watertoets uitvoeren. Daarmee wordt al in een vroeg stadium, te weten de planfase, rekening gehouden met de consequenties van ruimtelijke maatregelen voor bodem en grondwater.
In het plangebied en in de omgeving ervan komen geen gebieden voor die in het grondwaterplan bestemd zijn als boringsvrije zone, 100 jaarszone, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Het voorontwerp van dit plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Eventuele opmerkingen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen.
Waterstructuurvisie Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
In de Waterstructuurvisie (WSV), die in september 2002 is vastgesteld, presenteert het waterschap zijn integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:
- het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
- er is sprake van een goede waterkwaliteit;
- de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
- de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;
- er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappelijke functies; er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;
- de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.
In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook staat het streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:
- vasthouden, bergen, afvoeren;
- voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
- vergroten zelfvoorzienendheid en duurzame inrichting;
- grondwater als ordenend principe.
Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen ons beheergebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op de waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies - wonen/werken, landbouw en natuur - is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in het werkgebied van het Hoogheemraadschap.
Waterbeheerplan 2010 - 2015 'Water Voorop' Op 28 oktober 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 ingegaan. Het waterbeheerplan beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem.
In het waterbeheerplan zijn onder andere de maatregelen voor de KRW vastgelegd. Voor de maatregelen geldt een resultaatsverplichting voor eind 2015. De doelen die aan deze maatregelen ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Waterplan van de Provincie Utrecht.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van duurzaam waterbeheer. Het uitgangspunt voor de planontwikkeling is dat het gebied hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel dat de planontwikkeling geen gevolgen heeft voor het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
3.1.4 Beleidskader natuur en landschap (flora en fauna)
Flora- en faunawet
Per 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet vereist dat inzicht wordt geboden in de effecten van een voorgenomen ruimtelijke ingreep op wettelijke beschermde planten en dieren. Als er significant schadelijke gevolgen zijn voor een wettelijk beschermde soort en/of leefgebied zal bezien moeten worden in hoeverre de schadelijke effecten kunnen worden voorkomen. Wordt de uitvoering van een plan noodzakelijk geacht (maatschappelijke relevantie dient te worden aangetoond) dan zal in het kader van de wet ontheffing bij de provincie Utrecht moeten worden verkregen en zal moeten worden voorzien in compensatie.
Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren Natura 2000 genaamd. Belangrijke Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit en worden aangewezen als 'speciale beschermingszone'.
Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (externe werking).
Natuurbeschermingswet
In het plangebied liggen geen 'natuurbeschermingswetgebieden', de dichtstbijzijnde gebieden zijn dusdanig ver verwijderd buiten de gemeentegrenzen, dat zij geen invloed uitoefenen op dit bestemmingsplan.
Vogel- en Habitatrichtlijn
De Europese Unie heeft de Vogel- en Habitatrichtlijn uitgevaardigd, ter waarborging van de biologische diversiteit op het grondgebied van de EU. In het kader van deze richtlijn heeft de Nederlandse overheid gebieden aangewezen die als speciale beschermingszones zijn aangemerkt.
Het plangebied Laagraven maakt geen deel uit van een dergelijke beschermingszone. De dichtstbijzijnde zones liggen in de Krimpenerwaard. Dit betreft de Habitatrichtlijngebieden Luistenbuul en Koekoeksche Waard en het Vogelrichtlijngebied Rouwe Boezem. Beide gebieden liggen op ruim 10 km van het plangebied.
Ecologische Hoofdstructuur
Het ruimtelijk beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gebieden is gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Voor deze beschermde gebieden geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke waarden en kenmerken en een 'nee, tenzij'-regime: ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als deze de wezenlijke waarden en kenmerken niet aantasten. In samenhang met de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) zijn ook robuuste ecologische verbindingszones aangewezen. Door deze verbindingszones worden grote ecosystemen (natuurgebieden) met elkaar verbonden, zodat flora en fauna de mogelijkheid heeft om zich tussen de natuurgebieden onderling te verspreiden.
Door het plangebied loopt een Ecologische Verbindingszone (EVZ). Ter plaatse wordt een natte ecologische verbindingszone nagestreefd in noordzuidrichting, gekoppeld aan het inundatiekanaal. Deze (natte) ecologische verbindingszone loopt in oostwestrichting verder langs de Ravense/Wayense Wetering en langs het Amsterdam Rijnkanaal.
3.1.5 Beleidskader archeologie en cultuurhistorie
Verdrag van Malta
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, kortweg het “Verdrag van Malta” is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Deze benadering ligt ook ten grondslag aan het rijks- en provinciaal beleid. Het Verdrag is inmiddels door het Rijk geratificeerd door wijziging van de Monumentenwet 1988.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Gemeenten op basis van de wet verplicht om bij vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met in de bodem aanwezige en te verwachten archeologische overblijfselen.
Provinciale archeologische monumentenzorg
Het provinciaal beleid voor de archeologische monumentenzorg is er in de eerste plaats op gericht waardevolle archeologische vindplaatsen in situ te behouden. Het provinciaal beleid is nader uitgewerkt en vastgelegd in:
- de provinciale Cultuurnota,
- de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie, en
- de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Utrecht (CHS). Hierin is de omgang van de provincie met cultuurhistorische waarden vastgelegd.
Ten slotte verplicht de Provinciale Ruimtelijke Verordening gemeentes om in een bestemmingsplan in specifieke gebieden bestemmingen en regels op te nemen die het behoud van de in het plangebied aanwezige archeologische waarden waarborgen.
De belangrijkste wettelijke taken van de provincie zijn:
- advisering, toetsing en vergunningverlening in het kader van de Ontgrondingenwet (waarbij de toetsing op archeologie een integraal onderdeel vormt);
- aanwijzing van archeologische waardevolle gebieden (attentiegebieden) op basis van de provinciale archeologische monumentenkaart en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden met als doel het veiligstellen van archeologische waarden;
- beheren van een provinciaal depot voor bodemvondsten en het aanwijzen van gemeentelijke depots.
Meestal is de gemeente bevoegd gezag. Bij projecten die de gemeentegrenzen overschrijden, bij het verlenen van ontgrondingsvergunningen en MER-plichtige ingrepen ligt het bevoegd gezag formeel bij de provincie.
Nota Belvedère
In de Nota Belvedère (juli 1999) geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt. In de ruimtelijke inrichting dienen de cultuurhistorische waarden niet alleen herkenbaar te blijven, maar ook te worden versterkt. De doelstellingen zijn:
- het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit;
- het versterken en benutten van de kwaliteit van cultuurhistorisch waardevolle gebieden;
- het scheppen van voorwaarden voor initiatieven van derden;
- het verspreiden van kennis, het toegankelijk maken en het stimuleren van inspiratie voor inrichting en ontwerp;
- het verbeteren van de samenwerking tussen overheden en derden;
- het beter gebruik maken van bestaand instrumentarium.
Modernisering monumentenzorg
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Nota Niet van gisteren
De Nota Belverdere is op provinciaal niveau uitgewerkt met de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) en bijbehorende sturingsmechanismen ('veiligstellen' en 'eisen stellen'). De provinciale nota 'Niet van Gisteren, cultuurhistorische hoofdstructuur in de provincie Utrecht/ 2003' heeft de CHS vastgelegd. De nota heeft tot doel het bieden van een inspirerend instrumentarium ter behoud en versterking van cultuurhistorische waarden in de provincie. De cultuurhistorische samenhang in en tussen gebieden dient te worden versterkt, op basis van het gewaardeerde verleden. De ruimtelijke kwaliteit kan daarmee worden verbeterd.
Het toekomstperspectief voor de cultuurhistorische waarden wordt bepaald door de mate van bescherming die aan deze waarden worden geboden. Het bestemmingsplan zal voldoende aandacht moeten besteden aan het 'veiligstellen' van de cultuurhistorische waarden wat voor het bestemmingsplan Laagraven geldt als sturingsmechanisme.
De kwaliteitsgids Nieuwe Hollandse Waterlinie
In de kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen worden de landschapskwaliteiten van onder andere de Nieuwe Hollandse Waterlinie verder uitgewerkt en geborgd. Door veel instanties is en wordt op veel schaalniveaus gewerkt aan het beleefbaar maken van de linies.
De kwaliteitsgids vormt een onderlegger voor de nieuwe provinciale Structuurvisie.
Project Linieland
Het project Linieland, onderdeel van het verdedigingslandschap, ligt tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek, op het grondgebied van de gemeenten, Houten, Nieuwegein, Vianen, Culemborg.
Voor het gebied is een plan van Aanpak opgesteld. Het gebied wordt daarin onderverdeeld in drie deelgebieden:
- Laagraven:
heeft het karakter van een stedelijk park. De voormalige inundatievelden zullen vanwege de belangrijke landschappelijke waarden zo veel mogelijk open worden gehouden; - Nieuwegein Oost:
fungeert als routenetwerk met bijzondere cultuurhistorische plekken; - Eiland van Schalkwijk:
zal in de toekomst het karakter krijgen van landschapspark. Daarin is en blijft het oorspronkelijke landschap van de Hollandse waterlinie in al zijn facetten goed herkenbaar.
In het Plan van Aanpak wordt een aantal concrete maatregelen beschreven, zoals de realisatie van een fietsbrug over het Amsterdam Rijnkanaal bij de Plofsluis en de realisatie van recreatieve ontsluiting van onder meer de aanleg van fietspaden, wandelpaden en kanoroutes.
Structuurvisie Erfgoed en Ruimte
In de Structuurvisie Erfgoed en Ruimte is de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) aangeduid als Nationaal belang 10: 'ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten'. Het Rijk is hierbij verantwoordelijk voor UNESCO-werelederfgoed, inclusief de voorlopige lijst. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is onderdeel van die voorlopige lijst.
Om recht te doen aan de schaal en aard van deze gebieden 'worden deze door het Rijk ruimtelijk beschermd, waarbij ontwikkelingen in deze gebieden mogelijk zijn mits deze de aan de uitzonderlijke universele waarde verbonden kernkwaliteiten behouden of versterken'.
De kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn beschreven in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (BARRO).
3.1.6 Beleidskader milieu
Beleidskader geluid
De Wet geluidhinder stelt eisen aan de geluidbelasting van geluidgevoelige objecten. Geluidgevoelige objecten zijn bijvoorbeeld woningen, scholen en ziekenhuizen. Bedrijven zijn niet gevoelig. In de Wet geluidhinder is regelgeving voor wegverkeer-, railverkeers- en industrielawaai opgenomen. De regelgeving geldt alleen voor wegen, spoorlijnen en bedrijventerreinen die een geluidzone hebben. Daarnaast geeft de Wet milieubeheer geluidsvoorschriften voor bedrijven, ook voor bedrijven die niet op een gezoneerd bedrijventerrein zijn gelegen.
Bodemsanering
In 1997 is met de Beleidsvernieuwing bodemsanering (Bever) gekozen voor een belangrijke koerswijziging in het bodemsaneringsbeleid, waarbij de nadruk is komen te liggen op het functiegericht saneren. Deze nieuwe saneringsdoelstelling is opgenomen in de nieuwe Wet bodembescherming (Wbb), die per 1 januari 2006 van kracht is geworden. Naast de doelstelling om voortaan functiegericht te saneren zijn in de vernieuwde Wbb onder andere uniforme regels opgenomen voor eenvoudige bodemsaneringen (de AMvB BUS), is er meer wettelijke ruimte voor deelsaneringen en is er een de wettelijke plicht opgenomen voor het bevoegd gezag Wbb ook te beschikken op een saneringsevaluatieverslag. In de wet is verder verankerd dat voor spoedeisende saneringen een saneringsplicht geldt en wanneer de overheid hiervoor subsidie mag verstrekken. Een bodemsanering is volgens de Wbb spoedeisend als er ontoelaatbare risico´s zijn, die samenhangen met het (toekomstig) gebruik van de bodem. Hierdoor geldt voor een bodem met een woonfunctie een hoger beschermingsniveau dan de bodem van een bedrijventerrein.
Beleidskader lucht
De Wet milieubeheer geeft de wettelijke kwaliteitsnormen voor verschillende verontreinigde stoffen in de buitenlucht. Bij de kwaliteitsnormen wordt onderscheid gemaakt tussen grenswaarden en plandrempels. Grenswaarden gelden voor de toekomstige situatie. Plandrempels geven een huidig kwaliteitsniveau waarboven het maken van plannen ter verbetering van de luchtkwaliteit verplicht is. Indien een plandrempel niet wordt overschreden, maar de grenswaarde wel, voldoet de luchtkwaliteit (nog) niet aan de wettelijke norm. Er behoeven in dat geval echter geen plannen opgesteld te worden, aangezien wordt verwacht dat de luchtkwaliteit vanwege het schone-auto-beleid zonder het treffen van aanvullende maatregelen - in de toekomst voldoet aan de grenswaarde.
Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011
In het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) worden keuzes gemaakt voor het milieu in de provincie Utrecht. Deze keuzes werken door in besluiten over de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De ambitie in het Provinciaal Milieubeleidsplan richt zich vooral op het cluster duurzaamheid-klimaat-energie. Het plan richt zich op de mogelijkheden op dit terrein en het vormgeven van de mogelijkheden.
In de Beleidslijn Wro zijn op milieugebied twee bepalingen als ‘provinciaal belang’ benoemd, te weten: stiltegebieden èn de mogelijkheid een beperking op te leggen aan de bebouwingsdichtheid langs transportroutes van gevaarlijke stoffen. Verder is bij de vestiging van risicovolle bedrijven het locatiebeleid, dat ook benoemd is als provinciaal belang, van toepassing.
Structuurvisie buisleidingen
Het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 wordt opgevolgd door de Structuurvisie buisleidingen. Deze bevat een lange termijnvisie op het buisleidingtransport van gevaarlijke stoffen (gas, olie, chemicaliën en CO2), zoals de reservering van ruimte voor toekomstige buisleidingen. VROM heeft een concept-visiekaart ontwikkeld met de hoofdverbindingen die van nationaal belang zijn.
In januari 2009 zijn voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor provincies en gemeenten. Op grond van de uitkomsten van overleg met de betrokken partners (overheden, bedrijfsleven) zal de visiekaart verder worden aangepast. Op basis van de hoofdlijnen uit de Structuurvisie kunnen provincies en gemeenten het exacte buisleidingtracé bepalen. Uitgangspunt daarbij is zoveel mogelijk bundeling met bestaande buisleiding(-stroken).
3.2 Gemeentelijk Beleid
3.2.1 Ruimtelijk beleidskader
Structuurvisie Nieuwegein verbindt 2030
De structuurvisie geeft de visie van de gemeentelijke overheid over Nieuwegein in de periode tot 2030 weer. Hierin wordt geconstateerd dat de tijden van groei voorbij zijn. De uitdaging voor de toekomst wordt gezocht in kwaliteit in belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde voor de bewoners.
![]() |
Afbeelding- ontwikkelbeeld 2030
Bovenstaande figuur geeft een integraal ontwikkelbeeld van de gemeente voor Nieuwegein in 2030. Op het ontwikkelbeeld wordt het plangebied aangegeven als landschapsontwikkelingsgebied in combinatie met woningbouw (en recreatie).
In de structuurvisie wordt het belang van de Nieuwe Hollandse Waterlinie nogmaals onderstreept.
Binnen de visie worden vier stadsbrede ontwikkelthema's en een aantal ontwikkelzones onderscheiden. De thema's zijn gericht op:
- 'Nieuwegein Leeft'; inzetten op kwalitatief hoogwaardig wonen en werken in Nieuwegein met bijbehorende hoogwaardige voorzieningen voor jong en oud.
- 'Mooi Nieuwegein'; revitaliseren en beleefbaar maken van 'cultuurhistorische parels' en inzetten op aansprekende nieuwe architectuur op cruciale plekken in de stad.
- 'Nieuwegein Verbindt'; intensiveren en versterken van de verbindingen in de stad en met het buitengebied en verbeteren van de kwaliteit van de publieke ruimte.
- 'Duurzaam Nieuwegein'; de stad neemt haar verantwoordelijkheid jegens omgeving en volgende generaties door deze niet onnodig te belasten met milieuknelpunten en waar mogelijk deze milieuknelpunten te verminderen.
In het kader van 'Nieuwegein Leeft' is de het gebied aan de noordrand van Nieuwegein langs de A12 aangewezen als ontwikkelzone (A12-zone). Het plangebied is aangewezen als gebied voor landschappelijke versterking in combinatie met woningbouw. Het gebied ligt tegen bedrijventerrein De Liesbosch die een upgrading krijgt.
![]() |
Afbeelding- Ambities en opgaven 'Nieuwegein Leeft'
De A12-zone wordt getransformeerd naar een hoogwaardig, intensief woon- werk- en voorzieningengebied met grote aantrekkingskracht op de regio. Parken, groenzones en het mooie landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie dragen bij aan de identiteit en ruimtelijke kwaliteit van deze locatie. Er wordt ingezet op het realiseren van goede verbindingen met openbaar vervoer en voor de fiets naar Utrecht en het verbeteren van het fiets en openbaar vervoersnetwerk van Nieuwegein naar Houten, Rijnenburg en de recreatiegebieden bij de Nedereindseplassen. Gestreefd wordt naar het verminderen van de barrièrewerking van de A12 door bijvoorbeeld het realiseren van verbindingen onder of boven de rijksweg, goede milieutechnische afscherming, en in de meest ambitieuze variant de overkluizing of ondertunneling van een deel van de snelweg. Aan de oostzijde van de A12 wordt gestreefd naar het versterken van de recreatieve en cultuurhistorische waarden - Nieuwe Hollandse Waterlinie- en ruimte voor de ontwikkeling van een bijzonder woonmilieu.
Woonvisie 'kijk hier wil ik wonen' (2005)
De woonvisie 2005 is een middellange termijnvisie op het wonen in Nieuwegein en geeft aan hoe attractief Nieuwegein als woongemeente is en hoe deze attractiviteit behouden kan blijven en waar mogelijk verbeterd kan worden. De woonvisie wordt als input gebruikt vanuit het wonen bij meer integrale beleidsafweging. Op basis van de woonvisie zijn de volgende beleidsuitgangspunten vanuit het wonen geformuleerd:
- mogelijkheden voor aanvullende woningbouw zoveel mogelijk benutten en kansen creëren.
- bij woningbouwontwikkelingen krijgt de realisering van groene woonmilieus voorrang;
- daar waar voorzieningen aanwezig en bereikbaar zijn krijgt huisvesting voor senioren prioriteit;
- er dient meer (goedkoop) aanbod te komen voor jongeren en starters door bevordering van de doorstroming en nieuwbouw op strategische locaties, bijvoorbeeld aan de randen van het centrum;
- daarnaast blijft er aandacht voor huisvesting voor gezinnen, met name in het duurdere segment;
- de realisering van woonservicewijken wordt ondersteund. Naast Lekboulevard, Jutphaas, Wijkersloot en Zuilenstein zal aan de hand van criteria gekeken worden naar kansrijke volgende wijken;
- de mogelijkheid van de realisering van woningen in een landelijk dorps woonmilieu in een groene recreatieve en cultuurhistorische omgeving in het gebied ten oosten van de Laagravenseweg en ten zuiden van de Houtenseweg wordt nader onderzocht.
Hierbij wordt het principe 'rood voor groen' toegepast; - het is wenselijk het (recreatieve) gebruik en de toegankelijkheid van het park Oudegein te verbeteren;
- het is wenselijk de mogelijke bebouwing langs de hoofdroutes met woningen of andere functies te onderzoeken, zonder dat de stroomfunctie van de S15 wordt aangetast;
- het is wenselijk om het imago van Nieuwegein te verbeteren en meer in overeenstemming te brengen met de kwaliteiten die de stad als (woon)gemeente heeft.
Bij nieuwbouw wordt dus ingezet op het vergroten van de differentiatie aan woningen en woonmilieus. Naast nieuwbouw is het realiseren van meer diversiteit ook mogelijk door in een bestemmingsplan een hoge mate van flexibiliteit toe te laten; dus om een woning uit te bouwen of bijgebouwen te plaatsen. Deze uit- en bijbouwmogelijkheden moeten zo maximaal mogelijk zijn. Differentiatie en flexibiliteit moeten ook in het gebruik van de woonruimte terugkomen. Dit houdt in dat een gedeelte van de woning voor andere functies ingezet moet kunnen worden, mits de woonfunctie de hoofdbestemming blijft. In dit verband wordt aangesloten op de Nota aan huis verbonden werkactiviteiten (2005).
Notitie aan-huis-gebonden werkactiviteit (2005)
Deze notitie bevat het kader, waarbinnen beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in woningen en bijgebouwen mogen plaatsvinden. Doel van de nota is om een heldere, duidelijke regeling te krijgen voor mensen die een klein gedeelte van hun huis willen inrichten om van daaruit werkactiviteiten te ontplooien. De regeling maakt het voor bewoners mogelijk om binnen de juridische mogelijkheden werkactiviteiten te ontplooien, echter zonder dat dit voor de buurt tot onredelijke overlast gaat leiden. Een aan-huis-verbonden werkactiviteit wordt gedefinieerd als het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Maximaal mag een oppervlakte van 35% van het brutovloeroppervlak van de woning en bijgebouwen tot een maximum van 75 m² worden gebruikt voor de aan-huis-verbonden werkactiviteit.
Toeristisch-recreatieve beleidsvisie (2005)
Het toeristisch en recreatief beleid van de gemeente Nieuwegein is vastgelegd in de nota: Toeristisch-recreatieve beleidsvisie Nieuwegein. Hierin staat centraal dat gestreefd wordt naar een, in aard en omvang, dusdanig toeristisch-recreatief aanbod in Nieuwegein, dat het een verrijking betekent voor haar inwoners en aantrekkelijk is voor bezoekers van buiten de stad. Het beleid richt zich met name op de sterke punten aanwezig binnen de gemeente. Nieuwegein is een groene stad met veel parken en openbaar groen. Daarnaast bieden de wateras en de aanwezige cultuurhistorische elementen, zoals de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de historische dorpskernen Jutphaas en Vreeswijk, kansen voor toeristisch-recreatieve ontwikkeling. Om aan te geven waar de grootste kansen liggen om concrete toeristisch-recreatieve projecten te realiseren, zijn vier beleidsspeerpunten benoemd. Aan ieder van deze speerpunten zijn concrete projecten toegevoegd.
- 1. Cultuurhistorie, 'behoud door ontwikkeling'
Nieuwegein beschikt over twee oude dorpskernen Jutphaas en Vreeswijk. Samen met de Nieuwe Hollandse Waterlinie vormen zij de historische ruggengraat van de gemeente. Uit toeristisch-recreatief oogpunt liggen hier kansen en is het van belang deze cultuurhistorische elementen te behouden. Hierbij geldt dat behoud van kwaliteit heel goed samengaat met ontwikkeling, waarbij gezocht moet wordt naar een gezond evenwicht. - 2. Water, 'verbindende schakel'
Het water in Nieuwegein kan beschouwd worden als de verbindende schakel tussen diverse toeristisch-recreatieve producten. De 'wateras', gevormd door de Hollandsche IJssel, het Lekkanaal en het Merwedekanaal, is een interessant speelveld voor diverse projecten. Belangrijk is dat de inspanningen ter verbetering van de 'wateras' blijven bestaan. - 3. Recreatief groen, 'laagdrempelig en toegankelijk'
Het proces van verstedelijking gaat verder, hierdoor wordt het steeds belangrijker dat de Nieuwegeinse bevolking dicht bij huis toegang heeft tot openluchtrecreatie. Nieuwegein beschikt over relatief veel openbaar groen. Investeringen om deze kwaliteit te behouden en versterken zijn daarom nodig. - 4. Imago en betrokkenheid, 'promotie van de stad en het wij-gevoel'
Nieuwegein beschikt over een vrij ruim aanbod aan toeristisch-recreatieve elementen. Belangrijk is deze als één samenhangend geheel naar buiten toe te presenteren. Dit bevordert culturele levendigheid en het imago van de stad. Minstens zo belangrijk is het bevorderen van de binding van bedrijven en inwoners met Nieuwegein. Het wij-gevoel van inwoners en ondernemers moet de basis vormen voor een sterke binding met de stad. Door hen te informeren en te betrekken kan de saamhorigheid vergroot worden.
Prostitutiebeleid (2000)
Naar aanleiding van het opheffen van het bordeelverbod in oktober 2000 is door de gemeente Nieuwegein beleid opgesteld. Het prostitutiebeleid is vastgelegd in een wijziging in de Algemeen plaatselijke verordening (APV). De beleidslijn gaat uit van één gelijke regeling voor de gemeenten binnen het politiedistrict Lekstroom (Nieuwegein, Houten, Lopik en IJsselstein). Voor het hele district wordt een beleidslijn gevoerd, waarbij het bestaande aantal aanwezige bordelen, escortbureaus en dergelijke gehandhaafd blijft. In Nieuwegein worden seksinrichtingen aangemerkt als een bedrijfsactiviteit.
Het bestemmingsplan maakt deze activiteiten in de bedrijvenbestemming niet mogelijk.
Economische Visie Nieuwegein 2011-2015
In de economische visie voor Nieuwegein wordt er voor gekozen om de belangrijke positie in de economie van Midden Nederland verder te versterken. Dit betekent onder andere dat de vestigingsvoorwaarden voortdurend te verbeteren, één daarvan is het verhogen van de kwaliteit van de bedrijventerreinen binnen de gemeente.
Webwinkels (2012)
De verkoop via internet is een vorm van detailhandel die steeds belangrijker wordt. Mede naar aanleiding van recente jurisprudentie wordt door de gemeente een standpunt ingenomen:
- webwinkels zonder showroom en/of afhaalmogelijkheden en/of betalingsmogelijkheden ter plaatse zijn in Nieuwegein toegestaan binnen de bedrijfsbestemming;
- webwinkels met showroom en/of afhaalmogelijkheden en/of betalingsmogelijkheden ter plaatse dienen zich te vestigen op een perceel met de detailhandelsbestemming.
Aanpasbaar bouwen (1992)
Sinds 1992 heeft Nieuwegein een eigen aanpasbaar bouwen beleid. Ingegeven door de toenemende vergrijzing, bevordert aanpasbaar bouwen, behalve voor gehandicapten en ouderen, de toegankelijkheid en de bruikbaarheid van woningen en woongebouwen voor iedereen. Veel eisen uit het basispakket in de nota 'Nieuwegein bouwt aanpasbaar' zijn inmiddels overgenomen in het bouwbesluit. De nota is echter nog steeds actueel omdat hierin extra eisen zijn opgenomen.
Horecabeleid (1992)
Het horecabeleid is vastgelegd in de nota 'Horecaonderzoek Nieuwegein' van 1992. In de nota wordt geconcludeerd dat in Nieuwegein een beperkte uitbreiding van de horeca mogelijk is en dat er een gericht stimuleringsbeleid gevoerd kan worden. Er worden drie horecaconcentratiegebieden onderscheiden: binnenstad en de oude kernen van Jutphaas en Vreeswijk.
3.2.2 Beleidskader verkeer, vervoer en parkeren
Fietsnota Nieuwegein
Naar aanleiding van de in 2002 verschenen 'Fietsbalans' van de Fietsersbond is deze nota opgesteld. De nota is bedoeld om kennis te nemen van de sterktes en zwaktes van het fietsnetwerk van Nieuwegein en om aan te geven wat nodig zal zijn om het fietsnetwerk van Nieuwegein te verbeteren. Op het gebied van fietsgebruik, verkeersveiligheid en fietsparkeren is in de nota een aantal aanbevelingen gedaan.
Om de veiligheid voor fietsers te verbeteren zijn vrijliggende fietspaden en 'rode fietsstroken' gepland. In de Fietsnota wordt de nieuwe wandel- en fietsverbinding bij de Plofsluis (Plofsluisbrug) als 'missing link' aangegeven. Er worden verder geen andere specifieke maatregelen genoemd.
Beleidsnota Autoverkeer
De gemeenteraad heeft op 18 december 1997 de beleidsnota Autoverkeer, fase Stroommodellen en de beleidsnota Autoverkeer, Nota van Antwoord vastgesteld (1997). Daarmee heeft de raad een keuze gemaakt voor stroommodel 2 als toekomstige verkeersstructuur voor de gemeente Nieuwegein. In het stroommodel 2 wordt onderscheid gemaakt tussen stadsautowegen, wijkwegen en wegen van een lagere orde.
Sinds de invoering van Duurzaam Veilig kunnen de stadsautowegen worden aangeduid als gebiedsontsluitingswegen (70 km/h), wijkwegen zijn gebiedsontsluitingswegen (50 km/h) en de wegen van een lagere orde zijn erftoegangswegen (30 km/h). De gebiedsontsluitingswegen (70 km/h) zijn bestemd voor de afwikkeling van de autoverplaatsingen over langere afstanden. De gebiedsontsluitingswegen (50 km/h) ontsluiten de aanliggende wijken en vervullen de verkeersschakel tussen de wijk en de gebiedsontsluitingsweg (70 km/h). De erftoegangswegen liggen in verblijfsgebieden waar de verkeersfunctie van ondergeschikt belang is. Als uitwerking van de Beleidsnota Autoverkeer zijn verkeersmaatregelen genomen, teneinde een betere afstemming te krijgen tussen het gebruik en de functie van de weg, conform stroommodel 2. Zo zijn er over langere afstanden wegen gecategoriseerd als erftoegangsweg met rijsnelheid 30 km/h, waardoor de routes via de gebiedsontsluitingswegen (70 km/h) aantrekkelijker zijn geworden.
Nota Parkeernormen 2011-2015
De gemeenteraad heeft op 26 mei 2011 de parkeernota vastgesteld. In deze nota zijn nieuwe parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten in Nieuwegein vastgesteld, om in de toekomst in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.
In de Nota Parkeernormen 2011-2015 zijn de parkeernormen gedifferentieerd, wordt bij het bepalen van de norm veel meer rekening gehouden met locatiespecifieke eigenschappen en zijn er minimum parkeernormen bij vrijstelling. De verwachting is dan ook dat de Parkeernormen in deze nota veel meer rekening houden met de dagelijkse praktijk dan de verouderde parkeernormen in de Nota Parkeren uit 1999. De Nota Parkeernormen 2011-2015 maakt onderdeel uit van de Nota Parkeren 1999 en strekt alleen ter vervanging van de hierin opgenomen parkeernormen.
3.2.3 Beleidskader waterhuishouding
Nota Waterplan
Deze nota is vastgesteld in samenwerking met het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en het drinkwaterbedrijf Vitens. Het vormt het vervolg op de Nota Watervisie uit 2004, waarin de knelpunten van het watersysteem van Nieuwegein zijn benoemd. De Nota Waterplan geeft een reeks maatregelen voor de verbetering van het watersysteem. De prioritering van projecten is gedaan op basis van de volgende criteria:
- wettelijke vereisten;
- ernstige overlast;
- praktisch en financieel uitvoerbaar;
- combineren, werk-met-werk-maken, afkoppelen;
- communicatie en educatie;
- ecologie.
Het doel is het voorkomen van wateroverlast, een goede kwaliteit van het oppervlaktewater in de stad en een goede kwaliteit drinkwater. Maatregelen zijn onder andere het afkoppelen van schoon regenwater, uitbaggeren, het verbeteren van de doorstroming en het aanleggen van bergbezinkbassins.
Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2009-2013
In dit plan worden de gemeentelijke doelstellingen voor de afvalwater, regenwater en het grondwater en het beheer beschreven en een strategie voor de planperiode uitgezet. In het stuk worden hoofdzakelijk technische en beheersmaatregelen behandeld.
3.2.4 Beleidskader natuur en landschap (flora en fauna)
Integrale landschapsvisie Laagraven Oost (2011)
In opdracht van de gemeenten Houten en Nieuwegein is de integrale landschapsvisie Laagraven-Oost opgesteld. Deze is vastgesteld op 19 april 2011. Deze visie is nodig omdat de ambitie bestaat het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in landschappelijk, cultuurhistorisch en recreatief opzicht te versterken. Vanuit verschillende overheden en marktpartijen worden verschillende visies en initiatieven voor het betreffende gebied neergelegd. Het gaat om vrij abstracte visies (ambitiedocumenten, beleidsnota’s) maar ook om concrete initiatieven met name op het gebied van woningbouw en recreatie.
Bij Houten en Nieuwegein is behoefte aan een goede afstemming tussen de diverse initiatieven onderling en afstemming met het overheidsbeleid. De integrale landschapsvisie Laagraven Oost voorziet in de behoefte aan een eenduidige visie voor het gebied. In de visie wordt richting gegeven aan ruimtelijke ontwikkelingen op de middellange en de lange termijn. De visie gaat als afstemmings- en sturingskader dienen voor de periode 2010-2020 met een doorkijk naar 2040. In een vervolgfase zal de stap naar uitvoering (prioritering) van projecten nader worden uitgewerkt.
Sein op groen; Nota natuurontwikkeling Nieuwegein (1997)
In de nota Sein op groen wordt de gemeentelijke visie op natuurontwikkeling verwoord. Doelstellingen van het natuurbeleid in het stedelijk gebied zijn:
- veiligstellen en verder ontwikkelen van natuurwaarden in stedelijke kerngebieden;
- verhoging van natuurwaarden in de directe woonomgeving.
Om een stabiele en duurzame structuur te ontwikkelen zijn drie factoren van belang:
- het scheppen van condities;
- het realiseren van migratiemogelijkheden;
- ontwikkelingstijd.
Voor het plangebied is specifiek beleid in Sein op groen opgenomen. Een onderscheid is gemaakt in de gebieden die ontwikkeld worden met:
- een hoofdfunctie natuur en nevenfunctie recreatie;
- een hoofdfunctie waterberging en natuur en nevenfunctie natuurontwikkeling;
- een ontwikkelgebied ten behoeve van de functies natuur en recreatie.
Dit beleid krijgt een uitwerking in de bestemmingsplannen.
Groenstructuurschets (1995)
De schets is opgesteld om te komen tot een kwalificering en kwantificering van het bestaande openbare groen in de gebouwde omgeving van Nieuwegein en om de relatie met de ecologische infrastructuur aan te geven.
De uitgangspunten en wensen met betrekking tot de groenstructuur zijn inzichtelijk gemaakt, uitgesplitst naar de functies ecologie, beleving en recreatie en de combinatie van deze functies. In de schets is vastgesteld dat de ontwikkeling van Nieuwegein zelf (met uitzondering van enkele lokaal structurerende elementen op buurt- en wijkniveau) niet los kan worden gezien van de ontwikkeling in de regio. Gedurende de afgelopen periode heeft de gemeente hier aan inhoud gegeven.
Klimaatprogramma 2009-2013 (2009)
De gemeente Nieuwegein heeft de ambitie CO2 uitstoot te reduceren. Thema's die aan de orde zijn bij CO2 reductie zijn onder andere: duurzaam bouwen, verkeer en energiebesparing en duurzame energie bij particulieren en bedrijven.
Er is een reeks aan klimaatprojecten door de gemeente opgestart. Energiezuinig en duurzaam bouwen bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en er zijn mogelijkheden voor de toepassing van windenergie en biomassa.
Gemeente brede quickscan flora & fauna (2012)
De quickscan bevat een overzicht van de beschermde soorten flora & fauna. De verzamelde gegevens kunnen gebruikt worden bij toetsingen van geplande werkzaamheden aan de Flora en faunawet.
3.2.5 Beleidskader archeologie en cultuurhistorie
Archeologiebeleid (2011)
Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen, wordt een gemeentelijk archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader opgesteld.
De bij het beleid horende archeologische verwachtingskaart geeft op perceelsniveau inzicht in het voorkomen van bekende en te verwachten archeologische waarden. Daarnaast bevat de kaart een informatielaag met mogelijke diepteligging van de te verwachten archeologie en bodemverstoring. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor een archeologische beleidsadvieskaart: aan de verwachtingen worden regels gekoppeld die inzichtelijk waar en wanneer onderzoek nodig is. Deze beleidsadvieskaart vormt op zijn beurt de basis voor het aanpassen van bestemmingsplannen en bij de verlening van omgevingsvergunningen.
Cultuurhistorie
Voor de gehele gemeente wordt momenteel een inventarisatie en integrale waardering uitgevoerd van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Vooruitlopend op dit onderzoek is onder andere voor Laagraven een voorlopige inventarisatie en waardering uitgevoerd. De eerste resultaten van dit onderzoek zijn als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
Niet alle cultuurhistorische waarden kunnen door middel van het bestemmingsplan worden beschermd. Ook andere instrumenten zullen ingezet moeten worden, zoals monumentenlijst, het beeldkwaliteitplan of de welstandsnota.
3.2.6 Beleidskader milieu
Externe veiligheid
Naast het feit dat vanuit de Rijksoverheid risiconormen zijn gesteld, laat de wet- en regelgeving ook ruimte aan gemeenten (en provincies) om eigen veiligheidsambities te formuleren.
In de beleidsvisie externe veiligheid (raadsbesluit 2007-403) is aangegeven hoe Nieuwegein met deze beleidsvrijheid omgaat. Zo is in de visie aangegeven op welke bedrijventerreinen in Nieuwegein nieuwe risicobedrijven zich mogen vestigen.
Plangebied Laagraven is niet aangewezen en in dit bestemmingsplan wordt de vestiging van nieuwe risicobedrijven uitgesloten. Bestaande risicobedrijven zijn er niet.
Duurzaam bouwen
Duurzaamheid is een belangrijke doelstelling voor vormgeving, inrichting en gebruik van schaarse ruimte. Het streven van de gemeente Nieuwegein bij nieuwbouw/renovatie is het realiseren van een milieuprestatie van 15% of hoger ten opzichte van de op dat moment geldende gebruikelijke bouwstandaard in Nederland. Dit heeft de raad vastgesteld eind 2007 in de nota ´Bouwen voor de toekomst; duurzaam bouwen beleid gemeente Nieuwegein´. Het is van belang om te bouwen met gezonde materialen, het materiaalgebruik te reduceren, zoveel mogelijk te recyclen en grondstofkringlopen te sluiten ('Cradle tot cradle').
De milieuprestatie wordt (bij grotere bouwplannen) gemeten met het duurzaam bouwen instrument GreenCalc+-score en weergegeven met een MIG-score (Milieu Index Gebouw). In dit instrument worden de prestaties op de milieuthema´s energie, materialen en water beoordeeld en gewogen. Voor Nieuwegein is de MIG dus minimaal 15% hoger.
De milieuprestatie kan bij kleinere bouwplannen worden gemeten met het duurzaam bouwen instrument GPR-gebouw. In dit instrument worden de prestaties op de duurzaamheidsthema´s energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde beoordeeld en gewogen. GPR-gebouw geeft per thema een waardering op een schaal van 1 tot 10, waarbij een 6,0 staat voor de huidige bouwstandaard. Een GPR-score van 6,9 staat voor ´mainstream duurzaam´ en komt medio 2012 overeen met de in Nieuwegein gewenste milieuprestatieverbetering van 15% of hoger.
De gemeenteraad heeft in de nota daarnaast de volgende basismaatregelen vastgesteld:
- alle woningen uitrusten met 'laag-temperatuur'-verwarmingsysteem;
- geen toepassing van uitlogende bouwmetalen;
- alleen toepassing van gecertificeerd (FSC-keur of gelijkwaardig) duurzaam geproduceerd hout;
- geluidswering tussen woningen onderling 5 dB beter dan het Bouwbesluit;
- opstellen van een handleiding voor bewoners en gebruikers;
- voor nieuwbouwwoningen moet een duurzaam gezond binnenmilieu worden gewaarborgd.
De gemeente Nieuwegein stimuleert sinds maart 2010 de toepassing van groendaken (zie voor de vele voordelen www.nieuwegein.nl/groendak).
Energie
In oktober 1991 heeft de gemeente Nieuwegein het Klimaatverbond 'Manifest van Europese gemeenten' ondertekend. Het Klimaatverbond streeft naar een vergaande vermindering van de CO2-uitstoot. Door aan te sluiten bij het Klimaatverbond heeft de gemeente aangegeven te kiezen voor een hoog ambitieniveau. Een uitwerking van de klimaatdoelstellingen van Nieuwegein is neergelegd in het 'Klimaatprogramma 2009 - 2013', dat in 2009 door het college is vastgesteld. Volgens dit klimaatprogramma geldt een streven om de energieprestatiecoëfficiënt (EPC) met minimaal 10% aan te scherpen ten opzichte van het Bouwbesluit. Bovendien geldt een streven naar 10% duurzame energie. Bij grotere bouwinitiatieven (>200 woningen of het energetische equivalent daarvan) geldt i.v.m. de duurzame gebiedsontwikkeling een EPL van 7,0 tot 8,0.
In het Collegeprogramma 2010-2014 is aangegeven dat Nieuwegein streeft naar een klimaatneutrale duurzame stad in 2040.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 21 september 2010 gebieden aangewezen op bedrijventerreinen waar vergunningvrije plaatsing van miniwindturbines mogelijk is in het kader van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (collegevoorstel 2010/12927).
Kansen om bovengenoemde klimaatambities te halen zijn aanwezig. Bijvoorbeeld door uit te gaan van de Trias-Energetica, d.w.z.: 1) eerst de energievraag terugdringen (via o.a. een goed geïsoleerde gebouwschil), 2) daarna duurzame energiebronnen inzetten en 3) de resterende (fossiele) energiebehoefte dekken via efficiënte energieconversietechnieken. Wat betreft het inzetten van duurzame energiebronnen kan gedacht worden aan: aansluiting op het stadsverwarmingsnet (nu gevoed met restwarmte uit de elektriciteitscentrales in Utrecht, op termijn mogelijk gevoed met warmte uit een bio-centrale), toepassing van warmte- en koude-opslag in de bodem (WKO), toepassing van miniwindturbines en toepassing van zongericht bouwen, thermische zonne-energie en PV-zonne-energie.
Duurzame utiliteitsbouw
De gemeente Nieuwegein heeft het Afsprakenprogramma Duurzame Utiliteitsbouw ondertekend (B&W besluit van 17 november 1998 nr. 98012486). Met deze ondertekening heeft de gemeente zich uitgesproken dat voor bouwprojecten, zowel nieuwbouw als bestaande voorraad waar de gemeente opdrachtgever is, het plusniveau uit de Nationale Pakket Utiliteitsbouw wordt nagestreefd en dat het basispakket als verplichte ondergrens wordt gehanteerd.
Luchtkwaliteitplan Nieuwegein
De luchtkwaliteit in Nieuwegein is de afgelopen decennia sterk verbeterd. De uitstoot van industrie in de regio Utrecht is sterk afgenomen door technische verbeteringen. Ook de uitstoot van voertuigen is gedaald door technische maatregelen zoals bijvoorbeeld de invoer van loodvrije benzine en de katalysator. De verbetering van de luchtkwaliteit zet in de toekomst door.
Nieuwegein participeert in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, en daarmee automatisch in de bijbehorende jaarlijkse monitoringsronde. Daarnaast brengt de gemeente jaarlijks een 'rapportage luchtkwaliteit' uit, waarin wordt ingezoomd op de resultaten op lokaal niveau. Uit de rekenresultaten blijkt dat de concentratie fijn stof in Nieuwegein inmiddels overal voldoet aan de norm. Op een aantal locaties, in de directe omgeving van drukke wegen, voldoen de concentraties stikstofdioxide nu nog niet aan de norm. Verwacht wordt dat dit in 2015, conform wettelijke verplichting (NSL) en toezegging aan Europa, wel het geval zal zijn.
In het Luchtkwaliteitplan Nieuwegein uit 2008 is aangegeven met welke maatregelen de gemeente de lokale luchtkwaliteit wil verbeteren. Een groot deel van deze maatregelen is op dit moment afgerond. In mei 2011 is daarom de 'Vervolgaanpak luchtkwaliteit Nieuwegein' vastgesteld door de gemeenteraad. Dit document bevat de te treffen maatregelen voor de periode 2011-2014.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Planuitgangspunten
Zoals al in de inleiding is aangegeven, is het verkrijgen van een actueel bestemmingsplan de belangrijkste aanleiding geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden in het bestemmingsplan verwerkt voor zover het bestaand beleid betreft. Daarnaast wordt het beleid dat in de afgelopen periode is ontwikkeld opgenomen.
Voor de opzet van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de bestaande toestand op het moment van de eerste tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan. Dat wil zeggen dat de bestaande functies zoveel mogelijk worden gerespecteerd in passende bestemmingen. Dit leidt tot een gedetailleerd bestemmingsplan.
4.2 Ruimtelijke Hoofdopzet
De bestaande ruimtelijke hoofdstructuur van het gebied, zoals die beschreven is in paragraaf 2.2, is uitgangspunt voor de ruimtelijke hoofdopzet van het bestemmingsplan. De onderscheiden deelgebieden in het gebied hebben elk een eigen karakteristieke structuur/architectuur meegekregen. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is om, waar nodig en mogelijk, specifieke stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische kenmerken vast te leggen. Dit echter zonder de flexibiliteit en de uitbreidingsmogelijkheden van de individuele panden en gronden te zeer te beperken.
4.3 Planaspecten
4.3.1 Functionele structuur
Agrarische bedrijven
De agrarische bedrijven in het plangebied zijn hoofdzakelijk fruitteelt-bedrijven. De grondgebonden landbouw is en blijft een belangrijke functie binnen Laagraven. Niet alleen als economische functie, maar ook als drager van het landschapsbeeld. Dit betekend dat de aanwezige bedrijven in eerste instantie als zodanig worden bestemd op basis van een agrarisch bouwvlak. De mogelijkheid bestaat om het bouwvlak te vergroten of te wijzigen.
Vanwege de instandhouding van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit wordt de (nieuwe) vestiging van intensieve veehouderij niet mogelijk gemaakt.
De mogelijkheid bestaat dat de landbouw langzaam plaats zal maken voor woningbouw of recreatieve voorzieningen. In de regels van dit wordt hiermee rekening gehouden, onder voorwaarden. Zo dient er een 'spuitvrije zone' van 30 m in acht te worden genomen rondom burgerwoningen, om te zorgen dat er geen overlast plaatsvindt van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op nabijgelegen fruitteelt.
Bedrijven
Het bestaande bedrijf aan de Koppeldijk 16-16a wordt als zodanig gehandhaafd. Ter plaatse zijn kleinschalige en lichte bedrijven uit maximaal milieucategorie 2 acceptabel. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn bedrijven tot milieucategorie 2 toegestaan.
Uit paragraaf 2.8.3 blijkt echter dat een deel van de bedrijfsactiviteiten (groothandel in vlees- en vleeswaren) in een hogere milieucategorie vallen. Deze worden in het bestemmingsplan specifiek aangeduid.
Zowel vanuit het woonbeleid als ook vanuit het werkgelegenheidsbeleid gestreefd naar functiemenging van met name wonen en werken. Binnen de woningen wordt in beperkte mate 'aan-huis-verbonden'-beroepen mogelijk gemaakt, voor zover de eisen ten aanzien van milieu, bereikbaarheid en parkeren dat toelaten.
Wonen
De woningen in het gebied bestaan voornamelijk uit voormalige agrarische bedrijven. De agrarische bedrijfswoningen zijn in gebruik genomen als burgerwoning en krijgen de bestemming wonen. De bestaande bedrijfswoningen worden op de verbeelding specifiek aangegeven.
Ter plaatse van de recreatietuinen aan de Houtenseweg is het gemeentelijk beleid er op gericht om permanente bewoning van de aanwezige tuinhuisjes tegen te gaan. In het geldende bestemmingsplan 'Recreatietuinen Laagraven' was hiervoor al een regeling opgenomen. In het nieuwe bestemmingsplan wordt deze feitelijk gecontinueerd.
Recreatie
Op het gebied van recreatie biedt het plangebied veel mogelijkheden. Er is een grootschalige recreatieplas, met horecavoorziening (Down Under) aanwezig, en er zijn voldoende fiets en wandelpaden. Aan de Overeindseweg is een manege. Het grootste deel van de voorzieningen wordt bestemd voor dagrecreatie. De manege wordt binnen de recreatiebestemming specifiek aangeduid.
Op de recreatieplas Down Under worden met enige regelmaat evenementen georganiseerd die verband houden met het aanwezige (zwem)water. Deze worden in de planregels meegenomen.
Voor de naastgelegen recreatietuinen wordt de nadruk meer gelegd op het verblijfsrecreatieve aspect van het gebruik als tuin. Bewoners die zelf geen of een kleine tuin hebben kunnen hier buiten verblijven, tuinieren en dergelijke. De gebruikers kunnen ervoor kiezen om een kleinschalig recreatietuinhuis te realiseren. Verblijf in een recreatietuinhuisje dient ondergeschikt te blijven.
Overeindseweg 25A
Voor de Overeindseweg wordt ingezet op de herontwikkeling van het werk aan de Overeindseweg, in een combinatie van een recreatieve (horeca) en culturele voorziening.
Het perceel Overeindseweg 25A is recentelijk vrijgekomen en door de provincie aangekocht. Het perceel maakt deel uit van het als rijksmonument aangewezen complex 'Batterij aan de Overeindseweg met inundatiekanaal en annexe werken'. Voor een nieuwe invulling wordt gedacht aan een combinatie van functies, extensieve dagrecreatie/ cultuurhistorische/ ambachtelijk gerelateerd bedrijf (natuur, creatief, sportief). Kleinschalige bedrijvigheid om de kleinschaligheid van het werk te behouden en ook vanwege de verkeersafwikkeling en parkeren en milieuzones. Het perceel houdt de bedrijfsbestemming (max milicategorie 1 en 2), in de regels en op de verbeelding worden horeca en dagrecreatie mogelijk gemaakt.
Om de batterij meer zichtbaar te maken en de cultuurhistorische waarde te versterken is het toevoegen van nieuwe bebouwing niet gewenst. Slechts een beperkte uitbreiding van bebouwing (circa 100 m2) is mogelijk. Op de verbeelding wordt het bouwvlak verkleind, waarbinnen de bestaande en nieuwe bebouwing is toegestaan.
Sport
Het gedeelte van de golfbaan behorende bij kasteel Heemstede wordt als zodanig vastgelegd. Ter plaatse is enkel bebouwing aanwezig ten behoeve van de driving-range.
4.3.2 Verkeer, vervoer en parkeren
De nieuwe fietsbrug met aanlanding behoort niet tot het plangebied waardoor gesteld kan worden dat binnen het plangebied aanwezige verkeersstructuur voor gemotoriseerd en langzaam verkeer niet grootschalige gewijzigd worden. De verkeersstructuur is dan ook volgens de bestaande situatie opgenomen in het bestemmingsplan. Om flexibiliteit te bieden in de inrichting van het wegprofiel, wordt in het bestemmingsplan geen onderscheid gemaakt tussen trottoirs, fietspaden, rijwegen en bijbehorende groenzones van beperkte omvang.
4.3.3 Natuur en landschap (flora en fauna)
In het plangebied zijn voldoende groenvoorzieningen. De belevingskwaliteit van de groenvoorzieningen is goed en wordt op waarde geschat. Handhaving van de huidige groenstructuur is vooralsnog dan ook het uitgangspunt. Daarom worden alle belangrijke groenvoorzieningen als zodanig bestemd.
Een groot deel van de groenvoorzieningen heeft een recreatieve waarde. Dit zijn vooral de groenvoorzieningen ten oosten van het inundatiekanaal. De west- en oostkant van het inundatiekanaal heeft natuurwaarden en heeft een functie als ecologische verbindingszone. De ecologische functie is op de verbeelding tot uitdrukking gebracht.
4.3.4 Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie
Op basis van de archeologische beleidskaart worden de gronden in het plangebied gekoppeld aan regels die inzichtelijk maken waar en wanneer onderzoek nodig is.
![]() |
Afbeelding - uitsnede uit de gemeentelijke archeologische beleidskaart
(RAAP-rapport 2145)
In het plangebied zijn vier verschillende gebieden te onderscheiden, waarvan drie met een Waarde-Archeologie:
Archeologische beleidsadvieskaart | Dubbel bestemming | Voorwaarden bouwwerk/grondwerkzaamheden in de regels | |
AWG 2: terreinen van archeologische waarde | Waarde – Archeologie 2 | bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv: vroegtijdig inventariserend onderzoek | |
AWV2: Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 2 | Waarde – Archeologie 4 | bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en projectgebieden groter dan 500 m²: vroegtijdig inventariserend onderzoek | |
AWV 6: Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 6 | Waarde – Archeologie 8 | bij bodemingrepen dieper dan 150 cm -Mv en projectgebieden groter dan 10.000 m²: vroegtijdig inventariserend onderzoek | |
geen archeologische (verwachtings)waarde | geen dubbelbestemming | geen regels |
In dit bestemmingsplan zijn er op dit moment geen ruimtelijke ingrepen gepland. Er is daarom geen verkennend veldonderzoek nodig.
Mochten er in de toekomst wel ruimtelijke ingrepen plaatsvinden dan wordt met het verlenen van omgevingsvergunningen rekening gehouden met de beschermende regels die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.
Nieuwe Hollandse Waterlinie: project Linieland
Om het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie te behouden is het gebied als nationaal project aangewezen. Nieuwegein neemt samen met andere betrokken partijen deel aan het project Linieland.
Binnen Linieland werken de overheidsinstellingen gezamenlijk aan de opgave om de Nieuwe Hollandse Waterlinie uit te bouwen tot een nationaal landschap. Voor Nieuwegein valt het plangebied Laagraven binnen Linieland. In het kader van Linieland worden verschillende projecten uitgewerkt waaronder de eventuele invulling van het plangebied Laagraven met woonfuncties in meerdere varianten. Zij kunnen bijdragen aan de benodigde investeringen in het gebied, bijvoorbeeld via het principe 'rood- voor-groen'. Er zijn in het kader van dit bestemmingsplan nog geen andere initiatieven opgenomen.
Een tweede project is het herstel van oost-westverbindingen. Hierbij wordt de historische verbinding tussen Nieuwegein en Houten hersteld door middel van een nieuwe fiets- en wandelbrug vanaf de Plofsluis naar de Overeindseweg. Hiervoor is een apart postzegel-bestemmingsplan opgesteld.
Cultuurhistorisch erfgoed
Met het opstellen van een cultuurhistorische beleidskaart geeft de gemeente Nieuwegein invulling aan zowel haar eigen beleid geformuleerd in de structuurvisie als aan Rijksbeleid in de vorm van de eerste pijler van de MoMo.
In het rapport 'Cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Nieuwegein, deelproduct 1plangebieden Laagraven en Vreeswijk-Noord' worden de aanwezige cultuurhistorische waarden beschreven en gewaardeerd. Op basis daarvan is voor de onderstaande waarderingskaart opgesteld voor Laagraven.
![]() |
Afbeelding - Waarderingskaart cultureel erfgoed, RAAP rapport 2538
Historische bouwkunst en stedenbouw
Zoals uit de beschrijving van de bestaande situatie blijkt komen er in het plangebied diverse gebouwen en elementen voor die als rijks- of gemeentelijk monument zijn.
De bescherming van de in het plangebied voorkomende monumenten is vastgelegd in de monumentenwet en de Erfgoedverordening Nieuwegein 2010. De bestaande gebouwen zijn zoveel mogelijk conform de bestaande situatie in het bestemmingsplan vastgelegd.
Op grond van de cultuurhistorische inventarisatie is in het plangebied een aantal gebouwen en objecten geïnventariseerd en gewaardeerd. Deze karakteristieke bebouwing en objecten wordt als volgt geclassificeerd:
- I. Zeer hoge cultuurhistorische kwaliteit:
- a. Overeindseweg 27 (hoofdgebouw met achterliggend cirkelvormig element);
- b. Overeindseweg 36;
- c. Brug over het inundatiekanaal (in procedure);
- d. Koepelkazemat langs 2e Veld (in procedure).
- II. Hoge cultuurhistorische kwaliteit:
- a. Overeindseweg 27 (bijgebouw);
- b. Overeindseweg 33;
- c. Overeindseweg 34a.
- III. Positieve/beeldondersteunende kwaliteit:
- a. Overeindseweg 33a;
- b. Infrastructureel bouwwerk Overeindseweg/Sluis bij de noordelijke tak van het 2e Veld.
De betreffende gebouwen en objecten worden op de verbeelding met de bouwaanduiding 'karakteristiek' aangemerkt. In de planregels zijn binnen de betreffende bestemmingen beschermende regels opgenomen.
Daarbij wordt opgemerkt dat niet alle waarden door middel van een bestemmingsplan kunnen worden beschermd. Ook andere instrumenten zullen ingezet moeten worden, zoals aanvullende eisen vanuit de erfgoedverordening en welstandsnota.
Historische geografie en landschap
Op basis van de geïnventariseerde waarden zijn in het rapport 'Cultuurhistorischerfgoed in de gemeente Nieuwegein, deelproduct 1 plangebieden Laagraven enVreeswijk-Noord' in de waarderingskaart een viertal landschapstypen onderscheiden die in de planregels wordt gekoppeld aan dubbelbestemmingen:
Historisch landschap | dubbelbestemming |
Historisch landschap met zeer hoge waarde (rood) | Waarde - Cultuurhistorie 1 |
Historisch landschap met hoge waarde (oranje) | Waarde - Cultuurhistorie 1 |
Historisch landschap met middenwaarde (geel) | Waarde - Cultuurhistorie 2 |
Historisch landschap met basiswaarde (groen) | Waarde - Cultuurhistorie 2 |
Geen bijzondere waarde (grijs) | geen dubbelbestemming |
In paragraaf 8.3 van het rapport 'Cultuurhistorisch erfgoed in de gemeenteNieuwegein, deelproduct 1 plangebieden Laagraven en Vreeswijk-Noord' worden voor Laagraven diverse beleidsadviezen geformuleerd vanuit de diverse landschapstypen. Deze zijn in de verschillende dubbelbestemmingen vertaald in beschermende planregels voor het behoud en verbetering van historisch landschappelijke waarden. Ook hier geldt dat niet alle beschreven waarden door middel van een bestemmingsplan kunnen worden beschermd, vandaar dat met vier historische landschapstypen volstaan kan worden met twee dubbelbestemmingen.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient uitgegaan te worden van een gedegen landschappelijke afweging. Van geval tot geval moet worden overwogen welke historisch-landschappelijke kwaliteiten aanwezig zijn en hoe deze het beste kunnen worden beschermd of meegenomen worden in ontwikkelingen. Daarbij zal ook een afweging worden gemaakt met andere functies en kwaliteiten.
De beleidsadviezen uit het rapport 'Cultuurhistorisch erfgoed in de gemeenteNieuwegein, deelproduct 1 plangebieden Laagraven en Vreeswijk-Noord' dienen als een algemene checklist die van geval tot geval kan worden aangevuld.
4.3.5 Waterhuishouding
Waterbeheer en watertoets
Het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied vallen onder verantwoordelijkheid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In het kader van de verplichte watertoets zal het bestemmingsplan met het Hoogheemraadschap besproken worden.
Bij het overleg is de aard van het bestemmingsplan toegelicht en zijn de in het plan relevante waterhuishoudkundige aspecten besproken. De resultaten van dit overleg zijn verwerkt in deze waterparagraaf, op de verbeelding en in de regels.
Een verslag van het overleg met het Hoogheemraadschap wordt te zijner tijd als bijlage bij de toelichting opgenomen.
Waterkwantiteit en waterkwaliteit
De watergangen hebben een functie voor de aan- en afvoer van water en voor de waterberging. Vooral de primaire watergangen zijn in dit verband van belang. Daarnaast hebben ze een belangrijke betekenis voor de belevingswaarde en de ecologische potenties van het gebied. In verband daarmee is het van belang om de bestaande watergangen in het plangebied vast te leggen en te beschermen door concrete bestemming van het oppervlaktewater. In de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen voor wegen en groenvoorzieningen wordt tevens rekening gehouden met mogelijke toekomstige uitbreidingen van open water ten behoeve van waterberging of andere waterstaatkundige doelen.
Het bestemmingsplan Laagraven is een beheerplan. Het bestaande water wordt direct bestemd als water. Binnen de recreatieve bestemming wordt de waterplas nader aangeduid.
Over het algemeen geldt bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen dat er gestreefd wordt naar: afkoppelen van schone verharde oppervlakten, tegengaan demping van bestaand open water en voorkomen van diffuse verontreinigingen door te bouwen met duurzame niet uitloogbare materialen. Bij de inrichting van het open water dient rekening te worden gehouden met de eisen die flora en fauna hieraan stellen.
Waterkeringen
Langs de westkant van het plangebied loopt het Amsterdam-Rijnkanaal. De waterkering langs het Amsterdam-Rijnkanaal bestaat uit een damwand plus achterliggende kade. De kering is in beheer bij Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat hanteert een bebouwingsvrije zone vanuit de damwand van 30 m.
Voor de overige waterkeringen in het plangebied (in beheer bij het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden) wordt uitgegaan van een strook van 10 m vanuit de waterlijn. Deze bebouwingsvrije zone wordt door een op de functie toegesneden dubbelbestemming veiliggesteld.
Verbeelding en regels
De hoofdwatergangen zijn op de verbeelding terug te vinden. Langs de hoofdwaterkering en de hoofdwatergangen is de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden van toepassing. Een ontheffing hierop is noodzakelijk bij: het uitvoeren van werkzaamheden aan of langs watergangen, dempen en graven van watergangen en het verwijderen en aanleggen van waterstaatkundige kunstwerken.
Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: 'het standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan.
In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het hoogheemraadschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en 1.000 m2 in landelijk gebied is een Watervergunning nodig.
4.4 Milieu
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
Bestemmingsplan 'Laagraven' is een beheerplan. Voor dit bestemmingsplan is het daarom niet nodig uitgebreid onderzoek uit te voeren en wordt volstaan met een beschrijving van de milieuaspecten. Wel zal het bestaande, vanuit de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein (Liesbosch) beperkt worden tot die deelgebieden waar zich daadwerkelijk 'grote lawaaimakers' bevinden.
4.4.1 Industrielawaai
Zoals eerder aangegeven (zie paragraaf 2.8.2) is een groot deel van het bedrijventerrein Liesbosch in de jaren ’90 aangemerkt als gezoneerd industrieterrein. De gemeente Nieuwegein heeft aangegeven dat dit, gezien de huidige bedrijfsactiviteiten, niet overal meer zinvol is. De gemeente wil dan ook het gezoneerde terrein terugbrengen tot alleen de percelen waarvoor de geluidzonering noodzakelijk, dan wel wenselijk is.
Op de hoek van de Ravensewetering en de Laagravenseweg bevindt zich buiten het plangebied een verdeelstation van Eneco. De trafocentrale dient te worden beschouwd als een grote lawaaimaker, echter ligt deze momenteel nog niet op een gezoneerd industrieterrein.
Voor beide gebieden wordt door de gemeente een nieuw bestemmingsplan voorbereid.
Een geluidzone kan, op grond van de Wet geluidhinder, alleen worden aangepast/nieuw gevestigd door de vaststelling van een bestemmingsplan waarin de nieuwe geluidzone is opgenomen. De totale geluidsbelasting ten gevolge van alle vergunningsplichtige inrichtingen, mag buiten de nieuwe geluidzone niet groter zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Hiermee worden bestaande rechten van vergunningsplichtige bedrijven beschermd. De nieuwe/verkleinde zone moet dus ten minste op de berekende 50 dB(A)-geluidscontour liggen. Eventueel bestaande hogere waarden op geluidsgevoelige bestemmingen die in de nieuwe situatie buiten de verkleinde geluidzone komen te liggen, vervallen van rechtswege.
Op basis van artikel 42 van de Wet geluidhinder dient bij het wijzigen van een geluidzone akoestisch onderzoek te worden verricht. Door het ingenieursbureau Tauw bv is akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn weergegeven in het rapport 'Akoestisch onderzoek bedrijventerreinen te Nieuwegein',(kenmerk R001-4760172RVN-ege-V04-NL, d.d. 16 december 2011) .
Met de voorstellen uit het akoestisch onderzoek wordt de bestaande situatie vastgelegd. Daarbij is zowel rekening gehouden met de aanwezige bedrijven als met de aanwezige woningen. Doordat zowel het 'gezoneerde industrieterrein' als de bijbehorende 'geluidzone industrielawaai' wordt verkleind verandert de feitelijke situatie voor de woningen en bedrijven niet, zeker niet wat betreft de beleving van het industrielawaai.
Aanpassingen begrenzing zonering industrieterrein
Voor het bedrijventerrein Liesbosch wordt in het akoestisch rapport voorgesteld om de zonering van het industrieterrein te verkleinen, zoals weergegeven in navolgende afbeelding. Deze nieuwe zonering zal in het nieuwe bestemmingsplan Liesbosch op de verbeelding worden overgenomen.
![]() |
Afbeelding - Nieuwe begrenzing gezoneerd industrieterrein Liesbosch
Berekende geluidscontouren
In het akoestisch onderzoek is voor de berekening van de huidige 50 dB(A)-geluidscontour uitgegaan van de voorgestelde nieuwe begrenzing van het gezoneerde industrieterrein. Daarbij wordt in het onderzoek aangetoond dat de nieuw berekende geluidscontouren ruimschoots binnen de geldende geluidszone liggen.
![]() |
Afbeelding - Berekende geluidscontouren gezoneerd industrieterrein Liesbosch
Ten behoeve van het bedrijventerrein Liesbosch zijn in het verleden 'MTG-waarden' dan wel hogere grenswaarden vastgesteld. In het akoestisch rapport zijn de berekende geluidsbelastingen op de diverse waarneempunten opgenomen. Op geen van de waarneempunten wordt een hogere geluidbelasting berekend dan de maximale ontheffingswaarde van 60 dB(A) etmaalwaarde voor bestaande geluidsgevoelige bestemmingen.
Nieuwe geluidzone industrielawaai
In het akoestisch rapport wordt op basis van de geluidsberekeningen voor bedrijventerrein Liesbosch een nieuwe 'geluidzone industrielawaai' voorgesteld. In navolgende afbeelding wordt de nieuwe geluidzone industrielawaai in blauw aangegeven. Ter hoogte van het onderhavige plangebied Laagraven is de nieuwe geluidzone een stuk verkleind.
![]() |
Afbeelding - Nieuwe geluidzone industrielawaai bedrijventerrein Liesbosch
De bestaande hogere waarden bij geluidsgevoelige bestemmingen welke in de voorgestelde situatie niet meer binnen de geluidzone vallen, vervallen van rechtswege.
4.4.2 Bedrijven en milieuzonering
Bedrijvigheid en bedrijfswoningen
In paragraaf 2.8.3 is ingegaan op het aanwezige bedrijf. Op het terrein van het bedrijf is geen bedrijfswoning aanwezig; een nieuwe bedrijfswoning is niet wenselijk. De moderne bedrijfsvoering maakt de aanwezigheid van personeel 24 uur per dag nauwelijks meer noodzakelijk. Bovendien kan de aanwezigheid van bedrijfswoningen beperkingen opleggen aan de algemene toelaatbaarheid en bedrijfsvoering van bedrijven in de directe omgeving hiervan.
Horeca
Net als bij bedrijvigheid, wordt bij horeca, door eisen te stellen aan de toelaatbaarheid van deze activiteiten, ernaar gestreefd de milieubelasting voor gevoelige functies in de omgeving zo veel mogelijk te beperken. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten: horecagelegenheden worden volgens deze staat ingeschaald. In de Staat van Horeca-activiteiten wordt middels verschillende categorieën aangegeven of de milieubelasting van een horecagelegenheid toelaatbaar kan worden geacht. Voor een toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 4.
4.4.3 Externe veiligheid
In het plangebied wordt voldaan aan de normen voor het plaatsgebonden risico. Zoals in paragraaf 2.8.4.2 is aangegeven blijkt is nader onderzoek (zie bijlage 2) dat het groepsrisico, als gevolg van de aanwezige risicobronnen in en buiten het plangebied, acceptabel is.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waardoor het groepsrisico nog verder kan toenemen, zonder dat het college van B&W hierover een besluit heeft genomen. Nieuwe risicobedrijven zijn niet toegestaan.
Externe veiligheid vormt voor dit plan geen belemmering.
4.4.4 Luchtkwaliteit
In dit bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarvoor ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan luchtkwaliteitonderzoek moet worden uitgevoerd. Er is geen sprake van nieuwe situaties die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit. Dit bestemmingsplan legt alleen de huidige situatie vast.
4.4.5 Bodem
De bodemkwaliteit in het plangebied levert op basis van de beschikbare (archief)gegevens geen belemmeringen op voor de in het bestemmingsplan gestelde gebruiksfuncties. Indien voor een perceel via bodemonderzoeken is vastgesteld dat de bodemkwaliteit niet voldoende is voor de (voorgenomen) functie, dan zal de bodem minimaal functiegericht moeten worden gesaneerd.
4.5 Belemmeringen
Kabels en leidingen
Het Streekplan 2005-2015 van de provincie Utrecht geeft aan dat binnen een leidingenstrook niet mag worden gebouwd. Daarnaast kent een leidingenstrook een veiligheidszone (totale breedte van 55 m) en een toetsingsgebied (totale breedte van 80 m). Binnen veiligheidszones mogen geen functies worden ontwikkeld die veel mensen aantrekken. De werkelijke breedte van de veiligheidszone is afhankelijk van de samenstelling van de te transporteren stoffen. In toetsingsgebieden kunnen, uit het oogpunt van veiligheid, nadere eisen worden gesteld aan met bebouwing samengaande ontwikkelingen.
De hogedruk aardgasleiding ligt in een regionale leidingenstrook van 35 m en kent zelf een strook van 10 m.
Straalverbinding
Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de straalverbinding Lopik-Houten (NDU). Deze straalverbinding heeft ter hoogte van het plangebied een maximaal toegestane bouwhoogte ter plaatse van de leiding van 27 m +NAP en wordt als zodanig als vrijwaringszone opgenomen.
Hoogspanningsverbinding
Direct ten noorden van het plangebied loopt een bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding van de NV Regionale Energiemaatschappij Utrecht. In de privaatrechtelijk geregelde zakelijk recht-strook van 25 meter aan weerszijden van de leiding zijn geen bouwwerken toelaatbaar zonder toestemming van de beheerder. De zakelijk recht-strook loopt net over het plangebied heen.
Radarverstoring
Het plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied rondom de radar van Soesterberg. Nieuwe bouwplannen moeten worden getoetst op eventuele verstoringseffecten. Om dit te borgen dienen de maximaal toegestane hoogtes te worden opgenomen in het bestemmingsplan.
Binnen dit plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die invloed kunnen hebben op de radar.
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet
5.1 Inleiding
In hoofdstuk 2 en 4 is de bestaande situatie in en de ruimtelijke ambitie van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat tevens een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.
Bestemmingsplan 'Laagraven' is een beheerplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Daarmee wordt bedoeld dat de bestaande situatie is vastgelegd en is voorzien van een actuele regeling en dat er alleen nieuwe ontwikkelingen in worden opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld.
5.1.1 Algemeen
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een of meerdere verbeeldingen. De verbeelding of te wel 'de geometrische plaatsbepaling van het plangebied en de daarin aangewezen bestemmingen' en planregels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en verbeeldingen en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.
De juridische opzet van een bestemmingsplan moet voldoen aan de volgende uitgangspunten:
- a. De doelstellingen van het plan moeten duidelijk zijn verwoord. Het bestemmingsplan dient mogelijkheden te bieden om hetzij direct hetzij indirect deze doelstellingen te kunnen realiseren.
- b. Het procesmatige- en ontwikkelingsgerichte karakter van de ruimtelijke ordening moet er in tot uitdrukking komen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de bestaande situatie en gevestigde belangen enerzijds en met de gewenste functionele en ruimtelijke ontwikkelingen anderzijds.
Daarnaast moet de planmethodiek voldoen aan:
- rechtmatigheid en rechtszekerheid;
- doeltreffendheid en doelmatigheid;
- uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid;
- eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid.
Tevens is het gehele plan digitaal raadpleegbaar. Dit houdt in dat alle onderdelen van het bestemmingsplan, dus ook de afbeeldingen, digitaal beschikbaar zijn.
5.1.2 Toelichting op de verbeelding
De verbeelding van dit bestemmingsplan bestaat -in de analoge 'papieren' versie- uit twee kaartbladen (schaal 1:2.000). Met behulp van letteraanduidingen en/of arceringen zijn de diverse gebieds- en functionele bestemmingen weergegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering.
De opzet van de verbeelding is in overeenstemming met de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008). De verbeelding is conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen) opgesteld.
5.1.3 Toelichting op de regels
Algemeen
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van bebouwing.
De regels worden hierna per bestemming nader toegelicht.
De opzet van de regels is in overeenstemming met de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008) en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening, de -per 1 oktober 2010 in werking getreden- Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) Invoeringswet Wabo en andere, daarmee samenhangende wet- en regelgeving.
Hoofdopzet
De hoofdopzet van de regels is als volgt:
- Inleidende regels, waarin de nodige begripsomschrijvingen en regels voor de wijze van meten zijn opgenomen. Deze zijn in overeenstemming met SVBP2008.
- Bestemmingsregels, waarin bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is eveneens conform de eisen van de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2008. De diverse bestemmingen in dit plan komen hierna aan de orde.
- Algemene regels en Overgangsregels. Daarin zijn opgenomen: de Anti-dubbeltelbepaling, de Algemene bouwregels, de Algemene gebruiksregels, de Algemene afwijkingsregels, de Algemene wijzigingsregels en de Algemene procedureregels. In de Overgangsregels zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Op deze regels wordt hierna nader ingegaan.
Opzet per bestemming
Per bestemming is de opzet van de regels als volgt:
- Bestemmingsomschrijving
Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Of dit zo is, hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten.
De bestemmingsomschrijving vormt de eerste toetsing van (bouw)initiatieven. Indien een initiatief niet voldoet aan de bestemmingsomschrijving dan moet deze worden beschouwd als strijdig met het bestemmingsplan. - Aanduidingen
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis waardoor zij niet alleen voorkomen in de analoge en digitale verbeelding van een bestemmingsplan, maar ook in de planregels.
Er zijn in het algemeen zes soorten aanduidingen te onderscheiden:- 1. gebiedsaanduidingen;
- 2. functieaanduidingen;
- 3. bouwvlakken;
- 4. bouwaanduidingen;
- 5. maatvoeringsaanduidingen;
- 6. figuren.
- Bouwregels
De bouwregels geven samen met de bepalingen op de verbeelding de situering en de maximale afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken binnen de betreffende bestemming aan. Soms is een bouwvlak aangegeven waarbinnen het (hoofd)gebouw mag worden gebouwd. Buiten het bouwvlak mag vaak ook worden gebouwd, maar dan gaat het om bijvoorbeeld erfbebouwing of terreinafscheidingen.
De toetsing hieraan vindt in principe pas plaats indien duidelijk is dat het voorgenomen gebruik van het bouwwerk in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving bij de bestemming. - Nadere eisen
In deze bepaling staan specifiek voor de bestemming geldende nadere eisen. Op grond van deze bepaling kunnen nadere eisen worden gesteld aan bijvoorbeeld de situering van bebouwing op een perceel.
5.2 Bestemmingsbepalingen
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
5.2.1 Bestemmingen
Agrarisch (A)
Een deel van de gronden heeft de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming zijn agrarische bedrijven toegestaan. De gronden zijn mede bestemd voor recreatief medegebruik.
De agrarische hoofdbebouwing is toegestaan binnen het agrarische bouwvlak. De bedrijfswoningen worden op de verbeelding aangeduid.
Op de in het plangebied voorkomende agrarische bedrijven is intensieve veehouderij, ook als neventak, uitgesloten. Dat gezien de omvang van de agrarische bedrijven en de ligging van geurgevoelige objecten, met name woningen, in de omgeving.
Ten aanzien van agrarische gronden waar fruit- of boomteelt plaatsvindt of wordt overwogen is bepaald dat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen ten behoeve van boom- en fruitteelt binnen een afstand van 30 m tot een woning, niet zijnde de bedrijfswoning van het bedrijf waar de fruitteelt plaatsvindt, niet is toegestaan. Dat om gevoelige objecten, met name woningen, in de omgeving te beschermen tegen (mogelijk) schadelijke gevolgen van het gebruik van dergelijke middelen.
In de bestemming zijn een aantal specifieke wijzigingsbevoegdheden opgenomen:
- het vergroten of wijzigen van de vorm van een agrarisch bouwvlak ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
- bij bedrijfsbeëindiging in de bestemming 'Wonen', mits de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, alle gebouwen in de nieuwe woonbestemming worden opgenomen; het aantal woningen niet toeneemt.
- in de bestemming 'Recreatie', waaronder een kampeerboerderij, mits de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieuaspecten. De aanleg van nieuwe volkstuinen is niet toegestaan.
Bedrijf (B)
De bestemming Bedrijf is toegekend aan de gronden in eerste instantie bedoeld voor bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 1 en 2. Ten behoeve van het bestaande (zwaardere) bedrijf aan de Koppeldijk is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in vlees en vleeswaren' opgenomen. Voor het terrein aan de Overeindseweg 25 wordt door middel van functie-aanduidingen de beoogde functieverbreding mogelijk gemaakt.
Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven, waarbinnen de bebouwing mag worden gerealiseerd. Van enkele in de specifieke gebruiksregels gehanteerde begrippen, zoals 'inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' en 'risicovolle inrichtingen' zijn begripsomschrijvingen opgenomen in artikel 1 van de regels.
Groen (G)
Binnen de bestemming Groen zijn alleen de hoofdgroenstructuren opgenomen. Het overige groen is niet apart bestemd, maar valt binnen andere bestemmingen zoals Verkeer, of Verkeers- en verblijfsgebied. In de groenbestemming zijn ook waterpartijen toegestaan.
Horeca
Het horecabedrijf bij de recreatieplas heeft een horecabestemming gekregen. De toegestane horecafuncties komen voort uit de Staat van Horeca-activiteiten die bij de regels is opgenomen. Ten behoeve van de waterwavebaan onder het horecabedrijf is de functie-aanduiding opgenomen.
Natuur (N)
De gebieden met landschaps- en natuurwaarden zijn bestemd als Natuur. Het betreft de natuur langs het inundatiekanaal. Ter bescherming van de natuurwaarden geldt binnen deze bestemming een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (i.v.m aanlegvergunning). Bij de afweging of een vergunning wordt verleend, wordt getoetst aan de landschaps- en natuurwaarden van het gebied.
Recreatie (R)
De recreatiegebieden hebben de bestemming recreatie gekregen. De recreatietuinen en de manege hebben een specifieke functieaanduiding binnen de recreatiebestemming. De aanwezige bedrijfswoning bij de manege is op de verbeelding aangeduid. Het afschermende groen op het terrein van de recreatietuinen is aangeduid.
Het gehele terrein van de recreatieplas (inclusief het water) is aangeduid als 'evenemententerrein'. In de regels zijn de randvoorwaarden opgenomen.
De waterplas heeft een waterbergende functie en is dus als zodanig op de verbeelding aangeduid.
Sport (S)
De golfbaan is als Sport bestemd.
Verkeer (V) & Verkeer - Verblijfsgebied (V-VB)
De gronden met verschillende verkeersfuncties zijn ondergebracht in twee afzonderlijke bestemmingen, te weten 'Verkeer (V)' en 'Verkeer - Verblijfsgebied (V-VB)'. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de doorgaande (hoofd)ontsluitingswegen en lokale wegen.
De doorgaande Houtenseweg heeft de ruime bestemming 'Verkeer' gekregen. De bestemming Verkeer is ruim genomen, zodat ook aanpassingen aan wegen mogelijk zijn. Het aantal rijstroken mag daarbij echter niet toenemen en is daarom in de regels vastgelegd. Het vastleggen van het aantal rijstroken, conform artikel 3.3.1 Bro, dient om de breedte van de onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder te bepalen.
De Overeindseweg en Heemsteedsekanaaldijk zijn bestemd als 'Verkeer- Verblijfsgebied'.
Binnen de beide verkeersbestemmingen zijn verschillende verkeersfuncties zijn ondergebracht. Vanwege de mogelijke aanwezigheid van duikers op gronden met een verkeersbestemming zijn ook waterlopen en dergelijke toegestaan. Binnen de beide verkeersbestemmingen kunnen ook geluidwerende voorzieningen worden gerealiseerd.
Water (WA)
Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied gelegen (hoofd)waterlopen. Op deze gronden zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk ten dienste van het water en de waterhuishouding en het verkeer te water. Naast deze bestemmingsregeling kunnen ook andere regelingen van toepassing zijn, zoals de Keur van het Waterschap en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater.
Wonen (W)
Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied voorkomende woningen. Binnen de woonbestemming zijn mogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteit.
Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is per bestemmingsvlak het aantal toegestane woningen op de verbeelding aangegeven. In de regels zijn de verdere eisen ten aanzien van de toegestane bebouwing opgenomen.
5.2.2 Dubbelbestemmingen
Leiding-Gas / Leiding - Hoogspanningsverbinding
Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen voor de in het plangebied planologisch relevante leidingen. De bestemmingen hebben betrekking op de in het plangebied gelegen hogedruk aargastransportleiding en de bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding.
Binnen de dubbelbestemming geldt dat de betreffende dubbelbestemming primair is ten opzichte van de overige voor deze gronden onderliggende bestemmingen.
Bebouwing ten dienste van deze samenvallende, secundaire, bestemming is uitsluitend toegestaan na vrijstelling door burgemeester en wethouders. Daarbij wordt getoetst aan de belangen verbonden met de betreffende leiding.
Waarde - Archeologie 2, 4 en 8
![]() |
Afbeelding - Waarde - Archeologie 2, 4 en 8
Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen ter bescherming van de aanwezige (Waarde - Archeologie 2) en de te verwachten (Waarde - Archeologie 4 en 8) archeologische waarden in het gebied. De dubbelbestemmingen betreffende de te verwachten archeologische waarden (Waarde – Archeologie 4 en 8) zijn qua regels elk afgestemd op de mate waarin en diepte waarop in de betreffende gronden archeologische waarden zijn te verwachten.
Deze bestemmingen zijn primair ten opzichte van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in die zin dat bebouwing en andere werken of werkzaamheden ten dienste van deze samenvallende bestemmingen uitsluitend zijn toegestaan met een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, met specifieke voorwaarden gericht op bescherming van de (mogelijke) archeologische waarden.
Waarde - Cultuurhistorie 1 t/m 2
![]() |
Afbeelding - Waarde - Cultuurhistorie 1 en 2
Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen ter bescherming van de aanwezige historische landschapswaarden. De dubbelbestemmingen betreffende de geïnventariseerde cultuurhistorische waarden.
Deze bestemmingen zijn primair ten opzichte van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in die zin dat bebouwing en andere werken of werkzaamheden ten dienste van deze samenvallende bestemmingen uitsluitend zijn toegestaan met een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders, met specifieke voorwaarden gericht op bescherming van de (mogelijke) cultuurhistorische landschapswaarden.
Op de verbeelding is de karakteristieke bebouwing aangeduid. Deze zijn mede bestemd voor instandhouding van de situering, massa, kapvorm, hoogtematen, gevelindeling en waardevolle detailsvan de betreffende bouwwerken, een en ander conform het bepaalde in het als bijlage 1 opgenomen rapport 'Raap-Rapport 2538, Cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Nieuwegein, deelproduct 1 plangebiedenLaagraven en Vreeswijk-Noord'. De bebouwingsmaten van de karakteristieke bouwwerken zijn gefixeerd. De karakteristieke bouwwerken mogen niet zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders worden gesloopt.
Waterstaat
Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering is in de regels een dubbelbestemming met omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming. Het bouwen van gebouwen is in het geheel uitgesloten.
In dit bestemmingsplan zijn de lig- en overnachtingsplaatsen ten westen van het Inundatiekanaal, ten behoeve van de beroepsvaart, in de regels vastgelegd.
5.3 Algemene En Overgangsregels
5.3.1 Anti-dubbeltelbepaling
De formulering van de overgangsregels is voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening. De bepaling beoogt te voorkomen dat dezelfde oppervlakte aan grond meermaals wordt gebruikt als berekeningsgrondslag voor het toestaan van bouwplannen, waardoor er op een bepaald stuk grond in de praktijk meer wordt gebouwd dan in het bestemmingsplan de bedoeling is.
5.3.2 Algemene bouwregels
De bepalingen beogen te voorkomen dat bouwwerken die qua plaats en afmetingen afwijken van de bestemmings- en andere regels, maar wel legaal tot stand zijn gekomen, ten onrechte onder het overgangsrecht komen te vallen.
Ook wordt aangegeven welke overschrijdingen van bouwgrenzen toegestaan zijn.
5.3.3 Algemene gebruiksregels
In het artikel zijn voorbeelden gegeven van gebruik van de gronden dat als strijdig gebruik is aangemerkt.
5.3.4 Algemene aanduidingsregel
Geluidzone - industrielawaai
De 'geluidzone - industrielawaai', zoals deze geldt op grond van de Wet geluidhinder, is in de regels terug te vinden als gebiedsaanduiding. Het gaat hierbij zowel om de geluidzone vanwege het industrieterrein De Liesbosch als om die van industrieterrein Laagraven (Trafocentrale).
Veiligheidszone - bevi
In het gebied grenzend aan het plangebied brengen met name de 'kegelmeerplaatsen' (meerplaatsen voor bepaalde gastankschepen) nabij de Plofsluis een veiligheidsrisico met zich mee. De daaruit voortvloeiende veilgheidszone - bevi ligt deels over het plangebied. In de regels is bepaald dat binnen die zone geen (beperkt) kwetsbare objecten, zoals woningen, zijn toegestaan.
Vrijwaringszone - straalpad
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' in de regels een hoogtebeperking opgenomen.
5.3.5 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen op de in dit artikel genoemde, relatief ondergeschikte punten een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bepalingen van het plan. Het gaat daarbij om het realiseren van nutsvoorzieningen van beperkte omvang, ondergeschikte afwijkingen van diverse in het plan getrokken grenzen en het in beperkte mate afwijken van de diverse maten en percentages.
5.3.6 Algemene wijzigingsregels
Het plan bevat wijzigingsbevoegdheden van burgemeester en wethouders om in een aantal situaties de bestemmingsgrenzen, zoals weergegeven op de verbeelding, te overschrijden:
- a. wanneer dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- b. wanneer de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft toestaan kan het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast.
De overschrijdingen dienen beperkt te blijven. Ze mogen maximaal 3 m bedragen en geen van de bij wijziging betrokken bestemmingsvlakken mag met meer dan 10% worden vergroot of verkleind.
5.3.7 Overgangs- en slotregels
De formulering van de overgangsregels is voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening. Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
De slotregel regelt de naam waarmee het bestemmingsplan kan worden aangehaald, bestemmingsplan Laagraven.
5.4 Bijlagen Bij De Regels
Bij de regels zijn de volgende bijlagen opgenomen, te weten:
- bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- bijlage Nadere toelichting staat van bedrijfsactiviteiten;
- bijlage Staat van toelaatbare bedrijven;
- bijlage Staat van Horeca-activiteiten.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan 'Laagraven' betreft met name een aanpassing van een aantal verouderde bestemmingsplannen, waarbij het juridisch en planologisch instrumentarium is geactualiseerd. Dit bestemmingsplan is dus consoliderend van aard.
De exploitatieopzet vormt een onderdeel van de jaarrekening van het gemeentelijk Grondbedrijf. Omdat het plan consoliderend is opgezet, zullen er ten aanzien van de exploitatieopzet geen wijzigingen optreden.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorontwerp van het bestemmingsplan Laagraven is, conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), voorgelegd aan de betreffende instanties. Daarnaast is, overeenkomstig artikel 1.3.1., tweede lid van het Bro, het voorontwerp-bestemmingsplan ter inzage gelegd van 9 februari 2012 tot en met 23 februari. Gedurende deze periode is de mogelijkheid geboden om inspraakreacties in te dienen. De resultaten van beide procedures zijn verwerkt in paragrafen 6.2.1 en 6.2.2.
Na inspraak en vooroverleg zal het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. De resultaten van deze procedures zullen te zijner tijd in deze toelichting worden vermeld.
6.2.1 Resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro
geadresseerde instantie | reactie ja/nee | reagerende instantie | volg- no |
VROM-Inspectie, Regio Noordwest | nee | ||
Ministerie van Economische Zaken, Regio Noord-West | nee | ||
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) Directie Regionale Zaken West | nee | ||
Dienst Landelijk Gebied Regio West | nee | ||
Rijkswaterstaat Utrecht | nee | ||
Commando Diensten Centra Dienst Vastgoed Defensie – Directie West Afdeling Ruimtelijke Ordening en Milieu | nee | ||
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed | nee | ||
Provincie Utrecht, Afdeling Ruimte | ja | Provincie Utrecht, Afdeling Ruimte | A1 |
Bestuur Regio Utrecht | nee | ||
Burgemeester en wethouders van de gemeente Houten | nee | ||
Burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht | nee | ||
Burgemeester en wethouders van de gemeente Vianen | nee | ||
Burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein | nee | ||
Recreatieschap Stichtse Groenlanden | ja | Recreatie Midden Nederland | A2 |
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden | ja | Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden | A3 |
KPN Operations Vastnet | nee | ||
KPN BV W& O NO | nee | ||
Vitens | nee | ||
N.V. Nederlandse Gasunie | ja | N.V. Nederlandse Gasunie | A4 |
ProRail B.V. Regio Randstad Noord | nee | ||
Connexxion Openbaar Vervoer | nee | ||
ENECO Energie Infra Utrecht N.V. | nee | ||
Nuon Power Generation | nee | ||
Tennet TSO B.V. | nee | ||
Kamer van Koophandel Utrecht | nee | ||
Vereniging voor Industrie en Handel Nieuwegein, VINH-secretariaat | nee | ||
Natuur en Milieufederatie Utrecht | nee | ||
IVN, Afdeling Nieuwegein en omstreken | nee | ||
Waternet | nee | ||
Brandweer, afdeling Preventie | nee | ||
VRU District Binnensticht Lekstroom | nee | ||
Vogelwacht | nee | ||
Stichting Middenstandscentrale Nieuwegein | nee | ||
Koninklijke Horeca Nederland, afdeling Nieuwegein | nee | ||
Politie Utrecht | nee | ||
Gemeentelijke monumentencommissie | nee | ||
Woningcorporatie | nee | ||
Winkeliersvereniging Vreeswijk (Kom Vreeswijk) | nee | ||
Wijknetwerken Wijkplatform Vreeswijk (Kom Vreeswijk en Vreeswijk-Noord) | nee |
De reacties van de instanties die inhoudelijk gereageerd hebben zijn in onderstaande tabel weergegeven, met daarnaast steeds het commentaar van de gemeente:
volg no. | reactie | beantwoording gemeente |
A1 | Provincie Utrecht Geen strijdigheden met provinciale belangen. Aanbeveling om de plantoelichting aan te vullen en te actualiseren met de nieuwe beleidsnota's: - De nieuwe Provinciale Structuurvisie 2013-2025; - De nieuwe Provinciale Verordening - De kwaliteitsgids Nieuwe Hollandse Waterlinie - Het project Linieland | Aanbeveling wordt overgenomen. De nieuwe beleidsnota's worden opgenomen. |
A2 | Recreatie Midden Nederland | |
A2.1 | Meer flexibiliteit voor ontwikkelingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de visie Laagraven. | In het voorontwerp bestemmingsplan zijn de recreatieve bestemmingen uitgebreid ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan. Dit biedt een gewenste flexibiliteit. Ontwikkelingen in de toekomst zullen worden getoetst op basis van het nieuwe bestemmingsplan. De ontwikkelingen zijn niet concreet genoeg om in dit actualiserend bestemmingsplan positief te bestemmen. |
A2.2 | Bestemming recreatie zo ruim mogelijk houden en zo weinig mogelijk specifieke aanduidingen. | De bestemming en specifieke aanduidingen zijn zorgvuldig afgestemd op het huidige recreatieve gebruik, de flexibiliteit in recreatief gebruik en voorkomen van overlast. Meer flexibiliteit is afgewogen maar vanwege het risico op overlast is dit niet opgenomen in het bestemmingsplan. |
A2.3 | Toestaan van lawaaisporten als modelvliegen, modelbootjes, kleiduiven schieten jetskiën etc. | Vanwege het risico op overlast wordt het vrijgeven voor lawaaisporten niet opgenomen. |
A2.4 | Voor de ecologische verbindingszone is een uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning opgenomen voor werkzaamheden als verharden en graven. Voorstel is om dit uitvoeringsverbod te laten vervallen voor meer flexibiliteit in het recreatief gebruik. | Dit uitvoeringsverbod blijft van toepassing. Een omgevingsvergunning is een goed instrument om zowel de ecologische verbindingszone te beschermen als een afweging te maken waar verhard en gegraven mag worden. |
A3 | Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden | |
A3.1 | Opnemen van een dubbelbestemming 'Waterstaat – waterkering' voor de oostelijke oevers direct gelegen langs het Amsterdam-Rijnkanaal en voor de oevers van de zijwateren van het Amsterdam-Rijnkanaal. | Deze bestemming is zowel op de verbeelding als in de regels opgenomen. |
A3.2 | Plantoelichting aanvullen met het actuele beleid van De Stichtse Rijnlanden. | Het actuele beleid is opgenomen in de plantoelichting. |
A4 | NV Nederlandse Gasunie | |
A4.1 | Lid 14.1 de druk en de diameter van de leiding niet benoemen. | Dit kunnen we niet wijzigen. De druk en diameter moet benoemd worden omdat dit gerelateerd is aan de risico's zoals berekend. Bij vervanging door een andere leiding moeten deze berekeningen blijven kloppen. |
A4.2 | Verwijderen/ vellen/ rooien van diepwortelende beplanting opnemen onder 14.4.1.c. | Dit wordt opgenomen. Het roeren van de grond is de maatgevende risicofactor bij buisleidingen. Regels hierover in het bestemmingsplan zijn daarom gewenst. |
A4.3 | Artikel “Leiding-Gas“ aanpassen. Bij dubbelbestemming “Leiding-Gas” krijgt bij samen vallen met andere dubbel bestemming “Leiding Gas” voorrang. | In het bestemmingsplan wordt met dubbelbestemmingen geen voorrang geregeld. Beide bestemmingen kunnen. |
6.2.2 Resultaten inspraak
De hieronder vermelde inspraakreacties is tijdens de inspraakperiode ingediend.
volg no. | reactie | beantwoording gemeente |
B1 | Inspreker 1 Aanpassing bouwhoogte van de recreatietuinhuizen ter plaatse van de volkstuinen naar 4,95m. | De bouwhoogte hoeft niet te worden aangepast. Een bouwhoogte van 4,5m is toegestaan. Afhankelijk van het bouwplan kan burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor een overschrijding van 10%; het toestaan van een bouwhoogte van 4,95 m. De inspreker heeft na zijn inspraakreactie laten weten dat hij bij nader inzien de huidige situatie wil behouden en bouwhoogtes niet wil verruimen. |
6.2.3 Resultaten ter visielegging ontwerp-bestemmingsplan
Het ontwerp van het bestemmingsplan Laagraven heeft, tezamen met de daarbij behorende bijlagen, met ingang van 15 november 2012 tot en met 27 december 2012 voor een ieder ter inzage gelegen. Van deze ter visielegging is openbare kennisgeving gedaan aan het begin van bovengenoemde termijn. Gedurende de periode van ter visielegging kon een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp-bestemmingsplan schriftelijk, mondeling dan wel digitaal kenbaar maken.
Ontvangen zienswijzen
In totaal zijn er twee zienswijzen ingediend tegen de inhoud van het ontwerp-bestemmingsplan. Beide zienswijzen zijn tijdig en correct ontvangen. Deze zijn derhalve ontvankelijk.
In de Notitie 'beantwoording zienswijze ontwerpbestemmingsplan Laagraven', zoals opgenomen in het raadsvoorstel bij het Vaststellingsbesluit, zijn de ingediende zienswijzen kort samengevat en is een beoordeling c.q. beantwoording gegeven.
Besluit tot vaststelling
Het bestemmingsplan Laagraven is op 27 februari 2013 door de gemeenteraad van Nieuwegein gewijzigd vastgesteld. Voor de inhoud van het besluit wordt verwezen naar de tekst van het Vaststellingsbesluit.
6.3 Handhaving
Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Een goede handhaving begint al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Indien bij het maken van het bestemmingsplan met een aantal factoren rekening wordt gehouden, kan de handhaving van het plan na inwerkingtreding worden vereenvoudigd.
Bij het onderhavige plan is als volgt met deze factoren omgegaan:
- Voldoende kenbaarheid van het plan:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Hiervoor gelden de gebruikelijke (deels wettelijk voorgeschreven) bekendmakingen; - Voldoende maatschappelijk draagvlak voor het plan:
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in voldoende mate door de belanghebbenden worden ondersteund. Uiteraard zal niet iedereen het voor de volle 100% eens zijn met het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter zeer wenselijk; - Een inzichtelijke en realistische regeling:
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet en niet onnodig beperkend, flexibel of ingewikkeld. Bovendien moeten de bepalingen goed interpreteerbaar en controleerbaar zijn. De voorschriften van het plan behoren niet meer te regelen dan noodzakelijk is; - Actief controle- en aanschrijvingsbeleid:
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de voorschriften worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
De zorg van de gemeente blijft dan ook uitgaan naar een duidelijk en actief aanschrijvingsbeleid en naar voldoende ambtelijke capaciteit voor de benodigde controles en handhavingprocedures. Leidraad hierbij is het door de gemeente vastgestelde beleidskader "handhaving fysieke veiligheid". Met name de hoofdstukken 4 en 5 geven aan hoe de gemeente invulling geeft aan haar handhavingstaak met betrekking tot bestemmingsplannen. Uitgangspunt daarbij is het door de gemeenteraad vastgestelde 'basisniveau'.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Deze bijlage is ontleend aan "Bedrijven en milieuzonering", Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009). Voor een toelichting op deze bijlage wordt verwezen naar bijlage 2Nadere toelichting staat van bedrijfsactiviteiten.
Categorale bedrijfsindeling AmerAdviseurs bv R.O. Amersfoort (v1; d.d. 2009)
AFSTANDEN IN METERS | INDICES | |||||||||
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | GEUR | STOF | GELUID | GEVAAR | CATEGORIE | VERKEER | BODEM | LUCHT | |
Tabel 1: Bedrijven | ||||||||||
01 | LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW | |||||||||
016 | Dienstverlening t.b.v. de landbouw: | |||||||||
016 | - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m² | 30 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
016 | - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
016 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m² | 30 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
016 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
0162 | KI-stations | 30 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
03 | VISSERIJ- EN VISTEELTBEDRIJVEN | |||||||||
0312 | Binnenvisserijbedrijven | 50 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
032 | Vis- en schaaldierkwekerijen | |||||||||
032 | - visteeltbedrijven | 50 | 0 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
10, 11 | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN | |||||||||
101, 102 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | |||||||||
101 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m² | 50 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | |||
101 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m² | 30 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
101, 102 | - loonslachterijen | 50 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
108 | - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m² | 50 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
102 | Visverwerkingsbedrijven: | |||||||||
102 | - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m² | 50 | 10 | 30 | 10 | 3.1 | 1 | |||
1031 | Aardappelproducten fabrieken: | |||||||||
1031 | - vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m² | 50 | 10 | 50 | 50 | R | 3.1 | 1 | ||
1032, 1039 | Groente- en fruitconservenfabrieken: | |||||||||
1052 | - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
1071 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: | |||||||||
1071 | - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
10821 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | |||||||||
10821 | - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
10821 | - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
1073 | Deegwarenfabrieken | 50 | 30 | 10 | 10 | 3.1 | 2 | |||
1102 t/m 1104 | Vervaardiging van wijn, cider e.d. | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
13 | VERVAARDIGING VAN TEXTIEL | |||||||||
133 | Textielveredelingsbedrijven | 50 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
139 | Vervaardiging van textielwaren | 10 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
139, 143 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen | 0 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
14 | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | |||||||||
141 | Vervaardiging kleding van leer | 30 | 0 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
141 | Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
142, 151 | Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont | 50 | 10 | 10 | 10 | 3.1 | 1 | B | L | |
15 | VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING) | |||||||||
151 | Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) | 50 | 10 | 30 | 10 | 3.1 | 2 | |||
152 | Schoenenfabrieken | 50 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
16 | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. | |||||||||
16102 | Houtconserveringsbedrijven: | |||||||||
16102 | - met zoutoplossingen | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
162 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m² | 0 | 30 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
162902 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | 10 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
17 | VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN | |||||||||
1712 | Papier- en kartonfabrieken: | |||||||||
1712 | - p.c. < 3 t/u | 50 | 30 | 50 | 30 | R | 3.1 | 1 | ||
58 | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | |||||||||
18129 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | B | ||
1814 | Grafische afwerking | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
1814 | Binderijen | 30 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
1813 | Grafische reproductie en zetten | 30 | 0 | 10 | 10 | 2 | 2 | B | ||
1814 | Overige grafische aktiviteiten | 30 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B | ||
182 | Reproductiebedrijven opgenomen media | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
20 | VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN | |||||||||
2120 | Farmaceutische productenfabrieken: | |||||||||
2120 | - formulering en afvullen geneesmiddelen | 50 | 10 | 50 | 50 | R | 3.1 | 2 | B | L |
2120 | - verbandmiddelenfabrieken | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
205903 | Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken | 50 | 10 | 50 | 50 | R | 3.1 | 3 | B | |
22 | VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF | |||||||||
221102 | Loopvlakvernieuwingsbedrijven: | |||||||||
221102 | - vloeropp. < 100 m² | 50 | 10 | 30 | 30 | 3.1 | 1 | |||
222 | Kunststofverwerkende bedrijven: | |||||||||
222 | - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen | 50 | 30 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
23 | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN | |||||||||
231 | Glasbewerkingsbedrijven | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
232, 234 | Aardewerkfabrieken: | |||||||||
232, 234 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | L | ||
237 | Natuursteenbewerkingsbedrijven: | |||||||||
237 | - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m² | 10 | 30 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
2391 | Slijp- en polijstmiddelen fabrieken | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
25, 31 | VERVAARD. EN REPARATIE VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.) | |||||||||
251, 331 | Constructiewerkplaatsen | |||||||||
251, 331 | - gesloten gebouw, p.o. < 200 m² | 30 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
255, 331 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m² | 30 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | B | ||
2562, 3311 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200 m² | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | B | ||
259, 331 | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m² | 30 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | B | ||
26, 28, 33 | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | |||||||||
26, 28, 33 | Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
26, 27, 33 | VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH. | |||||||||
293 | Elektrotechnische industrie n.e.g. | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
26, 33 | VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDH. | |||||||||
261, 263, 264, 331 | Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. incl. reparatie | 30 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | B | ||
2612 | Fabrieken voor gedrukte bedrading | 50 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | B | ||
26, 32, 33 | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | |||||||||
26, 32, 33 | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie | 30 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
30 | VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS) | |||||||||
301, 3315 | Scheepsbouw- en reparatiebedrijven: | |||||||||
301, 3315 | - houten schepen | 30 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
31 | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | |||||||||
9524 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² | 0 | 10 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
321 | Fabricage van munten, sieraden e.d. | 30 | 10 | 10 | 10 | 2 | 1 | B | ||
322 | Muziekinstrumentenfabrieken | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
323 | Sportartikelenfabrieken | 30 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
324 | Speelgoedartikelenfabrieken | 30 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
32991 | Sociale werkvoorziening | 0 | 30 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
32999 | Vervaardiging van overige goederen n.e.g. | 30 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
35 | PRODUCTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | |||||||||
35 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | |||||||||
35 | - < 10 MVA | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | B | ||
35 | - 10 - 100 MVA | 0 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | B | ||
35 | Gasdistributiebedrijven: | |||||||||
35 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
35 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
35 | - gasontvang- en -verdeelstations, cat. D | 0 | 0 | 50 | 50 | R | 3.1 | 1 | ||
35 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | |||||||||
35 | - blokverwarming | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
36 | WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER | |||||||||
36 | Waterwinning-/ bereiding- bedrijven: | |||||||||
36 | - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling | 10 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | |||
36 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | |||||||||
36 | - < 1 MW | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
41, 42, 43 | BOUWNIJVERHEID | |||||||||
41, 42, 43 | - bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m² | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
41, 42, 43 | Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m² | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
41, 42, 43 | - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² | 0 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | B | ||
45, 47 | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | |||||||||
451, 452, 454 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B | ||
45204 | Autobeklederijen | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
45204 | Autospuitinrichtingen | 50 | 30 | 30 | 30 | R | 3.1 | 1 | B | L |
45205 | Autowasserijen | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 3 | |||
453 | Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
46 | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | |||||||||
461 | Handelsbemiddeling (kantoren) | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
4621 | Grth in akkerbouwproducten en veevoeders | 30 | 30 | 50 | 30 | R | 3.1 | 2 | ||
4622 | Grth in bloemen en planten | 10 | 10 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
4624 | Grth in huiden, vellen en leder | 50 | 0 | 30 | 0 | 3.1 | 2 | |||
46217, 4631 | Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen | 30 | 10 | 30 | 50 | R | 3.1 | 2 | ||
4632, 4633 | Grth in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsoliën | 10 | 0 | 30 | 50 | R | 3.1 | 2 | ||
4634 | Grth in dranken | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
4635 | Grth in tabaksproducten | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
4636 | Grth in suiker, chocolade en suikerwerk | 10 | 10 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
4637 | Grth in koffie, thee, cacao en specerijen | 30 | 10 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
4638, 4639 | Grth in overige voedings- en genotmiddelen | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
464, 46733 | Grth in overige consumentenartikelen | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
46499 | Grth in vuurwerk en munitie: | |||||||||
46499 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton | 10 | 0 | 30 | 10 | V | 2 | 2 | ||
46499 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton | 10 | 0 | 30 | 50 | V | 3.1 | 2 | ||
46499 | - munitie | 0 | 0 | 30 | 30 | 2 | 2 | |||
46711 | Grth in vaste brandstoffen: | |||||||||
46711 | - klein, lokaal verzorgingsgebied | 10 | 50 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
4673 | Grth in hout en bouwmaterialen: | |||||||||
4673 | - algemeen: b.o. > 2000 m² | 0 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
4673 | - algemeen: b.o. <= 2000 m² | 0 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
46735 | zand en grind: | |||||||||
46735 | - algemeen: b.o. <= 200 m² | 0 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
4674 | Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | |||||||||
4674 | - algemeen: b.o. > 2.000 m² | 0 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
4674 | - algemeen: b.o. < = 2.000 m² | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
46752 | Grth in kunstmeststoffen | 30 | 30 | 30 | 30 | R | 2 | 1 | ||
4676 | Grth in overige intermediaire goederen | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
4677 | - autosloperijen: b.o. <= 1000 m² | 10 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
4677 | - overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m² | 10 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
466 | Grth in machines en apparaten: | |||||||||
466 | - overige | 0 | 10 | 50 | 0 | 3.1 | 2 | |||
466, 469 | Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
47 | DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN | |||||||||
4791 | Postorderbedrijven | 0 | 0 | 50 | 0 | 3.1 | 2 | |||
952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
55 | LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING | |||||||||
562 | Cateringbedrijven | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
49 | VERVOER OVER LAND | |||||||||
493 | Taxibedrijven | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
494 | - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m² | 0 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
495 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | B | ||
52 | DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER | |||||||||
52102, 52109 | Distributiecentra, pak- en koelhuizen | 30 | 10 | 50 | 50 | R | 3.1 | 2 | ||
52109 | Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
5221 | Autoparkeerterreinen, parkeergarages | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 3 | L | ||
53 | POST EN TELECOMMUNICATIE | |||||||||
531, 532 | Post- en koeriersdiensten | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
61 | Telecommunicatiebedrijven | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
61 | zendinstallaties: | |||||||||
61 | - FM en TV | 0 | 0 | 0 | 10 | 1 | 1 | |||
61 | - GSM en UMTS-steunzenders (indien omgevingsvergunningplichtig) | 0 | 0 | 0 | 10 | 1 | 1 | |||
77 | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | |||||||||
7711 | Personenautoverhuurbedrijven | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
7712, 7739 | Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) | 10 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
773 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen | 10 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
772 | Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
62 | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | |||||||||
62 | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
58, 63 | Datacentra | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
72 | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | |||||||||
721 | Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk | 30 | 10 | 30 | 30 | R | 2 | 1 | ||
722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | |||||||||
812 | Reinigingsbedrijven voor gebouwen | 50 | 10 | 30 | 30 | 3.1 | 1 | B | ||
74203 | Foto- en filmontwikkelcentrales | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B | ||
82992 | Veilingen voor huisraad, kunst e.d. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 2 | |||
84 | OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN | |||||||||
8425 | Brandweerkazernes | 0 | 0 | 50C | 0 | 3.1 | 1 | |||
37, 38, 39 | MILIEUDIENSTVERLENING | |||||||||
3700 | rioolgemalen | 30 | 0 | 10 | 0 | 2 | 1 | |||
381 | Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. | 50 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
381 | Gemeentewerven (afval-inzameldepots) | 30 | 30 | 50 | 30 | R | 3.1 | 2 | B | |
382 | Afvalverwerkingsbedrijven: | |||||||||
382 | - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) | 50 | 10 | 30 | 10 | 3.1 | 1 | L | ||
382 | - verwerking fotochemisch en galvano-afval | 10 | 10 | 30 | 30 | R | 2 | 1 | B | L |
59 | CULTUUR, SPORT EN RECREATIE | |||||||||
591, 592, 601, 602 | Studio's (film, TV, radio, geluid) | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
931 | Skelter- en kartbanen, in een hal | 10 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
931 | Sportscholen, gymnastiekzalen | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
96 | OVERIGE DIENSTVERLENING | |||||||||
96011 | Wasserijen en strijkinrichtingen | 30 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
96011 | Tapijtreinigingsbedrijven | 30 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | L | ||
96012 | Chemische wasserijen en ververijen | 30 | 0 | 30 | 30 | R | 2 | 2 | B | L |
96013 | Wasverzendinrichtingen | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
96013 | Wasserettes, wassalons | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
9602 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
9313, 9604 | Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
9609 | Persoonlijke dienstverlening n.e.g. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
Tabel 2: Opslagen en installaties | ||||||||||
0 | OPSLAGEN | |||||||||
1 | butaan, propaan, LPG (in tanks): | |||||||||
1 | - bovengronds, < 2 m³ | - | - | - | 30 | 2 | - | |||
1 | - bovengronds, 2 - 8 m³ | - | - | - | 50 | 3.1 | - | |||
2 | niet reactieve gassen (incl. zuurstof), gekoeld | - | - | - | 50 | 3.1 | - | |||
3 | brandbare vloeistoffen (in tanks): | |||||||||
3 | - ondergronds, K1/K2/K3-klasse | 10 | - | - | 10 | 1 | - | B | ||
3 | - bovengronds, K1/K2-kl.: < 10 m³ | 10 | - | - | 50 | 3.1 | - | B | ||
3 | - bovengronds, K3-klasse: < 10 m³ | 10 | - | - | 10 | 2 | - | B | ||
3 | - bovengronds, K3-klasse: 10 - 1000 m³ | 30 | - | - | 50 | 3.1 | - | B | ||
4 | Overige gevaarlijke stoffen in tanks: | |||||||||
4 | - bovengronds < 10 m³ en onder drempelwaarde BRZO | 10 | - | - | 10 | 1 | - | |||
4 | - overige opslagen onder drempelwaarde BRZO | 30 | - | - | 50 | 3.1 | - | |||
5 | Gevaarlijke stoffen (incl. bestrijdingsmiddelen) in emballage of in gasflessen: | |||||||||
5 | - kleine hoeveelheden < 10 ton | - | - | - | 10 | 1 | - | |||
5 | - beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog beschermingsniveau | - | - | - | 30 | 2 | - | |||
6 | ontplofbare stoffen en munitie: | |||||||||
6 | - < 250.000 patronen en < 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 | - | - | - | 10 | 1 | - | |||
6 | - >= 250.000 patronen en >= 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 | - | - | - | 30 | 2 | - | |||
8 | kunstmest, niet explosief | - | 50 | - | 30 | D | 3.1 | - | ||
11 | INSTALLATIES | |||||||||
13 | laadschoppen, shovels, bulldozers | 30 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
14 | laboratoria: | |||||||||
14 | - chemisch / biochemisch | 30 | 0 | 30 | 10 | D | 2 | 1 | ||
14 | - medisch en hoger onderwijs | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
15 | luchtbehandelingsinst. t.b.v. detailhandel | 10 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
16 | keukeninrichtingen | 30 | 0 | 10 | 0 | 2 | 1 | |||
17 | koelinstallaties freon ca. 300 kW | 0 | 0 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
18 | koelinstallaties ammoniak < 400 kg | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
19 | koelinstallaties ammoniak > 400 kg | 0 | 0 | 50 | 50 | 3.1 | 1 | |||
20 | total energy installaties (gasmotoren) ca. 100 kW | 10 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
22 | noodaggregaten t.b.v. elektriciteitsopwekking | 10 | 0 | 30 | 10 | D | 2 | 1 | ||
23 | verfspuitinstallaties en moffel- en emailleerovens | 50 | 30 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | L | ||
24 | vorkheftrucks met verbrandingsmotor | 10 | 10 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
25 | vorkheftrucks, elektrisch | 0 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
26 | transformatoren < 1 MVA | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
28 | vatenspoelinstallaties | 50 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | B | ||
29 | hydrofoorinstallaties | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
31 | stookinstallaties>900kW thermisch vermogen: | |||||||||
32 | - gas, < 2,5 MW | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
32 | - gas, 2,5 - 75 MW | 30 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | |||
32 | - olie, < 2,5 MW | 30 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
32 | - olie, 2,5 - 75 MW | 30 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | |||
32 | stoomwerktuigen | 0 | 0 | 50 | 30 | D | 3.1 | 1 | ||
33 | luchtcompressoren | 10 | 10 | 30 | 10 | D | 2 | 1 | ||
34 | liftinstallaties | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
35 | motorbrandstofpompen zonder LPG | 30 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B |
Bijlage 2 Nadere Toelichting Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Deze bijlage is ontleend aan "Bedrijven en milieuzonering", Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).
1. Hoofdindeling
Tabel 1 omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. Bij die bedrijfstypen is rekening gehouden met de normaliter bij deze bedrijven voorkomende opslagen en installaties.
Tabel 2 omvat algemene opslagen en installaties voor situaties dat:
- 1. bedrijven bijzondere opslagen en/of installaties hebben, die anders dan "normaal" zijn voor die bedrijven of
- 2. het betreft opslagen en/of installaties, die op zich niet als een bepaald bedrijf of bedrijfstype kunnen worden aangemerkt, maar wel als een relevante bedrijfsactiviteit in het kader van een bestemmingsplan.
2. Afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar
Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woonbebouwing, om hinder en schade aan mensen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor elk van de aspecten is de noodzakelijk geachte afstand bepaald. In principe geldt de afstand tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. Uit de vier verkregen afstanden kan de uiteindelijk noodzakelijk geachte afstand worden afgeleid: de grootste van de vier. Bij deze invulling zijn de volgende afstandscategorieën gehanteerd voor omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied:
10 m |
30 m |
50 m |
100 m |
200 m |
300 m |
500 m |
700 m |
1.000 m |
1.500 m |
Mocht een bedrijf meerdere SBI-codes kennen, dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen. Dat geldt ook voor de gebruikte installaties en opslagen.
Opgemerkt dient te worden dat de methodiek in de eerste plaats is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen en niet voor toetsing van bestaande situaties. Daarom wordt bij bestaande situaties uitgegaan van de maatregelen, die voor een nieuwe vestiging van een dergelijk bedrijfs- /activiteitstype redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Verder gelden de afstanden alleen in relatie tot rustige woonwijken gelegen in zuivere woongebieden, dus niet voor woningen die in gebieden liggen met een andere bestemming of kwalificatie.
Voor de toepassing van deze methodiek op bestaande situaties is het zeker niet zo dat elk bedrijf, dat is gevestigd op kortere afstand tot aaneengesloten woonbebouwing dan de wenselijke, zonder meer onaanvaardbaar is. Wel geeft de gewenste afstand een maat voor potentiële hinder, gevaar of schade.
3. Gevaar: risico (R) en vuurwerk (V)
Voor bepaalde bedrijfstypen is na de afstand voor gevaar de letter R van "risico" aangegeven. Dat houdt in dat voor deze bedrijfsactiviteiten moet worden nagegaan of het Bevi van toepassing is.
Daarnaast is bij bepaalde bedrijfstypen na de afstand voor gevaar de letter V van "vuurwerk" opgenomen. Voor deze bedrijfsactiviteiten dient getoetst te worden aan het Vuurwerkbesluit.
4. Categorie
De milieucategorie wordt afgeleid van de grootste afstand van de afstanden, die daarvóór in de kolommen geur, stof, geluid en gevaar zijn vermeld. De milieucategorie is vermeld in kolom 'categorie'.
Onder de kop "categorie" is een indeling opgenomen, in tien mogelijke milieucategorieën:
milieucategorie | grootste afstand |
1 | 10 m |
2 | 30 m |
3.1 | 50 m |
3.2 | 100 m |
4.1 | 200 m |
4.2 | 300 m |
5.1 | 500 m |
5.2 | 700 m |
5.3 | 1.000 m |
6 | 1.500 m |
5. Indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem (B) en lucht (L)
Het aspect verkeer(saantrekkende werking) is kwalitatief beoordeeld. Dat weerspiegelt zich in een indicatie omtrent de bronsterkte:
1. potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;
2. potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
3. potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking.
Het aspect bodem (bodemverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft.
Het aspect lucht (luchtverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht heeft die mogelijk in planologisch opzicht relevant is.
6. Verklaring gebruikte afkortingen
- : niet van toepassing / niet relevant
< : kleiner dan
> : groter dan
= : gelijk aan
cat. : categorie
e.d. : en dergelijke
i.e. : inwonereenheden
kl. : klasse
n.e.g. : niet elders genoemd
o.c. : opslagcapaciteit
p.c. : productiecapaciteit
p.o. : productieoppervlak
b.o. : bedrijfsoppervlak
v.c. : verwerkingscapaciteit
u : uur
d : dag
w : week
j : jaar
B : bodemverontreiniging
L : luchtverontreiniging
R : risico (Besluit externe veiligheid inrichting mogelijk van toepassing)
V : vuurwerkbesluit van toepassing
Bijlage 3 Staat Van Toelaatbare Bedrijven
In deze bijlage is de Staat van toelaatbare bedrijven in het kader van een aan huis verbonden beroep of- bedrijf opgenomen. | |||
SBI code 2008 | Volgnr. | Omschrijving | Categorie |
141 | Vervaardigen van kleding en –toebehoren (excl. van leer) | 2 | |
18129 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | 2 | |
1814 | A | Grafische afwerking | 1 |
1814 | B | Binderijen | 2 |
1813 | Grafische reproductie en zetten | 2 | |
1814 | Overige grafische activiteiten | 2 | |
182 | Reproductiebedrijven opgenomen media | 1 | |
321 | Fabricage van munten, sieraden, e.d. | 2 | |
9101, 9102 | Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. | 1 | |
9602 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | 1 | |
9609 | B | Persoonlijke dienstverlening n.e.g. | 1 |
Bijlage 4 Staat Van Horeca-activiteiten
In deze bijlage is de categorie-indeling van horeca-activiteiten opgenomen.
Categorie 1 'lichte horeca'
Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca
- automatiek;
- broodjeszaak;
- cafetaria;
- croissanterie;
- koffiebar;
- lunchroom;
- ijssalon;
- snackbar;
- tearoom;
- traiteur.
1b. Overige lichte horeca
- bistro;
- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
- hotel.
1c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking
- bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²;
- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, drive-through-restaurant).
Categorie 2 'middelzware horeca'
Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:
- bar;
- bierhuis;
- biljartcentrum;
- café;
- proeflokaal;
- shoarma/grillroom;
- zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
Categorie 3 'zware horeca'
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:
- dancing;
- discotheek;
- nachtclub;
- partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen.
Bijlage 1 Cultuurhistorisch Erfgoed In De Gemeente Nieuwegein, Deelproduct 1 Plangebieden Laagraven En Vreeswijk-noord
Bijlage 2 Externe Veiligheid Aardgasleiding De Liesbosch En Laagraven Rapportage
Bijlage 2 Externe veiligheid aardgasleiding De Liesbosch en Laagraven Rapportage
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Bedrijventerreinen Te Nieuwegein
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek bedrijventerreinen te Nieuwegein
Bijlage 4 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 4 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten