KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsplanregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
Artikel 5 Water
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelbepaling
Artikel 9 Algemene Afwijking Van De Regels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Juridische Opzet
4.1 Planomschrijving
4.2 Opbouw Van Het Plan
4.3 Bestemmingsbepalingen
4.4 Overige Bepalingen
4.5 Overgangs- En Slotregel
Hoofdstuk 5 Onderzoeken
5.1 Verkeer
5.2 Luchtkwaliteit
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Bodemkwaliteit
5.5 Kabels En Leidingen
5.6 Ecologie
5.7 Archeologie
5.8 Water
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Inpassingsstudie Aanlanding/hellingbaan
Bijlage 2 Inpassingstudie Fietsbrug
Bijlage 3 Fietspotentie Plofsluisbrug
Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 5 Archeolgisch Bureauonderzoek
Bijlage 6 Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek
Bijlage 7 Notitie Verlichting Fietsbrug

Fietsbrug Plofsluis

Bestemmingsplan - Gemeente Nieuwegein

Vastgesteld op 27-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Fietsbrug Plofsluis' van de gemeente Nieuwegein.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0356.BPLO2011HER001-VA01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.9 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.10 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.11 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.12 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.13 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.14 bestaand

  1. a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.15 bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk, als omschreven in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en dat functioneel en bouwkundig ondergeschikt is aan en vrijstaat van dat (hoofd)gebouw.

1.16 bouwlaag

een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.17 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.18 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.19 geluidsgevoelig gebouw

een woning of een andere geluidsgevoelig gebouw zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.20 geluidsgevoelige ruimte

een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m².

1.21 hogere waarde

een ten hoogst toelaatbare waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.22 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.23 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.24 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.

1.25 parkeervoorzieningen

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.26 peil

de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.

1.27 wet/wettelijke regelingen

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen en dergelijke, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders is bepaald.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een antenne-installatie

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne-installatie.

2.7 de hoogte van de eerste bouwlaag

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsplanregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, oeververbindingen en waterlopen;
  4. d. geluidswerende voorzieningen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een brug voor langzaamverkeer toegestaan;

ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf;
  2. b. groen- en speelvoorzieningen;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging, oeververbindingen en waterlopen;
  4. d. trappen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een brug voor langzaamverkeer toegestaan;

ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen en waterpartijen;
  4. d. infiltratievoorzieningen;
  5. e. taluds, oevers en onderhoudsstroken;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een brug voor langzaamverkeer toegestaan;

ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van aanwezige en te verwachten archeologische waarden.
  2. b. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

6.2 Bouwregels

  1. a. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  2. b. Het bepaalde in dit lid onder a.1 en a.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m² en niet dieper dan 30 cm wordt geplaatst;
    3. 3. de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;

ten dienste van en in verband met de primaire bestemming zijn toegelaten:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. duikers;
  3. e. watergangen, waterlopen en waterpartijen;
  4. f. taluds, oevers en onderhoudsstroken;
  5. g. kruisingen en overbruggingen.

7.2 Bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Afwijking Van De Regels

9.1 Afwijking van de regels

Burgemeester en wethouders kunnen een afwijking van de regels verlenen van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.

9.2 Uitzondering

Afwijking van de regels wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de overschrijdingen mogen echter maximaal 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met maximaal 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. Eenmalig kan een afwijking van de regels worden verleend van lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
  3. c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Fietsbrug Plofsluis van de gemeente Nieuwegein.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van …………

De griffier, De voorzitter,

………… …………

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De plannen voor de realisatie van een brug over het Amsterdam Rijnkanaal zijn onderdeel van de plannen voor het herstel van de historische oost west verbinding en maken in breder verband deel uit van de Gebiedsvisie Linieland. Met die gebiedsvisie wordt onder andere beoogd een gedeelte van de Nieuwe Hollandse Waterlinie voor recreanten te ontsluiten en structurerende onderdelen van de waterlinie met elkaar te verbinden. Daarnaast zal de verbinding een functie hebben voor utilitair fietsverkeer tussen Houten en Nieuwegein. Hoewel in de geldende bestemmingsplannen melding wordt gemaakt van de plannen voor een fietsbrug over het Amsterdam Rijnkanaal, wordt de brug niet mogelijk gemaakt in de voorschriften en zal daarvoor een nieuw bestemmingsplan moeten worden opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan vervuld deze plaats.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied wordt grofweg begrensd door de Overeindseweg in het noorden, de Heemsteedseweg in het oosten, de Vuilcopsekanaaldijk in het zuiden en de Overeindsebrug in het westen. (Figuur 1)

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPLO2011HER001-VA01_0001.jpg"

Figuur 1 Ligging plangebied (Bron: Google Earth)

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Momenteel gelden ter plaatse twee bestemmingsplannen:

  • bestemmingsplan Het Klooster 2004, correctieve herziening, vastgesteld op 17 februari 2005 en goedgekeurd op 30 september 2005;
  • bestemmingsplan Laagraven, vastgesteld op 11 april 2001 en goedgekeurd op 27 november 2001.

1.4 Planvorm

Het bestemmingsplan Fietsbrug Plofsluis is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. De regeling is redelijk gedetailleerd, maar biedt voldoende ruimte voor aanpassingen in het ontwerp die noodzakelijk zijn voor een betere inpassing.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan dat de mogelijkheden voor de aanleg van een fietsbrug schept, gaat in hoofdstuk 2 eerst in op de voorgenomen ontwikkeling. Na de beschrijving van de ontwikkeling, beschrijft hoofdstuk 3 het beleidskader en de kaders die van toepassing zijn op de ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 gaat in op de wijze waarop de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.

Na de regeling, gaat hoofdstuk 5 in op de benodigde onderzoeken. Hoofdstuk 6 sluit ten slotte af met de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Ontwikkeling

Het plangebied voor de fietsbrug ligt globaal tussen de Plofsluis en de gronden ten oosten van het Amsterdam Rijnkanaal. De fietsbrug takt direct aan op het fietspad dat aan de noordzijde van de Plofsluis is gelegen. Op de gronden aan de overzijde van het kanaal (oostzijde) wordt een aanlanding gerealiseerd.

Door H+N+S Landschapsarchitecten is een studie (inpassingstudie aanlanding/ hellingbaan 8 april 2011, bijlage 1) uitgevoerd naar de landschappelijke inpassing van de aanlanding/hellingbaan voor de fietsbrug. Het aanzienlijke hoogteverschil tussen de brug en het huidige maaiveld moet overbrugd worden. In de studie zijn diverse mogelijkheden bekeken en uitgewerkt met betrekking tot de vorm van de aanlanding.

Uiteindelijk is daarbij gekozen voor een grondlichaam waarop de fietsers via een slingerende hellingbaan omhoog kunnen fietsen. De hellingbaan zelf takt aan op zowel de Overeindseweg als de Heemsteedsekanaaldijk.

Voor de brug zelf is nog geen definitief ontwerp. De uitvoering sluit echter naar verwachting aan op de Overeindsebrug over het Lekkanaal. Voor het ontwerp van de brug, de technische aspecten en de kosten is door Iv-Infra b.v. een inpassingstudie uitgevoerd. Deze studie is opgenomen in bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPLO2011HER001-VA01_0002.jpg"

Figuur 2 Impressie ontwerp aanlanding/hellingbaan (Bron: H+N+S)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte (2006)

Hoofddoelstelling van deze nota is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De beperkt beschikbare ruimte in Nederland maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met een kwantitatieve invulling hiervan, maar ook vorm wordt gegeven aan de kwalitatieve invulling. Meer specifiek richt het beleid zich vooral op:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

Nieuwe Hollandse Waterlinie

De Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) is door het Rijk aangewezen als nationaal landschap. De NHW wordt op termijn genomineerd als werelderfgoed bij UNESCO. De ecologische functie van de linie moet, in samenhang met de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden, worden versterkt. Door het versterken van de genoemde waarden zal ook de toeristisch recreatieve betekenis moeten toenemen. De nationale stuurgroep NHW heeft een visie neergelegd voor de NHW, het Panorama Krayenhoff II. Deze visie biedt een startpunt voor het weer herstellen, zichtbaar maken en beleefbaar maken van de NHW in het landschap.

3.2 Provinciaal Beleid

Streekplan Utrecht 2005-2015 (2004: sinds 1 juli 2008 Structuurvisie)

Het streekplan geeft de hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid voor de komende periode weer. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur bestaat uit samenhangende, historisch waardevolle structuren van bovenregionaal belang. De NHW is een van deze structuren.

Het beleid van de provincie is er op gericht om de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie te versterken. Hiertoe zijn projecten gestart in de zin van 'herstellen - versterken - herkenbaar maken - zichtbaar maken' al dan niet in combinatie met cultuurtoerisme op basis van de visie uit het panorama Krayenhoff II.

Deze beleidslijn is vervolgens verder uitgewerkt in de Streekplanuitwerking Nationale Landschappen.

Streekplanuitwerking Nationale Landschappen (2008)

In de streekplanuitwerking zijn voor de NHW twee planologische regimes uitgewerkt; 'open velden' en 'liniegezicht'. Ter plaatste van de beoogde fietsbrug geldt het regime van liniegezicht. De ambities voor dit gebied zijn onder andere het herkenbaar, beleefbaar en toegankelijk maken van de structuur van de linies.

Een van de projecten die invuling geven aan deze ambitie is het realiseren van een fietsbrug over het Amsterdam-Rijnkanaal, ter hoogte van de Plofsluis. Provincie, rijk en gemeente hebben geld gereserveerd voor deze brug. In aansluiting op de nieuwe fietsbrug over het Amsterdam Rijnkanaal, wordt de historische oost-west fietsroute van de Plofsluis, via Fort Jutphaas naar de Nedereindseweg hersteld.

Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2009

In deze verordening zijn specifieke eisen gesteld waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Regionaal structuurplan 2005-2015 (2005)

Het Regionaal Structuurplan (RSP) is een integraal afwegingskader, een toetsingskader voor planologische besluiten en een uitvoeringskader voor de periode 2005-2015. Ambities van het RSP zijn: invulling geven aan de positie van de regio in de Randstad, het versterken van de regionaal-economische structuur en het verbeteren van de bereikbaarheid.

Regionale kwaliteiten moeten gewaarborgd en verder uitgebouwd worden door het veiligstellen en tijdig ontwikkelen van landschappelijke en ecologische kwaliteiten; het verbeteren van de kwaliteit van woon- en leefklimaat; het versterken van de regionaal-economische structuur; het streven naar een evenwichtige ontwikkeling van de regio Utrecht; een bereikbare en leefbare regio voor iedereen; het benutten van de cultuurhistorische kwaliteiten voor versterking van identiteit en kwaliteit van de leefomgeving en het hanteren van water als ordenend principe.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Fietsnota Nieuwegein (2004)

Naar aanleiding van de in 2002 verschenen 'Fietsbalans' van de Fietsersbond is deze nota opgesteld. In de nota zijn de sterktes en zwaktes van het fietsnetwerk van Nieuwegein beschreven en er is aangegeven wat nodig zal zijn om het fietsnetwerk van Nieuwegein te verbeteren.

Structuurvisie Nieuwegein Verbindt 2030 (2010)

In de Structuurvisie Nieuwegein Verbindt 2030 geeft de gemeente Nieuwegein aan hoe ze inspeelt op ruimtelijke ontwikkelingen die op de stad afkomen. De NHW is in de structuurvisie opgenomen als zogenaamde 'Special'. Het beleid dat vanuit het Rijk en de provincie is vastgesteld wordt in de gemeentelijke structuurvisie verder vertaald. Een van de ontwikkelingen die in dit kader genoemd wordt is:

  • Herstel oost-westverbinding, de historische verbinding tussen Nieuwegein en Houten wordt hersteld door een fiets- en wandelbrug vanaf de Plofsluis naar de Overeindseweg.

Archeologiebeleid (2011)

Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen, wordt een gemeentelijk archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader opgesteld.

De bij het beleid horende archeologische verwachtingskaart geeft op perceelsniveau inzicht in het voorkomen van bekende en te verwachten archeologische waarden. Daarnaast bevat de kaart een informatielaag met mogelijke diepteligging van de te verwachten archeologie en bodemverstoring. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor een archeologische beleidsadvieskaart: aan de verwachtingen worden regels gekoppeld die inzichtelijk maken waar en wanneer vroegtijdig onderzoek uitgevoerd moet worden.

Deze beleidsadvieskaart vormt op zijn beurt de onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en dient als basis bij de verlening van omgevingsvergunningen voor bouwen en aanleggen.

Integrale Landschapsvisie Laagraven Oost (2011)

De integrale landschapsvisie is opgesteld in opdracht van de enveloppencommissie door de gemeente Houten en Nieuwegein.

De visie is een gedragen visie die richting geeft aan de Laagraven zoals beschreven in de gebiedsvisie Linieland en geeft tevens een antwoord op de plannen en voorstellen van Rijkswaterstaat, de stuurgroep ruimtelijke verkenning A12 zone, Groenraven-oost, gemeente Houten en Gemeente Nieuwegein.

De richting van de visie is een stedelijk landschapspark waarin een veranderzone met hoofdzakelijk groene signatuur, die ten dienste staat van de stedelijke omgeving, en die plaats biedt aan bijzondere, onderscheidende woon- en werkmilieus en recreatievoorzieningen. Het landschap – groen, cultuurhistorie, ecologie - is echter leidend.

Laagraven heeft een springplankfunctie als uitloopgebied in de directe nabijheid van Houten, Nieuwegein en Utrecht, richting de omringende landschappen. Het verbinden en verbeteren van de recreatieve ontsluiting naar de omgeving voor langzaam verkeer is essentieel voor het gebied Laagraven. De nieuwe brug bij Plofsluis/ARK, en de verbinding bij Kasteel Heemstede/A27 zijn hierin van groot belang.

De visie voorziet in nieuwe functies om het gebied interessanter, attractiever te maken, maar ook om het proces van gebiedsontwikkeling op gang te krijgen. Investeren in de groene kwaliteiten, om het gebied robuuster te maken, is noodzakelijk. Dit vraagt om externe kostendragers. In de visie is ruimte voor kleinschalig wonen als kostendrager (Rood voor Groen).

Hoofdstuk 4 Juridische Opzet

4.1 Planomschrijving

Het bestemmingsplan kent een juridische opzet met globale bestemmingsregeling. Het plan heeft een ontwikkelingsgericht karakter.

Dit geeft de ruimte om eventuele ondergeschikte aanpassingen binnen het bouwplan mogelijk te maken zonder dat het bestemmingsplan moet worden aangepast.

4.2 Opbouw Van Het Plan

Het bestemmingsplan Fietsbrug Plofsluis bestaat uit de plankaart (verbeelding) en de regels. Deze twee onderdelen zijn juridisch bindend. Daarnaast maakt de toelichting deel uit van het bestemmingsplan. Deze onderdelen staan niet los van elkaar, maar dienen in nauwe samenhang te worden gelezen.

De regels vormen, samen met de plankaart, het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de bestaande en nieuwe bebouwing. De regels zijn onderverdeeld in vier onderdelen, die in afzonderlijke hoofdstukken zijn ondergebracht.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van een aantal in het plan voorkomende begrippen. In artikel 2 is opgenomen op welke wijze de in het plan voorgeschreven maten dienen te worden gemeten. Door het geven van begripsomschrijvingen en aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid verkleind en daardoor de duidelijkheid en de rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsplanregels

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de daarbij behorende gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de in het plangebied voorkomende gronden aangegeven.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat algemene regels, zoals aanvullende regels, algemene ontheffingsregels en algemene wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk bevat regels voor de overgang tussen het oude (vigerende) bestemmingsplan en het nieuwe bestemmingsplan en de slotregel.

In de navolgende paragrafen worden de verschillende onderdelen van de regels nader toegelicht, uitgezonderd de inleidende bepalingen.

4.3 Bestemmingsbepalingen

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.

Bestemming Verkeer en Verkeer - Verblijf

De Heemsteedse Kanaaldijk is ondergebracht in de bestemming Verkeer. Voor de aanlanding en het fietspad is gekozen voor de bestemming Verkeer - Verblijf. Dit heeft te maken met de functie van de brug voor langzaamverkeer. Het is uiteraard niet de bedoeling om autoverkeer over de fietsbrug mogelijk te maken.

Onder andere vanwege flexibiliteit zijn binnen de bestemmingen ook groen en water toegestaan zodat kleinschalige ingrepen in de openbare ruimte zonder aparte ruimtelijke procedure uitgevoerd kunnen worden. Hier is de aanduiding brug opgenomen in verband met de afwijkende bouwhoogte.

Bestemming Water

Deze bestemming is toegekend aan Amsterdam Rijnkanaal en overige waterlopen. Gebouwen mogen binnen deze bestemming niet worden gebouwd. Voor de fietsbrug is de aanduiding brug opgenomen in verband met de afwijkende bouwhoogte.

Bestemming Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

Deze dubbelbestemming is opgenomen op basis van de archeologische beleidsadvieskaart en geldt voor het gehele plangebied. Er geldt een wijzigingsbevoegdheid voor het verwijderen van de dubbelbestemming indien met onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Bestemming Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering is in de regels een dubbelbestemming met uitvoeringsverbod voor het uitvoeren van werkzaamheden zonder omgevingsvergunning opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming. Het bouwen van gebouwen is in het geheel uitgesloten.

4.4 Overige Bepalingen

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelbepaling

De antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het open gebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat het bestaande maten artikel.

Algemene afwijking van de regels

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen een omgevingsvergunning voor het afwijken kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen.

4.5 Overgangs- En Slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komt de overgangs- en slotregel aan de orde.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 5 Onderzoeken

5.1 Verkeer

De nieuwe brug komt in het verlengde van de bestaande Heemsteedse brug te liggen en gaat onderdeel uit maken van een aantal recreatieve routes langs de Nieuwe Hollandse waterlinie, zoals de Fortenroute en het inundatiepad. Tevens wordt een oude verbinding tussen de Nedereindseweg (Rond 't Fort / de Malapertweg) en de Overeindseweg in ere hersteld. Aan de oostzijde wordt de brug aangesloten op de ontwikkelingen van het gebied Laagraven oost. Laagraven oost is een recreatief uitloopgebied gelegen tussen de A12, A27 en het Amsterdam Rijnkanaal.

Door het realiseren van een fietsbrug over het Amsterdam Rijnkanaal wordt voor langzaam verkeer voorzien in een goede directe verbinding tussen Nieuwegein en Houten. Hier ontbreekt het in de huidige situatie aan, wel zijn er voor het langzaam verkeer bruggen en tunnels over en onder de snelwegen waardoor Houten en Utrecht redelijk goed te bereiken zijn.

Door SOAB is een notitie opgesteld (bijlage 3) waarin de fietsstromen inzichtelijk zijn gemaakt. Hierbij is gekeken naar de grootte en de routering van de toekomstige fietsstromen. De nieuwe brug zal direct toegang bieden tot zowel de Kanaaldijk als de Overeindseweg. Hiermee zal de brug zowel voor woon-werkverkeer als recreatief verkeer gaan functioneren voor het langzaam verkeer van en naar diverse bestemmingen (niet alleen woon-werkverkeer Nieuwegein/Houten).

De ontwikkelingen van het gebied Laagraven oost geeft veranderingen in de verkeersafwikkeling van recreatief fietsverkeer en woon-werkfietsverkeer. In de toekomst zal de fietsbrug hierdoor in betekenis toenemen.

Tevens is door H+N+S Landschapsarchitecten een inpassingstudie naar de aanlanding / hellingbaan van de brug gedaan. Het doel van deze studie was het zorgen voor een kwalitatief goede aanlanding van de fietsbrug en de knelpunten op de belangrijkste aanrijdroutes verbeteren. Uit het oogpunt van sociale veiligheid dient aandacht te zijn voor een goede verlichting, een transparante afscherming (zicht naar de fietsers en voetgangers op de brug) en de toegankelijkheid van de brug voor gehandicapten.

5.2 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

In het Besluit niet in betekenende mate en bijbehorende Regeling is bepaald in welke gevallen een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht. Wanneer dit het geval is, kan toetsing aan de grenswaarden uit de Wm achterwege blijven. Dit is onder andere het geval wanneer een project een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof heeft.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van fietsbrug mogelijk. Een dergelijke ontwikkeling heeft geen invloed op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing kan daarom achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort, is de luchtkwaliteit bepaald ter plaatse van de Structuurbaan, een maatgevende weg die in de omgeving het plangebied ligt. Uit de monitoringstool blijkt dat in 2011 zowel de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide als de jaargemiddelde concentratie fijn stof direct langs deze weg onder de grenswaarden uit de Wm liggen. Omdat direct langs de weg wordt voldaan aan de grenswaarden zal dit ter plaatse van het plangebied ook het geval zijn, aangezien de concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate de locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat de realisatie van het plan niet bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Ook is ter plaatse van het plangebied vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake van een aanvaardbaar verblijfsklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de realisatie van het bestemmingsplan daarom niet in de weg.

5.3 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Het project betreft de realisatie van een fietsbrug. De beoogde ontwikkeling is dus het aanleggen van een fietspad. Een fietspad is noch een kwetsbaar noch een beperkt kwetsbaar object. De ligging van het plangebied binnen een PR 10-6-risicocontour of binnen het invloedsgebied voor het GR vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel inzicht gegeven in de risico's als gevolg van risicovolle inrichtingen en transport van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied.

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Ook vindt hier geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, over de weg of door buisleidingen plaats. Wel worden over het Amsterdam-Rijnkanaal en het Lekkanaal gevaarlijke stoffen vervoerd. De beoogde fietsbrug komt over het Amsterdam-Rijnkanaal te liggen en grenst direct aan het Lekkanaal. Uit de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen –het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van een transportas- blijkt dat de PR 10-6-risicocontouren van deze vaarwegen binnen de vaarwegen ligt. De PR 10-8-risicocontour –indicatief voor het invloedsgebied van het GR- ligt voor het Lekkanaal op 18,5 m vanaf de oever. Het plangebied ligt dus binnen de PR 10-6-risicocontour van het Amsterdam-Rijnkanaal en binnen de PR 10-8-risicocontour van het Lekkanaal. Zoals reeds vermeld, vormt de ligging binnen deze contouren geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Van belang is dat personen slechts korte tijd op de fietsbrug zullen verblijven. De kans dat een persoon die de fietsbrug gebruikt komt te overlijden als gevolg van een ongeval is dan ook kleiner dan 10-6 (dus kleiner dan 0,000001). De PR 10-6-risicocontour is namelijk het gebied waarbinnen de kans dat een persoon komt te overlijden 10-6 is, indien deze persoon hier onafgebroken en onbeschermd verblijft. Van onafgebroken verblijf is op een fietsbrug zeker geen sprake.

Kegelmeerplaatsen

In het onderzoeksgebied brengt met name de kegelmeerplaatsen nabij de Plofsluis een veiligheidsrisico met zich mee. Dit zijn speciaal aangewezen meerplaatsen voor schepen voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij de Plofsluis mogen alleen 1- en 2-kegelschepen hiervan gebruik maken. Rondom de kegelmeerplaatsen gelden veiligheidszones van 100 meter tot kunstwerken en tankopslagplaatsen en 100 meter voor 1-kegelschepen en 300 meter bij 2-kegelschepen tot aaneengesloten woongebieden. Binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour verbonden aan deze meerplaatsen zijn in dit bestemmingsplan geen gevoelige functies in het kader van externe veiligheid opgenomen.

De gemeente vindt de aanleg van een fietsbrug over het Amsterdam-Rijnkanaal en in de directe omgeving van het Lekkanaal vanuit het oogpunt van externe veiligheid toelaatbaar.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de realisatie van het bestemmingsplan.

5.4 Bodemkwaliteit

Het bestemmingsplan maakt de aanleg van een fietsbrug mogelijk. Een fietsbrug is met betrekking tot het aspect bodemkwaliteit geen gevoelige functie. Tevens leidt de aanleg van een fietsbrug niet tot vervuiling van de bodem. De bodem ter plaatse bestaat uit jonge rivierklei. Uit informatie van het bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat de bodem ter plaatse van het plangebied onverdacht is voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Daarom wordt geconcludeerd dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering oplevert voor de realisatie van het bestemmingsplan.

5.5 Kabels En Leidingen

Zowel in het plangebied als in de directe omgeving van het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook zijn hier geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de realisatie van het bestemmingsplan.

5.6 Ecologie

In onderstaand bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een populierenbosje,een door koeien begraasd weiland, een sloot parallel aan het Amsterdam-Rijnkanaal (plus het huidige fietspad) en een aantal dwarssloten.

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied wordt een fietsbrug gerealiseerd. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
  • Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. De omliggende natuurgebieden worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPLO2011HER001-VA01_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPLO2011HER001-VA01_0004.png"

Figuur 3: Ligging plangebied (blauwe cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: provincie Utrecht)

Soortenbescherming

Tabel 1 is een samenvatting van de quick scan beschermde soorten, in 2011 uitgevoerd door Bureau Waardenburg (zie bijlage 4)

Tabel 1: Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw tabel 1 mol, egel, bosmuis, haas en konijn

kleine watersalamander en gewone pad
ontheffingsregeling Ffw tabel 2 geen
tabel 3 bijlage 1 AMvB geen
bijlage IV HR vleermuizen (marginaal foerageergebied, vliegroute)
vogels cat. 1 t/m 4 geen
cat. 5 zwarte kraai

Toetsing en conclusie

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een fietsbrug. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • De bomenrij langs het kanaal (die gehandhaafd blijft) vormt mogelijk een vliegroute voor soorten. De functie van deze vliegroute zal door de voorgenomen ingreep niet veranderen (een onderbreking van een tiental meters door enkele uitvallende bomen is binnen een eventuele vliegroute overbrugbaar voor de potentiële soorten). Omdat de fietsbrug verlicht wordt is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7 bij de toelichting. De aanbevelingen uit dit onderzoek worden meegenomen in het verlichtingsplan voor de fietsbrug.

5.7 Archeologie

Regelgeving en beleid

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

Vanwege de hoge archeologische verwachtingen in het plangebied is een archeologisch vooronderzoek (een bureau- en inventariserend veldonderzoek) uitgevoerd (zie bijlage 5). Op de IKAW valt het plangebied in een zone met een hoge kans op het aantreffen van archeologische resten. Op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Utrecht ligt het plangebied op een stroomrug met een hoge archeologische verwachting. Daarnaast ligt in het oostelijke deel van het plangebied een terrein van hoge archeologische waarde.

Op basis van het vooronderzoek is de archeologische verwachting gespecificeerd.

Op basis van voorgaande onderzoeken in het plangebied wordt verwacht dat er nog sporen van bewoning uit de Late IJzertijd tot en met de Late Middeleeuwen in het plangebied aanwezig zijn. Archeologische resten kunnen van direct onder de bouwvoor tot op een dieper niveau (ca 1,5 m -Mv) verwacht worden. Mogelijk is in een deel van het plangebied de bodem verstoord omdat er grond is afgegraven en opgespoten. Indien dat het geval is, dient de verwachting naar beneden te worden bijgesteld. De mate van verstoring van de bodem en de omvang daarvan dient met een inventariserend veldonderzoek vast gesteld te worden. Tijdens reeds in het plangebied uitgevoerd onderzoek is vastgesteld dat in het oostelijke deel van het plangebied geen grondwerken uit gevoerd dienen te worden ter bescherming van de aanwezige vindplaatsen. In het westelijke deel is de bodem verstoord en kunnen er wel grondwerken zonder belemmering plaats vinden (zie figuur 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPLO2011HER001-VA01_0005.png"

Figuur 4: Uitsnede Advieskaart

Naar aanleiding van het vooronderzoek is een inventariserend veldonderzoek (bijlage 6) uitgevoerd. Tijdens het veldonderzoek zijn de verwachte stroomgordelafzettingen aangetroffen. De stroomgordelafzettingen bestaan uit oever-, geul- en beddingafzettingen. Tijdens het veldonderzoek zijn in boringen 1 en 12 enkele spikkels houtskool in de oeverafzettingen (resp. 0,7-0,9 m –Mv en 0,45-0,8 m –Mv) aangetroffen. In de overige boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt aanbevolen in de op figuur 5 aangegeven zones, rondom boringen 1 en 12, archeologische maatregelen te treffen. Aanbevolen wordt om geen bodemingrepen in deze zones uit te voeren. Indien wel bodemingrepen in deze zone gepland worden, wordt aanbevolen om een aanvullend onderzoek in de vorm van een waarderend booronderzoek uit te laten voeren. Voor het overige deel van het plangebied worden geen archeologische maatregelen noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPLO2011HER001-VA01_0006.png"

Figuur 5: resultaten inventariserend veldonderzoek

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt voor de nog te onderzoeken gebieden (zones voor archeologische maatregelen) een dubbelbestemming opgenomen. Voor deze dubbelbestemming wordt aangesloten op de gemeentelijke Archeologische beleidskaart. Daaruit blijkt dat het gebied in Archeologisch Waarvol Verwachtingsgebied 2 valt.

5.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het Amsterdam Rijnkanaal valt onder verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

In de Waterstructuurvisie (2002) is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan met name om schoon oppervlaktewater, het zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren en afkoppelen van hemelwater en waar mogelijk het aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering.

Water voorop!, zo luidt de titel van het Waterbeheerplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In dit plan staat hoe het Hoogheemraadschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Zo'n systeem draagt bij aan een betere leefomgeving van mens, dier en plant. Het waterbeheerplan geeft een overzicht van:

  • ambities en doelen van het hoogheemraadschap voor 2010 tot en met 2015;
  • de maatregelen die nodig zijn om deze doelen te halen.

Het gaat hierbij om de beleidsvelden veiligheid, watersystemen en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap zorgt als waterautoriteit voor veilige dijken, droge voeten en schoon water. Kernwaarden bij de aanpak van het hoogheemraadschap zijn: duurzaamheid, kwaliteit, resultaatgerichtheid, innovativiteit en efficiency.

Tevens is dit waterbeheerplan een regionale uitwerking van Europees (KRW) en nationaal (WB21) beleid.

Ten behoeve van de watertoets heeft het hoogheemraadschap het Handboek Watertoets opgesteld. Dit handboek geeft inzicht in de wijze van advisering over water in ruimtelijke plannen. Het geeft antwoord op de volgende vragen:

  • wat wil het hoogheemraadschap met de watertoets bereiken;
  • welke inhoudelijke criteria hanteert het hoogheemraadschap;
  • wat is de inzet van het hoogheemraadschap in het proces.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de oostkant van Nieuwegein en bestaat uit het Amsterdam Rijnkanaal, verharding en weiland.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit jonge rivierkleigronden. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m onder maaiveld ligt. De gemiddeld laagste grondwaterstand ligt tussen de 0,8 m en 1,2 m onder maaiveld.

Waterkwantiteit

In het plangebied ligt het Amsterdam Rijnkanaal. Ten oosten van de Heemsteedsekanaaldijk liggen enkele watergangen.

Veiligheid en waterkeringen

De Heemsteedsekanaaldijk is een 'overige' waterkering. Op deze zone is de Keur van toepassing. Bouw- en graafwerkzaamheden binnen de kern- en beschermingszones van de waterkering dienen voorgelegd te worden aan de beheerder (Rijkswaterstaat van de waterkering (hiervoor is ontheffing van de Keur noodzakelijk). Daarmee wordt voorkomen dat de veiligheid van de waterkering wordt geschaad.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is ongerioleerd.

Toekomstige situatie

Algemeen

In het plangebied wordt een fietsbrug aangelegd met aan de oostkant een hellingsbaan voor het fietspad naar de brug toe. Ten behoeve van de aanleg van de hellingsbaan wordt het maaiveld verhoogd. Alleen het fietspad wordt daarbij verhard. Hemelwater stroomt af naar de bermen en kan aldaar infiltreren in de bodem. Bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 1000 m² dient compensatie plaats te vinden. Met de aanleg van het fietspad neemt het verhard oppervlak toe met circa 3200 m². De vereiste compensatie wordt in overleg met de waterbeheerder aangelegd.

In overleg met Rijkswaterstaat is bepaald dat de onderkant van de brug minimaal 8,90 m boven NAP moet liggen. Ten opzichte van het gemiddeld peil van het Amsterdam-Rijnkanaal NAP - 0.40 m komt de onderkant van de brug dan op 9,30 meter boven het gemiddelde waterniveau.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij Rijkswaterstaat vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het bouwplan is geen aangewezen bouwplan in het kader van artikel 6.12 Wro. Voor het project zijn door het Bestuur Regio Utrecht, de Enveloppe Linieland en de gemeente Nieuwegein gelden beschikbaar gesteld, zodat de financiële haalbaarheid is verzekerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overleg en inspraak

In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg artikel 3.1.1 Bro en de inspraakreacties. De reacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 26 januari 2012 tot en met 8 maart 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is één zienswijze binnengekomen.

Beantwoording inspraakreacties inzake het voorontwerp bestemmingsplan Fietsbrug Plofsluis

volgnr. reactie beantwoording gemeente
1

1.1

















1.2




































1.3






1.4







1.5












Schietsportvereniging Ultrajectum

De schietsportvereniging Ultrajectum (SSVU) is al 33 jaar de enige en betalende gebruiker van het brugdeel waar de fietsbrug op moet aansluiten als toegangsweg en parkeergelegenheid voor haar leden.
De vereniging bezit hiertoe het onbeperkte gebruiksrecht, vastgelegd in een daartoe strekkende overeenkomst met de Staat der Nederlanden als eigenaar van de Plofsluis en belendend gebied. SSVU wordt daardoor rechtstreeks in zijn belang getroffen door planning van het tracé van een fiets/wandelbrug over de Heemsteedsebrug.

Voor SSVU zijn de volgende punten van buitengewoon belang om het (veilige) gebruik van de Plofsluis als schietaccommodatie te garanderen:
- Waarborging van de vrije toegang tot de schietaccommodatie;
- Waarborging van een veilige toegang tot de accommodatie voor leden en bezoekers;
- Waarborging van een (veilige) toegang van gehandicapten tot de accommodatie;
- Waarborging van een adequate en veilige parkeervoorziening voor (gehandicapte) leden en bezoekers in de directe nabijheid van de schietaccommodatie;
- Waarborging van de (sociale) veiligheid van de accommodatie zelf;
- Waarborging van de vrije toegang tot de accommodatie gedurende werkzaamheden die samenhangen met de bouw van een fiets/wandelbrug;
- Waarborging van het intact blijven van de waterleiding van de SSVU die loopt van het wateraansluitpunt op het terrein van Waternet en die onder de Overeindsebrug is bevestigd;
- Zonodig opnemen in het bestemmingsplan van de aanwezigheid en ongestoorde voortzetting van de schietaccommodatie in het plangebied.

Met name de aanlanding van de brug aan de oostzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal heeft veel aandacht gekregen. Voor het westelijke deel is dat, naar onze mening, ten onrechte niet gebeurd.

Uit de voorliggende stukken lijkt een beeld van volstrekte miskenning van de positie en belangen van de SSVU naar voren te komen, terwijl uw college in grote lijnen wel degelijk op de hoogte is van de door ons aangedragen problematiek.

In het verleden zijn toezeggingen gedaan om in overleg met ons bestuur te komen. Het is spijtig om te constateren dat zulk overleg niet ruim voor het gepubliceerde voorontwerpbestemmingsplan heeft plaatsgevonden, zodat mogelijke oplossingen een plaats in de planontwikkeling hadden kunnen krijgen. Kort voor de publicatie van het VOBP is een initiatief genomen door de projectmanager om tot overleg met ons bestuur te komen.



Wij zijn ervan op de hoogte dat de schietvereniging de Plofsluis al gedurende lange tijd in gebruik heeft en proberen zo goed mogelijk met de in het geding zijnde belangen rekening te houden (zie verdere beantwoording hieronder).














Na eerder overleg begin januari zijn er op 3 oktober, op 1 november 2011 en op 12 december 2011 constructieve gesprekken met u gevoerd op het gemeentehuis. Het doel van die gesprekken was om gezamenlijk te bezien wat de mogelijkheden zijn voor wat betreft de door u aangedragen punten. Daarbij is gesproken over mogelijke parkeeroplossingen en het creëren van een veilige situatie rondom de Plofsluis. De gesprekken hebben geresulteerd in een aantal uitwerkingen van parkeeroplossingen van onze zijde en van uw zijde. In het laatste gesprek is aangegeven dat we uw eerste parkeeroplossing, betitteld als optie A, uitwerken en die ter beoordeling voorleggen aan betrokken instanties zoals Rijkswaterstaat.

1.2 t/m 1.5 In het kader van het voorontwerpbestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de huidige weg die langs de Plofsluis leidt. Het weggedeelte waarop door uw leden wordt geparkeerd maakt, zoals u terecht constateert, geen onderdeel uit van het voorontwerpbestemmingsplan. De reden daarvoor is dat voor dat weggedeelte de bestemming niet gewijzigd hoeft te worden. De parkeeroplossing (en het creëren van een veilige situatie) kan in onze ogen worden gezocht binnen de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt en daarom maakt ook deze geen deel uit van het voorontwerpbestemmingsplan. Los van deze bestemmingsplanprocedure blijven wij uiteraard met u in gesprek om tot een oplossing te komen. Zoals wij hiervoor hebben weergegeven zijn wij daarover gezamenlijk in overleg. Ook wij zijn er bij gebaat dat er een oplossing wordt gevonden die recht doet aan uw belangen.






















2

2.1







2.2






2.3






2.4
Inspreker 2

De fietsbrug doet afbreuk aan onze privacy, omdat wij compleet worden ingesloten en totaal geen uitzicht meer hebben. Wel kunnen wij door iedereen van bovenaf worden bekeken.


Voor de aankoop van ons huis hebben wij navraag gedaan en toen is meegedeeld dat er waarschijnlijk wel huizen gebouwd zouden worden. Een hoge fietsbrug is naar onze mening iets heel anders dan woningbouw.

Daarbij vinden wij dat de slechtste optie is gekozen, omdat het plan dwars door een mooi stukje natuur gaat.



Wij maken bezwaar tegen een plan dat willens en wetens doorgezet wordt omdat het “geldpotje op moet”, dan maar ten koste van de natuur en onze privacy. Voor ons zit er daarom niets anders op dan ons huis te koop te zetten.


We begrijpen uw zorgen met betrekking tot uw privacy. Het hoogste punt van de aanlanding is circa 130 m van uw woning verwijderd, daarna loopt de aanlanding schuin af. Bij de uitwerking van de inrichting van de aanlanding zullen we aandacht besteden aan privacyaspecten, zodat uw privacy zoveel mogelijk gewaarborgd blijft.

De plannen voor de realisatie van een fietsbrug maken al lange tijd onderdeel uit van het gemeentelijk beleid. In de structuurvisie van 1991 wordt daarvan al melding gemaakt. Ook in het bestemmingsplan voor Het Klooster, dat in 2005 is vastgesteld, is dat het geval.

Bij de keuze voor de aanlanding hebben een aantal elementen een rol gespeeld. Dat is te lezen in de Inpassingsstudie die voor de hellingbaan is verricht. Op basis daarvan zijn wij tot de conclusie gekomen dat de hellingbaan waarvoor gekozen is de beste optie is.

Zoals gezegd maken de plannen al lange tijd deel uit van het gemeentelijk beleid. Ook in de huidige structuurvisie wordt daarvan melding gemaakt. Aangezien er financiële middelen beschikbaar zijn gesteld door meerdere partijen en er sprake is van een ruimtelijk gewenste ontwikkeling ligt het in de rede dat de plannen worden uitgevoerd.
3


3.1
















3.2







3.3







3.4






Achmea rechtsbijstand namens Inspreker 3

Cliënt is het niet eens met de gekozen locatie voor de fietsbrug en de manier waarop de aanlanding is vormgegeven. Met name door dat laatste wordt zijn vrije uitzicht geheel belemmerd. Dat is een onevenredig nadeel dat gemakkelijk minder erg kan worden gemaakt door de aanlanding op andere wijze vorm te geven, bijvoorbeeld parallel aan het Amsterdam-Rijnkanaal. Als met een alternatieve oplossing hetzelfde doel bereikt kan worden met minder kosten / bezwaren, dan moet volgens de jurisprudentie voor dat alternatief worden gekozen.

Daarbij speelt ook mee dat het altijd het (beleids)uitgangspunt van de gemeente is geweest dat de Hollandse Waterlinie vrij zou blijven van bebouwing en uit- en doorzichtbelemmerende werken en bouwwerken.

Tenslotte zal met het openen van de fietsbrug het fietsverkeer enorm toenemen. Ook dit een argument om ervoor te pleiten dat de aanlanding anders vorm wordt gegeven, in ieder geval niet voor de deur van cliënt.

Namens cliënt verzoek ik u alsnog te kiezen voor het alternatief om de aanlanding richting de picknickplaats aan de Overeindseweg te creëren (hoek Heemsteedsekanaaldijk / Overeindseweg). Mocht u hiertegen inbrengen dat de aanlanding dan te kort zou zijn, dan wil cliënt u voorstellen om de fietsbrug Nigtevecht hierin op te nemen.




Voor wat betreft de aanlanding is er een Inpassingsstudie verricht, waarbij meerdere elementen een rol hebben gespeeld. Op basis daarvan is de keuze voor de huidige aanlanding gemaakt. Dat het vrije uitzicht geheel wordt belemmerd is in onze ogen een misvatting. Weliswaar is er sprake van uitzichtverlies, maar dit manifesteert zich grotendeels in westelijke richting. Voor wat betreft uw alternatieve oplossing is het zo dat die oplossing vanuit landschappelijk oogpunt bezwarend is, zodat daarmee niet hetzelfde doel wordt bereikt als met de aanlanding wordt beoogd.





Met de keuze voor de aanlanding wordt de Hollandse Waterlinie zoveel mogelijk gerespecteerd.







Het fietsverkeer zal met het openen van de brug inderdaad toenemen. Wij zien niet direct in waarom dit een argument is om de aanlanding op een andere wijze vorm te geven.




Wij verwijzen naar de beantwoording van voorstaande punten. Met betrekking tot uw voorstel over de fietsbrug Nigtevecht nemen wij aan dat u doelt op het helix ontwerp, dat in Nigtevecht onderwerp van studie is geweest. Een dergelijke constructieve aanlanding is kostentechnisch niet haalbaar en ook vanuit het oogpunt van fietsveiligheid plaatsen wij onze vraagtekens daarbij.
4

4.1










4.2




















4.3







4.4








4.5
Inspreker 4 / Bridges 2000

In grote lijnen valt het ontwerp uiteen in twee delen: de brug en de aanlanding. In het geval van de ligging van de Plofsluis komt daar een derde element bij: het historische element van de sluis. Uitgangspunt is dan ook een goede samenhang tussen bestaand en nieuw, passend in het functionele karakter van de omgeving.

Twee punten zijn van belang bij het geven van een mening over uw voornemen voor het opstellen van een bestemmingsplan: het beeld en de prijs. In onze ervaring als ontwerper en bouwer van bijzondere bruggen, BRIDGES 2000, en als bewoner van een huis direct naast het kanaal in Houten, geeft een extra dimensie aan onze mening. Een onopvallender brugdeel zou passender zijn bij het historische karakter van de Plofsluis en de aanlanding vraagt meer transparantie in een relatief kleinschalig gebied rondom het kanaal, waar juist het doorzicht en de grootsheid van het weidegebied tot uitdrukking dient te blijven komen.

Dit mede met het oog op het monumentale karakter van het rijksmonument de Nieuwe Hollandse Waterlinie, nabij de batterij aan de Overeindseweg, waardoor bij de door u voorgestelde aanlanding een blokkade optreedt in de te respecteren functie van het schootsveld van 300 meter.

Een minder opvallende brug en een transparante aanlanding aan de Houtense zijde behoort de uitwerking te zijn van uw uitgangspunten. Daarbij is een goedkopere variant op voorhand denkbaar.



Als erkend bruggenbouwer hebben wij kennis en expertise op het gebied van ontwerp en uitvoering van bijzondere bruggen. Naar onze mening is het brugdeel goedkoper uit te voeren en de aanlanding duurder met in de optelsom een goedkopere variant opleverend. Beide delen beter passend in de uitwerking van het uitgangspunt en het respecteren van het rijksmonument Plofsluis en het werk aan de Overeindse Weg. Graag doen wij u een zakelijk voorstel om de twee varianten, met gelijkluidende uitgangspunten, uit te laten werken door een werkgroep, waarin wij graag zullen deelnemen.


Wij nemen dit punt voor kennisgeving aan.












Wij zijn van mening dat het beeld en de prijs inderdaad van belang zijn. Daarmee is rekening gehouden in de huidige plannen. Een definitief ontwerp voor de brug is echter nog niet voorhanden. Voor wat betreft de aanlanding is de Inpassingsstudie verricht. Op basis van die studie is de huidige aanlanding gekozen. Een transparante aanlanding in de vorm van een constructief element is niet realiseerbaar binnen het huidige budget.











Voor wat betreft de aanlanding is er zoals gezegd een Inpassingsstudie verricht, waarbij meerdere elementen een rol hebben gespeeld. Op basis daarvan is de keuze voor de huidige aanlanding gemaakt. Het Kwaliteitsteam Nieuwe Hollandse Waterlinie heeft daarbij zijn waardering uitgesproken voor het gedraaide grondlichaam, aangezien daarmee het zicht op het kanaal open blijft.

Brug en aanlanding zijn onderwerp van studie geweest. Daarbij is rekening gehouden met randvoorwaarden, die bijvoorbeeld zijn gesteld door Rijkswaterstaat in verband met de scheepvaart. Binnen de gegeven randvoorwaarden is het volgens ons niet mogelijk de door u geschetste oplossing te realiseren.


Zie de beantwoording van het vorige punt.
5

5.1











5.2













5.3












5.4







5.5














5.6














5.7
Inspreker 5

De brug is volstrekt overbodig. Er ligt al een prima brug een paar honderd meter verderop.









De meer dan 10 meter hoge brug vereist een hoge en lange hellingbaan aan de oostzijde van het kanaal die absoluut niet in het huidige, nota bene beschermd, landschap past, het schootsveld van het Overeindse Werk te niet doet en bijzonder hinderlijk is voor de bewoners van de Overeindseweg. Daar komt nog bij dat het historische karakter van de route langs de Hollandse Waterlinie door de beoogde hellingbaan ernstig wordt aangetast.

De aangegeven kortere fietsroute tussen de West- en Oostzijde van het kanaal is zeer discutabel en geldt eigenlijk alleen voor fietsers van Houten die naar het industrieterrein op de westoever gaan. Voor Houtense schoolkinderen die in Nieuwegein naar school gaan maakt het in afstand niets uit. Daarbij komt dat het voor kinderen veel veiliger is om langs de oostoever te rijden dan over de gevaarlijke en drukke westkant van het kanaal.

Voor recreanten kan het niet echt bezwaarlijk zijn om de bestaande brug te gebruiken en zou een nieuwe brug hooguit een luxe alternatieve route betekenen, maar dat kan de hoge kosten voor bouw en onderhoud van deze brug nooit rechtvaardigen.

Wij hebben grote twijfels over de prognose van de in de toekomst te verwachten aantallen gebruikers van de brug. Een genoemd aantal van 800 fietsers per dag lijkt ons zeer overdreven, zeker tijdens de wintermaanden en op regenachtige dagen. Daarbij komt dat veel fietsers toch blijven kiezen voor de oude route, omdat deze niet langer is en zeker veiliger. Wij hebben sterk de indruk dat de prognose is beïnvloed door de wens om een sluitende kosten/baten analyse te kunnen geven.

In deze tijd van bezuinigingen is het volgens ons volstrekt onverantwoord om een dergelijk luxe en niet echt dringend nodig project uit te voeren, dat begroot is op € 8 miljoen. Dat er al een aantal subsidiepotten voor dit project gevuld zijn door de diverse Rijks-, Provincie- en gemeentelijke overheden mag natuurlijk geen reden zijn om deze brug kosten wat kost te bouwen. Er zijn in Nieuwegein beslist dringender bestemmingsmogelijkheden met een veel hogere prioriteit om deze subsidiepotten aan te besteden.

Mocht deze onnodige fietsbrug toch gerealiseerd gaan worden, dan hopen we in ieder geval dat de naamgeving Heemsteedsebrug zal zijn, verwijzend naar de vroegere afgebroken brug op deze plaats en niet de naam gaat dragen van een wethouder die op deze wijze 'eeuwige' roem probeert te verkrijgen.


De realisatie van een fietsbrug moet niet alleen worden bezien als onderdeel van een directe langzaamverkeersverbinding tussen Nieuwegein en Houten, maar ook in de context van enkele nieuwe ontwikkelingen, zoals de ontwikkeling van Laagraven Oost, dat in de komende jaren verder ontwikkeld zal worden als recreatiegebied. De ontwikkeling van het gebied geeft ook veranderingen in de afwikkeling van recreatief fietsverkeer en woon-werkfietsverkeer. In de toekomst zal de fietsbrug daardoor in betekenis toenemen.

Voor wat betreft de aanlanding is er zoals gezegd een Inpassingsstudie verricht, waarbij meerdere elementen een rol hebben gespeeld. Op basis daarvan is de keuze voor de huidige aanlanding gemaakt. Het Kwaliteitsteam Nieuwe Hollandse Waterlinie heeft daarbij zijn waardering uitgesproken voor het gedraaide grondlichaam, aangezien daarmee het zicht op het kanaal open blijft.






Zie allereerst de beantwoording bij 5.1. Voor wat betreft de veiligheid zien wij niet in dat de westkant van het kanaal gevaarlijker is dan de oostkant. Een onderbouwing van dat punt ontbreekt in uw reactie.










Zie de beantwoording bij 5.1.








Zie allereerst de beantwoording van voorstaande punten. Verder is het zo dat adviesbureau SOAB onderzoek heeft verricht naar de fietspotentie van en naar de fietsroutes via de Plofsluisbrug. Van het rekening houden met de wens om tot een sluitende kosten baten /analyse te komen, zoals u stelt, is daarbij geen sprake geweest.









Zie de beantwoording bij 5.1.

















Bedankt voor uw suggestie. Deze zullen wij meenemen als de naamgeving van de brug aan de orde is.

Beantwoording overlegreacties inzake het voorontwerp bestemmingsplan Fietsbrug Plofsluis

volgnr. reactie beantwoording gemeente
1


1.1







Provincie Utrecht


Wij kunnen concluderen dat dit bestemmingsplan niet strijdig is met de provinciale ruimtelijke belangen zoals wij deze hebben opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening en de Beleidslijn nieuwe Wro. Wel vragen wij ons als wegbeheerder van de provinciale wegen N408 en N409 nog af wat de gevolgen zijn voor de doorstroming en de verkeersveiligheid van de kruisende fietsstromen N409 / Koppeldijk / Heemsteedseweg. Zou –wellicht in de plantoelichting- hier wat meer inzicht in kunnen worden gegeven.



Het eerste deel van uw reactie nemen wij voor kennisgeving aan. Voor wat betreft de gevolgen voor de N408 en de N409 verwijzen wij u graag naar het rapport dat door SOAB is opgesteld. Daaruit blijkt dat er geen gevolgen zijn voor de doorstroming en de verkeersveiligheid van het fietsverkeer voor de N408 en de N409.






2

2.1
VROM inspectie

In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr.1) gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Gemeenten verzoeken zelf de afzonderlijke rijksdiensten om advies. De VROM Inspectie coördineert de rijksreactie over voorontwerp bestemmingsplannen, -projectbesluiten en –structuurvisies. Het voorontwerpbestemmingsplan dat nu voorligt geeft de betrokken rijksdiensten geen aanleiding tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen in de RNRB.


Wij nemen uw reactie voor kennisgeving aan.
3


3.1










3.2







3.3



3.4
Rijkswaterstaat, waterdistrict Utrecht

Paragraaf 5.8 Water
Het Amsterdam-Rijnkanaal valt niet onder de beleidslijn Grote Rivieren. Het is wel zo dat vanwege de Waterwet de belangen van de vaarweg Amsterdam-Rijnkanaal en het waterbeheer (kwaliteit en kwantiteit) geborgd worden. De WBR is niet meer van toepassing op de “natte” waterstaatswerken.

P. 31
De Heemsteedsedijk is geen primaire waterkering. Het is een zogenaamde “overige kering”. Voor werkzaamheden die de belangen van de waterkering raken is een watervergunning noodzakelijk.

De onderzijde van de brug dient minimaal op NAP + 8,90 meter te liggen in volledig belaste situatie.

Inpassingsstudie fietsbrug Plofsluis
In paragraaf 4.3 moet vermeld worden dat de overspanning van het kanaal 140 meter is tussen de oevers i.p.v. 135 meter.
Programma van eisen, onder externe raakvlakken:
Het radarblinde gebied mag niet meer zijn dan de breedte van de brugconstructie zelf. Bij het plaatsen van de brug mag het kanaal maximaal 6 uur gestremd worden. Dit alleen in overleg en na goedkeuring door de vaarwegbeheerder Rijkswaterstaat. Hinder voor de scheepvaart bij onderhoud aan de brug moet tot een minimum beperkt worden. Als er hinder plaats vindt, bijvoorbeeld door beperking van de doorvaarhoogte is er scheepvaartbegeleiding noodzakelijk. Dit kan alleen in overleg en na toestemming door de vaarwegbeheerder Rijkswaterstaat.



De plantoelichting zal op dit punt worden aangepast.












3.2 en 3.3 De plantoelichting zal op deze punten worden aangepast.













De Inpassingsstudie is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Uw opmerkingen hieromtrent zullen wij meenemen bij de verdere uitwerking van de plannen.
4


4.1







4.2





4.3




























4.4
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Wij adviseren positief over het plan, mits u onderstaande punten alsnog opneemt in het plan en contact opneemt met Rijkswaterstaat. Het plan voldoet namelijk aan onze belangrijkste minimale voorwaarde: het standstill beginsel.

De waterbeheerder met het grootste belang is in dit geval Rijkswaterstaat. Wij adviseren u om het watertoets proces verder te doorlopen met Rijkswaterstaat.

Onderdeel toekomstige situatie
Algemeen
Wij merken op dat nader onderzocht moet worden op welke manier hemelwater afstroomt van het nieuwe Fietspad. Wij verwachten dat het regenwater vanaf de brug rechtstreeks op het Amsterdam-Rijnkanaal kan worden geloosd en het regenwater van de overige fietspaden kan afstromen naar de bermen, waar het kan infiltreren. Indien er direct afgevoerd wordt naar het oppervlaktewater, dient wellicht compensatie plaats te vinden. Compensatie van toename van verhard oppervlak is alleen nodig als de toename meer is dan 1.000 m2.

Waterbeheer
De benodigde watervergunning dient niet bij het waterschap maar bij Rijkswaterstaat aangevraagd te worden. Voor eventuele waterschapsbelangen zal Rijkswaterstaat advies vragen aan het waterschap.

Ondanks ons advies om het watertoetsproces voort te zetten met Rijkswaterstaat, willen wij toch graag op de hoogte blijven van het vervolgproces. Wij verzoeken u het definitieve bestemmingsplan toe te sturen, op het moment dat u dit heeft vastgesteld.




De door u aangedragen punten worden alsnog in de toelichting van het plan opgenomen. Verder hebben wij over dit plan contact gehad met Rijkswaterstaat.













Zie antwoord onder 4.1


































Wij houden u op de hoogte wanneer het bestemmingsplan is vastgesteld.

Bijlage 1 Inpassingsstudie Aanlanding/hellingbaan

Bijlage 1 Inpassingsstudie aanlanding/hellingbaan

Bijlage 2 Inpassingstudie Fietsbrug

Bijlage 2 Inpassingstudie fietsbrug

Bijlage 3 Fietspotentie Plofsluisbrug

Bijlage 3 Fietspotentie Plofsluisbrug

Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 4 Ecologisch onderzoek

Bijlage 5 Archeolgisch Bureauonderzoek

Bijlage 5 Archeolgisch bureauonderzoek

Bijlage 6 Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek

Bijlage 6 Archeologisch inventariserend veldonderzoek

Bijlage 7 Notitie Verlichting Fietsbrug

Bijlage 7 Notitie verlichting fietsbrug