KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsplanregels
Artikel 3 Bedrijf - 1
Artikel 4 Bedrijf - 2
Artikel 5 Bedrijf - Uit Te Werken
Artikel 6 Bedrijf - Windturbine
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Verkeer
Artikel 9 Water
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 11 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.5 Conclusie
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Planuitgangspunten
3.2 Ontwikkeling
3.3 Ruimtelijke Inpassing
3.4 Water En Bodem
3.5 Milieu
Hoofdstuk 4 Juridische Opzet
4.1 Planomschrijving
4.2 Opbouw Van Het Plan
4.3 Bestemmingsbepalingen
4.4 Overige Bepalingen
4.5 Overgangs- En Slotregel
4.6 Bijlagen Bij De Regels
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Bijlage 1 Instemmingsbrief Provincie Utrecht
Bijlage 2 Effectbeoordeling Vogels
Bijlage 3 Quick Scan Windpark Nieuwegein
Bijlage 4 Brief Bureau Waardenburg
Bijlage 5 Notitie Windpark En Ehs
Bijlage 6 Effecten Op Beschermde Soorten
Bijlage 7 Verkennend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Karterend Vooronderzoek
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek Vestas 1
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Vestas 2
Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek Vestas 3
Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek Enercon
Bijlage 13 Akoestisch Onderzoek Nordex
Bijlage 14 Schaduwhinder
Bijlage 15 Ecofys Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 16 Pr Contouren Voor Windturbine Vestas V90-3.0
Bijlage 17 Peutz Risicoanalyse Lpg Tankstation De Kroon
Bijlage 18 Dhv Risicoanalyse Lpg Tankstation De Knoest
Bijlage 19 Verkeersveiligheidsonderzoek Goudappel Coffeng
Bijlage 20 Kpn
Bijlage 21 Luchtverkeer
Bijlage 22 Tno Radarverstoring
Bijlage 23 Radar Defensie
Bijlage 24 Rivm Reactie Risicoanalyse
Bijlage 25 Overzichtskaart Windpark Nieuwegein
Bijlage 26 Notitie Zienswijzen

Windpark Niewegein

Bestemmingsplan - Gemeente Nieuwegein

Vastgesteld op 29-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Windpark Nieuwegein' van de gemeente Nieuwegein.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0356.BPKL2011HER001.VA03 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.6 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.7 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.8 bestaand

  1. 1. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. 2. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 beperkt kwetsbaar object

beperkt kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.12 Bevi-inrichting

bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.13 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 kwetsbaar object

kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.23 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.24 opstelplaats

een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine door middel van het opstellen van een hijskraan.

1.25 peil

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    1. 1. het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).

1.26 windturbine

een bouwwerk voor het omzetten van windenergie in mechanische, elektrische of thermische energie.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (rotor)as van de windturbine.

2.4 de hoogte van een antenne-installatie

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne-installatie.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsplanregels

Artikel 3 Bedrijf - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de vestiging van bedrijven tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  2. b. verkeersvoorzieningen, waaronder ontsluitingswegen en langzaamverkeersroutes;
  3. c. parkeervoorzieningen, waarbij de volgende parkeernormen van toepassing zijn:
    1. 1. 1 parkeerplaats per 50 m² bvo kantoor;
    2. 2. 1 parkeerplaats 125 m² bvo bedrijfsruimte;
    3. 3. 1 parkeerplaats per 200 m² bvo showroom/magazijnruimte;
  4. d. groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de uitoefening van (perifere) detailhandel is niet toegestaan;
  2. b. kantoren zijn niet toegestaan;
  3. c. wonen is niet toegestaan;
  4. d. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  5. e. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  6. f. activiteiten uit kolom 1 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  7. g. parkeervoorzieningen zoals bedoeld in lid 3.1 onder c op de gronden voor zover gelegen tussen bedrijfsgebouwen (en het verlengde daarvan zijn) en wegen (A27) zijn niet toegestaan;
  8. h. buitenopslag van goederen op de gronden voor zover gelegen tussen bedrijfsgebouwen (en het verlengde daarvan) en wegen (A27) is niet toegestaan.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Bedrijf - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de vestiging van bedrijven tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  2. b. niet zelfstandige kantoren waarbij het oppervlak ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak bedraagt met een maximum van ten hoogste 1.500 m²;
  3. c. verkeersvoorzieningen, waaronder ontsluitingswegen en langzaamverkeersroutes;
  4. d. parkeervoorzieningen, waarbij de volgende parkeernormen van toepassing zijn:
    1. 1. 1 parkeerplaats per 50 m² bvo kantoor;
    2. 2. 1 parkeerplaats 125 m² bvo bedrijfsruimte;
    3. 3. 1 parkeerplaats per 200 m² bvo showroom/magazijnruimte;
  5. e. groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de uitoefening van (perifere) detailhandel is niet toegestaan;
  2. b. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  3. c. wonen is niet toegestaan;
  4. d. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  5. e. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  6. f. activiteiten uit kolom 1 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  7. g. parkeervoorzieningen zoals bedoeld in lid 4.1 onder d op de gronden voor zover gelegen tussen bedrijfsgebouwen (en het verlengde daarvan zijn) en wegen (A27) zijn niet toegestaan;
  8. h. buitenopslag van goederen op de gronden voor zover gelegen tussen bedrijfsgebouwen (en het verlengde daarvan) en wegen (A27) is niet toegestaan.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Bedrijf - Uit Te Werken

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de vestiging van bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
  2. b. verkeersvoorzieningen, waaronder ontsluitingswegen en langzaamverkeersroutes;
  3. c. groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

5.2 Uitwerkingsregels

De in het bestemmingsplan 'Het Klooster Zuid, correctieve herziening' opgenomen regels zijn overeenkomstig van toepassing.

Artikel 6 Bedrijf - Windturbine

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbine' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de opwekking van windenergie door middel van windturbines van hetzelfde merk en afmeting met een maximaal gezamenlijk vermogen van 13 MW;
  2. b. wegen met een maximale breedte van 5 m en (onderheide) opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines;
  3. c. waterpartijen, watergangen, (natuurvriendelijke) oevers, taluds, (voorzieningen voor) waterhuishouding;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, transformatorhuisjes, hekwerken, kabels en leidingen, kunstwerken, groen, water en voetpaden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

6.3 Specifieke gebruiksregel

Met betrekking tot het gebruik geldt dat de contour voor het plaatsgebonden risico ten hoogste 150 m (PR 10-6) respectievelijk 45 m (PR 10-5) bedraagt.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;

alsmede voor:

  1. b. wegen met een maximale breedte van 5 m en opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines;
  2. c. oeververbindingen;
  3. d. geluidswerende voorzieningen;
  4. e. waterlopen en waterpartijen;
  5. f. kabels en leidingen en overige nutsvoorzieningen;

ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. h. bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen en paden.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeersvoorzieningen in de vorm van rijkswegen en op- en afritten;
  2. b. verkeersvoorzieningen in de vorm van ontsluitingswegen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca- wegrestaurant': een wegrestaurant;
  5. e. wegen met een maximale breedte van 5 m en opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines;
  6. f. fiets- en voetpaden;
  7. g. kunstwerken;
  8. h. en geluidswerende voorzieningen, hekwerken, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.

8.2 Bouwregels

op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m en heeft een oppervlak van ten hoogste 25 m²;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca- wegrestaurant' de volgende regels:
    1. 1. de goothoogte van de gebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 meter;
    2. 2. de gezamenlijke grondoppervlakte van de gebouwen bedraagt ten hoogste 2500 m2;
    3. 3. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 12 meter;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg' gelden de volgende regels:

1. de hoogte van de gebouwen bedraagt ten hoogte 4,5 meter;

2. de gezamenlijke grondoppervlakte van de gebouwen bedraagt ten hoogste 200 m2;

3. de hoogte van luifels en andersoortige overkappingen, bedraagt ten hoogste 6,5 m ;

4. de bebouwde oppervlakte van de luifels bedraagt ten hoogste 900 m2;

  1. d. per windturbine is een gebouw ten behoeve van een transformatorstations toegestaan van ten hoogste 10 m² met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  2. e. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 15 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.2 onder c en een grondoppervlak van gebouwen toestaan van ten hoogste 500 m2. Hierbij geldt dat:

  1. a. dat de afwijking noodzakelijk moet zijn vanuit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;
  2. b. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig worden aangetast;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  4. d. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. branden rampenbestrijdingsmogelijkheden zijn gewaarborgd;
  5. e. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is c.q. zijn.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. b. de oprichting van kwetsbare objecten is niet toegestaan;
  3. c. in afwijking van het bepaalde in 8.4 onder b is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca-wegrestaurant' een kwetsbaar object toegestaan;
  4. d. indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca-wegrestaurant' sprake is van een object met een oppervlak van meer dan 1.500 m² ten behoeve van een wegrestaurant, wordt een toerentalverlaging toegepast voor de dichtsbijzijnde windturbine zodat de PR 10-6 contour van de windturbine niet reikt tot aan het gebouw.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de waterhuishouding (waterberging, wateraanvoer en waterafvoer);
  2. b. groenvoorzieningen.

9.2 Bouwregels

Artikel 10 Waarde - Archeologie - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en behoud van aanwezige en te verwachten archeologische waarden.
  2. b. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

10.2 Bouwregels

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.4 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan pas worden verleend:

  1. a. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. b. nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    1. 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  3. c. nadat ter beoordeling van het archeologisch rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.

10.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 10.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

10.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. de bestemming 'Waarde - Archeologie' aan gronden, grenzend aan deze bestemming, toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 11 Waarde - Archeologie - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en behoud van aanwezige en te verwachten archeologische waarden.
  2. b. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

11.2 Bouwregels

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.4 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan pas worden verleend:

  1. a. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. b. nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    1. 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  3. c. nadat ter beoordeling van het archeologisch rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.

11.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 11.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

11.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. de bestemming 'Waarde - Archeologie' aan gronden, grenzend aan deze bestemming, toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels

14.1 Vrijwaringszone - windturbine

Op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' is:

  1. a. de overslag van de rotorbladen van de windturbines toegestaan;
  2. b. de bouw van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan.

14.2 Veiligheidszone - windturbine

Op de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' is de bouw van kwetsbare objecten niet toegestaan.

14.3 Straalpad

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' bedraagt de bouwhoogte van een bouwwerk ten hoogste 130 m.

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

15.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) – uitgezonderd de maten voor windturbines – met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken of strijdigheid ontstaat met wet- en regelgeving.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Eenmalig kan een afwijking van de regels worden verleend van lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
  3. c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Windpark Nieuwegein van de gemeente Nieuwegein.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van …………

De griffier, De voorzitter,

………… …………

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Gemeenten en provincies spelen een cruciale rol in het realiseren van de nationale klimaat doelstelling. Nieuwegein onderschrijft het belang van klimaatbeleid op lokaal niveau en wil zich actief inspannen om de uitstoot van broeikas emissies, waaronder CO2-emissies, te beperken door inzet van energiebesparingsmaatregelen en duurzame energie opties te stimuleren. Dit leidde er in 2005 toe dat de gemeente Nieuwegein via een aanbesteding is gestart met de realisatie van een windturbinepark aan de oostzijde van Nieuwegein. Langs de A27 wordt het door de gemeente wenselijk geacht vier of vijf windturbines te realiseren. In mei 2005 is de gemeente de selectieprocedure voor een projectontwikkelaar begonnen. Uit deze selectieprocedure is Evelop B.V. als meest geschikte kandidaat naar voren gekomen.

Het windpark is in de periode 2005 – 2009 ontwikkeld door Evelop Netherlands B.V. In de zomer van 2009 is het project overgenomen door Eneco en valt nu onder Eneco Wind B.V. Met de overname van het windpark is ook de kennis en ervaring met betrekking tot het windpark Nieuwegein overgenomen. Eneco Wind B.V. is de organisatie die de ontwikkeling van het project voortzet.

1.2 Ligging Plangebied

Het windpark Nieuwegein is ten oosten van Nieuwegein gepland aan de westkant van de A27 (zie figuur 1.1). Het gebied ligt binnen de gemeente Nieuwegein, tegen de grens met Houten. Het gebied wordt ten noorden begrensd door het Amsterdam-Rijnkanaal, ten zuiden door de Lek en aan de westkant ligt het nog in te richten bedrijventerrein Het Klooster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPWINDPARK-VA03_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

De locaties van de op te richten windturbines bevinden zich op gronden waarop volgens de vigerende bestemmingsplannen windturbines planologisch niet zijn toegestaan. In deze paragraaf is beschreven welk bestemmingsplan voor welke turbine geldig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPWINDPARK-VA03_0002.jpg"

Figuur 1.2 Locaties windturbines

De gesitueerde windturbines vallen niet allemaal binnen hetzelfde bestemmingsplan. In tabel 1.1 is een overzicht gegeven van bestemmingsplannen die van kracht zijn op de gronden waar de windturbines worden geplaatst. In de tabel is tevens de vigerende bestemming vermeld. De turbines zijn genummerd van noord naar zuid.

Tabel 1.1 Overzicht vigerende bestemmingsplannen

WT nr. bestemmingsplan bestemmingen vastgesteld goedgekeurd
1 Het Klooster Agrarisch gebied
klasse B
15 maart 1984 11 juni 1985 (onherroepelijk op 2 augustus 1985)
2 Het Klooster 1994 Groenvoorziening 19 oktober 1995 7 mei 1996 (het plan is gedeeltelijk in werking getreden en onherroepelijk geworden op 1 november 1996)
3 Het Klooster 2004
Correctieve herziening
Verkeersdoeleinden II 17 februari 2005 30 september 2005 en met uitzondering van de bedrijfsbestemmingen onherroepelijk geworden op 29 november 2006
4 Het Klooster 1994 en Het Klooster Zuid 2004, correctieve herziening Verkeersdoeleinden (Klooster 1994)
Uit te werken Bedrijfsdoeleinden I (Het Klooster Zuid, correctieve herziening)
19 oktober 1995 (Klooster 1994)
17 februari 2005 (Het Klooster Zuid, correctieve herziening)
7 mei 1996 (Klooster 1994, het plan is gedeeltelijk in werking getreden en onherroepelijk geworden op 1 november 1996)
30 september 2005 (Het Klooster Zuid, correctieve herziening, op 25 oktober 2006 is het gehele plan onherroepelijk geworden
5 Eerste herziening uitwerkingsplan bedrijventerrein Het Klooster, deelgebieden 2 en 3 Groen en Water 18 mei 2010 n.v.t.

Het bestemmingsplan Het Klooster biedt met name een beheerregeling voor het in hoofdzaak agrarisch gebruik van het plangebied.

In 1994 is het bestemmingsplan voor een deel van het gebied herzien ten behoeve van de realisatie van een vuilstortlocatie met groenvoorzieningen en een aansluiting op de A27. Aan een deel van het plangebied ter plaatse van de geprojecteerde vuilstort heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State goedkeuring onthouden. Dit deel van het bestemmingsplan is daarmee niet in werking getreden. Ter plaatse geldt het bepaalde in het oude bestemmingsplan Het Klooster uit 1984.

De bestemmingsplannen Het Klooster 2004, correctieve herziening en Het Klooster Zuid, correctieve herziening maken primair de ontwikkeling van het bedrijventerrein Het Klooster en de ruimtelijke inpassing van de Hollandse Waterlinie mogelijk. Daarnaast voorzien de plannen in een geactualiseerde beheerregeling voor de agrarische gebieden langs de Lek en ten oosten van de A27.

1.4 Planvorm

Het bestemmingsplan is opgesteld om een windturbinepark mogelijk te maken in de gemeente Nieuwegein. Aangezien voor het windturbinepark een concrete bouwaanvraag wordt ingediend en duidelijke randvoorwaarden zijn opgesteld, is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Het plangebied is zo beperkt mogelijk gehouden om geen inbreuk te maken op bestaande rechten. Wel is er rekening gehouden met voldoende flexibiliteit om verschillende typen windturbines mogelijk te maken.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit twee gedeelten: de toelichting en de regels. Het eerste gedeelte betreft de toelichting van dit bestemmingsplan. Hierin wordt na de inleidende paragrafen van hoofdstuk 1, in hoofdstuk 2 de relevante beleidskaders weergegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het project en de effecten op de omgeving. De juridische opzet van het plan wordt in hoofdstuk 4 uiteengezet en ten slotte wordt in hoofdstuk 5 de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid verantwoord.

De regels behorende bij dit bestemmingsplan staan in het tweede deel. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, waarin de inleidende regels in hoofdstuk 1 zijn opgenomen, de bestemmingsregels in hoofdstuk 2, de algemene regels in hoofdstuk 3 en de overgangs- en slotregels in hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.

Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De SVIR bevat geen concrete beleidsbeslissingen. Het Rijk en de provincie werken momenteel aan een vertaling van hun beleid in algemene regels. Voor het Rijk is dit de AMvB Ruimte (Barro) en voor de provincie is dit de provinciale verordening. Daarnaast vindt toetsing aan het gemeentelijke beleid plaats.

2.2 Rijksbeleid

Klimaatbeleid

Richtinggevend beleidskader voor het rijksbeleid vormt het VN-Klimaatverdrag (1992) en het daarbij behorende Kyoto-protocol (1997), waarin de Europese Unie heeft toegezegd in de periode van 2008 tot 2012 de CO2-emissies met 8% terug te brengen ten opzichte van de uitgestoten hoeveelheid in 1990. Voor 2020 ligt er een doelstelling van 20% reductie in de CO2-uitstoot ten opzichte van 1990. Voor het aandeel duurzame energie is, eveneens voor 2020, een doelstelling van 16% in het regeerakkoord overeengekomen. In het regeerakkoord wordt verder gestreeft naar een volledige duurzame energievoorziening in 2050.

Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW)

In overleg tussen Rijk en provincies zijn in 2001 doelstellingen afgesproken in de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW). Deze richtte zich op een taakstelling van 1500 MW in 2010. De ondertekenaars van het BLOW waren alle Nederlandse provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Ministeries van VROM, EZ, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV), Verkeer en Waterstaat (V&W) en Defensie. De landelijke doelstelling van 1500 MW geïnstalleerd windvermogen op land is in 2010 ruimschoots gepasseerd. Een aantal provincies, te weten Flevoland en Noord- en Zuid-Holland, heeft meer windvermogen opgesteld dan hun BLOW-taakstelling. Provincie Utrecht had een taakstelling van 50 MW. Dit vermogen is in de provincie Utrecht nog niet bereikt.

Het vorige kabinet heeft in het Nationaal Plan van Aanpak Windenergie vastgelegd welke maatregelen nodig zijn om de productiecapaciteit van windturbines te verdubbelen. In de periode tot 2012 zou de financiering van windparken met een totaal vermogen van 4000 MW (op land) moeten zijn toegewezen. In de periode 2011 tot 2020 moet er nog eens 2000 MW extra windenergie op land worden gerealiseerd.

Op dit moment bekijkt het huidige kabinet de doelstelling voor Wind op Land opnieuw en zal de ambitie alleen nog maar naar boven bijgesteld worden.

Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Rijk en provincies zetten in op het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6000 MW in 2020. Daarnaast zet het Rijk in op voldoende ruimte voor op termijn 6000 MW op zee. Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige winning van windenergie. Het Rijk zal daarom in de structuurvisie Wind op land, in samenwerking met de provincies, voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie op land aanwijzen.

De plaatsingsstrategie met grootschalige dan wel kleinschalige bundeling van windturbines is een belangrijke taak voor de provinciale overheden, zowel voor wat betreft de keuze en schaal van de bundeling als de afstemming op de diverse landschapstypen en mogelijkheden tot combinatie met infrastructuur en bedrijventerreinen. Aan deze voorkeur wordt voldaan: het windpark is ruimtelijk inpasbaar in combinatie met de A27 en in combinatie met bedrijventerrein Het Klooster.

De plaatsing van windturbines nabij de hoofdinfrastructuur mag niet conflicteren met de inrichting van vrijwaringszones1 en met zonering vanuit het oogpunt van externe veiligheid en milieu. In dit verband is een risicoanalyse van het projectplan ter beoordeling voorgelegd aan de Brandweer Regio Utrechts Land (vroeger BRUL, tegenwoordig VRU) en het RIVM/CEV. Het BRUL heeft aangegeven geen advies te zullen geven aangaande het windpark, omdat de beoordeling hiervan buiten de competentie van het BRUL ligt. Het RIVM/CEV heeft de risicoanalyse wel beoordeeld en haar bevindingen aan de gemeente Nieuwegein toegestuurd (zie paragraaf 3.5.3 externe veiligheid). RIVM/CEV heeft zich in haar reactie geconcentreerd op de consequenties voor de lpg-stations en het wegrestaurant. Het RIVM acht het gebruik van de risicoanalyse voor vergunningverlening verdedigbaar voor wat de in de analyses genoemde risico- en dominoafstanden betreft.

  1. 1. Rondom het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en het hoofdvaarwegennet worden zones aangewezen die van bebouwing worden gevrijwaard ('vrijwaringszones'). Met de instelling van vrijwaringszones langs hoofdinfrastructuur beoogt het kabinet ruimte te behouden voor de oplossing van toekomstige knelpunten, mogelijkheden te scheppen voor een goede inpassing van de infrastructuur, de mogelijkheid open te houden voor de bundeling van infrastructuur met andere functies, verminderen en/of voorkomen conflicterende functies vanuit milieuoptiek (geluid, externe veiligheid en lokale luchtkwaliteit) en bij te dragen aan de veiligheid. Het rijk zal, in overleg met de andere overheden, het vrijwaringsbeleid uitwerken tot een rijkskader met toetsingscriteria. Daarbij worden de beleidsdoelstellingen ten aanzien van intensivering van ruimtegebruik in bebouwd gebied, centrumvorming in stedelijke netwerken, veiligheid en milieu in acht genomen. Bron: http://www.verkeerenwaterstaat.nl/

2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

De provincie Utrecht streefde binnen Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW) realisatie na van 50 MW opgesteld vermogen aan windenergie door plaatsing van windturbines. Met een opgesteld vermogen van 9 MW in 2012 is deze taakstelling nog lang niet gehaald. Het windpark Houten wordt in 2013 gebouwd (6 MW).

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Utrecht (2013-2028)

De provincie Utrecht heeft haar Streekplan Utrecht 2005-2015 beleidsneutraal omgezet in een Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2005-2015 (vastgesteld door PS, 23 juni 2008). De term beleidsneutraal betekent dat de provincie het Streekplan als beleidskader blijft toepassen. Als vervanging van deze beleidsneutrale Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie is er een nieuwe PRS (2013-2028) opgesteld. De PRS is op 4 februari 2013 vastgesteld.

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid van de provincie biedt gemeenten meer ruimte om zelf beslissingen te nemen. Zo stelt de provincie dat op voormalige agrarische bedrijven onder voorwaarden woningen gebouwd mogen worden als het plan de ruimtelijke kwaliteit verbetert. De gemeente kan zelf bepalen of aan deze eis wordt voldaan.

In paragraaf 4.2.2 van de PRS wordt aangegeven dat het gebruik van duurzame energiebronnen, waaronder windenergie, wordt gestimuleerd. De ambitie van de provincie hierbij is om in 2040 het grondgebied van de provincie Utrecht klimaatneutraal georganiseerd te hebben. De PRS bevestigt hier de voornoemde taakstelling van 50 MW. De provincie heeft in de ontwerp structuurvisie vier locaties voor (grootschalige) windparken aangewezen. Het windpark Nieuwegein wordt hierbij als locatie genoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPWINDPARK-VA03_0003.png"Figuur 2.1 De locatie van het windpark Nieuwegein is in de PRS aangewezen als windenergielocatie (bron: Themakaart PRS 2013-2028, kaart 4.2.2.1)

Windplan Utrecht

De structuurvisie zal op termijn waarschijnlijk het Windplan Utrecht (d.d. 9 juli 2002) vervangen. Al sinds het Windplan stelt de provincie zich op als regisseur van de ontwikkeling van windenergie in de provincie Utrecht. Dat heeft voordelen voor het opgestelde vermogen en voor de landschappelijke kwaliteit.

Omdat windturbines niet overal in de provincie geplaatst kunnen worden, heeft de provincie Utrecht een aantal uitgangspunten opgesteld waaraan voldaan zou moeten worden. Te weten:

  • zoveel mogelijk aansluiten bij stedelijke functies;
  • aansluiten bij bestaande lijnen in het landschap;
  • concentratie van windturbines in kleine en middelgrote clusters;
  • geen onevenredige aantasting van natuurwaarden;
  • geen onevenredige aantasting van landschap en landschappelijke openheid;
  • geen onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarde van het landschap;
  • inachtneming van Europese richtlijnen voor vogelgebieden en cultureel erfgoed;
  • rekening houden met vogeltrekgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPWINDPARK-VA03_0004.jpg"

Figuur 2.2 Uitsnede Beleidkansenkaart (Bron: Windplan Utrecht, Bijlage 5) en opstelplaatsen van de windturbines van Windpark Nieuwegein

Windkansenkaart en Beleidkansenkaart

De locatie van het Windpark Nieuwegein staat vermeld op de windkansenkaart. Op de Beleidkansenkaart van Windplan Utrecht (zie figuur 2.2) liggen de opstelpunten van de windturbines in het gebied met een rode kleur. De rode kleur heeft betrekking op Categorie III: geen mogelijkheden voor windturbines. Het Windplan geeft aan: 'Geen mogelijkheden voor windenergie zijn er in alle delen waaraan een grote natuur-, milieu-, landschappelijke of cultuurhistorische waarde wordt toegekend'. Vervolgens geeft het Windplan de lijst met beoordelingsaspecten, zoals Ecologische Hoofdstructuur, Vogel- en Habitatgebieden. (Zie Windplan Utrecht, paragraaf 2.3.3). In het Windplan staat (op bladzijde 6) aangegeven dat nader onderzoek kan uitwijzen of de mogelijkheden voor windenergie groter zijn, dan die zoals weergegeven in Bijlage 5 Nader onderzoek deelgebieden.

Uit overleg met de provincie Utrecht is gebleken, dat de rode kleur ter plaatse van het geplande windpark alleen betrekking heeft op:

  1. a. de nabijheid van een ecologische verbindingszone; deze loopt aan weerszijden van de A27 en gaat onder het viaduct over het Amsterdam-Rijnkanaal door;
  2. b. de nabijheid van bebouwing op de verzorgingsplaats (wegrestaurant en benzinestation); in het windplan Utrecht (op bladzijde 8) zijn zowel rond woon- en verblijfsrecreatieve gebieden als rond bebouwing in het buitengebied cirkels van 350 m getrokken.

Eneco Wind heeft ten aanzien van de twee bovengenoemde aandachtspunten nader onderzoek uitgevoerd. Hieruit is het volgende gebleken:

Ad a. Met betrekking tot de ecologische verbindingszone: in paragraaf 3.3.2 zijn de resultaten van het natuurwaardenonderzoek weergegeven. Uit het natuurwaardenonderzoek blijkt, dat de windturbines niet in de ecologische verbindingszone staan en hierop ook geen negatieve invloed hebben.

Ad b. Met betrekking tot bebouwing (woningen, het wegrestaurant en benzinestations van BP en OK): in paragraaf 3.5.4 zijn de resultaten van de uitgevoerde risicoanalyses weergegeven. Uit de resultaten blijkt, dat het windpark voldoet aan de afstandsnormen voor externe veiligheid. Voor zover de rode kleur nabij de windturbines betrekking had op woningen; deze zijn inmiddels gesloopt.

Op basis van de resultaten van deze nadere onderzoeken (natuurwaardenonderzoek en de risicoanalyse) kan geconcludeerd worden, dat de aandachtspunten geen beletsel voor het windpark vormen.

Dat de provincie de locatie ook expliciet positief beoordeelt, blijkt uit de Nota van beantwoording Deel 2 van de tegen het streekplan 2005-2015 ingediende bedenkingen. Op bladzijde 69, onder nummer 2805, verwoordt de provincie: 'het initiatief van Nieuwegein om in Het Klooster een kleinschalige opstelling van windmolens te realiseren past in het streekplan beleid m.b.t. windenergie'. In een brief (bijlage 1) van de provincie Utrecht d.d. 19 februari 2008 gericht aan Evelop Netherlands B.V., bevestigt de provincie dat 'de realisering van een kleinschalige opstelling van windmolens in het gebied Het Klooster in Nieuwegein (in beginsel) past in het ruimtelijk beleid zoals dat door Provinciale Staten is vastgelegd in het Streekplan 2005-2015'.

Nabij het windpark Nieuwegein, op een afstand van circa 500 m, ontwikkelen Eneco Wind en de coöperatieve vereniging Uwind een windpark bestaande uit drie windturbines parallel aan het Amsterdam-Rijnkanaal. In de Samenvatting Windplan Utrecht onder het kopje 'Richtlijnen beeldkwaliteit' stelt de provincie dat het zicht op een opstelling van windturbines verstoord kan worden als twee of meer opstellingen op korte afstand van elkaar zijn gepositioneerd. Dat geldt echter volgens het Windplan vooral voor open landschappen, waarvoor de provincie als vuistregel een afstand van ten minste 4 km wenselijk acht. Het Windplan acht kleinere afstanden in stedelijk gebied wel mogelijk. Beide windparken bevinden zich nabij de snelweg A27, in een stedelijke omgeving op de grens van bebouwd en onbebouwd gebied en in dat gebied staan tal van maskerende bomenrijen. Hierdoor leidt een kortere afstand tussen beide windparken in het onderhavige geval niet tot een afbreuk van beeldkwaliteit.

Samenvattend zijn er in het Streekplan Utrecht, in het Windplan Utrecht en in de Nota van beantwoording Deel 2, voldoende aanknopingspunten te vinden waaruit blijkt dat de realisering van een kleinschalige opstelling van windmolens op Het Klooster past binnen het provinciale beleid.

Regionaal beleid

De gemeenten Nieuwegein en Houten hebben onderling afspraken gemaakt om de initiatieven bij Het Klooster en Houten op elkaar af te stemmen. Afgesproken is dat er zo min mogelijk beïnvloeding op de windturbinelocatie in Houten mag optreden. De afstand van turbine 1 naar de meest noordelijke turbine van windpark Houten is circa 500 m. Deze afstand is ruim meer dan vijf maal de rotordiameter. Hiermee is het zogenaamde 'parkeffect' (de onderlinge beïnvloeding van de twee windparken) geminimaliseerd.

2.4 Gemeentelijk Beleid

De gemeente Nieuwegein is in 1991 toegetreden tot het Klimaatverbond, dat streeft naar halvering van de CO2-uitstoot per hoofd van de bevolking in het jaar 2010 (ten opzichte van 1987) en verdere stapsgewijze daling daarna. De gemeente Nieuwegein heeft in haar Milieubeleidsplan 1999-2002, Samen werken aan een duurzame toekomst 21e eeuw, geformuleerd dat Nieuwegein streeft naar de ontwikkeling van duurzame bedrijventerreinen en opwekking van duurzame energie door middel van windenergie. In het Klimaatprogramma 2009-2013 is stimuleren van windenergie als belangrijk project benoemd voor het behalen van het tussendoel van 10% duurzame energieopwekking. Het liefst zou de gemeente zijn gehele energiebehoefte duurzaam opwekken. In het Collegeprogramma 2010-2014 is aangegeven dat Nieuwegein streeft naar een klimaatneutrale duurzame stad in 2040. Daarbij is aangegeven dat op de route naar een duurzame stad onder meer verder gegaan wordt met het realiseren van vijf windturbines tussen bedrijvenpark Het Klooster en de rijksweg A27. Nieuwegein ziet een duidelijke meerwaarde in de (ruimtelijke) combinatie van bedrijventerreinen en windturbines. Het geplande bedrijventerrein Het Klooster is zo'n plek waar een windpark van middelgrote omvang kan worden gerealiseerd.

Nieuwegein verbindt, structuurvisie 2030

In de Structuurvisie Nieuwegein Verbindt 2030 geeft de gemeente Nieuwegein aan hoe ze inspeelt op ruimtelijke ontwikkelingen die op de stad afkomen. Het plangebied is hierin aangeduid als ontwikkelingsgebied voor duurzaam bedrijventerrein en voor de plaatsing van windturbines.

In de visie wordt de plaatsing van de windturbines gezien als de motor achter grootschalige ontwikkeling van duurzame energieopwekking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPWINDPARK-VA03_0005.jpg"

Figuur 2.3 Uitsnede gemeentelijke structuurvisie

2.5 Conclusie

Het initiatief voor de plaatsing van windturbines is al enige tijd geleden ingezet. In diverse beleidsdocumenten is de gekozen locatie dan ook al aangeduid als locatie voor windturbines. Het initiatief is dan ook in overeenstemming met het geldende beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Planuitgangspunten

Het plan maakt een windturbinepark mogelijk dat zorgvuldig aansluit op de infrastructuur (A27) en het in ontwikkeling zijnde duurzame bedrijventerrein Het Klooster. Het bestemmingsplan is beperkt tot de locatie van de vijf masten, de overslag van de rotorbladen, de gronden voor aanleg en onderhoud van de turbines en waar nodig voor de bijbehorende infrastructuur.

3.2 Ontwikkeling

Het bouwplan voorziet in de realisatie van een lijnopstelling van vijf windturbines met een maximale ashoogte van 108 m en een maximale rotordiameter van 90 m en een maximale tiphoogte van 150 m. Bijvoorbeeld: bij een ashoogte van 108 m zal de rotordiameter nooit meer dan 84 m zijn.

windturbine minimum maximum
ashoogte windturbine (m) 100 108
rotordiameter (m) 82 90
tiphoogte (m) 145 150

Omdat Eneco wettelijk verplicht is de turbines Europees aan te besteden heeft het de mogelijkheid te kiezen uit diverse turbineleveranciers. Dit betekent dat het bestemmingsplan ruimte biedt voor windturbines met een vermogen tussen de 2 en 3 MW. Het totale vermogen van het windpark bedraagt maximaal 13 MW. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van 2x3 MW + 3x2 MW, maar ook van 3x3 MW + 2x2 MW, of van 5x2,3 MW of 5x2,5 MW. De onderzoeken naar effecten op de omgeving zijn afgestemd op diverse typen windturbines. Het windpark zal na de aanbestedingsprocedure bestaan uit een vijftal windturbines van dezelfde fabrikant met hetzelfde uiterlijk en dezelfde ashoogte en rotordiameters. Het enige dat dan nog kan verschillen zijn de onderlinge vermogens van de windturbines. Dit is echter niet zichtbaar, het aanzien van de turbines is identiek.

De onderlinge afstand tussen de windturbines bedraagt bij voorkeur ten minste drie tot vier maal de rotordiameter om het zogenaamde parkeffect (minder opbrengst door 'windschaduw') en turbulentie te beperken. Bij het ontwerpen van het inrichtingsplan is rekening gehouden met een aantal ruimtelijke beperkingen, onder andere als gevolg van nabijgelegen woningen, de rijksweg A27, de gemeentegrens en het wegrestaurant. Hierdoor zijn verschillen ontstaan in de tussenafstanden van de windturbines. De onderlinge afstand van turbines 330m tot 480 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPWINDPARK-VA03_0006.jpg"Figuur 3.1 Inrichtingsplan windpark Nieuwegein (rode sterren) en Windpark Houten (blauwe sterren).

In figuur 3.1 is de inrichting van windpark Nieuwegein weergegeven. De rode sterren geven de beoogde locaties van de windturbines van het windpark weer. De gestippelde cirkels rond deze punten geven het gebied aan waarover rotorbladen (kunnen) draaien. De blauwe sterren geven de plaatsen van de (nog te bouwen) turbines van Windpark Houten weer.

Bij de aanleg van het windpark zal er een civiele ontsluiting worden aangelegd. De gemeente zal zorgen voor ontsluiting van de kavels door de aanleg van een fietspad, dat geschikt zal zijn voor het bouw- en onderhoudsverkeer. Voor de turbines zullen kraanopstelplaatsen worden aangelegd (onderheid) ten behoeve van de bouwkranen. De door de windturbines geproduceerde elektriciteit zal in (via een interne transformator) of aan de voet van de windturbines (via een extern compactstation) van laagspanning naar middenspanning worden getransformeerd. De middenspanningskabels van de windturbines zullen naar huidige inzichten onder of naast het aan te leggen fietspad worden gelegd en worden aangesloten op één zogenaamd 'inkoopstation'. In deze ruimte zal het windpark worden aangesloten op het netwerk van het lokale energiebedrijf. De locatie van het inkoopstation is in de nabijheid van windturbine 4 op het bedrijventerrein.

3.2.1 Locatiekeuze

Voor deze locatie is met name gekozen, omdat er goed aangesloten kan worden bij bestaande infrastructuur (A27) en het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Het Klooster. Door aan te sluiten bij de A27 zal de bestaande lijn in het landschap worden versterkt, waardoor het landschap beter leesbaar wordt. De aansluiting bij het in ontwikkeling zijnde duurzame bedrijventerrein komt tegemoet aan de maatschappelijke wens om windturbines zoveel mogelijk te combineren met bedrijventerreinen.

In verschillende documenten wordt de locatie Het Klooster als een goede locatie voor windenergie omschreven. Zo is in 1999 in opdracht van de gemeente Nieuwegein door Ecofys een rapport Gemeente Nieuwegein en windenergie opgesteld. In de rapportage is aan de hand van een zoektocht een analyse gemaakt van geschikte locaties voor windenergie. Nieuwegein blijkt 18 tot 39 MW aan windvermogen te kunnen realiseren. Volgens het rapport kunnen in de volgende 'aandachtsgebieden' mogelijk turbines geplaatst worden: Rijnenburg, Plettenburg, Het Klooster en langs de rijkswegen A2 en A27. De polder Rijnenburg is in 2001 overgegaan naar de gemeente Utrecht. Voor dit gebied bestaan plannen om in de toekomst woningen te gaan bouwen. Rijnenburg is bij de gemeente Utrecht nog wel in beeld als mogelijke windlocatie. Plettenburg biedt minder ruimte om een middelgroot windpark te creëren. Nieuwegein acht het onwenselijk windturbines meer zuidelijk langs de A27 te plaatsen, omdat de gemeente daar de karakteristieke openheid wenst te behouden. De schutsvelden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie dienen volgens de gemeente open te blijven. Bovendien bevinden zich richting de Lek goede tot zeer goede weidevogelgebieden, die zoveel mogelijk moeten worden ontzien. Ook valt dit gebied niet binnen de 'rode contour' die de ruimtelijke begrenzing voor stedelijke uitbreiding aangeeft. Het bedrijventerrein Het Klooster en het terrein van het nabijgelegen wegrestaurant liggen wel binnen de rode contour. Hieruit blijkt dat de windlocatie langs de A27 ter hoogte van Het Klooster de meest geschikte locatie is voor een middelgroot windpark.

In 2004 heeft Ecofys voor Nieuwegein een energiemodel opgezet, waaruit blijkt dat windturbines langs de A27 een belangrijke rol kunnen spelen in het klimaatbeleid van de gemeente. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport Energiemodel Nieuwegein. In de samenvatting van dit rapport staat: '(...) Wanneer Nieuwegein de komende jaren alle voorgenomen energie en duurzame energieprojecten ook nog uitvoert, dan kan meer dan 80% van de evenredige bijdrage worden ingevuld. Maatregelen op het bedrijventerrein Het Klooster kunnen hieraan verreweg de grootste bijdrage leveren (meer dan 50%). Bijvoorbeeld de plaatsing van windturbines langs de A27 speelt hierin een belangrijke rol.'

Ook in het Windplan van de provincie Utrecht wordt de locatie van het windpark positief onderschreven: 'Voor een korte lijn dicht langs de snelweg is – langs de A27 en op het grondgebied van de provincie Utrecht – alleen ter hoogte van toekomstig bedrijventerrein Het Klooster ruimte.' Onder een 'korte lijn' verstaat het Windplan een lijnopstelling van drie tot vijf turbines.

De locatiekeuze wordt in het tenderdocument van de gemeente Nieuwegein (2005) als volgt geformuleerd: 'Voor het bedrijventerrein Het Klooster zijn ten aanzien van duurzaamheid en de realisatie van duurzame energie ambitieuze doelstellingen geformuleerd. Om de doelstellingen te halen is het uitgangspunt gehanteerd dat er windturbines op het bedrijvenpark geplaatst worden. De doelstelling is verankerd in diverse documenten waaronder het Milieueffectrapport (MER), de Energievisie en het Ontwikkelingsplan.' Het MER, waarnaar hierboven verwezen wordt, is gemaakt in het kader van het bestemmingsplan Het Klooster en niet ten behoeve van dit windturbinepark.

In Houten wordt door Eneco Wind en de coöperatieve vereniging Uwind een windpark bestaande uit drie windturbines parallel aan het Amsterdam-Rijnkanaal ontwikkeld. Dit windpark ligt evenals het beoogde windpark in de directe nabijheid van de snelweg A27. De windparken liggen in de naaste omgeving van Nieuwegein en Houten, beide parken liggen parallel aan de grens tussen bebouwd en onbebouwd gebied. Deze stedelijke omgeving, die gekenmerkt wordt door tal van maskerende bomenrijen, maakt dat een relatief kleine afstand tussen beide windparken met behoud van goede beeldkwaliteit mogelijk is. Het bedrijventerrein Het Klooster zal het stedelijke karakter van dit gebied verder versterken. Een beperkte afstand tussen beide windparken vermindert de impact van de windturbines op provinciale schaal.

3.2.2 Energieopbrengst en CO2-emissie reductie

In het licht van de toenemende energievraag is het begrijpelijk dat de roep om duurzame en onuitputtelijke energie steeds luider wordt. Windenergie is op dit moment samen met bio-energie één van de meest economisch aantrekkelijke opties voor duurzame energie in Nederland. Op basis van de langjarig gemiddelde windsnelheid is voor windpark Nieuwegein, voor de variant met de hoogste opbrengst, de jaarlijks gemiddelde energieopbrengst bepaald op ruim 28 GWh, zie tabel 3.1. Hierbij is rekening gehouden met verliezen door het net, zog- en obstakeleffect en niet-beschikbaarheid.

De energieopbrengst is op basis van 'vermeden koleninzet' vertaald naar reductie van CO2-emissie. In het Protocol monitoring hernieuwbare energie (Agentschap NL, mei 2010) zijn conversie- en emissiekentallen bepaald voor de elektriciteitsproductie in Nederland. De meest actuele emissiefactor voor elektriciteitsproductie bedraagt volgens dit rapport 0,581 kg/kWhe. Op basis hiervan is de CO2-emissiereductie door windpark berekend op circa 16,4 kiloton per jaar.

Ook is ter indicatie het aantal huishoudens berekend dat door het windpark van elektriciteit zou kunnen worden voorzien.

Tabel 3.1 Jaarlijkse energieopbrengst en CO2-reductie

opgesteld vermogen 13 MW
opbrengst 28 GWh/jr
CO2-reductie/jaar 16,4 kton
aantal huishoudens 8.000

Het windpark levert schone energie aan ruim 8.000 huishoudens en speelt hiermee een substantiële rol in het klimaatbeleid van de gemeente met circa 27.000 huishoudens (bron: CBS, bewerking Statistiek en Onderzoek, 2009). Bij de aanname dat een gemiddeld huishouden circa 3.500 kWh per jaar verbruikt, voorziet het windpark dus bijna 30% van alle huishoudens in Nieuwegein van groene stroom.

3.3 Ruimtelijke Inpassing

3.3.1 Landschappelijke inpassing

Bestaande landschap

Het bestaande gebied rondom het plangebied wordt enerzijds gekenmerkt door stedelijke structuren, zoals bedrijventerreinen (waaronder het in ontwikkeling zijnde bedrijvenpark Het Klooster) en woningen in Nieuwegein, Houten en Vianen, de Beatrixsluizen, de rijksweg A27, twee tankstations en een wegrestaurant. Anderzijds bevinden zich met name aan de oostzijde meer landelijke structuren van weilanden met verspreide bebouwing, die worden doorsneden door lange bomenrijen (veelal langs waterstructuren), dijken en kanalen. Het plangebied valt binnen de 'rode contour' van de gemeente Nieuwegein die de ruimtelijke begrenzing geeft voor stedelijke uitbreiding.

Aspecten landschappelijke inpassing

Gekozen is voor een lijnopstelling, die de kromming van de A27 ter plaatse volgt. Deze opstelling zal de loop van deze snelweg accentueren en deze vanuit de omgeving beter herkenbaar maken. De oriëntatie van de opstelling sluit ook aan bij de loop van het Lekkanaal.

De bewegingen van de turbines passen bij de stedelijke dynamiek van de snelweg en de activiteiten op het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein. De hoogteverschillen door viaducten en op- en afritten, alsook de verschillen in hoogte van bedrijfsgebouwen dragen bij aan een 'dynamisch landschap'.

Het windpark past uitstekend bij het te ontwikkelen duurzame bedrijventerrein Het Klooster. Het zal het bedrijventerrein naast een duurzaam imago ook een high-tech uitstraling geven. Het bedrijventerrein en de windturbines vormen een overgang naar cultuurhistorie, natuur en landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie aan de westzijde en accentueren zo het duurzame karakter van het gebied.

Windpark Houten

Windpark Houten ligt op korte afstand van het plangebied langs het Amsterdam-Rijnkanaal. De molens staan eveneens in een lijnopstelling. Hierdoor wordt de 'leesbaarheid' van dit kanaal versterkt. Hoewel het beoogde windpark relatief dichtbij het windpark in Houten ligt, zullen beide windparken goed van elkaar te onderscheiden zijn. Het windpark Houten heeft grotere afstanden tussen de windturbines. De turbines van beide windparken, die elk zullen worden voorzien van drie bladen, zullen qua afmetingen wel zoveel mogelijk op elkaar lijken. Dit komt een rustige aanblik ten goede.

Voordeel van bundeling met windpark Houten is dat wordt voldaan aan het 'concentratieprincipe', een bekend milieuprincipe. Natuurbeschermingsorganisaties zoals Natuur en Milieu hechten sterk aan dit principe, zeker in combinatie met plaatsing op een bedrijventerrein. Concentratie van de twee windparken heeft een kleinere ruimtelijke impact (in km²) op de omgeving tot gevolg.

Beide windparken liggen parallel aan de grens tussen bebouwd en onbebouwd gebied in een stedelijke omgeving, die gekenmerkt wordt door maskerende bomenrijen. Een relatief kleine afstand tussen beide windparken met behoud van goede beeldkwaliteit is daardoor mogelijk.

Kleurstelling windturbines

De windparken in Houten en Nieuwegein hebben een verschillende opstelling en oriëntatie, maar ze liggen dicht bij elkaar. Er is gekozen voor een neutrale kleurstelling in wit- en grijstinten, evenals bij windpark Houten.

Richtlijnen windplan Utrecht

Het windpark voldoet aan de 'Richtlijnen Beeldkwaliteit' van het Windplan Utrecht. In het Rivierengebied Oost zijn meerdere initiatieven voor windparken. Het Windplan geeft aan dat voorkeur van de provincie uitgaat naar 'de ontwikkeling van de 'lange lijnen' en series lijnen langs de snelwegen'. Het voorziene windpark voldoet aan deze voorkeur.

Het Windplan bevat een aantal richtlijnen voor de beeldkwaliteit. Aspecten die volgens dit document bijdragen aan een goede beeldkwaliteit zijn:

  1. 1. in open landschappen grote afstand (minimaal 4 km) tussen verschillende opstellingen. In stedelijk gebied kan mogelijk een kleinere afstand gelden;
  2. 2. aanhouden van gelijke afstanden tussen de windturbines ten behoeve van een rustige en logische aanblik;
  3. 3. plaatsing van de windturbines op een strakke lijn. Deze mag gebogen zijn. Als zodanig kunnen windturbines lineaire landschapsstructuren zoals onder andere snelwegen vanuit de omgeving herkenbaar maken;
  4. 4. windturbines moeten dezelfde as- en tiphoogte hebben en er moet voor één type en fabrikaat van masten en turbines gekozen worden;
  5. 5. 'driewiekers' verdienen de voorkeur boven 'tweewiekers';
  6. 6. met kleurstelling kan de karakteristiek van de opstelling worden versterkt. Dit is vooral van belang bij clusters. Met kleurstelling kan ook de eenheid worden versterkt. Kleurstelling kan het beste een robuust karakter hebben. De kleurstelling kan hierbij verwijzen naar de omgeving.

Hieronder wordt beschreven dat het beoogde windpark voldoet aan deze richtlijnen:

Ad 1. Het windpark ligt op ruime afstand tot de 'lange lijnen', te weten meer dan 4 km. Het beoogde windpark en het relatief kleine windpark Houten liggen dicht bij elkaar. De windparken liggen echter in de directe nabijheid van de snelweg A27 en hebben een relatief korte afstand tot de stadskernen van Nieuwegein en Houten. De komst van het bedrijventerrein Het Klooster zal het stedelijke karakter van dit gebied nog verder versterken. Deze stedelijke omgeving, die overigens gekenmerkt wordt door tal van maskerende bomenrijen, maakt dat een relatief kleine afstand tussen beide windparken met behoud van goede beeldkwaliteit mogelijk is.

Ad 2. De afstanden tussen de windturbines van windpark Nieuwegein zijn nagenoeg gelijk. De rust in het beeld blijft verder bewaard, omdat beide parken juist duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn door verschillende oriëntatie en verschillende tussenafstanden.

Ad 3. Het windpark heeft een opstelling volgens een strakke lijn, die de kromming van de A27 volgt. De afstand tot de rijksweg A27 is zo klein mogelijk waardoor optimaal bij deze lineaire landschapsstructuur wordt aangesloten.

Ad 4. De toe te passen windturbines hebben een gelijke as- en tiphoogte.

Ad 5. De windturbines zijn 'driewiekers'.

Ad 6. De windturbines krijgen een neutrale kleurstelling in wit- en grijstinten.

Visualisaties

Voor het windpark zijn vanaf verschillende zichtpunten fotomontages (visualisaties) gemaakt. De keuze voor de zichtpunten is gebaseerd op de volgende criteria: groot aantal bezoekers, gevoeligheid voor beïnvloeding en zichtbaarheid van en afstand tot het windpark. De zichtpunten zijn aangegeven in figuur 3.2. De visualisaties zijn gebaseerd op foto's van de bestaande situatie, waarop de windturbines op natuurgetrouwe wijze zijn ingetekend (figuur 3.3). Overigens is er in de toekomst sprake van bedrijfsbebouwing ten westen van het windpark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPWINDPARK-VA03_0007.jpg"

Figuur 3.2 Zichtpunten visualisaties

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPWINDPARK-VA03_0008.jpg"

Figuur 3.3 Visualisaties

Conclusie

De opstelling en uitvoering van het winturbinepark voldoet aan de beelkwaliteitseisen die gesteld worden te aanzien van windturbine opstellingen. Zo wordt de rijksweg A27 'zichtbaar' gemaakt in het landschap. De uitstraling blijft verder rustig door het hanteren van een type windturbine met eenzelfde kleurstelling.

3.3.2 Natuurwaarden

Inleiding

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

De effecten van het windpark op natuurwaarden zijn uitgebreid, meerdere malen en tevens recentelijk (2006-2013) onderzocht door Bureau Waardenburg BV. Hun bevindingen zijn vastgelegd in de volgende rapporten:

  • 'Beoordeling van effecten op vogels van windturbines op het geplande bedrijvenpark Het Klooster, Gemeente Nieuwegein'(2006 bijlage 2) ;
  • Quick Scan Windpark Nieuwegein (2007 bijlage 3) ;
  • Brief van 2 november 2010 (bijlage 4) ;
  • In verband met het kruisen van de Ecologische Verbindingszone 'Schalkwijkse Wetering-Inundatiekanaal' is in 2011 (bijlage 5) onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het windpark op de ecologische verbindingszone;
  • Effecten op beschermde soorten Windpark Nieuwegein (2013, zie bijlage 6)

Deze documenten zijn alle opgenomen in de bijlagen. In deze paragraaf zijn de resultaten in verkorte vorm in de tekst verwerkt.

Gebiedsbescherming

Het Klooster is geen onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de directe omgeving bevinden zich geen overige waardevolle natuurgebieden, zoals Natura 2000. Wel bevindt zich op bedrijventerrein Het Klooster een beoogde ecologische verbindingszone, die van Nieuwegein naar Houten loopt. De twee noordelijke winturbines worden in of direct nabij de beoogde ecologische verbindingszone ontwikkeld. Uit onderzoek (bijlage 5) blijkt dat de verbindingszone door de aanleg van het windpark niet ernstig wordt belemmerd. Aan de oostzijde van de A27 liggen ten noorden van de ecologische verbindingszone twee natuurgebiedjes (bestaande natuur). Ten zuiden van de A27 liggen de uiterwaarden van de Lek (nieuwe natuur).

Ecologische verbindingszone

De noordelijke windturbines van het windpark bevinden zich nabij een ecologische verbindingszone. Het gaat hier om een sloot die evenwijdig aan de A27 loopt en via de Schalwijkse Wetering afbuigt in westelijke richting naar Nieuwegein. Deze sloot maakt deel uit van 'Verbindingszone 20: Kromme IJssel-Langbroek en Lek (Buitenwaard)'. Het is een verbindingszone voor planten en dieren van het biotooptype 'vochtige loofbossen en schraallanden', die een verbinding vormt tussen de aanwezige en te ontwikkelen vochtige loofbossen en schraallanden langs de Hollandsche- en Kromme IJssel en gelijksoortige gebieden langs de Kromme Rijn en in het Langbroekergebied. Tevens vormt de zone een verbinding met het rivierengebied van de Lek ter hoogte van de Buitenwaard.

Uit het natuurwaardenonderzoek van Bureau Waardenburg (bijlage 5) blijkt, dat de plaatsing van de windturbines nabij deze ecologische verbindingszone geen significante gevolgen zal hebben voor de bovengenoemde planten- en diersoorten. Uit dit onderzoek blijkt dat de diersoorten snel gewend raken aan het geluid en de beweging van de rotor. De desbetreffende diersoorten zullen zich derhalve gewoon langs de windturbines blijven verplaatsen. Verder geeft de beschrijving van de verbindingszone aan dat: de afgrenzing van het gebied door de grote infrastructuur als A27, Lek, Lekkanaal en Amsterdam-Rijnkanaal betekent in ecologisch opzicht dat het gebied voor veel soorten geïsoleerd ligt. Alleen voor vogels en waterorganismen is het gebied goed te bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPWINDPARK-VA03_0009.jpg"

Figuur 3.4 Ecologische Hoofdstructuur

Conclusie gebiedsbescherming

De conclusie is dat windturbines de functie van de ecologische verbindingszone niet zullen aantasten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur staan de uitvoering van het plan niet in de weg.

Soortenbescherming

Bureau Waardenburg heeft een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het geplande windpark op beschermde soorten (zie bijlage 6). De uitkomsten hiervan zijn:

Aanlegfase windpark

Het plangebied is onderdeel van het leefgebied van de strikt(er) beschermde kleine modderkruiper, grote modderkruiper en platte schijfhoren. De geplande ingreep heeft geen negatief effect op de gunstige staat van instandhouding van genoemde soorten.

Bij uitvoering van de werkzaamheden in de aanlegfase dient rekening te worden gehouden met verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Indien de werkzaamheden onder de in het ecologische werkprotocol (bijlage 2) genoemde voorwaarden worden uitgevoerd kan overtreding van verbodsbepalingen worden voorkomen en is geen ontheffing van de Flora- en faunawet nodig.

Gebruiksfase windpark

In de gebruiksfase bestaat een risico op aanvaringsslachtoffers onder vogels en vleermuizen. Zonder mitigerende maatregelen betreft het voor vleermuizen maximaal vijf slachtoffers per turbine per jaar, voor vogels gaat het om een tiental slachtoffers per turbine per jaar. Voor de betrokken soorten vogels en vleermuizen is deze additionele sterfte te beschouwen als incidenten en heeft dit geenszins effect op de duurzame instandhouding van de populaties van deze soorten. Er is daarom geen sprake van overtreding van artikel 9 van de Flora- en faunawet en een ontheffing is niet nodig.

Conclusie soortenbescherming

Uit onderzoek van Bureau Waardenburg (2013, bijlage 6) blijkt dat met de werkzaamheden voor en de exploitatie van het windpark geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden en derhalve geen ontheffing nodig is, mits enkele preventieve maatregelen worden uitgevoerd die in het rapport (bijlage 6) beschreven zijn. Ten behoeve van het uitvoeren van de preventieve maatregelen is door een erkend ecoloog een werkprotocol opgesteld. Het werkprotocol is opgenomen in bijlage 2 bij het rapport (bijlage 6). De Flora- en faunawet staat de planrealisatie niet in de weg.

3.3.3 Cultuurhistorie en archeologie

Rijksbeleid

Verdrag van Malta

Het (archeologische) bodemarchief is een grote en rijke informatiebron over het verleden. Met dit archief moet zorgvuldig worden omgegaan. Het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, het Verdrag van Malta (ook Verdrag van Valletta genoemd) regelt de bescherming en het behoud van de archeologische waarden. In 1992 heeft Nederland samen met de andere lidstaten van de Raad van Europa het Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 zijn de uitgangspunten van dit verdrag in de Nederlandse wetgeving geratificeerd.

Monumentenwet/ Wet op de archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen.

Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Het Rijk en de provincie hebben een meer controlerende functie gekregen wat betreft het waarborgen van de kwaliteit van archeologisch onderzoek.

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid voor de archeologische monumentenzorg is er in de eerste plaats op gericht waardevolle archeologische vindplaatsen in situ te behouden. Dit beleid is nader uitgewerkt en vastgelegd in de provinciale Cultuurnota, de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Utrecht (CHS). Hierin is de omgang van de provincie met cultuurhistorische waarden vastgelegd. Ten slotte verplicht de Provinciale Ruimtelijke Verordening gemeentes om in een bestemmingsplan in specifieke gebieden bestemmingen en regels op te nemen die het behoud van de in het plangebied aanwezige archeologische waarden waarborgen.

Gemeentelijk beleid

Gemeenten moeten sinds de implementatie van de Wamz bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen of bij de vrijstelling van bestaande plannen rekening houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem. In het kader van omgevingsvergunningen kunnen gemeenten archeologische eisen stellen aan de aanvragers in de vorm van het uitvoeren van archeologisch onderzoek als voorwaarde voor de vergunningverlening. Daarnaast wordt in tal van andere situaties van gemeenten een visie en uitspraak over het archeologisch bodemarchief verwacht.

Om haar taak als bevoegde overheid adequaat te kunnen vervullen heeft de gemeente Nieuwegein een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart laten opstellen door RAAP Archeologisch Adviesbureau. Op de archeologische verwachtingskaart staan alle bekende archeologische vindplaatsen (waaronder AMK-terreinen) en alle verwachte archeologische waarden aangegeven. Deze kaart dient als basis voor de beleidsadvieskaart, waarop staat aangegeven hoe met de archeologische waarden en verwachtingen omgegaan dient te worden. De kaarten zijn de basis voor het gemeentelijke archeologiebeleid zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke archeologienota en fungeert als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen.

Het uitgevoerde onderzoek biedt zo, op perceelsniveau, inzicht in het voorkomen van archeologische waarden en verwachtingen.

Door het ontwikkelen van eigen archeologiebeleid en een bijbehorend instrumentarium wordt archeologie integraal onderdeel van het ruimtelijk planproces. Hierdoor kan op verantwoorde manier met het archeologisch erfgoed om worden gegaan.

Cultuurhistorie

De belangrijkste cultuurhistorische waarden in de buurt van het windpark zijn verbonden aan de 'megastructuur' van de Hollandse Waterlinie (zie figuur 3.5). Deze waterlinie diende als belangrijk militair verdedigingswerk. In 1672 is de Oude Hollandse Waterlinie aangelegd. Deze is aangepast na 1815, waarna de Nieuwe Hollandse Waterlinie is ontstaan. Op dit moment vervult de (Nieuwe) Hollandse Waterlinie echter geen militaire functie meer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPWINDPARK-VA03_0010.jpg"

Figuur 3.5

Zoals af te lezen is in figuur 3.6 ligt het plangebied niet in een gebied dat veilig gesteld moet worden of waarvoor eisen gesteld moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPWINDPARK-VA03_0011.jpg"

Figuur 3.6

Figuur 3.7 toont de Nieuwe Hollandse Waterlinie met bijbehorende ruimtelijke kenmerken. De windturbines zullen in het vroegere inundatiegebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie worden geplaatst. De Nieuwe Hollandse Waterlinie behoort tot een Belvedère-gebied, dat door de staatssecretarissen Zijlstra en Bleker op de Voorlopige Lijst van werelderfgoed is geplaatst. Dit betekent dat het Rijk en betrokken overheden, eigenaars en beheerders voorbereidingen moeten treffen om het erfgoed binnen 15 jaar te nomineren voor de Werelderfgoedlijst. In dit gebied moet dan ook met zorg worden omgegaan met ruimtelijke ontwikkelingen. De plaatsing van windturbines in dit gebied wordt echter niet op voorhand uitgesloten. Het windpark is geprojecteerd in het 'liniegezicht' op de grens met 'open velden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPWINDPARK-VA03_0012.jpg"

Figuur 3.7

Het is verantwoord om windturbines in dit gebied te plaatsten, omdat de afstand tot het veilig te stellen gebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie relatief groot is. De windturbines tasten de openheid van het landschap niet aan en ook is voor het gebied tussen de windturbines al verstedelijking voorzien door het beoogd bedrijventerrein Het Klooster. Het windturbinepark zal gelet op de locatie en haar directe omgeving (A27, bedrijventerrein) de zichtbaarheid van de landschapselementen niet of nauwelijks verminderen.

Conclusie cultuurhistorie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor deze functie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, noch voor de cultuurhistorische waarde ervan.

Archeologisch onderzoek

De gemeente Nieuwegein heeft een onderzoek laten uitvoeren door RAAP Archeologisch Adviesbureau naar de in Nieuwegein aanwezige en te verwachten archeologische waarden (RAAP-rapport 2145). Dit onderzoek dient als basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Nieuwegein. Gelijktijdig met het uitvoeren van dit onderzoek en het opstellen van de bijbehorende beleidsadvieskaarten is in Het Klooster een aantal archeologische onderzoeken (RAAP-rapporten 2027 en 2263) uitgevoerd om te bepalen of in dit uitgestrekte gebied archeologische waarden te verwachten waren. De onderzoeken hebben geresulteerd in een meer gedetailleerd beeld van het gebied Het Klooster en er is door RAAP een beleidsadvies per kavel opgesteld. In deelgebied III (zie figuur in bijlage 1 van het rapport voor deelgebieden) kunnen in de oeverafzettingen van de Wiersch stroomgordel archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Gezien de goede conserveringsomstandigheden en het feit dat de oeverafzettingen onverstoord aanwezig zijn, maakt dat er sprake kan zijn van zeer waardevolle archeologische resten. Voor deelgebieden I en II geldt een gelijke uitkomst. Voor de oeverafzettingen van de Wiersch stroomgordel geldt een hoge verwachting voor nederzettingen en extractiekampen. Voor de crevasses ten zuiden van deze stroomgordel (en ten noorden van de Benschopstroomgordel) geldt een middelhoge tot hoge verwachting voor dergelijke vindplaatsen, die als zeldzaam en waardevol worden beschouwd. Feitelijk geldt voor het dekzand een vergelijkbare verwachting ten aanzien van de waarde van eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen. Deze potentiële vindplaatsen worden echter veel dieper in de ondergrond verwacht. De locaties voor windturbines III en V (windturbines genummerd van noord naar zuid) zijn destijds meegenomen in dit onderzoek. Ter hoogte van windturbine III werd een karterend booronderzoek naar steentijdbewoning geadviseerd. Geen vervolgonderzoek werd geadviseerd voor de locatie van windturbine V. De rapportage is als bijlage 7 opgenomen in het bestemmingsplan.

RAAP-rapport 4250

Ten behoeve van het windpark is vervolgens nader onderzoek uitgevoerd (bijlage 8). Daarbij is rekening gehouden met de meest recente locatie van de turbines. Het betreft een karterend onderzoek op de windturbinelocaties I, II en III en een verkennend onderzoek op locatie IV. Voor locatie V is zoals eerder al is aangetoond geen vervolgonderzoek noodzakelijk gebleken. De windturbines I en II zijn ten opzichte van het eerder uitgevoerde onderzoek slechts marginaal verschoven. Het onderzoek heeft dan ook geen nieuwe resultaten opgeleverd. De werkzaamheden op de locaties van windturbines I, II en V kunnen dan ook zonder verdere beperkingen ten aanzien van het aspect archeologie worden uitgevoerd.

Windturbine III en IV hebben de grootste verschuiving ondergaan. Uit het karterend onderzoek ter plaatse van locatie III is gebleken dat archeologische resten aanwezig zijn in de vorm van houtskool en verbrand bot. In verband met de goede conservering, de intactheid van het potentieel archeologische niveau en de voornoemde vondsten maakt dat de vindplaats als zeer waardevol bestempeld kan worden. Op deze locatie dient dan ook een proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd. De gemeente heeft aangegeven dat dit onderzoek kan plaatsvinden voor aanvang van de aanlegwerkzaamheden indien sprake is van een omgevingsvergunning voor bouwen.

Op locatie IV zijn vier boringen gezet met tot doel inzicht te verkrijgen in de bodemopbouw ter plaatse en daarmee om de noodzaak van een karterend booronderzoek naar vindplaatsen uit de Steentijd vast te stellen. Op basis van deze vier boringen bleek verder onderzoek op deze locatie niet noodzakelijk.

Op locatie IV bestaat de natuurlijke bodemopbouw uit komafzettingen (klei op veen). Archeologische resten worden dan ook niet verwacht.

Dubbelbestemming plangebied

Voor het opnemen van een dubbelbestemming archeologie geldt als uitgangspunt de uitgevoerde verkennende en karterende booronderzoeken en de beleidsnota archeologie 'Van vondst naar verhaal'. Het overnemen van het beleidsadvies per kavel, zoals in de rapporten opgenomen, zou voor dit plangebied zes verschillende Waarden - Archeologie opleveren. Omdat dit onwenselijk is, is ervoor gekozen twee verschillende Waarden - Archeologie toe te passen. Hierbij is het beleidsadvies dat uitgaat van de minst diepe toegestane bodemingreep toegepast op de kavels, boven de Wiersch stroomgordel, waar het potentiële archeologische niveau relatief ondiep ligt. Op het kavel waar het archeologische niveau veel dieper wordt verwacht, in het dekzand, wordt een andere Waarde - Archeologie opgenomen. Dit komt neer op een onderzoeksplicht:

  • bij bodemingrepen dieper dan 0,7 m -mv voor alle noordelijke kavels in de bedrijfs- en groenbestemming/veiligheidszone rondom turbines 1-3;
  • bij bodemingrepen dieper dan 4,7 m -mv voor het zuidelijke kavel in de bedrijfs- en verkeersbestemming/veiligheidszone rondom turbine 4.

De locaties van de windturbines I, II, IV en V worden, conform de aanbevelingen van RAAP in de rapporten 2263 en 4250, vrijgegeven voor wat betreft archeologie en krijgen geen dubbelbestemming.

3.3.4 Recreatieve waarden

Het windpark ligt niet in een aandachtsgebied voor recreatie. Het gebied aan de noordzijde ligt in een cirkelvormige zone, die een aantal steden omsluit, waaronder Nieuwegein. Ten zuiden van het windpark ligt op enige afstand eveneens een zone die in het Streekplan is aangewezen als 'ontwikkelingsgebied'. Dit betekent volgens het Streekplan, dat de 'dagrecreatieve functie de komende jaren versterking krijgt'. Op dit moment ligt in de noordelijke zone al een golfbaan. De aanleg van een windpark is doorgaans prima te combineren met deze en andere vormen van dagrecreatie. Het windpark kan een positieve bijdrage leveren, door bijvoorbeeld zijn educatieve waarde.

3.4 Water En Bodem

Inleiding

Bij functiewijzigingen wordt beoordeeld of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor bouwen, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie en geschikt is om te bebouwen.

In het Besluit ruimtelijke ordening is de watertoets opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening.

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de waterkwaliteit en de waterkwantiteit in het gebied. Het waterbeheer van het Amsterdam Rijnkanaal en het Lekkanaal berust bij Rijkswaterstaat. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Het hemelwater afkomstig van de A27 wordt opgevangen in sloten evenwijdig aan de A27 en wordt gescheiden van het overige oppervlaktewater afgevoerd naar de poldergemaal van het Hoogheemraadschap. Het streefpeil van dit water is 0,5 -NAP. In droge tijden kan er water worden aangevoerd vanuit het gebied ten zuiden van de Achterweg.

De Schalkwijkse Wetering heeft een waterpeil van 0,45 m +NAP, hier wordt voor het peilbeheer water ingelaten door middel van een pomp vanuit het Lekkanaal.

Het overige oppervlaktewater heeft momenteel nog een tijdelijk peil van 0,5 m -NAP, na het aanleggen van een onderbemaling voor de waterhuishouding bij de Achterweg zal het definitieve peil van 0,8 m -NAP worden ingesteld.

Het oppervlaktewater in het gebied is nog niet compleet aangelegd, in de eindsituatie moet er volgens het Waterhuishoudingsplan circa 18% van het bruto gebiedsoppervlak uit oppervlaktewater bestaan.

Om voldoende drooglegging voor het bedrijventerrein te krijgen wordt het straatpeil in het gehele gebied 0,65 m +NAP.

De Schalkwijkse Wetering is een zogenaamde 'overige' waterkering. Binnen de beschermingszone mag niet zonder meer gebouwd worden. De kernzone van de waterkering strekt zich tot 12 m uit aan weerszijden van de kering, de totale beschermingszone bedraagt 20 m aan weerszijden. De afstand van de rand van de fundering van windturbine 3 (de meest nabijgelegen turbine) tot de uiterste rand van de beschermingszone bedraagt meer dan 20 m. Er wordt dus niet in de waterkering gebouwd.

Voor de aanleg van het windturbinepark als geheel is wel een watervergunning noodzakelijk van het Hoogheemraadschap. De vergunning wordt voorafgaand aan de bouw aangevraagd. Gezien de hiervoor genoemde constatering met betrekking tot de waterkering zijn er geen belemmeringen bekend die het verlenen van de vergunning in de weg staat.

Bij het ontwerp van de funderingen van de windturbines, kraanopstelplaatsen en toegangswegen (zie bijlage 25), is rekening gehouden met voldoende waterdoorstroomcapaciteit. De opstelplaatsen voor de windturbines zullen bereikbaar zijn via een aan te leggen verharde bouwweg, die tevens als recreatief fietspad gebruikt kan worden. Voor de bouwkranen zijn bij de turbine kraanopstelplaatsen gecreëerd. De grondwaterstand zal niet of nauwelijks worden beïnvloed door de verspreid te plaatsen windturbines en verhardingen. Het hemelwater zal direct naast de verharding in de bodem infiltreren. De grondwaterstromen zullen vanwege de zeer beperkte barrièrewerking van de heipalen niet verstoord worden.

Grondwater:

Bij een oppervlaktewaterstand van 0,8 m -NAP zal de gemiddelde grondwaterstand circa 0,7 m onder het toekomstige straatpeil komen te liggen.

De laagste grondwaterstand zal in droge periodes in de nabijheid van het oppervlaktewater ongeveer op 1,25 m onder het straatpeil liggen.

De bodem in het gebied bestaat uit klei op een dikke laag veen. Er zijn dus nog beperkte zettingen van de omgeving te verwachten.

In het naastgelegen gebied Het Klooster ligt een verbeterd gescheiden rioolstelsel.

Het regenwater afkomstig van de daken van de bedrijfsbebouwing wordt op het oppervlaktewater geloosd. Het afvalwater en het verontreinigde regenwater worden door middel van een rioolgemaal afgevoerd naar de rioolwaterzuivering aan de noordzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal. Er zijn geen knelpunten/raakvlakken met het plaatsen van de windturbines. Het hemelwater afkomstig van de molens bevat geen uitlogende materialen en kan op oppervlaktewater worden geloosd.

Boringsvrije zone

Aan de Achterweg ten oosten van de A27 is in Tull en 't Waal een waterwingebied en één pompstation van het Waterleidingbedrijf Midden Nederland (WMN) gevestigd. Dit bedrijf heeft een vergunning voor de onttrekking van 6 miljoen m³ grondwater per jaar. Ter plaatse van de verzorgingsplaatsen De Knoest en De Kroon is een boringsvrije zone ingesteld ter bescherming van dit waterwingebied. Op grond van provinciale milieuverordening is het hier niet toegestaan de watervasthoudende laag te doorboren. Deze laag ligt op een diepte van 40 m. De windturbines komen niet dieper dan deze laag.

Bodem

Voor de start van de bouw zal een nulmeting gedaan worden van de mate van bodemverontreiniging. Gezien het historisch gebruik van de grond (agrarisch) wordt geen bodemverontreiniging verwacht. Na afloop van de exploitatieperiode van het windpark wordt opnieuw een grondonderzoek gedaan om uit te sluiten dat het windpark bodemverontreiniging heeft veroorzaakt.

Ten behoeve van het ontwerp van de fundaties zullen sonderingen worden uitgevoerd om de mechanische eigenschappen van de bodem te bepalen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie. Er wordt aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer voldaan. Tevens is de bodem geschikt voor de beoogde functie. Bij het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden wordt voor het verleggen van een duiker en het dempen en omleggen van slootjes een watervergunning aangevraagd. Deze aanvraag zal parallel lopen aan de aanvraag omgevingsvergunning.

3.5 Milieu

3.5.1 Mer-beoordelingsplicht

Inleiding

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in:

  • een mer-plicht voor plannen (planmer);
  • een mer-(beoordelings)plicht voor projecten (projectmer).

Het doel van de milieueffectrapportages (planMER en projectMER) is ervoor te zorgen dat milieuaspecten volwaardig worden meegenomen in de besluitvorming. Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of een project.

Een planMER moet worden opgesteld als het bestemmingsplan het kader vormt voor een toekomstig besluit over een mer-plichtige activiteit (opgenomen in bijlagen C van het Besluit m.e.r.) of een mer-beoordelingsplichtige activiteit (opgenomen in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage) of als voor het bestemmingsplan een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet).

In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn categorieën activiteiten vermeld waarop de mer-beoordelingsplicht van toepassing is. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de activiteiten uit categorie D 22.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage relevant: het oprichten van één of meer met elkaar samenhangende installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie met een gezamenlijk vermogen van meer dan 15 megawatt. Het mer-beoordelingsplichtige besluit dat bij deze categorie is vermeld betreft het eerste besluit waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. In praktijk is dat het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu. De oprichting van windturbineparken komt niet voor in de zogenaamde C lijst uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zodat voor windturbineparken in geen geval sprake is van een directe projectmer-plicht.

Omdat het gezamenlijk vermogen van het beoogde windpark minder dan 15 MW bedraagt is op het initiatief geen formele mer-beoordelingsplicht van toepassing.

Sinds 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage echter gewijzigd waardoor de drempelwaarden, zoals in dit geval 15 megawatt, indicatief zijn geworden. Het bevoegd gezag moet ook bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De uitkomst van een vormvrije mer-beoordeling kan zijn dat vanwege de omstandigheden een projectmer moet worden opgesteld.

Voor de activiteit is geen omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu noodzakelijk (zie categorie 20.6 bijlage 1 onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht). Voor alle windturbines en windturbineparken geldt dat zij onder algemene regels uit het Activiteitenbesluit vallen. Tegelijkertijd met de omgevingsvergunningaanvraag moet een melding op grond van het Activiteitenbesluit worden gedaan. Door het onderbrengen van windturbineparken onder de algemene regels zou de koppeling tussen de mer-beoordelingsplicht en de omgevingsvergunning voor windturbines komen te vervallen. Dat is niet de bedoeling omdat op grond van de Europese mer- richtlijn op windturbineparken wel degelijk een mer-beoordelingsplicht rust. Daarom is de omgevingsvergunning beperkte milieutoets geïntroduceerd. Dit vormt een zelfstandig besluit dat van toepassing is op windturbineparken met ten minste drie windturbines. Deze toets maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunningprocedure.

Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (obm)
In artikel 2.2a, onderdelen a, b en c van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is een koppeling gelegd tussen de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) en het Besluit m.e.r. Een OBM vormt een zelfstandige besluit waarop de Awb van toepassing is. Het doel van de OBM is dat het bevoegd gezag vooraf instemt met het van start gaan van een specifieke activiteit op een specifieke locatie. De OBM bestaat uit een toestemming of een weigering. Het bevoegd gezag kan geen voorschriften aan de OBM verbinden (artikel 5.13a Besluit omgevingsrecht).
Na het verlenen van de OBM gelden vervolgens de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Als er vrijwillig of verplicht een projectmer wordt gemaakt dan is de OBM niet van toepassing of wordt deze geweigerd. In dat geval moet een 'normale' omgevingsvergunning voor het aspect milieu (een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wabo) worden aangevraagd.

Toetsing

Het project dat met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt ligt onder de drempelwaarde van 15 MW. In het kader van de vormvrije mer-beoordeling (ook wel de zogenaamde vergewisplicht genoemd) zijn de omstandigheden beoordeeld zoals die in de richtlijn zijn benoemd.

Kenmerken van het project

Er is sprake van 5 windturbines met een gezamenlijk vermogen van ten hoogste 13 MW. Er zijn geen grootschalige projecten in de omgeving die in samenhang leiden tot andere milieueffecten. Ten westen van de turbines wordt het bedrijventerrein ontwikkeld, maar dit kent anderssoortige effecten dan het windturbinepark. De mogelijke samenhang van milieueffecten met het nabijgelegen windpark in Houten is onderzocht. Indien er sprake is van cumulatieve effecten, zoals bij slagschaduw en geluid, zijn deze cumulatieve effecten onderzocht. Door de Afdeling bestuursrechtspraak bepaald (21 juni 2006, no. 200506899/1) is bepaald dat de windturbines in Houten en Nieuwegein geen functionele, technische of organisatorische binding hebben en daarmee niet tezamen één inrichting in de zin van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer vormen. Een beoordeling van de twee initiatieven in een gemeenschappelijk MER is daarom niet aan de orde. Uit paragraaf 3.3. en 3.5 blijkt dat het windturbinepark goed inpasbaar is in de omgeving en niet leidt tot onevenredige hinder voor de omgeving.

Plaats van het project

De locatie van het project is zorgvuldig gekozen langs bestaande infrastructuur (en bijbehorende voorzieningen zoals een restaurant en pompstation) en deels op een bedrijventerrein. In de directe omgeving is bijvoorbeeld slechts een enkele woning aanwezig. Er is geen sprake van aantasting van het landschap, cultuurhistorische waarden of beschermde natuurgebieden. Door middel van archeologisch onderzoek is vastgesteld op welke manier rekening moet worden gehouden met archeologische (verwachtings)waarden.

Kenmerken van de potentiële effecten

De effecten van het windturbinepark hebben een beperkte uitstraling. Zie ook paragraaf 3.3 en 3.5. Voor de maatgevende milieuaspecten zoals geluid, externe veiligheid en slagschaduw geldt dat er sprake is van aanvaardbare milieueffecten.

Conclusie

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten treden na uitvoering van het bestemmingsplan geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Het windpark Nieuwegein kan al dan niet tezamen met andere projecten niet leiden tot belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Voor windpark Nieuwegein volstaat de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM).

3.5.2 Geluid

Inleiding

Een windturbinepark wordt gezien als één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Met de wijziging van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2011 geldt voor windturbines een nieuw toetsingskader voor geluid. Tevens is een gewijzigd meet- en rekenvoorschrift gepubliceerd. Met deze wijziging gaat voor alle windturbines de Lden dosismaat gelden met 47 Lden als norm voor de etmaalperiode en 41 Lden als norm voor de nachtperiode (jaargemiddeld).

Onderzoek

In een vijftal onderzoeken zijn akoestische berekeningen uitgevoerd voor een drietal opstellingen met windturbines van het type Vestas V90, een opstelling met windturbines van het type Enercon E82 en een opstelling van het type Nordex N90. De rapportages zijn opgenomen in bijlage 9 tot en met 13. In de berekening van de geluidbelasting is rekening gehouden met het cumulatie-effect van het nabijgelegen Windpark Houten-Veerwagenweg. Uit de onderzoeken blijkt dat de maatgevende woningen zijn gelegen aan de Achterweg 3, Veerwagenweg 100 en Knoesterweg 1.

Vestas

Uit de rekenresultaten blijkt dat bij alle opstellingen met Vestas V90 windturbines (2 en 3 MW) niet kan worden voldaan aan de grenswaarden van 47 dB Lden en 41 dB Lden, op de dichtstbijzijnde woningen van derden. Deze grenswaarden worden in dit geval gebruikt voor de toetsing van de cumulatieve geluidbelasting van zowel de beoogde windturbines als de bestaande windturbines van windpark Houten. De overschrijding van de grenswaarde bedraagt in de verschillende opstellingsvarianten met de Vestas windturbines 1 à 2 dB(A). Dit houdt in dat bij opstelling met windturbinetypes van Vestas V90 geluidreducerende instellingen moeten worden toegepast. Dit leidt tot een reductie van het vermogen van één of meer windturbines in de dag-, avond- of nachtperiode.

Enercon

Voor de onderzochte opstelling met 5 turbines van het type Enercon E82 (2,3 MW) geldt dat kan worden voldaan aan de grenswaarden zonder dat geluidreducerende instellingen moeten worden gehanteerd.

Nordex

Voor de opstelling met het type Nordex N90 (2,5 MW) geldt dat kan worden voldaan aan de grenswaarden nadat voor één windturbine (nummer 5) een geluidreducerende instelling wordt gehanteerd. Dit komt erop neer dat windturbine 5 in de nachtperiode op mode 2300 kW moet zijn ingesteld.

De geluidreducerende instelling bestaat uit een stilstandregeling of rotatiesnelheidbeperking die via maatwerkvoorschriften (Activiteitenbesluit) zal worden vastgelegd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de geluidbelasting van het beoogde windpark voldoet aan de grenswaarde voor geluid van windturbines ter plaatse van geluidgevoelige objecten zoals woningen van derden. Hierbij moeten voor bepaalde turbines geluidreducerende maatregelen (aanpassen turbine-instellingen) worden genomen, afhankelijk van de te kiezen variant. Daarbij is reeds rekening gehouden met de geluidbelasting van de bestaande windturbines van windpark Houten, zodat kan worden gesteld dat de cumulatieve geluidbelasting voldoet aan de grenswaarden. Daarmee wordt de norm strenger gehanteerd dan op grond van het Activiteitenbesluit noodzakelijk is. Hiermee is aangetoond dat, eventueel na het treffen van geluidreducerende maatregelen, in de omgeving van het beoogde windpark voor geluid sprake is van een goede ruimtelijke situatie.

In praktijk zal de geluiduitstraling van de beoogde windturbines aan de oostzijde van de A27 nauwelijks waarneembaar zal zijn vanwege het al aanwezige wegverkeerslawaai. Daarmee is de kans op hinder kleiner dan op basis van de modelberekeningen kan worden aangenomen.

3.5.3 Slagschaduw en lichtschittering

Inleiding

Schaduweffecten van draaiende windturbines (slagschaduw) kunnen hinder en gezondheidsklachten veroorzaken. De flikkerfrequentie, het contrast en de tijdsduur van de blootstelling zijn van invloed op de mate van hinder die kan worden ondervonden.

Bij de normstelling ten aanzien van schaduwwerking wordt aangesloten bij de Regeling behorende bij het Activiteitenbesluit. In deze Regeling is opgenomen dat een windturbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening indien de schaduw meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten valt op een gevoelige bestemming en indien de afstand tussen de windturbine en de woning of andere slagschaduwgevoelige bestemmingen minder dan 12x de rotordiameter bedraagt.

Onderzoek

Ten behoeven van het bestemmingsplan en de daaropvolgende vergunningenfase is een slagschaduwonderzoek uitgevoerd door Ecofys waarbij schaduwberekeningen zijn uitgevoerd met het model Windpro. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 14.

In het onderzoek zijn ten eerste alle schaduwgevoelige objecten geïnventariseerd die zijn gelegen binnen het schaduwgebied van het beoogde windpark dat wordt begrensd door een afstand van 12 x de rotordiameter. Omdat enkele objecten tevens zijn gelegen binnen het schaduwgebied van het nabijgelegen windpark Houten is in het kader van een goede ruimtelijke ordening tevens rekening gehouden met de schaduwwerking van windpark Houten.

In de berekeningen is uitgegaan van een aanvaardbare totale schaduwduur van gemiddeld 5 uren per jaar. Dit totaal aantal uren is afgeleid van de norm uit het Regeling behorende bij het Activiteitenbesluit (17 X meer dan 20 minuten schaduwwerking). Het betreft een strenge uitleg van de norm aangezien de Regeling geen norm stelt voor het aantal dagen waarop minder dan 20 minuten schaduwwerking optreedt en het maximum van 5 uren per jaar niet is vastgelegd in de regeling.

Uit de schaduwberekeningen van de beoogde windturbines en de bestaande windturbines van windpark Houten blijkt dat ter plaatse van 11 gevoelige objecten een totale schaduwduur optreedt van gemiddeld meer dan 5 uur. Hierdoor is een stilstandregeling nodig. De resultaten voor de verschillende typen windturbines zijn vergelijkbaar. Als gevolg van de cumulatieve beoordeling van Windpark Nieuwegein en Windpark Houten moeten de windturbines vaker worden stilgezet dan wanneer alleen rekening wordt gehouden met de schaduwwerking van de beoogde windturbines van Windpark Nieuwegein.

De inregeling van de automatische stilstandvoorziening wordt aangetoond en beschreven ten tijde van de vergunningaanvraag.

Conclusie

Als gevolg van de toepassing van een automatische stilstandvoorziening wordt zeker gesteld dat aan de norm uit de Regeling bij het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. Verder is van belang dat de rotorbladen van de windturbines zullen zijn voorzien van een niet reflecterende coating zodat hinder door lichtschittering is uitgesloten.

3.5.4 Externe veiligheid

Inleiding

De normstelling voor windturbines volgt uit het Besluit algemene regels Wet milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit). Het Handboek Risicozonering Windturbines (hierna: het handboek) dat is opgesteld door SenterNovem (januari 2005), bevat rekenmethodes voor het uitvoeren van risicoanalyses voor windturbines en wordt gebruikt als praktijkrichtlijn voor toetsing aan in Nederland geldende risicocriteria.

In het Activiteitenbesluit is een grenswaarde opgenomen voor het plaatsgebonden risico ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Deze grenswaarde bedraagt respectievelijk 10-6 en 10-5 per jaar. Voor overige categorieën objecten/activiteiten geldt dat in het handboek richtwaarden zijn geformuleerd voor de (toename van de) externe veiligheidsrisico's en tevens refereert het handboek aan risicocriteria zoals gesteld in beleidsregels. Het gaat daarbij om wegen, waterwegen, spoorwegen, risicorelevante bedrijfsactiviteiten/installaties, ondergrondse kabels en leidingen en bovengrondse leidingen. De richtwaarden uit het handboek hebben een oriënterende werking, zij hebben geen wettelijke status. Het is aan het bevoegd gezag om een besluit te nemen over de aanvaardbaarheid van externe veiligheidsrisico's.

Het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het Bevi is niet van toepassing op windturbines.

Onderzoek

Voor de beoordeling van de externe veiligheidsrisico's als gevolg van de beoogde windturbines is door Ecofys onderzoek gedaan naar de toename van het risico ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in de omgeving, ter plaatse van de rijksweg A27 en lokale wegen en ter plaatse van de nabijgelegen risicorelevante bedrijfsactiviteiten/installaties. De risicoberekeningen zijn gebundeld in een kwantitatieve risicoanalyse die is opgenomen in Bijlage 15. De risicoberekeningen zijn uitgevoerd voor het type Vestas V90 als referentietype. Het RIVM heeft een eerdere versie van de risicoberekeningen beoordeeld (zie Bijlage 22) en per mail gereageerd op de geactualiseerde onderzoeken. Daarbij heeft zij aangegeven dat de toegepaste onderzoeksmethode juist en geoorloofd is en er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de uitkomsten. De beoordeling van RIVM is opgenomen Bijlage 24.

De uitkomsten van de berekeningen voor deze windturbine mogen representatief worden geacht voor vergelijkbare windturbines in deze vermogensklasse omdat de relevante windturbineparameters, die in de risicoberekeningen worden gebruikt, vergelijkbaar zijn.

Om domino-effecten ten gevolge van het windpark te bepalen heeft Peutz een kwantitatieve risicoanalyse opgesteld voor LPG-station De Kroon en DHV voor LPG-station De Knoest. Deze rapportages zijn opgenomen in Bijlage 17 en Bijlage 18.

Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

De PR 10-5 contour is in het rapport van Ecofys volgens de methodiek van het handboek berekend. Deze bedraagt 45 meter. Als vuistregel stelt het handboek dat de PR 10-5 contour ongeveer gelijk is aan de halve rotordiameter.

Op grond van de vrijwaringszone die in het bestemmingsplan is opgenomen, bedraagt de rotordiameter van de te ontwikkelen turbines met een vermogen van 2 tot 3 MW maximaal 90 m, zodat de PR 10-5 contour volgens de vuistregel 45 m bedraagt. De afstand van de beoogde windturbines tot de tankstations De Kroon en De Knoest, beperkt kwetsbare objecten, bedraagt ruim meer dan 45 m. De afstand tot het meest nabij gelegen beperkt kwetsbare object, het wegrestaurant (voorheen AC), bedraagt ruim 110 m (ten opzichte van windturbine 4) zodat ter plaatse van het wegrestaurant ruimschoots aan de grenswaarde van PR 10-5 wordt voldaan.

De PR 10-6 contour is in het rapport van Ecofys volgens de methodiek van het handboek berekend. Deze bedraagt 150 m. Als vuistregel stelt het handboek dat de PR 10-6 contour ongeveer overeen komt met de toegestane tiphoogte van de turbines. KEMA heeft vervolgens voor het maatgevende type Vestas V90 (3MW) een specifieke berekening uitgevoerd van de PR 10-5 en PR 10-6 contour, gebaseerd op de faalfrequenties uit het handboek. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 16. Hieruit blijkt dat de PR 10-5 contour 45 m en de PR 10-6 contour 143 m bedraagt. Binnen de afstand tot de PR 10-6 contour zijn momenteel geen kwetsbare objecten aanwezig. Het wegrestaurant is binnen de PR 10-6 contour van windturbine 4 gelegen maar wordt in de huidige situatie als een beperkt kwetsbaar object getypeerd.

Indien het wegrestaurant zou uitbreiden tot meer dan 1500 m2 vloeroppervlak, zou het als een kwetsbaar object moeten worden beschouwd. In dat geval kan ter plaatse van het wegrestaurant niet worden voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Daarom is door KEMA onderzoek gedaan naar de verkleining van de PR 10-6 contour van windturbine 4. Uit het onderzoek blijkt dat de werpafstand van rotorbladen, in geval van falen, kan worden verkleind door verlaging van het toerental. Dit betreft een bronmaatregel die bij de eerstvolgende wijziging in het Handboek wordt opgenomen. Na toepassing van een toerentalverlaging (alleen nodig bij een bepaalde windrichting en vanaf een bepaalde windsnelheid) bedraagt de PR 10-6 contour 110 m zodat aan de grenswaarde wordt voldaan. Deze maatregel wordt in de omgevingsvergunning voor het windpark opgenomen. Daarnaast is hiervoor een specifieke gebruiksregel opgenomen in de regels (bestemming Verkeer) van het bestemmingsplan, waarmee het wegrestaurant zekerheid heeft dat deze toerentalverlaging in werking treedt zodra zij uitbreidt tot de omvang van een kwetsbaar object.

Verder is van belang dat binnen de PR 10-6 contouren van de beoogde turbines de ontwikkeling van nieuwe kwetsbare objecten moet worden uitgesloten. Voor grote delen van het aangrenzende bedrijventerrein geldt dat deze ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan voor het bedrijventerrein reeds is uitgesloten. Alleen ter hoogte van windturbine 4 en 5 is een gebied aanwezig waar deze ontwikkeling nog niet is uitgesloten. Dat is alsnog gedaan met het voorliggende bestemmingen, ter plaatse is een bedrijfsbestemming (Bedrijf - 2) opgenomen waarbinnen de ontwikkeling van kwetsbare objecten niet is toegestaan.

Daarnaast geldt dat binnen de vrijwaringszone van de beoogde turbines, die overeenkomt met de PR 10-5 contour, de ontwikkeling van bepwerkt kwetsbare en kwetsbare objecten moet worden uitgesloten. Dergelijke objecten zijn niet mogelijk binnen de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Water'. Deze objecten moeten echter nog wel worden uitgelsoten binnen de gronden met een bedrijfsbestemming die binnen de vrijwaringszone zijn gelegen. Daarom is ook voor deze gronden een bedrijfsbestemming opgenomen (Bedrijf - 1) met bijbehorende regels waarmee de ontwikkeling van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten wordt uitgesloten.

Ook is de ontwikkeling van kwetsbare objecten niet toegestaan binnen de bestemming 'verkeer' die rust op de A27 en de verzorgingsplaats, behalve ter plaatse van de aanduiding 'sh-wr' die is opgenomen voor het wegrestaurant. Het specifiek uitsluiten van kwetsbare objecten is verder niet nodig.

Het externe veiligheidsbeleid voor windturbines bevat geen criteria voor het groepsrisico. Aangezien het wegrestaurant druk wordt bezocht is het echter voorstelbaar dat er meerdere slachtoffers vallen als een turbine omvalt door mastbreuk en de gondel terecht komt op het restaurant. De berekende kans op een ongeval met 10 of meer slachtoffers bedraagt 3,0 10-6 per jaar. Er zijn geen normen voor het groepsrisico waaraan deze kans kan worden getoetst. Zo is de oriëntatiewaarde uit het Bevi hiervoor niet bruikbaar. Omdat het tevens een kleine kans betreft die is gebaseerd op worstcase aannames wordt het risico aanvaardbaar geacht.

Rijksweg A27 en andere wegen

Als gevolg van de uitvoering van het bestemmingsplan is er geen sprake van overdraai van de turbines boven de hoofdrijbanen en op- en afritten van rijksweg A27, ook niet bij een toekomstige verbreding van de A27. Er vindt wel overdraai plaats over de interne weg en het parkeerterrein. Uit de Beleidsregel van het Ministerie van Rijkswaterstaat (inmiddels Infrastructuur en Milieu), die is opgenomen in het handboek en formeel alleen betrekking heeft op situaties waar Rijkswaterstaat het bevoegd gezag is, volgt dat overdraai van rotorbladen over de weg slechts is toegestaan, indien wordt aangetoond dat er geen onaanvaardbare verhoging is het individueel passanten risico (IPR) en het maatschappelijk risico (MR). Voor het IPR moet een passant worden beschouwd die jaarlijks het meest in de nabijheid van de turbine verkeert. Dit betreft een werknemer van het wegrestaurant waarvan aangenomen wordt dat deze tweemaal per dag over de interne weg rijdt. Uit het onderzoek van Ecofys blijkt dat voor deze passant geldt dat aan het criterium voor het IPR wordt voldaan. Uit het onderzoek van Ecofys blijkt tevens dat de richtwaarde voor het MR pas wordt overschreden bij 180.000 passages per etmaal. Dat aantal wordt op de interne weg, de parkeerplaats en ter plaatse van de drive-in niet gehaald. Het plan voldoet aan de richtwaarden voor het IPR en het MR.

In paragraaf 3.5.5 wordt apart ingegaan op de effecten van het beoogde windpark in relatie tot de verkeersveiligheid op de A27 vanwege de potentiële afleiding van de verkeersdeelnemers.

Voor de overdraai van de turbines over de gronden van RWS wordt een vergunning bij RWS aangevraagd.

Tankstations De Kroon en De Knoest en propaantank wegrestaurant

Een tankstation is een bedrijf met een verhoogd extern veiligheidsrisico en dient daarom zelf als mogelijke risicoveroorzaker aan veiligheidscriteria te voldoen. De plaatsing van windturbines zorgt voor een verhoging van de faalfrequenties van de aanwezige risicobronnen als gevolg van mogelijke bladbreuk, mastbreuk of het afvallen van de gondel. Dat geldt ook voor de aanwezig bovengrondse propaantank ter plaatse van het wegrestaurant. Om de het risico op een dominoeffect bij de bovengrondse propaantank ter plaatse van het wegrestaurant te reduceren wordt, als onderdeel van de uitvoering van het bestemmingsplan, de propaantank ondergronds gebracht. Hierover zijn afspraken gemaakt met het wegrestaurant.

Om inzicht te geven in de indirecte verhoging van het externe veiligheidsrisico als gevolg van een afgebroken deel van een windturbine, zijn de trefkansen berekend op de ondergrondse opslagtanks, de bovengrondse propaangastanks en op de stilstaande tankauto's ter plaatse van de LPG vulpunten.

Uit het onderzoek van Ecofys blijkt dat de berekende trefkans bij de ondergrondse LPG-tank van het BP tankstation De Kroon (windturbine 3) 8,7 x 10-6 per jaar bedraagt. De berekende trefkans voor de bovengrondse propaangastanks is het grootst voor de propaantank van het wegrestaurant (met name bepaald door windturbine 4) en bedraagt 2,1 x 10-5 per jaar. Met enkele aannames betreffende de capaciteit en aanvoerfrequentie van LPG-tankauto's is de kans dat de tankauto bij het vulpunt van een van de tankstations wordt geraakt door een afgebroken rotorblad of een omvallende turbine berekend. Deze berekende trefkans is het grootst voor tankstation De Kroon (windturbine 3) en bedraagt 1,9 x 10-7 per jaar.

Aanvullend onderzoek LPG Tankstation De Kroon

Omdat er sprake kan zijn van domino-effecten in geval van een incident nabij een LPG-tankstation en er groepen mensen aanwezig kunnen zijn binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation De Kroon zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening aanvullende risicoberekeningen uitgevoerd voor enkele scenario's. Het onderzoeksrapport, dat is opgesteld door Peutz, is opgenomen in Bijlage 17.

Uit de resultaten van de aanvullende risicoberekeningen blijkt dat bij alle doorgerekende varianten, inclusief en exclusief de invloed van de beoogde windturbines, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico niet wordt overschreden. De PR 10-6 contour reikt niet tot aanwezige kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zodat aan de richtwaarden en grenswaarde uit het Bevi wordt voldaan.

Er is sprake van een toename van het groepsrisico als gevolg van de aanwezigheid van de windturbines. Het groepsrisico neemt toe van 4% naar 30% van de oriëntatiewaarde, uitgaande van een jaarlijkse doorzet van 1.000 m3 LPG. Wanneer wordt gerekend met een doorzet van 1500 m3 LPG per jaar neemt het maximale groepsrisico verder toe tot circa 35% van de oriënterende waarde. De oriënterende waarde wordt in geen van de onderzochte scenario's overschreden. Omdat de toename van het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde blijft en de mogelijkheden tot rampenbestrijding en zelfredzaamheid niet nadelig worden beïnvloed, is de toename van het groepsrisico als gevolg van het beoogde windpark acceptabel.

Aanvullend onderzoek LPG tankstation De Knoest

Ook voor LPG tankstation De Knoest is een berekening gemaakt van de toename van het GR en het PR als gevolg van de ontwikkeling van de beoogde windturbines. Deze berekeningen zijn uitgevoerd door RoyalHaskoningDHV, de rapportage is opgenomen in Bijlage 18. Uit de berekeningen blijkt dat de PR 10-6 contour van het LPG tankstation en de bovengrondse propaantank na uitvoering van het bestemmingsplan niet reikt tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in de omgeving (zoals het wegrestaurant). Ook is het GR na uitvoering van het bestemmingsplan ruimschoots onder de oriënterende waarde gelegen.

Toekomstige risicovolle bedrijfsactiviteiten

In de QRA van Ecofys is tevens een voorlopige berekening gemaakt van de trefkansen op een mogelijke op te richten biomassacentrale op het bedrijventerrein ten westen van het windturbinepark. Het gaat om een toename van de faalfrequentie van een biomassacentrale met bijbehorende opslagtanks voor methanol. Uit de berekening volgt dat de kans dat een opslagtank wordt geraakt door een afgebroken rotorblad circa 4 x 10-6 per jaar bedraagt voor afstanden tussen 150 m en 190 m en circa 1 x 10-8 per jaar voor een afstand tussen 200 m en de maximale werpafstand van 373 m. Buiten deze afstand is de trefkans nul.

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een eventuele biomassacentrale dient rekening gehouden te worden met deze trefkansen.

IJsafwerping

Windturbines mogen niet in bedrijf zijn wanneer zich ijs op de rotorbladen heeft afgezet. Als er sprake is van ijsafzetting wordt de windturbine in alle gevallen direct stil gezet. Hiervoor worden de turbines uitgevoerd met een controle- en besturingssysteem van de windturbine waarmee ijsafzetting automatisch wordt gedetecteerd. Indien nodig zal het gebied onder de rotor afgezet worden voor publiek om de risico's van afvallend ijs te voorkomen.

Conclusie

Het beoogde windpark voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid dat volgt uit het Activiteitenbesluit. Voor overige objecten geldt dat de toename van externe veiligheidsrisico's aanvaardbaar wordt geacht. Alleen voor de aanwezige propaantank ter plaatse van het wegrestaurant wordt een maatregel getroffen om de toename van de faalfrequentie ter reduceren, deze tank wordt ondergronds gebracht. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.5.5 Verkeersveiligheid

Op grond van de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over Rijkswaterstaatwerken moet bij de plaatsing van windturbines bij op- en afritten en op parkeerplaatsen en tankstations aanvullend onderzoek worden uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen onaanvaardbaar verhoogd veiligheidsrisico bestaat. Voor het voorliggende bestemmingsplan is daarom een verkeersveiligheidsonderzoek uitgevoerd door Goudappel Coffeng. De rapportage is opgenomen in Bijlage 19.

Het doel van de verkeersveiligheidstudie is om te bepalen of de oprichting van de beoogde windturbines gevolgen heeft voor de mate van afleiding van het wegverkeer en onacceptabel gevaar en hinder oplevert. Het onderzoek vindt voornamelijk plaats op basis van expert judgement, onder meer door Rijkswaterstaat en onafhankelijke experts.

Uit het onderzoek blijkt dat de effecten van de beoogde windturbines op het gebruik van de A27 gering zijn en dat er geen risico's ontstaan voor de verkeersveiligheid. Alleen voor afrit 28 richting Nieuwegein wordt geadviseerd om de bocht beter te geleiden. De lijn van de windturbines versterkt namelijk de rechtdoorgaande richting terwijl de weggebruikers een scherpe bocht naar rechts moeten maken. Het drukke beeld van het tankstation en overige objecten draagt ook niet bij aan een helder beeld van de weg.

De maatregelen om de bocht beter te geleiden zijn als volgt:

  • plaatsing van bochtschilden in de buitenbocht van de afrit;
  • verplaatsen van de lichtmasten van de buitenbocht naar de binnenbocht;
  • plaatsing groter waarschuwingsbord voor nadering gevaarlijke bocht in combinatie met adviessnelheid;
  • de voet van de beoogde windturbines aan het oog onttrekken door aanplant van opgaand groen, voor zover er al geen bomen staan, waarmee het direct zicht op de masten wordt beperkt zodat ze minder prominent aanwezig zijn in het gezichtsveld van de weggebruiker;
  • toepassen neutrale kleurstelling.

Conclusie

Uit het verkeersveiligheidsonderzoek blijkt dat het aspect verkeersveiligheid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Het beoogde windpark levert geen onacceptabele hinder en gevaar op voor de weggebruikers op de A27. Dit wordt door Rijkswaterstaat, als wegbeheerder van de A27 betrokken bij de uitvoering van het verkeerveiligheidsonderzoek, bevestigd. In verband met de mogelijke afleiding van de weggebruikers op afrit 28 richting Nieuwegein, moeten enkele maatregelen worden getroffen teneinde de verkeersveiligheid te verhogen. Deze maatregelen zijn bovenstaand beschreven. Deze maatregelen worden uitgevoerd in het kader van de Waterwetvergunning (voorheen Wbr-vergunning) die voor de oprichting van het windturbinepark zal worden aangevraagd. Deze aanvraag zal parallel lopen aan de aanvraag omgevingsvergunning.

3.5.6 Luchtkwaliteit

Het windpark produceert elektriciteit zonder uitstoot van stoffen. Door het windpark zullen andere (gas- of kolengestookte) centrales minder energie produceren dan zonder het windpark. Verkeer van en naar het windmolenpark en het windmolenpark draagt in niet betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.

3.5.7 Leidingen, straalpaden, radarverstoring

Hoogspanningslijnen

De dichtstbijzijnde hoogspanningslijn ligt op meer dan 1 km en vormt geen belemmering voor het windpark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0356.BPWINDPARK-VA03_0013.jpg"

Figuur 3.8

Straalpaden

Zoals te zien in figuur 3.8 loopt ten zuiden van het plangebied een straalpad. Voor dit straalpad is een verklaring van geen bezwaar aangevraagd bij en verkregen van KPN. Een kopie van de brief is opgenomen in Bijlage 20.

Luchtverkeer en defensieradar

Verklaringen van geen bezwaar zijn voor de burgerluchtvaart aangevraagd bij en verkregen van de Inspectie Leefomgeving en Transport - Luchtvaart. De verklaring is opgenomen in Bijlage 21. Het windpark ligt niet in een laagvliegroute of -gebied.

In verband met de mogelijke toename van de radarverstoring, is in juli 2011 een radarverstoringsonderzoek uitgevoerd door TNO. Het betreft een onderzoek naar de windturbinetypen Repower MM92, Enercon E82E2 en de Nordex N90 R100. Uit het onderzoek (zie Bijlage 22) blijkt dat alle drie de onderzochte windturbinetypen leiden tot een reductie van de relatieve deductieafstand met 10%. Daarmee wordt juist voldaan aan de maximale reductie van 10% die door Defensie aanvaardbaar wordt geacht zoals blijkt uit het beleidskader dat is beschreven in de brief van de Staatssecretaris (Ministerie van Defensie, 2006). In een eerder stadium is door TNO een radarverstoringsonderzoek uitgevoerd voor het type Vestas V90. Uit de brief van het Commando DienstenCentra van het Ministerie van Defensie, die is opgenomen in Bijlage23, blijkt dat het Ministerie geen bezwaar heeft tegen de plaatsing van windturbinetypes van het type Vestas V90 omdat aan de maximum waarde wordt voldaan. Uit het onderzoek en het positieve advies van het Ministerie van Defensie wordt geconcludeerd dat het aspect radarverstoring de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Elektrische infrastructuur

Op het bedrijventerrein zal een openbaar elektriciteitsnet worden aangelegd. Het windpark zal hierop worden aangesloten via middenspanningskabels (MS-kabels) en een inkoopstation.

Overige kabels en leidingen

In het plangebied lopen geen kabels en leidingen die van invloed zijn op het windpark.

Hoofdstuk 4 Juridische Opzet

4.1 Planomschrijving

Het bestemmingsplan kent een juridische opzet met gedetailleerde bestemmingsregeling. Het plan heeft deels een consoliderend karakter en deels een ontwikkelingsgericht karakter. Het consoliderende deel heeft betrekking op de vigerende bestemmingen die straks onder de overslag van de rotor vallen. Dit gebruik kan gewoon worden voortgezet. De bestemmingslegging is daar afgestemd op het huidige gebruik van gronden en bouwwerken. Voor het gedeelte van het plan waar de windturbines worden ontwikkeld, is het plan ontwikkelingsgericht.

4.2 Opbouw Van Het Plan

Het bestemmingsplan bestaat uit de plankaart (verbeelding) en de regels. Deze twee onderdelen zijn juridisch bindend. Daarnaast maakt de toelichting deel uit van het bestemmingsplan. Deze onderdelen staan niet los van elkaar, maar dienen in nauwe samenhang te worden gelezen.

De regels vormen, samen met de plankaart, het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de bestaande en nieuwe bebouwing. De regels zijn onderverdeeld in vier onderdelen, die in afzonderlijke hoofdstukken zijn ondergebracht.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van een aantal in het plan voorkomende begrippen. In artikel 2 is opgenomen op welke wijze de in het plan voorgeschreven maten dienen te worden gemeten. Door het geven van begripsomschrijvingen en aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid verkleind en daardoor de duidelijkheid en de rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsplanregels

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de daarbij behorende gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de in het plangebied voorkomende gronden aangegeven.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat algemene regels, zoals aanvullende regels, algemene ontheffingsregels en algemene wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk bevat regels voor de overgang tussen het oude (vigerende) bestemmingsplan en het nieuwe bestemmingsplan en de slotregel.

In de navolgende paragrafen worden de verschillende onderdelen van de regels nader toegelicht, uitgezonderd de inleidende bepalingen.

4.3 Bestemmingsbepalingen

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.

Bestemming Bedrijf -1

De bestemmingsregels bij Bedrijf-1 zijn overgenomen uit de vigerende plannen, getiteld 'Eerste herziening uitwerkingsplan bedrijventerrein Het Klooster deelgebieden 2 en 3'. De voorschriften uit dat plan zijn 'vertaald' naar een regeling die voldoet aan de STRI2008 en SVBP2008. Enige inhoudelijke wijziging betreft het uitsluiten van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (in de vorm van kantoren) omdat gronden met de bestemming bedrijf -1 binnen de vrijwaringszone van windturbine 1 en 2 zijn gelegen. Het gaat slechts om gronden met een zeer beperkt oppervlak.

Bestemming bedrijf-2

De bestemmingsregels bij bedrijf-2 zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Het Klooster 2004, correctieve herziening'. In dat vigerende bestemmingsplan is nog geen rekening gehouden met veiligheidszones van windturbines. Omdat de gronden met de bestemming Bedrijf-2 zijn gelegen binnen de veiligheidszones van windturbine 1 en 2, zijn de regels aangepast om de ontwikkeling van kwetsbare objecten te voorkomen. In de regels is de maximale omvang van de toegestane niet-zelfstandige kantoren begrensd op 1.500 m2. Bij een oppervlak van meer dan 1.500 m2 wordt een kantoor namelijk getypeerd als een kwetsbaar object. Onder de 1500 m2 is sprake van een beperkt kwetsbaar object.

Bestemming Bedrijf - Uit te werken

De bestemmingsregels bij 'Bedrijf-Uit te werken' zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Het Klooster Zuid 2004, correctieve herziening' met dien verstande dat de ontwikkeling van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is uitgesloten vanwege de ligging van deze gronden binnen de vrijwaringszone van windturbine 5. deze vrijwaringszone komt overeen met de PR 10-5 contour van de windturbines die mogelijk zijn gemaakt.

Bestemming Bedrijf - Windturbine

Op de verbeelding is een enkelbestemming opgenomen, te weten de bestemming 'Bedrijf - Windturbine'. Op de verbeelding zijn 5 cirkels opgenomen voorzien van de bestemming Bedrijf- Windturbine. Voor de windturbines geldt zowel een minimale als een maximale bouwhoogte om zeker te stellen dat er minimale effecten op het landschap kunnen optreden. Overigens zullen 5 uiterlijk gelijksoortige windturbines worden geplaatst. De minimale bouwhoogte van een windturbine bedraagt 100 m, de maximale bouwhoogte bedraagt 108 m. Hierbinnen passen alle typen windturbines die momenteel in beeld zijn. Daarbij is de bouwhoogte van een windturbine in artikel 2 (wijze van meten) vastgelegd. De bouwhoogte van een windturbine wordt gemeten vanaf peil tot aan de rotor (as van de wieken). De rotorbladen mogen de bouwhoogte dus overschrijden.

Naast windturbines zijn verder bijbehorende voorzieningen toegestaan, zoals transformatorhuisjes, nutsvoorzieningen, wegen en opstelplaatsen ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van windturbines, kunstwerken, groen, water en voetpaden. De door de windturbines geproduceerde elektriciteit zal in (via een interne transformator) of aan de voet van de windturbines (via een extern compactstation) van laagspanning naar middenspanning worden getransformeerd.

De middenspanningskabels van de windturbines zullen naar huidige inzichten onder of naast het aan te leggen fietspad worden gelegd en worden aangesloten op een inkoopstation. In deze ruimte zal het windpark worden aangesloten op het netwerk van het lokale energiebedrijf. Het inkoopstation komt in de nabijheid van windturbine 4 op het bedrijventerrein. De maatvoering van gebouwen is vastgelegd in de bouwregels. De windturbines zijn door kabels en leidingen verbonden. Uit de vigerende bestemmingsplannen blijkt dat er ter plaatse een strook gereserveerd is voor de aanleg van windturbines. Om deze gronden van een actuele bestemming te voorzien, is een groenbestemming toegekend waarbinnen ook de kabels en leidingen mogelijk zijn. Voor de overige leidingen vanaf de windturbines geldt dat kabels en leidingen al mogelijk zijn op basis van de vigerende bestemmingen. Om die reden is daarvoor geen specifieke regeling opgenomen in dit bestemmingsplan.

Bestemming Groen

De bestemming Groen is opgenomen tussen de drie noordelijke windturbines. Hier kunnen de beoogde 10 kV-leidingen worden aangelegd die de opgewekte elektriciteit naar het elektriciteitsnet transporteert. De bestemming sluit verder aan op de regeling van de naastgelegen bestemmingsplannen.

Bestemming Verkeer

De bestemming Verkeer geldt ter plaatse van de rijksweg A27 en de verzorgingsplaats bij de afrit. Tevens zijn enkele gronden tussen de drie zuidelijke turbines, die nog niet van actuele bestemming waren voorzien, voor Verkeer bestemd. Dit sluit aan bij de omliggende vigerende bestemming. Voor de bestaande bebouwing bij de verzorgingsplaats en het tankstation zijn bouwregels opgenomen. Verder is een specifieke gebruiksregel opgenomen ten aanzien van uitbreidingen van de het wegrestaurant in de toekomst. Indien het oppervlak van het wegrestaurant groter wordt dan 1.500 m² dient er voor de zuidelijk nabijgelegen windturbine een toerentalbeperking toegepast te worden. Als gevolg van deze maatregel neemt de berekende PR 10-6 contour af tot 110 m zodat deze niet langer over het wegrestaurant is gelegen. Zie hiervoor ook paragraaf 3.5.4 Externe veiligheid en de specifieke gebruiksregel in artikel 8.4. Uitbreiding van het wegrestaurant in zuidelijke richting is als gevolg van de opgenomen gebiedsaanduiding niet mogelijk.

Bestemming Water

De in het plangebied gelegen watergangen zijn bestemd voor Water. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 en 2

De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 1 en 2 zijn opgenomen op basis van archeologisch onderzoek. De regelingen zijn nagenoeg hetzelfde, de diepte van bodemingrepen is bepalend of er (nader) archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering

De Schalkwijkse wetering is een zogenaamde 'overige' waterkering. Deze waterkering heeft een beschermingszone van 12 m. De zone is als dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding. Binnen deze zone mag niet zonder meer ten behoeve van andere bestemmingen gebouwd worden.

4.4 Overige Bepalingen

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbelregel

De antidubbelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het open gebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene aanduidingsregels

Op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' is de rotoroverslag van de windturbines toegestaan. Binnen deze zone is de bouw van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten uitgesloten.

Op de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' is de bouw van kwetsbare objecten uitgesloten. Dat is nodig om aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten te voldoen. De afmeting van de veiligheidszone is afgestemd op het vigerende bestemmingsplan, 'Eerste herziening uitwerkingsplan bedrijventerrein Het Klooster deelgebieden 2 en 3', waarin veiligheidszones van 165 m rond de beoogde windturbines zijn aangehouden. De PR 10-6-contour die behoort bij het onderzochte, voor externe veiligheid maatgevende, windturbinetype, bedraagt 150 m en is binnen deze veiligheidszone van 165 m gelegen. Er is alleen een veiligheidszone opgenomen op gronden waar nog geen veiligheidszone van kracht was op basis van het vigerende bestemmingsplan. Buiten de PR 10-6-contour is de uitsluiting van kwetsbare objecten niet nodig zodat de PR 10-6-contour rond de beoogde windturbines de basis vormt voor de begrenzing van het plangebied.

Ter plaatse van de bestemming verkeer is het plangebied begrensd door de berekende maximale PR 10-6 contour van 150 m. Ter plaatse van de bestemming 'Verkeer' is geen veiligheidszone opgenomen omdat de oprichting van nieuwe kwetsbare objecten reeds is uitgesloten op grond van de bij de bijbehorende bestemmingsregels. Toch is de PR 10-6 contour als begrenzing voor het plangebied aangehouden omdat binnen de PR 10-6 contour een beperkt kwetsbaar object aanwezig is, namelijk het bestaande wegrestaurant. Bij een eventuele uitbreiding van het wegrestaurant, naar een oppervlakte van meer dan 1.500 m2, wordt het getypeerd als een kwetsbaar object en dergelijke objecten zijn niet toegestaan binnen de PR 10-6 contour. Bij een eventuele uitbreiding is een specifieke gebruiksregel van toepassing. In dat geval dient het toerental van windturbine 4 te worden verlaagd waarmee de PR 10-6 contour wordt verkleind tot 110 m. Daarmee reikt de PR 10-6 contour niet langer tot het wegrestaurant. Zie tevens de beschrijving onder 'verkeer' in paragraaf 4.3.

Ter plaatse van gronden waarop een uit te werken bestemming ligt is het hanteren van een veiligheidszone niet noodzakelijk. Afstemming vindt plaats in het uitwerkingsplan. Dit geldt voor de bestemming 'Bedrijf - uit te werken'.

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'straalpad' mag niet hoger worden gebouwd dan 130 m.

Algemene afwijking van de regels

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen een omgevingsvergunning voor het afwijken kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen of maten.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming Waarde - Archeologie kan worden aangepast naar aanleiding van nader onderzoek naar archeologische waarden.

4.5 Overgangs- En Slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komt de overgangs- en slotregel aan de orde.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

4.6 Bijlagen Bij De Regels

Staat van Bedrijfsactiviteiten

De Staat van Bedrijfsactiviteiten maakt deel uit van de regels van het bestemmingsplan. De bedrijvenlijst is gebaseerd op de basiszoneringslijst, die is opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (tweede druk 2001). In deze basiszoneringslijst zijn vrijwel alle algemeen voorkomende bedrijfstypen ondergebracht volgens de Standaard Bedrijfsindeling 1993 (SBI) van het Centraal Bureau van de Statistiek.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Windparken dragen bij aan het oplossen van een aantal grote problemen. De belangrijkste bijdragen zijn terugdringing van de CO2-uitstoot en het bieden van een alternatief voor eindige fossiele brandstoffen. Uit diverse draagvlakonderzoeken is gebleken, dat in Nederland 90% van de bevolking voor windenergie is. Met name is gebleken dat wanneer omwonenden ook financieel kunnen participeren in een windpark, het lokale draagvlak voor windenergie toeneemt. Dit heeft alles te maken met een gevoel van eerlijke verdeling van lusten en lasten. Om deze reden overweegt Eneco ook voor dit project participatie mogelijk te maken, waardoor omwonenden en het bredere publiek deel kunnen nemen. Eneco is een groot voorstander van deelname van het publiek aan haar windparken. Daarom zal Eneco in de contractfase van het project onderzoeken of participatie voor dit windpark mogelijk is. Eén en ander is afhankelijk van de regelingen van de overheid en het dan geldende wettelijk kader.

Binnen de gemeente Nieuwegein is veel politiek draagvlak voor het windpark. Dit blijkt onder andere uit de pro-actieve rol die de gemeente tot nu toe heeft vervuld. Uit gesprekken met de provincie Utrecht is gebleken dat ook zij positief tegenover dit project staat. De Nederlandse Milieufederaties verenigd in de Stichting Natuur & Milieu staat positief ten opzichte van windparken op bedrijventerreinen. Met het oog op de toekomstige ontwikkeling van bedrijventerrein Het Klooster is er ook vanuit deze kant steun voor het project.

Het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen. Hieronder zijn de inspraakreacties samengevat en van een antwoord voorzien. Verder is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de overlegpartners (artikel 3.1.1 Bro). Ook deze reacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.

5.1.1 Beantwoording inspraakreacties inzake het voorontwerpbestemmingsplan Windpark Nieuwegein

volgno. reactie beantwoording gemeente
1

1.1
Inspreker 1

In het verleden is toegezegd dat alles wat zich in het gebied Het Klooster afspeelt medegedeeld zou worden aan insprekers. In het geval van het windmolenpark is dat niet gebeurd. Weliswaar heeft er publicatie plaatsgevonden in het Nieuwegeins weekblad de Molenkruier, publicatie in het Houtens weekblad 't Groentje heeft niet plaatsgevonden. Daardoor is de aan ons gegeven tijd om ons te informeren en adequaat te reageren onaanvaardbaar kort.


De tervisielegging van het voorontwerpbestemmingsplan is gepubliceerd op de gemeentewebsite en in de regionale nieuwsbladen, waaronder weekblad 't Groentje in Houten. De kennisgeving is te vinden in 't Groentje van 21 september 2011 op p. 38. In het verleden hebben wij u aangegeven dat wij de kennisgevingen voor wat betreft planologische procedures in Het Klooster ook in 't Groentje publiceren, zodat u de mogelijkheid heeft om u van de plannen te vergewissen. Zoals u kunt constateren houden wij ons aan die afspraak.
1.2 De windturbines op de voorgestane locatie zijn in strijd met de huidige inzichten over daarvoor geschikte plekken. Volgens de huidige inzichten moet de plaatsing van windturbines beperkt worden tot 11 locaties in Nederland waar windparken van circa 100 turbines gebouwd kunnen worden. Een locatie van 5 windturbines veroorzaakt een in verhouding onaanvaardbare overlast. In de toelichting op het voorontwerpbestemmingsplan wordt uitgebreid ingegaan op het beleid dat ten grondslag ligt aan de gekozen locatie. De realisatie van het windturbinepark past binnen deze beleidsregels en doelstellingen. Zoals in de plantoelichting is beschreven, blijkt uit de onderzoeken dat er geen sprake is van onaanvaardbare overlast.
1.3 In de provincie Utrecht is er veel minder wind dan bijvoorbeeld aan de kust en zeker minder dan op zee waar ze geen overlast voor bewoners veroorzaken. De opbrengst van een windpark in Nieuwegein zal daarom een in verhouding tot de kosten en overlast te lage opbrengst hebben. Alleen met subsidies kan een dergelijk klein windpark min of meer rendabel worden gemaakt. De provincie Utrecht heeft op landelijk niveau een doelstelling afgesproken om 50 MW aan windenergie te realiseren (Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie). Deze doelstelling is tot op heden nog niet gehaald. Het Windpark Nieuwegein levert een bijdrage aan deze doelstelling. De gekozen locatie biedt door zijn ligging juist voldoende kansen voor rendabele windenergie. Uit de financiële analyses is gebleken dat de investeringen voor de aanleg van het windpark in 7 jaar zijn terugverdiend. Na die tijd is het windpark winstgevend.
1.4 De turbines zijn in strijd met het streekplan van de provincie Utrecht. Ze staan daar niet in genoemd en komen ook te dicht in de buurt te staan van de windturbines waar de gemeente Houten vergunning voor heeft gegeven. Het plan is niet in strijd met het streekplan van de provincie Utrecht. In het streekplan zijn regio's aangewezen voor kleinschalige opstellingen voor windenergie. Het windpark ligt in zo'n regio. Uit niets is gebleken dat 'Windpark Nieuwegein' te dicht op het 'Windpark Houten' zou staan.
1.5 Door de gigantische hoogte zullen de turbines de horizon over een groot gebied vervuilen. De welstand van een zeer groot gebied is in het geding. In de toelichting is beschreven hoe de opstelling landschappelijk is ingepast. Er wordt niet ontkent dat de windturbines van grote afstand zichtbaar zijn. Wij zijn echter van mening dat de locatie vanuit ruimtelijk oogpunt geschikt is voor een windpark. Bij voorkeur worden windparken namelijk geplaatst langs infrastructurele werken en langs randen van bedrijventerrein, zoals het geval is bij deze locatie.
1.6 Het constant in beweging zijn van de wieken zal in een groot gebied en met name in onze woonomgeving tot onrust leiden. Om het effect van de ronddraaiende wieken te beoordelen, stellen wij u voor om in de raadzaal een prototype van de vijf windturbines op schaal te laten ronddraaien. U kunt dan zelf constateren hoeveel effect dat heeft op uw functioneren. Daarbij moet u bedenken dat uw bestuur de raadzaal op elk moment kunt verlaten en daarmee de ondervonden overlast kunt beëindigen. Als de bouw doorgaat kunnen wij als bewoners daar niet voor vluchten. Ons woon- en leefklimaat wordt onaanvaardbaar aangetast. 1.6 t/m 1.10: Uit onderzoek blijkt dat aan alle normen uit het Activiteitenbesluit, zoals geluid en externe veiligheid, kan worden voldaan. Daarmee is aangetoond dat geen sprake is onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Ook voor andere aspecten die niet door het Activiteitenbesluit zijn geregeld, zoals effecten op ecologie, landschap en schaduwwerking, is uit de onderzoeken gebleken dat er geen sprake is van onaanvaardbare effecten.
1.7 De windturbines veroorzaken geluidsoverlast, waarbij ook gewezen wordt op de gezondheidsproblemen die met name lage tonen veroorzaken.
zie antwoord onder 1.6.
1.8 Niet alleen de wieken draaien constant, maar ook de daardoor veroorzaakte schaduwen. Er ontstaat een stroboscopisch effect. zie antwoord onder 1.6.
1.9 Doordat de – zeer grote – wieken kunnen afbreken (hetgeen al meerdere keren in Nederland daadwerkelijk is gebeurd), ontstaat er een gevaarlijke situatie voor gebouwen, mens en dier. zie antwoord onder 1.6.
1.10 Verwacht kan worden dat de gigantische draaiende objecten een negatief effect hebben op de flora en fauna. zie antwoord onder 1.6.
1.11 In de praktijk is gebleken dat windturbines een waardedalend effect hebben op de huizenprijzen. Voor de bewoners is dat onaanvaardbaar. Het kan niet zo zijn dat de exploitant van de windturbines – dankzij subsidies – geld aan de turbines verdient en de nadelige gevolgen van die turbines ten laste komen van de bewoners. Ook de gemeente Nieuwegein zal door de lagere WOZ waarde negatieve effecten van de turbines ondervinden. Het windpark dient in onze ogen een algemeen maatschappelijk belang. Het windpark zal bijdragen aan een vermindering van de CO2-uitstoot. Met de plannen om windenergie op te wekken willen wij uitvoering geven aan het streven om van Nieuwegein in de toekomst een energieneutrale stad te maken. Wij zijn ons ervan bewust dat het windpark, gezien de hoogte van de turbines, van grote afstand zichtbaar is. Dit betekent in onze ogen echter niet zonder meer dat het windpark een waarde dalend effect zal hebben op de huizenprijzen. Mocht er eventueel wel sprake zijn van een waardedaling van uw woning ten gevolge van de plannen voor het windpark, dan biedt de Wet ruimtelijke ordening de mogelijkheid om een verzoek om tegemoetkoming in planschade in te dienen.
1.12 Inspreker pleit voor het inzetten van zonnepanelen als alternatief voor de geplande windmolens en vraagt de gemeente een andere weg in te slaan dan die nu gevolg wordt. Bedankt voor uw suggestie ten aanzien van het toepassen van zonnepanelen. Wij zien het toepassen van zonnepanelen echter niet als alternatief voor de windenergieplannen. De gemeente Nieuwegein heeft zoals gezegd het streven om van Nieuwegein een energieneutrale stad te maken. Daarvoor is het noodzakelijk om alle mogelijkheden voor energiebesparing te benutten en daarnaast meerdere duurzame energiebronnen in te zetten. Windenergie is er daarvan één, evenals zonne-energie. Enkel met zonne-energie is het streven naar een energieneutrale stad niet haalbaar. Het windpark zal naar verwachting energie kunnen leveren aan circa 8.000 huishoudens, zijnde bijna 30% van alle huishoudens in Nieuwegein. Om met zonne-energie in dezelfde energiebehoefte te kunnen voorzien zou er 233.333 m² aan zonnepanelen geplaatst moeten worden. Dat achten wij niet haalbaar. Enerzijds vanwege de bezonning, die in veel gevallen niet optimaal is. Anderzijds vanwege de omstandigheid dat het plaatsen van zonnepanelen een vrijwillige investering vergt van de inwoners.
2

2.1
Inspreker 2

In paragraaf 3.5.1. van het voorontwerp wordt gesteld dat er geen grootschalige projecten in de omgeving zijn die in samenhang leiden tot andere milieueffecten. Ook wordt gesteld dat er geen sprake is van met het windpark in Houten samenhangende milieueffecten. Deze conclusie is onjuist, reeds door het gesteld in paragraaf 3.5.2. Daar wordt immers terecht aangegeven dat er cumulatie optreedt van geluid van dit windturbinepark en het geluid van het in ontwikkeling zijnde Windpark Houten-Veerwagenweg. Vanwege deze cumulatie is er dus alle aanleiding om het project wel mer-beoordelingsplichtig te achten. Het in ontwikkeling zijnde Windpark Houten-Veerwagenweg en het Windpark Nieuwegein moeten als één project worden gezien en zijn daarom gezamenlijk mer-boordelingsplichtig.


In de tekst is aangegeven dat er bij de berekeningen rekening is gehouden met cumulatie van de geluidsemissie, niet dat er cumulatie optreedt. Uit de berekening blijkt verder dat aan de geluidseisen wordt voldaan. Verder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald (21 juni 2006, no. 200506899/1) dat de windparken Houten en Nieuwegein geen functionele, technische of organisatorische binding hebben en daarmee niet tezamen één inrichting vormen in de zin van de Wet milieubeheer. Het windpark Nieuwegein mag als losstaande ontwikkeling worden gezien. Conform de huidige eisen uit de mer-regelgeving is een zogenaamde voortoets mer-beoordeling uitgevoerd. Uit deze toets blijkt dat er geen sprake is van zodanige negatieve milieueffecten dat een volwaardige mer-beoordeling of milieueffectrapportage noodzakelijk is.
2.2 Ingevolge het provinciaal beleid is het noodzakelijk voor het Windpark Nieuwegein het type turbine te kiezen dat ook gekozen is voor het in ontwikkeling zijnde Windpark Houten-Veerwagenweg. De provincie acht het plaatsen van een bonte verzameling van turbines met een verschillend uiterlijk niet wenselijk. Derhalve dient voor het Windpark Nieuwegein uitsluitend te worden gerekend met het type Vestas-turbine, dat ook voor het Windpark Houten-Veerwagenweg is gekozen. Voor het 'Windpark Nieuwegein' wordt één type turbine gekozen. Of dit dezelfde wordt als bij het 'Windpark Houten' is afhankelijk van de uitkomsten van de aanbesteding. Het provinciaal beleid streeft naar een zo groot mogelijke eenheid van de windturbines binnen één opstelling. De turbines binnen één opstelling moeten daarom dezelfde as- en tiphoogte hebben en verder moet er voor één type en fabricaat van masten en turbines worden gekozen. De windturbines in Houten en Nieuwegein zijn twee verschillende opstellingen, zodat voor elke opstelling afzonderlijk de eisen uit het provinciaal beleid gelden.
2.3 Insprekers vrezen een onaanvaardbare geluidshinder van de windturbines voor de woningen in de omgeving. Er zijn diverse berekeningen bij het voorontwerp gevoegd. Volgens de berekeningen zouden de windturbines nog juist aanvaardbaar zijn, gezien de normen die het Activiteitenbesluit stelt. Ook zou de cumulatie van geluid van de windmolens van Houten en het Windpark Nieuwegein toelaatbaar zijn. De verslaglegging van het geluidsonderzoek is echter nog al summier. De aannames, berekeningen en conclusies zijn daardoor erg lastig en deels niet te verifiëren. Op voorhand twijfelen de insprekers dan ook aan de juistheid van de aannames, berekeningen en conclusies. Een uitgebreidere verslaglegging is geboden. De geluidsrapportage is gemaakt door LBP Sight. Deze firma is ingeschakeld door Eneco, welk bedrijf belang heeft bij het realiseren van het windturbinepark. Uit niets blijkt dat het gemeentebestuur de juistheid en bruikbaarheid van deze rapportages heeft laten verifiëren door een akoestisch specialist die in opdracht van de gemeente werkt. Uw gemeentebestuur, dat gehouden is tot een objectieve en zorgvuldige beoordeling van ingebrachte deskundigenberichten, kan derhalve bij de huidige stand van kennis per definitie niet op goede gronden in staan voor de bruikbaarheid van de geluidsrapportage door LBP Sight en de planologische aanvaardbaarheid van het beoogde windturbinepark. U dient dan ook de geluidsaspecten alsnog door een gekwalificeerde deskundige, handelend in opdracht van de gemeente te laten beoordelen. De berekeningen voor geluid ten aanzien van het Windpark Houten-Veerwagenweg zijn ook door LBP Sight opgesteld. Deze berekeningen zijn sterk bekritiseerd en onjuist bevonden door AV Consulting uit Gouda. Dit zou voor u genoeg aanleiding moeten zijn om de geluidsaspecten door een derde te laten beoordelen. Naar onze mening wordt met de geluidsonderzoeken inzichtelijk gemaakt dat de plannen voldoen aan de geldende regels. Wij hebben geen reden om aan de juistheid van de onderzoeken te twijfelen. De onderzoeken zijn getoetst door de geluidsdeskundige van de gemeente, zodat wij geen noodzaak zien om voor de beoordeling daarvan een extern bureau in te schakelen.
3

3.1
Inspreker 3

Uit de landkaart waar de (slag)schaduw van de molens is te zien blijkt dat veel woningen op de Prinsseseweg hinder van slagschaduw kunnen ondervinden. Er is in het bestemmingsplan opgenomen dat bewoners niet meer last kunnen krijgen dan 20 minuten en 17 dagen, daarna wordt de (bewuste) molen stil gezet. Echter er zit een beperking op van 10 maal de ashoogte. Met deze beperking zouden de woningen niet meer in aanmerking komen voor deze beveiliging.


n de toelichting van het voorontwerp bestemmingsplan is gerefereerd aan de Regeling die bij het Activiteitenbesluit behoort. Windturbines moeten op grond van die regeling in bepaalde gevallen zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening teneinde slagschaduw te beperken. Dat is het geval als er slagschaduw optreedt ter plaatse van woningen, voor zover de afstand tussen de windturbine en de woningen minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden. Woningen die buiten de afstand liggen worden hierdoor ook beschermd. Deze zullen namelijk nooit meer hinder ondervinden van slagschaduw dan de woningen die op een afstand van minder dan 12 maal de rotordiameter tussen de woning en de turbine liggen.
3.2 Een volgend punt is de controle op naleving van het (tijdelijk) stilzetten van de molen(s) na 20 minuten en 17 dagen. Kan er worden voorgeschreven dat de opdrachtnemer elke 2 of 3 maanden een bewijs levert van metingen en het eventuele stilzetten. Zoals gezegd bevatten de windturbines een automatische stilstandvoorziening.

3.2

5.1.2 Beantwoording overlegreacties inzake het voorontwerpbestemmingsplan Windpark Nieuwegein

volgno. reactie beantwoording gemeente
1



1.1























Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Inspectie leefomgeving en transport

Rijkswaterstaat heeft met betrekking tot de aanleg van het windpark altijd een positieve grondhouding gehad. Nu een en ander meer concreet is kan het volgende worden opgemerkt:
de door ECOFYS B.V. opgestelde risicoanalyse heeft niet expliciet betrekking op de verkeersveiligheid. Volgens de nu bekende beleidsregel van RWS zijn daaraan namelijk ook rijgedrag beïnvloedende aspecten als afleiding, slagschaduw en reflectie verbonden. Inmiddels is er bestuurlijke overeenstemming over de uitbreiding van het traject Lunetten-Everdingen tot 2x4 rijstroken. Een en ander heeft consequenties voor de vormgeving van de aansluiting op Nieuwegein en verzorgingsplaats De Kroon. Op basis van deze twee punten wordt verzocht om aanvullend onderzoek uit te voeren, waaruit moet blijken dat er geen onaanvaardbaar verhoogd risico is voor de verkeersveiligheid bij een bredere A27.




Op uw verzoek is het aanvullend onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn aan u voorgelegd en vervolgens verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.



















2

2.1
Provincie Utrecht

In de provinciale beleidslijn nieuwe Wro zijn de provinciale ruimtelijke belangen benoemd, zoals bedoeld in de Wro. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2009 zijn algemene regels opgenomen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van onder meer bestemmingsplannen. Hiermee is beoogd de provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De beoordeling van het voorontwerp bestemmingsplan is vooral gebaseerd op eventuele strijdigheden met de provinciale ruimtelijke belangen.


Los van het provinciale ruimtelijk beleid waaraan u refereert, hechten wij er waarde aan om te verwijzen naar de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling van Windenergie (BLOW). Daarbij heeft de provincie Utrecht zich gecommitteerd aan de realisatie van maximaal 50 MW aan windenergie. Met het Windpark Nieuwegein wordt een wezenlijke bijdrage aan deze taakstelling geleverd.
2.2 Uit het plan blijkt dat de windmolens deels in de ecologische verbindingszone tussen het Klooster en de A27 worden gerealiseerd. Op grond van het provinciaal beleid zijn nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van deze gebieden niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van reden van groot openbaar belang ('nee, tenzij' beleid). Door Bureau Waardenburg wordt geconcludeerd dat er geen significante aantasting zal optreden. In de toelichting ontbreekt echter een onderbouwing van het 'nee, tenzij' beleid. Naar aanleiding van uw reactie hebben wij Bureau Waardenburg opdracht gegeven aanvullend onderzoek uit te voeren. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage 4 bij de toelichting. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling geen significante belemmering oplevert voor de beoogde ecologische verbindingszone. Daarnaast heeft er op 5 december 2011 overleg plaatsgevonden op het provinciehuis. De bedoeling van de ecologische verbindingszones is om bestaande en nieuwe natuurgebieden aan elkaar te koppelen om zodoende versnippering van natuur tegen te gaan. In het uitwerkingsplan dat geldt voor de deelgebieden 2 en 3 van Het Klooster zijn twee ecologische verbindingszones opgenomen, waarvan er één in oost-westelijke richting langs de Vuilcop loopt. Door aan die zone bij de uitwerking meer aandacht te besteden zal, los van de uitwerking van de onderhavige zone, er sprake zijn van een ononderbroken netwerk van natuur zodat de natuurdoelstellingen verwezenlijkt kunnen worden.
2.3 Ter voorbereiding van de bouw van de windturbines is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Verzocht wordt om op basis van de onderzoeksresultaten één of meerder dubbelbestemmingen op te nemen. De resultaten van het archeologisch onderzoek zijn inmiddels bekend. Waar nodig is een dubbelbestemming Archeologie in het ontwerp bestemmingsplan opgenomen.
2.4 In de toelichting wordt aangegeven dat er ten aanzien van het type windturbine nog geen definitieve keuze is gemaakt. Zolang dat nog niet het geval is verdient het aanbeveling om, gelet op de maximale hoogte van 110 m, bij de PR 10-5 contour uit te gaan van een vrijwaringscontour van 55 meter. In de juridische regeling is, conform het handboek risicozonering windturbines, een vrijwaringscontour opgenomen die minimaal gelijk is aan de halve rotordiameter.
3

3.1







Stichtse Rijnlanden

De Schalkwijkse Wetering valt voor een klein deel in het plangebied. Langs de Schalkwijkse Wetering liggen overige waterkeringen. Deze waterkering is niet opgenomen in het plan. Verzocht wordt om een zone van 12 m vanaf de waterkant te bestemmen als Waterstaat - Waterkering inclusief regels.


Over het algemeen worden alleen primaire waterkeringen opgenomen in een bestemmingsplan. Wij hebben er echter geen bezwaar tegen om op basis van uw verzoek de waterkering op te nemen in het plan.


3.2 Langs de A27 ligt een primaire watergang die voor een deel in het plangebied valt. Delen van deze watergang zijn bestemd als Groen, Verkeer of Bedrijf. Vanwege het belang van deze primaire watergang wordt verzocht om deze te bestemmen als Water. De watergang is inderdaad niet correct opgenomen op de plankaart. Deze wordt alsnog bestemd voor Water conform de huidige situatie.
4

4.1


















Gemeente Houten

De gemeente Houten is al geruime tijd bezig met de ontwikkeling van drie windturbines langs het Amsterdam – Rijnkanaal. De overlast die de turbines veroorzaken voor bewoners wil de gemeente zoveel mogelijk beperken. Hiervoor zijn afspraken gemaakt met Eneco over geluidsbelasting en slagschaduw die verder gaan dan de wettelijke eisen uit het Activiteitenbesluit. De plannen van gemeente Nieuwegein doorkruisen deze afspraken voor een deel. Het effect is dat er meer overlast kan ontstaan voor Houtense bewoners. Er wordt dan ook verzocht om met Eneco dezelfde afspraken te maken met betrekking tot geluidsbelasting en slagschaduw als voor windpark Houten gaan gelden.


Nadat er op 10 oktober 2011 ambtelijk overleg met de gemeente Houten heeft plaatsgevonden, hebben we uw schriftelijke reactie op 1 november 2011, na afloop van de overlegperiode, ontvangen. Overigens bevreemdt uw reactie ons. Wij zijn namelijk nooit door de gemeente Houten benaderd om gezamenlijk afspraken te maken over het beperken van eventuele overlast voor uw inwoners.
Niettemin heeft de gemeente besloten om de wettelijke grenswaarden voor geluid te gebruiken voor de toetsing van de cumulatieve geluidsbelasting van zowel de beoogde windturbines als de bestaande windturbines van windpark Houten. Ondanks dat dit waarschijnlijk leidt tot een reductie van het vermogen van twee of meer windturbines. Ook voor schaduwhinder is rekening gehouden met cumulatie. Wij zijn van mening dat hierdoor voldoende bescherming wordt geboden aan de inwoners van Nieuwegein en Houten. Wij zien dan verder ook geen aanleiding om dezelfde afspraken met Eneco te maken als u heeft gedaan.
4.2


















Verzocht wordt om de locatie van de windturbines zodanig aan te passen dat de vrijwaringszone niet meer op Houtens grondgebied ligt. Eneco heeft besloten de turbine met de grootste rotordiameter, waarmee de vrijwaringszone samenhangt, te laten vervallen. De vrijwaringszone van turbine 1 is in het ontwerp daarom aangepast en ligt nu volledig op Nieuwegeins grondgebied.

5.2 Economische Uitvoerbaarheid

De investeringen en opbrengsten zijn afhankelijk van het windturbinetype dat wordt gerealiseerd. De investeringskosten van het hele project bedragen naar verwachting 16 miljoen euro. Het windpark levert naar verwachting ruim 28 GWh per jaar op. Onder de huidige omstandigheden kan het project in circa zeven jaar terugverdiend worden. De kosten van de ontwikkeling worden gedragen door Eneco.


De gemeente heeft wel een belangrijke taak bij de uitvoering van dit project: zij is verantwoordelijk voor het verwerven van de grond en het afgeven van de vergunningen. De grond wordt zowel verworven voor het stichten van het geplande bedrijventerrein, alsook voor plaatsing van de windturbines. De kosten die de gemeente hiervoor maakt, worden gecompenseerd door de inkomsten die de gemeente van Eneco ontvangt via de vergoeding voor het gebruik van de grond. Tijdens de exploitatiefase zal het park via de onroerend zaak belasting (OZB) bijdragen aan de gemeente.

Tussen de gemeente en Eneco wordt een (anterieure) overeenkomst gesloten; een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Het windpark Het Klooster is vanuit maatschappelijke en economische overwegingen goed uitvoerbaar. Het windpark zal bijdragen aan een CO2-uitstootreductie van circa 16,4 kton per jaar door het opwekken van duurzame energie en het vermijden van fossiele brandstoffen. De windturbines leveren gezamenlijk 28 GWh per jaar. Dat is circa 30% van de elektriciteitsvraag van alle huishoudens in Nieuwegein.

Met een terugverdientijd van 7 jaren is het windpark financieel haalbaar en de gemeente hoeft niet zelf te investeren want alle kosten en risico's worden door Eneco gedragen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

Bijlage 1 Instemmingsbrief Provincie Utrecht

Bijlage 1 Instemmingsbrief provincie Utrecht

Bijlage 2 Effectbeoordeling Vogels

Bijlage 2 Effectbeoordeling vogels

Bijlage 3 Quick Scan Windpark Nieuwegein

Bijlage 3 Quick Scan Windpark Nieuwegein

Bijlage 4 Brief Bureau Waardenburg

Bijlage 4 Brief Bureau Waardenburg

Bijlage 5 Notitie Windpark En Ehs

Bijlage 5 Notitie Windpark en EHS

Bijlage 6 Effecten Op Beschermde Soorten

Bijlage 6 Effecten op beschermde soorten

Bijlage 7 Verkennend Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Verkennend archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Karterend Vooronderzoek

Bijlage 8 Karterend vooronderzoek

Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek Vestas 1

Bijlage 9 Akoestisch onderzoek Vestas 1

Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Vestas 2

Bijlage 10 Akoestisch onderzoek Vestas 2

Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek Vestas 3

Bijlage 11 Akoestisch onderzoek Vestas 3

Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek Enercon

Bijlage 12 Akoestisch onderzoek Enercon

Bijlage 13 Akoestisch Onderzoek Nordex

Bijlage 13 Akoestisch onderzoek Nordex

Bijlage 14 Schaduwhinder

Bijlage 14 Schaduwhinder

Bijlage 15 Ecofys Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 15 Ecofys onderzoek externe veiligheid

Bijlage 16 Pr Contouren Voor Windturbine Vestas V90-3.0

Bijlage 16 PR contouren voor windturbine Vestas V90-3.0

Bijlage 17 Peutz Risicoanalyse Lpg Tankstation De Kroon

Bijlage 17 Peutz Risicoanalyse LPG tankstation De Kroon

Bijlage 18 Dhv Risicoanalyse Lpg Tankstation De Knoest

Bijlage 18 DHV Risicoanalyse LPG tankstation De Knoest

Bijlage 19 Verkeersveiligheidsonderzoek Goudappel Coffeng

Bijlage 19 Verkeersveiligheidsonderzoek Goudappel Coffeng

Bijlage 20 Kpn

Bijlage 20 KPN

Bijlage 21 Luchtverkeer

Bijlage 21 Luchtverkeer

Bijlage 22 Tno Radarverstoring

Bijlage 22 TNO radarverstoring

Bijlage 23 Radar Defensie

Bijlage 23 Radar defensie

Bijlage 24 Rivm Reactie Risicoanalyse

Bijlage 24 RIVM reactie risicoanalyse

Bijlage 25 Overzichtskaart Windpark Nieuwegein

Bijlage 25 Overzichtskaart Windpark Nieuwegein

Bijlage 26 Notitie Zienswijzen

Bijlage 26 Notitie zienswijzen