KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch-1
Artikel 4 Agrarisch-2
Artikel 5 Agrarisch-3
Artikel 6 Agrarisch-4
Artikel 7 Agrarisch-agrarisch Bedrijf 1
Artikel 8 Agrarisch-agrarisch Bedrijf 2
Artikel 9 Agrarisch-agrarisch Bedrijfsschuur
Artikel 10 Agrarisch-glastuinbouw
Artikel 11 Agrarisch-glastuinbouw Bedrijfswoning
Artikel 12 Agrarisch-tuinbouw
Artikel 13 Bedrijf
Artikel 14 Bedrijf-loonbedrijf
Artikel 15 Bedrijf-nutsvoorziening
Artikel 16 Bedrijf-nutsvoorziening Regelstation
Artikel 17 Groen
Artikel 18 Horeca
Artikel 19 Horeca-hotel
Artikel 20 Maatschappelijk
Artikel 21 Maatschappelijk-begraafplaats
Artikel 22 Recreatie
Artikel 23 Recreatie-verblijfsrecreatie
Artikel 24 Sport-manege
Artikel 25 Sport-sporthal
Artikel 26 Tuin
Artikel 27 Verkeer
Artikel 28 Verkeer-garagebox
Artikel 29 Verkeer-parkeerterrein
Artikel 30 Verkeer-verblijfsgebied
Artikel 31 Water
Artikel 32 Wonen
Artikel 33 Wonen-woonzorg
Artikel 34 Leiding-gas
Artikel 35 Leiding-water
Artikel 36 Waarde-archeologie
Artikel 37 Waarde-ecologie
Artikel 38 Waterstaat-waterbergingsgebied
Artikel 39 Waterstaat-waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 40 Anti-dubbeltelregel
Artikel 41 Algemeen Toetsingkader Bijzondere Bepalingen
Artikel 42 Toegelaten Overschrijdingen
Artikel 43 Luchtvaartverkeerzone Lib Artikel 2.2.1 Nr. 4
Artikel 44 Luchtvaartverkeerzone-lib Artikel 2.2.2
Artikel 45 Luchtvaartverkeerzone-lib Artikel 2.2.3
Artikel 46 Vrijwaringszone-straalpad
Artikel 47 Geluidzone-zonebesluit
Artikel 48 Algemene Ontheffingsbevoegdheid
Artikel 49 Wro-zone - Verwerkelijking In Naaste Toekomst
Artikel 50 Wro-zone-wijzigingsgebied 1
Artikel 51 Wro-zone-wijzigingsgebied 2
Artikel 52 Wro-zone-wijzigingsgebied 3
Artikel 53 Wro-zone-wijzigingsgebied 4
Artikel 54 Procedure-regels Wijzigingsbevoegdheden
Artikel 55 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 56 Overgangsrecht
Artikel 57 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Europees Beleid
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Beschrijving
3.1 Het Plangebied In Groter Verband
3.2 Beschrijving Deelgebieden
Hoofdstuk 4 Functionele Beschrijving En Overige Aspecten
4.1 Bevolking En Wonen
4.2 Winkels En Horeca
4.3 Bedrijven En Kantoren
4.4 Maatschappelijke Functies
4.5 Verkeer En Vervoer
4.6 Cultuurhistorie, Historische Geografie, Archeologie En Monumenten
4.7 Landschap En Ecologie, Groenstructuur
4.8 Sociale Veiligheid En Bluswatervoorziening
4.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
4.10 Ontwikkelingen Binnen Het Plangebied
4.11 Ontwikkelingen Direct Grenzend Aan Het Plangebied
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Bodem
5.2 Water
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Duurzaam Bouwen En Energie
5.7 Natuurbescherming
Hoofdstuk 6 Planopzet
6.1 Algemeen
6.2 Hoofdlijnen Van De Juridische Regeling
6.3 De Bestemmingen
6.4 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Met De Bevolking
8.2 Overleg Met Instanties
8.3 Vaststelling Bestemmingsplan
Bijlage 1 Archeologiebeleid Gemeente Amstelveen
Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone Lib Art. 2.2.2 (Hoogtelijnen)
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone Lib Art. 2.2.3 (Vogelbeleid)
Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 5 Plankaart 1
Bijlage 6 Plankaart 2
Bijlage 7 Plankaart 3
Bijlage 8 Plankaart 4
Bijlage 9 Printeditie Regels En Toelichting
Bijlage 1 Kaart Ligging En Begrenzing Plangebied
Bijlage 2 Actualisatie Risico's Wegtransport A9 Amstelveen Aviv, 19 April 2005
Bijlage 3 Nota Van Beantwoording Artikel 10 Bro Reacties
Bijlage 4 Overzichtskaart Grenzen Kaartbladen
Bijlage 5 Milieukundig Bodemonderzoek Ringdijk Bp 14
Bijlage 6 Milieukundig Bodemonderzoek Amsteldijk Zuid 132c
Bijlage 7 Milieukundig Bodemonderzoek Bovenkerkerweg 125/127
Bijlage 8 Milieukundig Bodemonderzoek Bovenkerkerweg 126
Bijlage 9 Milieukundig Bodemonderzoek Amsteldijk Zuid 87
Bijlage 10 Actualisatieonderzoek Milieukundig Bodemonderzoek Amsteldijk Zuid 173-177
Bijlage 11 Archeologisch Bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek Bovenkerkerweg En Amsteldijk Zuid
Bijlage 12 Risicoschatting Ffwet Voor 7 Burgerinitiatieven Bovenkerkerpolder
Bijlage 13 Onderzoek Geluidsbelasting En Luchtkwaliteit Bestemmingsplan Landelijk Gebied
Bijlage 14 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 15 Besluit Vaststelling Hogere Grenswaarden

Landelijk Gebied

Bestemmingsplan - Amstelveen

Onherroepelijk op 26-05-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het Bestemmingsplan "Landelijk Gebied" van de gemeente Amstelveen;

1.2 de plankaart:

de plankaart van het Bestemmingsplan "Landelijk Gebied", bestaande uit de kaarten BP.09.1 in 4 bladen;

1.3 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO 03623.09 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.7 aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 achtergevel rooilijn:

bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak;

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren (veehouderij en een productiegerichte paardenhouderij, daaronder begrepen een fokkerij en stoeterij, niet zijnde een veredelingsbedrijf);

1.10 agrarisch bouwvlak/bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop geconcentreerde bebouwing ten behoeve van één al of niet grondgebonden agrarische bedrijfsvestiging is toegestaan;

1.11 agrarisch deskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;

1.12 agrarisch dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;

1.13 agrarisch handels- en hulpbedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het verrichten van werkzaamheden voor de levering, opslag, verwerking en/of het vervoer van goederen en/of de levering van diensten, uitsluitend of overwegend ten behoeve van agrarische bedrijven;

1.14 ambachtelijke bedrijven:

het bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede diverse vormen van bedrijfsmatige opslag;

1.15 agrarische recreatief medegebruik:

vormen van agrarische recreatie waarbij gronden met een agrarische bestemming mede gebruikt worden voor agrarisch recreatieve activiteiten;

1.16 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit vroegere tijden, zoals aangegeven op de archeologische waardenkaart van de provincie Noord-Holland;

1.17 banpaal:

historische gemeentelijke begrenzingspaal;

1.18 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.19 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

1.20 bedrijfsactiviteit:

de uitoefening van opslag-, handels-. transport- en industriële bedrijven, een en ander met de uitsluiting van agrarische bedrijven, detailhandel, horeca, publieksgerichte dienstverlening, maatschappelijke en culturele voorzieningen en bedrijfsmatige sportdoeleinden;

1.21 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.22 bedrijfsschip:

een vaartuig hoe ook genaamd en van welke aard ook, dat wordt gebruikt als, of is bestemd tot opslagruimte en/of voor de uitoefening van enig bedrijf dan wel uitsluitend of hoofdzakelijk voor de uitoefening van enig beroep;

1.23 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.24 belemmerde strook:

geprojecteerde zone ter weerszijde van de leiding ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding(en). Op deze gronden is het oprichten van bebouwing en het uitvoeren van een aantal werkzaamheden niet zonder meer toegestaan. De belemmerde strook dient in principe obstakelvrij te blijven;

1.25 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.26 bestaand gebruik of bouwwerk:

een gebruik of een bouwwerk, dat aanwezig is op het moment van het van kracht worden van het plan, respectievelijk op het moment van ter inzage legging van het ontwerp van het plan;

1.27 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.28 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.29 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.30 bodemingreep:

grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend:

  1. a. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het verwijderen van bestaande funderingen en het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. b. woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  3. c. het verlagen van het waterpeil;
  4. d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. e. het uitvoeren van hei- en/of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  6. f. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  7. g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet- ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  8. h. het aanleggen van nieuwe en/of het vervangen en/of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

1.31 boomkwekerij:

een bedrijf dat zich bezig houdt met het bedrijfsmatig kweken van bomen, planten en houtgewas op percelen grond;

1.32 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.33 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.34 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.35 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.36 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.37 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.38 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.39 bruto vloeroppervlakte b.v.o:

de som van de binnen de gevels gelegen vloeroppervlakten van alle bouwlagen alsmede onderbouw en zolder, inclusief kolommen, trappenhuizen, gangen, liften, toiletten e.d., met uitzondering van (kruip)kelders met een hoogte van minder dan 1.50 meter en technische ruimten op daken;

1.40 carport:

een niet aan alle zijden met wanden omsloten overdekte ruimte ten behoeve van de stalling van (motor-)voertuigen;

1.41 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft achtergelaten dan wel gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.42 dak:

iedere bovenbeëindiging, vlak of hellend, van een gebouw;

1.43 dakkapel:

een toevoeging van ondergeschikte omvang binnen een hellend dakvlak, waarbij het karakter van het dak in stand blijft;

1.44 dakopbouw:

een toevoeging aan de bouwmassa van een (hoofd)gebouw vanaf het bestaande dakvlak, waarbij gehele of gedeeltelijke verhoging van het oorspronkelijk dakvlak plaatsvindt;

1.45 dakterras:

een vanuit een gebouw betreedbaar plat dakvlak, voorzien van een vloerafscheiding (hekwerk, balustrade);

1.46 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.47 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.48 dierenpension:

een bedrijf dat gericht is op de tijdelijke opvang en verzorging van paarden, niet zijnde manege activiteiten, honden katten en andere kleine huisdieren;

1.49 ecologische hoofdstructuur

samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter-)nationaal belang met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;

1.50 eengezinshuis/eengezinswoning:

een woning bestemd voor één huishouden;

1.51 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.52 erfafscheiding:

een scheiding tussen erven, tuinen en/of openbare ruimten in de vorm van een bouwwerk;

1.53 erker:

een aan de voor- of zijgevel van een woning of een ander gebouw geplaatste uitbouw in één bouwlaag, welke onlosmakelijk verbonden is met en deel uitmaakt van de hoofdmassa van die woning of dat gebouw, bedoeld om het genot van die woning of dat gebouw te vergroten. De uitbouw dient uit functioneel oogpunt ondergeschikt en uit architectonisch oogpunt een aanvulling op de hoofdvorm te zijn;

1.54 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.55 evenement:

een voor publiek toegankelijke gebeurtenis op of aan de weg, binnen gebouwen of op het openbare water met uitzondering van manifestaties, betogingen, jaar- en weekmarkten;

1.56 extensieve dagrecreatie:

recreatief buiten verblijven uitgezonderd recreatief nachtverblijf dat in hoofdzaak gericht is op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, waarbij in het algemeen het verlangen naar rust voorop staat en het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is;

1.57 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.58 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij gericht op de dienst aan derden voor het gebruik van paarden ten behoeve van recreatie en sport/ontspanning;

1.59 geluidgevoelige functies:

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het besluit geluidhinder spoorwegen;

1.60 geluidgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen,het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.61 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone (50 dB (A) contour Zonebesluit) moet worden vastgesteld;

1.62 geurcontour:

een denkbeeldige cirkel rond een veehouderij (de stankbron). Het is een hulpmiddel bij de beoordeling van aanvaardbare stankhinder door veehouderijen en geeft de afstand aan die aanwezig moet zijn tussen een veehouderij en een geurgevoelig object. De afstand is afhankelijk van het vergunde aantal dieren en de categorie waar het voor geurgevoelig object in ligt (I t/m IV);

1.63 glastuinbouw:

agrarische bedrijvigheid die in hoofdzaak in kassen plaatsvindt en in een zodanige omvang dat op een duurzame wijze bloemen, planten, groeten en/of fruit kunnen worden gekweekt, bewerkt dan wel verwerkt;

1.64 glastuinbouwbedrijf:

een bedrijf gericht op het telen of kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, veredelen of acclimatiseren van bloemen, planten, groenten en/of fruit, waarbij deze bedrijvigheid hoofdzakelijk wordt uitgevoerd in kassen;

1.65 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;

1.66 hobbymatig houden van paarden:

het houden van paarden waarbij een winstoogmerk ontbreekt en het houden van een beperkt aantal paarden (maximaal 5) strekt ter persoonlijk gebruik van de paarden door de bewoners van het betrokken perceel;

1.67 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in en concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.68 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.69 hoogtescheidingslijn:

een aangegeven lijn welke de grens vormt van een gedeelte van een bebouwingsvlak waar een bepaalde op de kaart aangegeven hoogte is toegestaan;

1.70 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.71 horeca I, daghoreca:

horecabedrijven, die een relatie hebben met het winkelend publiek en die overdag en tot uiterlijk 21.30 uur open zijn, zoals lunchrooms, koffie-/theehuizen, ijssalons; onder daghoreca word mede begrepen een combinatie van winkel en horecabedrijf in 1 gebouw;

1.72 horeca II, (fastfood)restaurants, cafetaria, snackbars en shoarmazaken:

inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken. Het accent ligt op de verkoop van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren;

1.73 horeca III, cafés, eetcafe's, bars:

inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van kleine etenswaren; het accent ligt op de verkoop van dranken dan wel op het verstrekken van kleine etenswaren;

1.74 horeca IV, dancings, discotheken, nachtclubs:

een bedrijf, dat is gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot dansen al dan niet in combinatie met het verstrekken van alcohol en niet alcohol-houdende dranken, zoals een dancing of discotheek;

1.75 hotel:

een bedrijf, dat is gericht op het verschaffen van logies en het daarmee verband houdende ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en al dan niet ruimte biedt voor vergaderingen en cursussen;

1.76 horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

1.77 intensieve dagrecreatie:

recreatief buiten verblijven uitgezonderd recreatief nachtverblijf, al dan niet doorgebracht in onderkomens, die na afloop van het verblijf tezamen met de andere meegebrachte voorwerpen, worden verwijderd, waarbij in het algemeen gebruik wordt gemaakt van een min of meer geconcentreerd voorzieningenpakket en waar het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid relatief groot kan zijn;

1.78 intensief veehouderijbedrijf:

een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.79 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde,

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.80 kamperen:

  1. a. het houden van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel of in een bouwwerk, dat ter beschikking is gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension, een woning of een tuinhuis,
  2. b. het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen,

een en ander voor zover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd op opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.81 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.82 karakteristiek:

panden, objecten en gronden die genomineerd zijn als Rijksmonument en welke voorbescherming genieten in het kader van de Monumentenwet;

1.83 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.84 keurgebied:

gebied ter plaatse en aan weerszijden van waterkeringen en wateren waarbinnen de Keurbepalingen (verboden en geboden) van toepassing zijn;

1.85 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

het bedrijfsmatig overwegend handmatig vervaardigen, bewerken, herstellen en/of installeren van goederen, alsmede diverse vormen van opslag, van een zodanige aard en omvang, dat daarop de Wet milieubeheer niet van toepassing is;

1.86 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur;

1.87 langzaam-verkeerszone:

een begrensd gebied ter bundeling van fiets-, ruiter- en/of voetpaden;

1.88 lessenaarsdak:

een kapvorm waarbij een schuin dakvlak is gecombineerd met een nagenoeg verticaal dakvlak;

1.89 ligplaats:

een ruimte, die wordt ingenomen door een woonschip, -ark en/of bedrijfsschip;

1.90 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.91 maaiveld:

de bovenkant van het oorspronkelijke dan wel (verhoogd of verlaagd) aangelegd terrein waar een gebouw zal worden opgericht;

1.92 manege:

een bedrijf dat op eigen terrein of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden al dan niet gecombineerd met het fokken, africhten en de verkoop van paarden;

1.93 natuur en landschapsontwikkeling:

cultuurlijke ingrepen teneinde natuurlijke processen in gang te zetten, die de natuurlijke en landschappelijke waarden dienen te ontplooien;

1.94 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorphologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.95 nevenfuncties:

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwblok die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;

1.96 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.97 nokhoogte of kaphoogte:

het hoogste punt van een dakconstructie, behoudens toegelaten afwijkingen krachtens deze regels;

1.98 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van transport van aardgas, alarmeringssignalen, elektriciteit, telecommunicatie, water en soortgelijke goederen;

1.99 ondergeschikte horeca:

horeca vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen horeca zijn en waarvan de hoofdfunctie aantoonbaar is als de hoofdfunctie, zoals een kantine bij een sportaccommodatie;

1.100 ondergronds bouwen:

het bebouwen en in gebruik nemen van de ruimte onder het maaiveld (zoals kelders en parkeergarages);

1.101 onderkomens:

voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming en/of gebruik onttrokken – voertuigen, vaartuigen, woonschepen, toercaravans, stacaravans, tenten of gedeelten daarvan, voorzover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.102 opslag:

het bedrijfsmatig opslaan, verhandelen of verpakken van goederen;

1.103 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van bouwkundige voorzieningen, zoals een omheining en lichtmasten;

1.104 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.105 permanente bewoning:

het gebruik van een kampeermiddel, recreatieverblijf of vakantiehuis door een persoon, gezin of andere groep van personen, op een wijze die ingevolge de Wet gemeenschappelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving van bewoner(s) in de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Amstelveen, terwijl deze perso(o)n(en) niet aannemelijk kan/kunnen maken elders over een hoofdverblijf te beschikken;

1.106 platte afdekking:

een (min of meer) horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat;

1.107 praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn inrichting en indeling geschikt is om te worden gebruikt door beoefenaren van vrije beroepen; onder vrije beroepen worden in dit plan verstaan (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen;

1.108 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.109 productiegerichte paardenhouderij:

paardenhouderij waarbij het paard als productiemiddel centraal staat, zoals het fokken van paarden, hengstenstations en opfokbedrijven;

1.110 recreatief medegebruik:

vormen van recreatie waarbij gronden met een niet recreatieve bestemming mede gebruikt worden voor recreatieve activiteiten;

1.111 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.112 scheidingslijn:

een aangegeven lijn, die de grens aangeeft tussen delen van bestemmings- en/of bouwvlakken, waardoor verschillende, in de regels nader aangegeven, regelingen van toepassing zijn;

1.113 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.114 stacaravan:

een caravan, die als een gebouw valt aan te merken;

1.115 straatmeubilair:

de bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen: abri´s, afvalbakken, (ondergrondse) afvalcontainers, alarmeringsinstallaties met bijbehorende antennes, bloemen- of plantenbakken, brandkranen, draagconstructies voor reclame, fietsenrekken, gedenktekens, lichtmasten, parkeermeters, pinboxen, schakelkasten, speeltoestellen, straatverlichting, telefooncellen met bijbehorende antennes, urinoirs, verkeersborden, verkeersgeleiders, verkeerslichten, vitrines, voorwerpen van beeldende kunst, wegbewijzering en zitbanken; onder straatmeubilair worden niet begrepen verkooppunten voor motorbrandstoffen;

1.116 toeristisch bedrijf:

economische bedrijfsactiviteiten gericht op het aantrekken van toeristen en bezoekers;

1.117 tuinbouwbedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van produkten door middel van het telen van gewassen, door gebruik te maken van kassen en/of van open (onbebouwde) grond;

1.118 tuincentrum:

een detailhandelsvestiging waar boomkwekerijprodukten, planten, bloembollen, kamerplanten en attributen voor de verfraaiing en het onderhoud van tuinen en daarbij nodige hulpmaterialen en tuinmeubilair ten verkoop worden aangeboden;

1.119 tuinhuisje:

een gebouwtje, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, niet voor permanente bewoning is bestemd en dat gedurende het gehele jaar voor recreatieve doeleinden kan worden gebruikt;

1.120 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.121 veiligheidszone:

gronden aan weerszijden van de waterkering. De breedte van de veiligheidszone hangt samen met het type waterkering;

1.122 verblijfsrecreatie:

het houden van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel of in een bouwwerk op een volkstuinencomplex, niet zijnde een hotel, een pension of een woning anders dan een vakantiehuis;

1.123 verdieping:

een boven de begane grond gelegen bouwlaag;

1.124 veredelingsbedrijf:

een pelsdierhouderij, varkensfokkerij, -mesterij, koe- en kalverfokkerij, -mesterij, pluimveehouderij, champignonkwekerij, witlofkwekerij en andere daarmee gelijk te stellen bedrijven, voor zover al deze bedrijven geheel of hoofdzakelijk niet afhankelijk zijn van de opbrengst van de bij het bedrijf behorende gronden;

1.125 verkooppunt voor motorbrandstoffen:

een inrichting, waar door middel van één of meer pompinstallaties motorbrandstoffen worden verkocht en geleverd;

1.126 verkoopvloeroppervlakte (vvo):

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
(let op: dit is dus de netto-vloeroppervlakte)

1.127 verticale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

1.128 vloeroppervlakte woning:

de som van de oppervlakten van alle bouwlagen, deel uitmakende van het hoofdgebouw, daar onder begrepen kelderruimten en zolderruimten voorzover de vrije hoogte ten minste 1.50 meter bedraagt, en met uitzondering van: ruimten waar kleinere vrije hoogte dan 1,50 meter aanwezig is, alsmede balkons, bijgebouwen, gemeenschappelijke berg-, verkeers- en wasruimten en loggia's;

1.129 voetspoor:

een door voetafdrukken ontstane onverharde route door een overigens natuurlijk gebied;

1.130 volkstuinen:

grond waarop, anders dan ten dienste van een agrarisch bedrijf, op kleine schaal voedings- en/of siergewassen worden geteeld en voornamelijk ten eigen behoefte;

1.131 voorgevel:

de gevel van een gebouw gericht naar de wegzijde;

1.132 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.133 waterberging:

de tijdelijke opslag van een overmaat aan (oppervlakte)water in (oppervlakte)watersystemen. Waterberging kan worden onderverdeeld in drie categorieën:

  1. 1. natuurlijke overstroming (water dat buiten de beekbedding treedt zonder dat hier speciale voorzieningen zijn aangelegd);
  2. 2. gestuurde overstroming (retentie) (water dat buiten de beekbedding teedt en waarvoor voorzieningen zijn aangebracht zodat dit met vooraf bepaalde frequentie wordt toegepast in gebieden die hiervoor zijn ingericht);
  3. 3. noodoverloopgebieden (gebieden die met een zeer lage frequentie worden ingezet in geval van noodsituaties);

1.134 waterbergingsgebied:

gronden bedoeld voor waterberging zoals omschreven in het begrip 'waterberging';

1.135 waterhuishoudkundige doeleinden:

doeleinden die het waterhuishoudingbelang dienen, zoals watergangen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang en dergelijke;

1.136 waterkering:

grondlichamen (dijk) of constructie met als functie bescherming van lager gelegen gebied (veelal polders) tegen water buiten dat gebied;

1.137 Wet:

de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan;

1.138 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.139 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.140 woonschip:

een vaartuig, hoe ook genaamd en van welke aard ook, uitsluitend of hoofdzakelijk gebezigd als of bestemd voor woon- of nachtverblijf van een of meer personen. Onder woonschip wordt mede verstaan een woonschip in aanbouw, alsmede een casco, dat tot woonschip kan worden op- omgebouwd of verbouwd;

1.141 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.142 zij- en achtererf:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en zijn gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw;

1.143 zij- of achtergevel:

een gevel van een gebouw niet gericht naar de wegzijde;

1.144 zone:

een aangegeven gebied, waarvoor aanvullende bepalingen gelden;

1.145 zoneringsregeling:

de op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit plan geldende regels inzake de zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen en watertransportleidingen.

1.146 zorgboerderij:

een (functionerend) agrarisch bedrijf met een specifieke vorm van agrarische verbreding die bestaat uit kleinschalige zorgactiviteiten in de vorm van dagopvang aan zorgvaders die op therapeutische basis meehelpen en/of aanwezig zijn bij (onderdelen van) de bedrijfsuitoefening.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak van de ondergelegen bouwlaag;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 afstand tussen lijnen op de plankaart:

van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn;

2.7 verticale diepte:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

2.8 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de wiekenas van de windturbine.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch-1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

met de daarbij behorende:

  1. b. verhardingen;
  2. c. waterlopen en beplantingen;
  3. d. bouwwerken geen gebouwen zijnde;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. openbare nutsvoorzieningen;
  2. f. infrastructurele voorzieningen;
  3. g. recreatief medegebruik;
  4. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. i. sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Aanlegvergunning

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

3.6 Procedureregels

Op de voorbereiding van een wijziging als bedoeld in lid 3.5.1 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens langs elektronische weg geschiedt, dat het ontwerp-besluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld, dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent de wijziging besluiten en dat de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van de wijziging tevens langs elektronische weg geschiedt.

Artikel 4 Agrarisch-2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch-2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

met de daarbij behorende:

  1. b. verhardingen;
  2. c. waterlopen en beplantingen;
  3. d. bouwwerken geen gebouwen zijnde;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. openbare nutsvoorzieningen;
  2. f. infrastructurele voorzieningen;
  3. g. recreatief medegebruik;
  4. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. i. sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Aanlegvergunning

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

4.6 Procedureregels

Op de voorbereiding van een wijziging als bedoeld in lid 4.5.1 en 4.5.2 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens langs elektronische weg geschiedt, dat het ontwerp-besluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld, dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent de wijziging besluiten en dat de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van de wijziging tevens langs elektronische weg geschiedt.

Artikel 5 Agrarisch-3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch-3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

met de daarbij behorende:

  1. b. verhardingen;
  2. c. waterlopen en beplantingen;
  3. d. bouwwerken geen gebouwen zijnde;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. openbare nutsvoorzieningen;
  2. f. recreatief medegebruik;
  3. g. infrastructurele voorzieningen;
  4. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. i. sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Aanlegvergunning

Artikel 6 Agrarisch-4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch-4 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

met de daarbij behorende:

  1. b. verhardingen;
  2. c. waterlopen en beplantingen;
  3. d. bouwwerken geen gebouwen zijnde;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. openbare nutsvoorzieningen;
  2. f. recreatief medegebruik;
  3. g. infrastructurele voorzieningen;
  4. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. i. sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.4 Aanlegvergunning

Artikel 7 Agrarisch-agrarisch Bedrijf 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch-Agrarisch Bedrijf 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  2. b. bedrijfswoningen met de daarbij behorende bijgebouwen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-kaasboerderij' zijn de gronden medebestemd voor een kaasboerderij;

met daarbij behorende:

  1. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. e. verhardingen;
  3. f. waterlopen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. openbare nutsvoorzieningen;
  2. h. infrastructurele voorzieningen;
  3. i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. j. sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

7.2 Bouwregels

7.3 Ontheffing van de bouwregels

7.4 Specifieke gebruiksregels

7.5 Ontheffingsregels t.b.v. nevenactiviteiten

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

7.7 Procedureregels

Op de voorbereiding van een wijziging als bedoeld in lid 7.6.1 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens langs elektronische weg geschiedt, dat het ontwerp-besluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld, dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent de wijziging besluiten en dat de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van de wijziging tevens langs elektronische weg geschiedt.

Artikel 8 Agrarisch-agrarisch Bedrijf 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch-Agrarisch Bedrijf 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  2. b. bedrijfswoningen met de daarbij behorende bijgebouwen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-paardenhotel' zijn de gronden medebestemd voor paardenhotel;

met daarbij behorende:

  1. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. e. verhardingen;
  3. f. waterlopen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. openbare nutsvoorzieningen;
  2. h. infrastructurele voorzieningen;
  3. i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. j. sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

8.2 Bouwregels

8.3 Ontheffing van de bouwregels

8.4 Specifieke gebruiksregels

8.5 Ontheffingsregels t.b.v. nevenactiviteiten

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

8.7 Procedureregels

Op de voorbereiding van een wijziging als bedoeld in lid 8.6.1 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens langs elektronische weg geschiedt, dat het ontwerp-besluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld, dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent de wijziging besluiten en dat de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van de wijziging tevens langs elektronische weg geschiedt.

Artikel 9 Agrarisch-agrarisch Bedrijfsschuur

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch-Agrarisch Bedrijfsschuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf met uitzondering van bedrijfswoningen;

met daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. c. verhardingen;
  3. d. waterlopen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. openbare nutsvoorzieningen;
  2. f. infrastructurele voorzieningen;
  3. g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. h. sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

9.2 Bouwregels

9.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen:

  1. a. van het bepaalde in lid 9.2.1 onder b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 12 meter;
  2. b. van het bepaalde in lid 9.2.2 onder a voor het bouwen van een silo met een hoogte van 25 meter;
  3. c. voor het van vorm veranderen van agrarische bouwpercelen met inachtneming van de volgende regels:
    1. 1. de ontheffingsbevoegdheid mag ten behoeve van het betrokken agrarisch bouwperceel slechts één keer worden toegepast;
    2. 2. de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel mag bij het van vorm veranderen niet worden vergroot.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 10 Agrarisch-glastuinbouw

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch-Glastuinbouw aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van de uitoefening van het tuinbouwbedrijf,
    uitgezonderd bedrijfswoningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' is een tuincentrum toegestaan;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier' is een hoveniersbedrijf toegestaan;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling' is een caravanstalling toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. f. verhardingen;
  3. g. waterlopen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. h. openbare nutsvoorzieningen;
  2. i. infrastructuele voorzieningen;
  3. j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. k. sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

10.2 Bouwregels

10.3 Ontheffing van de bouwregels

10.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 11 Agrarisch-glastuinbouw Bedrijfswoning

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch-Glastuinbouw Bedrijfswoning aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinbouwbedrijven met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen;
  2. b. bedrijfswoningen met de daarbij behorende bijgebouwen;


met daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. tuinen en erven;
  3. e. verhardingen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. openbare nutsvoorzieningen;
  2. g. infrastructurele voorzieningen;
  3. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. i. sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

11.2 Bouwregels

11.3 Ontheffing van de bouwregels

11.4 Specifieke gebruiksregels

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan in die zin wijzigen dat de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw Bedrijfswoning, kan worden gewijzigd in de bestemming Wonen en de bestemming Tuin, met in achtneming van de volgende regels:

  1. a. de agrarische functie van de bedrijfswoning is niet langer noodzakelijk c.q. de woning behoort niet meer bij een bedrijf. Hierbij moet per (te reconstrueren) bedrijf één agrarische bedrijfswoning blijven bestaan;
  2. b. de ligging van de af te splitsen bedrijfswoning staat toekomstige herstructurering, reconstructie, bestaande bedrijvigheid of andere ruimtelijke opgaven (onder andere waterberging en wegen) niet in de weg.
  3. c. de bijgebouwen (zoals de voormalige bedrijfsloodsen, sorteerloodsen en kassen) hebben na bestemmingswijziging geen groter vloeroppervlak dan:
    1. 1. 45 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden 250 m² of minder bedraagt;
    2. 2. 75 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden meer dan 250m² bedraagt;

Bij een groter vloeroppervlak dient het verschil aan m² te worden gesloopt. Daarnaast blijven voor deze bijgebouwen de bouwregels zoals gesteld in het betreffende bestemmingsplan (alsmede eventuele ontheffingsmogelijkheden) van toepassing. De zogeheten vergunningsvrije bouwwerken maken hier geen deel van uit.

  1. d. er wordt voldaan aan de milieuzonering en er is sprake van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.

11.6 Procedureregels

Op de voorbereiding van een wijziging als bedoeld in lid 11.5 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens langs elektronische weg geschiedt, dat het ontwerp-besluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld, dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent de wijziging besluiten en dat de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van de wijziging tevens langs elektronische weg geschiedt.

Artikel 12 Agrarisch-tuinbouw

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch-Tuinbouw aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van het tuinbouwbedrijf uitgezonderd, kassen en bedrijfswoningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-cursuslokaal' is een cursuslokaal/dagcentrum ten behoeve van Wijngaard de Amsteltuin toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. tuinen en erven.

12.2 Bouwregels

12.3 Ontheffing van de bouwregels

12.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 13 Bedrijf

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 4 behorende bij deze regels onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en mits de activiteit past binnen de bestemming Bedrijf en niet in strijd is met artikel 2.2.3 van het Luchthavenindelingbesluit;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' zijn gebouwen ten behoeve van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 4 behorende bij deze regels onder de categorieën 3.2, (met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en mits de activiteit past binnen de bestemming Bedrijf en niet in strijd is met artikel 2.2.3 van het Luchthavenindelingbesluit) toegestaan;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn bedrijfswoningen, met de daarbij behorende en bijgebouwen toegestaan;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'garage' is een garagebedrijf toegestaan;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel toegestaan;
  6. f. tuinen, erven en terreinen;

met de daarbij behorende:

  1. g. parkeervoorzieningen;
  2. h. fietsenstallingsruimte;
  3. i. groenvoorzieningen;
  4. j. water en waterpartijen;
  5. k. wegen, straten en paden;
  6. l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2 Bouwregels

13.3 Ontheffing van de bouwregels

13.4 Specifieke gebruiksregels

13.5 Wijzigingsbevoegdheid

13.6 Procedureregels

Artikel 14 Bedrijf-loonbedrijf

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf-Loonbedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van de uitoefening van agrarische handels- en hulpbedrijven;

met de daarbij bijbehorende:

  1. b. bebouwing;
  2. c. bedrijfswoningen met de daarbij behorende bijgebouwen;
  3. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. e. verhardingen;
  5. f. waterlopen;
  6. g. open terreinen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. h. openbare nutsvoorzieningen;
  2. i. infrastructurele voorzieningen;
  3. j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. k. sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

14.2 Bouwregels

14.3 Ontheffing van de bouwregels

14.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 15 Bedrijf-nutsvoorziening

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf-Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening, of waterzuiveringsinstallatie en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn bedrijfswoningen, met de daarbij behorende bijgebouwen toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. c. ontsluitingswegen;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. terreinen;
  4. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2 Bouwregels

15.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

  1. a. lid 15.2.3 onder c voor het oprichten van een bijgebouw met een goot- en bouwhoogte van maximaal 4,50 meter en 7 meter.

15.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 16 Bedrijf-nutsvoorziening Regelstation

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf-Nutsvoorziening Regelstation aangewezen gronden zijn bestemd voor regelstations.

16.2 Bouwregels

16.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 17 Groen

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. water, waterlopen en waterpartijen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. verhardingen;
  2. g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

17.2 Bouwregels

17.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 18 Horeca

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van horecavoorzieningen onder de categorieën:


horeca I (lunchrooms, koffie-/theehuizen, ijssalons);
horeca II (fastfood)restaurants, cafetaria, snackbars, shoarmazaken);
horeca III (eet-)cafés, bars);
Deze categorieën mogen slechts worden uitgewisseld naar een lager genummerde categorie;

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen toegestaan;
  2. c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn parkeervoorzieningen toegestaan;
  3. d. terrassen;

met de daarbij behorende:

  1. e. wegen en paden;
  2. f. groenvoorzieningen;
  3. g. water en waterpartijen;
  4. h. tuinen, erven en terreinen;
  5. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

18.2 Bouwregels

18.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

  1. a. lid 18.2.3 onder d voor het oprichten van een bijgebouw met een goot- en bouwhoogte van maximaal 4,50 meter en 7 meter.

18.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 19 Horeca-hotel

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca-Hotel aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. hotel;

met de daarbij behorende:

  1. b. bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen;
  2. c. wegen en paden;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. groenvoorzieningen;
  5. f. water en waterpartijen;
  6. g. tuinen, erven en terreinen;
  7. h. terrassen;
  8. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

19.2 Bouwregels

19.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

  1. a. lid 19.2.3 onder d voor het oprichten van een bijgebouw met een goot- en bouwhoogte van maximaal 4,50 meter en 7 meter.

19.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 20 Maatschappelijk

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke doeleinden in de vorm van sociale, religieuze, medische, culturele, (openbare) en educatieve voorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen toegestaan;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-schooltuin' zijn schooltuinen toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. d. terreinverhardingen;
  2. e. wegen en paden;
  3. f. parkeervoorzieningen;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. speelvoorzieningen;
  6. i. water en waterpartijen;
  7. j. tuinen, erven en terreinen;
  8. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

20.2 Bouwregels

20.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen voor het bouwen van rijwielbergingen, containerruimten en andere daarmee gelijk te stellen bouwwerken op de voor Maatschappelijk aangewezen gronden voor zover gelegen buiten de bouwvlakken, met dien verstande dat:

  1. a. deze bouwwerken gelegen buiten het bouwvlak maximaal 5% van de buiten het bouwvlak gelegen gronden mogen beslaan;
  2. b. de maximale hoogte 3 meter bedraagt.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 21 Maatschappelijk-begraafplaats

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk-Begraafplaats aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. begraafplaats;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, zoals een ontvangstruimte;
  2. c. wegen en paden;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. groenvoorzieningen;
  5. f. water en waterpartijen;
  6. g. tuinen, erven en terreinen;
  7. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

21.2 Bouwregels

21.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 22 Recreatie

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. extensieve dagrecreatie, waaronder speel- en ligweiden;

met de daarbij behorende:

  1. b. voet-, fiets- en ruiterpaden, voetsporen;
  2. c. open terreinen;
  3. d. ontsluitingsverhardingen;
  4. e. water en waterpartijen;
  5. f. groenvoorzieningen;
  6. g. speelvoorzieningen;
  7. h. weg- en waterbouwkundige constructies;
  8. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

22.2 Bouwregels

22.3 Specifieke gebruiksregels

22.4 Aanlegvergunning

Artikel 23 Recreatie-verblijfsrecreatie

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie-Verblijfsrecreatie aangeduide gronden zijn bestemd voor:

  1. a. volkstuinen, waterlopen en verblijfsrecreatie;

ten dienste van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  1. b. tuinhuisjes;
  2. c. gemeenschappelijke gebouwen;
  3. d. groen- en parkeervoorzieningen;
  4. e. terreinverhardingen;
  5. f. wegen en paden;
  6. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  7. h. waterlopen-, en partijen.

23.2 Bouwregels

23.3 Ontheffing van de gebruiksregels

23.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 24 Sport-manege

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport-Manege aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. manege met de daarbij behorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is het wonen in de vorm van een bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen toegestaan;
  2. c. horeca;

met de daarbij behorende:

  1. d. wegen en paden;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. water en waterpartijen;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. open terreinen;
  6. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

24.2 Bouwregels

24.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen:

  1. a. van het bepaalde in lid 24.2.3 onder c voor het oprichten van een bijgebouw met een goot- en bouwhoogte van maximaal 4,50 meter en 7 meter;
  2. b. voor het bouwen van mestopslagen buiten de bouwgrenzen, indien binnen de bouwgrenzen geen of onvoldoende ruimte aanwezig is, of realisering van mestopslag binnen de bouwgrenzen om milieuhygiënische redenen niet mogelijk is. Dit onder voorwaarde dat de mestopslag op een afstand van minimaal 50 meter van de gevel van woningen wordt opgericht.

24.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 25 Sport-sporthal

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport-Sporthal aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van sportieve doeleinden, zoals een sporthal;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. evenementen;
  2. c. horeca;

met de daarbij behorende:

  1. d. wegen en paden;
  2. e. speelvoorzieningen;
  3. f. terrassen;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. fietsenstallingen;
  6. i. water en waterpartijen;
  7. j. groenvoorzieningen;
  8. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  9. l. open terreinen.

25.2 Bouwregels

25.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 26 Tuin

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. erkers;
  4. d. entreeportalen;
  5. e. paden en terrassen;
  6. f. (fietsen-)bergingen.

26.2 Bouwregels

26.3 Ontheffing van de bouwregels

26.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 27 Verkeer

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden, waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. groenvoorzieningen, waaronder bermen en waterpartijen;

met de daarbij behorende:

  1. d. parkeervoorzieningen;
  2. e. geluidwerende voorzieningen;
  3. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. g. weg- en waterbouwkundige constructies.

27.2 Bouwregels

27.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 28 Verkeer-garagebox

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer-Garagebox aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. garageboxen;

met de daarbij behorende:

  1. b. verhardingen;
  2. c. ontsluitingswegen;
  3. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

28.2 Bouwregels

28.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 29 Verkeer-parkeerterrein

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer-Parkeerterrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. b. ontsluitingswegen, straten en paden;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. bouwwerken in de vorm van beheersgebouwtjes;
  4. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

29.2 Bouwregels

29.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 30 Verkeer-verblijfsgebied

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer-Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonstraten en speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. b. wegen, straten en paden;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

30.2 Bouwregels

30.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 31 Water

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen;
  4. d. het verkeer in en over het water;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'terras' zijn terrassteigers (gesitueerd boven het water) ten behoeve van de aldaar gevestigde horeca toegestaan;
  6. f. aanlegsteigers met een onderlinge afstand van minimaal 20 meter voorzover gelegen in de Amsteloever met uitzondering van de betonnen kademuren;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger' zijn aanlegsteigers met een onderlinge afstand van minimaal 10 meter toegestaan, voorzover gelegen in de Amsteloever met uitzondering van de betonnen kademuren;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' is een ligplaats inclusief bedrijfssteiger toegestaan ten behoeve van de aldaar gevestigde bedrijven;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'aquaduct' is een aquaduct toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

31.2 Bouwregels

31.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 32 Wonen

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf tot maximaal 30 % van de vloeroppervlakte van de woning;
  2. b. woongebouwen;
  3. c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'kap' is een dakopbouw toegestaan;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'terras' is een dakterras toegestaan;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel op de begane grond bouwlaag toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. g. tuinen en erven;
  2. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

32.2 Bouwregels

32.3 Ontheffing van de bouwregels

32.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 33 Wonen-woonzorg

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen-Woonzorg aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van woondoeleinden en zorgdoeleinden in de vorm van medische en sociale zorg;


met de daarbij behorende:

  1. b. bergingen;
  2. c. fietsenstallingen;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. paden en wegen;
  5. f. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  6. g. speelvoorzieningen;
  7. h. tuinen, erven en terreinen;
  8. i. water en waterpartijen;
  9. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

33.2 Bouwregels

33.3 Ontheffing van de bouwregels

33.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 34 Leiding-gas

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding-Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de al dan niet ondergronds gelegen:

  1. a. hogedruk aardgastransportleiding 12" 40 bar (W-529-01), waarbij een toetsingsafstand geldt van 30 meter en een minimale bebouwingsafstand geldt van 4 meter beiden gerekend vanuit het hart van de leiding;
  2. b. hogedruk aardgastransportleiding 4" 40 bar (W-529-10), waarbij een toetsingsafstand geldt van 20 meter en een minimale bebouwingsafstand geldt van 4 meter beiden gerekend vanuit het hart van de leiding;
  3. c. hogedruk aardgastransportleiding 6" 40 bar (W-529-02), waarbij een toetsingsafstand geldt van 20 meter en een minimale bebouwingsafstand geldt van 4 meter beiden gerekend vanuit het hart van de leiding;

Met dien verstande, dat indien deze bestemming samenvalt met andere bestemmingen, deze andere bestemmingen ondergeschikt zijn aan de bestemming leidingen.

met de daarbij behorende:

  1. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

34.2 Bouwregels

Binnen een afstand van 4 meter ter weerszijden van het hart van de leidingen mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leiding.

34.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 34.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de aardgastransportleiding;
  2. b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

34.4 Aanlegvergunning

34.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 35 Leiding-water

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding-Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding en herstel van de ondergrondsgelegen hoofdwatertransportleidingen.

35.2 Bouwregels

Binnen een afstand van 10 meter ter weerszijden van het hart van de leidingen mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leiding.

35.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 35.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het veilig en doelmatig functioneren van de leiding;
  2. b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

35.4 Aanlegvergunning

35.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 36 Waarde-archeologie

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde-Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archelogische waarden.

Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Voor zover nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangegeven, is de in lid 36.4 opgenomen voorrangsregeling van toepassing.

Zie voor de archeologische gebieden in Amstelveen bijlage 1.

36.2 Bouwregels

Op de in lid 36.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd. De bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1.50 meter bedragen.

36.3 Ontheffing van de bouwregels

36.4 Voorrangsregeling

Voor zover dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, geldt de volgende voorrangsregeling en wel in de hieronder aangegeven volgorde van belangrijkheid:

  1. a. de regels van artikel 39 Waterstaat-Waterkering;
  2. b. de regels van artikel 36 Waarde-Archeologie;
  3. c. de regels van artikel 37 Waarde-Ecologie;
  4. d. de regels van artikel 34 Leiding-Gas;
  5. e. de regels van artikel 35 Leiding-Water.

36.5 Aanlegvergunning

36.6 Wijzigingsbevoegdheid

36.7 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en de inrichting van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

Artikel 37 Waarde-ecologie

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde-Ecologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ecologische en/of natuurlijke waarden van de gronden.

37.2 Bouwregels

37.3 Voorrangsregeling

Voor zover de aangegeven dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met een andere bestemming prevaleert de bestemming Waarde-ecologie, tenzij het gebruik en/of bouwen binnen de hoofdbestemming niet strijdig is met de medebestemming.

37.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 38 Waterstaat-waterbergingsgebied

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat-Waterbergingsgebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de afvoer en opslag van oppervlaktewater;
  2. b. de waterhuishouding;

met de daarbijbehorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

38.2 Bouwregels

Op de tot Waterstaat-Waterbergingsgebied bestemde gronden mogen uitsluitend wroden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 meter.

38.3 Ontheffing van de bouwregels

Artikel 39 Waterstaat-waterkering

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat-Waterkering aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterhuishouding door middel van dijken, dijksloten en kaden. Indien deze bestemming samenvalt met andere bestemmingen, zijn deze andere bestemmingen ondergeschikt aan de bestemming waterkering.

39.2 Bouwregels

39.3 Verhouding tot samenvallende bestemmingen

Op de grond met de bestemming Waterstaat-Waterkering mag ten behoeve van andere, daarmee samenvallende bestemmingen slechts worden gebouwd, indien en voor zover de belangen van de waterkering hierdoor niet worden geschaad.

39.4 Adviesprocedure

Alvorens omtrent het verlenen van een bouwvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het water(staats)belang niet wordt geschaad en omtrent de eventueel te stellen voorwaarden.

39.5 Ontheffing

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke ontheffing van het Hoogheemraadschap op en in de gronden die op de plankaart zijn aangeduid als waterkering, of die aan te merken zijn als bij de waterkering behorende veiligheidszones, handelingen te verrichten waarop een verbod van toepassing is conform de keur van het Hoogheemraadschap. In de keur van het Hoogheemraadschap is aangegeven hoe de breedte van de waterkering en de veiligheidszones dient te worden bepaald. Deze breedte is afhankelijk van het type waterkering.

39.6 Ontheffing van de bouwregels

39.7 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

GEBIEDSAANDUIDINGEN

Artikel 40 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 41 Algemeen Toetsingkader Bijzondere Bepalingen

De in dit artikel genoemde criteria gelden in ieder geval als (mede)toetsingskader voor het verlenen van ontheffing en het wijzigen van het plan.

41.1 Samenhangend straat- en bebouwingsbeeld

Ten aanzien van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:

  1. a. de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  2. b. de verhouding tussen de hoogte en de breedte van de gebouwen;
  3. c. de samenhang van de bouwvorm, bouwmassa, hoogte en breedte van gebouwen met de directe omgeving;
  4. d. de situering van de gebouwen op het bouwperceel.

41.2 Goede woonsituatie

Ten aanzien van een goede woonsituatie kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:

  1. a. de toename van het verkeer en de parkeerbehoefte;
  2. b. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
  3. c. de bezonning;
  4. d. het uitzicht;
  5. e. privacy.

41.3 Verkeersveiligheid

Ten aanzien van de verkeersveiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:

  1. a. de mate van toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het gebruik van de gronden;
  2. b. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
  3. c. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg c.q. fiets- en voetpaden;
  4. d. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.

41.4 Sociale veiligheid

Ten aanzien van de sociale veiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:

  1. a. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
  2. b. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.

41.5 Gebruiksmogelijkheden aangrenzende gronden

Ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden kan rekening worden gehouden met de volgende aspecten:

  1. a. belemmering bedrijfsvoering en ontwikkelmogelijkheden omliggende bedrijven;
  2. b. de situering van gebouwen.

41.6 Milieusituatie

Ten aanzien van de milieusituatie kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:

  1. a. de mate van hinder voor de omliggende functies;
  2. b. de gevolgen voor de externe veiligheid; hieronder wordt verstaan het overlijdensrisico als gevolg van activiteiten met gevaarlijk stoffen;
  3. c. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
  4. d. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
  5. e. de gevolgen voor de bodem- en grondwaterkwaliteit.

41.7 Adequate rampenbestrijding

Ten aanzien van een adequate rampenbestrijding kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:

  1. a. de aanwezigheid van vluchtwegen;
  2. b. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
  3. c. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.

41.8 Behoud van de cultuur-historische (archeologische) waarden

Ten aanzien van het behoud van de cultuur-historische (archeologische) waarden kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:

  1. a. de gevolgen voor landschappelijke en ecologische kwaliteiten;
  2. b. de gevolgen voor monumentale panden of een beschermd stads- of dorpsgezicht;
  3. c. plaats, goot-, bouwhoogte, dakvorm en dakhelling van (karakteristieke, monumentale) gebouwen, bijgebouwen en/of andere bouwwerken;
  4. d. erf- en tuinafscheidingen van landgoederen en huiskavels die de karakteristieke verkavelingstructuur visualiseren;
  5. e. ingrepen in de openbare ruimte in het algemeen en in de groenstructuur in het bijzonder

Artikel 42 Toegelaten Overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings-, bouwgrensen en/of hoogtematen te overschrijden:

  1. a. ten behoeve van toegangen van bouwwerken, stoepen, stoeptreden, balkons, gaanderijen en funderingen en daarmee gelijk te stellen onderdelen van gebouwen, voor zover de bouwgrens met niet meer dan 2.50 meter wordt overschreden en deze onderdelen van gebouwen niet worden opgericht op gronden, bestemd voor Verkeer en tevens een niet te bebouwen strook van 1 meter in acht wordt genomen ten opzichte van de gronden, bestemd voor Verkeer;
  2. b. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, alsmede technische voorzieningen, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 25% van de oppervlakte van het dak(vlak) bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 5 meter van de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

GEBIEDSAANDUIDINGEN

Artikel 43 Luchtvaartverkeerzone Lib Artikel 2.2.1 Nr. 4

43.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone-LIB artikel 2.2.1 nr. 4' gelden beperkingen voor bebouwing als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

43.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone-Lib artikel 2.2.1 nr.4' gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden die zijn aangeduid met de term 'Luchtvaartverkeerzone LIB artikel 2.2.1 nr. 4' zijn geen woningen, woonwagens, woonboten, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik. Hiervoor gelden de bepalingen gesteld in artikel 2.2.1 van het "Luchthavenindelingbesluit Schiphol" (Stb. 2002, nr. 591);
  2. b. van bestaand gebruik is sprake indien op de datum van de inwerkingtreding van het LIB (20 februari 2003) op de desbetreffende plaats een gebouw rechtmatig aanwezig is en overeenkomstig de bestemming wordt gebruikt, of voor de datum van inwerkingtreding van het LIB bouwvergunning is verleend voor dit gebouw op de desbetreffende plaats, mits binnen zes maanden na die datum een begin met de werkzaamheden is gemaakt.

Artikel 44 Luchtvaartverkeerzone-lib Artikel 2.2.2

44.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone-LIB artikel 2.2.2' gelden beperkingen van bouwhoogten als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

44.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone-LIB artikel 2.2.2' gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden die zijn aangeduid met de term 'Luchtvaartverkeerzone-LIB artikel 2.2.2' mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan is aangegeven met hoogtelijnen met de daarbij behorende hellende vlakken, zoals aangegeven op bijlage 2 . Hiervoor gelden de bepalingen gesteld in artikel 2.2.2 lid 1 van het "Luchthavenindelingbesluit Schiphol" (Stb. 2002, nr. 591) ;
  2. b. in afwijking van het eerste lid is een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat hoger is dan de desbetreffende maximale waarde toegestaan, indien:
    1. 1. het bouwwerk, geen gebouw zijnde opgericht of geplaatst is overeenkomstig een bouwvergunning of een aanlegvergunning of voor het bouwwerk een dergelijke vergunning is verleend en;
    2. 2. de vergunning is verleend voor de datum van inwerkingtreding van het LIB (20 februari 2003);
  3. c. de hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zinde wordt gemeten in relatie tot de referentiehoogte van de Luchthaven Schiphol, zijnde -4.00 meter NAP.

Artikel 45 Luchtvaartverkeerzone-lib Artikel 2.2.3

45.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone-LIB artikel 2.2.3' , zoals aangegeven op bijlage 3, gelden beperkingen met betrekking tot de vogelaantrekkende werking als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Stb. 2002, nr. 591) .

45.2 Specifieke gebruiksregels

Op deze gronden is een grondgebruik of een functie binnen de volgende categorieën niet toegestaan:

  1. d. industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag;
  2. e. viskwekerijen met extramurale bassins;
  3. f. opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
  4. g. natuurreservaten en vogelreservaten;
  5. h. moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 hectare;

tenzij en voor zover dit gebruik of deze bestemming rechtmatig is op de datum van inwerkingtreding van het LIB (20 februari 2003).

Artikel 46 Vrijwaringszone-straalpad

46.1 Omschrijving

Voor zover gebouwen en andere bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsbepalingen, zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone-Straalpad", mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zinde, het ter plaatse aangeduide maximum niet overschrijden.

46.2 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 46.1, indien en voor zover uit overleg met de gebruikers van het straalpad is gebleken dat tegen een hogere bouwhoogte geen bezwaar bestaat.

Artikel 47 Geluidzone-zonebesluit

47.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Geluidzone-Zonebesluit aangeduide gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting vanwege de op het nutsdoeleindenterrein aanwezige 150 KV station, op geluidgevoelige gebouwen.

47.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:

  1. a. een op grond van de basisbestemming toelaatbaar geluidgevoelig gebouw mag niet worden gebouwd.

47.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 47.2 en toestaan dat nieuwe geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidbelasting vanwege het 150 KV station op de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

47.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 48 Algemene Ontheffingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van:
    1. a. de in de bestemmingsbepalingen opgenomen maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, uitsluitend indien dit nodig is voor een technische betere realisering van het plan;
    2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de inrichting van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
    3. c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    4. d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
    5. e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
    6. f. de bestemmingsbepalingen ten behoeve van het oprichten van ondergrondse kelderruimte, met dien verstande dat:
      • de ondergrondse bouwwerken binnen het op de plankaart aangegeven bestemmingsvlak dienen te worden gerealiseerd en conform de bestemming te worden gebruikt;
      • het realiseren van ondergrondse bouwwerken geen nadelige effecten mag hebben op de bodem- en waterhuishouding. (Hiertoe dient advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder);
    7. g. de bestemmingsbepalingen ten behoeve het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten behoeve van de dienstverlening van overheidswege, het openbaar bestuur en openbare nutsbedrijven, zoals transformatorhuisjes, telefooncellen, gemaalgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten, mits de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 50 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter.
  1. 2. Ontheffing wordt niet verleend indien:
    1. a. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan (bijvoorbeeld door schaduwwerking) aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    2. b. dit leidt tot aantasting van de ruimtelijke karakteristiek ter plaatste.

Artikel 49 Wro-zone - Verwerkelijking In Naaste Toekomst

49.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden die nader zijn aangeduid met "WRO-zone - Verwerkelijking in naaste toekomst" zijn onderdelen van het plan ten aanzien waarvan de verwerkelijking in de naaste toekomst nodig wordt geacht in verband met het in het streekplan Noord-Holland Zuid opgenomen indicatief aangegeven tracé voor de doortrekking van de N522 naar de omgelegde N201.

49.2 Bouwregels

49.3 Gebruiksregels

Artikel 50 Wro-zone-wijzigingsgebied 1

50.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, met inachtneming van de in artikel 54 omschreven procedure regels, het plan in die zin wijzigen dat:

  1. a. de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf, voorzien van de nadere aanduiding 1, kan worden gewijzigd in de bestemming Wonen en de bestemming Tuin. Deze wijziging mag uitsluitend geschieden indien agrarische bebouwing vrijkomt als gevolg van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf en mag geen belemmeringen opleveren voor de bedrijfsvoering en -ontwikkeling van nabijgelegen (agrarische-) bedrijven. In geval van de hierboven aangegeven wijziging gaan de bestemmingsregels luiden als in de artikelen 32 en 26.
  2. b. de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf, voorzien van de nadere aanduiding 1, kan worden gewijzigd in de bestemming Gemengd-Voormalig Agrarisch Bouwperceel. Hieronder wordt verstaan: kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties, maneges, paardenpensions, kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie en daarmee gelijk te stellen functies. Verzoeken hiertoe dienen aan de hand van onderstaande indicatieve lijst te worden getoetst:
FUNCTIE: TOELAATBAAR J/N
Agrarisch aanverwante functies
- Agrarische hulpbedrijven:
Loonbedrijven JA
Onderhoud/Verkoop landbouw- en melkmachines JA
Fouragehandel JA
Zaaigoed en pootgoed JA
- Agrarische nevenbedrijven:
Veetransportbedrijven JA
Veehandelsbedrijven JA
Opslagdoeleinden JA
- Semi-agrarische bedrijven:
Hoveniersbedrijven JA
Boomverzorgingsbedrijven JA
Natuur- en landschapsbeheer JA
- Paardenhouderijen (productiegericht):
Africhtingsbedrijf JA
Trainingsstal JA
Ambachtelijke landbouwproductieverwerkende bedrijven (kleinschalige bedrijfsmatige activiteit)
Imkerij JA
Palingrokerij JA
Wijnmakerij JA
Riet- en vlechtwerk JA
Kaasmakerij JA
Overige ambachtelijke bedrijven (kleinschalige bedrijfsmatige activiteit)
Schildersbedrijven JA
Installatiebedrijven JA
Elektronisch installatiebedrijf JA
Dakdekkersbedrijf JA
Rietdekkersbedrijf JA
Meubelmakerij/restauratie JA
Meubelstoffeerderij JA
Vervaardiging en reparatie sieraden JA
Vervaardiging en reparatie muziekinstrumenten JA
Spel- en speelgoedfabricatie JA
Spinnen enweven van textiel JA
Vervaardiging van textielwaren JA
Kledingvervaardiging JA
Reparatiebedrijven gebruiksgoederen JA
Pottenbakkerij JA
Natuursteenbakkerij/beeldhouwerij JA
Zeefdrukkerij JA
Klompenmakerij JA
Recreatie:
- Verblijfsrecreatie *1:
Kampeerboerderij JA
Kleinschalig kamperen JA
Boerderijkamers JA
- Speeltuin JA
- Paardenhouderij (gebruiksgericht):
Pension en wedstrijdstallen JA
Maneges JA
Handelsstallen JA
- Sauna JA
- Verhuur:
Fietsen JA
Aan huis-gebonden beroepen *2:
Individuele (para)medische/therapeutische praktijk JA
Dierenarts JA
Atelier/expositieruimte JA
Adviesbureau JA
Computerservicebedrijf JA
Overige dienstverlening:
Kleine zorginstelling/zorgboerderij JA
Dierenkliniek JA
*1 Op een kampeerboerderij wordt recreatief nachtverblijf geboden in een daarvoor ingericht bedrijfsgebouw op het agrarisch bedrijf. Het gaat om korte verblijven met een seizoensgebonden karakter. Kleinschalig kamperen werd ook wel kamperen bij de boer genoemd. Het is de bekendste vorm van agrotoerisme waarbij maximaal 15 kampeermiddelen geplaatst kunnen worden. Toilet- en wasvoorzieningen dienen hierbij in bestaande gebouwen geplaatst te worden. Het erf dient groot genoeg te zijn en de functie dient landschappelijk goed inpasbaar te zijn. Met boerderijkamers worden min of meer zelfstandig appartementen op het agrarisch bedrijf aangeboden ten behoeve van recreatief verblijf. Binnen in de bedrijfsgebouwen kan een aantal appartementen of kamers worden gerealiseerd.
*2 Onder huis-gebonden beroepen wordt verstaan: Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kuntzinnig, juridisch (para)medisch, therapeutisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, die door de beperkte omvang in een ondergeschikt gedeelte van de bedrijfswoning met de daarbij behorende bebouwing – met behoud van de normale woonfunctie wordt uitgeoefend.

Deze wijziging mag uitsluitend geschieden indien agrarische bebouwing vrijkomt als gevolg van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf. In geval van de hierboven aangegeven wijziging gaan de bestemmingsregels als volgt luiden:

Artikel xx Gemengd-Voormalig Agrarisch Bouwperceel

xx.x Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd-Voormalig Agrarisch Bouwperceel aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties, maneges, paardenpensions, kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie en daarmee gelijk te stellen functies, zoals opgenomen in het van deze planregels onderdeel uitmakende een positieve lijst, waarin aangegeven staat welke functies toelaatbaar zijn binnen de van een nadere aanduiding 1 voorziene bouwpercelen;

met daaraan ondergeschikt:

  • groenvoorzieningen;
  • paden en wegen;
  • parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • tuinen, erven en terreinen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

xx.x Bouwregels

xx.x.x Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' mag niet worden overschreden;
  • het bebouwingspercentage bedraagt 100%, tenzij anders staat aangegeven.

xx.x.x Voor het bouwen van dienstwoningen gelden de volgende regels:

  • een dienstwoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • een dienstwoning mag uitsluitend ter plaatse van de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning worden opgericht;
  • een dienstwoning mag geen grotere inhoud verkrijgen dan 650 m³;
  • de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 en 12 meter;
  • de dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°. Deze contouren gelden voor ten minste twee dakvlakken.

xx.x.x Voor het bouwen van bijgebouwen bij dienstwoningen gelden de volgende regels:

  • bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gerealiseerd;
  • per bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gerealiseerd tot een maximale oppervlakte van 45 m²;
  • de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter;
  • de dakhelling mag niet meer dan 60° bedragen. Deze contouren gelden voor ten minste twee dakvlakken.

xx.x.x Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • de hoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.

xx.x Specifieke gebruiksregels

xx.x.x Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.

xx.x.x Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van vrijstaande bijgebouwen of bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  • het gebruik van gebouwen voor meer dan 30% voor kantoordoeleinden verbonden aan de bedrijfsactiviteiten;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2;
  • het gebruiken of doen gebruiken van meer dan 30% van de vloeroppervlakte van een woning, met inbegrip van de daarbij behorende aan- en/of bijgebouwen, als kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
  • het gebruiken van de daken van aan- en uitbouwen van woningen dan wel van bijgebouwen als dakterras;
  • het gebruik van meer dan 5% van de oppervlakte van onbebouwde gronden voor opslag van goederen met een hoogte van meer dan 2 meter;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

xx.x.x Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in lid xxx indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

50.2 Criteria voor wijziging

Artikel 51 Wro-zone-wijzigingsgebied 2

51.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, met inachtneming van de in artikel 54 omschreven procedure regels, het plan in die zin wijzigen dat:

  1. a. de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf, voorzien van de nadere aanduiding 2, kan worden gewijzigd in de bestemming Wonen en de bestemming Tuin. Deze wijziging mag uitsluitend geschieden indien agrarische bebouwing vrijkomt als gevolg van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf en mag geen belemmeringen opleveren voor de bedrijfsvoering en -ontwikkeling van nabijgelegen (agrarische-) bedrijven. In geval van de hierboven aangegeven wijziging gaan de bestemmingsregels luiden als in de artikelen 32 en 26.
  2. b. de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf, voorzien van de nadere aanduiding 2, kan worden gewijzigd in de bestemming Gemengd-Voormalig Agrarisch Bouwperceel. Hieronder wordt verstaan: kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties, maneges, paardenpensions, kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie en daarmee gelijk te stellen functies. Verzoeken hiertoe dienen aan de hand van onderstaande indicatieve lijst te worden getoetst:
FUNCTIE: TOELAATBAAR J/N
Agrarisch aanverwante functies
- Agrarische hulpbedrijven:
Loonbedrijven NEE
Onderhoud/Verkoop landbouw- en melkmachines NEE
Fouragehandel NEE
Zaaigoed en pootgoed NEE
- Agrarische nevenbedrijven:
Veetransportbedrijven NEE
Veehandelsbedrijven NEE
Opslagdoeleinden NEE
- Semi-agrarische bedrijven:
Hoveniersbedrijven JA
Boomverzorgingsbedrijven JA
Natuur- en landschapsbeheer JA
- Paardenhouderijen (productiegericht):
Africhtingsbedrijf JA
Trainingsstal JA
Ambachtelijke landbouwproductieverwerkende bedrijven (kleinschalige bedrijfsmatige activiteit)
Imkerij JA
Palingrokerij JA
Wijnmakerij JA
Riet- en vlechtwerk JA
Kaasmakerij JA
Overige ambachtelijke bedrijven (kleinschalige bedrijfsmatige activiteit)
Schildersbedrijven JA
Installatiebedrijven JA
Elektronisch installatiebedrijf JA
Dakdekkersbedrijf JA
Rietdekkersbedrijf JA
Meubelmakerij/restauratie JA
Meubelstoffeerderij JA
Vervaardiging en reparatie sieraden JA
Vervaardiging en reparatie muziekinstrumenten JA
Spel- en speelgoedfabricatie JA
Spinnen enweven van textiel JA
Vervaardiging van textielwaren JA
Kledingvervaardiging JA
Reparatiebedrijven gebruiksgoederen JA
Pottenbakkerij JA
Natuursteenbakkerij/beeldhouwerij JA
Zeefdrukkerij JA
Klompenmakerij JA
Recreatie:
- Verblijfsrecreatie *1:
Kampeerboerderij JA
Kleinschalig kamperen JA
Boerderijkamers JA
- Speeltuin JA
- Paardenhouderij (gebruiksgericht):
Pension en wedstrijdstallen JA
Maneges NEE
Handelsstallen JA
- Sauna NEE
- Verhuur:
Fietsen JA
Aan huis-gebonden beroepen *2:
Individuele (para)medische/therapeutische praktijk JA
Dierenarts JA
Atelier/expositieruimte JA
Adviesbureau JA
Computerservicebedrijf JA
Overige dienstverlening:
Kleine zorginstelling/zorgboerderij JA
Dierenkliniek JA
*1 Op een kampeerboerderij wordt recreatief nachtverblijf geboden in een daarvoor ingericht bedrijfsgebouw op het agrarisch bedrijf. Het gaat om korte verblijven met een seizoensgebonden karakter. Kleinschalig kamperen werd ook wel kamperen bij de boer genoemd. Het is de bekendste vorm van agrotoerisme waarbij maximaal 15 kampeermiddelen geplaatst kunnen worden. Toilet- en wasvoorzieningen dienen hierbij in bestaande gebouwen geplaatst te worden. Het erf dient groot genoeg te zijn en de functie dient landschappelijk goed inpasbaar te zijn. Met boerderijkamers worden min of meer zelfstandig appartementen op het agrarisch bedrijf aangeboden ten behoeve van recreatief verblijf. Binnen in de bedrijfsgebouwen kan een aantal appartementen of kamers worden gerealiseerd.
*2 Onder huis-gebonden beroepen wordt verstaan: Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kuntzinnig, juridisch (para)medisch, therapeutisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, die door de beperkte omvang in een ondergeschikt gedeelte van de bedrijfswoning met de daarbij behorende bebouwing – met behoud van de normale woonfunctie wordt uitgeoefend.

Deze wijziging mag uitsluitend geschieden indien agrarische bebouwing vrijkomt als gevolg van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf. In geval van de hierboven aangegeven wijziging gaat het bestemmingsvoorschrift als volgt luiden:

Artikel xx Gemengd-Voormalig Agrarisch Bouwperceel

xx.x Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd-Voormalig Agrarisch Bouwperceel aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties, maneges, paardenpensions, kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie en daarmee gelijk te stellen functies, zoals opgenomen in het van deze planregels onderdeel uitmakende positieve lijst, waarin aangegeven staat welke functies toelaatbaar zijn binnen de van een nadere aanduiding 2 voorziene bouwpercelen;

met daaraan ondergeschikt:

  • groenvoorzieningen;
  • paden en wegen;
  • parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • tuinen, erven en terreinen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

xx.x Bouwregels

xx.x.x Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' mag niet worden overschreden;
  • het bebouwingspercentage bedraagt 100%, tenzij anders staat aangegeven.

xx.x.x Voor het bouwen van dienstwoningen gelden de volgende regels:

  • een dienstwoning mag uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • een dienstwoning mag uitsluitend ter plaatse van de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning worden opgericht;
  • een dienstwoning mag geen grotere inhoud verkrijgen dan 650 m³;
  • de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 en 12 meter;
  • de dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°. Deze contouren gelden voor ten minste twee dakvlakken.

xx.x.x Voor het bouwen van bijgebouwen bij dienstwoningen gelden de volgende regels:

  • bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gerealiseerd;
  • per bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gerealiseerd tot een maximale oppervlakte van 45 m²;
  • de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter;
  • de dakhelling mag niet meer dan 60° bedragen. Deze contouren gelden voor ten minste twee dakvlakken.

xx.x.x Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • de hoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.

xx.x Specifieke gebruiksregels

xx.x.x Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.

xx.x.x Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van vrijstaande bijgebouwen of bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  • het gebruik van gebouwen voor meer dan 30% voor kantoordoeleinden verbonden aan de bedrijfsactiviteiten;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2;
  • het gebruiken of doen gebruiken van meer dan 30% van de vloeroppervlakte van een woning, met inbegrip van de daarbij behorende aan- en/of bijgebouwen, als kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
  • het gebruiken van de daken van aan- en uitbouwen van woningen dan wel van bijgebouwen als dakterras;
  • het gebruik van meer dan 5% van de oppervlakte van onbebouwde gronden voor opslag van goederen met een hoogte van meer dan 2 meter;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

xx.x.x Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in lid xxx indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

51.2 Wijzigingsregels

Artikel 52 Wro-zone-wijzigingsgebied 3

52.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, met inachtneming van de in artikel 54 omschreven procedure regels, het plan in die zin te wijzigen dat:

  1. a. de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf, voorzien van de nadere aanduiding 3, kan worden gewijzigd ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, met uitzondering van primair als centrumfuncties te typeren verschijningsvorm;
  2. b. de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf, voorzien van de nadere aanduiding 3, kan worden gewijzigd in de bestemming Wonen en de bestemming Tuin. Deze wijziging mag uitsluitend geschieden indien agrarische bebouwing vrijkomt als gevolg van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf en mag geen belemmeringen opleveren voor de bedrijfsvoering en -ontwikkeling van nabijgelegen (agrarische-) bedrijven. In geval van de hierboven aangegeven wijziging gaan de bestemmingsregels luiden als in de artikelen 32 en 26;
  3. c. de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf, voorzien van de nadere aanduiding 3, kan worden gewijzigd in de bestemming Gemengd-Voormalig Agrarisch Bouwperceel. Hieronder wordt verstaan: kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties, maneges, paardenpensions, kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie en daarmee gelijk te stellen functies. Verzoeken hiertoe dienen aan de hand van onderstaande indicatieve lijst te worden getoetst:
FUNCTIE: TOELAATBAAR J/N
Agrarisch aanverwante functies
- Agrarische hulpbedrijven:
Loonbedrijven JA
Onderhoud/Verkoop landbouw- en melkmachines JA
Fouragehandel JA
Zaaigoed en pootgoed JA
- Agrarische nevenbedrijven:
Veetransportbedrijven JA
Veehandelsbedrijven JA
Opslagdoeleinden JA
- Semi-agrarische bedrijven:
Hoveniersbedrijven JA
Boomverzorgingsbedrijven JA
Natuur- en landschapsbeheer JA
- Paardenhouderijen (productiegericht):
Africhtingsbedrijf JA
Trainingsstal JA
Ambachtelijke landbouwproductieverwerkende bedrijven (kleinschalige bedrijfsmatige activiteit)
Imkerij JA
Palingrokerij JA
Wijnmakerij JA
Riet- en vlechtwerk JA
Kaasmakerij JA
Overige ambachtelijke bedrijven (kleinschalige bedrijfsmatige activiteit)
Schildersbedrijven JA
Installatiebedrijven JA
Elektronisch installatiebedrijf JA
Dakdekkersbedrijf JA
Rietdekkersbedrijf JA
Meubelmakerij/restauratie JA
Meubelstoffeerderij JA
Vervaardiging en reparatie sieraden JA
Vervaardiging en reparatie muziekinstrumenten JA
Spel- en speelgoedfabricatie JA
Spinnen enweven van textiel JA
Vervaardiging van textielwaren JA
Kledingvervaardiging JA
Reparatiebedrijven gebruiksgoederen JA
Pottenbakkerij JA
Natuursteenbakkerij/beeldhouwerij JA
Zeefdrukkerij JA
Klompenmakerij JA
Recreatie:
- Verblijfsrecreatie *1:
Kampeerboerderij JA
Kleinschalig kamperen JA
Boerderijkamers JA
- Speeltuin JA
- Paardenhouderij (gebruiksgericht):
Pension en wedstrijdstallen JA
Maneges JA
Handelsstallen JA
- Sauna JA
- Verhuur:
Fietsen JA
Aan huis-gebonden beroepen *2:
Individuele (para)medische/therapeutische praktijk JA
Dierenarts JA
Atelier/expositieruimte JA
Adviesbureau JA
Computerservicebedrijf JA
Overige dienstverlening:
Kleine zorginstelling/zorgboerderij JA
Dierenkliniek JA
*1 Op een kampeerboerderij wordt recreatief nachtverblijf geboden in een daarvoor ingericht bedrijfsgebouw op het agrarisch bedrijf. Het gaat om korte verblijven met een seizoensgebonden karakter. Kleinschalig kamperen werd ook wel kamperen bij de boer genoemd. Het is de bekendste vorm van agrotoerisme waarbij maximaal 15 kampeermiddelen geplaatst kunnen worden. Toilet- en wasvoorzieningen dienen hierbij in bestaande gebouwen geplaatst te worden. Het erf dient groot genoeg te zijn en de functie dient landschappelijk goed inpasbaar te zijn. Met boerderijkamers worden min of meer zelfstandig appartementen op het agrarisch bedrijf aangeboden ten behoeve van recreatief verblijf. Binnen in de bedrijfsgebouwen kan een aantal appartementen of kamers worden gerealiseerd.
*2 Onder huis-gebonden beroepen wordt verstaan: Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kuntzinnig, juridisch (para)medisch, therapeutisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, die door de beperkte omvang in een ondergeschikt gedeelte van de bedrijfswoning met de daarbij behorende bebouwing – met behoud van de normale woonfunctie wordt uitgeoefend.

Deze wijziging mag uitsluitend geschieden indien agrarische bebouwing vrijkomt als gevolg van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf. In geval van de hierboven aangegeven wijziging gaan de bestemmingsregels als volgt luiden:

Artikel xx Gemengd-Voormalig Agrarisch Bouwperceel

xx.x Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd voormalig agrarisch bouwperceel (GDvab) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties, maneges, paardenpensions, kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie en daarmee gelijk te stellen functies, zoals opgenomen in het van deze regels onderdeel uitmakende een positieve lijst, waarin aangegeven staat welke functies toelaatbaar zijn binnen de van een nadere aanduiding 1 voorziene bouwpercelen;

met daaraan ondergeschikt:

  • groenvoorzieningen;
  • paden en wegen;
  • parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • tuinen, erven en terreinen;
  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

xx.x Bouwregels

xx.x.x Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' mag niet worden overschreden;
  • het bebouwingspercentage bedraagt 100%, tenzij anders staat aangegeven.

xx.x.x Voor het bouwen van dienstwoningen gelden de volgende regels:

  • een dienstwoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • een dienstwoning mag uitsluitend ter plaatse van de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning worden opgericht;
  • een dienstwoning mag geen grotere inhoud verkrijgen dan 650 m³;
  • de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 en 12 meter;
  • de dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°. Deze contouren gelden voor ten minste twee dakvlakken.

xx.x.x Voor het bouwen van bijgebouwen bij dienstwoningen gelden de volgende regels:

  • bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gerealiseerd;
  • per bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gerealiseerd tot een maximale oppervlakte van 45 m²;
  • de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter;
  • de dakhelling mag niet meer dan 60° bedragen. Deze contouren gelden voor ten minste twee dakvlakken.

xx.x.x Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • de hoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.

xx.x Specifieke gebruiksregels

xx.x.x Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.

xx.x.x Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van vrijstaande bijgebouwen of bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  • het gebruik van gebouwen voor meer dan 30% voor kantoordoeleinden verbonden aan de bedrijfsactiviteiten;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2;
  • het gebruiken of doen gebruiken van meer dan 30% van de vloeroppervlakte van een woning, met inbegrip van de daarbij behorende aan- en/of bijgebouwen, als kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
  • het gebruiken van de daken van aan- en uitbouwen van woningen dan wel van bijgebouwen als dakterras;
  • het gebruik van meer dan 5% van de oppervlakte van onbebouwde gronden voor opslag van goederen met een hoogte van meer dan 2 meter;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

xx.x.x Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in lid xxx indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

52.2 Criteria voor wijziging

Artikel 53 Wro-zone-wijzigingsgebied 4

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, met inachtneming van de in artikel 54 omschreven procedureregels, het plan in die zin wijzigen dat de bestemming van de gronden zoals bedoeld in artikel 13, lid 13.1 sub b te wijzigen in die zin dat de aanduiding 3b wordt verwijderd en ter plaatse slechts bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 en 2 zijn toegestaan, met dien verstande dat uitsluitend toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid na bedrijfsbeëindiging van de ter plaatse op het perceel Amsteldijk Zuid 197 gevestigde categorie 3.2. bedrijvigheid.

Artikel 54 Procedure-regels Wijzigingsbevoegdheden

Op de voorbereiding van een wijziging als bedoeld in artikel 49 t/m 53, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens langs elektronische weg geschiedt, dat het ontwerp-besluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld, dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent de wijziging besluiten en dat de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van de wijziging tevens langs elektronische weg geschiedt.

Artikel 55 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; en
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 56 Overgangsrecht

56.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

56.2 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig ontheffing verlenen van lid 56.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 56.1 met maximaal 10%.

56.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 56.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

56.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

56.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 56.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

56.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 56.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

56.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 56.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 57 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 2 juni 2010

De griffier, de voorzitter,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Op 4 februari 2003 heeft het college besloten in te stemmen met het Plan van Aanpak Actualisatie Bestemmingsplannen, met als doel om te komen tot 10 actuele bestemmingsplannen voor het gehele grondgebied van de gemeente Amstelveen.

Bij deze inhaalslag gaat het om het conserveren en beheren van de bestaande situatie en eventueel consolideren van het bestaande juridisch-planologisch kader. Vastgesteld beleid wordt doorvertaald en ontwikkelingen waarvoor de planvorming en besluitvorming zijn afgerond, worden meegenomen. Het gemeentelijk beleid is erop gericht toe te werken naar grotere uniformiteit en daardoor meer rechtsgelijkheid van de bestemmingsplannen. De bestemmingsplannen dienen goed onderbouwd te zijn op hoofdlijnen van beleid. Tevens dienen zij de nodige flexibiliteit in zich te hebben en de randvoorwaarden voor ontwikkelingen duidelijk aan te geven. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van een zoveel mogelijk uniforme opzet voor toelichting, planregels en (digitale) plankaart.

Binnen het Plan van Aanpak is dit het 9e plangebied, waarvoor een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld.

Aangezien er geen omvangrijke ontwikkelingslocaties binnen het plangebied zijn gelegen is gekozen voor de planvorm van een overwegend consoliderend bestemmingsplan. Voor het betreffende plangebied is voornamelijk de bestaande situatie vastgelegd.

Er zijn enkele wijzigingen in het plangebied voorzien. De belangrijkste zijn:

  • De gemeente en de provincie zijn in nauw overleg over de mogelijkheden m.b.t. het totale tuindersgebied aan Langs de Akker in verband met de ruimte voor ruimteregeling van de provincie. Op dit moment zijn de plannen hiervoor nog niet uitgewerkt. Op 16 september 2009 heeft de gemeenteraad de uitgangspunten voor de gebiedsvisie zone A9 vastgesteld. Eén van de uitgangspunten is, dat de zone A9 als totaalconcept wordt ontwikkeld van Poeloever tot Amsteloever. Tevens is vastgesteld dat nader onderzoek zal worden verricht naar de voor- en nadelen, kansen en bedreigingen van het betrekken van onder andere de locatie Langs de Akker bij de gebiedsvisie Zone A9 en het in kaart brengen van de concrete gevolgen van de uitgangspunten voor de ontwikkelpotentie van onder andere deze locatie. Voor het gebied Langs de Akker zijn in de nota voorstellen gedaan voor de introductie van landgoederen of vrijstaande woningen en het verbeteren van de recreatieve mogelijkheden door bijvoorbeeld het introduceren van extra routes voor langzaam verkeer. Naar verwachting wordt de concept gebiedsvisie medio 2010 vrijgegeven voor participatie en eind 2010 vastgesteld. In afwachting van de gebiedsvisie wordt in het onderhavige bestemmingsplan niet geanticipeerd op mogelijke ontwikkelingen in het gebied. In het verloop van de planvorming zone A9 zal ook aan de orde komen of de ruimte voor ruimteregeling toepasbaar is. In afwachting hiervan is ervoor gekozen om de huidige bestemming i.c. tuinbouw voor het gebied voorlopig te handhaven.
  • Het project AmstelGroen: De vraag naar recreatiemogelijkheden zal de komende jaren sterk toenemen, vooral open-luchtrecreatie in de buurt van de woonplaats. In verstedelijkte delen, met name in de Randstad, blijft er een tekort ontstaan. Nieuwe recreatieprojecten onder de naam "recreatie om de stad" moeten dat tekort zoveel mogelijk opheffen. AmstelGroen is één van die projecten. Voor de uitvoering van dit project dient een planmer te worden uitgevoerd. Aangezien dit planmer nog niet beschikbaar is en de procedure van een planmer is gekoppeld aan de vaststelling van een bestemmingsplan is deze ontwikkeling niet meegenomen. Er zal t.z.t. een aparte bestemmingsplanprocedure voor deze ontwikkeling worden doorlopen.
  • Amsteldijk Zuid 173/177: Op 30 januari 2007 is het college van burgemeester en wethouders akkoord gegaan met het in ontwikkeling nemen van de locatie Amsteldijk Zuid 173/177, de voormalige melkfabriek en benzinepomp in Nes en daartoe in overleg met de Dorpsraad een Nota van Uitgangspunten op te laten stellen. In december 2008 is een informatie-avond georganiseerd waar belangstellenden kennis konden nemen van en reageren op de uitgangspunten. De nota is in juli 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met deze vaststelling is tevens het woningbouwprogramma voor de ontwikkeling van deze locatie vastgesteld. De vastgoedmarkt is aanzienlijk geraakt door de huidige kredietcrisis. Gebleken is dat de ontwikkeling van het woningbouwprogramma een aanzienlijk negatief saldo opleverde. Het oorspronkelijke woningbouwprogramma is gewijzigd en de Nota van Uitgangspunten is aangepast en ter participatie voorgelegd aan de bewoners van Nes aan de Amstel. De onderhavige ontwikkeling is in dit bestemmingsplan meegenomen.
  • Sint Josephschool/Amsteldijk Zuid 138: Dit betreft de voormalige Sint Josephschool. Op 5 augustus 2008 is bouwvergunning verleend voor wijziging van het pand in hotel/restaurant en het bestaande pand met circa 20 m2 te vergroten. Dit plan is opgenomen in dit bestemmingsplan;
  • Een seksinrichting wordt middels een wijzigingsbevoegdheid toegestaan op beperkte schaal en onder strikte voorwaarden zoals in het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan voorschriften 2000" (seksinrichtingen) aangewezen gebieden wordt toegestaan;
  • Voor de ontwikkelingen ter plaatse van het Amsteleiland is een Nota van Uitgangspunten vastgesteld. De herinrichting van het Amsteleiland maakt het mogelijk om een verwaarloosd industrieel gebied een zinvollere bestemming te geven. Er wordt de mogelijkheid geschapen om totaal 30 woningen op het eiland te realiseren. De ecologische waarde van de oostzijde van het eiland wordt in deze nota nadrukkelijk beschermd, door recreatief gebruik van de oostoever te verbieden. Voor deze ontwikkeling dienen nog de benodigde onderzoeken te worden gedaan, welke op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan nog niet beschikbaar zullen zijn, maar wel spoedig zullen zijn afgerond. In verband hiermee is besloten het Amsteleiland buiten het plangebied van dit bestemmingsplan te houden en voor deze ontwikkeling een aparte bestemmingsplanprocedure te voeren.
  • In het kader van de inspraak op het voorontwerp bestemmingsplan is een reactie binnengekomen van de eigenaar van een tuindersbedrijf aan de Bovenkerkerweg 126. Op het terrein zijn hobbymatig een aantal pensionpaarden ondergebracht. De eigenaar heeft tevens een bouwvergunning voor het oprichten van ca. 4000 m2 kas, maar heeft zich tot doel gesteld om zijn bedrijf om te bouwen tot manege en is daartoe bereid zijn bouwvergunning in te leveren ten gunste van een rijhal van ca. 20 x 50 m met bedrijfswoning. De beëindiging van de bestemming tuinbouwdoeleinden en de inlevering van de bouwvergunning voor 4000 m2 kassen biedt het perspectief op het herstel van het weidelandschap. Het nieuwe bouwvlak neemt slechts een beperkt deel van het perceel in (ca. 1/3) en richt zich meer op de kenmerkende kavelstructuur van de polder. Als manege levert het een positieve bijdrage aan de recreatieve doeleinden van AmstelGroen. Deze ontwikkeling wordt in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
  • Van de eigenaar van het perceel Ringdijk 14 is een verzoek ontvangen om binnen op het terrein binnen de bestaande erfbeplanting een extra nieuwe woning te mogen bouwen en de bestaande boerderij te mogen slopen en te herbouwen tot twee woningen, conform het gemeentelijk beleid zoals is vastgelegd in de Nota Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing van maart 2005. Daar staat bedrijfsbeëindiging van een paardenhouderij tegenover en daarmee sloop van ca. 1000 m² opstal. Door de jaren heeft er een verrommeling van het terrein en daarmee het landschap plaatsgevonden. Er zijn allerlei bouwwerken en uitbreidingen opgericht, met een verscheidenheid aan uitstralingen (veelal armoedig zonder enige waarde). Tevens is er nu sprake van een grote hoeveelheid terreinverharding. De inrichting van het terrein buiten de traditionele erfbeplanting wordt weer teruggebracht naar het oorspronkelijke grasland. Het terrein binnen de erfbeplanting wordt ingericht als tuin.
  • Een verzoek is ingediend voor de bouw van 2 woningen aan de Bovenkerkerweg 125/127 door middel van toepassing van de Ruimte-voor-Ruimte regeling van de provincie. Bij het onderhavige verzoek is sprake van sanering en sluiting van een volkstuinencomplex in het landelijk gebied. Op basis van deze provinciale regeling is het mogelijk om de bouw van één of meer compensatiewoningen in het buitengebied toe te staan, in de vorm van compensatie voor het slopen van "storende bebouwing"of functies. De onderhavige gronden zullen door de provincie worden aangekocht in het kader van de aan te leggen N201 en het project Amstelgroen. In het onderhavige bestemmingsplan is de realisatie van 2 woningen mogelijk gemaakt;
  • Aan het perceel Amsteldijk Zuid 204C is aan een voormalige bedrijfswoning een woonbestemming toegekend. De nieuwe eigenaren hebben hun voormalige woning moeten verlaten in verband met de aanleg van de N201 en hebben de wens de onderhavige woning te verbouwen en te vergroten. Deze plannen worden in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk gemaakt;
  • Voor het perceel Amsteldijk Zuid 87 is een verzoek ontvangen voor herbouw van de bestaande woning. De bestaande situatie bestaat uit een burgerwoning met opstallen met een lage goot gelegen op een ruime afstand van de Amsteldijk. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een dubbel woonhuis met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6.20 meter en 9.60 meter. Het bebouwbaar oppervlak blijft gelijk aan bestaand;
  • Amsteldijk Zuid 132c: Een verzoek is ingediend voor het oprichten van een woonhuis op een nog onbebouwde kavel gelegen tussen de lintbebouwing van de Amstel. Gezien de ligging van het perceel bij de kern van Nes aan de Amstel bestaat er stedenbouwkundig gezien geen bezwaar tegen deze ontwikkeling. In het onderhavige bestemmingsplan wordt in deze woningbouw voorzien;
  • Door het Hoogheemraadschap AGV worden een aantal percelen ten zuiden van de Nesserlaan heringericht. De herinrichting bestaat uit waterberging/plas-dras zones en natuurontwikkeling. Hiervoor is de benodigde aanlegvergunning verleend. Deze ontwikkeling is middels een dubbelbestemming opgenomen;
  • Het plangebied van de Golfbaan is gelegen in de Bovenkerkerpolder; ten zuiden van de A9, tussen de wijk Groenelaan en de Amstel. Het gebied wordt aan de westkant begrenst door het A3-tracé. In december 2008 heeft ontwikkelaar bouwaanvragen ingediend voor het ontwikkelen van een Golfbaan. In januari 2009 zijn de benodigde (bouw-)vergunningen verleend. Naar aanleiding hiervan zijn verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Op 4 juni 2009 zijn de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen. In afwachting van verdere ontwikkelingen in deze zaak is er voor gekozen het gebied van de Golfbaan, zoals hierboven beschreven buiten dit plangebied te houden.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied omvat het gebied globaal begrenst door de (1) Nesserlaan tot aan de zuid-oostelijke grens van de wijk Waardhuizen, vervolgens langs de (2) oostelijke grens van de wijken Waardhuizen en Groenelaan tot Kruitmolen, langs de sloot direct ten zuiden van de Kruitmolen (met uitzondering van het golfbaanterrein) (3, 4, 5). Daarna door het hart van de Amstel (tevens gemeentegrens met Ouder Amstel en de Ronde Venen) en Nes aan de Amstel (7) tot aan Hollandse Dijk tot aan de Middenweg (8). Vanaf de Middenweg de noordelijke grens van het project AmstelGroen en van de Bovenkerkerweg tot aan de Nesserlaan (9) . (zie bijlage 1)

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Dit bestemmingsplan vervangt geheel of gedeeltelijk de volgende 12 plannen:

  1. 1. Uitbreidingsplan Amsteldijk Zuid 1959 (47), vastgesteld 13 juni 1961 en goedgekeurd op 7 juli 1961 nr. 474 (geheel);
  2. 2. Uitbreidingsplan in hoofdzaak gemeente Nieuwer Amstel (53), vastgesteld 28 maart 1961 en goedgekeurd 27 april 1962 nr. 273 (gedeeltelijk);
  3. 3. Herziening uitbreidingsplan in onderdelen Amsteldijk-Zuid 1959 (66), vastgesteld 20 juni 1962 en goedgekeurd 1 oktober 1963 (geheel);
  4. 4. Herziening Groenelaan (119), vastgesteld 16 april 1969 en goedgekeurd 12 mei 1970 nr. 260 (gedeeltelijk);
  5. 5. Bestemmingsplan Langs de Akker II (158), vastgesteld 19 juni 1974 en goedgekeurd 21 januari 1975 nr. 69 (geheel);
  6. 6. Bestemmingsplan Nes aan de Amstel (168), vastgesteld 19 december 1979 en goedgekeurd 16 december 1980 (geheel);
  7. 7. Bestemmingsplan Middenhoven (181), vastgesteld 19 december 1984 en goedgekeurd 4 februari 1986 nr. 27 (gedeeltelijk);
  8. 8. Bestemmingsplan Amsteldijk Zuid 93-93a (193), vastgesteld 20 juni 1990 en goedgekeurd 22 januari 1991 nr. 91-710357 (geheel);
  9. 9. Bestemmingsplan Landelijk Gebied (195), vastgesteld 24 maart 1993 en goedgekeurd 9 november 1993 nr. 93-711608 (gedeeltelijk);
  10. 10. Bestemmingsplan N201 (208), vastgesteld 12 maart 2003 en gedeeltelijk goedgekeurd 7 oktober 2003 en 17 november 2004 nrs. 03-13260 (geheel);
  11. 11. 11b.1e herziening bestemmingsplan N201, vastgesteld 30 november 2005/goedgekeurd 11 juli 2006 (gedeeltelijk);
  12. 12. Bestemmingsplan Nes aan de Amstel en omstreken (209), vastgesteld 21 januari 2004 en goedgekeurd op 24 augustus 2004 gedeeltelijk) en op 6 april 2005 nrs. 04-6329 (geheel).

Deze geldende bestemmingsplannen komen met het in werking treden van dit bestemmingsplan (gedeeltelijk) te vervallen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Europees Beleid

2.1.1 Kaderrichtlijn water

Deze richtlijn, die sinds 2000 van kracht is, moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa op 2015 in orde is. De richtlijn heeft grote gevolgen voor lokale overheden en het bedrijfsleven. Gemeenten worden geconfronteerd met stijgende kosten van het rioleringsbeheer om de waterkwaliteit in de toekomst niet achteruit te laten gaan. Voor de waterschappen komen er extra eisen aan de zuivering met het oog op de waterkwaliteit in de toekomst. Voor bedrijven komen er extra milieueisen ten aanzien van het gebruik van gevaarlijke stoffen. Voor de agrarische sector is het van belang dat de Kaderrichtlijn het mestbeleid en de Nitraatrichtlijn volgt.

Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater, waarmee:

  1. a. aquatische ecosystemen en, wat de waterbehoeften ervan betreft, terrestrische ecosystemen en waterrijke gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed en worden beschermd en verbeterd;
  2. b. duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  3. c. verhoogde bescherming en verbetering van het aquatische milieu worden beoogd, onder andere door specifieke maatregelen voor de progressieve vermindering van lozingen, emmissies en verliezen van prioritaire stoffen en door het stopzetten of geleidelijk beëindigen van lozingen, emissies of verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen;
  4. d. wordt gezorgd voor de progressieve vermindering van de verontreiniging van grondwater en verdere verontreiniging hiervan wordt voorkomen;
  5. e. wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte,

en dat zodoende bijdraagt tot:

  • de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam, evenwichtig en billijk gebruik van water;
  • een significante vermindering van de verontreiniging van het grondwater;
  • de bescherming van territoriale en mariene wateren;
  • het bereiken van de doelstellingen van de relevante internationale overeenkomsten.

2.2 Rijksbeleid

Hieronder volgt het beleid van het rijk vanuit beleidsnota´s, besluiten, planologische kernbeslissingen, regelingen en wetten.

Met dit rijksbeleid wordt zo nodig rekening gehouden in dit bestemmingsplan.

2.2.1 Nota Ruimte

Op 17 mei 2005 is de Nota Ruimte door de Tweede Kamer aangenomen. Uiteindelijk heeft op 17 januari 2006 ook de Eerste Kamer ingestemd met de Nota Ruimte. Met de bekendmaking op 27 februari 2006 in onder andere de Staatscourant is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. In de Nota Ruimte worden de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland tot 2020 met een doorkijk naar 2030 vastgelegd. In de Nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een rol zal spelen. De Nota Ruimte bevat niet alleen de ruimtelijke uitspraken uit de, nooit vastgestelde, Vijfde Nota maar ook die uit het Tweede Structuurschema Groene Ruimte (SGR2) en uit het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (NVVP). Daarnaast worden de Gebiedsgerichte Economische Perspectieven (GEP) erin opgenomen. De Nota Ruimte wordt daarmee een meer integrale beleidsnota met betekenis voor het beleid van de ministeries van VROM, LNV en V&W. Het ABC-locatiebeleid gaat op grond van de Nota Ruimte een zaak worden van provincie en gemeente en eventueel de regio. Deze (lagere) overheden blijven vooralsnog het bestaande locatiebeleid hanteren.

Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor verschillende ruimtevragende functies op de beperkte beschikbare ruimte. Het ruimtelijk beleid zal worden gericht op vier algemene doelen:

  1. 1. de versterking van de internationale concurrentiepositie;
  2. 2. het bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland;
  3. 3. het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  4. 4. het borgen van de veiligheid.

Bestemmingsplannen zullen aan dit beleid zoveel mogelijk een bijdrage moeten leveren.

In de Nota Ruimte is de ontwikkeling van de luchthaven Schiphol op de huidige locatie tot 2030 uitgangspunt. Het beleid is gericht op een blijvende bijdrage van de luchthaven aan de internationale concurrentiepositie van de Randstad. bij de inrichting van de Noordvleugel van de Randstad voor andere ruimtevragende functies moet voldoende ruimte worden gelaten voor deze ontwikkeling van Schiphol.

Dit betekent dat woningbouw in de omgeving van Schiphol op plaatsen waar dit uit het oogpunt van geluid en (externe) veiligheid niet wenselijk is, moet worden vermeden. Deze beleidslijn is geconcretiseerd in het beleid rond de 20 Ke-contour. Binnen en direct gelegen aan de 20 Ke-contour zijn uitsluitend herstructurering en intensivering van bestaand bebouwd gebied toegestaan. Nieuwe uitleglocaties (Legmeerpolder) worden niet toegelaten.

Anders dan bijvoorbeeld voor de 30 en 35 Ke-contour heeft de juridische doorvertaling van de doelstelling ten aanzien van de 20 Ke-contour tot op heden niet plaatsgevonden. Dit onderwerp zal worden betrokken in de evaluatie van het voor Schiphol geldende wettelijke stelsel. Als gevolg hiervan kunnen het beloop en de implicatie van de 20 Ke-contour nog wijzigen. Zie voor de evaluatie van de Schipholwet tevens § 2.2.6.

Van belang in de Nota Ruimte voor dit plangebied is:

Nationaal landschap: Groene hart

In het groene hart is aandacht nodig voor een ontwikkelingsgerichte en gebiedsgerichte benadering. Naast de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden van dit gebied, moeten de economische en toeristisch-recreatieve aspecten, alsmede de betekenis die het gebied heeft voor wonen en werken worden betrokken. Uitgangspunt voor het programma is een kwaliteitszonering met een indeling in deelgebieden: soms gericht op groene ontwikkeling met beperkingen voor bouwactiviteiten en ontwikkeling van de bestaande steden en dorpen, soms gericht op kwaliteitsverbetering en aanbod van ontwikkelingsruimte.

Het programma geeft invulling en uitwerking aan de kwaliteitszonering. De volgende specifieke opgaven zijn aan de orde:

  • Duurzaam behoud van de kwaliteiten in de veenweidegebieden. Er zijn scherpe robuuste keuzen nodig om de kwaliteiten evan het veenweidelandschap duurzaam te behouden. Voor het beheer is behoud van grondgebonden veeteelt een voorwaarde;
  • Goede samenhang met de ontwikkeling van de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie en met de ontwikkeling van de Natte As;
  • Behoud en versterking van de economische vitaliteit van het gebied;
  • Benutting van de kansen die het water biedt;
  • Benutting van functiecombinaties met wateropgaven;
  • integratie en snelle uitvoering van de lopende strategische Groene Hartprojecten.

De provincies Noord–Holland, Zuid–Holland en Utrecht zullen in opdracht van het rijk en in overleg met andere betrokkenen (verenigd in het Bestuurlijk Platform Groene Hart) een ’Ontwikkelingsprogramma Groene Hart’ opstellen dat uitwerking geeft aan het ontwikkelingsperspectief voor het Groene Hart. Dit programma biedt het kader voor investeringen. Het rijk zal als opdrachtgever inhoudelijk en financieel actief betrokken blijven en op basis van de resultaten van het ontwikkelingsprogramma, afspraken maken over de financiering van de ontwikkelingen en de eventueel benodigde andere instrumenten en het zal de ontwikkelingen monitoren.

Voor uitwerking van de inzet van het rijk wordt verwezen naar de Uitvoeringsagenda Nota Ruimte.

Het Bestuurlijk Platform Groene Hart heeft al een mogelijke invulling voor de kwaliteitszonering gepubliceerd. Het gebied tussen Leiden en Alphen aan den Rijn is daarin aangegeven als een transformatiezone met ontwikkelruimte, dat wil zeggen met mogelijkheden voor kleinschalige bebouwing die dient ter versterking van de landschappelijke structuur. Als onderdeel van de opdracht voor de opstelling van het Ontwikkelingsprogramma Groene Hart wordt een gebiedsuitwerking gemaakt voor deze zone. Specifiek moet rekening worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden en het 'ja, mits'–regime dat in het Groene Hart, net als in elk ander nationaal landschap, geldt. Deze uitwerking moet worden afgestemd op de uitwerking Haarlemmermeer e.o..

In 1980 is het Basisplan Amstelland door de betrokken gemeenteraden en de provincie Noord-Holland vastgesteld. Dit plan vormt de basis voor de inrichting van Groengebied Amstelland, waarin de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden gewaarborgd blijven.

Wonen, werken en recreëren

De Bovenkerkerpolder maakt deel uit van het Groene Hart en daarmee van het Nationaal Landschap. Met betrekking tot wonen, werken en recreëren in het buitengebied staat in de Nota Ruimte dat het huidige aanbod van toeristisch-recreatieve voorzieningen, zowel kwalitatief als kwantitatief, onvoldoende voldoet aan de recreatiewensen van onze samenleving. De samenstelling van de bevolking en het toenemende belang van vrijetijdsbesteding vragen om nieuwe vormen van openlucht- en verblijfsrecreatie en om aanpassing van het huidige toeristisch-recreatieve aanbod. De recreatiesector moet de ruimte krijgen om te kunnen anticiperen op de veranderende behoefte van de samenleving en om zich tot een economische drager van (delen) van het platteland te ontwikkelen. Daarmee heeft ook de vitaliteit van de meer landelijke gebieden van Nederland baat. De bereikbaarheid en toegankelijkheid van de groene ruimte moeten worden verbeterd en vergroot, zowel door het wandel-, fiets- en waterrecreatienetwerk te vergroten als door belemmeringen weg te nemen. Het rijk stimuleert provincies om samen met waterschappen en andere grondeigenaren lijnvormige elementen, zoals dijken, oevers en houtwallen toegankelijker te maken voor wandelen, fietsen en varen (waterrecreatie). Tevens worden provincies gestimuleerd om de toegankelijkheid van natuurgebieden en landbouwgrond verder te vergroten.

Een deel van het plangebied grenst aan de rijksweg 9 (A9). Deze maakt deel uit van de hoofdinfrastructuur en als zodanig van de Ruimtelijke hoofdstructuur. In de Nota Ruimte zijn, in het kader van netwerken en steden, de volgende punten van belang: Steden, dorpen en bereikbaarheid, uitbreidingsruimte hoofdinfrastructuur en milieu en externe veiligheid.

Steden, dorpen en bereikbaarheid

Het beleid met betrekking tot de basiskwaliteit van steden, dorpen en bereikbaarheid kent vier pijlers: bundeling van verstedelijking en economische activiteiten, bundeling van infrastructuur, aansluiting van Nederland op de internationale netwerken van luchtvaart en zeevaart en borging van milieukwaliteit en externe veiligheid.

Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor een voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen en werken en de daarbij behorende voorzieningen, groen, water, recreatie, sport en infrastructuur. Het aanbod van ruimte sluit ook kwalitatief aan bij de vraag. De provincie, respectievelijk de WGR-plusregio's zijn met name verantwoordelijk voor de reservering van ruimte op lange termijn, gemeenten met name voor de beschikbaarheid van ruimte op kortere termijn. Voor de korte termijn is het nodig voldoende capaciteit beschikbaar te hebben in bestemmingsplannen, zodat de realisatie aan de maatschappelijke vraag kan voldoen.

Uitbreidingsruimte hoofdinfrastructuur

Om toekomstige verbreding en/of bundeling van hoofdinfrastructuur fysiek en financieel niet te belemmeren, moet langs de hoofdinfrastructuur uitbreidingsruimte beschikbaar blijven. Het is echter niet redelijk en ook niet noodzakelijk om langs alle hoofdinfrastructuur ruimte vrij te houden. Met name in het stedelijk gebied is de opgave om evenwicht te vinden tussen het vrijhouden van ruimte voor infrastructuur en de aanspraken op diezelfde ruimte door andere (stedelijke) functies.

Milieu en externe veiligheid

Het rijk streeft naar een schone, veilige en aantrekkelijke leefomgeving voor burgers en bedrijven. Het rijk en andere overheden zijn er aan gehouden de gestelde basiskwaliteit te realiseren. Zij stellen waar mogelijk een hogere ambitie. Een belangrijk uitgangspunt bij de ontwikkeling van ruimtelijk beleid is dat milieu- en veiligheidsaspecten naast andere belangen vroegtijdig, gebiedsgericht en geïntegreerd in de planvorming betrokken worden. Het rijk legt de basismilieukwaliteit in wet- en regelgeving vast (minimumnormen) en biedt kaders waarbinnen overheden lokale afwegingen kunnen maken. Het rijk zal daarbij provincies en gemeenten meer ruimte bieden voor lokaal en regionaal maatwerk. De decentrale overheden realiseren ten minste de basiskwaliteit voor milieu en veiligheid binnen deze door het rijk gestelde kaders. Het rijk zorgt, in overleg met de decentrale overheden, ten minste voor basiskwaliteit langs de hoofdinfrastructuur. Bij de oplossing van bestaande knelpunten met betrekking tot milieu en externe veiligheid past het rijk het veroorzakersprincipe toe voorzover de knelpunten het gevolg zijn van het negeren van op dat moment van kracht zijnde wettelijke normen. Het rijk en decentrale overheden voorkomen gezamenlijk dat er nieuwe knelpunten ontstaan.

2.2.2 Structuurvisie Randstad 2040

Op 5 september 2008 heeft het kabinet de structuurvisie Randstad 2040 vastgesteld. Bij de structuurvisie gaat het om een integraal toekomstperspectief dat richting kan geven aan de integrale rijksinzet in de Randstad met oog voor de lange termijn op het gebied van onder meer wonen, werken, infrastructuur, water, natuur en landschap. De structuurvisie draagt niet alleen bij aan de ambitie een duurzame en concurrerende topregio te ontwikkelen, maar ook aan een 'mooi Nederland'. De lange termijnvisie en de richting die het kabinet (samen met de regio) kiest, focust op fysiek-ruimtelijke onderwerpen, maar beperkt zich niet tot de ruimtelijke ordening alleen. Niet-fysieke onderwerpen die in belangrijke mate bijdragen aan de nagestreefde duurzame en concurrerende Randstad worden geagendeerd in de visie. Het gaat dan bijvoorbeeld om bevordering van de sociale cohesie, vergroting van de arbeidsparticipatie, kennis en innovatie.

In het kader van de structuurvisie moeten strategische keuzes worden gemaakt met betrekking tot:

  1. 1. Klimaatbestendigheid van de laaggelegen delta;
  2. 2. Ruimtelijke investeringsstrategie;
  3. 3. Groenblauwe structuur als raamwerk voor verstedelijking;
  4. 4. Verstedelijkingsstrategie;
  5. 5. Bereikbaarheid in relatie tot ruimtelijke ontwikkeling;
  6. 6. Ruimtelijk-economische typering en structuur;
  7. 7. Toekomst van Schiphol.

2.2.3 Nota Mobiliteit

Deze nota is de verkeerskundige uitwerking van de Nota Ruimte en geeft de volgende beleidsdoeleinden aan:

  1. 1. het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
  2. 2. het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
  3. 3. een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
  4. 4. het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.

De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving.

2.2.4 Wet luchtkwaliteit 2007

De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden. Met de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De wet voorziet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

2.2.5 Besluit Gevoelige bestemmingen

De ministerraad heeft in december 2007 ingestemd met het voorstel van minister Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het bouwen van gevoelige bestemmingen op locaties waar sprake is van luchtverontreiniging. Met het besluit worden kwetsbare groepen zoveel als mogelijk beschermd tegen ongezonde lucht. Nieuwe scholen, kinderdagverblijven en bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen (gevoelige bestemmingen) zullen voortaan niet meer binnen 100 meter vanaf de rijksweg en 50 meter vanaf de provinciale weg worden gebouwd als dar grenswaarden worden overschreden.

De ministerraad heeft ermee ingestemd dat het ontwerpbesluit voor advies aan de Raad van State zal worden gezonden. De tekst van het besluit wordt openbaar bij publicatie in het Staatsblad. Gemeenten worden opgeroepen om vooruitlopend op het in werking treden van het besluit ook al terughoudend te zijn met het bouwen van gevoelige bestemmingen langs wegen. Op 12 december 2008 is het besluit in werking getreden.

2.2.6 Wet Luchtvaart, ministerie van Verkeer en Waterstaat (2002)

In de Wet Luchtvaart wordt expliciet aangegeven hoe om te gaan met de ruimtelijke procedures in de nabijheid van de luchthaven Schiphol. Dit houdt het volgende in:

  • het Luchthavenindelingbesluit (LIB) is van kracht en dient bij ruimtelijke ontwikkelingen in acht genomen te worden;
  • het Luchthavenindelingbesluit geldt als voorbereidingsbesluit art. 21 WRO. Dit betekent, dat bestemmingsplannen niet strijdig mogen zijn met de voorschriften uit het LIB;
  • gemeenten zijn verplicht binnen één jaar na inwerkingtreding van het LIB hun bestemmingsplannen aan te passen aan het LIB. Indien er sprake is van tegenstrijdigheid, geldt het LIB;
  • de Minister kan van het Luchthavenindelingbesluit afwijken met een verklaring van geen bezwaar. Hiervoor zijn in het LIB voorwaarden gegeven.

2.2.7 Luchthavenindelingbesluit Schiphol, ministerie van Verkeer en Waterstaat (2002)

Voor de ruimtelijke ordening in de omgeving van Schiphol is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) van 26 november 2002 met de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) met ingang van 20 februari 2003 van kracht. In het streekplan Noord-Holland Zuid, vastgesteld op 17 februari 2003, wordt verwezen naar dit Luchthavenindelingbesluit. Het Luchthavenindelingbesluit bevat de ruimtelijke maatregelen op rijksniveau in verband met de luchthaven Schiphol. In het Lib zijn regels en beperkingen opgenomen voor de bebouwing rond Schiphol (vanuit externe veiligheid en geluid).

Bij Besluit van 23 augustus 2004, Stb. 425 is het Luchthavenindelingbesluit gewijzigd in verband met het herstellen van een invoerfout en wijziging van uitvliegroutes in westelijke richting vanaf de Polderbaan. Deze wijziging van het Lib is in werking getreden op 2 september 2004.

Bij de inwerkingtreding van de Schipholwet in februari 2003 is afgesproken dat de wet binnen drie jaar zou worden geëvalueerd. In de evaluatie komen drie vragen aan de orde:

  1. 1. Bieden de luchthavenbesluiten de in de wet beoogde bescherming? Aanvullend wordt op verzoek van de Eerste en Tweede Kamer informatie gegeven over de effecten van het vliegverkeer in de omgeving van de luchthaven.
  2. 2. Is het beleid effectief (wordt overlast beheerst en heeft de mainport groeiruimte binnen de milieu en veiligheidsgrenzen)?
  3. 3. Zijn er verbeteringen mogelijk?

Deze evaluatie is in februari 2006 afgerond en op 21 april 2006 is het kabinetsstandpunt uitgebracht inzake de ontwikkeling van Schiphol op de middellange en lange termijn. Naar aanleiding van de evaluatie is een actieprogramma opgesteld. De snelheid waarmee de maatregelen kunnen worden doorgevoerd, varieert. Er zijn maatregelen die direct worden uitgevoerd, maatregelen die nog nader onderzoek vergen en maatregelen waarvoor de regelgeving moet worden gewijzigd. Dit betekent dat het nieuwe Schipholbeleid nog niet in werking is.

De voorgestelde wijzingen kunnen van invloed zijn op dit bestemmingsgebied. Dit kunnen wijzigingen met betrekking tot ligging van geluid- en/of risicocontouren zijn. Naast een toename van de geluidsoverlast hebben de ruimtelijke beperkingen die voortvloeien uit de Schipholwet een behoorlijke impact op de ontwikkelingsmogelijkheden van Amstelveen. Stedelijke vernieuwing in Amstelveen Noord en rond het A9 gebied wordt hierdoor belemmerd. Grootschalige uitbreiding in de Legmeerpolder is niet mogelijk gebleken.

De volgende voorgestelde wijzigingen kunnen in ruimtelijk opzicht van invloed zijn op het plangebied:

  • uitbreiding van het gebied rond de luchthaven met een verbod op nieuwbouw van gebouwen waar veel mensen bijeen zijn: de grens wordt verlegd van het huidige gebied met een risico boven de 10-6 naar het gebied met een risico boven de 10-7. De plannen die al in procedure zijn en waar al vergunning voor is verleend, blijven daarvan uitgezonderd. Dit betreft onder meer de plannen die zijn genoemd in de brief van minister Pronk aan de Tweede Kamer uit 2001;
  • in het gebied daarbuiten hebben grote concentraties van mensen minder effect op het groepsrisico, maar het effect is niet nul. Daarom wil het kabinet dat ook in het gebied met een kleiner risico dan 10-7 gemeenten en provincies bij plannen voor nieuwbouw van bedrijven of andere gebouwen waar veel mensen bijeen zijn, de effecten op het groepsrisico bewust afwegen tegen andere belangen. Het kabinet zal met de provincie en gemeenten bespreken hoe die afweging wordt ingevuld en of daaraan regels moeten worden gesteld;
  • de exacte begrenzing van de hierboven genoemde gebieden en de plannen die niet onder het verbod komen te vallen, worden nader geïnventariseerd. Bij de beoordeling welke gebieden en plannen onder het verbod komen te vallen, spelen ook de mogelijke financiële gevolgen een rol. Bij de begrenzing van de gebieden is het doel gebieden vast te stellen die ook bij wijzigingen in baan- en routegebruik niet direct hoeven te worden aangepast. Bij het vaststellen van het gebied wordt rekening gehouden met de variatie in baangebruik door weersomstandigheden. Het gebied wordt bepaald op basis van het vliegverkeer dat over vijf tot tien jaar op Schiphol wordt verwacht;
  • tot slot wil het kabinet onderzoeken of het groepsrisico te verkleinen is door vliegroutes te verleggen dichtbij de luchthaven, en zo plaatsen waar veel mensen bijeen zijn te vermijden. De verwachting is dat hier weinig mogelijkheden voor zijn, omdat de vliegroutes dichtbij de luchthaven juist om veiligheidsredenen aan internationale richtlijnen zijn gebonden.

Het eerste standpunt komt neer op een formalisering van de huidige praktijk. Bouwplannen in Amstelveen Noord die liggen in de IR 10 - 7 contour worden op dit moment al getoetst aan het groepsrisicobeleid. Dit leidt er toe dat niet alleen woningbouw (met meer dan 25 woningen), maar ook bijvoorbeeld kantoorontwikkeling in deze zone niet mogelijk is.

Het tweede standpunt, te weten de aanscherping van het groepsrisicobeleid buiten de IR 10 – 7 contour zal wel tot een verdere ruimtelijke beperking leiden. Onduidelijk is nog in welke gebieden een restrictiever beleid zal gaan gelden. Wanneer hiervoor de IR 10 -8 contour gebruikt gaat worden, zal dit zeker consequenties hebben voor Amstelveen. Uit een eerste indicatieve IR 10 -8 contour blijkt namelijk dat behalve een groter deel van Amstelveen Noord, ook het Noordelijke deel van de Legmeerpolder in deze zone valt.

Of deze wijzigingen daadwerkelijk worden doorgevoerd en wanneer dit het geval is, is op dit moment nog niet bekend. Voor meer informatie over het Schipholbeleid wordt verwezen naar de website www.luchtvaarbeleid.nl

Beperkingen vanuit LIB

In het kader van het Luchthavenindelingbesluit zijn er binnen Amstelveen gebieden waar hoogtebeperkingen, respectievelijk beperkingen ten aanzien van vogelaantrekkende bestemmingen gelden. In het gebied waar hoogtebeperkingen gelden, mogen geen objecten worden opgericht of geplaatst die hoger zijn dan de maximale waarden die in de verschillende deelgebieden van kracht zijn.

Een gebruik of bestemming kan binnen de genoemde categorieën wel worden gerealiseerd als overeenkomstig de Wet luchtvaart een verklaring van geen bezwaar is verleend. Als een verklaring van geen bezwaar is afgegeven kan het bestemmingsplan te zijner tijd met deze verklaring in overeenstemming worden gebracht.

Op de van dit bestemmingsplan onderdeel uitmakende plankaart en bijlagen zijn de beperkingengebieden aangegeven.

Beperkingen ten aanzien van vogelaantrekkende functies

Op de gronden die zijn aangewezen op de kaart in bijlage 5 bij het Luchthavenindelingbesluit is een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:

  1. a. industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag;
  2. b. viskwekerijen met extramurale bassins;
  3. c. opslag over verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
  4. d. natuurreservaten en vogelreservaten;
  5. e. moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 ha.

2.2.8 Vierde Nationaal Milieubeleidsplan, ministerie van VROM, 13 juni 2001

In het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het milieubeleid moet bijdragen aan een gezond en veilig leven in een aantrekkelijke leefomgeving te midden van een vitale natuur zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. De nota is geen allesomvattend milieubeleidsplan, daarom blijft het NMP 3 grotendeels van kracht. Het NMP4 kijkt verder vooruit (beleidshorizon is 2030) dan de voorgaande NMP's en betrekt de wereldwijde dimensie van het milieuvraagstuk erbij.

In het NMP 4 is geconstateerd dat het huidige beleid voor gevaarlijke stoffen vanwege gebrekkige handhaving en het ontbreken van een wettelijke grondslag geen garantie biedt dat de risico's voor de bevolking zo laag mogelijk worden gehouden. Het kabinet heeft na de vuurwerkramp in Enschedé van het externe veiligheidsbeleid een topprioriteit gemaakt. De minister van VROM is coördinator op rijksniveau. De norm voor het plaatsgebonden risico krijgt op termijn een wettelijke status, aan de hand van een AMvB Milieukwaliteitseisen externe veiligheid bij inrichtingen en de AMvB externe veiligheid bij transport. Van de laatste is nog geen (ontwerp)besluit bekend.

2.2.9 Besluit externe veiligheid inrichtingen, ministerie van VROM (2004)

Het besluit is op 28 oktober 2004 in werking getreden.

Het beleid betreffende externe veiligheid in Nederland is onderdeel van het integraal veiligheidsbeleid dat de totale breedte van de veiligheidsketen omvat: pro-actie, preventie, preparatie, repressie en nazorg. Het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) coördineert het integraal veiligheidsbeleid. Het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) is verantwoordelijk voor de coördinatie over een onderdeel hiervan, het beleid betreffende de externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid gaat in op de preventieve aspecten van de veiligheidsketen. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval door activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven (inrichtingen), het transport van gevaarlijke stoffen en het gebruik van luchthavens.

In het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) heeft het kabinet de lijnen uitgezet voor de vernieuwing van het externe veiligheidsbeleid. De uitgangspunten van het nieuwe beleid kunnen als volgt worden samengevat:

Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). De kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers moet expliciet worden afgewogen en verantwoord (groepsrisico). Daarbij spelen de maatschappelijke baten van, en de beschikbare alternatieven voor de desbetreffende activiteit een belangrijke rol. Het onderscheid tussen de waarden voor het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten in bestaande en nieuwe situaties komt uiterlijk in 2010 te vervallen.

Het beleid voor externe veiligheid ten aanzien van inrichtingen was voorheen vastgelegd in verschillende nota's, richtlijnen, besluiten en circulaires die gebaseerd zijn op de notitie ´Omgaan met risico's´, dat deel uitmaakt van het eerste nationaal milieubeleidsplan (NMPI, 1989). Dit beleid was echter nog niet wettelijk verankerd.

De informatievoorziening rondom dit onderwerp was versnipperd en de doorwerking van risiconormen op het gebied van de ruimtelijke ordening gebrekkig. De vuurwerkramp in Enschede gaf een nieuwe impuls aan het streven naar de wettelijke verankering van (onderdelen van) de normen op het gebied van externe veiligheid.

Bovengenoemde argumenten hebben uiteindelijk geresulteerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Dit besluit beoogt naast de verankering van de normen voor externe veiligheid in wetgeving tevens het beleid te harmoniseren en de mogelijkheid te creëren om rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen te betrekken bij de besluitvorming over milieu en ruimtelijke ordening.

2.2.10 Nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, 2002; TK (1995-1996 24611 nrs. 1-2; TK (2000-2001) 24611 nr. 3; TK (2001-2002) 24611 nr. 4

In deze Nota is de normering van transportrisico's beschreven. Centraal staat hoe dient te worden omgegaan met het plaatsgebonden risico en het groepsrisico rond transport van gevaarlijke stoffen. In essentie komt het erop neer dat kwetsbare bestemmingen, zoals woningen, niet mogen voorkomen op plaatsen waar het persoonlijk risico groter is dan 10-6 per jaar, waarbij deze norm voor nieuwe situaties geldt. Meer specifiek geldt voor nieuwe situaties dat:

  • binnen de 10-5 contour geen kwetsbare bestemmingen anders dan transportinfrastructuur zijn toegestaan;
  • tussen de 10-5 en 10-6 contour geen kwetsbare bestemmingen zijn toegestaan. Minder kwetsbare bestemmingen, zoals bedrijfswoningen en kantoren of hotels met een lage bezetting (<50 personen) zijn wel toegestaan;
  • buiten de 10-6 contour alle bestemmingen zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden voor het groepsrisico.

Voor bestaande situaties met een persoonlijk risico groter dan 10-6 moet ernaar worden gestreefd om aan de grens van kwetsbare bestemmingen het persoonlijk risico te verlagen. Voor deze situaties geldt in ieder geval een verbod op nieuwe ontwikkelingen. Het groepsrisico wordt getoetst aan de norm die is gedefinieerd als een oriënterende waarde. Bij het beoordelen van het groepsrisico wordt het bevoegd gezag de mogelijkheid geboden om gemotiveerd van de oriënterende waarde voor het groepsrisico af te wijken. Formeel heeft de Nota geen wettelijke status, maar er is bij ontbreken van andere wetgeving wel jurisprudentie ontstaan.

2.2.11 Natuurbeschermingswet 1998

Nederland kreeg in 1967 voor het eerst een Natuurbeschermingswet. Deze wet maakte het mogelijk om natuurgebieden en soorten te beschermen.

Op den duur voldeed de wet niet meer aan de eisen die internationale verdragen en Europese verordeningen stellen aan natuurbescherming. Daarom is in 1998 een nieuwe Natuurbeschermingswet gemaakt die alleen gericht is op gebiedsbescherming. De bescherming van soorten is geregeld in de Flora- en Faunawet.

De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 oktober 2005 gewijzigd. Sindsdien zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt.

De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten en;
  • Wetlands.

Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden.

Tevens is met de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 het verschil tussen Beschermde Monumenten en Staatsnatuurmonumenten vervallen: beide zijn nu Beschermde Natuurmonumenten. Beschermde Natuurmonumenten die overlappen met Natura 2000-gebieden worden opgeheven en niet langer beschermd als Beschermd Natuurmonument. De natuurwaarden waarvoor het natuurmonument was aangewezen worden wel in de Natura 2000-aanwijzing opgenomen.

2.2.12 Flora- en Faunawet, ministerie van LNV, april 2002

Op 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet van het ministerie van LNV in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van de dier- en plantensoorten op het Nederlandse grondgebied. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europees rechtelijke en internationale verplichtingen (Habitat- en Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern). Deze wet vervangt diverse wetten die voorheen betrekking hadden op de bescherming van dier- en plantensoorten. De wet kent een verbod op het aantasten of verstoren van zowel extra beschermde als overige soorten, alsmede het aantasten of verstoren van de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen, behoudens verlening van ontheffing door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Beschermde soorten zijn onder meer alle amfibieën, reptielen, vleermuizen en vrijwel alle vogels.

2.2.13 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze nieuwe wet vormt de grondslag voor een complete regeling van het integraal waterbeheer. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer Nederland:

  • Wet op de waterhuishouding
  • Wet op de waterkering
  • Grondwaterwet
  • Wet verontreiniging oppervlaktewateren
  • Wet verontreiniging zeewater
  • Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904)
  • Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte')
  • Waterstaatswet 1900
  • Waterbodemparagraaf uit de Wet bodembescherming

Ook is via de Invoeringswet Waterwet de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan.

Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld: zes vergunningen uit de bestaande 'waterbeheerwetten' gaan op in één watervergunning. Voor de gebruiker betekent dit vooral minder administratieve handelingen. Voor het bevoegde gezag betekent het dat de vergunning aan álle aspecten van het waterbeheer moet worden getoetst.

Het wetsvoorstel Waterwet brengt de volgende veranderingen in de waterbeheerwetgeving:

  • In de Waterwet staat het watersysteem centraal en zijn de doelstellingen van het waterbeheer gericht op het duurzaam goed functioneren van het watersysteem.
  • Taken en bevoegdheden worden duidelijker vastgelegd dan nu het geval is. Rijk en provincies zorgen vooral voor het strategische beleid en de normstelling op nationaal respectievelijk regionaal niveau. Ook zorgen zij voor de noodzakelijke doorwerking van water in aanpalende gebieden zoals milieu, (natte) natuur en ruimte en stellen zij de functies van de watersystemen vast. De waterschappen zijn belast met het regionale operationele waterbeheer. Gemeenten hebben enkele watertaken in het bebouwde of te bebouwen stedelijke gebied, waaronder de grondwater- en hemelwaterzorgplicht zoals die sinds 1 januari 2008 waren opgenomen in de Wet op de waterhuishouding en nu zijn overgenomen in de Waterwet.
  • Voor de burger en het bedrijfsleven wordt het gemakkelijker gemaakt de watervergunning aan te vragen. Er komt namelijk één overheidsloket voor zowel de watervergunning als de omgevingsvergunning van het ministerie van VROM.
  • Samenwerking vormt de basis voor het bereiken van de doelstellingen van de Waterwet. Deze samenwerking is niet vrijblijvend. Om pro-actief te kunnen sturen of bijsturen, biedt de wet diverse instrumenten waaronder een vernieuwd planstelsel.
  • De huidige diverse vergunningstelsels op het gebied van water worden gebundeld. Er komt één watervergunning voor alle handelingen in het watersysteem. Voor de gebruiker betekent dit vooral meer gemak. Voor het bevoegde gezag betekent het dat de vergunning aan álle aspecten van het waterbeheer moet worden getoetst. De vergunningplicht wordt echter meer en meer vervangen door een meldingplicht op basis van algemene regels.
  • De Waterwet verbetert de doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.
  • De regeling voor waterbodems is niet langer opgenomen in de Wet bodembescherming, maar heeft een plek gekregen in de Waterwet.
  • Voor indirecte lozingen is voortaan enkel het Wm-bevoegde gezag in beeld (en als de Wabo van kracht wordt: het Wabo-bevoegde gezag). Waar sommige bedrijven tot voor kort nog een Wvo-vergunning bij het waterschap moeten aanvragen voor een indirecte lozing, is deze vergunningplicht vervallen. Voor deze ene activiteit is er dus geen dubbele vergunningplicht meer. Het waterschap houdt een bindend adviesrecht + een toezichthoudende bevoegdheid. De handhavingsmogelijkheden berusten bij het Wm-/Wabo-bevoegde gezag.
  • Het goedkeuringsbesluit van de provincie voor peilbesluiten is vervallen.
  • Rijkswaterstaat krijgt te maken met een verruiming van de leggerplicht. Binnen 3 jaar na invoering van de Waterwet moeten zij aan hun leggerplicht hebben voldaan.

2.2.14 Nationaal Waterplan

Op 22 december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op:

  1. 1. een goede bescherming tegen overstromingen;
  2. 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  3. 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  4. 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

2.2.15 Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water onderstrepen het rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. De actualisering van het Nationaal Bestuursakkoord Water in 2008 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water, de noodzaak tot aanscherping van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's. Ook is een nieuwe fase aangebroken in het samenwerkingsproces, waarbij het zwaartepunt verschuift van planvorming naar uitvoering.

2.2.16 Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21), Commissie Waterbeheer 21e eeuw, 2000

Waterbeleid voor de 21e eeuw betreft het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw aan de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de voorzitter van de Unie van Waterschappen en heeft als doel water de ruimte en aandacht te geven die het verdient.

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft diverse aanbevelingen gedaan voor het waterbeheer van de toekomst. Het waterbeleid van de 21e eeuw dient georganiseerd te zijn op basis van drie principes:

  1. 1. vasthouden van water en tijdelijk bergen;
  2. 2. ruimte voor water;
  3. 3. benutten van de kansen voor meervoudig ruimtegebruik.

Als uitgangspunt voor het nieuwe waterbeheer moet gelden geen afwenteling in het watersysteem zelf, evenmin van bestuurlijke verantwoordelijkheden en ook niet van de kosten. De drietrapsstrategie ´vasthouden, bergen en dan pas afvoeren´ dient in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe gehanteerd te worden. In het gemeentelijke beleid moeten de kansen worden benut om water de ruimte te geven en tegelijkertijd ruimtelijke kwaliteit te verhogen. Water dient hierbij als ordenend principe.

In februari 2001 is de watertoets verplicht gesteld voor ruimtelijke plannen. Belangrijkste inhoudelijke doel van de watertoets is dat initiatiefnemers “waterneutraal” bouwen. Dit betekent voor het waterkwantiteitsaspect dat niet meer water wordt uitgeslagen uit het plangebied dan in de situatie van voor de ruimtelijke ingreep. Voor de waterkwaliteit betekent dit dat de waterkwaliteit in en om het gebied niet mag verslechteren.

In PKB´s en streek- en bestemmingsplannen wordt ruimte gereserveerd voor tijdelijke waterberging en primair bestemd voor ´waterbeheer´. Per regionaal stroomgebied moet een normenstelsel worden ingevoerd. De waterschappen dragen zorg voor een waterbeheer conform het normenstelsel.

2.2.17 Verdrag van Valletta (Malta), Europese Unie, 1992

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd.

Uitgangspunt van het verdrag is dat zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan in het ruimtelijk beleid. In het afwegingsproces moet het als één van de belangen worden meegenomen. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden.

2.2.18 Wet op de archeologische monumentenzorg 2007

In de Wet op de archeologische monumentenzorg is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt, te weten: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem worden geregeld. Kern van het wetsvoorstel is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. Verder wordt het verrichten van opgravingen aan de markt overgelaten.

Door het wetsvoorstel krijgt de gemeente een nieuwe wettelijke taak: bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische planregels worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied. De aanvrager van een aanleg- of bouwvergunning moet zelf de kosten voor het voldoen aan de archeologische regels dragen. De veroorzaker betaalt dus. De aanvrager heeft recht op nadeelcompensatie van de gemeente wanneer de kosten onredelijk hoog zijn. Het voorgaande geldt ook voor de aanvrager van een vrijstellingsbesluit.

Het principe dat de veroorzaker betaalt, geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologische voorschrift aan de vergunning of vrijstellingsbesluit kan worden verbonden.

De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:

  • Het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in situ behouden blijven;
  • De verplichting tot het doen van opgravingen;
  • Het werk laten begeleiden door een deskundige .

De provincie of het rijk kunnen in plaats van de gemeente bevoegd zijn om beslissingen te nemen over terreinen met archeologische resten. Het gaat daarbij om vergunningen voor ontgrondingen en om vergunningen inzake beschermde archeologische monumenten die voorkomen op de monumentenlijst van het rijk. Aan deze vergunningen kunnen dezelfde archeologische voorschriften worden verbonden.

Het rijk is ook het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen.

Door het Verdrag van Valletta krijgt het de Minister van OCW in besluitvorming bij m.e.r-plichtige projecten invloed inzake archeologische monumentenzorg. De gemeente kan initiatiefnemer zijn van een m.e.r.-plichtig project, maar kan ook optreden als bevoegd gezag bij een m.e.r.-plichtig project.

Het bovenstaande impliceert dat een gemeente archeologiebeleid dient op te stellen. Een gemeente mag zelf bepalen hoe het beleid er uit komt te zien. De nieuwe wet biedt daarvoor instrumenten en geeft de kaders aan. Een inventarisatie van de in de bodem aanwezige en te verwachten archeologische waarden en archeologische beleidskaarten zijn een basisvoorwaarde voor het maken en uitvoeren van een goed archeologiebeleid.

2.2.19 Nota Belvedère, Ministeries van LNV, OC&W, VROM, V&W, 1999

De Nota Belvedère geeft een visie op de wijze waarop met cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan. Cultuurhistorie wordt daarbij beschouwd als van vitale betekenis voor de samenleving en de individuele burger. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de culturele dimensie van de ruimtelijke inrichting. Een ontwikkelingsgerichte benadering staat daarbij centraal.

2.2.20 Structuurschema Groene Ruimte 2 (SGR2), ministerie van LNV, 2002

De betreffende nota is de ontwerp planologische kernbeslissing (deel 1) van het SGR2. Ze bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van het kabinet voor het landelijk gebied, en de samenhang met het water- en milieubeleid.

In het Nederlandse landschap zijn de vitaliteit van het watersysteem, de beleving en het gebruik daarvan van groot belang voor de ruimtelijke kwaliteit. Een vitaal watersysteem op nationaal en regionaal niveau is essentieel om water drager te laten zijn voor een duurzame vervulling van de verschillende functies, zoals landbouw, natuur en recreatie. Deze kernkwaliteit richt zich in aanvulling op het waterbeleid uit de Vierde nota Waterhuishouding op het optimaliseren van de landschappelijke betekenis van het watersysteem door vergroting van de kenmerken, de zichtbaarheid en de openbare toegankelijkheid (water, oevers, waterwerken).

Het kabinet wil de recreatiemogelijkheden versterken door de verdere ontwikkeling en kwaliteitsverbetering van het recreatietoervaartnet. Daarbij gaat het om:

  • oplossing van fysieke knelpunten in de waterwegen in het kader van de Beleidsvisie Recreatietoervaart in Nederland;
  • verbetering van de openbare toegankelijkheid van oevers;
  • versterking van de (water)recreatiemogelijkheden in de directe woonomgeving.

Voor waterkwaliteit geldt de volgende drietrapsstrategie: schoonhouden - scheiden - zuiveren van waterstromen. Om de zoetwatervoorraad veilig te stellen wordt de ruimte zodanig ingericht en gebruikt, dat zo min mogelijk vervuiling optreedt naar het grond- en oppervlaktewater. Als dat niet voldoende is, worden (aanvullende) maatregelen getroffen om schone en vuile waterstromen gescheiden te houden. Wanneer ook dat onvoldoende soelaas biedt is ten slotte zuiveren van de vuile waterstromen vereist.

2.2.21 Circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen, Ministerie van VROM (1984)

Deze circulaire past een verantwoorde zonering toe langs nieuwe tracés van aardgastransportleidingen en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande aardgastransportleidingen. Er is een gedifferentieerd gebied bepaald, waarbinnen zonering in verband met de aanwezigheid van de aardgastransportleiding dient plaats te vinden:

  1. 1. een belemmerde strook vastgelegd in het zakelijk recht, waar geen bebouwing is toegestaan;
  2. 2. een gebied waar incidentele bebouwing en minder kwetsbare objecten zijn toegestaan;
  3. 3. een gebied waar woonbebouwing en andere kwetsbare objecten zijn toegestaan.

In de circulaire zijn deze gebieden met de bijbehorende toetsingsafstanden en minimaal aan te houden bebouwingsafstanden uitgewerkt.

Toekomstige ontwikkeling “Algemene Maatregel van Bestuur Buisleidingen”

Er komt een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Buisleidingen. Deze AMvB zal regels gaan stellen aan risiconormering en -zonering langs buisleidingen, het opnemen van planregels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.

Het externe veiligheidsbeleid gaat hiermee ook voor buisleidingen gelden. Dit houdt in dat er een wettelijk basisveiligheidsniveau gaat gelden voor het plaatsgebonden risico voor zowel bestaande situaties als bij nieuwe ruimtelijke plannen (nieuwbouw) en bij aanleg van nieuwe leidingen. Verder wordt verantwoording van het groepsrisico verplicht gesteld.

2.2.22 Bodembeleid

Het bodembeleid in Nederland is weergegeven in de Wet bodembescherming, de wet Milieubeheer en de Wet Verontreiniging oppervlaktewateren.

Het bodembeleid heeft als uitgangspunt zorgplicht en het stand-still principe. Het beleid kent drie peilers, preventie, beheer en sanering die zijn uitgewerkt in afzonderlijke besluiten, circulaires en beleidsregels.

Preventie of bodembescherming is gericht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Dit beleid is vormgegeven door het stellen van regels voor activiteiten en het opleggen van normen aan diensten en producten. Dit beleid is o.a vastgelegd in de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit en de Nederlandse richtlijn bodembescherming. In de Woningwet komt preventie tot uiting via het verbod om te bouwen op een verontreinigde bodem.

Het beheer van de bodem zelf heeft betrekking op de toepassing en het hergebruik van grond, bagger en bouwstoffen. Dit is o.a. vastgelegd in het Besluit Bodemkwaliteit en bevat regelgeving over kwaliteitsborging, bouwstoffen en de toepassing van grond en bagger.

Sanering betreft het opheffen van onacceptabele risico's die het gevolg zijn van bodemverontreiniging. De Circulaire bodemsanering geeft aan hoe om te gaan met de saneringscriteria en –doelstellingen. Belangrijk is dat het saneringsbeleid een onderscheid maakt tussen historische verontreinigingen die zijn ontstaan voor 1987 en verontreinigingen ontstaan vanaf 1987.

2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

Hieronder volgt het beleid van de provincie en de regio vanuit streekplan, beleidsnota´s, besluiten, regelingen en wetten.

Met dit provinciaal en regionaal beleid wordt zo nodig rekening gehouden in dit bestemmingsplan.

2.3.1 Streekplan Noord-Holland Zuid, provincie Noord-Holland, 17 februari 2003

In het streekplan Noord-Holland Zuid is Amstelveen gesitueerd binnen de regio Amstel- en Meerlanden. Amstel- en Meerlanden is een gebied met een grote diversiteit. Amstelveen wordt met Aalsmeer, Uithoorn en Ouder-Amstel gekenmerkt door een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving, centrumgebied van de glastuinbouw en delen met een hoge landschappelijke kwaliteit. Het woonmilieu in deze gemeenten is aantrekkelijk. Groen (Amsterdamse Bos, Amstelscheg) en 'blauw' (Westeinderplassen) zijn onder handbereik. De hoogwaardige dienstverlening in Amstelveen en het internationale sierteeltcomplex maakt deze regio een aantrekkelijk gebied voor economische ontwikkelingen.

Amstelveen kenmerkt zich door een veelzijdige productiestructuur, waarin internationaal management, financiële en zakelijke dienstverlening sterk vertegenwoordigd zijn.

In het streekplan wordt voor de Bovenkerkerpolder gekozen voor een blauwgroene inrichting (natuur en grootschalige recreatie), met een zoekgebied voor waterberging. De Bovenkerkerpolder maakt deel uit van de PEHS. Het plangebied is opgenomen als 'cultuur natuur' (agrarisch gebied met bijzondere natuurwaarden en kleine natuurreservaten, landgoederen en recreatiegebieden). In gebieden die liggen binnen de PEHS zijn ontwikkelingen mogelijk als deze passen binnen de natuurdoelen voor het gebied en als zij de identiteit van het landschap versterken. Ook is de Bovenkerkerpolder in het streekplan deels aangeduid als zoekgebied voor waterberging en veen(weide)gebied. De aanwijzing als zoekgebied waterberging betekent dat het volgens het streekplan "de uitdaging is om de ruimte voor water te combineren met andere gebruiksfuncties".

De belangrijkste ruimtelijke vraagstukken voor Amstel- en Meerlanden zijn:

  • verbeteren van de bereikbaarheid zowel per auto als per openbaar vervoer;
  • ontwikkelen van bedrijvigheid;
  • ontwikkeling en behoud van het hoogwaardige woon- en werkklimaat;
  • opslagmogelijkheden voor water;
  • realisatie van een blauwgroen casco door het gehele gebied;
  • behoud en ontwikkeling van de groene en landschappelijke kwaliteiten rondom de Amstelscheg en Diemerscheg.

Onderstaand worden de uitgangspunten opgesomd die voor dit plangebied van belang zijn.

Ruimte voor wonen

In Amstel- en Meerlanden komen verschillende woonmilieus voor. Stedelijke woonmilieus kunnen dit gebied in beperkte mate worden ontwikkeld in de grotere centrumgebieden, langs hoogwaardige openbaarvervoerlijnen en nabij stations en halten voor openbaar vervoer. In Amstel- en Meerlanden wordt de woningbehoefte opgevangen voor het eigen gebied, maar ook voor een deel uit Kennemerland en uit Amsterdam. Daarnaast wordt nog voorzien in een extra woningbehoefte als gevolg van de groeiende werkgelegenheid in Haarlemmermeer. Deze regio heeft relatief veel jonge bebouwing, daarom is uitgegaan van een lagere ICT-taakstelling (25%) voor opvang van het capaciteitstekort. In Amstel- en Meerlanden wordt een deel van de grote vraag naar groene woonmilieus opgevangen. De dichtheden kunnen variëren van 10 tot 40 woningen per hectare (groen stedelijk + dorpsmilieu). In het gebied Amstelveen is sprake van verspreid liggende kleinschalige herstructureringslocaties in het bestaand stedelijk gebied. De bestaande Westwijk wordt gefaseerd afgerond. In de Legmeerpolder kunnen vóór 2020 2.000 woningen worden ontwikkeld, indien de bovenlokale ontsluiting van deze locatie op een goede manier is geregeld. Behalve de verlegging van de N201, de realisatie van de Zuidtangent richting Uithoorn en de doortrekking van de Amstelveenlijn, zal ook de ontsluiting naar de A9 nodig zijn. Dit kan door doortrekking van de N522. Verdere groei van de locatie Noorder Legmeer met 4.500 woningen na 2020 wordt planologisch niet onmogelijk gemaakt.

Economische bestaansbasis voor de landbouw

In Amstelland (veen(weide)gebied) wordt het huidige agrarische gebruik voortgezet. de landbouw heeft hier een functie voor het behoud van het landschap, cultuurhistorische waarden en hiermee samenhangende recreatieve waarde. Circa 4.000 ha binnen Amstelland is in herinrichting, waarvan 1.900 ha cultuurgrond, inclusief beheersgebieden. In deze gebieden heeft de landbouw (melkveehouderij) het primaat. De Bovenlanden kenmerken zich door bijzondere vormen van landbouw zoals de trekheestercultuur. Dit blijft behouden.

Ontwikkeling van waardevolle landschappen

In het kader van het SGP AmstelGroen (Strategische Groenprojecten AmstelGroen) worden 480 ha vlakgroen en 70 ha groene verbindingen aangelegd. Het gaat om de volgende gebieden:

  • Bovenkerkerpolder (zoekgebied voor 240 ha groen);
  • Park 21e eeuw (140 ha). In aanvulling op de bestaande plannen is er 210 ha groen nodig om het Park 21e eeuw definitief vorm te kunnen geven, waarbij de verbindingen met de Amstelscheg en de Parkscheg (met onder meer het Amsterdamse Bos en de Bovenlanden) gerealiseerd kunnen worden;
  • Gebied tussen Aalsmeer en Uithoorn (85 ha).

In de Bovenkerkerpolder kan er sprake zijn van een in samenhang met elkaar te ontwikkelen gebied met als uitgangspunten:

  • groenontwikkeling in kader SGP AmstelGroen;
  • zoekgebied voor water;
  • de mogelijke doortrekking van de N522 naar de omgelegde N201.

Vergroting van natuur- en groenwaarden is aan de orde bij de realisatie van de Groene As. Dit betreft voor het onderhavige plangebied de herinrichting Amstelland, en de ontwikkeling rond Amstelveen, Aalsmeer en Uithoorn. In dit raamwerk zijn in dit gebied met name de Bovenlanden van belang.

De Amstelscheg wordt door de landbouw in stand gehouden. Mocht dit in de toekomst problemen opleveren dan moet worden gezocht naar een nieuwe groene drager. Op de lange termijn zou hier, aanvullend op de reeds bestaande plannen voor de Bovenkerkerpolder, zo'n 260 ha van functie kunnen veranderen.

Recreatie en toerisme

Toeristische speerpunten zijn de luchthaven Schiphol, de bloemenveiling in Aalsmeer, varen op de Westeinderplassen en het recreëren in het Amsterdamse Bos. Wandelen en fietsen in de Amstelscheg en de Diemerscheg wordt verder ontwikkeld. Er komen nieuwe recreatiegebieden in de Thamerpolder en in de Bovenkerkerpolder. Recreatief medegebruik in de vormen van fietsen en wandelen wordt verder ontwikkeld. De routes zijn opgenomen in het blauwgroene casco. Voor de waterrecreatie zijn van belang de doorgaande verbindingen (Amstel, Amstel-Drechtkanaal, Ringvaart Haarlemmermeer), de Westeinderplassen en de Vinkeveense plassen.

Ruimte voor water

Het water is ordenend voor de ruimtelijke ordening. De waterkwaliteit is voor natuur, recreatie en wonen van belang. In bestaand en nieuw stedelijk gebied wordt de ruimte voor water met name vergroot door de realisatie van het blauwgroene raamwerk (Amstelgroen). Een goede waterkwaliteit wordt onder andere mogelijk door meer waterberging in natuur en recreatiegebieden en in nieuw te ontwikkelen woongebieden te creëren.

Water wordt gecombineerd met wonen, natuur en recreatie. In de Bovenkerkerpolder is gekozen voor een blauwgroene inrichting (natuur en grootschalige recreatie), met een zoekgebied voor waterberging.

Behoud en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden

De regio kan worden gekarakteriseerd als een stedelijk netwerk in een typisch Hollands polderlandschap van kleine veenontginningen en grootschalige droogmakerijen. De verwevenheid van het stedelijk gebied met het open cultuurlandschap is een belangrijk kenmerk. De dynamiek in de regio vereist een ruimtelijke ontwikkeling waarbij het cultuurhistorische goed wordt ingepast.

Ten aanzien van cultuurhistorische waarden richt het streekplan zich op het behouden en versterken van de zichtbaarheid van cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied zijn diverse locaties met cultuurhistorische waarde.

Het streekplan biedt niet in alle gevallen voldoende gegevens om gemeentelijke ruimtelijke plannen aan te kunnen toetsen. Het streekplan is volgens de Wet op de Ruimtelijke Ordening een plan op hoofdlijnen. De beleidslijnen zijn bovendien door de dynamiek van het gebied en de beleidsontwikkelingen om ons heen, bewust globaal gehouden om op die manier flexibel te kunnen inspelen op toekomstige initiatieven. Als voor een goede doorwerking van het provinciale ruimtelijke beleid op een schaal van bestemmingsplannen meer gedetailleerde beleidsregels nodig zijn, zullen Gedeputeerde Staten het streekplan verder uitwerken of naderhand in de Provinciale Leidraad Ruimtelijk Beleid nadere beleidsregels opnemen.

Herziening streekplan Noord-Holland Zuid

Het Streekplan Noord-Holland Zuid is in februari 2003 vastgesteld. Sindsdien hebben enkele in het streekplan aangekondigde herzieningen en uitwerkingen plaatsgevonden. In de Evaluatienota Streekplan Noord-Holland Zuid, door Gedeputeerde Staten op 12 december 2006 vastgesteld wordt uitvoerig stilgestaan bij de beleidsresultaten op het terrein van ruimtelijke ordening in de periode 2003 -2007. De algemene conclusie is dat er in deze periode veel tot stand is gekomen en dat op een aantal onderdelen een aanpassing van het streekplan nodig is.

De voorbereiding en opstelling van zowel het Streekplan Noord-Holland Zuid als de Nota Ruimte liepen deels parallel. Hierdoor kon het streekplan inhoudelijk zoveel mogelijk op de Nota Ruimte afgestemd. Het streekplan is op de meeste punten Nota Ruimte-proof gemaakt. Bij het in mei 2005 verschijnen van de door de Tweede Kamer vastgestelde Nota Ruimte bleek het streekplan wat betreft enkele onderwerpen niet meer in lijn te liggen met het Rijksbeleid.

Er is nog een beperkt aantal punten over waarop het streekplan moest worden aangepast. De herziening omvat 13 onderwerpen:

  • Begrenzing van (het Noord-Hollandse deel van) de nationale landschappen Stelling van Amsterdam, Groene Hart, Nieuwe Hollandse Waterlinie en Arkerheem-Eemland (gedeelte De Kampen, ten oosten van de A27);
  • Begrenzing van de rijksbufferzones Amsterdam - Haarlem, Amsterdam - Purmerend, Hilversum - Utrecht en Amstelland – Vechtstreek;
  • Wijziging beschermings- en compensatieregime voor natuur en recreatie;
  • De begrenzing van het Kustfundament in het kader van het Kustveiligheidsbeleid;
  • Strandzonering en jaarrondpaviljoens
  • Aantal minimale uitgangspunten voor het locatiebeleid en perifere detailhandel;
  • De 20 Ke-contour van Schiphol;
  • Aanpassing van de ligging van de rode contouren en wijziging status rode contour;
  • Golfbaan Amstelveen;
  • Traject 380 kV leiding Randstad;
  • Ruimte voor piekberging water van 1 miljoen m3 in de zuidwestpunt van Haarlemmermeer;
  • Wijziging bedrijfsfunctie 't Plaveen;
  • Bundeling van planologische belemmeringen: voorbeeld Amstelveen-Bovenkerkerpolder-Legmeerpolders.

Van deze 13 punten is de Golfbaan Amstelveen niet meegenomen in de streekplanherziening.

Voor de Bovenkerkerpolder zijn de volgende 2 punten van belang:

Wijziging beschermings- en compensatieregime natuur en recreatie

De PEHS zoals ruimtelijk vastgesteld in het streekplan Noord-Holland Zuid, bestaat uit de door het Rijk in de Nota Ruimte bepaalde Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en door de provincie toegevoegde gebieden, die niet onder de definitie van de EHS volgens de Nota Ruimte vallen. De EHS bestaat volgens de Nota Ruimte uit bestaande natuurgebieden (waaronder bossen en gebieden die tevens een recreatiefunctie hebben), concreet begrensde natuurgebieden, beheersgebieden en robuuste verbindingen. De provinciale toevoegingen betreffen de ecologische verbindingszones en (met name) agrarische gebieden die in het kader van het programma Beheer zijn begrensd als 'ruime jas weidevogelbeheergebied'. Doel van de ecologische verbindingszones is dat natuurgebieden met elkaar worden verbonden, waardoor voor populaties van soorten grotere, duurzame leefgebieden ontstaan. Ze vormen daarom een essentiële aanvulling op de EHS. Ontwikkelingen in bestaande of nog te realiseren ecologische verbindingszones zijn mogelijk als passen binnen de doelen voor de verbinding.

Woningbouw Legmeerpolder

In de Bovenkerkerpolder en in de Legmeerpolders ten zuiden van Amstelveen is een opeenstapeling van planologische belemmeringen te constateren: stiltegebied, (P)EHS, nationale landschap, 20 KE-contour, straalverbindingen en hoogtebeperkingen luchthaven Schiphol. De provincie wil een denklijn ontwikkelen waarbij de provincie in die gevallen tot een bundeling van planologische belemmeringen komen, zover deze vallen onder de bevoegdheid van de provincie Noord-Holland of door de provincie beïnvloedbaar zijn. De provincie wil toe naar een 'eenvoudige' ruimtelijke ordening die gekenmerkt wordt door een heldere toewijzing van bepaalde functies aan locaties, zonder dat die functies/ locaties elkaar in de weg zitten gecombineerd met een heldere regelgeving.

In het noordelijk deel van de Randstad is nog steeds sprake van een grote woningbehoefte bij een achterblijvende woningproductie, mede als gevolg van tekort aan (operationele) bouwlocaties. Het aanwijzen en vervolgens tijdig ontwikkelen van nieuwe bouwlocaties blijft dus nog steeds zeer urgent. Daarom wijst de provincie het noordelijk deel van de Legmeerpolder -dat buiten de 20 Ke-contour van Schiphol is gelegen- aan tot woningbouwlocatie. De status van 'reservering woningbouwlocatie' wijzigt derhalve in 'stedelijk gebied'. Het resterende deel van de Noorder Legmeerpolder -gelegen binnen de 20 Ke-contour van Schiphol- behoudt de status van 'reservering woningbouwlocatie' zoals deze oorspronkelijk in het streekplan Noord-Holland Zuid 2003 was opgenomen. De huidige planologische status van de Bovenkerkerpolder ten zuiden van Amstelveen blijft gehandhaafd.

2.3.2 Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland (Provincie Noord-Holland, 2006)

Dit beleidskader vormt het toetsingskader ten aanzien van landschap en cultuurhistorie voor de provincie voor ruimtelijke plannen in het buitengebied, alsmede voor het gebruik bij de start van planontwikkeling. Specifiek voor de Bovenkerkerpolder wordt het behoud van kade, dijken en verkavelingspatronen voorgestaan, alsmede behoud en versterking van de interne structuur. Er dient te worden aangesloten bij de rationele indeling van de polder en van de landschappelijke kenmerken die met deze indeling samenhangen (bijvoorbeeld de hoofdrichting van wegenpatroon en waterlopen, vorm van ruimtes).

In de Bovenkerkerpolder zijn bovendien mogelijkheden voor waterberging, waarbij opgaven in de waterhuishouding kunnen worden aangegrepen om een nieuwe structuur in het landschap te ontwikkelen.

2.3.3 Concept beleidsnota Landschap en Cultuurhistorie, provincie Noord-Holland

Op 15 december 2009 heeft de provincie Noord-Holland de concept beleidsnota Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld.

Noord-Holland heeft een grote variëteit aan landschappen en een rijke cultuurhistorie. De lange ontwikkelingsgeschiedenis van de provincie is goed terug te zien in de verschillende landschappen met hun kenmerkende elementen, patronen en structuren. De historische objecten en structuren zijn uniek en geven identiteit aan het gebied: molens, stolpen, droogmakerijen, de Westfriese Omringdijk en de Stelling van Amsterdam, maar ook vele honderden archeologische vindplaatsen uit allerhande perioden. Het Noord-Hollandse landschap leeft en blijft zich voortdurend ontwikkelen.

Nieuwe functies en eisen brengen met zich mee dat de inrichting en het gebruik van het stedelijke en landelijke gebied voortdurend moet worden aangepast. Nieuwe elementen en structuren worden aan het landschap toegevoegd terwijl oude verdwijnen. Soms gaan deze ontwikkelingen ten koste van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, het 'gebiedseigene'.

De Provincie Noord-Holland wil verantwoord met het verleden omgaan en tegelijkertijd ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen. De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te koesteren en te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het basisuitgangspunt van het beleid is dan ook 'behoud door ontwikkeling'. Nieuwe ruimtelijke plannen moeten de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt hanteren. Meetpunt hiervoor is deze beleidsnota, waarin de eisen voor de gewenste ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd. Deze vernieuwde beleidsnota vervangt het in 2006 vastgestelde Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie, welke werd gebruikt als beoordelingskader voor ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen. Daarnaast bood het handreikingen en inspiratie aan gemeenten om landschap en cultuurhistorie als uitgangspunt te gebruiken bij planvorming.

In het kader van de Structuurvisie Noord-Holland en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) is het beleidskader aangepast. Het oude beleidskader is aangevuld met een aantal onderwerpen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland, te weten: aardkundige waarden, openheid en dorps-DNA. Daarnaast is gekozen voor een nieuwe indeling van de beleidsnota. Waar het beleidskader voorheen vanuit regio's was opgebouwd, is nu per landschaptype duidelijk aangegeven welke kernkwaliteiten de provincie belangrijk vindt hoe zij hierop wil sturen.

2.3.4 Provinciaal Waterplan Noord-Holland 2006-2010 "Bewust omgaan met water"

Het Provinciaal Waterplan Noord-Holland 2006-2010 geeft de uitdaging van de provincie weer om binnen provinciegrenzen voor droge voeten, schoon water en goed drinkwater te blijven zorgen. Het Provinciaal Waterplan speelt in op de ontwikkelingen die van belang zijn voor het water in Noord-Holland en bevat ook elementen die voor het plangebied relevant zijn. Het water is hierbij onderscheiden in een aantal thema's:

  • wateroverlast en watertekort: in 2015 is het watersysteem op orde. Het watersysteem voldoet aan de dan gestelde normen om pieken in de neerslaghoeveelheid op te vangen en wateroverlast te voorkomen. Voorkeur gaat vooralsnog uit naar fijnmazige maatregelen. Waar mogelijk en wenselijk voor het voorraadbeheer wordt flexibel peilbeheer toegepast;
  • waterkwaliteit: voorkomen moet worden dat de waterkwaliteit verslechterd. De waterkwaliteit moet waar mogelijk verbeterd worden als de baten hiervan opwegen tegen de kosten. Daarom worden voor alle wateren ecologische waterkwaliteitsdoelen vastgesteld. Tot die tijd worden kosteneffectieve 'altijd goed'-maatregelen uitgevoerd, die zijn gericht op:
    1. 1. het realiseren van bestaande nationale doelen en bestaande en nieuwe Europese doelen;
    2. 2. het voorkomen van verslechtering van de waterkwaliteit, het oplossen van knelpunten en het in ieder geval verbeteren van de waterkwaliteit in gebieden waar de huidige waterkwaliteit slechter is dan de waterkwaliteit in 2000.
  • grond- en drinkwater: het grondwaterbeheer is gericht op zowel duurzame beschikbaarheid van grondwater voor gebruiksdoeleinden, zoals drinkwatervoorziening en koeling en verwarming van gebouwen, als op het voorkomen van negatieve gevolgen zoals verdroging, grondwateroverlast en achteruitgang van de grondwaterkwaliteit. Verslechtering van de kwaliteit van het grondwater, bijvoorbeeld door verspreiding van verontreiniging of menging van brak- en zoetwater, mag niet plaatsvinden. De toepassing van warmte-koude opslag wordt bevorderd en ook de zorg voor afstemming tussen eigenaren en gebruikers van systemen bij intensief gebruik van de ondergrond;
  • waterbeleid in relatie tot de omgeving: het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen de eisen die de functies van het oppervlaktewater (boezem, beroepsvaart, recreatievaart, zwemlocaties, viswater en ecologische verbindingen) en de grondgebruikfuncties (natuur, stedelijk gebied, landbouw en gebieden met bijzondere waarden) stellen aan het waterbeheer. Deze functies zijn richtinggevend voor de taakstelling van waterschappen. Voor de precieze ligging van de grondgebruikfuncties wordt verwezen naar streek- en bestemmingsplannen. Het water(keringen)beheer van de waterschappen moet voldoen aaneen bepaald niveau om tegemoet te komen aan de eisen die het grondgebruik stelt aan het watersysteem. Dit wordt het faciliteringsniveau grondgebruik genoemd. Aan dit faciliteringsniveau grondgebruik liggen afspraken en normen voor het waterbeheer ten grondslag. Het gaat hierbij om het overstromingsrisico van waterkeringen, het tegengaan van wateroverlast en watertekort, het handhaven van peilen, het zorgen voor een goede waterkwaliteit en het op orde brengen en houden van watergangen.

2.3.5 Regionaal bodembeheersplan en bodemkwaliteitskaarten

Het regionaal bodembeheersplan stelt regels aan het hergebruik van grond als bodem. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit niet verslechterd. De bodemkwaliteitskaarten geven gebieden aan met vergelijkbare bodemkwaliteit waarbinnen hergebruik van grond is vereenvoudigd.

2.3.6 Provinciaal Milieubeleidsplan 2002-2006, provincie Noord-Holland, 21 oktober 2002

In het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) is het milieubeleid van de provincie uitgewerkt. De rode lijn door het plan is duurzaamheid, uitgewerkt langs drie strategische beleidslijnen:

  • duurzaam produceren en consumeren;
  • voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid;
  • verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving.

De strategische beleidslijnen zijn doorvertaald in uitvoeringsstrategieën en acties per thema. De gemeente is de aangewezen instantie om te zorgen voor de leefkwaliteit in de bebouwde omgeving. In het beperken van milieudruk op woongebieden en het bepalen van optimale duurzame inrichting (gepaard aan subsidieverstrekking) zal de provincie de gemeenten ondersteunen. De voornaamste taak van de provincie ligt in het behouden van de hoogwaardige natuur- en landschappelijke kwaliteiten in de gebieden buiten de stedelijke netwerken.

Het Milieubeleidsplan is geëvalueerd en verlengd tot september 2008.

Het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2013 is in 2009 door Provinciale Staten vastgesteld.

Ontwerp Milieubeleidsplan 2009-2013

Het doel van het provinciale milieubeleid is dat al hun activiteiten in de komende vier jaar er toe moeten leiden dat eind 2013 overal in Noord-Holland de zogeheten basiskwaliteit is bereikt. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels en hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren.

Daarbij zijn twee overkoepelende doelen gesteld:

  1. 1. het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid
  2. 2. het stimuleren van duurzame ontwikkeling in Noord-Holland voor nu en in de toekomst, zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders

In het Milieubeleidsplan zijn acht thema's opgenomen:

Afval

In de komende periode wil de provincie haar wettelijke taken en verplichtingen die zij is aangegaan voor het afvalbeheer uitvoeren. Deze bestaan vooral uit toezicht houden op het afvalbeheer van gemeenten en waterschappen. Om de handhaving effectiever te maken wil de provincie van een traditionele aanpak gericht op individuele bedrijven naar een ketenaanpak via een Frontoffice Afval en een Frontoffice Chemie. Daarnaast richt de provincie zich op de nazorg en herontwikkeling van voormalige stortplaatsen.

Bodem

De komende periode wil de provincie een actief bodembeleid voeren. Duurzaam bodemgebruik wordt daarbij steeds belangrijker. In de bodemstrategie die de provincie gaat maken speelt effectief en duurzaam bodemgebruik een belangrijke rol. Dit wil de provincie onder meer bereiken door de bodem een onderdeel te maken van ruimtelijke planvorming. Ook stimuleert de provincie bodemenergiesystemen als warmte-koude opslag en warmtewisselaars, maar wel zodanig dat de kwaliteit van de bodem behouden blijft. Via de provinciale milieuverordening gaat de provincie aanvullend op de bestaande bescherming van aardkundige monumenten ook de geomorfologie beschermen met een bepaling over de toepassing van gebiedsvreemd materiaal. In 2010 moeten alle locaties met bodemverontreinigingen die gevaar opleveren voor de mens onderzocht zijn.

Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de risico's van productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De provincie heeft nog geen volledig beeld van de risicosituaties waardoor uitvoering van haar wettelijke taken vertraging heeft opgelopen. De komende periode wil de provincie hier aan werken. De risicokaart wordt geactualiseerd, de provinciale vergunningenbestand wordt nagelopen op actualiteit en de handhaving wordt geïntensiveerd. Verder wordt gekeken naar de mogelijkheden die relatief nieuwe regelingen bieden. Om te beoordelen welke risico's de provincie in Noord-Holland wil accepteren, maakt de provincie een ruimtelijk beleidskader waarin duidelijke keuzes worden gemaakt. De provincie wil hiermee externe veiligheid verankeren in de ruimtelijke ordening. Hierbij wil de provincie ook de veiligheidsafstanden die bedrijven in acht moeten nemen vastleggen in bestemmingsplannen.

Geluid

Geluidhinder in Noord-Holland concentreert zich vooral rond Schiphol en de hoofdwegen. Om geluidhinder tegen te gaan toetst de provincie vergunningen, haar provinciale wegen, aan de normen in de Wet geluidshinder. Voor de komende periode wil de provincie de geluidhinder terugdringen en nieuwe geluidhinder voorkomen. Hiervoor voert de provincie haar Actieplan Geluid uit. Voor geluidreducering wordt gewerkt met stil asfalt, geluidschermen en geluidwallen. Het liefst wordt geluid aan de bron aangepakt.

Geur

Geurhinder was geen speerpunt in de afgelopen periode. Na geurklachten heeft de provincie een draaiboek gemaakt waarmee de branche geurhinder kan tegen gaan. De komende periode wil de provincie zich richten op de nationale doelstelling: in 2010 mogen mensen geen ernstige geurhinder meer ondervinden. Daartoe gaat de provincie haar draaiboek uitvoeren en blijft de provincie geurklachten registreren.

Lucht

Hoewel de luchtkwaliteit sterk is verbeterd, leiden de huidige niveaus van luchtverontreiniging nog altijd tot gezondheidsklachten en schade aan de natuur. De komende periode gaat de provincie aan de slag om samen met haar partners de overschrijdingen van de normen voor luchtkwaliteit ongedaan te maken en nieuwe overschrijdingen te voorkomen. Dit wordt gedaan door verder uitvoering van de RSL Noordvleugel: schoon openbaar vervoer, schone eigen wagenparken, stimuleren van duurzame brandstoffen, verbetering van stedelijke en regionale distributie en milieuzones waar geen vuil vrachtverkeer is toegestaan. Verder breidt de provincie haar luchtmeetnet uit met twee meetpunten voor monitoring van de luchtkwaliteit.

Licht en donkerte

Donkerte wordt steeds schaarser. Verlichting van wegen, kassen en 24uurs-economie zorgen voor een overvloed aan kunstlicht in de avond en de nacht. Op alle niveaus neemt de aandacht voor lichthinder toe. De wettelijke taak van de provincie richt zich tot het verlenen van vergunningen aan grote glastuinbedrijven of glastuinbouwclusters. De wettelijke normen voor de glastuinbouw worden binnenkort aangescherpt. Verder heeft de provincie de afgelopen jaren de verlichting van de provinciale wegen aangepast. De komende periode wordt bekeken of er aanvullend beleid nodig is. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het lopende Prisma project Lichtvervuiling en Donkertebescherming dat handvatten voor provincies maakt. Verder gaat de provincie door met het energiezuinig verlichten van wegen en het delen van haar kennis hierover met andere overheden in Noord-Holland. Ook maakt de provincie criteria voor energiezuinige verlichting van haar terreinen en gebouwen. In de meer donkere landelijke gebieden beschermt de provincie de oerkwaliteit donkerte. Dit komt vooral aan de orde bij plannen voor duurzame economische ontwikkeling.

Klimaat en energie

Het tegengaan van klimaatverandering is een wereldwijd doel, onder meer vastgelegd in het Kyotoverdrag en het Bali Action Plan. Naast deze mondiale richtlijnen bestaan er op Europees niveau bindende afspraken. Deze Europese klimaatdoelstellingen zijn landelijk vertaald in het programma Schoon en Zuinig. In dit programma zijn afspraken gemaakt over de vermindering van uitstoot van broeikasgassen en het gebruik van hernieuwbare energie (zon, wind, biomassa). De provincie streeft naar een productie van 430 megawatt windenergie in 2012. Verder kan de provincie bijdragen door het realiseren en stimuleren van duurzame energie, duurzame mobiliteit, energiebesparing, verminderde uitstoot van broeikasgassen, energie-innovatie en adaptie aan klimaatverandering. Met het Actieprogramma Klimaat wil de provincie de uitstoot van broeikasgassen verder verminderen. Daarnaast streeft de provincie naar een klimaatbestendige provincie.

Ten aanzien van al deze thema's gaat de provincie activiteiten uitvoeren om haar doelen te halen. Dit gebeurt middels het uitvoeringsprogramma, via vergunningen en handhaving, via subsidies en via gebiedsgerichte aanpak.

2.3.7 Milieuprogramma 2004

Het milieuprogramma 2004 is een uitvoeringsprogramma van het PMP. Aan de volgende beleidsvraagstukken wordt in het milieuprogramma de hoogste prioriteit gegeven:

  • Bodemsanering:

Gestart is met het Meerjarenprogramma Bodemsanering 2004-2009, o.a. met saneringen in het landelijk gebied, Anna's Hoeve en Masterplan het Gooi. Voortgezet wordt het programma voor sanering en herinrichting van oude gasfabriekterreinen in Alkmaar, Bussum, Haarlem, Heemstede, Hilversum, Purmerend en Zaanstad. Na sanering zullen deze terreinen een woon- en/of werkbestemming krijgen. Dit is bijzonder omdat vrijkomende grote locaties in stedelijk gebied schaars zijn.

  • Uitvoering baggerprogramma's:

Verwijdering van 36 miljoen m³ bagger (=ruim 100 Arena-stadions vol) in 2020. Gestart is met onder andere de uitvoering Baggerprogramma Noord-Hollandse vaarwegen tot 2008 met de aanpak van de knelpunten in de Haarlemmerringvaart bij Cruquius (Heemstede) en Hillegom en in het Noord-Hollands kanaal bij de Nelson Mandelabrug te Alkmaar. Verder wordt medio volgend jaar de baggerwerkzaamheden in de Amstel bij Uithoorn afgerond. Verder wordt het Informatiepunt Baggerspecie Noord-Holland opgericht waarin verschillende vaarwegbeheerders hun baggeracties op elkaar afstemmen. Verder komen er ervaringsprojecten voor verwerking en hergebruik van (ernstig) vervuilde bagger.

  • Regie handhaving:

Onder regie van de provincie is een gezamenlijk traject verbetering (milieu)handhaving van o.a. gemeenten, waterschappen, politie en rijksinspecties ingeslagen. Daarop aansluitend starten volgend jaar de voorbereidingen voor een beperkt aantal regionale milieudiensten in Noord-Holland.

  • Duurzame energie:

2 megaton CO2-reductie, te vergelijken met een rij vrachtwagens van Amsterdam naar Parijs. En realisatie van 2,5% energie uit duurzame bronnen waarvan minimaal 200 MW uit windenergie in 2007. Dit betekent schone stroom voor 140.000 huishoudens, een stad van circa 300.000 inwoners.

  • Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS):

Gedeputeerde Staten gaan de aanleg van de provinciale ecologische hoofdstructuur versnellen. Tot 2008 gaat de provincie voor 25 miljoen euro aan grond aankopen en inrichten als natuurgebieden. Aansluitend zal de provincie het particulier natuurbeheer krachtig stimuleren.

Naast de reguliere ecologische verbindingen gaat de provincie drie robuuste natuurzones ontwikkelen: de Noordboog/Wieringerrandmeer. Van Kust tot Kust in Noord-Holland Midden en de Natte As in de Vechtstreek.

2.3.8 Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan, 2007

Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan maakt de keuzes van de provincie duidelijk op het gebied van verkeer en vervoer. Er staat in welke maatregelen zij in de periode 2007-2013 wil uitvoeren en wat zij van andere partijen verwacht.
Daarnaast geeft het stuk aan hoe de provincie wil omgaan met de effecten van verkeer en vervoer op veiligheid, milieu, economie, ruimtelijke kwaliteit, natuur en landschap en water.

De provincie is volgens de Planwet verkeer en vervoer verplicht een Verkeers- en Vervoersplan te maken. De essentiële onderdelen uit het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan, de Nota Mobiliteit uit 2006, moeten daarin zijn verwerkt. Bovendien vereist de Planwet dat gemeenten de essentiële onderdelen die de provincie in haar Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan formuleert, in hun beleid en maatregelen overnemen. De provincie kan, indien zij dat wenst, uitvoering van de essentiële onderdelen van gemeenten afdwingen.

Het doel van het beleid is eenvoudig samen te vatten met het motto 'vlot en veilig door Noord- Holland'.
Lopende plannen voor verbetering van de infrastructuur worden verder ontwikkeld en waar mogelijk verwezenlijkt. Omdat alleen met de uitbreiding van weginfrastructuur de groei van het autogebruik niet is bij te houden, worden ook andere beleidsonderdelen geïntensiveerd. De bedoeling is dat het totaal van netwerken - auto, openbaar vervoer, fiets - efficiënter wordt gebruikt en alternatieven voor het autogebruik worden gestimuleerd, zodat er meer keuzemogelijkheden ontstaan.

Er zijn 7 speerpunten geformuleerd waarop extra inspanningen zullen worden geleverd:

  • Anders betalen voor mobiliteit:

De provincie wil in Noordvleugelverband in 2010 een systeem van beprijzen invoeren in een gebied rond Amsterdam. Door mensen te stimuleren bewustere vervoerskeuze te maken, wil de provincie de bereikbaarheid bevorderen. Beprijzen is geen maatregel die op zichzelf staat, maar moet samengaan met investeringen in Openbaar Vervoer, P&R en infrastructuur. Het mag niet zo zijn dat automobilisten betaald in de file staan. De provincie vindt dan ook dat we de opbrengsten van beprijzing moeten gebruiken om het “eigen” regionale verkeers- en vervoerssysteem te verbeteren. De provincie stelt verder de tarieven van de OV-chipcard en weggebruik vast.

  • Ketenmobiliteit en mobiliteitsmanagement:

Bij ketenmobiliteit gaat het om het combineren van de diverse netwerken (fiets, OV, auto) in een reis. De combinatie moet zo soepel mogelijk zijn en goed op elkaar aansluiten. De provincie ontwikkelt initiatieven op dit terrein zoals bijvoorbeeld de betere afstemming tussen trein- en busvervoer en meer en beter bereikbare P&R(park & ride)-plaatsen, waar reizigers hun auto kunnen parkeren en op het OV kunnen overstappen.

  • Impuls fiets:

De fiets is het schoonste, gezondste, duurzaamste en in de stad snelste vervoermiddel. Daarom wil de provincie bekijken op welke wijze fietsers materieel en immaterieel meer beloond kunnen worden. De provincie wil ook de fietsverbindingen verbeteren en een fietsplanner ontwikkelen. De fiets is de optimale schakel naar een OV-knooppunt. De provincie wil de stallingmogelijkheden bij deze knooppunten verbeteren en de OV-fiets voor het natransport stimuleren. Bovendien moeten fietsroutes opgenomen worden in routeplanners.

  • Hoogwaardig openbaar vervoer:

De provincie wil zwaar inzetten op hoogwaardig openbaar vervoer (snel, frequent en comfortabel), omdat de overtuiging bestaat dat hiermee veel te winnen valt. De provincie werkt aan een samenhangend vervoerssysteem van hoge kwaliteit voor het noordelijk deel van de Randstad.

  • Verkeersmanagement en ICT:

ICT-ontwikkelingen maken het mogelijk, dat er reisinformatie komt die voor iedereen overal en altijd beschikbaar is, thuis en onderweg. Voor auto, openbaar vervoer, fiets en alle combinaties daarvan. Navigatiesystemen moeten routes adviseren, die het optimaal benutten van alle netwerken tezamen verbeteren en ongewenst sluipverkeer voorkomen.

  • Aanpak goederenvervoer:

Het goederenvervoer groeit veel sneller dan het personenvervoer. De ontwikkeling van het Kwaliteitsnet Goederenvervoer (weg, spoor, water) draagt bij aan de efficiëntie van het vrachtverkeer. De provincie stimuleert en faciliteert initiatieven van marktpartijen, die duurzame oplossingen bieden voor het goederenvervoer.

  • Ruimtelijke ontwikkelingen:

De bereikbaarheid met openbaar vervoer en per auto is een belangrijke randvoorwaarde voor nieuwe woon- en werklocaties. Dat betekent o.a. dat er vooraf al garanties zijn voor de realisatie van stations en buslijnen.

De provincie streeft bij de ontwikkeling van haar infrastructuurbeleid een zorgvuldige inpassing na en investeert in milieu, ecologie en ruimtelijke kwaliteit bij aanleg van infrastructuur. Naast de wettelijke verplichte instrumenten zoals MER, worden zogenaamde beeldkwaliteitsplannen opgesteld ter behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in een dynamische omgeving.

2.3.9 Regionaal Verkeers- en Vervoersplan Stadsregio Amsterdam, december 2004

Het Stadsregio Amsterdam heeft eind 2004 het Regionaal Verkeers- en Vervoerplan (RVVP) voor de regio vastgesteld. Het RVVP is het beleidskader voor het verkeer- en vervoerbeleid in de regio en geeft de visie van de regio op mobiliteitsvraagstukken. Het is richtinggevend voor de uitvoering van het openbaar vervoer (exploitatie, RegioNet), voor de aanleg en verbetering van infrastructuur (GDU/BDU) en voor verhoging van de verkeersveiligheid (Duurzaam Veilig). Onderdeel van het RVVP is een uitvoeringsprogramma waarin de verantwoordelijkheden ten aanzien van beleid en uitvoering van projecten zijn vastgelegd. Het RVVP is door het Stadsregio Amsterdam gemaakt in samenspraak met gemeenten, andere overheden en een aantal betrokken belangenorganisaties. Het nieuwe RVVP is door alle 16 ROA-gemeenten goedgekeurd. Het Stadsregio Amsterdam heeft verschillende corridorstudies verricht waarvan hier van belang de Openbaar vervoerscorridor Amstelveen-Uithoorn (COVAU). Deze verkennende studie richt zich op de toekomstige kwaliteit van het openbaar vervoer tussen Amstelveen en Uithoorn. Hieruit is gebleken dat een tweetal opties voor een HOV buslijn mogelijk zijn: via de Bovenkerk/Zijdelweg of via het spoortracé. De provincie heeft de volgende fase van de COVAU studie waaruit blijkt welke van de 2 varianten gekozen wordt. Een eventuele toekomstige doortrekking van de Amstelveenlijn naar Schiphol Oost en Schiphol Plaza via de verlengde Beneluxbaan is een toekomstige optie die open moet blijven staan. Tevens is vanuit het RVVP het busstation Amstelveen, als belangrijk onderdeel van het Stadshart, een aandachtspunt. Het busstation is als regionaal OV knooppunt van een aantal hoog frequente RegionNet lijnen waarvoor op de aanvoerroutes voorzieningen ten behoeve van een betrouwbare en snelle doorstroming gewenst zijn.

2.3.10 Waterbeheerplan AGV, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, 2006-2009

De voorloper van dit Waterbeheerplan is het Waterbeheersplan AGV 2000-2004.

Het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) zorgt voor water in het eigen beheergebied.

Het Waterbeheerplan van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) voor de jaren 2006 t/m 2009 beschrijft wat AGV de komende vier jaar wil gaan bereiken, en op welke manier.

De essentie van het Waterbeheerplan (WBP) is dat AGV de planperiode gaat gebruiken om door te gaan met het realiseren van 'droge voeten en schoon water op peil' en ook om een omschakeling te gaan maken naar een nieuwe manier van werken: Dat wil zeggen:

  • het implementeren van de Europese Kaderrichtlijn Water, die in 2000 van kracht is geworden en sterke invloed heeft op alles wat met waterkwaliteit te maken heeft;
  • het op de rol zetten van akties die nodig zijn om verwachte klimaatveranderingen en daarmee gepaard gaande wateroverlastproblemen het hoofd te kunnen bieden (gericht op het nakomen van de afspraken uit het nationaal Bestuursakkoord Water in 2015);
  • een nieuwe benadering van de afvalwaterketen, waarbij het uitgangspunt is: die maatregelen treffen in de afvalwaterketen, die het meest kosteneffectief zijn voor het realiseren van de watersysteemdoelen.

In het WBP wordt geen gedetailleerd overzicht van maatregelen voor de hele planperiode gegeven, maar het WBP is een doelstellingsgericht plan op hoofdlijnen, met een jaarlijks voortgangsverslag en update van maatregelen.

Het Waterbeheerplan heeft tot doel:

  1. 1. het formuleren van doelstellingen voor het watersysteem en de zuiveringstaken binnen de afvalwaterketen voor 2009, met een doorkijk naar 2015;
  2. 2. het vaststellen van een samenhangende, duurzame en integrale strategie om - meestal gezamenlijk met andere partijen - de doelen te realiseren;
  3. 3. het vaststellen van de daarvoor benodigde middelen;
  4. 4. het communiceren met partners in het waterbeheer over het beleid en de maatregelen die nodig zijn om de doelen te realiseren, door het waterschap zelf en/of door anderen.

Hoofddoelen voor het watersysteem

Bescherming tegen hoog water:

AGV wil veiligheid blijven bieden tegen overstroming volgens de normen. De volgorde van aanpak van knelpunten gaat AGV meer dan in het vorige plan baseren op risico's. zoals de kans op en verwachte schade bij een overstroming. Bovendien richt AGV zich bij de aanpak niet alleen op het versterken van dijken, maar op het vinden van een optimale mix met aanvullende maatregelen. Dit kan de aanleg van extra 'binnendijken' zijn, het tijdelijk stopzetten van gemalen, of het inzetten van polders voor extra waterberging. Ook komt er een intensievere handhaving op activiteiten die schade kunnen veroorzaken aan dijken. Voor AGV betekent Bescherming tegen hoog water niet het alleen op orde brengen van waterkeringen, maar het zoeken naar en uitvoeren van een optimale mix met aanvullende maatregelen zoals inzet van compartimentering.

Beheer van waterkeringen:

AGV beheert de waterkeringen. In het Waterbeheerplan staat hoe het AGV dit beheer wil laten voldoen aan de veiligheidsnorm. Het Waterbeheerplan heeft ook de status van Beheersplan Waterkeringen. De verplichte onderdelen van het Beheersplan Waterkeringen, zoals aangegeven in de Verordening Waterkering West-Nederland en de Wet op de Waterkering, zijn opgenomen in dit Waterbeheerplan.

Waterpeilen:

AGV wil de waterpeilen optimaal afstemmen op de uiteenlopende wensen van verschillende betrokkenen. Dit zijn gebruikers van het water of van het aanliggende land. Nieuw ten opzichte van het vorige plan is dat AGV streeft naar grotere peilgebieden. Deze kunnen efficiënter worden beheerd dan kleine peilgebieden, omdat het beheer minder versnipperd is.

Peilverlaging zal niet meer vanzelfsprekend volgen op de daling van het maaiveld. AGV werkt samen met provincies en andere partners aan een langetermijnvisie voor het veenweide gebied. Daarin zijn de mogelijkheden van het watersysteem randvoorwaarde voor de functies in het gebied, in plaats van andersom.

Waterberging en - afvoercapaciteit:

In 2015 moet de bergings- en afvoercapaciteit van het watersysteem op orde zijn, zodat er een goede voorbereiding bestaat op de gevolgen van de klimaatveranderingen. Dat wil het AGV doen door het baggeren van watergangen, het creëren van extra ruimte voor water en het tegengaan van illegale dempingen. De bouwwerken moeten in orde zijn en het AGV wil waterakkoorden afsluiten met andere waterbeheerders. Het AGV werkt op dit gebied ook samen met partners. Het Nationaal Bestuursakkoord Water is hierbij uitgangspunt.

Grondwater:

Het AGV heeft kennis van en ervaring met grondwater, doordat de uitvoerende organisatie Waternet het grondwaterbeheer voor Amsterdam verzorgt. Het AGV

adviseert gemeenten over grondwater en is in stedelijke waterplannen medeopsteller van beleid. De komende jaren zal grondwater nadrukkelijker en explicieter meewegen in de planvorming. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor stedelijk grondwater en de provincies voor het diepe grondwater bij de provincies.

Ecologische en chemische toestand:

Het waterschap wil zorgen voor ecologische gezonde watersystemen. Een goede chemische waterkwaliteit is daarbij een randvoorwaarde. Deze verzorgt het AGV zelf. Tot voor kort was dit streven vrijblijvend.

Europese wetgeving (bijvoorbeeld de KRW) maakt een goed resultaat vanaf 2015 verplicht. Dus het AGV zal in de jaren 2006-2009 veel energie stoppen in het formuleren van nieuwe ecologische doelstellingen voor oppervlaktewateren, maatregelen en monitoringsystemen.

Verder blijft het AGV afvalwater zuiveren, vervuilingsbronnen aanpakken, wateren baggeren en oevers natuurvriendelijk inrichten. Het AGV verleend voorwaardelijk vergunningen voor lozingen en ziet toe op de handhaving van regels. Ook zal het AGV andere partijen blijven stimuleren om maatregelen ten nemen om het water gezond te maken.

Vaarwegbeheer:

Het waterschap zorgt dat de eigen vaarwegen (zoals kanalen en riviertjes diep genoeg zijn en dat het scheepverkeer vlot verloopt.

Recreatieve mogelijkheden en cultuurhistorie:

Recreatie en cultuurhistorie behoren niet tot de kerntaken. Toch wil het AGV vanuit klantvriendelijk oogpunt zoveel mogelijk rekening houden met recreatieve gebruiksmogelijkheden. De cultuurhistorische waarden wil het AGV zoveel mogelijk behouden, omdat het voortbestaan van cultureel erfgoed zeer belangrijk wordt gevonden.

Hoofddoel voor afvalwaterketen

Inzameling van afvalwater:

De komende jaren wil het waterschap veel intensiever samenwerken met gemeenten bij het inzamelen van afvalwater. AGV biedt gemeenten aan om het beheer van het rioolstelsel voor hen uit te voeren. Het is voor het AGV een voordeel om zoveel mogelijk grip te krijgen op het zuiveringsproces. Om dezelfde reden wil AGV ook het aantal grote lozers zo goed mogelijk in het vizier krijgen. Daarom biedt AGV gemeenten ook aan de vergunningverlening voor lozingen te verzorgen en de handhaving hierop uit te voeren.

Duurzame behandeling van afvalwater:

Het waterschap zuivert afvalwater met zo goed mogelijke zuiveringstechnieken. Het waterschap richt zich hier op de hele afvalwaterketen, niet op delen van het proces. Daarbij wordt samen met gemeenten gezocht naar de optimale combinatie van maatregelen in het rioolstelsel en bij de zuivering. Hierbij zijn de uitgangspunten: een eerlijke verdeling van de kosten en zo laag mogelijke lasten voor de burger.

Aanpak van lozingen en riooloverstorten:

Het gezuiverde afvalwater mag geen problemen veroorzaken in het watersysteem. Dat geldt ook voor riooloverstorten en ongezuiverde lozingen.

AGV wil graat een beter inzicht in meer verontreinigende stoffen en de lozing daarvan verminderen met meer typen maatregelen. Hierbij wordt gestreefd naar samenwerking met gemeenten en biedt het waterschap haar expertise aan.

2.3.11 Watergebiedplan Westeramstel, 2005

Het AGV/DWR is verplicht om eens in de tien jaar de peilbesluiten te herzien. Deze gelegenheid is door AGV/DWR aangegrepen om het hele watersysteem van Westeramstel door te lichten en in kaart te brengen. De Bovenkerkerpolder is een droogmakerij, ingericht eind negentiende eeuw,na de afronding van de vervening van de polders. De Bovenlanden in de Bovenkerkerpolder zijn nooit verveend en ligt daardoor ook wat betreft maaiveld aanzienlijk hoger dan de overige polders. Op basis van de kennis van het watersysteem en de knelpunten die door betrokkenen zijn aangegeven, zijn gericht maatregelen voorgesteld. Van de maatregelen is aangegeven wat de effectiviteit is ten aanzien van het oplossen van knelpunten.

Het watergebiedsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • peilbesluit;
  • waterinrichtingsplan;
  • richtlijnen voor beheer- en onderhoud.

Een peilbesluit vormt een belangrijk deel van het watergebiedsplan. In een peilbesluit wordt de hoogte van de waterstanden in het plangebied vastgelegd. Een belangrijk gegeven is hierbij de drooglegging in relatie tot het grondgebruik.

Een ander onderdeel van het watergebiedsplan is het waterinrichtingsplan. Hierin wordt naar het bestaande en gewenste watersysteem gekeken. Maatregelen worden hierin voorgesteld om de peilen en peilgebieden volgens het peilbesluit te kunnen handhaven en overige verbeteringen in het watersysteem aan te brengen (o.a. ter verbetering van de waterkwaliteit).

In de richtlijnen voor beheer- en onderhoud worden activiteiten voorgesteld om het beoogde watersysteem goed te kunnen laten functioneren en deze in stand te houden.

2.3.12 Intergemeentelijke gebiedsvisie, oktober 2000

De intergemeentelijke gebiedsvisie is opgesteld door de gemeenten Haarlemmermeer, Aalsmeer, Uithoorn, Amstelveen en Ronde Venen. De directe aanleiding voor het opstellen van de IGGV is de omlegging van de N201 op het grondgebied van de betrokken gemeenten. Centrale opgave is het creëren van een meerwaarde voor de leefbaarheid, het milieu en de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied.

In de IGGV is aangegeven dat duurzaamheidsthema's zoals water, energie, mobiliteit, natuur, landschap en meervoudig grondgebruik belangrijke aspecten zijn bij de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen. Over het bedrijventerrein Noorder Legmeerpolder wordt in de IGGV het volgende gezegd: “Te ontwikkelen locatie gekoppeld aan de verlegging N201 in gemeente Amstelveen. Tot 2010 voornamelijk transformatie akkerbouw naar bedrijven; daarna volgt transformatie van glastuinbouwgebied naar bedrijventerrein. Gelet op type bedrijventerreinen Oosteinderpolder Noord, zal de Noorder Legmeerpolder zich vooral dienen te onderscheiden door de vestiging van meer grootschalige, lokale bedrijvigheid. Bruto oppervlak ongeveer 80 ha”.

De bestaande landschappelijke structuur vormt de basis voor het ruimtelijke raamwerk ten behoeve van de lange termijnontwikkeling. Dit “groenblauwe raamwerk” bestaat uit het geheel van structuren en gebieden, waaronder groengebieden, dijken met bebouwingslinten en hoofdwaterlopen.

Versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische structuren en waarden dient binnen ruimtelijke ontwikkelingen te worden vormgegeven.

Aan de hand van de bestaande landschappelijke structuur is in het IGGV een groenblauw raamwerk geformuleerd op drie schaalniveaus, dat als maatgevende factor moet worden gezien voor verdere invulling. Op het hoogste schaalniveau (eerste orde) wordt het raamwerk gevormd door de boezemlanden langs de ringvaart, de Amstel, grote vlakken van het Amsterdamse bos en de Westeinder- en Vinkeveense plassen. Deze structuur dient verder te worden versterkt.

Een schaalniveau lager (tweede orde) worden dwarsverbindingen tussen de boezems aangelegd als groenblauwe strips van 200 meter. Naast een bedding voor blauwe en groene functies, vormen deze robuuste strips het ontwikkelingskader voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen als uitwerking van het parkstad principe. In de strips wordt voorzien in groen en water voor natuur en recreatie, en buitenplaatsen met bebouwing in lage dichtheden als kostendragers.

De elementen van de derde orde zijn de lange lijnen in de polders. Over het algemeen zijn deze ruimtelijk structurerende elementen noord-zuid gerichte ontginningsassen met oude bebouwingslinten, hoofdtochten en verschillende dijken, te ontwikkelen als recreatieve en ecologische verbindingen.

2.3.13 AmstelGroen Gebiedsperspectief, provincie Noord-Holland, september 2002

In deze notitie wordt aangegeven waar en hoe in het zoekgebied ten zuiden van Amsterdam 550 ha nieuw recreatief strategisch groen kan worden gesitueerd.

In december 1998 heeft de Tweede kamer besloten de VINEX te actualiseren. In deze actualisering, - de VINAC - , is opgenomen dat er, gekoppeld aan de nieuwe verstedelijkingsopgave 2005-2010, in de provincie Noord-Holland ruim 1.000 ha multifunctioneel groengebied zal worden aangelegd. Aan de zuidzijde van Amsterdam betreft dit het Strategisch Groenproject AmstelGroen, waarvoor in totaal 550 ha beschikbaar is. Binnen deze 550 ha is een verdeling aangegeven in 480 ha vlakgroen en 70 ha ten behoeve van recreatieve verbindingen.

Het AmstelGroen vormt een aanvulling op het bestaande aanbod van recreatief groen aan de zuidflank van Amsterdam en draagt bij aan de oplossing van de grote recreatieve tekorten in de noordflank van de Randstad. Verbetering van de recreatieve verbinding van de bestaande Strategische Groenprojecten Haarlemmermeer-West en Vechtstreek is een belangrijk aandachtspunt.

2.3.14 Toekomst Amstelland; "Amstelland, een nieuw verbond tussen stand en land" (Stuurgroep Amstelland, 2004)

Afspraken over de toekomstige ontwikkeling van het Amstelland zijn vastgelegd in het document "Toekomst Amstelland, een nieuw verbond tussen stad en land".

Op initiatief van de gemeente Amsterdam is in 2002 dit project opgestart en aangestuurd door de stuurgroep Amstelland (gemeenten Amstelveen, Ouderamstel, Abcoude, De Ronde Venen, Uithoorn en Amsterdam). De uitgangspunten van de Visie betreffen:

  1. 1. het behoud van de kwaliteit van het cultuurhistorisch landschap. Dit uitgangspunt legt beperkingen op aan de bedrijfsvoering door de agrariërs en aan het recreatief medegebruik;
  2. 2. binnen de genoemde 'grenzen' van uitgangspunt 1 zijn onderhoud en verbetering van het gebied door de agrarische bedrijven de aangewezen weg om de waarde van het gebied te onderhouden en te verbeteren. Naast het organiserend vermogen van de agrariërs is een nieuw overheidsinstrumentarium nodig waardoor de boeren een inkomen ontvangen voor geleverde 'groene' beheerdiensten aan het landschap;
  3. 3. de discussie over de waterhuishouding dient te worden gekoppeld aan het vaststellen van de visie op de toekomst van het Amstelland om langdurige onzekerheid te vermijden. Voorlopig is het belangrijkste dat zoekgebieden voor water worden vrijgehouden. Verder dient een inkomensregeling te worden getroffen voor waterdiensten;
  4. 4. de beleving van het Amstelland kan worden verveelvoudigd zonder de grenzen te overschrijden die gesteld worden door de structuur, de rust en het agrarisch gebruik. Dat kan door de randen toegankelijker te maken, door meer mogelijkheden te scheppen voor wandelen, fietsen en varen en door de informatievoorziening te verbeteren;
  5. 5. de economische houdbaarheid van het agrarische landschap binnen de genoemde 'grenzen' van uitgangspunt 1 is gebaat bij verbreding van de functies van het landelijke gebied. De versterking van de recreatieve functies biedt de ondernemers, agrariër of niet, een goede kans op geleidelijke transformatie naar de dienstverleningseconomie;
  6. 6. het karakter en het grondgebruik van de grote open polders worden niet wezenlijk aangetast en de kwalitatieve ruimtelijke 'toevoegingen' gericht op recreatie en waterhuishouding worden gedaan in de randen van het gebied;
  7. 7. de ruimtelijke regelgeving en het grondbeleid in het Amstelland dienen te worden aangepast aan de behoefte om te investeren in het medegebruik van het gebied en de kwaliteit van het landschap.

2.3.15 Beleidsplan "Kiezen voor Amstelland"; aanpassing basisplan (Groengebied Amstelland, 2002)

In de nota "Kiezen voor Amstelland" is het beleid voor de inrichting van het groengebied Amstelland geactualiseerd ten opzichte van het Basisplan Amstelland 1980. Belangrijk uitgangspunt is de ontwikkeling van het groengebied tot een aantrekkelijk cultuurlandschap, met veel ruimte voor natuur, waarbij de recreatiemogelijkheden zich met name richten op de behoeften van bewoners van het aangrenzende stedelijke gebied.

Voor de Amstelscheg ligt het accent op de openheid van het weidegebied, waarbij behoud en ontwikkeling van de aan water en natte gronden gebonden natuur een belangrijke rol heeft. Specifiek voor Wester Amstel Zuid is een beperking van de oppervlakte als vrij toegankelijk in te richten gebied opgenomen (rondom de sporthal aan de Langs de Akker) ten gunste van het agrarisch gebied.

2.3.16 Strategische visie Recreatiegebieden (Recreatie Noord-Holland NV, 2006)

De "strategische visie Recreatiegebieden" biedt een denkraam aan de hand waarvan besturen van recreatieschappen, samen met recreanten en ondernemers, lijnen kunnen uitzetten voor de toekomst van recreatiegebieden. Er is sprake van een veranderende positionering van recreatiegebieden, waarbij een grotere gerichtheid op de omgeving (stad en landelijk gebied), ontwikkeling naast beheer en een grotere klantgerichtheid voorop staat. Dit betekent ook een nieuwe balans tussen het openbare, laagdrempelige karakter van recreatiegebieden en ruimte voor commerciële activiteiten.

2.3.17 Beleidsnota Een Goede plek voor Ieder bedrijf, april 2005

Deze nota bevat het nieuwe locatiebeleid. Als zodanig vervangt deze nota zowel de uit 1994 daterende beleidsnota Het Juiste Bedrijf op de Juiste Plaats als het beleid ten aanzien van grootschalige en perifere detailhandelsvoorzieningen (GDV- en PDV-beleid) en het beleid ten aanzien van andere grootschalige voorzieningen.

De beleidsnota werkt het locatiebeleid uit de Nota Ruimte op provinciaal niveau uit. het gaat er om op regionaal niveau voldoende en gedifferentieerde vestigingslocaties te bieden voor grootschalige activiteiten met economische gevolgen. Dit zijn bedrijven, kantoren en voorzieningen (inclusief detailhandel, attractieparken en andere vrijetijdsvoorzieningen, onderwijs, zorg, welzijn en andere specifieke voorzieningen.

2.3.18 Beleidsregel Ruimte voor Ruimte in Noord-Holland, september 2007

Een ruimte voor ruimte regeling in de zin van deze beleidsregel is gericht op een aantoonbare en duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied zowel op de te saneren locatie (via sloop en herinrichting) als op de compensatielocatie door sloop van landschappelijk storende en/of niet passende bebouwing of functies en een bestemmingswijziging van de hierbij betrokken gronden. Ruimte voor ruimte levert dus per saldo een ruimtelijke winst op via:

  • Een landschappelijke winst op de oude locatie door de sloop en eventuele herinrichting;
  • een versterking van de beeldkwaliteit op de nieuwe locatie door een goede keuze van de aard en de omvang van de bebouwing.

Als tegenprestatie krijgt de initiatiefnemer respectievelijk de gemeente planologische medewerking voor nieuwbouw van woningen aansluitend aan bestaand stedelijk gebied in het gebied of - indien blijkt dat dit niet mogelijk of wenselijk is - ter plaatse van de saneringslocatie.

De beleidsregel Ruimte voor Ruimte is een uitwerking van het streekplanbeleid (Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord en Partiële herziening streekplan Noord-Holland zuid). Daarin is deze regeling reeds aangekondigd. Er is weliswaar een geldend toetsingskader Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) maar VAB richt zich primair op hergebruik van agrarische bebouwing en biedt geen mogelijkheden om verrommeling van het landschap aan te pakken. Daarom is een Ruimte voor Ruimte regeling van belang. In ruil voor sloop van storende bebouwing of functies kunnen aan de rand van het stedelijk gebied of in tweede instantie ter plaatse een of meer compensatiewoningen worden gebouwd. Eis is wel dat er een aantoonbare ruimtelijke winst ontstaat.

De beleidsregel is vastgesteld als kader voor provinciale medewerking aan extra woningbouwmogelijkheden in het landelijk gebied aan de rand van stedelijk gebied of in tweede instantie ter plaatse als compensatie voor sloop van storende bebouwing of functies. De hoeveelheid compensatiewoningen is niet tevoren vastgelegd maar wordt bepaald aan de hand van een transparante exploitatieopzet. De provincie beoordeeld deze exploitatieopzet voordat medewerking kan worden gegeven. Ook de kwaliteitswinst zowel op de saneringslocatie als op de compensatielocatie moet worden gegarandeerd door middel van een beeldkwaliteitsplan. Wederzijdse rechten en plichten van initiatiefnemers en gemeente moeten worden vastgelegd in een ruimte voor ruimte overeenkomst.

2.4 Gemeentelijk Beleid

Hieronder volgt het beleid van de gemeente vanuit beleidsnota´s en besluiten. Met dit gemeentelijk beleid wordt rekening gehouden in dit bestemmingsplan.

Voor het gemeentelijk beleid zijn de volgende nota´s van belang:

  • Toekomstvisie Amstelveen 2020+ van 2001;
  • Landschapsplan, mei 1994;
  • Ruimte voor groen: Groenstructuurplan voor Amstelveen 2008-2018;
  • Woonvisie, februari 2005;
  • Nota Fiets 2006-2015, maart 2006;
  • Detailhandelsnota 2008-2012, maart 2008;
  • Nota economisch beleid, maart 2004;
  • Notitie speelruimtebeleid, juni 2003;
  • Energiebeleidsplan 2009-2012, mei 2009;
  • Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014;
  • Nota´heroriëntatie gemeentelijk sportbeleid 2004 – 2009´, juli 2004;
  • Nota ondergronds bouwen, maart 2005;
  • Gemeentelijk steigerbeleid Amsteloevers, juli 2005;
  • Parkeernota 2005-2010, maart 2005;
  • Evenementennota, Uitvoeringskader 2009-2013;
  • Actieplan luchtkwaliteit Amstelveen 2007-2015, augustus 2007;
  • Deelnota Hogere Waarde, november 2007
  • Nota Duurzaam Bouwen, naar duurzame bouwresultaten 2007-2012;
  • Nota hobbymatig en bedrijfsmatig houden van paarden en het oprichten van paardenbakken, juli 2006;
  • Stedelijk Waterplan, maart 2008;
  • Parkeernota 2005-2010, maart 2005;
  • Nota Vrijkomende agrarische Bedrijfsbebouwing, maart 2005;
  • Nota (fietsen-)bergingen in voortuinen, september 2008;
  • Erfgoedverordening 2008 Gemeente Amstelveen.

2.4.1 Toekomstvisie Amstelveen 2020+ van 2001

De Toekomstvisie Amstelveen 2020+ (december 2001) moet als richtsnoer dienen voor het gemeentelijk handelen in de eigen stad en voor de standpuntbepaling van de gemeente in bestuurlijke besluitvormingsprocessen op regionale en landelijke schaal. De ontwikkeling van deze visie is in 1996 gestart. Deze visie legt de opvattingen van het college vast over de gewenste toekomstige ontwikkelingen van Amstelveen.

In de Toekomstvisie worden twee hoofdthema´s behandeld:

  1. 1. Samenleving:

Onder dit hoofdthema vallen verschillende facetten: bevolking, huisvesting,

voorzieningen, economie, recreatie, cultuur en verkeer.

  1. 2. Ruimte:

De ruimte in en rondom Amstelveen is de plek waar de samenleving functioneert.

Vandaar dat aan de ruimtelijke inrichting hoge eisen worden gesteld.

Voor de thema´s samenleving en ruimte zijn kernopgaven opgesteld. De kernopgaven ruimtelijke inrichting beslaan de volgende punten:

  • Samenhangende ontwikkeling A9-zone;
  • Versterken woningvoorraad;
  • Voorzieningen zowel concentreren als spreiden;
  • Karakteristiek Amstelscheg behouden;
  • Bovenkerkerpolder op korte en lange termijn verschillend;
  • Noorder Legmeerpolder op korte en lange termijn verschillend;
  • Benutten ontwikkelingsimpuls vanuit veiling.

Samenhangende ontwikkeling A9-zone:

In de A9-zone worden oplossingen gezocht voor de toenemende ruimtevraag vanuit verkeer (toenemende drukte op de A9, Zuidtangent, eventuele doortrekking Noord-zuidlijn). In samenhang daarmee wordt gezocht naar mogelijkheden ter versterking van de dienstenstructuur. De schaarse ruimte vraagt daarbij om innovatieve combinaties van functies en een intensief ruimtegebruik. Het image van de A9 zone wordt positief beïnvloed door de nabijheid van Schiphol en de Zuidas.

Versterken woningvoorraad:

De gemeente beoogd de kwaliteit en kwantiteit van de bebouwing te verhogen aan de hand van enerzijds de herstructureringsopgave in bestaand stedelijk gebied en anderzijds een weloverwogen groei van nieuwe uitbreidingslocaties

Versterken voorzieningenaanbod:

Een goed voorzieningen aanbod is bevorderlijk voor de leefbaarheid in de Amstelveense wijken en buurten. Daarom wil de gemeente actief inzetten op een flexibel en multifunctioneel voorzieningenaanbod van hoge kwaliteit. Dit aanbod bevat een breed pakket aan voorzieningen op de gebieden welzijn, (gezondheids)zorg, onderwijs, kinderopvang, sport en recreatie. In het plangebied wordt vooral aandacht besteed aan de verbetering of vernieuwing van de schoolgebouwen eventueel in combinatie met kinderopvang en naschoolse opvang. Dit wordt ook wel het PIA-project genoemd.

Karakteristiek Amstelscheg behouden:

De specifieke kwaliteiten van de Amstelscheg met zijn open veenweidelandschap worden versterkt en duurzaam beschermd. Dit waardevolle cultuurlandschap heeft een belangrijke functie voor extensieve recreatie en ruimtebeleving. De algemene toegankelijkheid zal daartoe worden verbeterd. De grens van het Groene Hart komt te liggen op de overgang tussen beneden- en bovenland, die als hoogteverschil herkenbaar is. In het benedenland kunnen met name groene functies ten behoeve van de Amstelvener een plaats krijgen. Het bovenland blijft puur veenweidegebied. Het behoud van de Amstelscheg komt deels voort uit de wens tot een duurzame omkadering van Amstelveen met grote groengebieden. Voor een belangrijk deel echter ook uit de noodzaak het Groene Hart voor heel (West-)Nederland te bewaren.

De karakteristieke openheid van de Amstelscheg wordt integraal beschermd. De Amstelscheq wordt onder andere gekenmerkt door het Amstellint met de openheid erachter en de grens tussen Beneden- en Bovenland. De Amstelscheg is in de Amsterdamse regio een nog min of meer gaaf bewaard gebleven stuk veenweidegebied. Dit bijzondere gebied, dat zo karakteristiek is voor Holland moet voor de toekomst bewaard blijven. De (nieuwe) grens van het Groene Hart ligt op de overgang tussen Beneden- en Bovenland (ten westen van de Amstel), waar het hoogteverschil herkenbaar blijft.

Het karakter van het 'Amstellint' met woningen en kleinschalige huisgebonden bedrijvigheid in een open structuur, blijft als zodanig herkenbaar en beleefbaar. Het groene, relatief open Benedenland erachter, vormt een onmisbaar décor voor de karakteristiek van het lint met zijn doorzichten langs de Amstel.

Het Benedenland behoort wel tot de Amstelscheg, maar niet (meer) tot het Groene Hart (*). Door de ligging direct aan de rand van de stad heeft deze langwerpige strook Benedenland een meer intensieve functie voor recreatieve uitloop dan de rest van de Amstelscheg. Hier zijn dan ook verscheidene groene functies denkbaar. De buffering van stedelijk water dat niet in de stad zelf kan worden opgeslagen, behoort eveneens tot de mogelijkheden. De stroken Benedenland ter weerszijden van de A9 zijn gelegen in twee verschillende droogmakerijen. Ten noorden van de a9 ligt de strook in de Middenpolder en ten zuiden ervan in de Bovenkerkerpolder. De zuidelijke strook Benedenland grenst aan het open weidegebied van de Ronde Hoep, terwijl de noordelijke strook meer in de invloedssfeer van het stedelijk gebied ligt. Hierdoor is het vanuit de ruimtelijke hoofdstructuur mogelijk de beide stroken Benedenland ter weerszijden van de A9 verschillend te gebruiken en in te richten. Belangrijk is de toegankelijkheid van het Benedenland, en daarmee van de gehele Amstelscheg , vanuit het bebouwde gebied van Amstelveen. Op logische punten (bijvoorbeeld via de Kalfjeslaan en op het punt waar het Bovenland direct aan de stad grenst) zijn daartoe recreatieve routes nodig.

Bijzondere aandacht is nodig voor:

  • verbeteren van de bereikbaarheid door het creëren van nieuwe entrees;
  • verbeteren beleefbaarheid door toevoegen van recreatieve routes (wandelpaden, fietsroutes en wellicht zelfs ruiterpaden en kanoroutes);
  • behouden en versterken van de continuïteit van het Bovenland;
  • zichtbaar houden van het hoogteverschil op de overgang polder-Bovenland;
  • inrichting en programmatische invulling van het Benedenland, met een differentiatie tussen de beide polders;
  • mogelijkheden buffering van stedelijk water.

Bovenkerkerpolder op korte en lange termijn verschillend:

De agrarische functie en het recreatief medegebruik worden de komende 10 jaar gehandhaafd in de Bovenkerkerpolder en een deel van de Noorder Legmeerpolder. Daarna wordt de Bovenkerkerpolder potentieel zoekgebied voor regionale waterberging, mits waterberging gepaard kan gaan met de ontwikkeling van bijzondere, duurzame woonmilieus en natuur- en recreatiefuncties.

Provinciale staten van Noord-Holland hebben op 30 januari 2006 het Provinciaal Waterplan 2006-2010 "Bewust omgaan met Water" vastgesteld. Met het plan geeft de provincie de kaders voor het waterbeheer in Noord-Holland. De waterschappen en gemeenten treffen binnen dit kader de nodige maatregelen om Noord-Holland tegen wateroverlast te beschermen en de waterkwaliteit te verbeteren. Met het vaststellen van het Waterplan vervallen de zoekgebieden voor waterberging uit het streekplan Noord-Holland-Zuid.

Noorder Legmeerpolder op korte en lange termijn verschillend:

De glastuinbouw in de Noorder Legmeerpolder wordt op korte termijn gehandhaafd. De situatie van 2001 wordt daartoe als het ware bevroren. Daarna wordt de Noorder Legmeerpolder zoekgebied voor stadsuitbreiding met bijzondere, duurzame woonmilieus. Het akkerbouwgebied wordt eveneens voorlopig gehandhaafd en zal op langere termijn gaan dienen als zoekgebied voor bijzondere woonmilieus. Het weidegebied zal op termijn geschikt zijn voor recreatieve functies.

Deze ontwikkelingen worden vooral ingegeven door de regionale behoefte aan een diversiteit aan woonmilieus en recreatievoorzieningen.

Benutten ontwikkelingsimpuls vanuit veiling:

In de nabijheid van de veiling wordt de bedrijvenlocatie in de Legmeerpolder ontwikkeld. Het betreft voornamelijk veiling-gerelateerde bedrijvigheid. In verband met de nabijheid van een Uithoorns woongebied is zorgvuldige inpassing van dit nieuwe bedrijventerrein noodzakelijk. Deze nieuwe ontwikkeling wordt in samenhang bezien met de herstructurering van de bestaande bedrijfslocatie Legmeer. De ontwikkelingsimpuls van dit gebied gaat met name uit van de veiling. Ook de verbeterde ontsluiting via de N201 (naar het westen) speelt daarbij een rol.

*In het kader van de Toekomstvisie 2020+ heeft het college destijds reeds een voorzet voor de definiëring van de groene contour en de rode contour gedaan in het kader van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. In deze laatstgenoemde nota was de groene contour gelegd op de cultuurhistorische waardevolle overgang tussen polder en Bovenland. Dit was eveneens de grens van het Groene Hart. De Vijfde Nota is vervangen door de Nota Ruimte. De in de toekomstvisie opgenomen tekst t.a.v. de begrenzing van het Groene Hart is hiermee inmiddels achterhaald.

2.4.2 Landschapsplan, mei 1994

Het Landschapsplan geeft aan hoe natuur en landschap in het buitengebied van de gemeente Amstelveen zich in de toekomst kunnen gaan ontwikkelen en welke maatregelen er genomen moeten worden om dit te realiseren.

De aanleiding voor het gemeentebestuur om te komen tot een landschapsplan was de behoefte aan:

  • een beschrijving, inventarisatie en analyse van het huidige landschap, waarbij aanwezige kwaliteiten, mogelijkheden en knelpunten worden uitgekristalliseerd;
  • een vertaling van rijks-, provinciaal en regionaal beleid naar een eigen visie op gemeentelijk niveau;
  • de afstemming van diverse ruimtelijke plannen binnen de gemeente tot een geïntegreerd landschaps- en groenbeleid voor de gehele gemeente;
  • een gelijktijdige ontwikkeling van een groenstructuurplan voor het binnenstedelijk groen en een landschapsplan voor het buitengebied van de gemeente, als voortzetting van de in 1992 verschenen gemeentelijke Beleidvisie Groen en Natuur.

Het landschapsplan geeft aan wat de kwaliteiten van natuur en landschap zijn, hoe andere functies daar op inspelen, en welke mogelijkheden er zijn om deze kwaliteiten te verbeteren.

Het landschapsplan is tot stand gekomen binnen het kader van de richtlijnen van de Stichting Landelijk Overleg Natuur- en Landschapsbeheer (LONL). Het is een sectorplan en verwoordt het gemeentelijk natuur- en landschapsbeleid. Het landschapsplan geeft inzicht in het instrumentarium en de financiële middelen die nodig zijn om het natuur- en landschapsbeleid uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de taken van de gemeente, van de beherende instanties van het Amsterdamse Bos en het Groengebied Amstelland en overige overheden. Het beheer van het Amsterdamse Bos valt onder de desbetreffende afdeling van de gemeente Amsterdam. Hiertoe behoort ook het beheer van de Amstelveense- en Kleine Poel. De gemeente levert reeds een financiële bijdrage aan het Groengebied Amstelland. De gemeente heeft verder een inspanningsverplichting voor die delen van het buitengebied die niet tot de beheersgebieden van het Amsterdamse Bos en het Groengebied Amstelland behoren. De richtlijnen van het LONL leggen een zwaar accent op het behoud en de ontwikkeling van de bestaande en potentiële warden van kleine landschapselementen. De landschapsvisie geeft het beleidskader voor de lange termijn aan, voor onder meer inrichting en beheer van landschapselementen en voor intersectoraal overleg.

2.4.3 Ruimte voor groen: Groenstructuurplan voor Amstelveen 2008-2018

Amstelveen is naast een stad met een rijke groentraditie een stad in beweging. Ruimtelijke ontwikkelingen volgen elkaar snel op. Ondanks de stevige verankering van het groen in de structuur van de stad hebben ruimtelijke ontwikkelingen consequenties voor groen. Juist door het bijzonder groene karakter raken veranderingen in de stad al snel de stedelijke groenstructuur. Om op een verantwoorde wijze keuzes te kunnen maken is het groenstructuurplan van Amstelveen geactualiseerd. Het voorliggende groenstructuurplan is daardoor geen volledig nieuw plan. Met deze geactualiseerde versie van het groenstructuurplan wordt op overzichtelijke wijze het ruimtelijke groenkader weergegeven. Het plan vormt en een herbevestiging van bestaand groenbeleid. De hoofdlijnen uit het Amstelveense groenstructuurplan en landschapsplan (1993) zijn dan ook in dit plan terug te vinden.

Het groenstructuurplan heeft de volgende doelstellingen:

  • Het vastleggen/bepalen van de ambitie ten aanzien van de ontwikkeling van de groenstructuur;
  • Het behouden en waar mogelijk versterken van het groen in Amstelveen zowel in de bebouwde kom als in het buitengebied in omvang en/of in kwaliteit door het vaststellen van structuur en beeldbepalende delen van het Amstelveense groen;
  • Het benoemen van de bijzondere karakteristiek alsmede de functionele betekenis van de groenstructuur;
  • Het bieden van een heldere groenvisie op hoofdlijnen op basis waarvan bij ruimtelijke ingrepen goed afgewogen keuzes kunnen worden gemaakt;
  • Het aanreiken van concrete actiepunten die bijdragen aan het behouden en verder ontwikkelen van de groenstructuur in al haar facetten.

Het groenstructuurplan kan worden gebruikt als informatiebron over status, waarde en functie van het groen binnen Amstelveen. Het Groenstructuurplan wordt daarnaast gebruikt als kader bij:

  • Renovaties en reconstructies van de openbare ruimte;
  • Functiewijziging van het openbaar groen, bijvoorbeeld de wijziging van groen naar water;
  • Beheer van groen;
  • Uitgifte van openbaar groen.

Binnen de groenstructuur is onderscheid gemaakt in drie statusniveaus. Bovenwijks groen en wijkgroen vormen de hoofdgroenstructuur. Overig groen is gelegen buiten de hoofd groenstructuur. Tevens wordt onderscheid gemaakt in stedelijk gebied en buitengebied.

Hoofdstructuur stedelijk gebied

Het bovenwijks groen van de hoofdgroenstructuur bestaat vooral uit laanbeplanting langs bijvoorbeeld de Keizer Karelweg, Van der Hooplaan, Beneluxbaan en Handweg. Ook de groene stadsrandzones, zoals aan de oostkant op de grens met het voormalige A3 tracé en groenzones op de overgang van het bovenland naar de polders maken deel uit van het bovenwijks groen. De stadsparken zoals het Broersepark, de Braak en het Thijsepark zijn dankzij hun betekenis voor Amstelveen en de ligging in de hoofdgroenstructuur onderdeel van de categorie bovenwijks groen.

Belangrijke elementen van het wijkgroen zijn de parkstroken zoals bijvoorbeeld de centrale strook Bankras en het groen langs wijkontsluitingswegen zoals bijvoorbeeld de Startbaan en de Bankrasweg. De wijkparken worden gerekend tot het wijkgroen.

Hoofdstructuur buitengebied

Belangrijke structuurbepalende landschapselementen in het buitengebied zijn het Amsterdamse Bos in het westen en het bovenland in het oosten. Het Amsterdamse Bos heeft ondanks de relatief jonge ontstaansgeschiedenis landschappelijke en ecologische waarde. De recreatieve betekenis is uitzonderlijk hoog. Het Bovenland kent een hoge cultuurhistorische en landschappelijke waarde. Deze waarde wordt in belangrijke mate bepaald door het aangrenzende circa 3,5 meter lager gelegen open landschap van de oudere droogmakerijen. Het open deel van de Bovenkerkerpolder is van grote invloed op de structuur van het buitengebied ten zuiden van de Nesserlaan. Lanen, dijken en kades worden door hun structuurbepalend karakter en de cultuurhistorische waarde gerekend tot structuurbepalend landschapselement.

De onderdelen van de hoofdgroenstructuur die gerekend worden tot open landschap zijn de Bovenkerkerpolder en een deel van de Legmeerpolders. De Middelpolder heeft door de herinrichting en het beheer een andere structuur gekregen en wordt daarom aangeduid als half open landschap.

Visie en Ambitie 2006-2016

De hoofdgroenstructuur geeft Amstelveen zijn karakteristiek groene parkachtige uitstraling en zorgt voor een bijzonder aantrekkelijke leefomgeving. Dat geldt niet alleen voor het stedelijk gebied maar ook voor het buitengebied. Ligt het accent van de kwaliteit van de hoofdgroenstructuur binnen de stad op fraaie lanen en rijk beplante parkstroken, in het buitengebied bepaalt de landschappelijke opbouw in belangrijke mate de kwaliteit. De landschappelijke elementen zoals dijken, waterlopen en de Bovenlanden vormen belangrijke dragers voor de verdere ontwikkeling van het buitengebied. Het is de ambitie van Amstelveen om de hoofdgroenstructuur duurzaam in stand te houden en verder te ontwikkelen.

Buitengebied

Bovenkerkerpolder

Amstelveen hecht grote waarde aan de openheid en de agrarische functie van de Bovenkerkerpolder. Samen met de ecologische kwaliteit en de recreatieve potenties van het gebied zijn dit de hoofduitgangspunten voor de verder planvorming in het kader van bijvoorbeeld het RODS (recreatie om de Stad) - project AmstelGroen en de Groene As.

Middelpolder

De Middelpolder is wat betreft de ruimtelijke kwaliteit minder uitgesproken dan het Bos en de Bovenkerkerpolder. In plaats van openheid en beslotenheid kent de Middelpolder een halfopen karakter. De recreatieve en ecologische waarde van het gebied is hoog. De recreatieve en ecologische betekenis zijn de kernkwaliteiten waarlangs de Middelpolder zich verder zal ontwikkelen.

Bovenland

De ontstaansgeschiedenis van het bovenland langs de Amstel voert terug tot de middeleeuwen en het ontginningspatroon is op veel plaatsen nog authentiek. Vooral het deel van het bovenland grenzend aan de Middelpolder is door omvang en verkavelingstructuur bijzonder waardevol. Vanwege de uit de Middeleeuwen daterende verkavelingpatronen heeft het Bovenland een belangrijke cultuurhistorische betekenis. Daarnaast zijn de Bovenlanden aangewezen als provinciaal Bodembeschermings-gebied. Voor Amstelveen staat het behoud van de cultuur-historisch en bodemkundige kwaliteit centraal. De mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen in het bovenland zijn hierdoor zeer beperkt en gebonden aan strikte voorwaarden.

Ook de overgangen van bovenland naar polder hebben een bijzondere ecologische en landschappelijke betekenis. Behoud van deze kwaliteiten staat centraal bij ruimtelijke ontwikkelingen in de polders.

AmstelGroen

Het RODS - project AmstelGroen biedt kansen voor recreatie in de Bovenkerkerpolder. Uitgangspunt voor Amstelveen bij het vormgeven van recreatiegroen is dat dit niet te koste mag gaan van het open karakter van de polder. Ook de ecologische en agrarische functie van de polder zullen een centrale plaats in moeten blijven nemen.

Groene As

De provinciale ecologische verbindingszone Groene As is op Amstelveens grondgebied voor een deel gerealiseerd. Belangrijk onderdeel is de verbinding door de Bovenkerkerpolder. Amstelveen stelt zich op het standpunt dat naast een verbinding ter hoogte van de Nesserlaan een zuidelijk route gerealiseerd moet worden in combinatie met de gebieden die in het kader van AmstelGroen en natuurcompensatie N201 worden aangelegd.

Op de lange termijn wordt gestreefd naar het toevoegen van een derde zone middendoor de polder. De door Amstelveen gewenste zones zijn als wensbeeld op kaart nr 6 opgenomen. De exacte ligging van de zones is nog niet vastgelegd.

Natuurcompensatie N 201

Ter weerszijden van de om te leggen N 201 wordt 37 ha natuur ontwikkeld. Hierin is tevens een deel van de waterbergingsopgave verwerkt. Deels in extra te graven oppervlaktewater en deel door te graven inundatiegebieden, die van een wisselende vegetatie worden voorzien. Bij het ontwerp van deze natuurontwikkeling worden de mogelijkheden voor aansluiting op recreatieproject AmstelGroen meegenomen. Waar mogelijk wordt ingezet op recreatief medegebruik.

Verbindingen en overgangen

A9 zone:

De rijksweg A9 is door de deels verhoogde en deels verlaagde ligging dominant aanwezig in de stad en in het buitengebied. Het grootste deel van het traject binnen Amstelveens grondgebied heeft het karakter van een parkbos. De taluds en de gebieden direct grenzend aan de weg hebben een hoge ecologisch betekenis. Bij een herstructurering van het gebied A9 zal de ecologische en landschappelijke betekenis van het groen worden meegenomen bij de ontwikkeling van het A9 gebied. Streven is de groene omzoming van de A9 te laten aansluiten bij het karakter van het achterliggend gebied. Daarnaast worden er twee ecologische doelen gesteld aan de planontwikkeling, namelijk:

  • het realiseren van noord-zuid lopende ecologische verbindingszones, ter hoogte van de Amsterdamse weg, Keizer Karelweg en de Beneluxbaan;
  • het handhaven en verbeteren van de huidige ecologische Oost-West verbindingen.

Straat- en laanbomen:

Straat en laanbomen vormen de ruggengraat van de Amstelveense groenstructuur. Vooral binnen de verschillende wijken zorgen straat- en laanbomen in belangrijke mate voor het groene karakter. Amstelveen zal zich inspannen om waar mogelijk onderbroken laanstructuren te herstellen.

Voor het voorgestane beleid ten aanzien van verbeteringen in de staat- en laanbomenstructuur wordt verwezen naar het Bomenplan Amstelveen (2008).

Groen casco:

Laag dynamische functies zoals de Amstel en de groene verbindingszones in het landschap, structureren en ordenen het landschap. Idealiter vallen deze ruimtelijke structurerende elementen en de ecologische infrastructuur samen in dit netwerk, ook wel het “casco” genoemd.

In het Landschapsplan (1993), het plan Glas en land (1995 ) en de Toekomstvisie Amstelveen (2001) zijn de ontbrekende schakels in dit casco benoemd als te ontwikkelen natuurzones. Ook in dit groenstructuurplan is de ontwikkeling van het casco als wensbeeld opgenomen. Dit betekent dat bij de toekomstige ontwikkeling van de betrokken polders de realisering van een groen casco wordt meegenomen. De zones zijn indicatief op kaart nr 6 weergegeven. De exacte ligging moet nog nader worden bepaald. Wel is al zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het gerealiseerde casco in het stedelijk gebied van Amstelveen en bij groene zones die buiten de gemeentegrenzen bestaan of in ontwikkeling zijn. In dit casco is tevens de ecologische verbindingszone langs het voormalige spoorlijntje Amstelveen-Uithoorn opgenomen.

Ook de functie van de te ontwikkelen zones moet nog nader worden bepaald. Zo kunnen, afhankelijk van de functie van het omliggende gebied, de te ontwikkelen groene zones behalve een ecologische functie ook een recreatieve functie krijgen. Ook de maatvoering van de zones zal op deze functie worden afgestemd.

Stadsranden:

De stadsranden en hun karakter bepalen in belangrijke mate de identiteit van Amstelveen. De westelijk stadsgrens wordt gevormd door het Amsterdamse Bos en heeft hierdoor een ultiem parkachtig karakter. Voor de oostelijk stadsgrens ten noorden van de A9 is het uitgangspunt een geleidelijke overgang van stad en half open landschap naar een open landschap. De oostelijke stadsrand ten zuiden van de A9 kenmerkt zich door een meer abrupte overgang. De groene singel gaat hier direct over in het open landschap van het voormalige A3 tracé en Bovenkerkerpolder. Voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is deze contrastrijke overgang het gewenste beeld. Ook voor de zuidelijke stadsrand van Amstelveen is momenteel het uitgangspunt een contrastrijke overgang van dicht stedelijk gebied naar het open agrarische landschap van de Bovenkerkerpolder.

Groene stad-landverbindingen:

Voor de ecologische en recreatieve betekenis van de hoofdgroenstructuur zijn de stad-landverbindingen cruciaal.

De stad-land verbindingen naar het Amsterdamse Bos zijn goed vertegenwoordigd. Ook belangrijke verbindingen tussen stad en Middelpolder zijn in het kader van de landinrichting gerealiseerd. De verbindingen tussen stad en de open Bovenkerkerpolder zijn beperkt. Amstelveen zal zich de komende jaren in zetten om de recreatieve (met name fiets en wandelverbindingen) en ecologische verbindingen tussen stad en land te verbeteren.

2.4.4 Woonvisie, februari 2005

De gemeente heeft een belangrijke verantwoordelijkheid in het realiseren van woonambities. De Nota Mensen Wensen Wonen (ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) dicht de gemeenten dan ook een belangrijke rol toe in het formuleren van beleid en regisseren van de uitvoering daarvan. De gemeente is verantwoordelijk voor voldoende en goede huisvestingsmogelijkheden. De gemeente bouwt of beheert echter geen woningen. Het speelveld van de gemeente op het gebied van wonen is de laatste decennia sterk veranderd. De omvangrijke subsidies om de uitvoering van bijvoorbeeld de stadsvernieuwing te sturen, heeft de gemeente niet meer. De nadruk is komen te liggen op een regierol waarbij de gemeente nauwe samenwerking zoekt met derden. Met subsidies worden investeringen van private partijen gestimuleerd. De instrumenten voor een gemeentelijke regie zijn echter vooral te vinden in de communicatieve instrumenten: de nadruk ligt op visievorming en programmasturing en het binden van derden via beleids- of prestatie-overeenkomsten.

Door vaststelling van de Woonvisie wordt de richting aangegeven voor de ontwikkeling van het gemeentelijk bouwprogramma. Daarbij zij opgemerkt dat het in de Woonvisie opgenomen globale bouwprogramma een inzet is voor onderhandelingen met ontwikkelaars. Uiteindelijke bouwplannen voor deellocaties zijn afhankelijk van de betreffende ruimtelijke en financiële kaders. De Woonvisie vormt tevens het kader voor de onderhandelingen welke de gemeente met corporaties zullen voeren over te maken prestatie-afspraken.

2.4.5 Nota Fiets 2006-2015, maart 2006

De Nota Fiets 2006-2015 kan gezien worden als de opvolger van de Nota Fietsverkeer uit 1994. Voor een gedeelte is het nieuwe beleid een actualisatie van het beleid uit de nota van 1994. Doordat een groot deel van de maatregelen uit deze nota inmiddels is uitgevoerd, was het noodzakelijk om de inhoud daarvan te evalueren en af te stemmen op de huidige situatie. Met betrekking tot de Nota Fietsverkeer uit 1994 kan het volgende geconcludeerd worden:

  • Het fietsgebruik in Amstelveen is gestegen. De stijging deed zich vooral voor bij verplaatsingen naar onderwijsinstellingen en recreatieve verplaatsingen. Het marktaandeel van de fiets in het woon- werkverkeer is slechts licht gestegen, terwijl hier wel het zwaartepunt lag in de Nota Fietsverkeer;
  • Er en positieve ontwikkeling te zien is in de verkeersveiligheid voor fietsers, maar de veiligheidswinst voor fietsers is duidelijk minder groot dan voor andere vervoerwijzen. De veiligheid voor fietsers verdient daarom extra prioriteit;
  • De voorgenomen maatregelen zijn voor het grootste deel uitgevoerd. Ook maatregelen uit het startprogramma Duurzaam Veilig, zoals de categorisering van wegen, voorrang fietsers van rechts en bromfietsers op de rijbaan, zijn uitgevoerd;
  • Ontwikkeling fietsdiefstal. Na een piek in 2000 laat het aantal fietsdiefstallen een sterk dalende ontwikkeling zien. Per jaar gaat het naar schatting om ongeveer 2.000 gestolen fietsen.

De doelstellingen van het Amstelveense fietsbeleid in de periode 2006-2015 zijn:

  • Verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Op een directe manier, omdat veilige en comfortabele fietsvoorzieningen voor veel inwoners een meerwaarde heeft. Indirect, doordat de fiets korte autoverplaatsingen vervangt die relatief veel (geluid) hinder veroorzaken;
  • Vergroting van de sociale- en verkeersveiligheid: zowel objectief (vermindering van het aantal slachtoffers van verkeersongevallen) als subjectief (vermindering van gevoelens van onveiligheid);
  • Verbetering van de volksgezondheid. Direct: fietsgebruik zorgt voor lichaamsbeweging als onderdeel van de dagelijkse activiteiten. En indirect: de luchtkwaliteit verbetert als mensen voor korte verplaatsingen de fiets nemen in plaats van de auto;
  • Vergroten van de bereikbaarheid van bedrijven en voorzieningen. Op een directe manier, door verbetering van de fietsvoorzieningen voor klanten en werknemers die nu al op de fiets komen. En indirect: door te stimuleren dat klanten en werknemers die met de auto komen overstappen naar fiets of naar de combinatie fiets en openbaar vervoer. Hierdoor verbetert de bereikbaarheid voor het overige autoverkeer;
  • Vergroten ontplooiingsmogelijkheden. Veel inwoners van Amstelveen hebben op veel momenten niet de beschikking over een auto. Door goede en veilige fietsvoorzieningen kunnen zij veelal toch zelfstandig activiteiten ontplooien. Ook mensen met een handicap zijn veelal aangewezen op de fietsinfrastructuur. Indirect: voor de zelfredzaamheid en ontwikkeling van kinderen is het van belang dat zij zich op jonge leeftijd zelfstandig kunnen verplaatsten;
  • Terugdringen van het aantal fietsdiefstallen. Fietsdiefstal is een grote ergenis van veel fietsers. Voor veel mensen is de angst voor fietsdiefstal een reden om minder vaak de fiets te nemen. Daarnaast zijn fietsers in gebieden met een hoog diefstalrisico minder bereid om te investeren in de veiligheid en het comfort van de fiets.

2.4.6 Detailhandelsnota 2008-2012, maart 2008

In juli 2002 is de Detailhandelsnota Amstelveen vastgesteld. Deze nota is een actualisatie van de nota die in 1994 is vastgesteld. De dynamiek in de detailhandel maakte een nieuwe nota nodig. Trends als schaalvergroting, almaar toenemende mobiliteit, vergrijzing, overnames van bedrijven en vastgoed- en prijzenoorlogen hebben allemaal hun weerslag op de Amstelveense winkelcentra. De gemeente heeft de afgelopen jaren zes concrete en minder concrete verzoeken voor uitbreiding van wijkwinkelcentra ontvangen. Alle verzoeken zijn serieus en reëel, maar de detailhandelsnota uit 2002 biedt onvoldoende handvaten om ze in relatie tot elkaar, maar ook afzonderlijk, te beantwoorden. Deze nota beoogt het antwoord op de uitbreidingsverzoeken in een gedegen kader te plaatsen, dat minimaal de komende 5 jaar hanteerbaar is. Gezien de dynamiek in de detailhandel zal de nota waarschijnlijk tegen die tijd opnieuw tegen het licht gehouden moeten worden.

De Amstelveense ambitie met betrekking tot de detailhandel vloeit voort uit de missie die is geformuleerd in de Nota Economisch beleid (maart 2004), waarin is geformuleerd dat de gemeente zich verder wil ontwikkelen tot een dynamische, kennisintensieve en kwaliteitsvolle stad, waarbij één van de richtpunten is het instandhouden van de bestaande detailhandelsstructuur, zonder daarbij uitbreiding van winkelcentra en herstructurering onmogelijk te maken. Deze missie kan worden uitgewerkt in de volgende ambities met betrekking tot de winkelcentra voor dagelijkse en frequent benodigde artikelen:

  • De gemeente ambieert een goed voorzieningenniveau te bieden aan haar inwoners, opdat mensen in hun eigen omgeving de dagelijkse benodigdheden kunnen verkrijgen en de wijken leefbaar blijven en;
  • economische gezonde bedrijven te hebben die kunnen voorzien in de behoefte van de bewoners van Amstelveen.

Beide ambities kunnen niet zonder elkaar, maar soms ook moeilijk met elkaar. Wat te doen als bewoners op leeftijd de gemeente dringend verzoeken zo veel mogelijk kleine winkels verspreid over de stad te behouden en dit tegelijkertijd leidt tot een afkalvend winkelbestand, omdat de winkels niet in de gelegenheid zijn elkaar te versterken? De gemeente ambieert dit dilemma zo goed en verstandig mogelijk op te lossen voor alle partijen en een optimale spreiding van winkelvoorzieningen in de stad te bewerkstelligen.

2.4.7 Nota economisch beleid, maart 2004

De belangrijkste uitgangspunten van de Nota Economisch Beleid zijn: het bevorderen van een evenwichtige en duurzame economische groei en het bewerkstelligen van diversiteit in Amstelveen en omgeving. Om dit te kunnen realiseren kent het beleid een aantal pijlers:

  • zorgdragen voor voldoende vestigingslocaties voor kantoren, bedrijven en winkels;
  • verbeteren van de kwaliteit van bestaande vestigingslocaties;
  • verbeteren van de bereikbaarheid van en naar Amstelveen en van en naar de werklocaties/Stadshart;
  • zorgdragen voor een evenwichtige arbeidsmarkt;
  • verbeteren van de gemeentelijke dienstverlening aan ondernemers;
  • bevorderen van het maatschappelijk verantwoord ondernemen;
  • versterken en verbeteren van de regionale samenwerking.

De rol van de gemeente bij het uitvoeren van het beleid zal vooral een voorwaardenscheppende rol moeten zijn. Zij zal voorwaarden creëren die nodig zijn om de stedelijke economie te versterken en te verbeteren. Het gaat dan onder meer om bereikbaarheid, gemeentelijke dienstverlening en arbeidsmarkt. Centraal staat de samenwerking tussen bedrijfsleven en gemeente. Deze samenwerking moet leiden tot gezamenlijke projecten. Ook kan de gemeente een rol spelen om de samenwerking met de regio te verbeteren. Bijvoorbeeld op het gebied van toerisme en de ontwikkeling van bedrijventerreinen.

2.4.8 Notitie speelruimtebeleid, juni 2003

In opdracht van de gemeente is eind 2001 een speelruimtebeleidsplan door ingenieursbureau Oranjewoud opgesteld. Onder speelruimte wordt verstaan de ruimte binnen de bebouwde kom ingericht voor de jeugd van 0 tot 18 jaar, om er veilig en ongestoord te kunnen spelen. Met dit plan, het Meerjaren Beleids-, Investeringen- en Onderhoudsplan (MBIO-rapport) is inzichtelijk gemaakt hoe de huidige stand van zaken ten aanzien van de inrichting van speelplaatsen in Amstelveen, het beleid en de mening van bewoners hierover. In het rapport is de situatie in Amstelveen vergeleken met landelijke trends, kengetallen en landelijke ontwikkelingen. Aan de hand daarvan zijn aanbevelingen gedaan hoe de gemeente in de toekomst om zou moeten gaan met haar speelvoorzieningen en is op basis van te maken beleidskeuzes een aantal scenario´s financieel uitgewerkt. Het rapport is destijds niet behandeld in afwachting van een beleidsnotitie spelrecreatie, op basis waarvan het speelruimtebeleid voor de komende tien jaren wordt vastgesteld.

Als inhoudelijk beleidsuitgangspunten is ervoor gekozen om: het aantal bestaande speelplaatsen (excl. Schoolpleinen en nieuwe wijken) niet te verruimen; dus niet meer, maar kwalitatief beter. De huidig gehanteerde (cirkel)normering met meeweging van barrières te handhaven en het element speeldruk bij hoogbouw te introduceren. Bij nieuwbouwwijken tevens het element introduceren, dat 3% van het per hectare uitgegeven gebied voor speelruimte gereserveerd wordt.

2.4.9 Energie beleidsplan 2009-2012

Het energiebeleidsplanis op 27 mei 2009 door de gemeenteraad vastgesteld en geeft het energiebeleid van Amstelveen nieuwe impulsen.

De Amstelveense energievisie bestaat uit de volgende uitgangspunten:

  • het aangaan van nieuwe participaties: zoals het benaderen van nieuwe partners om een samenwerking aan te gaan, al dan niet in convenantvorm. Zoals met:
    1. 1. maatschappelijke groeperingen die burgerinitiatieven ondersteunen;
    2. 2. wooncorporaties, (internationale) bedrijven en waterbeheersorganisaties;
    3. 3. de nationale Stichting Urgenda, de Stichting Innovatienetwerk;
    4. 4. de Hoogheemraadschappen AGV & Rijnland en Waternet;
  • het hanteren van het optimale schaalniveau: bij ieder onderwerp wordt samenwerking opgezet op het daarvoor meest geschikte schaalniveau: lokaal, partner-gemeente, AM-regio, metropolitaan of provinciaal. Samenwerking in regioverband ligt voor de hand bij onderwerpen zoals het benutten van regionale warmwater- of CO2-leidingen.
  • het maximaal leren van al uitgevonden concepten: bijvoorbeeld bij de bouw van zeer energiezuinige scholen;
  • het stimuleren van innovatie: door drempels weg te nemen voor energiezuinige producten en aansprekende voorbeeldprojecten te realiseren. De gemeente treedt op als “early adapter”. Ter stimulering van innovatie en hierop gerichte educatie kan bijvoorbeeld samenwerking worden gezocht met scholen (schoolbesturen), het ROC en de universiteiten (VU en UvA);
  • het optimaal benutten van energie uit de omgeving: een duurzame energie infrastructuur wordt ontwikkeld, waardoor alle in de regio aanwezige natuurlijke hulpbronnen (bijv. aardwarmte of restwarmte van de industrie) zo efficiënt mogelijk kunnen worden benut. Hiertoe wordt samenwerking gezocht met energiebedrijven, ICT-bedrijven en de tuinbouwsector (o.a. van toepassing bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen en koppeling woningbouw, glastuinbouw); De Gemeente Amstelveen draagt eraan bij dat per 2012 5% van de energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt, duurzaam is opgewekt en wordt geleverd via grootschalige en/of collectieve opties (zonne-energie, warmte/koude-opslag, aardwarmte, mestvergisting, etc.) en speelt zoveel mogelijk in op nieuwe technologische ontwikkelingen bij het opwekken van duurzame energie en faciliteert en stimuleert bedrijven om duurzame energie te benutten en/of op te wekken, zo mogelijk in samenwerking met andere bedrijven
  • het toepassen van het “cradle to cradle” principe: afvalstoffen volgens dit principe worden niet alleen gerecycled, maar zelfs bij voorkeur bewerkt zodat nieuwe meer hoogwaardige grondstoffen ontstaan. Dit vereist herontwerp van de gehele productie- en verwerkingsketen. Dit kan worden toegepast bij huizenbouw, aanleg en onderhoud van infrastructuur, de inkoop van goederen en afvalverwerking. Wat dit laatste betreft is de eerste stap die wordt gemaakt het benutten van groenafval voor vergisting, waar aardgas en zuivere CO2 voor de glastuinbouw bij vrijkomt.
  • het stimuleren van integraal werken: het energiebeleid wordt doorvertaald in andere sectoren: economie en landbouw, verkeer en vervoer en sociaal beleid. Door beleidsdoelen te koppelen wordt een beter resultaat bereikt. Bij het ontwerpen en realiseren van gebouwen en woonwijken wordt voortaan de methode van integraal ontwerpen toegepast.
  • door integraal te ontwerpen zijn belangrijke kostenbesparingen te bereiken. Zo kunnen bedrijfsgebouwen binnen een kasconstructie worden neergezet waardoor minder warmte-isolatie nodig is en tevens een gezond binnenklimaat te creëren is met aanplant die luchtzuiverend werkt en door goede vochtregulatie. Op die manier kan een hoogwaardige werkomgeving gerealiseerd.
    1. 1. Door woonwijken aan een tuinbouwregio te koppelen, kunnen energiestromen over korte afstanden naar de huizen worden getransporteerd en gezuiverd water aan de kas worden teruggeleverd.
    2. 2. Bij de bouw van huizen zijn funderingspalen toe te passen waarin een warmtewisselaar is geïntegreerd.
    3. 3. Door in gebouwontwerp uit te gaan van energiezuinige verlichting wordt op de energienota bespaard.
    4. 4. Door Warmte-Koude opslag in de ondergrond toe te passen wordt een verlaging van kosten voor verwarming én koeling bereikt.
  • Evaluatie Nota Duurzaam Bouwen: vindt eind 2009 plaats. Vooruitlopend hierop wordt de GPR-ambitie thema energie verhoogt van een 7,5 naar een 10. De gemeente streeft overeenkomsten na op vrijwillige basis, waarbij de GPR wens wordt doorvertaald in de bouwaanvraag.
  • Onderzoek naar duurzame energieopwekking: de Gemeente Amstelveen onderzoekt de mogelijkheid tot grootschalige toepassing van zonopwekking en/of realisatie van bio-energieopwekking, alsmede betere benutting van afvalstromen.

Amstelveen heeft de ambitie met regiogemeenten in 2040 een energieneutrale regio gerealiseerd te hebben, door integraal en maximaal in te zetten op alle gerelateerde onderwerpen die binnen haar invloedssfeer liggen.

Hiertoe zet zij gedurende de periode 2009-2012 en verder, waar mogelijk, maximaal in op het terugdringen van het energiegebruik en de CO2-uitstoot. Tegelijk stimuleert de gemeente het opwekken en benutten van duurzame energie, wil ze een voorbeeldfunctie vervullen en een nauwe samenwerking met regiogemeenten, inwoners, bedrijven en andere organisaties aangaan op het bereiken van de doelen.

2.4.10 Gemeentelijk rioleringsplan 2010-2014

De gemeente Amstelveen heeft voor de periode 2010-2014 een geactualiseerd rioleringsplan gemaakt. Het plan geeft aan hoe Amstelveen tot 2014 omgaat met het onderhouden en vernieuwen van haar rioolstelsel.

De gemeente Amstelveen heeft een visie op de drie zorgplichten:

  1. 1. De gemeente Amstelveen streeft naar een duurzaam, goed beheerbaar afvalwaterstelsel, om de volksgezondheid te beschermen, de goede leefomgeving te behouden en het milieu en de natuur te beschermen. Hierbij kiest de gemeente in principe voor centrale inzameling en zuivering van afvalwater.
  2. 2. De gemeente Amstelveen streeft ernaar om afvalwater en hemelwater gescheiden in te zamelen en af te voeren. Bij bestaande bebouwing worden bij herstructureringen wijkwegen zoveel mogelijk afgekoppeld. Indien mogelijk worden ook daken afgekoppeld als de kans op foutaansluitingen minimaal is. Bij nieuwbouw dient alles gescheiden ingezameld te worden.
  3. 3. De gemeente streeft naar handhaving van een grondwaterregime dat overeenstemt met de bestemming van de grond. Amstelveen schept in het openbare gebied de mogelijkheden die nodig zijn voor een goede ontwatering van particuliere terreinen en stemt met de waterkwantiteitsbeheerders de oppervlaktewaterpeilen af om grondwater over- en onderlast te voorkomen.

Voor zowel het hemel- als het grondwater geldt dat dit alleen naar het gemeentelijk stelsel afgevoerd mag worden als de eigenaar/gebruiker van een perceel het water redelijkerwijs niet zelf kan verwerken.

Bij het vergelijken van de huidige situatie met de visie blijkt dat met name voor het bereiken van de basisinspanning, waterkwaliteitsspoor en het op orde krijgen van het beheerbestand voor het ontwateringsstelsel een forse inspanning geleverd moet worden om het streefbeeld te bereiken. Het op een duurzame en kosteneffectieve wijze realiseren van de basisinspanning en waterkwaliteitsspoor is het kernpunt van het gemeentelijk rioleringsplan.

Om de visie te bereiken is voor een integrale aanpak gekozen waarbij de strategie is opgebouwd rond de thema's veiligheid en volksgezondheid, milieu en beheer en onderhoud.

  1. 1. Veiligheid en volksgezondheid

Bij het inzamelen van afvalwater is de belangrijkste afweging: lokaal versus centraal zuiveren. De gemeente Amstelveen kiest er voor het afvalwater centraal in te zamelen en te zuiveren. Hiervan kan afgeweken worden als de kosten van disproportioneel zijn.

In verband met de steeds vaker optredende extreme neerslaggebeurtenissen nemen de risico's voor wateroverlast op straat (verkeersrisico en besmettingsrisico voor volksgezondheid) toe. Er wordt vooralsnog voor gekozen om de ontwerpnorm van een bui met een herhalingstijd van 2 jaar te handhaven.

Grondwateroverlast of -onderlast brengen risico's met zich mee. Vochtige huizen kunnen gezondheidsproblemen veroorzaken. Verder kunnen te lage grondwaterstanden verzakkingen en beschadiging van huizen tot gevolg hebben. Door het grondwatermeetnet is het inzicht in de oorzaak van grondwaterproblemen vergroot. In overleg met perceelseigenaren en de beheerders van het oppervlaktewater treft de gemeente in openbaar gebied maatwerkoplossingen om de problemen tegen te gaan.

  1. 2. Milieu

Het bereiken van de basisinspanning en het waterkwaliteitsspoor is een kernpunt van het gemeentelijk rioleringsplan. De maatregelen hiervoor worden samengevoegd zodat met 1 pakket maatregelen aan beide doelstellingen kan worden voldaan. Er wordt ingezet op 3 typen maatregelen:

  • het afkoppelen van afvoerend oppervlak;
  • het optimaliseren van het gebruik van de bestaande rioleringsinfrastructuur;
  • het realiseren van randvoorzieningen als aanvullende maatregel als met de eerste 2 maatregelen niet kan worden voldaan aan de basisinspanning en het waterkwaliteitsspoor.

Door het afkoppelen wordt het 'schone' regenwater zoveel mogelijk gescheiden van het afvalwater en wordt zo min mogelijk 'schoon' water naar de zuivering afgevoerd. Zowel wijkwegen als dakoppervlak wordt afgekoppeld maar voor het afkoppelen van dakoppervlak moet de kans op foutaansluitingen minimaal zijn.

  1. 3. Beheer en onderhoud

De afschrijvingstermijn van de riolering wordt niet aangepast. De ervaringen van de afgelopen jaren hebben geleerd dat na 50 jaar de kwaliteit van de riolering niet meer voldoet. Wel wordt voor de vervanging de riolering geïnspecteerd om te voorkomen dat 'technische goede' riolen onnodig worden vervangen.

Voor het beheer van hemelwaterstelsel en ontwateringsstelsels wordt aangesloten bij het beleid voor het beheer van het afvalwaterriool. In de komende planperiode wordt extra inspanning gepleegd voor het in beeld brengen van het ontwateringsstelsel en de kwaliteit daarvan. Tegelijkertijd wordt het onderhoud van de ontwateringsstelsels en het hemelwaterstelsel geïntensiveerd.

2.4.11 Nota "heroriëntatie gemeentelijk sportbeleid 2004-2009", juli 2004

De maatschappelijke betekenis van sport is heden ten dage onomstreden. Sport is een belangrijk bindmiddel voor de sociale infrastructuur van een gemeente en voor de samenleving in het geheel. Sport brengt mensen samen en leert hen sportief met elkaar om te gaan. Sport kan de integratie tussen verschillende groepen mensen bevorderen en is daarom een waardevol middel om de sociale cohesie in de wijken te versterken. Aan jongeren biedt de sport een goede fysieke en mentale basis voor de toekomst. Voor ouderen betekent sporten: gezond zijn en gezond blijven. Voor onderwijs betekent sport het aanleren van normen en vaardigheden. Sport beoefenen en kijken naar sport betekent plezier. Voor de gezondheidszorg betekenen sport en bewegen lagere gezondheidskosten en het bedrijfsleven tenslotte is gebaat bij actievere werknemers. Allemaal redenen voor de gemeente om zich actief bezig te blijven houden met sport en sportbeleid.

Als uitgangspunten van het sportvoorzieningenbeleid 1999 – 2004 zijn destijds gekozen:

  • De gemeente draagt zorg voor het aanbieden van kwantitatief en kwalitatief goede sportvoorzieningen voor zowel georganiseerde als ongebonden sportbeoefening;
  • Uit oogpunt van milieu en sociale veiligheid wordt groot belang gehecht aan een goede spreiding in de gemeente, gekoppeld aan goede bereikbaarheid;
  • De gemeente streeft een doelmatig gebruik van accommodaties na.

Kortom, gekozen werd voor kwaliteit, kwantiteit, spreiding en doelmatigheid.

Het college heeft het sportbeleid voor de komende periode tot een van de speerpunten van het collegeprogramma gemaakt.

Als algemene uitgangspunten van de visie op het sportbeleid worden de volgende hoofdlijnen voorgesteld:

  • Sport en bewegen is van (groeiende) betekenis voor de Amstelveense samenleving als zinvolle vrije tijdsbesteding en bijdrage aan de sociale cohesie en participatie. (Toekomstvisie Amstelveen 2020+);
  • Sport is niet alleen een doel op zichzelf, maar sport is ook verweven met andere beleidsterreinen als onderwijs-, ouderen- en jongerenbeleid. De sport kan hierbij gezien worden als bindmiddel en instrument;
  • Ambitie van de gemeente: “Amstelveen, ook sportstad!”.

Als hoofddoelstelling van het gemeentelijk sportbeleid wordt voorgesteld:

Het stimuleren van en voorwaarden scheppen voor sportdeelneming door de Amstelveense bevolking. De gemeente wil het mogelijk maken dat zo veel mogelijk inwoners van Amstelveen aan sport kunnen doen, omdat sport goed is voor de gezondheid en het welbevinden van mensen en bijdraagt aan een verbetering van de leefbaarheid en sociale cohesie.

2.4.12 Nota ondergronds bouwen, maart 2005

De nota ondergronds bouwen is in de raadsvergadering van 30 maart 2005 vastgesteld. Deze nota regelt het ondergronds bouwen welke zijn gelegen buiten het bouwvlak. Regels worden gegeven voor het realiseren van kelders bij woningen, kantoren, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, centrumvoorzieningen etc. Bij woningen is het mogelijk om een kelder te realiseren onder gronden welke zijn omschreven als 'te bebouwen erven' bij de bestemming Wonen. Wanneer een woning geen erf heeft maar alleen een tuinbestemming (patiowoning), is het mogelijk om een kelder te realiseren binnen de bestemming 'Tuin'. Bij de overige bestemmingen is het mogelijk om ondergrondse bouwwerken te realiseren gelegen buiten het bouwvlak. Het gebruik van de ondergrondse bouwwerken moet overeenkomen met het gebruik boven de grond en een ondergronds bouwwerk mag niet visueel waarneembaar zijn.

2.4.13 Nota steigerbeleid, juli 2005

De nota Gemeentelijk Steigerbeleid Amsteloeversvoorziet in het nieuwe Amsteloeverbeleid. Criteria worden gegeven voor steigers, ligplaatsen en het gebruik van de Amsteloevers. Deze criteria hebben tot doel om de kwaliteit van de Amsteloever te waarborgen en de procedure voor de bouw van een steiger te vereenvoudigen. Het beleid is van toepassing op de gehele Amsteloever. Voor de bouw van steigers zijn uitgezonderd de kademuren die op enkele locaties aanwezig zijn, te weten: Amstelzijde bij Buurt over Ouderkerk, de voormalige loswal nabij Kruitmolen en de verharde kademuur in Nes aan de Amstel. In het steigerbeleid wordt onderscheid gemaakt in zogenaamd binnen- en buitengebied. In het binnengebied, waar de woonbebouwing langs de Amsteloever compacter is dan in het buitengebied, zullen andere criteria gelden voor de bouw van een steiger. Deze criteria hebben betrekking op de omvang en onderlinge afstand tussen steigers.

Voor alle particuliere steigers ten behoeve van recreatief gebruik in de Amsteloever geldt, dat deze voor het afmeren van vaartuigen uitsluitend gebruikt mogen worden gedurende het ligplaatsseizoen van 1 april tot en met 31 oktober. In de tussenliggende periode (1 november - 31 maart) dienen de steigers gevrijwaard te blijven van vaartuigen.

De nota is geïmplementeerd in dit bestemmingsplan.

2.4.14 Parkeernota 2005-2010

Het parkeerbeleid heeft raakvlakken met diverse andere beleidsterreinen binnen de gemeente, zoals op het gebied van economie, verkeer en vervoer, inrichting openbare ruimte, groen, stedenbouw, zorg en onderwijs. Enkele specifieke beleidsonderdelen zijn direct met het product parkeren in verband te brengen en verdienen nadere toelichting. Die onderdelen zijn:

Ondergronds bouwen/parkeren

Vanuit het oogpunt van grondwaterbeheer zijn er in principe geen bezwaren tegen het realiseren van ondergrondse parkeervoorzieningen. Zolang het verhard oppervlak niet extra toeneemt, is compensatie met wateroppervlak niet noodzakelijk. Door een ondergrondse voorziening kan de bestaande grondwaterstromingen wel van richting veranderen. Of hierdoor wateroverlast op gaat treden, is afhankelijk van de plaatselijke situatie.

Bebouwde ruimte

Wanneer er meer parkeerruimte op maaiveld wordt aangelegd, betekent dit een vergroting van het verhard oppervlak. Van dit verhard oppervlak dient 10% elders in het plan of de omgeving (in ieder geval in hetzelfde watersysteem) te worden gecompenseerd in de vorm van oppervlaktewater. Een uitbreiding van de parkeerruimte heeft dus ook een ruimtelijke consequentie elders in de omgeving.

Openbaar vervoer

Het gebruik van het openbaar vervoer wordt zoveel mogelijk gestimuleerd. Dit wordt enerzijds gedaan door het verder verbeteren van het openbaar vervoernetwerk en anderzijds via het vergroten van het gebruik van het openbaar vervoer, onder meer via promotie en voorlichting. Voor parkeren is het daarbij van belang dat er sprake kan zijn van een overstap van auto naar openbaar vervoer (en vice versa). Daarvoor dient er wel parkeergelegenheid bij de belangrijke vervoershaltes te zijn.

Fiets

In deze parkeernota wordt geen specifieke aandacht besteed aan het fietsparkeren.

Verkeersafwikkeling

Parkeergelegenheden moeten bereikt kunnen worden met de auto. Elke verandering in het aanbod van parkeervoorzieningen kan ook een verandering in het verkeersaanbod op de toevoerroutes ten gevolg hebben. Bij iedere verandering dient daarom te worden onderzocht welke invloed dit op de verkeersafwikkeling heeft. Dat kan betekenen dat er zo nodig ook maatregelen op deze routes getroffen dienen te worden, of – wanneer dat niet mogelijk blijkt te zijn – dat geconcludeerd moet worden dat de verkeersafwikkeling dermate in het gedrang komt dat de beoogde (parkeer)ontwikkeling niet wenselijk is.

2.4.15 Evenementennota, Uitvoeringskader 2009-2013

Het doel van de evenementennota is om de visie op evenementen van de gemeente weer te geven en tevens een beleidskader voor de regulering van evenementen in de gemeente Amstelveen te bieden.

Deze doelstelling kan nader uitgewerkt worden in vijf subdoelstellingen, als volgt:

  1. 1. Het stimuleren van economische activiteit;
  2. 2. Beschermen van de leef- en werkomgeving en het waarborgen van de rechtsbescherming van bewoners en ondernemers;
  3. 3. Eenduidige besluitvorming rond het verlenen van vergunningen door middel van bijbehorend uitvoeringskader;
  4. 4. Duidelijkheid aan organisatoren van evenementen, ondernemers en bewoners;
  5. 5. Het bieden van randvoorwaarden zodat veiligheid gewaarborgd is.

Het beleid dient in eerste instantie als toetsingskader voor vergunningverleners. Zij kunnen op een voor ieder navolgbare wijze beoordelen of een vergunningaanvraag in behandeling kan worden genomen om tot verlening te komen. Wanneer een aanvraag wordt behandeld, dan zullen de hulpdiensten en diverse beleidsmedewerkers van de gemeente e.a. de aanvraag vanuit hun eigen expertise beoordelen.

De beleidsregels welke vertaald zijn in – op de uitvoering – gerichte uitgangspunten zijn opgenomen in een apart uitvoeringskader. Dit uitvoeringskader geeft inzicht in alle aspecten waarmee de organisatoren van evenementen én de vergunningverleners rekening dienen te houden. Het gaat onder andere in op de openbare orde en veiligheid, de mobiliteit (verkeersafzettingen/omleidingen), de (geluid)overlast en de volksgezondheid (EHBO/openbare toiletten).

In de evenementennota wordt de stad in drie gebieden ingedeeld en wordt per gebied ingegaan op de mogelijkheden en beperkingen en de beschikbare locaties. De drie gebieden zijn:

Stadshart:

De gemeente stelt zich ten doel een bruisend Stadshart te stimuleren, waarin de functies winkelen, horeca, amusement en wonen tot hun recht komen. Om dit te bereiken worden onder meer evenementen op het Stadsplein gesubsidieerd en is een pleinregisseur aangesteld als aanjager van activiteiten en samenwerking. In het Stadshart wordt onderscheid gemaakt tussen het Stadsplein, het Handelsplein en het overige stadshart. Per locatie is een maximumstelsel opgesteld van het aantal evenementen op die locatie. Voor het stadshart geldt tevens: voor evenementen die een totaal oppervlakte hebben van minder dan 1.000 m² wordt geen maximum gesteld aan het aantal te houden evenementen. Wel zijn er op het Stadsplein extra voorwaarden gesteld aan het type evenementen.

Amsterdamse Bos:

Voor het vrijwel onbebouwde Amsterdamse Bos is geconstateerd dat aan het beleid andere eisen worden gesteld door de bijzondere omgeving. Niet alleen wordt er per locatie nadere regels opgesteld, tevens geldt voor kleine evenementen (<500 bezoekers) dat zij niet vergunnings- of meldingsplichtig zijn aan de gemeente. Deze moeten echter wel gemeld worden aan de 5 beheerorganisatie van het Amsterdamse Bos. De gemeente Amstelveen hanteert een aantal criteria wanneer het aanvragen van een vergunning wél noodzakelijk is.

Overig Amstelveen / wijkwinkelcentra:

De buurt – en wijkwinkelcentra vervullen een belangrijke rol in de wijken. Het is van belang dat er ruimte wordt gecreëerd voor activiteiten en evenementen. Anderzijds moet rekening worden gehouden met de overlast voor bewoners en winkeliers. In de volgende centra heeft de gemeente een maximumstelsel opgesteld aan het aantal evenementen: Westwijk, Middenhoven, Waardhuizen, Groenhof, van der Hooplaan, Amsterdamseweg Noord en Zuid, Rembrandtweg Noord, Bankrashof, Kostverlorenhof. Dit maximumstelsel geldt niet voor kleine evenementen (<500 bezoekers).

Het landelijk gebied ligt buiten de drie genoemde gebieden. De evenementennota is voor het plangebied dan ook niet van toepassing.

2.4.16 Actieplan luchtkwaliteit Amstelveen 2007-2015

Luchtkwaliteit is een zwaarwegende factor bij ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland. De Raad van State heeft landelijk tal van projecten stilgelegd, omdat deze onvoldoende rekening hielden met de eisen uit het Besluit luchtkwaliteit. Reeds in een vroegtijdig stadium dienen de normen uit het Besluit luchtkwaliteit beoordeeld te worden en moeten consequenties van ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen inzichtelijk worden gemaakt.

De gemeente Amstelveen heeft vanuit gezondheidsoogpunt en vanwege het veiligstellen van haar ruimtelijke plannen reeds in augustus 2005 het besluit genomen om een actieplan luchtkwaliteit op te stellen. Inmiddels blijkt uit de uitgevoerde luchtkwaliteitsrapportage over het jaar 2005 dat er overschrijdingen voorkomen van de grenswaarden voor fijn stof en de plandrempeloverschrijdingen voor stikstofdioxide. Hierdoor is de gemeente wettelijk verplicht om een actieplan op te stellen.

Van belang is dat de gemeente maatregelen neemt om de luchtkwaliteit te verbeteren. De provincie heeft de bevoegdheid om bestemmingsplanwijzigingen af te keuren, indien er in het plangebied zich wegen bevinden waar overschrijdingen van verontreinigende stoffen voorkomen.

Het doel van het Amstelveense actieplan is om door kosteneffectieve maatregelen de huidige overschrijdingen terug te brengen onder het niveau van de grenswaarden. Voor zowel fijn stof als stikstofdioxide wordt nagestreefd om in 2010 aan de geldende normen te voldoen. Ook voor het jaar 2015 stelt de gemeente zich ten doel om aan de geldende normen te voldoen. Via de jaarlijkse luchtkwaliteitsrapportage wordt gemonitord of deze doelstellingen worden behaald.

Het Besluit luchtkwaliteit is het wettelijk kader voor de luchtkwaliteit. De gemeente neemt door het opstellen van het actieplan haar verantwoordelijkheid om datgene te doen dat binnen haar eigen mogelijkheden ligt. Ook in andere plannen, waaronder de gebiedsontwikkeling van de A9 en het Amstelveense Verkeers- en Vervoersplan, zal aandacht besteed worden aan de luchtkwaliteit in de gemeente.

Uit de jaarlijkse luchtkwaliteitsrapportage zal blijken of de overschrijdingen van de gestelde grenswaarden tot het acceptabele normniveau zijn teruggebracht, waardoor er een beter leefklimaat ontstaat en bouwprojecten binnen Amstelveen doorgang kunnen vinden. Jaarlijks wordt in de bijlage bij de luchtkwaliteitsrapportage verslag uitgebracht over de uitwerking en uitvoering van de maatregelen die in dit actieplan zijn opgenomen.

Er staan 11 maatregelen centraal in dit actieplan:

  1. 1. schoon eigen wagenpark

Bij vervanging van voertuigen en machines wordt gekozen voor voertuigen en machines die een lagere uitstoot van schadelijke stoffen met zich meebrengen. Het schoner maken richt zich hier op het aanbrengen van roetfilters (met of zonder ingebouwd verbrandingselement) op dieselvoertuigen en het aankopen van voertuigen/machines die door een electramotor worden aangedreven of die voldoen aan de hoogste milieueisen (Euronormen). Een Euronorm stelt bepaalde milieueisen aan een voertuig voor de uitstoot van fijn stof (o.a. roet) en stikstofoxiden. Hoe hoger de Euronorm, hoe strenger de eisen. Voor personenauto's en bestelauto's is de Euro-4-norm per 2005 van kracht. De Euro-5-norm gaat naar verwachting in 2010 in. Voor vrachtauto's en bussen is de Euro-4-norm ook in 2005 ingegaan, in 2008 gaat de Euro-5-norm voor vrachtauto's gelden.

  1. 2. schoon openbaar vervoer

Via de concessieverlening voor het openbaar vervoer kunnen milieueisen gesteld worden. Mogelijkheden zijn te kiezen voor bussen op waterstof, aardgas of elektrische bussen, of Euro 4 of Euro 5 normen. De concessie voor het openbaar vervoer voor de regio Amstelland en de Meerlanden gaat in per medio december 2007. Gedurende het 1e half jaar van de concessie mag dan nog 'op de oude voet' worden doorgewerkt door de vervoerders. Vanaf 1/2 jaar na ingaan concessie moeten dan alle nieuw ingezette bussen voldoen aan de Euro 5 norm inclusief roetfilters en zullen alle rijdende oudere bussen voorzien worden van een roetfilter.

  1. 3. instellen milieuzones

Om de uitstoot van verontreinigende stoffen van vrachtverkeer te verminderen is de gemeente voornemens om milieuzones in te stellen. Binnen de gemeente is er op het Keizer Karelplein een voorkeursroute voor vrachtverkeer aanwezig. In het Regionale Actieplan Luchtkwaliteit, welke onder regie van de Stadsregio Amsterdam wordt opgesteld, is onderzoek naar het instellen van milieuzonering als regionale maatregel opgenomen.

  1. 4. verkeersmaatregelen

Het verkeer heeft een belangrijke bijdrage aan de luchtkwaliteit. Verkeersmaatregelen kunnen gericht zijn op 1) het stimuleren van een alternatieve vervoerswijze, 2) het verbeteren van de doorstroming en op 3) categorisering (hierbij wordt bepaald welk verkeer welke bestemming heeft; stroomwegen, gebiedontsluitingswegen en erf-toegangswegen). Verbetering van doorstroming kan op een aantal manieren bewerkstelligd worden. Bijvoorbeeld door het aanleggen van rotondes, het anders afstellen van verkeersregel-installaties (VRI's) bijvoorbeeld door een groene golf in te stellen voor bussen of vrachtverkeer (tovergroen) en het aanleggen van ongelijkvloerse kruisingen. Ook het leiden van het doorgaande vrachtverkeer over bepaalde voorkeursroutes door de gemeente kan een verkeersmaatregel zijn. Momenteel is het Amstelveense verkeers- en vervoersplan in ontwikkeling. In dit plan worden maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit afgewogen met andere vervoersaspecten (leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid) en indien haalbaar opgenomen in het verkeers- en vervoersplan.

  1. 5. toepassing LARGAS

Toepassing van LARGAS (LAngzaam Rijden GAat Sneller) op stadsverkeer. De essentie van het LARGAS-concept is dat het verkeer gelijkmatig en relatief langzaam op voorrangswegen door de stad rijdt.

Door een zorgvuldige vormgeving (gescheiden rijbanen, weinig kruispunten) zullen de weg en de omgeving automatisch de gewenste rijsnelheid oproepen: de weg als self explaining road. In veel gevallen kunnen verkeerslichten verdwijnen, wat het optrekken en afremmen beperkt.

  1. 6. voorkomen nieuwe knelpunten

Nieuwe knelpunten voorkomen kan door bij handhaving en vergunningverlening alert te zijn op inrichtingen die een relevante bijdrage leveren aan de optredende concentraties luchtverontreinigende stoffen. Daarnaast is het ook van belang om aan de kant van de ruimtelijke ontwikkeling in een vroeg stadium onderzoek te verrichten naar de luchtkwaliteit in de directe omgeving van een plan. Aangetoond zal moeten worden dat een nieuwe ontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van grenswaarden.

  1. 7. ondersteunen aardgas vulpunt

Alternatieve brandstofvormen zijn in opkomst; aardgas, waterstof, biobrandstof. Aardgas is geen volwaardig alternatieve brandstof (niet herwinbaar), maar omdat het in grote hoeveelheden beschikbaar is en relatief een schone brandstof is, is het goed voor het milieu. De onderzoeken en technieken van waterstof en biobrandstof zijn nog volop in ontwikkeling. De gemeente Amstelveen heeft een aardgas vulpunt gehad, echter deze is vanwege het uitblijven van een marktpartij en de hoge kosten voor het onderhoud opgehouden te bestaan. Het nieuwe college heeft in het kader van het actieplan luchtkwaliteit opnieuw gevraagd onderzoek te doen naar een mogelijke herstart van aardgas. De uitkomsten van dit onderzoek zijn op dit moment nog niet bekend.

Op dit moment zijn er geïnteresseerde exploitanten aanwezig. De gemeente ondersteunt deze partijen bij het mogelijk realiseren van een aardgas vulpunt.

  1. 8. meetpunten voor luchtkwaliteit

Op dit moment wordt de luchtkwaliteit in Amstelveen berekend. Gemeten waarden kunnen hier een aanvulling op zijn. Op de zes wegen met de hoogste overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen worden daarom meetpunten ingesteld voor stikstofdioxide (NO2). Het instellen van meetpunten draagt niet bij aan de reductie van emissies. Wel geeft het een beeld van de gemeten waarden en is hierop aanvullend in de informatie over luchtkwaliteit.

  1. 9. aanleggen groenvoorzieningen

Bomen en struiken kunnen de concentraties stikstofdioxide en fijn stof op leefniveau verminderen. Dit gebeurt door filtering en opstuwing van de lucht. Voor stikstofdioxide zijn loofbomen het meest geschikt en voor fijn stof zijn dat coniferen. Tevens leveren bomen een bijdrage aan de vermindering van de CO2 uitstoot, omdat bomen voor hun groei kooldioxide opnemen.

In het kader van de groenbezuinigingen is een voorstel uitgewerkt hoe binnen de gemeente met deze bezuiniging om te gaan. In navolging op dat voorstel wordt voorgesteld om zieke en overlastgevende bomen te kappen en bij het aanplanten van nieuwe bomen een voorkeur te geven aan bomen die een positieve bijdrage leveren aan de luchtkwaliteit en het leefomgevingsklimaat.

  1. 10. gedragsmaatregelen

Ook op het gebied van gedragsmaatregelen heeft de gemeente een belangrijke voorbeeldrol. Bewustwording is belangrijk om mensen tot het nemen van maatregelen over te laten gaan.
De gemeente kan actief haar burgers via persberichten en ludieke acties informeren over maatregelen die burgers zelf kunnen nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Wat betreft communicatie kan de gemeente verschillende projecten en activiteiten uitvoeren, gericht op verschillende doelgroepen, zoals educatieve activiteiten voor het basis- en voortgezet onderwijs en wijkgerichte activiteiten voor bewoners.

  1. 11. energiebesparingpakket

Het gas kool(stof)dioxide draagt bij aan een slechter leefklimaat. Het gas veroorzaakt mede de opwarming van de aarde. De concentratie CO2 in de atmosfeer neemt jaarlijks toe, waarbij ontbossing en het grootschalige gebruik van fossiele brandstoffen een rol speelt. Verschillende energiebesparende maatregelen verminderen de uitstoot van CO2 en hebben eveneens een positief effect op de energierekening. Hierbij kan gedacht worden aan spaarlampen, tochtweerders en energie-bespaarstops.

2.4.17 Deelnota Hogere Waarde, november 2007

Op 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd. Na een overgangsperiode is de wet op 1 april in werking getreden. Een belangrijke wijziging in de nieuwe wet is dat de gemeente zelf de bevoegdheid krijgt om, in afwijking van de wettelijke voorkeursgrenswaarde, Hogere Waarden vast te stellen (artikel 110a Wgh, lid 1). Deze bevoegdheid blijft alleen bij de provincie in geval van een regionaal industrieterrein en bij de aanleg of reconstructie van hoofdspoorwegen, rijks-wegen en provinciale wegen.

In regionaal verband wordt sinds 2006 gewerkt aan regionaal geluidbeleid. Vooruitlopend op de hiervoor genoemde wetswijziging is besloten om ook de implementatie van Hogere Waarden in regionaal verband invulling te geven. In de “Deelnota Hogere Waarden” is de procedure uitgewerkt om de hogere waardenprocedure te doorlopen.

In het hogere waarden beleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol spelen.

Deze aspecten zijn:

  1. 1. Het heersende geluidsniveau;
  2. 2. Het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;
  3. 3. Cumulatie en compensatie.

1. Heersende geluidsniveau

Het heersende geluidsniveau is de basis voor de geluidsbeoordeling. Dit niveau wordt afgeleid van de geluidsbelastingskaarten die zijn opgesteld in het kader van de Europese Richtlijn Omgevingslawaai.

Een Hogere Waarden wordt door een gemeente aangevraagd als de geluidsbelasting vanwege een bron (industrie, weg, spoor) hoger is dan de voorkeursgrenswaarde (industrie 50 dB(A), weg 48 dB, spoor 55 dB). Per bron en situatie zijn in de wet normen gesteld die niet overschreden mogen worden. Een voorbeeld hiervan is de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, deze mag in een stedelijke situatie niet uitkomen boven de norm van 63 dB.

2. Toetsingskader

De Wet geluidhinder kent in het proces van de vaststelling van Hogere Waarden een onderzoeksplicht en een motiveringsplicht. De onderzoeksplicht is bedoeld om vast te stellen welke bron-, overdrachts-, of maatregelen bij het object/de ontvanger noodzakelijk zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. De alternatieven moeten goed worden onderzocht. De beslissing om niet alle maatregelen te treffen, moet vervolgens goed worden gemotiveerd (motiveringsplicht).

Pas als alle elementen uit het toetsingskader zijn onderzocht en overwogen, kan op grond van de twee beoordelingscriteria uit de Wet geluidhinder worden besloten of een hogere waarde wordt vastgesteld.

De beoordelingscriteria zijn:

  1. 1. de mogelijk te treffen maatregelen zijn onvoldoende doeltreffend en hebben niet tot gevolg dat de geluidsbelasting wordt gereduceerd tot de voorkeursgrenswaarden;
  2. 2. de mogelijk te treffen maatregelen ondervinden overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Uit de onderzoeksplicht volgt dat onderzocht is met welke maatregelen (bron, over-dracht, juridisch) de geluidsbelasting kan worden gereduceerd tot de voorkeurs-grenswaarde. Met juridische maatregelen wordt het toepassen van een dove gevel bedoeld. Indien blijkt dat de geluidbelasting op de gevel van een te bouwen geluid-gevoelig object hoger zal zijn dan de maximaal te verlenen hogere waarde, kan dit object volgens de Wet geluidhinder niet gebouwd worden. In sommige gevallen is het echter toch gewenst om dit object te bouwen. Er bestaat dan de mogelijkheid om een "dove gevel" toe te passen, dit is een gevel waarin geen te openen delen in zitten en die daarom in de Wet geluidhinder niet als gevel wordt aangemerkt, vandaar de term juridische maatregel. In de dove gevel mogen wel ramen zitten maar die mogen niet open kunnen, ook ventilatieopeningen mogen in dergelijke gevels niet aanwezig zijn. Het geluidsniveau binnen in het object dient wel aan de eisen van de Wet geluidhinder te voldoen, dit betekent dat er zware gevelisolatiemaatregelen moeten worden getroffen om te kunnen voldoen aan de eisen.

Op grond van deze akoestische onderzoeken kan beoordeeld worden of maatregelen doeltreffend zijn. De vaststeller van de hogere waarde moet uit deze onderzoeken duidelijk kunnen opmaken welke maatregelen zijn overwogen en welke maatregelen er worden genomen en een goede gemotiveerde onderbouwing geven waarom de overige maatregelen niet genomen worden. De resultaten van het toetsingskader geeft de argumenten voor de overwegende bezwaren van de maatregelen en de motivatie voor het vaststellen van een hogere waarde.

3. Cumulatie en compensatie

Als er sprake is van meer dan 1 bron die de voorkeursgrenswaarde overschrijden dan is het college van Burgemeester en Wethouders verplicht om te oordelen over de gecumuleerde geluidsbelasting. De gemeente wil in dat oordeel niet alleen de hoogte van de cumulatieve geluidsbelasting baseren, maar ook op compenserende factoren. Compenserende factoren, zoals de aanwezigheid van een park of speelvoorzieningen, kunnen de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren.

2.4.18 Nota Duurzaam Bouwen, naar duurzame bouwresultaten 2007-2012

De nota 'Duurzaam Bouwen, naar duurzame bouwresultaten', geeft een nieuw kader voor duurzaam bouwen in de gemeente Amstelveen. De noodzaak van een nieuw kader komt voort uit in- en externe ontwikkelingen: Nationale- en Europese wet- en regelgeving, ontwikkelingen in inzichten en instrumenten voor duurzaam bouwen. Het nieuwe kader vindt zijn basis in de eigen praktijk van duurzaam bouwen. Een belangrijke impuls gaat naar verwachting uit van de nieuwe werkwijze voor duurzaam bouwen: prestatiegericht werken met het instrument GPR Gebouw (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn). Deze werkwijze verbreedt de reikwijdte van het beleid naar kwaliteitsthema's: gezondheid en woonkwaliteit. Tevens verbeteren de mogelijkheden voor monitoring van beleid en voor communicatie van de resultaten naar ontwikkelaars en consumenten. Beide worden gezien als belangrijke succesfactoren voor effectief beleid. Kernvraag bij deze nieuwe werkwijze is: welk ambitieniveau gaat de gemeente Amstelveen voor de periode 2007 – 2012 hanteren?

De Amstelveense historie van duurzaam bouwen

De gemeente Amstelveen heeft in 1993 duurzaam bouwen als speerpunt van haar milieubeleid benoemd. Duurzaam bouwen is nog steeds actueel, vandaar dat dit thema ook een plaats heeft gekregen in het huidige collegeprogramma. Sinds 1995 worden afspraken gemaakt met ontwikkelende partijen om duurzame bouwprojecten te stimuleren. Hierin erkent en neemt de gemeente ook haar eigen verantwoordelijkheid. Zo is er in de afgelopen jaren een aantal projecten geweest waar de gemeente zelf bij de bouw van overheidsgebouwen heeft laten zien dat zij een hoge ambitie toekent aan duurzaamheid in het bouwproces. Voorbeelden hiervan zijn de school de Westwijzer en de Brandweerkazerne. In 2007 onderzoekt de gemeente welk project zij energieneutraal wil realiseren.

De doelstelling van de gemeente Amstelveen is om door middel van duurzaam bouwen in de woningbouw en utiliteitsbouw (nieuwe en bestaande voorraad) een bijdrage te leveren aan het terugbrengen van de milieubelasting en het verhogen van de bouw- en leefomgevingskwaliteit.

Nieuwe (beleids)ontwikkelingen internationaal en nationaal

Het beleid op het gebied van duurzaam bouwen is in ontwikkeling. Zo is de landelijke norm welke het energieverbruik in de woning aantoont, de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC), aangescherpt van 1,0 naar 0,8. Daarnaast wordt in Europees verband een norm ontwikkeld voor energie; de Energy Performance for Building Directives. Dit betekent dat ontwikkelende partijen meer rekening moeten houden met de energie-prestaties van een woning.

Nieuwe werkwijze en instrumentarium

Om uitvoering te geven aan het vastgestelde beleid worden instrumenten ingezet. De gemeente Amstelveen werkte vanaf 1998 met het Nationaal Pakket duurzaam bouwen. Medio 2005 werd bekend dat het vigerende instrument niet meer werd uitgebracht en geactualiseerd. Vanwege de beëindiging van de Nationale Pakketten is eind 2005 een nieuw instrument aangekocht; GPR Gebouw (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn). Het voordeel van dit instrument is dat het uitstekend geschikt is om deze op gebouwniveau toe te passen. GPR Gebouw is een prestatiegericht en communicatief instrument dat vele voordelen met zich meebrengt. Zo beschikt het instrument over een CO2- reductie-monitor en een consumentenlabel, waardoor via communicatie en een gebruikershandleiding de bewoner(s) / gebruiker(s) ook zien hoe de woning scoort op het thema duurzaamheid. De gemeente Amstelveen beschikt inmiddels over een licentie voor het gebruik van GPR Gebouw. Deze zal ingezet worden bij alle op te starten nieuwbouwprojecten (zoals voor de woningbouw, kantoorgebouwen en schoolgebouwen) binnen de gemeente.

Het CO2-Servicepunt heeft menukaarten (checklist met keuzemaatregelen) voor de bestaande en nieuwbouw ontwikkeld. De menukaart voor de nieuwbouw is bedoeld als hulpmiddel om bij kleinere projecten met ontwikkelende partijen afspraken te maken over duurzaamheidsmaatregelen. Tevens is een menukaart ontwikkeld voor de bestaande bouw.

De nieuwe kaders

Doordat duurzaam bouwen binnen de gemeente in ontwikkeling is, is er binnen het college behoefte aan nieuwe beleidskaders die verder vorm en richting geven aan het duurzame bouwproces. Met het opstellen van de nota “Duurzaam Bouwen, naar duurzame bouwresultaten” laat de gemeente zien welke ambities zij heeft op het gebied van duurzaam bouwen.

Het college van BenW heeft middels punt 8.1.2 uit het collegeprogramma “Samen werken aan resultaat” hier opdracht toe gegeven. Met deze nota wordt een start gemaakt om te komen tot effectief prestatiegericht beleid dat ervoor kan zorgen dat duurzaam bouwen verder geïmplementeerd wordt in de bouwprocessen en de bouw-praktijk.

Op basis van interviews, eigen ervaringen met pilotprojecten en ervaringen van andere gemeenten zijn nieuwe ambities voor duurzaam bouwen geformuleerd. Hierbij is met name aandacht besteed aan de procesmatige werkwijze. Immers duurzame bouwprojecten hebben de grootste kans van slagen als in elke geleding van het bouwproces getoetst wordt op de overeengekomen duurzaamheidscriteria.

Ambities voor duurzaam bouwen nieuwbouw en utiliteitsbouw:

  • GPR Gebouw zal ingezet worden voor de grote nieuwbouwprojecten met een omvang van meer dan 10 woningen en voor de ontwikkeling van scholen en kantoorgebouwen. Op basis van het instrument GPR gebouw wordt voor alle thema's (Energie, Materialen, Afval, Water, Gezondheid en Woonkwaliteit) een ambitieniveau gehanteerd van 7,5. De meerinvestering om dit ambitieniveau te bereiken komt neer op een bedrag van € 3.250 per woning. De koper verdient deze meerinvestering binnen 5 jaar terug. Indien er onoverkomelijke kosten gepaard zouden gaan bij een bouw van 7,5 kan de bouwer een verzoek indienen voor verlaging naar een 7. Per project moet dit gemotiveerd worden. In samenwerking met de gemeente kan vervolgens getracht worden om toch op een 7,5 uit te komen door bijvoorbeeld het verwerven van meer (gemeentelijke) subsidies. Het ambitieniveau van een 7,5 en de clausule om lager uit te komen worden ook opgenomen in de in de toekomst te maken prestatieafspraken (voor nieuwbouw) met de woningbouwcorporaties.
  • Voor een bouwproject van minder dan 10 woningen wordt het instrument van het CO2- Servicepunt ingezet; de menukaart 'Nieuwbouw'.
  • Alle (nieuw)bouwprojecten zijn gerealiseerd volgens de richtlijnen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen.
  • Vanaf 2007 wordt het duurzaam bouwen beleid in de gemeente geïmplementeerd.
  • Ervaringen en resultaten van duurzaam bouwen (CO2-reductie per project) worden jaarlijks beschreven in milieuverslagen. In het najaar van 2008 zal de voortgang van het instrument GPR worden geëvalueerd. Tevens wordt dan bezien of de ambities gehaald worden.

Ambities voor duurzaam bouwen bestaande bouw

  • De menukaart 'Bestaande bouw' wordt toegepast voor de bestaande woningbouw bij uitbouw- en verbouwwerkzaamheden.

2.4.19 Nota hobbymatig en bedrijfsmatig houden van paarden en het oprichten van paardenbakken, januari 2007

Met name in het buitengebied komt het houden van paarden zowel bedrijfsmatig als hobbymatig veel voor. Ten behoeve van het houden van paarden wordt vaak gebruik gemaakt van een buitenbak (een niet overdekte paardenbak).

In deze nota wordt nader ingegaan op de diverse vormen van houden van paarden en is een toetsingskader geformuleerd voor het oprichten van paardenbakken.

2.4.20 Stedelijk Waterplan, maart 2008

De gemeente Amstelveen en het hoogheemraadschap Amstel- Gooi en Vecht (AGV) hebben in 2004 besloten om in coproductieverband het Stedelijk Waterplan op te stellen. Een nut en noodzaak notitie lag aan dit besluit ten grondslag.

Het Stedelijk waterplan voorziet in de behoefte van beide partijen aan meer inzicht in het functioneren van het watersysteem, geeft een eenduidige en realistische visie op het water en in het aandragen van maatregelen die bijdragen aan het oplossen van knelpunten in het watersysteem en het realiseren van ambities.

De gemeente Amstelveen en het hoogheemraadschap AGV hebben elk eigen taken en verantwoordelijkheden om het watersysteem op orde te houden. Waternet is de uitvoerende organisatie die in opdracht van AGV zorgt voor afvalwater, oppervlaktewater en veiligheid achter de dijken. De gemeente is verantwoordelijk voor beheer en onderhoud en de afvoer van rioolwater. Beide partijen anticiperen op de verwachte klimaatveranderingen die zich uiten in meer korte maar hevige regenbuien en een stijging van de zeespiegel.

Een optimale waterkwaliteit is onderdeel van de hoge leef-, en omgevingskwaliteit waarnaar de gemeente Amstelveen streeft als aantrekkelijke woon-, leef- en werkgemeente. Water draagt zodoende als kwaliteitsdrager bij aan de versterking van de kwaliteit van de Amstelveense stad.

AGV wil samen met de gemeente de visie en beleid op waterbeheer lokaal realiseren. Naast wettelijk verplichte zaken wordt gekeken naar ambities bij de verschillende thema's van het waterbeheer.

De opgestelde visie die in het Stedelijk Waterplan centraal staat benadrukt de ontwikkeling waar beide partijen zich voor inzetten: het realiseren van een duurzaam en mooi watersysteem in de gemeente Amstelveen. Door de gezamenlijke aanpak van het Stedelijk Waterplan worden verantwoordelijkheden en belangen verduidelijkt en processen inzichtelijk gemaakt. Dit levert een duidelijke bijdrage aan de samenwerking tussen beide organisaties.

2.4.21 Parkeernota 2005-2010, maart 2005

Het parkeerbeleid heeft raakvlakken met diverse andere beleidsterreinen binnen de gemeente, zoals op het gebied van economie, verkeer en vervoer, inrichting openbare ruimte, groen, stedenbouw, zorg en onderwijs. Enkele specifieke beleidsonderdelen zijn direct met het product parkeren in verband te brengen en verdienen nadere toelichting. Die onderdelen zijn:

Ondergronds bouwen/parkeren:

Vanuit het oogpunt van grondwaterbeheer zijn er in principe geen bezwaren tegen het realiseren van ondergrondse parkeervoorzieningen. Zolang het verhard oppervlak niet extra toeneemt, is compensatie met wateroppervlak niet noodzakelijk. Door een ondergrondse voorziening kan de bestaande grondwaterstromingen wel van richting veranderen. Of hierdoor wateroverlast op gaat treden, is afhankelijk van de plaatselijke situatie.

Bebouwde ruimte:

Wanneer er meer parkeerruimte op maaiveld wordt aangelegd, betekent dit een vergroting van het verhard oppervalk. Van dit verhard oppervlak dient 10% elders in het plan of de omgeving (in ieder geval in hetzelfde watersysteem) te worden gecompenseerd in de vorm van oppervlaktewater. Een uitbreiding van de parkeerruimte heeft dus ook een ruimtelijke consequentie elders in de omgeving.

Openbaar vervoer:

Het gebruik van het openbaar vervoer wordt zoveel mogelijk gestimuleerd. Dit wordt enerzijds gedaan door het verder verbeteren van het openbaar vervoernetwerk en anderzijds via het vergroten van het gebruik van het openbaar vervoer, onder meer via promotie en voorlichting. Voor parkeren is het daarbij van belang dat er sprake kan zijn van een overstap van auto naar openbaar vervoer (en vice versa). Daarvoor dient er wel parkeergelegenheid bij de belangrijke vervoershaltes te zijn.

Fiets:

In deze parkeernota wordt geen specifieke aandacht besteed aan het fietsparkeren. In de nota Fiets, welke is vastgesteld in 2006, is fietsparkeren als een belangrijk onderdeel opgenomen.

Verkeersafwikkeling:

Parkeergelegenheden moeten bereikt kunnen worden met de auto. Elke verandering in het aanbod van parkeervoorzieningen kan ook een verandering in het verkeersaanbod op de toevoerroutes ten gevolg hebben. Bij iedere verandering dient daarom te worden onderzocht welke invloed dit op de verkeersafwikkeling heeft. Dat kan betekenen dat er zo nodig ook maatregelen op deze routes getroffen dienen te worden, of – wanneer dat niet mogelijk blijkt te zijn – dat geconcludeerd moet worden dat de verkeersafwikkeling dermate in het gedrang komt dat de beoogde (parkeer)ontwikkeling niet wenselijk is.

2.4.22 Nota Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB), maart 2005

In de nota Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB), maart 2005 is een specifiek beleid voor het buitengebied van Amstelveen ontwikkeld, waardoor negatieve gevolgen van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing worden weggenomen. De nota biedt een toetsingskader voor nieuwe neven- of vervolgactiviteiten.

In het agrarisch buitengebied van Amstelveen wordt de gemeente steeds vaker geconfronteerd met nieuwe bedrijfsmatige activiteiten. Deze veelal niet-agrarische activiteiten vinden dikwijls plaats in voormalige agrarische bedrijfspanden, hetgeen veelal volgens de geldende bestemmingsplannen in strijd is met de bestemming ter plaatse.

Aangezien de agrariërs (ook) in Amstelveen moeite hebben om ´economisch het hoofd boven water te houden´, worden steeds vaker nevenactiviteiten ontwikkeld om een aanvulling op het inkomen te genereren.

De provincie Noord-Holland heeft in de notitie ´Nieuwe kansen voor vrijkomende agrarische bebouwing in Noord-Holland´ globaal een aanzet gegeven voor versoepeling van beleid en regelgeving. In de beleidsnota ´Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB) is een nadere uitwerking voor de gemeente Amstelveen gemaakt, met als doel om een duidelijk toetsingskader te bieden voor nieuwe neven- of vervolgactiviteiten in vrijkomende agrarische bebouwing. De in deze nota opgenomen ´positieve lijst´ van functies die kunnen worden toegestaan is opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan.

Op basis van vier criteria (welstand, cultuurhistorie, milieu en verkeer) is een verdeling in zones gemaakt voor het buitengebied van Amstelveen. De verdeling is noodzakelijk omdat niet in iedere zone dezelfde economische activiteiten wenselijk zijn. Hoewel de positieve lijst concrete activiteiten beschrijft zijn deze ook afhankelijk van enkele criteria die nog altijd van geval tot geval beoordeeld dienen te worden. Voorwaarde bij een nieuwe activiteit is bijvoorbeeld handhaving of verbetering van de agrarische uitstraling, waarbij nadelige effecten op het milieu vermeden moeten worden. Met behulp van een toepassingsmodel (stroomschema) is weergegeven hoe verzoeken voor nieuw gebruik van VAB beoordeeld dienen te worden. Hierbij wordt nog opgemerkt dat nevenactiviteiten dan wel vervolgactiviteiten in principe slechts zijn toegestaan in de bestaande agrarische bebouwing.

Bij het opstellen van de positieve lijst is het beleid, zoals dat is weergegeven in de brochure 'Nieuwe kansen voor vrijkomende agrarische bebouwing in Noord-Holland (provincie Noord-Holland, september 2003) een belangrijk criterium. Vervolgens is gezocht naar functies die in het algemeen naar aard en omvang in het landelijk gebied passen. Het gaat hier in eerste instantie om functies die zodanig met het landelijk gebied zijn verbonden, dat vestiging in stedelijk gebied niet reëel is, zoals landbouw aanverwante functies. Daarnaast zijn functies opgenomen die direct aan het landelijk gebied zijn gebonden en waarbij vestiging in de kern eveneens niet reëel is, bijvoorbeeld recreatieve functies. Bij het opstellen van de lijst is uiteraard ook rekening gehouden met de functies waarmee de gemeente tot op heden geconfronteerd is.

Naast voornoemde functies kunnen dienstverlenende en ambachtelijke bedrijfsfuncties eveneens een bijdrage leveren aan de economie van het buitengebied. Om die reden verdient het dan ook aanbeveling om, onder strikte voorwaarden, een aantal niet-agrarische functies op te nemen op de positieve lijst en daarmee dergelijke bedrijven meer mogelijkheden bieden om zich te vestigen in het landelijk gebied. Bovendien kunnen niet agrarische bedrijfsfuncties als neventak dienen en zo op een agrarisch bedrijf een extra inkomstenbron vormen. Bij het toestaan van nieuwe bedrijvigheid in het landelijk gebied is het van belang om er op te letten welke gevolgen dat kan hebben voor het voorzieningenniveau in het stedelijk gebied. Hierbij dient te worden opgemerkt, dat dit argument niet zondermeer van doorslaggevende aard is, gezien het feit dat eveneens gelet wordt op het belang van de leefbaarheid en de economische situatie van het landelijk gebied. Het is van groot belang dat de op de positieve lijst opgesomde bedrijfstypen alleen kleinschalig in het landelijk gebied kunnen worden toegestaan in combinatie met ruimtelijke kwaliteitswinst.

Detailhandel is niet wenselijk in het landelijk gebied. Redenen daarvoor zijn de sterk verkeersaantrekkende werking en het feit dat detailhandel in het landelijk gebied concurrentie vormt met de detailhandel in de stad. Het voorzieningenniveau wordt op die manier onevenredig benadeeld. Alleen enkele specifieke detailhandelsvormen zijn opgenomen in de positieve lijst. Het gaat daarbij om detailhandel die nauw verwant is aan de primaire functies in het landelijk gebied (bijvoorbeeld de verkoop van eigen producten op het agrarisch bedrijf). Ook kan detailhandel worden toegestaan die niet tot het primaire voorzieningenniveau van de kernen kan worden gerekend (kleinschalig tuincentrum). De vestiging van bedrijven in het landelijk gebied kan ten koste gaan van de uitgifte van een bedrijventerrein, indien bedrijven worden toegelaten die naar aard en omvang bij voorkeur op een bedrijventerrein gevestigd dienen te worden. Bij vestiging in het landelijk gebied, weliswaar in VAB, is mede daarom het kleinschalige karakter van de nieuwe functie een belangrijk criterium. Op het moment dat dergelijke bedrijven willen groeien, zal verplaatsing naar een bedrijventerrein noodzakelijk zijn.

Naast het ontwikkelen van nevenactiviteiten kan zich ook de situatie van totale (agrarische-) bedrijfsbeëindiging voordoen. In een dergelijk geval is er geen sprake meer van een agrarisch bedrijf en is er sprake van strijdigheid met de agrarische bestemming. Voor dergelijke gevallen is in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de bestemming te wijzigen in een andere bestemming. In de planregels van dit bestemmingsplan wordt aangegeven binnen welke regels deze wijziging moet blijven.

De gemeente wordt regelmatig geconfronteerd met verzoeken voor vervanging van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing door nieuwbouw. Dit als gevolg van slechte bouwkundige staat van de oorspronkelijke bedrijfsbebouwing en/of het fysiek ongeschikt zijn van de bestaande bebouwing voor de gewenste neven- of vervolgactiviteiten. Bij besluit van 4 september 2007 heeft het college besloten de nota VAB te verruimen in die zin dat de mogelijkheid wordt geboden sloop en vervangende nieuwbouw te plegen. In geval van nieuwbouw wordt slechts medewerking verleend aan herbouw van het op dat moment aanwezige oppervlak van de bedrijfsbebouwing met een marge van maximaal 10%. Deze marge geeft aanvragers de ruimte om bouwwerken geschikt te maken voor de gewenste neven- en/of vervolgactiviteiten. Bij de nevenactiviteiten blijft de eis van kracht dat deze activiteiten beperkt blijven tot maximaal 25% van het totale bedrijf. Het gaat in deze verruiming met nadruk altijd om vervanging van bestaande bouwwerken. Om in aanmerking te komen voor deze regeling is een goede ruimtelijke onderbouwing van de aanvraag noodzakelijk. Naast de in de planregels opgenomen voorwaarden voor vrijstelling zullen bij de beoordeling tevens de volgende aspecten moeten worden bekeken:

  • Is er een milieuvergunning noodzakelijk (afstand t.o.v. woning derden);
  • Wat wordt de hoofdactiviteit (bij bedrijfsbeëindiging);
  • Gebruik van de bestaande bouwwerken op het moment van aanvraag.

2.4.23 Nota (fietsen-)bergingen in voortuinen, september 2008

Op 22 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen besloten nieuwe regels vast te stellen voor het realiseren van (fietsen-)bergingen in voortuinen. Aanleiding is dat de gemeente heeft geconstateerd dat met name in Amstelveen Noord diverse bouwwerken (fietsenstallingen en schuurtjes) zonder de benodigde bouwvergunning zijn gerealiseerd in de voortuinen van woningen. Het huidige beleid van de gemeente, zoals verwoord in de Amstelveense bestemmingsplannen, is er op gericht om bouwsels in de voortuinen zoveel mogelijk te voorkomen. Slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van ondergeschikte betekenis zijn toegelaten. Het behoud van de kwaliteit van het straatbeeld en het voorkomen van aantasting hiervan liggen aan dit beleid ten grondslag.

Fietsen(-bergingen) in voortuinen komen in de meeste gevallen voor bij woningen waar geen sprake is van een achtererf waar bijgebouwen gerealiseerd kunnen worden, dan wel bij woningen die geen zelfstandig “achterom” bezitten.

Bij veel bewoners van woningen waarbij de achtererven niet zelfstandig bereikbaar zijn is grote behoefte aan (fietsen-)stallingsruimte in de voortuinen. Het mogelijk maken van dergelijke stallingsruimten zal het woongenot van de bewoners vergroten. De bewoners zijn dan immers niet meer genoodzaakt de fiets(en) via de woning in de achtertuin(-berging) te stallen, dan wel hun fietsen in de openlucht te moeten laten staan. Gelet hierop is bekeken of versoepeling van het beleid ten aanzien van het bouwen in de voortuinen wenselijk is en welke voorwaarden hieraan gesteld moeten worden, teneinde de kwaliteit van het straatbeeld zoveel mogelijk te waarborgen. De gemeente acht het wenselijk te beschikken over een regeling waarmee een eenvoudige beoordeling van aanvragen, dan wel van bergingen die zonder (bouw)aanvraag zijn gerealiseerd kan worden gemaakt.

Hiervoor is een beleidsnota opgesteld. In deze nota wordt een toetsingskader geformuleerd voor het verlenen van vrijstelling ten behoeve van het realiseren van (fietsen-)bergingen in voortuinen. In deze nota wordt een toetsingskader geformuleerd voor het verlenen van vrijstelling ten behoeve van het realiseren van (fietsen-)bergingen in voortuinen.

Dit heeft geleid tot de volgende criteria:

  1. 1. Om aan de behoefte aan (fietsen-)bergingen in de voortuinen tegemoet te komen wordt voorgesteld om bergruimte in de voortuinen bij woningen toe te staan in die situaties alwaar de achtererven niet zelfstandig bereikbaar zijn en tevens niet wordt beschikt wordt over een garage/berging;
  2. 2. Het realiseren van een bergruimte in de voortuinen wordt niet toegestaan, indien als gevolg van een reeds gerealiseerde entreeportaal en/of erker de voortuin voor meer dan 50% wordt bebouwd;
  3. 3. De oppervlakte van de (fietsen-)berging mag niet meer bedragen dan 4 m2;
  4. 4. De bouwhoogte mag maximaal 1.50 meter bedragen;
  5. 5. De minimale afstand ten opzichte van de perceelsgrens dient 0.50 meter te bedragen;
  6. 6. de Langste zijde van de (fietsen-)berging dient haaks op de voorgevel te zijn gesitueerd;
  7. 7. De uitvoering van de fietsenberging moet deugdelijk zijn en tevens dient sprake te zijn van een eenvoudige en ingetogen vormgeving en materiaalgebruik .

De onderhavige beleidsnota is vastgesteld op 10 september 2008.

2.4.24 Erfgoedverordening 2008 gemeente Amstelveen

Gelet op het project Deregulering VNG-modelverordeningen en de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet op de archeologische monumentenzorg van september 2007, alsmede de feitelijke samenhang tussen monumenten en archeologie, is de bestaande model monumentenverordening aangevuld met een archeologisch deel. De beide samengevoegde delen worden aangehaald als de model Erfgoedverordening.

Specifiek in het kader van de deregulering is getracht om de bestaande monumentenvergunning te vereenvoudigen door de mogelijkheid op te nemen dat het college nadere regels kan stellen (uitvoeringsrichtlijnen) waarmee de vergunningplicht (deels) komt te vervallen.

Dit is een analoge toepassing van wat op rijksniveau het Algemeen Positief Advies (APA) wordt genoemd: bepaalde (eenvoudige en vastomlijnde) wijzigingen aan een monument mogen op grond hiervan vrijwel altijd worden uitgevoerd zonder een instandhoudingbepaling te overtreden. De vergunningplicht voor andere, complexe wijzigingen wordt gehandhaafd.

De instandhoudingbepaling met betrekking tot archeologische terreinen vloeit voort uit de Wet op de archeologische monumentenzorg (tot stand gekomen op grond het Verdrag van Malta) en komt neer op het feit dat gemeenten hun bestemmingsplannen moeten actualiseren met een archeologische paragraaf, zodat voldoende rekening kan worden gehouden (wat betreft de bescherming) met archeologische waarden en het behoud daarvan. Omdat de actualiteit van bestemmingsplannen 'an sich' al voor problemen kan zorgen, is het opnemen van een archeologische paragraaf voor veel gemeenten ook niet eenvoudig of snel te realiseren. De verordening voorziet daarom in een overgangssituatie door het college de bevoegdheid te geven nadere regels te stellen voor verstorende activiteiten in een archeologisch monument of verwachtingsgebied. Deze nadere regels kunnen dezelfde regels zijn die gaan gelden indien een aanlegvergunning zou worden aangevraagd op grond van een aangepast bestemmingsplan, waarin wel een archeologisch paragraaf is opgenomen (Malta-proof). Indien een gemeente geen gebruik wenst te maken van de nadere regels kan ook gekozen worden om een (tijdelijke) archeologievergunning in het leven te roepen.

Voor het overige is bij het opstellen van deze modelverordening rekening gehouden met de 'Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving'. Ook in dit nieuwe model zijn de bepalingen van de Monumentenwet 1988 en de daarin gekozen systematiek als uitgangspunt genomen.

In de modelverordening zijn geen bepalingen opgenomen met betrekking tot de gemeentelijke beschermde stads- en dorpsgezichten, ondanks dat hiervan in de gemeentelijke praktijk wel gebruik wordt gemaakt. Al in een voorgaand dereguleringstraject zijn deze artikelen reeds gesneuveld, aangezien het instrument administratieve lasten bij burgers genereert. In het kader van het dereguleringsproject in 2007 is ervoor gekozen om deze bepalingen daarom niet opnieuw in de modelverordening op te nemen. Het staat gemeenten uiteraard vrij om het VNG-model op dit en op andere onderdelen zelf aan te vullen.

Er is voor gekozen om wel bepalingen op te nemen over gemeentelijke stads- en dorpsgezichten.

Een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht valt niet onder de omschrijving van een gemeentelijk monument uit artikel 1. Begripsbepalingen, terwijl de gemeente Amstelveen al wel enkele gemeentelijk beschermde dorpsgezichten heeft aangewezen. Het is gewenst om daarvoor een wettelijke grondslag te hebben. De hogere administratieve lasten voor de burger bestaat uit de verplichting van een bouwvergunning, waar eerder vergunningsvrij kon worden gebouwd. Voor onderhoudswerkzaamheden is geen monumentenvergunning nodig. Het voordeel van de vergunningsplicht is, dat het monumentale aspect van het complex dan uitdrukkelijk kan worden meegewogen in de besluitvorming tot bouwvergunning

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Beschrijving

3.1 Het Plangebied In Groter Verband

Het plangebied betreft behoudens de agrarische complexen, het nog onbebouwde deel van de Bovenkerkerpolder ten zuiden van de woonwijken Middenhoven en Waardhuizen, alsmede het gebied liggend ten noorden van de Nesserlaan (Wester Amstel Zuid) en tevens het gebied "Nes aan de Amstel e.o.", gelegen op de zuidoostelijke flank van het grondgebied van Amstelveen en betreft in feite het zuidelijk deel van de Amstelveense strook bovenland tussen de ringsloot van de Bovenkerkerpolder en de Amstel.

De tekst voor dit hoofdstuk is grotendeels ontleend aan de welstandsnota van de gemeente Amstelveen. Voor een verdere uitwerking en detaillering van de woonwijken wordt verwezen naar de welstandnota (www.amstelveen.nl). Voor het plangebied is verder geen beeldkwaliteitsplan opgesteld.

3.2 Beschrijving Deelgebieden

Het gebied van de Bovenkerkerpolder wordt globaal begrensd door de Nesserlaan (noord), de Ringvaart en -dijk (oost), de noordelijke grens van het bestemmingsplan N201 (zuid) en de Bovenkerkerweg (west).

Het gebied Wester Amstel Zuid (ook wel aangeduid als Bovenlanden) wordt in het noorden begrensd door de Kruitmolen, in het oosten door de Amstel, in het zuiden door de Nesserlaan en in het westen door de oostelijke grens van de kom van Amstelveen.

Het gebied Nes aan de Amstel e.o. betreft het gebied tussen de ringsloot van de Bovenkerkerpolder en de Amstel, in het noorden begrensd door de Nesserlaan en in het zuiden door de Hollandse Dijk.

3.2.1 Bovenkerkerpolder

Algemeen

Dit deelgebied betreft het landelijk gebied van het uitgeveende en vervolgens drooggelegde Bovenkerkerpolder. Oorspronkelijk omvatte de polder het gebied binnen de ringsloten. De ringsloten zijn rechtlijnig, behalve langs de Ringdijk, daar volgt de Ringsloot ongeveer het verloop van de Amstel.

Na bebouwing van achtereenvolgens de wijken Keizer Karelpark in het noordwesten van de polder, de wijk Groenelaan in het noordoosten van de polder, de wijken Waardhuizen en Middenhoven in het midden van de polder, omvat het landelijk deel thans het gebied dat wordt begrensd in het noorden door de Nesserlaan, in het oosten door de Ringdijk van de Bovenkerkerpolder (ook aangeduid als Ringdijk BP), in het zuiden door het gebied van het bestemmingsplan voor de N201 (oorspronkelijk de Hollandse Dijk en de Randweg, de grens met de gemeente Uithoorn) en in het westen de Bovenkerkerweg. Dit deelgebied valt buiten de door de provincie Noord-Holland vastgestelde stedelijke contour. Het deelgebied valt binnen het zogenaamde Groene Hart van de randstad. Het gebied is een gebied dat op grond van de Natuurbeschermingswet is aangewezen als natuurbeschermingsgebied (voorheen aangeduid als stiltegebied).

Stedenbouwkundige structuur

De structuur van het gebied is typisch die van een droogmakerij met een rechthoekig grid van kavelsloten en overwegend langwerpige oost-west gerichte grasland-kavels van circa 40 a 45 meter breedte en een lengte van circa 600 meter.

Het gebied wordt ontsloten vanaf de randen: aan de oostzijde vanaf de Amsteldijk en aan de westzijde vanaf de Bovenkerkerweg/Hollandse Dijk. De aanliggende agrarische complexen liggen tamelijk gespreid. Er is sprake van één centrale weg in noord-zuidrichting: de Middenweg van de Bovenkerkerpolder, waaraan ook enkele agrarische vestigingen zijn gelegen.

Kenmerkend voor de agrarische complexen is de relatie met de dijk en de concentratie van woon- en bedrijfsbebouwing binnen een bouwperceel, met daarbuiten slechts zeer incidenteel een schuurtje of schuilhok voor vee.

Bij een aantal complexen wordt het direct omliggende land gecompartimenteerd door opvallende witgeschilderde hekken (paardenweiden).

De waterstructuur bestaat uit een dicht grid van sloten oost-west en drie tochten noord-zuid; het water wordt uitgeslagen aan de noordzijde nabij de Nesserlaan en aan de zuidzijde ter hoogte van de Hollandse Dijk.

De groenstructuur betreft de - in het voor het overige 'lege' landschap - karakteristieke erfbeplanting bij de - deels voormalige - agrarische complexen.

Een opvallende afwijking in de grid-structuur van de polder is een beperkt gebied op de oostflank, waar het slotenpatroon en de bebouwing binnen een grillige begrenzing een andere richting kennen. In de volksmond wordt deze plek wel als de "De Kathedraal" aangeduid.

Bebouwingskarakteristiek

De bebouwing op de agrarische complexen bestaat uit woonhuizen, stallen, materieelbergingen en bouwwerken voor hooi- en mestopslag. De woonhuizen zijn over het algemeen gebouwd in de hollandsche/traditionele karakteristiek; er is sprake van een grote diversiteit, zowel in omvang, als hoofdvorm. Enkele hoofdgebouwen hebben een monumentale waarde, maar aanvullende bebouwing, de vaak rommelige inrichting van de erven en een afwijkend gebruik hebben veel van het oorspronkelijke karakter verloren doen gaan.

De bedrijfsbebouwing is overwegend utilitair en aangepast aan de eisen van deze tijd, in sommige opzichten zelfs zonder oog voor de aanwezige waarden.

De bouwhoogte is overwegend in één of twee bouwlagen met een kap. De materialen voor de woongebouwen is metselwerk voor de gevel (rood/bruinrood/bruin) en pannen (rood en grijs) op het dak.

De bedrijfsgebouwen zijn zowel met staalplaat-bekledingen uitgevoerd, als in een betonsysteem-bouw met golfplatendaken.

De bouwhoogten zijn in het algemeen beperkt en overal is sprake van - soms zeer flauwe - hellende daken.

In het gebied liggen twee rijksmonumenten, te weten: boerderij "Het Swart Coetje" aan de Bovenkerkerweg en de sluis- en uitstroomgoot van de Noorder Legmeerpolder en Thamerpolder. Een twaalftal boerderijen en twee molenrestanten zijn genomineerd voor de gemeentelijke monumentenlijst.

Als cultuurhistorisch waardevol of anderszins karakteristiek zijn door de gemeentelijke monumentencommissie drie boerderijen aangewezen aan de Bovenkerkerweg, één aan de Nesserlaan, vijf aan de Ringdijk Bovenkerkerpolder, de banpaal van de Bovenkerkerweg bij de grens met Uithoorn, alsmede een samengevoegd arbeidershuisje. Een drietal molenlichamen is onder de aandacht gebracht van de Rijksdienst voor Monumentenzorg.

Waardering

Het gebied ontleent zijn waarde aan het open landschap in de vorm van een karakteristieke droogmakerij en zijn zeer extensieve bebouwing in typische agrarische complexen, waarvan een belangrijk deel als monumentwaardig of karakteristiek is aangemerkt, met overwegend traditionele bouwvormen en geclusterde erfbeplanting.

3.2.2 Wester Amstel Zuid

Algemeen

Dit gebied betreft het 'open' poldergebied en bovenland ten oosten van de kom van Amstelveen tussen de stadsrand en de Amstel, in het noorden begrensd door de Kruitmolen en in het zuiden door de Nesserlaan.

Dit gebied is hoger gelegen dan het water van de Ringsloot en het maaiveld van de Bovenkerkerpolder, vandaar de naam Bovenlanden. Het gebied omvat ook het zogenaamde Amsteleiland.

Qua ruimtelijke en functionele structuur is onderscheid te maken in twee gedeelten:

  1. a. het restant-poldergebied "Bovenkerkerpolder" tot aan de ringdijk en -sloot;
  2. b. het bovenland gebied tussen ringsloot en Amstel, inclusief het Amsteleiland.

Dit deelgebied valt buiten de door de provincie Noord-Holland vastgestelde stedelijke contour. Het deelgebied valt binnen het zogenaamde Groene Hart van de randstad.

Stedenbouwkundige structuur van het poldergebied

De structuur van de laaggelegen polder wordt met name gekenmerkt door een patroon met strakke rechthoekige kavels in oostwest-richting aan de oostzijde begrensd door een polderdijk met incidentele agrarische bouwpercelen, welke ontsloten worden vanaf de Amsteldijk.

Het gebied bestaat uit vlakke, open weidegronden, met uitzondering van de gronden ter weerszijden van de enige dwarsontsluiting Lang de Akker door het gebied in het noorden.

Aan de noordzijde ligt een volkstuinencomplex en aan de zuidzijde een sportcomplex met sporthal, de nieuw aangelegde wijngaard en het parkgebiedje van Staatsbosbeheer als onderdeel van het recreatiegebied. De vanaf de Amsteldijk ontsloten agrarische complexen liggen gespreid onder aan de ringdijk, waarbij de woningen op de ringdijk geöriënteerd, terwijl bergingen en/of bedrijfsgebouwen zich in principe in de 2e lijn bevinden.

De waterstructuur bestaat uit de kavelsloten en de randsloot van het voormalige A3-tracé. Structureel groen is slechts aanwezig op en nabij het volkstuinencomplex, sportcomplex en bij de boerderijen.

Bebouwingskarakteristiek van het poldergebied.

De incidentele bebouwing van agrarische complexen bestaat uit typische boerderijwoningen, overwegend met een vrij traditionele vormgeving en materialisatie, utilitaire bedrijfsgebouwen en rommelige erven met de kenmerkende beplanting.

De sporthal is een indifferente, doelmatig vormgegeven halconstructie.

Op het volkstuinencomplex zijn behalve de tuinhuisjes, een nutsgebouw en enkele gebouwtjes ten behoeve van beheer aanwezig. De vormgeving is divers en overwegend indifferent; opvallend is de vormgeving van enkele fabrieksmatig geconstrueerde, zelfdragende polyester behuizingen.

Waardering

De bebouwing in de polder ontleent zijn waarde aan een gespreide ligging, een directe relatie met de dijk en een vrij traditionele presentatie in het landschap.

Het volkstuinencomplex ontleent zijn waarde aan een goed afschermende beplanting met bomen en bosschages.

Stedenbouwkundige structuur van het bovenland.

Het bovenland is in feite een restant van het oude veenweidegebied, dat weliswaar onder het niveau van de Amstel ligt, maar tevens ruim boven het niveau van de Bovenkerkerpolder. De ontsluiting van het gebied vindt uitsluitend plaats vanaf de Amsteldijk.

De stedenbouwkundige structuur kenmerkt zich door open weidegronden met een eenduidig patroon van kavelsloten, alsmede gespreide bebouwing aan en gericht op de Amsteldijk.

De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven en kassencomplexen, afgewisseld met burgerwoningen, zowel in de - al dan niet verbouwde - voormalige landarbeidershuisjes, als in de nieuwbouw.

De waterstructuur van het gebied wordt gevormd door de eerder genoemde ringsloot, en de daarop in dwarsrichting aansluitende kavelsloten. De groenstructuur bestaat uit vlakke, open weidegronden en opgaand groen bij de woningen en agrarische complexen.

Een bijzonder positie in dit gebied wordt ingenomen door het eiland in de Amstel, waarop een scheepswerf is gelegen, alsmede enkele woonhuizen. De scheepswerf c.a. op het Amsteleiland is slechts ontsloten via Ouderkerk aan de Amstel en behoort fysiek en planologisch feitelijk tot het gebied van de Ronde Hoep.

Bebouwingskarakteristiek van het bovenland.

De bebouwing in het bovenlandse gebied is overwegend op de Amstel gericht en kent een grote variatie aan bouwvormen.

In de eerste plaats zijn er nog enkele oorspronkelijke agrarische bedrijven met het typische hiërarchische opbouw van woonhuis aan en onder aan de dijk - zowel 1 als 2 bouwlagen met een kap - met daarachter aangebouwd de grote schuur of stal en vervolgens een materieelberging, hooiberg, enz. Over het algemeen is het voorerf als tuin ingericht. de bouwstijl is traditioneel/landelijk met bakstenen gevels en pannendaken voor de hoofdgebouwen en een utilitaire - met hout of plaatstaalbekleding voor de bedrijfsgebouwen.

Gespreid langs de dijk en soms enigszins verscholen daarachter komen zeer kleinschalige landarbeidershuisjes voor in 1 bouwlaag met een kap. De gevels zijn gemetseld, al dan niet gedeeltelijk aangevuld met een houten bekleding; het dak - zadeldak of mansarde - is gedekt met keramische pannen, in rood of grijs.

Een volgende categorie betreft de dienstwoningen bij de tuinbouw-/kassenbedrijven. Daarbij is veelal de directe relatie met de Amsteldijk minder of zelfs geheel losgelaten; de typologie is zeer gevarieerd en soms is de vormgeving overdadig. Hoewel in de materialisatie de traditionele kenmerken de overhand hebben, is plaatselijk sprake van een afwijkend (oneigenlijk) materiaal- en kleurgebruik.

De individuele nieuwbouw-burgerwoningen komen verspreid voor met een individueel sterk verschillende verschijningsvorm, zowel vaneen gemiddelde als zeer grote omvang. Over het algemeen zijn de typologie, omvang, detaillering, plaats op de kavel en erfinrichting geheel afwijkend van de oorspronkelijk landelijke karakteristiek.

Opvallend zijn daarbij de 'opgetilde typen (woonniveau op dijkniveau of iets daarboven) met een bruggetje of dam naar de dijkweg.

Het Amsteleiland wordt gekenmerkt door enige bedrijfsbebouwing (voormalige scheepswerf) en wat woonbebouwing. Er zijn plannen om op het terrein woonbebouwing te realiseren.

Waardering

Het gebied ontleent zijn waarde aan de op de Amstel gerichte pluriforme bebouwing, afgewisseld met de open ruimten en doorzichten naar het weidegebied en het polderlandschap, alsmede aan de nog aanwezige karakteristieke agrarische bedrijven.

In het gebied zijn twee objecten aangewezen als rijksmonument, te weten de sluiswachterswoning aan de Amsteldijk Zuid 68 en een boerderij op nummer 91. de gemeentelijke monumentencommissie heeft twee boerderijen en het gemeentelijk abattoir voorgedragen voor de gemeentelijke monumentenlijst.

3.2.3 Noorderlegmeerpolder

Algemeen

Dit betreft het deel van de Noorder Legmeer dat is gelegen tussen de Zijdelweg en de Bovenkerkerweg (ca. 60 ha). Sprake is van een relatief open en leeg agrarisch gebied met een beperkt aantal verspreid liggende agrarische complexen.

Stedenbouwkundige structuur

Binnen de polderdijken aan de west- en oostzijde is sprake van een strikt rechthoekig systeem van sloten, wegen en kavels. Bij de open agrarische gronden ten oosten van de Zijdelweg zijn enkele agrarische percelen met een drietal 'burgerwoningen'. De waterstructuur bestaat uit smalle afwateringssloten in oost-westrichting, en een enkele tocht en bermsloot in noord-zuidrichting.

In het agrarisch deel bestaat de groenstructuur in principe slechts uit erfbeplanting bij de woonhuizen.

Bebouwingskarakteristiek

De bebouwing van dit deel van de Noorderlegmeerpolder gelegen tussen de Zijdelweg en de Bovenkerkerweg bestaat uit een drietal 'burgerwoningen' en een bedrijfs (scheepsmotorenrevisiebedrijf) met dienstwoning. De woonhuizen zijn overwegend in 1 laag met een kap.

Waardering

Bij het open agrarische gebied is nog sprake van een landelijke karakteristiek, hoewel daarbij vastgesteld moet worden, dat plaatselijk typische stadsrandverschijnselen voorkomen (niet agrarische bedrijvigheid w.o. autobedrijven).

3.2.4 Nes aan de Amstel e.o.

Algemeen

Het gebied "Nes aan de Amstel e.o." is gelegen op de zuidoostelijke flank van het grondgebied van Amstelveen en betreft in feite het zuidelijk deel van de Amstelveense strook "bovenland" tussen de ringsloot van de Bovenkerkerpolder en de Amstel, vanaf de Nesserlaan tot aan de Hollandse Dijk

Stedenbouwkundige structuur

Het betreft een langgerekt gebied met wisselende breedte ten gevolge van het bochtige verloop van de Amstel. De parallel aan de Amstel liggende dijk met daarop de weg (Amsteldijk Zuid) is het bepalende element voor de hoofdstructuur van het gebied, van oudsher de verbinding Amsterdam-Ouderkerk-Uithoorn en verder naar het zuiden én ontsluitingsweg voor de oorspronkelijk zeer gespreid daaraan gelegen agrarische bedrijven met bijbehorende woonhuizen.

Vervolgens heeft de lintbebouwing zich in de loop der tijd ter plaatse van de huidige kern verdicht tot een bescheiden nederzetting met diverse aanvullende voorzieningen (kerk, school, kroeg en een enkele winkel), uiteindelijk uitkomend op de huidige opbouw van de lintbebouwing in het plangebied: verspreid liggend solitaire agrarische complexen en woonhuizen met naar de kern toe een steeds dichter wordende pakking en als climax de nagenoeg aaneengesloten reeks - maar nog altijd individuele - panden.

Anderzijds zijn het de dwars op de Amstel en ringsloot lopende kavelsloten, die met de daarvan afgeleide richting van de bebouwing, ontsluitingspaden en groensingels, de structuur van het plangebied completeren.

Kenmerkend is daarbij tevens het terreinniveau van het gebied; lager dan het waterpeil van de Amstel, maar hoger dan het poldergebied achter de dijk langs de ringsloot.

Deze - nadrukkelijk door de historie bepaalde - structuur (samenhang en opbouw) van het gebied is nog goed herkenbaar aanwezig en wordt als zeer behoudenswaardig aangemerkt.

In het plangebied is vervolgens nog het volgende onderscheid relevant:

  1. a. de kern van Nes, de woonbuurt centraal in het gebied;
  2. b. het open agrarische gebied ten noorden van de kern tot aan de Nesserlaan;
  3. c. het gedeeltelijk open agrarische gebied ten zuiden van de kern, alsmede het nagenoeg aaneengesloten kassengebied tot aan de Hollandse Dijk, tevens de grens met de gemeente Uithoorn.

Ad. a: De Kern:

Oorspronkelijk werd de kern van Nes aan de Amstel uitsluitend gevormd door de meer aaneengesloten lintbebouwing aan de dijk. Een eerste ontwikkeling 'in de diepte' is ontstaan na 1960 door de aanleg van de Kerklaan en de Pastoor van Zantenlaan, met daaraan rechte stroken, eenvoudige eengezinsrijenhuizen. In de jaren 1970 tot 1992 heeft een voor Nes relatief omvangrijke uitbreiding plaats gevonden van meer dan 100 woningen.

Deze ontwikkelingen volgden het aanwezige slotenpatroon, waarmee tevens de aanzet is gegeven voor de eenduidige, rechthoekige structuur van de gehele uitleg. Slechts het dorpshuis en de school hebben een autonome positie gekregen.

De bebouwingsopzet van de uitleg is redelijk hiërarchisch: centraal korte blokken eengezinsrijenhuizen - overwegend in 2 lagen met een kap - in een vrij dogmatisch verkavelingspatroon, aan de west- en zuidrand vrijstaande bungalows in 1 laag zonder kap. Door deze opbouw en de ruime opzet is - mede door een intensieve erfbeplanting - sprake van een 'zachte' overgang naar het landschap.

Tussen de uitleg en de dijkbebouwing is sprake van een enigszins 'onbestemd' open/halfopen overgangsgebied met wisselende afmetingen, ontstaan door verscheidenheid in eigendom. Plaatselijk zijn deze erven intensief bebouwd met allerlei - vaak oorspronkelijk agrarische - bijgebouwen, waarin diverse bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden.

Deze overgangszone is een natuurlijke, karakteristieke buffer tussen de pluriforme, rafelige historische lintbebouwing en de efficiënte, statische ordening van de nieuwbouw. Slechts ter plaatse van de Kerklaan is er naar gestreefd oud en nieuw enigszins op elkaar te laten aansluiten.

De functionele structuur sluit geheel aan op de gebouwde structuur: in de dijkbebouwing is een menging van wonen en werken aanwezig en een enkele voorziening; in de uitleg is uitsluitend sprake van een woonfunctie, afgezien van de school en het dorpshuis.

Ten noorden van de kern tot waar het open agrarische landschap begint, zijn buiten de lintbebouwing een aantal voorzieningen aanwezig (trapveld, bos, jeugddorp, kerkhof), alsmede een tuincentrum. De oorspronkelijke kavelstructuur is hier nog herkenbaar, maar de (beperkte) bebouwing heeft overwegend een eigen positionering gekregen (kerk + pastorie, clubhuis jeugddorp en een voormalig schoolgebouw, waarin 2 woningen zijn gerealiseerd).

Ad. b: Het open agrarische gebied ten noorden van de kern:

In dit gebied is de oorspronkelijke agrarische structuur en openheid nog grotendeels aanwezig, hoewel de meeste aanwezige panden burgerwoningen zijn. Behalve twee nog agrarische bedrijven, die nog overeenkomstig de oorspronkelijke karakteristiek zijn, is er een aannemersbedrijf aanwezig met een enigszins afwijkend bebouwingspatroon en erfgebruik.

Ad. c: Het gebied ten zuiden van de kern:

In dit gebied wordt open grasland afgewisseld met kassenbedrijven, waarbij de kassen vrijwel tot aan de ringsloot zijn gesitueerd. Op één van de kavels is een opslagterrein van een aannemer uitgegroeid tot een bedrijventerrein met vier loodsen en een opgaande groene afscherming.

De oorspronkelijke slotenstructuur is vrijwel overal nog herkenbaar aanwezig.

Conform de gewenste karakteristiek zijn ook hier de woonhuizen gericht op de dijk en bevinden de bedrijfsgebouwen zich daarachter.

Bebouwingskarakteristiek

In het lint is vrijwel uitsluitend sprake van vrijstaande, op de dijk gerichte woonhuizen in een grote verscheidenheid van hoofdvorm, omvang en materiaalgebruik; in een enkel geval is sprake van eenvoudige - in de 'diepte' - aaneengesloten eengezinshuizen (oorspronkelijke landarbeiderswoningen). De meeste woningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap; bij enkele is het hoogteverschil tussen het erf en de Amsteldijk voor een extra bouwlaag benut. Baksteen en (gebakken) pannen zijn overwegend de toegepaste hoofdmaterialen.

Van de oudere woonhuizen zijn er een aantal zeer kleinschalig, enigs 'weggedoken' liggend achter de dijk. Vooral bij de meer recent gebouwde huizen is gekozen voor een meer forse en rijzige opbouw.

De gerichtheid van de woonhuizen op de dijk is kenmerkend voor het gehele lint; bij de oudere huizen bevinden deze zich redelijk dicht op de weg, terwijl bij nieuwbouw de neiging bestaat een grotere afstand tot de weg aan te houden.

Ter plaatse van de kern zijn de woningen nagenoeg aan de weg gelegen; voor dit gedeelte van de lintbebouwing zeker een behoudenswaardige karakteristiek.

Er zijn in de kern de volgende erkende rijksmonumenten aanwezig, de St. Urbanuskerk (incl. sacristie) samen met de pastorie, het toegangshek van het kerkhof Vreedenhof en het hekwerk aan de straatzijde (1891 - architect Jos Cuypers). Het woonhuis van het kerkbestuur, een voormalige boerderij en het voorhuis van een andere boerderij, vier woonhuizen en één schoolgebouw en één molenrestant zijn genomineerd voor de gemeentelijke monumentenlijst.

Toch is ook aan de enkele nog aanwezige boerderijen - zeker in hun context - beslist een zekere monumentale waarde toe te kennen.

In het meest zuidelijk deel is door de vrijwel aaneengesloten kassenontwikkeling de nog aanwezige structuur minder goed herkenbaar. Daarnaast is hier plaatselijk ook sprake van een afwijkend bebouwingspatroon. De meeste woningen in dit plandeel zijn dienstwoningen behorende bij de kassenbedrijven.

De bebouwingskarakteristiek in de nieuwe uitleg van de kern verschilt in principe niet van die van andere woonbuurten uit de jaren '60 - '90: eenvoudige eengezinsrijenhuizen aan woonstraatjes met voor- en achtertuin in een halfopen blokstructuur, 2 bouwlagen met een zadeldak, metselwerk gevels en pannendaken.

De bungalows aan de randen zijn in 1 bouwlaag met een platte afdekking.

De meer recente invulplannen (Geitenwei e.o. en terrein Roelevelt) hebben zich gemakkelijk in het bestaande patroon gevoegd.

Er is in de uitleg geen sprake van een bijzondere vormgeving of anderszins opmerkelijke karakteristiek.

Waardering

In het noordelijk plandeel is de nog aanwezige open agrarische structuur en de gerichtheid van de bebouwing op de Amsteldijk als zéér behoudenswaardig aan te merken.

De lintbebouwing in en buiten de kern kenmerkt zich door zelfstandigheid en individualiteit; deze karakteristiek is behoudenswaardig.

Ter plaatse van de kern is het vooral de aaneengeslotenheid van de lintbebouwing en de dichte positie ten opzichte van de dijk een behoudenswaardige karakteristiek. Van de aanwezige dijkwoningen en woonhuizen, gelegen aan de Amsteldijk Zuid en de Kerklaan, zijn er tenminste 4 met een bijzondere en behoudenswaardige beeldkwaliteit. Ook de voormalige St. Josephschool is voorgedragen door de gemeentelijke monumentencommissie als gemeentelijk monument. Zowel ten noorden als ten zuiden van de kern heeft de gemeentelijke monumentencommissie een boerderij geselecteerd als monument.

De bebouwing in de nieuwe uitleg ontleent zijn waarde aan het kleinschalige woonmilieu en het enigszins 'naar binnen gekeerde' karakter. De lage bungalows aan de west- en zuidrand zorgen voor een goede overgang naar het omringende open landschap.

In het zuidelijk plandeel is de nog aanwezige openheid een behoudenswaardige karakteristiek; bij de (kassen-)bedrijven is slechts de positie van de woonhuizen in samenhang met de dijk en de Amstel van betekenis.

Hoofdstuk 4 Functionele Beschrijving En Overige Aspecten

4.1 Bevolking En Wonen

Amstelveen is verdeeld in 17 wijken die sterk variëren in grootte en karakter. Dit plangebied bevat de Bovenkerkerpolder ten zuiden van de woonwijken Middenhoven en Waardhuizen, alsmede het open poldergebied en bovenland ten oosten van de kom van Amstelveen tussen de stadsrand en de Amstel (Wester Amstel Zuid) en tevens het gebied "Nes aan de Amstel e.o.", alsmede het meest oostelijke deel van de Noorder Legmeerpolder.

Per 1 januari 2006 was het aantal inwoners 1.335 voor het gehele plangebied. Op een totaal van 78.806 is dat 1,7 % van de totale bevolking van Amstelveen.

4.2 Winkels En Horeca

Winkels

Het detailhandelsaanbod in Amstelveen is hiërarchisch opgebouwd: het Stadshart heeft een functie als centrum voor de hele gemeente, maar ook voor de regio. Daarnaast bestaat er een tiental winkelcentra met een buurt- of buurtverzorgende functie. De detailhandel is geconcentreerd in de winkelcentra. Grootschalige of perifere detailhandel is niet toegestaan. Deze perifere detailhandel kan voor wat betreft de gebruikelijke branches (auto, boten, caravans, sanitair, keukens, bouwmarkten, tuincentra en meubels) een plaats krijgen binnen het bedrijventerrein Bovenkerk.

Het plangebied kent geen winkelcentra of winkelstrips.

Horeca

In het plangebied zijn in totaal 2 horecavestigingen aanwezig. Het betreft eetcafe De Zwarte Kat aan de Amsteldijk Zuid en restaurant Cantina del Corazon in de dorpskern Nes.

4.3 Bedrijven En Kantoren

Bedrijven

De veelal kleinschalige bedrijven zijn verspreid over het plangebied zonder een duidelijke samenhang. Het gaat om bedrijven die uit oogpunt van milieucategorie (1 en 2) passend zijn in de nabijheid van woningen. Op het perceel Amsteldijk-Zuid 197 is sprake van een categorie 3.2 inrichting. Ter plaatse zijn diverse bedrijven gevestigd, waaronder een aannemersbedrijf, betonijzervlechterij en een staalconstructie bedrijf. De onderhavige bedrijvigheid is door middel van een nadere aanduiding (wijzigingsbevoegdheid) in combinatie met een uitsterfregeling opgenomen in het bestemmingsplan. De uitsterfregeling houdt in dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om door middel van een wijzigingsprocedure de nadere aanduiding waarmee deze functies zijn toegestaan te schrappen na bedrijfsbeëindiging.

Een seksinrichting wordt binnen dit plangebied middels een wijzigingsbevoegdheid toegestaan. Dit type bedrijf kan alleen op beperkte schaal in de speciaal daarvoor aangewezen gebieden worden toegelaten.

Kantoren

Binnen het plangebied zijn geen zelfstandige kantoren aanwezig.

4.4 Maatschappelijke Functies

Binnen het plangebied zijn de volgende maatschappelijke functies: De gronden van de kerk, het waterschap, het buurthuis, de onderwijsvoorziening in Nes aan de Amstel en tenslotte de schooltuinen aan Langs de Akker.

De in het gebied voorkomende regelstations met een hoogte van 3 meter of meer dan wel een oppervlakte van 12 m2 of meer zijn als zodanig bestemd binnen de subbestemming Nutsdoeleinden regelstations (NDr). Deze grenzen worden aangehouden, omdat kleinere gebouwen sinds 1 januari 2003 vergunningsvrij zijn geworden.

4.5 Verkeer En Vervoer

Infrastructuur Buitengebied

De ontsluiting van dit gebied wordt aan de oostzijde gevormd door de Amsteldijk Zuid en aan de westzijde door de Bovenkerkerweg/Zijdelweg. De Amsteldijk Zuid heeft een primaire functie ter ontsluiting van de aanliggende percelen en Nes aan de Amstel. De Bovenkerkerweg/Zijdelweg hebben een primaire functie voor (doorgaand) verkeer van en naar Amstelveen. In principe kent een dergelijke weg geen rechtstreekse erfaansluitingen, maar de huidige aanwezige erven kunnen momenteel niet op een andere wijze ontsloten worden. Tussen deze noord-zuid wegen - die rechtstreekse verbindingen naar de gemeente Uithoorn vormen - is nog een aantal oost-westverbindingen met een overwegend landelijk karakter aanwezig. Dat zijn de oude Bovenkerkerweg (een afsplitsing van de eerder genoemde Bovenkerkerweg), de Nesserlaan en Langs de Akker. Deze laatstgenoemde weg sluit aan op de Burgemeester Boersweg, die op haar beurt weer een aansluiting op de rijksweg A9 geeft. Ook de Krijgsman en de Kruitmolen vormen oost-west verbindingen. Zij dienen echter louter ter ontsluiting van de aanliggende bedrijven.

Infrastructuur Nes aan de Amstel

De ontsluitingsstructuur van Nes aan de Amstel is zeer overzichtelijk:

Een gedeelte van de bebouwing is georiënteerd op de historische verbindingsweg langs de Amstel. In het noorden geeft deze verbinding met de kern van Amstelveen en (via Langs de Akker en de Burgemeester Boersweg) de rijksweg A9; in het zuiden met Uithoorn en verder. De kern van Nes aan de Amstel is via één weg - de Kerklaan - aangesloten op de Amsteldijk Zuid.

De Amsteldijk Zuid heeft - naast zijn ontsluitingsfunctie voor de aangelegen bebouwing - ook een toeristisch/recreatieve betekenis, hoewel hij met name buiten Nes aan de Amstel ook vaak als sluiproute door het autoverkeer gekozen wordt dat geen herkomst of bestemming in dit gebied heeft.

Categoriseringsplan

In het Categoriseringsplan van de gemeente Amstelveen zijn de Bovenkerkerweg (de doorgaande weg) en de Zijdelweg als gebiedsontsluitingsweg (wettelijke maximum snelheid van 50 of 70 km/uur binnen de bebouwde kom, wettelijke maximum snelheid van 80 km/uur buiten de bebouwde kom) aangegeven. De Amsteldijk Zuid, alsmede de Bovenkerkerweg (gedeelte in de polder), de Nesserlaan, Langs de Akker en Krijgsman en de Kruitmolen zijn als erftoegangswegen buiten de bebouwde kom (wettelijke maximum snelheid van 60 km/uur) aangegeven. De wegen in de kern van Nes aan de Amstel zijn aangewezen en ingericht als toegangswegen binnen de bebouwde kom (30 km/h-zone).

In dit bestemmingsplan is een onderscheid gemaakt tussen doorgaande verkeerswegen en ontsluitingswegen.

Parkeren en overige voorzieningen

Het gemeentelijk beleid met betrekking tot parkeren is als volgt vastgelegd in de Parkeernota: in geval van nieuwbouw moet de initiatiefnemer zorgen voor voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. De parkeervoorzieningen o.a. bij de emergohal en de volkstuinen in het noorden van het plangebied zijn als zodanig bestemd.

Bij de inrichting van de bestemming verkeersdoeleinden dient rekening te worden gehouden met de bereikbaarheid van gebouwen voor minder validen en met de sociale veiligheid van de (woon-)omgeving. Bij publieksaantrekkende functies dient, conform de in de Nota Fiets genoemde richtlijnen, voldoende parkeercapaciteit voor bezoekers aanwezig te zijn.

Openbaar vervoer

Via de Bovenkerkerweg rijden de volgende buslijnen: lijn 170 + 142 (Uithoorn-Amsterdam CS), 146 (Uithoorn-Amstelveen-Amsterdam Bijlmer/ArenA). Lijn 149 rijdt via Nesserlaan - Galjoen (inclusief busdoorsteek ten noorden van de Nesserlaan). Gedurende de dienstregeling 2010 zal lijn 300 (Zuidtangent: Haarlem-Amsterdam-Zuidoost (en IJburg)) via de Burgemeester Boersweg gaan rijden met een halte op die weg.

Momenteel loopt de COVAU studie naar inpassing van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV bus) tussen Uithoorn/Aalsmeer en Amstelveen, waarbij een voorkeursvariant voor de zomer van 2009 aan B en W Amstelveen zal worden aangeboden. Deze variant gaat uit van een route over het voormalige spoortracé door de Legmeerpolder en dan via de Burgemeester Wiegelweg en de Poortwachter naar Amstelveen Busstation

Langzaam verkeer

In het landinrichtingsplan Amstelland is een aantal nieuw aan te leggen fiets- en wandelpaden opgenomen ten behoeve van het recreatief medegebruik van het platteland. Enkele fietspaden hebben bovendien een functie voor utilitair gebruik. In het landinrichtingsplan is aansluiting gezocht bij het Deelplan Recreatieve Routes van het groengebied Amstelland. Alleen daar waar de fietspaden niet in de betreffende bestemming passen zijn deze specifiek op de plankaart aangeduid.

In de gemeentelijke Nota Fiets staan met betrekking tot het Buitengebied de volgende hoofdfietsroutes opgenomen:

  • I. Bovenkerkerweg (doorgaande weg);
  • II. Nesserlaan;
  • III. Middenweg;
  • IV. Langs de Akker;
  • V. Kruitmolen;
  • VI. Amsteldijk Zuid.

Gepland staan hoofdfietsroutes via het voormalige A3-tracé (noord-zuid-verbinding tussen Langs de Akker en de Nesserlaan) en een oost-west-verbinding tussen de wijken Waardhuizen/Groenelaan en de Amstel.

Onderzoek loopt nog naar de haalbaarheid van een oost-west hoofdfietsroute tussen de Middenweg en Nes aan de Amstel.

Verkeer en milieu

De gemeente stuurt via haar verkeers- en vervoers- en milieubeleid (respectievelijk de Amstelveense Verkeers- en Vervoersvisie en het Actieplan Luchtkwaliteit Amstelveen 2007-2015) op een verbetering van de luchtkwaliteit. door het doorgaande (vracht)verkeer zoveel mogelijk te weren en bestemmingsverkeer via de daarvoor meest geschikte routes te leiden worden kwetsbare gebieden (verblijfsgebieden, waaronder het landelijk (buiten)gebied)) ontlast. Dit komt ook ten goede aan de leefbaarheid van die gebieden.

4.6 Cultuurhistorie, Historische Geografie, Archeologie En Monumenten

4.6.1 Algemeen

Archeologische vindplaatsen, historische landschappen en monumentale gebouwen vertellen over het verleden en vormen samen onze cultuurhistorie. Cultuurhistorische waarden zijn heel belangrijk voor het karakter en de herkenbaarheid van een stad, een dorp of een gebied.

Het meewegen van cultuurhistorie speelt een steeds belangrijkere rol bij de inrichting van de ruimte. In de Nota Belvedere schetst het Rijk het belang van cultuurhistorische waarden en de wijze waarop deze waarden kunnen bijdragen aan het landschap van de toekomst. In nieuwe ruimtelijke plannen moet voortaan getoetst worden wat de effecten zijn op de cultuurhistorische waarden. Voor planologen, architecten en stedenbouwkundigen kunnen cultuurhistorische waarden inspirerend werken. Door ze te betrekken bij de inrichting van onze ruimte, worden de band met het verleden en de identiteit van dorp, stad of streek versterkt. Dat kan heel concreet en kleinschalig gebeuren, met het markeren van funderingen in de bestrating van een plein. Maar cultuurhistorie is ook in te passen in ruimtelijke ontwerpen. Bijvoorbeeld door een archeologische vindplaats als groenlocatie te bestemmen, of door historische waterlopen en verkavelingspatronen als uitgangspunt te nemen voor de plattegrond van een nieuwbouwlocatie.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland van de provincie Noord-Holland zijn de archeologische, de historisch-geografische en de historische (steden)bouwkundige elementen in kaart gebracht. Samen vertellen ze het verhaal van de geschiedenis van stad en landelijk gebied, onze dagelijkse leefomgeving.

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (september 2007) heeft voor de Nederlandse gemeente vergaande implicaties, met name ten aanzien van de zorg voor het archeologisch erfgoed. De afgelopen 15 jaar is op nationaal en provinciaal niveau beleid ontwikkeld om tot een zorgvuldige omgang met dit archeologisch erfgoed te komen. Behoud van archeologische waarden in situ bij ruimtelijke ontwikkelingen is daarbij het uitgangspunt. Voor gemeenten is daarbij een primaire verantwoordelijkheid toebedeeld in de uitvoering van dit beleid. Samenhangend met hun specifieke verantwoordelijkheid voor de inrichting van het grondgebied liggen op gemeentelijk niveau immers de meest praktische mogelijkheden om de kwaliteit van de leefomgeving te handhaven of te versterken. Het ontwikkelen van een eigen gemeentelijk archeologiebeleid is derhalve noodzakelijk.

Voor de gemeente Amstelveen is op 26 november 2008 de archeologische beleidsadvieskaart (vindplaatsen- en verwachtingenkaart) en de erfgoedverordening van Amstelveen vastgesteld. De archeologische vindplaatsen- en verwachtingenkaart is voornamelijk gebaseerd op een analyse van landschappelijke kenmerken van bekende nederzettingslocaties in het grondgebied van de Gemeente Amstelveen. Op basis van deze analyse en door toepassing van archeologische expertise aangaande de landschappelijke ligging van (pre-)historische nederzettingen in het algemeen, is het mogelijk gebieden te begrenzen waarvan archeologische informatie ontbreekt, maar wel vindplaatsen worden verwacht. Bij het opstellen van de voorspelling wordt met name gekeken naar geo(morfo)logische, bodemkundige en hydrologische karakteristieken van verschillende gebiedsdelen in combinatie met de al bekende archeologische vindplaatsen. Gebieden worden op de kaart aangemerkt als zones die inzicht verschaffen in de verwachte kwantiteit aan archeologische vindplaatsen. Er wordt onderscheid gemaakt in zones met een hoge, een middelhoge, een lage en in sommige gevallen een zeer lage verwachting.

Op basis van de geologische en bodemkundige opbouw van de gemeente kan een duidelijk onderscheid worden gemaakt in:

  • de bebouwde kom van Amstelveen en het Amsterdamse Bos, waar geen bodemkundige of geomorfologische informatie voorhanden is. De bebouwde kom is, op basis van historische kaarten wel ver onder te verdelen in onverveend en verveend gebied;
  • de veengebieden: het onverveende deel van Buitendijkse Buitenverderse Polder, het onverveende bovenland langs de Amstel, de overlanden bij de Poel en de Ouderkerkerlaan of het Groote Loopveld;
  • de droogmakerijen ofwel de uitgeveende gebieden als de Schinkelpolder, de Kleine Noordpolder, de Rietwijkeroordpolder, de Buitendijkse Buitenvelderse polder, de Middelpolder onder Amstelveen, de Bovenkerkerpolder en de Legmeerpolder.

Voor de verwachtingenkaart is op basis van de archeologische gegevens een onderscheid gemaakt in de volgende archeologische perioden:

  • Midden en Laat Neolithicum;
  • Middeleeuwen en Nieuwe tijd.

Daarnaast is op het Actueel Hoogtebestand Nederland een krekensysteem zichtbaar, dat heel goed bewoonbaar zou kunnen zijn.

Betekenissen archeologische verwachting Midden en Laat-Neolithicum:

1. hoge archeologische verwachting:

Alle zichtbare kreeksystemen binnen de droogmakerijen hebben een hoge archeologische verwachting gekregen. In deze gebieden is de te verwachten dichtheid aan archeologische vindplaatsen het hoogst.

2. lage archeologische verwachting:

De komgebieden tussen de kreekruggen hebben een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum. Dit wil niet zeggen dat er geen vindplaatsen aanwezig zijn, maar wel dat de verwachte dichtheid laag is. De Legmeerpolder heeft ook een lage verwachting gekregen. Hier zijn, mede door het vergraven bodemprofiel geen kreeksystemen meer zichtbaar.

3. onbekende archeologische verwachting:

Voor de veengebieden waar zich in de ondergrond kreekruggen kunnen bevinden, geldt een onbekende archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Midden en Laat-Neolithicum. Hoewel deze kreekruggen en de daarin aanwezige archeologische resten in potentie niet of nauwelijks verstoord zijn en dus goede intacte vindplaatsen kunne bevatten, is niet bekend waar deze kreekruggen zich bevinden.

Betekenissen archeologische verwachting Middeleeuwen en nieuwe tijd:

1. hoge archeologische verwachting:

De historische kern van Amstelveen en de oeverwal van de Amstel hebben een hoge archeologische verwachting voor bewoning uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Daarnaast zijn zones aangegeven langs primaire kades waar historische bebouwing heeft plaatsgevonden. Door de continuïteit van bewoning in bijvoorbeeld de historische kern van Amstelveen tot aan de Nieuwe tijd zijn waarschijnlijk veel sporen van bewoning uit de Late Middeleeuwen door latere bewoning en bebouwing verstoord.

2. middelmatige archeologische verwachting:

De onverveende bovenlanden lang de Amstel krijgen een middelmatige archeologische verwachting. In deze gebieden is de te verwachten dichtheid aan archeologische vindplaatsen dus middelmatig. Mogelijk heeft in deze zones bewoning uit zowel de Late Middeleeuwen als Nieuwe tijd plaatsgevonden.

3. lage archeologische verwachting:

De rest van de gemeente krijgt een lage archeologische verwachting. Een lage verwachting wil niet zeggen dat er geen vindplaatsen aanwezig zijn, maar wel dat de verwachte dichtheid laag is.

4.6.2 Cultuurhistorie

Bovenkerkerpolder

Na toestemming in 1629 van de Staten van Holland en Zeeland was het eerste gebied dat bepolderd werd, dat tussen Amsteldijk, Ouderkerkerlaan, Bovenkerkerweg en de Thamerdijk. Deze laatste dijk wordt ook wel de Hollandse Dijk genoemd. Omdat de dijk tot 1819 de grens vormde tussen Utrecht en Holland. Een ingemetseld stuk grenspaal en een rode paal verwijzen nog naar deze situatie. De dijken rond dit gebied werden verzwaard, twee grote molens gebouwd en bijbehorende weteringen aangelegd om het water van de nieuwe polder, al snel Bovenkerkerpolder genoemd, op de Amstel uit te slaan: de Weteringsbrugmolen (ook wel De Oude Visser of Aalvisser genoemd) bij herberg De Zwarte Kat en de Nesser- of Plasmolen ten zuiden van Nes aan de Amstel.

Het veen in de Bovenkerkerpolder was mosveen. De boeren hadden ontdekt dat het steken van turf een veel lucratievere bezigheid was dan het weiden van koeien, omdat de vraag naar deze relatief goedkope brandstof vanuit het zich in rap tempo uitbreidende Amsterdam met de dag toenam. Het mosveen gaf minder rook en brandde veel beter dan bosveen. Met hun lange baggerbeugels haalden turfgravers de metersdikke veenlaag weg. De veenblubber werd op smalle legakkertjes gespreid om te drogen: 'en een tijt lang gedroogt zijnde treden de turf- of veenboeren hetzelve met plankjes onder de voeten gebonden geheel effen en gelijk; als het dan wat harder gedroogt is steekken zij het met ijzere spaden in langwerpige vierkante stukken van malkander en stapelen 't luchtig in 't veld op malkander zoo datter de windt kan door waaijen en dan noemt men 't turf, die na Amsterdam en gants Hollandt door vervoert en tot brandt gebruijkt wordt'.

Het heemraadschap zag het slagturven met lede ogen aan. De gaten die de turfgravers achterlieten, vulden zich met water, waardoor de hele polder al snel veranderde in een grote plas. De heemraden waren bang dat als niets zou worden gedaan, de dijken het zouden begeven en de omringende polders zouden overstromen. In 1661 werd daarom verboden turf te steken binnen een afstand van zo'n 400 meter van de polderdijken. Het verbod werd volkomen genegeerd. Daarvoor was de turf te kostbaar. Alleen het veen bij de Amsteldijk lieten de turfstekers met rust, omdat vanwege de veelvuldige overstromingen in een ver verleden hier een kleilaag was afgezet, waardoor het veen waardeloos was geworden. Vandaar dat nu nog steeds goed zichtbaar langs de westoever van de Amstel een brede strook onverveend land ligt, de zogeheten Bovenlanden.

In de winter van 1763 beklaagden de poldermeesters van de Middelpolder zich erover dat bij harde zuidwesten wind het water van de inmiddels bijna geheel uitgeveende Bovenkerkerpolder over de Ouderkerkerlaan sloeg. Het polderbestuur van de Bovenkerkerpolder begreep dat er iets gedaan moest worden. Uit grondboringen bleek dat de bodem van de polder uit klei bestond, goede landbouwgrond dus. Zij stelden daarom voor de polder droog te maken. Maar de schippers maakten bezwaar. Zij zouden na de droogleggingen rechtstreekse verbinding tussen de Haarlemmermeer en de Amstel kwijtraken. Volgens het plan van de drooglegging zouden ze moeten omvaren over de Amsterdamse Overtoom of over Uithoorn. De oplossing van dit probleem werd gevonden door het graven van een vaart langs de Ouderkerkerlaan uitmondend in een sluis op het Grote Loopveld. Na 1765 werd begonnen met het graven van een ringsloot en het opwerpen van een ringdijk (waarvan de grond afkomstig was uit de ringsloot) met twee sluizen erin; één in de Handweg en één in de Amstel.

Tot aan de droogmaking werd de gehele polder bemalen door twee schepradmolens, namelijk de Weteringsbrug- en de Nessermolen. Deze molens bleven gehandhaafd en gingen tijdens de droogmaking dienst doen als bovenmolens, die hun water loosden op de Amstel.

De eerste molens “de Hoorn” en “de Zon” werden in 1766 gebouwd. Deze molens sloegen hun water uit op de ringsloot, dus op het bovenland. Al snel bleek dat het waterpeil in de bovenlanden vaak veel te hoog was, zodat men met spoed “de Parel” bouwde. Toen in 1767 het water van de droog te malen plas zover gezakt was, dat deze molens geen voldoende tasting meer hadden, moesten op lager niveau nieuwe molens worden gebouwd, namelijk “de Johanna Bregitta” en “ de Cornelia Wilhelmina”. Ook werden tussen de boezems kolken aangelegd.

Na enige tijd malen was het water van de steeds kleiner wordende plas zo ver gedaald, dat door gebrek aan voldoende tasting weer een tweetal molens moest worden bijgebouwd (1768) namelijk “de Jonge Gerard” en “de Hoop”.

In 1768 stuwden dus in totaal negen molens, verdeeld over een aantal gangen, het water naar de Amstel. De weersomstandigheden werkten echter niet erg mee. Door de vele regenval in de zomer en herfst van 1768 steeg het waterpeil, met als gevolg dat de molenaars dag en nacht moesten malen.

In 1769 wordt “de Vriendschap” gebouwd, een schijfmolen, omdat “de Zon” en “de Hoorn” het aangebrachte water niet meer aankonden. In deze zomer viel de polder droog en lagen de vissen voor het oprapen. De volgende stap was het verkavelen van de grond. Er werden twee wegen aangelegd: de Middenweg, die noord-zuid liep en de Kruislaan (later Nesserlaan genoemd), die van oost naar west liep. De tussenliggende grond werd verdeeld in vijftig kavels die door kleine sloten van elkaar gescheiden werden.

In 1770 konden de eerste producten worden geveild. Door een natte herfst in 1770 stond de polder weer blank. Het hele project werd een mislukking van de eerste orde. De kleigrond bleek minder vruchtbaar te zijn dan gedacht en bovendien sijpelde het water van het Legmeer en de Poel door de ringdijk de polder in. Bij harde zuidwestenwind dreigden bovendien regelmatig dijkdoorbraken. Vooral 's winters stond het land daar vaak onder water, wat voor de gewassen een slechte zaak was. In 1771 werd “de Eendragt” gebouwd (vijzelmolen), zodat men het waterpeil beter kon beheersen.

In de jaren tussen 1818-1836 werden de schepradmolens (op de molen “de Hoop” na) één voor één als vijzelmolens herbouwd. De molens “de Vriendschap” en “de Eendragt” worden in 1822 buiten dienst gesteld. Omstreeks 1857 heeft men het bemalingsapparaat drastisch gewijzigd. De molens “de Hoop” , “de Jonge Gerard” en “de Nessermolen” worden buiten dienst gesteld. Bij de overige vijzelmolens worden de opvoerhoogten verbeterd.

Er stonden 27 boerderijen, bijna allemaal aan de Ringdijk en van het type dwarshuis. Het woongedeelte stond dwars op de stallen, evenwijdig aan de weg. Het belangrijkste vertrek was de verhoogde 'opkamer', die eigenlijk alleen maar werd gebruikt op zondag of bij voornaam bezoek. Omdat deze kamer hoog lag, bood zij tevens een ideale vluchtplaats bij overstromingen. Onder de opkamer bevond zich een koele ruimte, die gebruikt werd als voorraadkamer of voor het maken van kaas. De open tralievensters dienden voor ventilatie.

Het landschap van de Bovenkerkerpolder is dus steeds aan veranderingen onderhevig geweest. Aanvankelijk een deel van een uitgestrekt moerasbos, later een grote veenplas, toen een droogmakerij waarbij molens rond Nes aan de Amstel het landschap bepaalden. Die molens werden langzaam maar zeker overbodig. Als gevolg van de bemaling, ging de bodem van de polder inklinken en moest men het water van de droogmakerij steeds dieper wegmalen. Het bemalingsapparaat bleef tot 1914 gehandhaafd: het jaar waarin het polderbestuur overstapte op mechanische bemaling. De overgebleven vijzelmolens werden verkocht en geleidelijk aan geheel of gedeeltelijk gesloopt. Momenteel resten er nog drie molenstompen, twee binnen de Bovenkerkerpolder en één aan de Amsteldijk; deze zijn alle drie als woning in gebruik.

Het noordelijk deel van de Bovenkerkerpolder, met name het deel ten noorden van de Nesserlaan, is inmiddels bebouwd en een deel van het stedelijk gebied geworden. Het zuidelijke deel is als graslandgebied (veeteelt) deel van het landelijk gebied. Dit is een landelijk gebied dat sterk onder invloed is komen te staan van stedelijke ontwikkelingen: de zuidrand van de bebouwing van Amstelveen en de noordrand van Uithoorn. Ook aan de oostkant is het karakter van het vroegere akkerbouwgebied in de Noorder Legmeerpolder in de laatste tientallen jaren sterk gewijzigd. Niet alleen door de uitbreiding van het kassengebied rond Aalsmeer, maar ook omdat de kassencomplexen een industriële uitstraling hebben gekregen. Alleen het gedeelte van de Noorder Legmeerpolder ten oosten van de voormalige spoorbaan is een akkerbouwgebied met een open karakter dat goed aansluit op het open karakter van de Bovenkerkerpolder.

Het karakter van het landelijk gebied van Amstelveen dat in de plannen opengehouden zou moeten worden, wordt inmiddels aan de oostzijde bedreigd door een groot aantal kleinschalige bedrijfjes op de smalle strook Bovenland langs de Amstel en de Hollandse Dijk (tegen de gemeentegrens met Uithoorn).

Wester-Amstel-Zuid, noordelijk deel

Na 1765 werd begonnen met het droogmaken van de Bovenkerkerpolder door het graven van een ringsloot en het opwerpen van een ringdijk met twee sluizen erin; één in de Handweg en één in de Amstel. Na het graven van de ringdijk werden naast de twee bestaande (Nessermolen en Aalvisser) negen grote molens gebouwd, alle aan de oostzijde van de ringdijk, halverwege de buurtschappen De Zwarte Kat en Nes. Zij moesten het water uit de polder de ringsloot in voeren. Om ze van elkaar te onderscheiden, kregen ze alle negen een naam: De Parel, De Hoop, De Vriendschap, De Eendracht, De Hoorn, De Zon, De Cornelia Wilhelmina, De Johanna Bregitta en De Jonge Gerard. De laatste vijf genoemd naar de poldermeesters of hun familieleden.

Het Amsteleiland (op een kaart tussen 1642 en 1646 Rietmolenshoek genoemd), in een bocht in de Amstel net ten zuiden van Langs de Akker, is ontstaan na 1738. Een schepen van Amsterdam liet de voor de scheepvaart nogal omslachtige bocht in de Amstel door een kanaal afsnijden. Om deze reden is het daardoor ontstane Amsteleiland gesitueerd binnen de gemeente Amstelveen, maar met een brug verbonden met de gemeente Ouderkerk aan de Amstel. De sinds 1871 bestaande scheepswerf De Amstel vestigde er zich in 1933.

Wester-Amstel-Zuid, zuidelijk deel (Bovenlanden inclusief Nes aan de Amstel)

Nes is ontstaan op een landtong (of nes), die eerder vastzat aan de oostoever van de Amstel. Toen men de bocht afsneed door het graven van een kortere verbinding ontstond een eiland. De oorspronkelijke rivierarm slibde dicht, waarna het eiland vastzat aan de westoever. De buurtschap, die overigens in noordelijke richting verplaatst werd, bleek ook op de lange duur levensvatbaar te zijn. Maar toen in de twintigste eeuw de bevolking steeds meer terugliep kwam het voortbestaan van meerdere voorzieningen in gevaar. Een voor Nes forse uitbreiding met meer dan 100 woningen in de periode 1970-1972 bracht het inwonertal weer even op meer dan 1000. Hierdoor kon een aantal voorzieningen worden gehandhaafd en was het voortbestaan van Nes aan de Amstel dankzij de import van forensen weer voor geruime tijd verzekerd.

De Nes is een van de vier woonkernen binnen de gemeente Amstelveen. Het beeld van Nes aan de Amstel wordt bepaald door de in 1891 ingewijde de St. Urbanuskerk van architect Jos Cuypers, een van verre herkenbaar punt langs de Amstel. Bij de kerk bevinden zich een pastorie en een begraafplaats.

Vóór 1960 is er sprake geweest van drie buurtschappen, namelijk De Nes, De Zwaluwenbuurt en De Zwarte Kat. Voor 1800 heette buurtschap De Zwarte Kat “Weteringsbrug”; daarna heeft de buurtschap zijn huidige naam gekregen. In de gevel van een van de huizen bevindt zich nog een afbeelding van een zwarte kat.

Na 1960 zijn de drie buurtschappen verdergegaan onder de naam De Nes. Oorspronkelijk was er alleen lintbebouwing te vinden langs de Amsteldijk. De aanleg van de Kerklaan en de Pastoor van Zantenlaan heeft voor verdichting van de bestaande bebouwing met een eenvoudige rijenbebouwing gezorgd op het Bovenland van de Bovenkerkerpolder, tussen de Amsteldijk en de Ringdijk BP. In de latere jaren is middels een lusvormige ontsluiting in dezelfde trant nabij de Kerklaan de bebouwing voortgezet met straatnamen zoals De Wijde Blik, De Oude Visscher en De Jonge Gerard. Deze laatste twee namen zij afkomstig van molens uit de Bovenkerkerpolder. Op deze straten sluiten vervolgens nog drie cul-de-sacs (doodlopende stegen) aan waarlangs eveneens bebouwing is gegroepeerd. Al deze bebouwing bestaat overwegend uit twee lagen en een kap met een voor- en achtertuin. Langs de west- en zuidrand is een strook met vrijstaande bungalows in één bouwlaag zonder kap, die de overgang vormt naar het open landschap.

In het bestemmingsplan Nes aan de Amstel en omgeving wordt het navolgende aangetekend:

´De kern van Nes aan de Amstel komt over als een overzichtelijke, enigszins gesloten gemeenschap, ´naar binnen gekeerd´ en op zichzelf aangewezen. Het is een uniek, kleinschalig woonmilieu, waarmee behoedzaam moet worden omgesprongen.

De lintbebouwing in en buiten de kern kenmerkt zich door zelfstandigheid en individualiteit. Ook deze karakteristiek is zeer beschermingswaardig. Wijzigingen en aanvullingen zullen slechts in overeenstemming met deze karakteristiek kunnen plaatsvinden. ´

Op de uiterwaarden is geen bebouwing gerealiseerd. De buurtschap vormt een plaatselijke verdichting in het boerderijenlint langs de Amstel. In de buurtschap staan nog enkele boerderijen, die momenteel niet meer als zodanig in gebruik zijn. Daartussen staan voornamelijk woonhuizen. In de 17de eeuw stond te Nes aan de Amstel reeds een Rooms Katholieke schuilkerk. Deze is vervangen door het huidige kerkgebouw. Deze driebeukige kruisbasiliek wordt bekroond door een vierkante kruisingstoren, waarvan de centrale spits wordt begeleid door vier hoektorentjes. De RK St. Josephschool van de architect P.J. Pieters is in 1921 gebouwd. Omstreeks 1920 heeft de woningbouwvereniging “Goed Wonen” een aantal gesubsidieerde woningen gebouwd aan de Kerklaan.

De oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur van de buurtschap is die van een lintbebouwing op de Amsteldijk. De dichtheid binnen deze lintbebouwing neemt evenredig af aan de afstand tot de ´oorspronkelijke´ kern.

De cultuurhistorie van het Groene Hart

Het Groene Hart is één van de 20 nationale landschappen van Nederland.
Het gebied is illustratief voor de ontstaansgeschiedenis van dit deel van Nederland en heeft bijzondere landschappelijke eigenschappen en kenmerken.
Het landschap heeft een rijke cultuurhistorie. Het geeft beeld van de niet-aflatende strijd tegen het water, van de ontginningen, van de vervening en de turfwinning, maar ook van de pracht en praal van de eeuwenoude steden, dorpen en boerderijen.
Als Nationaal Landschap heeft het Groene Hart een beschermde status gekregen.

Ontginning
Net als bijvoorbeeld de Veluwe heeft het Groene Hart hier en daar aardige hoogteverschillen. Anders dan de Veluwe zijn die hoogteverschillen allemaal door mensenhanden gemaakt of veroorzaakt. Dijken, laagliggende polders en, nog veel lager liggende, droogmakerijen vormen de echte 'Dutch Mountains'. De hoogteverschillen kunnen in dit 'vlakke' polderland zomaar oplopen tot zo'n 10 meter, vergeleken met het oostelijk deel van het Groene Hart zelfs meer.
De hoogteverschillen zijn veelal terug te voeren op de ontginningsgeschiedenis die al in de 9de eeuw begon. Voor de ontwatering van de moerasachtige grond werden vanaf de rivieren in het hoogliggende veengebied sloten en dwarssloten gegraven. Deze stonden in open verbinding met die rivier. Door de eb- en vloedbeweging op die rivier vond de afwatering plaats. Op de deze grond werd eenvoudige akker- en tuinbouw bedreven.

Door de ontwatering kwam de grond steeds lager te liggen, het veen klonk in. Was er eerst natuurlijke afstroming mogelijk (de rivieren stonden in open verbinding met de zee en hadden een eb en vloedbeweging), na verloop van eeuwen moesten er dijken worden aangelegd om het land te beschermen. Nog later moesten molens uitkomst brengen om het land droog te houden. En dat is nog steeds zo, alleen zijn de molens inmiddels vervangen door pompgemalen, in beheer bij de waterschappen.

Turfwinning
Op diverse plaatsen in het Groene Hart is veengrond afgegraven voor de turfwinning, zelfs tot onder het waterniveau. Op die wijze zijn de meeste Utrechtse en Hollandse plassen, met hun karakteristieke legakkers, ontstaan. De legakkers, smalle stroken grond tussen de bagger- of petgaten, dienden om het veen te drogen te leggen, alvorens het tot turven te steken. Die petgaten en legakkers zijn op sommige plekken nog in het landschap te zien. Bij een aantal plassen zijn ze later helemaal weggebaggerd; sommige plassen zijn later weer drooggelegd.
De polders die niet zijn verveend, hebben nog steeds hun oorspronkelijke maaiveld, maar liggen vaak tot meer dan 3 meter onder hun oorspronkelijke hoogte. De diepe, kunstmatige droogmakerijen liggen nog meters dieper.

Waarden
Behalve veengebieden zijn er ook 'waarden' in het Groene Hart. Waarden zijn grote door dijken omringde weidegebieden, omsloten door grote rivieren. De Lopiker-, de Krimpener- en de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden beschermden zich zo tegen overstroming door de Lek, de Waal, de Merwede, de Hollandsche IJssel, de Linge en de Noord. Veel boerderijen staan hier bovendien op terpen, want de waarden werden regelmatig toch geplaagd door overstromingen. Op de laagste punten van bijvoorbeeld de Alblasserwaard zorgden in serie geplaatste molens ervoor, dat een teveel aan water op de rivier werd geloosd. Maar niet alleen daar, ook in de rest van het Groene Hart komt getrapte bemaling voor. Van al deze 'molenritten' is die in Kinderdijk wel de meest bekende; deze staat dan ook op de Werelderfgoedlijst.

Gebiedskenmerken
Door de verschillen in de grondslag (de bodem) is het Groene Hart gemakkelijk in te delen in drie gebiedsoorten, ieder met eigen kernkwaliteiten.
Zo kent het Hollands-Utrechts veenweidegebied een zeer open landschap met een echt weidekarakter.
Ook de waarden hebben een zeer open landschap, maar hier vallen de vaak beplante dijken en kades op.
De verschillende plassengebieden hebben meestal flinke stukken open water, veenplassen, maar ook in dit gebeid is het veenweidekarakter onmiskenbaar. Opvallend is dat ieder gebied zich onderscheidt door het patroon van de verkaveling, het slotenpatroon. Soms recht en heel regelmatig, soms frivool, in stervorm.
Bijzonder is wel dat vrijwel het hele Groene Hart, met uitzondering van gebieden in het oosten, onder de gemiddelde zeestand (N.A.P.) ligt. Het diepste punt van het Groene Hart ligt op ca. 6,50 meter onder N.A.P. De gemiddelde droogmakerij ligt op 5,50 meter onder N.A.P., de gemiddelde polder op 2,00 meter onder N.A.P. en de weilanden tegen de Utrechtse heuvelrug aan op N.A.P. of hoger. De hoogste zeestand (bij noordwester storm en springvloed) is ongeveer 3,50 meter boven N.A.P.

Randstad
De Randstad is, met 6.000.000 inwoners het dichtst bewoonde gebied van Nederland. Het Groene Hart is de groene long van die Randstad, maar ook het leefgebied zo'n 600.000 mensen.
Het Groene Hart wordt wel de binnentuin van de Randstad genoemd, een oase van rust in een hectisch gebied met miljoenen inwoners. Geen groene vlek dus om een grote stad, maar een open ruimte, scherp omringd door grote steden. Waardevol door de unieke combinatie van natuur, landschap en cultuurhistorie, zijn recreatiemogelijkheden, de productie van streekeigen producten en de mogelijkheden om even iets anders te zien dan stenen, de kans om even 'lucht te halen'. Maar kwetsbaar door de steeds verder oprukkende verstedelijking, de onomkeerbare bodemdaling en de groeiende recreatiedruk.

Amstelveen

Het Groene Hart heeft geen historisch bepaalde grenzen zoals een provincie. In Amstelveen ligt die grens ten zuiden van de rijksweg A9, de Amstel in het oosten, de grens met Uithoorn in het zuiden en Zijdelweg en de Bovenkerkerweg in het westen en wordt aan de Rijksweg A9 verbonden door de Nesserlaan en de oostzijde van het voormalige tracé van rijksweg A3. In het Amstelveense Groene Hart zijn het de Bovenlanden die het landschappelijk beeld vormen.

In de Middeleeuwen is het uitgestrekte veengebied veelal vanuit de kleine veenriviertjes ontgonnen. Hierdoor is de inrichting van de Bovenlanden en ook van de verveende, maar niet drooggemaakte gebieden wordt sterk bepaald door de loop van de natuurlijke waterwegen en de haaks daarop staande verkaveling. Bijna alle dorpen bestaan uit lange linten boerderijen en andere bebouwing op de Bovenlanden langs de natuurlijke watergangen en op niet vergraven, geïsoleerd liggende veenruggen.

De Bovenlanden zijn de restanten van de veenontginningen die bij de vervening gespaard zijn gebleven omdat de kwaliteit van het veen onvoldoende was of omdat er al een dorp lag. De Bovenlanden liggen vaak in smalle stroken aan weerszijden van de kronkelende veenstroompjes. Voor Amstelveen is dat de Amstel. Deze restanten van het middeleeuwse veenontginningslandschap bezitten op veel plaatsen een bijzonder hoge cultuurhistorische kwaliteit door de waardevolle bebouwing, de verkaveling en de overgangen van het Bovenland naar de achterliggende droogmakerijen. Het noordelijk deel van het gebied met droogmakerijen, Bovenlanden en veenplassen behoort tot het gedeelte van het Groene Hart waar het agrarische bedrijf al vanouds was gericht op de veehouderij. Voor Amstelveen is dat de Bovenkerkerpolder.

Toekomst/ Groene hartbeleid

Het bijzondere van het Groene Hart is dat er overwegend landelijk grondgebruik plaatsvindt voor landbouw, natuur en recreatie. Het gevaar bestaat dat de stedelijke functie van het Groene Hart steeds verder toeneemt en daarmee een goed leefklimaat voor de Randstedeling in gevaar komt. De rijksoverheid heeft daarom een Groene Hartbeleid ontwikkeld. Dit beleid heeft twee aspecten, een restrictieve en een stimulerende. Het eerste aspect houdt in dat er een grens is gesteld aan het bouwen in het Groene Hart. Er worden als het ware lijnen rondom steden en dorpen getrokken waarbuiten niet meer gebouwd mag worden. Het stimulerende aspect heeft tot doel de groene kwaliteiten van het Groene Hart te vergroten. Het gaat hierbij vooral om landschap, milieu, natuur en recreatie. Zie ook www.toekomstgroenehart.nl

4.6.3 Historische geografie en (steden) bouwkunde

Historische bouwkunde of bouwhistorie richt zich op verschillende aspecten van de gebouwde omgeving. Enerzijds is het onderzoek gericht op stedenbouwkundige structuren en ontwikkelingen die zich daarin hebben voorgedaan. Hierbij zijn aspecten als het stratenpatroon, de aanleg van bolwerken, de uitbreidingswijken in de 19e en 20e eeuw van belang.

Een ander deel van het bouwhistorisch onderzoek is gericht op de geschiedenis van een gebouw of zelfs van onderdelen van gebouwen. Oude panden hebben vaak een langdurige geschiedenis van verbouwingen achter de rug, waardoor hun huidige voorkomen niet onmiddellijk duidelijk maakt welke geschiedenis ze achter de rug hebben. Daarom is soms gedetailleerd onderzoek nodig naar het gebruikte bouwmateriaal en de constructies. Bouwhistorisch onderzoek levert belangrijke informatie ten behoeve van de restauratie of de functiewijziging van een gebouw of voor het opnieuw inrichten van een deel van een dorp of stad en voor Amstelveen met name de inrichting van de parken.

De historische geografie bestudeert de ontwikkeling van het ruimtegebruik. De historische geografische structuren bestaan onder meer uit kavelpatronen, wegen- en waterlopen en dijken. Historisch geografische structuren en patronen vertellen samen met de archeologie en historische stedenbouw, het verhaal van onze geschiedenis en maken onderdeel uit van de kwaliteit van de leefomgeving.

Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Holland

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland zijn de archeologische, de historisch-geografische en historisch (steden)bouwkundige elementen in kaart gebracht.

Kenmerkend voor de Meerlanden-Amsterdam zijn rechte en slingerende wegen over kaden en dijken. De grenzen van de middeleeuwse ontginningsblokken: rechte en slingerende ontginningsassen en rechte zij- en achterkaden vormden vaak de basis van het wegenpatroon. De Ouderkerkerlaan is waarschijnlijk voortgekomen uit een zijkade en deed dienst als loopveld tussen wegen van ontginningsassen van de Amstel en Amstelveen en heeft een genetische en ruimtelijke samenhang met deze twee wegen. De weg is herkenbaar. Dergelijke dwarsverbindingen zijn niet zeldzaam in Meerlanden-Amsterdam. De Ouderkerkerlaan of Grootte Loopveld heeft de waardering "Van waarde" gekregen (CHW-code MLA 142G)

De Bovenkerkerweg komt voort uit een ontginningsas. De weg is nog duidelijk herkenbaar. De Bovenkerkerweg maakte deel uit van de doorgaande landverbinding van Amsterdam naar Gouda. De weg heeft een ruimtelijke samenhang met de dijken van de droogmakerijen: de Bovenkerkerpolder en de Noorder-Legmeerpolder. Dergelijke landwegen zijn niet zeldzaam. De Bovenkerkerweg heeft de waardering "Van waarde" gekregen (CHW-code MLA 138G).

De Hollandse dijk komt waarschijnlijk voort uit een zijkade. De weg is duidelijk herkenbaar. De Hollandse Dijk heeft een ruimtelijke samenhang met de polderkade van de Bovenkerkerpolder. De weg was een onderdeel van de doorgaande landweg tussen Amsterdam en Gouda. De Hollandse Dijk heeft de waardering "Hoge waarde" gekregen (CHW-code MLA 147G).

De Weg langs de Amstel komt voort uit de slingerende ontginningsas langs de Amstel. De wegen langs de Amstel zijn nog duidelijk herkenbaar. De weg heeft een ruimtelijke samenhang met de polderkaden langs de Amstel. Vanaf de 17e eeuw zijn wegen langs de westoever van de Amstel en de beide oevers van de Drecht in gebruik als jaagpad van het trekvaartennetwerk. Dergelijke wegen zijn niet zeldzaam. De Weg langs de Amstel heeft de waardering "Hoge waarde" gekregen (CHW-code MLA 133G).

De Legmeerdijk is waarschijnlijk voortgekomen uit een achterkade. De Legmeerdijk is nog duidelijk herkenbaar. De weg maakte deel uit van de doorgaande landweg van Amsterdam naar Leiden. Een ruimtelijke samenhang met de dijken van de droogmakerij van de Oosteinderpoelpolder en de Noorder-Legmeerpolder is duidelijk aanwezig. Dergelijke landwegen zijn niet zeldzaam. De Legmeerdijk/Noorder Legmeerpolder heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 137G).

Kenmerkend voor de landschappelijke ontwikkelingen van de Meerlanden-Amsterdam zijn de veenontginningen en later de turfwinning. De aanzet van de veenontginningen en de lagere ligging van de bovenlanden ten opzichte van de Amstel zijn duidelijk zichtbaar, evenals de abrupte overgang naar de turfwinplassen, de huidige droogmakerijen. De genetische samenhang met de ontginningsas, de Amstel, de verspreide bewoning langs de rivier en de riviergeleide wet is duidelijk herkenbaar, evenals de ruimtelijke samenhang met de droogmakerijen en buitenplaatsen langs de Amstel. Bovenlanden zijn niet zeldzaam. De Bovenlanden Amstel hebben de waardering "hoge waarde" gekregen (CHW-code MLA 058G).

De bewoning van de Bovenkerkerpolder is van oudsher gesitueerd aan de rand van de droogmakerij. Van de weg langs de Amstel naar bewoning van de droogmakerij lopen verschillende weggetjes door de bovenlanden naar de ringdijk waar boerderijen staan. Aan de westzijde zijn de boerderijen toegankelijk vanuit de middeleeuwse Bovenkerkerweg. De bewoning is nog goed herkenbaar. De genetische en ruimtelijke samenhang met de ringdijk, ringsloot en de verkaveling is nog duidelijk aanwezig. Dergelijke bewoning is niet zeldzaam en heeft de waardering "hoge waarde" gekregen (CHW-code MLA 181G).

Zeer kenmerkend voor de bewoningsgeschiedenis van de Meerlanden Amstelland is de lineaire bewoning langs de veenstroompjes, de ontginningsassen. Dit is nog duidelijk zichtbaar langs de Amstel. Bij Nes aan de Amstel is een verdichting in het relatief open bebouwingslint herkenbaar. De plaats komt voort uit de buurtschappen Nes en Zwaluwbuurt. Deze buurten zijn onder andere tot ontwikkeling gekomen door de aanwezigheid van een veer over de Amstel. Het huidige dorp is recent uitgebreid door bebouwing op de bovenlanden. De ruimtelijke en genetische samenhang met de polderkaden en de verkaveling van de bovenlanden is duidelijk aanwezig. Dergelijke bewoning is niet zeldzaam in Nederland. De bewoning langs de Amstel heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 185G).

De Amstel/Amstel-Drechtkanaal: Kenmerkend voor deze natuurlijke waterweg is dat vanaf de Late Middeleeuwen de Amstel en de Drecht voortdurend aangepast zijn voor de verbetering van goederen- en personenvervoer over water. In de 17e eeuw zijn de wateren aangepast ten behoeve van de trekvaartroute naar Gouda. In 1824 is de vaarweg opnieuw verbeterd en verruimd. Het Amstel-Drechtkanaal is nog duidelijk herkenbaar. De waterweg heeft een genetische samenhang met de weg over de westoever (tot aan Vrouwenakker): het voormalige Jaagpad. Dergelijke vaarten zijn niet zeldzaam. De Amstel heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 037G)

Ringdijken, ringvaarten en afwateringssloten zijn kenmerkende elementen van de veelvuldige aanwezige droogmakerijen in de Meerlanden-Amsterdam. De drie noordoost-zuidwest lopende tochten en de haaks hierop staande Hoofdtocht, die naar het gemaal leidt, zijn herkenbaar. In het noorden is het patroon gewijzigd door de bouw van een woonwijk. Het rechtlijnige patroon van afwateringssloten heeft een ruimtelijke en genetische samenhang met het even rechtlijnige wegenpatroon van de Legmeerpolder. Dergelijke afwateringspatronen zijn niet zeldzaam. Het afwateringspatroon Noorder-Legmeerpolder heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 093G).

De ringdijk van de Noorder-Legmeerpolder valt samen met de Legmeerdijk, de Vuurlijn en de Bovenkerkerweg. Het is dus nog goed herkenbaar. De Legmeerdijk en de Bovenkerkerweg waren bij aanleg van de droogmakerij twee bestaande wegen over dijken. De huidige Vuurlijn is een hersteld pad tussen De Kwakel en Kudelstaart/Vrouwentroost, na aanleg van de polder werd het een belangrijk onderdeel van de Stelling van Amsterdam. De ringdijk heeft een ruimtelijke samenhang met het afwateringspatroon. Ringdijken zijn niet zeldzaam. De Ringdijk Noorder-Legmeerpolder heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 092G).

Het afwateringspatroon van de Bovenkerkerpolder is in de loop van de tijd aangepast. In het noorden van de polder is het oorspronkelijke patroon geheel verdwenen door de aanleg van woonwijken. In het zuiden is de hoofdstructuur nog enigszins in tact: noord-zuid lopende sloten. Er zijn wat sloten bijgekomen en de route naar het gemaal is veranderd. Het patroon heeft een ruimtelijke en genetische samenhang met de ringdijk, ringvaart en het even rechtlijnige wegenpatroon. Het Afwateringspatroon Bovenkerkerpolder heef de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 099G).

De Ringdijk van de Bovenkerkerpolder is in het oosten het best herkenbaar. Hier is ook de overgang van droogmakerij naar de bovenlanden van de Amstel te zien. In het westen valt de ringdijk samen met de ringdijk van de Noorder-Legmeerpolder. De bewoning in de Bovenkerkerpolder vindt vanouds plaats aan de ringdijk. De ringdijk heeft een ruimtelijke en genetische samenhang met de bewoning, wegenpatroon, afwateringspatroon en de ringvaart in het oosten. Ringdijken zijn niet zeldzaam. De Ringdijk Bovenkerkerpolder heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 097G).

In het noorden en oosten is de ringvaart herkenbaar in het westen is de ringvaart verdwenen door de aanleg van de Noorder-Legmeerpolder. De ringvaart hangt ruimtelijk genetisch samen met het afwateringspatroon, ringdijk en wegenpatroon. Ringvaarten zijn niet zeldzaam. De Ringvaart van de Bovenkerkerpolder heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 098G).

Kenmerkend voor de ontwikkelingen in de waterstaat zijn de aanleg van kaden langs de veenstroompjes. Dit werd noodzakelijk door de als maar voortschrijdende bodemdalingen van de aanliggende (veen)landbouwgronden. Het verschil tussen de hoogteligging van het maaiveld en het peil van de veenstroompjes werd steeds groter. De hoogte van de kaden is voortdurend vergroot. De herkenbaarheid is door de hogere ligging ten opzichte van het omliggende land groot. De kaden hebben een ruimtelijke samenhang met de verkeerswegen. Deze volgden de hogere en dus drogere delen van het landschap. De polderkaden volgen de ontginningsassen van waaruit het gebied ontgonnen is. Polderkaden zijn niet zeldzaam. De Polderkade Amstel heeft de waardering "hoge waarde" gekregen (CHW-code MLA 074G).

Droogmakerijen zijn zeer kenmerkend voor de landschapsontwikkeling van de Meerlanden-Amsterdam. De rationele en regelmatige inrichting is alleen in het zuiden nog duidelijk herkenbaar. Het noordelijke deel van de polder is geheel bebouwd. De kleinschalige verkaveling in het zuiden is erg gaaf. De kenmerkende openheid is in het zuidelijk en oostelijk deel nog aanwezig. De ruimtelijke en genetische samenhang met het wegen- en afwateringspatroon en de ringdijk is aanwezig. Droogmakerijen zijn niet zeldzaam. De Bovenkerkerpolder heeft de waardering "hoge waarde" gekregen (CHW-code MLA 049G).

De Molengang Bovenkerkerpolder is met name herkenbaar aan de afwijkende verkaveling. Daarnaast is de loop van de watergangen nog redelijk herkenbaar. De molens en molenplaatsen zijn verdwenen. Molengangen zijn zeer kenmerkend voor de polders. De Molengang Bovenkerkerpolder heeft de waardering "hoge waarde" gekregen (CHW-code MLA 260G).

Kenmerkend voor de Meerlanden-Amsterdam zijn de polderwegen in de droogmakerijen en over de ringdijken. Het rechtlijnige en rationele wegenpatroon is kenmerkend voor de inrichting van droogmakerijen. Het oorspronkelijke wegenpatroon (een langere centrale weg, twee parallel lopende korte wegen en drie dwarswegen) zijn ondanks de verdichting van het wegennet nabij Uithoorn en Amstelveen goed herkenbaar. Een ruimtelijke en genetische samenhang met het afwateringsstelsel is nog aanwezig. De polderwegen sluiten aan op de landwegen over de grenzen van de middeleeuwse ontginningsblokken. Dergelijke polderwegen zijn niet zeldzaam. Het wegenpatroon Noorder-Legmeerpolder heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 152G).

Alleen in het zuiden van de Bovenkerkerpolder is het oorspronkelijke wegenpatroon (middenweg en dwarsweg) nog herkenbaar. De samenhang met het afwateringspatroon is alleen in het zuiden aanwezig. De polderwegen sluiten aan op de landwegen over de grenzen van de middeleeuwse ontginningsblokken. Dergelijke polderwegen zijn niet zeldzaam. Het wegenpatroon van de Bovenkerkerpolder heeft de waardering "van waarde" gekregen (CHW-code MLA 154G).

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland staat betreffende dit plangebied niets vermeld over de historische (steden)bouwkunde.

4.6.4 Archeologie

Archeologie staat tegenwoordig hoger op de agenda dan ooit. Nieuw beleid op lokaal, regionaal, nationaal én Europees niveau heeft de maatschappelijke betekenis van de archeologie een andere inhoud gegeven. Door de ondertekening van het Verdrag van Valetta (Malta, 1992) heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden. Voortaan moeten archeologische waarden worden meegewogen in ruimtelijke besluitvormingsprocessen, net als economische belangen en natuurwaarden. Met de herziening van de Monumentenwet 1988 (een consequentie van Malta) wordt dat wettelijk verplicht. Het is ook een uitgangspunt van de Nota Belvedere, waarin het Rijk aandacht vraagt voor cultuurhistorie - en dus ook archeologie - in de ruimtelijke inrichting van ons land. Nagedacht moet worden over de rol die het oude kan spelen in de vormgeving van onze nieuwe omgeving.

In de Wet op de archeologische monumentenzorg is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valetta (Malta) verwerkt, te weten: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem worden geregeld.

Nieuw in de regeling voor archeologie is:

  • bewaren in de grond (in situ);
  • indien de bodem moet worden verstoord: een regeling voor bodemonderzoek en wie de kosten daarvan dient te dragen (verstoorder);
  • een regeling voor vergoeding van excessieve kosten.

De gemeente heeft daarom de Monumentenverordening Amstelveen 2005 gewijzigd. In de nieuwe verordening met de nieuwe naam Erfgoedverordening Amtelveen 2008 is het een en ander geregeld met een vindplaatsen- en verwachtingenkaart, welke tevens dienst doet als beleidskaart zolang die regeling nog niet in een bestemmingsplan is vastgelegd.

Hieronder volgt een beschrijving van de archeologische waarden die zich in het plangebied bevinden. Deze beschrijving is gebaseerd op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland.

In de Bovenkerkerpolder;Zwarte Kat bevinden zich funderingsresten van een watermolen, puin vanaf het maaiveld. Het formaat van de bakstenen is 22 x 10 x 4 centimeter. De resten leveren een bijdrage aan de bewonings- en ontginningsgeschiedenis van het gebied. De resten van een molen hebben de waardering "van waarde"gekregen (CHW-code MLA 308A).

Archeologische vindplaatsen- en verwachtingenkaart gemeente Amstelveen

Archeologische vondsten zijn te verwachten in de niet-uitgeveende gedeelten van de gemeente (Bovenlanden), de historische dijklinten, de gebieden langs de Amstel en in de Bovenkerkerpolder.

Archeologie en ontwikkelingen:

Archeologisch onderzoeksbureau Becker & Van de Graag bv vanuit de IDDS groep heeft in januari 2010 een archeologisch bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) verkennende fase, door middel van boringen uitgevoerd aan in totaal vijf locaties, verspreid aan de Bovenkerkerweg (nrs. 125-127 en 126) en Amsteldijk Zuid 87, 132c en 176). In alle vijf de gebieden is de archeologische verwachting na het bureauonderzoek en veldonderzoek bijgesteld naar laag tot zeer laag. Van vier van de vijf plangebieden, namelijk die aan de Bovenkerkerweg 125-127, Bovenkerkerweg 126, Amsteldijk Zuid 87 en Amsteldijk Zuid 132c wordt verwacht dat bij de voorgenomen graafwerkzaamheden geen archeologische waarden worden verstoord of bedreigd. Voor deze plangebieden is er vanuit archeologisch oogpunt geen reden om eisen te stellen aan de benodigde graafwerkzaamheden.

In het plangebied aan de Amsteldijk Zuid 173-177 kan archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn, afhankelijk van de diepte tot waarop uiteindelijk verstoord gaat worden. Hier zijn onder een sterk geroerd en opgebracht (zand)pakket, met name direct langs de Amsteldijk vanaf circa 2,0 meter -mv nog archeologische waarden te verwachten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Deze waarden bestaan met name uit een dijklichaam met daarop bewoningsresten (zoals funderingen van gebouwen en bijgebouwen, beerputten en afvalkuilen). Een diepte tot -1,5 NAP wordt gezien als 'veilig' voor ontgravingen in de oostelijke helft van het plangebied en een diepte tot -2,0 in de westelijke helft. Indien dieper dan deze niveau's wordt gegraven is vervolgonderzoek nodig.

4.6.5 Monumenten

Archeologische vindplaatsen van zeer hoge waarde kunnen krachtens de Monumentenwet 1988 als Rijksmonument of krachtens de Provinciale Monumentenverordening 2001-2004 als provinciaal monument beschermd worden. Tevens kunnen gemeenten door middel van hun eigen monumentenverordening archeologische vindplaatsen beschermen. Activiteiten die een aantasting van het wettelijke beschermde monument betekenen zijn pas mogelijk als daarvoor door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vergunning verleend is.

In het plangebied komen de volgende monumenten voor:

Rijksmonumenten

Amsteldijk-Zuid 68 voormalige sluiswachterswoning

Amsteldijk-Zuid 91 boerderij

Amsteldijk-Zuid 144/145 St. Urbanuskerk Nes aan de Amstel inclusief

toegangshek tot begraafplaats

Bovenkerkerweg 96 boerderij 't Swart Coetje

Hollandse dijk uitstroomgoot met uitwateringsluis (spuisluis) ten

behoeve van het gemaal van de Noorder Legmeer

en Thamerpolder

Onder de aandacht gebracht van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. De rijksdienst heeft de stukken in het archief gedaan en niet (meer) inhoudelijk behandeld, aangezien het onderzoek naar molenrestanten al een jaar eerder was afgerond. Het betreft in de volgende molenrestanten:

Ringdijk BP 15 voormalige molen De Hoorn

Ringdijk BP 18 voormalige molen De Cornelia Wilhelmina

Amsteldijk-Zuid 117 voormalige molen De Parel

In dit plangebied zijn geen provinciale monumenten en gemeentelijke monumenten. aanwezig. Er is geen gebied aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988.

Voordracht gemeentelijke monumentenlijst:

Amsteldijk-Zuid 67-67a vm gemeentelijk abattoir met kantoor en bovenwoning

Amsteldijk-Zuid 74 boerderij Van Buuren

Amsteldijk-Zuid 81a boerderij De Waardhuizen

Amsteldijk-Zuid 122 vm boerderij

Amsteldijk-Zuid 137 dijkwoning

Amsteldijk-Zuid 138 school

Amsteldijk-Zuid 146 woonhuis kerkbestuur

Amsteldijk-Zuid 150 woonhuis

Amsteldijk-Zuid 167 woonhuis

Amsteldijk-Zuid 194 boerderij, alleen voorhuis

Bovenkerkerweg 86 boerderij Arbeid Adelt met zomerhuis en kaasmakerij

Bovenkerkerweg 106 kaasboerderij Clara Maria

Bovenkerkerweg 112 boerderij Hoeksjan

Bovenkerkerweg 132 langhuisboerderij met zomerhuis Eben Haëzer

Kerklaan 40 woning en werkplaats

Nesserlaan 1 boerderij "Bouwlust"

Ringdijk BP 1 dwarshuisboerderij en vm. zomerhuis Mariahoeve

Ringdijk BP 3 boerderij

Ringdijk BP 6 (samengevoegd) arbeidershuisje vh. 5 en 6 behorende bij nr. 7

Ringdijk BP 7 boerderij

Ringdijk BP 10 dwarshuisboerderij

Ringdijk BP 22 boerderij

Ringdijk BP 23 stolpboerderij

Ringdijk BP 25 stolpboerderij

4.7 Landschap En Ecologie, Groenstructuur

4.7.1 Landschap

de Bovenkerkerpolder (drooggemalen in 1764)

Het buiten de bebouwde kom van Amstelveen gelegen gedeelte van de Bovenkerkerpolder is een zeer open landschap, dat nog een goede weerspiegeling is van een oorspronkelijk polderlandschap. Het gebruik is vrijwel uitsluitend veeteeld. Het verkavelingspatroon wordt gevormd door noord-zuid lopende tochten en oost-west lopende rechte, smalle kavels. Het maaiveld ligt tussen 4,3 en 5,3 meter onder NAP. De omringende dijken (Bovenkerkerpolderdijk en Hollandse Dijk) begrenzen de ruimte. Enkele rechte wegen doorsnijden de polder (Nesserlaan en Middenweg). Bebouwing komt alleen aan de randen, langs de dijk voor. Erfbeplanting is, op enkele vrijstaande wilgen na, de enige opgaande beplanting, met uitzondering van de laanbeplanting langs de Bovenkerkerweg, ten noorden van de knik, en de Nesserlaan. Door de uniformiteit van het grondgebruik, dat in sterke mate wordt bepaald door de abiotische randvoorwaarden, is er in dit deelgebied sprake van een sterke mate van (cultuur-)historische continuïteit.

Dit deelgebied is onder te verdelen in het gebied ten noorden van de Nesserlaan, een vrij smalle polderstrook tussen stedelijke bebouwing en bovenland in, en de Bovenkerkerpolder ten zuiden van de Nesserlaan.

Bovenlanden

Tot de bovenlanden hoort alleen de in het oosten van het Amstelveens grondgebied gelegen strook niet verveende gronden langs de Amstel. Het maaiveld van dit gebiedsdeel ligt tussen 1,9 en 2,2 meter onder NAP. Het verkavelingspatroon staat haaks op de Amstel en is, vooral in het noordelijk deel, vrij onregelmatig. Het grondgebruik is overwegend grasland, waardoor het gebied relatie open is. Hier en daar bevinden zich enkele kavels met kassen en boomteelt, met name in het noordelijk deel en ten zuiden van Nes. De Amstel vormt een kralensnoer van afwisselend open en verdichte stukken en is hierdoor een structurerend element in het landschap. In het noordelijk deel van het plangebied is de Amstel een vrij dicht lint en werkt daardoor tevens ruimtebegrenzend.

Langs de Amstel bevindt zich lintbebouwing met beplanting, twee buitenplaatsen en twee buurtschappen (Nes en Buurt over Ouderkerk). Ook aan de polderdijk staat, met name ten noorden van de A9, veel bebouwing met erfbeplanting. Vooral ter hoogte van het viaduct van de A9 over het kanaal en het daarop aansluitende "verkeersknooppunt" is het bovenland sterk verdicht en relatief onoverzichtelijk. De A9 is een dusdanig overheersende scheidslijn, dat sprake is van een tweedeling van het Amstelveense bovenland in een gedeelte ten noorden en een gedeelte ten zuiden van de A9. De bovenlanden geven nog een karakteristiek beeld van een veenweidelandschap weer, ook al gaat het om een vrij smalle strook.

Voor de Bovenlanden geldt tevens dat deze grond deel uitmaakt van de in het streekplan vastgelegde bodembeschermingsgebieden. De provinciale milieuverordening legt ten aanzien van het gebruik van deze bodem beperkingen op.

4.7.2 Ecologie

Ecologische Hoofd Structuur (EHS)

Het plangebied is onderdeel van de Rijks Ecologische Hoofd Structuur (EHS). De term 'Ecologische Hoofd Structuur' (EHS) werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van LNV. Destijds was voorzien in "een samenhangend geheel van nationaal belang", met daarin 440.000 hectare bestaand natuurgebied, 200.000 hectare agrarisch gebied en 50.000 hectare natuurontwikkelingsgebied. In 1995 werden de doelsoorten en de natuurdoeltypen gedefinieerd, die pas in 2000 waren doorgevoerd in alle provinciale plannen. Er is toen besloten om een extra beleidsinspanning te leveren in de nota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur. Het bijbehorende Meerjarenprogramma Ontsnippering is in 2005 door het parlement goedgekeurd.

De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. De EHS bestaat uit:

  • bestaande natuurgebieden, reservaten, natuurontwikkelingsgebieden en zogenaamde robuuste verbindingen;
  • landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheergebieden);
  • grotere wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee);
  • De EHS is een plan in uitvoering en moet in 2018 klaar zijn.

Beleidsdoel van de EHS

Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) streeft ernaar om in 2020 meer dan 750.000 hectare aan natuurgebieden bij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) te laten horen. Het grootste deel van deze EHS-gebieden zijn bestaande bossen en natuurgebieden. Daarbij komt nog ruim zes miljoen hectare natte natuur: meren, rivieren en de Nederlandse delen van de Noordzee en de Waddenzee.

Bescherming EHS

Milieumaatregelen moeten ervoor zorgen dat de natuur binnen de EHS schoner en stiller wordt. De EHS wordt bovendien steeds beter planologisch beschermd. Dat is niet alleen beter voor de natuur zelf, maar ook voor recreanten die rust en kwaliteit zoeken. Ze kunnen ervaren hoe Nederland er vroeger van nature uitzag. In de EHS is vooral plaats voor bijzondere planten en dieren. Er zijn ook meer mogelijkheden voor woeste natuur die zichzelf in stand houdt, op de manier zoals dit ging voor de komst van de mens.

Toegankelijkheid

Verreweg het grootste deel van de EHS is goed toegankelijk via wegen en paden. Sommige delen zijn geheel vrij toegankelijk, dus ook buiten wegen en paden. Dit wordt ook wel struinnatuur genoemd. De EHS biedt veel mogelijkheden voor wandelen, fietsen, kanoën, en allerlei andere vormen van natuurgerichte openluchtrecreatie.

Natuurdoelen

Elk EHS-gebied heeft een zogenoemd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied. De provincies wijzen de natuurdoelen aan. Als de natuurdoelen zijn gehaald en de natuurgebieden een samenhangend geheel vormen, zal de EHS klaar zijn. Dit is naar verwachting rond 2018.

Pan-Europees Ecologisch Netwerk

De droge en natte natuur van de EHS zal uiteindelijk een aaneengesloten netwerk vormen dat over de grenzen met andere landen aansluit bij het Pan-Europees Ecologisch Netwerk (PEEN). Daarnaast wordt in de Europese Unie waardevolle en voor Europa kenmerkende natuur beschermd door het netwerk Natura 2000. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. In Nederland maken de Habitatrichtlijn geheel en de Vogelrichtlijngebieden gedeeltelijk onderdeel uit van de EHS.

De ecologische kwaliteiten van het grondgebied van de gemeente hangen nauw samen met de abiotische randvoorwaarden. Door een gevarieerd abiotisch milieu komen tal van milieutypen met overgangssituaties voor. Een voorbeeld van een overgangssituatie is het hoogteverschil tussen beneden- en bovenland met potenties voor gradiënten in vocht- en humusgehalte en veenpercentages. Ook komen op verschillende locaties kwelsituaties voor, welke een gradiënt in vocht- en eventueel zoutgehalte veroorzaken. De verschillende milieutypen die in het gebied voorkomen, zoals wateren (o.a. Amstel, vaarten, sloten), natte- en droge graslanden (o.a. de polders, bermen langs spoorlijn en dijken) en bos en parken waarborgen een grote variatie aan ecosstemen.

Daarnaast kent het gebied door de ligging ten opzichte van grotere veenweidegebieden en moerascomplexen en door eigen kwaliteiten goede mogelijkheden voor natuurontwikkeling. De laagveenmoerassen en weidegebieden van Nederland hebben in Europees verband internationale betekenis en vormen de kern- en natuurontwikkelingsgebieden uit het Natuurbeleidsplan.

Door de aanwezigheid van een natte infrastructuur in de vorm van een dicht net van sloten, tochten, weteringen, rivieren en kwelgebieden, en een droge infrastructuur in de vorm van bermen van wegen, dijken en kaden, zijn goede voorwaarden voor uitwisseling en migratie van soorten aanwezig. Dit zowel voor verplaatsing van soorten in het gebied zelf als tussen het plangebied en omliggende gebieden. Op grond van deze actuele en potentiële ecologische waarden moet aan het gebied een relatief hoge ecologische kwaliteit worden toegekend.

De Amstel hoort tot de veenrivieren, natuurlijke waterlopen die het water van een veengebied afvoeren. Het verloop en de oevers van deze rivier zijn echter veelvuldig door menselijke ingrepen aangepast. De rivier vervult echter met haar oevers in potentie een belangrijke ecologische verbindingsfunctie.

Sloten, tochten en hun oevers kunnen belangrijke ecologische verbindingen vormen. In de droogmakerijen zijn de oevers met het oog op een voor de landbouw zo efficiënt mogelijke vorm van sloot en kavel en een zo snel mogelijke afvoer van het water relatief steil. Op het bovenland zijn de oevers veelal grilliger en minder kunstmatig. Dergelijke oevers hebben vanuit ecologisch oogpunt meer potenties.

Onder moeraspercelen en vochtige weilanden vallen extensief beheerde vochtige graslanden en percelen met een summiere drooglegging. Door toepassing van een verschralend beheer en de anaërobe omstandigheden kan de soortenrijkdom van dergelijke percelen sterk toenemen. Zulke terreinen kunnen een belangrijk onderdeel vormen van een ecologische verbinding, als stepping stones of corridor. Op de bovenlanden bevindt zich verspreid een klein aantal hooilanden met een wat soortenrijkere vegetatie.

De kwelgebieden met (zoet) kwelwater uit hoger gelegen delen, o.a. de dijkvoet en delen van de droogmakerijen, en gebieden met brak kwelwater afkomstig uit diepe lagen. deze locaties zijn potentieel gradiëntrijk waardoor er bijzondere dan wel zeldzame plantensoorten kunnen voorkomen.

De bermen langs wegen hebben een zanderige ondergrond waardoor er gradiëntrijke en schrale, voedselarme milieus aanwezig zijn. Door een juist beheer kunnen deze aspecten worden versterkt. Aan deze milieu-omstandigheden zijn plantensoorten en vlindersoorten (o.a Oranjetipje, Kleine vos, Bruinzandoogje, Kleine vuurvlinder) gekoppeld die waardevol te noemen zijn. Zij kunnen een functie gaan vervullen als verbreidingsbaan voor vlindersoorten als Atalante en Distelvlinder. Opgaande beplantingen van dijken en kaden kunnen een belangrijke functie voor vleermuizen vervullen. Zij gebruiken deze als oriëntatiemiddel om van rustgebieden in de bebouwde kom naar fourageergebieden te komen.

Door de variatie in soortensamenstelling en als corridors of stepping stones kunnen weg- en erfbeplantingen en solitaire bomen een bijdrage leveren aan de ecologische waarde van het gebied. Met name in de Bovenkerkerpolder komen verspreid enkele knotwilgen voor, die een functie hebben als broed- en rustplaats voor vogels en als uitkijkpunt voor roofvogels.

De Bovenkerkerpolder is van belang als weidevogelgebied door de openheid, de status van stiltegebied (natuurbeschermingsgebied) en door de ligging tegen andere weidevogelgebieden aan. Het van oudsher op natuurlijk beheer en heemplanten ingestelde groenbeleid en -beheer van de gemeente Amstelveen in de bebouwde kom staat garant voor een grote soortenrijkdom van deze beplantingen.

Milieubeschermingsgebieden zijn de gebieden die als zodanig zijn aangewezen in bijlage 6 van de Provinciale Milieuverordening. De aanwijzing geschiedt ter bescherming van het milieu en in het bijzonder ter bescherming van de belangen die voor elk van die gebieden in die bijlage zijn aangeduid.

Ingevolge bepaling 1 van bijlage 6 "Aanwijzing milieubeschermingsgebieden" is de Bovenkerkerpolder aangewezen als Milieubeschermingsgebied categorie stilte.

Ingevolge bepaling 2 van bijlage 6 worden de volgende maximale grenswaarden bepaald:

van 07.00-19.00 uur: 45 dB(A)

van 19.00-23.00 uur: 40 dB(A)

van 23.00-07.00 uur: 35 dB(A)

Het is verboden in een milieubeschermingsgebied categorie stilte zonder noodzaak geluid voort te brengen, te doen of te laten voortbrengen in zodanige mate dat de heersende natuurlijke rust in dat gebied kennelijk is of wordt verstoord.

4.7.3 Groenstructuur

De tekst hiervoor is ontleend aan het Groenstructuurplan voor Amstelveen 2008-2018, oktober 2008.

Amstelveen is naast een stad met een rijke groentraditie een stad in beweging. Ruimtelijke ontwikkelingen volgen elkaar snel op. Ondanks de stevige verankering van het groen in de structuur van de stad hebben ruimtelijke ontwikkelingen consequenties voor groen. Juist door het bijzonder groene karakter raken veranderingen in de stad al snel de stedelijke groenstructuur. Om op een verantwoorde wijze keuzes te kunnen maken is het groenstructuurplan van Amstelveen geactualiseerd. Het voorliggende groenstructuurplan is daardoor geen volledig nieuw plan. Met deze geactualiseerde versie van het groenstructuurplan wordt op overzichtelijke wijze het ruimtelijke groenkader weergegeven. Het plan vormt en een herbevestiging van bestaand groenbeleid. De hoofdlijnen uit het Amstelveense groenstructuurplan en landschapsplan (1993) zijn dan ook in dit plan terug te vinden.

Het groenstructuurplan heeft de volgende doelstellingen:

  • Het vastleggen/bepalen van de ambitie ten aanzien van de ontwikkeling van de groenstructuur;
  • Het behouden en waar mogelijk versterken van het groen in Amstelveen zowel in de bebouwde kom als in het buitengebied in omvang en/of in kwaliteit door het vaststellen van structuur en beeldbepalende delen van het Amstelveense groen;
  • Het benoemen van de bijzondere karakteristiek alsmede de functionele betekenis van de groenstructuur;
  • Het bieden van een heldere groenvisie op hoofdlijnen op basis waarvan bij ruimtelijke ingrepen goed afgewogen keuzes kunnen worden gemaakt;
  • Het aanreiken van concrete actiepunten die bijdragen aan het behouden en verder ontwikkelen van de groenstructuur in al haar facetten.

Het groenstructuurplan kan worden gebruikt als informatiebron over status, waarde en functie van het groen binnen Amstelveen. Het Groenstructuurplan wordt daarnaast gebruikt als kader bij:

  • Renovaties en reconstructies van de openbare ruimte;
  • Functiewijziging van het openbaar groen, bijvoorbeeld de wijziging van groen naar water;
  • Beheer van groen;
  • Uitgifte van openbaar groen.

Binnen de groenstructuur is onderscheid gemaakt in drie statusniveaus. Bovenwijks groen en wijkgroen vormen de hoofdgroenstructuur. Overig groen is gelegen buiten de hoofd groenstructuur. Tevens wordt onderscheid gemaakt in stedelijk gebied en buitengebied.

Hoofdstructuur stedelijk gebied

Het bovenwijks groen van de hoofdgroenstructuur bestaat vooral uit laanbeplanting langs bijvoorbeeld de Keizer Karelweg, Van der Hooplaan, Beneluxbaan en Handweg. Ook de groene stadsrandzones, zoals aan de oostkant op de grens met het voormalige A3 tracé en groenzones op de overgang van het bovenland naar de polders maken deel uit van het bovenwijks groen. De stadsparken zoals het Broersepark, de Braak en het Thijsepark zijn dankzij hun betekenis voor Amstelveen en de ligging in de hoofdgroenstructuur onderdeel van de categorie bovenwijks groen.

Belangrijke elementen van het wijkgroen zijn de parkstroken zoals bijvoorbeeld de centrale strook Bankras en het groen langs wijkontsluitingswegen zoals bijvoorbeeld de Startbaan en de Bankrasweg. De wijkparken worden gerekend tot het wijkgroen.

Hoofdstructuur buitengebied

Belangrijke structuurbepalende landschapselementen in het buitengebied zijn het Amsterdamse Bos in het westen en het bovenland in het oosten. Het Amsterdamse Bos heeft ondanks de relatief jonge ontstaansgeschiedenis landschappelijke en ecologische waarde. De recreatieve betekenis is uitzonderlijk hoog. Het Bovenland kent een hoge cultuurhistorische en landschappelijke waarde. Deze waarde wordt in belangrijke mate bepaald door het aangrenzende circa 3,5 meter lager gelegen open landschap van de oudere droogmakerijen. Het open deel van de Bovenkerkerpolder is van grote invloed op de structuur van het buitengebied ten zuiden van de Nesserlaan. Lanen, dijken en kades worden door hun structuurbepalend karakter en de cultuurhistorische waarde gerekend tot structuurbepalend landschapselement.

De onderdelen van de hoofdgroenstructuur die gerekend worden tot open landschap zijn de Bovenkerkerpolder en een deel van de Legmeerpolders. De Middelpolder heeft door de herinrichting en het beheer een andere structuur gekregen en wordt daarom aangeduid als half open landschap.

Visie en Ambitie 2006-2016

De hoofdgroenstructuur geeft Amstelveen zijn karakteristiek groene parkachtige uitstraling en zorgt voor een bijzonder aantrekkelijke leefomgeving. Dat geldt niet alleen voor het stedelijk gebied maar ook voor het buitengebied. Ligt het accent van de kwaliteit van de hoofdgroenstructuur binnen de stad op fraaie lanen en rijk beplante parkstroken, in het buitengebied bepaalt de landschappelijke opbouw in belangrijke mate de kwaliteit. De landschappelijke elementen zoals dijken, waterlopen en de Bovenlanden vormen belangrijke dragers voor de verdere ontwikkeling van het buitengebied. Het is de ambitie van Amstelveen om de hoofdgroenstructuur duurzaam in stand te houden en verder te ontwikkelen.

Buitengebied

Bovenkerkerpolder

De groenkwaliteit van de Bovenkerkerpolder hangt sterk samen met het weidse open karakter en het ten opzichte van het ontstaan ervan eind 18e eeuw nauwelijks aangetaste ontginningspatroon. Bovendien kent de Bovenkerkerpolder ook bijzondere aardkundige waarden in de vorm van oude wadgeulen. Vooral dankzij de populatie weidevogels heeft de polder een ecologische betekenis. Amstelveen hecht grote waarde aan de openheid en de agrarische functie van de Bovenkerkerpolder. Samen met de ecologische kwaliteit en de recreatieve potenties van het gebied zijn dit de hoofduitgangspunten voor de verder planvorming in het kader van bijvoorbeeld het RODS (recreatie om de Stad) - project AmstelGroen en de Groene As.

Middelpolder

De Middelpolder is wat betreft de ruimtelijke kwaliteit minder uitgesproken dan het Bos en de Bovenkerkerpolder. In plaats van openheid en beslotenheid kent de Middelpolder een halfopen karakter. De recreatieve en ecologische waarde van het gebied is hoog. De recreatieve en ecologische betekenis zijn de kernkwaliteiten waarlangs de Middelpolder zich verder zal ontwikkelen.

Bovenland

De ontstaansgeschiedenis van het bovenland langs de Amstel voert terug tot de middeleeuwen en het ontginningspatroon is op veel plaatsen nog authentiek. Vooral het deel van het bovenland grenzend aan de Middelpolder is door omvang en verkavelingstructuur bijzonder waardevol. Vanwege de uit de Middeleeuwen daterende verkavelingpatronen heeft het Bovenland een belangrijke cultuurhistorische betekenis. Daarnaast zijn de Bovenlanden aangewezen als provinciaal Bodembeschermings-gebied. Voor Amstelveen staat het behoud van de cultuur-historisch en bodemkundige kwaliteit centraal. De mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen in het bovenland zijn hierdoor zeer beperkt en gebonden aan strikte voorwaarden.

Ook de overgangen van bovenland naar polder hebben een bijzondere ecologische en landschappelijke betekenis. Behoud van deze kwaliteiten staat centraal bij ruimtelijke ontwikkelingen in de polders.

AmstelGroen

Het RODS - project AmstelGroen biedt kansen voor recreatie in de Bovenkerkerpolder. Uitgangspunt voor Amstelveen bij het vormgeven van recreatiegroen is dat dit niet te koste mag gaan van het open karakter van de polder. Ook de ecologische en agrarische functie van de polder zullen een centrale plaats in moeten blijven nemen.

Groene As

De provinciale ecologische verbindingszone Groene As is op Amstelveens grondgebied voor een deel gerealiseerd. Belangrijk onderdeel is de verbinding door de Bovenkerkerpolder. Amstelveen stelt zich op het standpunt dat naast een verbinding ter hoogte van de Nesserlaan een zuidelijk route gerealiseerd moet worden in combinatie met de gebieden die in het kader van AmstelGroen en natuurcompensatie N201 worden aangelegd.

Op de lange termijn wordt gestreefd naar het toevoegen van een derde zone middendoor de polder. De door Amstelveen gewenste zones zijn als wensbeeld op kaart nr 6 opgenomen. De exacte ligging van de zones is nog niet vastgelegd.

Natuurcompensatie N 201

Ter weerszijden van de om te leggen N 201 wordt 37 ha natuur ontwikkeld. Hierin is tevens een deel van de waterbergingsopgave verwerkt. Deels in extra te graven oppervlaktewater en deel door te graven inundatiegebieden, die van een wisselende vegetatie worden voorzien. Bij het ontwerp van deze natuurontwikkeling worden de mogelijkheden voor aansluiting op recreatieproject AmstelGroen meegenomen. Waar mogelijk wordt ingezet op recreatief medegebruik.

Verbindingen en overgangen

A9 zone

De rijksweg A9 is door de deels verhoogde en deels verlaagde ligging dominant aanwezig in de stad en in het buitengebied. Het grootste deel van het traject binnen Amstelveens grondgebied heeft het karakter van een parkbos. De taluds en de gebieden direct grenzend aan de weg hebben een hoge ecologisch betekenis. Bij een herstructurering van het gebied A9 zal de ecologische en landschappelijke betekenis van het groen worden meegenomen bij de ontwikkeling van het A9 gebied. Streven is de groene omzoming van de A9 te laten aansluiten bij het karakter van het achterliggend gebied. Daarnaast worden er twee ecologische doelen gesteld aan de planontwikkeling, namelijk:

  • het realiseren van noord-zuid lopende ecologische verbindingszones, ter hoogte van de Amsterdamse weg, Keizer Karelweg en de Beneluxbaan;
  • het handhaven en verbeteren van de huidige ecologische Oost-West verbindingen.

Straat- en laanbomen

Straat en laanbomen vormen de ruggengraat van de Amstelveense groenstructuur. Vooral binnen de verschillende wijken zorgen straat- en laanbomen in belangrijke mate voor het groene karakter. Amstelveen zal zich inspannen om waar mogelijk onderbroken laanstructuren te herstellen.

Voor het voorgestane beleid ten aanzien van verbeteringen in de staat- en laanbomenstructuur wordt verwezen naar het Bomenplan Amstelveen (2008).

Groen casco

Laag dynamische functies zoals de Amstel en de groene verbindingszones in het landschap, structureren en ordenen het landschap. Idealiter vallen deze ruimtelijke structurerende elementen en de ecologische infrastructuur samen in dit netwerk, ook wel het “casco” genoemd.

In het Landschapsplan (1993), het plan Glas en land (1995 ) en de Toekomstvisie Amstelveen (2001) zijn de ontbrekende schakels in dit casco benoemd als te ontwikkelen natuurzones. Ook in dit groenstructuurplan is de ontwikkeling van het casco als wensbeeld opgenomen. Dit betekent dat bij de toekomstige ontwikkeling van de betrokken polders de realisering van een groen casco wordt meegenomen. De zones zijn indicatief op kaart nr 6 weergegeven. De exacte ligging moet nog nader worden bepaald. Wel is al zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het gerealiseerde casco in het stedelijk gebied van Amstelveen en bij groene zones die buiten de gemeentegrenzen bestaan of in ontwikkeling zijn. In dit casco is tevens de ecologische verbindingszone langs het voormalige spoorlijntje Amstelveen-Uithoorn opgenomen.

Ook de functie van de te ontwikkelen zones moet nog nader worden bepaald. Zo kunnen, afhankelijk van de functie van het omliggende gebied, de te ontwikkelen groene zones behalve een ecologische functie ook een recreatieve functie krijgen. Ook de maatvoering van de zones zal op deze functie worden afgestemd.

Stadsranden

De stadsranden en hun karakter bepalen in belangrijke mate de identiteit van Amstelveen. De westelijk stadsgrens wordt gevormd door het Amsterdamse Bos en heeft hierdoor een ultiem parkachtig karakter. Voor de oostelijk stadsgrens ten noorden van de A9 is het uitgangspunt een geleidelijke overgang van stad en half open landschap naar een open landschap. De oostelijke stadsrand ten zuiden van de A9 kenmerkt zich door een meer abrupte overgang. De groene singel gaat hier direct over in het open landschap van het voormalige A3 tracé en Bovenkerkerpolder. Voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is deze contrastrijke overgang het gewenste beeld. Ook voor de zuidelijke stadsrand van Amstelveen is momenteel het uitgangspunt een contrastrijke overgang van dicht stedelijk gebied naar het open agrarische landschap van de Bovenkerkerpolder.

Groene stad-landverbindingen

Voor de ecologische en recreatieve betekenis van de hoofdgroenstructuur zijn de stad-landverbindingen cruciaal.

De stad-land verbindingen naar het Amsterdamse Bos zijn goed vertegenwoordigd. Ook belangrijke verbindingen tussen stad en Middelpolder zijn in het kader van de landinrichting gerealiseerd. De verbindingen tussen stad en de open Bovenkerkerpolder zijn beperkt. Amstelveen zal zich de komende jaren in zetten om de recreatieve (met name fiets en wandelverbindingen) en ecologische verbindingen tussen stad en land te verbeteren.

4.8 Sociale Veiligheid En Bluswatervoorziening

Sociale veiligheid

In het verleden werd bij het plaatsen van openbare verlichting weinig rekening gehouden met de verlichting van achterpaden. Uit oogpunt van sociale veiligheid is ook deze verlichting noodzakelijk. Indien er sprake is van particulier eigendom wordt geen openbare verlichting geplaatst. Wel wordt gestreefd naar het aanlichten van achterpaden vanaf de openbare weg.

Bij de Nesserlaan en de Middenweg is er bewust niet gekozen voor openbare verlichting in verband met de aanwezigheid van weidevogels en zoogdieren.

Bluswatervoorziening

De brandweer heeft water nodig bij het bestrijden van brand. Primair wordt dit gedaan door middel van het drinkwaternet, maar wanneer de band groter wordt van omvang is secundaire waterwinning van belang. Onder secundaire waterwinning wordt verstaan, bereikbare sloten, poelen die aan een aantal eisen moeten voldoen.

Het aanwezige water kan tevens worden gebruikt door de brandweer. Dit gebruik is geen strijdig gebruik.

4.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Kabels

De kabels voor elektra en communicatiesignalen zijn voornamelijk gesitueerd onder het wegdek en groenvoorzieningen. Deze leidingen zijn niet opgenomen op de plankaart.

Binnen het plangebied zijn drie gastransportleidingen en één watertransportleiding gelegen. Deze leidingen zijn als zodanig aangegeven op de plankaart.

Het betreft:

  • een gastransportleiding 12” 40 bar (W-529-01) van de NV Nederlandse Gasunie. Binnen een afstand van 4 meter ter weerszijden van het hart van de gastransportleiding mag niet worden gebouwd (minimale bebouwingsafstand) en er geldt een toetsingsafstand van 30 meter (minimale afstand tot woonbebouwing en bijzondere objecten).
  • een gastransportleiding 4" 40 bar (W-529-10) met een minimale bebouwingsafstand van 4 meter en een toetsingsafstand van 20 meter;
  • een gastransportleiding 6" 40 bar (W-529-02) met een minimale bebouwingsafstand van 4 meter en een toetsingsafstand van 20 meter.

Een gastransportleiding kent de volgende veiligheidsafstanden:

Toetsingsafstand

Dit is de afstand waarbinnen rekening gehouden moet worden met de gevolgen van een eventuele leidingbreuk. Binnen deze zone is het de verantwoording van de gemeente om de risico's af te wegen ter realisering van bijvoorbeeld kwetsbare bestemmingen of ter preparatie op rampenbestrijding. Aansluitend op deze verantwoording valt de beoordelingsbevoegdheid van de gemeente om af te wijken van de toetsingsafstand. Bij het toepassen van deze bevoegdheid dient de gemeente, het bepaalde genoemd in paragraaf 5 "Bepaling van de bebouwingsafstanden" van de richtlijn VROM, in acht te nemen.

Minimale bebouwingsafstand

Deze afstand is bedoeld om de effecten op de omgeving bij een eventuele leidingbreuk te beperken, niet om de effecten volledig uit te sluiten. Binnen deze zone mag geen bebouwing worden opgericht.

Vrijwaringszone

Deze zone is ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding en dient in principe obstakelvrij te zijn. Deze zone is altijd gesitueerd op 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.

De toetsingsafstand van de 12” 40 bar aardgastransportleiding is 30 meter. De minimale bebouwingsafstand bedraagt 4 meter en de vrijwaringszone bedraagt 4 meter. De toetsingsafstand van de 4" 40 bar en 6" 40 bar aardgastransportleiding bedragen 20 meter en de vrijwaringszone bedraagt 4 meter.

De leidingen zijn op de plankaart aangegeven.

De overige (kleinere) leidingen zijn niet apart op de plankaart aangegeven. De leidingen zijn gesitueerd onder het wegdek en groenvoorzieningen. In de planregels is opgenomen dat de betreffende gronden mede zijn bestemd voor leidingen voor gastransport en watertransport.

Met betrekking tot de externe veiligheid en leidingen wordt verwezen naar paragraaf 5.5.

Voor wat betreft het water gaat het om een dubbele watertransportleiding van het Watertransportbedrijf Rijn-Kennemerland met een inwendige diameter van elk 1200 mm van west naar oost tussen de woonwijken Groenelaan en Waardhuizen onder Watercirkel en Eufraat en Tigris.

Voor deze leiding geldt een minimale bebouwingsafstand van 10 meter en een toetsingsafstand van 14 meter ter weerszijden van het hart van de watertransportleiding. Bij het verlenen van vrijstelling hoeven Burgemeester en Wethouders geen overleg te voeren met het Ministerie van VROM, aangezien het veiligheidsaspect hier niet aan de orde is. Overleg met de betreffende leidingbeheerder is uiteraard wel van belang.

De overige (kleinere) leidingen zijn niet apart op de plankaart aangegeven.

De leidingen zijn gesitueerd onder het wegdek en groenvoorzieningen. In de planregels is opgenomen dat de betreffende gronden mede zijn bestemd voor leidingen voor gastransport en watertransport.

Straalpaden

In het plangebied is een straalpad aanwezig. Het betreft een straalverbindingstraject van de KPN vanaf het Groenhof naar de Bovenkerkerweg/Van Hattumweg. In verband hiermede mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 52 meter + NAP vanaf Groenhof aflopend in een hellend vlak naar 48 meter + NAP, zoals aangegeven op de plankaart.

Binnen het plangebied doet zich een belemmering voor gevormd door het feit dat binnen de op de plankaart aangegeven zone grond vrij van bebouwing dient te blijven in verband met het ter plaatse aanwezige 150 KV-station.

4.10 Ontwikkelingen Binnen Het Plangebied

Binnen het bestemmingsplangebied is een aantal ontwikkelingen voorzien.

Hieronder volgt per ontwikkelingslocatie een beschrijving van de ontwikkelingen.

Sint Josephschool/Amsteldijk Zuid 138

Het perceel Amsteldijk Zuid 138 is een locatie ten zuidoosten van Amstelveen, gelegen in het Groengebied Amstelland. De voormalige Sint Josephschool was in gebruik als atelier voor beeldende kunstenaars.

De locatie Amsteldijk Zuid 138 ligt iets ten noorden van de kern van nes aan de Amstel.

De bebouwing is van oudsher ontstaan langs de dijkweg; naast solitaire woonhuizen komen kleine groepjes voor met naar de kern toe een steeds dichter wordende pakking met als climax in de kern een nagenoeg aaneengesloten reeks, waar zich dan ook voorheen enkele "centrumvoorzieningen" bevonden.

De structuur (de samenhang en opbouw) van het plangebied wordt enerzijds in de lengterichting (noord-zuid) vooral bepaald door het bochtige verloop van de Amstel en de naastliggende hoofdontsluitingsweg (Amsteldijk-Zuid), die van oudsher de verbinding vormde tussen Amsterdam-Ouderkerk-Uithoorn en verder naar het zuiden. Deze dijkweg is de oorspronkelijke drager van de bebouwingsontwikkeling in het plangebied. Anderzijds zijn het de dwars op de Ringsloot en de Amstel lopende kavelsloten (oost-west), welke met de daarvan afgeleide richting van de bebouwing, enkele interne ontsluitingspaden (naar boerderijen in de Bovenkerkerpolder) en groensingels, de structuur van het plangebied complementeren. Opvallend is het terreinniveau van het gebied: uiteraard gelegen boven het niveau van de Bovenkerkerpolder (alle kavelsloten in het gebied wateren af op de Ringsloot), maar tevens lager dan het waterpeil van de Amstel. Twee gemalen - nabij de Nesserlaan en langs de Hollandse Dijk - slaan het water via een gescheiden constructie uit op de Amstel.

Verreweg de meeste panden zijn gericht op de Amstel. Deze (lint)bebouwing is zeer pluriform en varieert van zeer eenvoudige, kleine arbeiderswoningen in één laag plus kap tot omvangrijke boerderijcomplexen. Naast bebouwing van oudere datum komt de hedendaagse vormgeving er in alle schakeringen voor. Kenmerkend is gebleven de individuele herkenbaarheid, het eigen erf rondom, de representatieve kant naar de weg gekeerd en het wat "ongeregelde huishouden" op het zij-, maar vooral achtererf.

Op de erven, in de bijgebouwen zijn diverse functies aanwezig, zowel samenhangend met het agrarische/agro-industriële gebruik van de gronden (vooral kwekerij- en tuinderijen) als daaraan in feite wezensvreemde, zoals opslag van aannemersmateriaal en containers.

De bestaande school bestaat uit 2 bouwlagen met een kap en is deels onderkelderd. Er is een bouwaanvraag ingediend om de bestaande school te vergroten en te wijzigen in een luxe hotel/restaurant.

Op 5 augustus 2008 is bouwvergunning verleend voor wijziging van de voormalige school in hotel/restaurant en het bestaande pand te vergroten. Ter plaatse van de achtergevel wordt de kelder en de begane grond uitgebreid. De begane grond wordt met circa 20 m2 vergroot, de totale bouwdiepte blijft gelijk. De breedte blijft ongewijzigd. De uitbreiding krijgt een platte afdekking met een bouwhoogte van circa 5 meter. In totaal worden 11 hotelkamers gesitueerd.

Deze ontwikkeling is in het onderhavige bestemmingsplan meegenomen.

Amsteldijk Zuid 173/177

In het pand op de Amsteldijk Zuid 173/177 is vroeger een melkfabriek gevestigd geweest. Nu wordt het incidenteel aan andere gebruikers verhuurd. Bouwkundig verkeert het in zeer slechte staat.

Op 27 mei 2009 heeft de raad de Nota van Uitgangspunten vastgesteld. Met deze vaststelling is tevens het woningbouwprogramma voor de ontwikkeling van deze locatie vastgesteld. Het programma betrof 14 st. appartementen, 1 st. vrije sector woning en een 4 tal startersappartementen in de huur en bestemt voor startende inwoners van Nes aan de Amstel.

Het oorspronkelijke vastgestelde woningbouwprogramma voor deze locatie is om reden van haalbaarheid gewijzigd. Het programma voor de ontwikkeling van deze locatie bedraagt thans een achttal 2/1 kap woningen en een drietal (grondgebonden) starters woningen in de huur. Met name is ingezet om het oorspronkelijke startersprogramma zoveel mogelijk in stand te houden.

De onderhavige ontwikkeling is in dit bestemmingsplan meegenomen.

Voormalig kassengebied Langs de Akker

Voor de mate waarin economisch haalbare tuinbouwactiviteiten in dit plangebied plaats kunnen vinden, kan gesteld worden dat het een kleinschalig gebied, zogenaamd Bovenland gebied, betreft waar een modern bedrijf, in dit specialisme, niet rendabel is te exploiteren. De tuinbouwontwikkelingen in het gebied zijn inmiddels gestopt. De activiteiten welke op een deel van de in het plangebied gelegen percelen plaatsvinden zijn die van het bedrijven van een hoveniers c.q. tuincentrum, verkoop van groenten en fruit alsmede opslag van caravans. Voor het overige worden kassen/bedrijfsbebouwing verhuurd aan derden ten behoeve van opslag, dan wel is de bedrijfsbebouwing inmiddels gesaneerd en resteert slechts grasland.

Het onderhavige tuindersgebied maakt deel uit van het onderhavige bestemmingsplannen. Onderkend moet worden dat het een kleinschalig gebied betreft waar een modern tuinbouwbedrijf niet rendabel is te exploiteren. De kassen worden thans voor bedrijfsactiviteiten (van derden) gebruikt. De ontwikkeling naar bedrijventerrein wordt als ongewenst gezien. Als gevolg van het saneren van de bedrijfsbebouwing zal een deel van het landschap ter plaatse hersteld kunnen worden, hetgeen een meerwaarde zal opleveren ten opzichte van de bestaande situatie.

Vrijkomende agrarische bebouwing:

In de Leidraad van de provincie Noord-Holland wordt hierover het volgende opgemerkt:

"Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing is zeer in trek voor diverse niet-agrarische functies. Er kleven voor- en nadelen aan: verhuur van gebouwen kan een neveninkomen vormen voor een afbouwende of omschakelende boer. Hiertegenover staat de moeilijke controleerbaarheid van de bedrijfsontwikkelingen en de in veel gevallen op termijn groeiende behoefte aan uitbreiding of aan nieuwe bedrijfsvormen.

Het bestemmingsplan dient hier een sleutelrol te vervullen; het bestemmingsplan kan indirect een hulpmiddel zijn door een adequaat regime te hanteren, gericht op behoud en ontwikkeling van de meest gewenste agrarische bedrijfstypen. Daarnaast moet bij bedrijfsverplaatsing en het zoeken naar alternatieve locaties een zwaar gewicht worden toegekend aan het benutten van elders vrijkomende bebouwing. Dit maakt het wenselijk dat wordt voorgeschreven dat, voordat tot een andere functie wordt overgegaan (planwijziging, ontheffing) eerst de mogelijkheden voor agrarisch gebruik moeten worden nagegaan.

Nog bruikbare gebouwen, waaronder woningen, zullen in de praktijk niet leeg blijven staan. Het vervolgens 'wegbestemmen'van ongewenste situaties biedt geen oplossing indien sanering niet reëel is. Een aanpak gericht op 'wegbestemmen', dan wel het actief handhaven van irreële bestemmingen levert bovendien onvoldoende bijdrage aan vernieuwing van het landelijk gebied als antwoord op veranderingen in de landbouw en versteviging van de plattelandseconomie (plattelandsvernieuwing).

Afhankelijk van het karakter van het gebied kan een genuanceerd vestigingsbeleid worden gevoerd voor andere dan agrarische functies, dit aan de hand van een zorgvuldig afwegingskader voor andere dan agrarische functies, dit aan de hand van een zorgvuldig afwegingskader op basis van een samenhangende beleidsvisie. Centrale gedachte hierbij is dat ter plaatse van voormalige boerderijen -zo nodig- mogelijkheden voor functiemenging of -verandering kunnen en moeten worden geboden, indien daardoor (bijvoorbeeld) waardevolle bebouwing of erfbeplanting in stand kan worden gehouden en/of ongewenste bebouwing/functies kunnen worden gesaneerd. Een positieve, stimulerende benadering met oog voor potenties en ontwikkelingen verdient dan de voorkeur boven een regeling gericht op 'bevriezing'of nog verdere 'inperking'.

VAB-regeling:

De bovenstaande visie is vervolgens omstreeks 2004 omgezet in een beleidsnotitie, die in 2005 in herziene vorm nogmaals door Gedeputeerde Staten is vastgesteld.

In deze beleidsnotitie "Beleid vrijkomende agrarische bebouwing" worden - onder voorwaarden - een aantal mogelijkheden geboden voor het vestigen van niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing. Genoemd worden kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties, maneges, paardenpension en kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie, al dan niet als nevenfunctie van de agrarische hoofdtak. Tevens maakte deze regeling het mogelijk om (bij volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf) bij sloop van tenminste 1000 m2 agrarische bedrijfsbebouwing (maximaal) één nieuwe woning te bouwen (inhoud maximaal 650 m3).

In het onderhavige bestemmingsplan is een ontheffingsmogelijkheid voor kleinschalige bedrijvigheid opgenomen.

Beleidsregel "Ruimte voor Ruimte in Noord-Holland":

Op 25 september 2007 is door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland de beleidsregel "Ruimte voor Ruimte in Noord-Holland" vastgesteld. In deze beleidsregel, als bedoeld in artikel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht, geven Gedeputeerde Staten aan hoe zij gebruik maken van hun bevoegdheden ingevolge de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet bij projecten, die zijn gericht op een aantoonbare en duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om sanering door sloop en herinrichting van landschappelijke en/of niet passende bebouwing of functies. Als tegenprestatie krijgt de initiatiefnemer planologische medewerking voor nieuwbouw van woningen aansluitend aan bestaand stedelijk gebied of - als dat niet mogelijk of wenselijk is - ter plaatse van de saneringslocatie.

Bij deze beleidsregel zijn een aantal onderdelen van de VAB-regeling vervallen, zoals artikel 1, sub g (het begrip beeldkwaliteitsplan), artikel 6 de leden 2 sub b, 3 en 4 (alle inzake de mogelijkheid van de bouw van een woning bij sloop van 1000 m2 bedrijfsbebouwing) en artikel 7 de leden 1 sub c, 2 en 3 (alle inzake de mogelijkheid om nieuwe bedrijfsgebouwen toe te staan bji sloop van een gelijke oppervlakte aan overbodige agrarische bedrijfsbebouwing).

Deze mogelijkheden zijn dus overgeheveld van de VAB-regeling naar de beleidsregel "Ruimte voor Ruimte", die een algemener en ruimer toepasbaar karakter heeft. Een vaste beleidslijn voor de toepassing van deze beleidsregel heeft de gemeente Amstelveen nog niet. De locatie Langs de Akker is een proefproject om ervaring op te doen.

Op 16 september 2009 heeft de gemeenteraad de uitgangspunten voor de gebiedsvisie zone A9 vastgesteld. Eén van de uitgangspunten is, dat de zone A9 als totaalconcept wordt ontwikkeld van Poeloever tot Amsteloever. Tevens is vastgesteld dat nader onderzoek zal worden verricht naar de voor- en nadelen, kansen en bedreigingen van het betrekken van onder andere de locatie Langs de Akker bij de gebiedsvisie Zone A9 en het in kaart brengen van de concrete gevolgen van de uitgangspunten voor de ontwikkelpotentie van onder andere deze locatie. Voor het gebied Langs de Akker zijn in de nota voorstellen gedaan voor de introductie van landgoederen of vrijstaande woningen en het verbeteren van de recreatieve mogelijkheden door bijvoorbeeld het introduceren van extra routes voor langszaam verkeer. Naar verwachting wordt de concept gebiedsvisie medio 2010 vrijgegeven voor participatie en eind 2010 vastgesteld. In afwachting van de gebiedsvisie wordt in het onderhavige bestemmingsplan niet geanticipeerd op mogelijke ontwikkelingen in het gebied. In het verloop van de planvorming zone A9 zal ook aan de orde komen of de ruimte voor ruimteregeling toepasbaar is. In afwachting hiervan is ervoor gekozen om de huidige bestemming i.c. tuinbouw voor het gebied voorlopig te handhaven.

Reservering doortrekking van de N522

In het streekplan Noord-Holland Zuid is een nadrukkelijk verzoek neegelegd voor de aanleg van een wegverbinding tussen de A9 en de omgelegde N201. Hiervoor is het alternatief doortrekking van de N522 naar de omgelegde N201. Uitgangspunt hierbij is dat het tracé langs de bestaande bebouwing van Amstelveen moet lopen. Op de plankaart is dit tracé met een pijl-aanduiding indicatief aangegeven en is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt mogen de eventuele wegverbinding niet onmogelijk maken.

Bovenkerkerweg 126

In het kader van de inspraak op het voorontwerp bestemmingsplan is een reactie binnengekomen van de eigenaar van een tuindersbedrijf aan de Bovenkerkerweg 126. Op het terrein zijn hobbymatig een aantal pensionpaarden ondergebracht. De eigenaar heeft tevens een bouwvergunning voor het oprichten van ca. 4000 m2 kas, maar heeft zich tot doel gesteld om zijn bedrijf om te bouwen tot manege met ca. 40 paarden en is daartoe bereid zijn bouwvergunning in te leveren ten gunste van een rijhal van ca. 20 x 50 m met bedrijfswoning. De hal is geprojecteerd direct ten zuiden van de bestaande opstallen, de bedrijfswoning ter plaatse van de bestaande buitenbak en een nieuwe buitenbak achter op het terrein ter hoogte van de geprojecteerde kassen.

Het tuindersbedrijf is gelegen aan het rustige gedeelte van de Bovenkerkerweg. Op het terrein is aanwezig een woonhuis, ca. 2000 m2 kassen en loodsen en ca. 200 m2 paardenstallen. Tussen de wetering en de weg is momenteel een kleine buitenbak aanwezig. Het totale perceel is ca. 2,7 ha groot. Het perceel is gelegen in het gebied waar in samenwerkingsverband met de provincie en gemeente Amstelveen en Uithoorn een studie wordt verricht naar de recreatieve mogelijkheden van het AmstelGroen.

De beëindiging van de bestemming tuinbouwdoeleinden en de inlevering van de bouwvergunning voor 4000 m2 kassen biedt het perspectief op het herstel van het weidelandschap. Het nieuwe bouwvlak neemt slechts een beperkt deel van het perceel in (ca. 1/3) en richt zich meer op de kenmerkende kavelstructuur van de polder. Als manege levert het een positieve bijdrage aan de recreatieve doeleinden van AmstelGroen.

Ringdijk 14

De eigenaar van het perceel Ringdijk 14 heeft het verzoek gedaan om de boerderij met paardenhouderij te mogen saneren ten gunste van drie zelfstandige burgerwoningen. In het plan worden alle opstallen gesloopt en worden op moderne wijze twee woningen binnen de contouren van de oorspronkelijke boerderij en hooiberg en één vrijstaande woning op een afzonderlijk gelegen kavel binnen de oorspronkelijke erfbeplanting ontworpen,

Ringdijk 14 is een voormalige boerderij, waar nu nog een particuliere paardenhouderij gehuisvest is. De boerderij is via een gezamenlijke particuliere weg vanaf de Ringdijk van de Bovenkerkerpolder te bereiken. Op het terrein staat een aantal opstallen met een gezamenlijke oppervlakte van ca. 1100 m2, die geamoveerd zullen worden. Ook zullen de omheinde buitenbakken verdwijnen. Door het aanzienlijk terugbrengen van de aanwezige bebouwing zal de ruimtelijke situatie ter plekke worden verbeterd. Ook zal de bestemming en het gebruik van dit perceel voor een paardenhouderij worden beëindigd, hetgeen een duidelijke bijdrage zal leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

Bovenkerkerweg 125/127

Een verzoek is ingediend voor de bouw van 2 woningen aan de Bovenkerkerweg 125/127 door middel van toepassing van de Ruimte-voor-Ruimte regeling van de provincie. Bij het onderhavige verzoek is sprake van sanering en sluiting van een volkstuinencomplex in het landelijk gebied. Op basis van deze provinciale regeling is het mogelijk om de bouw van één of meer compensatiewoningen in het buitengebied toe te staan, in de vorm van compensatie voor het slopen van "storende bebouwing"of functies. De onderhavige gronden zullen door de provincie worden aangekocht in het kader van de aan te leggen N201 en het project Amstelgroen. Het betreft een tweetal vrijstaande woningen van 8.00 x 10.00 meter met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3.00 en 8.00 meter. Beide woningen krijgen een aangebouwde garage met daarboven een slaapgedeelte.

Amsteldijk Zuid 204C

Aan het perceel Amsteldijk Zuid 204C is aan een voormalige bedrijfswoning een woonbestemming toegekend. De nieuwe eigenaren hebben hun voormalige woning moeten verlaten in verband met de aanleg van de N201 en hebben de wens de onderhavige woning te verbouwen en te vergroten.

De bestaande woning met een oppervlakte van ca. 60 m2 wordt aan de voorzijde uitgebreid tot een hoogte gelijk aan de bestaande woning. De totale vloeroppervlakte na uitbreiding wordt ca. 115 m2

Amsteldijk Zuid 87

Voor het onderhavige perceel is een verzoek ontvangen voor sloop van de bestaande woning en herbouw van een dubbelwoonhuis met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6.20 en 9.60 meter met een aangebouwde garage aan de achterzijde. De bebouwing past nagenoeg binnen het bestaande bebouwd oppervlak. Het bebouwingsvlak zoals in het voorontwerp was opgenomen wordt ca. 25 graden gedraaid.

Amsteldijk Zuid 132c

Een verzoek is ingediend voor het oprichten van een woonhuis op een nog onbebouwde kavel gelegen tussen de lintbebouwing van de Amstel. Gezien de ligging van het perceel bij de kern van Nes aan de Amstel bestaat er stedenbouwkundig gezien geen bezwaar tegen deze ontwikkeling. In het onderhavige bestemmingsplan wordt in deze woningbouw voorzien.

Waterberging AGV

Door het Hoogheemraadschap AGV zullen een aantal percelen ten zuiden van de Nesserlaan worden heringericht. De herinrichting bestaat uit waterbering/plas-dras zones en natuurontwikkeling. Er is in 2004 in het Watergebiedsplan Wester Amstel bepaald dat de wateropgave in de Bovenkerkerpolder in totaal 51 ha is. Zonder extra waterberging treden snelle peilstijgingen op waarna wateroverlast optreedt met o.a. landbouwschade als gevolg.

Vooralsnog wordt het merendeel van de extra berging gecreëerd in AmstelGroen. Daarnaast is 5 ha compensatie voorzien langs de Nesserlaan. De aanleg bij de Nesserlaan biedt meerdere voordelen: de strook is beschikbaar, valt in een ecologische zone (Groene as) en zorgt dat de capaciteit van het nabijgelegen gemaal niet vergroot behoeft te worden. Tevens sluit de berging aan op de uitlaat van het stedelijk gebied (Waardhuizen). Bij veel neerslag duurt het nu te lang om het stedelijk water op het buitengebied te lozen, omdat de capaciteit van het stelsel beperkt is. De extra berging functioneert dus ook als extra opvang voor stedelijk water, zodat dat versneld kan worden afgevoerd, zodat wateroverlast in Waardhuizen wordt beperkt.

4.11 Ontwikkelingen Direct Grenzend Aan Het Plangebied

Rijksweg A9

Het plan:

De bevolkingsgroei en de economische groei in de noordelijke Randstad zetten de werkgelegenheid en leefbaarheid in dit gebied onder druk. De wegen worden steeds drukker, vooral op het traject Schiphol - Amsterdam - Almere. Om de problemen op de weg op te lossen, heeft het Rijk de planstudie Schiphol-Amsterdam-Almere gestart.

Huidige infrastructuur uitbreiden
In oktober 2007 heeft het kabinet in het kader van het programma 'Randstad Urgent' met alle bestuurlijke partijen een bestuursovereenkomst getekend. Daarin is gekozen om geen nieuwe verbinding aan te leggen, maar de huidige infrastructuur uit te breiden. Onderdeel van de overeenkomst is een verbreding van de A9 bij Amstelveen, waarbij de snelweg voor een lengte van bijna twee kilometer ondertunneld wordt.

Ruimtelijke ontwikkeling
De gemeente Amstelveen draagt voor de realisatie van de tunnel 100 miljoen euro bij. Deze investering wil de gemeente terugverdienen met de ontwikkeling van het gebied in de zone A9. Met deze gebiedsontwikkeling worden het noordelijke en zuidelijke deel van de stad aan elkaar gesmeed.

Tunnel en gebiedsontwikkeling
Het project bestaat dus uit twee onderdelen: het verbreden en ondertunnelen van de snelweg A9 bij Amstelveen en de gebiedsontwikkeling boven en rondom de tunnel.

Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor de bouw van de tunnel en de verbreding van de A9. Na oplevering blijft Rijkswaterstaat eigenaar van de tunnel en de snelweg. De gemeente Amstelveen is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het gebied rond de A9.

Uiteraard staan deze onderdelen niet volkomen los van elkaar. De gemeente voert voortdurend overleg met het Rijk over alle zaken die met de bouw van de tunnel te maken hebben, zoals bereikbaarheid.

De tunnel:

De gemeente beschouwt de ondertunneling van de A9 als een unieke kans om de stad te helen en de leefbaarheid in de omgeving van de rijksweg te verbeteren. De A9 splijt nu de gemeente in twee delen, hierdoor is de aansluiting tussen deze twee delen verre van optimaal.

Bebouwing staat dicht op de huidige rijksweg, dit leidt tot overlast in onder andere geluid, luchtkwaliteit en veiligheid. Om deze problemen aan te pakken, wordt er een zogenaamde 'Cut & Covertunnel' gebouwd.

A9 onder maaiveldDe tunnel wordt ongeveer 2000 meter lang, en bestaat uit 2x4 banen zonder vluchtstroken. De tunnel wordt aangelegd tussen de Burgemeester Boersweg aan de oostkant van de stad en het Oude Dorp ter hoogte van het KLM-hoofdkantoor aan de westzijde. Omdat de tunnel onder maaiveld komt te liggen, is de A9 straks vrijwel onzichtbaar in het stedelijke gebied van Amstelveen.

Amstelveen draagt 100 miljoen euro bij
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor de realisatie van de tunnel. De kosten voor deze tunnel zijn globaal geraamd op 789 miljoen euro; dit bedrag is in overleg met Rijkswaterstaat tot stand gekomen. Amstelveen draagt 100 miljoen euro bij aan de bouw van de tunnel. Deze investering wordt terugverdiend met de gebiedsontwikkeling op en rondom de tunnel.

Wat zijn de voordelen van de tunnel?

Ruimtelijk

  • stad wordt weer één geheel
  • mogelijkheden voor opvang woningbouwtaak regio
  • stimulans voor nieuwe stedelijke en landschappelijke ontwikkelingen
  • grote verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, door het wegnemen van de barrière.

Leefbaarheid

  • afname geluidsoverlast
  • verbetering van de luchtkwaliteit
  • positief effect op de veiligheid.

Verkeerskundig

  • capaciteit Rijksweg A9 neemt toe overeenkomstig voorstellen Rijk
  • bereikbaarheid Amstelveen gewaarborgd
  • ontsluiting van stedelijke functies wordt verbeterd
  • scheiding lokaal en doorgaand verkeer.

Gebiedsontwikkeling:

De gemeente draagt 100 miljoen euro bij aan de bouw van de tunnel en wil deze investering terug verdienen met de ontwikkeling van het gebied dat door de bouw van de tunnel beschikbaar komt. Gebiedsontwikkeling wil zeggen dat de gemeente aan de hand van een gebiedsvisie de ruimte gaat inrichten.

Méér dan bouwen
Dit gaat verder dan alleen het bouwen van woningen en kantoren; het omhelst bijvoorbeeld ook de bereikbaarheid van het gebied, de gewenste uitstraling en de inrichting van de openbare ruimte. Het kenmerk van gebiedsontwikkeling is dat alles in het gebied naar één doel toewerkt, en dat verschillende ontwikkelingen elkaar niet tegenwerken.

Ambities en doelstellingen
De Gebiedsontwikkeling A9 kent een aantal ambities:

  • Het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit
  • Het terugdringen van de overlastsituatie en het verbeteren van de leefbaarheid langs de A9
  • Het verbeteren van de bereikbaarheid van onder meer het Stadshart, waarbij kansen voor verbetering van het OV benut worden en aandacht is voor goede inpassing van infrastructuur voor langzaam verkeer
  • Het verminderen van de barrièrewerking binnen Amstelveen
  • Duurzaamheid van gebiedsinrichting, zowel op het vlak van milieu als op toekomstvastheid van de bebouwing
  • Samenhang brengen in de ontwikkelingen die binnen het gebied spelen
  • Het gebied aan weerszijden van de A9 ontwikkelen met een positieve grondexploitatie
  • Het genereren van opbrengsten als bijdrage aan de financiële verplichting van 100 miljoen euro die de gemeente Amstelveen is aangegaan ten behoeve van realisatie van de tunnel
  • Het aansluiten op een structuurvisie voor Amstelveen, een gemeentelijk visie op de ontwikkeling van Amstelveen.

Planning:

De gemeente Amstelveen is verantwoordelijk voor de gebiedsontwikkeling op en rondom de tunnel. Maar vóórdat er gebouwd gaat worden, moeten er belangrijke keuzes gemaakt worden. Deze keuzes worden vastgelegd in een gebiedsvisie.

In de gebiedsvisie beschrijft de gemeente de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij rekening wordt gehouden met alle eisen en randvoorwaarden. De weg naar deze gebiedsvisie is in te delen in drie stappen, waarbij van grof naar fijn gewerkt wordt:

  • Het vaststellen van de infrastructurele ruggengraat.
  • Het uitwerken van scenario's voor gebiedsontwikkeling.
  • Het formuleren van een gebiedsvisie en ontwikkelplan.

Bovengenoemde stappen vormen samen fase 1 en fase 2 van de hoofdfasering van het project. Volgens de planning wordt fase 2 afgerond in oktober 2010. Daarna start fase 3 en 4, te weten de marktbenadering en de realisatie. De realisatie van de tunnel zit globaal in de periode 2013 - 2017. De gebiedsontwikkeling zit voornamelijk in de periode 2017 - 2025.

N201

Het bestemmingsplangebied van het bestemmingsplan "Landelijk gebied" grenst ook aan de ontwikkelingen die zich voordoen ten aanzien van de omlegging van de provinciale weg N201. De N201 is één van de drukste provinciale wegen in Nederland. Uit oogpunt van verbetering van de veiligheid, leefbaarheid in de gemeenten Haarlemmermeer, Aalsmeer, Uithoorn en de Ronde Venen en bereikbaarheid van onder meer de luchthaven Schiphol en de VBA (Verenigde Bloemenveiling Aalsmeer) is verlegging van de N201 gewenst. In het kader van deze verlegging is ook het grondgebied van de gemeente Amstelveen in het geding.

Samen met de genoemde gemeenten, de Provincie Utrecht, de luchthaven Schiphol en de VBA heeft de Provincie Noord-Holland het initiatief genomen om deze problematiek op te lossen. Hiertoe is in 1996 door betrokken partijen het Masterplan Corridor N201 gepresenteerd, waarin een samenhangend pakket van maatregelen is opgenomen. Het Masterplan adviseert onder andere om de N201 te verleggen vanaf de Aalsmeerderweg in Haarlemmermeer tot en met Uithoorn en Amstelhoek naar een tracé ten noorden van de kernen Aalsmeer, Uithoorn en Amstelhoek. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben op 26 augustus 1997 ingestemd met dit advies.

De provincie voert het zogenaamde Masterplan N 201+ uit zoals dat is verwoord in de met de gemeenten gesloten realisatie overeenkomst N 201+. In deze overeenkomst is nimmer sprake geweest van het verwijderen van de Irenebrug. Wel is aangegeven dat de bestaande N 201 autoluw zou worden gemaakt. De door de provincie opgestelde rapportages, waaronder de MER-rapportage, zijn dan ook gebaseerd op het in stand blijven van de huidige verkeersverbindingen.

Het eventueel verwijderen van de Irenebrug valt buiten de scope van het N 201 project. Mocht de gemeente Uithoorn uiteindelijk overgaan tot verwijdering van de brug, dan zijn al de gevolgen van deze verwijdering voor risico en rekening van deze gemeente.

Voor de planologische inpassing van de beoogde verlegging van de N201 op Amstelveens grondgebied is inmiddels een bestemmingsplan van kracht.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Bodem

Bodemopbouw

Het plangebied bevindt zich in zijn geheel in de Bovenkerkerpolder.

Rond 1770 viel de Bovenkerker droog. De plas die is drooggemalen is ontstaan door vervening van het Hollandveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0362.09-OH01_0001.jpg"

Het maaiveld ca.-4 tot -5 meter NAP in het diepe deel. De oude ringdijk rondom de Bovenkerkerpolder doet nu dienst als kade. Langs de Amstel bevindt zich een strook restveen, het Bovenland. Het Amsteleiland is een stukje Bovenland in de Amstel.

Om de Bovenkerkerpolder droog te kunnen malen was in eerste instantie een maalgang met 11 molens noodzakelijk die het polderwater uitsloegen op de ringsloot van de Bovenkerkerpolder. De restanten van de maalgang (Schanshoek) zijn nog te vinden in de polder. De Schanshoek is een stukje bovenland dat in de Bovenkerkerpolder steekt.

De bodemopbouw heeft een directe relatie met de ontwikkelingsgeschiedenis.

De niet ontgraven bovenlanden bestaan uit de oorspronkeljke veengronden. Omdat dit veen niet is ontgraven wordt het restveen genoemd. Waar de veenlaag is ontgraven vinden we overwegend oude zeekleigronden. De westzijde van de polder bestaat uit zeeklei die hier door de vervening dagzoomt. Maar aan de oostzijde bestaat de bodem nog grotendeels uit, weliswaar kleihoudend, veen. Het veen was door het hoge gehalte klei van te slechte kwaliteit om te ontginnen en vormt nu de bodem van de polder. Soms komt er nog een laag veen voor van meer dan 40 cm binnen de eerste 80 cm, maar het merendeel van de moerige gronden bevat veel klei in de bovenste 80 cm. In het zuidelijk deel van de Bovenkerkerpolder is ook zandige en lichte klei te vinden. Opvallend zijn de resten van kreken van waaruit de oude zeeklei is afgezet. Een enkele kreek is nog herkenbaar als lichte verhoging in het maaiveld. Onder de oude zeeklei bevindt zich pleistoceen zand.

Binnen de Bovenkerkerpolder daalt het maaiveld van het noordwesten (NAP -4.4 m) naar het oosten (NAP -5.10 m). Ter plaatse van de bovenlanden ligt het maaiveld gemiddeld op circa NAP –1.5 m. Het pleistocene zand bevindt zich op circa 10 m –NAP.

De Bovenkerkerpolder kent een overwegend agrarisch gebruik. Door de hoge grondwaterstand die inklinking van de grotendeels venige bodem moet voorkomen is de bodem het meest geschikt voor veeteelt.

Bodemkwaliteit

Er is relatief weinig onderzoek gedaan naar de milieukwaliteit van de bodem.

Er zijn wel bodemverontreinigingen aanwezig. Deze hangen samen met het historisch gebruik. De Amsteldijk bestaat uit een dikke laag heterogeen funderingsmateriaal. Delen van het Bovenland zouden in het verleden zijn opgehoogd met bagger uit de Amstel. Ook het gebruik van stadsvuil als bemesting (toemaakdek) behoort tot de mogelijkheden. Alle erven in het Bovenland zijn in meer of mindere mate voorzien van erfverhardingen van uiteenlopende dikte en herkomst. Verontreinigingen met zware metalen (puin), PAK (verbrandingsresten) zijn hierdoor algemeen voorkomend. Ook asbest kan voorkomen. Lokale verontreinigingen hangen samen met de opslag van brandstoffen (zowel motorbrandstoffen als huisbrandolie) of specifieke, historische bedrijfsactiviteiten.

Het niet Bovenlanddeel bevat door het overwegend agrarisch gebruik vermoedelijk minder verontreinigingen. Naast de bekende boerderijerven (ophooglaag, brandstoffen) zijn met name de dammetjes tussen de percelen verdacht voor puin en asbest.

In zijn algemeenheid vormen de verontreinigingen de meeste verontreinigingen geen risico voor het bestaande gebruik. Bij herinrichtingen, bouwplannen en aanlegplannen kan blijken dat bodemsanering noodzakelijk is.

Aardkundige waarden

Het beschermen van aardkundige waarden is een van de speerpunten van het provinciale landschaps- en bodembeschermingsbeleid. De provincie heeft alle aangewezen gebieden met bijzondere aardkundige waarden opgenomen in haar streekplannen. De Bovenlanden van de Bovenkerkerpolder zijn opgenomen in de Actualisatie Bodembeschermingsgebieden (64a) en hebben hiermee een beschermde status verkregen.

De Schanshoek, de Bovenland enclave, is niet opgenomen in de provinciale lijst. Het gebied (kadastraal Amstelveen, sectie V, perceelnummers 3326 en 3265) vormt met de afvoersloot (perceel V 583) een kenmerkend landschapselement dat verwijst naar de ontstaansgeschiedenis van de Bovenkerkerpolder. Dit gebied verdient planologische bescherming.

Wijzigingsbevoegdheden

In het kader van de wijzigingsbevoegdheden dient bodemonderzoek verricht te zijn wanneer van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. In de wijzigingsregels is opgenomen dat een bestemming gewijzigd kan worden indien de resultaten van het bodemonderzoek dit toelaten.

Bodemonderzoek bij ontwikkelingen

Amsteldijk Zuid 132c:

Voor de onderhavige locatie is een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht op deze locatie. Er zijn in het kader van de Wet Bodembescherming geen belemmeringen voorzien voor de geplande herinrichting van de locatie. (zie rapport IDDS-7 april 2010 met kenmerk EM080331-010-02/FRK/RAP1)

Amsteldijk Zuid 87:

Op basis van een verkennend milieukundig bodemonderzoek moet worden geconcludeerd dat de in de bovengrond aangetoonde gehalten koper en lood (overschrijding van de bijbehorende tussenwaarde) formeel, conform de Wet bodembescherming, aanleiding geven tot het verrichten van een nader bodemonderzoek naar de verspreiding van deze stof in de bodem. De matige verontreiniging beperkt zich tot de bovengrond en wordt niet teruggevonden in de ondergrond of het grondwater. Het nader onderzoek kan worden toegespitst op het in kaart brengen van de verontreiniging rondom de bebouwing en borig 12. Op het overige deel van de onderzoekslocatie bestaat de bovengrond uit klei. (zie rapport IDDS-31 maart 2010 met kenmerk EM080331-010-1/DBE/RAP1)

Bovenkerkerweg 125/127:

Uit het verkennend milieukundig bodemonderzoek (zie rapport IDDS-12 april 2010 met kenmerk EM080331-010-7/DBE/RAP1) blijkt dat de in de bovengrond aangetoonde gehalten barium, koper, lood, zink en PCB (overschrijding van de bijbehorende tussenwaarde/interventiewaarde) geven formeel, conform de Wet bodembescherming, aanleiding tot het verrichten van een nader bodemonderzoek naar de verspreiding van deze stof in de bodem. De matige en sterke verontreinigingen worden niet teruggevonden in het grondwater.

Amsteldijk Zuid 173/177:

Voor de onderhavige is een actualisatieonderzoek gedaan (IDDS-12 april 2010 met kenmerk EM080331-010-4/DBE/RAP1). Ter plaatse van deze onderzoekslocatie heeft in 1999 een bodemsanering plaatsgevonden van een brandstofverkooppunt. Ten noorden van de saneringsput is een restverontreiniging achtergebleven. In januari 2007 is door BK Ingenieurs BV/Stern Milieutechniek BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectnummer 20061057). Geconcludeerd werd dat nabij de ondergrondse tank en olie-waterscheider de grond licht verontreinigd is met minerale olie en het grondwater licht verontreinigd met benzeen. Op het voorterrein is het grondwater licht verontreinigd met minerale olie en over het gehele terrein is de bovengrond licht verontreinigd met zink en het grondwater met arseen en zink (natuurlijke herkomst). Verspreid over bijna het gehele terrein is een circa 1,0 meter dikke laag aanwezig met bodemvreemde bijmengingen (glas, baksteen en grind). Uit het actualisatieonderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden gemeld: Het grondwater uit peilbuis 204, is licht verontreinigd met minerale olie. Deze verontreiniging is niet aangetroffen in het voorgaande onderzoek in 2007. De overige onderzochte parameters zijn niet verhoogd aangetoond. In het grondwater uit peilbuis y en z zijn de onderzochte parameters niet boven de detectielimiet aangetoond. De lichte verontreiniging met benzeen (peilbuis y) en minerale olie (peilbuis z) in 2007 zijn in het onderhavige onderzoek niet aangetroffen.

Geadviseerd wordt om de onderzoeksresultaten voor te leggen aan het bevoegd gezag, zijnde de Milieudienst Midden-Holland, ter formalisering van de onderzoeksresultaten en conclusies, aangezien deze instantie het eindoordeel hieromtrent heeft.

Bovenkerkerweg 126:

Blijkens het verkennend bodemonderzoek (zie rapport IDDS-12 april 2010 met kenmerk EM080331-010-6/DBE/RAP1) geven de in de bovengrond aangetoonde gehalten barium, lood, zink en PCB (overschrijding van de bijbehorende tussenwaarden en/of interventiewaarden) formeel, conform de Wet bodembescherming, aanleiding tot het verrichten van een nader bodemonderzoek naar de verspreiding van deze stof in de bodem. De matige verontreiniging beperkt zich tot de bovengrond en wordt niet teruggevonden in de ondergrond of het grondwater.

Geadviseerd wordt om nader bodemonderzoek te verrichten naar de ernst en omvang van de aangetroffen verontreinigingen in de bovengrond. Tevens wordt geadviseerd onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit van de puinverharding.

Ringdijk Bovenkerkerpolder 14:

Voor deze locatie is een Verkennend bodemonderzoek verricht (zie rapport BK Ingenieurs bv, nummer 20070531 d.d. 13 juli 2007). Hieruit kan worden geconcludeerd dat de hypothese 'verdacht' juist is gebleken voor de deellocatie 'paardenbak'. De mogelijke bijmening met vliegas in het zand van de paardenbak is niet in die mate gebeurd dat het een sterke bodemverontreiniging heeft veroorzaakt. De hypothese 'onverdacht' is niet juist gebleken voor de deellocatie 'overig terrein' vanwege lichte verontreiniging in de bovengrond. Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een nader bodemonderzoek niet noodzakelijk.

5.2 Water

Beschrijving

Bovenkerkerpolder

De Bovenkerkerpolder bestaat voornamelijk uit klei en veen met geringe droogleggingen: het grondwater staat dicht onder het maaiveld. Vooral het bovenland is zeer waterrijk. De herkomst van het oppervlaktewater in de Bovenkerkerpolder is zeer verschillend: waterinlaat uit Amstel en via het stedelijke gebied van Amstelveen, Amstelveens Poelwater. Het grondwater is grotendeels afkomstig uit het Bovenland, maar er is ook een diep systeem dat zijn oorsprong heeft in de Ronde Hoep. De drooglegging is te gering om in de toekomst de peilstijgingen aan te kunnen. Ook het stedelijk gebied kent problemen met wateroverlast. Nu al zijn er klachten over grondwateroverlast in de wijk Waardhuizen, toegeschreven aan de slechte werking van de Waardhuizer stuw en de kwelsituatie. Ecologisch gezien is de Bovenkerkerpolder waardevol. Ondanks de relatief slechte waterkwaliteit komen er midden in de polder belangrijke natuurwaarden voor.

De Bovenkerkerpolder wordt aan de oostzijde begrensd door de Amstel met het naastliggende Bovenland. Doordat de Amstel een pure veenrivier was en alleen water uit de veengebieden afvoerde zijn er geen oeverwallen ontstaan. Daarvoor moet sediment van elders worden aangevoerd. De dijk tussen de Amstel en het Bovenland bestaat dan ook uit veen dat net als veen in de polder inklinkt. Om de veendijk op hoogte te houden is sinds de drooglegging van de Bovenkerkerpolder allerlei materiaal gebruikt dat niet op doorlatendheid is getest. Soms ligt er 2 meter bouwpuin waardoor het aannemelijk is dat een aanzienlijke hoeveelheid dijkse kwel de waterkwaliteit in de polder beïnvloedt. Het Amstelwater bevat een hoge concentratie chloride.

Noorder Legmeerpolder.

Slechts het gedeelte van de Noorder Legmeerpolder gelegen tussen de Zijdelweg en de Bovenkerkerweg maakt onderdeel uit van het onderhavige plangebied. Bij deze beschrijving is voor de volledigheid uitgegaan van de gehele Noorder Legmeerpolder.

De Noorder Legmeerpolder kenmerkt zich door een groot percentage verhard gebied door het grote areaal glastuinbouw. Het stedelijk gebied van Amstelveen-Zuid hoort waterhuiskundig bij de Bovenkerkerpolder. De polder is een droogmakerij met het maaiveld op ongeveer - 4,5 m NAP. Het gemaal van de polder ligt in Uithoorn en maalt het overtollige water uit op de Amstel. Er wordt veel water in gelaten vanuit de Amstelveense Poel. De stroming door de polder is globaal van noordwest naar zuidoost. Het inlaatwater wordt niet alleen gebruikt om het peil te handhaven, maar grotendeels om de polder mee door te spoelen. De waterkwaliteit en de waterberging zijn de grootste knelpunten, ondanks de lage ecologische ambities. Uitdaging is om voor het sterk veranderde gebied een aanzet te geven voor goed waterbeheer nu en ook tijdens de vernieuwingen in de polder.

Watersysteem

Peilgebieden, peilen

In de Bovenkerkerpolder komen 22 peilgebieden voor. De peilgebiedgrootte varieert tussen minimaal 0,3 ha tot 530 ha. 16 Peilgebieden zijn kleiner dan 25 ha en 10 zelfs kleiner dan 10 ha. De kleinere peilgebieden liggen langs de rand met de Noorder Legmeerpolder, tegen de oude ringdijk aan, of langs de rand met het Bovenland. Het hoogste peil wordt in het Bovenland gehandhaafd en is -2,50 NAP. Het diepste peil wordt in de onderbemalingen gehandhaafd: -6,30 m NAP. Er zijn 5 onderbemalingen, deels vanwege de maaiveldhoogte ten opzichte van het peil, maar ook om de grote hoeveelheid locale kwel af te voeren. De onderbemalingen beslaan 108 hectaren, 7 % van het totale oppervlak van de Bovenkerkerpolder. Het peil in het hoofdpeilgebied is -5,90m NAP. Het stedelijke gebied van Amstelveen Zuid, dat geheel afwatert via de Bovenkerkerpolder, heeft een hoger peil van -5,37 m NAP.

Er wordt in de polder een strak peil gehandhaafd zonder onderscheid tussen een zomer- en winterpeil. De gemaalcapaciteit van het gemaal Bovenkerkerpolder is 270 m3/min oftewel 21,5 mm/dag.

De drooglegging voldoet in de Bovenkerkerpolder vrijwel overal aan de normen. Grotere gedeelten in het venige polder hebben droogleggingen van duidelijk minder dan 60 cm waardoor ze erg nat zijn. Vooral in het Bovenland treedt deze situatie op.

(Het oppervlakte waterpeil op het Bovenland (drooglegging tot 30 cm) en de onderpolder (drooglegging tot 60 cm)).

In de Noorder Legmeerpolder komen 36 peilgebieden voor. De grootte van de peilgebieden varieert tussen 0,2 en 750 ha. 27 peilgebieden zijn kleiner dan 25 ha en 21 zelfs kleiner dan 10 ha. De reden van deze grote hoeveelheid peilgebieden is het oplopende maaiveld langs de randen van de polder. De drooglegging in de polder voldoet niet overal aan de eisen. Het peil in het hoofdpeilgebied is -5,80 m NAP. Het stedelijk gebied van Amstelveen Zuid, dat overigens afwatert via de Bovenkerkerpolder, heeft een hoger peil van - 5,37 m NAP. In de polder komt een deel onderbemaling voor in het laagste deel langs de rand met de Bovenkerkerpolder. Deze onderbemaling maakt 4% uit van het gehele oppervlak van de polder. Het hoogste peil in de polder is - 1,90 m NAP in het Bovenland waar het Cindu terrein ligt. Het laagste peil is de onderbemaling: - 6,20 m NAP.

De Legmeerdijksloot heeft een hoog peil van - 4,75 m NAP bij de inlaat tot - 5,10 m NAP aan de zuidzijde. De Legmeerdijksloot wordt gebruikt als aanvoersloot voor de diepe gedeelten van de polder. Hoewel de sloot door overkluizingen en particulier beheer een grote hydraulische weerstand heeft, functioneert de watergang door handmatig beheer goed. Er wordt in de polder een strak peil gehandhaafd zonder zomer- en winterpeil.

Grondwaterstanden en ontwateringsdieptes

De grondwaterstanden in de Bovenkerker polder zijn hoog door de geringe ontwateringsdiepte. Opvallend is dat de grondwaterstand in een periode van droogte in hoog tempo daalt tot zelfs onder het oppervlaktewaterpeil. De invloed van het oppervlaktewaterpeil lijkt niet groot te zijn. Dit is belangrijk wanneer flexibel peil geen directe invloed mag hebben op de grondwaterstanden. Verder is ook opvallend dat de fluctuatie van het diepe grondwater in deze korte meetperiode niet zo groot is. De reactiesnelheid tussen het grondwaterpeil en de diepe stijghoogte is niet groot door de grote weerstand van de tussenliggende deklaag.

De Noorder Legmeerpolder is een kwelpolder. De gemiddelde kwelintensiteit bedraagt 0,4 mm per dag. De ontwateringsdiepte is ruim door de grote drooglegging van de polder. Alleen aan de oostzijde van de polder en lokaal in het stedelijk gebied is de ontwatering gering. Er komt dan ook een onderbemaling voor aan de oostzijde van de polder.

Ter ondersteuning van de grondwatermodelberekeningen is in de polder een peilbuis geplaatst die gedurende2004 de stijghoogte heeft gemeten op twee niveau's: direct onder de deklaag op een diepte van 6 meter onder maaiveld (diepe grondwater) en in de deklaag (ondiepe grondwater).

Opvallend is dat de grondwaterstand varieert over een diepte van 1,60 m. De relatie tussen het oppervlaktewaterpeil en de opbolling of uitzakken in de percelen lijkt niet zo sterk. Zelf in het jaar 2004 met een natte zomer zet de daling van de grondwaterstand door tot onder het oppervlaktepeil. Het diepe grondwater varieert iets, maar heeft door de grote weerstand van de deklaag geen grote invloed op de ondiepe grondwaterstand. Er treedt hoofdzakelijk kwel op.

Hoeveelheden water in de Bovenkerkerpolder

Naast de neerslag en verdamping wordt er op 11 locaties water ingelaten vanuit de Amstel en de Amstelveense Poel. Met het water worden twee doelen bereikt: peilhandhaving en het doorspoelen van de polder.

Water inlaten vanuit de Amstelveense Poel gebeurt op 4 locaties en deze inlaten zijn slecht beheersbaar. Het inlaten van water vanuit de Amstel in de polder gebeurt veelal handmatig. Een groot deel van het inlaatwater wordt door het gemaal vanuit de Amstel ingelaten. Gebleken is dat alleen in het zeer droge 2003 substantieel inlaatwater nodig is voor peilhandhaving. In meer gemiddelde jaren is er geen inlaatwater nodig en wordt de verdamping gecompenseerd door de kwel, de dijkse kwel en wordt ingeteerd op het water uit de berging in de bodem. Wanneer alleen op peil wordt ingelaten scheelt dat ook direct in de totale uitgemalen hoeveelheid: wanneer een gemiddeld jaar zo'n 13 miljoen m3 wordt uitgemalen, scheelt de inlaatreductie al gauw 20% op de uitgemalen hoeveelheid.

Naast het inlaatwater komt er een aanzienlijke hoeveelheid kwel voor in de Bovenkerker polder. De gemiddelde kwelintensiteit in het lage landelijke deel van de polder bedraagt 0,4 millimeter per dag. De wegzijging in het hooggelegen Bovenland bedraagt gemiddeld zo'n 0,7 mm/dag. In het stedelijk gebied van Amstelveen is de kwel iets geringer door de hogere oppervlaktewaterpeilen: 0,2 mm/dag.

Een groot aandeel water is afkomstig van het landelijk gebied, maar ook het stedelijk gebied heeft invloed. Dit komt omdat Amstelveen afwatert via de Bovenkerker polder. Duidelijk herkenbaar zijn de zomer en de winterpieken.

Hoeveelheden water in de Noorder Legmeerpolder

Naast de neerslag en verdamping wordt er vanuit inlaten uit de Amstelveense Poel water ingelaten naar de polder. Het inlaatwater vanuit de Amstelveense Poel en de Uithoornse Polder dient twee doelen: peilhandhaving en het doorspoelen van de polder.

Het inlaten van water gebeurt door middel van handmatig regelbare inlaten. Daarnaast wordt er water vanuit de Amstel ingelaten bij het Cindu terrein in een eigen watersysteem dat los staat van de polder. Een groot deel van het inlaatwater naar de Noorder Legmeerpolder komt uit de Uithoornse Polder via het stedelijke gebied van Uithoorn. Dit water stroomt grotendeels via het Zijdelmeer. Er wordt bij hoge peilen in de Noorder Legmeerpolder gebruik gemaakt van de grotere maalcapaciteit van de Zuider Legmeerpolder.

De inlaten vanuit de Uithoornse Polder zijn ook allemaal regelbaar. Bij de Watsonweg is de inlaat recent vernieuwd. Bij het gemaal van de Noorder Legmeerpolder is het mogelijk om water uit te wisselen met de Bovenkerkerpolder.

Naast het inlaatwater komt er een aanzienlijke hoeveelheid kwel voor in de Noorder Legmeerpolder. De gemiddelde kwelintensiteit bedraagt in de polder 0,4 millimeter per dag. Op jaarbasis watert 1,8 Mm3 kwelwater af via het gemaal Noorder Legmeerpolder. Dit is 20% van de totale jaarlijkse hoeveelheid uitgemalen water. Alleen op peil sturen levert een inlaatreductie van gemiddeld 75% op.

Herkomst van het water in de Bovenkerkerpolder

In de Bovenkerker polder kan het water grondwater zijn, inlaatwater, of gebiedseigen neerslag die tot afstroming is gekomen via het stedelijke gebied of de landbouwpercelen. In de zomer wordt er veel water ingelaten vanuit de Amstel en de Amstelveense Poel. Ook het vermoedelijke aandeel dijkse kwel is aanzienlijk gedurende het hele jaar.

Het kwelwater in de Bovenkerker polder is afkomstig uit Polder de Ronde Hoep, het Bovenland, en een klein gedeelte uit de Amstel en de Amstelveen ten noorden van de A9.

Herkomst van het water in de Noorder Legmeerpolder

Om het ontstaan van de kwaliteit van het water te begrijpen en straks maatregelen te kunnen nemen is het van belang te weten waar het water vandaan komt. Daarvoor is zowel gekeken naar het grondwater als oppervlakte water. In de Noorder Legmeerpolder kan het water grondwater zijn, inlaatwater, of neerslag die tot afstroming is gekomen via de kassen, het stedelijk gebied of de landbouwpercelen.

Belangrijk voor de waterkwaliteit is dat het kassenwater drainagewater is en water dat van het glasoppervlak stroomt. Dit is in principe zuiver neerslag en grondwater. Voor de beoordeling van de waterkwaliteit wil een grote hoeveelheid kassenwater niet zeggen dat het ook geheel vervuild is. Vervuiling door de kassen komt doordag gebruikswater uit de kassen dat eigenlijk op het riool geloosd dient te worden nar het oppervlaktewater gaat; of door afwezigheid van een riool of door een gebrek aan capaciteit.

Een kwart van het water dat bij het gemaal weer wordt uitgemalen is afkomstig uit de Amstelveense Poel. Meer dan een kwart is afkomstig van de kassengebieden (NB niet persé vervuild. Dit water is neerslag- en drainagewater). In de droge perioden van het jaar is het aandeel Amstelveense Poelwater zeer groot. Het aandeel water uit landelijk gebied neemt sterk af door de hoge verdamping. Het aandeel kassen blijft relatief hoog. Er is door de verharding nauwelijks verdamping, dus ook de af te voeren hoeveelheid kwel loopt nauwelijk terug. Het kwelwater in de Noorder Legmeerpolder is afkomstig uit het Amsterdamse Bos, de Westeinderplassen en de Uithoornse Polder.

Oppervlaktewaterkwaliteit in de Bovenkerkerpolder

Voor het monitoren van de waterkwaliteit zijn in de Bovenkerkerpolder 5 waterkwaliteitsmeetpunten aanwezig die regelmatig worden bemonsterd. De huidige waterkwaliteit in de Bovenkerker polder voldoet in geen enkele van de meetpunten aan de landelijke MTR-normen die gelden voor de polder.

Het water bestaat uit inlaatwater van de Amstelveense Poel, Amstel en water landelijk gebied (perceelswater). In het centrum van de polder is het water zwak brak. De chloride doelstelling in het oppervlaktewater voor zoete systemen wordt hier in de zomer niet gehaald (MTR-norm is minder dan 200 mg/l). Oorzaak is waarschijnlijk brakke kwel, dijkse kwel of brak inlaatwater vanuit de Amstel. Fosfaat van het inlaatwater is lager dan in de polder zelf. Stikstof in het inlaatwater is hoger dan in de polder.

Vanaf het inlaatpunt naar de bebouwde kom van Amstelveen verslechtert de waterkwaliteit door de passage door het bebouwde gebied. Het lijkt er verder op dat de waterkwaliteit aan de rand van de polder slechter is (niet voldoende meetpunten), door huishoudelijke lozingen en uitspoeling uit de percelen.

De waarden voor fosfaat en stikstof overschrijden de norm bij het gemaal.

De kwaliteit van het inlaatwater vanuit de Amstelveense Poel (N: 3,56 mg/l; P: 0,26 mg/l) overschrijdt weliswaar de norm, maar is veel beter dan het water in de polder zelf.

De kwaliteit van het gebiedseigen water (water uit landelijk gebied) is slechts in 1 meetpunt bekend in de winter wanneer er geen inlaat is. Het gebiedseigen water (voornamelijk neerslag) in de winter is heel zoet (chloride 30 t/m 70 mg/l). Het is wel sulfaatrijk (gemiddeld 200 mg/l). Dit sulfaat zit in de veenbodem (veenbodem kan pyrietrijk, FeS, zijn) en leidt tot mobilisatie van P uit de waterbodem.

Oppervlaktewaterkwaliteit in de Noorder Legmeerpolder

Voor het monitoren van de waterkwaliteit zijn in de Noorder Legmeerpolder zes waterkwaliteitsmeetpunten aanwezig die regelmatig worden bemonsterd. De huidige waterkwaliteit in de Noorder Legmeerpolder voldoet in geen enkele van de meetpunten aan de normen die gelden voor de polder voor wat betreft de nutriënten. De streefwaarden voor stikstof en fosfaat zijn minimaal MTR (Maximaal Toelaatbaar Risico, vierde nota Water. MTR stikstof: 2,2 mg/liter. MTR fosfaat: 0,2 mg/liter), maar worden in alle meetpunten overschreden. Slechts één meetpunt voldoet aan streefwaarde voor stikstof. Vanaf het inlaatpunt naar de bebouwde kom van Amstelveen verslechtert de waterkwaliteit door de passage door de bebouwing iets.

De waarden voor fosfaat overschrijdt vijf maal de norm en stikstof drie maal. De kwaliteit van het inlaatwater vanuit de Amsterdamse Poel (stikstof 3,56 mg/l; fosfaat 0,26 mg/l) overschrijdt weliswaar de norm, maar is beter dan het water in de polder zelf.

Het water dat vanuit de Legmeerdijksloot wordt ingelaten, verslechtert enorm door de passage door het kassengebied. Bemesting leidt tot hoge stikstofgehaltes gedurende het hele jaar. Uit de gegevens blijkt dat de hoge stikstofgehaltes niet alleen door nalevering vanuit de percelen is te verklaren, maar ook sterk onder invloed staan van lozingen uit de kassen.

Voor fosfaat geldt dat bij het inlaatpunt vanuit de Amstelveense Poel de concentratie omhoog lijkt te gaan. Daar kunnen twee oorzaken voor zijn, namelijk de nalevering vanuit de bodem of de lozingen vanuit de kassen. In het zuidelijke gedeelte van de polder nabij de bloemenveilig in Aalsmeer is de nalevering van fosfaat vanuit de bodem goed terug te zien. de pieken in de fosfaatconcentraties treden namelijk op wanneer in de zomer de zuurstofconcentraties laag zijn. Voor ammonium en fosfaat geldt dat zowel binnen als buiten het aandachtsgebied vergelijkbare waarden worden aangetroffen. Voor ammonium is dit rond 10 mg/l voor fosfaat tussen 0,5 en 2,5 mg/l.

Het cloridegehalte in het oppervlaktewater voldoet overal aan de norm van minder dan 200 mg/l. Het water is zoet.

Grondwaterkwaliteit Bovenkerkerpolder

Het grondwater in de Bovenkerkerpolder is zoet. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen het zoete Westeinderplaswater en het meer noordelijke kwelwater dat iets brakker is. Het bicarbonaat en sulfaatgehalte is iets hoger in het noordelijke systeem en kwelt op in Amstelveen. Helaas zijn er te weinig meetpunten om vergaande analyses van de grondwaterkwaliteit te maken.

Grondwaterkwaliteit Noorder Legmeerpolder

In de Noorder Legmeerpolder worden in het gebied met diepe kwel en kwel van de systemen met een stroming uit Noordnoordwestelijke oorsprong (Amsterdamse Bos, Amstelveen en Amsterdam) verhoogde chlorideconcentraties aangetroffen (>250 mg/l). In de diepere grondwaterpakketten komen waarden tot 600 mg/l voor. De grondwaterstroming is naar boven gericht en het diepere brakke water mengt grotendeels op met het water dat ondergronds vanuit de Westeinderplassen toestroomt.

Dat het chloride-gehalte in het oppervlaktewater overal voldoet aan de norm van

< 200 mg/l is waarschijnlijk te wijten aan het vele doorspoelen dat gebeurt vanuit de Amstelveense Poel. Het water uit de Poel is zoet (minder dan 200 mg/l).

Voor bicarbonaat geldt dat de waarden in het kwelwater liggen tegen de 1000 mg/l. Daarbij lijkt een relatie met de eerder genoemde watersystemen met betrekking tot chloride voor de hand te liggen.

Voor sulfaat geldt dat lage waarden worden aangetroffen (kleiner dan 2 mg/l). Hogere waarden (tot 7 mg/l) worden aangetroffen in het deel dat deel uitmaakt van het Amsterdamse bos-systeem. Het patroon is dus vergelijkbaar met dat voor bicarbonaat en chloride. Noordelijk van de A9 worden waarden aangetroffen boven 40 mg/l. Dit geldt ook ondiep.

Riolering en lozingen

Het stedelijk gebied in de Bovenkerkerpolder is Amstelveen. Hier is een gemengd en gescheiden riool aangelegd. In het Bovenland zal in de nabije toekomst een gescheiden riool worden aangelegd om de grote hoeveelheid huishoudelijke lozingen te beperken. Uit de vegetatieopnamen en de analyse van de waterkwaliteit aan de hand van de metingen blijkt dat de huishoudelijk lozingen inderdaad een grote invloed hebben op de waterkwaliteit in de polder.

Het stedelijke gebied in de Noorder Legmeerpolder is Amstelveen-zuid en Uithoorn. Hier ligt van oorsprong gedeeltelijk een gescheiden en gedeeltelijk een gemengd riool. In Uithoorn zijn recent werkzaamheden in het kader van het waterkwaliteitsspoor afgerond. Het aantal overstorten zal daardoor verminderen en de vervuiling komt geconcentreerd op het oppervlaktewater voor het gemaal.

De kassen in de Noorder Legmeerpolder lozen nu hun afvalwater rechtstreeks op de watergangen. Omdat de ontwikkelingen in de Noorder Legmeerpolder onzeker zijn bestaan er geen concrete plannen om een riool aan te leggen voor het afvalwater van de kassen. Wanneer de woningbouw niet wordt toegestaan in de Bovenkerkerpolder is het waarschijnlijk dat de verouderde kasopstand wordt aangepakt en er alsnog maatregelen worden genomen ter voorkoming van het lozen van het afvalwater op het oppervlaktewater.

Ecologische waarden Bovenkerkerpolder

Diepe deel van de polder.

Over het algemeen is het water in de sloten helder en komen er redelijk veel verschillende waterplanten voor. Vooral in het centrum van de polder, waar lokaal de bodem uit restveen bestaat, komen in slootkanten enkele zeer grote kwelplekken voor. Andere aanwijzingen voor de aanwezigheid van kwel, zoals kwelvlies of melkachtige troebeling kunnen in bijna alle sloten worden opgemerkt, soms over honderden meters. Glanzig fonteinkruid, een soort die wel als kwelindicator wordt genoemd, kwam in een aantal sloten voor. De meeste sloten bevatten veel Aarvederkruid, met uitzondering van de weteringen en de sloten waar water wordt ingelaten. Er wordt echter geen enkele waterkwaliteitsnorm gehaald.

Overigens is het niet moeilijk een duidelijk ruimtelijk patroon te ontdekken in de verspreiding van soorten en vegetaties. De centraal in de polder aanwezige kwel veroorzaakt daar een bijzondere vegetatie. Een aantal sloten in het centrum van de polder voldoet aan de doelstelling. Het grootste deel echter niet.Verspreid door het gebied liggen “putjes” waar kwelwater naar boven komt. Deze zijn meestal goed te herkennen aan wat troebel water en vooral ook door de ingezakte slootkanten. Meer naar het zuiden zijn deze putten groter in omvang. Waar kreekruggen worden doorsneden door sloten is sprake van sterke rietgroei. Kroossloten vinden we dicht bij de bebouwing, met name aan de grens met de Noorder Legmeerpolder.

Bovenland

De bovenlanden hebben een venige ondergrond. Het water is iets troebel met diverse soorten langs de oevers. De sloten die niet in verbinding staan met de ringsloot bezitten een submerse watervegetatie met Fonteinkruiden (Potamogeton) en Smalle waterpest. Sloten die met de ringsloot in verbinding staan zijn zeer troebel en worden mogelijk door Karpers ( en Zeelten?) gebruikt. De bodem lijkt in ieder geval sterk omgewoeld.

Ecologische waarden Noorder Legmeerpolder

De Noorder Legmeerpolder is een diep ontwaterd gebied waarvan de sloten soms droog staan en zeer rigoureus worden geschoond. Over het algemeen zijn de watergangen soortenarme sloten. Constant aanwezige soorten in deze polder zijn Riet, Sterrekroos en kroossoorten en soms Liesgras. De taluds zijn over het algemeen zeer steil en er zijn slechts zelden moerassoorten aanwezig. De wetering langs de Bovenkerkerweg is bijzonder troebel. Behalve enkele sprietjes Riet groeit er echt niets. De lage natuurwaarden is het gevolg van enerzijds intensieve bedrijfsvoering en anderzijds natuur onvriendelijk schoningsbeheer. Algemene richtlijnen omtrent (natuurvriendelijk) schonen staan in de Nota Natuurvriendelijk Onderhoud (2001). De natuurwaarde voldoet nu niet aan het laagste ambitieniveau uit de nota ecologische doelstellingen.

Waterkeringen

In het gebied bevinden zich waterkeringen. Deze zijn gelegen aan de Amsteldijk en aan de Ringsloot van de Bovenkerkerpolder. De kwaliteit van de waterkeringen vormen een verantwoordelijkheid van de Hoogheemraadschappen. Ingrepen in de waterkering zijn in principe verboden. Het beleid ten aanzien van de waterkeringen is door de Hoogheemraadschappen vastgelegd in hun Keur (een verordening).

Waterkwantiteit

Het water binnen het bestemmingsplangebied heeft een oppervlakte van 533.468 m² en dat op een areaal van 10.270.136 m². Het waterbergend vermogen kan worden berekend op 5,2 % van het plangebied, waarbij nog geen rekening is gehouden met het waterbergend vermogen van duikers en taluds, alsmede kavelsloten welke in het onderhavige plangebied circa 7% van het gebied innemen.

Toetsing Nationaal Bestuursaccoord Water(NBW) en wateropgave

Zowel in de droogmakerij als het bovenland is er een risico voor wateroverlast. De wateropgave in het plangebied is voor het huidig scenario 150.000 m3 en voor het middenscenario 2050 300.000 m3. De wateropgave zal in de nieuw aan te leggen recreatiegebieden (AmstelGroen en de strook langs de N201) moeten worden opgelost.

Waterwet

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet integreert een 6 tal wetten over waterbeheer.

Voor de gemeente wordt de zorgplicht voor de afvoer van afvalwater uitgebreid met een zorgplicht voor de afvoer van overtollig hemelwater en grondwater. Deze uitgebreide zorgplicht wordt gefinancierd door het “verbrede”rioolrecht. In het kader van ruimtelijke ordening is het van belang bij voorbaat rekening te houden met het natte karakter van het plangebied. Met name bij nieuwe bebouwing moet worden geanticipeerd op het voorkomen van situaties met grondwateroverlast.

Toekomstige ontwikkelingen

De waterbeheerder en de gemeente Amstelveen streven naar een duurzamer stedelijk waterbeheer. Hiertoe hebben zij gezamenlijk het (concept) Stedelijk Waterplan opgesteld. Het Stedelijk Waterplan voorziet in de behoefte aan meer inzicht in het functioneren van het watersysteem, geeft eenduidige en realistische visie op het water en in het aandragen van maatregelen die bijdragen aan het oplossen van knelpunten in het watersysteem en het realiseren van ambities.

Voor nieuwbouwplannen waarbij het verhard oppervlak met meer dan 1000 m2 toeneemt dient een watertoets uitgevoerd worden. Met betrekking tot de wijzigingsbevoegdheden die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan, wordt pas bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid de gedetailleerde invulling van het betrokken gebied inzichtelijk. Bij het opstellen van het wijzigingsplan zal rekening gehouden moeten worden met de watercompensatie.

De verharding van het te bebouwen terrein aan de Amsteldijk Zuid 173/177 ondergaat kleine veranderingen, er vindt geen uitbreiding van het verhard oppervlak plaats. Hiermee is watercompensatie niet van toepassing.

5.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is het juridisch kader voor het Nederlandse geluidhinderbeleid, daarin hebben gemeenten en in het bijzonder de provincies bij grote lawaaimakers (gezoneerde terreinen)een wettelijke taak. Door sanering worden bestaande geluidsknelpunten (industrie, wegverkeer en railverkeer) verminderd. De Wgh richt zich voornamelijk op de bescherming van de woonomgeving en bevat vele normen voor de geluidbelasting op de gevel van gevoelige bestemmingen (woningen). De ingezette vernieuwing van het nationale geluidhinderbeleid wordt in het stelsel van de Wgh aanzienlijk gewijzigd, ook met het oog op EU verplichtingen. Het doel hiervan is om lokaal geluidbeleid mogelijk te maken en te vertalen in bestemmingsplannen.

Op 1 januari 2007 is de Wijziging Wet geluidhinder, van kracht geworden. Een belangrijke wijziging in deze wet is dat de geluidsbelasting in een andere dosismaat berekend en getoetst moet worden. De nieuwe dosismaat is de Lden [dB] geworden. voor de bepaling van Lden zijn drie periodes van belang namelijk:

het equivalente geluidsniveau LAeq over de dagperiode (07.00-19.00 uur);

het equivalente geluidsniveau LAeq over de avondperiode (19.00-23.00 uur)

vermeerderd met 5 dB;

het equivalente geluidsniveau LAeq over de nachtperiode (23.00-07.00 uur)

vermeerderd met 10 dB.

De toetswaarde Lden [dB] bestaat uit het energetisch gemiddelde van de drie bovenstaande waarden.

De voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai bij nieuw te bouwen woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de gewijzigde wet Lden = 48 dB. De maximale grenswaarde die kan worden aangevraagd is afhankelijk van de situatie en is voor deze situatie maximaal 63 dB. De toe te passen aftrek conform art.6 RMW2002 is gelijk gebleven.

Verkeer en industrie algemeen
Voor de grote industrieterreinen, spoor- en verkeerswegen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden. Voor de kleinere bedrijfsterreinen waarvoor zonering niet verplicht is geven de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (VROM 1998) en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', richtlijnen over de wijze waarop met het aspect geluid in bestemmingsplannen moet worden omgegaan. De Handreiking geeft onder meer, ter voorkoming van geluidshinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, streefwaarden.
Het zoneren behelst het creëren van afstand tussen een grote geluid emitent (verkeer/industrie) en geluidsgevoelige gebieden. Binnen een geluidszone geldt een beperking voor de bouw van nieuwe geluid gevoelige bestemmingen. Wordt aangetoond dat de geluidbelasting onder de voorkeurswaarde blijft, dan gelden geen beperkingen. Blijkt dit niet mogelijk, dan kan een hogere grenswaarde worden aangevraagd nadat middels akoestisch onderzoek is aangetoond dat geluid beperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn. Hogere grenswaarden kunnen slechts worden verleend onder bepaalde condities welke staan vermeld in de diverse besluiten behorend bij de Wgh.
De noodzaak tot zonering en de omvang van de zone is afhankelijk van de geluidssoort. In de volgende alinea's zal per geluidssoort op een aantal specifieke aspecten worden ingegaan. Vervolgens zal worden ingegaan op de geluidsgevoelige bestemmingen.

Wegverkeerslawaai

Tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting van nieuwe geluid gevoelige bestemmingen.

Als geluid gevoelige bestemmingen gelden woningen en woonwagenlocaties; scholen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs en hoger beroeps onderwijs; algemene, categoriale en academische ziekenhuizen en verpleeghuizen; andere gezondheidszorggebouwen en de daarbij behorende terreinen.

Milieubeschermingsgebied categorie stilte

Ingevolge bijlage 6 Milieubeschermingsgebieden van de Provinciale Milieuverordening van de provincie Noord-Holland is de Bovenkerkerpolder aangewezen als categorie stilte.

Volgens bepaling 2 "Milieukwaliteitseisen" voorschrift 2.5 kan

de grenswaarde maximaal :

van 07.00-19.00 uur: 45 dB(A)

van 19.00-23.00 uur: 40 dB(A)

van 23.00-07.00 uur: 35 dB(A)

bedragen

Bestaande woningen

Voor bestaande geluidsbelaste woningen, die tijdens de invoering van de Wet Geluidhinder al een te hoge geluidsbelasting ondervonden, bestaat een afzonderlijke geluidssaneringsregeling. Op basis van deze regeling wordt door het ministerie van VROM bijgedragen in de kosten voor de geluidsisolatie van buitengevels. De inventarisatie en aanmelding van woningen die voor geluidssanering in aanmerking komen heeft al plaatsgevonden. Hierdoor is in het kader van dit bestemmingsplan geen aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van bestaande woningen. De uitvoering van de geluidssaneringsregeling vindt plaats op basis van afzonderlijke procedures die buiten bestemmingsplanprocedures worden doorlopen.

Geluidsgrenswaarden voor nieuwe woningen

De wettelijke grenswaarden bestaan uit een voorkeurswaarde van 48 dB en een bovengrenswaarde. De bovengrenswaarde is afhankelijk van binnenstedelijk (maximaal 63 dB) of buitenstedelijke situatie (maximaal 53 dB). Indien de geluidsbelasting tussen deze grenzen valt, dient beoordeeld te worden of de geluidsbelasting kan worden verminderd door het toepassen van geluidsbeperkende voorzieningen. In situaties waar dergelijke maatregelen niet haalbaar zijn kan een ontheffing voor de voorkeursgrenswaarde worden verkregen. In de daarvoor benodigde procedure voor de vaststelling van hogere grenswaarden, kunnen aanvullende eisen gesteld worden aan de geluidswering van de buitengevels, de situering van buitenruimten die bij de woning horen en de situering alsmede de indeling van de woningen ten opzichte van de geluidsbron.

Samengevat bedragen de relevante grenswaarden gemeten op de buitengevel:

voorkeursgrenswaarde (gemeten op de buitengevel) 48 dB (Lden)

uiterlijk toelaatbare grenswaarde (gemeten op de buitengevel)

binnenstedelijk 63 dB

buitenstedelijk 53 dB

uiterlijk toelaatbaar binnenshuis 33 dB

met uitzondering van:

  • woonerven;
  • wegen, waarop een maximumsnelheid van 30 km/h geldt;
  • wegen waarvan (blijkens een door de raad vastgestelde geluidsniveaukaart) de geluidbelasting op 10 m uit de as van de dichtstbij gelegen rijstrook niet meer dan 48 dB bedraagt. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en varieert van 200 tot 600 meter (artikel 74 Wgh).

Nieuwbouwplannen

Amsteldijk Zuid 87

Betreft vervangende nieuwbouw. De reeds bestaande woning wordt vervangen door de bouw van 2 nieuwe woningen, deze zijn gelegen aan de Amsteldijk op een afstand van circa 40 meter van de wegas. De woningen liggen tevens binnen de zone van de aan de overzijde gelegen weg de Rondehoep. Het verkeer over de Amsteldijk en de Rondehoep hebben een maximale verkeerssnelheid van 60 km/uur. De relevante weggedeelten hebben een wegdek van glas asfalt (dab).

De geluidbelasting bij de twee nieuwe woningen bedraagt maximaal 54 dB vanwege het wegverkeer over de Amsteldijk. De voorkeursgrenswaarde wordt met maximaal 6 dB overschreden. De maximaal benodigde hogere waarde bedraagt hier 54 dB vanwege het wegverkeer over de Amsteldijk. De geluidbelasting vanwege het verkeer over de Rondehoep is lager dan 40 dB, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt vanwege deze weg niet overschreden.

Aan de voorgevel bedraagt de geluidbelasting maximaal 54 dB, hiermee wordt de maximale ontheffingswaarde (58 dB voor vervangende nieuwbouw) niet overschreden. Bij de twee nieuwe woningen is een hogere waarde benodigd van maximaal 54 dB ter plaatse van de zijgevel vanwege het wegverkeer over de Amsteldijk. Het college heeft de benodigde ontheffing verleend.

Amsteldijk Zuid 132c

Betreft een mogelijke locatie voor woningbouw en is gelegen aan de Amsteldijk op circa 7 meter vanaf de as van de weg. Tevens ligt het plan binnen de zone van de aan de overzijde gelegen weg de Rondehoep. Het verkeer over het relevante wegdeel van de Amsteldijk heeft een maximale snelheid van 30 km/uur (niet gezoneerd). Het verkeer over de Rondehoep heeft een maximale snelheid van 60 km/uur. De relevante weggedeelten hebben een wegdek van glas asfalt (dab).

De geluidsbelasting vanwege de Amsteldijk bedraagt maximaal 55 dB zonder aftrek is deze geluidsbelasting 5 dB hoger. Aangezien de Amsteldijk hier een 30 km/uur weg is, zijn er geen hogere waarde benodigd. Wel zal de geluidswering van de gevels moeten worden onderzocht. De geluidsbelasting vanwege het verkeer over de Rondehoep is maximaal 43 dB, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt vanwege deze weg niet overschreden.

Ringdijk 14

Betreft twee naast elkaar gelegen bouwkavels voor woningen, deze zijn gelegen buiten de zone van de Nesserlaan aan de Oosttocht, er is hier geen sprake van een relevante doorgaande weg. Nader onderzoek is hierdoor niet van belang.

Amsteldijk Zuid 173/177

Op deze locatie zijn 11 woningen gepland en is gelegen aan de Amsteldijk op circa 5 meter vanaf de as van de weg. Tevens ligt het plan binnen de zone van de aan de overzijde gelegen weg de Rondehoep. Het verkeer over het relevante wegdeel van de Amsteldijk heeft een maximale snelheid van 30 km/uur (niet gezoneerd). Het verkeer over de Rondehoep heeft een maximale verkeerssnelheid van 60 km/uur. De relevante weggedeelten hebben een wegdek van glas asfalt (dab).

De geluidsbelasting vanwege de Amsteldijk bedraagt maximaal 58 dB zonder aftrek is deze geluidsbelasting 5 dB hoger. Aangezien de Amsteldijk hier een 30 km/uur weg is, zijn er geen hogere waarde benodigd. Wel zal de geluidswering van de gevels moeten worden onderzocht. De geluidsbelasting vanwege het verkeer over de Rondehoep is maximaal 42 dB, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt vanwege deze weg niet overschreden.

Amsteldijk Zuid 204c

Op deze locatie wordt een bedrijfswoning omgezet in burgerwoning en wordt een kleine uitbreiding mogelijk gemaakt. Het bouwblok is gelegen op circa 18 meter van de Amsteldijk en op circa 160 meter van de nieuwe N201. De relevante weggedeelten van de nieuwe N201 hebben een wegdek type dunne deklaag B. Het wegdek van de Amsteldijk bestaat uit glas asfalt (dab).

De geluidsbelasting vanwege de Amsteldijk bedraagt maximaal 58 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt met maximaal 10 dB overschreden. De maximaal mogelijke ontheffingswaarde wordt hier juist niet overschreden (58 dB). De maximaal aan te vragen hogere waarde bedraagt hier 58 dB vanwege het wegverkeer over de Amsteldijk. De geluidsbelasting vanwege de nieuwe N201 bedraagt maximaal 40 dB en is hiermee niet relevant. Het college heeft de benodigde ontheffing verleend.

Bovenkerkerweg 126.

Op deze locatie wordt de realisatie van een woning mogelijk gemaakt. De rooilijn is gelegen op circa 20 meter vanaf de as van de Bovenkerkerweg. Het wegdek bestaat uit glas asfalt (dab). De geluidsbelasting vanwege de Bovenkerkerweg bedraagt maximaal 49 dB, hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde juist overschreden. De benodigde hogere waarde bedraagt dan ook maximaal 49 dB. Het college heeft de benodigde ontheffing verleend.

Bovenkerkerweg 125/127

Hier zijn twee woningen gepland op circa 150 meter vanaf de nieuwe N201 en op circa 28 meter van de Bovenkerkerweg, het wegdek van de Bovenkerkerweg bestaat uit glas asfalt (dab). Het relevante deel van de nieuwe N201 heeft een wegdek van dubbellaags ZOAB.

De geluidsbelasting vanwege de nieuwe N201 bedraagt op de meest nabij gelegen woing maximaal 51 dB de voorkeursgrenswaarde wordt met 3 dB overschreden. Er is bij deze woning een hogere waarde nodig van maximaal 51 dB. Tevens zal de geluidswering van de gevels moeten worden onderzocht. De geluidsbelasting vanwege de N201 bij de andere woning bedraagt maximaal 48 dB en voldoet hiermee juist aan de voorkeursgrenswaarde. De geluidsbelasting vanwege de Bovenkerkerweg is bij beide woningen maximaal 47 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt vanwege deze weg nergens overschreden. Het college heeft de benodigde ontheffing verleend.

Wijzigingsbevoegdheden

In het kader van de wijzigingsbevoegdheden, dient een akoestisch onderzoek verricht te zijn wanneer van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. In de wijzigingsregels is opgenomen dat een bestemming gewijzigd kan worden wanneer de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

Railverkeer

In het Besluit geluidhinder spoorwegen ofwel BGS, zijn de (voorkeurs)grenswaarden gegeven voor railverkeerslawaai. Binnen de geluidszone van een spoorweg wordt de hoogte van de etmaalwaarde van de geluidsbelasting vastgesteld en getoetst aan de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai bedraagt voor nieuw te bouwen woningen Lden = 55 dB.

Bij het niet kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, kan een verzoek om een hogere grenswaarde ingediend worden. Deze ontheffing kan voor nieuwe woningen en scholen alleen worden verkregen als de etmaalwaarde niet hoger is dan 68 dB.

De geluidsbelastingberekening wordt uitgevoerd volgens de standaard rekenmethode I van het Akoestisch spoorboekje Aswin 2006, versie 12.

Het bestemmingsplan bevindt buiten de zone van de metro/sneltram lijn Amstelveen - Amsterdam.

Industrie

Binnen het plangebied zijn twee terreinen aangewezen met een geluidszone. Het betreft hier industrielawaai vanuit de voormalige scheepswerf op het Amsteleiland en het nutsdoeleindenterrein met daarop de aanwezigheid van een 150 KV station. Het bestemmingsplan voorziet momenteel niet in de bouw van nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen binnen deze zone van het nutsdoeleinden terrein, zodat een nader akoestisch onderzoek overbodig is.

Luchtverkeer

Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied zijn een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om een veiligheidssloopzone, een geluidssloopzone, een veiligheidscontour plaatsgebonden risico 10-6 en een beperkingen geluid- en veiligheidszone (voorheen vrijwaringszone). Daarnaast zijn er gebieden waar hoogtebeperkingen, respectievelijk beperkingen ten aanzien van vogelaantrekkende bestemmingen gelden.

Deze bepalingen moeten in de bestemmingsplannen worden verwerkt. Zolang dat nog niet het geval is, gelden de voorschriften uit het Luchthavenindelingbesluit als voorbereidingsbesluit.

Voor het plangebied gelden twee verschillende hoogtebeperkingen.

Voor het zuidelijk deel (onder de lijn van de Nesserlaan, zie bijlage 2 van de planregels) is een hoogtebeperking met een hoogte oplopend van 76 tot 144 meter +NAP.

Voor het noordelijk deel (zie bijlage 2 van de planregels) geldt een hoogtebeperking oplopend van 66 tot 86 +NAP.

Het meest zuidelijk gelegen deel van het plangebied is gelegen in zone 4 van het Luchthavenindelingbesluit. Binnen zone 4 zijn geen nieuwe woningen, woonwagens, woonboten, scholen en gezondheidszorggebouwen toegestaan, behoudens bestaand gebruik. Herbouw en nieuwbouw onder gestelde voorwaarden binnen zone 4 is mogelijk. Hiervoor is het noodzakelijk een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart, bij de VROM-inspectie aan te vragen. Zie voor de zones bijlage 2 van de planregels.

Horecalawaai
Overlast van horeca-inrichtingen wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door het gedrag van bezoekers buiten de inrichting. Horeca-inrichtingen waar grote aantallen mensen gedurende langere tijd aan hogere geluidsniveaus (meer dan 95 dB(A)) worden blootgesteld, leiden bijna altijd tot overlast, indien de inrichting in een woonomgeving is gelegen.
De praktijk leert, dat via het (milieu-)vergunningenspoor lang niet altijd het gewenste resultaat bereikt kan worden. Als er sprake is van luidruchtige horeca moet gestreefd worden naar het afdoende scheiden van woonfuncties en dit soort inrichtingen.

Binnen het plangebied zijn twee horeca gelegenheden gevestigd. Deze vallen alle twee onder het Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer. Binnen dit besluit zijn regels gesteld waar deze horeca-inrichtingen aan moet voldoen.

5.4 Luchtkwaliteit

Besluit luchtkwaliteit

Op 5 augustus 2005 is het Besluit Luchtkwaliteit 2005 vastgesteld, inclusief de bijbehorende Meetregeling luchtkwaliteit 2005. Dit nieuwe Besluit vervangt het oude Besluit luchtkwaliteit uit 2001. In deze nieuwe regeling is de mogelijkheid opgenomen om bij de beoordeling van de concentraties fijn stof het aandeel natuurlijk fijn stof (zeezout) buiten beschouwing te laten. Ze omvat een vaste aftrek van zes dagen voor het aantal dagen dat de dagnorm mag worden overschreden en een plaatsafhankelijke correctie op de jaargemiddelde norm die varieert van 3 µg/m3 tot 7 µg/m3. Deze aftrek is het hoogst aan de kust en neemt verder landinwaarts af. Voor de gemeente Amstelveen bedraagt de aftrek voor de beoordeling van de jaargemiddelde norm 6 µg/m3.

Een ander punt van wijziging in het Besluit luchtkwaliteit 2005 is het opnemen van de zogenaamde saldobenadering. Dit houdt in dat er op een bepaalde plek een verslechtering van de luchtkwaliteit mag optreden, mits dit op een andere plek tot een duidelijke verbetering en daardoor tot minder blootgestelden leidt. Ook dit is een aspect dat voor de beoordeling van het ontstaan van potentiële knelpunten extra mogelijkheden biedt.

Daarnaast is er in het Besluit uitvoering gegeven aan de 2e dochterrichtlijn ten aanzien van koolmonoxide (CO) en benzeen. De normen voor beide stoffen zijn gewijzigd. De opgenomen grenswaarde voor CO van 10 mg/m3 komt overeen met de advieswaarde van de WHO (World Health Organization, wereldgezondheidsorganisatie) en is twee maal strenger dan de in het vorige Besluit luchtkwaliteit opgenomen waarde. Deze grenswaarde wordt echter in Nederland sinds 2000 al niet meer overschreden. Voor benzeen geldt momenteel een grenswaarde van 10 µg/m3, vanaf 2010 geldt een grenswaarde van 5 µg/m3. Er is een plandrempel voor benzeen opgenomen, wanneer die wordt overschreden dient een actieplan te worden opgesteld. De ervaring leert dat in veel gevallen de concentratie nu al onder de 5 µg/m3 zit.

Op 27 november 2006 is het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit (Mrv) van kracht geworden.

Op 3 november 2006 is het in de Staatscourant gepubliceerd. In het Mrv zijn regels vastgelegd over de manier waarop luchtkwaliteitsonderzoeken moeten worden uitgevoerd. Het gaat om de onderzoeken ter onderbouwing van bijvoorbeeld bestemmingsplannen en milieuvergunningen (uitvoering van artikel 7 van het Blk2005 = uitoefening van bevoegdheden) en dus niet over de manier waarop berekeningen / metingen worden uitgevoerd in het kader van de rapportageplicht.

Dit betekent overigens niet dat het Mrv alleen toegepast mag worden voor het uitoefenen van bevoegdheden. Het Mrv is gebaseerd op artikel 6 van het Besluit luchtkwaliteit 2005

Grenswaarden

In het Besluit Luchtkwaliteit 2005 zijn de volgende grenswaarden opgenomen, zoals weergegeven in onderstaande tabel. De grenswaarden zijn zodanig bepaald dat daarmee schade aan de gezondheid wordt voorkomen, mits mensen niet op een andere wijze (bijvoorbeeld via roken) aan deze stoffen zijn blootgesteld. Bij concentraties boven de grenswaarden kunnen voor de mens schadelijke effecten optreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0362.09-OH01_0002.jpg"

Voor Nederland zijn met name de volgende grenswaarden relevant:

  • I. de jaargemiddelde waarde voor NO2 moet vanaf 2010 voldoen aan de grenswaarde van 40 µg/m3;
  • II. de 24-uurgemiddelde waarde voor PM10 mag vanaf 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar overschreden worden.

De bovengenoemde kwaliteitseisen ter bescherming van de gezondheid van de mens, gelden ingevolge de EG-richtlijnen voor de buitenlucht voor het gehele grondgebied van de lidstaten, met uitzondering van de werkplek.

De gemeente Amstelveen valt onder de agglomeratie Amsterdam/Haarlem.

Gelet op de afstand van de gevoelige bestemmingen (waaronder woningen) tot de rijks- en provinciale wegen wordt de plandrempelwaarde voor de jaargemiddeldeconcentratie luchtverontreinigende stof NO2 niet overschreden. Dit blijkt ook uit het onderzoek luchtkwaliteit Amstelveen 2006.

Stikstofdioxide

Ten aanzien van NO2 wordt voor de Bovenkerkerweg (de weg langs het plangebied) op twee delen van de weg de grenswaarde van 40 µg/m3 overschreden voor het jaar 2010. Voor het jaar 2015 vinden geen overschrijdingen plaats voor de wegen binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0362.09-OH01_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0362.09-OH01_0004.jpg"

Fijn stof

Ten aanzien van PM10 wordt voor geen van de wegen binnen het plangebied het maximale aantal dagen met overschrijding van de 24-uurgemiddelde waarde overschreden. Toegestaan zijn hiervoor 35 dagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0362.09-OH01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0362.09-OH01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0362.09-OH01_0007.jpg"

De gemeente Amstelveen heeft vanuit gezondheidsoogpunt en vanwege het veilig stellen van haar ruimtelijke plannen reeds in augustus 2005 het besluit genomen om een actieplan op te stellen om de luchtkwaliteit in Amstelveen te verbeteren. Inmiddels blijkt uit de uitgevoerde luchtkwaliteitsrapportage over het jaar 2005 dat er overschrijdingen voorkomen van de normen voor fijnstof en stikstofdioxide. De gemeente is hierdoor wettelijk verplicht om een actieplan op te stellen. In het Actieplan Luchtkwaliteit Amstelveen is een elftal maatregelen uitgewerkt. De uitvoering van deze maatregelen is noodzakelijk om de ruimtelijke en infrastructurele projecten binnen de gemeente mogelijk te maken en om te voldoen aan de wettelijke eisen volgend uit het Besluit Luchtkwaliteit. De maatregelen zijn volgens vaste formats uitgewerkt waardoor de gemeente concreet een stap zet richting de uitvoering van deze maatregelen. Het Actieplan Luchtkwaliteit is vastgesteld in de raadsvergadering van 26 september 2007.

Voor de overige stoffen zoals opgenomen in het Besluit Luchtkwaliteit 2005 wordt aan alle grenswaarden voldaan.

Recente wijzigingen huidige wetgeving Wet Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het nieuwe wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. Deze luchtkwaliteiteisen zijn onderdeel van de Wet milieubeheer en zijn te vinden in hoofdstuk 5 van deze wet. Met de nieuwe wetgeving zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk2005), de Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen. Deze zaken zijn nu in diverse uitvoeringsregelingen opgenomen.

Het belangrijkste verschil tussen de nieuwe wetgeving en het oude Blk 2005 is dat de nieuwe projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden. In het Besluit NIBM is vastgelegd wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De grenswaarden en plandrempels zoals opgenomen in het Blk 2005 voor de diverse stoffen blijven van kracht, maar zijn nu vastgelegd in de Wet milieubeheer. Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (o.a. wijzigingen van bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal een van de volgende voorwaarden wordt voldaan vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • Een project leidt niet tot verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • Een project past binnen het NSL, of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In het Besluit NIBM is vastgelegd wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Tot vaststelling van het NSL geldt een interimperiode waarvoor geldt dat een project NIBM is als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van de vervuilende stof veroorzaakt van maximaal 1% van de betreffende jaargemiddelde grenswaarde. Voor NO2 en PM10 komt dit neer op 0,4 ìg/m3. De nibm-grens is alleen vastgesteld voor de stoffen NO2 en PM10, aangezien voor de overige stoffen (nagenoeg) geen overschrijdingen worden berekend.

Consequenties per project

Algemeen kan geconcludeerd worden dat met de huidige versie 7.0 van het CAR II model lagere concentraties berekend worden dan met de destijds gebruikte versies. Dit heeft enerzijds te maken met een daling van de achtergrondconcentraties en anderzijds met een verlaging van emissiefactoren vanwege invoering van steeds schonere voertuigen in het Nederlandse wagenpark (hogere EURO klasse vrachtwagens en toepassing roetfilters).

Voor alle projecten is bij de voorgaande onderzoeken reeds geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn om het betreffende project te realiseren. Ook binnen het huidige wettelijke kader zullen er geen knelpunten ontstaan. Dit is het gevolg van de lagere berekende concentraties en de introductie van het begrip 'niet in betekenende mate' bijdragen. Per project wordt hieronder specifiek aangegeven wat de consequenties van het nieuwe wettelijk kader zijn. Opgemerkt wordt dat er voor deze projecten geen samenhang in verkeersafwikkeling optreedt, dus er ook geen rekening gehouden hoeft te worden met cumulatie van concentraties.

Ontwikkelingen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de huidige en toekomstige situatie in de directe omgeving van de beschouwde bouwlocaties berekend en beoordeeld. Uit de resultaten blijkt dat zowel in 2010, 2011, 2015 en 2020 geen grenswaarden worden overschreden. Ook is er geen sprake van een dreigende overschrijding, aangezien de berekeningen van de luchtkwaliteit een trend laten zien van verbetering over de jaren 2010 en 2020. voor wat de luchtkwaliteit betreft zijn er geen bezwaren om de diverse bouwplannen te realiseren.

5.5 Externe Veiligheid

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het doel van het Bevi is om individuele burgers en groepen mensen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het Bevi (en Revi, de Regeling externe veiligheid inrichtingen) legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals huizen, ziekenhuizen, scholen of winkels). Bij bedrijven met risicovolle activiteiten kan worden gedacht aan chemische fabrieken, Lpg-tankstations en – op termijn ook – spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Gemeenten en provincies zijn met de inwerkingtreding van het besluit wettelijk verplicht om bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijk stof betrokken is.

Groepsrisico (GR)
Cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100, 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijk stof betrokken is.

Het Bevi verdeelt de te beschermen objecten in “beperkt kwetsbare” en “kwetsbare objecten”. Tevens beperkt het besluit het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van de risicovolle inrichting. Het Bevi verplicht de bevoegde gezagen (voor de Wet Milieubeheer en Wet op de Ruimtelijke Ordening) afstand te creëren tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven. Risicocontouren en/of veiligheidsafstanden m.b.t. het plaatsgebonden risico zijn op grond daarvan zowel in de ruimtelijke planvorming als bij de milieuvergunning op te nemen, De verankering in het bestemmingsplan kan plaatsvinden via weergave van risicocontouren en afstanden op de plankaart, zonering, opname van de normen in het bestemmingsplan en via uitwerkingsbepalingen; zie de Handleiding Externe veiligheid inrichtingen (Infomil, 2004).

Bij het groepsrisico wordt gewerkt met de “oriënterende waarde”: een ongeval met tien doden mag slechts met een kans van één op de honderdduizend per jaar voorkomen, een ongeval met honderd doden met een kans van één op de tien miljoen per jaar. Voor het groepsrisico geldt de zogenaamde verantwoordingsplicht, dit houdt in dat voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van het groepsrisico het bevoegd gezag gehouden is om haar besluit te motiveren. Voor de elementen die in deze verantwoording aandacht moet krijgen, wordt verwezen naar de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (Ministerie van VROM, 2004).

Binnen het plangebied bevinden zich geen bedrijven met risicovolle activiteiten.

Aan de Zuid-west kant buiten het plangebied bevindt zich aan de Zijdelweg een tankstation met een LPG-installatie. Het LPG-vulpunt vormt gelet op de doorzet geen probleem voor het plaatsgebonden risico. (geen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten binnen een straal van 45 meter vanaf het vulpunt.)

De afstandseisen voor het plaatsgebonden risico zijn gerelateerd aan de doorzet van LPG per jaar (in m³). Voor het tankstation is in de milieuvergunning de doorzet vastgelegd op 1000 m³.

De contour van het groepsrisico valt buiten het plangebied.

Circulaire risico normering vervoer gevaarlijke stoffen

In augustus 2004 is de circulaire risico normering vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. In de circulaire wordt aangegeven hoe om te gaan met de risiconormering rond het vervoer van gevaarlijke stoffen. De circulaire heeft aanzienlijke gevolgen voor ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden langs de A9. Deze weg is gesitueerd aan de noordkant van het plangebied. In opdracht van de gemeente is door AVIV Adviserende Ingenieurs het rapport “Actualisatie risico's wegtransport A9 Amstelveen”, d.d. 19 april 2005 (nr. 05785) opgesteld. De consequenties van deze circulaire zijn uitgewerkt in een advies aan het college. De conclusie van dit onderzoek is dat het plaatsgebonden risico op de wegas ligt. Indien er mogelijke ontwikkelingen zijn binnen de invloedssfeer van de A9 is het nodig om voor het groepsrisico aanvullend onderzoek te laten uitvoeren (zie bijlage 4).

Nota vervoer gevaarlijke stoffen

Op 11 november 2005 werd de nota vervoer gevaarlijke stoffen door de minister aan de tweede kamer aangeboden. Deze nota heeft de kamer nog niet geaccepteerd. Dit beleid zal t.z.t. worden meegenomen bij de ontwikkeling en het opstellen van gemeentelijk beleid.

De nota is een uitwerking van de beleidsvernieuwing uit de Nota Mobiliteit en heeft tot doel om het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot ruimte en veiligheid zo duurzaam mogelijk te maken en kan mogelijk ook gevolgen hebben voor Amstelveen.

Het plangebied is gelegen buiten de risicozone van de spoorlijn Amsterdam Amstel naar Abcoude.

Toekomstige ontwikkeling “Algemene Maatregel van Bestuur Buisleidingen”

Er komt een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Buisleidingen. Deze AMvB zal regels gaan stellen aan risiconormering en -zonering langs buisleidingen, het opnemen van planregels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Een voorstel voor deze AMvB wordt in de loop van 2007 naar de Tweede Kamer gezonden.

Het externe veiligheidsbeleid gaat hiermee ook voor buisleidingen gelden. Dit houdt

in dat er een wettelijk basisveiligheidsniveau gaat gelden voor het plaatsgebonden risico voor zowel bestaande situaties als bij nieuwe ruimtelijke plannen (nieuwbouw) en bij aanleg van nieuwe leidingen. Verder wordt verantwoording van het groepsrisico verplicht gesteld.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico (PR) biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Deze basisnorm bepaalt dat het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof voor omwonenden niet hoger mag zijn dan één op de miljoen (10-6). Dat betekent dat de kans voor een omwonende van bijvoorbeeld een gevaarlijke fabriek om te overlijden als gevolg van een ongeluk in die fabriek maximaal maar ééns in de 1 miljoen jaar mag zijn.

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Het risico wordt bepaald op grond van een vrij technische systematiek (het zogenoemde beoordelingskader). Bij de berekening van het groepsrisico speelt mee:

  • De jaarlijkse kans op een ongeval met gevaarlijke stoffen Dit hangt af van de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en de daarmee verrichte handelingen.
  • Het aantal potentiële slachtoffers in de omgeving van de activiteit. Dit hangt af van de hoeveelheid én spreiding van de bevolking en de effecten van een stof bij een ongeluk. Het groepsrisico neemt dus ook toe als er meer personen in de omgeving gaan wonen of werken.

Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde. Dit is geen norm, maar een ijkpunt. Overheden moeten bij besluiten (bijvoorbeeld over nieuw ruimtelijk plan) iedere verandering boven of onder deze waarde verantwoorden. Deze verantwoordingsplicht moet overheden aanzetten tot discussie over de omvang van het groepsrisico en de verhouding tot de oriëntatiewaarde. Maar ook over de veiligheid van de risicovolle situatie, de gevolgen voor de omgeving, mogelijke alternatieven, de hulpverlening en de zelfredzaamheid van omwonenden.

Huidige situatie van de gastransportleidingen

Binnen het plangebied zijn drie gastransportleidingen aanwezig. Deze leidingen zijn als zodanig aangegeven op de plankaart.

Het betreft:

  • een gastransportleiding 12” 40 bar (W-529-01) van de NV Nederlandse Gasuniservices (voorheen Gasunie). Binnen een afstand van 4 meter ter weerszijden van het hart van de gastransportleiding mag niet worden gebouwd (minimale bebouwingsafstand) en er geldt een toetsingsafstand van 30 meter (minimale afstand tot woonbebouwing en bijzondere objecten).
  • een gastransportleiding 4" 40 bar (W-529-10) met een minimale bebouwingsafstand van 4 meter en een toetsingsafstand van 20 meter;
  • een gastransportleiding 6" 40 bar (W-529-02) met een minimale bebouwingsafstand van 4 meter en een toetsingsafstand van 20 meter.

In uitzonderlijke gevallen kunnen Burgemeester en Wethouders vrijstelling verlenen voor het bouwen binnen de minimale bebouwingsafstand mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het veilig en bedrijfszeker functioneren van de leiding en indien planologische, technische en/of economische overwegingen hiertoe aanleiding geven en mits vooraf overleg gevoerd wordt met de betreffende leidingbeheerder en het Directoraat-Generaal voor de Milieuhygiëne van het Ministerie van VROM. Bovendien moet er een aanlegvergunning afgegeven worden voor het verrichten van activiteiten binnen de minimale bebouwingsafstand.

Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen voor het bouwen binnen de toetsingsafstand mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het veilig en bedrijfszeker functioneren van de leiding en indien planologische, technische en/of economische overwegingen hiertoe aanleiding geven. Het aantal personen dat zich binnen de toetsingsafstand bevindt mag in verband met de veiligheid niet onevenredig toenemen. Alvorens vrijstelling te verlenen kunnen Burgemeester en Wethouders advies inwinnen bij de betreffende leidingbeheerder en/of het Directoraat-Generaal voor de Milieuhygiëne van het Ministerie van VROM.

Toekomst

Vooruitlopend op de toekomstige ontwikkeling zal in het kader van de externe veiligheid het plaatsgebonden risico en de groepsrisico van beide leidingen berekend worden door de beheerder van de transportleidingen. Een advies voor de berekeningen wordt op korte termijn aangevraagd.

De risicoberekening wordt conform CPR-18E (Committee for the Prevention of Disasters, Guidelines for Quantative Risk Assessment) uitgevoerd met PIPESAFE, een door de overheid goedgekeurd softwarepakket voor het uitvoeren van risicoberekeningen aan aardgastransport.

Tabel 1 Parameterwaarden van de leidingen

Parameter W-529-01 529-02 W-529-10
Dominante Diameter (mm) 323.9 168,3 114,3
Dominante Wanddikte (mm) 7.14 4,78 4,37
Dominante Staalsoort (-) Grade B Grade B Grade B
Ontwerpdruk (barg) 40 40 40
Dekking (m) fluctueert fluctueert fluctueert

De 10-6 per jaar plaatsgebonden risicoafstanden zijn opgenomen in onderstaande tabellen.

Tabel 3 Resultaten PR-berekening W-529-01

PR 10-6 jaar-1
Afstand (m) 0

Tabel 4 Resultaten PR-berekening W-529-02

PR 10-6 jaar-1
Afstand (m) 0

Tabel 5 Resultaten PR-berekening W-529-10

PR 10-6 jaar-1
Afstand (m) 0

5.6 Duurzaam Bouwen En Energie

Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen levert een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van het milieueffect van gebouwen. Duurzaam bouwen vraagt minder materiaal en energie voor productie van materialen waardoor snelle uitputting van waardevolle grondsstoffen wordt voorkomen. Door bij het ontwerp aandacht te besteden aan recyclebaarheid wordt de aanslag op grondstoffen verder beperkt. Verder levert duurzaam bouwen een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van emissies van stoffen in de natuur, zoals koolwaterstoffen en zware metalen. Hierdoor wordt verdere aantasting van natuurwaarden voorkomen. Tevens heeft duurzaam bouwen positieve effecten voor de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater door vermindering van de uitloging van schadelijke stoffen. Als laatste kan duurzaam bouwen een bijdrage leveren aan de gezondheid van bewoners.

De gemeente Amstelveen stimuleert duurzaam bouwen en vraagt van initiatiefnemers aandacht voor dit aspect. Hiervoor is beleid ontwikkeld en vastgelegd. De beleidsnota Duurzaam Bouwen is in september 2007 vastgesteld door de gemeenteraad.

Energie

De Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening bevat doelstellingen voor het windenergiebeleid. Het Rijk bevordert de plaatsing van windturbines zodanig dat in 2020 een totaal opwekkingsvermogen van 7.500 MW is bereikt. Hiervan zal ten minste 1.500 MW reeds in 2010 op het provinciaal ingedeelde deel van Nederland zijn geplaatst en ten minste 6.000 MW in 2020 in het Nederlandse deel van de Noordzee. In de Vijfde Nota gaat de voorkeur expliciet uit naar gebundelde plaatsing van windturbines in plaats van solitaire plaatsing. Hierbij wordt gedacht aan het bundelen van de turbines zelf tot lijnen of parken, of aan de bundeling met verkeer- en vaarwegen.

De plaatsing van windturbines nabij de hoofdinfrastructuur mag niet conflicteren met de inrichting van vrijwaringszones en met de zonering in verband met de externe veiligheid en het milieu.

Bij plaatsing nabij de waterkering moet rekening worden gehouden met de veiligheidsfunctie.

De gemeente heeft als beleid om uitbreiding van het geplaatste vermogen te stimuleren. Het plangebied is voornamelijk bedoeld voor wonen en dat lijkt vooralsnog niet goed samen te kunnen gaan met de plaatsing van een combinatie van windturbines. Om deze reden zal de gemeente zich vooralsnog bij de stimulering van duurzame energie beperken tot het plaatsen van zonnecollectoren. Aangezien het bouwen van een collector voor warmteopwekking sinds 1 januari 2003 meestal vergunningvrij is geworden, zijn geen regels hiervoor opgenomen.

5.7 Natuurbescherming

Algemeen

De betreffende richtlijnen (Vogel- en Habitatrichtlijn) van de Europese Unie zijn niet direct van toepassing op de gronden binnen de gemeente Amstelveen.

Volgens een tekening speciale beschermingszones (EG. Vogelrichtlijn) van 5 april 2000 van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn er geen aangewezen vogelgebieden binnen Amstelveen en de directe omgeving.

Tot de aangemelde Habitatrichtlijngebieden behoort volgens een tekening van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 10 september 1998 de nabij de gemeente Haarlem gelegen Kennemerduinen en Amsterdamse Waterleidingduinen tot het dichtbij gesitueerde gebieden bij de gemeente Amstelveen. Deze duingebieden zijn het leefmilieu van diverse vogelsoorten en andere dieren. Nu de diersoort de vos niet meer (overal) mag worden afgeschoten, wijken diverse vogelsoorten uit naar het oosten en komen vooreerst terecht in de meest westelijke wijken van Haarlem. Verscheidene vogelsoorten welke voorheen daar niet te vinden waren, worden nu gesignaleerd binnen de gemeente Haarlem. Dit heeft een opschuiving van andere 'meer stadse' vogelsoorten naar het oosten tot gevolg. Als deze vogelsoorten hun leefgebied gaan verplaatsen naar de gemeente Amstelveen zal dat zijn het gebied van het Amsterdamse Bos. Het is niet de verwachting, dat voor het plangebied met betrekking tot de Vogel- en Habitatrichtlijn enige verandering in de komende planperiode zal plaatsvinden.

De natuurbescherming bestaat uit twee onderdelen: de bescherming van soorten en de bescherming van gebieden (habitats).

Nederland heeft de Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet voor de bescherming van soorten en zal de bescherming van gebieden (habitats) opnemen in de Natuurbeschermingswet.

Soortenbescherming

De soortenbescherming wordt geregeld via soortenbeschermingsregels uit de Europese Habitatrichtlijn en uit de Europese Vogelrichtlijn en uit de Flora- en faunawet. Met het in werking treden van de Flora- en faunawet in 2002 zijn de bepalingen uit de Europese richtlijnen omgezet in Nederlands recht. De soorten die genoemd zijn onder de Europese wetgeving vallen onder de categorie ´streng beschermd´.

Daarnaast is er een aanvullende lijst met soorten die vallen onder de Flora- en faunawet. Deze soorten vallen onder de categorie ´streng beschermd´ en ´beschermd´. In de Gemeente Amstelveen gaat het om de bescherming van de soort ´ringslang´ (natrix natrix). Binnen het plangebied komt deze soort niet voor.

Flora- en Faunawet

Onder de werking van de Flora- en Faunawet vallen circa 1.000 dier- en plantsoorten. Een groot deel van de inheemse zoogdieren en vogels en alle hier van nature voorkomende amfibieën en reptielen zijn beschermd. Ook enkele soorten vissen en insecten hebben een beschermde status. Voor de in het wild voorkomende planten en dieren geldt de algemene zorgplicht (artikel 2). Volgens de Fora- en Faunawet mogen beschermde dier- en plantsoorten niet worden verwond, gevangen, opzettelijk worden verontrust of gedood. Voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen mogen niet worden beschadigd, vernield of verstoord. Beschermde planten mogen op geen enkele wijze van hun groeiplaats worden verwijderd of vernield.

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming.

Artikel 75 van de Flora- en Faunawet geeft de ontheffingsmogelijkheden weer. Met een aanvulling op artikel 75 in de wet van juli 2002 is er een differentiatie aangebracht in de soorten die onder de Flora- en Faunawet vallen en soorten die opgenomen zijn in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn.

Daarnaast ligt er sinds februari 2005 een AmvB op artikel 75. In deze AmvB wordt het strenge beschermingsregime van toepassing op beschermde soorten die tevens (ernstig) bedreigd zijn.

Voor algemeen voorkomende soorten is het verjagen, verstoren of verplaatsen ontheffingsvrij in geval van ruimtelijke ingrepen.

Bij de beoordeling van aanvragen voor ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet maakt het uitvoeringsbureau van het ministerie van LNV (Dienst Regelingen) onderscheid in twee categorieën van soorten, te weten:

  1. 1. alle soorten, opgenomen in Habitatrichtlijn bijlage IV en de Vogelrichtlijn zijn beschermd onder het zwaarste regime;
  2. 2. de overige soorten vallen onder het lichte beschermingsregime.

De 1e categorie is strikt beschermd. Voor deze soorten wordt alleen vrijstelling of ontheffing verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere oplossingen mogelijk zijn om de doelstellingen van het project te behalen (mitigatie en/of alternatieven) en als er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang (artikel 75, lid 5 onder c). Voor de 2e categorie wordt vrijstelling of ontheffing verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort (artikel 75, lid 4).

Als strikt beschermde soorten (categorie 1) voorkomen in een potentieel projectgebied en uitvoering van het project het voortbestaan van deze soort negatief beïnvloedt, dient eerst te worden gezocht naar alternatieven (bijvoorbeeld activiteiten in de tijd spreiden, een alternatieve locatie zoeken). Bovendien moet er sprake zijn van zwaarwegende maatschappelijke belangen. Als met de realisatie van het project het voortbestaan van een populatie van een strikt beschermde soort niet in het geding is, kan er een ontheffing worden aangevraagd bij het uitvoeringsbureau van het ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij. Voor de overige categorieën moet worden aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding van de populatie op zich. Als er geen afbreuk wordt gedaan, kan voor deze soorten vrijstelling of ontheffing worden aangevraagd, met uitzondering voor vogels.

Voor vogels wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden.

De directe bescherming uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is overgenomen in de Flora- en Faunawet en op een enkele uitzondering na stringenter dan de twee Europese richtlijnen. Hierdoor dient bij ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven vooral aandacht besteed te worden aan de verplichtingen die op grond van de Flora- en Faunawet gelden.

Gemeenten en projectwikkelaars (initiatiefnemer) zijn bij het ontwikkelen van plannen voor ruimtelijke ingrepen verantwoordelijk voor het vooraf beoordelen van mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten. Tijdens de uitwerking van plannen of het plannen van werkzaamheden dienen de volgende zaken in kaart te worden gebracht:

  1. 1. Welke beschermde dieren- en plantensoorten komen in en nabij het plangebied voor;
  2. 2. Leidt het realiseren van het plan of de uitvoering van geplande werkzaamheden tot handelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet betreffende planten op hun groeiplaats of dieren in hun natuurlijk leefomgeving;
  3. 3. Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig gewijzigd worden dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden;
  4. 4. Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten ontheffing (ex art. 75 van de Flora & Faunawet) van de verbodsbepalingen op de groeiplaats of dieren in hun natuurlijke leefomgeving vereist.

Flora en Faunaonderzoek bij ontwikkelingen

Voor de sloop van gebouwen zal er een inventariserend flora en fauna- onderzoek moeten plaatsvinden i.v.m. de flora en faunawetgeving. Daaruit zal blijken wat mogelijke consequenties kan zijn en dat er in de nieuwbouw rekening moet worden gehouden met maatregelen, zoals zwaluw- of vleermuiskasten of natuurlijke oeverbeschoeiing.

Voor de in het onderhavige bestemmingsplan meegenomen initiatieven is een risicoschatting gemaakt. (zie rapport B&D natuuradvies).

Amsteldijk Zuid 87

Betreft de sloop en nieuwbouw van een woning. Er is geen invloed op streng beschermde soorten te verwachten. De rugstreeppad kan er voorkomen maar het is niet te verwachten dat de ingreep invloed heeft op die soort. Er zijn geen knelpunten met de Flora en Fauna wet te verwachten.

Amsteldijk Zuid tussen 132b en 133

Betreft de nieuwbouw van een woning. In de huidige situatie is sprake van een doorkijkje vanaf de dijk over het grasland naar de polder. Weiland aan de dijkvoet met smalle sloten aan weerszijden. Behalve vissen (kleine modderkruiper bijvoorbeeld) zijn er geen streng beschermde soorten te verwachten. Afhankelijk van de ingreep is onderzoek naar vis nodig. Als de ingreep uitsluitend het grasland betreft dan zijn er geen knelpunten met de Flora en Faunawet te verwachten. Als oevers of water worden beïnvloed met de ingrepen, dan dient rekening gehouden te worden met vis.

Ringdijk BP 14

Betreft het omzetten van een agrarische bestemming naar wonen, het omzetten van een bedrijfswoning naar particuliere woning en sloop van overige bebouwing en toevoeging van 1 woning.

In de huidige situatie is sprake van een boerderij uit 1924, met stallen en paardenbak. Op het erf zijn ook enkele bomen en bosschages aanwezig. Langs de randen enkele populierenrijen. Door de paarden is het rommelig. Dit levert veel verschillende microhabitats voor insekten en andere kleine dieren. Daarvan kunnen grotere dieren weer profiteren. Op en rond deze boerderij zijn veel soorten te verwachten. Onderzoek is nodig naar: vleermuizen, vogels, rugstreeppad en afhankelijk van de ingrepen ook vis. De volgende soorten zijn door de eigenaar en gebruikers van het terrein waargenomen, onduidelijk is welke functie het terrein heeft voor deze dieren: buizerd, uil, boerenzwaluw, huiszwaluw, mus. Het is afhankelijk van de ingrepen in hoeverre er knelpunten met de Flora en Faunawet zijn.

Amsteldijk Zuid 173-177

Sloop van bestaande bebouwing waaronder een oude melkfabriek op nummer 173 en bebouwing op nummer 177 en de nieuwbouw van 11 woningen. In de huidige situatie is sprake van een niet heel oud bedrijfs/fabrieksgebouw. Het gebouw ligt op geheel verhard terrein en is bijna hermetisch gesloten. Huisnummer 177 biedt ook weinig kieren, gaten en spelten. De spouwontluchting zit bij de grond. er omheen is geen groen. Er zijn geen streng beschermde soorten te verwachten op het terrein zelf, alleen als de sloot tussen het terrein en de polder betrokken wordt in de ingreep is onderzoek naar vis nodig. Er zijn geen knelpunten met de Flora en Fauna wet te verwachten.

Amsteldijk Zuid 204c.

Betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar burgerwoning met de mogelijkheid van uitbouw aan de oostzijde van circa 60 vierkante meters. In de huidige situatie is sprake van een woning bij kassen met potplanten. Aan de achterzijde is op een nieuwe fundering een tuinmuur in aanbouw. Binnen die nieuwe muur is een terras van houten vlonders in aanbouw. Er is aan de achterzijde geen tuin. Er staat een lage schuur en meteen daarachter bevinden zich kassen. De voorzijde lijkt een voormalige tuin waarvan een vrij dikke boom resteert. Het terrein is sterk vergraven en grotendeels kaal. Er komen in de tuin en om het huis algemene beschermde soorten voor. Streng beschermde dieren zijn niet te verwachten. Er zijn geen knelpunten met de Flora en Fauna wet te verwachten.

Bovenkerkerweg 126

Betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar burgerwoning en het realiseren/legaliseren van een manege met een nieuwbouw bedrijfswoning. In de huidige situatie is sprake van een huis met tuin met mooie begroeiing (moerascypres, grote populier, struwelen, gazon, boomgaard). Daarnaast ligt een oprijlaan met singelbegroeiing en daar weer naast een paardenweitje waar een nieuwe woning is gepland. Erachter ligt de manege. Diverse vogelsoorten kunnen broeden in de huidige bebouwing of het omringende grond. Sommige vogelsoorten hebben jaarrond beschermde nesten waaronder de huismus. Vleermuizen kunnen het terrein benutten als foerageerplaats. Het is niet op voorhand te bepalen of vleermuizen of mussen het woonhuis benutten als verblijfplaats. Algemene beschermde dieren zijn ook te verwachten. Op het paardenweitje zijn geen streng beschermde dieren te verwachten. Het is afhankelijk van de ingreep of er knelpunten met de Flora en Faunawet kunnen zijn. Als singels, grote bomen, boomgaard en sloot (deels) verdwijnen, dan is ter beoordeling of dat invloed zal hebben op beschermde soorten onderzoek nodig. Bij bouw van een woning met tuin binnen de grenzen van het paardenweitje is geen natuuronderzoek nodig.

Bovenkerkerweg tussen 125 en 127

Betreft het slopen van alle bebouwing op het volkstuincomplex. Er komen twee woningen aan de Bovenkerkerweg tussen nummer 125 en nummer 127. In de huidige situatie is sprake van een rommelig volkstuincomplex met bouwsels, composthopen, struwelen, moestuinen, bomen, overhoekjes etc. Het rommelige terrein biedt zeer veel mogelijkheden voor natuur. Hoewel vooral algemene soorten te verwachten zijn is onderzoek nodig naar vogels, vleermuizen, amfibieën en planten. Als watergangen door de ingreep worden beïnvloed is ook visonderzoek nodig. Het is afhankelijk van de ingreep of er knelpunten met de Flora en Fauna wet kunnen zijn. Er is ter beoordeling of dat invloed zal hebben op beschermde soorten onderzoek nodig.

Gebiedsbescherming

De bescherming van gebieden wordt (nu nog) geregeld in de Europese Habitatrichtlijn en de Europese Vogelrichtlijn. Een verandering is echter op komst als de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking treedt. De wijziging van de Natuurbeschermingswet is inmiddels in het Staatsblad verschenen (Stb 2005, 195), maar nog niet in werking. Hierin zijn de bepalingen over gebiedsbescherming uit de Vogel- en Habitatrichtlijn omgezet in Nederlands recht. In, maar ook in de nabijheid van, een beschermd natuurgebied gelden strengere regels dan in andere gebieden.

De Habitat- en Vogelrichtlijngebieden beslaan samen 20% van het Nederlandse grondgebied.

In de Gemeente Amstelveen liggen geen beschermde gebieden.

Rode lijsten

Voorts worden nog gehanteerd de zogenaamde ´rode lijsten´. Deze rode lijsten hebben geen wettelijke status, maar geven wel de kwetsbaarheid van soorten aan. Er wordt bijvoorbeeld aangegeven of een soort bijna is uitgestorven of bedreigd is in zijn voorkomen in Nederland. Een soort die bescherming geniet onder de Flora- en Faunawet kan ook op de Rode Lijst voorkomen, maar een soort op de Rode Lijst, is niet automatisch beschermd onder de Flora- en faunawet.

Bij ontwikkelingen moet onderzocht worden wat de gevolgen zijn voor de leefgebieden van beschermde soorten en moeten mitigerende of compenserende maatregelen getroffen worden. Bovendien moet er ontheffing aangevraagd worden.

Daarnaast valt het plangebied binnen de gronden waarop beperkingen zijn gesteld aan gebruik en beperkingen aan een bestemming die vogels aantrekt.

De omvang van het gebied waar beperkingen gelden voor het aantrekken van vogels, is zodanig dat de afstand tussen de grens van het gebied en iedere baan minimaal 6 km bedraagt. Bij de bepaling van de omvang is uitgegaan van de bescherming van dat gebied rond het banenstelsel waarin, statistisch gezien, de meeste vogelaanvaringen plaatsvinden.

Een gebruik of bestemming kan binnen de genoemde categorie wel worden gerealiseerd als overeenkomstig de Wet luchtvaart een verklaring van geen bezwaar is verleend. Als een verklaring van geen bezwaar is afgegeven kan het bestemmingsplan te zijner tijd met deze verklaring in overeenstemming worden gebracht.

Hoofdstuk 6 Planopzet

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is het belangrijkste publiekrechtelijk instrument om doelstellingen te realiseren. Hiermee wordt de basis gelegd voor handhaving, wordt gereageerd op de markt of kunnen ontwikkelingen worden gestuurd. Gemeentelijke verordeningen en ingrepen in de openbare buitenruimte zijn andere publiekrechtelijke instrumenten. Gronduitgifte en verhuur van grond zijn privaatrechtelijke mogelijkheden.

In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) behoudt het bestemmingsplan de belangrijke rol in het ruimtelijk planstelsel. Het bestemmingsplan is en blijft een belangrijk – zo niet het belangrijkste –normstellende instrumentarium voor het ruimtelijk beleid.

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)

De vorige Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna WRO) en het daarbij behorende Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro 1985) bevatten bijna geen bepalingen over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. De artikelen 12 en 16 van het Bro 1985 kenden alleen enkele regels voor de verschijningsvorm van het bestemmingsplan.

Dit heeft er toe geleid dat in de praktijk allerlei varianten zijn toegepast.

Hierdoor zijn er zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. Bestemmingsplannen met dezelfde beleidsmatige inhoud en met hetzelfde doel zagen er geheel anders uit en waren moeilijk vergelijkbaar.

Hierdoor ontbrak het aan duidelijkheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan. En dit terwijl leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan van groot gewicht zijn. Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, de monitoring van beleid en de handhaving.

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP2008) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. In dit hoofdstuk gaat het om de vertaling van de doelstellingen naar een planologische regeling.

SVBP 2008 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan.

Het bestemmingsplan zelf bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.

Opzet regels

De opbouw van de planregels is gelijk aan SVBP 2008. De opbouw van de planregels is als volgt:

Hoofdstuk I Inleidende regels:

Begrippen; hierin worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt.

Wijze van meten en berekenen; hierin wordt aangegeven hoe de diverse maten worden gemeten en de inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden berekend om zo een eenduidige toepassing van de bebouwingregeling te bewerkstelligen.

Hoofdstuk II Bestemmingsregels

De doeleinden van de bestemming worden beschreven en de daarvoor geldende bouw- en andere bepalingen worden aangegeven. Het artikel bestaat uit de volgende elementen:

  • bestemmingsomschrijving: een omschrijving van de doeleinden van de bestemming;
  • bouwregels: regels omtrent hoogte, afstand tot de perceelsgrens enz;
  • Specifieke gebruiksregels: regels omtrent welk gebruik als strijdig ten aanzien van de bestemming dient te worden beschouwd;
  • een eventuele ontheffingsregeling: van algemene ontheffingen tot verandering van de soort bedrijvigheid tot een uitbreiding van de oppervlakte van bedrijfsbebouwing via een ontheffing;
  • een eventuele aanlegvergunning;
  • een eventuele wijzigingsbevoegdheid;


Eventuele specifieke nadere eisenregelingen, ontheffingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden en mogelijke aanlegvergunningregels zullen zoveel mogelijk per bestemming worden opgenomen. Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwijkingsmogelijkheden en onnodig verwijzen naar andere artikelen voorkomen. Deze werkwijze bevordert de toegankelijkheid van het bestemmingsplan. Er wordt derhalve voor de volgorde van de regels een standaardindeling gehanteerd.

Hoofdstuk III Algemene regels

  • Gebiedsaanduidingen: een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel)gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. Dit betreft bijvoorbeeld de zone van het Luchthavenindelingbesluit (luchthaven Schiphol) waarvoor binnen deze zone beperkingen gelden voor bebouwing
  • Een anti-dubbeltelbepaling; deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een bepaald grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.
  • Algemeen toetsingskader bijzondere bepalingen: de in dit artikel genoemde criteria gelden in ieder geval als (mede)toetsingskader voor het stellen van nadere eisen, het verlenen van ontheffing en het wijzigen van het plan. Bij het verlenen van ontheffing kunnen bijvoorbeeld nadere eisen gesteld worden aan het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de sociale veiligheid.
  • Toegelaten overschrijdingen: in dit artikel wordt aangegeven in welke gevallen de in dit plan aangegeven bestemmingsgrensen, bouwgrensen en/of hoogtematen overschreden mogen worden. Dit betreffen bijvoorbeeld liftkokers, schoorstenen en balkons.
  • Algemene ontheffingsbevoegdheid: in dit artikel wordt bepaald in het kader van welke algemene ontheffing in het plangebied gebruik gemaakt kan worden.

Hoofdstuk IV Overgangs- en slotregels

  • Overgangsbepaling: samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik.
  • Slotregel: voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het gehele plangebied inclusief de toelichting aangegeven.

6.2 Hoofdlijnen Van De Juridische Regeling

Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening biedt de keuze uit drie planvormen:

  1. 1. het gedetailleerde bestemmingsplan;
  2. 2. het globale eindplan;
  3. 3. het globale bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheden.

Het verschil tussen de eerste twee soorten bestemmingsplannen en het globale bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheden is dat de eerste twee bestemmingsplannen meteen een basis bieden voor het verlenen van bouwvergunning en dat het andere bestemmingsplan eerst moet worden uitgewerkt voordat bouwvergunning verleend kan worden.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de planregels en de plankaart.

6.3 De Bestemmingen

6.3.1 Algemeen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen gronden bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van de zich daar bevindende bouwwerken. Kenmerk van bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee bedekt is. Elke bestemming is geometrisch bepaald.

Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en dubbelbestemmingen.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

Verklaringen zijn de overige in de verbeelding van het bestemmingsplan voorkomende zaken. Verklaringen hebben geen juridische betekenis. Zij zijn bedoeld om nadere informatie te verschaffen of om de duidelijkheid en raadpleegbaarheid te bevorderen.

Doelstellingen en uitgangspunten

Het uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan is dat de van kracht zijnde regelingen zodanig worden geactualiseerd dat samenhangende, op actuele beleidsinzichten en gebruikerswensen afgestemde bestemmingsregelingen ontstaan.
Als doelstellingen en uitgangspunten kunnen daarbij worden onderscheiden:

  • Rechtszekerheid en klantgerichtheid, dat wil zeggen voor de burger een duidelijk toegankelijk en op actuele behoeften en eisen afgestemd plan;
  • makkelijke toepasbaarheid en hanteerbaarheid voor de gemeentelijke diensten; een plan waaraan bouwaanvragen op heldere wijze kunnen worden getoetst met als resultaat een minimale bestuurslast.
  • duidelijkheid en inzichtelijkheid van hetgeen is toegestaan, dit houdt in dat de bestemmingen met hun bouw- en gebruiksmogelijkheden zoveel als mogelijk is op de plankaart zichtbaar worden gemaakt.

6.3.2 De bestemmingen in dit plangebied

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Agrarisch
Deze bestemming is gelegd op de nog in de agrarische bedrijfsactiviteiten betrokken gronden en gebouwen. Voor de bedrijfsgebouwen plus woonhuis is gekozen voor de bestemming Agarisch-Agrarisch Bedrijf. De bouwpercelen zijn zodanig opgezet dat voldoende ruimte aanwezig is voor eventueel noodzakelijke uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing. Middels een vrijstelling kan medewerking worden verleend aan het oprichten van een tweede bedrijfswoning. Voor de beoordeling hiervan moet o.a. sprake zijn van een reëel agrarisch bedrijf. Over de vraag of sprake is van een reëel agrarisch bedrijf zal advies worden ingewonnen bij de Agrarische Beoordelingscommissie (ABC).

In verband hiermee zal een afweging plaatsvinden op basis van onder meer de volgende criteria:

  • omvang van de agrarische nevenactiviteiten;
  • de vraag of blijvend gebruik ten behoeve van het agrarisch bedrijf en met name van de woning, aannemelijk is te achten;
  • het beschikbare grond areaal;
  • de omvang en outillage van het agrarisch bedrijf;
  • concrete voornemens om een agrarisch bedrijf te vestigen;
  • winstoogmerk en inkomen;
  • de tijdsduur van de agarische activiteiten.

In de beleidsnota "Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB)" wordt een toetsingskader geboden voor nieuwe neven- of vervolgactiviteiten in vrijkomende agrarische bebouwing. De in deze nota opgenomen 'positieve lijst' van functies die kunnen worden toegestaan is in de planregels van dit bestemmingsplan opgenomen. Middels een ontheffing is het mogelijk nevenactiviteiten toe te staan. Middels een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk in geval van bedrijfsbeëindiging vervolgactiviteiten in vrijkomende agrarische bebouwing mogelijk te maken.

De weidegronden of graslanden zijn onder de bestemming Agrarisch 1 t/m 4 gebracht met als doel het huidige karakter en gebruik maximaal te handhaven. Binnen de bestemming Agrarisch-1 mag in het geheel niet gebouwd worden met uitzondering van terreinafscheidingen en behoudens de mogelijkheid ontheffing te verlenen ten behoeve van agrarische bedrijfsbebouwing met een gelimiteerde oppervlakte en een mestopslagplaats ten behoeve van een bestaand agrarisch bedrijf. Middels een wijzigingsbevoegdheid bestaat de mogelijkheid voor het oprichten van agrarische bedrijfsgebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van het stichten van een volwaardig agrarisch bedrijf.

Binnen de bestemming Agarisch-2 mag in het geheel niet gebouwd worden met uitzondering van terreinafscheidingen. Middels een wijzigingsbevoegdheid bestaat de mogelijkheid voor het oprichten van agrarische bedrijfsgebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van het stichten van een volwaardig agrarisch bedrijf en de bouw van één bedrijfswoning.

Binnen de bestemming Agrarisch-3 mag in het geheel niet gebouwd worden met uitzondering van landhekken.

Binnen de bestemming Agrarisch-4 mag in het geheel niet gebouwd worden met uitzondering van terreinafscheidingen en behoudens ontheffing voor het oprichten van een mestopslagplaats en de bouw van ten hoogste één agrarisch bedrijfsgebouw met een gelimiteerde omvang. Tevens zijn deze gronden met de mede bestemd voor ondergeschikt recreatief medegebruik.

Binnen de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijfsschuur aangewezen gronden zijn slechts bedrijfsgebouwen toegestaan. Bedrijfswoningen zijn hier niet toegestaan.

Agrarisch-Glastuinbouw
Binnen de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw zijn de tuinbouwproductiegronden aangewezen. Hier mogen de bedrijfsgebouwen en kassen worden gerealiseerd. Bedrijfswoningen zijn hier niet toegestaan. Binnen deze bestemming zijn de bebouwingsregels voor de kassen opgenomen, met inbegrip van de nodige ontheffingsmogelijkheden.

Agrarisch-Glastuinbouw Bedrijfswoning
Binnen de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw Bedrijfswoning mogen de bedrijfswoningen met bijgebouwen, tuinen en erven gerealiseerd worden. In de planregels is het aantal bedrijfswoningen geregeld en worden goot- en bouwhoogte aangegeven, evenals de omvang en hoogtes van de bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen. Tenslotte worden ook hier het strijdig gebruik en de ontheffingen inzake de bebouwingsregels en de bouw van een tweede bedrijfswoning geformuleerd.

Agrarisch-Tuinbouw

Binnen de bestemming Agrarisch-Tuinbouw is de uitoefening van een tuinbouwbedrijf gericht op de productie van wijn geregeld, uitgezonderd kassen en bedrijfswoning. De verblijfs- en ontvangstruimte ten behoeve van rondleidingen, proeverijen, wijnworkshops e.d. alsmede de productie- en opslagruimte zijn binnen daartoe aangegeven bouwvlakken geregeld.

Bedrijf
De in het gebied voorkomende bedrijven zijn als zodanig bestemd. Door middel van een aanduiding is aangegeven of bij het bedrijf een bedrijfswoning is toegestaan. Op de plankaart is indien relevant een bebouwingspercentage aangegeven. De maximale goot- en bouwhoogte zijn op de plankaart aangegeven.

Voorts kunnen op deze gronden bedrijven worden gerealiseerd/gevestigd, welke in de van toepassing verklaarde categorieën van de bij de planregels behorende bedrijvenlijst staan aangegeven. Deze lijst is zodanig ingericht, dat naarmate de te verwachten hinderlijkheid van een inrichting groter is deze inrichting in een hogere categorie is geplaatst.

Een seksinrichting wordt binnen dit plangebied middels een wijzigingsbevoegdheid toegestaan op beperkte schaal en onder strikte voorwaarden zoals in het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan voorschriften 2000" (seksinrichtingen) aangewezen gebieden worden toegelaten.

Een seksautomatenhal, een sekstheater en een seksbioscoop zijn typisch centrumgerichte bestemmingen die planologisch niet thuishoren in de aangewezen gebieden voor de vestiging van seksinrichtingen. Het voeren van een selectief beleid, waarbij bepaalde verschijningsvormen van prostitutie wel en andere vormen niet worden toegestaan is binnen het van toepassing zijnde wettelijk kader toegestaan.

Aan het weren van bepaalde verschijningsvormen van prostitutie in bestemmingsplannen mogen echter uitsluitend planogische overwegingen ten grondslag worden gelegd. Seksinrichtingen in het algemeen, waaronder de hiervoor genoemde als centrumfuncties omschreven seksinrichtingen, zijn uit het oogpunt van ruimtelijke ordening evenmin toelaatbaar midden in een woonbuurt of in de directe nabijheid van scholen en centra voor kinderopvang. Van de wijzigingsbevoegdheid zal geen gebruik gemaakt mogen worden voor de vestiging van als centrumfuncties te typeren verschijningsvormen van seksinrichtingen.

Een prostitutiebedrijf en een massagesalon zijn, als niet-centrumfuncties te projecteren in de aangewezen gebieden met de bestemming agrarisch bouwperceel.

Bedrijf-Loonbedrijf

De handels- en hulpbedrijven aan de Bovenkerkerweg en Nesserlaan zijn als zodanig bestemd.

Bedrijf-Nutsvoorzieningen
Onder deze bestemming valt het gebouw van de stroomopwekking aan Langs de Akker. Dit betreft een 150 KV-transformatorstation. De in het plangebied voorkomende regelstations met een hoogte van 3 meter of meer dan wel een oppervlakte van 15 m² of meer zijn als zodanig bestemd binnen de bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorzieningen Regelstation'. Deze grenzen worden aangehouden, omdat kleinere gebouwen hiervoor sinds 1 januari 2003 vergunningsvrij zijn geworden. Het betreft diverse trafogebouwen verspreid in het plangebied.

Groen
Het groen binnen het plangebied is als zodanig bestemd. Het groen is mede bestemd voor bermen en beplanting, paden, speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede voor verhardingen, parkeervoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en straatmeubilair. Het groen kan tevens worden gebruikt voor opstelplaatsen voor voertuigen van hulpdiensten.

Horeca
De horecabedrijven in het plangebied zijn als zodanig bestemd. De horecabedrijven zijn onderverdeeld in drie verschillende typen, namelijk type I: daghoreca, lunchrooms, koffie-/theehuizen, type II: (fastfood)restaurants, cafetaria, snackbars, shoarmazaken) en type III: (eet)cafés, bars. Er mag geen uitwisseling plaatsvinden tussen horecabedrijven van verschillende typen naar een hogere categorie. Het betreft in de plangebied eetcafe De Zwarte Kat en restaurant Cantina del Corazon.

Horeca-Hotel

Deze bestemming is opgenomen voor de voormalige Sint Josephschool aan de Amsteldijk Zuid 138. Voor het wijzigen van dit pand in hotel/restaurant is bouwvergunning verleend.

Maatschappelijk
De maatschappelijke voorzieningen zijn als zodanig bestemd. Het betreft hier een veelsoortigheid aan voorzieningen waaronder: scholen, kinderopvang, medische praktijken, religieuze instellingen en overige instellingen waaronder culturele instellingen en instellingen voor sociaal- cultureel werk.

Maatschappelijk-Begraafplaats
De ten noorden van de kern van Nes gelegen begraafplaats is als zodanig bestemd.

Recreatie
Deze gronden zijn in het Herinrichtingsplan Amstelland (vastgesteld door de Landinrichtingscommissie Amstelland op 24 september 1992/Vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 18 januari 1994) aangewezen voor dagrecreatie, gedeeltelijk met een extensieve en gedeeltelijk met een meer intensieve inrichting.

De recreatieve voorzieningen betreffen niet specifieke voorzieningen, die voor een ieder toegankelijk zijn, zoals de in het plangebied voorkomende fiets- en wandelpaden, recreatieve verblijfspunten, golfactiviteiten, alsmede agrarisch medegebruik.

Tot de specifieke in het plangebied voorkomende recreatievoorzieningen wordt gerekend de Langs de Akker volkstuinen. Deze gronden zijn voorzien van de bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie.

Sport-Manege
Manegecomplexen.

Sport-Sporthal

Onder de bestemming Sport-Sporthal valt in dit plangebied de Emergohal sporthal aan Langs de Akker.

Tuin
Op de bijbehorende gronden van de woningen met de bestemming "Tuin" mag behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van ondergeschikte betekenis en erkers en entreeportalen, geen bebouwing worden opgericht.

Verkeer
Onder deze bestemming zijn gebracht de verkeerswegen, straten en fiets- en voetpaden. Het verblijfsgebied, waaronder de woonstraten en woonerven hebben de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Het parkeren is ondergebracht in de bestemming 'Verkeer-Parkeerterrein'. De garageboxen welke voorkomen in Nes aan de Amstel zijn geregeld binnen de bestemming 'Verkeer-Garagebox'.

Water
In het plangebied is het water als zodanig bestemd. Het water kan tevens worden gebruikt door de brandweer als bluswater. De gronden met de bestemming water kunnen niet worden omgezet in groenvoorziening, terwijl de gronden met de bestemming groenvoorziening mede bestemd zijn voor water en waterpartijen.

Wonen
De bestaande woningen in het plangebied zijn als zodanig bestemd.

Aan huis verbonden activiteiten, bijvoorbeeld een praktijk voor een (huis)arts of fysiotherapie, een advocaat of een juridisch of financieel adviseur, zijn mogelijk, maar het woonkarakter dient het uitgangspunt te blijven. Daarom behoren deze beroepsactiviteiten ondergeschikt te blijven aan het wonen. Dit is geregeld door het stellen van een maximaal percentage (30%) van het woonoppervlakte voor andere dan woonactiviteiten te bestemmen. Het kenbaar maken van de beroepsactiviteiten door middel van een aanduiding op eigen terrein is in beginsel toegestaan. Wel kunnen hiervoor nadere regels worden gegeven ten aanzien van de plaats en de grootte, alsmede de kleurstelling van de aanduiding. Overwegingen van esthetische aard zijn hierbij wellicht van doorslaggevende betekenis.

Als aparte bestemming Wonen-Woonzorg is opgenomen het woonzorgcentrum aan de Amsteldijk Zuid 194.

Dubbelbestemmingen
Als dubbelbestemmingen zijn opgenomen Leiding-Gas, Leiding-Water, Waarde-Archeologie, Waarde-Ecologie, Waterstaat-Waterbergingsgebied en Waterstaat-Waterkering. Zo nodig is op de plankaart (belemmeringenkaart) een bouwhoogtebeperking aangegeven. De primaire bestemmingen mogen de belangen welke worden behartigd binnen de dubbelbestemming niet onevenredig schaden. Hiervoor is in de planregels een regeling opgenomen.

Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen.

Opgenomen zijn de Anti-dubbeltelbepaling, de Toegelaten overschrijdingen welk artikel regels geeft voor geringe overschrijdingen van in dit plan aangegeven bestemmings-, bouwgrenzen en/of hoogtematen, alsmede een "Algemene ontheffingsbevoegdheid" welk artikel regels geeft voor geringe afwijkingen o.a. van de in het plan opgenomen profielen van wegen, de verhoging van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en ondergrondse bouwwerken. In het artikel "Algemeen toetsingskader bijzondere bepalingen" zijn criteria opgenomen die gelden in ieder geval als (mede)toetsingskader voor het verlenen van vrijstelling en het wijzigen van het plan.

Tevens wordt aangegeven waar de gronden binnen de gebiedsaanduidingen en vrijwaringszones (Geluidzone-Zonebesluit, Luchtvaartverkeerzone's LIB, Vrijwaringszone Straalpad, Geluidzone-zonebesluit) voor bedoeld zijn.

Binnen het bestemmingsplan zijn diverse wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waaronder:

  1. 1. WRO-zone-Verwerkelijking in de naaste toekomst: zijn onderdelen van het plan ten aanzien waarvan de verwerkelijking in de naaste toekomst nodig wordt geacht in verband met het in het streekplan Noord-Holland Zuid opgenomen indicatief aangegeven tracé voor de doortrekking van de N522 naar de omgelegde N201;
  2. 2. WRO-zone-Wijzigingsgebied 1: wijziging van de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf indien voorzien van de nadere aanduiding 1 in Wonen en Tuin, indien agrarische bebouwing vrijkomt als gevolg van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf en wijziging van de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf in Gemengd-Voormalig Agrarisch Bouwperceel. Hieronder wordt o.a. verstaan: kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties, maneges, paardenpensions, kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie en daarmee gelijk te stellen functies welke aan de hand van een in de regels opgenomen indicatieve lijst te worden getoetst;
  3. 3. WRO-zone-Wijzigingsgebied 2: wijziging van de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf indien voorzien van de nadere aanduiding 2 in Wonen en Tuin, indien agrarische bebouwing vrijkomt als gevolg van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf en wijziging van de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf in Gemengd-Voormalig Agrarisch Bouwperceel. Hieronder wordt o.a. verstaan: kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties, maneges, paardenpensions, kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie en daarmee gelijk te stellen functies welke aan de hand van een in de regels opgenomen indicatieve lijst te worden getoetst;
  4. 4. WRO-zone-Wijzigingsgebied 3: wijziging van de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf indien voorzien van de nadere aanduiding 3 in Wonen en Tuin, indien agrarische bebouwing vrijkomt als gevolg van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf en wijziging van de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf in Gemengd-Voormalig Agrarisch Bouwperceel. Hieronder wordt o.a. verstaan: kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties, maneges, paardenpensions, kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie en daarmee gelijk te stellen functies welke aan de hand van een in de regels opgenomen indicatieve lijst te worden getoetst, alsmede wijziging van de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, met uitzondering van primair als centrumfuncties te typeren verschijningsvorm;
  5. 5. WRO-zone-Wijzigingsgebied 4: wijzigen van de bestemming Bedrijf in die zin dat ter plaatse slechts bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 en 2 zijn toegestaan met dien verstande dat uitsluitend toepassing aan de wijzigingsbevoegdheid wordt gegeven na bedrijfsbeëindiging van de ter plaatse op het perceel Amsteldijk Zuid 197 gevestigde categorie 3.2 bedrijvigheid.

Bij een wijzigingsbevoegdheid kan de positieve bestemming in stand blijven. Slechts voor het geval dat de positief bestemde activiteit wordt beëindigd, komt de wijzigingsbevoegdheid aan de orde. Het college dient dan een wijzigingsplan in procedure te brengen. In artikel 55 zijn de procedure regels voor de wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Tenslotte zijn in hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels opgenomen.

6.4 Handhaving

In een bestemmingsplan zijn het gebruik en de bouwmogelijkheden van de gronden vastgelegd in de planregels en op de plankaart. Discussie over de inhoud van een bestemmingsplan vindt plaats tijdens de planvoorbereiding. De motivering van afwegingen en keuzes zijn te vinden in de toelichting van het bestemmingsplan. Belangrijke onderdelen van de planvoorbereiding zijn de inspraak en het wettelijk vooroverleg. Doel is uiteindelijk een bestemmingsplan vast te stellen voor een periode van tien jaar. Wanneer een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, dan is de discussie over de inhoud van het plan afgerond en dienen overheid en burgers zich aan het plan te houden. Gebruik en/of bouwen dat niet in overeenstemming is met de plankaart en/of de planregels is dan in strijd met het geldende bestemmingsplan. De zorg dat situaties gedurende de planperiode in overeenstemming zijn en blijven met het geldende bestemmingsplan valt onder het begrip handhaven. Goede handhaving vereist dat, naast de overheid ook belanghebbenden en de gebruikers van een plangebied op eenvoudige wijze kennis kunnen nemen van de inhoud van het geldende bestemmingsplan. Om dit te bereiken wordt er naar gestreefd om bestemmingsplannen digitaal toegankelijk te maken via het internet. In de opzet van voorliggend bestemmingsplan is al rekening gehouden met deze nieuwe ontwikkeling.

Beleid gemeente Amstelveen

In 2007 is het handhavingsprogramma 2008-2010 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld.

Het handhavingsprogramma 2008-2010 is de basis voor het systematisch toezichthouden en het gericht handhaven door de gemeente op de terreinen bouw- en woningtoezicht, milieu, ruimtelijke ordening, verkeer en parkeren. Deze kenmerken zicht door belangrijke wijzigingen in de wetgeving. Zo is per 1 januari 2008 het nieuwe Activiteiten Besluit in werking getreden dat met betrekking tot milieu een verschuiving inhoudt van vergunningverlening naar handhaving. Bedrijven moeten weliswaar nog steeds aan de milieuregels voldoen, mar de 'lichte' bedrijven hebben geen meldingsplicht meer.

Aandachtspunten bij het handhaven zijn energiebesparende maatregelen, ondernemers stimuleren door preventief handhaven, intensiveren toezicht op LPG stations, en controleren van bedrijfslozingen op het rioolstelsel.

Binnen het handhavingsprogramma worden twee aspecten binnen de handhaving onderscheiden.

Preventief handhavingsbeleid
Bij handhaving is er in eerste instantie aandacht voor repressief handhaven, d.w.z. op het effectief ongedaan maken van overtredingen. Daarnaast is er echter ook de preventieve zijde van handhaving. Met preventieve handhaving worden maatregelen bedoeld die tot doel hebben te voorkomen dat opgetreden moet worden. Preventieve handhaving houdt onder andere in dat er bij de ontwikkeling van regelgeving voldoende wordt gecommuniceerd met belanghebbenden en er voldoende informatie beschikbaar is over het aanvragen van vergunningen. Uit de praktijk blijkt dat er preventieve werking uitgaat van de wetenschap dat een gemeente ingrijpt bij overtreding van de regels. Tijdens bouwwerkzaamheden wordt door een toezichthouder bekeken of er wordt gebouwd conform afgegeven bouwvergunning.

Repressief handhavingsbeleid
Het effectief ongedaan maken van overtredingen valt onder het begrip repressief handhaven. Artikel 125 van de Gemeentewet geeft het college de algemene bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang ter uitvoering van wet- en regelgeving. Handhaving is een bevoegdheid, tenzij een bijzondere wet anders aangeeft. Dit betekent dat het college voorkomend ook kan afzien van handhaving. In de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is gedurende een groot aantal jaren aan bestuursorganen een grote mate van beleidsvrijheid toegekend met betrekking tot de vraag of tegen een overtreding van bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen al dan niet handhavend moet worden opgetreden. Een reeks van recentere uitspraken bevestigen de ontwikkeling naar een minder vrijblijvende handhavingspraktijk, die leidt naar een 'beginselplicht tot handhaving'. Met name waar derden de gemeente verzoeken om handhavend op te treden, kan daarvan slechts om zeer zwaarwegende redenen worden afgezien.

De huidige standaardformuleringen van de Afdeling luiden: “Indien door een belanghebbende derde uitdrukkelijk is verzocht tegen een illegale situatie op te treden, kan alleen in bijzondere gevallen van handhavend optreden worden afgezien” of (als er geen handhavingsverzoek is ingediend) “alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie”.

Binnen de gemeente heeft preventieve handhaving de voorkeur boven repressieve handhaving. Bestuursrechterlijke handhaving heeft de voorkeur boven strafrechterlijke handhaving. Een combinatie van bestuursrechterlijke handhaving en strafrechterlijke handhaving is ook mogelijk.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan heeft een overwegend consoliderend karakter.

De Wro schrijft in artikel 6.12 voor dat bij vaststelling van een bestemmingsplan, ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Een exploitatieplan zou onder andere regels moeten bevatten over het kostenverhaal naar particuliere eigenaren, zoals bijvoorbeeld de kosten van bouw- en woonrijp maken, groenvoorzieningen of milieu- of archeologisch onderzoek.

Indien het verhaal van kosten op een andere wijze geregeld is en het stellen van eisen en regels over fasering, bouwrijp maken van gronden, aanleg van nutsvoorzieningen of het inrichten van de openbare ruimte niet aan de orde is, kan de raad besluiten dat geen exploitatieplan wordt vastgesteld (artikel 6.12 lid 2 Wro).

In dit geval gaat het om een overwegend consoliderend plan. Het bestemmingsplan maakt geen (grote) ontwikkelingen mogelijk. Bij de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan wel biedt, is de gemeentelijke kostenverhaalsplicht ingevuld door gesloten overeenkomsten. Er wordt dan ook geen exploitatieplan vastgesteld. De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee gewaarborgd.

Het bestemmingsplan telt ook een aantal wijzigingsgebieden. Voor deze locaties zal op het moment van wijzigen de economische uitvoerbaarheid en eventuele noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan worden bekeken. Op het moment dat burgemeester en wethouders voor zo'n gebied een wijzigingsplan vaststellen, moeten zij tevens een exploitatieplan vaststellen dan wel moeten zij zich van kostenverhaal verzekerd weten.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Overleg Met De Bevolking

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd van 11 december 2009 tot en met 21 januari 2010.

Gedurende de termijn van ter inzage legging heeft een ieder de gelegenheid gekregen om schriftelijk of mondeling zienswijzen kenbaar te maken en heeft de gemeenteraad degenen die hun zienswijzen kenbaar hebben gemaakt in de gelegenheid gesteld tot het geven van een mondelinge toelichting. Bij deze toelichting is een samenvatting van de zienswijzen opgenomen en het commentaar daarop van het college van burgemeester en wethouders.

8.2 Overleg Met Instanties

In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Overleg ex artikel 10 Bro 1985) is het voorontwerp toegezonden aan de hieronder genoemde provinciale en rijksdiensten en andere instanties.

De toezending is gedaan met het verzoek om binnen drie maanden te reageren en met de mededeling, dat indien niet binnen die termijn zal zijn gereageerd, wordt aangenomen, dat het bestemmingsplan geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.

  1. 1. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, afdeling Ruimte, Wonen en Bereikbaarheid, Postbus 3007, 2001 DA HAARLEM
  2. 2. VROM-Inspectie Noord-West, Postbus 1160, 2001 BP HAARLEM
  3. 3. Ministerie van Economische Zaken, regio Noord-West, Jansweg 15, 2011 KL HAARLEM
  4. 4. Rijksdienst voor Archeologie, cultuurlandschap en monumenten, Postbus 1001, 3700 BA ZEIST
  5. 5. Rijkswaterstaat Directie Noord-Holland, Postbus 3119, 2001 DC HAARLEM
  6. 6. Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst, Postbus 90771, 2509 LT DEN HAAG
  7. 7. Waternet, Sector Klant, Markt en Relatie en Sector Drinkwater, afdeling Planbeoordeling en Vergunningen, Postbus 94370, 1090 GJ AMSTERDAM
  8. 8. Stichting Steunpunt cultureel erfgoed Noord-Holland, t.a.v. mw Visser-Poldervaart, Veerdijk 32, 1531 MS WORMER
  9. 9. Kamer van Koophandel voor Amsterdam e.o, Postbus 2852, 1000 CW AMSTERDAM
  10. 10. Eneco Energie, Diakenhuisweg 39/43, 2033 AP HAARLEM
  11. 11. PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland, Postbus 2113, 1991 AC VELSERBROEK
  12. 12. Waternet/WRK, t.a.v. mw. I. Haazenbroek, Postbus 94370, 1090 GJ AMSTERDAM
  13. 13. Gasunie, district West, Postbus 444, 2740 AK WADDINXVEEN
  14. 14. Gemeentevervoerbedrijf Amsterdam, Postbus 2131, 1000 CC AMSTERDAM
  15. 15. Connexxion, Regio Midden West, Postbus 30252, 1303 AG ALMERE
  16. 16. Prorail N.V., Afdeling Grondverwerving en Economische Zaken, Moreelsepark 1, 3511 EP UTRECHT
  17. 17. Het Dagelijks Bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam, Postbus 202, 1000 AE AMSTERDAM
  18. 18. Ondernemersvereniging Amstelveen, Postbus 274, 1180 AG AMSTELVEEN
  19. 19. Milieufederatie Noord-Holland, Stationsstraat 38, 1506 DH ZAANDAM
  20. 20. Participatiegroep Gehandicapten Amstelveen, Kruisweg 875 A, 2132 CA HOOFDDORP
  21. 21. Brandweer Amstelveen
  22. 22. Buurtregiseur Politie Wijkteam Noord, Gerard Doulaan 2, 1181 WS AMSTELVEEN
  23. 23. Buurtregiseur Politie Wijkteam Zuid, zetterij 6, 1185 ZZ AMSTELVEEN
  24. 24. Voorzitter wijkplatform Waardhuizen/Middenhoven, De Nessermolen 79, 1188 HV AMSTELVEEN
  25. 25. Voorzitter wijkplatform Bankras/Kostverloren, De Vlaschaard 5, 1183 KL AMSTELVEEN
  26. 26. Voorzitter wijkplatform Buitengebied Amstel, Kruitmolen 9, 1184 VX AMSTELVEEN
  27. 27. Voorzitter wijkplatform Groenelaan, Groenhof 140, 1186 EX AMSTELVEEN
  28. 28. Dorpsraad Nes a/d Amstel, p/a mevrouw H. Ekkelkamp, De Wijde Blik 2, 1189 WK NES AAN DE AMSTEL
  29. 29. Directoraat voor de Energievoorziening van het ministerie van Economische Zaken, Postbus 20101, 2500 EC 's-Gravenhage
  30. 30. KPN Telecom BV, district Amsterdam, Postbus 58800, 1040 JA AMSTERDAM
  31. 31. Het bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, Postbus 94370, 1090 GJ AMSTERDAM
  32. 32. De Dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Rijnland, Postbus 159, 2300 AD LEIDEN
  33. 33. De Fietsersbond ENFB, p/a E. van Ewijk, Mgr. Nolenslaan 50, 1181 VM AMSTELVEEN
  34. 34. De Groenraad, t.a.v. de heer T. van der Aa, Arno 31, 1186 LH AMSTELVEEN
  35. 35. Groengebied Amstelland, Postbus 2571, 2002 RB HAARLEM
  36. 36. Regionaal Windoverleg Noord-Holland, p/a Organisatie voor Duurzame Energie, Postbus 750, 3500 AT UTRECHT
  37. 37. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, directie Regionale Zaken West, Postbus 19143, 3501 DC UTRECHT
  38. 38. Directoraad-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst, Postbus 90771, 2509 LT DEN HAAG
  39. 39. Land- en tuinbouw Organisatie Noord, Postbus 649, 2003 RP HAARLEM
  40. 40. Burgemeester en wethouders van Aalsmeer, Postbus 253, 1430 AG AALSMEER
  41. 41. Burgemeester en wethouders van Uithoorn, Postbus 8, 1420 AA UITHOORN
  42. 42. Burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel, Dorpsstraat 14, 1191 BJ OUDERKERK AAN DE AMSTEL
  43. 43. Stadsregio Amsterdam, afdeling Ruimte en Mobiliteit, Postbus 626, 1000 AP AMSTERDAM
  44. 44. Dienst Landelijk Gebied, Team Amsterdam-Utrecht-Almere, Postbus 8540, 3503 RM UTRECHT
  45. 45. Stichting Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland, Veerdijk 32, 1531 MS WORMER

De instanties welke staan vermeld onder de 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 14, 15, 17, 18, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 31, 33, 34, 36, 37, 38 hebben niet gereageerd, zodat mag worden aangenomen, dat het voorontwerp geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.

De instanties welke staan vermeld onder de 16, 20, 32 hebben te kennen gegeven, dat zij geen opmerkingen hebben, dan wel dat het voorontwerp geen onderwerpen raken waarbij deze instanties belang hebben.

De instanties welke staan vermeld onder de 1, 2, 7, 11, 12, 13, 19, 30, 35, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45 hebben inhoudelijk schriftelijk gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan.

In bijlage 6 volgt een samenvatting van de reacties en het commentaar daarop van het college van burgemeester en wethouders.

8.3 Vaststelling Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is vastgesteld in de vergadering van de gemeenteraad van

2 juni 2010.

Bijlage 1 Archeologiebeleid Gemeente Amstelveen

Bijlage 1 Archeologiebeleid gemeente Amstelveen

Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone Lib Art. 2.2.2 (Hoogtelijnen)

Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone LIB art. 2.2.2 (Hoogtelijnen)

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone Lib Art. 2.2.3 (Vogelbeleid)

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone LIB art. 2.2.3 (Vogelbeleid)

Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 4 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 5 Plankaart 1

Bijlage 5 Plankaart 1

Bijlage 6 Plankaart 2

Bijlage 6 Plankaart 2

Bijlage 7 Plankaart 3

Bijlage 7 Plankaart 3

Bijlage 8 Plankaart 4

Bijlage 8 Plankaart 4

Bijlage 9 Printeditie Regels En Toelichting

Bijlage 9 Printeditie regels en toelichting

Bijlage 1 Kaart Ligging En Begrenzing Plangebied

Bijlage 1 Kaart ligging en begrenzing plangebied

Bijlage 2 Actualisatie Risico's Wegtransport A9 Amstelveen Aviv, 19 April 2005

Bijlage 2 Actualisatie risico's wegtransport A9 Amstelveen AVIV, 19 april 2005

Bijlage 3 Nota Van Beantwoording Artikel 10 Bro Reacties

Bijlage 3 Nota van Beantwoording artikel 10 Bro reacties

Bijlage 4 Overzichtskaart Grenzen Kaartbladen

Bijlage 4 Overzichtskaart grenzen kaartbladen

Bijlage 5 Milieukundig Bodemonderzoek Ringdijk Bp 14

Bijlage 5 Milieukundig bodemonderzoek Ringdijk BP 14

Bijlage 6 Milieukundig Bodemonderzoek Amsteldijk Zuid 132c

Bijlage 6 Milieukundig bodemonderzoek Amsteldijk Zuid 132c

Bijlage 7 Milieukundig Bodemonderzoek Bovenkerkerweg 125/127

Bijlage 7 Milieukundig bodemonderzoek Bovenkerkerweg 125/127

Bijlage 8 Milieukundig Bodemonderzoek Bovenkerkerweg 126

Bijlage 8 Milieukundig bodemonderzoek Bovenkerkerweg 126

Bijlage 9 Milieukundig Bodemonderzoek Amsteldijk Zuid 87

Bijlage 9 Milieukundig bodemonderzoek Amsteldijk Zuid 87

Bijlage 10 Actualisatieonderzoek Milieukundig Bodemonderzoek Amsteldijk Zuid 173-177

Bijlage 10 Actualisatieonderzoek milieukundig bodemonderzoek Amsteldijk Zuid 173-177

Bijlage 11 Archeologisch Bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek Bovenkerkerweg En Amsteldijk Zuid

Bijlage 11 Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek Bovenkerkerweg en Amsteldijk Zuid

Bijlage 12 Risicoschatting Ffwet Voor 7 Burgerinitiatieven Bovenkerkerpolder

Bijlage 12 Risicoschatting Ffwet voor 7 burgerinitiatieven Bovenkerkerpolder

Bijlage 13 Onderzoek Geluidsbelasting En Luchtkwaliteit Bestemmingsplan Landelijk Gebied

Bijlage 13 Onderzoek geluidsbelasting en luchtkwaliteit bestemmingsplan Landelijk Gebied

Bijlage 14 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 14 Nota van Beantwoording zienswijzen

Bijlage 15 Besluit Vaststelling Hogere Grenswaarden

Bijlage 15 Besluit vaststelling hogere grenswaarden