KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie
Artikel 6 Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Regels Bij Omgevingsvergunning Afwijken
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Grenzen Van Het Plangebied
1.3 Doel
1.4 Beschermd Stadsgezicht
1.5 Unesco Werelderfgoed
1.6 Digitalisering Bestemmingsplannen
1.7 Opzet
2 Beleidskader
2.1 Stadsdeel Centrum
2.2 Gemeente Amsterdam
2.3 Provincie Noord-holland
2.4 Rijksoverheid
3 Ruimtelijke Beschrijving En Uitgangspunten
3.1 Cultuurhistorische Ontwikkeling
3.2 Beschrijving Van De Bestaande Situatie
3.3 Ruimtelijke Uitgangspunten
4 Functionele Beschrijving En Uitgangspunten
4.1 Kantoren
4.2 Wonen
4.3 Openbare En Bijzondere Voorzieningen
4.4 Galeries
4.5 Detailhandel En Consumentverzorgende Dienstverlening
4.6 Hotels (Horeca 5)
4.7 Horeca
4.8 Bedrijven
4.9 Inpandige Fietsenstallingen En Parkeervoorzieningen
5 Het Bestemmingsplan
5.1 Inleiding
5.2 Bevoegdheden Tot Wijziging En Bij Omgevingsvergunning Afwijken
5.3 De Verbeelding
5.4 De Bestemmingen
5.5 Algemene Regels
6 Milieuaspecten
6.1 Geluid
6.2 Bedrijfshinder
6.3 Bodem
6.4 Luchtkwaliteit
6.5 Externe Veiligheid
6.6 Watertoets
6.7 Flora En Fauna
6.8 Luchthavenindelingsbesluit
7 Archeologie
7.1 Algemeen
8 Economische Uitvoerbaarheid
9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Inspraak
10 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Bijlagen
Bijlage 1 Akoestische Onderzoek
Bijlage 2 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 3 Archeologische Quickscan
Bijlage 4 Verslag Inspraak
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen

Huidekoperstraat 13-17

Bestemmingsplan - Gemeente Amsterdam

Onherroepelijk op 10-03-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Huidekoperstraat 13-17 van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO 0363 A1002BPSTD met de bijbehorende regels en bijlage;

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 archeologisch rapport:

een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het dagelijks bestuur in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.7 archeologische waarde:

waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.13 bodemverstoring:

elke vorm van grondverzet;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwhoogte:

de hoogte van de bebouwing, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatieinrichtingen, lichtkappen en dergelijke ondergeschikte delen van gebouwen;

1.16 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 bijzondere bouwlaag:

kelders, souterrains en kappen;

1.21 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat ontstaan is door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.23 galerie;

een ruimte uitsluitend bestemd voor tentoonstelling en verkoop van kunstwerken;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 goothoogte:

de hoogte van gebouwen die wordt bepaald door de snijlijn tussen verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak;

1.26 horeca 5:

hotels;

1.27 kantoor met baliefunctie:

een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en dergelijke, met uitzondering van geldwisselkantoren en telefoneerinrichtingen;

1.28 kantoor:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor congres- en vergaderruimte;

1.29 kelder:

één of meer bijzondere bouwlagen, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.30 nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en ondergrondse afvalcontainers;

1.31 openbare en bijzondere voorzieningen:

educatieve, (sociaal-)medische, welzijns-, overheidsvoorzieningen en nutsvoorzieningen en sociaal-culturele, recreatieve, levensbeschouwelijke en mediavoorzieningen;

1.32 peil

a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;

b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;

1.33 short stay:

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige wordt de woning als woonruimte gebruikt.

1.34 souterrain:

een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.35 voorgevelrooilijn

langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zo veel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zo veel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg heeft;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 het vloeroppervlak van een bouwwerk

wordt bepaald door de bebouwde oppervlakte te vermenigvuldigen met het aantal bouwlagen en bijzondere bouwlagen;

2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. gebruik ten behoeve van short stay;
  3. c. kantoren;
  4. d. kantoren met baliefunctie;
  5. e. openbare en bijzondere voorzieningen, met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6.3;
  6. f. galeries;
  7. g. gebouwde parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.7.1;
  8. h. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.1;
  9. i. detailhandel, met uitzondering van smartshops, en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening;
  10. j. nutsvoorzieningen
  11. k. tuin, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen.

3.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 3.2en 3.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

3.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

3.5 Specifieke gebruiksregels

Het bestemmingsplan beoogt het dynamische karakter van de binnenstad te behouden en te versterken en de functiemenging te handhaven. Om deze functiemenging te behouden is het beleid mede gericht op handhaving en versterking van de binnenstad als belangrijk werkgebied van Amsterdam.

Op de tot 'Gemengd' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksbepalingen:

3.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5 en 6.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Tuin' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksvoorschriften.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5 en 6.

Artikel 5 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
  2. b. De bestemming 'Waarde-archeologie' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

5.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een bouwvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 3 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.

Aan de bouwvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.3 Aanlegvergunning

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 3 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  2. b. De aanvrager om een aanlegvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.

Aan de aanlegvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

5.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 5.2 en 5.3 is niet van toepassing op:

  1. a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 6 Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie

6.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-cultuurhistorie' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en) tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden.
  2. b. De bestemming 'Waarde-cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de bestemmingen 'Gemengd' en 'Tuin'.

6.2 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Daar waar het dagelijks bestuur bij omgevingsvergunning af kan wijken op grond van artikel 3.4 geldt voor de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie' als aanvullend criterium dat toepassing van die mogelijkheid niet tot gevolg mag hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied onevenredige afbreuk wordt gedaan.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 9 Algemene Regels Bij Omgevingsvergunning Afwijken

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, is het dagelijks bestuur bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels van dit plan, voor:

9.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde

Gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte van 15 m2, kiosken en bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies.

9.2 Geringe afwijkingen

Geringe afwijkingen in situering die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de toestand van het desbetreffende bouwterrein, tot ten hoogste 2 meter.

9.3 Geringe overschrijdingen

Het overschrijden van minimale en maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de voorschriften, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10 % bedraagt, met dien verstande dat geen extra bouwlaag mag worden gerealiseerd en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden.

9.4 Balkons

Het overschrijden van bestemmingsgrenzen voor balkons, bordessen, luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van bouwwerken, met in achtneming van het volgende:

  1. a. in het plangebied is met ontheffing een balkon aan de achtergevel toegestaan met een diepte van 2 meter. Bij de afweging of de ontheffing wordt verleend, wordt de relatie tot de belendende panden betrokken;
  2. b. buitentrappen zijn slechts aan de achterzijde van bebouwing toegestaan;
  3. c. luifels zijn slechts toegestaan als de samenhang van de onderpui met de hogere bouwlagen niet verloren gaat, mits de overschrijding van de bestemmingsgrens niet meer dan 0,60 meter bedraagt. Deze ontheffing wordt alleen verleend voor een openbare of bijzondere voorziening. Voor luifels aan en/of over gebouwde terrassen wordt geen ontheffing verleend;

Bij omgevingsvergunning afwijken is niet mogelijk voor bebouwing aan straten/stegen met een breedte van minder dan 6 meter.

9.5 Ondergrondse voorzieningen

  1. a. Bergbezinkbassins.
  2. b. Voorzieningen ten behoeve van warmte-koudeopslag.

9.6 GSM-antennes

Bij omgevingsvergunning afwijken voor GSM-antenne-installaties is slechts mogelijk tot een maximale hoogte van 5 meter, gemeten vanaf de voet, indien onderdelen van de antenne-installatie om aantoonbare redenen niet inpandig kunnen worden gerealiseerd. Deze installaties dienen zo centraal mogelijk op het dak te worden geplaatst, aan of nabij de liftschacht, indien aanwezig. De karakteristiek van het stadsgezicht mag daarbij niet worden verstoord.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

10.1 Wijzigingsbevoegdheid Staat van inrichtingen

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat:

  1. a. aan de 'Staat van Inrichtingen' functies kunnen worden toegevoegd;
  2. b. in de 'Staat van Inrichtingen' opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.

Artikel 11 Procedureregels

11.1 Besluit omtrent exploitatieplan

Het dagelijks bestuur is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.12 lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening, gelijktijdig met de vaststelling van een wijzigingsplan als bedoeld in dit bestemmingsplan, een met dit besluit samenhangend besluit omtrent een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12. lid 1 of 2 vast te stellen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Ontheffing

Het dagelijks bestuur kan eenmalig ontheffing verlenen van artikel 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Artikel 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Artikel 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanHuidekoperstraat 13-17.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 4 december 2009 is bij het stadsdeel Centrum een bouwaanvraag voor de locatie Huidekoperstraat 13-15 en 17 ingediend. Het plan omvat sloop van de bestaande panden en nieuwbouw van woningen.

Het vigerende bestemmingsplan voor beide percelen is bestemmingsplan "Vijzelstraat-Amstel". Dit plan is op 16 januari 2002 door de stadsdeelraad vastgesteld en sinds 7 november 2002 in werking. De bestemming van de panden is 'gemengde doeleinden', hetgeen betekent dat verschillende functies in de panden zijn toegelaten. De panden zijn nader aangeduid met de aanduiding “woningen niet toegestaan”. Deze aanduiding heeft tot doel bedrijfs- en werkpanden met een bruto vloeroppervlak groter dan 1000 m² te beschermen tegen omzetting en splitsing naar woningen. Uit recente metingen is gebleken dat het bruto vloeroppervlak van beide percelen minder dan 1000 m2 bedraagt. Bescherming van de werkfunctie van het betrokken pand is niet legitiem. Dit betekent dat aan het voornemen om woningen op deze locatie te realiseren kan worden meegewerkt. Dit kan alleen met een nieuw bestemmingsplan.

Op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan "Vijzelstraat-Amstel" is voor de locatie een maximale bouwhoogte van 16 meter en een maximale goothoogte van 13,5 meter aangegeven. Het bestemmingsplan kent de mogelijkheid om de bouwhoogte om bepaalde redenen te beperken. Uit cultuurhistorisch onderzoek is gebleken dat in de voorliggende situatie een beperking van de bouwhoogte wenselijk is om de karakteristiek van het stadsgezicht te kunnen waarborgen. Hiertoe wordt voorgesteld een lagere goot- en bouwhoogte op te nemen op de verbeelding.

Op het binnengebied bevindt zich al tientallen jaren een parkeervoorziening, welke hoort bij de hoofdbebouwing aan het Frederiksplein. Hiervoor is recent een garagevergunning verleend. De toegankelijkheid is in het vigerende bestemmingsplan niet geregeld. Om dit terrein toegankelijk te houden wordt in het bestemmingsplan een regeling opgenomen, die de ontsluiting van het binnenterrein garandeert.

1.2 Ligging En Grenzen Van Het Plangebied

Het plangebied ligt in de Frederikspleinbuurt. Deze maakt deel uit van de zuidelijke binnenstad van Amsterdam. Het plangebied omvat de huidige bebouwing en een klein gedeelte van het binnenterrein van de percelen van de Huidekoperstraat 13-15 en Huidekoperstraat 17. Het plangebied wordt begrensd door de voorgevelrooilijn van beide percelen, de belendende bebouwing en het binnenterrein.

1.3 Doel

Het primaire doel van het bestemmingsplan is om voor de percelen Huidekoperstraat 13-15 en 17 binnen de bestemming 'Gemengd' wonen toe te staan. Daarnaast maakt het bestemmingsplan een onderdoorgang naar het binnenterrein mogelijk en voorziet het in een aanpassing (verlaging) van de maximaal toegestane bouw- en goothoogte.

1.4 Beschermd Stadsgezicht

Bij besluit nr. U99/583, d.d. 29 januari 1999 is de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003.

Het plangebied valt geheel binnen de grenzen van het beschermde stadsgezicht.

De aanwijzing heeft ertoe geleid dat in het bestemmingsplan regels zijn opgenomen ter bescherming en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden van de percelen Huidekoperstraat 13-15 en 17.

1.5 Unesco Werelderfgoed

In 2008 heeft de rijksoverheid de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam voorgedragen voor de Lijst van het Werelderfgoed van de UNESCO. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed: de zeventiende-eeuwse grachtengordel en de omringende historische binnenstad van Amsterdam binnen de Singelgracht. Met dit onvervangbare erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan. De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt de 'property' (het kerngebied), het gebied dat wordt voorgedragen als Werelderfgoed. De overige delen van de historische binnenstad binnen de Singelgracht vormen de voor een Werelderfgoed vereiste aan te wijzen bufferzone. De begrenzing van de bufferzone komt bijna helemaal overeen met de grenzen van het beschermde stadsgezicht. Het gevolg van de nominatie is dat het stadsdeel de 'outstanding universal values' van de 'property' beschermt. Dat betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex. Het feit dat het plangebied zich in de bufferzone bevindt, vereist zorgvuldige toetsing om aantasting van deze waarden te voorkomen. De huidige instrumenten hiervoor zijn de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht en de daarmee samenhangende beschermende bestemmingsplannen. Daarnaast is de methode van cultuurhistorische analyses van groot belang om randvoorwaarden aan initiatieven te kunnen stellen. Over de voordracht is op 1 augustus 2010 positief beslist.

1.6 Digitalisering Bestemmingsplannen

Onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtingen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestemmingsplannen. De nieuwe regelgeving treedt op 1 januari 2010 in werking. De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de verbeelding, de regels en de toelichting.

1.7 Opzet

De toelichting op het bestemmingsplan Huidekoperstraat 13-17 is opgebouwd als volgt: In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hierin zijn zowel de relevante beleidsnota's van het rijk en de provincie, als van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel opgenomen.

Vanwege de status van de Amsterdamse binnenstad als beschermd stadsgezicht is onderzoek verricht naar de historische ontwikkeling van het plangebied. De beschrijving daarvan bevindt zich in hoofdstuk 3. Vervolgens wordt de bestaande ruimtelijke situatie beschreven. Het onderzoek naar de historische ontwikkeling en de bestaande ruimtelijke situatie hebben geleid tot ruimtelijke uitgangspunten die in dit hoofdstuk zijn omschreven. In hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van de in het plangebied voorkomende functies en het gemeentelijk beleid ter zake. In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk beoogt een verantwoording te geven van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 6 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder, bedrijvigheid en de luchtkwaliteit. In hoofdstuk 7 wordt het aspect archeologie beschreven. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 8 en 9. De rapportage als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is opgenomen in hoofdstuk 10.

2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus (Rijks-, Provincie-, gemeente- en stadsdeelniveau) is beleid vastgesteld. Bijvoorbeeld nationaal milieubeleid, gemeentelijk hasjbeleid, hotelbeleid op stadsdeelniveau e.a. De bestemmingsplannen voor de binnenstad houden, voor zover relevant, rekening met dit beleidskader. Hieronder volgt een korte beschrijving van een aantal beleidsdocumenten die van belang zijn voor dit bestemmingsplangebied.

2.1 Stadsdeel Centrum

Voor dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij vastgestelde beleidsplannen van het stadsdeel. Uiteraard is in dit beleid ook beleid van de hogere overheden verwerkt. Het betreft onder andere:

  1. a. Strategische visie Amsterdamse binnenstad;
  2. b. Het Milieubeleidsplan 2007-2010;
  3. c. Hotelbeleid voor de binnenstad 2008-2011;
  4. d. Beleidsnotitie Short Stay;
  5. e. De schoonheid van Amsterdam Digitaal, Welstandsnota voor stadsdeel Centrum, 2009;
  6. f. Woonvisie Stadsdeel Centrum tot 2012, 2005;
  7. g. Nota Economie Centrum met Hart voor de Zaak, 2005;
  8. h. Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009.

Een toelichting op de meeste beleidsplannen ontbreekt hier omdat in de hoofdstukken 3 en 4, waar relevant, de uitgangspunten uit deze plannen worden omschreven. Verwezen wordt dan ook naar genoemde hoofdstukken.

Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad
In de Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad wordt de economische en culturele betekenis van toerisme onderstreept. In deze visie wordt aangegeven dat het beleid er op gericht moet zijn om de aantrekkingskracht, die de binnenstad heeft op grote groepen bezoekers, te behouden en tegelijkertijd de mogelijke hinder daarvan te beperken. Met de vaststelling van de visie in 2002 is een duidelijk kader gesteld voor de ontwikkeling van het toerisme in de binnenstad.

Hotelbeleid voor de binnenstad 2008-2011

De binnenstad is van groot belang voor de toeristische sector in de stad Amsterdam als geheel.

Toeristische trekpleisters als de grachtengordel, musea, de uitgaansgelegenheden maar vooral ook de sfeer en ambiance trekken jaarlijks miljoenen bezoekers. In de stedelijke Nota Hotelbeleid 2007-2010 geeft de Centrale stad aan dat er tot aan 2015 behoefte is aan 9.000 nieuwe hotelkamers in Amsterdam. Aan het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum is gevraagd zich in te spannen om tot en met 2010 duizend extra hotelkamers te genereren, waaronder minimaal twee hotels in het absolute topsegment. In het Hotelbeleid Binnenstad 2008- 2011, vastgesteld door de deelraad op 29 mei 2008, geeft het dagelijks bestuur aan binnen welke kaders het de ambities van de gemeente ondersteunt. Spreiding van nieuwe hotels is één van de gezamenlijke doelstellingen. In het hotelbeleid voor de binnenstad wordt aangegeven op welke manier het stadsdeel daaraan kan bijdragen. De oostelijke binnenstad wordt genoemd als een van de voorkeursgebieden voor hotelontwikkeling. Het aanbod van hotelkamers in dit gebied is nog steeds beperkt. Hotelontwikkeling zorgt niet alleen voor spreiding van het kameraanbod over de binnenstad, maar draagt ook bij aan meer draagvlak voor restaurants, cafés en winkels en daarmee de economische ontwikkeling van de oostelijke binnenstad.

Short stay beleid

Op 11 februari 2009 heeft de gemeenteraad de Beleidsnotitie Short Stay, Kort wonen in Amsterdam vastgesteld. Doel van dit short stay beleid is om aan de behoefte van werknemers van internationale bedrijven aan tijdelijke woonruimte tegemoet te komen. Short stay betreft wonen van minimaal meer dan een week en tot maximaal zes maanden. Alle stadsdelen hebben een quotum aan short stay woningen gekregen voor de bestaande woningvoorraad. Stadsdeel Centrum heeft een quotum van 15%, dat zijn 430 woningen, gekregen. Behalve short stay beleid voor de bestaande woningvoorraad worden in het beleid van de Centrale stad ook uitspraken gedaan over short stay in nieuwbouw (en bij omzetting van niet-woonfuncties naar wonen) en op woonboten.

In de Uitwerkingsnotitie short stay beleid en Verdeelbesluit short stay van stadsdeel Centrum wordt per gebied een quotum genoemd, waarin short stay is toegestaan. Voor het gebied Weteringbuurt waar dit plan onderdeel van uitmaakt is een quotum van 65 woningen met een huur boven de liberalisatiegrens vastgesteld.

2.2 Gemeente Amsterdam

2.2.1 Structuurplan Amsterdam

De centrale opgave voor Amsterdam in het structuurplan "Kiezen voor stedelijkheid 2003-2010" (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 april 2003), is het versterken van het profiel in het regionale netwerk, ook om de regio in haar geheel te versterken. De opgave bestaat uit de volgende thema's:

  • ontwikkeling van milieus die juist in Amsterdam kansen hebben;
  • het op alle fronten vergroten van de bereikbaarheid van de stad;
  • het verhogen van de kwaliteit van water, groen en openbare ruimte.

In het plan is ook een opgave voor de regio geformuleerd. Deze betreft het uitbouwen van de positie als internationaal concurrerend stedelijk leef- en vestigingsmilieu.

Opgave voor de binnenstad en de grachtengordels

Het structuurplan bevat een uitwerking voor gebiedsdelen, niet afgeleid van bestuurlijke grenzen (stadsdelen), maar van samenhangende opgaven die in delen van de stad worden herkend.

Voor de binnenstad en de gordels uit de 19e en 20e eeuw is het van belang te zoeken naar een optimale balans tussen de verschillende functies in de binnenstad en de gordels daaromheen. Het fijnmazige historische karakter stelt daarbij voorwaarden aan de schaal van bebouwing en functies. Het openbare leven stelt voorwaarden aan functiemenging en de inrichting en het beheer van de openbare ruimte.

Visie op de binnenstad

De binnenstad moet op lange termijn een gebied blijven met een mix van functies, ongeveer zoals dat nu het geval is. Het streven is om het vloeroppervlak van de verschillende soorten functies ongeveer te handhaven op het huidige niveau, zodat er ook in de toekomst internationale (culturele) instellingen, kleinschalige gespecialiseerde voorzieningen, onderwijs, kantoren en bedrijven etcetera in de binnenstad zijn. Op de IJ-oevers, maar ook in goed bereikbare zones buiten de binnenstad wordt alternatieve ruimte geboden aan grootschalige centrumfuncties, toeristische voorzieningen en gemengde woonmilieus in hoge dichtheden. De binnenstad en de gordels daaromheen hebben baat bij investeringen in de kwaliteit van de openbare ruimte, water en groen, met onder andere 'postzegelparken' en binnentuinen. Het fietsnetwerk wordt verbeterd door kwaliteitsverhoging in uitvoering en onderhoud. De bereikbaarheid per openbaar vervoer wordt verbeterd met uitbreidingen van het metro- en sneltramnetwerk. De nota Bereikbaarheid beschrijft een scala aan instrumenten, zoals het verschuiven van maaiveldparkeerplaatsen naar parkeergarages, om de doelstellingen ten aanzien van de bereikbaarheid van de binnenstad te behouden en te verbeteren.

2.2.2 Ontwerpstructuurvisie Amsterdam

Op dit moment is de gemeente Amsterdam bezig met het opstellen van een nieuwe structuurvisie voor Amsterdam. Deze structuurvisie bevindt zich nu in de ontwerpfase en zal dit kalenderjaar naar verwachting nog vastgesteld worden. In de visie wordt ook aandacht besteed aan wonen in de stad. De volgende passage kan in dit kader aangehaald worden:

“In Amsterdam vestigen zich op dit moment een aanzienlijke groep hoog opgeleide creatieven en kenniswerkers. Zij voelen zich sterk aangetrokken tot het cultureel sterke centrummilieu van Amsterdam en zoeken daar hun woning. Voor een deel betreft het een groep die is aangewezen op de hogere segmenten van de woningmarkt, maar er is ook een aanzienlijke groep afgestudeerde starters op de creatieve arbeidsmarkt, die uit andere universiteitssteden in Nederland komen, zoals Groningen, Utrecht en Nijmegen, maar ook uit het buitenland. Zij zijn afhankelijk van betaalbare woon- en werkruimte in de stad.” (Uit: Ontwerp Structuurvisie 2040, p.88)

Het voorliggende plan voorziet in de wens naar zowel het hogere segment als starterswoningen midden in het centrum van Amsterdam.

2.3 Provincie Noord-holland

Op provinciaal niveau kan onder andere worden gedacht aan het Streekplan.Het streekplan voor het zuidelijke deel van de provincie Noord-Holland omvat de regio's Gooi en Vechtstreek, Amstel- en Meerlanden, Zuid-Kennemerland, IJmond, Zaanstreek, Waterland en het grondgebied van Amsterdam. Eén streekplan voor dit hele gebied is belangrijk, omdat er in dit gebied een duidelijke ruimtelijke samenhang bestaat. Het streekplan formuleert in de vorm van zeven opgaven de algemene hoofdlijnen van het provinciaal beleid. Deze opgaven betreffen ruimte voor water, de ontwikkeling van waardevolle landschappen, een bereikbare netwerkstad, ruimte voor wonen, ruimte voor werken, een economische bestaansbasis voor de landbouw en behoud en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden. Het streekplan is op 17 februari 2003 door de Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld en op 19 november en 17 december 2007 geactualiseerd.

2.4 Rijksoverheid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Deze zijn versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben ingestemd met de nota op respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit is een uitwerking van de Nota Ruimte en is gepresenteerd in september 2005. De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Deze Nota Mobiliteit geeft aan op welke wijze het kabinet dit wil doen. De inhoud van de nota moet in augustus 2007 terug te vinden zijn in de provinciale en regionale plannen.

Kaderrichtlijn Water

De kaderrichtlijn heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren, de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen, het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging en de gevolgen van overstroming en droogte te beperken. In het Nationaal Bestuurakkoord Water zijn de inspanningen beschreven om de waterhuishouding tegen de achtergrond van de richtlijn en de nieuwe klimaatscenario 's op orde te brengen en te houden. De Kaderrichtlijn is onderdeel van het gemeentelijk beleid en de ruimtelijke plannen.

Vierde Nota Waterhuishouding en Nationaal Waterplan

De Vierde Nota Waterhuishouding gaat uit van integraal waterbeheer en een watersysteem-benadering. De hoofddoelstelling van de Nota is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. De Vierde Nota zal naar verwachting in december 2009 worden vervangen door het Nationaal Waterplan. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota versterkt voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Bij de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen zullen de wateraspecten een zwaarder belang in de afweging moeten krijgen, dan onder het beleid van de Vierde Nota het geval is. Dit is noodzakelijk om op de korte en de lange termijn te kunnen blijven beschikken over duurzame en klimaatbestendige watersystemen.

Wateren in de stad vormen een integraal onderdeel van regionale watersystemen en zijn dan ook niet als afzonderlijke watersystemen te beschouwen. Echter, de problematiek van (grond)wateroverlast, afvalwater en waterverbruik is anders dan die in het landelijk gebied. De ecologische potenties van het stedelijke watersysteem worden slechts beperkt benut. Water in de stad is een tot nu toe vergeten onderdeel van de regionale watersystemen. Een opwaardering hiervan kan zowel voor de stedelijke wateren als voor de regionale systemen als geheel positief uitwerken. In de afgelopen jaren zijn veelbelovende initiatieven genomen voor een meer duurzaam stedelijk waterbeheer. Belangrijke elementen hiervan zijn waterbesparende maatregelen in de woning, het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering, het vasthouden van regenwater in vijvers en in de bodem, en herwaardering van watersystemen bij de ruimtelijke inrichting van (nieuwe) woongebieden.

Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam. Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet/DWR is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap, alsmede voor de gemeente Amsterdam.

3 Ruimtelijke Beschrijving En Uitgangspunten

3.1 Cultuurhistorische Ontwikkeling

De percelen Huidekoperstraat 13-15 en Huidekoperstraat 17 liggen in het gesloten bouwblok dat verder begrensd wordt door de Falckstraat, het Frederiksplein en de Weteringschans. Het bouwblok ligt integraal in het stedenbouwkundig plan van Samuel Sarphati uit 1860, het eerste stedenbouwkundig plan van Amsterdam met allure na de grachtengordel. Dit plan sloot niet alleen fysiek aan op de grachtengordel, maar ook in stedenbouwkundige en architectonische uitgangspunten.

Geschiedenis

Het eerste 'moderne' uitbreidingsplan van Amsterdam werd vanuit particulier initiatief ontwikkeld. Het gebied lag gedeeltelijk binnen de grachtengordel en deels in het nieuwe gebied buiten de Singelgracht, de huidige Pijp. Beide gebieden hadden op dat moment vooral een industriële functie. Sarphati had niet alleen de grandeur van Londen en Parijs voor ogen, maar ook de bestrijding van armoede en de verbetering van de huisvesting van de arbeidende klasse. De rafelrand binnen de Singelgracht - op de plaats van het huidige Frederiksplein - werd gekenmerkt door een kazerne met exercitieterreinen, veemarkten en twee molens op de bolwerken. Voordat het uitbreidingsplan van Sarphati tot volle ontwikkeling kon komen werd in de directe nabijheid nog een gasfabriek opgericht.

Het stedenbouwkundig plan van Sarphati voorzag in normalisatie van de Singelgracht (de bolwerken werden aangeplempt), sloop van de molens en de kazerne en een plantsoen op het open terrein. Het Paleis voor Volksvlijt zou als blikvanger fungeren op het open terrein, waarbij de aanliggende gevelwanden representatief zouden worden vormgegeven. De twee huizenrijen Oosteinde en Westeinde zijn de fysieke en optische begrenzingen van de ruimte waar het paleis als landmark fungeert. In de eerste fase (jaren 1860) heeft normalisatie plaatsgevonden, maar zijn de molens nog niet gesloopt. Westeinde en Oosteinde zijn gevelwanden, schermen (paleisfaçades) die de kleine bedrijventerreinen aan het oog onttrekken maar nog geen bouwblokken. In het verlengde van het Oosteinde en Westeinde, waar het nieuwe plein aansluit op de oude stad, vindt de vorming van representatieve gevelwanden en aansluitend gesloten bouwblokken nog iets later plaats, maar het principe is hetzelfde. De meest noordelijke wand van het plein wordt gevormd door de grachtenpanden aan de gedempte Achtergracht. De pleinwanden van het huidige Frederiksplein zijn dus samengesteld uit vier nieuwe bouwblokken uit het Plan Sarphati en twee bestaande bouwblokken uit de zeventiende-eeuwse grachtengordel, gescheiden door de Utrechtsestraat. In het zuiden, aan de Singelgracht, is het plein aanvankelijk open. De galerij van Van Gendt (jaren 1880) zou de stedenbouwkundige setting aan de zuidkant van het paleis danig veranderen, maar aan de noordkant is de stedenbouwkundige ruimte in grote trekken onveranderd gebleven.

Voltooiing Plan Sarphati

In de jaren 1870 en 1880 raken de vier bouwblokken van Plan Sarphati volledig bebouwd, waarbij de hiërarchische systematiek van het Amsterdamse bouwblok nauwkeurig wordt voortgezet. Deze systematische verkaveling en indeling van het bouwblok is helder afleesbaar in de zeventiende-eeuwse bouwblokken van de noordelijke pleinwand. Ten eerste zijn daar de brede, diepe kavels voor de voorname huizen aan de voormalige grachtkant en de smalle, ondiepe kavels voor koetshuizen en arbeiderswoningen aan de onaanzienlijke achterstraat. De radiale Utrechtsestraat is bestemd voor winkels. Op dezelfde wijze zijn in Plan Sarphati de brede, diepe kavels met de voorname herenhuizen op het plantsoen van het Frederiksplein georiënteerd en de ondiepe, smalle kavels met arbeiderswoningen en koetshuizen aan de achterstraat. In een aantal gevallen is het kavel doorlopend van rooilijn tot rooilijn en is het koetshuis direct verbonden met het herenhuis aan het plein, een verband dat ook in de grachtengordel een bekend fenomeen is. Binnen één kavel is dan sprake van een hoofdhuis met bijgebouw(en).

Conclusie

De percelen Huidekoperstraat 13-15 en Huidekoperstraat 17 maken deel uit van het stedenbouwkundig plan van de Joodse arts en filantroop dr. Samuel Sarphati. De erfenis van Sarphati – opmerkelijk genoeg in de inventarisatie van het Amsterdams Joodse erfgoed niet opgenomen – is maatschappelijk en stedenbouwkundig van groot belang voor de stad.

Stedenbouwkundig, typologisch en cultuurhistorisch vertegenwoordigt de geheel gave achterstraatbebouwing van de Huidekoperstraat aanzienlijke waarden. De afleesbaarheid en de authenticiteit van de stad, gelegen in de continuïteit van vormgeving en verkaveling is ook in de bouwblokken aan het Frederiksplein van wezenlijk belang. Genoemde structurele waarden dienen dan ook gehandhaafd te worden en zijn uitgangspunt voor ontwikkeling binnen het bouwblok. Dat betekent een hiërarchisch onderscheid binnen de verkaveling, waarbij de achterstraat ondergeschikt is aan het plein en de architectuur typologisch herkenbaar eveneens van een andere status is dan de architectuur aan het plein. Hierbij is de referentie niet de vervangende nieuwbouw, zoals die op een aantal percelen heeft plaatsgevonden, maar de oorspronkelijke, nog aanwezige pleinwandbebouwing.

3.2 Beschrijving Van De Bestaande Situatie

3.2.1 Bouwblok

Structuur

Het bouwblok is verkaveld vanuit de elf brede percelen aan het plein. De representatieve bebouwing op de hoekpercelen strekt zich uit tot de achtergrens van het diepe kavel. De drie percelen aan de Falckstraat (voorheen de gracht) zijn ook voornaam. Ook hier is de bebouwing van het hoekperceel tot ver naar achter doorgetrokken. De zijgevel aan de achterstraat (Huidekoperstraat) is laag en nauwelijks architectonisch verbijzonderd. Aan de Weteringschans zijn ook drie percelen. Deze zijn echter bepaald géén grachtenpanden: ondiep en zonder achtertuin. Deze arbeiderswoningen volgen in de hiërarchie noodzakelijkerwijs de status van de Huidekoperstraat, omdat ze grenzen aan de tuin en het voormalige koetshuis van het zeer voorname Frederiksplein 52. De relatie tussen het voormalige koetshuis en Frederiksplein 52 is op stedenbouwkundig niveau nog intact, ondanks de vervangende, maar goed ingepaste nieuwbouw aan de pleinkant. Ook Huidekoperstraat 13-15 is duidelijk achtererf bebouwing van de gesloopte chique woonhuizen aan het plein. De overige huizen aan de achterstraat zijn gestapelde arbeiderswoningen, van gevarieerder typologie, maar uit de periode van de bouwtijd. De structuur is nog steeds afleesbaar. Van de nog bestaande herenhuizen aan het Frederiksplein en aan de Falckstraat is de bijzonderde kwaliteit herkend. Dit heeft geresulteerd in de plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst van deze panden.

Bouwhoogtes

De stedenbouwkundige hiërarchie is in het hele Plan Sarphati nog volledig intact. De bouw- en goothoogte van de bebouwing aan het Frederiksplein is – hoewel het aantal bouwlagen bij bijna alle panden gelijk is met de bebouwing aan de Huidekoperstraat – duidelijk hoger dan aan de ondergeschikte achterkant: de Huidekoperstraat. De bouwhoogte aan het Frederiksplein varieert tussen 17 en 19 meter. De bebouwing aan de Huidekoperstraat is gemiddeld – met uitzondering van de nummers 13 t/m 17, die een hele verdieping lager zijn – 15 meter hoog.

Architectuur

De bebouwing uit de periode van de eerste aanleg is alleen nog gedeeltelijk aanwezig. Binnen het desbetreffende bouwblok is met name de zijde van het Frederiksplein aangetast. Het pand nummer 52 sluit niet alleen in zijn maat maar ook in zijn architectuur goed aan bij de gevelwand. Het naastgelegen kantoorpand nummer 42 doet dit niet. Niet alleen de schaal maar ook gevelopbouw en materialisering vormen een verstoring van de gevelwand. De begane grond van de hoekbebouwing met de Weteringschans is door het plaatsen van grote etalages 'opengegooid'. Verder is de architectuur van dit bouwblok betrekkelijk ongeschonden: ruim driekwart is gaaf bewaard gebleven. Uit de weinige oude foto's blijkt dat de noordelijke blokken – mogelijk per perceel ontwikkeld – niet de vorm van een paleisfaçade hadden. Door de individuele vormgeving, maar ook door de gekozen vormentaal, sluit ook de architectuur aan op de systematiek van de grachtengordel.

Behalve Frederiksplein 42 hebben alle panden een duidelijke 3-deling. Op 3 panden na hebben alle gebouwen een gemetsde voorgevel.

3.2.2 Huidekoperstraat 13-17

De panden Huidekoperstraat 13-15 en 17 waren oorspronkelijk de koetshuizen van de voormalige herenhuizen aan het Frederiksplein. Hoewel de oorspronkelijke herenhuizen niet meer bestaan, is de relatie tussen Huidekoperstraat 17 met Frederiksplein 52 in parcellering nog aanwezig. Ook de vervanging van Frederiksplein 48-50 heeft de parcellering Huidekoperstraat 13-15 ongemoeid gelaten. Het pand Huidekoperstraat 17 heeft een breedte van 10 meter, het dubbelpand Huidekoperstraat 13-15 een breedte van 15 meter. Aan de Huidekoperstraat is de bouwhoogte en uitstraling nog steeds ondergeschikt aan het Frederiksplein. De beide voormalige koetshuizen zijn twee bouwlagen hoog en schuin afgedekt. Het dubbelpand 13-15 heeft een donkerrode bakstenen gevel en is beëindigd met een dubbele dwarskap. De gevel van nummer 17 is voorzien van gebroken wit pleisterwerk en heeft een langskap met een dakkapel. Ondanks de twee dwarskappen is nummer 13-15 een duidelijke architectonische eenheid en te onderscheiden van het pand nummer 17.

In het pand 13-15 is een onderdoorgang naar het binnenterrein van het bouwblok. Meer dan de helft van het binnenterrein (het gedeelte achter Huidekoperstraat 5 en 17 en Frederiksplein 42 en 52) wordt gebruikt als parkeerplaats voor het kantoorgebouw Frederiksplein 42. De oorspronkelijke parcellering en daarmee de relatie tussen beide kanten is hier niet meer af te lezen. Ook de beukmaat van het dubbelpand Huidekoperstraat 13-15 correspondeert niet meer met de bebouwing aan het Frederiksplein. Het huidige gebouw Frederiksplein 42 omvat de breedte van maar liefst zeven percelen: Huidekoperstraat 5-15.

Het linker buurpand – Huidekoperstraat 11 – maakt deel uit van een ensemble van 19de-eeuwse in donker baksteen uitgevoerde portiekwoningen. Het pand rechts naast Huiderkoperstraat 17, Weteringschans 269 vormt de 19de - eeuwse hoekbebouwing van de Huidekoperstraat-Weteringschans. De hoofdoriëntatie van dit pand is naar laatstgenoemde straat.

De staat van onderhoud van de panden Huidekoperstraat 13-17 is matig. Momenteel worden de panden anti-kraak bewoond. Op het binnenterrein tussen Huidekoperstraat 17 en Frederiksplein 52 bevindt zich over de hele diepte een éénlaags bebouwing. Deze wordt net als het binnenterrein daarnaast gebruikt als parkeervoorziening voor het op Frederiksplein 42 gevestigde kantoor.

3.3 Ruimtelijke Uitgangspunten

3.3.1 Sloop- nieuwbouw orde 3

Sinds het voorjaar 2009 is overleg gaande tussen het stadsdeel en de initiatiefnemer over het bouwinitiatief. Dit heeft geresulteerd in een bouwaanvraag die is ingediend op 4 december 2009. De huidige panden Huidekoperstraat 13-17 zijn op de waarderingskaart gewaardeerd als 'orde 3'.

Volgens het bestemmingsplan 'Vijzelstraat – Amstel' is de 'orde 3' definitie als volgt: 'Bouwwerken van voor 1940 van wisselende architectonische kwaliteit, die voor wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Vervanging is in beginsel mogelijk.'

Uit cultuurhistorisch onderzoek van het stadsdeel kwam naar voren dat de panden Huidekoperstraat 13-17 maar van beperkte waarde zijn en dat zij gesloopt mogen worden.

Sinds 28 januari 2010 is het beleid met betrekking tot 'orde 3' panden gewijzigd. Deze aanpassing is opgenomen in 'De Schoonheid van Amsterdam Digitaal, welstandsnota voor stadsdeel Centrum', vastgesteld door de stadsdeelraad op 28 januari 2010. De definitie van 'orde 3' panden luidt voortaan: 'Bouwwerken met waardering orde 3 zijn bouwwerken van vóór 1940, die wat schaal en detaillering betreft, passen in de gevelwand, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Binnen de orde 3 panden is sprake van grote kwaliteitsverschillen. Op basis van een kwaliteitstoets wordt bepaald of sprake is van panden met cultuurhistorische, bouwhistorische, architectuurhistorische en/of stedenbouwkundige waarden. Wanneer dat het geval is, is behoud uitgangspunt. Het kwaliteitsniveau van deze genoemde waarden is bepalend of sprake kan zijn van sloop/nieuwbouw. Bij verbouwing is behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen uitgangspunt. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het gebouw niet verstoren.'

De planvorming, in samenspraak met het stadsdeel, vond plaats in een periode dat een beleidswijziging nog niet te voorzien was. In die tijd is ook het cultuurhistorisch onderzoek verricht. Onderzoeken naar de bouwhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden, die op basis van het nieuwe beleid zouden moeten worden uitgevoerd, zijn voor dit plan achterwege gelaten. Gezien de periode van planvorming, zou het onredelijk zijn om voor dit initiatief deze onderzoeken te verlangen en de initiatiefnemer in dit stadium mogelijk te moeten confronteren met nieuwe beletselen om zijn plan uit te voeren.

Omdat dit bestemmingsplan dient om de sloop/nieuwbouwplannen tot uitvoer te brengen, krijgen de percelen in dit bestemmingsplan geen waardering.

3.3.2 Stratenpatroon en stedenbouwkundige structuur

Voorgevelrooilijn

Vanwege het cultuurhistorische belang van het stratenpatroon en de stedenbouwkundige verkaveling zijn grootschalige ontwikkelingen in de binnenstad over het algemeen ongewenst. In het plangebied wordt de stedenbouwkundige verkaveling in het huidige patroon gehandhaafd. Nieuwbouw in het plangebied dient plaats te vinden binnen het bestaande verkavelingspatroon om de historische structuur te behouden. Bepalend voor het straatbeeld zijn de rechte voorgevelrooilijnen die ervoor zorgen dat individueel vormgegeven gebouwen toch één geheel vormen. Daarom is in de regels opgenomen dat de bebouwing in de (bestaande) voorgevelrooilijn dient te worden gerealiseerd.

Parcellering

De historische stedenbouwkundige verkaveling komt in de meeste delen van de binnenstad nog steeds overeen met de oorspronkelijke, kleinschalige parcellering. Dat betekent dat niet alleen de gevelbreedte van de panden nog oorspronkelijk is maar ook dat de panden niet onderling verbonden zijn. Het beschermen van beide karakteristieken heeft een hoge prioriteit in verband met de leesbaarheid en de beleefbaarheid van de historische stad. In het plangebied volgt de parcellering – ook al zijn de gebouwen niet meer oorspronkelijk – exact de oorspronkelijke verkaveling van het plan Sarphati. Door het handhaven van de pandbreedte blijft de structuur leesbaar.

3.3.3 Bouw- en goothoogten

In dit bestemmingsplan is gekozen voor een lagere bouw- en goothoogte dan aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Vijzelstraat – Amstel', waar de maximale bouw- (16 meter) en goothoogte (13,5 meter) gebaseerd is op de gemiddelde bouw- en goothoogte van de gevelwand en een categorie-indeling.

Aan de bouwhoogte kon echter met het oog op het beschermde stadsgezicht nadere eisen worden gesteld.

Een bouwhoogte van 16 meter zou ertoe leiden dat de panden Huidekoperstraat 13 t/m 17 de hoogste gebouwen van de gevelwand zouden worden, duidelijk hoger dan het hoekpand Weteringschans 269. In het bijzonder binnen de hiërarchische bouwblokstructuur van Plan Sarphati, waar een duidelijk hoogteverschil tussen de representatieve bebouwing aan het Frederiksplein en de ondergeschikte bebouwing aan de Huidekoperstraat bestaat, zou dat zeer atypisch en niet wenselijk zijn.

De maximale bouwhoogtes zijn 14 meter voor Huidekoperstraat 13-15 en 13,5 meter voor Huidekoperstraat 17. Door een lagere bouwhoogte van nummer 17 blijft het pand Weteringschans 269 beter herkenbaar als hoekaccent.

De maximale goothoogte van 11 meter is lager dan de goothoogte van de belendende bebouwing van nummer 5 t/m 11. Om de karakteristieke, verspringende gootlijn te beschermen is de voorwaarde opgenomen dat de goothoogte van het pand 13-15 en het pand 17 niet op dezelfde hoogte mogen liggen.

Verder is voor de goothoogte een ontheffingsmogelijkheid opgenomen met als voorwaarde dat de karakteristieke verspringende gootlijn niet in het geding komt. De goot van nummer 13-15 moet minimaal een halve meter lager liggen dan de goot van nummer 5 t/m 11.

3.3.4 Beëindiging van gebouwen

Kapvorm

Om gebouwen van een duidelijke beëindiging te voorzien worden over het algemeen de maximale goot- en bouwhoogten op de verbeelding aangegeven. In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen bovendien te eisen dat de panden Huidekoperstraat 13-15 en Huidekoperstraat 17 beëindigd moeten worden met een zelfstandige kap. In de huidige situatie dragen de zelfstandige kappen van beide panden duidelijk bij aan het individuele karakter van de panden en hiermee aan de verscheidenheid en variatie binnen de gevelwand. Dit karakter van het straatbeeld dient beschermd te worden.

Hellingshoek

Boven de maximale goothoogte dient aan de straatzijde binnen een hellingshoek van maximaal 60 graden te worden gebouwd.

Dakkapellen

De oostelijke gevelwand van de Huidekoperstraat is in zijn opbouw tamelijk gevarieerd. Niet alleen hebben de percelen een wisselende breedtemaat en wordt de gevelwand gekenmerkt door een verspringende gootlijn, maar ook is een duidelijke variatie in de beëindiging van de gebouwen aanwezig. Huidekoperstraat 1 en 3, 13 en 15 zijn afgedekt met dwarskappen, nummer 17 heeft een schilddak in langsrichting en de langskap van de nummers 5 t/m 11 is voorzien van dakkapellen, waarvan de voorkant zich bijna in de voorgevelrooilijn bevindt.

Om bij een nieuwe ontwikkeling aansluiting op deze karakteristiek mogelijk te maken staat het bestemmingsplan dakkapellen onder de volgende voorwaarden toe. Dakkapellen mogen alleen aan de straatzijde gerealiseerd worden. Voor Huidekoperstraat 13-15 bedraagt de maximaal toegestane breedte voor één dakkapel maximaal 30% van de gevellengte. Voor twee dakkapellen geldt 60% van de gevellengte, mits de dakkapellen even groot, door een minimaal even breed dakvlak van elkaar gescheiden en symmetrisch in het gevelvlak gepositioneerd zijn. Hierdoor wordt een betere aansluiting bereikt op de typologie van het huidige met een dwarskap beëindigde dubbelpand. Na realisering van een dakkapel dient er tenminste een meter dakvlak tot aan de noklijn te resteren.

Dakopbouwen

De vaak noodzakelijke dakopbouwen ten behoeve van, onder andere, liften, schoorstenen, centrale verwarmingsinstallaties en dergelijke kunnen het silhouet van het stadsgezicht verstoren. In het bestemmingsplan zijn nieuwe dakopbouwen en dergelijke dan ook slechts na een ontheffing mogelijk. Met plaatsing van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie moet in het beschermde stadsgezicht zorgvuldig worden omgegaan om aantasting van het stadsgezicht te voorkomen. Plaatsing is alleen mogelijk via een ontheffing.

3.3.5 Bouwdiepte

Op de verbeelding is de bebouwingsgrens aan de zijde van de binnenterreinen – de achtergevelrooilijn – bepaald op de bestemmingsgrens 'Gemengd' – 'Tuinen en erven' van het bestemmingsplan 'Vijzelstraat – Amstel'. Deze achtergevelrooilijn is gebaseerd op de gemiddelde bouwdiepte van de bestaande hoofdbebouwing. Het uitgangspunt is het handhaven van de openheid binnen het bouwblok zodat een "stille" zijde wordt behouden en het open karakter van het binnenterrein wordt beschermd.

3.3.6 Binnenterrein en tuin

Een klein gedeelte van het plangebied is bestemd voor 'Tuin'. Dit maakt deel uit van een veel groter parkeerterrein. Voor het parkeerterrein, behorend bij het kantoorpand Frederiksplein 42, is een garagevergunning afgegeven. Achter de hoofdbebouwing van het pand Huidekoperstraat 17 bevindt zich een éénlaagse bebouwing die ook als parkeervoorziening gebruikt wordt. Een klein gedeelte hiervan bevindt zich binnen het plangebied. Het is bestemd als 'Gemengd'.

Omdat voor het gebruik van het binnenterrein een garagevergunning is afgegeven hebben de gronden die bestemd zijn voor 'Tuin' de aanduiding 'Specifieke vorm van tuin - parkeren' toegestaan. Bebouwing is niet toegestaan om de bestaande openheid van het binnenterrein te waarborgen.

3.3.7 Minimale bouwhoogten

Gebouwen aan de straatzijde dienen een minimale bouwhoogte van 9 meter te hebben.

Ontheffing van deze bepaling kan worden verleend indien hierdoor een, met het oog op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, betere aansluiting op de belendingen wordt bereikt.

3.3.8 Gevelopbouw

Driedeling

In het gebouw/gevelvlak dient een driedeling te worden aangebracht, te weten begane grond (plint), gevelvlak en beëindiging.

Ontsluiting

Kenmerkend voor de Amsterdamse binnenstad is de individuele, pandsgewijze ontsluiting van gebouwen. Vanaf de 19e eeuw zijn de bovengelegen bouwlagen afzonderijk ontsloten. Het gevolg is een gevarieerd en levendig straatbeeld. Deze ontsluitigstypologie is kenmerkend voor de Huidekoperstraat en is beschermenswaard.

Om deze reden gelden voor de ontsluiting de volgende regels: de voordeuren dienen aan de straatkant gesitueerd te zijn. Ontsluiting via de onderdoorgang is niet toegestaan. De begane grond heeft een zelfstandige ontsluiting en voordeur. De bovengelegen bouwlagen hebben een aparte ontsluiting met voordeur.

Onderdoorgang

Om de toegang tot het parkeerterrein op het binnenterrein te beschermen is de onderdoorgang voorzien van de aanduiding 'onderdoorgang'.

Om de karakteristiek van het straatbeeld te bewaren dient de doorgang naar het binnenterrein afsluitbaar te zijn en mag deze in het gevelvlak niet breder zijn dan 3,5 meter.

Plinthoogte/functie

Bij veel oude bebouwing is de plinthoogte hoger dan in de naoorlogse bebouwing gebruikelijk is. Om aan te sluiten bij deze belangrijke ruimtelijke en stedenbouwkundige karakteristiek dient, in geval van nieuwbouw, de begane grondlaag een minimale hoogte van 3,50 meter te krijgen. Hiermee wordt bovendien uitwisselbaarheid van functies makkelijker gemaakt door de flexibiliteit van de ruimtes. Het karakter van straten wordt in grote mate bepaald door de functies in de plint. De verblijfsfunctie van de straat krijgt meerwaarde als de voorgevels van gebouwen op de begane grond in zekere mate toegankelijk en transparant zijn. Gesloten gevels op de begane grond zijn daarom niet gewenst. Bergingen worden daarom in principe niet aan de straatzijde toegestaan, met uitzondering van het souterrain. Ontheffing van de eis dat de beganegrondlaag maximaal 3,50 meter dient te bedragen kan worden verleend, indien hierdoor met het oog op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, een betere aansluiting op de belendingen wordt bereikt.

3.3.9 Gevelvlak

In veel straten en grachten in de binnenstad kenmerken de gevelwanden met historische bebouwing zich door het nagenoeg ontbreken van reliëf, zoals erkers en balkons. Balkons en erkers komen doorgaans alleen voor in de meer voorname bebouwing van de 19de - en 20ste- eeuw, in oudere bebouwing slechts incidenteel.

Net zoals in het beleid voor de rest van de binnenstad, geldt voor nieuwe situaties in dit bestemmingsplangebied dat aan de straat de gevels vlak dienen te zijn. Balkons aan de voorzijde zijn daarom niet toegestaan. Alleen aan de achtergevel zijn balkons via een ontheffing toegestaan tot maximaal 2 meter diep (overschrijding bestemmingsgrens). Bij de afweging of ontheffing wordt verleend, wordt de relatie tot de belendende panden betrokken.

3.3.10 Gevelverkoop en open-puiverkoop

Onder gevelverkoop wordt verstaan het vanuit de gevel van een gebouw, gelegen aan de openbare weg, goederen of eetwaren verkopen. Open-puiverkoop betreft het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel, op straatniveau geheel of grotendeels ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingsuren kan worden geopend. Deze verkoopvormen brengen negatieve effecten teweeg (hinder voor het overig gebruik van de openbare ruimte, vervuiling op straat, aantasting van de openbare orde en aantasting van het uiterlijk aanzien van het stadsbeeld). Gevelverkoop en open-puiverkoop zijn dan ook niet toegestaan.

3.3.11 Gebouwde terrassen

In het plangebied zijn geen gebouwde terrassen aanwezig. Sinds 1992 is het gemeentelijk beleid om geen nieuwe gebouwde terrassen toe te staan, onder andere om privatisering van de openbare ruimte tegen te gaan.

3.3.12 Dakterrassen

De binnenstad wordt gekenmerkt door een duidelijke scheiding tussen het openbaar gebruik van de openbare ruimte en het privé-gebruik, dat zich achter de voorgevel en eventueel op het binnenterrein afspeelt. Om deze karakteristiek te behouden zijn dakterrassen niet toegestaan. Zij vormen vaak een uitbreiding van de privésfeer ten koste van rust en privacy van anderen.

In het plangebied kan een ontheffing voor een dakterras worden verleend indien het niet zichtbaar is vanuit de openbare ruimte, het dakterras het straatbeeld en de dakvorm niet aantast.

3.3.13 Verkeer en parkeren

Verlichting van de parkeerdruk wordt niet gezocht in uitbreiding van parkeerplaatsen. Het gemeentelijk beleid is gericht op het verminderen van het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte, het verminderen van het autogebruik en het verbeteren van het openbaar vervoer. Om gevels met een gesloten karakter te voorkomen zijn inpandige parkeergarages op de begane grond niet toegestaan en geldt voor ondergrondse parkeergarages dat ze niet zonder meer zijn toegestaan.

4 Functionele Beschrijving En Uitgangspunten

4.1 Kantoren

4.1.1 Ontwikkeling

Een kantoor is een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor vergader- en congresruimte. In de binnenstad zijn de afgelopen jaren kantoorpanden en andere niet-woonpanden vaak omgezet in woonappartementen. De gunstige prijsontwikkeling van (dure) appartementen in verhouding tot die van kantoren is hier debet aan. Het blijkt in veel gevallen winstgevend te zijn om kantoren en andere niet-woonfuncties om te zetten in appartementen, omdat de afzetrisico's voor appartementen lager worden geschat dan die voor kantoren. Dit wil echter niet zeggen dat de verhuur als kantoorpand (al dan niet na renovatie) niet rendabel is. Bij het omzetten van niet-woonfuncties in woonappartementen is doorgaans sprake van splitsing en verkoop aan meerdere, verschillende eigenaren. Bij grote panden gaat het dan om een groot aantal nieuwe eigenaren in het gehele pand. Vestiging op termijn van een groter kantoor of een andere, meer grootschalige werkfunctie wordt hiermee vrijwel onmogelijk gemaakt. Bij omzetting van een kantoor in een andere niet-woonfunctie (bijvoorbeeld een culturele voorziening, onderwijs of -mits passend in het hotelbeleid- een hotel) blijft splitsing van het eigendom achterwege. Een eventuele toekomstige omzetting in een andere grote werkfunctie blijft daarmee wel mogelijk.

4.1.2 Uitgangspunten

Het beleid is gericht op handhaving van de functiemenging en versterking van de centrumpositie van de binnenstad als het belangrijkste werkgebied in Amsterdam. Bij de afweging tussen woon- en werkfuncties in het geval van nieuwbouw en herbestemming wordt een sterker accent gelegd op het behoud en de bevordering van de werkfunctie en het economisch functioneren van de binnenstad.

Het pand Huidekoperstraat 13-17 is kleiner dan 1.000 m². Het beleidsuitgangspunt om kantoorfuncties, maar ook andere niet-woonfuncties, met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.000 m2 te beschermen tegen omzetting naar wonen is in dit geval niet van toepassing.

Overigens moet bij een nieuwe invulling van grote leegstaande of leegkomende kantoor- en niet-woonpanden niet alleen worden gedacht aan grootschalige werkfuncties. Een nieuwe invulling in de vorm van een kantoor- en/of bedrijfsverzamelgebouw behoort eveneens tot de mogelijkheden. Een dergelijke invulling past bovendien bij de algemene ontwikkelingen van schaalverkleining in kantoren en bedrijven.

Om in het plangebied de functiemenging en de werkgelegenheid te behouden is vestiging van kantoren in bebouwing met de bestemming 'Gemengd' op alle bouwlagen toegestaan.

4.2 Wonen

4.2.1 Ontwikkeling

In de omgeving van het plangebied is een mix van woon- en werkfuncties aanwezig. In de Huidekoperstraat wordt overwegend gewoond, aan de zijde van het Frederiksplein bevinden zich met name kantoorpanden.

4.2.2 Uitgangspunten

Binnen de bestemming 'Gemengd' is wonen toegestaan op alle bouwlagen. Ten aanzien van het omzetten van wonen naar niet-wonen geldt dat de woningvoorraad in de binnenstad wordt beschermd door de Huisvestingswet, de Partiële Regionale Huisvestingsverordening. Alle woonruimte is beschermd, ongeacht de huur- of koopprijs. Om het algemeen belang van behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad te kunnen afwegen tegen de veelal individuele belangen bij onttrekking van woonruimte aan de woningvoorraad, zijn beleidsregels vastgesteld. Hierin is een onderscheid gemaakt tussen woonruimte onder en boven de individuele huursubsidiegrens en koopprijsgrens. Het beleid over het onttrekken van woningen onder deze grenzen is streng vanwege het belang dat is gediend met het behoud van goedkope woningen in de binnenstad. In de nota Hotelbeleid is als één van de criteria opgenomen dat bij de omzetting van de woonfunctie naar een hotelfunctie het aantal kamers in een redelijke verhouding dient te staan tot het aantal woningen dat verdwijnt.

4.3 Openbare En Bijzondere Voorzieningen

4.3.1 Algemeen

De term voorzieningen omvat een grote groep van diverse soorten functies, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar openbare voorzieningen en bijzondere voorzieningen. Een deel van de openbare en bijzondere voorzieningen behoort tot de maatschappelijke voorzieningen.

Openbare voorzieningen bieden diensten en/of goederen aan die een 'basisbehoefte' vormen en moeten daarom voor een ieder toegankelijk zijn. In de regel worden dit soort voorzieningen aangeboden of door de overheid zelf, of door niet-commerciële instellingen (non-profit). Zij kunnen zowel kleinschalig (buurt-, wijk- of stadsdeelniveau) als grootschalig (stadsdeeloverschrijdend, stedelijk en regionaal niveau) zijn. Voorbeelden van kleinschalige openbare voorzieningen zijn buurt- en wijkcentra, basis- en voortgezet onderwijs, centrum voor gezondheidszorg, huisarts, kinderopvang, opvang van bepaalde doelgroepen en gemeentelijke instellingen en diensten zoals een wijkvoorziening van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Voorbeelden van grootschalige openbare voorzieningen zijn middelbaar en hoger onderwijs, centraal-stedelijk bestuur en gemeentelijke diensten zoals een hoofdbureau van politie, een ziekenhuis of openbare nutsbedrijven.

Bijzondere voorzieningen hebben veelal een culturele doelstelling, zowel in de betekenis van het informeren, verspreiden, tentoonstellen en/of opvoeren van kunst, ontspanning en vermaak, als in de zin van het uiting geven aan waarden en normen (voorzieningen met een ideële, religieuze en/of levensbeschouwelijke doelstelling). Ook de bijzondere voorzieningen kunnen zowel kleinschalig als grootschalig zijn. Voorbeelden van kleinschalige bijzondere voorzieningen zijn een buurttheater of een kerkgenootschap. Voorbeelden van grootschalige bijzondere voorzieningen zijn theaters, musea, recreatieve voorzieningen, bioscopen, tentoonstellingsruimten, sporthallen. De aangeboden diensten en goederen behoren in het algemeen niet tot de basisbehoeften. Voor deze voorzieningen geldt bovendien dat zij niet alleen worden aangeboden door de overheid of door niet-commerciële instellingen, maar ook door commerciële ondernemingen.

Bij maatschappelijke voorzieningen gaat het om voorzieningen die voor de samenleving onmisbaar zijn of die daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Dit maatschappelijk belang komt vaak tot uiting in de exploitatievorm (en vaak ook in de vorm van specifiek geformuleerd beleid). Bij de maatschappelijke voorzieningen gaat het dus in het algemeen om voorzieningen die worden aangeboden:

  • door de overheid zelf en/of
  • door niet-commerciële, door de overheid of uit algemene middelen gesubsidieerde instellingen.

Voorbeelden van maatschappelijke voorzieningen zijn openbare voorzieningen als onderwijs, gezondheidszorg en kinderopvang, en bijzondere voorzieningen als bibliotheken, gesubsidieerde musea, lokale media of media met een bijzondere doelgroep, zwembaden en sporthallen.

Zowel een openbare als een bijzondere voorziening kan tot de bestemming 'Maatschappelijk' behoren. In dit bestemmingsplan hebben twee onderwijspanden de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. Openbare en bijzondere voorzieningen mogen zich ook vestigen binnen de bestemming 'Gemengd'. Commerciële of niet gesubsidieerde voorzieningen passen niet binnen de bestemming 'Maatschappelijk'.

Aangezien veranderende marktverhoudingen en maatschappelijke ontwikkelingen voortdurend voor verschuivingen zorgen, is het niet mogelijk en niet wenselijk om voorzieningen permanent aan één bestemming toe te delen. Een dergelijke ontwikkeling is de privatisering van de openbare nutsvoorzieningen tot 'particuliere nutsvoorzieningen'. Zo werd gas en elektriciteit in het verleden aangeboden door het Gemeentelijk Energie Bedrijf (GEB), een openbare voorziening. Nu wordt dat gedaan door een commerciële onderneming (NUON). Een voorziening kan op een bepaald moment dus passen binnen de bestemming 'Maatschappelijk', en op een ander moment alleen passen binnen de bestemming 'Gemengd'. Openbare en bijzondere voorzieningen die niet vallen onder de maatschappelijke voorzieningen, mogen zich pas in deze panden vestigen nadat de bestemming 'Maatschappelijk' is gewijzigd in de bestemming 'Gemengd'. Overigens maken 'consumentverzorgende diensten' geen deel uit van de openbare en bijzondere voorzieningen. Bij consumentverzorgende dienstverlening worden geen goederen verkocht, maar wordt in de vorm van tijd (uren) een dienst aangekocht of ingehuurd bij een zelfstandige ondernemer. Deze diensten hebben in de regel dezelfde ruimtelijke uitstraling als winkels.

4.3.2 Uitgangspunten

Openbare- en bijzondere voorzieningen, inclusief maatschappelijke voorzieningen, zijn in het plangebied binnen de bestemming 'Gemengd' op alle bouwlagen toegestaan.

Voorzieningen voor kinderopvang (crèches, naschoolse opvang en dergelijke) zijn in beginsel ook binnen de bestemming 'Gemengd' toegestaan. Voorzieningen voor kinderopvang zijn niet toegestaan in bebouwing die direct grenst aan wegen die behoren tot het hoofdnet auto. De buitenring van de Singelgracht (Stadhouderskade) behoort tot het hoofdnet auto. Omdat de bebouwing in het plangebied niet in de eerste lijn aan deze weg ligt geldt deze beperking echter niet. In de Wet Kinderopvang (vastgesteld 1-1-2005) zijn normen vastgelegd van het aantal vierkante meters binnenruimte en buitenruimte per kindplaats. Zonder een direct op de hoofdbebouwing aansluitende buitenruimte mag een kinderdagverblijf niet worden geëxploiteerd. Voor de gronden met de bestemming 'Tuin' geldt dat het gebruik als buitenruimte ten behoeve van een school of kinderdagverblijf op grond van dit bestemmingsplan niet is toegestaan.

Binnen de bestemmingen 'Gemengd' geldt voor openbare en bijzondere voorzieningen een maximum bruto vloeroppervlak van 500 m2. Openbare en bijzondere voorzieningen groter dan 500 m2 binnen de bestemmingen 'Gemengd' zijn alleen toegestaan via een ontheffing. Deze ontheffing wordt alleen verleend wanneer het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aantast.

4.4 Galeries

4.4.1 Ontwikkeling

Het culturele klimaat van Amsterdam is een van de belangrijkste toeristische trekkers van de stad.

4.4.2 Uitgangspunten

Om de aantrekkingskracht van Amsterdam voor toeristen te behouden en te vergroten dient cultuur te worden versterkt. Galeries zijn onderdeel van dit culturele klimaat. Galeries zijn in het algemeen kleinschalig, hebben nauwelijks verkeersaantrekkende werking, zeer beperkte reclame-uitingen en over het algemeen een positieve uitstraling. Galeries zijn daarom in het plangebied toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd'.

4.5 Detailhandel En Consumentverzorgende Dienstverlening

4.5.1 Ontwikkeling

In het plangebied is geen detailhandel en geen consumentverzorgende dienstverlening aanwezig. Bij consumentverzorgende dienstverlening worden geen goederen verkocht, maar wordt in de vorm van tijd (uren) een dienst aangekocht of ingehuurd bij een zelfstandige ondernemer. Deze diensten hebben in de regel dezelfde ruimtelijke uitstraling als detailhandel, ze zijn vaak gevestigd in dezelfde straten en de diensten worden, net als bij detailhandel, vaak aangeboden via een balie. Deze dienstverlening valt daarom in dezelfde categorie als detailhandel. Voorbeelden van consumentverzorgende diensten zijn: reisbureaus, sauna's, kappers, internetgelegenheden, kopieerwinkels, gereedschapverhuur, sportscholen en dansscholen.

4.5.2 Uitgangspunten

Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn binnen de bestemming 'Gemengd' toegestaan op de begane grond en in de kelder/het souterrain, mits passend binnen het maximale toegestane bruto vloeroppervlak, zoals hieronder genoemd.

Het behoud van de huidige kleinschaligheid in de plint is gewenst. Daarom geldt voor detailhandel en consumentverzorgende diensten een maximum maat van 150 m2, met een ontheffing tot maximaal 300 m2. Deze ontheffing wordt alleen verleend als (uitbreiding van) een vestiging het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate aantast.

Voor detailhandel en consumentverzorgende diensten geldt dat het construeren of veranderen van de voorgevel ten behoeve van open gevelverkoop niet is toegestaan, omdat daarmee de kans op verstoring van de gevelwand wordt vergroot. Bovendien veroorzaakt open gevelverkoop een minder gewenst gebruik van de openbare ruimte. Open puien zijn evenmin toegestaan.

Een aparte detailhandelsfunctie is de smartshop. Hier worden zogenaamde psychotrope stoffen verkocht. Dit zijn stoffen die wijzigingen teweegbrengen in de zielstoestand en geestelijke gesteldheid. De ruimtelijke uitstraling van dit soort zaken verschilt van die van de reguliere winkels. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door de producten die worden verkocht en anderzijds door het publiek dat wordt aangetrokken. In een aantal delen van de binnenstad is de tendens gesignaleerd dat zich concentraties van smartshops ontwikkelden, zoals in het Burgwallengebied. Vestiging van dergelijke ondernemingen tast het vestigingsklimaat voor andere, hoogwaardiger functies aan en daarmee de leefbaarheid. De veiligheid en leefbaarheid worden voorts aangetast door het agressieve gedrag van een deel van het publiek, mede voortvloeiend uit een combinatie van drank en (smart)drugs, en het feit dat dealers de directe omgeving van drugstoeristen opzoeken. Smartshops komen in het plangebied niet voor. Vestiging van deze functie is uitdrukkelijk uitgesloten.

Mengformules

Van een mengformule is sprake wanneer in detailhandel of in consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling etenswaren en/of dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, in een zaak die geen horeca als hoofdbestemming heeft.

Mengformules kunnen een bijdrage leveren aan het vestigingsklimaat voor ondernemers. Het bieden van de mogelijkheid om in een bedrijf bijvoorbeeld een koffiecorner te beginnen, bevordert de slagings- en overlevingskansen van bijzondere en (zeer) specialistische winkels. Dit heeft tot direct gevolg dat daarmee de gevarieerdheid van het winkelaanbod in stand blijft en wordt bevorderd.

In de 'Beleidsregels voor mengformules stadsdeel Centrum 2006' staan de criteria voor mengformules omschreven. De beleidsregels voor mengformules maken uitsluitend aanvullende horeca in detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening mogelijk en gaan niet over foyers in voorzieningen zoals theaters of over ontbijtzalen in hotels. In het kader van de bestemmingsplannen wordt deze vorm van horeca 'additionele horeca' genoemd.

Van een mengformule is sprake indien wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden. Als aan één of meer van deze voorwaarden niet wordt voldaan, dan is geen sprake van een mengformule maar van zelfstandige horeca als hoofdactiviteit. De voorwaarden zijn:

  • De openingstijden van de mengformule dienen overeen te komen met de openingstijden van de hoofdactiviteit.
  • Het deel van het netto verkoop vloeroppervlak dat in gebruik is bij de mengformule mag ten hoogste 20% van dat netto verkoopvloeroppervlak zijn, met een absoluut maximum van 20 m2 netto vloeroppervlak. Dit absolute maximum brengt met zich mee dat in mengformules het schenken van alcohol is uitgesloten.
  • De mengformule mag niet worden geplaatst aan de gevel waar de ingang van de hoofdactiviteit zit.
  • De mengformule dient te passen binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom, ijssalon en dergelijke (in overeenstemming met horecacategorie 4 zoals opgenomen in dit bestemmingsplan, zie verder paragraaf 4.7 Horeca).
  • De mengformule mag geen eigen ingang aan de straat hebben en mag geen terras exploiteren.
  • Voor de mengformule mag geen reclame worden gemaakt (bijvoorbeeld via uithangborden, menukaarten voor het raam, 'sandwichborden' op straat, in de media en dergelijke).

Voor de afweging of een initiatief op een bepaalde locatie gewenst is, gelden de volgende criteria:

  • In het algemeen geldt dat bij een initiatief voor een mengformule moet worden gedacht aan winkels met een assortiment waarvoor de klant langere tijd in de winkel verblijft (bijvoorbeeld boeken, cd's) of winkels waarbij een mengformule in het verlengde ligt van de hoofdactiviteit (bijvoorbeeld een bakkerswinkel).
  • Tevens geldt dat het initiatief dient bij te dragen aan een verbetering van de kwaliteit, het karakter en de gevarieerdheid van het winkelaanbod in de straat en omgeving, géén afbreuk mag doen aan de functiemenging en het woon- en leefklimaat in de straat en omgeving.

Op basis van deze beleidsregels zijn mengformules in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt door middel van een ontheffing, waarbij getoetst wordt aan bovenstaande criteria.

4.6 Hotels (Horeca 5)

4.6.1 Ontwikkeling

Horeca 5 betreft de hotelfunctie. In het plangebied zijn op dit moment geen hotels gevestigd.

4.6.2 Uitgangspunten

Deze uitgangspunten zijn onder meer vastgelegd in het Hotelbeleid Amsterdam Centrum 2008-2011.

Voor de locatie van een hotel is het belangrijk dat deze goed bereikbaar én toeristisch aantrekkelijk is. Toeristisch aantrekkelijk houdt in dat vermaak (o.a. restaurants en cafés) binnen handbereik ligt. Andersom geldt ook dat bezoekers van hotels het economische draagvlak voor restaurants, cafés en winkels vergroten. Bij hotelontwikkeling moet rekening gehouden worden met het karakter van een buurt.

Vestiging van een nieuw hotel is mogelijk, door middel van een wijzigingsprocedure en uitsluitend als wordt voldaan aan de volgende criteria, zoals beschreven in het hotelbeleid:

  1. 1. Bevordering functiemenging (binnen een groot pand en/of in de buurt);
  2. 2. Kwaliteitsimpuls (voor het pand en/of voor de buurt);
  3. 3. Geen overmatige verkeersaantrekkende werking;
  4. 4. Herstel van parcellering en architectonische kwaliteit;
  5. 5. Ingeval sprake is van woningonttrekking moet het aantal woningen en het totale woonvloeroppervlak dat verloren gaat in redelijke verhouding staan tot het aantal te realiseren hotelkamers, respectievelijk het te realiseren vloeroppervlak.

Met betrekking tot parcellering en architectonische kwaliteit kunnen de volgende voorwaarden worden genoemd:

  • Verticale geleding: de gevelindeling van het pand mag geen afbreuk doen aan de architectonische kwaliteit van de omringende bebouwing (stadsgezicht);
  • Horizontale geleding: de bebouwing moet passen binnen de parcellering van de omringende bebouwing;
  • Herstel parcellering: hotelontwikkeling in een bestaande combinatie van panden is uitsluitend mogelijk indien die ontwikkeling leidt tot herstel van de oorspronkelijke historische parcellering en structuur. Interne functiemenging kan hier aan bijdragen (zie 1). Maatwerk bepaalt de hoeveelheid panden die tot hotel omgezet mogen worden;
  • Grootschalige hotelontwikkeling is mede ten gevolge van het voorgaande punt dan ook alleen gewenst in grote panden.

De 5e beleidsregel voor het hotelbeleid heeft de stadsdeelraad op 25 juni 2009 vastgesteld. Deze beleidsregel beoogt de woonfunctie in de Amsterdamse binnenstad, in relatie tot de hotelfunctie, te beschermen. Weliswaar worden woningen, vooral als zij behoren tot de sociale voorraad, al beschermd via de Partiële Regionale Huisvestingsverordening, maar ook in het kader van de ruimtelijke ordening is er aanleiding om grote terughoudendheid te betrachten ten aanzien van hotelplannen die ten koste gaan van woonruimte. Uitgangspunt is daarom dat als er al medewerking wordt verleend aan omzetting van woonruimte in hotelruimte - en dat is alleen het geval als aan de andere beleidsregels wordt voldaan en medewerking wordt verleend op grond van de Partiële Regionale Huisvestingsverordening -, dat alleen gebeurt als het aantal woningen en het totale woonoppervlak dat verloren gaat, in redelijke verhouding staan tot het aantal te realiseren hotelkamers, respectievelijk het te realiseren hoteloppervlak. Een voorwaarde is bovendien dat slechts enkele woningen per initatief verloren gaan. Om misbruik te voorkomen worden in het kader van deze beleidsregel voormalige woningen, die kort voor de indiening van het plan om een hotel te realiseren aan hun woonbestemming zijn onttrokken, gelijkgesteld met woningen.

Bed&Breakfast-accommodaties worden niet in het bestemmingsplan opgenomen, aangezien het hierbij gaat om aanbieden van overnachting voor ten hoogste vier personen in een zelfstandige woning die wordt bewoond door de hoofdbewoner. Als aan deze (en een aantal andere) aan Bed&Breakfast verbonden voorwaarden wordt voldaan, dan is sprake van bewoning. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, dan is sprake van een logeerverblijfsinrichting, dat wil zeggen hotel.

4.7 Horeca

Horeca is binnen het plangebied niet toegestaan. Het beleid van het stadsdeel is er op gericht om alleen bestaande horeca-vestigingen in bestemmingsplannen op te nemen. Het plangebied is gelegen in een straat die zich voornamelijk kenmerkt als woonstraat. In woonstraten is de vestiging van horeca niet gewenst. In dit bestemmingsplan is om die reden geen regeling voor horeca opgenomen.

4.8 Bedrijven

Het is algemeen beleid in de binnenstad om broedplaatsen en startersmilieus te stimuleren. De vestiging van bedrijven met een lage geluidsbelasting en ateliers in het plangebied draagt bij aan de (kleinschalige) functiemenging en is daarom mogelijk. In het plangebied mogen alleen nieuwe bedrijven en ateliers zich vestigen die vallen in de milieuhindercategoriën 1 of 2, die worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan.

Door middel van een ontheffing wordt de mogelijkheid geboden, dat eventueel ook bedrijven uit een hogere categorie toestemming krijgen zich te vestigen. Ook is een ontheffing mogelijk voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen. Voorwaarde voor het verlenen van ontheffing is dat het bedrijf in vergelijking met bedrijfssoorten die volgens de Staat van inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.

4.9 Inpandige Fietsenstallingen En Parkeervoorzieningen

4.9.1 Algemeen

Nieuw te realiseren bouwlocaties dienen te voldoen aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam. Om die reden dient voor het realiseren van nieuwe ondergrondse fietsenstallingen en nieuwe ondergrondse parkeervoorzieningen altijd te worden getoetst aan de gevolgen voor de grondwaterhuishouding, het waterkerend vermogen van waterkeringen en de grondwaternorm.

Het realiseren van ondergrondse fietsenstallingen en ondergrondse parkeervoorzieningen mag niet leiden tot een verslechtering van de huidige grondwatersituatie als het gaat om de stand en kwaliteit van het grondwater. Tevens mag het realiseren van ondergrondse fietsenstallingen en ondergrondse parkeervoorzieningen er niet toe leiden dat het waterkerend vermogen van de waterkering wordt verminderd of teniet wordt gedaan. Toetsing dient te worden uitgevoerd door Waternet.

4.9.2 Inpandige fietsenstallingen

Het dagelijks bestuur is bevoegd de bestemmingen 'Gemengd' te wijzigen om in de kelder/het souterrain en de eerste bouwlaag van gebouwen inpandige fietsenstallingen te realiseren, mits wordt voldaan aan een aantal toetsingscriteria. Het algemene toetsingscriterium is dat het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast. Om dichte plinten zoveel mogelijk tegen te gaan, mag de breedte van de toegang tot de fietsenstalling maximaal 3,50 meter zijn en mag de fietsenstalling in de begane grond niet in méér dan twee aaneengesloten panden worden gerealiseerd. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen inpandige fietsenstallingen, zolang het straatbeeld geen overwegend gesloten karakter verkrijgt. Daarnaast dient uit geohydrologisch onderzoek te blijken dat de ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de grondwatersituatie tot gevolg heeft en niet leidt tot een verslechtering van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam. Een en ander wordt ter goedkeuring aan Waternet voorgelegd.

4.9.3 Inpandige parkeervoorzieningen

Stadsdeel Centrum heeft in 2004 de Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009 vastgesteld, waarin het algemene verkeersbeleid is verwoord. De volgende onderwerpen komen onder meer in deze nota aan de orde: bereikbaarheid, mobiliteit, verkeersveiligheid, openbaar vervoer, autoverkeer, parkeren in de openbare ruimte en inpandig parkeren.

Het beleid op het gebied van inpandig parkeren is in de Garageverordening Amsterdam-Centrum 2005 vastgelegd. Beleidsdoelen zijn o.a. het bevorderen van de bereikbaarheid voor de woonfunctie en bedrijvigheid, het terugwinnen van openbare ruimte op parkeren, minder zoekverkeer, verkeersveiligheid en een betere milieukwaliteit. Voor het inpandig parkeren is in stadsdeel Centrum een garagevergunning vereist. In de Garageverordening is de parkeernorm vastgelegd die geldt voor a-locaties, te weten voor bedrijven één parkeerplaats per 250 m2 en 0,5 parkeerplaats per woning. In de Garageverordening is tevens bepaald dat onder bepaalde voorwaarden de norm ruimer kan worden toegepast, te weten voor bedrijven één parkeerplaats per 125 m² en één parkeerplaats per woning. Daarnaast zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe bewoners- en bedrijfsgarages.

In dit bestemmingsplan zijn alleen bestaande inpandige garages toegestaan. Nieuwe garages kunnen alleen na wijziging van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. In de regels zijn criteria opgenomen waaraan wordt getoetst bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Dit zijn criteria van stedenbouwkundige en verkeerstechnische aard. Tevens wordt getoetst of de garage voldoet aan het algemene parkeerbeleid, zoals dit is vastgelegd in de Nota Bereikbaarheid Binnenstad en in de Garageverordening 2005.

Het dagelijks bestuur is bevoegd de bestemmingen 'Gemengd' te wijzigen, teneinde in de kelder/het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren. Het algemene toetsingscriterium is dat het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast. Om dichte plinten zoveel mogelijk tegen te gaan mag de breedte van de toegang tot de parkeervoorziening ten hoogste 3,50 meter zijn.

5 Het Bestemmingsplan

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is de bestaande toestand, waaronder de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied, beschreven en geanalyseerd en is het gemeentelijk beleid dienaangaande verwoord. Vanzelfsprekend speelt hierbij de aanwijzing van de binnenstad van Amsterdam als beschermd stadsgezicht een belangrijke rol. Het plangebied maakt hiervan immers deel van uit. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de analoge en digitale verbeelding (verbeelding), die tezamen het bestemmingsplan vormen.

Een van de doelstellingen van de bestemmingsplannen voor stadsdeel Centrum is het opstellen van bestemmingsplannen zonder uitwerkingsplicht. Daarnaast is een uitgangspunt bij het opstellen van de regels om zo weinig mogelijk weg te bestemmen. Indien en voor zover functies en/of bebouwing als ongewenst zijn aangemerkt, zijn hiervoor speciale regels opgenomen. Het overgrote deel van de functies is ondergebracht in de bestemming 'Gemengd'. Hiermee wordt beoogd de dynamiek van de functies tot uitdrukking te brengen en die dynamiek te waarborgen. In paragraaf 5.4 worden de bestemmingen toegelicht.

5.2 Bevoegdheden Tot Wijziging En Bij Omgevingsvergunning Afwijken

Met het bestemmingsplan wordt beoogd een nieuwe ontwikkeling in de zin van woningbouw in het plangebied te regelen en het gemeentelijk beleid te vertalen. Dit heeft geleid tot een een aantal gebruiksregels en bebouwingsregels. Middelen om een bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn de wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheden om bij omgevingsvergunning af te wijken. Deze laatste vervangt op 1 oktober 2010, bij invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de binnenplanse ontheffingsbevoegdheden. Wanneer het plan voorziet in deze bevoegdheden, hoeven in voorkomend gevallen geen veelal zwaardere en langdurigere planherzieningen of wettelijke afwijkingsmogelijkheden (tot invoering van de Wabo projectbesluiten ex artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening) in procedure te worden gebracht. De afwijkingsbevoegdheden zijn bedoeld voor de bebouwingsregels, bijvoorbeeld van de maximale bouwhoogte, en bijzondere gebruiksregels, zoals een ontheffing van het maximale vloeroppervlak. De wijzigingsbevoegdheden zijn bedoeld voor het realiseren van een andere functie, bijvoorbeeld een ondergrondse parkeervoorziening of een hotel. In de regels zijn de bevoegdheden van criteria voorzien. Belangrijke algemene criteria zijn dat de toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid niet tot gevolg mag hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Bij omgevingsvergunning afwijken zal geen automatisme zijn. Wijzigingen zullen niet vanzelfsprekend worden doorgevoerd. Elk verzoek om toepassing van een van deze bevoegdheden zal aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie dat bij omgevingsvergunning zal worden afgeweken of een wijziging zal worden doorgevoerd. Ruimtelijke ordening is immers een kwestie van belangenafweging.

Artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt, dat op de procedure van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan voor zes weken ter inzage wordt gelegd en dat belanghebbenden hun zienswijze ten aanzien van het ontwerpwijzigingsplan kunnen indienen.

5.3 De Verbeelding

Om aan de verplichting vanuit de Wet ruimtelijke ordening te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.

Op de verbeelding met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen 'Gemengd', 'Tuin', de dubbelbestemming 'Waarde archeologie D' en de dubbelbestemming 'Waarde cultuurhistorie'. De archeologische verwachtingswaarden en de cultuurhistorische waarde zijn hiermee in het bestemmingsplan verankerd.

De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Regeling standaarden ruimtelijke ordening, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, ontheffing van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, ontheffing van de gebruiksregels, sloopvergunning en wijzigingsbevoegdheid.

Op de verbeelding komen enkele functieaanduidingen voor, ten behoeve van bebouwde en onbebouwde parkeervoorzieningen. Daarnaast zijn er enkele bouwaanduidingen op de verbeelding opgenomen.

De analoge verbeelding is getekend op een topografische ondergrond, schaal 1:1000. Op elk perceel is een huisnummer aangegeven, zodat eenvoudig is na te gaan welke bestemming ter plaatse geldt.

5.4 De Bestemmingen

5.4.1 Gemengd

Functies

De belangrijkste bestemming is de bestemmingen 'Gemengd'. Op gronden met de bestemming 'Gemengd' zijn de volgende functies toegelaten: wonen, short stay, kantoren, kantoren met baliefunctie, openbare en bijzondere voorzieningen, galeries, bedrijven, gebouwde parkeervoorzieningen, detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening.

Bouwregels en gebruiksregels

Artikel 3.2 bevat de bouwregels. Deze regels vloeien grotendeels voort uit het in hoofdstuk 2 verwoorde gemeentelijke beleid. Enkele bepalingen worden nader toegelicht.

De regeling voor goot- en bouwhoogten en de ligging van de achtergevelrooilijn is in hoofdstuk 3 toegelicht. Om te voorkomen dat zogenaamde onderstukken (bebouwing in één bouwlaag) ontstaan, waardoor het gewenste gevelbeeld verstoord zou worden, bedraagt de bouwhoogte van gebouwen minimaal 9 meter. Een belangrijke bepaling is vedrer de gegarandeerde ontsluiting van hogere bouwlagen. Voorts is geregeld dat het samenvoegen van percelen niet is toegestaan.

Het geheel aan bouwregels wordt gecompleteerd door een stelsel van nadere eisen in artikel 3.3. Het dagelijks bestuur kan nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing. Hieronder zijn het aantal bouwlagen en de dakconstructie mede begrepen. Nadere eisen kunnen worden gesteld indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing. Dit laatste zal zich met name in hoeken van bouwblokken voordoen.

In artikel 3.3 zijn de regen om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels opgenomen met de objectieve criteria waaraan wordt getoetst. Toepassing van een afwijkingsmogelijkheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of dat aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied onevenredige afbreuk wordt gedaan.

Bij omgevingsvergunning afwijken voor schoorstenen en ventilatie-inrichtingen is alleen mogelijk op grond van aantoonbaar technische redenen, rekening houdend met de bouwhoogte van omringende bebouwing.

Bij omgevingsvergunnig afwijken voor een dakterras is onder voorwaarden mogelijk binnen de bestemmingen 'Gemengd'.

Bij omgevingsvergunning afwijken van de opgenomen goot- en bouwhoogte is alleen mogelijk indien de goothoogten onderling van de gebouwen Huidekoperstraat 13-15 en Huidekoperstraat 17 tenminste 0,5 meter t.o.v. elkaar verschillen. Door de ophoging van panden mogen de variatie, de hoekaccenten en de toonaangevende elementen niet worden aangepast.

De specifieke gebruiksregels die gelden voor de verschillende functies, zijn opgenomen in artikel 3.5. Het bestemmingsplan beoogt het dynamische karakter van het stadsdeel te behouden en te versterken en de functiemenging te handhaven. Om deze functiemenging te behouden is het beleid mede gericht op handhaving en versterking van de binnenstad als belangrijk werkgebied van Amsterdam.

5.4.2 Wonen

Wonen is in het plangebied op alle bouwlagen toegestaan. De woonfunctie wordt beschermd door de Regionale Huisvestingsverordening. Het beleid is erop gericht woningonttrekking tegen te gaan.

5.4.3 Kantoren

Kantoren met of zonder baliefunctie zijn in het plangebied op alle bouwlagen toegestaan.

5.4.4 Openbare en bijzondere voorzieningen

Openbare en bijzondere voorzieningen zijn binnen de bestemming 'Gemengd' toegestaan.

Een definitie van dit verzamelbegrip is opgenomen in artikel 1.31 van de regels. Voor openbare en bijzonder voorzieningen geldt binnen 'Gemengd' een maximum vloeroppervlak van 500 m². Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van de vestiging van een openbare of bijzondere functie met een groter vloeroppervlak.

5.4.5 Bedrijven en creatieve functies

Bedrijven zijn toegestaan. Om te voorkomen dat (te) milieuhinderlijke bedrijven zich vestigen, is een nadere regeling opgenomen. Bedrijven behorende tot de categorieën 1, 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, indien tevens aan de in de regels gestelde voorwaarden wordt voldaan. De regeling bevat voorts een aantal flexibiliteitsbepalingen aangaande de Staat van Inrichtingen. Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor inrichtingen die niet op de Staat van Inrichtingen voorkomen en voor inrichtingen die in een hogere categorie zijn ingedeeld maar wat betreft milieuhinder overeenkomen met de toegestane inrichtingen.

5.4.6 Galeries

Galeries zijn in het plangebied toegestaan.

5.4.7 Ondergrondse en inpandige parkeervoorzieningen

De ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan aanwezige inpandige parkeervoorzieningen zijn toegestaan, mits daarvoor onherroepelijk een garagevergunning is verleend. Het gaat hierbij zowel om parkeren voor woningen als voor bedrijven. Voor het realiseren van een nieuwe inpandige parkeervoorziening is een wijzigingsbevoegdheid voor het dagelijks bestuur opgenomen. Voor het realiseren van ondergrondse parkeervoorzieningen is een geohydrologisch onderzoek nodig dat ter toetsing aan Waternet zal worden voorgelegd. Waternet voert voor de gemeente Amsterdam de grondwaterzorgtaak uit.

5.4.8 Ondergrondse en inpandige fietsenstallingen

Voor het realiseren van nieuwe inpandige en ondergrondse fietsenstallingen is een wijzigingsbevoegdheid voor het dagelijks bestuur opgenomen. Voor het realiseren van ondergrondse fietsenstallingen is eveneens een geohydrologisch onderzoek nodig dat ter toetsing aan Waternet zal worden voorgelegd.

5.4.9 Tuin

Een klein gedeelte van de gronden binnen het plangebied heeft de bestemming 'Tuin'. Deze gronden mogen worden gebruikt als tuinen en erven. Voor deze gronden geldt een specifieke gebruiksbepaling. Aangezien de gronden van het binnenterrein van het bouwblok aan de tuinbestemming grenst en deze gronden al sinds jaren in gebruik zijn als parkeerterrein mogen deze gronden ten behoeve van parkeerdoeleinden wordengebruikt.

5.4.10 Dubbelbestemming Waarde-archeologie

Op basis van de archeologische verwachtingswaarden is de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' opgenomen. Voor het gebied met de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' geldt een lage verwachtingswaarde. Bij voorgenomen uitvoering van ondergrondse werken en bouwwerken wordt in een gebied met een lage verwachtingswaarde bij bouwprojecten vanaf 500 m2 en een diepte van 3 meter een archeologisch rapport verlangd.

Voor de uitvoering van ondergrondse werken van een bepaalde omvang is een aanlegvergunningstelsel van toepassing. Bij de vergunningaanvraag moet een rapport worden ingediend.

Aan zowel de bouwvergunning als de aanlegvergunning kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg.

De dubbelbestemming is primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen. Het bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het dagelijks bestuur om de dubbelbestemming te schrappen indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

5.4.11 Dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie

Op 29 januari 1999 is het besluit tot aanwijzing van de Amsterdamse Binnenstad tot beschermd stadsgezicht genomen. Het plangebied van het bestemmingsplan Huidekoperstraat 13-17 ligt geheel binnen de begrenzing van het aangewezen gebied. In hoofdstuk 3 is aandacht geschonken aan de cultuurhistorische ontwikkeling. De gronden binnen het plangebeid van Huidekoperstraat 13-17 hebben de dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie' gekregen. Behoud van de cultuurhistorische - en architectonische waarden staat bij de gronden met deze bestemming voorop. Om die reden is de bestemming primair gemaakt aan de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met uitzondering van de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie D'. Dit betekent dat bij de toetsing van bouwaanvragen altijd dient te worden beoordeeld of het bouwplan voldoet aan de bestemmingsomschrijving en bouwregels uit deze regel.

Teneinde te voorkomen dat de regel in de weg staat aan de ontwikkeling van het binnen de bestemming 'Waarde-cultuurhistorie' gelegen gebied, is een aanvullend criterium opgenomen dat bij de beoordeling van ontheffingen dient te worden meegenomen. In de genoemde regels wordt hiernaar verwezen.

5.5 Algemene Regels

Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels als algemene bouwregel opgenomen dat aanvullende werking van de Bouwverordening is uitgesloten. Voorts is een aantal algemene regels over bij omgevingsvergunning afwijken opgenomen, zoals voor balkons, voor bergbezinkbassins en GSM-antennes.

In de algemene regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die het mogelijk maakt de 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat hieraan functies kunnen worden toegevoegd of de daarin opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.

Daarnaast kent het bestemmingsplan nog een algemene regel waarmee ondergeschikte afwijkingen ten opzichte van het bestemmingsplan, vergund kunnen worden die niet onder één van de bepalingen bij de bestemmingsregels zijn onder te brengen.

6 Milieuaspecten

6.1 Geluid

Volgens de Wet geluidhinder (Stb. 350, 2006) ligt de locatie binnen de geluidzone van een weg: Weteringschans-Frederiksplein. De normstelling in de Wet geluidhinder bestaat uit een voorkeurswaarde en een maximale toelaatbare geluidsbelasting. Voor wegverkeerslawaai zijn deze 48 resp. 63 dB. Als uit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de maximale toelaatbare geluidbelasting niet wordt overschreden kan het dagelijks bestuur een hogere grenswaarde vaststellen.

Onderzoek is uitgevoerd door Caubert-Huygens, raadgevende ingenieurs. Het rapport is als bijlage bijgevoegd. Het onderzoek wijst uit dat op elk van de twee percelen drie woningen zijn voorzien waarvoor een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld. Het gaat om een geringe overschrijding van de voorkeurswaarde. De procedure op grond van de Wet geluidhinder wordt parallel aan het bestemmingsplan doorlopen.

6.2 Bedrijfshinder

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhindercategorieën opgenomen: 1 tot en met 5.

Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Categorie 3 t/m 5 betreft kleine tot (middel) grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.

Het is algemeen beleid om startende ondernemers (startersmileus) en broedplaatsen te stimuleren in de binnenstad. Voor het vestigen van nieuwe bedrijven binnen de bestemming 'Gemengd' gelden maximaal toegestane milieuhindercategorieën.

Bedrijven en creatieve functies met een lage geluidsbelasting in het plangebied kunnen bijdragen aan de (kleinschalige) functiemenging. Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn daarom nieuwe bedrijven in de milieuhindercategorieën 1 of 2 en creatieve functies toegestaan. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhindercategorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij de regels van dit bestemmingsplan. (zie verder bijlage 1).

Door middel van een algemene ontheffing wordt de mogelijkheid geboden om bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie te vestigen. Ook is een ontheffing mogelijk voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen. Voorwaarden voor het verlenen van ontheffing is dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.

6.3 Bodem

In opdracht van Frederiksplein 42 Vastgoed bv heeft Tauw bv een nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Huidekoperstraat 13-17 te Amsterdam.

Aanleiding tot het bodemonderzoek wordt gevormd door de resultaten van het verkennend bodemonderzoek dat ter plaatse is uitgevoerd en de voorgenomen verkoop en herontwikkeling van het perceel.

Op de locatie zijn vormen van verontreiniging aangetroffen. De aangetroffen verontreiniging zal beheerst worden door voorafgaand aan werkzaamheden in het grond/ funderingsherstel een BUS-melding (verkorte procedure saneringsplan) uit te voeren. Beide verontreinigingen veroorzaken bij het gebruik wonen zonder tuin geen risico's voor de mens, ecologie en verspreiding. Geconcludeerd wordt dat de grond functiegeschikt is voor wonen zonder tuin. Het volledige bodemonderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

6.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen. Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).

Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen als:geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

AMvB 'niet in betekenende mate'

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Op verzoek van de Nederlandse overheid heeft de EU verlenging van de termijn (derogatie) gegeven waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Per 1 augustus 2009 is het NSL vastgesteld (een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van de derogatie). Hierdoor kan volledig gebruik worden gemaakt van deze derogatie. Bovendien is de definitie van 'niet in betekenende mate' verlegd van 1% naar 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3) voor zowel PM10 als NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;

kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

In onderhavig geval brengt het appartementencomplex geen extra vervoersbewegingen met zich mee. Daarom kan worden gesteld dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Verder onderzoek op dit gebied wordt niet noodzakelijk.

6.4.1 Luchtkwaliteit Amsterdam

In maart 2006 heeft de gemeente Amsterdam het Actieplan Luchtkwaliteit 2005 aangenomen. Het ambitieniveau van dit Actieplan Luchtkwaliteit 2005 is hoog. Hiervoor is gekozen omdat Amsterdam een compacte stad is in een sterk verstedelijkte regio met hoge achtergrondconcentraties. Het is lastig om overal in de stad binnen de gestelde termijnen te voldoen aan de geldende normen, maar als alle maatregelen uit dit Actieplan worden uitgevoerd kan Amsterdam daar in slagen. Het exacte resultaat van de Amsterdamse inspanningen zal mede afhankelijk zijn van de acties die derden nemen. Zo zullen naast gemeentelijk beleid ook op Rijks- en Europees niveau successen geboekt moeten worden. Verwacht wordt dat met een maximale inspanning van iedereen alle normen worden gehaald. Een scherpe monitoring van de successen of tegenvallers in het beleid ter verbetering van de luchtkwaliteit, meting en berekening van de luchtkwaliteit, zal mede bepalend zijn voor de intensiteit waarmee Amsterdam haar acties moet inzetten.

Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam kent een duidelijk doel, te weten het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. Het Actieplan bevat daartoe concrete maatregelen die erop gericht zijn om deze specifieke knelpunten aan te pakken. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd.

Het plangebied valt niet binnen één van de knelpunten van het Actieplan.

Gelet op de uiterst kleine ingreep die het bestemmingsplan omvat, in wezen niet meer dan het schrappen op de verbeelding van de aanduiding “woningen niet toegestaan” wordt geen onderzoek gedaan naar de effecten van het omzetten van de niet-woonfunctie naar het wonen op de luchtkwaliteit.

6.5 Externe Veiligheid

Beleidskader

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI II) zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd en is bepaald dat het plaatsgebonden risico rondom een functie niet groter mag zijn dan een kans van één op een miljoen (PR 10-6) per jaar. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route. Dit risico mag nergens groter zijn dan één op één miljoen per jaar. Dat risico leent zich daarmee goed voor het vaststellen van een veiligheidszone tussen een route en kwetsbare bestemmingen, zoals woonwijken. Voor dit bestemmingsplan speelt het plaatsgebonden risico niet. In de ruime omgeving van het plangebied zijn geen LPG-tankstations of andere inrichtingen aanwezig, die vallen onder het Bevi. Daarnaast is het plangebied ook niet gelegen binnen de invloedssfeer van transportroutes.

6.6 Watertoets

Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam.

Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van Waternet in opdracht van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het plangebied maakt deel uit van de Integrale Keur van AGV. Zonder ontheffing op de keur zijn werkzaamheden aan/op of in waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden. De keur van AGV is van toepassing op alle wateren, keringen en waterstaatkundige werken. Waternet, waarin de Dienst Waterbeheer en Riolering en het Waterleidingbedrijf zijn samengegaan, is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap, alsmede voor de gemeente Amsterdam (grondwaterzorgtaak en riolering).

Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen niet rechtstreeks mogelijk, zodat er geen effecten op de stand en de kwaliteit van het grondwater te verwachten zijn. Indien en voor zover het dagelijks bestuur ten behoeve van een bouwplan een wijzigingsprocedure voor ondergronds bouwen zou willen voeren, is één van de criteria dat het project ter toetsing zal worden voorgelegd aan Waternet, aan wie het Hoogheemraadschap haar taken als waterbeheerder heeft gedelegeerd.

6.6.1 Riolering

In het plangebied bevindt zich een gemengd rioleringsstelsel. Hierbij wordt ál het in het gebied vrijkomende afvalwater, inclusief regenwater, door middel van één type leiding ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Het beleid van AGV/Waternet is daar waar mogelijk schoon hemelwater af te koppelen, d.w.z. scheiden van de vuilwaterstromen. Hierdoor wordt de rzwi ontlast en het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Voor het duurzaam omgaan met regenwater wordt verwezen naar de betreffende beslisbomen, opgenomen in de beleidsnotitie "Richtlijnen voor het lozen van regen-, grond- en leidingwater" opgesteld door AGV/Waternet. Mocht de mogelijkheid zich in de toekomst voordoen dan zal hier aandacht aan besteed moeten worden.

6.6.2 Materiaalkeuze

Het gebruik van uitlogende materialen beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en dient voorkomen te worden (gedurende zowel de bouw- en gebruiksfase alsmede de inrichting van de openbare ruimte). Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.

6.7 Flora En Fauna

Op 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Met deze wet wordt onder meer beoogd de soortbeschermingsregeling(en) van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te implementeren in de Nederlandse rechtsorde.

Het bestemmingsplan Huidekoperstraat 13-17 is een conserverend bestemmingsplan voor een binnenstedelijk gebied.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en Faunawet.

In december 2009 is door de Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. De conclusies zijn:

  • Het is niet waarschijnlijk dat er verblijfplaatsen van vleermuizen of nesten van gierzwaluwen zijn;
  • Er is een kleine kans dat huismussen van het pannendak aan de achterkant gebruik maken. Geadviseerd wordt om dat in het voorjaar nader te onderzoeken. Indien er huismussen broeden zijn er maatregelen nodig om de populatie in stand te houden;
  • In en aan de gebouwen kunnen pimpel-, koolmezen of spreeuwen broeden, de nesten van deze vogels zijn gedurende de broedperiode beschermd, daar buiten niet.

Deze conclusies van het onderzoek impliceren dat het plan in principe geen gevolgen voor de ecologie heeft. Het natuuwaardenonderzoek is als bijlage bij het plan gevoegd.

6.8 Luchthavenindelingsbesluit

Het Luchthavenindelingbesluit is op 20 februari 2003 in werking getreden. In het Luchthavenindelingbesluit zijn normen en regels opgenomen voor de bebouwing rond Schiphol. Het besluit gaat vergezeld van vijf overzichtskaarten. Ze geven een beeld van achtereenvolgens het luchthaven- en beperkingengebied en beperkingen rond bebouwing, bouwhoogtes en vogels.

Het plangebied valt buiten het beperkingengebied voor bebouwing en vogels. Voor wat betreft de hoogtebeperking is het plangebied gelegen binnen een vlak met toegestane bouwhoogte 150 meter. De toegestane bouwhoogten binnen het plangebied blijven daar ver onder zodat het bestemmingsplan met het LIB in overeenstemming is.

7 Archeologie

7.1 Algemeen

Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiele overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud in de bodem of documentatie, op maatgesneden maatregelen vergen. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar. Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Een essentieel uitgangspunt uit dit verdrag is dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem in iedere fase van planontwikkeling dient te worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dient het bouwplan te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen op de juiste wijze te documenteren en de informatie en de vondsten te behouden. Het verdrag stelt de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. De nieuwe wet ter uitvoering van dit verdrag, de Wet op de archeologische monumentenzorg, is per 1 september 2007 definitief van kracht.

De afdeling archeologie van Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) is in 2001 gestart met een nadere inventarisatie van archeologische verwachtingen in elk afzonderlijk stadsdeel. De wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan een waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting.
Voor het gedeelte van het stadsdeel waarbinnen het plangebied zich bevind is een archeologische verwachtingskaart beschikbaar.

Op 6 augustus 2009 heeft Bureau Monumenten & Archeologie van de gemeente Amsterdam een quickscan uitgevoerd naar de cultuurhistorische en archeologische waarden van het bestemmingsplangebied. Hierin wordt geconcludeerd dat voor het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. Archeologisch vervolgonderzoek is niet noodzakelijk. Indien tijdens graafwerkzaamheden toch archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen, geldt vanwege de Monumentenwet een vondstmeldingsplicht. Dit houdt in dat BMA per ommegaande wordt geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever. De quickscan is als bijlage toegevoegd.

In de planregels zijn bepalingen opgenomen die de eventuele archeologische waarden dienen te beschermen.

8 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is opgesteld opdat een particulier initiatief kan worden uitgevoerd. Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een exploitatieovereenkomst gesloten, die voorziet in het verhaal van door de gemeente gemaakte kosten ten behoeve van de uitvoering van het project. Er zijn voorts geen aanwijzingen dat het plan niet economisch uitvoerbaar zou zijn.

9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Inspraak

Op 16 maart 2010 is een inspraakbijeenkomst georganiseerd. Het concept-ontwerp van het bestemmingsplan is besproken. Er waren geen bewoners of anderszins betrokkenen aanwezig geweest om in te spreken. Daarom wordt het plan maatschappelijk uitvoerbaar geacht. Het verslag van de bijeenkomst is als bijlage toegevoegd.

10 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

Over het ontwerpplan is overlegd met de volgende instanties:

1. Provincie Noord-Holland;
2. Inspectie VROM;
3. B&W van Amsterdam;
4. Waternet;
5. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

De provincie, burgemeester en wethouders van Amsterdam en Waternet hebben aangegeven in te stemmen met het plan. Van de overige overlegpartners is geen reactie ontvangen, hetgeen betekent dat zij geen opmerkingen hebben.

Bijlagen

Bijlage 1 Akoestische Onderzoek

Bijlage 2 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 3 Archeologische Quickscan

Bijlage 4 Verslag Inspraak

Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen

Bijlage 1 Staat van inrichtingen