Herbestemmen Raambordelen Binnenstad
Bestemmingsplan - Gemeente Amsterdam
Onherroepelijk op 31-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.2 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.4 archeologisch rapport:
een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het dagelijks bestuur in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
1.5 archeologische waarde:
waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;
1.6 automatenhal:
iedere besloten ruimte waarin meer dan drie speelautomaten of andere mechanische toestellen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijf:
een functie die in de Staat van Inrichtingen behorende bij deze regels is aangegeven met een 'b' in de kolom 'bedrijf';
1.9 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op het gebruik van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.11 besloten prostitutiebedrijf
een besloten ruimte waar prostitutie wordt bedreven, niet zijnde een raamprostitutiebedrijf (vitrine);
1.12 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.A10034901BPTSTD-C001 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.17 bodemverstoring:
elke vorm van grondverzet;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwhoogte:
de hoogte van de bebouwing, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatieinrichtingen, lichtkappen en dergelijke ondergeschikte delen van gebouwen;
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 bijzondere bouwlaag:
kelders, souterrains en kappen;
1.25 consumentverzorgende dienstverlening:
een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek en dergelijke;
1.26 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat ontstaan is door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;
1.27 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;
1.29 dove gevel:
een scheidingsconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A);
1.30 galerie;
een ruimte uitsluitend bestemd voor tentoonstelling en verkoop van kunstwerken;
1.31 gebouwd terras:
een zelfstandig gebouw, dat uitsluitend dienst doet als zitgelegenheid voor bezoekers van de aangrenzende horecavestiging;
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 geldwisselkantoor:
een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren;
1.34 geluidzone industrie:
zone rond een industrieterrein als bedoeld in art. 41 en 53 van de Wet geluidhinder;
1.35 gevelverkoop
het verkopen van goederen of eetwaren vanuit de gevel van een gebouw gelegen aan de openbare weg
1.36 goothoogte:
de hoogte van gebouwen die wordt bepaald door de snijlijn tussen verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak;
1.37 growshop:
een detailhandelsvestiging waar in het bijzonder artikelen worden verkocht voor het kweken van cannabis;
1.38 headshop:
een detailhandelsvestiging waar hoofdzakelijk artikelen worden verkocht voor het gebruik van drugs, maar waar in principe geen psychoactieve stoffen worden verkocht;
1.39 horeca 1:
fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.
1.40 horeca 2:
horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten;
1.41 horeca 3:
horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafe's en eetcafe's;
1.42 horeca 4:
horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons;
1.43 horeca 5:
hotels;
1.44 kantoor met baliefunctie:
een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en dergelijke, met uitzondering van geldwisselkantoren en telefoneerinrichtingen;
1.45 kantoor:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor congres- en vergaderruimte;
1.46 kelder:
één of meer bijzondere bouwlagen, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;
1.47 netto verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel
1.48 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en ondergrondse afvalcontainers;
1.49 open puiverkoop
het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel, op straatniveau geheel of grotendeels ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingstijden kan worden geopend.
1.50 peil
a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;
b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;
c. indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil
1.51 perceel
een kavel al dan niet bebouwd, welke als één geheel is ingeschreven in het Kadaster
1.52 plan:
het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum;
1.53 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;
1.54 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.55 raamprostitutiebedrijf
een ruimte met vitrine waarin een prostitue(e) zich zichtbaar opstelt teneinde klanten te werven, waar prostitutie wordt bedreven;
1.56 samenvoegen
het maken of toevoegen van enige verbinding door middel van verwijdering van een of meer (delen van) muren tussen twee of meer gebouwen;
1.57 seedshop:
een detailhandelsvestiging waar in het bijzonder zaden van planten met een psychoactieve werking worden verkocht;
1.58 seksinrichting:
een gebouw of gedeelte van een gebouw waarin de bedrijfsvoering geheel of voor een aanmerkelijk deel is gericht op handelingen en/of vertoningen van seksuele en/of seksgerelateerde aard dan wel op detailhandel in seksartikelen. Hieronder wordt in ieder geval niet begrepen een darkroom, dat wil zeggen een donkere ontmoetingsruimte die deel uitmaakt van een horecagelegenheid of sauna, waarin uitsluitend op vrijwillige basis en zonder materiële vergoeding seksuele handelingen kunnen plaatsvinden;
1.59 smartshop:
detailhandel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in psychotrope stoffen;
1.60 souterrain:
een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;
1.61 telefoneerinrichting:
een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;
1.62 verbeelding
de digitale en/of analoge verbeelding van het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad van de gemeente Amsterdam;
1.63 voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zo veel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zo veel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg heeft;
1.64 voorzieningen:
educatieve, (sociaal-)medische, welzijns-, overheidsvoorzieningen en nutsvoorzieningen en sociaal-culturele, recreatieve, levensbeschouwelijke en mediavoorzieningen;
1.65 waterkering:
een strook grond die het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie (onder water lopen).
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 het vloeroppervlak van een bouwwerk
wordt bepaald door de bebouwde oppervlakte te vermenigvuldigen met het aantal bouwlagen en bijzondere bouwlagen;
2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. kantoren;
c. kantoren met baliefunctie;
d. voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in sublid 3.5.1;
e. galeries;
f. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in sublid 3.5.2;
g. inpandige fietsenstallingen;
h. nutsvoorzieningen;
i. behoud en herstel van panden die op de plankaart zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' [sba-2], en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' [sba-3], met in achtneming van het bepaalde in artikel 7.
3.2 Bouwregels
Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen.
3.3 Nadere eisen
Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de leden 3.2 en 3.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.
3.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:
3.5 Specifieke gebruiksregels
Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksbepalingen:
3.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels
Toepassing van een afwijkingsbevoegdheid mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 6 en 7.
Artikel 4 Gemengd - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in sublid 4.2.15;
b. kantoren;
c. kantoren met baliefunctie;
d. voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in sublid 4.5.1;
e. galeries;
f. detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening, met inachtneming van de subleden 4.5.2 en 4.6.2;
g. horeca 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3 toegestaan in de eerste bouwlaag', met inachtneming van het bepaalde in sublid 4.5.3;
h. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in sublid 4.5.5;
i. inpandige fietsenstallingen;
j. nutsvoorzieningen;
k. behoud en herstel van panden die op de plankaart zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' [sba-2], en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' [sba-3], met in achtneming van het bepaalde in artikel 7.
4.2 Bouwregels
Op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen.
4.3 Nadere eisen
Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de leden 4.2 en 4.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.
4.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:
4.5 Specifieke gebruiksregels
Op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksbepalingen:
4.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels
Toepassing van een afwijkingsbevoegdheid mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 6 artikel 7.
Artikel 5 Gemengd - 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. kantoren;
c. kantoren met baliefunctie;
d. galeries;
e. detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening, met dien verstande dat deze functies niet zijn toegestaan in perceel Singel 295, met inachteming van het bepaalde in sublid 5.6.1;
f voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in sublid 5.6.2;
g. besloten prostitutiebedrijf, niet zijnde raamprostitutiebedrijf, met inachtneming van het bepaalde in sublid 5.6.3;
h. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in sublid 5.6.4;
i. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen;
j. nutsvoorzieningen;
k. behoud en herstel van panden die op de verbeelding zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' [sba-2], en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' [sba-3], met in achtneming van het bepaalde in artikel 7.
5.2 Bouwregels
Op de tot 'Gemengd - 3' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen.
5.3 Nadere eisen
Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de leden 5.2 en 5.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.
5.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:
5.5 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels
Toepassing van een afwijkingsbevoegdheid mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.
5.6 Specifieke gebruiksregels
Op de tot 'Gemengd - 3' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksbepalingen:
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 6 en 7.
Artikel 6 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden (hoge archeologische verwachting).
- b. De bestemming 'Waarde-archeologie' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.
6.2 Bouwregels
- a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m² betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
- b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3 Omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m² betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
- b. De aanvrager om een vergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
- c. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan zo te wijzigen, dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie ' geheel of gedeeltelijk wordt geschrapt, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
6.5 Uitzonderingen
Het bepaalde in de leden 6.2 en 6.3 is niet van toepassing op:
- a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
- b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.
Artikel 7 Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie
7.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-cultuurhistorie' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en) tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden. De voor het stadsgezicht bepalende bouwwerken zijn op de verbeelding aangeduid met de specifieke bouwaanduidingen orde 1[sba-1], orde 2 [sba-2] en orde 3 [sba-3].
- b. De bestemming 'Waarde-cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de bestemmingen ''Gemengd - 1', 'Gemengd - 2' en 'Gemengd - 3'.
7.2 Bouwregels
- a. Bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' [sba-1], zijn de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Zij worden beschermd door de Monumentenwet 1988, respectievelijk de Erfgoedverordening Stadsdeel Centrum. Een aanvullende bescherming vanuit oogpunt van beschermd stadsgezicht is niet noodzakelijk.
- b. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' [sba-2] geldt dat bij verbouwing dient te worden uitgegaan van een restauratieve aanpak van de straatgevels en de kap. Oorspronkelijke gevelelementen dienen te worden gehandhaafd en indien nodig hersteld. Hierbij is gebruik van niet-authentieke materialen toegestaan, mits deze visueel volledig overeenkomen met de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering. Wanneer de bouwkundige staat zo slecht is dat de straatgevels en de kap niet meer kunnen worden gerestaureerd of hersteld, is het toegestaan om onder voorwaarden tot herbouw over te gaan. De straatgevels en de dakvorm moeten dan naar het origineel worden teruggebouwd, waarbij oorspronkelijke gevelelementen zo veel mogelijk dienen te worden hergebruikt en teruggeplaatst. Het dagelijks bestuur is bevoegd aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden die dienen ter financiële zekerstelling hiervan.
- c. In geval van ingrijpende verbouwing van een bouwwerk met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' [sba-3] wordt namens het dagelijks bestuur een bouwhistorische verkenning en een kwaliteitstoets uitgevoerd. Getoetst wordt de mate van bouwhistorische, cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Ingrijpende verbouwing kan slecht worden toegestaan indien uit de toets naar voren komt dat het kwaliteitsniveau van alle genoemde waarden zodanig laag is, dat een omgevingsvergunning voor ingrijpende verbouwing niet hoeft te worden geweigerd. De wijze van aanpak van de ingrijpende wijziging wordt als dan in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning aan de daarvoor geldende regels getoetst.
- d. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding orde - 3' [sba-3] geldt dat bij verbouwing dient te worden uitgegaan van behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het gebouw niet verstoren. Indien en voor zover de oorspronkelijke kapvorm nog aanwezig is, dient deze te worden behouden danwel teruggebracht.
- e. Voor bouwwerken die op de verbeelding niet zijn voorzien van een aanduiding als genoemd in a tot en met c gelden geen aan de waarde-cultuurhistorie gerelateerde bouwregels.
7.3 Omgevingsvergunning voor sloop in beschermd stadsgezicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.
Het dagelijks bestuur neemt bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning het volgende in acht:
- a. Bouwwerken die met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' [sba-2] op de verbeelding zijn aangegeven zijn bouwwerken van vóór 1970 die vanwege hun architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het straatbeeld. Uitgangspunt is behoud.
- b. Bouwwerken die met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' [sba-3] op de verbeelding zijn aangegeven zijn bouwwerken van vóór 1970, die wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. In geval van een aanvraag tot sloop van een bouwwerk met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' [sba-3] wordt namens het dagelijks bestuur een bouwhistorische verkenning en een kwaliteitstoets uitgevoerd. Getoetst wordt de mate van bouwhistorische, cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Uitgangspunt is behoud. De vergunning tot sloop wordt slechts verleend indien uit de toets en de verkenning naar voren komt dat het kwaliteitsniveau van alle genoemde waarden zodanig laag is dat behoud van het bouwwerk niet te rechtvaardigen is.
- c. Bouwwerken die op de verbeelding niet zijn voorzien van een aanduiding als genoemd in a en b, mogen worden vervangen.
Artikel 8 Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'dubbelbestemming Waterstaat/Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een primaire waterkering.
- b. De bestemming 'Waterstaat/Waterkering' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen, met uitzondering van de bestemmingen 'Waarde - archeologie' en 'Waarde - cultuurhistorie', die primair zijn ten opzichte van de bestemming 'Dubbelbestemming Waterstaat/Waterkering'.
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Tuin - 1
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven.
9.2 Bouwregels
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.1, lid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (vergunningvrij bouwen) mogen de tot 'Tuin - 1' bestemde gronden uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen.
9.3 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.1, lid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsgrecht (vergunningvrij bouwen) is het dagelijks bestuur bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels.
Artikel 10 Tuin - 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven.
10.2 Bouwregels
Onverminderd het bepaalde in artikel artikel 2.1, lid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (vergunningvrij bouwen) mogen de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
10.3 Nadere eisen
Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de in de artikel 10.2.1bedoelde bouwwerken, indien dit noodzakelijk is vanwege de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing, dan wel vanwege de kwaliteit van het leefmilieu.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksvoorschriften.
Artikel 11 Verkeer
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. rijwegen;
- b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
- c. fiets- en voetpaden;
- d. pleinen;
- e. straatmeubilair;
- f. speelvoorzieningen;
- g. groen;
- h. water;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van aansluitingen op nutsvoorzieningen zoals elektriciteit, gas en water, alsmede ten behoeve van kabel - en telefonieaansluitingen;
11.2 Bouwregels
Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
11.3 Nadere eisen
Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de in lid 11.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht.
11.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:
11.5 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Onteigening
De gronden met de bestemming 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' waarop zich de percelen Bergstraat 2
Dolle Begijnensteeg 3, 5, 7, 9 + perceel tegenover nr. 9
Enge Kerksteeg 1
Gedersekade 48
Oudekerksplein 2, 16, 28, 34, 36 en 38
Oudezijds Voorburgwal 68, 79, 83, 92, 94 en 139
Sint Annendwarsstraat 1, 3, 5, 7, 9, 11, 12, 22, 24, en 26,
Sint Annenstraat 21 en
Trompettersteeg 1
bevinden, zijn, voorzover het gebruik als prostitutiebedrijf afwijkt van het bestemmingsplan, aangewezen als onderdeel van dit bestemmingsplan waarvan verwezenlijking in de naaste toekomst nodig is.
Artikel 14 Algemene Bouwregels
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing.
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Toepassing van een afwijkingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, is het dagelijks bestuur bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van regels van dit plan, voor:
15.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde
Gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte van 15 m2, kiosken en bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies.
15.2 Geringe afwijkingen
Geringe afwijkingen in situering die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de toestand van het desbetreffende bouwterrein, tot ten hoogste 2 meter.
15.3 Geringe overschrijdingen
Het overschrijden van minimale en maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de regels, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10% bedraagt, met dien verstande dat geen extra bouwlaag mag worden gerealiseerd en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden.
15.4 Balkons
Het overschrijden van bestemmingsgrenzen voor balkons, (hoek)erkers, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van bouwwerken, met in achtneming van het volgende:
- a. in het gehele plangebied is met ontheffing een balkon aan de achtergevel toegestaan met een diepte van 2 meter, mits het balkon binnen een hoek van 45 graden vanaf de zijgevels van het desbetreffende perceel wordt gebouwd. Bij de afweging of de ontheffing wordt verleend, wordt de relatie tot de belendende panden betrokken;
- b. ontheffing voor galerijen wordt slechts verleend als een andere vorm van ontsluiting niet mogelijk is. De overschrijding van de bestemmingsgrens dan wel de differentiatielijn bedraagt ten hoogste 2 meter. Deze ontheffing wordt alleen voor de achterzijde van bebouwing verleend. In elk geval dient de parcellering, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan te worden gehandhaafd;
- c. buitentrappen zijn slechts aan de achterzijde van bebouwing toegestaan;
- d. luifels zijn slechts toegestaan als de samenhang van de onderpui met de hogere bouwlagen niet verloren gaat, mits de overschrijding van de bestemmingsgrens niet meer dan 0,60 meter bedraagt. Deze ontheffing wordt alleen verleend voor een openbare of bijzondere voorziening. Voor luifels aan en/of over gebouwde terrassen wordt geen ontheffing verleend;
- e. erkers zijn slechts toegestaan als ondergeschikt deel van de gevel. De maximale breedte mag niet meer bedragen dan een derde van de breedte van de gevel; de maximale diepte mag niet meer bedragen dan 0,60 meter. Aan de straatzijde wordt de ontheffing slechts verleend vanaf de eerste bouwlaag en mits de erker past binnen de karakteristiek van het deel van de bestaande gevelwand waarin de erker wordt geplaatst.
De ontheffing voor erkers en luifels wordt niet verleend voor bebouwing aan straten/stegen met een breedte van minder dan 6 meter.
15.5 Ondergrondse voorzieningen
De afwijking voor ondergrondse voorzieningen wordt toegestaan voor:
- a. Bergbezinkbassins;
- b. Voorzieningen ten behoeve van warmte-koudeopslag.
15.6 Antennes ten behoeve van mobiele telecommunicatie
De afwijking voor antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie zal slechts worden toegestaan tot een maximale hoogte van 5 meter, gemeten vanaf de voet, indien onderdelen van de antenne-installatie om aantoonbare redenen niet inpandig kunnen worden gerealiseerd. Deze installaties dienen zo centraal mogelijk op het dak te worden geplaatst, aan of nabij de liftschacht, indien aanwezig. Plaatsing op panden met een 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' is niet toegestaan, tenzij de karakteristiek van het monument niet wordt aangetast. Plaatsing op panden met een 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' of met een 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' is toegestaan, tenzij de karakteristiek van het stadsgezicht wordt verstoord.
15.7 Voorzieningen ten behoeve van cameratoezicht en verkeersmonitoring
De afwijking voor voorzieningen ten behoeve van cameratoezicht en verkeersmonitoring wordt slechts toegestaan met inachtneming van het volgende:
a. Plaatsing op of aan panden met een 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' is niet toegestaan, tenzij de karakteristiek van het monument niet wordt aangetast.
b. Plaatsing op of aan panden met een 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' of met een 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' is toegestaan, tenzij de karakteristiek van het stadsgezicht wordt verstoord.
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
16.1 Wijzigingsbevoegdheid Staat van inrichtingen
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat:
- a. aan de 'Staat van Inrichtingen' functies kunnen worden toegevoegd;
- b. in de 'Staat van Inrichtingen' opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
17.2 Bij omgevingsvergunning afwijken
Het dagelijks bestuur kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 17.1 met maximaal 10%.
17.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Artikel 17.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
17.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 17.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
17.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 17.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
17.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Artikel 17.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het stadshart met de Wallen wordt vaak gezien als kern van het tolerante, vrijzinnige Amsterdam. Maar dat tolerante, vrijzinnige is veranderd. In het stadshart is de functiebalans ernstig verstoord door de overdadige aanwezigheid van raamprostitutiebedrijven, minisupermarkten, gokhallen, seksinrichtingen, souvenirwinkels, geldwisselkantoren, headshops, coffeeshops, massagesalons, smartshops, bepaalde vormen van horeca en voorzieningen die zich aan de onderkant van de markt bevinden.
Het gebied kent verder een groot aandeel verslaafden en dealers. Ondanks de gezamenlijke aanpak van politie en justitie, waardoor de criminaliteit rond drugs is teruggedrongen, is er nog steeds (te) veel drugsgerelateerde overlast. Maar ook de overlast die samenhangt met de aanwezigheid van de raambordelen is groot.
Het samenstel van de functies en de aanwezigheid van dealers hebben aantrekkingskracht op een bepaald publiek wat een aantasting van het vestigingsklimaat voor reguliere ondernemingen en van het woon- en leefklimaat in het gebied tot gevolg heeft gehad en nog heeft.
Op bepaalde plaatsen in het postcodegebied is de verloedering zichtbaar. Die verloedering is mede het gevolg van het gebrek aan sociale cohesie. Ook het in bepaalde gevallen ontbreken van betrokken ondernemerschap speelt een rol. Er zijn ondernemingen die zijn gericht op het snelle geld en ook sommige pandeigenaren gaan hiervoor. Er is dan ook op die plaatsen weinig betrokkenheid bij de buurt, met alle gevolgen voor het woon- en leefklimaat.
Een parlementaire enquêtecommissie onder leiding van het lid van de Tweede Kamer Maarten van Traa constateerde al jaren geleden, dat de invloed van de georganiseerde criminaliteit op de Wallen te groot was geworden. Naar aanleiding van de bevindingen van deze enquêtecommissie is de gemeente de problemen op de Wallen gericht gaan aanpakken.
Vanaf de oprichting van stadsdeel Centrum heeft het veel prioriteit gegeven aan de integrale gebiedsgerichte aanpak van de Wallen. Die was primair gericht op het verbeteren van de leefbaarheid, met veel aandacht voor het beheer van de openbare ruimte en toezicht en handhaving.
Ondanks de aanpak uit het verleden heeft de sterke inzet op allerlei terreinen, gezien het huidige beeld van het stadshart, niet geleid tot het uitbannen van criminele activiteiten, tot het uitbannen van de overlast in het gebied en tot een betere functiebalans.
De situatie op straat is weliswaar verbeterd, maar de Wallen behoren nog steeds tot de onveiligste gebieden van de stad en het woon- en leefklimaat staat nog steeds (te) sterk onder druk.
Achter de gevel van de bebouwing is er op het gebied van de criminaliteit geen verbetering te constateren. Panden in bepaalde straten lijken snel van eigenaar te wisselen tegen prijzen die opvallend hoog lijken te zijn. De werkelijke omzet van ondernemingen lijkt niet in verhouding tot de huurprijs van de betrokken panden.
Bij de handhaving loopt men tegen grenzen op. Handhaven alleen lost de onderliggende problemen in het gebied niet op. Er moet dus meer gebeuren om de situatie te veranderen.
De gemeenteraad en de deelraad van stadsdeel Centrum hebben samen de Strategienota Coalitieproject 1012, Hart van Amsterdam (hierna genoemd Strategienota) op 2 juli 2009, respectievelijk op 25 juni 2009 vastgesteld. Daarmee geven zij opnieuw nadrukkelijk aandacht aan het gebied.
De geconstateerde criminele infrastructuur in het postcodegebied vormde de aanleiding tot het opstellen van de Strategienota.
In de Strategienota wordt de aanpak van het postcodegebied 1012 verwoord. De nota omvat de aanleiding van het project, een toekomstperspectief van het postcodegebied, de totale opgave voor het gebied en de ontwikkelingstrategie.
Voor het toekomstperspectief is een analyse gemaakt van de identiteit van het gebied. Die analyse betreft zowel programmatische als ruimtelijke aspecten. Bovendien is een visie op de toekomst ontwikkeld.
De ambitie van de Strategienota is nog een keer bekrachtigd in het Uitvoeringsprogramma 1012, dat is vastgesteld door het dagelijks bestuur en door het college van burgemeester en wethouders op 5 januari 2010: “in het hart van de stad de criminaliteit substantieel terug te dringen en de verloedering een halt toe te roepen”.
Deze ambitie is te meer belangrijk nu het postcodegebied 1012 voor een groot deel bepalend is voor het imago en de uitstraling van de stad Amsterdam als geheel.
De hoofddoelstelling van het project wordt bereikt door het verwerven van vastgoed en door in overleg met eigenaren te komen tot een functieverandering en tot kwaliteitsverbetering.
Ook wordt ingezet op betere organisatie en intensivering van de handhaving en worden zogenoemde sleutelprojecten als motor voor de beoogde kwaliteitsverbetering als nieuwe programma's toegevoegd.
In de Strategienota zijn vijf concrete doelen benoemd, die tot omvorming van het gebied moeten leiden. Drie daarvan zijn ruimtelijk van aard:
1. het verminderen van de omvang en (over)concentratie van criminogene, economisch laagwaardige en/of overlastgevende functies.
2. het herstellen van de functiebalans;
3. het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig en divers stadshartgebied.
Omdat, zoals in de Strategienota (pag. 25) is gesteld, vooral in de prostitutiebranche en de wereld van de coffeeshops in het postcodegebied (nog) veel misstanden voorkomen, geeft het bestuur prioriteit aan de zonering van raambordelen, gevolgd door de vermindenring van het aantal coffeeshops.
Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het hele postcodegebied levert een belangrijke bijdrage aan de verwezenlijking van de doelstelling. In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van een zonering van de in het postcodegebied aanwezige prostitutiebedrijven. De nu aanwezige prostitutieruimten bevinden zich niet in een aaneengesloten gebied. In enkele delen van het postcodegebied kun je spreken van een concentratie van die ruimten. Rond de Oude Kerk en vooral in het Sint Annenkwartier bevinden zich concentraties. Die zijn ruimtelijk ongewenst.
De strategische ligging van de Oude Kerk en de potentie van het gebied rond de kerk om tot een hoogwaardig gebied uit te groeien, vraagt om het verwijderen van de prostitutiebedrijven daar.
In hoofdstuk 5 wordt hierop verder ingegaan.
De concentratie van prostitutieruimten in het Sint Annenkwartier is ruimtelijk evenmin gewenst. In dit deel van het postcodegebied is meer dan waar ook sprake van monocultuur. Naast de ramen en enkele seksinrichtingen bevinden zich in dit kwartier vrijwel geen andere functies. Invulling van de panden in dit kwartier met nieuwe functies zal, samen met de invulling van de prostitutiepanden met nieuwe functies rond de Oude Kerk, een belangrijke rol spelen bij de economische veranderingen van het Wallengebied.
Ook hierop wordt in hoofdstuk 5 verder ingegaan.
Het gevolg van de zonering van de prostitutieactiviteiten is dus dat het aantal ramen zal verminderen. Daarbij gaat het om ramen die zich buiten de zones van de Oudezijds Achterburgwal met stegen en de Oude Nieuwstraat en omgeving bevinden. Een deel van betrokken ramen buiten deze zones is al niet meer als prostitutieruimte ingebruik. Voor de nog wel ingebruik zijnde prostitutiebedrijven buiten deze zones wordt ingezet op actieve beëindiging.
Om recht te doen aan de prioriteitstelling van de Strategienota (zoneren van raamprostitutie) is het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad opgesteld.
Dit bestemmmingsplan plan richt zich alleen op het verminderen van het aantal raambordelen dat zich buiten de vermelde zones bevindt. Vanzelfsprekend is dit bestemmingsplan met zijn beperkte omvang, zowel in inhoudelijk, als in geografisch opzicht, sneller in procedure te brengen, dan het bestemmingsplan voor het hele 1012 gebied dat de geldende bestemmingsplannen voor het postcodegebied zal gaan vervangen. Het 'grote' bestemmingsplan 1012 zal zich nog meer op de transformatie van het postcodegebied als geheel richten, dan het bestemmingsplan voor de raambordelen al doet.
Het verminderen van het aantal raambordelen is in de aanpak van het postcodegebied geen doel op zich. Vermindering van het aantal raambordelen is immers onderdeel, zij het een belangrijk onderdeel, van de aanpak die moet leiden tot het herstel van de functiebalans. Anders gezegd: vermindering van het aantal raambordelen moet leiden tot de vermindering van de oververtegenwoordiging van de hiervoor genoemde functies in het gebied, tot vermindering van de ongewenste ruimtelijke invulling van de bestaande bebouwing en de uiterlijke verschijningsvorm(en) van die ongewenste invulling, tot de afname van de overlast, tot het tegengaan van de verloedering van het gebied, tot het creëren van een milieu dat voor die ondernemers aantrekkelijk wordt die niet alleen uit zijn op snel geld, en (dus) tot het verbeteren van het woon-, leef- en ondernemersklimaat.
De huidige raamprostitutie is ruimtelijk verbrokkeld, zoals eerder is opgemerkt. Naast het ruimtelijk ongewenste effect hiervan maakt dit toezicht en handhaving lastig. Het hanteren van een zonering en als gevolg daarvan het terugbrengen van het aantal ramen maakt effectievere handhaving door politie en andere partners mogelijk.
Er is gekozen voor zonering van raambordelen in twee overzichtelijke gebieden waar raamprostitutie grotendeels kan blijven bestaan: de Oudezijds Achterburgwal, inclusief zijstraten en de Oude Nieuwstraat en omgeving.
In de overige gebieden moet de prostitutie plaats maken voor andere functies. Functies die bijdragen aan het herstel van de functiebalans, aan meer diversiteit in het gebied en aan herstel van het verstoorde woon- en leefklimaat.
In de Strategienota staan alle straten/zones aangegeven waar ramen moet verdwijnen en hoeveeel dan. De panden in dit bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad komen overeen met deze locaties. Vanzelfsprekend komt ook het aantal ramen overeen.
1.2 Doel
Het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad is, zoals hierboven al is verwoord, gericht op de zonering van raambordelen. Concreet betekent dit dat het is gericht op vermindering van het aantal raambordelen. Uiteindelijk zal dit, in combinatie met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan voor het gehele postcodegebied, leiden tot verwezenlijking van de in de inleiding genoemde drie concrete doelen:
- het vermindering van oververtegenwoordiging van bepaalde functies;
- het herstel van de functiebalans;
- een hoogwaardiger stadshart met meer diversiteit,
met als gevolg een beter vestigingsklimaat voor reguliere ondernemingen, minder overlast en daarmee verbetering van het woon- en leefklimaat.
Concreet is het bestemmingsplan gericht op het herbestemmen van 192 ramen in de panden, waarin de raambordelen in het postcodegebied 1012 en het Singelgebied waren en zijn gevestigd.
Het gaat daarbij dan om al minnelijk aangekochte panden, waarin voorheen prostitutie werd bedreven, om panden waarin geen prostitutieactiviteiten meer plaatshebben, maar die in particuliere handen blijven en om nog te verwerven panden, waarin daadwerkelijk nog prostitutie wordt bedreven.
De gemeente zal trachten de prostitutieactiviteiten in de nog niet verworven panden door minnelijk overleg met de eigenaren en gebruikers van de panden te laten eindigen. Als de gemeente daarin niet slaagt, zal zij de desbetreffende panden proberen minnelijk te laten verwerven. De gemeente zal het instrument van onteigening gaan inzetten, indien via minnelijke overleg en minnelijke verwerving door corporaties en NV's de prostitutieactiviteiten niet worden beëindigd.
Het bestemmingsplan geldt dan ook als onderlegger voor een op te stellen onteigeningsplan. In de planregels wordt toepassing gegeven aan de bepaling van artikel 3.4. van de Wet ruimtelijke ordening.
1.3 Ligging En Grenzen Plangebied
Het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad omvat prostitutiepanden die zijn gelegen in het plangebied van de volgende vigerende bestemmingsplannen:
Burgwallen, Spuistraat e.o., Nieuwendijk-Kalverstraat e.o. 2001 en Westelijke Grachtengordel 2000.
Het bestemmingsplan Burgwallen is vastgesteld bij besluit van 24 november 2005, in werking getreden op 29 augustus 2006 en onherroepeljik geworden op 18 juli 2007.
Het bestemmingsplan Spuistraat e.o. is op 24 mei 2000 vastgesteld. Het plan is op
31 augustus 2001 in werking getreden en het is onherroepelijk geworden op 13 maart 2002. Het bestemmingsplan Nieuwendijk-Kalverstraat e.o. 2001 is vastgesteld bij besluit van 24 oktober 2002 en in werking getreden op 7 augustus 2003. Het plan is onherroepelijk geworden per 26 mei 2004.
Het bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel 2000 is vastgesteld op 16 januari 2002, in werking getreden op 21 februari 2003 en onherroepelijk geworden op 29 oktober 2003.
Het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad omvat 52 panden in het middeleeuwse stadshart en 10 panden in het aangrenzende deel van de westelijke grachtengordel. Voor al deze panden is in de vigerende bestemmingsplannen aangegeven, dat een prostitutiebedrijf is toegestaan op de concreet benoemde bouwlaag en is de omvang van het prostitutiebedrijf concreet met een functiescheidingslijn op de plankaart genoteerd.
Binnen het stadshart ligt een groot deel van de panden in het oostelijk deel, met name in het gebied rondom de Oude Kerk en in het op dezelfde hoogte gelegen bouwblok tussen de Oudezijds Voor- en Achterburgwal.
Het gaat in het bestemmingsplan om de panden op onderstaande adressen:
Bergstraat nrs.: 2, 4, 7, 14, 16
Dirk van Hasseltsteeg nr.: 55
Dolle Begijnensteeg nrs.: 3, 5, 7, 9, + pand tegenover nr. 9
Enge Kerksteeg nr.: 1
Geldersekade nrs.: 42, 48, 76
Korsjespoortsteeg nrs.: 8, 9, 11, 12, 23
Nieuwezijds Voorburgwal nrs.: 28, 30 (en Spuistraat 3G, 3H)
Oudekerksplein nrs.: 2, 4, 16, 22, 26, 28, 30, 34, 36 D, 38
Oudezijds Achterburgwal nrs.: 60, 64, 66, 80, 82
Oudezijds Voorburgwal nrs.: 68, 79, 83, 92, 94, 97, 139
Singel nrs.: 3 (en Stromarkt 4A/C), 295 (en 'achter' nr. 289)
Sint Annenstraat nrs.: 20, 22, 21 (zie ook Sint Annendwarssstraat 11)
Koestraat nr.: 44
Sint Annendwarsstraat nrs.: 1, 3, 5, 7, 9, 11 (zie ook Sint Annenstraat 21), 12, 22, 24, 26
Sint Jacobsstraat nr.: 22 Trompettersteeg nrs.: 1, 5.
In de meeste gevallen worden de plangrenzen gevormd door de grenzen van de gebouwen op de genoemde adressen. Op de adressen Oude Kerksplein 22, 26, 28, Oudezijds Voorburgwal 79 en Achterburgwal 60 zijn de panden met de aangrenzende tuinen als plangebied aangehouden. Bij panden die bereikbaar zijn door een stoep aan de voorgevel ligt de plangrens op 2 meter buiten de voorgevelrooilijn.
Van de bovenvermelde lijst zullen de volgende panden ter ondersteuning van de minnelijke verwerving in een onteigeningsplan worden opgenomen:
Bergstraat 2
Dolle Begijnensteeg 3, 5, 7, 9 en het pand tegenover nr. 9
Enge Kerksteeg 1
Geldersekade 48
Oudekerksplein 2, 16, 28, 34, 36 en 38
Oudezijds Voorburgwal 68, 79, 83, 92, 94 en 139
Sint Annendwarsstraat 1, 3, 5, 7, 9, 11 (zie ook Sint Annenstraat 21), 12, 22, 24 en 26
Sint Annenstraat 21 (zie ook Sint Annendwarsstraat 11)
Trompettersteeg 1.
De andere panden zijn al minnelijk verworven, dan wel zijn de 'ramen' in de panden niet meer als prostitutieruimten in gebruik.
Aparte vermelding verdient het pand Singel 295 waar de besloten club Yab Yum was gevestigd. Het pand kent in het huidige bestemmingsplan de aanduiding prostitutie toegestaan, met de aanduiding 'p' op de plankaart.
De aanduiding 'p' wordt in de bestemmingsplannen in de binnenstad in wezen alleen gebruikt voor raamprostitutiebedrijven.
Voor de voormalige besloten club is een exploitatievergunning voor een bordeel afgegeven. Er wordt in het pand geen raamprostitutie bedreven. Dat is ook niet gewenst.
Het is gewenst om het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met het feitelijk gebruik.
In het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad wordt voorgesteld de aanduiding 'p' te vervangen door een nieuwe bestemming(saanduiding): 'Gemengd - 3'. In het pand blijft daarmee prostitutie mogelijk, niet zijnde raamprostitutie.
Hetzelfde geldt voor de besloten club Spuistraat 21 B. Ook deze besloten club staat deels met een 'p' van raamprostitutie aangegeven op de plankaart van het geldende bestemmingsplan, hetgeen niet overeenkomt met het feitelijk gebruik als seksinrichting c.q. besloten club. Ook voor Spuistraat 21 B wordt voorgesteld de aanduiding 'Gemengd - 3' op de verbeelding te noteren.
Verwerving/onteigening van deze percelen is niet aan de orde. Bij de panden Singel 295 en Spuistraat 21 B gaat het uitsluitend om een aanpassing van de voorheen op de plankaart gebruikte aanduiding.
1.4 Beschermd Stadsgezicht
Bij besluit nr. U99/583, d.d. 29 januari 1999 is de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003.
Het plangebied is geheel gelegen in het beschermd stadsgezicht. De aanwijzing heeft ertoe geleid, dat in het ontwerpbestemmingsplan regels zijn opgenomen ter bescherming en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Waarderingskaart
Voor het bestemmingsplangebied is een waarderingskaart gemaakt. Op die kaart is alle bebouwing in het gebied gewaardeerd naar haar betekenis voor het stadsgezicht. De waarderingskaart verschaft inzicht in de cultuurhistorische waarden. Uitgangspunt is behoud en herstel van deze waarden. De waarderingskaart is vertaald naar de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. De waardering van de gebouwen is daarop dan ook (met een dubbelbestemming en aanduiding) aangegeven.
1.5 Unesco Werelderfgoed
In 2010 heeft de UNESCO de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam aangewezen als Werelderfgoed. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed: de zeventiende-eeuwse grachtengordel en de omringende historische binnenstad van Amsterdam binnen de Singelgracht. Met dit onvervangbare erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan. De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt de 'property' (het kerngebied) van het Werelderfgoed. De overige delen van de historische binnenstad binnen de Singelgracht vormen de voor een Werelderfgoed vereiste aan te wijzen bufferzone. De begrenzing van de bufferzone komt bijna helemaal overeen met de grenzen van het beschermde stadsgezicht. Het gevolg van de aanwijzing is, dat het stadsdeel de 'outstanding universal values' van de 'property' beschermt. Dit betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex.
Van de panden uit dit bestemmingsplan bevinden zich tien panden in de kernzone (panden in de Bergstraat/Korsjespoortsteeg), de overige panden bevinden zich in de bufferzone. Nu de panden uit het plangebied behoren tot de kern- en de bufferzone, is bij het invullen van de prostitutiepanden met een nieuwe functie zorgvuldige toetsing vereist om aantasting van deze waarden te voorkomen.
Het tegengaan van de verloedering in het postcodegebied sluit direct aan bij de opdracht om de values te beschermen.
1.6 Opzet
De toelichting op het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hierin zijn zowel de relevante beleidsnota's van het rijk en de provincie, als van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel opgenomen.
Vanwege de status van de Amsterdamse binnenstad als beschermd stadsgezicht is onderzoek verricht naar de historische ontwikkeling van het plangebied. De beschrijving daarvan bevindt zich in hoofdstuk 3. Vervolgens wordt de bestaande ruimtelijke situatie geanalyseerd. Het onderzoek naar de historische ontwikkeling en de bestaande ruimtelijke situatie hebben geleid tot ruimtelijke uitgangspunten die in hoofdstuk 4 zijn omschreven.
Hoofdstuk 5 is een beschrijving van de in het plangebied voorkomende functies en de uitgangspunten en het gemeentelijk beleid ter zake. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. In het hoofdstuk is een verantwoording gegeven van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 7 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder, bedrijvigheid en de luchtkwaliteit.
In de hoofdstukken 8, 9, 10 en 11 worden achtereenvolgens de aspecten archeologie, water, natuur en landschap en het luchthavenindelingsbesluit beschreven. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 12 en 13. De rapportage als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen in hoofdstuk 14.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Ook wordt aandacht besteed aan relevant Europees beleid.
2.1 Beleidsnota's stadsdeel Centrum
Voor dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij vastgestelde beleidsplannen van het stadsdeel. Uiteraard is in dit beleid ook beleid van de hogere overheden verwerkt. Het betreft onder meer:
- a. Hart van Amsterdam, Strategienota Coalitieproject 1012, 2009;
- b. Beleidsplan Binnenstad, 1993;
- c. Horecabeleidsplan 2008;
- d. Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011;
- e. De Schoonheid van Amsterdam Digitaal, Welstandsnota voor stadsdeel Centrum , 2009 en de aanpassingen hierop, 2010;
- f. Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009;
- g. Visie Oudekerksplein e.o.;
- h. Nota Beleidaanpassingen bestemmingsplangebied 1012.
Voor een nadere toelichting op deze beleidsplannen verwijzen wij naar hoofdstuk 4, waar de relevante de uitgangspunten uit deze beleidsplannen worden omschreven.
2.2 Beleidsnota's gemeente Amsterdam
Op gemeentelijk niveau zijn ondermeer van belang:
Structuurplan Amsterdam, 'Kiezen voor stedelijkheid 2003-2010'
De centrale opgave voor Amsterdam in het structuurplan "Kiezen voor stedelijkheid" (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 april 2003), is het versterken van het profiel in het regionale netwerk, ook om de regio in haar geheel te versterken. Het structuurplan bevat een uitwerking voor gebiedsdelen, niet afgeleid van bestuurlijke grenzen (stadsdelen), maar van samenhangende opgaven die in delen van de stad worden herkend. Voor de binnenstad en de gordels uit de negentiende en twintigste eeuw is het van belang te zoeken naar een optimale balans tussen de verschillende functies in de binnenstad en de gordels daaromheen. Het fijnmazige historische karakter stelt daarbij voorwaarden aan de schaal van bebouwing en functies. Het openbare leven stelt voorwaarden aan functiemenging en de inrichting en het beheer van de openbare ruimte. De binnenstad moet op lange termijn een gebied blijven met een mix van functies. Het streven is om het vloeroppervlak van de verschillende soorten functies ongeveer te handhaven op het huidige niveau, zodat er ook in de toekomst internationale (culturele) instellingen, kleinschalige gespecialiseerde voorzieningen, onderwijs, kantoren en bedrijven, et cetera in de binnenstad zijn.
De nieuwe structuurvisie: Ontwerp Structuurvisie Amsterdam 2040 Economisch sterk en duurzaam is in voorbereiding en wordt in februari 2011 ter besluitvorming aan de gemeenteraad voorgelegd. Het belang van het middeleeuwse stadshart en de beoogde kwaliteitsverbetering door onder meer de vermindering van criminogene en economisch laagwaardige functies zijn hierin verwoord.
Het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad is zowel met het geldende structuurplan als met de in procedure zijnde structuurvisie in overeenstemming.
De gemeente voert al sinds jaar en dag prostitutiebeleid. Dit is in diverse beleidsnota's verwoord:
Oud beroep, Nieuw beleid: Nota prostitutie 2007-2010.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 14 december 2007 deze nota vastgesteld. Het college vindt dat het exploiteren van vrouwen in de seksindustrie niet mogelijk moet zijn. De opheffing van het bordeelverbod (2000) die prostitutie legaal maakte, heeft niet gebracht wat er van werd verwacht. Nog steeds worden vrouwen uitgebuit, is er sprake van vrouwenhandel en gedwongen prostitutie. Om hier een halt aan toe te roepen, pleit het college voor een aantal maatregelen, dat deels door de gemeente zelf, deels door het Rijk getroffen moet worden. Kern is dat het eenzijdig voordeel trekken uit de exploitatie van vrouwen in de seksindustrie - zonder tegenprestatie - moet worden verboden. Bordeelhouders, escortbemiddelaars en beschermers die door vrouwen worden gehuurd, mogen in de toekomst alleen nog hun werk doen, nadat zij van de overheid een vergunning hebben ontvangen. Met verblijfsverboden en financiële maatregelen (belastingaanslagen, intrekken uitkeringen) pakt de gemeente daders van gedwongen prostitutie hard aan. Een landelijke maatregel die burgemeester en wethouders voorstellen, is het verhogen van de minimumleeftijd voor prostituees van 18 naar 21 jaar.
'Prostituee v/m Amsterdam - weerbaar en zelfstandig'
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 24 juni 2008 ingestemd met de notitie 'Prostituee V/M Amsterdam, weerbaar en zelfstandig'. Deze notitie hoort bij de nota Oud beroep, Nieuw beleid: Nota prostitutie 2007-2010.Met dit besluit wil het gemeentebestuur de positie van prostituees in Amsterdam versterken. Prostitutie is geen gewone branche en de branch is kwetsbaar voor uitbuiting en mensenhandel. Elke vorm van dwang moet worden uitgesloten. Prostituees moeten zelfstandiger en onafhankelijker kunnen werken. De gemeente gaat toezichthouders inzetten om meer toezicht en controle op de werkplekken van prostituees te houden. Om misstanden verder terug te dringen en de arbeidspositie te verbeteren worden extra voorwaarden gesteld in de exploitatievergunning. Het Prostitutie & Gezondheidscentrum krijgt een spilfunctie en opvangplekken voor slachtoffers van mensenhandel worden uitgebreid.
De vermelde beleidsnota's zijn gericht op het verbeteren van de positie van de prostitutees en hebben geen directe relatie met het herbestemmen van de ramen waarop dit bestemmingsplan ziet. De beleidsnota's dragen echter bij aan de mogelijkheid een integraal en effectief prostitutiebeleid te voeren.
Nota Prostitutiebeleid in Amsterdam
Al in 2000 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Nota Prostitutiebeleid in Amsterdam vastgesteld. Deze nota was opgesteld naar aanleiding van het afschaffen van het bordeelverbod.
De nota bevestigt het gedoogebeschikkingenbeleid van de gemeente, dat werd gevoerd sinds 1 januari 1996 en dat drie belangrijke eisen kende:
de vestigingseis, een prostitutiebedrijf mag niet in strijd met het bestemmingsplan zijn;
de inrichtingseis, de exploitant van een prostitutiebedrijf moet in het bezit zijn van een geschiktheidsverklaring;
de eisen van bedrijfsvoering.
De gedoogbeschikkingen zijn vervangen door een vergunningstelsel.
2.3 Beleidsnota's provincie Noord-Holland
Met het van kracht worden van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is het tot dan geldende streekplan voor het zuidelijk deel van de provincie Noord-Holland, met daarin het grondgebied van Amsterdam en de omliggenden regio's, vervallen.
Daarom heeft de provincie een structuurvisie opgesteld.
Inmiddels is deze Structuurvisie 2040 door gedeputeerde staten en provinciale staten vastgesteld.
In de structuurvisie staat het ruimtelijke beleid van de provincie Noord-Holland voor 2040. Anders dan bij de ‘oude’ streekplannen, omschrijft de provincie in de structuurvisie de provinciale belangen. Bij elk van deze belangen kiest de provincie haar rol en inzet van bijbehorende instrumenten. Onderdeel van de structuurvisie is een uitvoeringsprogramma. De provincie moet voor elk belang aangeven hoe zij het wil uitvoeren.
Het bestemmingsplan raakt geen provinciale belangen en is niet in strijd met de provinciale structuurvisie.
2.4 Beleidsnota's rijksoverheid
Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Deze zijn versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben ingestemd met de nota op respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Ruimte.
Nota Mobiliteit
De Nota Mobiliteit is een uitwerking van de Nota Ruimte en is gepresenteerd in september 2005. De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Deze Nota Mobiliteit geeft aan op welke wijze het kabinet dit wil doen.
Het bestemmingsplan kent nauwelijks gronden met de bestemming verkeer en heeft inhoudelijk geen negatieve invloed op de mobiliteit in het betrokken deel van de binnenstad van Amsterdam.
Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Hoewel de structuurvisie nog niet vastgesteld, is het concept ontwerpbestemmingsplan ook aan de het ontwerp van de structuurvisie getoetst. Ook met deze ontwerpstructuurvisie is het bestemingsplan niet in strijd.
Nationaal Waterplan
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid van het Nationaal Wateplan is gericht op:
- een goede bescherming tegen overstroming;
- het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
- het bereiken van een goede waterkwaliteit;
- het veiligstellen van strategische watervoorraden.
Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam. In hoofdstuk 9 van het bestemmingsplan wordt hieraan uitgebreid aandacht besteed. Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap, alsmede voor de gemeente Amsterdam.
Het bestemmingsplan kent slechts zeer beperkte mogelijkheden voor ondergrondse bebouwing. Bij ondergrondse bebouwing wordt Waternet als beheerder standaard ingeschakeld. Daarmee is gewaarborgd, dat bouwactiviteiten geen negatieve invloed hebben op de waterhuishouding van de gemeente.
Tot slot
Het bestemmingsplan is een concrete uitwerking van het beleid voor het postcodegebied 1012, zoals dit is verwoord in de Strategienota.
De reeds ingetreden achteruitgang van de woon- en leefomstandigheden in en het uiterlijk aanzien van het plangebied rechtvaardigen vergaande planologische maatregelen.
Het bestemmingsplan is niet in strijd met het rijks- en provinciale ruimtelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Historische Ontwikkeling
Van de panden in dit bestemmingsplan zijn de meeste gelegen in het hart van het middeleeuwse Amsterdam, rondom de Oude Kerk, ontstaan tussen circa 1100 en 1428. De panden aan de Bergstraat en Korsjespoortsteeg liggen binnen de stadsuitbreiding van 1578-1587, in het westelijk deel van de grachtengordel.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de (cultuur)historische betekenis van de panden uit het bestemmingsplan en naar de verkavelingsstructuur. In het onderzoek is gebruik gemaakt van archeologische, topografische, architectuurhistorische, historische en archiefwetenschappelijke gegevens.
Hieronder volgt een beschrijving van het middeleeuwse stadshart en daarbinnen van het Oudekerksplein en omgeving.
3.1 Lineaire Structuur Van Dijken En Waterlopen
In de ontstaansgeschiedenis van het stadshart hebben de structuur van het landschap en de bodemgesteldheid een belangrijke rol gespeeld. Allereerst heeft de slingerende loop van de Amstel gefungeerd als ruggengraat van de stedenbouwkundige structuur. In de loop van de middeleeuwen werden op de stroomruggronden van de Amstel dijken aangelegd, die het beginpunt vormden van de ontginning en later de verstedelijking. De dijken dienden niet alleen als waterkering, maar ook als verbindings- en ontsluitingsweg (van noord naar zuid). De dijken - Warmoesstraat en Nes, Nieuwendijk en Kalverstraat - zijn nog herkenbaar aan het grillig verloop en aan de hogere ligging, te zien vanaf het Damrak door de stegen. Vanuit de Amstel zijn de achterliggende gronden ontgonnen.
De dam in de Amstel was het symbolische en waterbouwkundige middelpunt van een zich symmetrisch ontwikkelend stelsel van grachten, dijken en sluizen, waarmee de waterstanden konden worden gereguleerd. De Dam markeerde de overgang van zoet (Amstel) naar zout water (het IJ) en de invloedssfeer van de getijden. De stad werd uitgebreid door parallel aan de Amstel in het veengebied steeds een nieuwe gracht of burgwal aan te leggen. De burgwallen speelden daarmee een rol in de afwatering van de nieuwe bouwgronden. Maar de grachten dienden ook als riool en als vaarweg. Met behulp van sluizen kon het stadswater worden doorgespuid. De burgwallen komen samen op de plaatsen waar oorspronkelijk de stadspoorten stonden, bijvoorbeeld de Sint Olofspoort aan het einde van de Warmoesstraat. De poorten hoefden op die manier bij de uitleg van de stad niet te worden vervangen.
Tot de stedenbouwkundige hoofdstructuur behoorden ook de stadswallen en de vestingwerken, altijd gerelateerd aan de buitenste waterloop. Bij iedere uibreiding van de stad transformeerde deze waterloop opnieuw tot binnenwater en werd aan de buitenrand een nieuwe gracht gegraven. Rond 1480 werd ter plaatse van het Singel en de Kloveniersburgwal een hoge bakstenen verdedigingsmuur met torens en poorten opgericht. Hiervan zijn het waaggebouw op de Nieuwmarkt en de Schreierstoren overgebleven.
Middeleeuws Amsterdam tot aan 1587
Voor 1300: aan weerszijden van de Amstel ontstaan dijken met aan tweezijdige lintbebouwing. Het land tussen de dijk en de wallen wordt verkaveld in gesloten bouwblokken.
Voor 1400: de smalle stroken uit de periode van de vroegste uitbreiding.
Voor 1500: in de tweede stadsuitbreiding wordt aan de nieuwe zijde op dezelfde voet doorgegaan; op de oude zijde ontstaan in eerste instantie kloosters, waarvan de terreinen na de alteratie van 1578 opnieuw worden verkaveld.
Voor 1600: ook in deze periode zijn de bouwblokken aan de nieuwe zijde ondiep, terwijl aan de oude zijde een industrieel gebied ontstaat.
3.2 De Bouwblokkenstructuur
In eerste aanleg (ca.1300) onstond op de dijken tweezijdige lintbebouwing. De huizen aan de dijk stonden op relatief smalle, diepe kavels, die voldoende ruimte boden voor het houden van kleinvee of het uitoefenen van een bedrijf of ambacht. Er kwamen straten die van de dijk aftakten, op de plek van de oude polderpaden of sloten. Aan deze dwarsstraten kwamen ondiepe kavels die geleidelijk bebouwd werden, over het algemeen met woonhuizen waarin ook een winkel of ambacht onder was gebracht. Met het graven van de grachten aan de achterzijde werden de oude schuurtjes, werkplaatsen, achterkeukens en pakhuizen die behoorden bij de hoofdhuizen aan de voorzijde, gaandeweg vervangen door zelfstandige woonhuizen (afsplitsing). Op het moment dat de achtergracht transformeerde tot binnengracht transformeerden deze woonhuizen mee naar de nieuwe, hogere status. De afgesplitste erven waren minder diep dan de erven aan de Warmoesstraat. Aan de kant van de Warmoesstraat was de bebouwing aaneengesloten terwijl in de minder voorname bebouwingswand van de Oudezijds Voorburgwal veel stegen werden uitgespaard. Deze doodlopende stegen gaven toegang tot de achtererfbebouwing, verhuurde woningen en kleine pakhuizen. Deze stegen zijn nog steeds beeldbepalend aanwezig.
Bij uitbreiding van de stad werd de achtergracht verbreed en transformeerde deze voormalige buitengracht in een stedelijke woongracht met meer voorname huizen. Dit opwaarderingsproces van achtergracht tot woongracht zou zich bij de volgende stadsuitbreidingen herhalen.
Gesloten bouwblok tussen de Nieuwendijk en de Nieuwezijds Voorburgwal en tussen de Warmoesstraat en Oudezijds Voorburgwal (het Blaauwlakenblok)
Aan de overzijde van de Warmoesstraat en de Nieuwendijk werden de gronden aan de Amstel aangeplempt, zodat ook aan de waterzijde van de dijk gebouwd kon worden. Aan de Amstelzijde van de Warmoesstraat was tot in de zestiende eeuw vanwege de geringe diepte geen sprake van volwaardige bouwblokken, maar van een strokenverkaveling die doorliep tot in het water. Aan de Nieuwe Zijde was wel een kade, het Damrak, en hadden de bouwblokken vier zijden. Hier was de strook aan de Amstel wat breder dan die aan de Oude Zijde, waardoor de bouwblokken zich op dezelfde manier hiërarchisch ontwikkelden als bijvoorbeeld het Blaauwlakenblok: aaneengesloten aan de chique dijkzijde en meer gericht op werken aan de Amstelzijde. Ook waren er vanaf deze kade inpandige stegen. De strook was niet breed genoeg voor veel inpandige bebouwing. Uiteindelijk zou hier rug-aan-rugbebouwing ontstaan.
Strokenverkaveling tussen de Warmoesstraat en de Amstel en tussen de Nieuwendijk en de Amstel
Strokenverkaveling tussen Oudezijds Voorburgwal en Oudezijds Achterburgwal en aan de nieuwe zijde tussen nieuwezijds Voorburgwal en Nieuwezijds Achterburgwal (Spuistraat)
De kosten van het uitbreiden van de stad, de noodzakelijke aanleg van kostbare waterbouwkundige werken (sluizen en bruggen, maar ook kademuren) en het bouwrijp maken van de grond, waren hoog. Het streven naar een maximale bebouwingsdichtheid kwam daarmee voort uit de noodzaak tot spaarzaamheid. Zo ontstond een zeer efficiënte verkaveling. De kavels waren doorgaans smal en diep, waardoor de meeste huizen direct vanaf de gracht of dijk te bereiken waren.
In de diepe bouwblokken ontstonden in tegenstelling tot de ondiepe bouwblokken smalle parallelstraten, ter ontsluiting van de vele kleine, eenvoudige werkruimtes en woningen.
In een enkel geval werd een parallelstraat aangelegd, zoals de Sint Annendwarsstraat, een korte verbindingsroute naar de Oude Kerk. In latere uitbreidingen kwamen deze planmatige parallelstraten nog enige malen voor, nu niet meer als noodzakelijke verbindingsroute, maar met het doel het aantal bouwkavels te vergroten (Nieuwstraat). De parallelstraten betekenden dat iedere woning ontsloten was vanaf de openbare weg, in plaats vanaf de inpandige steeg.
Herverkaveld bouwblok (1587) tussen Oudezijds Achterburgwal en Kloveniersburgwal en strokenverkaveling aan de nieuwe zijde tussen de Nieuwezijds Achterburgwal (Spuistraat) en het Singel. De tweezijdige strokenverkaveling is bewust mogelijk gemaakt door de introductie van een parallelstraat (Oude Nieuwstraat, circa 1440).
De dertiende-eeuwse of vroeg veertiende-eeuwse verkavelingsprincipes resulteerden in een fijnmazige systematische parcellering die al in de vroege zestiende eeuw volledig was uitgekristalliseerd. De verkaveling is veel planmatiger dan tot nog toe altijd werd aangenomen en bleek uiterst effectief te zijn. De breedtemaat van de middeleeuwse kavels kent weinig variatie. De breedte van de woonhuizen, circa 4,5 tot 6 meter, komt overeen met de lengte van de balken, die in het middeleeuwse bouwproces gangbaar waren. De dieptemaat is afhankelijk van de structuur en de positie in het bouwblok en vertoont meer variatie. Op de hoeken met de dwarsstraten vertoont de verkaveling ingenieuze vlechtwerkjes, waarbij de hiërarchie van de straten van doorslaggevend belang was. Aan bijna ieder hoekhuis in de stad is nog te zien welke straat zeshonderd jaar eerder de belangrijkste van de twee was.
Uit het onderzoek blijkt dat de verkavelingsprincipes van de wereldberoemde grachtengordel al volop werden toegepast in het middeleeuwse Amsterdam van rond 1300. Al in de vroege geschiedenis van de koopmansstad Amsterdam ontstond zo een systematisch geordend hiërarchisch geleed bouwblok, waarin kooplieden, werklui en ambachtslieden op korte afstand van elkaar, maar toch duidelijk onderscheiden, een eigen plek hadden. De fijnmazige, sterk diverse verkaveling stond daarbij garant voor een succesvolle, levensvatbare formule waardoor Amsterdam zeven eeuwen lang jong en dynamisch kon blijven.
In het stadshart, met name in het noordoostelijk deel, zijn de middeleeuwse maatvoering en parcellering nog steeds gaaf en beeldbepalend aanwezig.
3.3 De Structuur Van Het Woonhuis In Het Bouwblok
De beroemde vogelvlucht van Cornelis Anthoniszoon uit 1538 toont een laatmiddeleeuwse stad, die min of meer af is, met stadsmuren, torens, poorten, wereldlijke en religieuze gebouwen en heel veel grote en kleine woonhuizen. Woonhuizen hebben een voorhuis en achterhuis, soms met tussenlid, soms met een split-level. Boven het hoge voorhuis is een verdieping met kap, in later tijden uitgebreid tot meer verdiepingen. In de meeste gevallen is de kap van het dwarshuis haaks op de rooilijn, maar een enkele keer zijn de huizen in de breedte gebouwd, bijvoorbeeld over twee ondiepe kavels, met de kap in langsrichting. In het voorhuis wordt gewerkt (winkel, ambacht) of kantoor gehouden, in het achterhuis gewoond. Op de verdiepingen wordt ook gewoond en is ruimte voor opslag. Ieder huis biedt ruimte aan verschillende kleinschalige functies.
De woonhuizen zijn voor het grootste gedeelte versteend, omdat vanaf de laatste grote stadsbrand in 1452 niet meer in hout mocht worden gebouwd. Zestiende-eeuwse houtskeletbouw is echter op diverse plaatsen, meestal verborgen achter veel latere voorgevels, bewaard gebleven. Vanaf de zestiende eeuw werd niet meer op platen gebouwd, maar op palen, waardoor hogere huizen mogelijk werden. Bij ophoging werd ook de voorgevel vervangen, volgens de laatste mode, een verschijnsel dat overigens ook zonder ophoging voorkwam. Dit continue transformatieproces heeft geleid tot een bijzondere historische gelaagdheid, een karakteristiek van het beschermde stadsgezicht. De eeuwenoude geschiedenis komt tot uitdrukking in een gevarieerd silhouet van twee tot zes bouwlagen met lijst, punt- en halsgevels, dit alles binnen de breedtematen van de allereerste gronduitgifte. Hiermee is de kleinschalige structuur én het gebruik van het middeleeuwse Amsterdam grotendeels goed geconserveerd.
Bouwhistorische waardenkaart
Voor de stadskern van Amsterdam is in 2007 een bouwhistorische waardenkaart opgesteld door Bureau Monumenten en Archeologie. De kaart geeft aan waar bouwhistorische waarden van de bebouwing aanwezig zijn en wanneer oude gebouwen of delen ervan op een perceel te verwachten zijn. Hiervoor is de huidige kadastrale ondergrond vergeleken met de eerste kadastrale kaart uit 1832. Bouwhistorische waarden hebben meestal betrekking op fysiek aanwezige, authentieke onderdelen in een gebouw: de structuur van de bebouwing (bouwmuren, balklagen, kappen en trappen) en de interieurwaarden (afwerking). De kaart laat zien dat in circa de helft van de bebouwing de fijnmazige historische structuur bewaard is gebleven.
3.4 Warmoesstraat En Oude Kerk
In de loop van de vijftiende eeuw ontstond een klasse van rijke kooplieden, die zich vestigde aan de Warmoesstraat. De kavels waarop zij hun woon- en pakhuizen bouwden, lagen aan het water van de Amstel. In deze karakteristieke bouwvorm, de spijker, was het woongedeelte van de huizen gericht op de Warmoesstraat en het gedeelte voor op- en overslag van goederen was direct vanaf de buitenhaven, het Damrak ontsloten. Ten oosten van de Warmoesstraat werd de strook land verkaveld volgens de hierboven beschreven principes.
De zeer gewilde Warmoesstraat was al in de veertiende eeuw vrijwel dicht aaneengesloten bebouwd. Gedurende de tweede helft van de zestiende eeuw groeide de Warmoesstraat uit tot de duurste straat van Amsterdam. In het begin van de zeventiende eeuw werd bij de handeldrijvende burgerij een scheiding tussen wonen en werken doorgevoerd. De rijkere kooplieden woonden niet langer boven hun pakhuis. Ze verlieten de Warmoesstraat om aan de Heren- of Keizersgracht een nieuw woonhuis te laten bouwen. Met de aanleg van de zeventiende eeuwse grachtengordel verloor de Warmoesstraat geleidelijk zijn status als woonplaats van de (super)rijken. In de negentiende eeuw was de Warmoesstraat samen met de Nes verworden tot een straat van twijfelachtige reputatie, met bierhuizen en herbergen.
De Oude Kerk is vermoedelijk ingewijd in 1306 en daarmee de oudste kerk van Amsterdam en het oudste (overgebleven) stenen gebouw van de stad. De kerk groeide mee met de stad, om in de zestiende eeuw zijn huidige omvang te bereiken. Het Oudekerksplein heeft daarmee tegenwoordig zijn kleinste omvang. De omringende rooilijnen en eigendomsgrenzen lagen vermoedelijk al zeer vroeg vast.
Vanuit de kerk was een directe verbinding met de voor Amsterdam zo belangrijke haven aan het Damrak. Het ingangsportaal van de kerk was georiënteerd op de Paternostersteeg en de Wijde Kerksteeg. Het verband tussen religie en handel (behouden vaart) was stedenbouwkundig zichtbaar aanwezig. Een andere vroeg aangelegde, op de kerk en het plein uitkomende straat was de Sint Annendwarsstraat, nadrukkelijk een straat, geen steeg. Het is de enige parallelstraat binnen de eerste uitleg van de stad. De verkaveling tussen Warmoesstraat, Sint Annenstraat, Oudezijds Voorburgwal en Oudekerksplein is gaaf bewaard gebleven en biedt nieuwe inzichten over hoe de stad er in de middeleeuwen, vóór de oudste kaart van Amsterdam uit 1537, kan hebben uitgezien. Het lijkt erop dat de verkaveling in de vroege ontstaansfase van de stad door de burgerlijke overheid is gereguleerd. De bouwblokken zijn niet onstaan door afsplitsing, zoals tot nog toe is aangenomen, maar bewust gepland.
De Sint Annendwarsstraat had verder, net als de Wijde Kerksteeg, het voordeel dat de grote mensenmassa's vanuit de kerk en het plein zich bij het verlaten van kerk en kermis makkelijk konden verspreiden.
Het Oudekerksplein was vanouds het belangrijkste plein van de stad. Hier bevond zich de oudste (parochie)kerk, mogelijk een hof, maar ook het burgerlijk vertier en de sociale zorg. De kerk werd steeds meer een burgerkerk, van waaruit ook liefdadigheid werd bedreven, dezelfde liefdadigheid die vanaf de zeventiende eeuw door de overheid wordt overgenomen. De sociale zorgfunctie uit zich in de vele aanbouwsels tegen de kerk, die zorgen voor een zachte overgang van hoog naar laag. Op straat en in de kerk was een grote bedrijvigheid met een komen en gaan van schippers, kooplieden, gildenbroeders, beurshandelaren, kerkbestuurders en behoeftigen.
Atlas van Loman, stegenanalyse. In zwart de doodlopende stegen naar de inpandige werkruimtes en pakhuizen (werklieden). In geel de distrubutielijnen van en naar de Oude Kerk en in rood de verbinding tussen de entree van de kerk met het oorspronkelijk open Damrak. In groen de hoofdstraat, in blauw de achterstraat (achter de stadswallen), die met de uitbreiding wordt opgewaardeerd tot stadsgracht.
3.5 Cityvorming En Schaalvergroting
In de tweede helft van de 19de eeuw ontwikkelde Amsterdam zich, na een periode van ernstige stagnatie, opnieuw tot een internationaal zakencentrum van allure. Tussen 1880 en 1930 vond een snelle schaalvergroting plaats, in combinatie met groeiend verkeer over land, wat leidde tot een aantal grootschalige gebouwen als grand hotels, hoofdkantoren van dagbladen, banken en andere instellingen (Beurs, Centraal Station) alsook tot de demping van een aantal grachten. Deze ontwikkeling staat bekend onder de benaming Cityvorming.
In het middeleeuwse stadshart kwamen enkele zeer grote gebouwen in de plaats van hele clusters kleinschalige panden. Het meest opvallend vond dit proces plaats aan de Nieuwe Zijde, maar ook de Oude Zijde werd niet gespaard, bijvoorbeeld rond de Dam en het Beursplein. Het proces van cityvorming is niet alleen afleesbaar aan genoemde grote gebouwen, die in één keer tot stand kwamen. Ook op een andere schaal kwam sloop/nieuwbouw voor. Talloze stapsgewijze samenvoegingen van twee of meer panden zijn uitgevoerd, al dan niet in combinatie met een nieuwe voorgevel. Deze geleidelijke aantasting van de oorspronkelijke structuur is in deze periode veel groter geweest dan over het algemeen wordt aangenomen, bijvoorbeeld voor de 'kleine' hotelontwikkeling.
Aan de rand van het Sint Annenkwartier heeft dit plaatsgevonden aan de Warmoesstraat/ Sint Annenstraat bij de groei van het hotel restaurant Stadt München, het huidige hotel Winston. Eerst werden aan de Warmoesstraat twee panden samengevoegd achter een nieuwe voorgevel. Daarna werden voor uitbreiding van dit hotel tussen 1900 en 1935 ruim twintig middeleeuwse pandjes gefaseerd aangekocht en gesloopt voor nieuwbouw aan de Sint Annenstraat. Vervolgens is deze bebouwing in de jaren negentig van de vorige eeuw (opnieuw) vervangen door relatief grootschalige nieuwbouw.
Warmoesstraat 125-129 Hotel Restaurant Stadt München (uit: Stadsarchief, Archief van de Dienst Bouw- en Woningtoezicht; bouwtekeningen)
Als derde factor van invloed op de schaalvergroting van de oude stad moet tenslotte de stadsvernieuwing genoemd worden. Het bouwblok met sociale woningbouw aan het Oudekerksplein is hiervan een duidelijk voorbeeld.
Desondanks is de schaalvergroting met name aan het noordoostelijk deel van het burgwallengebied voorbij gegaan en is de Oude Kerk nog steeds het enige grote gebouw in zijn omgeving.
3.6 Samenvatting En Conclusie
Kleinschaligheid en diversiteit in functies zijn de twee sleutelwoorden binnen de middeleeuwse stad. De middeleeuwse parcellering is een cultuurhistorische, stedenbouwkundige en functionele kwaliteit, die de gelaagdheid van de stad afleesbaar maakt. Het gebied rond het Oudekerksplein en Sint Annenkwartier valt binnen de periode van de eerste aanleg van de stad. In de bebouwing is de middeleeuwse geschiedenis van de bouwblokken in deze omgeving goed af te lezen. Het bouwblok begrensd door de Warmoesstraat, Sint Annenstraat, Oudezijds Voorburgwal en Oudekerksplein is van oorsprong zeer fijnmazig en de bijzondere structuur is grotendeels zichtbaar bewaard gebleven.
In het stadshart ontstaat al vroeg, onder invloed van de achtereenvolgende stadsuitbreidingen, diversiteit. De fysieke structuur, die is gerelateerd aan de sociaal economische structuur, is er nog steeds. Dit patroon moet zichtbaar blijven en moet de overhand houden. De dwarsstraten zijn de beschutte looproutes met kleine panden, die juist geschikt zijn voor bedrijfsfuncties en winkels met op de hogere verdiepingen woningen, zoals dat al eeuwenlang het geval is.
In het stadshart bestond in de middeleeuwen variatie in bouwhoogte, maar nauwelijks in plattegrond en in de opzet van de huizen. Dit type woonhuis heeft net als de kleinschalige parcellering bewezen te beschikken over een uitzonderlijk aanpassingsvermogen. Het feit dat deze parcellering nog aanwezig is, geeft aan dat nieuwe functies door de eeuwen heen schijnbaar moeiteloos in de bebouwing zijn ingepast.
Ook in structuur zijn de panden vaak van respectabele ouderdom. Uit bouwhistorisch onderzoek van de panden blijkt dat achter negentiende-eeuwse gevels niet zelden zestiende- en zeventiende-eeuwse woonhuizen verscholen gaan. Zo kan een lage bouwhoogte doen vermoeden, dat achter de vroeg twintigste-eeuwse gevel, zestiende-eeuwse bouwmuren staan, op een nog oudere fundering.
Mede vanwege de grotere gebouwen uit de periode van de cityvorming, zoals die aan het einde van de negentiende eeuw plaatsvond, en door de geleidelijke schaalvergroting is in het stadshart een variatie in korrelgrootte/diversiteit aan gebouwen ontstaan.
Vernieuwing dient plaats te hebben binnen het bestaande verkavelingspatroon, opdat de grote functionele verscheidenheid van de stad niet onomkeerbaar verloren gaat. Dit geldt eveneens voor de beleving van de stad, de authenticiteit en tenslotte de stad als historisch waardevol studiegebied. Vanwege de hierboven beschreven intrinsieke kwaliteiten, verbonden aan de percelen van het bestemmingsplan, is behoud van de nog bestaande historische parcellering het uitgangspunt.
Een belangrijke conclusie uit het onderzoek is, dat de verkaveling van de panden uit het bestemmingsplan in vrijwel alle gevallen teruggaat tot op de eerste gronduitgifte. Aangenomen kan worden dat dit niet alleen geldt voor dit bestemmingsplan, maar ook voor de kleinschalige parcellering in de andere groeiringen van de middeleeuwse binnenstad.
In het plangebied is een aantal uitzonderingen: Sint Annendwarsstraat 12, Dolle Begijnensteeg 5, Oudekerksplein 2-4 en de Spuistraat 3G-3H/Nieuwezijds Voorburgwal 28-30. Deze percelen betreffen samenvoegingen uit de negentiende en vroeg-twintigste eeuw. Het pand Sint Annendwarsstraat 12 is vanaf de negentiende eeuw (op de begane grond) onderdeel van een groter complex, gekoppeld aan de Warmoesstraat 113 en verbonden geweest met de Sint Annendwarsstraat 4-6.
Ook in het geval van een aantal achterhuizen is sprake van (oorspronkelijke/voormalige) samenvoeging: het orde 3-pandje achter de Oudezijds Voorburgwal 92, de bebouwing achter Oudekerksplein 22, Trompettersteeg 1 en Trompettersteeg 5 (met Oudekerksplein 60).
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke Beschrijving En Uitgangspunten
4.1 Beschrijving Van De Bestaande Situatie
Van de panden in dit bestemmingsplan is een grote groep gelegen rondom de Oude Kerk en in het Sint Annenkwartier. Daarnaast gaat het om een aantal individuele panden. Hieronder volgt een algemene beschrijving van het stadshart en wordt uitgebreider ingegaan op het gebied rondom de Oude Kerk.
Het middeleeuwse stadshart is qua stedenbouwkundige structuur grotendeels intact gebleven. Het kenmerkt zich door de grachten in noord-zuidrichting, de smalle straten en stegen in oost-west richting en de structuur van gesloten bouwblokken. De grote verscheidenheid in maat en gebruik van de openbare ruimte, variërend van lange, licht gebogen stadsstraten en grachten tot smalle, besloten stegen en nauwe gangen is in dit dichtbebouwde gebied een waardevol gegeven. Ook het grote verschil in breedte tussen de stadsstraten en grachten, de Oudezijds Voorburgwal is bijna twee keer zo breed als de Achterburgwal, draagt bij aan het afwisselende beeld.
De panden van het plangebied maken deel uit van bouwblokken die veelal dichtbebouwd zijn en nauwelijks tuinen hebben. Hierbij bestaat een onderscheid tussen smalle en brede bouwblokken (in oost-west richting gezien). In de smalle bouwblokken staat door de geringe diepte een groot deel van de bebouwing rug aan rug. Afwisselend komen achterhuizen, uitbouwen en incidentele kleine plaatsjes voor. De bouwblokken werden zo efficiënt mogelijk verkaveld. Tussen de brede bouwblokken, zoals tussen de Warmoesstraat en Oudezijds Voorburgwal, werden dwarsstraten aangelegd om zoveel mogelijk grondontsloten panden te krijgen. Binnen de bouwblokken werd binnenbebouwing ontsloten via gangen en stegen.
Ook de panden ten westen van de Singel zijn onderdeel van kleine, ondiepe bouwblokken, met vrijwel volledig bebouwde binnenterreinen.
Een uitzondering is het bouwblok ten noorden van de Oudekerksplein. Hier is een deel van het binnenterrein onbebouwd en in gebruik als speelterrein voor een kinderdagverblijf. Het pand Oudekerksplein 26 ligt aan de binnenzijde van het bouwblok en is via een klein hofje en een overbouwde gang in het pand Oudekerksplein 28 bereikbaar vanaf de straat.
Binnen het bouwblok bepaalt de breedte van percelen, met de eigen voordeur/ontsluiting per perceel, in sterke mate de variatie in de bebouwing, de ritmiek in de gevel en de indeling van de plint. Voor de individuele panden uit het plangebied geldt dat aan de grachten de percelen gemiddeld breder en dieper zijn dan in de smalle dwarsstraten. Aan de dwarsstraten, zoals de Korsjespoortsteeg en de Bergstraat, liggen de panden op smalle kavels met een perceelbreedte van circa 4 meter en kleiner. Hier hebben veel panden een bouwhoogte van ca. 13 meter. Nabij de hoeken van bouwblokken zijn vaak korte, ingesloten kavels. Langs de grachten, de Geldersekade, de Oudezijds Voor- en Achterburgwal varieert de kavelbreedte van 3,5 tot ca. 7 meter en de bouwhoogte van 13 meter tot 18 meter. Hierbij bestaat een onderscheid tussen de hoofdstraat of -gracht waar de percelen het diepst zijn en de voormalige achtergracht waar de percelen minder diep zijn.
Het Oudekerksplein en het Sint Annenkwartier
Binnen het systeem van de grachten en smalle straten in het oostelijk deel van het stadshart vormt het Oudekerksplein een bijzondere plek, dankzij het intieme karakter van de ruimte en door de aanwezigheid van de Oude Kerk als belangrijk oriëntatiepunt. Het Sint Annenkwartier ten zuiden van de Oude Kerk wordt nu gedomineerd door de prostitutie- en aanverwante functies. Hier is een bijzonder fijnvertakt stratenpatroon behouden gebleven, met de relatief brede Sint Annendwarsstraat en enkele dwarsstegen: de Trompettersteeg, de Dolle Begijnensteeg en de Goldbergsteeg. De Sint Annendwarsstraat biedt een prachtige zichtlijn op de toren van de Oude Kerk. De Trompettersteeg is plaatselijk maar 80 cm breed waarmee elkaar passeren al een belevenis wordt. Van oudsher zijn de binnenterreinen niet toegankelijk vanaf de Warmoesstraat, maar vanaf de Oudezijds Voorburgwal. Aan de Goldbergsteeg, in het verlengde van de Dolle Begijnensteeg, kan, door het ontbreken van bebouwing aan één zijde, de stegenstructuur minder goed worden ervaren.
Aan de randen van het Sint Annenkwartier vormen twee forse nieuwbouwprojecten, aan het Oudekerksplein en aan de Sint Annenstraat, een inbreuk op de geparcelleerde structuur. De nieuwbouw van het hotel aan de Sint Annenstraat heeft een gesloten begane grond en de open hoek van de Sint Annendwarsstraat met de Goldbergsteeg, een gat in de gevelwand, is aan de straat dichtgezet met een hek. Samen met de verdiept aangelegde Goldbergsteeg heeft deze a-typische hoek weinig kwaliteit. De gevelwand aan de westzijde van de Sint Annendwarsstraat is divers, de oostkant bestaat uit een gave rij monumenten.
In het Sint Annenkwartier valt op dat de grootte van percelen sterk verschilt. Ook de bouwhoogte van de gebouwen is gevarieerd. De bebouwing aan de dwarsstegen en aan de noordzijde van de Sint Annenstraat bestaat voornamelijk uit twee- en drielaagse bedrijfspandjes. De panden aan de Sint Annendwarsstraat 4 en 6 en het pakhuis op nr. 12 (aan het eind van de doodlopende steeg) zijn met ca. 16 meter relatief hoog in deze kleinschalige omgeving.
Langs de Sint Annendwarsstraat, een korte doorsteek naar de Oude Kerk, liggen de breedste en diepste percelen, even breed als aan de gracht, en aan de dwarsstegen zijn de kavels wat kleiner. Het aantal zelfstandige panden/percelen in de smalle steegjes is beperkt. Een drietal kavels is, met een grondoppervlak van ca. 17 m², erg klein. De gebouwen die op (gekoppelde) percelen tussen tussen de Sint Annenstraat en de Dolle Begijnensteeg en de Dolle Begijnen- en Trompettersteeg staan hebben vaak gesloten achtergevels aan de achterkant en in diverse panden is de ingang zelfs verdwenen. Geconcludeerd kan worden dat het gebied niet uitsluitend uit kleine kavels bestaat, maar een scala aan verschillende volumes bevat.
Bij de transitie van dit gebied moet door het toevoegen van nieuwe functies een gemengd gebied ontstaan met een levendig karakter. Binnen deze eeuwenoude structuur is het onderscheid tussen grotere, diepe kavels en de kleine kavels nog aanwezig en zichtbaar in de schaal van de bebouwing. De kleinschalige parcellering heeft al eeuwenlang allerlei functies in zich opgenomen. Dit is aanleiding om de bestaande parcellering als uitgangspunt te nemen bij vernieuwing. Behoud van deze structuur biedt goede voorwaarden voor diversiteit in functies. De kwaliteit van de openbare ruimte kan worden verbeterd door functies met een open uitstraling op de begane grond.
4.2 Ruimtelijke Uitgangspunten
4.2.1 Stratenpatroon
Vanwege het cultuurhistorische belang van het stratenpatroon en de stedenbouwkundige verkaveling zijn grootschalige ontwikkelingen in de binnenstad over het algemeen ongewenst. In het plangebied wordt de stedenbouwkundige verkaveling in het huidige patroon gehandhaafd. Vernieuwing dient plaats te vinden binnen het bestaande verkavelingspatroon om de historische structuur te behouden. En uitgangspunt is behoud en herstel van de bestaande panden. Bepalend voor het straatbeeld zijn de rechte voorgevelrooilijnen, die ervoor zorgen dat individueel vormgegeven gebouwen toch één geheel vormen. Daarom is in de regels opgenomen, dat de bebouwing in de (bestaande) voorgevelrooilijn dient te worden gerealiseerd.
Binnen de bouwblokken gelegen stegen en gangen zijn een kenmerkend onderdeel van de historische structuur en zij worden beschermd. Ze mogen niet (verder) worden bebouwd en overbouwd. Dit geldt ook voor de gang in het pand Oudekerksplein 28. Deze gang is met de aanduiding 'onderdoorgang' op de verbeelding aangegeven.
4.2.2 Bouwdiepte
Het merendeel van de percelen uit het plangebied is volledig bebouwd en de percelen maken deel uit van dichtbebouwde bouwblokken. Handhaving van de aanwezige bebouwing is uitgangspunt. Om deze reden is voor de bebouwing in deze blokken geen achtergevelrooilijn aangegeven. Indien sprake is van een onderscheid in bouw- en goothoogte tussen de hoofd- en achterbebouwing is een hoogtescheidingslijn toegepast.
Uitbreiding van bebouwing aan de binnenzijde van bouwblokken is gezien de dichtbebouwde bouwblokken niet toegestaan.
Voor enkele percelen, onder meer de panden ten westen van de Singel en ten noorden van het Oudekerksplein, geldt dat de bebouwingsgrens aan de zijde van de binnenterreinen, de achtergevelrooilijn, is bepaald op de gemiddelde bouwdiepte van de bestaande hoofdbebouwing. Hiermee wordt enerzijds een "stille" zijde behouden en het groene karakter van de binnenterreinen en de tuinen beschermd. Anderzijds dienen aan naburige panden in gelijkwaardige omstandigheden ook gelijke mogelijkheden geboden en restricties opgelegd te worden.
4.2.3 Binnenterreinen en tuinen
De meeste percelen maken deel uit van dichtbebouwde bouwblokken. Enkele panden hebben/grenzen aan een tuin. Voor deze schaarse tuinen is het uitgangspunt dat de bestaande openheid gehandhaafd moet blijven. Ze hebben de bestemming Tuin 1 gekregen.
Tuinen met bestaande (bij)gebouwen op de percelen/binnenterreinen hebben een eigen bestemming gekregen (Tuin 2). Deze bebouwing mag worden gehandhaafd en geheel vernieuwd, maar niet worden vergroot. Bij sloop/nieuwbouw van de hoofdbebouwing op gronden met de bestemming Gemengd moet de bebouwing op gronden met de bestemming Tuin 2 op hetzelfde bouwperceel worden gesloopt. Voor de gronden met de bestemming Tuin 1 is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het realiseren van schuurtjes.
4.2.4 Goot- en bouwhoogten
Voor het plangebied is het uitgangspunt dat de aanwezige variatie in goot- en bouwhoogten wordt beschermd. Voor alle panden met een specifieke bouwaanduiding orde 1, orde 2 of orde 3 is de bestaande goot- en bouwhoogte de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte. Dit is in de regels vastgelegd. Op de verbeelding is alleen voor panden zonder ordewaardering (panden gerealiseerd na 1970) een maximale goot- en bouwhoogte aangegeven. Deze goot- en bouwhoogten zijn zodanig gekozen dat wordt aangesloten op de bestaande goot- en bouwhoogten van panden in dezelfde straat en gevelwand.
Voor een aantal panden met een specifieke bouwaanduiding orde 3 bestaat de mogelijkheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bestaande goot- en bouwhoogten. Voor deze panden zijn op de verbeelding hogere goot- en bouwhoogten opgenomen. Het ophogen van panden wordt alleen toegestaan voor zover het straatbeeld dit toelaat. Bij deze afweging worden de volgende aspecten betrokken. Het gevelbeeld van de Amsterdamse binnenstad wordt gekenmerkt door de variatie in goot- en bouwhoogten binnen een gevelwand. Daarnaast kennen hoekpanden vaak een accent doordat ze hoger zijn dan de belendingen. Ook moet rekening worden gehouden met het aantal orde-1 en orde-2 panden in de gevelwand, omdat zij als toonaangevend element een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsgezicht.
Als sprake is van ingrijpende verbouw van het orde 3-pand, worden bij de afweging ook de resultaten van de zogenaamde 'kwaliteitstoets' betrokken (zie hoofdstuk 4.3).
Voor panden met een bestaande grotere goot- of bouwhoogte, dan aangegeven op de verbeelding, geldt dat ze kunnen worden gehandhaafd.
Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de afmetingen van de bebouwing, in het geval van verbouwing en nieuwbouw, met inbegrip van het aantal bouwlagen en de kapconstructie. Toetsingscriteria hierbij zijn het behoud, herstel en versterking van het stadsgezicht en de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.
Kapvorm
Naast de gevarieerde goot- en bouwhoogte is de kapvorm beeldbepalend. Deze is niet alleen van invloed op de gevelwand - een pand met een langskap oogt in de straat anders dan een pand met een dwarskap - maar heeft ook grote betekenis voor het daklandschap. Doel van het bestemmingsplan is om deze karakterisieke kenmerken te beschermen. De kappen van monumenten (orde 1) zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke Erfgoedverordening. De kappen van orde 2- en orde 3-panden zijn beschermd via de bepalingen van de dubbelbestemming 'Waarde culthuurhistorie'. Voor orde 2-panden geldt dat de kap (en de gevel) behouden dient te worden. Voor orde 3-panden geldt dat voor zover de oorspronkelijke kapvorm van het pand nog aanwezig is deze gehandhaafd dient te worden. Afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het ophogen van een orde 3-pand kan uitsluitend als de kapvorm behouden blijft.
Soms ontbreekt bij panden een beëindiging. Het kan wenselijk zijn dat de kap van deze panden hersteld wordt. Om deze reden kent het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid om af te wijken van de bestaande bouwhoogte voor herstel van de oorspronkelijke kap.
4.2.5 Minimale bouwhoogten
Gebouwen aan de straatzijde dienen een minimale bouwhoogte van 9 meter te hebben. Wanneer een lagere bouwhoogte op de verbeelding is aangegeven, dan geldt deze lagere bouwhoogte.
Ontheffing van deze bepaling kan worden verleend indien hierdoor een, met het oog op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, betere aansluiting op de belendingen wordt bereikt.
4.2.6 Straatwand en gevelopbouw
Met betrekking tot de straatwand en de gevelopbouw, in het bijzonder voor de parcellering (verticale geleding), de aansluiting op belendingen en de driedeling van het gevelvlak (horizontale geleding), zijn in het bestemmingsplan onderstaande regels opgenomen om de ruimtelijke structuur van het plangebied te handhaven c.q. te versterken.
Perceelbreedte
Voor de bebouwing geldt dat de breedte van de percelen in sterke mate de variatie in de bebouwing, de ritmiek in de wand en de indeling van de plint bepaalt. Uitgangspunt is behoud en herstel van panden.
In de bestemmingsplannnen voor de binnenstad is samenvoegen van panden/doorbreken van de parcellering van (historische) panden niet toegestaan. Postcodegebied 1012 heeft vanwege de noodzakelijke transformatie van het gebied een bijzondere status. Economische ontwikkeling en behoud van de stedenbouwkundige structuur kunnen prima samengaan. Het laatste decennium heeft de binnenstad een sterke economische ontwikkeling doorgemaakt en de vastgoedwaarden zijn in het beschermde stadsgezicht behoorlijk gestegen. Uiteraard moeten we zuinig blijven op onze historische en monumentale binnenstad. Dit betekent dat er een evenwicht moet worden gevonden tussen de ontwikkeling in 1012 en de cultuurhistorische en stedenbouwkundige structuur van het gebied.
Met het oog op de gewenste transformatie is voorgesteld in de bestemmingsplannen voor 1012 samenvoegen in uitzonderingsgevallen toe te staan. Deze regeling is vooral bedoeld voor de straten uit de straatgerichte aanpak. Uitgezonderd is het deel van 1012 dat overlapt met de kernzone van het Unescogebied. Samenvoeging kan worden overwogen als er sprake is van een innovatief initiatief of concept, dat bijdraagt aan de gewenste transformatie en waarbij op een creatieve wijze recht wordt gedaan aan de bestaande stedenbouwkundige kwaliteiten. Architecten en projectontwikkelaars worden uitgedaagd om met voorstellen te komen in de geest van de historische binnenstad. Voorwaarde is, dat de cultuur- en bouwhistorische, de stedenbouwkundige en de functioneel-economische structuur in het plangebied in acht wordt genomen: er mag geen sprake zijn van onevenredige aantasting.
De volgende twee voorwaarden zijn leidend:
Het te realiseren plan levert een bijdrage aan de transformatie van en een kwaliteitsimpuls voor het gebied. Voor criteria wordt aansluiting gezocht bij de strategienota en de straatvisies (zoals unieke concepten, diversiteit, hoogwaardige functies).
Het te realiseren plan brengt geen onevenredige schade toe aan de waarde van de stedenbouwkundige of bouwhistorische structuur.
Bij de beoordeling wordt verder rekening gehouden met de volgende elementen. De stedenbouwkundige structuur mag niet verloren gaan. Elementen die een rol spelen zijn de omvang van de samenvoeging, de aanwezigheid van bestaande entrees en de plek van de samenvoeging. Een doorbraak aan de voorzijde zorgt bijvoorbeeld voor een grotere aantasting van de stedenbouwkundige structuur dan een doorbraak aan de achterzijde. Er wordt in principe eenmalig ingestemd met een doorbraak. Om te voorkomen, dat de stedenbouwkundige structuur in fasen wordt aangetast, mogen toekomstige doorbraken niet worden geïntensiveerd.
Driedeling
In het gebouw/gevelvlak dient een driedeling te worden aangebracht, te weten begane grond (plint), gevelvlak en beëindiging.
Plinthoogte/functie
Bij veel oude bebouwing is de plinthoogte veel hoger dan in na-oorlogse bebouwing gebruikelijk is. Om aan te sluiten bij deze belangrijke ruimtelijke en stedenbouwkundige karakteristiek van de straatwand dient, in geval van vernieuwing, de begane grondlaag een minimale hoogte van 3,50 meter te houden/krijgen. Hiermee wordt bovendien uitwisselbaarheid van functies makkelijker gemaakt. Afwijking van de eis dat de beganegrondlaag minimaal 3,50 meter dient te bedragen, kan worden toegestaan, indien hierdoor met het oog op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving een betere aansluiting op de belendingen wordt bereikt.
In dat geval kan ook worden afgeweken van de eis, dat de eerste vijf meter, gerekend vanaf de voorgevel, de plinthoogte van drieënhalve meter moet worden aangehouden.
Het karakter van de straten en stegen wordt in grote mate bepaald door de functies in de plint. De verblijfsfunctie van de straat krijgt meerwaarde als de voorgevels van gebouwen op de begane grond in zekere mate toegankelijk en transparant zijn. Gesloten gevels op de begane grond zijn daarom niet gewenst. Bergingen worden daarom in principe niet aan de straatzijde toegestaan.
4.2.7 Gevelverkoop en open-puiverkoop
Onder gevelverkoop wordt verstaan het vanuit de gevel van een gebouw, gelegen aan de openbare weg, goederen of eetwaren verkopen. Open-puiverkoop betreft het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel, op straatniveau geheel of grotendeels ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingsuren kan worden geopend. Deze verkoopvormen brengen negatieve effecten teweeg (hinder voor het overig gebruik van de openbare ruimte, vervuiling op straat, aantasting van de openbare orde en aantasting van het uiterlijk aanzien van het stadsgezicht). Gevelverkoop en open-puiverkoop zijn dan ook niet toegestaan.
Een uitzondering op deze regel vormt de bebouwing in het Sint Annenkwartier. De Dolle Begijnensteeg en de Trompettersteeg zijn smal. Een kashbahachtige invulling van de bebouwing in dit kwartier is gediend met open puien in deze stegen. Door de mogelijkheid te bieden de gevels te openen, worden de stegen nog meer als looproute benut en nodigen zij daartoe ook sterk uit.
4.2.8 Gevelvlak
Een kenmerk van veel straten en grachten in de binnenstad is het nagenoeg ontbreken van reliëf, zoals erkers en balkons, in de gevelwanden met historische bebouwing. Balkons en erkers komen doorgaans alleen voor in bebouwing uit de 19e en 20e eeuw, in oudere bebouwing slechts incidenteel.
Net zoals het beleid voor de rest van de binnenstad, geldt voor nieuwe situaties in dit bestemmingsplangebied dat aan de straat vlakke gevels moeten worden gemaakt. Voor de voorgevel hangende balkons zijn daarom niet toegestaan. Alleen aan de achtergevel zijn balkons via afwijking bij een omgevingsvergunning toegestaan tot maximaal 2 meter diep (overschrijding bestemmingsgrens), mits het balkon binnen een hoek van 45 graden vanaf de zijgevels van het desbetreffende perceel wordt gebouwd. Bij de afweging of zal worden afgeweken, wordt naar de belendende panden gekeken.
4.2.9 Beëindiging van gebouwen
Daar waar kappen de regel vormen, dient boven de aangegeven maximale goothoogte binnen een hellingshoek van maximaal 60 graden te worden gebouwd.
Daar waar platte daken de regel vormen, is alleen een maximale bouwhoogte gegeven.
Als er geen kap wordt gemaakt waar wel een maximale goothoogte is aangegeven, kan tot die maximale goothoogte worden gebouwd.
Dakopbouwen ten behoeve van, onder andere, liften, schoorstenen, centrale verwarmingsinstallaties e.d. kunnen het silhouet van het stadsgezicht verstoren. In het bestemmingsplan zijn nieuwe dakopbouwen en dergelijke dan ook slechts na afwijking bij een omgevingsvergunning mogelijk.
Met plaatsing van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie moet in het beschermde stadsgezicht zorgvuldig worden omgegaan om aantasting van het stadsgezicht te voorkomen. Plaatsing is alleen mogelijk na afwijking bij een omgevingsvergunning.
4.2.10 Dakterrassen
De binnenstad wordt gekenmerkt door een duidelijke scheiding tussen het gebruik van de openbare ruimte en het privé-gebruik, dat zich achter de voorgevel en eventueel op het binnenterrein afspeelt. Om deze karakteristiek te behouden zijn dakterrassen aan de voorgevel niet toegestaan. Ook aan de achterkant van panden ziin dakterassen niet toegestaan. Zij vormen vaak een uitbreiding van de privésfeer ten koste van rust en privacy van anderen. Toch is voor een dakterras de mogelijkheid opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken, indien het dakterras is gelegen aan de achterzijde van het hoofdgebouw of op een aanbouw op het binnenterrein. Voorwaarde is dat het dakterras geen aantasting vormt van het daklandschap en dat de kapvorm wordt gerespecteerd.
4.2.11 Extensieve groene daken
Extensieve groene daken (sedum- of grasdaken) brengen groen in de stad en hebben een positief effect op het milieu. Zij kunnen zorgen voor een verbeterde waterhuishouding en voor een verbetering van het stedelijke microklimaat (minder droge lucht). Ook hebben zij een positief effect op de kwaliteit van het hemelwater en de atmosfeer (minder fijn stof). Voor bewoners zijn er verder de voordelen van een goede isolatie en binnenklimaatbeheersing. De dakbedekking heeft een langere levensduur. Extensieve groene daken zijn mogelijk in het plangebied, wanneer zij voldoen aan de welstandcriteria uit de nota De schoonheid van Amsterdam Digitaal, Welstandsnota voor stadsdeel Centrum.
4.2.12 Openbare ruimte
Binnen het plangebied zijn delen van straten opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. Op gronden met de bestemming 'Verkeer' mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken die geen gebouwen zijn en ten dienste van de bestemming 'Verkeer' functioneren.
Het bestemmingsplan spreekt zich niet uit over de inrichting van de openbare ruimte, maar uitsluitend over het gebruik van de gronden. Behoud en versterking van de waardevolle groenstructuur, alsmede kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte wordt onder meer uitgewerkt binnen het kader van het Handboek Openbare Ruimte.
De mogelijkheid is opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het verbod te bouwen op gronden met deze bestemming, ten behoeve van stoepen, toegangen voor souterrains, e.d.
4.2.13 Gebouwde terrassen
In het plangebied zijn geen gebouwde terrassen aanwezig. Sinds juni 1992 is het gemeentelijk beleid om geen nieuwe gebouwde terrassen toe te staan, onder meer om privatisering van de openbare ruimte tegen te gaan.
4.3 Waardering Van Gebouwen
Op de verbeelding is de waardering van gebouwen aangegeven. De waardering is een actualisering van de waarderingskaart die voor de hele binnenstad is gemaakt. Het doel van de kaart is het aangeven van de onaantastbare onderdelen van het stadsbeeld in het kader van het beschermd stadsgezicht. De opgave die hier door de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht wordt gesteld, is het behoud van deze gebouwen en de straatwanden waar ze in staan. De volgende categorieën zijn gehanteerd:
4.3.1 Specifieke bouwaanduiding - orde 1
Dit zijn gebouwen die beschermd zijn als monument op grond van de Monumentenwet of de gemeentelijke Erfgoedverordening.
4.3.2 Specifieke bouwaanduiding - orde 2
Dit zijn gebouwen van voor 1970, die op grond van hun hoge architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. Bij sloop of ingrijpende verbouwing achter de gevel wordt door Bureau Monumenten en Archeologie een bouwhistorische verkenning opgesteld, waarbij wordt aangegeven of het gebouw monumentwaarde heeft. Afhankelijk van de uitkomst van de bouwhistorische verkenning kan het dagelijks bestuur de procedure tot aanwijzing tot gemeentelijk monument starten.
De gebouwen die zijn aangemerkt als orde 2 zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld. Sloop van deze gebouwen is ongewenst. Een vergunning hiervoor wordt in beginsel geweigerd. Alleen in uitzonderingsgevallen (bijvoorbeeld bij aantoonbare ernstige bouwvalligheid) kan sloop/herbouw van deze gebouwen aan de orde zijn, waarbij de straatgevels en kap teruggebouwd worden. Daarbij vraagt het stadsdeel aan de aanvrager om een bankgarantie.
Dit zal in de praktijk betekenen dat gevelwanden, met name aan de grachten, hun huidige aanzien (vrijwel) geheel zullen behouden.
4.3.3 Specifieke bouwaanduiding - orde 3
Dit zijn gebouwen van voor 1970, die voor wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand waarvan ze deel uitmaken, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Uitgangspunt is behoud. Bij verbouwing is behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen uitgangspunt. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het gebouw niet verstoren. In de regels van het bestemmingsplan zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het volume moet voldoen.
Binnen de categorie orde 3-panden is sprake van grote kwaliteitsverschillen. Bij sloop of ingrijpende verbouwing achter de gevel wordt door Bureau Monumenten en Archeologie een bouwhistorische verkenning opgesteld, waarbij wordt aangegeven of het gebouw monumentwaarde heeft. Afhankelijk van de uitkomst van de bouwhistorische verkenning kan het dagelijks bestuur de procedure tot aanwijzing tot gemeentelijk monument starten. Wanneer het gebouw geen monumentwaarde heeft, wordt bij een sloop/nieuwbouwplan en/of ingrijpende verbouwing en/of ophoging voor een orde 3-pand vervolgens door het stadsdeel een kwaliteitstoets uitgevoerd. Op basis van deze kwaliteitstoets wordt bepaald of sprake is van panden met cultuurhistorische, bouwhistorische, architectuurhistorische en/of stedenbouwkundige waarden. Wanneer dat het geval is, is behoud uitgangspunt. Het kwaliteitsniveau van deze genoemde waarden bepaalt of sprake kan zijn van sloop/nieuwbouw en/of ingrijpende verbouwing en/of ophoging.
4.3.4 Nieuwbouw
Bebouwing van na 1970 is niet gewaardeerd. Het uitspreken van een afgewogen oordeel over deze bebouwing is vanwege de jonge leeftijd ervan vaak buitengewoon lastig; de benodigde historische afstand, en dus het overzicht dat nodig is voor een kwalitatief oordeel, ontbreekt. Voor deze gebouwen zijn in het kader van de waarderingskaart geen bijzondere regels opgenomen.
4.3.5 Ensembles en seriebouw
Al sinds de zeventiende eeuw worden in Amsterdam meerdere panden in één bouwstroom neergezet. Als in de vormgeving van de verschillende panden de suggestie wordt gewekt dat het om een groter gebouw gaat, bijvoorbeeld door een symmetrie die over verschillende gevels loopt, noemen we dat een ensemble. Een aantal panden naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd, noemen we seriebouw. Voor ensembles én seriebouw geldt dat de samenhang tussen de verschillende panden niet mag worden verstoord. Bij verbouwingen waarbij het beeld van de gevel wordt gewijzigd, dient dat in de afzonderlijke panden zodanig te gebeuren dat de samenhang in het ensemble niet wordt verstoord. Daarom moet een bouwkundige ingreep worden afgestemd met de overige panden. Bij seriebouw die een orde 3 waardering heeft, kan het dagelijks bestuur een omgevingsvergunning voor sloop en nieuwbouw verlenen, mits er geen sprake is van panden met cultuurhistorische, bouwhistorische, architectuurhistorische en/of stedenbouwkundige waarden en mits de eenheid van de serie niet in onevenredige mate wordt aangetast.
Hoofdstuk 5 Functionele Beschrijving En Uitgangspunten
5.1 Algemeen
5.1.1 Beleid
De Binnenstad en Beleidsplan Binnenstad 1993
De Amsterdamse binnenstad is uniek. Dit heeft te maken met de combinatie van de bijzondere ruimtelijke structuur met daarin een verscheidenheid aan bebouwing en functies.
De binnenstad is door de eeuwen heen het centrum geweest van economische activiteiten. Het feit dat er ongeveer evenveel mensen in de binnenstad wonen als er werken, is bijzonder en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam. In 1993 is het beleid voor de binnenstad uiteengezet in het Beleidsplan Binnenstad. De hoofddoelstelling is toen geformuleerd als 'het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging'.
Het evenwicht tussen wonen, werken en vrije tijd maakt de binnenstad aantrekkelijk. De binnenstad en vooral het stadshart trekken grote stromen toeristen en bezoekers aan. Dat is economisch aantrekkelijk, maar niet altijd bevorderlijk voor het woon- en leefklimaat. Een te grote concentratie van bepaalde functies kan leiden tot overlast voor de bewoners en tot aantasting van het authentieke karakter van een buurt. Het vinden van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding en tussen de verschillende economische functies onderling is de voortdurende opdracht voor bestuurders, ondernemers en bewoners van de binnenstad. Dat geldt bij uitstek voor het postcodegebied 1012.
Het postcodegebied 1012 en de Strategienota Coalitieproject 1012
Het postcodegebied 1012 is voor een groot deel bepalend voor het imago en de uitstraling van de stad Amsterdam als geheel. De gemeenteraad en de stadsdeelraad hebben in juni 2009 de Strategienota Coalitieproject 1012, Hart van Amsterdam, vastgesteld. Daarin is geconcludeerd, dat er sprake is van een criminele infrastructuur, die in stand wordt gehouden en wordt gevoed door een grote omvang en concentratie van criminogene functies zoals bordelen, coffeeshops, smartshops, minisupermarktjes, gokhallen, seksinrichtingen, souvenirwinkels, geldwisselkantoren, headshops en sommige horeca.
5.1.2 Beschrijving postcodegebied 1012
De gegevens in dit hoofdstuk zijn ontleend aan het Trendrapport Amsterdamse binnenstad 2008/2009. Het postcodegebied 1012 bestaat uit twee buurtcombinaties, de Burgwallen Oude Zijde en de Burgwallen Nieuwe Zijde (exclusief het stationseiland).
In het postcodegebied wonen tegen de 7.800 mensen en er werken bijna 23.500 mensen. Er zijn in totaal bijna 1.200 vestigingen van ondernemingen in verschillende sectoren (horeca, detailhandel, kantoren, voorzieningen en bedrijven). 27% van alle werkgelegenheid in de binnenstad zit in het stadshart.
Op grond van de verhouding tussen inwoners en werkzame personen zijn de binnenstadsbuurten ingedeeld in woonbuurten, gemengde buurten en werkbuurten. De voormalige prostitutiepanden in de Bergstraat en de Korsjespoortsteeg liggen in een typische woonbuurt. Het postcodegebied 1012 is duidelijk een werkbuurt. In de Burgwallen Oude Zijde is de verhouding inwoners/werkzame personen 31:69. Dit deel van 1012 is een werkgebied met veel horeca. In de Burgwallen Nieuwe Zijde is de verhouding 21:79. Dit deel van 1012 is een werkgebied met veel winkels en horeca (waaronder hotels).
Vanwege de zeer grote concentratie van met name de functies horeca en detailhandel is postcodegebied 1012 een atypische buurt.
Cirkeldiagrammen van de verhouding inwoners en werkzame personen naar hoofdfuncties van werkgelegenheid. Links Burgwallen Nieuwe Zijde, rechts Burgwallen Oude Zijde.
Geconstateerd is, dat de functiebalans in het postcodegebied ernstig is verstoord door een monocultuur van criminogene en economisch laagwaardige functies. In verhouding tot de binnenstad als geheel is er sprake van een zeer groot aandeel van smartshops, coffeeshops, fastfood, belwinkels, souvenirshops, seksgerelateerde instellingen en budgethotels. De functies trekken bezoekers die zich nadrukkelijk manifesteren in de openbare ruimte. Ook is duidelijk sprake van overlast en onveiligheid. Er is een onderscheid tussen objectieve veiligheid op basis van feitelijke gegevens en subjectieve veiligheid op basis van gevoelens. In heel Amsterdam scoren totaal drie buurcombinaties "roodgekleurd" wat betreft objectieve veiligheid, dat wil zeggen onveilig. De twee buurtcombinaties van het postcodegebied 1012 zijn beide roodgekleurd. De ongunstige score komt vooral door overlast en drugs. De overlast wordt veroorzaakt door de vele verschillende bezoekers en economische functies in het gebied en door dealers van 'nep dope', die zich in toenemende mate op agressieve wijze aan toeristen opdringen. De subjectieve veiligheid is vooruitgegaan in het postcodegebied 1012 en ligt voor beide buurten rond het Amsterdams gemiddelde. De Burgwallen Nieuwe Zijde scoren op zowel de objectieve als subjectieve veiligheid iets beter dan de Burgwallen Oude Zijde.
5.1.3 Gebieden raamprostitutie
In de Strategienota staan de straten/zones aangegeven waar en met hoeveel ramen de raamprostitutie moet verdwijnen. De adressen van de panden waar dit bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad betrekking op heeft staan in hoofdstuk 1.
De huidige raamprostitutie in het gebied bevindt zich niet in een aaneengesloten gebied. Er zijn een paar gebieden waar de raamprostitutie is geconcentreerd. Tegelijkertijd is een aantal prostitutiepanden individueel en excentrisch gelegen. Ze zijn in feite een 'vreemde eend in de bijt' vergeleken met de overige functies in de straat.
Door in een aantal straten raamprostitutie niet langer meer mogelijk te maken, blijven er uiteindelijk in het 1012-gebied twee overzichtelijke gebieden over waar raamprostitutie kan blijven bestaan. Hierdoor zijn de prostitutie en de daarmee samenhangende randverschijnselen beter beheersbaar, is efficiënter toezicht en handhaving mogelijk en wordt het woon- en leefklimaat ook in deze gebieden verbeterd.
Tegelijkertijd kunnen de gebieden waar de raamprostitutie niet langer mogelijk is, weer bijdragen aan een grotere variëteit aan functies, waardoor de monocultuur en de daarmee samenhangende negatieve invloed op het woon- en leefklimaat wordt teruggedrongen.
Aan de westkant van het 1012-gebied ontstaat de volgende prostitutiezone: de Oude Nieuwstraat, Singel, Korte Korsjespoortsteeg, Teerketelsteeg, Lijnbaanssteeg en Spuistraat. Aan de oostkant van het 1012-gebied is het de zone Oudezijds Achterburgwal, inclusief zijstraten.
Het aantal ramen aan de westkant blijft gelijk. Aan de oostkant is er zelfs sprake van een verdunning ten opzichte van de huidige situatie. Uit een oogpunt van functiemenging op het schaalniveau van 1012 wordt met deze ingreep een evenwichtiger balans tussen de verschillende functies gerealiseerd.
Dirk van Hasseltssteeg en Sint Jacobsstraat
De panden in de Dirk van Hasseltssteeg 55 en de Sint Jacobsstraat 22 zijn typische voorbeelden van individueel en excentrisch gelegen panden. Ze zijn niet meer in gebruik voor raamprostitutie. Door de prostitutie-aanduiding van de verbeelding af te halen wordt deze in overeenstemming gebracht met het feitelijk gebruik. Beide panden kennen de bestemming gemengde doeleinden, waarbinnen woningen, kantoren, winkels (alleen in de eerste bouwlaag), galeries, bedrijven en voorzieningen zijn toegestaan. Op beide panden rust de aanduiding prostitutiebedrijf toegestaan, voor de Dirk van Halsseltssteeg 55 in de eerste bouwlaag, voor de Sint Jacobsstraat 22 voor de tweede bouwlaag.
Bergstraat/Korsjespoortsteeg
De voormalige prostitutiepanden in de Bergstraat (numeers 2, 4, 7, 14 en 16) en de Korsjespoortsteeg (huisnummers 8, 9, 11, 12 en 23) bevinden zich buiten de zones die in de Strategienota zijn aangewezen waar de raamprostitutie kan blijven bestaan. De Bergstraat en de Korsjespoortsteeg liggen in een typische woonbuurt. Het aandeel inwoners in de verhouding inwoners/werkzame personen is hier groter dan 60%. Door het verdwijnen van de raamprostitutie wordt in beide straten het woon- en leefklimaat verbeterd.
De betrokken panden kennen de bestemming gemengde doeleinden, waarbinnen woningen, kantoren, voorzieningen, galeries en bedrijven zijn toegestaan. Vanzelfsprekend is voor de betrokken panden in beide straten de aanduiding prostitutiebedrijf toegestaan op desbetreffende bouwlaag aangegeven, variërend van souterrain tot tweede bouwlaag.
Singel 3, Geldersekade 42, 48 en 76 en Koestraat 44
Bij de panden aan de Geldersekade gaat het om individueel en excentrisch gelegen panden. De panden op de adressen Singel 3 en Koestraat 44 zijn niet meer in gebruik voor raamprostitutie. Door voor deze laatste twee adressen de prostitutie-aanduiding van de verbeelding af te halen, wordt deze in overeenstemming gebracht met het feitelijk gebruik (=wonen).
Op de panden aan de Geldersekade rust de bestemming gemengde doeleinden. Binnen deze bestemming zijn woningen, winkels (alleen in de eerste bouwlaag) , kantoren, bedrijven, voorzieningen, mits niet gericht op een groter gebied dan het plangebied en galeries toeglaten, alsmede in de desbetreffende bouwlaag prostitutie. Dit laatste is met een aanduiding op de plankaart van het geldende bestemmingsplan aangegeven.
Ook voor het pand Koestraat 44 geldt deze bestemming. Voor de kelder van dit pand geldt dat prostitutie is toegestaan.
Het pand Singel 3, kent dezelfde bestemming gemengde doeleinden, dat daar echter geen winkels zijn toegestaan en met dien verstande dat de beperkende bepaling voor voorzieningen hier niet geldt en dat de aanduiding prostitutiebedrijf toegestaan geldt voor het souterrain en de eerste bouwlaag.
Oudekerksplein en omgeving
Het Oudekerksplein en en het ten zuiden daarvan gelegen stegengebied vormen samen één van de gebieden in 1012 waar de raamprostitutie is geconcentreerd, maar waar deze in zijn geheel verdwijnt. De strategische ligging in de binnenstad en de mogelijkheid om hier een kwalitatief en hoogwaardig gebied te realiseren met nieuwe functies zijn bepalend geweest om het aantal raambordelen in dit gebied terug te brengen naar nul.
Het Oudekerksplein vormt een belangrijke schakel in het ruimtelijk raamwerk. Het ruimtelijk raamwerk bestaat op dit moment uit de as Damrak-Rokin enerzijds en de as Kalverstraat-Nieuwendijk anderzijds en de dwarsverbindingen tussen beide assen. Aan de oostzijde ligt de as Nes-Warmoesstraat. De Warmoesstraat was van oudsher al een belangrijke en zelfs sjieke winkelstraat. Het was in feite de eerste echte as in de stad. Het is de bedoeling om deze as weer een meer stedelijke functie te geven en te koppelen aan de twee andere hiervoor genoemde assen. De as Warmoesstraat-Nes koppelt dan het metropolitane Damrak-Rokin aan het kleinschalige Wallengebied.
De toegankelijkheid van het overgangsgebied tussen het metropolitane Damrak-Rokin en het kleinschalige Wallengebied wordt vergroot met een reeks goede verblijfsplekken en een verbetering van de openbare ruimte. Door de centrale ligging in het gebied en vanwege de specifieke kenmerken zal het Oudekerksplein een grote rol spelen bij de economische transitie van het Wallengebied. Het plein en de straten en stegen rondom de kerk vormen voor voetgangers een schakel tussen de dynamiek van het Damrak/Beursplein en de luwte van de kleinschalige stadsbuurt rondom de Nieuwmarkt. Het Oudekerksplein moet in de toekomst een bijzondere dynamiek krijgen, een zwerf- en slenterzone met verrassingen, contrasten, intimiteit en kleinschaligheid. Hier moet een betere 'doorbloeding' van het gebied worden gerealiseerd. Op het schaalniveau van de binnenstad is de functiemenging niet overal gelijkmatig verdeeld. De Burgwallen zijn op zich multifunctioneel, het Oudekerksplein en de straten en stegen van het Sint Annenkwartier zijn daarentegen weer monofunctioneel. Het doel is de huidige eenzijdige functiebalans rondom het plein te doorbreken en een kwaliteitsverbetering van bestaande functies te stimuleren. Dit moet leiden tot een verbeterd woon- en leefklimaat.
Het Oudekerksplein is één van de sleutelprojecten in 1012, waar door het sluiten van de raamprostitutie en het toevoegen van spraakmakende concepten op het gebied van design, ambachten, kunst, cultuur en (kwaliteits) horeca de huidige doorgeslagen functiebalans weer in evenwicht wordt gebracht en het gebied als geheel zal worden opgewaardeerd.
Door de strategische ligging heeft een kwaliteitsimpuls van het gebied ook een uitstraling naar andere functies en straten in de omgeving.
Ook het Sint Annenkwartier, waar nu sprake is van een verstoorde functiebalans (in ieder geval is de woonfunctie er vrijwel volledig verdrongen) maakt deel uit van het sleutelproject Oudekerksplein. Dit stegengebied biedt juist vanwege de kleinschaligheid van de structuur kansen voor een aantrekkelijk slentermilieu. De huidige monocultuur gericht op prostitutie enerzijds en de strategische ligging en de mogelijkheid om hier met nieuwe functies een kwalitatief en hoogwaardig gebied te realiseren anderzijds, zijn bepalend geweest om het aantal raambordelen ook in het Sint Annenkwartier terug te brengen naar nul.
Op de tien panden aan het Oudekerksplein waar prostitutie volgens het geldende bestemmingsplan nog is toegestaan, rust de bestemming gemengde doeleinden. Binnen deze bestemming zijn woningen, kantoren, winkels (alleen op de begane grond) galeries, voorzieningen, mits niet gericht op een groter gebied dan het plangebied en bedrijven toegestaan. Voor de tien panden is per pand aangeduid in welke (bijzondere) bouwlaag prostitutie is toegestaan.
Oudezijds Voorburgwal
Uitgangspunt is om het rustige karakter van de Oudezijds Voorburgwal te behouden en te versterken. Rustig in die zin, dat deze gracht een heel andere uitstraling heeft dan de Oudezijds Achterburgwal. De Oudezijds Voorburgwal kent niet die mate van concentratie van horeca en seksinrichtingen, zoals die aan de Oudezijds Achterburgwal voorkomt. In tegenstelling tot de coffeeshops profiteert de raamprostitutie van bepaalde loopstromen tussen de de verschillende prostitutiebedrijven. Door de prostitutie op de Oudezijds Voorburgwal te beëindigen, wordt de loopstroom doorbroken en het rustige karakter versterkt. Om het relatief rustige karakter verder te versterken zijn nieuwe winkels langs de Oudezijds Voorburgwal niet toegestaan, met uitzondering van de panden op de hoeken met doorlopende straten en stegen.
De zeven panden aan de Oudezijds Voorburgwal waar prostitutiebedrijven volgens het geldende bestemmingsplan zijn toegelaten, kennen alle de bestemming gemengde doeleinden. Binnen deze bestemming zijn woningen, kantoren, voorzieningen, mits niet gericht op een groter gebeid dan het plangebied, galeries en bedrijven toegestaan.
Ook hier is weer per pand aangeduid in welke (bijzondere) bouwlaag prostitutie is toegestaan.
Oudezijds Achterburgwal
De Oudezijds Achterburgwal kan worden beschouwd als het hart van de rosse buurt. Dat specifieke kenmerk is ook de reden om de raamprostitutie aan de Oudezijds Achterburgwal en in de aanliggende zijstraten grotendeels te handhaven. Desondanks is ook voor deze gracht het streven om meer variatie en evenwicht in de functies mogelijk te maken. Om die reden zijn in tegenstelling tot de meeste andere grachten in het centrum langs een deel van de Oudezijds Achterburgwal ook winkels toegestaan. Dit kan onder andere in de panden waar dit bestemmingsplan voor is opgesteld. De afgelopen jaren waren ondernemers op het gebied van mode en design in deze panden gevestigd. De combinatie van raamprostitutie, andere seksgerelateerde functies en deze tijdelijke invulling met creatieve functies liet al zien wat voor een gunstig effect dit heeft op het gebied.
5.1.4 Bestemmingen
Het gebruik van de panden wordt zo flexibel mogelijk gemaakt door aan deze panden de bestemming 'Gemengd' te geven. In de gebouwen met deze bestemming zijn diverse soorten gebruik toegestaan. De bestemming 'Gemengd' bestaat in dit bestemmingsplan uit de volgende categorieën, waarbinnnen verschillende functies mogelijk zijn:
'Gemengd-1': wonen, kantoren, voorzieningen, galeries, bedrijven (milieuhindercategorie 1 en 2) en fietsenstallingen.
'Gemengd-2': idem als onder 'Gemengd-1', plus detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening en horeca 3 en 4 op bepaalde locaties.
'Gemengd-3': idem als onder 'Gemengd-1', plus besloten prostitutiebedrijf, niet zijnde een raamprostitutiebedrijf (vitrine).
5.2 Wonen
5.2.1 Algemeen
In het postcodegebied 1012 (Burgwallen Oude en Nieuwe Zijde samen) wonen ongeveer 7.500 mensen. De Burgwallen is echter geen woonbuurt. De Burgwallen Oude en Nieuwe Zijde zijn op grond van de verhouding inwoners/werkzame personen werkbuurten. Kenmerk van een werkbuurt is dat het aandeel inwoners kleiner is dan 40%. In de Burgwallen Nieuwe Zijde is het aandeel inwoners 21% en in de Burgwallen Oude Zijde 31%. In het noordoostelijk deel van de Burgwallen Oude Zijde (De Wallen) wonen overigens verhoudingsgewijs wel meer mensen. Daar ligt het percentage bewoners tussen de 40% en 60%. Op grond van de verhouding inwoners/werkenden is dit deel van het postcodegebied 1012 een gemengde buurt. Burgwallen Oude Zijde kent een grote bevolkingsdynamiek: het percentage dat korter dan drie jaar op het huidige adres woont, is in verhouding groot en hetzelfde geldt voor mensen die binnen twee jaar willen verhuizen.
In de buurt waar de Bergstraat en de Korsjespoortsteeg in liggen, is het percentage inwoners hoger dan 60%. Dat is dan ook een woonbuurt.
5.2.2 Ontwikkeling
1012 is zowel metropolitaan als een stadsbuurt. In 1012 komt het belang van de metropool Amsterdam en de lokale stadswijk met bewoners en ondernemers samen. De ambitie is om deze mix te versterken. Dat betekent enerzijds nieuwe functies die aansluiten bij de metropolitane ambities en anderszijds nieuwe functies die aansluiten bij de ambities voor een betere buurt voor ondernemers en bewoners. Dat is een complexe en spannende opgave. Om de functiebalans in het gebied te herstellen, wordt gestreefd naar een intensivering van de woonfunctie in alle sectoren, dus niet alleen voor kapitaalkrachtigen, maar ook voor studenten en andere groepen met een lager inkomen.
Rondom het Oudekerksplein, maar met name in het Sint Annenkwartier heeft de prostitutie de woonfunctie verdrongen. Op de bovenverdiepingen van de voormalige prostitutiepanden bestaan mogelijkheden om woningen toe te voegen, wat de leefbaarheid ten goede komt. Waar mensen wonen zijn ogen en oren tegen verloedering en overlast. Bovendien trekt vergroting van het aantal inwoners ook bewonersvoorzieningen aan, zoals detailhandel en buurtvoorzieningen- en activiteiten. De woonfunctie wordt beschouwd als een zeer belangrijke functie die gekoesterd moet worden; de uniciteit van de Amsterdamse binnenstad zit vooral in het feit dat er nog veel gewoond wordt. Naast de constatering dat dit goed is voor de samenhang in de binnenstad, geldt dat de mix van functies ook een trekpleister is voor toeristen.
De panden waar dit bestemmingsplan voor is opgesteld, waren en zijn op de begane grond vrijwel alle in gebruik voor prostitutie. Door prostitutie in deze panden niet langer mogelijk te maken, worden de condities voor de woonfunctie in deze panden verbeterd.
5.2.3 Uitgangspunten
Wonen is toegestaan op alle bouwlagen in alle panden in dit bestemmingsplan.
Voor het omzetten van wonen naar andere functies geldt dat de woningvoorraad in de binnenstad wordt beschermd door de Huisvestingswet en de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam (vastgesteld door de regioraad van de stadsregio Amsterdam op 15 december 2009). Alle woonruimte is beschermd, ongeacht de huur- of koopprijs.
Om het algemeen belang van behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad te kunnen afwegen tegen de veelal individuele belangen bij onttrekking van woonruimte aan de woningvoorraad, zijn door burgemeester en wethouders beleidsregels vastgesteld (4 november 2009). Hierin is een onderscheid gemaakt tussen woonruimte onder en boven de huurtoeslaggrens. Het beleid over het onttrekken van woningen onder deze grenzen is zeer streng vanwege het belang dat is gediend met het behoud van goedkope woningen in de binnenstad.
5.3 Kantoren
5.3.1 Algemeen
Een kantoor is een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor vergader- en congresruimte. De kantorensector bestaat uit:
- zakelijke dienstverlening (advocatenbureau's, reclame, ITC e.d.)
- financiële dienstverelening (banken en verzekeringswezen e.d.)
- overige dienstverlening ((semi-)overheid, non-profit, makelaardij e.d.)
Een verhaal apart is de creatieve sector. Deze is niet in te delen in één hoofdfunctie. Het kan gaan om creatieve kantoren, creatieve bedrijven, culturele instellingen en bedrijven (podiumkunsten, scheppende kunsten, musea, galerieën e.d.). De meeste werkgelegenheid in de creatieve sector zit bij kantoren.
In het postcodegebied 1012 werken circa 5.000 mensen in ruim 900 kantoorvestigingen. De meeste werkgelegenheid is te vinden in de zakelijke dienstverlening. Het gaat om realtief kleine kantoren van gemiddeld 4 personen per vestiging.
werkzame personen | % | vestigingen | % | |
Zakelijke dienstverlening | 2311 | 44 | 559 | 60 |
Financiële dienstverlening | 1891 | 36 | 120 | 13 |
Overige dienstverlening | 1079 | 20 | 246 | 27 |
Totaal | 5281 | 925 |
5.3.2 Ontwikkeling
In het kader van de aanpak 1012 is er studie gedaan naar het economisch perspectief voor het gebied. Daarbij is niet alleen gekeken naar wat in 1012 op eigen kracht economisch haalbaar is en waar afzetmogelijkheden voor zijn, maar juist ook naar de bijdrage die 1012 kan leveren aan het functioneren van de stad als geheel. Er liggen kansen voor het ontwikkelen van een stadshart passend bij de ambities van de stad en de regio om een vooraanstaande metropool te zijn, die een aantrekkelijk vestigings- en leefklimaat kent voor het internationale bedrijfsleven.
Voorzien wordt dat de binnenstad de komende tien tot vijftien jaar geconfronteerd wordt met een aantal trendmatige ontwikkelingen, zoals een verdere groei van vrijetijdsfuncties (vooral in de sector detailhandel, horeca en cultuur), een verlies aan goedkope locaties voor broedplaatsfuncties, een groei van vestigingen van internationale detailhandel met een groter aandeel van buitenlanders in de stad, een blijvende behoefte aan kleinschalige bedrijfsruimtes voor sectoren waarvoor een binnenstedelijk milieu van toegevoegde waarde is, zoals de creatieve industrie en de zakelijke dienstverlening. Kleinschaligheid is een positieve kwaliteit voor deze ontwikkeling. Daar moet niet van worden afgeweken. Vanuit deze gedachte past het ook panden waarin voorheen prostitutie was gevestigd te gebruiken als kantoor.
5.3.3 Uitgangspunten
Om in het plangebied de functiemenging en de werkgelegenheid te behouden en te versterken is vestiging van kantoren in alle panden van dit bestemmingsplan toegestaan.
5.4 Voorzieningen
5.4.1 Algemeen
De term voorzieningen omvat een grote groep van diverse soorten functies. Onder voorzieningen vallen onderwijs, gezondheidszorg, politie/brandweer, welzijn, sport en recreatie, cultuur en media. Er werken in het postcodegebied 1012 ruim 3.700 mensen bij ruim 200 vestigingen. Ongeveer 16% van alle werkzame personen in het postcodegebied is werkzaam bij voorzieningen. In de gehele binnenstad ligt dat percentage op bijna 21%. Tussen de beide Burgwallen zijn wel verschillen: In de Burgwallen Oude Zijde werken er meer mensen bij het onderwijs, politie en bij cultuur. In de Burgwallen Nieuwe Zijde werken meer mensen bij welzijn en sport.
Openbare voorzieningen noemt men voorzieningen die voorzien in een basisbehoefte, zoals onderwijs, politie en brandweer, gezondheidszorg en welzijn. Culturele en recreatieve voorzieningen worden ook wel bijzondere voorzieningen genoemd. Het gaat dan om een culturele doelstelling, zowel in de betekenis van het informeren, verspreiden, tentoonstellen en/of opvoeren van kunst, ontspanning en vermaak, als in de zin van uiting geven aan waarden en normen (voorzieningen met een ideële, religieuze en/of levensbeschouwelijke doelstelling).
Voorzieningen kunnen zowel commercieel zijn als niet-commercieel. Er kan verder onderscheid worden gemaakt naar het schaalniveau van voorzieningen:
- kleinschalig (buurt-, wijk- of stadsdeelniveau). Voorbeelden van kleinschalige voorzieningen zijn: huisarts en kinderopvang, een centrum voor gezondheidszorg, buurt- en wijkcentra, basisonderwijs, opvang van bepaalde doelgroepen, buurttheater of een kerkgenootschap.
- grootschalig (stadsdeeloverschrijdend, stedelijk en regionaal niveau).Voorbeelden van grootschalige voorzieningen zijn: middelbaar en hoger onderwijs, een hoofdbureau van politie, een ziekenhuis, theater, museum, bioscopen, tentoonstellingsruimte, sporthal, sportscholen, dansscholen, muziekschool.
5.4.2 Ontwikkeling
In de panden waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, zijn op dit moment geen voorzieningen gevestigd.
In het postcodegebied 1012 is van oudsher een groot aantal opvangvoorzieningen gevestigd (circa 20), gericht op de opvang van verslaafden, dak- en thuislozen of mensen met een meervoudige psychiatrische aandoening. Het beleid is in die zin geslaagd, dat steeds minder personen genoodzaakt zijn op straat te bivakkeren. De grote hoeveelheid van deze functies in het postcodegebied 1012 houdt daarentegen de situatie in stand dat er relatief veel zorgbehoevenden in het centrum aanwezig zijn. In het contract 'Zorg- en Veiligheid Wallengebied 2007 - 2010' hebben alle partners afspraken gemaakt om de drugsgerelateerde overlast te verminderen. Het stadsdeel acht het wenselijk dat de opvangfuncties meer evenredig over de stad verdeeld worden. Op 16 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders de notitie Realisering opvangvoorzieningen in de periode 2007-2010 vastgesteld. Afgesproken is dat nieuwe voorzieningen voor kwetsbare groepen zoals dak- en thuislozen en verslaafden niet in stadsdeel Centrum een plaats zullen krijgen (met uitzondering van het prostitutiecentrum en steunpunt huiselijk geweld). Na 2010 zal de centrale stad zich inspannen deze voorzieningen te verminderen in het postcodegebied 1012. Dit laatste is bij de vaststelling van de Strategienota afgesproken.
5.4.3 Uitgangspunten
Voorzieningen zijn toegestaan in alle panden waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, met uitzondering van de vestiging van nieuwe opvangvoorzieningen die zijn gericht op dak- en thuislozen, verslaafden en mensen met een meervoudige psychiatrische aandoening.
Voor voorzieningen geldt een maximum bruto vloeroppervlak van 500 m². Musea zijn toegestaan indien kleiner dan 500 m².
5.5 Galeries
5.5.1 Ontwikkeling
Het culturele klimaat van Amsterdam is een van de belangrijkste toeristische trekkers van de stad. In het postcodegebied 1012 zijn op dit moment meerdere (kunst)galeries gevestigd.
5.5.2 Uitgangspunten
Om de aantrekkingskracht van Amsterdam voor toeristen te behouden en te vergroten dient cultuur te worden versterkt. Galeries zijn onderdeel van dit culturele klimaat. Galeries zijn in het algemeen kleinschalig, hebben nauwelijks verkeersaantrekkende werking, zeer beperkte reclame-uitingen en over het algemeen een positieve uitstraling. Galeries zijn daarom overal in de panden waar voor heen prostitutie mogelijk was, toegestaan.
5.6 Detailhandel En Consumentverzorgende Dienstverlening
5.6.1 Algemeen
De belangrijkste winkelstraten in het kernwinkelgebied liggen in het postcodegebied 1012: de Nieuwendijk en de Kalverstraat, inclusief de Heiligeweg. De belangrijke grote winkelformules en modewinkels zijn in deze straten gevestigd. In het postcodegebied zijn verder de Bijenkorf, Magna Plaza en de Kalvertoren gevestigd.
In totaal zijn er 855 winkels in het postcodegebied 1012, waar ruim 4.900 mensen werken. Bijna 39% van alle winkels in de binnenstad bevindt zich in het postcodegebied 1012. Ruim 55% van alle werkgelegenheid in de detailhandel zit in dit gebied. Van alle non-food winkels in de binnenstad is 38% gevestigd in 1012, waar 61% van alle werknemers in de detailhandel van de binnenstad werken.
Food | Non-food | |||
aantal vestigingen | werkz.pers. | aantal vestigingen | werkz.pers. | |
Binnenstad | 358 | 1698 | 1854 | 7162 |
Burgwallen | 141 | 566 | 714 | 4934 |
Verreweg het grootste gedeelte van de non-foodzaken zit in de Burgwallen Nieuwe Zijde, in het gebied van de Kalverstraat-Nieuwendijk. Van alle vestigingen in het postcodegebied 1012 is bijna 84% non-food (Duurzame Overige Goederen) en 16% food-winkels. Bij consumentverzorgende dienstverlening worden geen goederen verkocht, maar wordt een dienst aangekocht of ingehuurd bij een zelfstandige ondernemer. Deze diensten hebben soms, maar niet altijd dezelfde ruimtelijke uitstraling als detailhandel, ze zijn vaak gevestigd in dezelfde straten en de diensten worden, net als bij detailhandel, vaak aangeboden via een balie. Deze dienstverlening valt daarom in dezelfde categorie als detailhandel. Voorbeelden van consumentverzorgende diensten zijn: kappers, internetgelegenheden, kopieerwinkels, gereedschapverhuur.
Mengformules
Van een mengformule is sprake wanneer in detailhandel of in consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling etenswaren en/of dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, in een zaak die geen horeca als hoofdbestemming heeft. Mengformules kunnen een bijdrage leveren aan het vestigingsklimaat voor ondernemers. Het bieden van de mogelijkheid om in een winkel bijvoorbeeld een koffiehoek te beginnen, bevordert de slagings- en overlevingskansen van bijzondere en (zeer) specialistische winkels. Dit heeft tot direct gevolg dat daarmee de gevarieerdheid van het winkelaanbod in stand blijft en wordt bevorderd.
In de 'Beleidsregels voor mengformules stadsdeel Centrum 2006' (vastgesteld door de deelraad op 20 juli 2006) staan de criteria voor mengformules omschreven. De beleidsregels voor mengformules maken uitsluitend aanvullende horeca in detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening mogelijk en gaan niet over foyers in voorzieningen, zoals theaters of bioscopen. In het kader van de bestemmingsplannen wordt deze vorm van horeca 'additionele horeca' genoemd. Van een mengformule is sprake indien wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden. Als aan één of meer van deze voorwaarden niet wordt voldaan, dan is geen sprake van een mengformule, maar van zelfstandige horeca als hoofdactiviteit. De voorwaarden zijn:
- De openingstijden van de mengformule dienen overeen te komen met de openingstijden van de hoofdactiviteit.
- Het deel van het netto verkoop vloeroppervlak dat in gebruik is bij de mengformule mag ten hoogste 20% van dat netto verkoopvloeroppervlak zijn, met een absoluut maximum van 20 m² netto vloeroppervlak. Dit absolute maximum brengt met zich mee dat in mengformules het schenken van alcohol is uitgesloten.
- De mengformule mag niet worden geplaatst aan de gevel waar de ingang van de hoofdactiviteit zit.
- De mengformule dient te passen binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom, ijssalon en dergelijke (in overeenstemming met horecacategorie 4 zoals opgenomen in dit bestemmingsplan, zie verder paragraaf 5.7 Horeca).
- De mengformule mag geen eigen ingang aan de straat hebben en mag geen terras exploiteren.
- Voor de mengformule mag geen reclame worden gemaakt (bijvoorbeeld via uithangborden, menukaarten voor het raam, 'sandwichborden' op straat, in de media en dergelijke).
Voor de afweging of een initiatief voor een mengformule op een bepaalde locatie gewenst is, gelden de volgende criteria:
- In het algemeen geldt dat bij een initiatief voor een mengformule moet worden gedacht aan winkels met een assortiment waarvoor de klant langere tijd in de winkel verblijft (bijvoorbeeld boeken, cd's) of winkels waarbij een mengformule in het verlengde ligt van de hoofdactiviteit (bijvoorbeeld een bakkerswinkel).
- Ook geldt dat het initiatief moet bijdragen aan een verbetering van de kwaliteit, het karakter en de gevarieerdheid van het winkelaanbod in de straat en omgeving, géén afbreuk mag doen aan de functiemenging en het woon- en leefklimaat in de straat en omgeving.
5.6.2 Ontwikkeling
De werkgelegenheid in de detailhandel is sinds 2006 gegroeid, zowel in de binnenstad als geheel als in het postcodegebied 1012. Het aantal vestigingen is ongeveer gelijk gebleven.
De ambities voor het Damrak en Rokin zijn anders dan die voor de Wallen. Voor de Rode Loper bestaat het streefbeeld uit een opwaardering van het huidige winkelbestand naar een winkelbestand met een internationaal profiel. Voor de Wallen wordt een gemengd milieu voorgestaan tussen wonen, werken en ondernemen. De uitgangspunten voor kleinschalige detailhandel, ambacht, horeca en bedrijfsruimten, hotels en cultuur zijn daarbij uitstekend. De opgave is om te zoeken naar thematisering en clustering van het winkelaanbod. Ook zou het aanbod moeten worden uitgebreid met specialistische kleinschalige winkels die veel meer zijn verweven met het cultuurtoerisme en de beleving van het historische karakter van het gebied versterken. Het aanbod moet compact, verrassend en veelzijdig zijn. In de schaduw van de grotere winkelgebieden op de Rode Loper en de Kalverstraat kunnen de Wallen zich transformeren tot een 'zwerfgebied' waarbij men makkelijk van het ene thema naar het andere cluster wandelt; tot een broedkamer waar kleinschalige en nieuwe concepten kunnen worden geprobeerd.
Met het oog op het facliteren van mengformules in winkels wordt geconstateerd dat de problematiek van de (georganiseerde) criminaliteit in het postcodegebied 1012 hardnekkig is. Deze problematiek heeft een directe relatie met de huidige economische structuur. In het gebied zijn veel coffeeshops, smartshops, bordeelramen, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, belwinkels, sekswinkels en andere voorzieningen die zich aan de onderkant van de markt bevinden. Deze functies zijn gevoelig voor criminele invloeden, omdat zij zich van nature makkelijk lenen voor het witwassen van geld, belastingontduiking en andere criminaliteit. De stapeling van deze functies leidt tot een grote aantasting van het woon- en leefklimaat in het gebied. Het faciliteren van deze functies met mengformules zou in tegenspraak zijn met de geconstateerde problematiek.
Een aparte detailhandelsfunctie is de smartshop. Hier worden zogenaamde psychotrope stoffen verkocht. Dit zijn stoffen die wijzigingen teweegbrengen in de zielstoestand en geestelijke gesteldheid. De ruimtelijke uitstraling van dit soort zaken verschilt van die van de reguliere winkels. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door de producten die worden verkocht en anderzijds door het publiek dat wordt aangetrokken. In een aantal delen van de binnenstad is de tendens gesignaleerd dat zich concentraties van smartshops ontwikkelden, zoals in het Burgwallengebied. Vestiging van dergelijke ondernemingen tast het vestigingsklimaat voor andere, hoogwaardiger functies aan en daarmee de leefbaarheid. De veiligheid en leefbaarheid worden verder aangetast door het agressieve gedrag van een deel van het publiek, mede voortvloeiend uit een combinatie van drank en (smart)drugs, en het feit dat dealers de directe omgeving van drugstoeristen opzoeken. Smartshops komen in het postcodegebied 1012 veel voor.
Massagesalons, minisupermarkten en souvenirshops en ook headshops staan in de Strategienota, Coalitieproject 1012 genoemd als criminogene, economisch laagwaardige en/of overlastgevende functies. Met name het aantal massagesalons is in een tijdsbestek van één tot anderhalf jaar fors toegenomen (van ongeveer 15 naar ongeveer 40). De toename van het aantal minisupermarkten, hoewel minder spectaculair, manifesteert zich in gebieden waar vaak al een concentratie is van criminogene en laagwaardige economische functies. Evenals bij smartshops geldt voor deze functies dat de ruimtelijke uitstraling verschilt van de reguliere winkels en dat de vestiging van dergelijke zaken het vestigingsklimaat voor andere, hoogwaardiger functies aantast. Het aantal souvenirwinkels in het postcodegebied is onevenredig groot. Ook hun aantal is de laatste jaren gegroeid. Daarnaast bevindt zich ook een aantal headhops en seedshops in het postcodegebied. De overconcentratie van massagesalons, souvenirwinkels en minisupermarkten, headshops heeft bijgedragen aan de verstoring van het evenwicht in de functies in het plangebied.
5.6.3 Uitgangspunten
Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening is binnen de bestemming 'Gemengd - 2' (GD 2) toegestaan op alle bouwlagen, behalve in de panden aan de Geldersekade en in Koestraat 44. Daar zijn winkels alleen op de begane grond toegestaan. Ook rondom het Oudekerksplein en in de straten en stegen van het Sint Annenkwartier zijn in de panden met de bestemming 'Gemengd - 2' (GD 2) winkels en consumentverzorgende dienstverlening toegestaan op alle bouwlagen. Nieuwe vestiging van smartshops en massagesalons is uitdrukkelijk uitgesloten. De vestiging van nieuwe souvenirshops en mini-supermarkten en van head-, seed- en growshops wordt eveneens uitgesloten.
Om het rustige karakter van de grachten te handhaven is de vestiging van detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening niet toegestaan aan de Oudezijds Voorburgwal. Langs de Oudezijds Voorburgwal zijn winkels wel toegestaan op de begane grond van panden op hoeken van grachten en doorgaande straten en stegen.
Tussen de Oude Hoogstraat en de Stormsteeg zijn langs de Oudezijds Achterburgwal winkels overal toegestaan en op alle bouwlagen.
Van oudsher bevinden woningen, kantoren en bedrijven zich langs de hoofdgracht en de winkels in de zijstraten. In het hele postcodegebied 1012 is het behoud van de huidige kleinschaligheid in de plint gewenst. Daarom geldt in dit bestemmingsplan voor detailhandel en consumentverzorgende diensten een maximum maat van 150 m², met de mogelijkheid om af te wijken tot maximaal 300 m².
Mengformules worden in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt met een afwijking, waarbij getoetst wordt aan de criteria onder paragraaf 5.6.1.
5.7 Horeca
5.7.1 Algemeen
In het postcodegebied 1012 is in verhouding tot de rest van de binnenstad zeer veel horeca aanwezig. In totaal zijn er 740 horecazaken in het postcodegebied 1012 (bron: Trendrapport 2008-2009). Van de 577 cafés in de binnenstad zijn er 277 (48%) op de Burgwallen gevestigd. Er werken zo'n 1.400 mensen bij deze cafes. In het gebied van de Burgwallen Oude Zijde is er één café op 26 bewoners en in de Burgwallen Nieuwe Zijde is er één café op 31 bewoners. Voor heel Amsterdam geldt de vetrhouding één café op 141 bewoners.
Ook restaurants zijn ruim vertegenwoordigd in het postcodegebied: van de 863 restaurants in de binnenstad bevinden zich 351 (40%) in het postcodegebied. In deze restaurants zijn ruim 2.600 mensen werkzaam. Ongeveer 50 van de 351 restaurants in 1012 zijn fastfoodzaken.
De verschillende horecasoorten zijn in dit bestemmingsplan ondergebracht in de categorieën horeca 1 tot en met horeca 4. Het bestemmingsplan maakt onderscheid tussen zelfstandige horecavestigingen en additionele horeca. Additionele horeca betreft geen zelfstandige horeca. Voor additionele horeca geldt dat deze ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.
Horeca 1
Horeca 1 zijn fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor directe consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudig en snel ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.
Horeca 2
Horeca 2 betreft horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor directe consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten.
Horeca 3
Onder horeca 3 worden horecabedrijven verstaan, die tot doel hebben het voor directe consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafés en eetcafés.
Horeca 4
Horeca 4 omvat horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor directe consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaats bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwakalcoholische en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 bedrijven worden in elk geval begrepen: restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons met zitgelegenheid.
Onder de term "directe consumptie" wordt verstaan dat tussen bereiding en consumptie geen handelingen zoals invriezen voor langdurige opslag, verhandelen, et cetera, met het voedsel en de drank plaatsvinden. De bereiding van etenswaren en dranken is gericht op een vrijwel direct daaropvolgende consumptie.
Verhuren van een ruimte in een café of restaurant
Het verhuren van ruimte in een restaurant (horeca 4) voor bijvoorbeeld een afscheidsborrel, verjaardag, jubileum, trouwreceptie, -diner of -feest wordt binnen de gebruikelijke voorwaarden van exploitatie toegestaan. Alle tafels in een restaurant reserveren maakt het restaurant voor een avond min of meer besloten. Een exploitant kan zelf beoordelen of het de goede naam van de zaak schaadt als dat te vaak voorkomt (te vaak nee verkopen kost ook klanten). Deze vorm van zalenverhuur wijkt niet wezenlijk af van de normale exploitatie als café of restaurant en heeft daarmee ook dezelfde kans op overlast.
Dansen in de een café of restaurant
Dansen in restaurant (horeca 4) is toegestaan, mits dat past binnen het karakter van het restaurant. Zodra de zaak het karakter van een discotheek of zalenverhuur krijgt, wat bijvoorbeeld kan blijken uit het de grootte van de dansvloer of het heffen van entreegeld, is sprake van horeca 2 en dat is niet toegestaan.
5.7.2 Ontwikkeling
Sinds 2006 is het aantal restaurants en de werkgelegenheid in restaurants in het postcodegebied en in de hele binnenstad toegenomen. Bij de cafes is het aantal vestgingen en het aantal werkzame personen juist afgenomen in het postcodegebied én in de hele binnenstad.
In de Strategienota Coalitieproject 1012 worden uitspraken gedaan over de horeca: De geconstateerde disbalans in het postcodegebied 1012 wordt deels gevoed door de grote hoeveelheid en relatief kwaliteitsarme horeca. De primaire doelstelling is dan ook om een verbetering te laten bewerkstelligen van bestaande horeca. Het toevoegen van extra horeca is in principe niet aan de orde in het postcodegebied, tenzij het nieuwe concept in belangrijke mate kan bijdragen aan de transformatie. Dit zou het geval kunnen zijn aan de Rode Loper en op/rondom het Oudekerksplein. Daarbij kan het echter nooit gaan om toevoeging van horeca 1.
Volgens de visie Oudekerksplein, parel van de Wallen (maart 2010), dragen een goede en evenwichtige mix van wonen, werken en recreëren en een mix van hoog- en laagwaardige functies bij aan de diversiteit van het plein.
5.7.3 Uitgangspunten
Geen verdere uitbreiding van horeca is in beginsel het uitgangspunt voor het grootste deel van de binnenstad. Dit geldt met name voor het postcodegebied 1012. Zoals in de paragraaf hiervoor is aangegeven, is toevoegen van extra horeca in principe niet aan de orde. Uitzondering hierop vormt het gebied op en rond het Oudekerksplein. Een beperkte toename van het aantal horecavestigingen wordt hier mogelijk gemaakt. Aan de noordzijde van het Oudekerksplein - tussen Oudezijds Voorburgwal en de Wijde Kerksteeg - zijn in de panden met de bestemming 'Gemengd - 2' (GD-2) drie nieuwe horeca vestigingen toegestaan, waarvan één horeca 3 vestiging.
De reden om raamprostitutie op en rond het Oudekerksplein niet langer mogelijk te maken, is, omdat de functiebalans is doorgeslagen. De huidige monofunctionele invulling draagt niet bij aan het streven om het Oudekerksplein een grote rol te geven in de economische transitie van het Wallengebied. Omdat de diversiteit moet zijn terug te zien in de invulling van de panden aan het Oudekerksplein mag ongeveer een derde van de 30 panden (= 10 panden) worden ingevuld met horeca. Op dit moment is in zes panden al horeca aanwezig (vier horeca 3 zaken, twee horeca 4 zaken). In het pand Oudekerksplein 84 (verbonden met de Warmoesstraat 111) is inmiddels ook een horeca 4 zaak voorzien. Dit brengt het totaal op zeven horecapanden. Op grond van de verhouding aantal panden rondom het plein en maximaal aantal horecavestigingen (negen) is een toename van drie nieuwe horecavestigingen redelijk. Van deze nieuwe horecavestigingen mag er één een horeca 3 vestiging worden.
Er is een aantal redenen om extra horecavestigingen aan de noordzijde van het plein mogelijk te maken. Ten eerste omdat daar de prostitutiepanden liggen waar het in dit bestemmingsplan over gaat en die om een nieuwe invulling vragen. Ten tweede omdat de meeste van de bestaande horecazaken zich aan de zuidzijde van het plein bevinden. Ten derde omdat de 'visie op de toekomstige invulling voor het Oudekerksplein en omgeving' zich uitspreekt voor nieuwe horecavestigingen aan de zonzijde (=noordzijde) van het plein.
Van de drie nieuwe horecavestigingen mag er zich slechts één vestigen in het deel tussen de Wijde Kerksteeg en de Enge Kerksteeg. De reden hiervoor is dat er in dit deel al drie panden met een horeca 3 bestemming zijn. Deze panden lopen door vanaf de Warmoesstraat. Deze horecazaken die nu hun toegang aan de Warmoesstraat hebben, kunnen ook een toegang aan het Oudekerksplein maken.
De overige twee nieuwe horecavestigingen zijn mogelijk tussen de Enge Kerksteeg en de Oudezijds Voorburgwal.
De keuze om slechts één horeca 3 vestiging toe te staan en voor de resterende twee vestigingen horeca 4 is, omdat er, zoals gesteld, in drie panden nu al horeca 3 is gevestigd. Daarmee komt de verhouding aantal horeca 3 en 4 zaken op 5:5. Daarnaast sluit horeca 3 en horeca 4 het beste aan bij de wens, zoals de Strategienota het verwoord, om (kwaliteits)horeca toe te voegen.
Waar het de toename van het aantal horecavestigingen betreft, zit de beperking in het aantal vestigingen, maar niet in het aantal vierkante meters. In de panden rond het Oudekerksplein is horeca 3 en 4 toegestaan op alle bouwlagen en geldt er geen maximum vloeroppervlaktemaat. De betrokken panden zijn klein.
Er is voor de geprojecteerde uitbreidingsmogelijkheid voor horeca op het Oudekerskplein geen direct recht opgenomen. Van de hierboven beschreven mogelijkheid voor extra horecavestingen kan pas gebruik worden gemaakt, nadat het bestemmingsplan daartoe is gewijzigd. De wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid een afweging te maken tussen het belang van handhaven en versterken van een goed woon- en leefklimaat rond het plein, waarbij er vanuit wordt gegaan, dat de horecavestiging een positieve impuls geeft aan het gebied (met het oog op de transitie van het gebied) en het belang van de initiatiefnemer bij het hebben van een horecavestiging.
Behalve een toename met drie vestigingen aan het Oudekerksplein is in de straten en stegen van het Sint Annenkwartier (te weten de Sint Annenstraat, Sint Annendwarsstraat, Trompettersteeg, Goldbergsteeg en de Dolle Begijnensteeg) eveneens een toename met maximaal drie horecavestigingen mogelijk, waarvan één horeca 3 vestiging.
De 'Visie op de toekomstige invulling voor het Oudekerksplein en omgeving' heeft het voor het Sint Annenkwartier over 'ondersteunende horeca'. Net als in de panden aan het Oudekerksplein is in de panden in het Sint Annenkwartier horeca 3 en 4 toegestaan op alle bouwlagen. De nieuwe vestigingen moeten een impuls geven aan de transformatie van het gebied en mogen geen nadelige invloed hebben op het woon- en leefklimaat.
Ook voor het toestaan van deze vestigingen is het wijzigen van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Vestiging van horeca 1 (fastfoodzaken) is niet toegestaan, omdat er al heel veel (50) horeca 1 zaken zijn in het postcodegebied en vanwege de ongewenste ruimtelijke uitstraling en de overlast voor de openbare ruimte.
Vestiging van Horeca 2 (discotheken) is niet toegestaan vanwege de ruimtelijke uitstraling (vaak gesloten gevel) en hier niet aan de orde gezien de kleinschaligheid van de aanwezige bebouwing, die zich niet leent voor horeca 2 zaken.
5.8 Hotels
5.8.1 Algemeen
Er is nog een categorie horeca: horeca 5. Deze categorie betreft de hotelfunctie. In het postcodegebied 1012 zijn momenteel 105 hotels gevestigd, waar 2450 mensen werken.Van alle hotels in de binnenstad zit 42% in het postcodegebied met 66% van alle hotelwerkgelegenheid in de binnenstad.
De kwaliteit van de hotels loopt zeer uiteen. Wanneer naar het aantal kamers wordt gekeken, behoort 50% van het totaal aantal kamers tot de vier en vijf sterrencategorie en ruim 25% tot de categorie drie sterren.
5.8.2 Ontwikkeling
De druk op het gebied is groot. Ter voorkoming van een monocultuur en in het belang van het behoud van een gevarieerd en levendig stadshart, worden hotelinitiatieven in het postcodegebied 1012 in principe niet gehonoreerd. Er wordt gestreefd naar een verbetering van bestaande, kwalitatief slechte hotels, met name binnen het noordelijk Wallengebied en op het Damrak. Naast de verbetering van bestaande hotels kunnen alleen nieuwe initiatieven in aanmerking komen als het gaat om uitzonderlijke, unieke en/of vernieuwende concepten, die bovendien bijdragen aan een ruimtelijke kwaliteitsverbetering en daarmee aan de transitie van het gebied (Strategienota Coalitieproject 1012). In het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 staan algemene beleidsregels verwoord, waaraan de nieuwvestiging of uitbreiding van hotels moeten voldoen.
5.8.3 Uitgangspunten
Omdat het maar om een beperkt aantal panden gaat, zijn nieuwe hotelontwikkelingen in de panden van dit bestemmingsplan niet toegestaan.
5.9 Bedrijven
5.9.1 Algemeen
In het postcodegebied zijn in totaal circa 300 bedrijven gevestigd. Daarin zijn ruim 2.750 mensen werkzaam. De bedrijvensector bestaat uit de volgende onderdelen:
- industrie/bouw,
- onderhoud/reparatie,
- handel
- vervoer/opslag
- media/filmproduktie.
De media/filmproduktie behoort tot de creatieve sector, waaronder ook delen van de kantorensector en de culturele voorzieningen vallen. Bijna 17% van alle bedrijven in het postcodegebied 1012 valt onder de media/filmproduktie, met ongeveer 4% van alle mensen die werken bij bedrijven in dit gebied. Het gaat dus om kleine bedrijfjes met gemiddeld twee werkzame personen per vestiging.
In de Burgwallen Oude Zijde is ongeveer 3,4% van de werkzame personen werkzaam in een bedrijf en de Burgwallen Nieuwe Zijde is dat 16,3%. In de hele binnenstad is 10,7% van de werkende personen werkzaam in een bedrijf. De meeste werkgelegenheid van bedrijven in het postcodegebied 1012 zit bij de sector vervoer/opslag in de Burgwallen Nieuwe Zijde.
5.9.2 Ontwikkeling
Het is algemeen beleid om startende ondernemers (startersmilieus) en broedplaatsen te stimuleren in de binnenstad. Bedrijven met een lage milieubelasting in het plangebied kunnen bijdragen aan de (kleinschalige) functiemenging.
5.9.3 Uitgangspunten
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een lijst met een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhindercategorieën opgenomen: 1 tot en met 5. Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Voorbeeld: een muziekinstrumentenmakerij met een vloeroppervlak tot 150 m²valt in categorie 1, heeft hetzelfde bedrijf een oppervlak tussen de 150 m² en 300 m² dan valt het in categorie 2. Heeft de muziekinstrumentenmakerij een vloeroppervlak groter dan 300 m² dan valt het in milieucategorie 3. Categorie 3 tot en met 5 betreft kleine tot (middel) grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.
Bedrijven zijn overal in het plangebied toegestaan. Voor het vestigen van nieuwe bedrijven gelden de maximaal toegestane milieuhindercategorieën 1 of 2. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhindercategorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan (zie verder bijlage 1).
Door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning wordt de mogelijkheid geboden om bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie te vestigen. Ook is een dergelijke afwijking mogelijk voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen. Voorwaarden voor het verlenen van een afwijking is, dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.
5.10 Overige Functies
5.10.1 Algemeen
Onder de 'overige functies' valt een aantal soorten gebruik die een ongewenste druk op het woon- en leefklimaat kunnen geven en waarvan nieuwe vestiging of verdere uitbreiding in de binnenstad niet gewenst is.
Een eerste groep van deze 'overige functies' wordt gevormd door raamprostitutie en seksinrichtingen (seksclubs, sekswinkels, seksbioscopen, sekstheaters, seksautomatenhallen). Een tweede groep van deze 'overige functies' omvat (speel)automatenhallen, telefoon- en/of faxservice, geldwisselkantoren. In de panden waarvoor dit bestemmingsplan is gemaakt, komt op een enkel pand na alleen de aanduiding 'p' voor (= raamprostitutie toegestaan). Met dit bestemmingsplan is die aanduiding voor de panden komen te vervallen. In het postcodegebied 1012 zijn de andere 'overige functies' wel op meerdere plekken aanwezig.
5.10.2 Ontwikkeling
In het postcodegebied 1012 is op dit moment sprake van een oververtegenwoordiging van de vermelde functies. Hun concentratie zorgt voor een onevenredige druk op het woon- en leefklimaat. De hoogste prioriteit heeft de vermindering van het aantal raambordelen. Dit bestemmingsplan is daarvoor opgesteld. Ook voor de overige functies wordt vermindering nagestreefd (Strategienota Coalitieproject 1012). Uitbreiding of de vestiging van nieuwe seksclubs en sekswinkels, sekstheaters, seksautomatenhallen en seksbioscopen, (raam)prostitutie, automatenhallen, telefoon- en/of faxservice, geldwisselkantoren is daarom ongewenst.
Een apart geval zijn de panden Singel 295 en Spuistraat 21 B. Deze besloten (prostitutie)clubs hebben in het bestemmingsplan Spuistraat e.o. de aanduiding 'p' gekregen. Onder de bestemming prostitutiebedrijf vielen ook besloten clubs, terwijl met 'p' is gedoeld op raamprostitutie. Om recht te doen aan de feitelijk wijze van exploiteren, is in het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad een nieuwe bestemming voor beide panden opgenomen, 'Gemengd - 3'. Tevens is het onderscheid tussen raamprostitutie en besloten clubs beschreven in het concept ontwerpplan.
5.10.3 Uitgangspunten
In overeenstemming met het al jaren geldende en in de bestemmingsplannen voor de binnenstad van Amsterdam verwoorde beleid, is uitbreiding of de vestiging van nieuwe raamprostitutie, besloten prostitutieclubs, seksclubs en sekswinkels, sekstheaters, seksautomatenhallen en seksbioscopen, automatenhallen, telefoon- en/of faxservice, geldwisselkantoren en smartshops uitdrukkelijk uitgesloten.
Met betrekking tot het pand Singel 295 (voorheen Yab Yum) en het pand Spuistraat 21 B (Jerry Alexanders) geldt dat hier de oude prostitutieaanduiding 'p' verdwijnt en de bestemming 'Gemengd - 3', met als concrete bestemming besloten prostitutiebedrijf, niet zijnde raamprostitutiebedrijf (naast andere bestemmingen als wonen, kantoren, etc.) ervoor in de plaats komt.
5.11 Inpandige Fietsenstallingen
5.11.1 Algemeen
Stadsdeel Centrum heeft in 2004 de Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009 vastgesteld, waarin het algemene verkeersbeleid is verwoord. De volgende onderwerpen komen onder meer in deze nota aan de orde: bereikbaarheid, mobiliteit, verkeersveiligheid, openbaar vervoer, autoverkeer, parkeren in de openbare ruimte en inpandig parkeren. In de nota wordt ook het toekomstperspectief op de geparkeerde fiets beschreven. Op de belangrijkste fietsparkeerknelpunten moet extra ruimte voor fietsparkeren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen. Het dagelijks bestuur vindt dat elke mogelijkheid bij nieuwe (en eventueel bestaande) bebouwing benut moet worden om de publieksaantrekkende bestemmingen zelf inpandig nieuwe fietsvoorzieningen te laten realiseren.
5.11.2 Ontwikkeling
Het aantal fietsers en fietsen in de binnenstad neemt al jaren in hoog tempo toe. In 1990 bezat 75% van de binnenstadsbewoners een fiets, in 2006 is dit aandeel opgelopen tot 85%. De fiets is een ideaal vervoermiddel in de binnenstad, maar fietsen veroorzaken ook een druk op de openbare ruimte. Dit is het sterkst merkbaar rond publiekstrekkende bestemmingen, bij knooppunten van openbaar vervoer en op plekken waar niet voldoende fietsparkeervoorzieningen zijn voor bewoners. Uit onderzoek blijkt dat bijna tweederde van de fietsers het aantal fietsparkeervoorzieningen in de binnenstad onvoldoende vindt.
5.11.3 Uitgangspunten Inpandige fietsenstallingen
Inpandige fietsenstallingen zijn overal in het plangebied toegestaan.
Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen inpandige fietsenstallingen, zolang het straatbeeld geen overwegend gesloten karakter verkrijgt.
Hoofdstuk 6 Het Bestemmingsplan
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is de bestaande toestand, waaronder de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied, beschreven en geanalyseerd en is het gemeentelijk beleid dienaangaande verwoord. Vanzelfsprekend speelt hierbij de aanwijzing van de binnenstad van Amsterdam als beschermd stadsgezicht een belangrijke rol. Ook de plaatsing van de grachtengordel op de lijst van werelderfgoed door UNESCO is daarbij van belang.
In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de analoge en digitale verbeelding (plankaart), die tezamen het bestemmingsplan vormen.
Uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen in het stadsdeel Centrum is om zo weinig mogelijk weg te bestemmen. Dit bestemmingsplan vormt daarop een uitzondering. Het plan is immers gericht op het uitvoeren van een van de belangrijkste uitgangspunten van de Strategienota: het verminderen van het aantal raamprostitutiebedrijven. Om dit doel te bereiken wordt gestreefd naar vrijwillige beëindiging van de prostitutieactiviteiten in de panden. Levert dit geen resultaten op, dan wordt ingezet op het laten verwerven van de betrokken panden. Als dit evenmin tot het gewenste reslutaat leidt, zal het onteigeningsinstrument worden gehanteerd.
Indien en voor zover andere functies als ongewenst zijn aangemerkt, zijn hiervoor speciale regels opgenomen.
De functies in het bestemmingsplan zijn vooral ondergebracht in de bestemmingen 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2' en Gemengd - 3'. Met de bestemmingen 'Gemengd' wordt beoogd de dynamiek van de functies tot uitdrukking te brengen en wordt beoogd die dynamiek te waarborgen.
In paragraaf 5.1.4 worden de diverse bestemmingen toegelicht.
6.2 Wijzigingsbevoegdheden En Mogelijkheden Bij Omgevingsvergunning Af Te Wijken
Met het bestemmingsplan wordt beoogd in het postcodegebied 1012 en in het Singelgebied de functiebalans te herstellen. Dit wordt in ieder geval nagestreefd met het zoneren en verminderen van het aantal raamprostitutievestigingen, vanzelfsprekend met inachtneming van het gemeentelijk beleid. Dit heeft geleid tot het wegbestemmen van de raamprostitutiebedrijven die zijn vermeld in de lijst van hoofdstuk 1. Natuurlijk wordt in dit bestemmingsplan aangegeven welke functies wel zijn toegestaan in de betrokken panden. Een en ander heeft ook geleid tot gebruiksregels en bouwregels.
Middelen om een bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn de wijzigingsbevoegdheden en de mogelijkheden om bij een omgevingsvergunning af te wijken. Wanneer het plan voorziet in deze bevoegdheden, hoeven in voorkomende gevallen geen nieuwe bestemingsplannen in procedure te worden gebracht.
De mogelijkheden om bij een omgevingsvergunning af te wijken, zijn bedoeld voor de bebouwingsregels, bijvoorbeeld een afwijking van de maximale bouwhoogte, en voor de bijzondere gebruiksbepalingen, zoals een afwijking van het maximale vloeroppervlak.
De wijzigingsbevoegdheden zijn bedoeld voor bijvoorbeeld het toelaten van extra horeca of van een bedrijf in een hogere milieuhindercatergorie of voor het wijzigen van de orde van panden met de specifieke bouwaanduiding orde 2 [sba-2] in [sba-1], dat wil zeggen van orde 2 naar orde 1 (monumenten).
In de regels zijn de bevoegdheden van criteria voorzien. Een belangrijk criterium dat van toepassing is in het beschermde stadsgezicht, is dat de toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid niet tot gevolg mag hebben, dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
Aan afwijkingen zal niet automatisch worden meegewerkt. Wijzigingen zullen niet vanzelfsprekend worden doorgevoerd. Elk verzoek om toepassing van één van deze bevoegdheden zal aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie, dat een omgevingsvergunning om af te wijken wordt verleend of een wijziging wordt doorgevoerd. Ruimtelijke ordening is immers een kwestie van belangenafweging.
Artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt, dat op de procedure van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan zes weken ter inzage wordt gelegd en dat belanghebbenden hun zienswijze over het ontwerpbesluit kenbaar kunnen maken.
Er zijn dan ook geen procedureregels in het bestemmingsplan opgenomen.
6.3 De Verbeelding
Tot nu toe was de plankaart de verbeelding van het plan. Nu is wettelijk gezien geen sprake meer van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Om aan de verplichting uit de Wet ruimtelijke ordening te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel digitaal als analoog. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen.
Op de verbeelding met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen: 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2', 'Gemengd - 3', 'Tuin - 1', 'Tuin - 2', 'Verkeer', alsmede de dubbelbestemmingen 'Waarde-archeologie' en 'Waarde-cultuurhistorie' en 'Waterstaat/Waterkering'. Met de bestemmingen 'Waarde-archeologie is de archeologische verwachtingswaarde in het bestemmingsplan verankerd. Met de bestemming 'Waarde-cultuurhistorie' wordt het plangebied extra beschermd. De bestemming is primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen, zodat daarmee duidelijk is, dat het belang van de bescherming van het stadsgezicht voorop staat. Ook in het licht van de aanwijzing als Werelderfgoed van de grachtengordel.
Met de bestemming 'Waterstaat/Waterkering wordt de bestaande primaire waterkering in het plangebied aangegeven
De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Regeling standaarden ruimtelijke ordening, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels bij een omgevingsvergunning, omgevingsvergunning voor sloop en wijzigingsbevoegdheid.
Op de verbeelding zijn bouwaanduidingen opgenomen. Een voorbeeld hiervan is 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' [sba-1]. Dit type specifieke bouwaanduidingen geeft de architectonische waardering aan, en is gebruikt ter vervanging van de architectonische waarderingskaart, die voorheen als separate kaart deel van het bestemmingsplan uitmaakte. Met de bouwaanduidingen zijn de architectonische waarderingen in de verbeelding geïntegreerd.
De analoge verbeelding is getekend op een topografische ondergrond, schaal 1:1000. Op elk perceel is een huisnummer aangegeven, zodat eenvoudig is na te gaan welke bestemming ter plaatse geldt.
6.4 De Bestemmingen
6.4.1 Gemengd - 1, 2, 3
Functies
De belangrijkste bestemmingen zijn de bestemmingen 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2' en 'Gemengd - 3'. De drie varianten van de gemengde bestemming komen goeddeels met elkaar overeen. Op enkele onderdelen verschillen zij van elkaar. Op gronden met de bestemming 'Gemengd - 1' zijn de volgende functies toegelaten: wonen, kantoren, voorzieningen, galeries, bedrijven en inpandige fietsenstallingen. Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening is, evenals horeca, niet toegestaan.
Op gronden met de bestemming 'Gemengd - 2' is naast hetzelfde als bij 'Gemengd - 1' ook detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening toegelaten en na gebruikmaking van de daartoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid, op een aantal concrete locaties horeca 3 en 4.
De bestemming 'Gemengd - 3' is gegeven aan de bebouwing die dezelfde functies mag huisvesten als 'Gemengd - 1', met dien verstande dat daarnaast ook een besloten prostitutiebedrijf (dus géén raamprostitutie/vitrine) is toegestaan. Deze bestemming is overigens maar aan twee percelen gegeven.
Bouwregels en gebruiksregels
De artikelen 3, 4, en 5 bevatten, naast de bestemmingsregelingen, de bouwregels. Deze regels vloeien grotendeels voort uit het in hoofdstuk 2 verwoorde gemeentelijke beleid. Enkele bepalingen worden nader toegelicht.
De regeling voor goot- en bouwhoogten en de ligging van de achtergevelrooilijn is in hoofdstuk 4 toegelicht. Om te voorkomen dat zogenaamde onderstukken (bebouwing in één bouwlaag) ontstaan, waardoor het gewenste gevelbeeld verstoord zou worden, bedraagt de bouwhoogte van gebouwen minimaal 9 meter. Deze bepaling geldt niet voor aan- en uitbouwen en daar waar op de verbeelding een lagere bouwhoogte is aangeduid.
Een belangrijke bepaling is voorts de gegarandeerde ontsluiting van hogere bouwlagen. Verder is geregeld dat het samenvoegen van panden in beginsel niet is toegestaan.
Het geheel aan bouwregels wordt gecompleteerd door een stelsel van nadere eisen in de artikelen 2.3, 3.3, 4.3 en 5.3. Het dagelijks bestuur kan nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing. Hieronder zijn het aantal bouwlagen en de dakconstructie mede begrepen. Nadere eisen kunnen worden gesteld indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing. Dit laatste zal zich met name in hoeken van bouwblokken voordoen, maar kan zich ook in andere situaties voordoen.
In de artikelen 2.4, 3.4, 4.4, 5.4 en 6.4 zijn de mogelijkheden opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels, met de objectieve criteria waaraan wordt getoetst. Toepassing van een afwijkingsmogelijkheid binnen het beschermde stadsgezicht, de aanwijzing als Werelderfgoed van de grachtengordel daarbij in aanmerking genomen, mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied onevenredige afbreuk wordt gedaan.
Afwijkingen voor schoorstenen en ventilatie-inrichtingen wordt alleen verleend op grond van aantoonbaar technische redenen, rekening houdend met de bouwhoogte van omringende bebouwing.
Afwijking voor een dakterras is onder voorwaarden mogelijk binnen de bestemmingen 'Gemengd - 1'; 'Gemengd - 2' en 'Gemengd - 3'.
Afwijking van de opgenomen goot- en bouwhoogte is alleen mogelijk voorzover het straatbeeld dit toelaat. Door de ophoging van panden mogen de variatie, de hoekaccenten en de toonaangevende elementen niet worden aangepast.
De specifieke gebruiksregels die gelden voor de verschillende functies, zijn opgenomen in de artikelen 3.5, 4.5, 5.5 en 10.5 en 11.5. Het plan beoogt mede daarmee het dynamische karakter van het stadsdeel te behouden en te versterken en de functiemening te handhaven en te verbeteren.
In artikel 4.8.3 is de mogelijkheid opgenomen om het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van horeca 3 en 4 op het Oudekerksplein en in het Sint Annenkwartier. Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid binnen het beschermde stadsgezicht, de aanwijzing als Werelderfgoed van de grachtengordel daarbij in aanmerking genomen, mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied onevenredige afbreuk wordt gedaan.
Omgevingsvergunning voor sloop
Het bestemmingsplan beoogt de karakteristiek van het stadsgezicht te behouden, te herstellen en/of te versterken. De karakteristiek is in de plankaart geïntegreerd door middel van specifieke aanduidingen die de architectonische waardering weergeven. In de regels is het beleid ten aanzien van de diverse waarderingen neergelegd.
Het sloopvergunningenstelsel ex artikel 37 van de Monumentenwet 1988 is vervangen door de regeling als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Deze regeling biedt het juridische handvat om afbraak binnen het beschermde stadsgzicht te voorkomen.
De regels die zijn gegeven over de wijze van herstel, materiaalgebruik, maatvoering, detaillering en dergelijke, gelden als toetsingskader bij aanvragen om een omgevingsvergunning.
6.4.2 Wonen
Wonen is ook in het postcodegebied 1012 een belangrijke functie. Uitbreiding van de woonfunctie draagt bij aan de transitie van het gebied. Wonen is in het gehele plangebied toegelaten.
6.4.3 Kantoren
Kantoren met en zonder baliefunctie zijn overal in het plangebied toegestaan.
6.4.4 Voorzieningen
Voorzieningen zijn overal in het plangebied toegestaan. Voorzieningen die zijn gericht op de opvang van dak- en thuislozen, verslaafden en personen met een meervoudige psychische stoornis vormen op dit uitgangspunt echter de uitzondering.
Een definitie van het verzamelbegrip voorzieningen is opgenomen in artikel 1. In deze definitiebepalingen wordt onder meer gesproken over mediavoorzieningen. Daarbij moet worden gedacht aan opnamestudio's e.d.
Voor (openbare en bijzondere) voorzieningen geldt een maximum bedrijfsvloeroppervlak van 500 m².
6.4.5 Galeries
Galeries zijn overal in het plangebied toegestaan.
6.4.6 Detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening
Detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening is, behalve aan de Oudezijds Voorburgwal, overal binnen de bestemming 'Gemengd - 2' toegestaan. Echter aan de Geldersekade is deze functie uitsluitend toegestaan in de eerste bouwlaag van de bebouwing.
In de eerste bouwlaag van panden op de hoeken van de grachten met straten en doorlopende stegen in het plangebied is detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening ook toegestaan. Smartshops, minisupermarkten en souvenirshops, headshops, seedshops en growshops, maar ook telefoneerinrichtingen, geldwisselkantoren, speelautomatenhallen en seksinrichtingen mogen zich niet vestigen in het plangebied. Vestiging van consumentverzorgende dienstverlening in de vorm van massagesalons is evenmin toegestaan.
Er is een beperking opgenomen voor het toegestane maximum bruto bedrijfsvloeroppervlak. Het regelen van dit bedrijfsvloeroppervlak is noodzakelijk om aantasting van de kleinschalige structuur van het plangebied en van het stedenbouwkundige karakter van smalle straten als gevolg van grootschalige winkelpuien te voorkomen. Daarnaast om overmatige overlast door bevoorrading met (groot) vrachtverkeer te beperken.
De gehanteerde oppervlaktemaat is gerelateerd aan de bestaande pandenstructuur.
Afwijking bij een omgevingsvergunning voor een groter vloeroppervlak is mogelijk.
6.4.7 Horeca
Horeca 3 en 4
Horeca 3 en 4 is uitsluitend toegestaan nadat van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid gebruik is gemaakt. De wijzigingsbevoegdheid is opgenomen bij de regeling van de gronden met de bestemming 'Gemengd - 2'. De wijzigingsbevoegdheid betreft de locaties Oudekerksplein en Sint Annenkwartier. Horeca 3 en 4 mag op alle verdiepingen worden gevestigd.
6.4.8 Bedrijven
Bedrijven zijn overal toegestaan. Om te voorkomen dat (te) milieuhinderlijke bedrijven zich vestigen, is een nadere regeling opgenomen. Hierin is voor de bestemmingen 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2' en 'Gemengd- 3' bepaald, dat bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van Inrichtingen zijn toegestaan. De regeling bevat voorts een aantal flexibiliteitsbepalingen aangaande de Staat van Inrichtingen. Afwijking bij een omgevingsvergunning is mogelijk voor inrichtingen die niet in de Staat van Inrichtingen voorkomen en voor inrichtingen die in een hogere categorie zijn ingedeeld, maar wat betreft milieuhinder overeenkomen met de toegestane inrichtingen.
6.4.9 Inpandige fietsenstallingen
Inpandige fietsenstallingen zijn in het hele plangebied toegestaan.
6.4.10 Afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden
Binnen de bestemmingen zijn diverse bevoegdheden opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan beoogt het dynamische karakter van het stadsdeel te behouden en de functiebalans te verbeteren. Toepassing van de afwijkingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben, dat de functiemenging wordt aangetast. De verschillende bestemmingen 'Gemengd' bevatten de bevoegdheid voor het wijzigen van orde 2 in orde 1 panden. De bestemming 'Gemengd - 2' kent een wijzigingsbevoegdheid voor twee extra horeca 4 vestigingen en een extra horeca 3 vestiging op het Oudekerskplein.
6.4.11 Tuin - 1
De tuinen en erven behorende bij de in het plangebied voorkomende panden zijn als 'Tuin - 1' bestemd. De bestemming 'Tuin - 1' bevat een afwijkingsbevoegdheid voor de bouw van schuurtjes. De schuurtjes zijn aan maximale maten gebonden.
De bestemming kent verder bijzondere gebruiksbepalingen en een stelsel van nadere eisen.
6.4.12 Tuin - 2
De tuinen en erven waarop gebouwen aanwezig zijn, alsmede de tuinen en erven die op binnenterreinen zijn gelegen, hebben de bestemming ' Tuin - 2' gekregen. Met deze bestemming is geregeld dat deze gebouwen gehandhaafd mogen worden en geheel mogen worden vernieuwd, maar niet mogen worden vergroot. Hierbij dienen de bestaande goot- en bouwhoogten in acht te worden genomen. Peildatum voor het bepalen van de bestaande hoogten is de tervisielegging van het ontwerp van het plan. In geval de hoofdbebouwing op de gronden met de bestemmingen 'Gemengd' wordt gesloopt, mogen de bestaande (bij)gebouwen op hetzelfde bouwperceel niet worden gehandhaafd.
6.4.13 Verkeer
Deze bestemming is bedoeld voor het verkeersareaal en de openbare ruimte. In dit concept ontwerpbestemmingsplan betreft de openbare ruimte de bestaande stoepen bij de grachtenpanden.
Voor de inrichting van de openbare ruimte zijn regels gegeven, zoals de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde. De regels bevatten een stelsel van nadere eisen. En een mogelijkheid om bij een omgevingsvergunning af te wijken voor stoepen, toegangen tot souterrains, e.d.
6.4.14 Dubbelbestemming Waarde-archeologie
Op basis van de archeologische verwachtingswaarden is een dubbelbestemming Waarde-archeologie opgenomen. De dubbelbestemming is primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen. Dat betekent dat bij de beoordeling van aanvragen op deze gronden primair de archeologische waarden beoordeeld en beschermd worden. In het plangebied geldt een zeer hoge verwachtingswaarde.
Al naar gelang de verwachtingswaarde wordt bij voorgenomen uitvoering van ondergrondse werken en bouwwerken een archeologisch rapport verlangd. Zo wordt in een gebied met de hoge verwachtingswaarde bij bouwprojecten vanaf 50 m² en een diepte van 0,5 meter een archeologisch rapport verlangd.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een archeologisch rapport worden ingediend. Hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning ook is vereist bij een kleine ingreep.
Daarnaast geldt dat de werkzaamheden in de bodem vanaf een bepaalde omvang en diepte zijn gekoppeld aan een omgevingsvergunning. Dit betekent dat de werkzaamheden pas mogen worden uitgevoerd als het dagelijks bestuur de desbetreffende omgevingsvergunning heeft afgegeven.
Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg.
6.4.15 Dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie
Op 29 januari 1999 is het besluit tot aanwijzing van de Amsterdamse Binnenstad als beschermd stadsgezicht genomen. Het gehele plangebied is gelegen in het beschermde stadsgezicht.
In hoofdstuk 3 is uitvoerig aandacht geschonken aan de cultuurhistorische ontwikkeling en het beleid over de orden. De gronden hebben de dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie gekregen. Behoud van de cultuurhistorische - en architectonische waarden staat bij de gronden met deze bestemming voorop. Om die reden is de bestemming primair gemaakt aan de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met uitzondering van de dubbelbestemming Waarde-archeologie. Dit betekent dat bij de toetsing van aanvragen omgevingsvergunning altijd dient te worden beoordeeld of het bouwvoornemen voldoet aan de bestemmingsomschrijving en de bouwregels, zoals beschreven in de regels van de dubbelbestemming. Ook zijn in dit artikel regelingen opgenomen over sloop.
6.4.16 Dubbelbestemming Waterstaat/Waterkering
Er bevindt zich ter hoogte van enkele panden aan de Geldersekade een primaire waterkering, een zeedijk. Bestaande bebouwing mag worden gehandhaafd op gronden met deze dubbelbestemming, nieuwe bebouwing is niet toegestaan.
6.5 Overgangsrecht
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening zijn de overgangsbepalingen voorgeschreven in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening, ten aanzien van bouwwerken en gebruik, zodat in heel Nederland in nieuwe bestemmingsplannen uniforme overgangsregels gelden.
Voor bouwwerken geldt, dat bouwwerken die legaal aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of nog gebouwd kunnen worden op basis van een omgevingsvergunning en afwijken van het bestemmingsplan, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.
In de oude bestemmingsplannen werd in de planvoorschriften voor het gebruik, dat op grond van het nieuwe bestemmingsplan niet meer wenselijk was nog expliciet genoemd, dat dit gebruik onder het nieuwe bestemmingsplan mocht worden voortgezet. Gelet op de uniform geldende overgangsregels mag het gebruik, dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplannen legaal aanwezig is, worden voortgezet. In de regels wordt dit niet meer afzonderlijk vermeld. Dit betekent dus, dat als een bepaald gebruik in strijd is met dit bestemmingsplan, maar al legaal aanwezig was op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dat gebruik mag worden voortgezet.
6.6 Algemene Regels
Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels als algemene bouwregel opgenomen, dat aanvullende werking van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard is uitgesloten. Verder is een aantal regels opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken, bijvoorbeeld voor balkons, voor bergbezinkbassins en antennes voor mobiele en electronische communicatie en voor cameratoezicht. Er is ook een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het realiseren van voorzieningen ten behoeve van warmte-koude opslag.
In de algemene regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze betreft de mogelijkheid om de 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen, in die zin dat hieraan functies worden toegevoegd of de daarin opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.
Hoofdstuk 7 Milieuaspecten
7.1 Geluidshinder
De bebouwing in het plangebied heeft de bestemming: 'Gemengd'. Met het bestemmingsplan wordt het in de panden mogelijk gemaakt nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen te realiseren, zoals woningen. Eén van de panden is Nieuwezijds Voorburgwal 28-30/Spuistraat 3G-H.
De Spuistraat is onderdeel van de stadshartlus/hoofdnet auto. Ten behoeve van de nieuwe geluidgevoelige functie die in het desbetrefende pand mogelijk wordt gemaakt, is een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai. Mede vanwege de tram op de Nieuwezijds Voorburgwal is ook deze straat meegenomen in het onderzoek.
Het akoestisch onderzoek toont aan, dat de geluidsbelasting op de gevel van de bebouwing aan de Nieuwezijds Voorburgwal 67 dB bedraagt en aan de kant van de Spuistraat 58 dB.
Nu de geluidsbelasting aan de zijde van de Nieuwezijds Voorburgwal de maximaal toelaatbare geluidsbelasting overschrijdt, betekent dit dat woningbouw daar alleen mogelijk is indien de woningen worden voorzien van een dove gevel. Dit betekent tevens dat de woningen over een geluidsluwe gevel of een geluidsluw geveldeel moeten beschikken.
Voor de kant van de Spuistraat moet een hogere waardenprocedure worden gevoerd, indien aan die zijde van de bebouwing woningen zouden worden gerealiseerd.
De geluidsbelasting is daar immers hoger dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), maar lager dan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting.
De andere panden uit het plangebied zijn gelegen aan voetgangersgebieden (zonder autoverkeer) of aan straten met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Volgens de Wet geluidhinder is voor deze straten geen akoestisch onderzoek nodig.
Het akoestisch onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
7.2 Duurzaam Bouwen
Bij duurzaam bouwen gaat het om bovenwettelijke maatregelen op het gebied van energiebesparing, geluidsisolatie ter voorkoming van overlast door verkeer en/of buren en om comfortverhoging.
Een neveneffect kan zijn dat de woonlasten dalen. Het dagelijks bestuur voert een stimulerend beleid op het gebied van duurzaamheid bij het ontwerpen, bouwen, onderhoud en slopen van gebouwen. Beleid hierover is onder andere verankerd in het Programakkoord 2007-2010, het Milieubeleidsplan 2004-2006 en de jaarlijkse milieuprogramma's van stadsdeel Amsterdam-Centrum.
Met de Amsterdamse woningcorporaties zijn afspraken gemaakt over duurzaam bouwen in de Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam (BWA). Deze afspraken gelden voor alle nieuwbouwwoningen, waarbij de Amsterdamse corporaties of onderdelen van de gemeente Amsterdam betrokken zijn, dat wil zeggen alle huur- en koopwoningen die zij afzonderlijk of in een combinatieproject samen met particuliere opdrachtgevers tot stand brengen in heel Amsterdam.
In de BWA zijn onder andere afspraken gemaakt over strengere eisen aan de isolatiewaarden van de buitenschil van woningen, over het gebruik van hout met een duurzaam keurmerk en beperkt gebruik van zink en koper in verband met het uitlogen van deze materialen waardoor het oppervlaktewater ernstig verontreinigd raakt. De afspraken in het kader van de Basiskwaliteit zullen regelmatig aangepast worden, bijvoorbeeld als landelijke regelgeving wordt geactualiseerd.
7.3 Bedrijfshinder
In het plangebied bestaat de mogelijkheid tot het vestigen van bedrijven. Gezien de stedenbouwkundige situatie in het plangebied en de aanwezigheid van minder of meer hindergevoelige functies, is het noodzakelijk om wat betreft de hinder die door bedrijven wordt veroorzaakt in het bestemmingsplan een en ander te regelen. De belasting van het milieu door bedrijven moet binnen bepaalde grenzen blijven. De invloed van een bedrijfsvestiging op het milieu hangt, behalve van de aard van de bedrijfsactiviteiten, af van de omvang en de ligging van het bedrijf ten opzichte van andere functies of bedrijven. Daarbij doet zich het verschijnsel voor dat veel betrekkelijk onschuldige kleine vestigingen in de loop van de jaren kunnen uitgroeien tot middelgrote of zelfs grote bedrijven met een navenant toegenomen milieuhinder.
Bij het inrichten van de bebouwde ruimte bestaat met name in stedelijke gebieden behoefte aan een meer integrale afweging van soms tegenstrijdige belangen. Het bestemmingsplan biedt daartoe goede mogelijkheden. Rekening houdend met het gewenste leefklimaat, biedt het bestemmingsplan bij uitstek het afwegingskader om een goed evenwicht tussen de verschillende functies te bewerkstelligen.
Aspecten als het economisch functioneren van het betrokken gebied en dergelijke, kunnen, naast milieuhygiënische aspecten, bij de besluitvorming worden betrokken.
Bij een dergelijk afwegingsproces spelen bijvoorbeeld bedrijfsdichtheid, maximaal bedrijfsvloeroppervlak per vestiging en de gezamenlijke beïnvloeding van de omgeving door bijvoorbeeld verkeerscumulatie een belangrijke rol.
7.3.1 De Staat van Inrichtingen
Bovenstaande overwegingen hebben ertoe geleid in het bestemmingsplan aandacht te besteden aan het facet milieuhygiëne. In de regels van het bestemmingsplan is daarom een Staat van Inrichtingen opgenomen (zie de bijlage bij de regels). Deze staat geeft per bedrijfssoort de potentiële milieubelasting (de te verwachten milieubelasting indien wordt uitgegaan van de voor de bedrijfssoort normale bedrijfsvoering) weer, uitgedrukt in de categorieën I tot en met V (zie indeling van bedrijven in categorieën, die hierna volgt).
Naarmate de werkfunctie minder intens is gemengd met andere hindergevoelige functies, kunnen de uit milieuoogpunt aan de bedrijvigheid te stellen voorwaarden minder scherp zijn. Naast de aard en de omvang van de bedrijvigheid speelt de ligging van de bedrijfsvestiging een rol: het als (te) hinderlijk ervaren van een bepaalde bedrijfsvestiging hangt samen met de milieugevoeligheid van de omgeving. De situatie in het plangebied maakt het mogelijk bedrijven toe te staan tot en met categorie II. Door middel van een afwijking bij een omgevingsvergunning wordt de mogelijkheid geboden, dat eventueel ook bedrijven uit een hogere categorie toestemming krijgen zich te vestigen. Ook is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen.
Voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken, is, dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld, dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.
7.3.2 De indeling van bedrijven in categorieën
Het milieuaantastend vermogen van de verschillende soorten bedrijvigheid wordt vastgesteld aan de hand van een puntenwaardering. Hierbij worden de volgende aspecten onderscheiden:
gevaar als gevolg van opslag (O);
gevaar als gevolg van handelingen (H);
itworp milieuvreemde stoffen (U);
geluidsoverlast (G);
verkeersaantrekkend karakter (V).
De potentiële milieubelasting van iedere bedrijfssoort wordt per aspect in punten uitgedrukt: 0 = geen milieubelasting;
1= lichte milieubelasting;
2 = matige milieubelasting;
3 = zware milieubelasting;
4 = zeer zware milieubelasting.
De score op deze waarderingsschaal per milieuaspect is specifiek voor het soort bedrijf en onafhankelijk van ligging en omgeving. De potentiële milieubelasting van een bedrijfsvestiging hangt ook samen met de schaal waarop de activiteiten plaatsvinden. Om dit tot uitdrukking te brengen, wordt de omvang als extra factor in de puntenwaardering opgenomen:
bedrijfsomvang van de vestiging tot 150 m²;
idem van 150 m² tot 300 m²;
idem groter dan 300 m².
In totaal wordt dus op zes aspecten beoordeeld. Voor de onderscheidene bedrijfscategorieën zijn per bedrijfsvestiging grenswaarden gesteld aan het milieuaantasting vermogen per aspect en het gecombineerd voorkomen van verschillende soorten milieubelasting (som van de aspecten).
Grenswaarden per vestiging: som der aspecten (incl. omvang).
7.3.3 Uitwerking van het milieubeleid
In eerste instantie zal de toetsing door middel van de Staat van Inrichtingen plaatsvinden voor een zich in het bestemmingsplangebied nieuw te vestigen bedrijf. Daarbij is de toetsing uit te breiden naar de actuele hinder, met name indien sprake is van een zich van elders verplaatsend bedrijf. Bezien kan dan worden of aanvullende eisen moeten worden gesteld en eventueel de vrijstellingsbepalingen in werking dienen te treden.
Voor de bestaande bedrijfsvestigingen in het gebied, voor zover zij volgens de Staat van Inrichtingen vallen in een categorie hoger dan toegestaan, gelden de in het bestemmingsplan opgenomen overgangsbepalingen.
In het plangebied bevinden zich geen zogenaamde A-inrichtingen. In het plangebied bevinden zich overigens ook geen andere bedrijven.
A-inrichtingen zijn bedrijven die worden begrepen onder Art. 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (Staatsblad 1993, 50).
Dergelijke inrichtingen veroorzaken naar verwachting zoveel lawaai, dat de wijde omgeving ervan zeer zwaar belast wordt.
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van een A-inrichting in de omgeving. Teneinde ook in de toekomst een dergelijke milieubelasting uit te sluiten, worden A-inrichtingen in het plangebied niet toegestaan.
7.4 Bodem
Er is geen reden te veronderstellen dat er in het gebied waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, sprake is van bodemverontreiniging die nader moet worden onderzocht.
7.5 Luchtkwaliteit
In maart 2006 heeft de gemeente Amsterdam het Actieplan Luchtkwaliteit 2005 aangenomen. Het ambitieniveau van dit Actieplan Luchtkwaliteit 2005 is hoog. Hiervoor is gekozen omdat Amsterdam een compacte stad is in een sterk verstedelijkte regio met hoge achtergrondconcentraties. Het is lastig om overal in de stad binnen de gestelde termijnen te voldoen aan de geldende normen, maar als alle maatregelen uit dit Actieplan worden uitgevoerd kan Amsterdam daar in slagen. Het exacte resultaat van de Amsterdamse inspanningen zal mede afhankelijk zijn van de acties die derden nemen. Zo zullen naast gemeentelijk beleid ook op Rijks- en Europees niveau successen geboekt moeten worden. Verwacht wordt dat met een maximale inspanning van iedereen alle normen worden gehaald. Een scherpe monitoring van de successen of tegenvallers in het beleid ter verbetering van de luchtkwaliteit, meting en berekening van de luchtkwaliteit, zal mede bepalend zijn voor de intensiteit waarmee Amsterdam haar acties moet inzetten.
Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam kent een duidelijk doel, te weten het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. Het Actieplan bevat daartoe concrete maatregelen die erop gericht zijn om deze specifieke knelpunten aan te pakken. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd.
Het plangebied valt niet binnen één van de knelpunten van het Actieplan.
Besluit en Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Artikel 5.16, eerste lid, onder b, van de wet Milieubeheer introduceert het begrip 'niet in betekende mate bijdragen'. In het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit Nibm) en de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (Regeling Nibm) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip 'niet in betekende mate (nibm)'. Projecten waarvan vastgesteld is dat deze 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In artikel 2 van het besluit Nibm is bepaald dat indien aannemelijk is gemaakt, dat de uitoefening van een of meer bevoegdheden of de toepassing van een of meer wettelijke voorschriften niet in betekenende mate bijdragen, geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is vereist. Dan moet wel aan de voorwaarde zijn voldaan dat de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide, met ingang van het tijdstip dat het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit in werking is getreden, niet de grens van 3% overschrijdt,
De belangrijkste aangewezen categorieën voor de 3%-grens zijn de bouw van niet meer dan 1.500 woningen (of 3.000 woningen indien er twee ontsluitingswegen zijn met een gelijkmatige verkeersverdeling) en de bouw van kantoren met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² (of 200.000 m² indien er twee ontsluitingswegen zijn met een gelijkmatige verkeersverdeling). Verder zijn er nog drempels opgenomen voor de aanleg van gemengde woningbouw- en kantoorlocaties en voor het oprichten van landbouwinrichtingen en spoorwegemplacementen. In de toekomst zal deze lijst nog aangevuld worden met categorieën voor infrastructuur.
Gelet op de beperkte functieveranderingen die het bestemmingsplan omvat, het opnieuw invullen van de voor prostitutiedoeleinden gebruikte ruimten (vitrines), waarvan geen verkeersaantrekkende werking wordt verwacht, kan worden gesteld dat het bestemmingsplan valt onder de categorie 'niet in betekende mate bijdragen'. Daarom is geen onderzoek gedaan naar de effecten van het bestemmingsplan op de luchtkwaliteit.
7.6 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's bij de productie, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is een getal dat aangeeft hoe groot de kans is, dat iemand op een bepaalde plek overlijdt ten gevolge van een calamiteit met een gevaarlijke stof. De plaats (contour) waar deze kans 10.6 (één op de miljoen) is, is maatgevend voor de bebouwing. Het groepsrisico geeft de kans weer op een ramp waarbij meerdere personen omkomen. Daarbij wordt dan getoetst aan de zogenaamde oriënterende waarde van het groepsrisico.
Door het plangebied lopen geen routes voor gevaarlijke stoffen.
Hoofdstuk 8 Archeologie
8.1 Algemeen
Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiele overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud in de bodem of documentatie, op maatgesneden maatregelen vergen. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar. Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Een essentieel uitgangspunt uit dit verdrag is, dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem in iedere fase van planontwikkeling dient te worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dient het bouwplan te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen op de juiste wijze te documenteren en de informatie en de vondsten te behouden. Het verdrag stelt de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. De nieuwe wet ter uitvoering van dit verdrag, de Wet op de archeologische monumentenzorg, is per 1 september 2007 definitief van kracht.
De afdeling archeologie van Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) is in 2001 gestart met een nadere inventarisatie van archeologische verwachtingen in elk afzonderlijk stadsdeel. De wetgeving schrijft namelijk voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting. In opdracht van stadsdeel Centrum heeft Bureau Monumenten & Archeologie daarom een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied van het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad. Dit heeft geresulteerd in een overzicht van archeologische informatie over de ontwikkeling van de oude binnenstad.
8.2 Archeologische Vindplaatsen
In en rondom het plangebied zijn 35 vindplaatsen bekend. Op een flink aantal daarvan heeft de afdeling Archeologie van BMA een opgraving uitgevoerd. Een selectie van de opgravingen is te vinden in het als bijlage bij deze toelichting gevoegde Archeologisch bureauonderzoek. Van de overige vindplaatsen zijn vondsten afkomstig die tijdens waarnemingen zijn verzameld. Deze vondsten hebben belangrijke informatie verschaft over de geschiedenis en topografie van Amsterdam en zijn een onmiskenbare graadmeter voor het potentieel van het nog aanwezige bodemarchief.
8.3 Archeologische Verwachtingskaart
Op basis van de historisch-topografische en archeologische inventarisatie zijn binnen het bestemmingsplangebied Herbestemmen Raambordelen Binnenstad materiële overblijfselen te verwachten. Dit leidt tot een verwachtingenkaart met één zone van archeologische materiële neerslag: hoge archeologische verwachting.
8.4 Archeologische Beleidskaart
De archeologische beleidskaart van het bestemmingsplangebied Herbestemmen Raambordelen Binnenstad is een vereenvoudigde weergave van de diverse archeologische verwachtingen, vertaald in archeologische waarderingen en beleidsmaatregelen. De kaart is bedoeld als een schematisch ruimtelijk overzicht van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. Op basis van archeologische verwachtingen is de volgende beleidszone te onderscheiden met bijbehorende beleidsmaatregel:
Hoge archeologische verwachting. Voor alle werkzaamheden dieper dan 0,50 m onder maaiveldniveau en met een oppervlak groter dan 50 m² is een archeologisch vervolgonderzoek vereist in de vorm van een Archeologische Opgraving (AO)
Het volledige archeologisch bureauonderzoek, inclusief de archeologische beleidskaart is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan gevoegd.
Hoofdstuk 9 Water
9.1 Beleid
Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam.
Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van Waternet, namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het plangebied maakt deel uit van de Integrale Keur van AGV. Zonder ontheffing op de keur zijn werkzaamheden aan/op of in waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden. De keur van AGV is van toepassing op alle wateren, keringen en waterstaatkundige werken. Waternet, waarin de Dienst Waterbeheer en Riolering en het Waterleidingbedrijf zijn samengegaan, is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap. Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet de grondwaterzorgtaak uit, alsmede de afvalwaterinzameling en de drinkwaterlevering.
9.2 Waterkering
De drie percelen aan de Geldersekade 42, 48 en 76 vallen binnen de zone van de primaire waterkering van de Zeedijk. De primaire waterkering keert gevaarlijk buitenwater van het IJ, onderdeel van de Noordzeekanaal boezem. De primaire waterkering is als zodanig bestemd. De waterkerende functie mag niet worden verminderd of tenietgedaan. Binnen de keurzone, waaronder de gronden bestemd als primaire waterkering, geldt, dat alle activiteiten moeten worden getoetst aan de keur van AGV.
9.3 Oppervlaktewater
In het plangebied zijn geen grootschalige uitbreidingsmogelijkheden opgenomen voor bebouwing. Het bebouwd oppervlak blijft per saldo vrijwel gelijk. De waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied zullen derhalve niet aan veel veranderingen onderhevig zijn.
9.4 Grondwater
Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen mogelijk. In procedures is vastgelegd dat, alvorens met de bouw kan worden begonnen, eerst onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de bouw op de stand, de kwaliteit en de stroming van het grondwater. In de omgeving mag de grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren. In de Amsterdamse Bouwverordening zijn regelingen opgenomen om te voorkomen dat de grondwaterstand door ondergronds bouwen negatief wordt beïnvloed en voorts is voor dergelijke ondergrondse activiteiten overleg met de waterbeheerder nodig.
Nieuw te realiseren bouwlocaties dienen te voldoen aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam: daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter. Door middel van een grondwaterstandsberekening dient men aan te tonen dat voldaan wordt aan de grondwaternorm en dat in de omliggende bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechterd.
9.5 Riolering
In het plangebied bevindt zich een gemengd rioleringsstelsel. Hierbij wordt ál het in het gebied vrijkomende afvalwater, inclusief regenwater, door middel van één type leiding ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Het beleid van AGV/Waternet is daar waar mogelijk schoon hemelwater af te koppelen, d.w.z. scheiden van de vuilwaterstromen. Hierdoor wordt de rzwi ontlast en het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Voor het duurzaam omgaan met regenwater wordt verwezen naar de betreffende beslisbomen, opgenomen in de beleidsnotitie "handreiking hemelwater" opgesteld door AGV/Waternet. Bij nieuwbouw of het renoveren van bestaande bebouwing moet rekening worden gehouden met een toekomstig gescheiden rioolstelsel waarbij het hemelwater apart van het vuilwater wordt aangeboden. Mocht die mogelijkheid zich in de toekomst voordoen dan zal hier aandacht aan besteed moeten worden.
Waternet/AGV stimuleert het afkoppelen van verharde oppervlakken. Dit draagt bij aan de doelstellingen zoals die zijn gesteld in het Waterbeheer 21ste eeuw (vasthouden - bergen - afvoeren). Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak geldt de 'handreiking hemelwater' als beleidsuitgangspunt.
9.6 Materiaalkeuze
Voor het afkoppelen van schoon hemelwater van dakoppervlakken en bij (nieuw)-bouwactiviteiten wordt hier gewezen op de uitgangspunten in de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en Duurzaam Bouwen. Volgens deze uitgangspunten dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voorkomen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen. Indien gebruik gemaakt wordt van uitloogbare materialen is het niet toegestaan de oppervlakken waarop deze materialen zijn gebruikt af te koppelen van het rioleringssysteem. Het gebruik van uitlogende materialen beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en dient voorkomen te worden (gedurende zowel de bouw- en gebruiksfase alsmede de inrichting van de openbare ruimte). Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.
Hoofdstuk 10 Natuur En Landschap
10.1 Algemeen
Op 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Met deze wet wordt onder meer beoogd de soortbeschermingsregeling(en) van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te implementeren in de Nederlandse rechtsorde.
Het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad is enerzijds een conserverend bestemmingsplan voor een binnenstedelijk gebied, gericht op het behoud van de structuur van de binnenstad, anderzijds is het gericht op functionele ontwikkeling, namelijk de transitie van het postcodegebied 1012 door een nieuwe invulling van de panden in het plangebied waarin prostitutie werd en wordt bedreven.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en Faunawet.
Indien uit gegevens of uit onderzoek blijkt, dat er sprake is van een beschermde soort of beschermde soorten en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rust -plaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betrokken (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden, nadat ontheffing of vrijstelling is verleend op grond van de Flora- en Faunawet. Bij de beoordeling van een ontheffing of vrijstelling is de Habitatrichtlijn mede het toetsingskader.
10.2 Natuurtoets
In april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Met deze wet wordt onder meer beoogd de soortbeschermingsregeling(en) van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te implementeren in de Nederlandse rechtsorde. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal op grond van de Flora- en Faunawet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen planten- en diersoorten. Hierbij zal de aandacht onder meer worden gericht op de flora van de kademuren en van de taluds naar het water toe. Als uit gegevens of onderzoek blijkt dat sprake is van één of meerdere beschermde soorten en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betrokken (bouw)werkzaamheid/activiteit pas kunnen plaatsvinden, nadat ontheffing of vrijstelling is verleend. De ontheffing vindt plaats op grond van de Flora- en Faunawet. Bij de beoordeling van een ontheffing of vrijstelling is de Habitatrichtlijn mede het toetsingskader.
Onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna is in dit geval niet nodig, omdat de bestaande bebouwing als er al wordt verbouwd hoofdzakelijk inpandig wordt verbouwd en er geen verstoring als bedoeld in de Flora en Faunawet is te verwachten.
Bomen worden beschermd door de gemeentelijke kapverordening (bomenverordening).
Het criterium 'in het belang van handhaving van het natuur-, landschaps- of stadsschoon' zal door het dagelijks bestuur bij de toetsing van aanvragen strikt worden toegepast. In het plangebied is geen natuurtoets uitgevoerd.
Broedende vogels moeten gedurende de broedtijd worden ontzien. Ontheffing is niet mogelijk. Buiten de broedtijd zijn de nesten van deze vogels niet beschermd.
Of er een ontheffingsaanvraag voor vleermuizen noodzakelijk is, is afhankelijk van verder onderzoek. Verwacht wordt dat dit niet het geval is.
Hoofdstuk 11 Luchthavenindelingsbesluit
Op 1 november 2002 zijn de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel van de luchthaven Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB), waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De regels zijn in werking getreden op 20 februari 2003, tegelijk met de ingebruikneming van de vijfde baan van Schiphol, de Polderbaan. Beide besluiten zijn gebaseerd op de gewijzigde Wet luchtvaart. Deze nieuwe regels moeten in acht worden genomen bij de tot standkoming van bestemmingsplannen, voor gebieden die zijn gelegen binnen de werkingssfeer van de besluiten, en bij de beoordeling van bouwplannen, van aanvragen voor een aanlegvergunning of van een projectbesluit als bedoeld in artikel 2.12 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en een afwijking als bedoeld in 2.12 van dezelfde wet.
In het Luchthavenindelingsbesluit is het luchthavengebied vastgesteld en is het zgn. beperkingengebied opgenomen. De vaststelling van het luchthavengebied heeft geen consequenties voor het plangebied van het bestemmingsplan Herbestemming raambordelen Binnenstad.
Binnen het beperkingengebied kan onderscheid worden gemaakt in verschillende regimes. Slechts de regels met hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende bestemmingen zijn van belang voor het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen het vogelvrijwaringsgebied van Schiphol.
Bestemmingsplannen moeten in overeenstemming zijn (gebracht) met het LIB.
Voor het gebied van het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad geldt volgens het LIB een hoogtebeperking van 146 meter. Nergens in het plangebied is een bouwhoogte toegestaan die deze grens overschrijdt. Voorts geldt volgens het LIB een beperking van vogelaantrekkende bestemmingen. Nergens in het plangebied wordt mogelijk gemaakt dat (nieuwe) vogelaantrekkende bestemmingen worden gerealiseerd.
Nu de andere regimes van het LIB niet van toepassing zijn op het plangebied en de hoogtebeperking en beperking van vogelaantrekkende bestemmingen van het LIB in acht worden genomen, kan worden gesteld dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het LIB en dat derhalve de aanhoudingsplicht van het LIB niet voor het plangebied geldt. Omdat het gehele grondgebied van het stadsdeel Centrum binnen het beperkingengebied is gelegen waarvoor de hoogtebeperking geldt, zoals dit is aangegeven op de bij het LIB behorende kaarten, is het niet mogelijk de contouren van dit gebied aan te geven op de plankaart van het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Bnnenstad.
Het Luchthavenverkeerbesluit ziet op de milieubelasting door het luchthavenverkeer van Schiphol. In het besluit zijn regels opgenomen voor het vliegverkeer, het milieu en de veiligheid rond Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit heeft, anders dan het Luchthavenindelingsbesluit, geen gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied, noch legt dit Luchthavenindelingsbesluit beperkingen op aan die ruimtelijke ontwikkeling.
Hoofdstuk 12 Economische Uitvoerbaarheid
12.1 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Alleen in die gevallen dat op grond van een bestemmingsplan bouwvergunning had kunnen worden verleend en bij de herziening van dat bestemmingsplan geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, blijft de vaststelling van een exploitatieplan buiten toepassing (Wet van 25 juni 2009 tot wijziging van (onder meer) artikel 9.1.20. van de Invoeringswet ruimtelijke ordening, Staatsblad 2009, nr.297).
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad is sprake van particuliere eigendom.Voor de betrokken percelen is het volgende geïnventariseerd:
- afwijkingen in de voorgestelde regeling ten opzichte van de geldende regeling;
- is sprake van een bouwplan zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1.(Bro).
Voor alle percelen is sprake van een afwijking van de geldende regeling. Immers daar waar voorheen prostitutie mogelijk was, is dat nu niet meer het geval. Om te komen tot beëindiging van de prostitutieactiviteiten wordt minnelijk overleg gepleegd met de eigenaren/gebruikers. Heeft dit geen resultaat dan wordt geprobeerd de betrokken panden te laten verwerven. Als ook dit niet tot resultaat leidt, kan worden overgegaan tot onteigening van de panden.
Het nieuwe bestemmingsplan biedt voor de bestaande panden slechts beperkt uitbreidingsmogelijkheden. Wat betreft bouwvolume is grotendeels de huidige situatie vastgelegd, zowel in de bouwregels als op de verbeelding. Dit betekent dat geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro.
12.2 Financiering
Algemeen
Op 25 juni en 2 juli 2009 hebben de deelraad van stadsdeel Centrum respectievelijk de gemeenteraad van Amsterdam de Strategienota Coalitieproject 1012 vastgesteld. Met deze nota heeft het bestuur van Amsterdam besloten tot een inperking van raamprostitutie in het centrum van Amsterdam tot twee geografisch afgebakende zones. Het voorliggende bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische basis voor de zonering. Wanneer raambordelen buiten de vastgestelde geografische zones niet op vrijwillige basis tot sluiting zullen overgaan zal het bestemmingsplan als middel worden ingezet om sluiting af te dwingen.
Het bestemmingsplan voorziet in de beëindiging van de prostitutiebestemming van
62 panden. Het beëindigen van de prostitutiebestemming betekent voor de eigenaren dat zij schade kunnen lijden in de vorm van inkomstenderving of een vermindering van de waarde van hun onroerende zaak. En dat betekent dat rekening moet worden gehouden met aanvragen om een financiële tegemoetkoming van die eigenaren, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor hun rekening behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet anderszins is verzekerd. Los daarvan dient rekening te worden gehouden met kosten van minnelijke verwerving van een aantal panden en een aan de eigenaren en/of exploitanten te betalen schadeloosstelling voor het geval de gemeente wordt genoodzaakt tot onteigening.
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd dat de gemeente een goed beeld heeft van de kosten en opbrengsten welke verband houden met de beëindiging van de prostitutiebestemming en dat, voor zover de kosten de opbrengsten overstijgen, de resterende kosten zijn gedekt. Daarbij wordt uitgegaan van een planperiode van, in beginsel, tien jaar.
In de periode voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan hebben de gemeente en haar samenwerkingspartners ervaring opgedaan met de verwerving en herontwikkeling van prostitutiepanden in het Wallengebied. De gemeente zal de samenwerking met haar partners op hoofdlijnen beschrijven en stilstaan bij het beleid dat is gericht op de verwerving van de resterende panden. Daarna zal zij stilstaan bij het onderzoek dat is uitgevoerd teneinde op basis van de reeds opgedane ervaringen een zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de kosten die verband houden met de beëindiging van de prostitutiebestemming in de resterende panden. Van de 62 panden waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft dient de prostitutiefunctie voor nog 27 panden beëindigd te worden. In de overige 35 panden is de prostitutiefunctie reeds beëindigd.
Om te voorkomen dat de onderhandelingspositie van de gemeente en haar partners bij een eventuele vrijwillige beëindiging van de raamprostitutie, respectievelijk bij een eventuele verwerving van de resterende panden onnodig wordt geschaad, bevatten de paragrafen geen gedetailleerd op panden of partijen toegespitste informatie.
Proces tot nu toe
In het kader van het Coalitieproject 1012 werkt de gemeente samen met enkele private partijen aan het verminderen van het aantal panden met raambordelen in het postcodegebied 1012. Hierbij wordt ingezet op beëindiging van de prostitutiebestemming door middel van minnelijke verwerving. De gemeente werkt op dit moment samen met een vijftal private partijen, waaronder de naamloze vennootschap N.V. Stadsgoed en een aantal in Amsterdam actieve woningbouwcorporaties. Voorafgaand aan het starten van aankooponderhandelingen met individuele eigenaren stelt de gemeente per pand een dossier op. In die fase wordt het pand tevens, zo mogelijk, bezichtigd en wordt het gewaardeerd. De marktwaarde wordt bepaald door een onafhankelijk taxateur. Het staat partijen (de gemeente en de bewuste samenwerkingspartner) vrij om daarnaast hun eigen inschatting van de waarde te maken. Wanneer na onderhandelingen overeenstemming met de eigenaar wordt bereikt over de minnelijke verwerving van zijn pand, worden grond en opstal in eigendom verworven door de gemeente. De gemeente geeft het perceel vervolgens, hetzij in eigendom, hetzij in erfpacht uit aan één van de samenwerkingspartners. De op de uitgifte van toepassing zijnde bepalingen bevatten bedingen die betrekking hebben op het voorkomen van de vestiging van nieuwe prostitutiefuncties en andere, laagwaardige functies in de panden. Het planologische regime wordt vervolgens in overeenstemming gebracht met de nieuwe situatie. Het kan ook zijn dat de partners panden direct (niet via de gemeente) aankopen. De beëindiging van de prostitutiefunctie wordt dan vastgelegd door middel van het opnemen van kwalitatieve verplichtingen en kettingbedingen. De samenwerkingspartner draagt zorg voor de herontwikkeling van het pand. Op deze wijze is de gemeente telkens verzekerd van een afnemer voor het pand en is de beëindiging van de prostitutiebestemming gewaarborgd. Voor de vraag of de samenwerkingspartner jegens de gemeente bij een (voorgenomen) aankoop van een pand met prostitutiebestemming in aanmerking komt voor een eventuele gemeentelijke vergoeding van waardeverlies als gevolg van de bestemmingswijziging wordt een aantal wegingsfactoren gehanteerd. Daarbij speelt in ieder geval mee dat de beëindiging van de prostitutiefunctie in het algemeen leidt tot een (aanzienlijke) waardedaling van het pand. Met die waardedaling houden de gemeente en de samenwerkingspartners rekening bij de bepaling van de vraag of de gemeente de partner daarvoor dient te compenseren. Dat is echter niet de enige factor. Ook de omstandigheid dat de aankoop, tezamen met de aankoop van andere soortgelijke panden, zal leiden tot een betere leefbaarheid en minder verloedering van de omgeving weegt mee. Die omstandigheid zal naar verwachting op den duur leiden tot een stijging van de waarde van het pand. Ook andere omstandigheden (de bouwkundige staat, de ligging, de mogelijkheden tot herontwikkelingen) worden telkens meegewogen bij de beantwoording van de vraag of aan de samenwerkingspartner een vergoeding dient te worden voldaan en, zo ja, tot welk bedrag.
In het kader van de onderhandelingen wordt telkens onderzocht of de beëindiging van de prostitutiefunctie ook kan plaatsvinden door het sluiten van een ruilovereenkomst waarbij een pand met een weg te bestemmen prostitutiefunctie wordt geruild met een pand elders in het postcodegebied waar prostitutie wel is toegestaan. Op basis daarvan is een aantal eigenaren bereid geweest hun vastgoed aan de gemeente te verkopen. Bij uitruil van panden zijn de voor de gemeente uit de verwerving voortvloeiende kosten beperkter.
Het Coalitieproject 1012 is in december 2007 gestart. In dat jaar hebben de gemeente en de naamloze vennootschap N.V. Stadsgoed samengewerkt bij de verwerving van een groot pakket vastgoed. In 2008 heeft de gemeente samen met de woningcorporaties De Key en Ymere vastgoedpakketten met raambordelen aangekocht. De prostitutiefunctie in alle op deze wijze aangekochte panden, 35 panden met 96 ramen, beëindigd. Vanwege het hoge tempo waarin de panden werden aangekocht verzocht de gemeenteraad het college van burgmeester en wethouders met het aankopen van andere panden te wachten, totdat daar een duidelijk beleidskader voor was vastgesteld. Dat beleidskader kwam er in de vorm van de Strategienota Coalitieproject 1012 die op 25 juni en 2 juli 2009 door de deelraad Centrum respectievelijk de gemeenteraad is vastgesteld.
Strategienota Coalitieproject 1012.
De hoofddoelstelling van de Strategienota is om te komen tot een vermindering van de omvang en concentratie van criminogene en economische laagwaardige branches omwille van het doorbreken van de criminele infrastructuur in het postcodegebied 1012 en te komen tot een beter woon- en leefklimaat in dit gebied. Ten aanzien van de panden met een prostitutiebestemming wordt deze hoofddoelstelling nagestreefd door het zoneren van deze panden binnen het postcodegebied teneinde aldus te grote concentraties van deze panden op ongewenste locaties terug te dringen en de functiebalans te herstellen. In de toelichting op dit bestemmingsplan is deze beleidskeuze nader geconcretiseerd en uitgewerkt.
Na de vaststelling van de Strategienota en voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan hebben de gemeente en de samenwerkingspartners het verwervingstraject krachtig voortgezet. De gemeente heeft de eigenaren en exploitanten van panden met een te beëindigen prostitutiebestemming uitgenodigd voor een verkennend gesprek. Tijdens dat gesprek zijn zij ingelicht over de gemeentelijke plannen. De gemeente heeft de eigenaren vervolgens in mei 2010 uitgenodigd om met haar (en haar samenwerkingspartners) in onderhandeling te treden over de vrijwillige beëindiging van de prostitutieactiviteiten dan wel de minnelijke verwerving van het desbetreffende pand (c.q. panden) door de gemeente. Met de daarin geïnteresseerde partijen zijn vervolgens onderhandelingen gestart. Deze onderhandelingen hebben in een aantal gevallen geleid tot overeenstemming. Met het merendeel van de resterende eigenaren vindt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan nog overleg plaats. Dat overleg kan in een later stadium leiden tot overeenstemming over de beëindiging van de prostitutiebestemming van een extra aantal van panden.
Panden waarin de prostitutiefunctie reeds is beëindigd.
Voor 35 van de 62 panden geldt dat de prostitutiefunctie ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan was beëindigd en dat terugkeer van de prostitutiefunctie is uitgesloten. Omdat de gerealiseerde functiewijziging reeds feitelijk overeenkomt met de planregels van dit bestemmingsplan en de financiële afwikkeling is afgerond, zijn deze panden in het onderzoek naar de economische en financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan verder buiten beschouwing gelaten.
Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan vond nog in 30 panden actieve raamprostitutie plaats. Over de beëindiging van de prostitutiefunctie in drie panden is met de bewuste eigenaren overeenstemming bereikt. De prostitutieactiviteiten in elk van deze drie panden zal op korte termijn daadwerkelijk worden beëindigd. Ook deze panden kunnen in het kader van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan buiten beschouwing blijven.
Al met al dient dus bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan rekening te worden gehouden met door de gemeente te maken kosten om in de resterende 27 panden de prostitutiebestemming te beëindigen. In artikel 13 van de planregels zijn, onder toepassing van artikel 3.4 Wro deze 27 panden aangewezen als panden waarvan de beëindiging van de prostitutiefunctie in de naaste toekomst nodig wordt geacht.
Onderzoek
Scenario's realisatie bestemmingsplan.
Het is op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan nog onduidelijk op welke wijze de voorgenomen bestemmingswijziging voor de resterende 27 prostitutiepanden gerealiseerd zal gaan worden. Hieronder zijn de verschillende scenario's uitgewerkt. Per scenario is uitgewerkt met welke kosten rekening moet worden gehouden.
1. Zelfrealisatie van de nieuwe bestemming door de huidige eigenaren.
Wanneer een eigenaar bereid is de prostitutiefunctie van zijn pand vrijwillig te beëindigen en jegens de gemeente aanspraak maakt op een tegemoetkoming in zijn schade als bedoeld in artikel 6.1 Wro, dan zal de gemeente die aanspraak honoreren, indien is voldaan aan alle voor dergelijke aanspraak geldende voorwaarden. In het kader van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is met deze mogelijkheid rekening gehouden. De gemeente heeft onderzoek gedaan naar de potentiële omvang van dergelijke planschadeclaims, mogelijke planschaderisico's geanalyseerd en ervoor gezorgd dat deze zijn gedekt.
2. Minnelijke verwerving van panden door de gemeente en haar partners door middel van uitruil
De samenwerkingspartners beschikken over een beperkt aantal elders binnen het postcodegebied 1012 gelegen panden waarin de prostitutiefunctie mag worden voortgezet en die beschikbaar zijn voor uitruil. Zoals gezegd worden deze panden in gesprekken met eigenaren over de minnelijke verwerving van hun vastgoed betrokken, om hen op die wijze de kans te geven hun huidige exploitatie elders voort te zetten. De gemeente heeft in het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beperkt rekening gehouden met deze mogelijkheid.
3. Minnelijke verwerving van panden door de gemeente, gevolgd door uitgifte in erfpacht aan een partner.
Voorafgaand aan een eventuele onteigening van een pand zal de gemeente trachten dit pand minnelijk te verwerven. Zoals uit de vorige paragrafen blijkt, hebben de gemeente en haar samenwerkingspartners in de periode voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan reeds de nodige inspanningen verricht om tot minnelijke verwerving van panden te komen. Die inspanningen hebben in een aanzienlijk aantal gevallen positief resultaat gehad. De gemeente en haar partners zetten hun inspanningen voort. De gemeente verwacht dat zij voorafgaand aan de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan panden minnelijk zal verwerven. Datzelfde zal gelden voor de daaropvolgende periode.
4. Verwerving door middel van onteigening.
Wanneer zelfrealisatie en minnelijke verwerving niet tot beëindiging van de prostitutiefunctie leiden, zal de gemeente op enig moment en afhankelijk van de precieze situatie per pand moeten besluiten om over te gaan tot onteigening van de alsdan resterende panden. Omdat bij elk pand een individueel traject wordt doorlopen is op voorhand niet te zeggen wanneer welk pand voor onteigening in aanmerking komt. Het laat zich aanzien dat binnen de planperiode van tien jaar per individueel geval (dan wel per cluster van individuele gevallen) tot onteigening zal worden besloten.
Op de voorbereiding van het door de Kroon te nemen onteigeningsbesluit is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De administratieve onteigeningsprocedure, die is geregeld in artikel 78 van de Onteigeningswet (Ow), behelst wat haar meest essentiële onderdelen betreft, het volgende. Nadat de deelraad heeft besloten om een verzoek tot onteigening te doen, start de administratieve onteigeningsprocedure met de terinzagelegging voor eenieder van het ontwerp Koninklijk Besluit en het ontwerponteigeningsplan. In dat ontwerp is op nauwkeurige wijze uitgelegd welke onroerende zaken (perceelsgewijs met vermelding van de kadastrale aanduiding en van de namen van de eigenaren), en eventueel te onteigenen zakelijke rechten, bij de voorgenomen onteigening zijn betrokken. Gedurende de termijn van terinzagelegging (zes weken) kunnen belanghebbenden hun zienswijzen naar voren brengen. Het besluit tot onteigening (en de definitieve vaststelling van het onteigeningsplan zoals dat door de deelraad is opgesteld) wordt bij Koninklijk Besluit genomen door de Kroon. Tegen het Koninklijk Besluit staat geen beroep open. Met het Koninklijk Besluit is de administratieve onteigeningsprocedure voltooid.
Op deze procedure volgt de gerechtelijke onteigeningsprocedure. De procedure vangt aan met een laatste poging van de gemeente om het pand minnelijk te verwerven gevolgd door een gemeente aan de eigenaar te betekenen dagvaarding en eindigt met een door de rechtbank Amsterdam uit te spreken vervroegd onteigeningsvonnis waarbij de onteigening wordt uitgesproken en een eindvonnis waarbij het bedrag van de (volledige) schadeloosstelling wordt bepaald. Voor wat het laatste betreft maakt de onteigeningsrechter gebruik van een door hem te benoemen commissie van deskundigen, die de schadeloosstelling begroot. Dat de schadeloosstelling volledig moet zijn, volgt uit artikel 40 van de Onteigeningswet. De wet somt in de artikelen 40a tot en met 40f een aantal uitgangspunten op die bij de begroting van de schade in acht moeten worden genomen. Zo bepaalt artikel 40b Onteigeningswet dat de werkelijke waarde van de onteigende zaak moet worden vergoed.
Naast de kostenposten die ook bij minnelijke verwerving van belang zijn, moet er bij onteigening rekening worden gehouden met extra kosten, waaronder de vergoeding door de gemeente van de kosten die verband houden met de inschakeling van deskundigen, griffierechten en de aan de eigenaren/exploitanten te betalen kosten ter vergoeding van de door hen te maken (redelijke) proceskosten.
Gebruikte informatie.
In het kader van het onderzoek naar de omvang van de door de gemeente in elk scenario te maken kosten is, naast de reeds opgedane (ruime) ervaringen en expertise, gebruik gemaakt van diverse openbare bronnen. Van gesloten bronnen is geen gebruik gemaakt, tenzij informatie vrijwillig door de betreffende partijen is verstrekt. Met betrekking tot de kosteninventarisatie (c.q. bij eventuele onteigening te betalen schadeloosstellingen) zijn in ieder geval de volgende gegevens gebruikt voor zover deze beschikbaar waren:
1. Eigendomsgegevens:
a. eigendomsbewijs, kadastraal bericht object, kadastrale kaart,
b. één of meerdere eigenaren,
c. overige vastgoedbezit eigenaren in het postcodegebied 1012.
2. (Bouw)Technische gegevens:
a. technische staat van het pand,
b. ligging (bv. steeg, straat, plein of gracht),
c. eventueel: monumentenstatus van het pand,
d. aantal bouwlagen,
e. oppervlakte per bouwlaag.
3. Gebruiks/exploitatiegegevens:
a. aantal ramen,
b. huurprijzen ramen,
c. bezettingsgraad,
d. overige gebruiksfuncties in het pand,
e. huurgegevens,
f. geschiktheidsverklaring,
g. exploitatievergunning,
h. de in het kader van de volledige schadeloosstelling bij eventuele onteigening te betalen bijkomende kosten (waaronder de vergoeding door de gemeente van de kosten die verband houden met de inschakeling van deskundigen, griffierechten en de aan de eigenaren/exploitanten te betalen kosten ter vergoeding van de door hen te maken (redelijke) proceskosten).
4. De gebruiksmogelijkheden van de panden op grond van het huidige bestemmingsplan zijn telkens in kaart gebracht. Hierbij is gekeken naar de bouwlagen met ramen (prostitutiebestemming) en de overige bouwlagen. Bouwlagen met ramen hebben beperkte gebruiksmogelijkheden vergeleken met (andere) bouwlagen die een eigen opgang hebben.
5. De gebruiksmogelijkheden van panden op grond van dit bestemmingsplan zijn eveneens telkens in kaart gebracht.
6. WOZ-waarden.
Daarnaast zijn de 27 resterende panden op verzoek van de gemeente in 2010 met inachtneming van de artikelen 40a tot en met 40f van de Onteigeningswet getaxeerd door een onafhankelijke beëdigde makelaar en taxateur op basis van de vrije onderhandse verkoopwaarde met en zonder prostitutiefunctie. De taxateur van de gemeente (lees: het Ontwikkelingsbedrijf van de gemeente Amsterdam) heeft in 2011 de taxaties geactualiseerd op basis van de recente marktontwikkelingen. Dat heeft hier en daar geleid tot correcties van de eerder getaxeerde waarden.
Dekking
Dekking Op 25 juni 2009 en 2 juli 2009 hebben, zoals gezegd, de deelraad van het stadsdeel Centrum respectievelijk de gemeenteraad van Amsterdam de Strategienota Coalitieproject 1012 vastgesteld. Voorafgaand aan de besluitvorming over deze Strategienota is een financiële onderbouwing aan de bestuursorganen gepresenteerd in de vorm van een Voorlopige Investeringsraming Coalitieproject 1012. Deze bevatte een raming van de door de gemeente te maken kosten en investeringen welke verband houden met de beëindiging van de prostitutiebestemming van de in dit ontwerpbestemmingsplan begrepen (resterende) panden. Inmiddels is een notitie Nadere Financiële onderbouwing Bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad opgesteld. Deze is als bijlage aan deze toelichting gehecht. Dit stuk betreft een actualisering van de eerder aan de financiële onderbouwing ten grondslag gelegde Voorlopige Investeringsraming en Meerjaren Investeringsraming. De financiële uitvoerbaarheid van het ontwerpplan is thans gedekt door een projectreserve en een voorziening ten behoeve van het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad. De financiële c.q. economische uitvoerbaarheid van het ontwerpplan is daarmee gewaarborgd.
Hoofdstuk 13 Inspraak En Vooroverleg
Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan is, op basis van de Inspraakverordening van het stadsdeel, gelegenheid tot inspraak geboden. Op 16 juni 2011 is een inspraakavond gehouden. Mede naar aanleiding van deze inspraakbijeenkomst zijn er vier schriftelijk inspraakreacties binnengekomen.
De reacties
- 1. Stichting Samenwerkend Overleg Raamprostitutie (SOR)
Namens de SOR (belanghebbende exploitanten van ramen) schrijft hun advocaat het volgende. Het concept ontwerpbestemmingsplan gaat uit van de gedachte dat: 'de exploitatie van prostitutiepanden noodzakelijkerwijs gepaard zou gaan met het (doen) verrichten van criminele activiteiten. Dit is onterecht. De leden van de Stichting maken zich niet schuldig aan criminele activiteiten. Zij wijzen er op dat ook de gemeente zelf benadrukt dat het wegbestemmen van de ramen niet is ingegeven door het al dan niet in verband kunnen brengen van de panden met criminele activiteiten.'
Verder hebben deze insprekers kritiek op de doelstelling van het plan: het doorbreken van de criminele infrastructuur door het verminderen van het aantal raambordelen:
Zij betwijfelen dat een bestemmingsplan een geëigend middel is voor de aanpak van de criminaliteit in het Wallengebied.
Zij betwijfelen ook dat het doorbreken van de criminele infrastructuur daadwerkelijk wordt bereikt met het uitvoeren van het bestemmingsplan. Hoe controleer je of vermindering van het aantal ramen inderdaad tot gevolg heeft dat de criminaliteit vermindert en of die vermindering van de criminaliteit daadwerkelijk het gevolg is van de vermindering van het aantal ramen.
Zij betwijfelen verder dat het wegbestemmen een bijdrage kan leveren aan de bestrijding van de criminaliteit (vrouwenhandel). De ramen kunnen immers niet in verband worden gebracht met het bestaan van criminele activiteiten.
De insprekers betwijfelen ten zeerste dat het plan economisch uit te voeren is. Ze vragen zich af of er voldoende financiële middelen zijn om te komen tot minnelijke verwerving of onteigening van de panden. Volgens de globale inschatting van de stichting is een fors bedrag nodig. Met een garantstelling van de centrale stad is de economische uitvoerbaarheid van het plan niet gewaarborgd.
Zij betwijfelen ook of de prostitutiepanden wel geschikt kunnen worden gemaakt voor andere functies. Als de panden leeg blijven zal de toeristische aantrekkingskracht van het centrumgebied worden aangetast.
De belanghebbende exploitanten, verenigd in de SOR, uiten dezelfde kritiek als hun advocaat.
De insprekende exploitanten hebben bezwaar tegen de berichtgeving vanuit de gemeente over het Wallengebied. De boodschap aan de exploitanten lijkt te zijn: jullie moeten hoe dan ook weg.
Er is nooit aangetoond dat er nog altijd sprake is van vrouwenhandel in het Wallengebied. Als daarvan al sprake van zou zijn, is het sluiten van een deel van de ramen dan de oplossing van dit probleem, zo vragen zij zich af. De huidige exploitanten stellen dat zij bonafide ondernemers zijn die aan alle regels voldoen en dat zij ernstig worden gedupeerd door de besluiten van de gemeente, waarbij zij zich niet zomaar neerleggen. Het alternatief voor de ramen is meer horeca en daardoor ook meer overlast.
De insprekers vrezen leegstand door de hoge huren en terugloop van toerisme.
Zij vragen zich af of de gemeente zich de gevolgen voor de prostituees heeft gerealiseerd.Er verdwijnen immers straks veel werkplekken voor veel vrouwen. De beschermde omgeving waarin zij nu werken, valt weg en zij vragen zich af of deze vrouwen gecompenseerd worden in het verlies van hun werkplek.
- 2. Dhr. Ingenhoes
Dhr. Ingenhoes legt zijn al eerder aan de gemeente voorgelegde plan opnieuw voor. Hij heeft het plan om met een cultuurhistorische publieksfunctie bij te dragen aan een culturele opwaardering van het postcodegebied. Het plan is door de gemeente tot op heden in portefeuille gehouden.
De inspreker wilde geschiedenis van Amsterdam in de Gouden Eeuw in beeld brengen door middel van een Oost- Indische winkel met een cultuurhistorisch thema (The East in The West). Het thema wordt uitgedragen door tentoonstellingen in ramen, winkels en in een hoofdgebouw met educatief-museale componenten. In een cluster van kleinere pandjes en vrij komende ramen verschijnen units met aantrekkelijke wisselende exhibits. De inspreker ziet het plan als een attractieve culturele publiekstrekker, dat het internationale en multiculturele karakter van Amsterdam in een historisch perspectief laat zien en bijdraagt aan internationale en interculturele goodwill. De kosten van het project zijn relatief laag en kunnen goed worden gedekt. Als er gebouwen beschikbaar zijn kan het plan in betrekkelijk korte tijd worden gerealiseerd.
- 3. Een aantal ondernemers rondom de Oude Nieuwstraat in het Singelgebied
De ondernemers onderschrijven de drie ruimtelijke doelen van het concept ontwerp bestemmingsplan. Het gaat om het verminderen van de omvang en (over)concentratie, het herstellen van de functiebalans en het realiseren van een kwalitatief en hoogwaardig stadshart. Zij vinden echter dat de doelen niet voldoende zijn vertaald naar de ingrepen die een kwaliteitsverbetering in het Singelgebied mogelijk maken.
De insprekers pleiten er voor om de raamprostitutie ook op het Singel en in de Spuistraat te verwijderen. Dit was oorspronkelijk ook het plan. Op het laatste moment is in de besluitvorming de aanpak van dit gebied veranderd. Sinds dit besluit hebben zich nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. Dit vraagt om actualisering van het concept ontwerpbestemmingsplan en op deze wijze kan er een kwaliteitssprong worden gemaakt.
De ontwikkelingen in de raamprostitutie geven geen reden voor optimisme, aldus de insprekers. Met een bestemmingsplan regel je niet 'het al dan niet sociaal uitoefenen van raamprostitutie'. Wisseling van eigenaar met criminogene praktijken kan niet worden tegengegaan. Gelet op dit risico en op een haalbaardere handhaving pleiten de insprekers voor beëindiging van prostitutie op het Singel en Spuistraat.
Ook de oneven zijde van het Singel hoort tot het kerngebied van de UNESCO lijst. De insprekers zijn daarmee verguld en zij menen dat het Singel en de omgeving potentie heeft om uit te groeien tot een kwalitatief hoogwaardig stadshartgebied met een stimulerend effect op de Spuistraat. Maar dan moet de raamprostitutie daar wel verdwijnen.
Het bestemmingsplan geeft alleen aan wat wordt herbestemd. Er wordt geen relatie gelegd met wat blijft. Als gevolg van het verdwijnen van raamprostitutie in het Wallengebied zal de intensiteit van de prostitutie in het Singelgebied toenemen. Dit waterbedeffect blokkeert de ontwikkelingskansen in het Singelgebied.
De insprekers vragen zich af waarom twee rosse buurten in het centrum niet wordt afgewogen tegen een evenredige spreiding over de stad.
Het geldende bestemmingsplan kent prostitutie in een gedoogvorm. Na de vaststelling van het plan is de prostitutie gelegaliseerd. Het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen is dus het eerste plan waarin gelegaliseerde prostitutie op de ruimtelijke wenselijkheid kan worden getoetst. Maar omdat er in het plan niet staat wat er blijft, twijfelen de insprekers aan de geschiktheid ervan als 'planfiguur'.
- 4. Buurtgroepering Geen gesmacht op de gracht
De buurtgroepering Geen gesmacht op de gracht heeft een met die van de onder 3 vermelde ondernemers vergelijkbare inspraakreactie. Voornaamste punt van de buurtgroepering is dat deze de prostitutiebedrijven uit het Singelgebied kwijt willen, in ieder geval de ramen aan de oneven zijde van het Singel.
De insprekers constateren een misplaatst gebleken optimisme over de verheffing van de prostitutiebranche tot een minder laagwaardige bedrijfstak met minder negatieve uitstraling.
De insprekers merken op dat de benoeming tot Werelderfgoed door UNESCO is gebaseerd op de oude situatie waarin nog werd voorgesteld de raamprostitutie te verwijderen uit het Singelgebied. De oneven zijde van het Singel hoort tot de kernzone. De grens van de raamprostitutie zou moeten worden verlegd, zodat het Singel vrij van prostitutie wordt.
Er ontbreekt een lange termijnvisie inzake raamprostitutie voor het hele stad evenals een visie op de noodzaak van twee rosse buurten in het zelfde stadsdeel. De wenselijkheid van die twee rosse buurten wordt ruimtelijk niet onderbouwd.
De insprekers wijzen op het waterbedeffect van het aanpakken van één van die twee rosse buurten.
Ook deze insprekers menen dat het legaliseren van de prostitutie niet is vertaald in de bestemmingsplannen en dat bij dit bestemmingsplan de ruimtelijke toetst wat is gewenst nu moet gebeuren.
Reactie van het dagelijks bestuur
Over de commentaren van de insprekers merkt het dagelijks bestuur het volgende op.
Ad. 1 Het dagelijks bestuur bestrijdt de bewering van de raamexploitanten dat de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende gedacht is dat de exploitatie van de prostitutiepanden noodzakelijkerwijs gepaard gaat met criminele activiteiten. De gemeente stelt niet meer dan dat raamprostitutie een bedrijfstak is die gevoelig is voor criminele invloeden, net zoals een aantal andere functies die in grote mate aanwezig zijn in het postcodegebied.
Het bestemmingsplan is de uitwerking van de strategienota en is een van de instrumenten, naast de strafrechtelijke, naast de bestuurlijke en naast de op zorg gerichte beleidsaanpak, die worden ingezet om te komen tot verbetering van het woon- en leefklimaat in het betrokken gebied.
De inzet van het bestemmingsplan als instrument is dus aanvullend op alle andere maatregelen die de gemeente neemt en al heeft genomen om de criminaliteit in het postcodegebied aan te pakken en om de functiebalans en daarmee het woon- en leefklimaat te verbeteren. Het bestemmingsplan is gericht op het herstel van de functiebalans. In het terugbrengen van het aantal ramen door middel van het zoneren van de ramen is de ruimtelijke relevantie van het bestemmingsplan gelegen.
Het maken van keuzes, is een normale gang van zaken bij het opstellen van bestemmingsplannen. Door bepaalde bestemmingen te leggen op gronden en panden kan het voorkomen dat bonafide ondernemers, bijvoorbeeld van milieuhinderlijke bedrijven, geen mogelijkheid krijgen zich in het plangebied te vestigen. Ruimtelijke ordening is het wegen van belangen.
Anders dan de insprekers stellen, is de boodschap van de gemeente niet dat de raamexploitanten hoe dan ook weg moeten, maar dat het overaanbod van raamprostitutie, van seksinrichtingen, van massagesalons, van souvenirwinkels, van minisupermarkten, van coffeeshops, van laagwaardige horeca, van smartshops, van geldwisselkantoren, van belwinkels dat het de vestiging van reguliere ondernemingen belemmert en het woon- een leefklimaat onaanvaardbaar onder druk houdt. Met onder meer het bestemmingsplan wordt ingezet op het veranderen van de monocultuur van de genoemde (laagwaardige) functies.
Wanneer de insprekers stellen, dat horeca het alternatief is voor de raamprostitutie wordt voorbijgegaan aan de nodige nuancering. Er wordt wel extra horeca mogelijk gemaakt in panden waar de ramen dicht gaan, maar die extra mogelijkheid is beperkt tot enkele panden. Alle panden dus ook deze panden hebben de bestemming 'gemengde doeleinden' en zijn er dus velerlei invullingen mogelijk, van wonen tot galerie. Dat er horeca in komt is niet evident.
De vrees voor leegstand door hoge pandhuren deelt het dagelijks bestuur niet. Ook de vrees voor terugloop van toerisme deelt het dagelijks bestuur niet. Met een andere invulling van de panden en een verhoogde kwaliteit van voorzieningen wordt de oude binnenstad een trekpleister voor ook andere typen toerist.
Eén van de pijlers waarop de aanpak van 1012 rust, is de zorg voor prostituees. De gemeente realiseert zich wat de gevolgen zijn van de sluiting van een aantal ramen. De zones waar raamprostitutie mogelijk blijft zijn overzichtelijker en toezicht wordt eenvoudiger. Dit zal positief uitpakken voor de werkende vrouwen. Er is een opvangvoorziening (P en G) voor de vrouwen.
De twijfels van de insprekers over de mogelijkheid om de panden (goed) in te vullen met andere functies heeft het dagelijks bestuur niet. Eén van de kwaliteiten van de oude binnenstad is de kleinschaligheid. Die is veeleer aantrekkelijk dan belemmerend.
De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is gewaarborgd.
Het commentaar van de verenigde raamexploitanten heeft het dagelijks bestuur geen aanleiding gegeven voor te stellen het concept ontwerpbestemmingsplan aan te passen.
Ad 2. Met belangstelling heeft het dagelijks bestuur kennis genomen van de voorstellen van de inspreker die zich in het recente verleden al tot de gemeente heeft gewend. Zijn ideeën voor de invulling van de leegkomende ruimten en voor het kenbaar maken van de geschiedenis van de binnenstad met allerlei cultuurhistorische elementen zijn interessant, maar leiden het dagelijks bestuur niet tot voorstellen van aanpassingen van het concept ontwerpbestemmingsplan.
Ad 3. De bedrijven die zich zorgen maken over de ontwikkelingen in het Singelgebied onderschrijven tot genoegen van het dagelijks bestuur de ruimtelijke doelen van het plan, maar zien veel liever de oorspronkelijke ideeën uitgevoerd om ook in het Singelgebied het aantal ramen verder terug te brengen.
Naar aanleiding van het uitgebreide maatschappelijke en politieke debat over het al dan niet saneren van ook de Spuistraat en het Singel heeft de gemeenteraad (juli 2009) besloten tot handhaving van de ramen in de Spuistraat en aan het Singel. Dat voor een deel van de bewoners van het Singelgebied dit een teleurstellende uitkomst vormt, is begrijpelijk. Het dagelijks bestuur ziet echter geen reden om de discussie opnieuw te gaan voeren en aan de gemeenteraad voor te stellen terug te komen op dat besluit.
Het gegeven dat het Singelgebied de UNESCO status geniet, heeft geen invloed op het functioneel gebruik van de panden, dus ook niet op het gebruik van panden als raambordeel. Voor UNESCO is het aspect “visual impact” (visueel effect) van belang, waarbij (steden-) bouwkundige ingrepen kritisch worden bezien in het kader van een mogelijke aantasting van authenticiteit en integriteit van het historische stedelijke landschap.
Het blijven bestaan van de raamprostitutie in de bedoelde zone hoeft geen belemmering te zijn voor de ook door de bedrijven gewenste kwaliteitslag. Het dagelijks bestuur ziet met de insprekers de potentie van het Singel en de omgeving en is het met hen eens dat de status van werelderfgoed een positieve invloed kan hebben op de omgeving. Anders dan de insprekers is het dagelijks bestuur van mening dat het niet noodzakelijk is de ramen daar te sluiten.
De vrees voor het waterbedeffect deelt het dagelijks bestuur niet, er vindt immers consequent monitoring plaats. Het dagelijks bestuur is dan ook alert op mogelijke negatieve effecten van het terugbrengen van het aantal ramen in het Wallengebied. Wanneer dit nodig blijkt te zijn, zal intensieve controle in de zone van toegestane raamprostitutie plaatshebben.
Het nu opgestelde concept ontwerpplan beperkt zich inderdaad tot het wegbestemmen van de ramen die moeten sluiten.
Naast het concept ontwerpbestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad zal het bestemmingsplan 1012 worden opgesteld. Waar het concept ontwerpbestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen zich beperkt tot de panden waar de prostitutiefunctie moet verdwijnen, vervangt het nieuwe bestemmingsplan 1012 de in het gebied geldende bestemmingsplannen, met alles wat daarin is geregeld. Dit nieuwe bestemmingsplan is dus ruimer van opzet.
Maar ook dit bestemmingsplan behelst uitvoering van de Strategienota. In dat bestemmingsplan wordt uitgegaan van de zonering van de in het postcodegebied aanwezige prostitutiebedrijven. Het gevolg van die zonering is dat de ramen buiten de zones waar prostitutiebedrijven kunnen blijven exploiteren, moeten sluiten. En dat sluiten van de ramen buiten de zones wordt nu geregeld in het concept ontwerpbestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen.
De panden met prostitutiebedrijven binnen de zones waar prostitutie mag blijven, worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan voor 1012.
In de commentaren van deze insprekers ziet het dagelijks bestuur geen aanleiding om de discussie over het wel of niet sluiten van meer ramen in het Singelgebied opnieuw te openen en om voor te stellen het concept ontwerpbestemmingsplan aan te passen.
Ad 4. Voor de reactie op de zienswijze van de insprekers vermeld onder 4. verwijst het dagelijks bestuur naar zijn reactie op de zienswijze van de insprekers vermeld onder 3.
Ook in de commentaren van deze insprekers ziet het dagelijks bestuur geen aanleiding om de discussie over het wel of niet sluiten van meer ramen in het Singelgebied opnieuw te openen en om voor te stellen het concept ontwerpbestemmingsplan aan te passen.
Conclusie
De inspraakreacties die zijn geuit op de inspraakbijeenkomst, noch de schriftelijke inspraakreacties zijn voor het dagelijks bestuur aanleiding geweest om voor te stellen het concept ontwerpbestemmingsplan aan te passen.
Het verslag van de inspraakbijeenkomst is als bijlage aan deze toelichting gehecht
Hoofdstuk 14 Overleg Als Bedoeld In Artikel 3.1.1 Bro
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerp bestemmingsplan om commentaar naar de volgende overlegpartners gestuurd:
1. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed
2. Kamer van Koophandel
3. Burgemeester en wethouders van Amsterdam, via de Dienst Ruimtelijke Ordening
4. Provincie Noord-Holland, directie SHV
5. VROM inspectie regio Noord-West
6. Provinciale Waterstaat Noord-Holland.
Van de vermelde overlegpartners hebben de VROM inspectie en burgemeester en wethouders van Amsterdam laten weten geen commentaar te hebben op het concept ontwerpplan. Van de overige overlegpartners is geen reactie ontvangen.
Bijlage 1 Staat Van Inrichting
Bijlage 1 Staat van inrichting
Bijlage 1 Nadere Financiële Onderbouwing
Bijlage 1 Nadere financiële onderbouwing
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Verslag Inspraakbijeenkomst
Bijlage 4 Verslag inspraakbijeenkomst