KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum - 1
Artikel 4 Centrum - 2
Artikel 5 Centrum - 3
Artikel 6 Centrum - 4
Artikel 7 Detailhandel
Artikel 8 Gemengd - 1
Artikel 9 Gemengd - 1.1
Artikel 10 Gemengd - 1.2
Artikel 11 Gemengd - 1.3
Artikel 12 Gemengd - 1.4
Artikel 13 Gemengd - 1.5
Artikel 14 Gemengd - 2
Artikel 15 Gemengd - 2.1
Artikel 16 Gemengd - 2.2
Artikel 17 Gemengd - 2.3
Artikel 18 Gemengd - 2.4
Artikel 19 Gemengd - 2.5
Artikel 20 Groen
Artikel 21 Horeca - 1
Artikel 22 Horeca - 1.5
Artikel 23 Horeca - 2
Artikel 24 Horeca - 2.5
Artikel 25 Maatschappelijk
Artikel 26 Tuin - 1
Artikel 27 Tuin - 2
Artikel 28 Tuin - 3
Artikel 29 Verkeer
Artikel 30 Water
Artikel 31 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2
Artikel 32 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3
Artikel 33 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 7
Artikel 34 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 9
Artikel 35 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 10
Artikel 36 Dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie
Artikel 37 Dubbelbestemming Waterstaat/waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 38 Antidubbeltelregel
Artikel 39 Algemene Bouwregels
Artikel 40 Algemene Gebruiksregels
Artikel 41 Algemene Gebiedsaanduiding Wro-zone-ontheffingsgebied
Artikel 42 Algemene Regels Bij Omgevingsvergunning Afwijken
Artikel 43 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 44 Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 45 Overgangsrecht
Artikel 46 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Ligging En Grenzen Van Het Plangebied
1.2 Aanleiding
1.3 Doel
1.4 Beschermd Stadsgezicht
1.5 Unesco Werelderfgoed
1.6 Digitalisering Bestemmingsplannen
1.7 Opzet
2 Beleidskader
2.1 Stadsdeel Centrum
2.2 Gemeente Amsterdam
2.3 Provincie Noord-holland
2.4 Rijksoverheid
3 Unesco Werelderfgoed
3.1 Algemeen
3.2 Waardering Van De Grachtengordel Als Werelderfgoed
3.3 Verklaring Van Uitzonderlijke Universele Waarde
3.4 Betekenis Van De Aanwijzing
4 Historische Ontwikkeling
4.1 Ligging Van De Zuidelijke Binnenstad In De Grachtengordel
4.2 De Historische Hoofdstructuur
4.3 De Verkaveling Van Het Bouwblok Binnen De Vierde Uitleg
4.4 De Structuur En Verkaveling Van De Deelgebieden
4.5 Wederopbouw En Cityvorming
5 Ruimtelijke Beschrijving En Uitgangspunten
5.1 Beschrijving Van De Bestaande Situatie
5.2 Nieuwe Ontwikkelingen
5.3 Ruimtelijke Uitgangspunten
5.4 Water
5.5 Waardering Van Gebouwen En Bruggen
5.6 Architectuur- En Bouwhistorische Waardenkaart
6 Functionele Beschrijving En Uitgangspunten
6.1 Algemeen
6.2 Wonen
6.3 Kantoren
6.4 Voorzieningen
6.5 Galeries
6.6 Detailhandel En Consumentverzorgende Dienstverlening
6.7 Horeca
6.8 Hotels
6.9 Culturele Horeca
6.10 Bedrijven
6.11 Inpandige Fietsenstallingen En Parkeervoorzieningen
6.12 Overige Functies
7 Het Bestemmingsplan
7.1 Inleiding
7.2 Wijzigings- En Afwijkingsbevoegdheden
7.3 De Verbeelding
7.4 De Bestemmingen
7.5 De Aanduidingen
7.6 Bouw- En Gebruiksregels
7.7 Algemene Regels
7.8 Algemeen Gebruiksverbod
7.9 Overgangsrecht
8 Milieu-aspecten
8.1 Geluidhinder
8.2 Duurzaam Bouwen
8.3 Bedrijfshinder
8.4 Luchtkwaliteit
8.5 Externe Veiligheid
9 Archeologie
9.1 Algemeen
9.2 Archeologische Vindplaatsen
9.3 Archeologische Verwachtingskaart
9.4 Archeologische Beleidskaart
10 Water
10.1 Beleid
10.2 Waterkeringen En Sluis
10.3 Oppervlaktewater
10.4 Grondwater
10.5 Riolering
10.6 Materiaalkeuze
10.7 Steigers
11 Flora En Fauna
11.1 Wettelijk Kader
11.2 Natuurtoets
12 Luchthavenindelingsbesluit
13 Economische Uitvoerbaarheid
14 Inspraak
15 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen
Bijlage 2 Bedrijvenlijst Categorie 3 En 4
Bijlage 1 Inspraak
Bijlage 2 Hoogtekaart, Blad 1
Bijlage 3 Hoogtekaart, Blad 2
Bijlage 4 Waarderingskaart
Bijlage 5 Overzicht Gewaardeerde Panden Wederopbouw (1940-1970)
Bijlage 6 Legenda Architectuur- En Bouwhistorische Waardenkaart
Bijlage 7 Architectuur- En Bouwhistorische Waardenkaart
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 9 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 10 Natuurtoets
Bijlage 11 Uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad Van State 9 Januari 2013

Zuidelijke binnenstad

Bestemmingsplan - Gemeente Amsterdam

Onherroepelijk op 09-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.A1006BPSTD met de bijbehorende regels (en bijlagen);

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.6 additionele horeca:

horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan en welke tot de hoofdfunctie worden gerekend. De horeca-activiteit vindt plaats in het verlengde van en ten behoeve van de hoofdfunctie. De horeca-activiteit mag niet zelfstandig worden uitgeoefend of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. Wanneer de ruimte waarin de horeca-activiteit plaatsvindt is afgescheiden van de hoofdfunctie, mag deze maximaal 20 % van het totale vloeroppervlak bedragen, waarbij toiletruimte, keuken en opslag ten behoeve van horeca niet wordt meegerekend;

1.7 archeologisch rapport:

een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het dagelijks bestuur in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.8 archeologische waarde:

waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

1.9 automatenhal:

iedere besloten ruimte waarin meer dan drie speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op het gebruik van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale bruto vloeroppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bodemverstoring:

elke vorm van grondverzet;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwhoogte:

de hoogte van de bebouwing, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatieinrichtingen, lichtkappen en dergelijke ondergeschikte delen van gebouwen;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 bijzondere bouwlaag:

kelders, souterrains en kappen;

1.23 consumentverzorgende dienstverlening:

een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek en dergelijke;

1.24 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;

1.26 dove gevel:

een scheidingsconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A);

1.27 galerie:

een ruimte uitsluitend bestemd voor tentoonstelling en verkoop van kunstwerken;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 gebouwd terras:

een zelfstandig gebouw, dat uitsluitend dienst doet als zitgelegenheid voor bezoekers van de aangrenzende horecavestiging;

1.30 geldwisselkantoor:

een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren;

1.31 geluidzone industrie:

zone rond een industrieterrein als bedoeld in art. 41 en 53 van de Wet geluidhinder;

1.32 gevelverkoop:

het verkopen van goederen of eetwaren vanuit de gevel van een gebouw gelegen aan de openbare weg

1.33 goothoogte:

de hoogte van gebouwen die wordt bepaald door de snijlijn tussen verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak;

1.34 horeca 1:

fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.

1.35 horeca 2:

horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten;

1.36 horeca 3:

horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafe's en eetcafe's;

1.37 horeca 4:

horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons;

1.38 horeca 5:

hotels;

1.39 horeca 6:

de uitoefening van horeca-activiteiten in een gebouw dat primair voor culturele of museale activiteiten wordt gebruikt (culturele horeca);

1.40 kantoor met baliefunctie:

een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en dergelijke, met uitzondering van geldwisselkantoren en telefoneerinrichtingen;

1.41 kantoor:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor congres- en vergaderruimte;

1.42 kelder:

één of meer bijzondere bouwlagen, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.43 mengformule:

in een detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverleing tegen betaling verstrekken van etenswaren en/of dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij:

  1. 1. de openingstijden van het eet- en /of drinkgedeelte van de mengformule overeenkomen met de openingstijden van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening;
  2. 2. de netto verkoopvloeroppervlak van het eet- en/of drinkgedeelte ten hoogste 20% bedraagt, met een maximum van 20 m2. (Dit maximum brengt met zich mee dat het schenken van alcohol is uitgesloten);
  3. 3. het eet- en/of drinkgedeelte niet is geplaatst aan de gevel waar de ingang van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening zich bevindt;
  4. 4. het eet- en/of drinkgedeelte past binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom en dergelijke;
  5. 5. het eet- en/of drinkgedeelte geen eigen ingang aan de straat heeft;
  6. 6. het eet- en/of drinkgedeelte geen terras heeft;
  7. 7. het eet- en/of drinkgedeelte op geen enkele wijze een horeca-uitstraling heeft.

1.44 netto verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.45 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en ondergrondse afvalcontainers;

1.46 open puiverkoop:

het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel op straatniveau geheel of gedeeltelijk ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingstijden kan worden geopend;

1.47 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien op het water wordt gebouwd: het waterpeil.

1.48 perceel:

een kavel al dan niet bebouwd, welke als één geheel is ingeschreven in het Kadaster;

1.49 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.50 prostitutiebedrijf:

een ruimte waar prostitutie wordt bedreven;

1.51 samenvoegen:

het maken, toevoegen of vergroten van enige verbinding door middel van verwijdering van een of meer (delen van) muren tussen twee of meer gebouwen;

1.52 seksinrichting:

een gebouw of gedeelte van een gebouw waarin de bedrijfsvoering geheel of voor een aanmerkelijk deel is gericht op handelingen en/of vertoningen van seksuele en/of seksgerelateerde aard dan wel op detailhandel in seksartikelen. Hieronder wordt in ieder geval niet begrepen een darkroom, dat wil zeggen een donkere ontmoetingsruimte die onderdeel uitmaakt van een horecagelegenheid of sauna, waarin uitsluitend op vrijwillige basis en zonder materiële vergoeding seksuele handelingen kunnen plaatsvinden;

1.53 short stay:

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige wordt de woning als woonruimte gebruikt.

1.54 smartshop:

detailhandel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in psychotrope stoffen;

1.55 souterrain:

een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.56 telefoneerinrichting:

een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;

1.57 tuinhuis:

een niet aan het hoofdgebouw verbonden gebouw, bestaande uit één bouwlaag, al dan niet voorzien van een kap, gesitueerd op een keurtuin (specifiek op de verbeelding aangeduid) en met een sierfunctie. Tuinhuizen zijn onlosmakelijk onderdeel van de stedenbouwkundige structuur en zijn bedoeld om kortstondig te verpozen en om aan tuingebruik gerelateerde zaken in op te slaan.

1.58 voorzieningen:

Voorzieningen die voorzien in een basisbehoefte zoals onderwijs, gezondheidszorg, politie/brandweer en welzijnsvoorzieninggen (openbare voorzieningen) en bijzondere voorzieningen zoals sport-, recreatieve en culturele voorzieningen. Voorzieningen kunnen zowel commercieel zijn als niet-commercieel.

1.59 waterkering:

een strook grond die het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie (onder water lopen);

1.60 woonboot:

een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, hoofdzakelijk gebruikt als of bestemd tot woonverblijf. Hieronder wordt mede begrepen een:

a. woonschip: een woonboot die herkenbaar is als een van origine varend schip en die, naar gelang het type schip, in elk geval is voorzien van originele kenmerken, zoals een stuurhut, een roer, gangboorden, een luikenkap, een mast en zwaarden. In geen geval mag een schip voorzien zijn van een opbouw die niet als authentiek kan worden aangemerkt;

b. woonvaartuig: een woonboot met een casco dat herkenbaar is als dat van een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met daarop een - gehele of gedeeltelijke - opbouw die niet als authentiek kan worden aangemerkt;

c. woonark: een woonboot niet zijnde een woonschip of een woonvaartuig, die feitelijk niet geschikt is om te varen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de bruto oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtnemingvan het bepaalde in artikel en 40;
  2. b. kantoren, met inachtnemingvan het bepaalde in artikel 40;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3.5.4 en 3.6.2 en 40;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van artikel 40 en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van artikel 40;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3.5.3 en 40;
  8. h. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3.5.1 en 40;
  9. i. horeca 4 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 4 toegestaan in de tweede bouwlaag';
  10. j. horeca 5 in de tweede, derde en vierde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 5 toegestaan in de tweede, derde en vierde bouwlaag';
  11. k. een souvenirwinkel in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - souvenirwinkel toegestaan in de eerste bouwlaag';
  12. l. een geldwisselkantoor in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - geldwisselkantoor toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.2;
  13. m. openbare nutsvoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  14. n. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.5;
  15. o. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Centrum - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

3.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 3.2en 3.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

3.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

3.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Centrum - 1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

3.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 4 Centrum - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 4.2.16 en 40 ;
  2. b. kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40;
  3. c. kantoren met baliefunctie, met inachtneming van bepaalde in artikel 40;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 4.5.4, 4.6.2 en 40;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van artikel 40, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van artikel 40;
  7. g. een souvenirwinkel in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - souvenirwinkel toegestaan in de eerste bouwlaag' met inachtneming van het bepaalde in artikel 40
  8. h. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en met inachtneming van het bepaalde in 4.5.3 en 40;
  9. i. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 4.5.2 en 40;
  10. j. horeca 4 in de kelder uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 4 toegestaan in de kelder';
  11. k. horeca 5 in de tweede, derde en vierde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 5 toegestaan in de tweede, derde en vierde bouwlaag';
  12. l. een minisupermarkt in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - minisupermarkt toegestaan in de eerste bouwlaag';
  13. m. een automatenhal in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - automatenhal toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.1;
  14. n. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend;
  15. o. openbare nutsvoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  16. p. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.5;
  17. q. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

4.2 Bouwregels

Op de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

4.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 4.2en 4.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

4.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

4.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 5 Centrum - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5.2.16 en 40;
  2. b. kantoren;
  3. c. kantoren met baliefunctie, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5.5.3 en 5.6.2;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel,met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels, met inachtneming van in artikel 40, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van in artikel 40;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.2;
  8. h. berijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5.5.1 en 40;
  9. i. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag;
  10. j. openbare nutsvoorzieningen, uitsluitend voor zover aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  11. k. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.4;
  12. l. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

5.2 Bouwregels

Op de tot 'Centrum - 3' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

5.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 5.2en 5.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

5.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Centrum - 3' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

5.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 6 Centrum - 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. kantoren met baliefunctie;
  3. c. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 6.5.3 en 6.6.2;
  4. d. galeries;
  5. e. -detailhandel, met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons;
  6. f. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.5.2;
  7. g. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 6.5.1;
  8. h. openbare nutsvoorzieningen uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  9. i. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.5.4;
  10. j. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

6.2 Bouwregels

Op de tot 'Centrum - 4' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

6.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 6.2en 6.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

6.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wjiken van de volgende bouwregels:

6.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Centrum - 4' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

6.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels.

6.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 7 Detailhandel

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel;
  2. b. water, uitsluitend ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - water' voorkomt;
  3. c. ligplaatsen voor vaartuigen ten behoeve van detailhandel, uitsluitend ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - water' voorkomt.

7.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

7.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen de dakconstructie van de in artikel 7.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

7.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Gemengd - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.2.16;
  2. b. kantoren;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen tenzij op de verbeelding aangeduid, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 8.5.8 en 8.6.2;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van artikel 8.5.3, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van artikel 8.5.3;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze funcie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.4;
  8. h. horeca 2 in alle bouwlagen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 2 toegestaan';
  9. i. horeca 2 in de kelder uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 2 toegestaan in de kelder';
  10. j. horeca 3 in de kelder uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3 toegestaan in de kelder';
  11. k. horeca 4 in de kelder uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de kelder';
  12. l. horeca 4 in de tweede en derde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de tweede en derde bouwlaag';
  13. m. horeca 4 in de vijfde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de vijfde bouwlaag;
  14. n. horeca 5 in de eerste, tweede en derde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de eerste, tweede en derde bouwlaag;
  15. o. horeca 5 in de derde en vierde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de derde en vierde bouwlaag';
  16. p. horeca 5 in de tweede, derde en vierde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de tweede, derde en vierde bouwlaag';
  17. q. horeca 5 in de derde, vierde en vijfde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de derde, vierde en vijfde bouwlaag';
  18. r. horeca 5 in de tweede, derde, vierde en vijfde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de tweede, derde, vierde en vijfde bouwlaag';
  19. s. automatenhal in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - automatenhal toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.1;
  20. t. automatenhal in de eerste en tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - automatenhal toegestaan in de eerste en tweede bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.1;
  21. u. minisupermarkt in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - minisupermarkt toegestaan in de eerste bouwlaag';
  22. v. minisupermarkt in de kelder uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - minisupermarkt toegestaan in de kelder';
  23. w. massagesalon in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - massagesalon toegestaan in de eerste bouwlaag';
  24. x. ondergronds parkeren uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - ondergronds parkeren toegestaan';
  25. y. prostitutiebedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'prostitutie' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.5;
  26. z. seksinrichting in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - seksinrichting toegestaan in de eerste bouwlaag', met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.6;
  27. aa. seksinrichting in de eerste, tweede en derde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - seksinrichting toegestaan in de eerste, tweede en derde bouwlaag', met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.6;
  28. ab. smartshop in de kelder uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - smartshop toegestaan in de kelder' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.7;
  29. ac. souvenirwinkel in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - souvenirwinkel toegestaan in de eerste bouwlaag';
  30. ad. souvenirwinkel in de kelder en eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - souvenirwinkel toegestaan in de kelder en de eerste bouwlaag';
  31. ae. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.2;
  32. af. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.7.1;
  33. ag. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  34. ah. openbare nutsvoorzieningen;
  35. ai. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.9;
  36. aj. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

8.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

8.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 8.2en 8.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

8.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

8.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

8.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

8.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 9 Gemengd - 1.1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1.1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 9.2.16 en 40;
  2. b. kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 9.5.5 en 9.6.2;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels, met inachtneming van de artikelen 9.5.2 en 40, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van de artikelen 9.5.2 en 40;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 9.5.4 en 40;
  8. h. horeca 1 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain), met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.5.3;
  9. i. horeca 1 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 1 toegestaan in de tweede bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.5.3;
  10. j. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 9.5.1 en 40 ;
  11. k. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.7.1;
  12. l. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen, met inachtneming van het bepaalde van artikel 40;
  13. m. openbare nutsvoorzieningen;
  14. n. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.5.6;
  15. o. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

9.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1.1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

9.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 9.2en 9.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

9.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

9.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1.1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

9.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

9.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 10 Gemengd - 1.2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1.2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10.2.16 en 40;
  2. b. kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10.5.5, 10.6.2 en 40;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10.5.2 en 40, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van de artikelen 10.5.2 en 40;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10.5.4 en 40;
  8. h. horeca 2 uitsluitend in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) en met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.5.3;
  9. i. horeca 2 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 2 toegestaan in de tweede bouwlaag' en met inachtnemeing van het bepaalde in artikel 10.5.3;
  10. j. horeca 2 in de tweede en derde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 2 toegestaan in de tweede en derde bouwlaag' en met inachtnemeing van het bepaalde in artikel 10.5.3;
  11. k. een darkroom in de kelder van Kerkstraat 52 en twee darkrooms in de vorm van afsluitbare cabines in de eerste bouwlaag van Kerkstraat 52, zoals aanwezig ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  12. l. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10.5.1 en 40;
  13. m. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.7.1;
  14. n. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40;
  15. o. openbare nutsvoorzieningen;
  16. p. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.5.6;
  17. q. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

10.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1.2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

10.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 10.2en 10.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

10.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

10.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1.2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

10.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

10.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 11 Gemengd - 1.3

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1.3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 11.2.16 en 40;
  2. b. kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 11.5.5, 11.6.2 en 40;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van de artikelen 11.5.2 en 40, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van de artikelen 11.5.2 en 40;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 11.5.4 en 40;
  8. h. horeca 3 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain), met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.5.3;
  9. i. horeca 3 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3 toegestaan in de tweede bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.5.3;
  10. j. horeca 4 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de tweede bouwlaag';
  11. k. horeca 5 in de tweede, derde, vierde en vijfde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de tweede, derde, vierde en vijfde bouwlaag';
  12. l. een darkroom in de kelder van Kerkstraat 4, zoals aanwezig ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  13. m. een souvenirwinkel in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - souvenirwinkel toegestaan in de eerste bouwlaag';
  14. n. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 11.5.1 en 40;
  15. o. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.7.1;
  16. p. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40;
  17. q. openbare nutsvoorzieningen;
  18. r. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.5.6;
  19. s. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

11.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1.3' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

11.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 11.2en 11.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

11.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

11.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1.3' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

11.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijkenmag mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

11.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 12 Gemengd - 1.4

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1.4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 12.2.16 en 40;
  2. b. kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 12.5.5, 12.6.2 en 40;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels, met inachtneming van de artikelen 12.5.2 en 40, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van de artikelen 12.5.2 en 40;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 12.5.4 en 40;
  8. h. horeca 4 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain);
  9. i. horeca 2 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 2 toegestaan in de tweede bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.5.3;
  10. j. horeca 4 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de tweede bouwlaag';
  11. k. horeca 4 in de tweede en derde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de tweede en derde bouwlaag';
  12. l. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 12.5.1 en 40;
  13. m. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.7.1;
  14. n. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen met inachtneming van het bepaalde in artikel 40;
  15. o. openbare nutsvoorzieningen;
  16. p. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.5.6;
  17. q. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

12.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1.4' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

12.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 12.2en 12.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

12.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

12.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1.4' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

12.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

12.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 13 Gemengd - 1.5

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1.5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 13.2.16 en 40;
  2. b. kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 13.5.5, 13.6.2 en 40;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels, met inachtneming van de artikelen 13.5.2 en 40, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van de artikelen 13.5.2 en 40;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 13.5.4 en 40;
  8. h. horeca 5 (hotel) in alle bouwlagen;
  9. i. horeca 3 in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3 toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.5.3;
  10. j. horeca 3 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3 toegestaan in de tweede bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.5.3;
  11. k. horeca 4 in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de eerste bouwlaag;
  12. l. horeca 4 in de kelder uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de kelder;
  13. m. horeca 4 in de kelder en de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de kelder en de eerste bouwlaag;
  14. n. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 13.5.1 en 40;
  15. o. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.7.1;
  16. p. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40;
  17. q. openbare nutsvoorzieningen;
  18. r. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.5.6;
  19. s. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

13.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1.5' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

13.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 13.2en 13.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

13.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

13.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1.5' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

13.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

13.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 14 Gemengd - 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40;
  2. b. kantoren met baliefunctie;
  3. c. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 14.5.7, 14.6.2 en 40;
  4. d. galeries;
  5. e. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van de artikelen 14.5.3 en 40, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van de artikelen 14.5.3 en 40;
  6. f. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 14.5.6 en 40;
  7. g. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 14.5.2 en 40;
  8. h. bedrijfswoningen/dienstwoningen;
  9. i. horeca 2 in de eerste en tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 2 toegestaan in de eerste en tweede bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.5.5;
  10. j. horeca 3 in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3 toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.5.5;
  11. k. horeca 4 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de tweede bouwlaag';
  12. l. een automatenhal in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - automatenhal toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.5.1;
  13. m. een geldwisselkantoor in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - geldwisselkantoor toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.5.4;
  14. n. een souvenirwinkel in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - souvenirwinkel toegestaan in de eerste bouwlaag';
  15. o. horeca 3 en 4 tot een totale bruto vloeroppervlakte van 2000 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3 en 4 toegestaan tot een bruto vloeroppervlakte van 2000 m2';
  16. p. horeca 4 tot een totale bruto vloeroppervlakte van 150 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan tot een bruto vloeroppervlakte van 150 m2';
  17. q. horeca 4 in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.5.5;
  18. r. casino, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'casino';
  19. s. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.7.1;
  20. t. openbare inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.7.1;
  21. u. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40;
  22. v. openbare nutsvoorzieningen;
  23. w. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.5.8;
  24. x. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

14.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

14.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 14.2en 14.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

14.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

14.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

14.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende gebruiksregels:

14.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 15 Gemengd - 2.1

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2.1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. kantoren met baliefunctie;
  3. c. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 15.5.5 en 15.6.2;
  4. d. galeries;
  5. e. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels, met inachtneming van artikel 15.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 15.5.2;
  6. f. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.5.4;
  7. g. horeca 1 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain), en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 15.5.3;
  8. h. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.5.1;
  9. i. bedrijfswoningen/dienstwoningen;
  10. j. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.7.1;
  11. k. openbare inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.7.1;
  12. l. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40 ;
  13. m. openbare nutsvoorzieningen;
  14. n. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.5.6;
  15. o. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

15.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 2.1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

15.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 15.2en 15.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

15.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

15.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd- 2.1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

15.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende gebruiksregels:

15.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 16 Gemengd - 2.2

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2.2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. kantoren met baliefunctie;
  3. c. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 16.5.5 en 16.6.2;
  4. d. galeries;
  5. e. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels, met inachtneming van artikel 16.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 16.5.2;
  6. f. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.5.4;
  7. g. horeca 2 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) en met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.5.3;
  8. h. horeca 2 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 2 toegestaan in de tweede bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.5.3;
  9. i. horeca 2 in de tweede, derde en vierde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 2 toegestaan in de tweede, derde en vierde bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.5.3;
  10. j. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.5.1;
  11. k. bedrijfswoningen/dienstwoningen;
  12. l. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.7.1;
  13. m. openbare inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.7.1;
  14. n. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  15. o. openbare nutsvoorzieningen;
  16. p. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.5.6;
  17. q. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

16.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 2.2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

16.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 16.2en 16.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

16.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

16.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 2.2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

16.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende gebruiksregels:

16.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 17 Gemengd - 2.3

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2.3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. kantoren met baliefunctie;
  3. c. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 17.5.5 en 17.6.2;
  4. d. galeries;
  5. e. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels, met inachtneming van artikel 17.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 17.5.2;
  6. f. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 17.5.4;
  7. g. horeca 3 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain), met inachtneming van het bepaalde in artikel 17.5.3;
  8. h. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17.5.1;
  9. i. bedrijfswoningen/dienstwoningen;
  10. j. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 17.7.1;
  11. k. openbare inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en met inachtneming van het bepaalde in artikel 17.7.1;
  12. l. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  13. m. openbare nutsvoorzieningen;
  14. n. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17.5.6;
  15. o. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

17.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 2.3' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

17.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 17.2en 17.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

17.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

17.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 2.3' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

17.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende gebruiksregels:

17.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 18 Gemengd - 2.4

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2.4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. kantoren met baliefunctie;
  3. c. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 18.5.4 en 18.6.2;
  4. d. galeries;
  5. e. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels, met inachtneming van artikel 18.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 18.5.2;
  6. f. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 18.5.3;
  7. g. horeca 4 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain);
  8. h. horeca 4 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de tweede bouwlaag';
  9. i. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 18.5.1;
  10. j. bedrijfswoningen/dienstwoningen;
  11. k. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 18.7.1;
  12. l. openbare inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en met inachtneming van het bepaalde in artikel 18.7.1;
  13. m. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  14. n. openbare nutsvoorzieningen;
  15. o. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 18.5.5;
  16. p. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

18.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 2.4' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

18.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 18.2en 18.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

18.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

18.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd- 2.4' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

18.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende gebruiksregels:

18.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 19 Gemengd - 2.5

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2.5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40;
  2. b. kantoren met baliefunctie;
  3. c. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 19.5.4, 19.6.2 en 40;
  4. d. galeries;
  5. e. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels, met inachtneming van de artikelen 19.5.2 en 40, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van de artikelen 19.5.2 en 40;
  6. f. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 19.5.3 en 40;
  7. g. horeca 5 (hotel) in alle bouwlagen;
  8. h. horeca 3 en 4 in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3 toegestaan in de eerste bouwlaag';
  9. i. horeca 4 in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de eerste bouwlaag';
  10. j. horeca 4 in de eerste en tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de eerste en tweede bouwlaag';
  11. k. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 19.5.1 en 40;
  12. l. bedrijfswoningen/dienstwoningen;
  13. m. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 19.7.1;
  14. n. openbare inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en met inachtneming van het bepaalde in artikel 19.7.1;
  15. o. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40 ;
  16. p. openbare nutsvoorzieningen;
  17. q. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 19.5.5;
  18. r. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

19.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 2.5' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

19.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 19.2en 19.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

19.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

19.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 2.5' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

19.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende gebruiksregels:

19.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 20 Groen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. plantsoenen;
  2. b. parken;
  3. c. pleinen;
  4. d. straatmeubilair;
  5. e. speelplaatsen;
  6. f. speeltuin en kinderopvang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin';
  7. g. tramverkeer;
  8. h. bijbehorende fiets- en voetpaden;
  9. i. nutsvoorzieningen;
  10. j. water;
  11. k. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

20.2 Bouwregels

  1. a. Op de tot 'Groen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
  2. b. In afwijking van het onder a bepaalde mogen binnen de aanduiding 'speeltuin' gebouwen met een maximale bouwhoogte van 4 meter en een maximale oppervlakte van 220 m2 worden opgericht ten dienste van de speeltuin en kinderopvang.

20.3 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

20.4 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Groen' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

20.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Artikel 21 Horeca - 1

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met uitzondering van de eerste bouwlaag;
  2. b. kantoren;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 21.5.5 en 21.6.2;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels, met inachtneming van artikel 21.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 21.5.2;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 21.5.4;
  8. h. horeca 3 op alle bouwlagen;
  9. i. horeca 4 op alle bouwlagen;
  10. j. horeca 2 in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 2 toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 21.5.3;
  11. k. horeca 2 in de eerste en tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 2 toegestaan in de eerste en tweede bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 21.5.3;
  12. l. horeca 2 in de tweede en derde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 2 toegestaan in de tweede en derde bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 21.5.3;
  13. m. horeca 2 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 2 toegestaan in de tweede bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 21.5.3;
  14. n. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 21.5.1;
  15. o. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 21.7.1;
  16. p. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  17. q. openbare nutsvoorzieningen;
  18. r. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 21.5.6;
  19. s. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

21.2 Bouwregels

Op de tot 'Horeca - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

21.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 21.2en 21.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

21.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

21.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Horeca - 1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

21.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunnig af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

21.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 22 Horeca - 1.5

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca - 1.5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met uitzondering van de eerste bouwlaag;
  2. b. kantoren;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 22.5.5 en 22.6.2;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels,met inachtneming van artikel 22.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 22.5.2;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 22.5.4;
  8. h. horeca 3 in alle bouwlagen;
  9. i. horeca 4 in alle bouwlagen;
  10. j. horeca 5 (hotel) in alle bouwlagen;
    bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 22.5.1;
  11. k. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 22.7.1;
  12. l. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  13. m. openbare nutsvoorzieningen;
  14. n. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 22.5.6;
  15. o. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

22.2 Bouwregels

Op de tot 'Horeca - 1.5' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

22.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 22.2en 22.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

22.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

22.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Horeca - 1.5' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

22.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunnig af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

22.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Voor zover toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven, voor zover van toepassing, aanduidingen op het betreffende perceel aanwezig en worden de daarbijbehorende regels meegenomen naar de nieuwe bestemming.

Artikel 23 Horeca - 2

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. kantoren met baliefunctie;
  3. c. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 23.5.5 en 23.6.2;
  4. d. galeries;
  5. e. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels, met inachtneming van artikel 23.5.3, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 23.5.3;
  6. f. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 23.5.4;
  7. g. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 23.5.2;
  8. h. bedrijfswoningen/dienstwoningen;
  9. i. horeca 3 in alle bouwlagen;
  10. j. horeca 4 in alle bouwlagen;
  11. k. een automatenhal in de kelder uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - automatenhal toegestaan in de kelder' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 23.5.1;
  12. l. een automatenhal in de kelder en in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - automatenhal toegestaan in de kelder en in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 23.5.1;
  13. m. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 23.7.1;
  14. n. openbare inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en met inachtneming van het bepaalde in artikel 23.7.1;
  15. o. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  16. p. openbare nutsvoorzieningen;
  17. q. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 23.5.6;
  18. r. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

23.2 Bouwregels

Op de tot 'Horeca - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

23.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 23.2en 23.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

23.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

23.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Horeca - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

23.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende gebruiksregels:

23.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Voor zover toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven, voor zover van toepassing, aanduidingen op het betreffende perceel aanwezig en worden de daarbijbehorende regels meegenomen naar de nieuwe bestemming.

Artikel 24 Horeca - 2.5

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca - 2.5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. kantoren met baliefunctie;
  3. c. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 24.5.4 en 24.6.2;
  4. d. galeries;
  5. e. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels, met inachtneming van artikel 24.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 24.5.2;
  6. f. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 24.5.3;
  7. g. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 24.5.1;
  8. h. bedrijfswoningen/dienstwoningen;
  9. i. horeca 3 in alle bouwlagen;
  10. j. horeca 4 in alle bouwlagen;
  11. k. horeca 5 (hotel) in alle bouwlagen;
    bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 24.5.1;
  12. l. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 24.7.1;
  13. m. openbare inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en met inachtneming van het bepaalde in artikel 24.7.1;
  14. n. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  15. o. openbare nutsvoorzieningen;
  16. p. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 24.5.5;
  17. q. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

24.2 Bouwregels

Op de tot 'Horeca - 2.5' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

24.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 24.2en 24.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

24.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

24.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Horeca - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

24.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende gebruiksregels:

24.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Voor zover toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven, voor zover van toepassing, aanduidingen op het betreffende perceel aanwezig en worden de daarbijbehorende regels meegenomen naar de nieuwe bestemming.

Artikel 25 Maatschappelijk

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. basisonderwijs;
  2. b. kinderopvang;
  3. c. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  4. d. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 25.5.1;
  5. e. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

25.2 Bouwregels

Op de tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

25.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 25.2en 25.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

25.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

25.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

25.6 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsbeeld in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Voor zover toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven, voor zover van toepassing, aanduidingen op het betreffende perceel aanwezig en worden de daarbijbehorende regels meegenomen naar de nieuwe bestemming.

Artikel 26 Tuin - 1

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. tuinen en erven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 26.5.1;
  2. b. keurtuinen en daarop aanwezige tuinhuizen, ter plaatse waar de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - keurtuin' op de verbeelding voorkomt
  3. c. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang en/of schoolplein, uitsluitend daar waar bebouwing op hetzelfde perceel als kinderopvang en/of school in gebruik is;
  4. d. parkeren, uitsluitend ter plaatse waar de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren toegestaan' op de verbeelding voorkomt;
  5. e. ondergrondse parkeergaragevoorziening, uitsluitend ter plaatse waar de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - ondergrondse parkeervoorziening toegestaan' op de verbeelding voorkomt;
  6. f. ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 26.6.1;
  7. g. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

26.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht indien en voorzover voorkomend in de volgende bouwregels, met inachtneming van deze bouwregels.

26.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de in de artikel 26.2.1 en 26.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing, dan wel vanwege de kwaliteit van het leefmilieu.

26.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 26.2, met inachtneming van de volgende regels.

26.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Tuin - 1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

26.6 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Artikel 27 Tuin - 2

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 27.4.1;
  2. b. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang en/of schoolplein, uitsluitend daar waar bebouwing op hetzelfde perceel als kinderopvang en/of school in gebruik is;
  3. c. parkeren, uitsluitend ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren toegestaan' voorkomt;
  4. d. ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 27.5.1;
  5. e. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;
  6. f. in- en uitritten ter plaatse van een rechte lijn tussen de garage met de bestemming 'Tuin - 3' in de tuin bij Weteringschans 10 en de openbare weg;
  7. g. extra bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin – extra bebouwing toegestaan' met in achtneming van het bepaalde in artikel 27.2.4.

27.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht, met inachtneming van de volgende bouwregels.

27.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de in de artikel 27.2 bedoelde bouwwerken, indien dit noodzakelijk is vanwege de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing, dan wel vanwege de kwaliteit van het leefmilieu.

27.4 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

27.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Artikel 28 Tuin - 3

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Tuin - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven;
  2. b. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang en/of schoolplein, uitsluitend daar waar bebouwing op hetzelfde perceel als kinderopvang en/of school in gebruik is;
  3. c. ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 27.5.1;
  4. d. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

28.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin - 3' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, worden opgericht, met inachtneming van de volgende bouwregels.

28.3 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

28.4 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Tuin - 3' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

28.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Artikel 29 Verkeer

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rijwegen;
  2. b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  3. c. straatmeubilair;
  4. d. fiets- en voetpaden;
  5. e. pleinen;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. groen;
  8. h. ondergrondse fietsenstalling inclusief ontsluitende hellingbanen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ondergrondse fietsenstalling toegestaan';
  9. i. ondergrondse fietsenstallingen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en met inachtneming van het bepaalde in artikel 29.6.2;
  10. j. openbare nutsvoorzieningen;
  11. k. behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van stoepen;
  12. l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van aansluitingen op nutsvoorzieningen zoals elektricteit, gas en water, alsmede ten behoeve van kabel- en telefonieaansluitingen, een en ander uitsluitend en alleen ten dienste van woonboten;
  13. m. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag

29.2 Bouwregels

Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels:

29.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de in artikel 29.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht.

29.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

29.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

29.6 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Artikel 30 Water

30.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vaarwater, afwateringskanalen en de waterhuishouding;
  2. b. steigers voor permanent aanleggen van vaartuigen, uitsluitend ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'steiger' voorkomt;
  3. c. ligplaats voor woonboten, uitsluitend ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van water - zone ligplaatsen woonboten maximum aantal ligplaatsen' voorkomt, met dien verstande dat het maximum aantal ligplaatsen zoals in de zone is aangegeven niet mag worden overschreden;
  4. d. bruggen, uitsluitend ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'brug' voorkomt;
  5. e. sluizen, uitsluitend ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'sluis' voorkomt;
  6. f. overbouwing, uitsluitend ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbouwing' voorkomt;
  7. g. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

30.2 Bouwregels

Op de tot 'Water' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

30.3 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Water' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

30.4 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Artikel 31 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2

31.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie 2' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 2 (hoge archeologische verwachting).
  2. b. De bestemming 'Waarde-archeologie 2' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

31.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  2. b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

31.3 Omgevingsvergunning

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  2. b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

31.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 2' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

31.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 31.2 en 31.3 is niet van toepassing op:

  1. a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 32 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3

32.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie 3' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 3 (hoge archeologische verwachting).
  2. b. De bestemming 'Waarde-archeologie 3" is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

32.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 100 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  2. b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

32.3 Omgevingsvergunning

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 100 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  2. b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

32.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

32.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 32.2 en 32.3 is niet van toepassing op:

  1. a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 33 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 7

33.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie 7' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 7 (lage archeologische verwachting).
  2. b. De bestemming 'Waarde-archeologie 7" is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

33.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  2. b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

33.3 Omgevingsvergunning

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  2. b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

33.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 7' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

33.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 33.2 en 33.3 is niet van toepassing op:

  1. a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 34 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 9

34.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie 9' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 9 (waterbodem met hoge archeologische verwachting).
  2. b. De bestemming 'Waarde-archeologie 9" is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

34.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan de baggerdiepte plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  2. b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

34.3 Omgevingsvergunning

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan de baggerdiepte plaatsvinden.
  2. b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

34.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 9' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

34.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 34.2 en 34.3 is niet van toepassing op:

  1. a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 35 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 10

35.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie 10' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 10 (waterbodem met lage archeologische verwachting).
  2. b. De bestemming 'Waarde-archeologie 10" is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

35.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 2500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan de baggerdiepte plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  2. b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

35.3 Omgevingsvergunning.

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 2500 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dande baggerdiepte plaatsvinden.

  1. c. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  2. d. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

35.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie B' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

35.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 35.2 en 35.3 is niet van toepassing op:

  1. a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 36 Dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie

36.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-cultuurhistorie' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en) tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden. De voor het stadsgezicht bepalende bouwwerken zijn op de verbeelding aangeduid met de specifieke bouwaanduidingen orde 1, orde 2 en orde 3.
  2. b. De bestemming 'Waarde-cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de bestemmingen 'Centrum -1', 'Centrum - 2', 'Centrum - 3', 'Centrum - 4', 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 1.1', 'Gemengd - 1.2', 'Gemengd - 1.3', 'Gemengd - 1.4', 'Gemengd - 1.5', 'Gemengd - 2', 'Gemengd - 2.1', 'Gemengd - 2.2', 'Gemengd - 2.3', 'Gemengd - 2.4', 'Gemengd - 2.5', 'Horeca - 1', 'Horeca - 1.5', 'Horeca - 2', 'Horeca - 2.5' en 'Maatschappelijk'.

36.2 Bouwregels

  1. a. Bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 1', zijn de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Zij worden beschermd door de Monumentenwet 1988, respectievelijk de Erfgoedverordening Stadsdeel Centrum. Een aanvullende bescherming vanuit oogpunt van beschermd stadsgezicht is niet noodzakelijk.
  2. b. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 2' geldt dat bij verbouwing dient te worden uitgegaan van een restauratieve aanpak van de straatgevels en de kap. Oorspronkelijke gevelelementen dienen te worden gehandhaafd en indien nodig hersteld. Hierbij is gebruik van niet-authentieke materialen toegestaan, mits deze visueel volledig overeenkomen met de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering. In afwijking hiervan mag de eerste bouwlaag van straten die in artikel 40 als detailhandelslint 1, 2 en -plus zijn benoemd afwijkend worden vormgegeven, mits de oorspronkelijke, waardevolle karakteristiek van de winkelpui niet wordt verstoord. Wanneer de bouwkundige staat zo slecht is dat de straatgevels en de kap niet meer kunnen worden gerestaureerd of hersteld, is het toegestaan om onder tot herbouw over te gaan. De straatgevels en de dakvorm moeten dan naar het origineel worden teruggebouwd, waarbij oorspronkelijke gevelelementen zo veel mogelijk dienen te worden hergebruikt en teruggeplaatst. Het dagelijks bestuur is bevoegd aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden die dienen ter financiële zekerstelling hiervan.
  3. c. In geval van ingrijpende verbouwing van een bouwwerk met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' wordt namens het dagelijks bestuur een bouwhistorische verkenning en een kwaliteitstoets uitgevoerd. Getoetst wordt de mate van bouwhistorische, cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Ingrijpende verbouwing kan slecht worden toegestaan indien uit de toets naar voren komt dat het kwaliteitsniveau van alle genoemde waarden zodanig laag is dat een omgevingsvergunning voor ingrijpende verbouwing niet hoeft te worden geweigerd. De wijze van aanpak van de ingrijpende wijziging wordt als dan in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning aan de daarvoor geldende regels getoetst.
  4. d. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding orde - 3' geldt dat bij verbouwing dient te worden uitgegaan van behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het gebouw niet verstoren. Indien en voor zover de oorspronkelijke kapvorm nog aanwezig is dient deze te worden behouden danwel teruggebracht.
  5. e. Voor bouwwerken die op de verbeelding niet zijn voorzien van een aanduiding als genoemd in a tot en met c gelden geen aan de waarde-cultuurhistorie gerelateerde bouwregels.
  6. f. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding-ensembles en seriebouw orde 2' en 'Specifieke bouwaanduiding-ensembles en seriebouw orde 3' geldt als uitgangspunt een gezamenlijke aanpak van de bouwwerken die tot het ensemble of de serie behoren.

36.3 Omgevingsvergunning voor sloop in beschermd stadsgezicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

Het dagelijks bestuur neemt bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning het volgende in acht:

  1. a. Bouwwerken die met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' op de verbeelding zijn aangegeven zijn bouwwerken van vóór 1970 die vanwege hun architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het straatbeeld. Uitgangspunt is behoud.
  2. b. Bouwwerken die met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' op de verbeelding zijn aangegeven zijn bouwwerken van vóór 1970, die wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. In geval van een aanvraag tot sloop van een bouwwerk met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' wordt namens het dagelijks bestuur een bouwhistorische verkenning en een kwaliteitstoets uitgevoerd. Getoetst wordt de mate van bouwhistorische, cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Uitgangspunt is behoud. De vergunning tot sloop wordt slecht verleend indien uit de toets en de verkenning naar voren komt dat het kwaliteitsniveau van alle genoemde waarden zodanig laag is dat behoud van het bouwwerk niet te rechtvaardigen is.
  3. c. Voor bouwwerken met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ensembles en seriebouw - orde 2' en 'specifieke bouwaanduiding - ensembles en seriebouw - orde 3' op de verbeelding zijn aangegeven geldt dat voor sloop van slechts één tot een ensemble of serie behorend pand in beginsel geen vergunning wordt verleend.
  4. d. Bouwwerken die op de verbeelding niet zijn voorzien van een aanduiding als genoemd in a tot en met c, mogen worden vervangen.

Artikel 37 Dubbelbestemming Waterstaat/waterkering

37.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Dubbelbestemming Waterstaat/waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor primaire en secundaire waterkering.
  2. b. De dubbelbestemming 'Waterstaat/waterkering' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen, met uitzondering van de dubbelbestemmingen 'Waarde - archeologie 2', ' Waarde - archeologie 3', 'Waarde - archeologie 7' en 'Waarde - archeologie 9' en 'Waarde - archeologie 10' , die primair zijn ten opzichte van de dubbelbestemming 'Waterstaat/waterkering'.

37.2 Bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 38 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 39 Algemene Bouwregels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing.

Artikel 40 Algemene Gebruiksregels

40.1 Detailhandelslint 1

In de bebouwing aan de volgende straten zijn detailhandel en voorzieningen voor consumentverzorgende dienstverlening toegestaan in alle bouwlagen:

Leidsestraat, Koningsplein.

De kelder of het souterrain mag eveneens voor detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening worden gebouwd en gebruikt.

In genoemde straten zijn kantoren (zonder baliefunctie), bedrijven, voorzieningen, kinderopvang, woningen en inpandige fietsenstallingen niet toegestaan in de eerste bouwlaag, en daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen.

Voor zover kantoren (zonder baliefunctie), bedrijven, voorzieningen, kinderopvang, woningen of inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag van bebouwing aan genoemde straten voorkomen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat de functie is beëindigd en een van de toegestane functies is gerealiseerd.

40.2 Detailhandelslint 2

In de bebouwing aan de volgende straten zijn detailhandel en voorzieningen voor consumentverzorgende dienstverlening en kantoor met baliefuncite uitsluitend toegestaan in de eerste bouwlaag, dan wel zijn detailhandel en voorzieningen voor consumentverzorgende dienstverlening en kantoor met baliefunctie toegestaan in alle bouwlagen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel':

Reguliersbreestraat, Vijzelstraat oostzijde, Vijzelgracht oostzijde, Nieuwe Vijzelstraat oostzijde, Utrechtsestraat westzijde geheel en oostzijde vanaf de Achtergracht tot aan de Herengracht, Nieuwe Spiegelstraat, Spiegelgracht oostzijde.

De kelder of het souterrain mag eveneens voor detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening worden gebouwd en gebruikt.

In genoemde straten zijn kantoren (zonder baliefunctie), bedrijven, voorzieningen, kinderopvang, woningen en inpandige fietsenstallingen niet toegestaan in de eerste bouwlaag, en daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen.

Voor zover kantoren (zonder baliefunctie), bedrijven, voorzieningen, kinderopvang, woningen of inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag van bebouwing aan genoemde straten voorkomen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat de functie is beëindigd en een van de toegestane functies is gerealiseerd.

40.3 Detailhandelslint plus

In de bebouwing aan de volgende straten zijn detailhandel en voorzieningen voor consumentverzorgende dienstverlening en kantoor met baliefunctie uitsluitend toegestaan in de eerste bouwlaag:

Amstelstraat, met uitzondering van Amstelstraat 2-12 (gebouw The Bank), Vijzelstraat westzijde.

De kelder of het souterrain mag eveneens voor detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening worden gebouwd en gebruikt.

In genoemde straten zijn bedrijven en woningen niet toegestaan in de eerste bouwlaag.

Voor zover bedrijven of woningen in de eerste bouwlaag van bebouwing aan genoemde straten voorkomen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat de functie is beëindigd en een van de toegestane functies is gerealiseerd.

Artikel 41 Algemene Gebiedsaanduiding Wro-zone-ontheffingsgebied

41.1 Aanduidingsregel

Ter plaatse waar de gebiedsaanduiding 'wro-zone-ontheffingsgebied' op de verbeelding is aangegeven, bevinden zich gebouwen met een culturele of museale functie die, met inachtneming van het bepaalde in artikel 41.2 in aanmerking komen voor het bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van horeca 6.

41.2 Bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van horeca 6

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van horeca 6 in gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding 'wro-zone-ontheffingsgebied' hebben, indien:

  1. a. de exploitatie van het gebouw geschiedt door een instelling met een culturele of museale doelstelling;
  2. b. de verlening van de omgevingsvergunning bijdraagt aan een mix van verschillende activiteiten binnen het gebouw, waarbij de horecacomponent ondergeschikt is en blijft aan de culturele activiteiten;
  3. c. het woon- en leefklimaat in de omgeving van het gebouw niet in onevenredige mate wordt aangetast;
  4. d. de horeca-activiteiten alleen binnen het gebouw mogen plaatsvinden; het exploiteren van een (dak)terras of het gebruik van (keur)tuinen voor horeca-activiteiten is niet toegestaan.

De toestemming om ten behoeve van horeca 6 af te wijken die bij omgevingsvergunning is gegeven, vervalt van rechtswege wanneer de primair culturele of museale activteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd.

Artikel 42 Algemene Regels Bij Omgevingsvergunning Afwijken

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, is het dagelijks bestuur bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van regels van dit plan, voor:

42.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde

Gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte van 15 m2, kiosken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies.

42.2 Scootmobielstalling

Plaatsen van een scootmobielstalling, uitsluitend ten behoeve van het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De scootmobielstalling mag niet overbemeten zijn. Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager.

42.3 Geringe afwijkingen

Geringe afwijkingen in situering die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de toestand van het desbetreffende bouwterrein, tot ten hoogste 2 meter.

42.4 Geringe overschrijdingen

Het overschrijden van minimale en maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de voorschriften, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10 % bedraagt, met dien verstande dat geen extra bouwlaag mag worden gerealiseerd en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden.

42.5 Balkons en andere ondergeschikte delen van bouwwerken

Het overschrijden van bestemmingsgrenzen voor balkons, (hoek)erkers, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van bouwwerken, met inachtneming van het volgende:

  1. a. in het gehele plangebied is het mogelijk bij omgevingsvergunning af te wijken voor een balkon aan de achtergevel met een diepte van 2 meter, mits het balkon binnen een hoek van 45 graden vanaf de zijgevels van het desbetreffende perceel wordt gebouwd. Bij de afweging of bij omgevingsvergunning wordt afgeweken, wordt de relatie tot de belendende panden betrokken;
  2. b. balkons aan de voorzijde tot een diepte van ten hoogste 1 meter kunnen worden toegestaan aan panden in de volgende straten: Leidsekade, Marnixstraat, Weteringschans, Eerste Weteringplantsoen, Tweede Weteringplantsoen, Den Texstraat, Nicolaas Witsenkade, Nicolaas Witsenstraat, Westeinde, Oosteinde, Sarphatikade en Sarphatistraat, met uitzondering van de eerste en de bovenste bouwlaag;
  3. c. de omgevingsvergunning om af te wijken ten behoeve van galerijen wordt slechts verleend indien een andere vorm van ontsluiting niet mogelijk is. De overschrijding van de bestemmingsgrens bedraagt ten hoogste 2 meter. Deze afwijking wordt alleen voor de achterzijde van bebouwing verleend. Daarbij dient de parcellering zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan te worden gehandhaafd;
  4. d. buitentrappen zijn slechts aan de achterzijde van bebouwing toegestaan;
  5. e. luifels zijn slechts toegestaan als de samenhang van de onderpui met de hogere bouwlagen niet verloren gaat en mits de overschrijding van de bestemmingsgrens niet meer dan 0,60 meter bedraagt. Er wordt alleen bij omgevingsvergunning afgeweken voor een openbare of bijzondere voorziening. Voor luifels aan en/of over gebouwde terrassen wordt niet bij omgevingsvergunning afgeweken;
  6. f. erkers, koekoeken en andere ondergeschikte delen van bouwwerken zijn slechts toegestaan als ondergeschikt deel van de gevel. De maximale breedte mag niet meer bedragen dan een derde van de breedte van de gevel; de maximale diepte mag niet meer bedragen dan 0,60 meter. Aan de straatzijde wordt slechts bij omgevingsvergunning afgeweken vanaf de eerste bouwlaag en mits de erker past binnen de karakteristiek van het deel van de bestaande gevelwand waarin de erker wordt geplaatst.

Bij omgevingsvergunning wordt niet afgeweken ten behoeve van erkers en luifels aan straten en stegen met een breedte van minder dan 6 meter.

42.6 Ondergrondse voorzieningen

Bergbezinkbassins.

42.7 Elektronische communicatiemiddelen

De omgevingsvergunning om af te wijken voor elektronische communicatiemiddelen zal slechts worden verleend tot een maximale hoogte van 5 meter, gemeten vanaf de voet, indien onderdelen van de antenne-installatie om aantoonbare redenen niet inpandig kunnen worden gerealiseerd. Deze installaties dienen zo centraal mogelijk op het dak te worden geplaatst, aan of nabij de liftschacht, indien aanwezig. Plaatsing op panden met een ' specifieke bouwaanduiding - orde 1(sba-1)' is niet toegestaan, tenzij de karakteristiek van het monument niet wordt aangetast. Plaatsing op panden met een 'speciefieke bouwaanduiding-orde 2 (sba-2) is toegestaan, tenzij de karakteristiek van het stadsgezicht wordt verstoord.

42.8 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels, waaronder mede begrepen de maximale bouw- en goothoogten, te overschrijden ten behoeve van:

  1. 1. funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, Franse balkons, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
  2. 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/20 van de breedte van de aangrenzende straat, met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 0,60 meter langs een rijweg, 2,40 meter boven een rijwielpad en 2,20 meter boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 0,60 meter;
  3. 3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil;
  4. 4. overige plaatselijke verhogingen, mits niet breder dan 0,60 meter;
  5. 5. topgevels, mits niet breder dan 6 meter;
  6. 6. bouwen op vlucht.

Artikel 43 Algemene Wijzigingsregels

43.1 Wijzigingsregel Staat van Inrichtingen

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat:

  1. a. aan de 'Staat van Inrichtingen' functies kunnen worden toegevoegd;
  2. b. in de 'Staat van Inrichtingen' opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.

Artikel 44 Procedureregels

44.1 Besluit omtrent exploitatieplan

Het dagelijks bestuur is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.12.3. van de Wet ruimtelijke ordening, gelijktijdig met de vaststelling van een wijzigingsplan als bedoeld in dit bestemmingsplan, een met dit besluit samenhangend besluit omtrent een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12.1 of 6.12.2. vast te stellen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 45 Overgangsrecht

45.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

45.2 Eenmalig afwijken

Het dagelijks bestuur kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 45.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 45.1 met maximaal 10%.

45.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Artikel 45.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

45.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

45.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 45.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

45.6 Onderbroken verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 45.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

45.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Artikel 45.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 46 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad.

1 Inleiding

1.1 Ligging En Grenzen Van Het Plangebied

Het plangebied omvat het zuidelijk deel van de binnenstad van Amsterdam. In het gebied liggen een deel van de grachtengordel, de Leidsebuurt, de Weteringbuurt/Noortse bos, de Utrechtsebuurt en de Den Texbuurt, de uitgaansgebieden rond het Rembrandtplein/Thorbeckeplein en het Leidseplein en de winkelstraten Leidsestraat, Vijzelstraat, Spiegelstraat en Utrechtsestraat.

In het noorden wordt het gebied begrensd door het Singel en de Binnen Amstel, in het oosten door de Amstel, in het zuiden door de Singelgracht en in het westen door de Leidsegracht, Herengracht en Beulingsloot. Het plangebied wordt in twee delen gesplitst door het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn. In verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn heeft het bestuur van de centrale stad (gemeente Amsterdam) het onbebouwde deel tussen de voorgevels van de panden aan weerszijden van de Vijzelstraat aangewezen tot grootstedelijk project. Dit betekent dat de gemeenteraad bevoegd is om voor dit gebied een bestemmingsplan vast te stellen. Om die reden valt dit deel van het gebied buiten het plangebied van het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0001.jpg"

Op 1 maart 2011 heeft de stadsdeelraad voor de percelen Huidekoperstraat 13-17 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. Per ingang van 22 april 2011 is het onherroepelijk en om die reden zijn deze percelen niet in dit bestemmingsplan opgenomen.

1.2 Aanleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld vanwege de actualisatieplicht die sinds 1 juli 2008 is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. Bestemmingsplannen dienen elke tien jaar te worden geactualiseerd, waarbij voor de oudere plannen in het kader van overgangsrecht van de Wet ruimtelijke ordening een verlengde termijn geldt.

Het plan is opgesteld voor de Zuidelijke binnenstad en vervangt vijf oude plannen, te weten: Leidse- en Weteringbuurt 1998, Rembrandtplein e.o., Vijzelstraat-Amstel, Winkelcentrum De Munt, Cineac en een aantal kleine plannen. Deze plannen zijn gezien hun leeftijd aan vervanging toe, maar zijn wat betreft opzet en inhoud niet wezenlijk anders dan het nu voorliggende bestemmingsplan. De oude plannen dateren van het begin van de rond 1995 ingezette vernieuwingsoperatie. De plangebieden zijn samengevoegd. Zo ontstaat meer samenhang en gelden voor gebieden die een eenheid vormen dezelfde regels. Ook bevorderen grotere plangebieden de voortgang van de actualiseringscyclus, omdat minder procedures doorlopen hoeven te worden.

1.3 Doel

Het nieuwe bestemmingsplan voor de Zuidelijke binnenstad richt zich voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de bestaande functionele en ruimtelijke structuur. Het zet in op het behoud van de cultuurhistorische waarden en biedt een kader voor toekomstige ontwikkelingen. In het plan worden de wijzigingen in beleid en de wet- en regelgeving op het gebied van ruimelijkte ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt.

1.4 Beschermd Stadsgezicht

Bij besluit nr. U99/583, d.d. 29 januari 1999 is de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003.

De aanwijzing heeft ertoe geleid dat in het bestemmingsplan regels zijn opgenomen ter bescherming en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Deze regels zijn van toepassing op het hele plangebied.

Voor het bestemmingsplangebied zijn een waarderingskaart en een architectuur- en bouwhistorische waardenkaart gemaakt. Deze kaarten zijn als bijlage bij de toelichting gevoegd. Op de waarderingskaart is alle bebouwing in het gebied gewaardeerd naar betekenis voor het stadsbeeld. De waardering is in de vorm van een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.

De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart laat zien waar bouwhistorische waarden zijn te verwachten of aanwezig zijn. De kaart is in de toelichting opgenomen met als doel deze in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen gebruiken bij de ontwikkeling van bouwplannen. Resultaten van bouwhistorisch onderzoek kunnen zo worden verwerkt in de planvorming zodat de cultuurhistorische waarden beter worden beschermd.

1.5 Unesco Werelderfgoed

In de zomer van 2010 is de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam geplaatst op de Lijst van het Werelderfgoed van Unesco. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed. Met dit erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan.

De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt het kerngebied (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. In dit plangebied zijn dat de bouwblokken tussen het Singel, de Reguliersdwarsstraat, het Rembrandtplein, de Amstelstraat en de Prinsengracht. Het overige deel van het plangebied vormt, net als de gehele binnenstad, de voor een Werelderfgoed vereiste aan te wijzen bufferzone.

Het gevolg van de plaatsing is dat het stadsdeel de 'outstanding universal values' van het kerngebied beschermt. Wat met deze 'outstanding universal values' wordt bedoeld is omschreven in hoofdstuk 3. Het beschermen van deze waarden betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex. Dit vereist zorgvuldige toetsing om aantasting van de 'outstanding universal values' te voorkomen. De bestemmingsplannen spelen bij de toetsing een zeer belangrijke rol.

1.6 Digitalisering Bestemmingsplannen

Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtingen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestemmingsplannen. De verplichting tot het digitaal opstellen van bestemmingsplannen is op 1 januari 2010 in werking getreden. Het heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'. Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart. Onder digitale verbeelding wordt verstaan: een artografische weergave door middel van kleuren en symbolen, inclusief een zekere dynamiek en interactie met de digitale informatie. Deze digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet, die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende regels verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden is de digitale verbeelding beslissend.

De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de digitale verbeelding, de regels en de toelichting. Dit heeft ertoe geleid dat het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad wat betreft opzet en presentatie van kaart en regels afwijkt van de oude plannen voor dit gebied. De bestemmingsplannen Oostelijke eilanden en Oostelijke binnenstad zijn in het stadsdeel de eerste plannen die volgens de nieuwe standaard zijn opgesteld. Met het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad wordt aansluiting gezocht bij deze recent tot stand gekomen bestemmingsplannen, waarbij gestreefd wordt naar uniformiteit van bestemmingen en regelgeving.

1.7 Opzet

De toelichting op het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hierin zijn zowel de relevante beleidsnota's van het rijk en de provincie, als die van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel opgenomen.

De betekenis en gevolgen van de plaatsing van de grachtengordel op de Lijst van het werelderfgoed van Unesco voor het bestemmingsplan worden beschreven in hoofdstuk 3. De beschrijving van de historische ontwikkeling van het plangebied bevindt zich in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de bestaande ruimtelijke situatie geanalyseerd en aangegeven welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied. Het onderzoek naar de historische ontwikkeling en de bestaande ruimtelijke situatie leiden tot ruimtelijke uitgangspunten die ook in dit hoofdstuk worden omschreven.

Hoofdstuk 6 bevat een beschrijving en analyse van de functionele structuur van het plangebied en het beleid ten aanzien van de diverse functies. Ook worden functionele ontwikkelingen beschreven, zowel in het algemeen als specifiek voor het plangebied, en worden de functionele uitgangspunten benoemd. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 8 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder, bedrijvigheid en de luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 9, 10, 11 en 12 worden achtereenvolgens de aspecten archeologie, water, flora en fauna en het luchthavenindelingsbesluit beschreven.

De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 13 en 14. De rapportage als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is opgenomen in hoofdstuk 15.

2 Beleidskader

2.1 Stadsdeel Centrum

Voor dit bestemmingsplan is het volgende beleid van het stadsdeel van belang:

  1. a. Beleidsplan Binnenstad, 1993;
  2. b. Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad, 2002;
  3. c. Visie op het water van de binnenstad 2006;
  4. d. Woonvisie stadsdeel Centrum tot 2012;
  5. e. Uitwerkingsnotitie short staybeleid en verdeelbesluit stadsdeel Centrum 2009;
  6. f. Horecabeleidsplan 2008;
  7. g. Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015;
  8. h. Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009;
  9. i. Klimaatplan 2009 - 2012;
  10. j. Milieuprogramma 2011-2012.

Hieronder volgt een korte toelichting op deze beleidsnota's. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op deze nota's, voor zover relevant. Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met het in dit hoofdstuk genoemde beleid.

Beleidsplan Binnenstad

De binnenstad is door de eeuwen heen het centrum geweest van economische activiteiten. Het feit dat er ongeveer evenveel mensen in de binnenstad wonen als er werken, is uniek en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam. In 1993 is het beleid voor de binnenstad uiteengezet in het Beleidsplan Binnenstad. De belangrijkste hoofddoelstelling is toen geformuleerd als:

  • het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging.

Deze hoofddoelstelling is nog steeds actueel. Andere hoofdoelstellingen zijn:

  • behoud van de kwaliteit van het historisch stadsbeeld;
  • verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid;
  • verbeteren van de bereikbaarheid.

Met de vaststelling van het Meerjarenperspectief Binnenstad in 1999 is een vijfde hoofddoelstelling toegevoegd:

  • zorgen voor een adequaat activiteiten- en voorzieningenniveau voor bewoners.

Het vinden van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding en tussen de verschillende economische functies onderling is de voortdurende opdracht voor bestuurders, ondernemers en bewoners van de binnenstad.

Strategische Visie

In de Stratgische Visie Amsterdamse Binnenstad uit 2002 zijn de vijf (hoofd)doelstellingen uit het Beleidsplan Binnenstad herbevestigd. Voor het zeker stellen van deze doelstellingen zijn onder meer de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • waarborgen dat de binnenstad als woonplek toegankelijk blijft voor alle inkomensgroepen;
  • waarborgen dat binnen de functiemenging diversiteit en kwaliteit kenmerkend blijven;
  • waarborgen dat de binnenstad een plek blijft voor innovatieve experimenten;
  • waarborgen dat de drukte die de centrumpositie met zich meebrengt beheerst wordt en overlast beperkt wordt.

Visie op het water van de binnenstad en voorbereiding bestemmingsplan Water

Op 26 januari 2006 is de “Visie op het Water van de binnenstad” door de stadsdeelraad vastgesteld. Na de vaststelling van de visie is voortvarend gestart met de uitwerking ervan. De volgende beleidsdocumenten zijn intussen als uitwerkingen van de Visie vastgesteld:

  • het Steigerplan (d.d. 22 januari 2008, dagelijks bestuur);
  • de Uitvoeringsnota van het bedrijfsvaartuigenbeleid in de binnenstad (d.d. 11 december 2007, dagelijks bestuur);
  • het “Afmeerbeleid voor pleziervaartuigen” (d.d. 10 april 2007, dagelijks bestuur);
  • de nota “Welstand op het water” (d.d. 22 en 29 januari 2009, stadsdeelraad)
  • de “Bootrichtlijnen 2008” (d.d. 22 en 29 januari 2009, stadsdeelraad).

In de uitwerkingsparagraaf van de visie is destijds opgenomen dat de visie juridisch-planologisch vertaald zou worden in facetbestemmingsplannen. Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 behoren facetbestemmingsplannen echter niet meer tot de mogelijkheden. Om die reden wordt een apart bestemmingsplan voor het gehele binnenwater van de binnenstad opgesteld, dat onder de bevoegdheid van stadsdeel Centrum valt. Met een bestemmingsplan voor het water wordt de stadsdeelbrede visie op het water van de binnenstad juridisch-planologisch verankerd en worden alle bestaande, vaak uiteenlopende bestemmingsplanregelingen voor het water in de binnenstad vervangen door één eenduidige regeling.

Het bestemmingsplan Water is in 2011 in procedure gebracht.

Woonvisie

De Woonvisie voor stadsdeel Centrum (tot 2012) is op 30 oktober 2008 vastgesteld door de stadsdeelraad. Met haar unieke woon- en leefklimaat neemt stadsdeel Centrum een sterke plaats in binnen de regionale woningmarkt. De invloed van het stadsdeel op de woningmarkt is echter zeer beperkt, niet alleen door de regionale schaal van de markt, maar ook omdat veel beleid en afspraken niet onder de bevoegdheid van het stadsdeel vallen. Dit geldt voor de kaders van de woonruimteverdeling, nieuwbouwbeleid, afspraken over verkopen en aanbiedingsafspraken over vrijkomende huurwoningen met corporaties en dergelijke. Ten aanzien van het huurniveau van woningen gelden de landelijke regels. In de woonvisie wordt speciale aandacht gevraagd voor de woonbehoefte van ouderen en middeninkomensgroepen.

Uitwerkingsnotitie short stay beleid en verdeelbesluit

In februari 2009 heeft de centrale stad de beleidsnotitie Short stay, kort wonen in Amsterdam vastgesteld. Doel van het short stay beleid is om aan de behoefte van werknemers van internationale bedrijven aan tijdelijke woonruimte tegemoet te komen. Short stay betreft wonen van minimaal een week tot maximaal zes maanden. Alle stadsdelen hebben een quotum aan short stay woningen gekregen voor de bestaande woningvoorraad. Stadsdeel Centrum heeft een quotum gekregen van 430 woningen. Voor de verhuur van short stay kan een vergunning worden aangevraagd voor een woning met een huur boven de huurtoeslaggrens voor maximaal 10 jaar.

In de Uitwerkingsnotitie short stay beleid en verdeelbesluit short stay van stadsdeel Centrum wordt per gebied een quotum gegeven. Voor het plangebied gaat het om een quotum van 80 woningen voor de buurtcombinatie Grachtengordel Zuid en 65 woningen voor de buurtcombinatie Weteringschans, met uitzondering van de Leidsebuurt.

Horecabeleidsplan

Het Horecabeleidsplan is in 2008 vastgesteld door de stadsdeelraad. In het Horecabeleidsplan is aangegeven in welke gebieden verrruiming van de mogelijkheden voor horeca mogelijk is. Het gaat dan om:

  • verruiming van sluitingstijden;
  • uitbreiding horeca in vierkante meters per zaak;
  • uitbreiding van het aantal horecazaken in straten die een horeca-impuls kunnen gebruiken;
  • ruimere horecamogelijkheden voor culturele instellingen;
  • horecacategorieën in bestemmingsplannen.

Hotelbeleid Binnenstad

Het Hotelbeleid Binnenstad 2012- 2015 bestaat uit twee delen. Deel I Beleidskader is vastgesteld door de deelraad op 27 maart 2012. De deelraad heeft ingestemd met de inhoud van Deel II Beleidsregels. Dit deel is op 10 april 2012 door het dagelijks bestuur vastgesteld. Het Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015 treedt op 20 april 2012 in werking.

In het Hotelbeleid Binnenstad 2012 - 2015 wordt nog meer dan in het vorige hotelbeleid (Hotelbeleid Binnenstad 2008 - 2011) ingezet op spreiding in aansluiting op het centraal stedelijk hotelbeleid en de Structuurvisie van de centrale stad en in aansluiting op het belang van de juiste balans tussen wonen, werken en recreëren in de binnenstad; de functiemenging.

In het hotelbeleid is opgenomen dat het dagelijks bestuur niet zal meewerken aan hotelontwikkeling in de Grachtengordel, de Weteringbuurt en Leidsebuurt, net als in de oude binnenstad, Jordaan, Haarlemmerbuurt, Westelijke eilanden en Uilenburg. In de overige gebieden ten oosten van de Amstel/Zwanenburgwal/Uilenburgergracht zal het dagelijks bestuur meewerken aan hotelontwikkeling op bepaalde radialen, mits aan de algemene criteria wordt voldaan. In het plangebied van dit bestemmingsplan wordt een uitzondering gemaakt voor de oostzijde van de Vijzelstraat (vanaf de Herengracht) en voor de Vijzelgracht en Nieuwe Vijzelstraat. Hier zal het dagelijks bestuur wel meewerken aan hotelontwikkeling, mits aan de algemene criteria wordt voldaan. Verder wordt een uitzondering gemaakt voor de uitgaansgebieden Rembrandtplein/Thorbeckeplein en het Leidseplein en omgeving. Alleen voor hotelinitiatieven die naast aan de algemene criteria ook voldoen aan de aanvullende criteria zoals opgenomen in het hotelbeleid kan een uitzondering worden gemaakt. Verder wordt ruimte geboden voor het realiseren van maximaal drie hotels in het topsegement en kan het dagelijks bestuur medewerking verlenen aan uitzonderlijke hotelconcepten: dit zijn hotelconcepten die een unieke bijdrage leveren aan het maatschappelijke, culturele of economische klimaat van Amsterdam en die aantoonbaar niet buiten de binnenstad gerealiseerd kunnen worden.

De algemene criteria waaraan alle initiatieven worden getoetst zijn:

  • Functiemenging;
  • Woon- en leefklimaat;
  • Kwaliteitsimpuls;
  • Verkeersaantrekkende werking, verkeersveiligheid en gebruik van de openbare ruimte;
  • Parcellering en architectonische kwaliteit;
  • Beschermen woonfunctie.

In hoofdstuk 6 paragraaf 6.8.3 worden deze criteria nader toegelicht.

Tenslotte is bij grote hotels zelfstandige horeca in de vorm van een horeca 4 (restaurant, lunchroom) mogelijk.

Nota Bereikbaarheid Binnenstad

De Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009 is in 2004 vastgesteld door de stadsdeelraad. De volgende onderwerpen komen onder meer in deze nota aan de orde: bereikbaarheid, mobiliteit, verkeersveiligheid, openbaar vervoer, autoverkeer, parkeren in de openbare ruimte en inpandig parkeren. In de nota wordt ook het toekomstperspectief op de geparkeerde fiets beschreven. Op de belangrijkste fietsparkeerknelpunten moet extra ruimte voor fietsparkeren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen.

Een nieuwe nota Bereikbaarheid wordt voorbereid, waarin de visie op een autoluwere binnenstad en een autoluw/autovrij stadshart wordt verwerkt.

Klimaatplan

In 2009 heeft de stadsdeelraad het Klimaatplan 2009-2012 vastgesteld. In een stadsdeel met zeer veel monumenten en grotendeels beschermd stadsgezicht moet specifiek worden bekeken hoe energiebesparende maatregelen getroffen kunnen worden. De behoefte van bewoners en bedrijven om energie te besparen moet verenigbaar zijn met de unieke bouwstructuren. Mogelijkheden zijn vooral gelegen bij warmte-koudeopslag, duurzame hotels (green key), beperking van (zwaar) autoverkeer, alternatieve mogelijkheden van vrachtvervoer, electrisch vervoer en mogelijkheden voor fietsparkeren.

Milieuprogramma

Volgens de Wet milieubeheer is de deelraad verplicht tot het jaarlijks vaststellen van een milieuprogramma. Hierin wordt zichtbaar gemaakt welke activiteiten op milieugebied zullen worden uitgevoerd. Het gaat dan om het op adequaat niveau houden van de vergunningverlening, controle en handhaving, en om projecten op het gebied van duurzaamheid en luchtkwaliteit. In 2010 is het milieuprogramma 2011-2012 vastgesteld. In het kader van de Wet milieubeheer moet worden beoordeeld wat de effecten zijn van de ontwikkelingen, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, op de luchtkwaliteit in en rond het bestemmingsplangebied.

2.2 Gemeente Amsterdam

2.2.1 Structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam

Algemeen

Op 16 februari 2011 is de structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale ambitie van de structuurvisie is: Amsterdam ontwikkelt zich verder als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool.

Daarom slaat Amsterdam de volgende richting in:

  • Intensiever gebruik bestaande stad, openhouden van landschap;
  • Systeemsprong regionaal openbaar vervoer;
  • Hoogwaardiger inrichting openbare ruimte;
  • Investeren in recreatief gebruik groen en water;
  • Amsterdam maakt zich op voor het postfossiele brandstoftijdperk;
  • Olympische Spelen Amsterdam 2028.

De Structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch-planologische plannen en stedenbouwkundige plannen van stad en stadsdelen worden getoetst aan de structuurvisie.

Stadsdeel Centrum

Het hoogstedelijke centrumgebied wordt steeds intensiever gebruikt en breidt zich uit, zelfs tot over de Ringweg A10 en het IJ. Mensen, ondernemingen en instellingen vestigen zich zo mogelijk bij deze bron. Dit wordt de uitrol van het centrum genoemd.

De binnenstad speelt een belangrijke rol bij deze uitrol. Meer nog dan in het verleden vormt het centrum het kerngebied voor de gehele metropoolregio, wat zal leiden tot een verdere stijging van het aantal bezoekers. De projecten bestaan vooral uit investeringen in de publieke ruimte en infrastructuur waarmee het centrumkarakter wordt versterkt en het centrumgebied wordt vergroot zodat er sprake kan zijn van meer spreiding van de bezoekers. Het gaat dan om de ontwikkeling van het Centraal Station en omgeving, de Noord/Zuidlijn, stadsstraten en -pleinen, verbeteren van de binnenring (Marnixstraat - Sarphatistraat) en om de ontwikkeling van de Rode Loper. Deze laatste ontwikkeling is cruciaal op het schaalniveau van de metropool Amsterdam en loopt grotendeel gelijk op met de realisatie van de Noord/Zuidlijn maar heeft ook een sterk verband met het Project 1012. Met dit project wil de gemeente Amsterdam de criminaliteit en verloedering in het hart van de stad terugdringen. Samen met bewoners, ondernemers en investeerders wil de gemeente het unieke karakter van het stadshart versterken en een economische opwaardering in gang zetten door meer kwaliteit.

Bij de uitrol van de binnenstad hoort een minder dominante plek van geparkeerde auto's op straat ten gunste van de verblijfsruimte en de ruimte voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer.

Belangrijk voor het centrum zijn: het opstellen van bestemmingsplannen die de versterking van het centrumkarakter mogelijk maken en het faciliteren en activeren van de partijen die vorm geven aan die ontwikkeling. Kenmerken van de binnenstad zijn de historische waarde en de grote hoeveelheid en diversiteit aan (kleinschalige) particuliere initiatieven. Het eerste vergt vooral bescherming, terwijl het tweede element om flexibliteit vraagt. Optimale flexibiliteit binnen de grenzen van de historische waarde dus.

2.2.2 Wonen in de metropool, woonvisie Amsterdam tot 2020

De stedelijke woonvisie is in 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie bevat een aantal thema's die enerzijds de bestaande stad Amsterdam schetsen en anderzijds de ambities verwoorden. De ambitie is gericht op zowel een attractieve stad met nadruk op de economische kracht als een ongedeelde stad, gericht op het voorkomen van sociale segregatie en ruimtelijke tweedeling. Zeven thema's met speerpunten voor de toekomst zijn geformuleerd:

  • Emancipatiestad: nieuwkomers en jongeren moeten zich kunnen blijven vestigen, bewoners moeten wooncarrière kunnen maken;
  • Ongedeelde stad: binnen de ring A10 bescherming van de onderkant van de woningmarkt, elke buurt blijft toegankelijk voor mensen met lagere inkomens, meer verscheidenheid in woonmilieus, meer aanbod voor gezinnen, ruimte voor verschillen, streven naar gemengdheid;
  • Betaalbare stad: woningen voor lage inkomensgroepen en lage middeninkomensgroepen en middeninkomens;
  • Vernieuwde stad: wijkaanpak en transformatie bij wijken waar leefbaarheid onder druk staat;
  • Topstad: kwaliteit van woningen en voorzieningen bieden om mensen en talent aan te trekken en te behouden, verruiming (tijdelijke) vestigingsmogelijkheden voor expats, buitenlandse studenten, kunstenaars en startende ondernemers;
  • Zorgzame stad: woonservicewijken realiseren, aanpasbaar bouwen, huisvesting dak- en thuislozen;
  • Duurzame stad: energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, duurzaam en flexibel bouwen, beperken watergebruik.

Stadsdeel Centrum valt in de centraal stedelijke zone, het centrum van de Metropool Amsterdam. Uitwerking van de zeven thema's levert de volgende specifieke speerpunten op:

  • behoud van een groot deel van de kleine oude woningen;
  • behoud van gemengdheid;
  • aanbod creëren in het middensegment, ook voor (kleine)gezinnen;
  • hoogstedelijk woonmilieu is uitgangspunt voor nieuwbouw;
  • benutten van locaties voor topsegment;
  • oases behouden en creëren;
  • toevoegen ouderenwoningen, zowel in nieuwbouw als bestaande bouw;
  • meer mogelijkheden voor short stay;
  • illegale hotels en woonfraude bestrijden.

2.3 Provincie Noord-holland

Op 21 juni 2010 heeft Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. Er is gekozen voor drie hoofdbelangen:

  • klimaatbestendigheid;
  • duurzaam ruimtegebruik;
  • ruimtelijke kwaliteit.

De structuurvisie legt het zwaartepunt op de huidige kracht van Noord-Holland: een sterke internationale concurrentiepositie en veel afwisselende, prachtige landschappen. Dit betekent versterking van de metropoolregio Amsterdam en van de metropolitane landschappen, ruimte voor landbouw en opwekking van duurzame energie. In de structuurvisie is daarom veel aandacht voor de relatie tussen de steden en dorpen en het landschap waar ze in liggen.

In de structuurvisie is een uitvoeringsprogramma opgenomen waarin wordt aangegeven welke acties de provincie zelf onderneemt om uitvoering te geven aan de visie. De provincie richt zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die spelen en/of gevolgen hebben op regionale en bovenregionale schaal.

Ook is een Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie opgesteld waarin regels zijn opgenomen voor de doorwerking van provinciale belangen in het gemeentelijk beleid.

2.4 Rijksoverheid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Deze zijn versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben ingestemd met de nota op respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit is een uitwerking van de Nota Ruimte en is gepresenteerd in september 2005. De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Deze Nota Mobiliteit geeft aan op welke wijze het kabinet dit wil doen.

Nationaal Waterplan

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:

  1. 1. een goede bescherming tegen overstroming;
  2. 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  3. 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  4. 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam. In hoofdstuk 9 van het bestemmingsplan wordt hieraan uitgebreid aandacht besteed. Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap, alsmede voor de gemeente Amsterdam.

3 Unesco Werelderfgoed

2.3. Betekenis van de aanwijzing van de grachtengordel als werelderfgoed

3.1 Algemeen

3.1.1 Amsterdam Werelderfgoed

De 17de eeuwse grachtengordel van Amsterdam is op 1 augustus 2010 geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit 400 jaar oude waardevolle culturele, architectonische en stedenbouwkundige erfgoed. Tevens is dit een erkenning dat Amsterdam (gemeente en stadsdeel, maar ook eigenaren, ondernemers en bewoners) de grachtengordel op een goede manier in stand houdt en beschermt.

3.1.2 Kern- en bufferzone

De 17de eeuwse grachtengordel vormt de zogenoemde kernzone (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. De overige delen van de historische binnenstad binnen de Singelgracht vormen de bufferzone. De bufferzone is aangewezen als een extra beschermingsgebied om de kernzone. De kern- en bufferzone liggen beide in het beschermd stadsgezicht van de binnenstad van Amsterdam. De grenzen van de bufferzone komen overeen met de grenzen van het beschermde stadsgezicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0002.jpg"

Grachtengordel Amsterdam UNESCO Werelderfgoed: kern- en bufferzone

3.2 Waardering Van De Grachtengordel Als Werelderfgoed

3.2.1 Uitzonderlijke universele waarden

Als het Werelderfgoed Comité (World Heritage Committee) besluit een erfgoed toe te voegen aan de Lijst van het Werelderfgoed, stelt het Comité, hiertoe geadviseerd door Niet Gouvernementele Organistaties (NGO's), een “Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde” vast.

“Uitzonderlijke universele waarde” houdt in, dat de culturele of natuurlijke betekenis van wat als het erfgoed wordt gezien zo uitzonderlijk is, dat deze het nationale belang overstijgt en van algemeen belang is voor huidige en toekomstige generaties van de gehele mensheid.

De verklaring bestaat uit een korte samenvattende beschouwing (synthesis), een beschrijving van de criteria waaraan het erfgoed voldoet, een beschrijving van de manier waarop het erfgoed voldoet aan de voorwaarden (wegingsfactoren) van integriteit (integrity) en echtheid (authenticity) en tenslotte een beoordeling van het systeem waarmee het erfgoed wordt beheerd en beschermd.

3.2.2 Criteria

Een cultureel of natuurlijk erfgoed moet, om als Werelderfgoed te kunnen worden toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed, voldoen aan tenminste één van de tien criteria, die - naast de wegingsfactoren authenticiteit en integriteit – zijn vastgelegd in de leidraad van de ”World Heritage Convention”, de “Operational Guidelines”.De criteria zijn opgesteld om te kunnen beoordelen en vaststellen of er voor een nominatie sprake is van 'Uitzonderlijke universele waarde'.

De 'zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam binnen de Singelgracht' is toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed op basis van de algemene criteria (i), (ii), en (iv), die hierna worden toegelicht.

(i) – 'represent a masterpiece of human creative genius' – het erfgoed vertegenwoordigt een meesterwerk van menselijk scheppend talent;

(ii) – 'exhibit an important interchange of human values, over a span of time or within a cultural area of the world, on developments in architecture or technology, monumental arts, town-planning or landscape design' – het erfgoed is het toonbeeld van een belangrijke uitwisseling van menselijke waarden, over een tijdspanne of binnen een cultureel gebied van de wereld, met betrekking tot ontwikkelingen in architectuur of technologie, monumentale kunsten, stedenbouw of landschapsontwerp;

(iv) – 'be an outstanding example of a type of building, architectural or technological ensemble or landscape which illustrates (a) significant stage(s) in human history' – het erfgoed is een uitzonderlijk voorbeeld van een bepaald type bouwwerk, architectonisch of technisch ensemble of cultuurlandschap, dat als zodanig een belangwekkende fase in de menselijke geschiedenis illustreert.

3.2.3 Authenticiteit en integriteit

In 2008 heeft het Werelderfgoed Comité uitgesproken, dat authenticiteit en integriteit een onlosmakelijk onderdeel vormen van de voor een Werelderfgoed geldende “Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde”.

Authenticiteit beoordeelt de geloofwaardigheid en echtheid van de “Uitzonderlijke universele waarde”. De mogelijkheid om de waarden die worden toegekend aan het erfgoed te begrijpen, is afhankelijk van de mate waarin informatiebronnen met betrekking tot de waarden worden beschouwd als geloofwaardig of eerlijk. Uitgebreide reconstructie en herstructurering worden bijvoorbeeld gezien als een risico voor instandhouding van de authenticiteit.

Integriteit beoordeelt de volledigheid en gaafheid van de “Uitzonderlijke universele waarde” van een erfgoed. Integriteit is de mate waarin het natuurlijk en/of culturele erfgoed en wat daartoe behoort als één geheel (en niet verstoord) bewaard is gebleven.

De “Operational Guidelines” geven richtlijnen voor het vaststellen en beschrijven van de authenticiteit en integriteit van het erfgoed.

3.3 Verklaring Van Uitzonderlijke Universele Waarde

Het Werelderfgoed Comité heeft bij de aanwijzing tot werelderfgoed in 2010 voor de grachtengordel de volgende Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde vastgesteld.

Korte synthese
De Amsterdamse grachtengordel illustreert op navolgenswaardige wijze grootschalige water- en stedenbouwkundige planning door de volledig kunstmatige vormgeving van een grootschalige havenstad.
De topgevels zijn kenmerkend voor het burgerlijke milieu, en de woonhuizen getuigen van zowel de verrijking van de stad door middel van maritieme handel, als de ontwikkeling van een humanistische en tolerante cultuur gekoppeld aan de Calvinistische Reformatie. In de 17e en 18e eeuw werd Amsterdam gezien als de verwerkelijking van de ideale stad, die model stond voor tal van projecten voor nieuwe steden over de gehele wereld.

Criterium (i): De Amsterdamse grachtengordel is een nieuwe en geheel kunstmatige 'havenstad', ontworpen aan het eind van de 16e eeuw en gebouwd in de 17e eeuw.
Het is een water- en stedenbouwkundig meesterwerk en een weldoordacht programma
van constructie en burgerlijke architectuur. Het is een uniek en innovatief, grootschalig, maar homogeen stedenbouwkundig ensemble.

Criterium (ii): De Amsterdamse grachtengordel getuigt van een uitwisseling van grote invloeden gedurende bijna twee eeuwen, niet alleen op het gebied van civiele techniek, stedenbouw en architectuur, maar ook op een aantal technische, maritieme en culturele terreinen.
In de 17e eeuw was Amsterdam een belangrijk centrum voor internationale, commerciële handel en intellectuele uitwisseling, voor de vorming en de verspreiding van het humanistisch gedachtegoed. Amsterdam was in die tijd de hoofdstad van de wereldeconomie.

Criterium (iv): De Amsterdamse grachtengordel vormt een uitstekend voorbeeld van een gebouwd, stedelijk ensemble dat expertise in waterbouw, civiele techniek, stedenbouw, en constructieve en bouwkundige vakkundigheid vereist en illustreert. In de 17e eeuw stond de grachtengordel model voor de geheel kunstmatige 'havenstad', maar ook voor de typologie van het Nederlandse woonhuis met zijn variëteit aan gevels (façades) en topgevels. De stad getuigt, op het hoogste niveau, van een belangrijke periode in de geschiedenis van de moderne wereld.

Integriteit en authenticiteit
Het netwerk van grachten in de concentrische bogen van een cirkel dat, samen met de radiale waterwegen en straten, de basis vormt van het stedenbouwkundig plan, is in zijn geheel behouden gebleven, inclusief zijn oude kades en historische gevelrooilijnen.

Het merendeel van de huizen, gebouwd in de 17de en 18de eeuw, is nog steeds aanwezig en in een goede staat van onderhoud. Dat is een wezenlijk gezonde uitgangssituatie voor een nog altijd levendig en werkend stedelijk ensemble. Niettemin zijn straten soms verbreed, met name de huidige verkeersader de Weesperstraat, en de gevelwoningen herbouwd. De oude civieltechnische en waterbouwkundige structuren zijn over het algemeen vervangen. Hoge, moderne gebouwen tasten sommige zichtlijnen aan, vooral in het noorden van het erfgoed, en agressieve reclame bederft het aanzicht van het erfgoed.

Eisen aan de bescherming en het beheer
Een zeer groot aantal gebouwen en structuren is beschermd door de nationale en gemeentelijke monumentenlijsten. De situatie met betrekking tot de bescherming lijkt, in het kader van de bedrijfsvoering van stadsdeel Centrum complex te zijn, maar de procedures die de bescherming regelen, worden nageleefd. Een beter inzicht bij de verantwoordelijke instanties betekent dat de excessen van stedelijke groei, die in de recente verleden soms moeilijk te beheersen waren, steeds beter in de hand gehouden lijken te worden. Met name reclame in de kernzone en de visuele impact van hoge gebouwen op het stedelijk landschap van het erfgoed.

Alle beheersmaatregelen samen vormen een effectief en samenhangend systeem, onder verantwoordelijkheid van stadsdeel Centrum en met de garantie van het Bureau Monumenten en Archeologie. Ten behoeve van het beheer van en het toezicht op het erfgoed is het Bureau Werelderfgoed ingesteld.

3.4 Betekenis Van De Aanwijzing

3.4.1 Algemeen

De grachtengordel is op de werelderfgoedlijst geplaatst vanwege de Uitzonderlijke universele waarde en omdat de regels en de verbeelding van de bestemmingsplannen voor de binnenstad voldoende waarborg zijn voor de instandhouding van de door UNESCO gesignaleerde Outstanding Universal Value. Plaatsing op de Werelderfgoedlijst brengt dus geen nieuwe regels met zich mee.

3.4.2 Nieuwbouw

Nieuwbouw is in de binnenstad vaak onderwerp van discussie. Het huidige welstandsbeleid ziet er voldoende op toe dat nieuwbouwplannen passen in de context van het beschermde stadsgezicht. Met de aanwijzing van de grachtengordel als Werelderfgoed behoren ook de Uitzonderlijke universele waarde en de authenciteit en integriteit tot de 'context' waarin nieuwbouwplannen moeten worden ingepast.

UNESCO heeft specifieke aandachtspunten voor eigentijdse architectuur in het Vienna Memorandum en het Charter van Venetië (ICOMOS, UNESCO) geformuleerd. Voor UNESCO is de afleesbaarheid van de stad essentieel, hetgeen ook aansluit bij het eerdergenoemd criterium authenciteit. Eigentijdse architectuur dient in principe als zodanig herkenbaar te zijn. Artikel 21 van het Vienna Memorandum luidt namelijk:

“Met inachtneming van de uitgangspunten (volgens artikel 7 van dit Memorandum), moeten stedenbouw, hedendaagse architectuur en het behoud van de historische stedelijke landschap alle vormen van pseudo-historisch ontwerp voorkomen, omdat dit een ontkenning vormt van zowel het historische als het hedendaagse. Een historische blik moet niet de andere verdringen, omdat de geschiedenis leesbaar moet blijven, terwijl het bereiken van samenhang van de cultuur door kwalitatieve interventies het ultieme doel is.”

3.4.3 Visual impact en hoogbouwbeleid

Voor UNESCO is het aspect “visual impact” (visueel effect) van belang. Hedendaagse stedelijke ontwikkelingen, zoals hoogbouw en eigentijdse architectuur, kunnen van invloed zijn op stadssilhouetten, het daklandschap, zichtlijnen of doorzichten en de authenticiteit en integriteit van het historische stedelijke landschap bedreigen. Van deze ontwikkelingen kan vooral hoogbouw een groot visueel effect op de grachtengordel hebben.

Daarom heeft de gemeente Amsterdam, in het kader van de Structuurvisie 2010-2040, hoogbouwbeleid ontwikkeld en vastgesteld (gemeenteraadsbesluit van 16 februari 2011).

Dit hoogbouwbeleid gaat uit van de internationaal voor het Werelderfgoed geldende charters en verdragen, waaronder het Charter van Washington en het Vienna Memorandum. Ook de inhoud van meer recente papers van het Werelderfgoed Comité en diens adviesorgaan ICOMOS over de maatschappelijke en culturele betekenis van het historische stedelijke landschap in relatie tot hedendaagse ontwikkelingen in stedenbouw en architectonisch ontwerp zijn hierin verwerkt.

Hoogbouw mag alleen wanneer de Uitzonderlijke universele waarde en de authenticiteit en integriteit niet in het geding komen. Concreet gaat het om de bescherming en instandhouding van bestaande zichtassen/ doorzichten, stadssilhouetten en het daklandschap van de kernzone en de omringende bufferzone. De hoogbouwvisie, de regels en de verbeelding in de bestemmingsplannen voorzien in deze bescherming en instandhouding.

4 Historische Ontwikkeling

4.1 Ligging Van De Zuidelijke Binnenstad In De Grachtengordel

De stedenbouwkundige structuur van het gebied is grotendeels tot stand gekomen met de Vierde stadsuitleg van 1663. Met de Derde Uitleg van 1613 waren de Jordaan en de westelijke grachtengordel aangelegd. Aanvankelijk lag ter plaatse van de Leidsegracht een verdedingswal die aansloot op de oudere al bestaande stadswal van de Tweede uitleg. Dit verdedigingswerk werd afgebroken voor de Vierde Uitleg. De Leidsegracht werd gedeeltelijk vergraven en ingericht als woongracht. Vervolgens konden de grachten verder worden uitgegraven zodat ze konden worden doorgetrokken richting de Amstel en verder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0003.jpg"

De opeenvolgende stadsuitbreidingen

Het stramien van de Zuidelijke binnenstad is grotendeels terug te voeren (met uitzondering van het Rembrandtplein) op de zeventiende-eeuwse grachtengordel. De ruimtelijke structuur van het gebied wordt vooral bepaald door de tracés van een aantal voormalige stadsgrenzen en de loop van de Amstel. In de jaren vijftig van de 17e eeuw waren de voor de stad essentiële haven- en marinefuncties ondergebracht op de Oostelijke eilanden Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg. Op de eilanden werd ook een omwalling ontworpen. In 1660 werd daarom besloten de vestingwerken ter plaatse van de Jordaan en van de Oostelijke eilanden te sluiten en het gebied ertussen bij de stad te betrekken. Als gevolg daarvan werden alle vestingwerken in1663 verlegd van de Herengracht naar de Singelgracht.

Het bestemmingsplangebied is op basis van stedenbouwkundige karakteristieken, die zijn terug te voeren op formeel-historische factoren, vanuit het centrum naar buiten toe onder te verdelen in vijf deelgebieden:

  1. 1. het stegengebied ten noorden van de Reguliersdwarsstraat;
  2. 2. de hoofdgrachten;
  3. 3. de woon/werkbuurten tussen de Prinsengracht en de Lijnbaansgracht (Leidsebuurt, de Weteringbuurt/Noortse Bos, Utrechtsebuurt);
  4. 4. Frederikspleinbuurt (plan Sarphati);
  5. 5. Singelgrachtzone.

4.2 De Historische Hoofdstructuur

De drie concentrische hoofdgrachten met de grachtenhuizen en regelmatige boombeplanting, doorsneden door radiaalstraten bepalen de structuur van het gebied. Het water had een aantal zeer belangrijke functies. Hoofdfunctie van de grachten was de afvoer van het water, niet alleen water uit het Amstelland, maar ook van regenwater en huiswater. Verder diende het water als verkeersweg, omdat bijna alle goederen- en personenverkeer over het water ging. De grachten zorgden bovendien voor bluswater bij stadsbranden. Een vooral later genoemde belangrijke functie van het water was het fraaie stadsgezicht, hoewel het de vraag is of men in de 17e eeuw dit zo ervoer. Het water was sterk vervuild en stonk.

Minstens zo beeldbepalend voor het karakter van de grachten was de regelmatige boombeplanting, die uniek was in de zeventiende eeuwse stad. Voor de aanplant was de overheid verantwoordelijk. Oorspronkelijk werden er vooral linden als stadsboom geplant, die in de loop van de 17e eeuw door iepen vervangen werden. Naast beschutting en schaduwwerking van de bomen was men vooral uit op 'soete lucht, cieraet en plaisanterie'.

Binnen de grachtengordel en de aanpalende buurten is sprake van functionele en sociale gelaagdheid. Kenmerkend is de afnemende rijkdom, van binnen (dicht bij de oude stad) naar buiten (dicht bij de stadswallen). De exclusieve woonfunctie maakt naar buiten toe steeds meer plaats voor de werkfunctie. Aan de Herengracht overheerste het exclusief wonen voor de rijke elite. De Prinsengracht stond bekend als de 'werkgracht': hier meerden kleine vrachtschepen aan en staan herenhuizen naast pakhuizen. Ten zuiden van de Prinsengracht is de werkfunctie zelfs overheersend. Ook binnen de grachten is sprake van hiërarchie. Dit statusverschil komt naar voren in de onderverdeling tussen hoofdgracht en achterstraat (diensten). Tot slot hebben ook de radialen een specifieke status (winkels, ambachten). De statusverschillen komen duidelijk tot uitdrukking in de verkaveling (en de prijzen) van het bouwblok.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0004.jpg"

Structuur en functies van de Vierde uitleg

In de eerste fase van de grachtengordel (de Derde Uitleg van 1613) is de uitwerking een relatief smalle binnenring met drie hoofdgrachten op stand en een brede buitenring wonen-werken (de Jordaan) ten behoeve van de minder welgestelden. In de tweede fase (de Vierde uitleg van 1663) is de binnenring van de hoofdgrachten optisch iets verbreed omdat de bouwblokken aan de Prinsengracht even zijde in de lengterichting van de gracht zijn uitgezet, in plaats van in de breedterichting zoals in de Jordaan (nota bene in een schuine hoek). Mede hierdoor, maar ook door het tracé van de vestingwerken is in de Vierde Uitleg het gebied van de buitenring (Leidsebuurt, Weteringbuurt etc.) versmald. Een vergelijkbare smalle buitenring met werkfunctie is aan de overzijde van de Amstel - vanaf de Stadstimmertuinen naar het Roeterseiland - waarneembaar.

4.3 De Verkaveling Van Het Bouwblok Binnen De Vierde Uitleg

De hoofdstructuur bestaat uit de drie grachten met radialen. De basisverkaveling van de grachtengordel is het gesloten bouwblok met tuinen daarbinnen. De kavels aan de gracht zijn diep, die aan de achterstraat (waar vaak koetshuizen stonden) ondiep. Aan de radialen zijn de kavels net wat ruimer opgezet dan aan de achterstraat, maar bleven ze ondiep. In de smalle radiaalstraten waren winkels en ambachten gehuisvest. Een uitzondering hierop vormt de radiaal van de als gevolg van cityvorming aan het begin van de 20e eeuw verbrede Vijzelstraat, waarmee de oorspronkelijke verkaveling aan de even zijde nagenoeg verdwenen is. Ter plaatse van de Vijzelgracht zorgde de demping van de gracht voor de gewenste verbreding, waardoor de bestaande bebouwing hier kon blijven staan.

Ten zuiden van de Prinsengracht wordt de structuur in de Leidse- en Weteringbuurt voortgezet; de blokken zijn alleen kleiner en de straten smal. In de Singelgrachtzone (voormalige verdedigingsbolwerken) zijn vooral andere functies dan wonen ondergebracht; de structuur van de blokken gelegen aan een binnen- en buitenring afgewisseld met wagenpleinen sluit wel weer aan op de grachtengordel.

Het plan Sarphati rondom het huidige Frederiksplein is volgens het vergelijkbare hiërarchische principe van de grachtengordel opgezet: sjieke herenhuizen aan het plein, met daarachter de smalle straten met koetshuizen en arbeiderswoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0005.jpg"

De structuur van de Vierde uitleg binnen het plangebied uit circa 1660; met in rood de hoofdroutes en voormalige wagenpleinen en in blauw de waterwegen

4.4 De Structuur En Verkaveling Van De Deelgebieden

Zoals hierboven opgemerkt zijn er vijf deelgebieden aan te wijzen, elk met specifieke kenmerken. Deze worden per samenhangend deelgebied hieronder behandeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0006.jpg"

De vijf deelgebieden

4.4.1 Het stegengebied ten noorden van de Reguliersdwarsstraat

De ruimtelijke structuur van dit gebied wordt bepaald door de loop van de Amstel en door de tracée's van enkele voormalige stadsgrenzen. In betrekkelijk korte tijd wordt de stad een aantal malen uitgebreid (1586, 1592, 1613 en 1663). De eerste concentrische uitbreiding van 1586 is nog steeds zichtbaar in de stegenstructuur in de strook tussen Amstel en Singel gelegen in de bocht van de Amstel (het gebied ten Noorden van het huidige Rembrandtplein).

Het was bij iedere uitbreiding gebruikelijk dat de vestinggracht transformeerde tot woongracht. Dat gebeurde ook in 1586 met het Singel, waar de nieuwe vestingwal kwam te liggen ongeveer ter plaatse van de huidige Herengracht. Het tracé van deze omwalling is nog te herkennen aan de loop van de Reguliersdwarsstraat en de Korte Regulierdwarsstraat. Deze straat langs de stadsmuur was één van de bredere straten. De knikken in de straat corresponderen met de in de bocht van de vestingwerken opgenomen bolwerken. De vestingwerken werden doorgetrokken tot over de Amstel.

Opvallend is dat het gebied van de stadsuitbreiding niet erg groot was. Het ging om een strook tussen de 40 en 80 meter breed en besloeg vaak maar de maat van één bouwblok. Pas nadat het vestingplan was uitgevoerd werden de straten aangelegd. Hoofdstraat was de Breestraat (nu de Reguliersbreestraat), die de oude Regulierspoort (nu de Munt) verbond met de nieuwe op het Rembrandtplein gerealiseerde Regulierspoort. Bovendien was de Breestraat de hoofdroute naar het toen buiten de stad (ter hoogte van de huidige Keizersgracht) gelegen Reguliersklooster.

Het Rembrandtplein, indertijd Ossenmarkt (en later Botermarkt) geheten, was bij de aanleg in 1586 kleiner dan nu en had een langgerekte vorm. Het was oorspronkelijk net als het Leidseplein een wagenplein.

De bouwblokken werden uitgegeven in regelmatig gevormde percelen aan particulieren. Deze deelden op hun beurt de percelen verder onder in kleinere bouwpercelen, vooral in de noord-oostelijke hoek, de Duvelshoek genaamd (tussen de Vijzelstraat, de Reguliersbreestraat en de vestingwerken). Zo werden de binnenterreinen volgebouwd met kleine huisjes of “cameren”. Nog steeds ontbreekt het in de binnenterreinen aan open ruimte. Aangezien er in 1586 nog geen afdoende maatregelen bestonden tegen het opdelen van de uitgegeven bouwpercelen ontstond binnen de blokkenstructuur een grote hoeveelheid gangen en stegen. De gemiddelde perceelbreedte van de oorspronkelijk in de 16de eeuw aangelegde steegbebouwing bedraagt vijf meter. Deze perceelbreedte -vaak typologisch gecombineerd met een dwarskap- is nog te zien in de Sint Jorisstraat, de Openhart steeg, de Schapensteeg, de Korte Reguliersdwarsstraat, de Halvemaansteeg, de Paardenstraat en de Wagenstraat.

Het Rembrandtplein werd met de Vierde Uitleg van 1663 ongeveer dubbel zo groot, waardoor het bestaande poortgebouw midden op het plein kwam te staan en de functie van waag ten behoeve van de zuivelmarkt kreeg. Met deze functiewijziging veranderde de naam van Ossenmarkt in Botermarkt. Pas in het midden de 19e eeuw, wanneer de waag en de markt zijn verdwenen krijgt het plein een standbeeld van Rembrandt en een meer monumentale inrichting en wordt de naam gewijzigd in Rembrandtplein.

Stadsbouwmeester Daniël Stalpaert had bij de Vierde Uitleg ook de bedoeling om de Reguliersgracht door te trekken tot aan de Amstel, waarbij het laatste stukje Halvemaansgracht zou worden genoemd. Waarschijnlijk was de onteigening en sloop van de panden te kostbaar. Een eeuw later werd de Reguliersgracht in twee delen in 1764 en 1784) gedempt, waardoor er een nieuwe pleinruimte (het huidige Thorbeckeplein) ontstond. In 1876 werd het beeld van staatsman Thorbecke onthuld waarbij het plein zijn naam ontving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0007.png"

Het gebied dat in 1586 en 1592 bij de stad getrokken is op de stadsplattegrond van Balthasar Florisz van Berckenrode uit 1625. De oorspronkelijke wal liep langs de Heiligewegspoort (2) en Regulierspoort (1), om daar af te buigen naar een bolwerk bij de Amstel (3). Bij de uitbreiding van 1592 is de wal in een ruimere bocht doorgetrokken naar de Amstel. Deze wal is opgegraven in de Amstelstraat (5). De Boerenwetering loopt bij de Heililigewegspoort de stad uit (4). Sporen uit deze fase zijn opgegraven in de Paardenstraat (6) en de Vijzelstraat (7)

(bron: Archeologisch Bureauonderzoek BMA voor Zuidelijke binnenstad)

4.4.2 De bouwblokken aan de drie hoofdgrachten

De grachtengordel bestaat uit ruim opgezette bouwblokken met een regelmatige perceelstructuur. De percelen waren bij de uitgifte allemaal 26 voet (7,35 meter, 1 voet = 28,3 cm) breed. De diepte varieerde naarmate er ruimte was. Aan de Herengracht en daarbinnen vooral aan de Gouden Bocht waren de kavels dubbel zo breed. De eigenaren kochten twee aaneengesloten erven en bouwden daar een luxe dubbel grachtenpand. De architectuur weerspiegelde rijkdom en status van de kooplieden en van de regenten die zich hier vestigden. Vanaf de Leidsegracht tot aan de Amstel werden tussen 1663 en 1690 ongeveer 110 van die dubbele grachtenhuizen gebouwd.

De uitbreiding van de grachten gebeurde met de Vierde Uitleg in 1663 vanaf de Leidsegracht naar het Oosten. Oorspronkelijk bedoeld als 'tijdelijke' verdedigingsgracht in 1612, werd de Leidsegracht bij de Vierde Uitleg in 1663 opgewaardeerd tot volledige gracht met bebouwing aan weerskanten. Het verdedigingswerk werd afgebroken, de gracht werd gedeeltelijk vergraven, recht getrokken en ingericht als woongracht. Vervolgens werden de drie hoofdgrachten concentrisch verder voortgezet en werden de percelen uitgegeven.

Langs de hoofdgrachten waren sinds 1615 strenge regels, de keuren, van kracht. De bouwblokken worden daarom ook wel als “keurblokken” aangeduid. Met de keuren kon de stedelijke overheid het luxueuze karakter van het gebied behouden. Zo was het smaldelen van percelen evenals de uitoefening van een groot aantal beroepen aan de gracht verboden. Aan de noordkant van de Herengracht konden eigenaren bovendien een klein kavel aan de Reguliersdwarsstraat kopen om daar een koetshuis, stallen en/of een dienstwoning neer te zetten. De ongewenste functies konden op die manier aan de achterstraat worden afgewikkeld, terwijl de gracht uitsluitend voor representatieve doeleinden kon worden gebruikt. Eigenaren aan de zuidzijde van de Herengracht hadden niet de mogelijkheid om functies aan een achterliggende straat te huisvesten. Zij kochten vaak een duur perceel aan de Keizersgracht om daar dan een koetshuis of dienstgebouw te bouwen. Dit is nog te zien aan de noordkant van de Keizersgracht waar koetshuizen en pakhuizen te vinden zijn. De tussen de Keizers- en de Prinsengracht gelegen Kerkstraat diende ook als achterstraat.

De Prinsengracht vormde de overgang tussen het luxueuze woonmilieu aan de Heren- en al in mindere mate aan de Keizergracht en de zone daarbuiten, waar geen grachten en vooral kleine goedkope kavels voor bedrijvigheid en kleine huizen waren. De bouwblokken aan de Prinsengracht die aan de Kerkstraat grenzen zijn ook iets ruimer van opzet dan de bouwblokken aan die direct aan het buitengebied liggen.

De Prinsengracht zelf was ook vooral een werkgracht, waar naast woonpanden ook veel pakhuizen stonden. Dubbele woonhuizen kwamen hier nauwelijks voor; in hoofdzaak stonden hier kleine panden met een perceelbreedte van rond de vijf meter en van verschillende hoogten. Er vond veel goederentransport plaats vanuit de Spiegelgracht en de inmiddels gedempte Vijzelgracht naar de bedrijven aan de Prinsengracht.

De Prinsengracht was dus veel gewoner van karakter, hetgeen correspondeert met het gegeven dat hier ook geen keurblokken met keurtuinen zijn te vinden. In totaal telt het gebied zestien keurtuinen, waarvan er vier te vinden zijn in de keurblokken gelegen tussen de Reguliersdwarsstraat en de Herengracht, zes in de keurblokken tussen de Herengracht en de Keizersgracht en zes in de keurblokken tussen de Keizersgracht en de Kerkstraat. De tuin is een wezenlijk onderdeel van het ensemble huis- tuin-tuinhuis/koetshuis.

Belangrijk onderdeel van de structuur van de grachtengordel zijn de radiaalstraten, die het stadshart met de Singelgracht verbinden. Sommige radialen zijn –gedeeltelijk- voorzien van een gracht of hadden voorheen een gracht: de Reguliersgracht, Vijzelgracht (gedempt) en Spiegelgracht. Deze “radiaalgrachten” waren bedoeld om het transport naar de hoofdgrachten over het water mogelijk te maken en zorg te dragen voor een optimale waterhuishouding. De Leidsegracht had meer een woonfunctie.

De voornaamste functie van de doorlopende radiaalstraten was die van winkelstraat. Dit is onder andere te zien aan de kavelprijzen. Zo kostte een kavel aan de Leidsestraat indertijd ongeveer het dubbele van een kavel aan de niet doorlopende Spiegelstraat. De kavels op de hoek van een radiaalstraat en gracht waren als optimale winkellocatie het duurst. In de minder belangrijke niet uitgaande radiaalstraten waren, naast winkels, ook ambachten zoals wagenmakerijen, schilderbedrijven en leerbewerking gehuisvest.

De Kerkstraat werd in 1665 aangelegd als een ringweg en achterstraat in de grachtengordel en sloot via de Magere Brug aan op de oostzijde van de Amstel. De naam verwijst naar de functie van deze tamelijk brede straat als een verbinding tussen vier kerken: de Amstelkerk, de Oosterkerk en twee kerken die nooit zijn gebouwd, één bij het Molenpad en één bij de Weesperstraat. Het deel van de Kerkstraat ten Oosten van de Amstel kreeg later de naam Nieuwe Kerkstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0008.png"

De zuidelijke binnenstad op de Stadsplattegrond Gerred de Broen, vijfde druk 1774-1782
Het kaartnoorden ligt rechtsonder. Aan de zuidkant wordt het plangebied omzoomd door een stadswal met zeven bolwerken en drie poorten: de Utrechtsepoort (1), Weteringspoort (2) en de Leidsepoort (3). Op de Botermarkt dient de voormalige Regulierspoort als waag (4). Het in 1663 aangelegde deel ten zuiden van de Herengracht wordt doorsneden door de radiaalstraten Utrechtsestraat (5), Vijzelstraat (6) en Leidsestraat (7). Tussen de Utrechtse- en Vijzelstraat ligt de Reguliersgracht. Aan weerszijden van de Vijzelgracht werd in 1663 het Noortse Bosch aangelegd als ambachtelijk kwartier.

(kaart afkomstig uit Stadsarchief Amsterdam, bron/toelichting: Archeologisch Bureau-onderzoek BMA voor Zuidelijke binnenstad, 2010)

Vijzelstraat

De verbreding van de Vijzelstraat is een doorbraak binnen het ruimtelijke systeem van de keurblokken van de grachtengordel. De oorspronkelijk 7 meter brede winkelstraat is naar het stedenbouwkundig concept van architect K.P.C. de Bazel in 1921 verbreed tot 23 meter, waarvoor de bebouwing aan de even zijde moest wijken. Deze ingreep is nog steeds goed zichtbaar aan het a-symmetrisch karakter van de straat en schaalvergroting aan de even zijde. Niet alleen dateert alle bebouwing aan deze zijde van na 1921 (met de voormalige ABN-AMRO van architect M. Duintjer uit 1960 als meest recente toevoeging), maar ook is de bebouwing veel hoger en zijn de percelen veel groter. Tegelijkertijd vond er in de jaren 1920-30 ook hier een functiewijziging als gevolg van cityvorming plaats: bankgebouwen, hotel gecombineerd met woningappartementen en woningblokken met op de begane grond bedrijvigheid.

Het stedenbouwkundig concept van De Bazel voorzag in een doorlopende winkelgalerij aan de even zijde en een bomenrij aan de oneven lage kant. Deze galerij is slechts ten dele gerealiseerd tussen het Singel en de Herengracht, en tussen de Keizers- en Prinsengracht. Het bestuur van de Nederlandsche Handelsmaatschappij was niet van een galerij gecharmeerd en eiste een gesloten gevel. De bomenrij van het plan van De Bazel is nooit gerealiseerd.

De kolossale gevelwand aan de even zijde loopt aaneengesloten door tussen de grachten; zowel de Regulierdwarsstraat als de Kerkstraat werden overbouwd. De drie bouwblokken tussen de Herengracht en Prinsengracht werden door de nieuwe bebouwing aan de even zijde ingekort en aangeheeld. Het was de bedoeling van De Bazel dat ook op termijn de huizen aan de oneven zijde zouden worden gesloopt.

De verbreding van de Vijzelstraat was vooral bedoeld voor een goede verkeersafwikkeling, waaronder de tram. Het verkeer stuitte echter op de Vijzelgracht, die dan ook in 1934 gedempt werd. Daarmee was er een brede radiaal over de Singelgracht heen naar de (huidige) Pijp gerealiseerd.

4.4.3 De Leidsebuurt, Weteringbuurt/het Noortse Bos

De Leidsebuurt en de Weteringbuurt ten zuiden van de Prinsengracht sluiten qua structuur en verkaveling aan op de grachtengordel. In tegenstelling tot de Jordaan, waar door grondspeculatie de bestaande slotenverkaveling met de bestaande percelen en bebouwing het uitgangspunt was, kon men bij de stadsuitbreiding van 1663 alle grond en opstallen buiten de bestaande stad onteigenen.

Wel zijn beide buurten krapper van opzet dan de grachtengordel. De percelen zijn veel minder diep en breed, de straten zijn smal. De meeste blokken zijn langgerekt. Ten Zuiden van de Korte Leidsedwarsstraat en de Tweede Weteringdwarsstraat was een regelmatige bouwblokvorm niet mogelijk vanwege de loop van de Lijnbaansgracht en de vestingwerken. Het gebied werd hier opgevuld met onregelmatig gevormde bouwblokken. Stegen en gangen, zoals in de Jordaan, zijn hier afwezig. De vorm van de verkaveling en van de bouwblokken speelde al voldoende in op de vraag naar kleinere erven, zodat de eigenaren niet zelf hun gebied hoefden op te delen.

Het Leidseplein als wagenplein had vooral transportfuncties zoals de op- en overslag van goederen en het parkeren van wagens, karren en koetsen. In het kielzog van deze functies vestigden zich hier kroegen, herbergen en andere bedrijvigheid, die vervolgens uitwaaierden over de hele Leidsebuurt. Vanaf de negentiende eeuw werd het Leidseplein ook uitgaansgebied. Al eerder (in 1774) werd de Stadsschouwburg aan het plein gehuisvest, later gevolgd door bioscopen en hotels. Met name de horecafunctie (hotels, restaurants en vooral café's) is in de Leidsebuurt ook nu nog prominent aanwezig. De structuur van het wagenplein is nu nog beperkt zichtbaar doordat er steeds meer openbare ruimte werd toegevoegd. Zo werd de Lijnbaansgracht in 1913 tot aan de Leidsekruisstraat overkluisd en ontstond hier het Kleine Gartmanplantsoen.

Andere pleinruimten binnen het zuidelijk deel van de grachtengordel zijn het Rembrandtplein (Ossenmarkt/Botermarkt), Thorbeckeplein, het Koningsplein (Bokkingmarkt) en het Amstelveld als pleinruimte bij de Amstelkerk. Op al deze pleinen werden vaak markten gehouden.

In de naburige Weteringbuurt werden andere functies gehuisvest. Bij de verkoop van de erven tussen de Vijzelgracht, de Lijnbaansgracht en de Tweede Weteringdwarsstraat gaf het stadsbestuur in 1670 aan waar overlast veroorzakende bedrijvigheid toelaatbaar was. Zo was hier het 'rapineren van swavel en salpeter' en ''t maken van vermiljoen, vernis en tarpetijn' toegestaan.

Aan de Lijnbaansgracht werd grond uitgegeven voor drie scheepswerven voor binnenvaartschepen.

Het buitenste, geheel door water omgeven, blok bij de Vijzelgracht was bestemd voor de stadssteenwerf. De rest van de buurt werd grotendeels bebouwd met zogeheten wevershuizen voor wevers, wolkammers en spinners. Liefdadigheidsinstellingen hadden het plan om er 400 te bouwen ter ondersteuning van de noodlijdende textielindustrie. Men hoopte zo wevers van elders aan te trekken. Uiteindelijk werden er vanaf 1670 tot 1673 in totaal 211, nog steeds voor de zeventiende eeuw een enorm bouwprogramma, naar een ontwerp van de vermaarde architect Philip Vingboons gerealiseerd. De lage huizen, vaak voorzien van een souterrain, zijn met een langskap afgedekt. Aangezien er hier met grote hoeveelheden hout afkomstig uit Scandinavië werd gewerkt ontstond bij bouwvakkers de benaming 'in 't Noortse Bos'. De regenten namen die naam in hun acten van overdracht over. Een echte buurtnaam was het echter niet, want het beperkte zich tot de 211 hierboven genoemde huizen aan weerskanten van de Vijzelgracht.

Tussen de Vijzelgracht en de Reguliersgracht zijn de bouwblokken wat regelmatiger van opzet, maar wel verdeeld in relatief ondiepe percelen met een breedte van rond de vijf meter. Ook werden in deze buurt ambachtslieden, waaronder vele looiers, gehuisvest. (Bij de looiers ging het overigens om herhuisvesting, omdat ze niet langer gewenst waren aan de Boerenwetering en de Overtoom.) De benaming Nieuwe Looiersstraat herinnert hier nog aan.

In de buurt rondom de Utrechtsestraat (tussen de Reguliersgracht, (later gedempte) Achtergracht, Amstel en Prinsengracht) wordt de structuur van langwerpige gesloten bouwblokken met ondiepe smalle percelen voortgezet.

Naast bedrijfs- en woonpanden worden vanaf de 17e eeuw ook hofjes gebouwd. Deze door particulieren gestichte hofjes voorzagen behoeftige ouden van dagen van gratis huisvesting, vaak een bijdrage in het levensonderhoud en soms geneeskundige hulp. Het hofje bestaat meestal uit woningen gegroepeerd om een binnenplaats of grasveld. De meeste hofjes in de 17e eeuw zijn redelijk bescheiden van omvang en worden op goedkope bouwpercelen gebouwd. In de 18e eeuw verandert dat. Toch zijn ook hier vier van de zes hofjes op meer goedkope grond tussen de Prinsengracht en de Lijnbaansgracht gebouwd: het Grill's hofje (1724-1726), het Looyershofje (1828-1829), het Hodson-Dedelshof (1842) en het Hilmanhof (1875). Ook redelijk bescheiden van opzet was het Swigtershofje dat met een poortje aan de Amstel ontsloten wordt. Een uitzondering vormde het Deutzenhofje aan de Prinsengracht 855-899 uit 1695. Dit hofje is veel sjieker van karakter met een dubbele kavel aan de gracht en een Dorische zuilengalerij.

4.4.4 Plan Sarphati

In 1860 deed de bekende Joodse filantroop dr. Samuel Sarphati (1813-1866) een bebouwingsvoorstel voor de zuid-oostelijke stadsrand, het zogeheten “Voorstel ter verfraaiing van het Paleis voor Volksvlijt”. Het plangebied lag deels binnen de grachtengordel, deels in het nieuwe gebied buiten de Singelgracht. Beide gebieden hadden op dat moment vooral een industriële functie. De rafelrand van de Singelgracht werd gekenmerkt door typische functies als een kazerne met “drilveld” (exercitieterrein), veemarkten en twee molens op de bolwerken. In de directe nabijheid werd bovendien nog een gasfabriek opgericht. Alle gebouwen moesten voor het plan Sarphati worden gesloopt en ook de bolwerken werden aangeplempt, zodat er een open terrein met plantsoen ontstond.

Sarphati had met zijn stedenbouwkundig plan niet alleen de grandeur van Londen en Parijs voor ogen, maar ook de bestrijding van armoede en de verbetering van de huisvesting van de arbeidende klasse. (Zo liet hij ter plaatse van de stadssteenwerf een Broodfabriek bouwen, waar brood tegen billijke prijzen verkocht werd.) Tegelijkertijd was het plan bedoeld voor rijke Amsterdammers die bij gebrek aan goede fraaie huizen of sjieke hotels nu de stad verlieten.

Het kolossale Paleis voor Volksvlijt (architect C.Outshoorn, 1864), dat op de plek van de voormalige Utrechtse poort, dus in de zichtas van de Utrechtsestraat stond en met zijn 62 meter hoge koepel ver boven de bebouwing aan de Utrechtsestraat uittorende, bepaalde de aanleg van de wijk. Naast het Paleis waren twee symmetrisch geordende ensembles gepland, het huidige West- en Oosteinde. De twee huizenrijen zijn de fysieke en optische begrenzingen van de pleinruimte waarin het paleis als landmark fungeert. In de eerste fase (1860-70) heeft het slechten van de bolwerken aan de Singelgracht al plaatsgevonden, maar staan de molens nog. Het Westeinde en Oosteinde zijn aanvankelijk gevelwanden, die de kleine bedrijventerreinen aan het oog onttrekken, maar nog geen bouwblokken. In het verlengde van het Westeinde en Oosteinde, waar het nieuwe plein aansluit op de oude stad, worden volgens hetzelfde principe representatieve gevelwanden en aansluitend gesloten bouwblokken gerealiseerd. De meest noordelijke wand van het plein wordt gevormd door de grachtenpanden aan de gedempte Achtergracht. De pleinwanden van het huidige Frederiksplein zijn dus samengesteld uit vier nieuwe bouwblokken van het plan Sarphati en twee bestaande bouwblokken uit de zeventiende eeuwse grachtengordel gescheiden door de Utrechtsestraat.

In het zuiden aan de Singelgracht is het plein aanvankelijk open. De galerij van architect A.L. van Gendt van de jaren 1880-90 veranderde de setting van de zuidkant van het paleis ingrijpend. Aan de noordkant is de stedenbouwkundige ruimte in grote trekken nog hetzelfde gebleven.

In de jaren 1870-90 worden de vier bouwblokken van Sarphati voltooid, waarbij de hiërarchische systematiek van het Amsterdamse bouwblok nauwkeurig wordt voortgezet. Deze systematische verkaveling en indeling van het bouwblok is helder afleesbaar in de zeventiende eeuwse bouwblokken van de noordelijke pleinwand. Aan de voormalige grachtkant (Achtergrachtzijde) bevinden zich de brede diepe kavels voor de voorname huizen, terwijl de smalle ondiepe kavels aan de achterstraat (nu Utrechtsedwarsstraat) bestemd zijn voor koetshuizen en arbeiderswoningen. Volgens ditzelfde principe zijn in plan Sarphati de brede diepe kavels voor de sjieke herenhuizen op het plantsoen aan het Frederiksplein georiënteerd en de ondiepe smalle kavels met arbeiderswoningen en koetshuizen in de achterstraat. In een aantal gevallen loopt het kavel door van rooilijn tot rooilijn en is het koetshuis direct verbonden met het herenhuis aan het plein, een fenomeen dat ook in de grachtengordel regelmatig voorkomt. Binnen één kavel is dan sprake van een hoofdhuis met bijgebouw(en).

De blikvanger op het plein, het Paleis voor Volksvlijt, brandde in 1929 af. Nadat de omringende galerij van het Paleis in 1961 eveneens afbrandde, is in 1967 op deze centrale plek van het Paleis de Nederlandsche Bank (architect Duintjer) gerealiseerd, waarbij de coulissenwerking van het Westeinde en Oosteinde voor een groot deel teniet is gedaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0009.png"

Detail van de stadplattegrond van K.H. Schadd uit 1869 met het Paleis voor Volksvlijt

4.4.5 Fortificaties (Singelgrachtzone)

De vestingwerken werden gebouwd volgens de principes van het oud-Nederlandse fortificatiestelsel, dat al van het eind van de zestiende eeuw dateert. Dit systeem bestond uit een aarden wal (later vervangen door een stenen muur), die op regelmatige afstanden doorbroken werd door bolwerken en poorten. Poorten lagen altijd midden tussen twee bolwerken in de courtine van de vesting (= het rechte stuk stadswal tussen twee bolwerken). Voor de wal liep een verdedigingsgracht. Buiten de vesting lag een schootsveld, de zogeheten honderd gaarden, waarin niet mocht worden gebouwd. In het gebied van de zuidelijke binnenstad bevonden zich vier bolwerken en twee poorten, de Leidse- en minder belangrijke Utrechtsepoort.

Ondanks de sloop van de fortificaties in de 19e eeuw zijn nog steeds restanten in de structuur zoals voormalige wagenpleinen met spiegelpleinen buiten de poort (aan het einde van de Leidse- en Utrechtsestraat) of de loop van de Singelgracht met drie (van de vier) bolwerken nog zichtbaar. (In de benaming van veel straten zijn de voormalige functies nog goed af te lezen).

De Singelgrachtzone is het resultaat van een groot aantal afzonderlijke bouwplannen in de negentiende eeuw. In stedenbouwkundige zin is hier een rafelrand ontstaan. Een belangrijke functie was het huisvesten van de gegoede burgerij. Aan de Weteringschans is representatieve woningbouw in grote ensembles gebouwd. Aan de overzijde aan het water zijn vrijstaande villa's gerealiseerd. Voorts kwamen er negentiende eeuwse grootschalige openbare gebouwen zoals het Huis van Bewaring (nu Max Euweplein), het kerkgebouw van de Vrije Gemeente (nu Paradiso), een melkfabriek (nu de Melkweg), twee scholen (het Barlaeus Gymnasium en de Huishoudschool ernaast), het warenhuis Hirsch & Co en het uit 1905 stammende Américan Hotel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0010.png"

stadplattegrond van K.H. Schadd uit 1869

4.5 Wederopbouw En Cityvorming


Na de Tweede Wereldoorlog kwam het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam tot uitvoering. Grondslag voor dit plan was het denken in functiescheiding van wonen, werken, verkeer en recreeëren. Gezond wonen met veel licht en luchttoetreding in de woning in een groene omgeving werd daarbij gepropageerd. Dit gedachtengoed had ook zijn weerslag op het denken over de binnenstad. Net als bij andere Nederlandse binnensteden werd vooral de werkfunctie geschikt geacht voor het binnenstedelijke milieu. Daarnaast stond de attractieve waarde van het centrum centraal, de binnenstad als attractieplaats voor vrijetijdsactiviteiten. Winkellinten, vermaakpleinen zijn daarmee onderdeel van de werkfunctie. De woonfunctie werd deels verdrongen door kantoren en winkels, functies die het citykarakter van het centrum moesten benadrukken. Deze vorm van "cityvorming" had op sommigeplaatsen ook sloop/nieuwbouw tot gevolg, waarbij de modern vormgegeven kloeke gebouwen verrezen. Markante voorbeelden binnen het gebied van de Zuidelijke binnenstad zijn het ABN AMRO gebouw aan de Vijzelstraat en de Nederlandse Bank op het Frederiksplein van architect M. Duintjer, de Spaarbank voor de stad Amsterdam aan het Singel van architect Sijmons. Deze grootschalige gebouwen zetten daarmee de al in de jaren twintig ingezette verbreding en schaalvergroting aan de Vijzelstraat voort.

Naast sloop/nieuwbouw werden ook kantoren binnen bestaande grachtenpanden gehuisvest. Vaak betekende dat samenvoeging van een groot aantal panden achter de monumentale gevel, waarbij er weinig overbleef van de oorspronkelijke structuur. In sommige gevallen bleef alleen de gevel behouden en werd daarachter een nieuw betonnen casco gerealiseerd.

5 Ruimtelijke Beschrijving En Uitgangspunten

5.1 Beschrijving Van De Bestaande Situatie

5.1.1 Hoofdopzet

Het grootste deel van het plangebied maakt deel uit van de Vierde uitleg van Amsterdam uit het jaar 1663. Alleen het gebied ten noorden van de Reguliersdwarsstraat stamt uit de periode van de eerste grote stadsuitbreiding. De oorspronkelijke hoofdstructuur is tot op heden ongewijzigd. Noemenswaardige veranderingen zijn de (deel)dempingen van enkele grachten, de wijzigingen rondom het Frederiksplein en de mutatie rondom de Singelgracht in verband met het slechten van de stadsmuur.

Ruimtelijk zijn de volgende vijf deelgebieden – elk met een eigen karakteristiek – te onderscheiden:

  • het stegengebied ten noorden van de Reguliersdwarsstraat
  • de hoofdgrachten
  • de woon/werkbuurten tussen de Prinsengracht en de Lijnbaansgracht (Leidsebuurt, Weteringbuurt/Noortse Bos, Utrechtsebuurt)
  • de Frederikspleinbuurt
  • de Singelgrachtzone

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0011.jpg"

de deelgebieden

5.1.2 De deelgebieden

5.1.3 Bebouwing: typologie en architectuur

5.1.4 Openbare ruimte

Beeld en sfeer van de openbare ruimte hangen nauw samen met het type stedenbouwkundige ruimte. De volgende drie hoofdtypes zijn te onderscheiden: straten, grachten en pleinen. Bij straten vormt de voorgevel een duidelijke scheiding tussen openbare ruimte en privédomein.

Bij de grachten is de scheiding van openbaar en privé minder hard. Reden hiervoor is de stoepenzone. Deze vormt een buffer tussen beide domeinen. Zij bestaat uit trappen naar de beletage en naar het souterrain en uit gelijkvloerse tussenruimtes. Niet alleen ruimtelijk maar ook door het materiaalgebruik – de hele zone is in hardsteen uitgevoerd – ontstaat op deze manier een subtiele maar duidelijke grens naar de openbare ruimte. De stoepen – deze behoren formeel bij de openbare ruimte – worden trouwens door bewoners vaak als verblijfsruimte gebruikt. Zo vervullen de stoepen een ruimtelijke en een functionele rol. De hele zone is ca. 1,20 meter breed, zodat gewaarborgd is dat passanten niet direct langs de voorgevel kunnen lopen. Hierdoor en door de verhoogde eerste bouwlaag – de beletage – wordt de privésfeer van de bewoners vergroot. Naast de stoepenzone bevindt zich het trottoir, gevolgd door een eenrichtingsrijweg en direct langs het water een strook met parkeerplekken en bomen. Sinds een aantal jaren wordt het grachtenprofiel aangepast. In de nieuwe profilering zijn de amsterdammertjes die voetpad en rijweg van elkaar scheidden verdwenen. Ook is de parkeerstrook anders ingericht. Schuinparkeren is vervangen door langsparkeren. De openbare ruimte oogt hierdoor meer als een geheel en de relatie met het water is sterk verbeterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0033.jpg"

grachtenprofiel en stoepenzone

De inrichting van de pleinen is in grote mate afhankelijk van hun functie. Op het karakter en de functie van de verschillende pleinen is uitvoering ingegaan in de beschrijving van de deelgebieden (hoofdstuk 5.1.2).

Verder wordt het karakter van de openbare ruimte bepaald door het gebruik. Een voetgangersgebied verschilt van een straat met autoverkeer en een plantsoen van een horecaplein. Objecten, zoals gebouwde terrassen, amsterdammertjes of fietsenrekken en bomen spelen een grote rol in de beleving.

Amstelveld, Thorbeckeplein, Frederiksplein en Weteringcircuit zijn de groene ruimtes van het plangebied. Het Frederiksplein en het park rond het Weteringcircuit maken onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur, zoals vastgelegd in de Structuurvisie Amsterdam 2040. Behalve deze pleinen hebben ook de grachten en gedempte grachten een groen karakter. Een uitzondering vormt de Den Texstraat. Zij is de enige straat met bomen langs de weg in het plangebied. In de dichtbebouwde zone tussen Prinsengracht en Lijnbaansgracht is geen groen te vinden in de openbare ruimte. Uitzondering zijn twee postzegelparken aan de Fokke Simonszstraat en de Eerste Weteringdwarsstraat.

Een bijzondere positie in de openbare ruimte neemt de bloemenmarkt aan het Singel in. Deze bestaat uit een reeks pontons die tussen Koningsplein en Muntplein langs de kade in het water geplaatst zijn. Hoewel de bloemenmarkt volledig in het water is gelegen is de relatie met het water nihil. De oorspronkelijke boten zijn vervangen door pontons. Vanwege hun constructie – ze staan op palen – typologie en verschijningsvorm zijn ze op het water een oneigenlijk element. Bovendien ontnemen ze op één uitzondering na – ter hoogte van Singel 610 bevindt zich nog een boot met doorkijk naar het water – over de gehele lengte compleet het zicht op het water en manifesteren zich als gesloten wand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0034.jpg"

Weteringcircuit en Bloemenmarkt

5.1.5 Verkeer

Het hele plangebied is redelijk verkeersluw, waarbij het oorspronkelijke verschil tussen hoofdgrachten en radialen nog steeds herkenbaar is.

De bereikbaarheid met de auto is goed. Het autoverkeer bestaat bijna uitsluitend uit bestemmingsverkeer. Uitzonderingen zijn de Weteringschans en de Vijzelstraat. Binnen het plangebied is geen enkele straat onderdeel van het hoofdnet auto. De meeste straten en grachten zijn ingericht voor eenrichtingsverkeer.

Voor het doorgaande fietsverkeer is het gebied van groot belang. Zo maken onder andere de Spiegelgracht, de Vijzelstraat, de Reguliersgracht, de Kerkstraat en de Weteringschans onderdeel uit van het hoofdnet fiets.

Een aantal tramlijnen, met haltes op regelmatige afstand, doorkruist het plangebied. De lijnen lopen in de Reguliersbreestraat/Amstelstraat, de Leidsestraat, de Vijzelstraat, de Utrechtsestraat, de Sarphatistraat en over de Weteringschans. Hierdoor is het gebied met het openbaar vervoer goed bereikbaar. Deze bereikbaarheid verbetert zelfs nog over een aantal jaren: dan is de Noord/Zuidlijn, die het Centraal Station met de Zuidas verbindt, gereed. Binnen het plangebied loopt deze nieuwe metrolijn onder de Vijzelstraat/Vijzelgracht met een station tussen Prinsengracht en Weteringschans.

Ook de bereikbaarheid via het water neemt de komende jaren toe: naast de al bestaande op- en afstapvoorzieningen wordt gewerkt aan een aantal nieuwe voorzieningen die het gebied vanuit het water beter toegankelijk maken voor personen- en goederenvervoer.

5.1.6 Parkeren

Ondanks de goede bereikbaarheid van de zuidelijke binnenstad met de auto is het moeilijk om binnen het plangebied parkeergelegenheid te vinden. Er bevindt zich een aantal openbare parkeergarages waaronder de garage Geelvinck aan het Singel, een garage in het Hirschgebouw, een garage in het gebouw 'The Bank' en een garage aan de Prinsengracht tussen Leidsekruisstraat en Spiegelgracht. Verder zijn bewoners, werknemers en bezoekers aangewezen op parkeerplekken langs de straten/grachten. De parkeerdruk is hoog. Daar komt bij dat een behoorlijk aantal plekken is gereserveerd voor autodate, invaliden of belanghebbenden. Net buiten het plangebied zijn openbare garages op de volgende locaties te vinden: het stadhuis, het Heinekenplein en de Tesselschadestraat (Byzantium). Op iets grotere afstand liggen de garage aan het Museumplein en Europarking aan de Marnixstraat.

Voor bewoners en kantoren zijn meer inpandige parkeervoorzieningen aanwezig. In totaal bevinden zich ruim 100 garages met meer dan 1000 parkeerplekken in het plangebied. Deze zijn ondergronds, op de begane grond of zelfs op het binnenterrein van bouwblokken gesitueerd.

Net als in de overige binnenstad vormt het fietsparkeren een groot probleem. Fietsen worden op plekken neergezet die hiervoor niet bedoeld zijn. Het gevolg is dat de openbare ruimte verrommelt en voetgangers belemmerd worden. Wel bevinden zich twee openbare fietsenstallingen in het plangebied: fietsenstalling Pathé de Munt aan de Reguliersdwarsstraat en fietsenstalling Paradiso aan de Weteringschans.

5.1.7 Water

De Amsterdamse binnenstad heeft zijn ruimtelijke kwaliteit voor een groot deel te danken aan de bijzondere relatie met water. De stedenbouwkundige structuur is gebaseerd op de loop van de grachten en de karakteristiek van de stedelijke ruimte wordt in belangrijke mate bepaald door het aanwezige oppervlaktewater in zijn verschillende vormen.

De zuidelijke binnenstad wordt aan de oost- en noordkant begrensd door de Amstel. Vroeger was de Amstel de levensader van de stad. Vandaag de dag neemt zij nog steeds een bijzondere positie in de (binnen)stad in. Het unieke karakter van de stedelijke ruimte langs de Amstel ontstaat door de breedte van het water en door een aantal representatieve gebouwen.

Door het plangebied lopen de drie hoofdgrachten. Deze zijn onderling verbonden door enkele dwarsgrachten en vormen de basis van de hoofdstructuur van de zuidelijke binnenstad. Uiteraard verlenen zij de ruimte ook zijn bijzondere karakteristiek. Samen met de kade en de gevels vormen de grachten het unieke beeld van Amsterdam dat wereldwijd bekend is.

Aan de zuidkant vormt de Singelgracht, met erachter de Lijnbaansgracht als voormalige binnenvestingsgracht, de grens van de oude binnenstad. Als voormalige vestingsgracht wijkt de Singelgracht in karakteristiek duidelijk af van de andere grachten. Hoewel na het slechten van de bolwerken de waterloop werd aangepast, is de geschiedenis nog voelbaar. Het brede profiel, het talud en de slingerende waterloop – tussen Weteringcircuit en Amstel is deze wel rechtgetrokken – getuigen nog steeds van het verleden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0035.jpg"

Reguliersgracht, Prinsengracht en Singelgracht

Beeld en sfeer worden niet alleen door het water zelf bepaald maar voor een groot deel door het gebruik van het water. Statisch gebruik vindt plaats in de vorm van afgemeerde woonboten en bedrijfsvaartuigen, dynamisch gebruik door allerlei vaarverkeer. Afgemeerde boten hebben grote invloed op de zichtbaarheid van het water. De grachten van het westelijke gedeelte tot de Vijzelstraat zijn helemaal vrij van afgemeerde boten. Ten oosten van de Vijzelgracht wordt, met uitzondering van de Herengracht en het gedeelte van de Keizersgracht ten westen van de Utrechtsestraat, het zicht op het water regelmatig belemmerd door afgemeerde woonboten. Pleziervaartboten zijn overal afgemeerd in het plangebied. Alleen in het deel van de Herengracht tussen Leidsegracht en Vijzelstraat liggen deze niet. De pleziervaartboten steken niet boven de kade uit en zijn meestal alleen vanaf de overkant zichtbaar.

De Amstel heeft de functie van hoofdvaarweg en wordt gebruikt voor de binnenscheepvaart door goederenvervoer. Hierdoor wordt het karakter en de functie van de rivier onderstreept. Rondvaartboten en pleziervaartuigen maken gebruik van bijna alle grachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0036.jpg"

Prinsengracht en Amstel

In de Singelgracht bevindt zich een loopsteiger ter plekke van het Holland Casino en een afmeersteiger voor rondvaartboten ten oosten van het Weteringcircuit. Ook in de Keizersgracht ten oosten van de Leidsestraat is een afmeersteiger gesitueerd. Verder bevindt zich een klein aantal afmeervoorzieningen in de Heren-, Prinsen- en Lijnbaansgracht. Deze voorzieningen hebben nauwelijks een ruimtelijke impact.

De Bloemenmarkt is beschreven in hoofdstuk 5.1.4. Hoewel deze compleet op het water is gelegen vormt de markt vanwege vormgeving en gebruik eigenlijk meer een onderdeel van de straat.

5.2 Nieuwe Ontwikkelingen

5.2.1 Noord/Zuidlijn - Rode Loper

Volgens de huidige planning zal in het najaar van 2017 de Noord/Zuidlijn worden opgeleverd. De nieuwe metrolijn verbindt Amsterdam-Noord met Station Zuid-WTC. Door deze metrolijn vinden ook bovengronds veel veranderingen plaats: er komen in- en uitgangen van de nieuwe metrostations op straat waardoor het op die plekken veel drukker zal worden. De huidige openbare ruimte is daar niet op berekend en moet dus op een andere manier worden ingericht. Ook zonder de komst van de Noord/Zuidlijn is de openbare ruimte aan herinrichting toe.

Het project Rode Loper is in 2003 gestart om de herinrichting in stadsdeel Centrum boven het tracé van de Noord/Zuidlijn voor te bereiden. Het gaat om: Damrak, Beursplein, Beursstraat, Oude Brugsteeg, Rokin, Oude Turfmarkt, Vijzelstraat, Vijzelgracht en de Nieuwe Vijzelstraat. De openbare ruimte boven het tracé kan uitgroeien tot een schitterend gebied, dat allure uitstraalt en waar bezoekers zich welkom voelen; zo is de naam 'Rode Loper' ontstaan.

Op initiatief van stadsdeel Centrum is, in samenwerking met de dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer (DIVV), de dienst Ruimtelijke Ordening (DRO) en het Project Management Bureau (PMB) een Nota van Uitgangspunten opgesteld. Hierin is aangegeven aan welke doelstellingen de toekomstige openbare ruimte van de Rode Loper moet voldoen. De doelstellingen worden ontleend aan beleid dat eerder is vastgesteld door de centrale stad en het stadsdeel:

  • behoud van bereikbaarheid en doorstroming,
  • verbetering van verkeersveiligheid,
  • verbetering van de luchtkwaliteit,
  • toepassing van duurzame materialen.

Daarnaast leidt de visie tot drie doelstellingen:

  • meer ruimte voor voetgangers;
  • een entree met uitstraling;
  • accentueren historische structuren.

De Nota van Uitgangspunten voor de Rode Loper is in 2009 door de stadsdeelraad en de gemeenteraad vastgesteld.

In februari en maart 2011 heeft inspraak plaatsgevonden over het Voorlopig Ontwerp voor de Rode Loper. Belanghebbenden langs het tracé en andere belangstellenden zijn op verschillende inspraakavonden geïnformeerd en kregen de kans om hun mening te geven over de plannen. De inspraakreacties worden op dit moment verzameld en gebundeld in een "Reactienota". Vervolgens wordt aan de bestuurders voorgelegd welke wijzigingen wenselijk, mogelijk, of nodig zijn. De nota zal dan met het al dan niet gewijzigde ontwerp worden vastgesteld.

Vóór het einde van 2011 wordt de vaststelling van het Voorlopig Ontwerp van de gehele Rode Loper door het dagelijks bestuur en het College en bespreking in de stadsdeelraad en de gemeenteraad verwacht.

Station Vijzelgracht

Het station krijgt drie ingangen:

  • één aan de Vijzelgracht, op de hoek met de Prinsengracht, ongeveer voor het Frans consulaat;
  • twee aan de Weteringschans, op de hoek van de Nieuwe Vijzelstraat, één aan de oostzijde en één aan de westzijde.

De verwachting is dat per dag 40.000 passagiers gebruik zullen maken van dit station. Nadat het station tussen de Weteringschans en de Prinsengracht gereed is, wordt een wandelpromenade met bomen aangelegd.

In de ruimte boven het ondergrondse station Vijzelgracht wordt een zogenoemd 'bergbezinkbassin' aangelegd, dat gaat dienen als overloop voor de afvoer van regenwater.

5.2.2 Leidseplein

In 2005 is het stadsdeel Centrum in het kader van de gebiedsgerichte aanpak Leidsebuurt begonnen met het maken van een plan voor een nieuw aantrekkelijk Leidseplein en omgeving. Het Leidseplein functioneert niet optimaal. Het gebied is voor het oog rommelig en op sommige plekken behoorlijk versleten. Vooral de voetganger heeft weinig ruimte. Taxi's, trams en fietsers domineren het beeld en het gebruik van het plein. Het doel is om het plein in de nabije toekomst in te richten tot een plein waar het prettig is om te verblijven, een plek waar de bezoeker zicht welkom voelt. In de plannen wordt het Leidseplein, het Kleine-Gartmanplantsoen en een deel van de Marnixstraat voetgangersgebied. Om de voetganger op het Leidseplein vrij spel te geven wordt o.a. de huidige taxistandplaats verplaatst en wordt het plein autovrij. De rijbaan op het Kleine-Gartmanplantsoen verdwijnt evenals de rijbaan in (een) deel van de Marnixstraat (van het American hotel tot de toegang tot de Leidsekade). De tramhaltes worden verplaatst om deze beter toegankelijk te kunnen maken. Ook wordt gezocht naar een goede plek voor een ruime ondergrondse fietsenstalling onder het Kleine-Gartmanplantsoen en/of het Leidseplein.

Ten behoeve van de herinrichting van de openbare ruimte zijn in februari 2010 twee nota's van uitgangspunten vastgesteld, een Nota van Uitgangspunten Openbare ruimte Leidsebuurt en een Nota van uitgangspunten Fietsparkeergarage. In het laatste document staan de uitgangspunten voor een te bouwen ondergrondse fietsenstalling onder het Leidseplein. Het doel is de realisatie van een fietsenstalling onder het Leidseplein. Subdoelen hierbij zijn:

  • verbetering van de mogelijkheden de fiets veilig en comfortabel te stallen waardoor meer mensen fietsen naar het Leidseplein;
  • vermindering van het aantal geparkeerde fietsen op het Leidseplein zodat dit mede een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte mogelijk maakt.

De uitgangspunten voor de stalling zijn:

  • de stalling komt ondergronds;
  • de stalling krijgt een hoogwaardige kwaliteit: mensen ervaren het als aantrekkelijk om de fiets te stallen.

De uitgangspunten voor de omgeving zijn:

  • op maaiveld richt het stadsdeel ruim 2000 fietsparkeerplaatsen in, deze fietsparkeerplaatsen worden verdeeld over kortparkeerplaatsen op en rond het Leidseplein en fietsparkeerplaatsen in de omliggende (woon)straten;
  • stadsdeel Centrum handhaaft het juist gebruik van de kortparkeerplaatsen en een fietsparkeerverbod op de rest van het Leidseplein.

Op de verbeelding is voor het oostelijk deel van het Leidseplein en het Kleine Gartmanplantsoen, binnen de bestemming 'Verkeer', een aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ondergrondse fietsenstalling toegestaan' opgenomen. Binnen deze gebiedsaanduiding is een ondergrondse fietsenstalling direct toegestaan. Voor het realiseren van gebouwde toegangen tot de fietsenstalling is voor het dagelijks bestuur een bevoegdheid opgenomen om bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels.

5.2.3 Duintjer (Vijzelstraat 66-80)

Aan de Vijzelstraat staat op nummers 66-80 een kantoorgebouw, ontworpen door de architect Duintjer en gerealiseerd in de periode van 1969 tot 1973. Het voormalig kantoorgebouw van ABN AMRO is in november 2005 gekocht door een woningcorporatie en belegger met de doelstelling een deel van het pand te verbouwen tot woningen.
Het dagelijks bestuur van het stadsdeel heeft in 2007 ingestemd met het voorstel om de helft van het totale vloeroppervlak te bestemmen voor wonen. Dit voorstel is vertaald in een Nota van Uitgangspunten (NvU). In overleg met ontwikkelaars is afgesproken om 30% van de woningen te realiseren in de sociale huursector, 25% in het middensegment en 45% huur in het hoogste segment. Alle woningen, ook de vrije sector woningen, worden levensloopbestendig en aanpasbaar gebouwd. De ruimten in de plint van het gebouw blijven beschikbaar voor levendige publieksfuncties als winkels, kantoren met baliefuncties, horeca en niet-commerciële voorzieningen. Uitgangspunt is dat de kantoorruimte flexibel wordt opgezet zodat het eventueel plaats kan bieden aan een internationale hoofdvestiging of aan creatieve bedrijvigheid. Er zijn voldoende inpandige parkeerplaatsen voor zowel bewoners als bedrijven. Daarom komen de gebruikers niet meer in aanmerking voor een parkeervergunning op straat.

Op 9 september 2009 heeft de commissie Bouwen Wonen en Stedelijke Ontwikkeling de NvU besproken. Met betrekking tot de segmentering van de woningen is een wijziging voorgesteld, waarbij de woningen in het middensegment niet worden verhuurd, maar verkocht voor een prijs van € 4100 per m². De gedachte hierachter is dat de netto hypotheeklasten bij € 1000,- per maand liggen, waardoor de woningen beter betaalbaar zijn voor de middeninkomens. De deelraad heeft op 17 december 2009 aangegeven hiermee akkoord te zijn. Op 9 februari 2010 heeft het dagelijks bestuur de gewijzigde NvU vastgesteld.

In overleg met Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) zijn in de nota ook welstandscriteria opgenomen die de monumentale waarden van het pand benoemen. Het dagelijks bestuur heeft besloten het pand niet aan te wijzen als gemeentelijk monument.

In april 2010 is een bouwaanvraag ingediend. Omdat de aanvraag niet past binnen het vigerend bestemmingsplan Leidse- en Weteringbuurt is gekozen voor het starten van een projectbesluitprocedure. Dit projectbesluit maakt het planologisch mogelijk het huidige kantoorgebouw te herontwikkelen tot een complex met woonappartementen, kantoren en winkels overeenkomstig de NvU. Na een periode van terinzagelegging is het projectbesluit vastgesteld en de bouwvergunning verleend. Deze besluiten zijn op 6 oktober 2011 bekend gemaakt. Het projectbesluit is overgenomen in het ontwerpbestemmingsplan, zoals dat ter inzage heeft gelegen vanaf 11 november 2011. De termijn om beroep in te dienen bij de rechtbank tegen het projectbesluit en de bouwvergunning was op 11 november nog niet verstreken. Gebleken is dat diverse beroepen zijn ingediend. Daarop is op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan door de deelraad nog geen uitspraak gedaan door de rechtbank, zodat deze besluiten nog niet onherroepelijk zijn.

Om die reden is besloten de locatie Vijzelstraat 66-80 (gebouw Duintjer) uit het bestemmingsplan te halen. De locatie maakt bij vaststelling van het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad geen onderdeel uit van het plangebied. De bestemmingen die in het ontwerpbestemmingsplan aan de locatie waren gegeven, 'Gemengd - 66-80', 'Tuin - 66-80' en 'Verkeer - 66-80', zijn uit de regels geschrapt. Indien en nadat het projectbesluit en de bouwvergunning onherroepelijk zijn geworden, kan alsnog een bestemmingsplan voor de locatie worden vastgesteld.

5.2.4 De Heren en de Keizer

Op 26 maart 2009 heeft de stadsdeelraad ingestemd met het préadvies van het dagelijks bestuur op de notitie van de VVD en D66 "De Heren en De Keizer: een Tophotel voor een Topstad?" Aanleiding voor de notitie was een initiatief voor een tophotel van 148 hotelkamers in de leegstaande kantoorpanden van de voormalige MeesPierson Bank aan de Herengracht, nummers 542-556, en Keizersgracht, nummers 679-689. Het initiatief past niet in het vigerende bestemmingsplan Vijzelstraat-Amstel en is evenmin in overeenstemming met het hotelbeleid als vervat in de nota Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011. In de notitie wordt het dagelijks bestuur gevraagd ondanks de strijdigheid met het hotelbeleid, medewerking te verlenen aan het initiatief.

In het préadvies op de notitie geeft het dagelijks bestuur aan dat het om een drietal redenen wil meewerken aan het initiatief voor een tophotel en zo voor een deel af te wijken van het beleid:

  • In de binnenstad is op korte termijn een zeer gering aantal grote op zichzelf staande panden met een historisch-monumentale uitstraling beschikbaar. Het initiatief gaat uit van een tophotel van rond de 150 kamers. Dit sluit aan bij de in de nota Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 en in de markt genoemde minimaal benodigde grootte van hotels in het 5-sterren-plussegment.
  • De panden aan de Keizersgracht en Herengracht betreffen weliswaar geen groot op zichzelf staand pand, maar hebben wel een bijzondere historisch monumentale uitstraling.
  • In de nota Hotelbeleid Binnenstad is afgesproken dat er in de periode 2008-2011 concrete, uitgewerkte plannen moeten zijn voor 1.000 kamers in de binnenstad, waaronder twee plannen voor tophotels. Het voorbereiden van plannen voor tophotels vergt een lange voorbereidingstijd.

Het dagelijks bestuur wil in dit specifieke geval meewerken aan het initiatief voor een tophotel in de panden aan de Herengracht en de Keizersgracht en overweegt daarbij het volgende:

  • De doorbraken uit de jaren zeventig van de vorige eeuw moeten worden hersteld en de indeling van hotelkamers moet aansluiten op het gevelbeeld en de parcellering van de panden.
  • De panden hebben allen een zeer monumentale uitstraling van individuele herenhuizen. Met de vestiging van een tophotel in deze panden moet worden aangesloten op het individuele karakter van de herenhuizen met eigen ontsluiting (incl. trappenhuis). Dit ligt ook in de lijn van de verwachting en sluit ook aan op de ambitie voor een dergelijk tophotel. Er is sprake van een kwaliteitsimpuls qua uitstraling naar de omgeving doordat de panden hun individuele ontsluiting terugkrijgen.
  • Het binnenterrein krijgt een kwaliteitsimpuls door herstel van de keurtuin.
  • Gezien het beschikbare quotum voor dit gebied, kan alleen een tophotel op deze locatie worden gevestigd.

Het dagelijks bestuur wil medewerking verlenen aan dit initiatief onder de voorwaarde dat de oorspronkelijke structuur van de panden op de hoeken (Herengracht 542 en 556) geheel wordt hersteld. Dit betekent dat grote doorbraken, gepleegd in de jaren zeventig van de vorige eeuw, ongedaan gemaakt moeten worden. Voor de andere panden geldt dat de structuur zoveel mogelijk hersteld moet worden en daar is iets meer ruimte voor aanpassingen. Voor de Keizersgracht geldt ook dat de structuur zoveel mogelijk hersteld moet worden, alleen zijn hier de monumentale waarden heel beperkt. Deze uitgangspunten worden gesteund door een historisch onderzoek naar de monumentale waarden door Bureau Monumenten en Archeologie. Tot slot zal het zeker moeten zijn dat het daadwerkelijk om een tophotel gaat waarvan de exploitatie is gewaarborgd.

In september 2011 is ten behoeve van de realisatie van dit tophotel een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Op enkele punten voldoet de aanvraag niet aan het door de raad op 26 maart 2010 geaccordeerde preadvies. Deze afwijkingen zijn goed te motiveren. Het dagelijks bestuur zal de deelraad dan ook voorstellen in te stemmen met enkele aanpassingen in het preadvies. De aanvraag om omgevingsvergunning is strijdig met het vigerende bestemmingsplan Vijzelstraat- Amstel. Als de deelraad instemt met de aanpassingen in het preadvies, wordt een procedure gevoerd om te komen tot een omgevingsvergunning met een projectafwijkingsbesluit (artikel 2.12 lid 1 onder a, onder 3 Wabo). Die vergunning geeft de toestemming om het tophotel te realiseren.

5.2.5 Huidekoperstraat 13-17

Op 4 december 2009 is bij het stadsdeel Centrum een bouwaanvraag ingediend voor de locatie Huidekoperstraat 13-15 en 17. Het plan omvat sloop van de bestaande panden en nieuwbouw van woningen.

De eigenaar van de percelen Huidekoperstraat 13-17 heeft een plan ontwikkeld om de bestaande gebouwen te slopen en elf nieuwe woningen te bouwen. In het vigerende bestemmingsplan Vijzelstraat-Amstel zijn de panden bestemd voor 'gemengde doeleinden', hetgeen betekent dat verschillende functies in de panden zijn toegestaan. Op de plankaart zijn de panden nader aangeduid met 'woningen niet toegestaan'. Deze aanduiding heeft tot doel bedrijfs- en werkpanden met een bruto vloeroppervlak groter dan 1.000 m² te beschermen tegen omzetting en splitsing naar woningen. Gebleken is echter dat het vloeroppervlak van de percelen minder dan 1.000 m² bedraagt. Bescherming van de werkfunctie is dan ook niet legitiem. Dit betekent dat aan het voornemen om woningen op deze locatie te realiseren kan worden meegewerkt. Dit kan alleen met een nieuw bestemmingsplan.

Het primaire doel van het bestemmingsplan is om voor de percelen Huidekoperstraat 13-15 en 17 binnen de bestemming 'Gemengd' wonen toe te staan. Daarnaast maakt het bestemmingsplan een onderdoorgang naar het binnenterrein mogelijk en voorziet het in een aanpassing (verlaging) van de maximaal toegestane bouw- en goothoogte.

Het bestemmingsplan is op 1 maart 2011 vastgesteld door de stadsdeelraad en vanaf 22 april 2011 onherroepelijk. Op 12 mei 2011 is vergunning verleend.

5.2.6 Vijzelhof

De Vijzelhof is een complex in de Weteringbuurt, in het bouwblok Vijzelgracht/ Nieuwe Looiersstraat/ Noorderdwarsstraat/ Noorderstraat. Het bestaat uit voormalige weverswoningen (rijksmonumenten) met aan de achterzijde een aanbouw uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Tot begin 2000 was het complex in gebruik als kantoor van een bank. Delen van het complex zijn inmiddels verbouwd. Voor het deel van het binnenterrein en de weverswoningen met het adres Noorderstraat 24 t/m 42 is begin 2010 een bouwvergunning verleend voor het realiseren van 14 woningen en een ondergrondse parkeervoorziening met 67 parkeerplaatsen. De historische woonfunctie wordt hier weer hersteld. De panden met het adres Noorderstraat 6-22 zijn door het stadsdeel aangekocht om daarin de basisschool de Kleine Reus te realiseren.

5.2.7 Bloemenmarkt - Singel 610

In de loop van de tijd zijn, op één uitzondering na, de oorspronkelijke boten van de Bloemenmarkt vervangen door vast verankerde pontons. Voor de laatste resterende boot – Singel 610 ter hoogte van de Sint Jorisstraat – is een bouwaanvraag ingediend om ook deze boot te vervangen door een ponton. De huidige boot is namelijk in een zodanig slechte staat, dat hij niet langer voor deze functie kan worden gebruikt. De erfpachtovereenkomst is inmiddels hierop aangepast. Het huidige bestemmingsplan 'Rembrandtplein e.o.' staat deze vervanging niet toe. Aan dit bestemmingsplan is het 'Stedenbouwkundig Programma van Eisen voor de Bloemenmarkt aan het Singel te Amsterdam' d.d. 10 mei 1994 gekoppeld. Deze schrijft voor dat deze stand (nr. 11) altijd een schip moet blijven.

De aanvraag voldoet wel aan alle andere criteria van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen uit 1994. De ponton sluit in zijn dieptemaat (horizontaal) en in zijn bouw- en goothoogte aan bij de belendende al aanwezige pontons. Tussen de ponton en de belendende stand Singel 608 is een tussenruimte van 2 meter opengelaten waardoor de “gevelwand' plaatselijk onderbroken wordt en zicht op het Singel mogelijk is.

5.2.8 Op- en afstapvoorzieningen

In januari 2008 is het 'Steigerplan in de Amsterdamse binnenstad' vastgesteld. In dit plan zijn 49 locaties voor nieuwe op- en afstapvoorzieningen vastgelegd en is bepaald hoe deze locaties worden ingericht. De locaties zijn zo veel mogelijk over de binnenstad verspreid en gesitueerd bij grotere openbare ruimtes zoals het Amstelveld en de Noordermarkt. Verder is bij het bepalen van geschikte locaties rekening gehouden met de wens toeristische voorzieningen, zoals de Bloemenmarkt en musea, te faciliteren.

Binnen de zuidelijke binnenstad zijn veertien locaties aangewezen, verspreid over de hoofdgrachten, het Singel, Leidsegracht en Regliersgracht. De ruimtelijke impact van deze voorzieningen is minimaal. Afhankelijke van de situatie heeft de op- en afstapvoorziening een lengte van 20 meter of 40 meter. Ter plekke van de uitstap bestaan ze uit één plank en vier respectievelijk zes palen, waarvan de bovenkant 30 centimeter respectievelijk 80 centimeter (ter plekke van de uit-/instap) boven de kade uitsteekt.

De op- en afstapvoorzieningen zijn niet in dit bestemmingsplan opgenomen. Er is een apart bestemmingsplan Water in voorbereiding waarin de aanleg van deze voorzieningen mogelijk wordt gemaakt. Vooruitlopend op dit bestemmingsplan is een aantal voorzieningen mogelijk gemaakt via een projectbesluit.

5.2.9 Parkeergarage Westeinde

Het stadsdeelbestuur heeft het voornemen om een aantal parkeergarages aan de rand van het stadsdeel te realiseren met het doel om de binnenstad autoluwer te maken en de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren door het opheffen van parkeerplekken in de openbare ruimte. Concreet gaat het om drie garages. Eén van deze garages ligt in de zuidelijke binnenstad. Het betreft parkeergarage Westeinde, waarvoor nog geen Nota van uitgangspunten is opgesteld. Om deze reden wordt deze ontwikkeling niet rechtstreeks opgenomen in dit bestemmingsplan, maar is voorzien in een wijzigingsbevoegdheid voor het dagelijks bestuur.

5.3 Ruimtelijke Uitgangspunten

5.3.1 Stratenpatroon

Stratenpatroon en bouwblokverkaveling gaan terug op de 16e, 17e en 19e eeuw en zijn sindsdien – op enkele uitzonderingen na – ongewijzigd. Zij vormen de basis van de stedenbouwkundige structuur en hun behoud is in cultuurhistorisch opzicht van groot belang. In het plangebied wordt dan ook de stedenbouwkundige verkaveling in het huidige patroon gehandhaafd. Medebepalend voor het straatbeeld zijn de rechte voorgevelrooilijnen die eraan bijdragen dat de individueel vormgegeven gebouwen toch één geheel vormen. Om deze reden mag de bebouwing uitsluitend in de (bestaande) voorgevelrooilijn gesitueerd worden.

5.3.2 Parcelleringsstructuur

De bouwblokken zijn onderverdeeld in een fijnmazige structuur van individuele percelen. De meeste percelen zijn afzonderlijk ontwikkeld. Resultaat is het kenmerkende beeld van zelfstandige individuele panden. Hoewel in de loop van de tijd op een aantal plekken percelen zijn samengevoegd vormt dit weefsel – naast het stratenpatroon – nog steeds de basis van de stedenbouwkundige structuur van de binnenstad (zie afbeelding 'actuele kadastrale kaart', hoofdstuk 5.1.2.2). De parcelleringsstructuur is niet alleen bepalend voor het gevelbeeld. Pand en gevel vormen immers van oudsher een eenheid. Dit betekent dat panden zelfstandig functioneren en onderling niet met elkaar verbonden zijn. Gevolg hiervan zijn de kenmerkende pandsgewijze ontsluiting met individuele voordeuren en een diversiteit van kleinschalige functies, zoals bijvoorbeeld in de Utrechtsestraat. Om te verkoomen dat deze waardevolle structuur verloren gaat (met alle gevolgen voor de leefbaarheid van de straten) is het samenvoegen van gebouwen – dit betekent het fysiek koppelen van twee of meerdere bouwpercelen/gebouwen – en het vergroten van al aanwezige doorbraken niet toegestaan. Uiteraard geldt dit verbod niet voor panden die van oudsher een eenheid vormen zoals een voor- en achterhuis.

Om wonen boven winkels mogelijk te maken – in veel panden van de winkelstraten zijn de trappen naar de bovengelegen bouwlagen niet meer aanwezig en een herstel van deze is niet realistisch – is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om af te wijken van het samenvoegingsverbod. Alleen als aangetoond is dat de bovengelegen bouwlagen niet anders kunnen worden ontsloten dan door het door het samenvoegen van twee gebouwen mogen in de Leidsestraat, het Koningsplein, de Reguliersbreestraat en de Amstelstraat twee panden met elkaar worden verbonden. Voorwaarde is dat de doorbraak alleen dient voor de ontsluiting van de woningen en niet breder is dan 1 meter.

5.3.3 Bouwdiepte

De bouwdiepte (de bestemmingsgrens tussen de bestemmingen Gemengd, Centrum, Horeca en de bestemming Tuin) is ongeveer bepaald op de gemiddelde bouwdiepte van de bestaande hoofdbebouwing. Enerzijds is het uitgangspunt het handhaven van de openheid, zowel binnen de bouwblokken als achter de strokenbouw, zodat een "stille" zijde wordt behouden en het groene karakter van de binnenterreinen en de tuinen beschermd wordt. Anderzijds worden aan panden in gelijkwaardige omstandigheden ook gelijke mogelijkheden geboden en restricties opgelegd. Waar in de huidige situatie de hoofdbebouwing duidelijk dieper is dan de gemiddelde bouwdiepte of waar monumentale achterhuizen aanwezig zijn, is de bouwdiepte overeenkomstig de huidige situatie vastgelegd.

Onbebouwde gronden aan de achterzijde van bebouwing die zijn gelegen binnen de bestemming 'Gemengd', 'Centrum' en 'Horeca' mogen worden bebouwd onder de voorwaarde dat de diepte van de uitbreiding maximaal 2,50 meter bedraagt, gemeten vanaf de achtergevel van de belendingen. De maat van 2,50 meter geldt per bouwlaag. Dit betekent dat als bij de belendende bebouwing de bouwdiepte per verdieping afneemt, ook de uitbreidingsmogelijkheden per verdieping afnemen. Afwijking van deze regel is mogelijk voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien tezamen met de buren een omgevingsvergunning voor uitbreiding wordt aangevraagd. Uitbreiding van bebouwing in hoeken van bouwblokken is niet toegestaan.

5.3.4 Binnenterreinen en tuinen

Het gesloten bouwblok is de meest voorkomende typologie binnen het plangebied. De binnenterreinen in deze blokken zijn bestemd tot 'Tuin-1'. Er bestaat ook bebouwing, zoals tussen Weteringschans en Lijnbaansgracht, waar de tuin direct grenst aan het water of de openbare ruimte. Deze tuinen hebben de bestemming 'Tuin-2'. Voor beiden geldt als uitgangspunt dat de bestaande openheid gehandhaafd moet blijven. De bestaande (bij)gebouwen op binnenterreinen en tuinen zijn bestemd tot 'Tuin-3'. Deze bebouwing mag worden gehandhaafd en geheel worden vernieuwd, maar niet worden vergroot. Bij sloop/nieuwbouw van de hoofdbebouwing dient de bebouwing op gronden met de bestemming 'Tuin-3' van het hetzelfde bouwperceel ook te worden gesloopt en mag niet worden teruggebouwd. Bebouwing in tuinen die bestemd is tot 'Tuin-3' mag niet zelfstandig worden gebruikt. De gronden van de tuinen mogen niet bedrijfsmatig worden gebruikt.

Voor de binnenterreinen binnen gesloten bouwblokken met de bestemming 'Tuin-1', kende het ontwerpbestemmingsplan en de voordracht aan de raad een afwijkingsmogelijkheid voor het realiseren van aanbouwen met een maximale diepte van 3 meter (vanaf de bestemmingsgrens) en een maximale bouwhoogte van 3,50 meter onder de voorwaarde dat minimaal 6 meter onbebouwde ruimte over moet blijven tussen de aanbouw en de achtererfgrens. Deze afwijkingsbevoegdheid is bij amendement geschrapt. De raad is van mening dat de extra bebouwing in de tuin die hiermee zou kunnen worden gerealiseerd in strijd is met de doelstelling van open en groene binnenterreinen. Wel kent het bestemmingsplan nog een afwijkingsmogelijkheid voor de bouw van schuurtjes met een maximale bouwhoogte van 2,50 meter en een maximale oppervlakte van 6 m².

In de tot 'Tuin-2' bestemde tuinen – de tuinen die grenzen aan de openbare ruimte en de binnenhoven van de 'hofjes' – gaat verdichting ten koste van de beleving van de open ruimte en de kwaliteit van het openbaar gebied. Om het open karakter te behouden zijn aanbouwen en bergingen niet toegestaan en geldt voor erfafscheidingen een maximale hoogte van 1 meter.

De bomen worden beschermd door de gemeentelijke kapverordening, waarbij het criterium 'in het belang van handhaving van natuur-, landschaps- of stadsschoon' bij een aanvraag om een omgevingsvergunning inzake het kappen van een boom zeer strikt wordt toegepast.

Op gronden met de bestemming 'Tuin-1' en 'Tuin-2' mag niet worden geparkeerd. Toch zijn op een aantal binnenterreinen parkeerplekken aanwezig, waarvoor een garagevergunning is verleend. Hiervoor geldt een uitzondering. Deze terreinen zijn op de verbeelding voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren toegestaan'.

Keurtuinen

Binnen de keurblokken (zie afbeelding 'de 27 keurblokken van de grachtengordel' hoofdstuk 5.1.2.2) bevinden zich de keurtuinen. Hun maatvoering is gebaseerd op de keur uit de tijd van de aanleg van de grachtengordel. Voor de keurtuinen gelden tot de dag van vandaag strengere regels dan voor de overige tuinen. Hierdoor is te verklaren dat deze tuinen nooit met bebouwing zijn dichtgeslibd en in hun openheid en gaafheid bewaard gebleven is. Doel van het bestemmingsplan is om de bijzondere cultuurhistorische waarden te waarborgen en te versterken. De keurtuinen zijn bestemd voor 'Tuin-1' en voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin – keurtuin'. Van de mogelijkheid om voor aanbouwen en schuurtjes bij omgevingsvergunning af te wijken kan bij keurtuinen geen gebruik gemaakt worden. Wel biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om bij omgevingsvergunning af te wijken voor het oprichten van een tuinhuis. Hierbij geldt dat de diepte van een tuinhuis niet meer dan 4,25 meter en de hoogte niet meer dan 3,40 meter mag bedragen. Verder dient het tuinhuis direct op de achtererfgrens gelegen te zijn en mag het oprichten van een tuinhuis niet tot gevolg hebben dat de cultuurhistorische waarden worden aangetast. Dit houdt bijvoorbeeld in dat als de huidige achtererfgrens gewijzigd is ten opzichte van de historisch oorspronkelijke achtererfgrens de afwijking niet verleend gaat worden. Bestaande tuinhuizen mogen worden gehandhaafd. De wijzigingsbevoegdheid voor parkeergarages is niet van toepassing op en onder keurtuinen. Net als voor alle andere tuinen geldt vanzelfsprekend ook voor de keurtuinen dat bedrijfsmatig (waaronder horeca) en/of zelfstandig gebruik van de tuin (en van de tuinhuizen) niet is toegestaan.

5.3.5 Bouw- en goothoogtes

De variërende bouw- en goothoogte van de individuele panden is kenmerkend voor het plangebied. Doel van het bestemmingsplan is om deze karakteristiek te beschermen. Voor alle panden met de specifieke bouwaanduiding orde 1, orde 2 of orde 3 (zie hoofdstuk 5.5) is de bestaande bouw- en goothoogte de maximaal toegestane bouwhoogte. Voor alle panden zonder ordewaardering – dit betreft de bebouwing na 1970 – geldt als de maximale bouw- en goothoogte de hoogte zoals aangegeven op de verbeelding. Deze hoogte is gebaseerd op de gemiddelde bestaande bouw- en goothoogte binnen de betreffende gevelwand (zie Hoogtekaart, bijlage 2 bij de toelichting). Voor de gebouwen met een bestaande grotere goot- of bouwhoogte dan aangegeven op de verbeelding, geldt dat ze kunnen worden gehandhaafd.

Voor orde 3 panden bestaat de mogelijkheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bestaande bouw- en goothoogte tot de bouw- en goothoogte zoals aangegeven op de verbeelding. Er wordt alleen medewerking verleend voor zover het straatbeeld dit toelaat. Dit straatbeeld wordt gekenmerkt door de variatie in bouw- en goothoogtes binnen een gevelwand. Daarnaast kunnen hoekpanden een accent vormen doordat ze hoger zijn dan de belendingen. Door de ophoging van panden mogen de variatie, de hoekaccenten en de toonaangevende elementen niet worden aangetast. Als er sprake is van ingrijpende verbouw van het orde 3 pand, worden bij de afweging ook de resultaten van de zogenaamde 'kwaliteitstoets' (zie hoofdstuk 5.5.4) betrokken. Bij orde 1 en orde 2 panden bestaat de mogelijkheid om voor de bouwhoogte af te wijken tot de bestaande goothoogte die het desbetreffende pand aan de straatzijde heeft. Van deze afwijking kan bijvoorbeeld gebruikt gemaakt worden om bestaande uitbouwen of andere lagere bouwdelen te verhogen of om het gebouw (binnen het bestemmingsvlak) in de diepte te vergroten.

Kapvorm

Naast de gevarieerde bouw- en goothoogte is de kapvorm beeldbepalend. Deze is niet alleen van invloed voor de gevelwand – een pand met een langskap oogt in de straat anders dan een pand met een dwarskap – maar heeft ook grote betekenis voor het daklandschap. Doel van het bestemmingsplan is om deze karakteristieke kenmerken te bewaren. De kappen van orde 1 zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Erfgoedverordening. De kappen van orde 2 en orde 3 panden zijn beschermd via de bepalingen van de dubbelbestemming 'waarde cultuurhistorie'. Voor orde 2 panden geldt dat de kap (en de gevel) behouden dient te worden. Voor orde 3 panden geldt dat voor zover de oorspronkelijke kapvorm van het pand nog aanwezig is deze gehandhaafd dient te worden. Afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het ophogen van een orde 3 pand kan uitsluitend als de kapvorm behouden blijft.

Bij een aantal historische panden ontbreekt de beëindiging. Het kan wenselijk zijn dat de kap van deze panden hersteld wordt. Om deze reden kent het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid om af te wijken van de bestaande bouwhoogte voor het herstel van de oorspronkelijke kap.

Algemeen geldt dat het dagelijks bestuur bevoegd is nadere eisen te stellen aan de afmetingen van de bebouwing, met inbegrip van het aantal bouwlagen en de kapconstructie. Toetsingscriteria hierbij zijn het behoud, herstel en versterking van het stadsbeeld en de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

5.3.6 Minimale bouwhoogten

Gebouwen aan de straatzijde dienen een minimale bouwhoogte van 9 meter te hebben. Mogelijkheid tot afwijken van deze bepaling bestaat indien hierdoor – met het oog op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving – een betere aansluiting op de belendingen wordt bereikt.

Als op de verbeelding een lagere bouwhoogte dan 9 meter is aangegeven, dan geldt uiteraard deze lagere bouwhoogte.

5.3.7 Straatwand en gevelopbouw

Met betrekking tot de straatwand, de gevelopbouw en de aansluiting op belendingen zijn in het bestemmingsplan onderstaande regels opgenomen om de ruimtelijke structuur van het plangebied te handhaven dan wel te versterken.

Plinthoogte/functie

Kenmerkend voor de bebouwing binnen het plangebied is de extra hoge eerste bouwlaag. Dit is een van de factoren die de gevelwanden een zekere statigheid verleent. Verder maakt deze ruime maat een flexibel gebruik van de begane grond mogelijk. Als een pand te sterk van deze hoogte afwijkt ontstaat een visuele breuk in de gevelwand en is vestiging van bepaalde functies op de begane grond niet meer mogelijk. Om deze reden schrijft het bestemmingsplan voor de eerste bouwlaag een minimale hoogte van 3,50 meter voor. Deze maat geldt vanaf het aangrenzende maaiveld (i.v.m. het straatbeeld) en vanuit de bovenkant begane grondvloer verdiepingsvloer (i.v.m. de uitwisselbaarheid van functies) tot de bovenkant van de vloer van tweede bouwlaag. De regel geldt voor nieuwbouw en voor verbouwing. Afgeweken kan worden indien een lagere eerste bouwlaag beter aansluit bij de karakteristiek van de gevelwand of als in geval van verbouwing de bestaande hoogte van de eerste bouwlaag al lager is.

De eerste bouwlaag van een gebouw heeft grote invloed op de beleving van de openbare ruimte. Niet alleen het gebruik van de begane grond maar ook transparantie en openheid van de gevel zijn hierbij bepalend. Gesloten gevels verstoren de gewenste openheid en hebben tevens een negatieve invloed op de sociale veiligheid. Om deze reden zijn op de eerste bouwlaag bergingen aan de straatzijde niet toegestaan.

5.3.8 Gevelverkoop en open-puiverkoop

Onder gevelverkoop wordt verstaan het vanuit de gevel van een gebouw – gelegen aan de openbare ruimte – verkopen van goederen of eetwaren. Open-puiverkoop betreft het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel, op straatniveau geheel of grotendeels ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingsuren kan worden geopend. Deze verkoopvormen hebben negatieve gevolgen, zoals hinder voor het overig gebruik van de openbare ruimte, vervuiling op straat, aantasting van de openbare orde en aantasting van het uiterlijk aanzien van het stadsbeeld. Daarom zijn gevelverkoop en open-puiverkoop niet toegestaan.

5.3.9 Gevelvlak

De bebouwing van het plangebied – met uitzondering van die in de Singelgrachtzone en de Frederikspleinbuurt – dateert uit de 16e en 17e eeuw. Hoewel door de eeuwen heen vele gevels vervangen of gewijzigd zijn is het straatbeeld zeer homogeen. Behalve materialisatie en gevelbreedte is de vlakheid van de gevelwand een belangrijke samenbindende factor. Gevels met reliëf zijn kenmerkend voor de delen van het plangebied die ontstaan zijn in de 19e eeuw. Hier zijn balkons en erkers beeldbepalende elementen van de gevelwand, in de oudere delen zijn zij slechts incident. Om deze karakteristiek te behouden is het in het gehele plangebied niet toegestaan erkers of balkons (met uitzondering van franse balkons) aan de voorgevel te construeren.

Uitzondering op deze regel bestaat in een aantal straten van de 19e eeuwse bouwblokken: Den Texstraat, Leidsekade, Marnixstraat, Nicolaas Witsenkade, Nicolaas Witsenstraat, Sarphatikade, Sarphatistraat, Weteringschans en Eerste Weteringplantsoen. Voor deze straten bestaat de mogelijkheid om voor erkers en balkons aan de voorgevel bij omgevingsvergunning af te wijken. Bij erkers geldt de voorwaarde dat de diepte van de erker niet meer dan 0,60 meter bedraagt en dat de afwijkingsbevoegdheid niet geldt voor erkers op de eerste en de bovenste bouwlaag. Bij balkons geldt de voorwaarde dat de diepte van het balkon niet meer dan 1 meter bedraagt en dat de afwijkingsbevoegdheid niet geldt voor balkons op de eerste en de bovenste bouwlaag. Verder wordt bij de afweging meegewogen of de erker of het balkon past binnen de karakteristiek van de gevelwand. Aan het Oosteinde, het Westeinde en het Tweede Weteringplantsoen zijn alleen balkons en maar geen erkers kenmerkend voor het straatbeeld. Om deze reden bestaat voor deze straten alleen een afwijkingsmogelijkheid voor balkons.

Voor de achtergevel bestaat de mogelijkheid om bij omgevingsvergunning af te wijken voor balkons tot maximaal 2 meter diep (overschrijding bestemmingsgrens), mits het balkon binnen een hoek van 45 graden vanaf de zijgevels van het desbetreffende perceel wordt gebouwd. Bij de afweging worden de effecten – zoals licht- en luchttoetreding en privacy – tot de belendende panden betrokken.

5.3.10 Beëindiging van gebouwen

Boven de maximale goothoogte dient binnen een hellingshoek van maximaal 60 graden te worden gebouwd. Als ervoor gekozen wordt om een gebouw plat af te dekken dan geldt dat de maximale goothoogte ook de maximale bouwhoogte vormt. Het bestemmingsplan kent een afwijkingsbevoegdheid om de maximale goothoogte met 1 meter te overschrijden. Voorwaarde is dat een overschrijding geen negatieve gevolgen heeft voor het straatbeeld. De vaak noodzakelijke dakopbouwen – ten behoeve van onder andere liften, schoorstenen, centrale verwarmingsinstallaties e.d. – kunnen het silhouet van het stadsbeeld verstoren. Installaties dienen zoveel mogelijk binnen het pand worden aangebracht. Installaties op het dak, nieuwe dakopbouwen en dergelijke zijn dan ook slechts met een afwijking van het bestemmingsplan mogelijk. Boven elkaar geplaatste dakkapellen tasten de kapvorm ernstig aan en zijn om deze reden niet toegestaan.

Antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie kunnen het straatbeeld en het daklandschap ernstig verstoren. Om de kwaliteit van het stadsbeeld te waarborgen dient met de plaatsing van nieuwe antennes zorgvuldig te worden omgegaan. Plaatsing is alleen mogelijk met een afwijking van het bestemmingsplan.

5.3.11 Dakterrassen

De binnenstad wordt gekenmerkt door een duidelijke scheiding tussen het openbaar gebruik van de openbare ruimte en het privé-gebruik, dat zich achter de voorgevel en eventueel op het binnenterrein afspeelt. Ook op binnenterreinen kunnen dakterrassen een uitbreiding van de privésfeer zijn ten koste van rust en privacy van anderen. Om deze redenen zijn dakterrassen niet toegestaan.

Er bestaat de mogelijkheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor het maken van een dakterras. Voorwaarden zijn dat het dakterras gelegen is aan de achterzijde van het hoofdgebouw, het daklandschap, de kapvorm en het straatbeeld niet worden aangetast, of dat het terras zich op een aanbouw op het binnenterrein bevindt. Verder wordt bij de belangenafweging gekeken of door het dakterras de privacy van de omwonenden onevenredig in het geding komt. De ervaring toont aan dat bedrijfsmatig gebruik meer overlast veroorzaakt. Om deze reden kan van de afwijkingsbevoegdheid alleen gebruik gemaakt worden voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.

5.3.12 Openbare ruimte

De openbare ruimte is bestemd tot 'Verkeer' of 'Groen'. In de structuurvisie Amsterdam 2040 zijn het Weteringcircuit en het Frederiksplein aangewezen als onderdelen van de hoofdgroenstructuur. Deze twee pleinen zijn dan ook tot 'Groen' bestemd. In de Fokke Simonszstraat en de Eerste Weteringdwarsstraat zijn in de loop van de tijd twee onbebouwde kavels ingericht als kleine buurtparkjes. Ook deze zijn bestemd tot 'Groen'. Alle andere pleinen – hun karakter is niet groen – , straten en stegen zijn bestemd tot 'Verkeer'.

Op gronden van beide bestemmingen mag niet worden gebouwd. Een uitzondering geldt voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming. De bestemming 'Groen' mag tevens niet gebruikt worden voor parkeerplekken en voor rijwegen (fietspaden uitgezonderd).

Het bestemmingsplan spreekt zich niet uit over de inrichting van de openbare ruimte maar uitsluitend over het gebruik van de gronden. Behoud en versterking van de waardevolle groenstructuur, alsmede kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte worden onder meer uitgewerkt binnen het kader van het Handboek Inrichting Openbare Ruimte.

5.3.13 Verkeer en parkeren

Verlichting van de parkeerdruk wordt niet gezocht in uitbreiding van parkeerplaatsen. Het gemeentelijk beleid is gericht op het verminderen van het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte, het verminderen van het autogebruik en het verbeteren van het openbaar vervoer.

Om gevels met een gesloten karakter te voorkomen zijn inpandige parkeergarages op de begane grond niet toegestaan en geldt voor ondergrondse parkeergarages dat deze alleen onder gebruikmaking van een in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid zijn toegestaan. Het aanbrengen van ondergrondse constructies kan negatieve effecten hebben op de omgeving door permanente wijzigingen in de grondwaterstand. Omdat de meeste panden binnen het plangebied op houten palen gefundeerd zijn kan een geringe wijziging grote effecten hebben. Er kan verdroging of vernatting ontstaan waardoor de omgeving last krijgt van wateroverlast in kruipruimten of paalrot. Het effect van een ondergrondse constructie op de grondwaterstand moet in een zo vroeg mogelijk stadium in kaart worden gebracht. Dit gebeurt met een geohydrologisch onderzoek dat ter toetsing aan Waternet wordt voorgelegd.

Fietsenstallingen op de eerste bouwlaag zijn zonder meer toegestaan.

5.3.14 Gebouwde terrassen

In het plangebied bevindt zich een aantal gebouwde terrassen. Deze zijn geconcentreerd rond de twee hoofduitgaanspleinen Leidseplein en Rembrandtplein. Alle bestaande terrassen zijn op de verbeelding voorzien van een aanduiding en zijn positief bestemd.

Sinds juni 1992 is het gemeentelijk beleid van kracht om geen nieuwe gebouwde terrassen toe te staan, onder andere om privatisering van de openbare ruimte tegen te gaan.

5.4 Water

Omdat het water bijdraagt aan het typisch Amsterdamse karakter van het plangebied dient de waterstructuur beschermd te worden. Privatisering van het water en de walkant dient te worden vermeden om dit karakter niet aan te tasten. Dempingen en het bouwen van steigers is daarom niet toegestaan.

In januari 2006 is de "Visie op het water van de Amsterdamse binnenstad" door de stadsdeelraad vastgesteld. Daarin staan de globale plannen van het stadsdeel met betrekking tot ligplaatsen en steigers. In januari 2008 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum een plan voor op- en afstapvoorzieningen voor de Amsterdamse binnenstad vastgesteld, waarin een lijst met wenselijke locaties voor steigers is opgenomen om het bedrijfsmatig goederen- en personenvervoer over water te bevorderen.

De "Visie op het water van de Amsterdamse binnenstad" is inmiddels vertaald in een concept-ontwerpbestemmingsplan Water. Over dit concept vond op 15 juni een inspraakbijeenkomst plaats. Momenteel worden alle inspraakreacties bekeken en rond de jaarwisseling wordt het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht. Naar verwachting wordt het bestemmingsplan Water kort na het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad vastgesteld. Om die reden is ervoor gekozen om in dit bestemmingsplan de huidige situatie ten aanzien van het watergebruik, waaronder de steigers en ligplaatsen voor woonboten op te nemen.

De secundaire indirecte waterkering (boezemcompartimenteringskering) langs de Singelgracht is op de verbeelding aangegeven. Uitgangspunt is dat de waterkerende functie niet mag worden verminderd of tenietgedaan (zie ook hoofdstuk 10). De in het gebied aanwezige sluizen zijn als sluis op de verbeelding aangegeven.

5.5 Waardering Van Gebouwen En Bruggen

5.5.1 Algemeen

Het hele plangebied ligt binnen het gebied dat in 1999 is aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Om die reden is het hele plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie'. Met deze bestemming wordt ingezet op het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden. De waardering van gebouwen en bruggen is op de verbeelding aangeduid met specifieke bouwaanduidingen. De waardering is een actualisering van de waarderingskaart die voor de hele binnenstad is gemaakt en in 2000 is vastgesteld (zie 'Waarderingskaart', bijlage 4 bij de toelichting). Dit past ook in de wens van de deelraad om de bestaande waarderingskaart te actualiseren, verwoord in de raadsnoitie "Naar een nieuwe Waarderingskaart Beschermd Stadsgezicht".

De actualisering betekent dat de sinds 2000 aangewezen rijks- en gemeentelijke monumenten als orde 1 zijn aangeduid. De monumentaanwijzing gebeurde vaak in het kader van een project zoals het Gemeentelijk Monumenten Project en de inventarisatie Joods Cultureel Erfgoed. Sommige panden die (om onduidelijke reden) eerder niet gewaardeerd waren hebben nu wel een waardering gekregen.

Voorts zijn de panden gebouwd tussen 1940-1970 binnen de historische binnenstad, de zogeheten wederopbouwperiode, gewaardeerd. Een overzicht van deze panden is opgenomen in bijlage 5 bij de toelichting. De bouwkunst uit deze periode heeft inmiddels een leeftijd bereikt van 40 tot 70 jaar. Hierdoor bestaat er voldoende afstand voor beoordeling. Tevens sluit het stadsdeel hiermee aan op de recente waardering van de Top 100 rijksmonumenten van de wederopbouwperiode door het Rijk en van de Top 100 gemeentelijke monumenten in Amsterdam. De wederopbouwperiode heeft zijn sporen achtergelaten en maakt nadrukkelijk deel uit van het historisch verhaal van de binnenstad en van de kenmerkende gelaagdheid van de stad. De waardering van de wederopbouwpanden berust op dezelfde criteria, die ook bij de aanwijzing van gemeentelijke monumenten worden gebruikt: stedenbouw, architectuur, cultuurhistorie, zeldzaamheid en/of gaafheid. In de praktijk wordt een visuele opname ter plaatse door een team van experts (architectuurhistorici van Bureau Monumenten & Archeologie en architectuurhistoricus en stedenbouwkundigen van stadsdeel Centrum) gedaan, aangevuld met historisch onderzoek in het gemeentelijk pandenarchief. Bij de opname en het archiefonderzoek worden de criteria per pand in ogenschouw genomen. Een pand dat bijvoorbeeld qua architectuur, bouwtechniek, situering zelden voorkomt en nog grotendeels gaaf is, krijgt een hogere waardering dan een pand dat door de tijd heen ingrijpend is verbouwd en een meer doorsnee uiterlijk heeft.

Een beperkt aantal panden is een beoogd gemeentelijk monument, deze panden hebben vooralsnog een orde 2 gekregen. Daarnaast zijn vanuit de Amsterdamse Wederopbouw “Top 100” enkele panden genomineerd voor de gemeentelijke monumentenstatus. De adressen van de wederopbouwpanden met hun ordewaarderingen staan in een overzicht aan het einde van deze paragraaf. In dit overzicht staat ook vermeld welke panden beoogd monument zijn.

Het doel van de waardering is het aangeven van de onaantastbare onderdelen van het stadsbeeld in het kader van het beschermd stadsgezicht. De opgave die hier door de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht wordt gesteld is het behoud van deze gebouwen en de straatwanden waar ze in staan. De grote variatie in architectuur en gebouwtype en de diversiteit van de stedelijke structuur is karakteristiek voor dit gebied. De volgende categorieën zijn gehanteerd.

5.5.2 Orde 1

Dit zijn gebouwen die beschermd zijn als monument op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Erfgoedverordening.

5.5.3 Orde 2

Dit zijn gebouwen van voor 1970, die op grond van hun hoge architectonische kwaliteit en/of

vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. Bij sloop of ingrijpende verbouwing achter de gevel wordt door Bureau Monumenten en Archeologie een bouwhistorische verkenning opgesteld, waarbij wordt aangegeven of het gebouw monumentwaarde heeft. Afhankelijk van de uitkomst van de bouwhistorische verkenning kan het dagelijks bestuur de procedure tot aanwijzing tot gemeentelijk monument starten.

De gebouwen die zijn aangemerkt als orde 2 zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld. Sloop van deze gebouwen is ongewenst. Een vergunning hiervoor wordt in beginsel geweigerd. Alleen in uitzonderingsgevallen (bijvoorbeeld bij aantoonbare ernstige bouwvalligheid) kan sloop/herbouw van deze gebouwen aan de orde zijn, waarbij de straatgevels en kap teruggebouwd worden. Daarbij vraagt het stadsdeel aan de aanvrager om een bankgarantie.

Dit zal in de praktijk betekenen dat gevelwanden, met name aan de grachten, hun huidige aanzien (vrijwel) geheel zullen behouden.

5.5.4 Orde 3

Dit zijn gebouwen van voor 1970, die voor wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand waarvan ze deel uitmaken, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Uitgangspunt is behoud. Bij verbouwing is behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen uitgangspunt. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het gebouw niet verstoren. In de regels van het bestemmingsplan zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het volume moet voldoen.

Binnen de categorie orde 3 panden is sprake van grote kwaliteitsverschillen. Bij sloop of ingrijpende verbouwing achter de gevel wordt door Bureau Monumenten en Archeologie een bouwhistorische verkenning opgesteld, waarbij wordt aangegeven of het gebouw monumentwaarde heeft. Afhankelijk van de uitkomst van de bouwhistorische verkenning kan het dagelijks bestuur de procedure tot aanwijzing tot gemeentelijk monument starten. Wanneer het gebouw geen monumentwaarde heeft, wordt bij een sloop/nieuwbouwplan en/of ingrijpende verbouwing en/of ophoging voor een orde 3 pand vervolgens door het stadsdeel een kwaliteitstoets uitgevoerd. Op basis van deze kwaliteitstoets wordt bepaald of sprake is van panden met cultuurhistorische, bouwhistorische, architectuurhistorische en/of stedenbouwkundige waarden. Wanneer dat het geval is, is behoud uitgangspunt. Het kwaliteitsniveau van deze genoemde waarden bepaalt of sprake kan zijn van sloop/nieuwbouw en/of ingrijpende verbouwing en/of ophoging.

5.5.5 Nieuwbouw

Bebouwing van na 1970 is niet gewaardeerd. Het uitspreken van een afgewogen oordeel over deze bebouwing is vanwege de jonge leeftijd ervan vaak buitengewoon lastig; de benodigde historische afstand, en dus het overzicht dat nodig is voor een kwalitatief oordeel, ontbreekt. Voor deze gebouwen zijn in het kader van de waarderingskaart geen bijzondere regels opgenomen.

5.5.6 Te vervangen gebouwen en te bebouwen gaten

Dit zijn gebouwen die in architectonische zin op geen enkele wijze bijdragen aan het stadsbeeld en niet passen in de gevelwand waarin ze staan. Vaak gaat het om gebouwen waarvan grote delen zijn verdwenen (zoals onderstukken). Wanneer onbebouwde open plekken de continuïteit van de gevelwand op storende wijze onderbreken, dienen deze te worden bebouwd.

5.5.7 Ensembles en seriebouw

Al sinds de zeventiende eeuw worden in Amsterdam meerdere panden in één bouwstroom neergezet. Als in de vormgeving van de verschillende panden de suggestie wordt gewekt dat het om een groter gebouw gaat, bijvoorbeeld door een symmetrie die over verschillende gevels loopt, noemen we dat een ensemble. Een aantal panden naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd, noemen we seriebouw.

Voor ensembles én seriebouw geldt dat de samenhang tussen de verschillende panden niet mag worden verstoord. Bij verbouwingen waarbij het beeld van de gevel wordt gewijzigd, dient dat zodanig te gebeuren dat de samenhang in het ensemble niet wordt verstoord. Daarom moet een bouwkundige ingreep worden afgestemd met de overige panden.

5.6 Architectuur- En Bouwhistorische Waardenkaart

Van de architectuur- en bouwhistorische waarden is een deel vaak verborgen in monumenten. Die verborgen waarden blijken vaak ouder te zijn dan de voorgevel van een gebouw doet vermoeden. De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart laat zien waar de historische waarden zijn te verwachten of aanwezig zijn. De kaart is als bijlage 7 bij de toelichting op het bestemmingsplan opgenomen met als doel deze in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen gebruiken bij de ontwikkeling van bouwplannen. Hierdoor kunnen resultaten van architectuur- en bouwhistorisch onderzoek worden verwerkt in de planvorming en kunnen de cultuurhistorische waarden beter worden beschermd.

Er is voor gekozen geen bouwregels aan de kaart te koppelen. De regeling van het bestemmingsplan zit al zodanig in elkaar, dat veel van de bouwhistorische waarden beschermd zijn. Denk hierbij aan de regeling voor orde 1-, orde 2- en orde 3-panden en het verbod op het samenvoegen van percelen. Het is verstandig de (eventueel onbekende) waarden vooraf inzichtelijk te maken ten behoeve van een soepele planbeoordeling, zodat het planproces niet onnodig vertraagd wordt.

De kaart maakt onderscheid tussen panden met:

  • vastgestelde architectuur- en bouwhistorische waarden
  • vermoede architectuur- en bouwhistorische waarden
  • vooralsnog indifferente architectuur- en bouwhistorische waarden.

De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart kan eerder worden gezien als een beleidskaart dan als een onderzoekskaart. De waardestelling is gebaseerd op de documentatie en de pandsdossiers van het Bureau Monumenten en Archeologie, op de uitkomsten van de stedenbouwkundige analyse en op een visuele inspectie, waarbij de voorgevel niet doorslaggevend was.

Er wordt een onderscheid gemaakt in de hardheid van de bouwhistorische waarden. Zo zijn harde, vastgestelde bouwhistorische waarden aangegeven, maar ook vermoedelijke waarden. Een deel van de bebouwing heeft op grond van de stedenbouwkundige analyse cultuurhistorische waarde. Deze waarden zijn tot zover nu bekend mee genomen in de toekenningen. Bij twijfel en in het geval van ontoegankelijke binnenterreinen hebben recente luchtfoto's soms een rol gespeeld in de uiteindelijke waardetoekenning. In een aantal gevallen kon waardetoekenning aan binnenterreinbebouwing nog niet plaatsvinden. De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart kent geen periodisering of einddatum. De waardenkaart moet niet worden gezien als een statische vaststelling van waarden. De kaart zal na de verwerving van nieuwe cultuurhistorische gegevens en inzichten geactualiseerd moeten worden. Die aanpassing zal bij de volgende actualisering van het bestemmingsplan kunnen worden doorgevoerd. Ondertussen verworven gegevens kunnen indicatief zijn bij planbeoordeling tijdens een vigerend bestemmingsplan.

6 Functionele Beschrijving En Uitgangspunten

6.1 Algemeen

6.1.1 Beschrijving van het plangebied

Binnenstad

In de binnenstad is een zeer dichte menging van functies en activiteiten. Wonen, werken, uitgaan, naar school gaan, studeren, recreëren en vervoeren, alles vindt er op een beperkt oppervlak plaats. Dat is de grote aantrekkingskracht van de binnenstad. De verhouding tussen wonen en werken is in de binnenstad ongeveer één op één: tegenover elke bewoner staat één arbeidsplaats (48% tegen 52%). In de meeste binnensteden neemt het wonen een ondergeschikte positie in. De bijzondere verhouding tussen wonen en werken maakt de binnenstad uniek. Daarnaast is de verhouding tussen het productiegerichte werken (kantoren, bedrijven) en het consumptieve werken (horeca, detailhandel en voorzieningen) belangrijk.

Zuidelijke binnenstad

In het bestemmingsplangebied Zuidelijke binnenstad overheerst de werkfunctie ten opzichte van de woonfunctie. In het plangebied werken bijna 20.000 mensen en er wonen rond de 11.000 mensen. Er zijn bijna 3000 vestigingen van verschilende soorten bedrijvigheid (kantoren, bedrijven, voorzieningen, detailhandel en horeca). Het gaat om ongeveer 23% van alle werkzame personen in de binnenstad. Vooral de werkgelegenheid in kantoren is in verhouding tot de rest van de binnenstad opvallend. In de meeste buurten van het plangebied zijn er behoorlijk meer werkzame personen dan inwoners. Het aandeel van de bewoners ligt in het plangebied onder op 36%, tegenover ruim 64% werkzame personen.

Buurtcombinaties en cijfermateriaal

Twee buurtcombinaties maken deel uit van het plangebied: de Grachtengordel Zuid en de Weteringschans. Buurtcombinaties zijn een geografische indeling binnen een stadsdeel voor statistische informatie. Stadsdeel Centrum bestaat uit 10 buurtcombinaties.

De buurtcombinatie Grachtengordel Zuid komt niet helemaal overeen met de grenzen van het bestemmingsplan; het gedeelte tussen Leidsegracht en Leidsestraat valt in een andere buurtcombinatie net als het westelijk deel van het Rembrandtplein (met de Reguliersbreestraat) ten noorden van de Reguliersdwarsstraat. Het gebied van de twee buurtcombinaties is dus iets kleiner dan het bestemmingsplangebied. De meeste cijfers in dit hoofdstuk hebben betrekking op de twee genoemde buurtcombinaties. Het cijfermateriaal is voornamelijk ontleend aan het Trendrapport Amsterdamse binnenstad 2008/2009. De voornaamste bronnen daarvan zijn het Activiteiten Register Regio Amsterdam (ARRA) en gegevens van de Dienst Onderzoek en Statistiek (O+S). Verder is het bestaande gebruik van de panden geïnventariseerd. Voor de winkelstraten en uitgaanspleinen en omgeving is het gebruik op alle verdiepingen geïnventariseerd, voor de rest van het gebied alleen het gebruik van de begane grond.

Op onderstaande kaarten staan de buurtcombinaties weergegeven met daarbij in verschillende kleuren de economische functies op de begane grond. De grote vertegenwoordiging van de kantoren is op beide kaarten duidelijk te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0037.jpg"

Buurtcombinatie Grachtengordel Zuid: economische functies (zonder de woonfunctie) op de begane grond (Bron: functiekaart, dRO, 2008)

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0038.jpg"

Buurtcombinatie De Weteringschans: economische functies (zonder de woonfunctie) op de begane grond (Bron: functiekaart, dRO, 2008)

In het plangebied liggen de twee grote uitgaansgebieden van Amsterdam: het Leidseplein en omgeving in de buurtcombinatie Weteringschans en het Rembrandtplein en omgeving in de Grachtengordel Zuid. Het Leidseplein is sterk op toerisme gericht en is een uitgaansplein van stedelijke, regionale en nationale betekenis. Bij het Leidseplein zijn behalve de vele cafes en restaurants ook veel hotels en de grootste cultuurconcentratie van Amsterdam varierend van theaters en muziekpodia tot bioscopen en casino. Bij het Rembrandtplein, Thorbeckeplein en de Reguliersdwarsstraat zijn veel nachthorecazaken. De bioscopen Tuschinsky en Pathé de Munt zijn ook in deze buurt gevestigd. Behalve de (nacht-)horeca zijn rond deze pleinen ook veel hotels gevestigd.

Het plangebied sluit noordelijk via het Rembrandtplein en Koningsplein aan op het stadshart en in het zuiden grenst de Singelgrachtzone aan het Vondelpark, Museumplein en de Pijp.

Belangrijke radialen met vaak een belangrijke winkelfunctie in het plangebied zijn:

  • de Leidsestraat (en Koningsplein) als onderdeel van het kernwinkelgebied met veel kledingzaken en schoenenzaken;
  • de Nieuwe Spiegelstraat met antiekzaken en kunsthandels;
  • de Vijzelstraat/Gracht waar de Noord/Zuidlijn wordt aangelegd: dit is onderdeel van de Rode Loper;
  • de Utrechtsestraat met een afwisseling van kleinschalige unieke winkels en horecazaken.

6.1.2 Bestemmingen

Het algemene beleid voor de functies is gericht op het behouden en waar mogelijk versterken van de functiemenging. Het gebruik van gebouwen is zo flexibel mogelijk. In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van vijf soorten bestemmingen voor de bebouwing:

  • Gemengd
  • Horeca
  • Centrum
  • Detailhandel
  • Maatschappelijk

Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn in principe alle soorten gebruik toegestaan. Bepaalde functies kunnen echter een ongewenste druk op het woon- en leefklimaat leggen. Dit geldt bijvoorbeeld voor horeca en hotels. Deze functies zijn alleen mogelijk binnen de bestemming 'Gemengd' als daarbij is aangegeven welke categorie horeca is toegestaan.

De bestemming 'Horeca' is van toepassing op gebouwen aan en rond de uitgaanspleinen Leidseplein en Rembrandtplein, waar horeca 3 en horeca 4 op alle bouwlagen zijn toegestaan, naast andere functies.

De bestemming 'Centrum' wordt gebruikt voor de panden met winkels in de winkelstraten.

Binnen deze bestemmingen wordt onderscheid gemaakt naar categorieën en subcategorieën, waarbinnen verschillende functies zijn toegestaan.

Bestemming Gemengd

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' zijn op de begane grond (eerste bouwlaag) en souterrain/kelder de volgende functies toegestaan: wonen, kantoren, bedrijven, voorzieningen en detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening. Op de verdiepingen zijn de volgende functies toegestaan: wonen, kantoren, bedrijven en voorzieningen.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1.1' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 1 (fastfood) op de begane grond en souterrain/kelder.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1.2' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 2 (discotheek) op de begane grond en souterrain/kelder.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1.3' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 3 (cafés) op de begane grond en souterrain/kelder.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1.4' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 4 (restaurant) op de begane grond en souterrain/kelder.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1.5' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 5 (hotels) in alle bouwlagen.

Voor gebouwen met een groter brutovloeroppervlak dan 1000 m² (in de Leidse- en Weteringbuurt geldt een brutovloeroppervlak van 1500 m²) is de bestemming 'Gemengd - 2' van toepassing: wonen is hier niet toegestaan. Ook hier geldt dezelfde systematiek: zo is bij de bestemming 'Gemengd - 2.1' horeca 1 toegestaan op de begane grond en souterrain/kelder.

Bestemming Horeca

De bestemming 'Horeca' is van toepassing op gebouwen aan en rond de uitgaanspleinen Leidseplein en Rembrandtplein, waar horeca 3 en horeca 4 in alle bouwlagen zijn toegestaan. De volgende functies zijn daarnaast toegestaan in alle bouwlagen: kantoren, bedrijven en voorzieningen. Op de begane grond (eerste bouwlaag) en in het souterrain/kelder is daarnaast ook detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening toegestaan. Op de verdiepingen is ook wonen toegestaan, wanneer het gaat om een gebouw dat kleiner is dan 1000 m² brutovloeroppervlak (bestemming 'Horeca - 1'). Bij een gebouw groter dan 1000 m² geldt de bestemming 'Horeca - 2'. Bij de bestemmingen 'Horeca - 1.5' en 'Horeca - 2.5' is de functie hotel op alle bouwlagen ook toegestaan.

Bestemming Centrum

Bij de bestemming 'Centrum - 1' gaat het om panden in de winkelstraten van het kernwinkelgebied. Op de begane grond (eerste bouwlaag) en in het souterrain/kelder zijn alleen de functies detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening en kantoren met baliefunctie toegestaan. Op de verdiepingen zijn naast deze functies ook kantoren, bedrijven, voorzieningen en wonen toegestaan.

Bij de bestemming 'Centrum - 2' gaat het ook om panden in de echte winkelstraten, maar met een kleinschaliger karakter. Hier geldt voor de begane grond en het souterrain/kelder ook dat alleen de functies detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening en kantoren met baliefunctie zijn toegestaan, alleen zijn deze functies niet op de verdiepingen toegestaan.

De bestemming 'Centrum - 3' geldt voor de panden in de winkelstraten met een meer gemengd karakter. Op de begane grond en het souterrain/kelder zijn naast detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening ook kantoren, bedrijven en voorzieningen toegestaan. Op de verdiepingen zijn kantoren, bedrijven, voorzieningen en wonen toegestaan.

De bestemming 'Centrum - 4' wordt gebruikt voor warenhuizen: grote gebouwen waar behalve detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening ook kantoren, bedrijven en voorzieningen op alle bouwlagen zijn toegestaan. Wonen is niet toegestaan.

Bestemming Detailhandel

De bestemming 'Detailhandel' is gereserveerd voor de Bloemenmarkt.

Bestemming Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' is gereserveerd voor basisonderwijs (inclusief kinderopvang).

soort bebouwing en gebied bestemming functies begane grond/kelder functies verdiepingen
bebouwing <1000m2 Gemengd - 1 wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening (cd)
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing <1000m2 plus horeca 1 Gemengd - 1.1 wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 1
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing <1000m2 plus horeca 2 Gemengd - 1.2 wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 2
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing <1000m2 plus horeca 3 Gemengd - 1.3 wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 3
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing <1000m2 plus horeca 4 Gemengd - 1.4 wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 4
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing <1000m2 plus horeca 5 (hotel) Gemengd - 1.5 wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 5
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
horeca 5
bebouwing > 1000m2
Gemengd - 2 kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebowing i> 1000m2
plus horeca 1
Gemengd - 2.1 kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 1
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing > 1000m2 plus horeca 2 Gemengd - 2.2 kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 2
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing > 1000m2 plus horeca 3 Gemengd - 2.3 kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 3
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing > 1000m2 plus horeca 4 Gemengd - 2.4 kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 4
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing > 1000m2 plus horeca 5 Gemengd - 2.5 kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 5
kantoren
bedrijven
voorzieningen
horeca 5
bebouwing < 1000m2 op uitgaansplein: horeca 3 en 4 op alle bouwlagen Horeca - 1 horeca 3 en 4
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel plus cd
horeca 3 en 4
kantoren
bedrijven
voorzieningen
wonen
bebouwing < 1000m2 op uitgaansplein:
horeca 3 en 4 op alle bouwlagen plus horeca 5
Horeca - 1.5 horeca 3 en 4
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel plus cd
horeca 5
horeca 3 en 4
kantoren
bedrijven
voorzieningen
wonen
horeca 5
bebouwing >1000m2 op uitgaansplein: horeca 3 en 4 op alle bouwlagen Horeca - 2 horeca 3 en 4
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel plus cd
horeca 3 en 4
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing >1000m2 op uitgaansplein: horeca 3 en 4 op alle bouwlagen plus horeca 5 Horeca - 2.5 horeca 3 en 4
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel plus cd
horeca 5
horeca 3 en 4
kantoren
bedrijven
voorzieningen
horeca 5
bebouwing in winkelgebied: detailhandelslint met winkels op alle bouwlagen toegestaan Centrum - 1 detailhandel plus cd
kantoren met baliefunctie
detailhandel plus cd
kantoren
bedrijven
voorzieningen
wonen
bebouwing met detailhandel in winkelgebied: detailhandelslint met winkels op eerste bouwlaag Centrum - 2 detailhandel plus cd
kantoren met baliefunctie
kantoren
bedrijven
voorzieningen
wonen
bebouwing met detailhandel in winkelgebied: detailhandelslint plus Centrum - 3 detailhandel plus cd
kantoren
bedrijven
voorzieningen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
wonen
bebouwing met detailhandel in winkelgebied:
warenhuis
Centrum - 4 detailhandel plus cd
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel plus cd
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing voor onderwijs- en maatschappelijke voorzieningen Maatschappelijk basisonderwijs (plus bijbhorende kinderopvang) basisonderwijs (plus bijbehorende kinderopvang)
bebouwing op het water "Bloemenmarkt" Detailhandel detailhandel n.v.t

6.2 Wonen

6.2.1 Algemeen

Van de ruim 81.000 inwoners van de Amsterdamse binnenstad wonen er ongeveer 11.000 in het plangebied. Het plangebied telt circa 6.900 van de in totaal 48.000 woningen in de binnenstad. Opvallend is dat slechts 12% van het totaal aantal woningen in het gebied in handen is van woningbouwcorporaties, terwijl het gemiddelde van de gehele binnenstad op meer dan een derde ligt. Het percentage koopwoningen in het plangebied ligt echter veel hoger dan het gemiddelde van de binnenstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0039.jpg"

Diagram: Verdeling woningvoorraad Buurtcombinatie Grachtengordel Zuid naar eigendomsverhouding

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0040.jpg"

Diagram: Verdeling woningvoorraad Buurtcombinatie Weteringschans naar eigendomsverhouding

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0041.jpg"

Diagram: Verdeling woningvoorraad Binnenstad naar eigendomsverhouding

Binnen het plangebied is er wel verschil tussen bepaalde buurten. Zo wordt er op en rond de uitgaanspleinen Rembrandtplein en Leidseplein nauwelijks gewoond. Op de Herengracht en het gebied rond de Nederlandse Bank komen veel kantoren voor. Het plangebied is in zijn geheel niet te typeren als woongebied. Alleen het deel van de Weteringschansbuurt tussen Nieuwe Spiegelstraat en Vijzelstraat is met meer dan 60% inwoners een echte woonbuurt. De buurten ten westen en oosten van de Utrechtsestraat en de buurt van de Den Texstraat zijn gemengde buurten, waarbij het aantal inwoners en het aantal werkzame personen met elkaar in evenwicht zijn.

Het plangebied is in verschillende opzichten te bestempelen als een welgesteld deel van de binnenstad. Het gemiddelde inkomen per huishouden ligt met ongeveer 3.350 euro netto per maand ruim boven het gemiddelde van de binnenstad (2.700 euro). Het gemiddelde aantal hoogopgeleide inwoners ligt eveneens hoger dan in de rest van de binnenstad. De woningen zijn in vergelijking met andere delen in de binnenstad overwegend ruimer en duurder. Bewoners van het plangebied geven aan zeer tevreden te zijn over hun buurt. Zij geven de buurt gemiddeld het waarderingscijfer 8,2.

De buurtcombinatie Grachtengordel Zuid is het meest welgestelde deel binnen het plangebied. De Grachtengordel Zuid is, na de Grachtengordel West, de op één na meest welgestelde buurtcombinatie van de binnenstad. In dit deel wonen relatief weinig huishoudens met kinderen, maar vooral veel tweepersoonshuishoudens. Het percentage 50+ers is in verhouding hoog, evenals het percentage hoogopgeleiden en het gemiddelde huishoudinkomen (3.650 euro). De woningen in dit deel van het plangebied zijn overwegend groot. 28% is zelfs groter dan 90 m2. Het percentage niet-westerse allochtonen is met 8,8% het laagst van alle buurtcombinaties in de binnenstad. De gemiddelde woonduur is met 13,9 jaar het hoogste van de binnenstad. Een klein deel van de bewoners (17%) woont korter dan drie jaar in het gebied en ook het percentage huishoudens dat binnen twee jaar wil verhuizen is met 19% relatief laag. Deze percentages duiden op een geringe bevolkingsdynamiek.

Hoewel in mindere mate dan de Grachtengordel Zuid, behoort ook de buurtcombinatie Weteringschans tot de meer welgestelde buurtcombinaties van de binnenstad. In dit deel van het plangebied wonen naar verhouding iets minder éénpersoons- en iets meer tweepersoonshuishoudens dan in de binnenstad. De leeftijdscategorie van 20 tot 34 jaar, waaronder veel startende huishoudens, is in verhouding groot (34%). In de Weteringschansbuurt wonen bovengemiddeld veel westerse allochtonen (expats) - met 24,2% bijna 10% meer dan in de binnenstad als geheel - en ook het percentage hoogopgeleiden ligt boven het gemiddelde. Het gemiddelde huishoudinkomen is met 2.700 euro relatief hoog. Het gemiddelde woningoppervlak is minder groot dan in de Grachtengordel Zuid, slechts 19% van de woningen is groter dan 90 m2. De gemiddelde woonduur in dit deel ligt op 12,5 jaar. 27% van de inwoners woont al langer dan 20 jaar op het huidige adres.

In de Woonvisie van stadsdeel Centrum tot 2012 worden voor de buurtcombinaties Grachtengordel Zuid en Weteringschans de thema's 'topstad' en 'ongedeelde stad' benoemd: Bij topstad gaat het om het wonen als voorwaarde voor een sterke economische concurrentiepositie van Amsterdam, bij ongedeelde stad gaat het om gemengde wijken van arm en rijk, jong en oud. Verder wordt voor deze buurtcombinaties als doel genoemd: leefbaarheid en veiligheid vergroten door woningen toe te voegen.

6.2.2 Ontwikkeling

De laatste tien jaar is het aantal inwoners in het plangebied zeer licht gedaald van ruim 11.200 in 2000 naar 11.000 in 2010, terwijl het aantal woningen juist iets is toegenomen van ongeveer 6.600 in 2000 tot ongeveer 6.900 in 2010. De toename van het aantal woningen kan worden toegeschreven aan een aantal nieuwbouwprojecten in het plangebied. Daarnaast is het waarschijnlijk dat door een betere huisnummerregistratie het aantal geregistreerde woningen is toegenomen. Dat er minder mensen in meer woningen wonen kan worden verklaard doordat ongeveer 65% van de huishoudens, een eenpersoonshuishouden betreft.

Naar verwachting zal het aantal inwoners in het plangebied de komende jaren verder afnemen. De schatting is dat het aantal inwoners (nu 11.000) afneemt in 2020 naar ruim 10.900 en in 2030 naar ongeveer 10.700. Dit is in lijn met de verwachting voor de hele binnenstad waarvoor wordt voorspeld dat de bevolking daalt van ruim 81.000 naar ruim 78.000 inwoners als gevolg van huishoudenverdunning en vergrijzing.

6.2.3 Uitgangspunten

Binnen (alle subcategorieën) van de bestemming 'Gemengd - 1' zijn woningen overal toegestaan. In straten binnen het plangebied die worden aangewezen als Detailhandelslint(plus) krijgen panden met bestaande detailhandel een 'Centrum' bestemming. Wonen op de begane grond en in het souterrain is binnen deze bestemming niet toegestaan. Door in deze straten de woonfunctie uit te sluiten in de plint, op de plekken waar nu geen woningen zitten, blijft het lint van winkels en andere (publieks)functies langs deze doorgaande routes zoveel mogelijk in stand en kunnen deze in de toekomst worden uitgebreid. Bestaande woningen binnen een detailhandelslint mogen gehandhaafd blijven.

Om het wonen boven winkels, andere publieksfuncties en bedrijven te bevorderen, moeten de zelfstandige ontsluitingen naar hoger gelegen verdiepingen wel worden gehandhaafd c.q. op een andere manier te worden gegarandeerd. Binnen de bestemming 'Centrum 4' voor warenhuizen is wonen helemaal niet toegestaan.

Aan de uitgaanspleinen hebben de panden de bestemming "Horeca". Wonen op de begane grond en in het souterrain is binnen deze bestemming niet toegestaan.

Binnen de bestemmingscategorie 'Gemengd - 2' en "Horeca - 2", die geldt voor panden die groter zijn dan 1000 m² (in de Leidse- en Weteringbuurt geldt een brutovloeroppervlak van 1500 m² en waar op dit moment geen zelfstandige woning aanwezig is, is wonen niet toegestaan. Door de woonfunctie uit te sluiten worden deze panden behouden voor grootschaliger werkfuncties en andere functies die baat hebben bij vestiging in een relatief groot pand. Wel is een wijzigingsbevoegheid opgenomen, waarmee bij samengevoegde panden met een totaal brutovloeroppervlak groter dan 1000 m2, een deel van deze panden kan worden omgezet naar wonen, mits een brutovloeroppervlak groter dan 1000 m2 overblijft. Voorwaarde hierbij is, dat de parcellering (tussen de panden) wordt hersteld.

Binnen de bestemming 'Detailhandel', die geldt voor de Bloemenmarkt en de bestemming 'Maatschappelijk' die geldt voor basisonderwijspanden is wonen niet toegestaan.

Ten aanzien van het omzetten van woningen naar andere functies geldt dat de woningvoorraad in de binnenstad wordt beschermd door de Huisvestingswet en de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam. Alle woonruimte is beschermd, ongeacht de huur- of koopprijs. Om het algemeen belang van behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad te kunnen afwegen tegen de veelal individuele belangen bij de onttrekking van woonruimte aan de woningvoorraad, zijn beleidsregels vastgesteld. Hierin is een onderscheid gemaakt tussen woonruimte onder en boven de huurtoeslaggrens en de koopprijsgrens. Het beleid over het onttrekken van woningen onder deze grenzen is zeer streng vanwege het belang dat is gediend met het behoud van goedkope woningen in de binnenstad.

Short stay

Op 11 februari 2009 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Short Stay, Kort wonen in Amsterdam' vastgesteld. Doel van dit beleid is om aan de behoefte van werknemers van internationale bedrijven aan tijdelijke woonruimte tegemoet te komen. Van 'short stay' wordt gesproken als het een verblijf/wonen betreft van tenminste een week tot maximaal zes maanden. Voor de verhuur voor short stay van zelfstandige woningen met een huur boven de huurprijsgrens kan een vergunning voor woningonttrekking voor een periode van maximaal 10 jaar worden aangevraagd. Alle stadsdelen hebben voor de bestaande woningvoorraad een quotum aan short stay woningen gekregen. Stadsdeel Centrum heeft een quotum van 15% dat neerkomt op 430 woningen. In de Uitwerkingsnotitie Short Stay beleid en Verdeelbesluit stadsdeel Centrum” vastgesteld door het dagelijks bestuur en in werking getreden op 1 juli 2009, is dit quotum onderverdeeld naar verschillende gebieden van de binnenstad. Voor het plangebied gaat het om een quotum van 80 woningen voor de buurtcombinatie Grachtengordel Zuid en 65 woningen voor de buurtcombinatie Weteringschans, met uitzondering van de Leidsebuurt.

Verder is in de uitwerkingsnotitie bepaald wat in bestemmingsplannen geregeld dient te worden ten aanzien van short stay in woningen die vanaf 2008 zijn of worden gerealiseerd: 'Het dagelijks bestuur maakt in principe in nieuwe bestemmingsplannen geen short stay voor nieuwbouw en omzetting van niet-woonfuncties mogelijk. Alleen in de oostelijke binnenstad kan bij nieuwbouw short stay worden toegestaan'. In de bestemmingsplannen Oostelijke eilanden en Oostelijke binnenstad, beiden vastgesteld in 2010, is daarom gebruik ten behoeve van short stay in de bestemmingsomschrijving opgenomen in de gemengde bestemmingen. Gelet op de uitwerkingsnotitie is dit niet de bedoeling voor het plangebied Zuidelijke binnenstad. Short stay in dit deel van de binnenstad wordt alleen planologisch mogelijk gemaakt voor de ruimten waarvoor een woningonttrekkingsvergunning ten behoeve van short stay is afgegeven en onherroepelijk is geworden. In de regels wordt gebruik ten behoeve van short stay verboden. Short stay die op basis van een woningonttrekkingsvergunning onherroepelijk is toegestaan, wordt vervolgens door middel van een omgevingsvergunning met een 'kruimelafwijking' of met een 'projectafwijking' ook planologisch gelegaliseerd.

6.3 Kantoren

6.3.1 Algemeen

In de binnenstad bevindt zich ruim 13% van de totale kantoorruimte van de metropoolregio. 24% van alle kantoren in Amsterdam bevindt zich in de binnenstad. In de binnenstad werken ruim 37.000 mensen in kantoren. Bijna een derde daarvan bevindt zich in het plangebied: er zijn ca. 1400 kantoren, waar zo'n 11.600 mensen werken. Het plangebied vormt een concentratie van kantoren: in het plangebied werkt bijna 60% van alle werkzame personen in de kantorensector, voor de hele binnenstad is dat 43%.

De kantorensector bestaat uit:

  • zakelijke dienstverlening (advocatenkantoren, reclamebureaus, ICT etc)
  • de financiële dienstverlening (banken en verzekeringen)
  • overige dienstverlening ((semi-)overheid, non-profit, uitgeverijen, makelaardij etc).

Een apart verhaal is de creatieve sector. De creatieve sector is niet in te delen bij één hoofdfunctie. Behalve de creatieve kantoorwerkgelegenheid gaat het om de werkgelegenheid bij de culturele instellingen (podiumkunsten, scheppende kunsten, musea en galeries) en bij bedrijven (media- en filmproductie). Zelfs detailhandel en horeca hebben raakvlakken met de creatieve sector. Binnen de creatieve sector neemt de creatieve zakelijke dienstverlening wel de belangrijkste plaats in. Het gaat dan om reclame, interieur- en modeontwerp en architectuur en stedenbouw. De creatieve sector is heel belangrijk voor de Amsterdamse economie. In 2008 werkten er in Amsterdam ca. 35.500 mensen in deze sector en in de binnenstad 12.500 (34%). Amsterdam en de binnenstad vormen ook een uitstekende voedingsbodem voor de creatieve sector. Dat zit vooral in de kwaliteiten van de binnenstad en de rest van centrumgebied van Amsterdam: fijnmazige bebouwingsstructuur met veel functies en ontmoetingsplekken, een ruim aanbod aan culturele voorzieningen, hoogopgeleide mensen en een tolerante sfeer. Ontmoeting en uitwisseling van ideeën zijn belangrijke elementen om het werk goed en geïnspireerd te doen.

De concentratie van kantoren in het plangebied ten opzichte van de rest van de binnenstad is duidelijk zichtbaar. Er is wel een klein verschil tussen de twee buurtcombinaties Grachtengordel Zuid en Weteringschans in het plangebied. In de Grachtengordel Zuid werkt 63% van de werkzame personen in de kantorensector, in de Weteringschansbuurt is dat 57%. In de laatste buurt werkt ook een behoorlijk deel bij de culturele instellingen (zoals Stadsschouwburg en Paradiso) rond het Leidseplein.

In de buurtcombinatie Grachtengordel Zuid zit de meeste kantoorwerkgelegenheid in de zakelijke dienstverlening (47%), op de voet gevolgd door de werkgelegenheid bij banken (39%). De rest van de kantoorwerkgelegenheid zit op 14%. Advocatenkantoren, reclamebureaus en non-profit instellingen vestigen zich graag in de grachtengordel.

De Gouden Bocht, het gedeelte van de Herengracht tussen Leidsestraat en Vijzelstraat, is het duurste gedeelte van de grachtengordel en heeft de meeste status.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0042.jpg"

De Gouden Bocht

In de Weteringschansbuurt is kantoorwerkgelegenheid in de zakelijke dienstverlening zeer sterk vertegenwoordigd met 51% van alle kantoorwerkgelegeneheid. Ook hier neemt de werkgelegenheid bij banken een behoorlijke plaats in met 29%. Dit laatste heeft te maken met de Nederlandsche Bank, die hier is gevestigd. Dit is één van de grootste werkgevers in de binnenstad. De Autoriteit Financiele Markten is gevestigd aan de Vijzelgracht. De overige werkgelegenheid in de kantorensector bedraagt 20%.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0043.jpg"

De Nederlandsche Bank

In het verleden is een aantal grote kantoorpanden omgezet naar woningen/appartementen. Bij het omzetten van kantoren in woonappartementen is doorgaans sprake van splitsing en verkoop aan meerdere, verschillende eigenaren. Bij grote panden is meestal ook sprake van horizontale splitsing in een aantal eenheden. Hierdoor komen meerdere eigenaren op één vloer en een groot aantal eigenaren in het hele pand. Vestiging op termijn van een andere grootschalige werkfunctie wordt hiermee vrijwel onmogelijk gemaakt. Bij de omzetting van een kantoor tot een een andere werkfunctie blijft deze splitsing van eigendom achterwege. Voor de binnenstad geldt daarom het beleid dat werkpanden groter dan 1000 m² brutovloeroppervlak niet mogen worden omgezet naar wonen. Door de woonfunctie uit te sluiten worden deze panden behouden voor grootschaliger werkfuncties en andere functies die baat hebben bij vestiging in een relatief groot pand. In 2005 is door de stadsdeelraad besloten dat wanneer één van de twee buitenste panden van een combinatie van panden of beide buitenste panden kunnen worden losgekoppeld van die combinatie, zonder dat het vloeroppervlak daarmee beneden de 1000 m² komt, de omzetting naar wonen kan worden toegestaan. Deze regeling wordt in dit bestemmingsplan iets verruimd.

6.3.2 Ontwikkeling

Sinds 2006 is de werkgelegenheid in de kantorensector in de binnenstad langzaam toegenomen van 36.000 arbeidsplaatsen tot 37.400 in 2008. De cijfers voor 2009 zijn nog positiever, namelijk 38.800 arbeidsplaatsen. Ook het aantal vestigingen neemt toe. Deze groei laat zich ook zien in de sectoren bedrijven, detailhandel en in mindere mate in de horeca. Het effect van de economische crisis is mogelijk pas in de komende jaren te zien. De zakelijke dienstverlening is vooral verantwoordelijk voor de groei van de werkgelegenheid in de kantorensector, de overige kantoorwerkgelegenheid in mindere mate. De financiële dienstverlening laat deze groei niet zien.

In de creatieve sector in de binnenstad is het aantal werkzame personen sinds 2006 gestegen met 7,3 %. Voor heel Amsterdam ging het om een groei van 9,5 %. Dat betekent dat de creatieve sector buiten de binnenstad sterker is gegroeid dan daarbinnen. De grootste groei zit in de creatieve zakelijke dienstverlening.

Een nieuwe ontwikkeling is het realiseren van kantoorverzamelgebouwen, voor vaste verhuur of voor verhuur van tijdelijke kantoorruimte. Een voorbeeld van de verhuur van tijdelijke kantoorruimte, waarbij gebruik gemaakt kan worden van allerlei faciliteiten, is Regus aan de Herengracht 574 met 64 werkplekken. De vraag hiernaar is behoorlijk gestegen. Deze kantoorruimte wordt gehuurd door zelfstandige, individuele ondernemers.

De leegstand in kantoren in Amsterdam en de regio is toegenomen als gevolg van de omvangrijke oplevering van nieuwe kantoorruimte en gedaald kantoorgebruik (vooral door de economische crisis). De leegstand in kantoren in de regio Amsterdam zit per 1 januari 2010 op 16,5%, in Amsterdam is dat 17% en in de binnenstad 14%. Detand in Nieuw West is het hoogste met 24,5%, de leegstand in Oost en Noord is het laagst met 10,5%. Dit is inclusief de al vehuurde, maar nog niet betrokken kantoorpanden. De onverhuurde leegstand ligt tussen de 0,5 en 1 procent lager (Bron: Kantorenmonitor Metropoolregio Amsterdam 2010, Kantorenmonitor b.v.). De toename van de leegstand in de binnenstad heeft onder meer te maken met de herontwikkeling van een aantal grote panden in de binnenstad. Drie daarvan liggen in het de buurtcombinatie Grachtengordel Zuid: het voormalige ABN-AMRO gebouw aan het Rembrandtplein, het gebouw van de ABN-AMRO aan de Vijzelstraat (niet opgenomen in het plangebied) en de voormalige Fortis-panden aan de Herengracht en Keizersgracht bij de Utrechtsestraat. Het gebouw aan het Rembrandtplein is inmiddels herontwikkeld en nu op de kantorenmarkt als The Bank, een kantoorverzamelgebouw met winkels op de begane grond. Het gebouw aan de Vijzelstraat wordt nog grotendeels tijdelijk verhuurd aan individuele startende bedrijfjes. De voormalige kantoorpanden van Fortis aan de Herengracht en Keizersgracht bij de Utrechtsestraat staan enige jaren leeg. Deze panden worden in de toekomst deels herontwikkeld tot een tophotel (zie paragraaf 5.2.). De Vijzelhof, voormalige wevershuizen met een kantooraanbouw aan de achterzijde waren in het verleden in gebruik van de ABN/AMRO. De Vijzelhof wordt nu verbouwd tot basisschool (De Kleine Reus), woningen en een ondergrondse parkeergarage op het binnenterrein.

Behalve de economische crisis en de herontwikkeling van een aantal grote panden heeft het 'nieuwe werken' ook invloed op de vraag: flexibele werkplekken, thuis, onderweg en op andere locaties werken. Hierdoor daalt de ruimtevraag aanzienlijk. In 2002 werd gerekend met ca. 27 m2 per werknemer, in 2010 met 20 m2 en nu wordt gedacht dat de vraag teruggaat naar 15 m2 of zelfs 10 m2.

6.3.3 Uitgangspunten

Kantoren zijn overal toegestaan binnen (de subcategorieën van) de bestemming 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' en 'Horeca - 1' en 'Horeca - 2'. In de panden in de detailhandelslinten met de bestemming 'Centrum - 1' en 'Centrum - 2' zijn op de begane grond alleen kantoren met baliefunctie toegestaan. Op de verdiepingen zijn kantoren wel toegestaan.

In het plangebied geldt dat individuele werkpanden groter dan 1000 m² brutovloeroppervlak niet mogen worden omgezet naar wonen. Het gaat daarbij om panden met een kantoorfunctie, maar ook om panden met een andere niet-woonfunctie, waarin geen zelfstandige woonruimte is gevestigd. In de Leidse- en Weteringbuurt geldt een brutovloeroppervlak van 1500 m². Dit heeft te maken met het oude bestemmingsplan "Leidse- en Weteringbuurt" waarin deze maatvoering is aangehouden. Het omzetten naar wonen van individuele panden in een combinatie van panden (samengevoegde panden met een totaal brutovloeroppervlak groter dan 1000 m"²), is mogelijk via de wijzigingsbevoegheid. Voorwaarde is dat een brutovloeroppervlak groter dan 1000 m² overblijft en dat de samenvoeging tussen de panden wordt hersteld.

6.4 Voorzieningen

6.4.1 Algemeen

Onder voorzieningen vallen onderwijs, gezondheidszorg, sport en recreatie, cultuur, politie/brandweer en welzijn. Onderwijs, politie en brandweer, gezondheidszorg en welzijn worden openbare voorzieningen genoemd, omdat zij voorzien in een basisbehoefte. Culturele, recreatieve en sportvoorzieningen worden bijzondere voorzieningen genoemd. Voorzieningen kunnen zowel commercieel als niet-commercieel zijn.

Verder is er een onderscheid te maken naar verzorgingsniveau wat schaal betreft: kleinschalig zijn voorzieningen op buurt-, wijk- of stadsdeelniveau zoals huisartsen, gezondheidszorgcentra, kinderopvang, buurt- en wijkcentra, basisonderwijs en voortgezet onderwijs, buurttheaters en kerkgenootschappen. Grootschalig zijn voorzieningen op stadsdeeloverschrijdend niveau, stedelijk en regionaal niveau zoals middelbaar en hoger onderwijs, een hoofdbureau van politie, ziekenhuis, theater, museum, bioscoop en een sporthal.

De voorzieningensector is na de kantorensector de sector met de meeste werkgelegenheid in de binnenstad met ongeveer 21% van alle werkzame personen in de binnenstad. Daarna volgt de horeca. Er zijn grote verschillen tussen de verschillende gebieden in de binnenstad.

In het hele plangebied werken ruim 2.300 mensen bij voorzieningen. Dat is ongeveer 12% van alle werkzame personen in het plangebied. Dit percentage ligt lager dan in de hele binnenstad. Dat komt vooral doordat in de buurtcombinatie Grachtengordel Zuid in verhouding tot de rest van de binnenstad weinig mensen werken bij voorzieningen. Maar ook het percentage in de Weteringbuurt ligt wat lager dan het gemiddelde in de binnenstad. Er zijn in het hele plangebied 265 vestigingen.

In de Grachtengordel Zuid werken ongeveer 450 mensen in de voorzieningensector, ca. 6% van alle werkzame personen in deze buurtcombinatie. Er zijn ongeveer 100 vestigingen. Ongeveer 35% werkt in de gezondheidszorg, dit komt vooral door de polikliniek aan de Prinsengracht. 25% werkt in de culturele sector. Het fotografiemuseum FOAM, het Stadsarchief, maar ook de Kleine Komedie, museum Willet Holthysen en museum van Loon zijn hier onder meer gevestigd. De werkgelegenheid van Tuschinsky en Pathé de Munt is niet in de cijfers meegenomen, omdat dit deel van het plangebied niet in de

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0044.jpg"

FOAM

buurtcombinatie Grachtengordel Zuid valt. Ongeveer 15% van de werkzame personen werkt bij de politite, het gaat hier om het politiewijkbureau aan de Prinsengracht. De overigen werken in het onderwijs, bij sport/recreatievoorzieningen en in de welzijnssector.

In de Weteringschansbuurt werken ongeveer 1.900 mensen bij voorzieningen, ongeveer 16% van alle werkzame personen in deze buurtcombinatie. Er zijn 165 vestigingen. Vooral in de culturele sector (ca. 31%) en in sport/recreatie (32%) werken veel mensen. Op en nabij het Leidseplein zitten diverse culturele instellingen zoals de Stadsschouwburg, De La Mar Theater, Paradiso, de Melkweg, Sugar Factory, de Balie en de City-bioscoop. Het hoge percentage werkzame personen in de sport/recreatie komt vooral door de aanwezigheid van Holland Casino bij het Max Euweplein. Daarna volgen de werkgelegenheid bij de politie en bij het onderwijs met elk ca. 12%. In dit gebied zijn twee basisscholen (de Kleine Reus bij de Vijzelstraat en de ASVO aan het Frederiksplein) en de enige school voor voortgezet onderwijs in de binnenstad, het Barlaeus Gymnasium aan de Weteringschans bij het Leidseplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0045.jpg"

DeLaMar theater

6.4.2 Ontwikkeling

Aan het Leidseplein is de Stadsschouwburg uitgebreid met een vlakke vloerzaal en de Melkweg met de zaal The Max. In de Marnixstraat is door de Van der Ende Foundation het De La Mar Theater gerealiseerd met twee zalen. Het Leidseplein wordt heringericht tot voetgangers- en verblijfsgebied met een fietsenstalling onder het Kleine Gartmanplantsoen.

In de Vijzelhof (het bouwblok aan de Noorderstraat bij de Vijzelgracht) worden de voormalige wevershuizen met kantoorgebouw aan de achterzijde verbouwd voor de nabijgelegen basisschool De Kleine Reus en woningen.

6.4.3 Uitgangspunten

Voorzieningen zijn overal toegestaan binnen (de subcategorieën van) de bestemming 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' en 'Horeca - 1' en 'Horeca - 2'. In de panden binnen de detailhandelslinten met de bestemming 'Centrum - 1' en 'Centrum - 2' zijn op de begane grond geen voorzieningen toegestaan. Op de verdiepingen zijn voorzieningen wel toegestaan.

Voor voorzieningen geldt een maximum brutovloeroppervlak van 1000 m². Voorzieningen groter dan 1000 m² zijn alleen toegestaan nadat een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan is verleend. Deze afwijking wordt alleen verleend wanneer het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast, vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking heeft, de bebouwing binnen de parcellering van de omringende bebouwing past en de gevelindeling geen afbreuk doet aan de architectonische kwaliteit van de omringende bebouwing. Bestaande voorzieningen met een groter vloeroppervlak mogen worden gehandhaafd.

Panden voor basisonderwijs

Voor onderwijspanden waarin basisonderwijs is gevestigd, geldt de bestemming 'Maatschappelijk'. Voor deze aparte bestemming voor basisonderwijspanden is gekozen om de volgende reden: basisonderwijs is een voorziening die belangrijk is op het schaalniveau van buurt en wijk. Kinderen in het basisonderwijs moeten in principe in de buurt naar school kunnen gaan. Leegkomende panden kunnen, wanneer zij geen aparte bestemming hebben, tegen marktwaarde worden verkocht. De verkoop van deze specifieke panden tegen marktwaarde kan op gespannen voet staan met de behoefte in de binnenstad aan basisonderwijs. Binnen deze bestemming is ook kinderopvang mogelijk in verband met de ontwikkeling tot een brede school.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het omzetten van de bestemming Maatschappelijk naar Gemengd.

Kinderopvang

Voor voorzieningen voor kinderopvang geldt dat binnen de (subcategorieën van de) panden met de bestemming 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2' en 'Centrum - 3' per bouwblok één kinderopvangvoorziening gerealiseerd mag worden. Op het perceel direct naast een basisschool is een kinderopvangvoorziening toegestaan, zodat een ontwikkeling tot een brede school mogelijk is. Door het aantal toegestane kinderdagverblijven tot één per bouwblok te beperken wordt de mogelijke geluidsoverlast voor de woningen in dat bouwblok grenzend aan het binnenterrein beperkt voor de woningen in dat bouwblok. De gronden met de bestemming 'Tuin - 1, - 2 en - 3' mogen als buitenruimte voor kinderopvang of scholen worden gebruikt, wanneer zij grenzen aan de bebouwing waarin een kinderopvang of school is gevestigd. Voorzieningen voor kinderopvang zijn niet toegestaan in de bebouwing die direct grenst aan wegen die behoren tot het hoofdnet auto. Dit is een uitvloeisel van een stedelijke regeling, waarin is bepaald dat in verband met het fijn stof, gevoelige functies niet gesitueerd mogen worden binnen 50 meter van wegen waar 50 km per uur of harder mag worden gereden. In het plangebied is dat de Vijzelstraat (inclusief Vijzelgracht en Nieuwe Vijzelstraat).

6.5 Galeries

6.5.1 Algemeen

In het plangebied komen relatief veel galeries voor. Twee locaties binnen het plangebied springen daarbij in het oog. In het Spiegelkwartier (met name de Nieuwe Spiegelstraat en de Spiegelgracht) bevinden zich ca 100 kunstgaleries en antiquairs samen. In het blok tussen de Fokke Simonszstraat en de Lijnbaansgracht bevinden zich 9 van 24 galeries in de Weteringschansbuurt.

6.5.2 Ontwikkeling

Het Spiegelkwartier heeft zich ontwikkeld tot één van de culturele hotspots van Amsterdam voor toeristen. De ligging van het Spiegelkwartier, als verbinding tussen het Rijksmuseum en het centrum van Amsterdam draagt daar voor een belangrijk deel aan bij.

6.5.3 Uitgangspunten

Het culturele klimaat van Amsterdam is een van de belangrijkste toeristische trekkers van de stad. Om de aantrekkingskracht van Amsterdam voor toeristen te behouden en te vergroten dient cultuur te worden versterkt. Galeries zijn onderdeel van dit culturele klimaat. Galeries zijn in het algemeen kleinschalig, hebben nauwelijks verkeersaantrekkende werking, zeer beperkte reclame-uitingen en over het algemeen een positieve uitstraling. Galeries zijn daarom overal in het plangebied toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd', 'Horeca' en 'Centrum'.

6.6 Detailhandel En Consumentverzorgende Dienstverlening

6.6.1 Algemeen

In het plangebied bevinden zich 366 vestigingen met detailhandel, ongeveer 16% van alle winkels in de binnenstad. Er werken bijna 1000 mensen, ongeveer 11% van alle werkzame personen in de detailhandel in de binnenstad. Van de 366 winkels gaat het om 87% non-food winkels.

Binnen het plangebied ligt een aantal belangrijke winkelstraten. De winkelstraten bevinden zich in de radialen die door het plangebied lopen.

Leidsestraat

De grootste winkelstraat is de Leidsestraat. Met de Nieuwendijk, Kalverstraat, Heiligeweg en Koningsplein, vormt de Leidsestraat onderdeel van het kernwinkelgebied van de binnenstad en Amsterdam. Wat opvalt is dat hier maar liefst 16 schoenenwinkels gevestigd zijn. De Leidsestraat heeft een geslaagde ontwikkeling doorgemaakt van een straat met vooral veel reisbureaus en (boekings-)kantoren van vliegtuigmaatschappijen naar een echte mode- en schoenenstraat. Verder zijn hier winkels van grote, nationale en internationale ketens gevestigd.

Utrechtsestraat

De Utrechtstestraat is een drukke winkelstraat, gemengd met horecazaken (vooral restaurants en cafés) met een smal profiel. De detailhandel wordt gekenmerkt door kleinschalige, unieke winkels.

Nieuwe Spiegelstraat

In de Nieuwe Spiegelstraat zijn kunst- en antiekwinkels geconcentreerd. De ontwikkeling van de Nieuwe Spiegelstraat en omgeving tot centrum van kunst en antiek is gekoppeld aan de bouw van het Rijksmuseum. Wat de antiekhandel betreft heeft de toegepaste kunst de nadruk. Vooral na de Tweede Wereldoorlog heeft het Spiegelkwartier een groei doorgemaakt. De laatste jaren is er een lichte vermindering in het aanbod van detailhandel gericht op kunst en antiek te zien. Dit heeft deels te maken met de sluiting van het Rijksmuseum en de vermindering van de bezoekers van het museum. Ook de verandering die internet heeft op het gedrag van kopers en de economische crisis hebben hier mogelijk mee te maken. De renovatie en restauratie van het Rijksmuseum is naar verwachting in 2013 klaar.

Vijzelstraat/Vijzelgracht

De Vijzelstraat/Vijzelgracht is een winkelstraat die niet echt een heel duidelijk karakter heeft wat betreft het soort winkels. De Vijzelstraat is een belangrijke verkeersader in de binnenstad. De Vijzelstraat/Vijzelgracht maakt deel uit van de Rode Loper, waar de Noord/Zuidlijn wordt aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0046.jpg"

Leidsestraat

Consumentverzorgende dienstverlening

In het bestemmingsplan is detailhandel samen met consumentverzorgende dienstverlening één functiecategorie. Bij consumentverzorgende dienstverlening worden geen goederen verkocht, maar worden diensten rechtstreeks aan de consument verleend. Voorbeelden hiervan zijn een kapperzaak, nagelstudio, tattoo/piercingshop, schoonheidssalons, stomerij/wasserij, kleermaker, schoenmaker, goudsmid, videotheek, internetgelegenheid, kopieerwinkels en gereedschapsverhuur. Deze functies hebben vaak de uitstraling van een winkel en zijn vaak ook dezelfde straten gevestigd waar veel winkels voorkomen.

6.6.2 Ontwikkeling

Met het aanleggen van de Noord/Zuidlijn, die onder de Vijzelstraat, Vijzelgracht en Nieuwe Vijzelstraat komt te liggen, verandert er ook bovengronds veel. Naar schatting zullen ongeveer 27.000 mensen in de toekomst gebruik maken van het Station Vijzelgracht. Dat betekent dat het op die plek veel drukker zal worden. Door het herinrichten van de openbare ruimte boven het tracé van de Noord/Zuidlijn kan een hoogwaardig gebied ontstaan waar bezoekers zich welkom voelen. Zo is de naam 'Rode Loper' ontstaan. De Vijzelstraat, Vijzelgracht en Nieuwe Vijzelstraat vormen daar een onderdeel van en zullen worden heringericht. Aan de oostzijde zal meer ruimte voor voetgangers komen. Hierdoor wordt dit deel aantrekkelijker voor winkelend publiek.

6.6.3 Uitgangspunten

Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn winkels op de begane grond toegestaan.

Binnen het plangebied is een aantal straten aanwezig, waar veel winkels voorkomen. De panden, waar deze winkels gevestigd zijn, in deze straten kennen de bestemming 'Centrum'. Het gaat dan om detailhandelslinten, detailhandelslinten -plus en om warenhuizen.

Detailhandelslinten: bestemming Centrum 1 en Centrum 2

De bestemmingen 'Centrum - 1' en 'Centrum - 2' zijn gereserveerd voor panden met detailhandel in de echte winkelstraten, de detailhandelslinten. Afhankelijk van de soort straat wat betreft gebruik en profiel zijn winkels op de verdiepingen wel ('Centrum -1') of niet ('Centrum - 2') toegestaan. Binnen een detailhandelslint zijn de volgende functies toegestaan op de eerste bouwlaag:

  • winkels
  • consumentverzorgende dienstverlening
  • kantoren met baliefunctie

Kantoren met baliefunctie zijn bijvoorbeeld reisbureau's, makelaarskantoren en uitzendbureau's. De uitstraling komt overeen met die van consumentverzorgende dienstverlening. Vandaar dat ze gewenst zijn in straten met de aanduiding Detailhandelslinten of Detailhandelislint-plus.

De volgende functies zijn niet toegestaan in de eerste bouwlaag:

  • wonen
  • inpandig parkeren
  • kantoren en bedrijven
  • voorzieningen

De volgende straten zijn als “detailhandelslint” aangeduid:

  • Koningsplein
  • Leidsestraat
  • Reguliersbreestraat
  • Vijzelstraat oostzijde
  • Vijzelgracht oostzijde
  • Nieuwe Vijzelstraat oostzijde
  • Utrechtsestraat
  • Nieuwe Spiegelstraat / Spiegelgracht oostzijde

Het Koningsplein en de Leidsestraat zijn detailhandelslinten 1. Voor panden met winkels in deze straten geldt de bestemming 'Centrum - 1'; hier zijn detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening toegestaan op alle bouwlagen. De overige straten zijn detailhandelslinten 2. Voor panden met winkels in deze straten geldt de bestemming 'Centrum - 2' (geen detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening op de verdiepingen toegestaan).

Detailhandelslint- plus

De bestemming 'Centrum - 3' geldt voor panden met winkels in een detailhandelslint-plus. Binnen straten die zijn aangemerkt als “detailhandellint-plus” zijn op de eerste bouwlaag meer functies toegestaan dan in straten met de aanduiding “detailhandelslint”. Naast winkels, consumentverzorgende dienstverlening en kantoren met baliefunctie, zijn de volgende functies ook toegestaan:

  • kantoren en bedrijven
  • voorzieningen

De functies 'wonen en 'inpandig parkeren' zijn ook hier niet toegestaan (met uitzondering van inpandig fietsparkeren).

De volgende straten zijn als “detailhandelslint-plus” aangeduid:

  • Amstelstraat (met uitzondering van Amstelstraat 2 t/m 12: The Bank)
  • Vijzelstraat westzijde

Bestemming 'Centrum - 4'

De bestemming 'Centrum - 4' is van toepassing op warenhuizen. Iin het plangebied gaat het om Metz&co in de Leidsestraat en Selexys/Scheltema aan het Koningsplein. Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening is hier toegestaan op alle bouwlagen.

Bestemming 'Detailhandel'

De bestemming 'Detailhandel' is gereserveerd voor de Bloemenmarkt op het water (bedrijfsschepen). Binnen deze bestemming zijn geen andere functies toegestaan. Ook consumentverzorgende dienstverlening is hier niet toegestaan. In de erfpachtovereenkomsten is geregeld dat 75% van het brutovloeroppervlak uitsluitend is bestemd voor de verkoop van (droog-)bloemen, planten, struiken, bomen, zaden, bollen en potterie. Maximaal 5% van dit percentage mag worden gebruikt voor de verkoop van zijden bloemen. Maximaal 25% van het totale brutovloeroppervlak mag worden bestemd voor de verkoop van branchegerelateerde producten en souvenirs. Alleen souvenirs zijn toegestaan in het teken van nationale en Amsterdamse symbolen. Uitdrukkelijk uitgesloten is de verkoop van textiel (kleding/schoeisel met uitzondering van klompen), etens- en drinkwaren en aan de sexbranche gerelateerde prducten.

Winkels langs de gracht niet toegestaan

Winkels langs de gracht zijn binnen het plangebied niet toegestaan, behalve in de eerste bouwlaag van panden gelegen op de hoeken van grachten. Enige uitzonderingen binnen het plangebied waar winkels in de eerste bouwlaag langs de gracht wel zijn toegestaan zijn:

  • Singel, even nummers 480 tot en met 550 (tegenover Bloemenmarkt)
  • Spiegelgracht
  • Leidsekade 89 t/m107

Mengformules

Van een mengformule is sprake wanneer in detailhandel of in consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling etenswaren en/of dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, in een zaak die geen horeca als hoofdbestemming heeft. Mengformules kunnen een bijdrage leveren aan het vestigingsklimaat voor ondernemers. Van een mengformule is sprake als wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden:

  • De openingstijden van de mengformule dienen overeen te komen met de openingstijden van de hoofdactiviteit.
  • Het deel van het netto verkoopvloeroppervlak dat in gebruik is bij de mengformule mag ten hoogste 20% van dat netto verkoopvloeroppervlak zijn, met een absoluut maximum van 20 m² netto verkoopvloeroppervlak. Dit absolute maximum brengt met zich mee dat in mengformules het schenken van alcohol is uitgesloten.
  • De mengformule mag niet worden geplaatst aan de gevel waar de ingang van de hoofdactiviteit zit.
  • De mengformule dient te passen binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom, ijssalon en dergelijke.
  • De mengformule mag geen eigen ingang aan de straat hebben en mag geen terras exploiteren.
  • Voor de mengformule mag geen reclame worden gemaakt.

Als aan één of meer van deze voorwaarden niet wordt voldaan, dan is geen sprake van een mengformule, maar van zelfstandige horeca als hoofdactiviteit.

Op dit moment wordt een wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) door de centrale stad voorbereid. Na vaststelling van de wijziging van de APV door de gemeenteraad is geen exploitatievergunning meer vereist voor mengformules. In het bestemmingsplan zijn mengformules toegestaan in detailhandel en consmentverzorgende dienstverlening.

6.7 Horeca

6.7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende horecacategorieën:

  • restaurants;
  • cafés
  • fastfood;
  • discotheken/zaalverhuur.

De overige horecacategorieën, Hotels en Horeca in culturele instellingen worden in respectievelijk paragraaf 6.8 en 6.9 behandeld.

In het plangebied bevinden zich ca. 340 van de ruim 1.500 horecavestigingen (fastfood, discotheken, cafés en restaurants) in de binnenstad, ongeveer 22%. Er werken ruim 2.400 mensen. Binnen het plangebied zijn er ongeveer 200 restaurants en ongeveer 140 cafés. Verder zijn er ca. 20 discotheken en 20 coffeehops gevestigd. In het plangebied is er 1 café per 81 inwoners. Voor de hele binnenstad is dat 1 per 141 inwoners.

Voornaamste reden van het grote aantal horecazaken is dat in het plangebied de twee belangrijkste uitgaansgebieden van Amsterdam liggen: het Rembrandtplein en het Leidseplein. Bijna twee derde van alle horecazaken in het plangebied bevinden zich binnen deze uitgaansgebieden.

Rembrandtplein e.o.
Het Rembrandtplein met omliggende straten is een gebied met een intensieve menging van grootstedelijke functies zoals uitgaan, winkelen, werken, wonen en toerisme. De nadruk ligt hier echter op uitgaan. Het gebied kent een concentratie van (nacht)horeca die vooral gelegen is op het Rembrandtplein, Thorbeckeplein en in de Reguliersdwarsstraat en de Amstelstraat. In het uitgaansgebied Rembrandtplein e.o. bevinden zich ruim 100 horecazaken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0047.jpg"

Rembrandtplein

Leidseplein e.o.
Het Leidsepleingebied is sterk op toerisme gericht. Het is een uitgaansplein van stedelijke, regionale en nationale betekenis. De dwarsstraten rond het Leidseplein (van oorsprong woongebied gemengd met bedrijvigheid) zijn de voorlaatste decennia veranderd door de vestiging van een groot aantal restaurants, cafés en andere uitgaansgelegenheden. In de Leidsekruisstraat en een groot gedeelte van de Korte Leidsedwarsstraat is het woonkarakter (vrijwel) helemaal verdwenen. Ook op Max Euweplein staat de woonfunctie onder druk door de aanwezigheid van de horecafunctie. In het uitgaansgebied Leidseplein e.o. bevinden zich ca. 100 horecazaken.

Andere gebieden waar veel horeca voorkomt zijn de Utrechtsestraat en de Reguliersdwarsstraat (gedeelte tussen Vijzelstraat en Koningsplein).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0048.jpg"

Leidseplein

6.7.2 Ontwikkeling

In 2008 is het Horecabeleidsplan vastgesteld. Hierin is aangegeven in welke straten verruiming van horeca (sluitingstijden, vierkante meters of het toevoegen van horecazaken) mogelijk is. Voor het plangebied is aangegeven dat alleen verruiming van sluitingstijden mogelijk is op en rond de uitgaanspleinen Rembrandt- en Leidseplein. Omdat niet te voorzien is wat de gevolgen van de verruiming voor de veiligheidssituatie zijn, is de verruiming op het Leidseplein gefaseerd ingevoerd.

In het Horecabeleidsplan 2008 is aangegeven dat bij de verdwijning van een seksshop of een speelautomatenhal in de Reguliersbreestraat de bestemming Horeca 3 (café) of Horeca 4 (restaurant) op de begane grond mogelijk gemaakt wordt. De voormalige seksshop op het adres Reguliersbreestraat 7 is in 2009 reeds gewijzigd in een restaurant.

Slechts op één plek in het plangebied kunnen extra horecazaken worden toegevoegd. In het kader van het project “Rode Loper” wordt gekeken naar de mogelijkheden om de uitstraling van de Vijzelstraat en Vijzelgracht te verbeteren. Voorwaarde bij het toevoegen van horecazaken is dat deze gespreid dienen te worden over de lengte van de straat. In aansluiting op de winkelfunctie is er alleen ruimte voor cafés en restaurants met een dagzaakvergunning.

6.7.3 Uitgangspunten

Definities horeca 1 t/m 4

Horeca 1
Fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteiten het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.

Horeca 2
Horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten.

Horeca 3
Horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent licht op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafés en eetcafés.

Horeca 4
Horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons.

Binnen de horecaregeling is het mogelijk om een potentieel meer overlastgevende vorm van horeca om te zetten in een minder overlastgevende: een horeca 1 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4, een horeca 2 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4 en een horeca 3 vestiging in een horeca 4 vestiging.

Additionele horeca

Naast zelfstandige horeca bestaat er ook additionele horeca: horeca-activiteiten die ondergeschikt en ondersteunend zijn aan de hoofdfunctie. Voorbeelden zijn een museumcafé, een theaterfoyer of een kantine in een sporthal. De horeca-activiteiten worden juridisch-planologisch niet als afzonderlijke functie 'horeca' gezien, maar gerekend tot de bestemming van de hoofdfunctie.

Voor ondersteunende horeca in winkels geldt in de binnenstad van Amsterdam het mengformulebeleid (zie paragraaf 6.6.3): winkels mogen ondersteunende horeca hebben van een beperkt aantal m², het horecagedeelte mag niet aan de straatgevelzijde gelegen zijn, zonder reclame (en zonder terras).

Horecabeleidsplan 2008

Het uitgangspunt voor horeca in het plangebied is het Horecabeleidsplan 2008.

Op basis van het Horecabeleidsplan 2008 wordt voor maximaal tien initiatieven die passen binnen de ambitie van het project Rode Loper medewerking verleend. Voor de uitbreiding van het aantal horecazaken is een juridisch-planologische procedure noodzakelijk waarbij de eventuele aantasting van het karakter van het beschermd stadsgezicht en het woon- en leefklimaat worden meegewogen.

Bestemmingen: bestaande horeca

Horeca op de begane grond en in de kelder/het souterrain is toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd - 1.1' tot en met 'Gemengd - 1.4' voor panden kleiner dan 1000 m² en de bestemming 'Gemengd - 2.1' tot en met 'Gemengd - 2.4' voor panden groter dan 1000 m² (voor wat betreft de genoemde horecacategorie) . Wanneer ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan horeca op een andere bouwlaag voorkomt is deze voorzien van een aanduiding, waarmee de betreffende horecacategorie is toegestaan. Bestaande horecavestigingen hebben deze bestemmingen of aanduidingen. Ook in detailhandelslinten (plus) heeft de bestaande horeca deze bestemmingen of aanduidingen.

Bestemming Horeca voor uitgaanspleinen

Op de uitgaanspleinen wordt uitgegaan van de expliciete bestemming 'Horeca'. Binnen deze bestemming is horeca 3 en horeca 4 toegestaan op alle bouwlagen. Het gaat dan om de bestemmingen 'Horeca - 1' en 'Horeca - 1.5' voor panden kleiner dan 1000 m² en 'Horeca - 2' en Horeca - 2.5' voor panden groter dan 1000 m². Horecavestigingen aan het Rembrandtplein en het Leidseplein hebben dus de mogelijkheid om uit te breiden. Een verruiming van het aantal vierkante meters horeca is niet van grote invloed op het woon- en leefklimaat, omdat hier wonen op de verdiepingen nauwelijks nog voorkomt en de overlast hiermee beperkt is. Bij het uitgaansgebied Rembrandtplein gaat het om panden aan het Rembrandtplein en Thorbeckeplein. Gezien de grote maat van de panden aan het Rembrandtplein levert dit met name hier een vrij grote verruiming op. Bij het Leidseplein gaat het om het uitgaansgebied Leidseplein, dat is inclusief een deel van de aangrenzende straten.

Horeca in The Bank

Aan het Rembrandtplein/Utrechtsestraat/Nieuwe Amstelstraat is een bijzonder en zeer groot pand dat fysiek geschikt is om naast de andere functies ook een grotere maat horeca te huisvesten. Dit pand is ook deels aan het Rembrandtplein gelegen. Het gaat hier om "The Bank", het voormalige ABN-AMRO gebouw. Dit pand is herontwikkeld als kantoor met in het souterrain de supermarkt 'Marqt'. Er geldt een maximale maat van 4.000 m² horeca voor het pand.

Horeca in grote hotels

Hotels met een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² of meer komen in aanmerking voor een gedeelte van het vloeroppervlak voor zelfstandige horeca 4 (een restaurant dat ook voor niet-hotelgasten toegankelijk is). Voor criteria zie paragraaf 6.8.3.

6.8 Hotels

6.8.1 Algemeen

In de hele binnenstad zijn 243 hotels gevestigd, waar ongeveer 3.700 mensen werken. De meeste hotels bevinden zich in het stadshart, het postcodegebied 1012. In het plangebied zijn in totaal 67 hotels, ongeveer 28% van alle hotels in de binnenstad. Er werken 575 mensen, ongeveer 15% van de werkgelegenheid in hotels in de binnenstad. Er zijn vooral veel kleine hotels gevestigd in het plangebied.

Rond het Rembrandtplein en het noordelijk deel van de Vijzelstraat is een aantal grotere hotels gevestigd: Hotel NH Caransa en Hotel NH Schiller aan het Rembrandtplein, beide viersterrenhotels met resp. 66 en 92 kamers. Aan de Vijzelstraat is het viersterren hotel NH Carlton gevestigd, het grootste hotel in het plangebied met 218 kamers. Aan de Vijzelstraat tussen Herengracht en de Munt is ook The Albus Grand Hotel gevestigd, een hotel met drie sterren en met 74 kamers. Op de hoek van de Keizersgracht zit het Hotel Banks Mansion, een vier sterren hotel met 52 kamers.

Rond het Leidseplein zijn veel kleinere en goedkopere hotels te vinden. Uitzonderingen zijn het Eden Americain Hotel met vier sterren en 175 kamers en het Dikker And Thijs Fenice Hotel met vier sterren en 42 kamers.

Bij het Frederiksplein aan de Weteringschans is in 2008 Hotel V geopend, een viersterrenhotel met 48 kamers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0049.jpg"

American Hotel en Hotel V

Hotelbeleid

In het Hotelbeleid Binnenstad 2012 - 2015, wordt nog meer dan in het vorige hotelbeleid (Hotelbeleid Binnenstad 2008 - 2011) ingezet op spreiding. In deel I Beleidskader, van het Hotelbeleid Binnenstad 2012 - 2015 wordt aangegeven waar nieuwe hotelontwikkeling in de binnenstad mogelijk is. In deel II Beleidsregels staan de beleidsregels waaraan hotelinitiativen moeten voldoen (zie paragraaf 6.8.3).

In de grachtengordel zal het dagelijks bestuur, net als in de oude binnenstad en de Leidsebuurt, niet meewerken vanwege het grote aantal hotels en publieksaantrekkende functies, dat hier is gevestigd. Het woon- en leefklimaat staat onder druk door grote aantallen bezoekers.

Ook in de Weteringbuurt, net als in de Jordaan, de Haarlemmerbuurt, Westelijke eilanden en Uilenburg, zal het dagelijks bestuur niet meewerken aan hotelontwikkeling. Het gaat hier om dichtbevolkte gebieden met een karakteristiek van veel kleine, smalle panden en smalle straten, die minder goed ontsloten zijn. Daardoor zijn zij minder geschikt voor hotelontwikkeling. Hotelontwikkeling kan snel tot overlast leiden en tot aantasting van het woon- en leefklimaat.

In het plangebied wordt een uitzondering gemaakt voor de oostzijde van de Vijzelstraat (vanaf de Herengracht) en voor de Vijzelgracht en Nieuwe Vijzelstraat.

Daarnaast wordt een uitzondering gemaakt voor het Rembrandtplein/Thorbeckeplein en Leidseplein en omgeving. Het primaat ligt in deze gebieden op recreëren (horeca en cultuur). In mindere mate zijn er andere werkfuncties aanwezig en er wordt slechts (zeer) beperkt gewoond. Nieuwe hotelontwikkelingen moeten hier een bijdrage leveren aan de diversiteit van het hotelaanbod. Het dagelijks bestuur zal in beginsel niet meewerken aan hotelontwikkeling. Alleen voor hotelinitiatieven die naast de algemene beleidsregels ook voldoen aan de aanvullende voorwaarden uit het hotelbeleid kan het dagelijks bestuur gebruik maken van zijn bevoegheid om bij omgevingsvergunning van een bestemmingsplan af te wijken.

Ook voor het realiseren van een tophotel (hotel in het topsegement) wordt ruimte geboden. Stadsdeel Centrum wil ruimte bieden voor maximaal drie tophotels. Tophotels zijn hotels die uitstijgen boven het huidige vijf sterrenniveau. Vanuit de markt wordt aangegeven dat er een potentiële vraag is naar hotels in dit topsegment in Amsterdam. Eén tophotel (The Amsterdam Waldorf Astoria) zal gerealiseerd worden in het plangebied (Herengracht 542 - 556).

Verder kan het dagelijks bestuur meewerken aan het realiseren van unieke hotelconcepten. die een unieke bijdrage leveren aan het maatschappelijke, culturele of economische klimaat van Amsterdam en die aantoonbaar niet buiten stadsdeel Centrum gerealiseerd kunnen worden. De initiatiefnemers van deze unieke hotelconcepten dienen aan te tonen dat zij met hun concept een exceptionele bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam als toeristische bestemming. Daarnaast dient te worden aangetoond op welke unieke wijze dit bijzondere initiatief bijdraagt aan de maatschappelijke, culturele of economische ambities van de gemeente Amsterdam. Deze initiatieven moeten voldoen aan de (algemene) beleidsregels uit deel II Beleidsregels van de nota Hotelbeleid Binnenstad 2012 - 2015.

6.8.2 Ontwikkeling

Sinds 2006 nemen het aantal hotels en de werkgelegenheid in hotels toe. Algemene trend is schaalvergroting, ketenvorming en professionalisering (Onderzoek Grontmij 2008 in opdracht van Stadsregio Amsterdam, Gids tot verblijf “Wakker worden in de Metropool”). Er komen meer grotere hotels en meer dan de helft van alle hotels in Nederland heeft tegenwoordig een of andere vorm van ketenbinding. De behoefte aan kwaliteit in faciliteiten (culinair en wellness, maar ook internet) en dienstverlening stijgt. Ook in de lagere segmenten is er sprake van professionalisering en ketenvorming gekoppeld aan vernieuwing en design. Andere trend is een diversificatie in hotelformules door toetreding van nieuwe ketens, vergaande individualisering van de gast en de vermenging van hotels met andere functies. Voorbeelden van dit laatste zijn zorghotels (niet gekoppeld aan een zorginstelling), extended stay (appartementen), congreshotels en lifestyle- en designhotels.

In en buiten Europa hebben steeds meer hotels een “green key”, het milieubewuste keurmerk voor bedrijven in de toerisme- en recreatiebranche. Doel is het sparen van het milieu door minder gas, water en elektra te gebruiken en minder afval te produceren. Hiervoor moet (verplicht) een aantal milieumaatregels worden genomen. Dit alles zonder dat dit ten koste gaat van het comfort en de kwaliteit. Opleiding van personeel is hierbij belangrijk. Voor het behalen van een green key moet naast de verplichte maatregels ook een aantal keuzemaatregels worden doorgevoerd. Deze bepalen het niveau van de green key: brons, zilver of goud. In het plangebied hebben de hotels NH Carlton, Caransa, Schiller en Eden Americain hotel een gouden green key. The Albus Grand Hotel heeft een zilveren green key.

In het plangebied zijn er voor verschillende locaties plannen voor hotelontwikkeling op basis van het hotelbeleid, onder andere voor een tophotel, The Amsterdam Waldorf Astoria, aan de Herengracht (zie hoofdstuk 5 onder Nieuwe ontwikkelingen).

6.8.3 Uitgangspunten

Bestaande hotels

De hotelbestemming maakt onderdeel uit van de bestemming 'Gemengd 1.5'. Wanneer het gaat om panden groter dan 1.000 m² brutovloeroppervlak is sprake van de bestemming 'Gemengd - 2.5'. Daarnaast is de hotelfunctie toegestaan binnen de bestemming 'Horeca - 1.5' en 'Horeca - 2.5'. Bestaande hotels hebben deze bestemmingen.

Nieuwe of uitbreiding van bestaande hotels:

Alle hotelinitiatieven, die in overeenstemming zijn met het spreidingsbeleid en de uitzonderingen op het spreidingsbeleid uit deel I Beleidskader van het Hotelbeleid Binnenstad 2012 - 2015, moeten voldoen aan de algemene beleidsregels uit Deel II Beleidsregels van het Hotelbeleid Binnenstad 2012 - 2015. Het gaat om de volgende beleidsregels:

  • Functiemenging: extern: gekeken wordt of de balans tussen wonen, werken en recreëren niet verslechtert. Daarbij wordt gekeken naar het aantal bestaande hotels en horeca en de grootte van deze functies in een straal van 250 m. Bij hotelinitiatieven groter dan 1.000 m2 wordt ook naar de functiemenging in het pand gekeken.
  • Woon- en leefklimaat: de druk op het woon- en leefklimaat wordt meegewogen. Het gaat over alle aspecten die (onevenredige) overlast kunnen veroorzaken (zoals geluidsoverlast, verkeer, parkeren, zwerfvuil etc). Daarbij wordt gekeken naar de grootte van het hotel, de grootte van het bouwblok, de breedte en gebruik van de straat, de ontsluiting van het gebied, de druk die functies in de omringende panden leggen op het woon- en leefklimaat.
  • Kwaliteitsimpuls: het initiatief dient een aantoonbare kwaliteitsimpuls op te leveren voor de omgeving. Te denken valt aan: een kwalitatief hoogwaardig hotelconcept, het verbeteren van de bouwkundige staat (en het zoveel mogelijk verwijderen van de technische installaties van het dakvlak), het herstellen van de oorspronkelijke (monumentale) elementen en bouwkundige structuur, verbetering van de plint (straatbeeld) door de uitstraling naar de straat te verbeteren, verbeteren van de sociale veiligheid, een duurzaam hotelconcept.
  • Verkeersaantrekkende werking, verkeersveiligheid en gebruik van de openbare ruimte: tot 30 kamers wordt geen significante verkeersaantrekkende werking verwacht. Bij 30 tot 50 kamers moet de initiatiefnemer aangeven welke soorten verkeer en hoeveel verkeer verwacht kan worden evenals de parkeerbehoefte en hoe deze wordt opgevangen. Bij meer dan 50 kamers moet de initiatiefnemer een verkeersonderzoek laten uitvoeren, waarbij ingegaan wordt op de aspecten verkeersintensiteiten, verkeersveiligheid, parkeerbehoefte en oplossingen.
  • Parcellering en architectonische kwaliteit: in geval van sloop-nieuwbouw dient de bebouwing te passen binnen de parcellering van de te slopen panden. Panden mogen niet worden samengevoegd. Dit betekent dat geen doorbraken mogen worden gemaakt in de muren die de panden van elkaar scheiden, tenzij het gaat om het verplaatsen van doorbraken. Daarbij mag de nieuwe doorbraak niet breder worden dan noodzakelijk en in ieder geval niet breder dan de bestaande doorbraak en de bestaande doorbraak moet worden dichtgezet. Grootschalige herontwikkeling is daarom alleen mogelijk in grote panden of in het verleden samengevoegde panden. Voor in het verleden samengevoegde panden geldt dat het individuele karakter van de verschillende panden wordt hersteld. Dat wil zeggen dat wordt uitgegaan van afzonderlijke ontsluitingen van de panden en dat de structuur van de afzonderlijke panden zoveel mogelijk wordt hersteld. Er mogen dus wel inpandig tussen de verschillende panden verbindingen blijven, maar deze mogen zich alleen bevinden in bouwmuren waar dat noodzakelijk is voor het functioneren van het hotel. In omvang worden zij zo klein als mogelijk uitgevoerd.
  • Beschermen woonfunctie: als er al medewerking wordt verleend aan omzetting van woonruimte in hotelruimte (dat is alleen het geval als aan de andere beleidsregels is voldaan en medewerking kan worden verleend op grond van de Huisvestingsverordening), gebeurt dat alleen als het aantal woningen en het totale woonoppervlak dat verloren gaat, in redelijke verhouding staat tot het aantal te realiseren hotelkamers respectievelijk het te realiseren hoteloppervlak. Een voorwaarde is bovendien dat slechts enkele woningen per initiatief verloren gaan. Dit geldt ook voor voormalige woningen, die kort voor de indiening van het plan om een hotel te realiseren aan hun woonbestemming zijn onttrokken.

Voor de volgende uitzonderingsgebieden gelden daarnaast de hiernagenoemde regels:

Rembrandtplein/Thorbeckeplein en Leidseplein en omgeving

De criteria die gelden voor de uitgaanspleinen zijn:

  • het initiatief is kwalitatief hoogwaardig en/of betekent een opwaardering van bestaande kwalitatief slechte hotels;
  • het initiatief levert een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van de pleinen;
  • de veiligheid op de uitgaanspleinen wordt niet verslechterd;
  • er ontstaat geen overmaat aan hotelontwikkeling in één bouwblok of in één straat waardoor de leefbaarheid dreigt te worden aangetast of waardoor er monofunctionaliteit ontstaat;
  • het initiatief verbetert de diversiteit van het bestaande hotelaanbod (het gaat om het bedrijfsconcept, het aantal sterren en/of de doelgroep).

Tophotels

De criteria die aan een tophotel worden gesteld zijn:

  • een maximum van circa 150 kamers per hotel;
  • alleen grote panden, of een complex van in het verleden samengevoegde panden, met een historisch- monumentale uitstraling komen in aanmerking voor een tophotel;.
  • het samenvoegen van panden is niet toegestaan. Bij in het verleden samengevoegde panden geldt dat de parcellering (in overwegende mate) hersteld moet worden;
  • in geval van nieuwbouw komen alleen bijzondere en unieke locaties in aanmerking die garanderen dat het hotel in het hoogste segment kan opereren; zoals bijzondere uitstraling van de locatie, goede bereikbaarheid, nabijheid van (culturele) voorzieningen of andere unique selling points.

Unieke hotelconcepten met meerwaarde voor Amsterdam

De criteria die aan een uniek hotelconcept met meerwaarde voor Amsterdam worden gesteld zijn:

  • de initiatiefnemer maakt aannemelijk dat het hotelconcept in Amsterdam uniek is;
  • de initiatiefnemer toont aan op welke wijze het concept een uitzonderlijke verbinding legt met het maatschappelijke, economische of culturele klimaat van Amsterdam en op welke wijze het initiatief op deze terreinen een meerwaarde creëert;
  • de initiatiefnemer toont aan op welke wijze het concept intrinsiek verbonden is met het binnenstedelijke milieu en motiveert waarom het concept niet buiten stadsdeel Centrum gerealiseerd kan worden.
  • het dagelijks bestuur wint advies in bij de hotelloods van de gemeente Amsterdam.

Zelfstandige horeca in hotels

Een restaurant en/of een bar ten behoeve van de hotelgasten is bij alle hotels mogelijk, mits een drank & horecavergunning is verleend. Dit wordt gezien als onderdeel van de hotelfunctie. Hotels met een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² of meer komen in aanmerking voor zelfstandige horeca 4 (een restaurant dat ook voor niet-hotelgasten toegankelijk is), toegestaan op alle bouwlagen; de maximale maat is 150 m² of maximaal 10% van het bruto vloeroppervlak (bij panden groter dan 1500m²). Andere voorwaarden zijn:

  • het horeca 4 initiatief mag niet leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat;
  • het horeca 4 initiatief mag geen overmatige verkeersaantrekkende werking hebben;
  • de installaties ten behoeve van de horeca dienen inpandig te worden gerealiseerd, tenzij dat om uitsluitend technische redenen niet mogelijk is;
  • de initiatiefnemers worden verzocht een rookruimte te realiseren om overlast in de buurt te voorkomen.

Procedure

De ontwikkeling van nieuwe of uitbreiding van bestaande hotels is -vrijwel altijd- in strijd met dit bestemmingsplan, en is alleen mogelijk als aan de geldende beleidsregels wordt voldaan. Een hotel dat aan de beleidsregels voldoet komt in aanmerking voor een omgevingsvergunning, die tevens de toestemming inhoudt om af te mogen wijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik als hotel. De toestemming om af te wijken geldt wettelijk gezien eenmalig en is uitsluitend gekoppeld aan het desbetreffende bouwplan. Wanneer de omgevingsvergunning onherroepelijk is, en het bouwplan is uitgevoerd, kan het dagelijks bestuur met gebruikmaking van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid het bestemmingsplan aanpassen. Daarmee wordt het hotel opgenomen op de verbeelding.

Bed & Breakfast

Bed & Breakfast- accommodaties worden niet in het bestemmingsplan opgenomen. Het gaat hier om het aanbieden van overnachting voor ten hoogste vier personen in een zelfstandige woning, die wordt bewoond door de hoofdbewoner. Als aan deze (en aan andere) aan B&B verbonden voorwaarden wordt voldaan, is er sprake van bewoning. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, is er sprake van een hotel.

6.9 Culturele Horeca

6.9.1 Algemeen

Op 28 januari 2010 heeft de stadsdeelraad de beleidsnota Horeca in culturele instellingen en musea vastgesteld. Aanleiding voor het vaststellen van deze nota is dat bij culturele instellingen en musea in sommige gevallen de grens tussen additionele horeca (horeca die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie) en zelfstandige horeca, onder druk staat. Het gaat dan om culturele functies waarbij de cultuuruiting een duidelijke horecacomponent heeft zoals live optredens bij de Melkweg en Paradiso of om culturele instellingen die beschikken over een pand of ruimte die verhuurd wordt voor bijeenkomsten of feesten. Bij additionele horeca mogen deze activiteiten niet plaatsvinden.

Er is voor gekozen om voor deze instellingen een nieuwe horecacategorie op te nemen in het bestemmingsplan, Horeca 6. Het gaat om een vorm van zelfstandige horeca die gekoppeld is aan een culturele functie. Als de culturele instelling uit het pand vertrekt en niet door een zelfde functie wordt vervangen, verdwijnt de horecabestemming ook. Op die manier kunnen deze panden niet worden omgezet in reguliere horecabestemmingen.

Er wordt gebruik gemaakt van twee stappen:

1. Panden die in aanmerking komen voor de aanduiding 'wro-zone-ontheffingsgebied' zijn vestigingen van culturele instellingen met een programmering die bestaat uit een mix van culturele en horeca-activiteiten en musea. Bij culturele instellingen met een mix van culturele activiteiten is het afscheiden van de horecacomponent zeer lastig en/of fysiek vaak niet mogelijk omdat de horeca-activiteit plaatsvindt in de hoofdruimte. Musea krijgen de mogelijkheid om op een bijzonder locatie diners en recepties te organiseren.

2. Voor de locaties met een aanduiding 'wro-zone-ontheffingsgebied' kunnen de betreffende culturele instellingen of musea een aanvraag voor afwijking van het bestemmingsplan indienen. Aan de de afwijking kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

In het plangebied zijn verschillende locaties van culturele instellingen die in aanmerking zouden komen voor een afwijking. Voorbeelden zijn Paradiso, de Melkweg, de SugarFactory, de Duif en de Amstelkerk.

6.9.2 Ontwikkeling

Horeca 6 is een nieuwe horecacategorie in het plangebied.

6.9.3 Uitgangspunten

De culturele instellingen, waarvan op basis van hun programmering bekend is of verondersteld kan worden dat zij in aanmerking zouden komen voor de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid hebben op de plankaart een aanduiding gekregen: “wro-zone-ontheffingsgebied ”. De instellingen moeten deze afwijking zelf nog aanvragen.

Het dagelijks bestuur kan deze afwijking verlenen van het bepaalde in de gebruiksbepaling voor het gebruik van het gebouw of een gedeelte ervan voor doeleinden van Horeca 6. Afwijking wordt verleend als:

  • het gaat om een gebouw waarin culturele of museale activiteiten plaatsvinden
  • de exploitatie van het gebouw gebeurt door een instelling met een culturele of museale doelstelling
  • de afwjiking bijdraagt aan een mix van verschillende activiteiten binnen het gebouw, waarbij de horecacomponent ondergeschikt is en blijft aan de culturele activiteiten
  • het woon- en leefklimaat in de omgeving van het gebouw niet onevenredig wordt aangetast.

Aan de afwijking kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden, bijvoorbeeld over de wijze van exploitatie en het treffen van maatregelen om overlast te verminderen. Het exploiteren van een terras of het gebruik van (keur)tuinen is niet toegestaan. Locaties met een afwijking voor horeca 6 moeten jaarlijks hun programmering kunnen overleggen aan het stadsdeel.

6.10 Bedrijven

6.10.1 Algemeen

In het plangebied (de beide buurtcombinaties) zijn in totaal 435 bedrijven gevestigd. Daarin zijn ruim 1600 mensen werkzaam. De bedrijvensector bestaat uit de volgende onderdelen:

  • industrie/bouw,
  • onderhoud/reparatie,
  • handel
  • vervoer/opslag
  • media/filmproduktie.

De media/filmproduktie behoort tot de creatieve sector, waaronder ook delen van de kantorensector en de culturele voorzieningen vallen. 23% van alle bedrijven in het plangebied valt onder de media/filmproduktie, met ook 23% van alle mensen die werken bij bedrijven in dit gebied.

In de Grachtengordel Zuid is ongeveer 15% van alle werkzame personen werkzaam in een bedrijf en de Weteringschans is dat 13%. In de hele binnenstad is 10,7% van werkzame personen werkzaam in een bedrijf. De meeste werkgelegenheid van bedrijven in het plangebied zit in de Grachtengordel Zuid in de handel (48%) en in de Weteringschans bij de industrie/bouw (29%). In de Weteringschansbuurt is de handel ook sterk vertegenwoordigd met 21%.

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een lijst met een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhindercategorieën opgenomen: 1 tot en met 5. Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Voorbeeld: een muziekinstrumentenmakerij met een vloeroppervlak tot 150 m²is categorie 1, heeft hetzelfde bedrijf een oppervlak tussen de 150 m² en 300 m² dan valt het in categorie 2. Heeft de muziekinstrumentenmakerij een vloeroppervlak groter dan 300 m² dan valt het in milieucategorie 3. Categorie 3 t/m 5 betreft kleine tot (middel) grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.

6.10.2 Ontwikkeling

Het is algemeen beleid om startende ondernemers (startersmileus) en broedplaatsen te stimuleren in de binnenstad. Bedrijven met een lage geluidsbelasting in het plangebied kunnen bijdragen aan de (kleinschalige) functiemenging.

6.10.3 Uitgangspunten

Bedrijven zijn overal toegestaan binnen (de subcategorieën van) de bestemming 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' en 'Horeca - 1' en 'Horeca - 2'. Binnen de panden in detailhandelslinten 1 en 2 met de bestemming 'Centrum - 1' en 'Centrum - 2' zijn op de begane grond geen bedrijven toegestaan. Op de verdiepingen zijn bedrijven wel toegestaan. Voor het vestigen van nieuwe bedrijven gelden de maximaal toegestane milieuhindercategorieën 1 of 2. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhindercategorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij de regels van dit bestemmingsplan (zie verder bijlage 1).

Door middel van een algemene afwijking wordt de mogelijkheid geboden om bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie te vestigen. Ook is een afwijking mogelijk voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen (zie ook bijlage 2). Voorwaarden voor het verlenen van de afwijking is dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.

6.11 Inpandige Fietsenstallingen En Parkeervoorzieningen

6.11.1 Algemeen

Stadsdeel Centrum heeft in 2004 de Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009 vastgesteld, waarin het algemene verkeersbeleid is verwoord. De volgende onderwerpen komen onder meer in deze nota aan de orde: bereikbaarheid, mobiliteit, verkeersveiligheid, openbaar vervoer, autoverkeer, parkeren in de openbare ruimte en inpandig parkeren. In de nota wordt ook het toekomstperspectief op de geparkeerde fiets beschreven. Op de belangrijkste fietsparkeerknelpunten moet extra ruimte voor fietsparkeren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen. Het dagelijks bestuur vindt dat elke mogelijkheid bij nieuwe (en eventueel bestaande) bebouwing benut moet worden om door de publieksaantrekkende bestemmingen zelf inpandig nieuwe fietsvoorzieningen te laten realiseren.

Het beleid op het gebied van inpandig parkeren is ook in de Garageverordening Amsterdam-Centrum 2005 vastgelegd. Voor het inpandig parkeren is in het stadsdeel Centrum een garagevergunning vereist. In de Garageverordening is de parkeernorm vastgelegd die geldt voor A-locaties, te weten voor bedrijven één parkeerplaats per 250 m2en 0,5 parkeerplaats per woning. In de Garageverordening is tevens bepaald dat onder bepaalde voorwaarden de norm ruimer kan worden toegepast, te weten voor bedrijven één parkeerplaats per 125 m2 en één parkeerplaats per woning. Daarnaast zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe bewoners- en bedrijfsgarages.

Voor alle ondergrondse bouwwerken, dus ook voor ondergrondse fietsenstallingen en parkeervoorzieningen, gelden criteria ten aanzien van de grondwaterhuishouding en het waterkerend vermogen van waterkeringen. Het realiseren van ondergrondse fietsenstallingen en ondergrondse parkeervoorzieningen mag niet leiden tot een verslechtering van de huidige grondwatersituatie als het gaat om de stand en kwaliteit van het grondwater. Ook mag het waterkerend vermogen van een aanwezige waterkering niet worden verminderd of teniet gedaan. Toetsing van dit laatste gebeurt door het uitvoeren van een geohydrologisch onderzoek dat ter toetsing aan Waternet wordt voorgelegd.

Voor werkzaamheden gelegen in de binnen- en buitenbeschermingszone dient ontheffing op de keur te worden verkregen van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.

6.11.2 Ontwikkeling

Het aantal fietsers en fietsen in de binnenstad neemt al jaren in hoog tempo toe. In 1990 bezat 75% van de binnenstadsbewoners een fiets, in 2006 is dit aandeel opgelopen tot 85%. De fiets in een ideaal vervoermiddel in de binnenstad, maar fietsen veroorzaken ook een druk op de openbare ruimte. Dit is het sterkst merkbaar rond publiekstrekkende bestemmingen, bij knooppunten van openbaar vervoer en op plekken waar niet voldoende fietsparkeervoorzieningen zijn voor bewoners. Uit onderzoek blijkt dat bijna tweederde van de fietsers het aantal fietsparkeervoorzieningen in de binnenstad onvoldoende vindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0050.jpg"

Fietsenchaos Leidseplein

Het Leidseplein en omgeving wordt heringericht. De gemeenteraad en de stadsdeelraad hebben in januari en februari 2010 ingestemd met de Nota van Uitgangspunten Openbare Ruimte Leidsebuurt. De voetganger staat hierin centraal. Het Leidseplein, het Kleine-Gartmanplantsoen, een deel van de Marnixstraat en de Leidsebrug worden helemaal autovrij ingericht. Met de herinrichting wordt de huidige taxistandplaats verplaatst naar het Leidsebosje-oost en de tramhalte naar de Leidsebrug bij Hotel Americain. Voor een ondergrondse fietsenstalling wordt gezocht wordt naar een goede locatie onder het plein en/of onder het Kleine-Gartmanplantsoen.

6.11.3 Uitgangspunten

Inpandige fietsenstallingen

Inpandige fietsenstallingen zijn overal in het plangebied toegestaan, met uitzondering van de detailhandelslinten 1 en 2. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen inpandige fietsenstallingen, zolang het straatbeeld geen overwegend gesloten karakter verkrijgt. In de eerste bouwlaag van gebouwen en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen is het toegestaan inpandige fietsenstallingen te realiseren.

Het realiseren van een ondergrondse fietsenstalling op gronden met de bestemming 'Verkeer', 'Groen', 'Water' of 'Tuin' kan alleen na wijziging van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Voor het realiseren van dergelijke ondergrondse fietsenstallingen geldt als voorwaarde dat het woon- een leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast. De ondergrondse parkeergarage onder het Kleine-Gartmanplantsoen is al opgenomen in dit bestemmingsplan.

Voor het realiseren van fietsenstallingen onder de bestemming 'Tuin' geldt als aanvullend criterium dat het dak van de stalling ten minste één meter onder het omringende maaiveld geprojecteerd moet zijn. Op deze wijze wordt het gebruik van de daarboven gelegen gronden als tuin of groenvoorziening niet verhinderd.

Uitgangspunten parkeervoorzieningen

In het bestemmingsplan zijn alleen bestaande inpandige garages toegestaan. Nieuwe garages kunnen alleen na wijziging van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Het dagelijks bestuur is bevoegd de (subcategorieen van de) bestemmingen 'Gemengd - 1 en - 2', 'Centrum - 1 t/m - 4' , 'Horeca - 1 en - 2' en 'Maatschappelijk' te wijzigen, om in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren.Op de eerste bouwlaag van gebouwen mag alleen de ingang naar de parkeergarage worden gerealiseerd. In de regels op het bestemmingsplan zijn criteria opgenomen waaraan wordt getoetst bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Dit zijn criteria van stedenbouwkundige en verkeerstechnische aard. Het gaat hierbij om stedenbouwkundige criteria om te voorkomen dat het straatbeeld een overwegend gesloten karakter verkrijgt. Ook moet bij nieuwe inpandige parkeervoorzieningen altijd te worden getoetst of het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast. Voor nieuwe inpandige parkeervoorzieningen gelden daarnaast aanvullende toetsingscriteria en uitgangspunten: binnen het beschermd stadsgezicht is het niet gewenst dat langs grachten en waterwegen het straatbeeld (verder) wordt aangetast. Daarom zijn nieuwe inpandige parkeervoorzieningen langs grachten en waterwegen niet toegestaan.

Voor het realiseren van een parkeervoorziening onder de bestemming 'Tuin -1, - 2 en - 3' geldt als aanvullend criterium dat het dak van de parkeervoorziening ten minste één meter onder het omringende maaiveld geprojecteerd moet zijn. Op deze manier wordt het gebruik van de daarboven gelegen gronden als tuin of groenvoorziening niet verhinderd. Ook wordt getoetst of de garage voldoet aan het algemene parkeerbeleid, zoals dit is vastgelegd in de Nota Bereikbaarheid Binnenstad en in de Garageverordening 2005.

6.12 Overige Functies

6.12.1 Algemeen

Onder overige functies valt een aantal soorten gebruik, die een ongewenste druk op het woon- en leefklimaat kunnen geven en waarvan nieuwe vestigingen of verdere uitbreiding ongewenst is.

Een eerste groep van deze functies wordt gevormd door de prostitutie en seksinrichtingen. Er is één prostitutiepand in het plangebied op de Nicolaas Witsenkade. Bij seksinrichtingen gaat het om seksclubs, seksbioscopen, seksautomatenhallen, sekstheaters en sekswinkels. Er zijn vijf seksinrichtingen in het plangebied: één seksbioscoop en vier sekswinkels. Darkrooms zijn geen zelfstandige functie zijn en maken deel uit van een horecagelegenheid. Darkrooms zijn op het adres vastgelegd in het bestemmingsplan. Er zijn twee adressen in het plangebied.

Een tweede groep van deze functies omvat speelautomatenhallen, telefoon- en/of faxservice, geldwisselkantoren en smartshops. Er zijn drie smartshops, zeven speelautomatenhallen en drie geldwisselkantoren in het plangebied.

6.12.2 Ontwikkelingen

De gemeente Amsterdam en stadsdeel Centrum werken aan de transformatie van het postcodegebied 1012. De ambitie is om overlastgevende (en criminogene) functies te verminderen, de criminele infrastructuur te doorbreken en het entreegebied van Amsterdam op te waarderen door functies, die veel overlast geven, om te zetten naar een gevarieerd en hoogwaardig aanbod. Geconstateerd is dat deze functies een grote druk op het woon-leefklimaat betekenen en de functiebalans verstoren. Naast de hierboven genoemde functies gaat het ook om massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels. Daarom zijn voor dit gebied wijzigingsplannen opgesteld, waarmee het aantal massagesalons, minisupermarkten en souvernirwinkels wordt bevroren. In het nieuwe bestemmingsplan dat wordt opgesteld voor het postcodegebied 1012 wordt voor deze functies ook de uitsterfregeling opgenomen. Vanuit de Strategienota voor het postcodegebied 1012 zijn deze functies aangemerkt als criminogeen en economisch laagwaardig. In de afgelopen jaren heeft er in dit gebied een toename plaatsgevonden van deze functies.

In het plangebied van dit bestemmingsplan voor de Zuidelijke binnenstad zijn 29 souvenirswinkels gevestigd, acht minisupermarkten en acht massagesalons. Met het oog op het behoud van de functiemenging in het plangebied en effecten op het woon- en leefklimaat is het wenselijk uitbreiding van deze functies tegen te gaan.

6.12.3 Uitgangspunten

Uit oogpunt van behoud van de aantrekkelijkheid van het plangebied en vanwege de ongewenste druk op het woon- en leefklimaat is vestiging van allle hierboven genoemde functies niet toegestaan. Bestaande functies krijgen een aanduiding op de verbeelding. Voor bestaande automatenhallen, telefoon- en/of faxservice, geldwisselkantoren en smartshops geldt een uitsterfregeling. Voor de prostitutie en de seksinrichtingen is ook een uitsterfregeling opgenomen. Dat wil zeggen dat zij niet meer mogen terugkeren indien zij zijn vervangen door een andere functie. Voor massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels geldt deze uitsterfregeling niet. Zij krijgen wel een aanduiding op de verbeelding en zijn dus "bevroren". Er kunnen dus geen nieuwe vestigingen komen. Mengformules, zoals mogelijk bij detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening, zijn niet toegestaan.

7 Het Bestemmingsplan

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is de bestaande toestand en de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied beschreven en geanalyseerd en is het gemeentelijk beleid dienaangaande verwoord. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de verbeelding die tezamen het bestemmingsplan vormen.

Een van de doelstellingen van de bestemmingsplannen voor stadsdeel Centrum is het opstellen van bestemmingsplannen zonder uitwerkingsplicht. Daarnaast is een uitgangspunt bij het opstellen van de regels om zo weinig mogelijk weg te bestemmen. Indien en voor zover functies en/of bebouwing als ongewenst zijn aangemerkt, zijn hiervoor speciale regels opgenomen. Het overgrote deel van de functies is ondergebracht in gemengde bestemmingen. Hiermee wordt beoogd de dynamiek van de functies tot uitdrukking te brengen en die dynamiek te waarborgen. In paragraaf 7.4 worden de diverse bestemmingen toegelicht.

7.2 Wijzigings- En Afwijkingsbevoegdheden

Met het bestemmingsplan wordt beoogd de bestaande toestand in het plangebied te regelen en het gemeentelijk beleid te vertalen. Dit heeft geleid tot een grote hoeveelheid gebruiksregels en bouwregels. Middelen om een bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. Wanneer het plan voorziet in deze bevoegdheden, hoeven in voorkomende gevallen geen herzieningen van het plan in procedure te worden gebracht. De afwijkingsbevoegdheden zijn bedoeld voor de bouwregels, bijvoorbeeld afwijken van de maximaal toegestane bouwhoogte, en voor de bijzondere gebruiksbepalingen, zoals een afwijking van het maximum vloeroppervlak. De wijzigingsbevoegdheden zijn bedoeld voor het realiseren van een andere functie, bijvoorbeeld een ondergrondse parkeervoorziening of een hotel. In de regels zijn de bevoegdheden van criteria voorzien. Een belangrijk algemeen criterium is dat de toepassing van een afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid niet tot gevolg mag hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Elk verzoek om toepassing van een van deze bevoegdheden zal aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie dat een omgevingsvergunning die toestemming geeft om van het bestemmingsplan af te wijken wordt verleend of een wijzigingsplan in procedure wordt gebracht. Ruimtelijke ordening is immers belangenafweging.

Artikel 3.9 a van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt, dat op de procedure van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan voor zes weken ter inzage wordt gelegd en dat belanghebbenden hun zienswijze ten aanzien van het ontwerpplan kunnen indienen.

Voor een omgevingsvergunning die toestemming geeft tot het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan geldt een beslistermijn van acht weken. Belanghebbenden kunnen nadat een beslissing op de aanvraag is genomen een bezwaarschrift indienen.

7.3 De Verbeelding

Sinds 1 januari 2010 wordt niet meer gesproken van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Op die datum is de digitaliseringsverplichting uit de Wet ruimtelijke ordening volledig in werking getreden. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.

Op de verbeelding met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

  • Centrum-1, -2, -3, -4;
  • Detailhandel;
  • Gemengd - 1, -1.1, -1.2, -1.3, -1.4, -1.5;
  • Gemengd - 2, - 2.1, - 2.2, - 2.3, - 2.4, - 2.5;
  • Groen;
  • Horeca -1, - 1.5;
  • Horeca -2, - 2.5;
  • Maatschappelijk;
  • Tuin - 1, -2, -3;
  • Water;
  • Dubbelbestemming Waarde - archeologie - 2, - 3, - 7, - 9, - 10;
  • Dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie;
  • Dubbelbestemming Waterstaat/waterkering.

De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheid.

Op de verbeelding komen tevens functieaanduidingen voor. Daarnaar wordt in de regels verwezen, opdat de aanduidingen bindend zijn. Een voorbeeld hiervan is de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan op de tweede bouwlaag', hetgeen betekent dat een horeca 4- gelegenheid uitsluitend is toegestaan op de tweede bouwlaag, daar waar op de verbeelding deze aanduiding voorkomt.

Naast functieaanduidingen zijn ook bouwaanduidingen op de verbeelding opgenomen. Een voorbeeld hiervan is 'specifieke bouwaanduiding - orde 1'. Dit type specifieke bouwaanduidingen geeft de architectonische waardering aan binnen de dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie' en is gebruikt ter vervanging van de waarderingskaart die voorheen als separate kaart onderdeel van de bestemmingsplanregels uitmaakte. Met de bouwaanduidingen zijn de waarderingen in het bestemmingsplan geïntegreerd.

Het bestemmingsplan kent tevens een gebiedsaanduiding 'wro-zone-ontheffingsgebied' (voor horeca 6). Horeca 6 staat voor 'de uitoefening van horeca-activiteiten in een gebouw dat primair voor culturele of museale activiteiten wordt gebruikt (culturele horeca)'. Waar op de verbeelding de gebiedsaanduiding voorkomt, kan door middel van een omgevingsvergunning in beginsel worden afgeweken (voorheen ontheffing verleend) van het bestemmingsplan ten behoeve van de vestiging van horeca 6. Het betreft een aantal panden dat is voorzien van de gebiedsaanduiding.

7.4 De Bestemmingen

7.4.1 Centrum - 1, - 2, - 3, - 4

Binnen de detailhandelslinten 1 en 2 en het detailhandelslint plus als aangegeven in artikel 40 van de regels komen de bestemmingen 'Centrum - 1, - 2, -3 en - 4' voor. Detailhandelslint 1 betreft de Leidsestraat en het Koningsplein. In deze straten zijn op alle bouwlagen detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening toegestaan. In de gebouwen, waaronder die met de bestemming 'Centrum - 1', zijn in de eerste bouwlaag alleen publieksfuncties, toegestaan. Kantoren (zonder baliefunctie), bedrijven, voorzieningen, kinderdagopvang en woningen zijn niet toegestaan in de eerste bouwlaag.

Voor detailhandelslint 2, dat zich bevindt in de Reguliersbreestraat, Vijzelstraat oostzijde, Vijzelgracht oostzijde, Nieuwe Vijzelstraat oostzijde, Utrechtsestraat, Nieuwe Spiegelstraat en Spiegelgracht oostzijde, zijn binnen de bestemming 'Centrum - 2' kantoren (zonder baliefunctie), bedrijven, voorzieningen, kinderdagopvang en woningen in de eerste bouwlaag eveneens uitgesloten. In deze bouwlaag zijn alleen publieksfuncties toegestaan. In tegenstelling tot detailhandelslint 1, mogen hier in de tweede en hogere bouwlagen geen publieksfuncties worden gevestigd.

De bestemming 'Centrum - 3' is toegepast in het detailhandelslint plus. Het gaat om de Amstelstraat, met uitzondering van Amstelstraat 2-12 (gebouw The Bank), en de westzijde van de Vijzelstraat. In dit lint zijn binnen de bestemming 'Centrum 3' diverse functies toegestaan. Er gelden enkele beperkingen: in de eerste bouwlaag zijn bedrijven en woningen niet toegestaan.

De bestemming 'Centrum - 4' is gereserveerd voor de warenhuizen in het gebied. Binnen deze bestemming zijn woningen niet toegestaan. In alle bouwlagen mogen publieksfuncties worden gevestigd.

7.4.2 Detailhandel

De bebouwing aan de waterzijde van de zuidzijde van het Singel, heeft de bestemming 'Detailhandel' gekregen. Het gaat hier om de Bloemenmarkt. In afwijking van alle andere bestemmingen waar geldt dat daar waar detailhandel is toegestaan altijd tevens voorzieningen voor consumentverzorgende dienstverlening is toegestaan, geldt hier dat uitsluitend detailhandel is toegelaten. Daar waar de bebouwing boven het water van het Singel is gesitueerd, is een functieaanduiding 'water' op de verbeelding opgenomen. Daar moet op palen worden gebouwd.

7.4.3 Gemengd - 1, - 1.1, - 1.2, - 1.3, - 1.4 en - 1.5

De meeste bebouwing heeft een gemengde bestemming met een toevoeging die met een '- 1' begint. Daarvan zijn 6 varianten. Op gronden met deze bestemming zijn de volgende functies toegelaten: wonen, detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening, kantoren, openbare en bijzondere voorzieningen, galeries, bedrijven, inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen en fietsenstallingen. De bestemming 'Gemengd - 1' is de standaard. In geval van 'Gemengd - 1.1' is naast de standaard toegelaten functies horeca 1 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder/souterrain) toegestaan, in de bestemming 'Gemengd - 1.2' is horeca 2 in genoemde bouwlagen toegestaan, enzovoort. De bestemming 'Gemengd -1.5' is hierop in zoverre een uitzondering dat horeca 5 (hotels) binnen deze bestemming niet beperkt is tot de eerste bouwlaag en souterrain/kelder, maar in alle bouwlagen is toegestaan.

7.4.4 Gemengd - 2, - 2.1, - 2.2, - 2.3, - 2.4 en - 2.5

De meeste bebouwing in het plangebied heeft een gemengde bestemming met een toevoeging die met een '- 1' begint. Daarnaast zijn er 6 varianten van de gemengde bestemming, die met een '- 2' begint. Op gronden met deze bestemming zijn de volgende functies toegelaten: detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening, kantoren, openbare en bijzondere voorzieningen, galeries, bedrijven, inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen en fietsenstallingen. Wonen is binnen deze varianten uitgesloten. De bestemming 'gemengd', met een toevoeging die begint met een '- 2' is gegeven aan panden of combinaties van panden waarvan het bruto vloeroppervlak 1000 m2 of meer bedraagt en die geen zelfstandige woningen bevatten.
De bestemming 'Gemengd - 2' is de standaard. In geval van 'Gemengd - 2.1' is naast de standaard toegelaten functies horeca 1 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder/souterrain) toegestaan, in de bestemming 'Gemengd - 2.2' is horeca 2 toegestaan in genoemde bouwlagen, enzovoort. De bestemming 'Gemengd - 2.5' is hierop in zoverre een uitzondering dat horeca 5 (hotels) binnen deze bestemming niet beperkt is tot de eerste bouwlaag en souterrain/kelder, maar in alle bouwlagen is toegestaan.

7.4.5 Groen

Binnen de bestemming 'Groen' zijn de volgende functies toegelaten: plantsoenen, parken, pleinen, speelplaatsen, straatmeubilair en bijbehorende fiets- en voetpaden.

7.4.6 Horeca - 1, - 1.5, - 2 en - 2.5

Horecabestemmingen zijn gegeven aan gebouwen op de uitgaanspleinen. 'Horeca - 1' staat in dit geval niet voor fastfoodbedrijven (horeca 1), De toevoeging '- 1' is in dit geval gegeven aan gebouwen met een brutovloeroppervlak tot 1000 m2. Hier is wonen toegestaan, zij het niet in de eerste bouwlaag. De bestemming 'Horeca - 2' is gegeven aan de gebouwen met een oppervlak van 1000 m2 of meer. Wonen is uitgesloten van deze bestemming. Binnen de bestemmingen 'Horeca - 1' en 'Horeca - 2' is naast allerlei andere functies horeca 3 en horeca 4 toegestaan in alle bouwlagen. In aanvulling daarop is in de bestemmingen 'Horeca - 1.5' en 'Horeca - 2.5' ook in alle bouwlagen horeca 5 (hotel) toegestaan.

7.4.7 Maatschappelijk

De in het plangebied aanwezige basisscholen hebben de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. De ratio van deze bestemmingsregeling is het behoud van panden in gebruik voor basisonderwijs. Naast onderwijs is kinderopvang toegelaten binnen de bestemming. Alle overige functies zijn niet toegestaan. Voor panden met de maatschappelijke bestemming gelden in grote lijnen dezelfde bebouwingsregels als voor de gemengde bestemmingen. De bepalingen die dienen ter bescherming van het beschermde stadsgezicht zijn vanzelfsprekend onverkort van toepassing.

7.4.8 Tuin

De tuinen en erven behorende bij de in het plangebied voorkomende panden zijn als 'Tuin - 1', 'Tuin - 2' of 'Tuin - 3' bestemd. De onbebouwde delen van tuinen en erven die op binnenterreinen zijn gelegen hebben de bestemming 'Tuin - 1' gekregen. De bestemming 'Tuin - 1' bevat een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken voor de bouw van aanbouwen en schuurtjes. De maximale diepte van een aanbouw bedraagt 3 meter. De afwijking wordt alleen toegestaan wanneer er zes meter open ruimte tussen de achtergevel en de erfgrens over blijft. De schuurtjes zijn eveneens aan maximale maten gebonden.
Op 'Tuin - 1' wordt op enkele locaties geparkeerd. Deze locaties zijn met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren toegestaan' aangegeven op de verbeelding. In afwijking van de gebruiksregeling voor de bestemming 'Tuin - 1' is parkeren daar toegestaan.

Tuinen die grenzen aan de openbare ruimte, zijn bestemd voor 'Tuin - 2'. Op deze tuinen mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht. Op gronden met de bestemming 'Tuin - 2' is een erfafscheiding met een hoogte van 1 meter toegestaan.
Ook op 'Tuin - 2' wordt op enkele locaties geparkeerd. Deze locaties zijn met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren toegestaan' aangegeven op de verbeelding. In afwijking van de gebruiksregeling voor de bestemming 'Tuin - 2' is parkeren daar toegestaan.

De bestaande bebouwing op binnenterreinen -met uitzondering van bestaande tuinhuizen in keurtuinen- heeft de bestemming 'Tuin - 3' gekregen. Deze bebouwing mag gehandhaafd worden en geheel worden vernieuwd, doch niet worden vergroot. Hierbij dienen de bestaande goot- en bouwhoogtes in acht te worden genomen. Peildatum is de terinzagelegging van het ontwerp van het plan. In geval de hoofdbebouwing op hetzelfde perceel wordt gesloopt, mogen de bestaande (bij)gebouwen op de gronden met de bestemming 'Tuin - 3' op hetzelfde bouwperceel niet worden gehandhaafd, behoudens de situatie dat de hoofdbebouwing is teniet gegaan door een calamiteit.

Binnen het bestemmingsplangebied liggen een aantal keurtuinen op de tuinbestemming. De keurtuinen zijn met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - keurtuin' op de verbeelding aangegeven. Op gronden met deze aanduiding mag onder bepaalde voorwaarden met gebruikmaking van een afwijkingsbevoegheid een tuinhuis worden opgericht aan de achterzijde van het perceel van een bepaalde grootte, zoals in de regels opgenomen. Tuinhuizen in de keurtuinen die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan aanwezig zijn mogen in stand worden gehouden en geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.

Net als de andere bestemmingen kent ook de tuinbestemming een wijzigingsbevoegdheid voor ondergrondse parkeervoorzieningen en/of fietsenstallingen, echter uitgezonderd voor gronden met de aanduiding keurtuinen. De bovenkant van het dak dient minimaal een meter onder het maaiveld te worden geprojecteerd opdat daar een laag grond van een meter dik op kan worden aangebracht om beplanting mogelijk te maken. De bestemming kent verder bijzondere gebruiksbepalingen en een stelsel van nadere eisen.

7.4.9 Verkeer

Deze bestemming is bedoeld voor het verkeersareaal en de openbare ruimte. Voor de inrichting van de openbare ruimte zijn regels gegeven, zoals de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde. De regels bevatten ook voor deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid voor ondergronds parkeren en stallen, en een stelsel van nadere eisen.

7.4.10 Water

Al het oppervlaktewater in het plangebied heeft de bestemming 'Water' gekregen. Vanwege de gewenste flexibiliteit is ook in deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor ondergronds parkeren/stallen. Bestaande steigers zijn op de verbeelding aangegeven met een aanduiding. Deze mogen worden gehandhaafd en vernieuwd maar niet vergroot.

Woonboten mogen ligplaats innemen daar waar dat op de verbeelding is opgenomen met een aanduiding. De aanduidingen beslaan verschillende gebieden (rakken) waarbinnen steeds maximaal het aangegeven aantal woonboten is toegestaan. Een dergelijke aanduiding luidt bijvoorbeeld als volgt: 'specifieke vorm van water - zone ligplaatsen woonboten maximum aantal ligplaatsen'. Door interactie met de digitale verbeelding wordt het aantal zichtbaar. Buiten de aanduidingen zijn woonboten niet toegestaan.

7.4.11 Dubbelbestemming Waarde - archeologie 2, 3, 7, 9 en 10

Op basis van de archeologische verwachtingswaarden zijn vijf dubbelbestemmingen Waarde-archeologie opgenomen. Waarde - archeologie 2 en 3 is gegeven aan gronden met een hoge archeologische verwachting, Waarde - archeologie 7 is gegeven aan gronden met een lage archeologische verwachting. De dubbelbestemming Waarde - archeologie 9 is gegeven aan gronden met een waterbodem met hoge archeologische verwachting en Waarde - archeologie 10 is toegepast voor gronden met een waterbodem met lage archeologische verwachting. Al naar gelang de verwachtingswaarde, wordt bij voorgenomen uitvoering van ondergrondse werken en bouwwerken een archeologisch rapport verlangd. Voor de uitvoering van ondergrondse werken van een bepaalde omvang is een omgevingsvergunning vereist. Bij de vergunningaanvraag moet een rapport worden ingediend. Ook hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning vereist is bij een kleine ingreep, terwijl bij een lagere verwachtingswaarde pas bij een forsere ingreep een omgevingsvergunning is vereist.

Aan zowel de omgevingsvergunning voor ondergronds bouwen als de omgevingsvergunning voor ondergrondse werken kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg.

De dubbelbestemmingen zijn primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.

7.4.12 Dubbelbestemming Waarde- cultuurhistorie

Op 29 januari 1999 is het besluit tot aanwijzing van de Amsterdamse Binnenstad tot beschermd stadsgezicht genomen. In hoofdstuk 4 is uitvoerig aandacht besteed aan de cultuurhistorische ontwikkeling. Het beleid over de waardering van gebouwen is opgenomen in paragraaf 5.5. Alle gronden in het plangebied hebben deze dubbelbestemming. Behoud van de cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden staat bij gronden met deze bestemming voorop. Om die reden is de bestemming primair gemaakt aan de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met uitzondering van de dubbelbestemmingen Waarde - archeologie 2, 3, 7, 9 en 10. Dit betekent dat aanvragen om omgevingsvergunning altijd eerst dienen te worden getoetst aan de regels van de dubbelbestemming.

Het bestemmingsplan beoogt de karakteristiek van het stadsgezicht te behouden, te herstellen en/of te versterken. De karakteristiek is in de verbeelding geïntegreerd door middel van specifieke bouwaanduidingen die de architectonische waardering weergeven. In de regels is het beleid ten aanzien van de diverse waarderingen neergelegd. De omgevingsvergunning, in het bijzonder artikel 2.1 lid 1 onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (sloop binnen beschermd stadsgezicht), is het juridische handvat om afbraak te voorkomen. De regels die zijn gegeven over de wijze van herstel, materiaalgebruik, maatvoering, detaillering en dergelijke, gelden als toetsingskader bij aanvragen om omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (bouwen van een bouwwerk).

7.4.13 Dubbelbestemming Waterstaat/Waterkering

In het plangebied zijn waterkeringen aanwezig. Zij hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat/Waterkering'. Dat betekent dat de bestemming geldt, naast de andere bestemmingen die aan de gronden zijn gegeven. De regels die gelden voor deze dubbelbestemming gaan voor die van de andere bestemmingen, met uitzondering van de regels voor de dubbelbestemmingen Waarde - archeologie 2, 3, 7, 9, en 10', die voorrang hebben op de regels voor 'Waterstaat/Waterkering'. Op en in de tot ' Waterstaat/Waterkering' bestemde gronden mogen uitsluitend waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht die noodzakelijk zijn in verband met de waterhuishouding.

7.5 De Aanduidingen

Bijna alle bestemmingen hebben wel een of meer functieaanduidingen of bouwaanduidingen. Dit kan variëren van aanduidingen die aangeven waar welk type horeca is toegestaan tot het maximum aantal woonboten dat in een rak is toegestaan. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld bouwaanduidingen voor onderdoorgangen en voor de architectonische waardering.

7.6 Bouw- En Gebruiksregels

Bij alle bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Deze regels vloeien grotendeels voort uit de ruimtelijke en functionele beschrijving van het gebied en het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de hoofdstukken 5 en 6. Enkele bepalingen worden nader toegelicht.

De regeling voor goot- en bouwhoogten en de ligging van de achtergevelrooilijn is in hoofdstuk 5 toegelicht. Om te voorkomen dat zogenaamde onderstukken (bebouwing in één bouwlaag) ontstaan, waardoor het gewenste gevelbeeld verstoord zou worden, bedraagt de bouwhoogte van gebouwen minimaal 9 meter. Deze bepaling geldt niet voor aan- en uitbouwen en daar waar op de verbeelding een lagere bouwhoogte is aangeduid. Een belangrijke bepaling is voorts de gegarandeerde ontsluiting van hogere bouwlagen. Het samenvoegen van gebouwen is niet toegestaan. Bij nieuwbouw moet de gebouwbreedte van de te slopen bebouwing worden gehandhaafd.

Het geheel aan bouwregels wordt gecompleteerd door een stelsel van nadere eisen. Het dagelijks bestuur kan nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing. Hieronder zijn het aantal bouwlagen en de dakconstructie mede begrepen. Nadere eisen kunnen worden gesteld indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht of in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing. Dit laatste zal zich met name in hoeken van bouwblokken kunnen voordoen.

Bij de diverse bestemmingen zijn bevoegdheden van het dagelijks bestuur tot het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels opgenomen, met objectieve criteria waaraan wordt getoetst. De criteria zijn nader beschreven in de toelichting. Toepassing van een afwijkingsmogelijkheid mag in elk geval niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of dat aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied onevenredige afbreuk wordt gedaan.

De specifieke gebruiksregels die gelden voor de verschillende functies zijn eveneens opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om maximale vloeroppervlaktematen van functies, of regels waaruit blijkt in welke bouwlaag functies zich mogen bevinden. Het bestemmingsplan beoogt het dynamische karakter van het plangebied te behouden en te versterken en de functiemenging te handhaven.

7.7 Algemene Regels

Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels als bouwregel opgenomen dat aanvullende werking van de Bouwverordening is uitgesloten. Voorts is een aantal algemene regels opgenomen met betrekking tot het bij omgevingsvergunning afwijken, zoals voor balkons, voor bergbezinkbassins en elektronische communicatiemiddelen. Ook kan worden afgeweken bij omgevingsvergunning voor de plaatsing van een scootmobielstalling. Dit kan uitsluitend wanneer het dient voor het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De stalling mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor het stallen van de scootmobiel. De afwijking wordt toegestaan voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager. Nadien dient de stalling te worden verwijderd.

In de algemene gebruikregels is opgenomen in welke straten en aan welke straatzijden de detaihandelslinten zijn gelegen en wat daar wel en niet is toegestaan in de diverse bouwlagen.

In de algemene regels is voorts nog een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het betreft de mogelijkheid om de 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat hieraan functies kunnen worden toegevoegd of de daarin opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.

7.8 Algemeen Gebruiksverbod

Met het van kracht worden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is het verbod om in strijd met het bestemmingsplan te handelen (of in termen van de Wabo 'projecten uit te voeren') in artikel 2.1, aanhef en onder c, van die wet opgenomen. Het bestemmingsplan is met andere woorden niet langer de plaats voor een algemeen gebruiksverbod.

In Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) was niet voorzien in een algemeen gebruiksverbod om gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of voor een doel in strijd met de daarvoor geldende regels. Deze algemene gebruiksverboden werden apart in elk bestemmingsplan opgenomen. Tussen 1 juli 2008, toen de Wet ruimtelijke ordening in werking trad, en 1 oktober 2010 was het algemene gebruiksverbod van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening van kracht. Genoemd artikel is met de inwerkingtreding van de Wabo vervallen.

7.9 Overgangsrecht

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.

Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevat een calamiteitsregeling en een regeling op grond waarvan het dagelijks bestuur eenmalig kan worden afgeweken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.

De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.

De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

8 Milieu-aspecten

8.1 Geluidhinder

In en om het plangebied ligt een aantal wegen die op grond van de Wet geluidhinder een zone hebben. Het gaat om het Singel, de Amstel tussen Munt en Blauwbrug, de Vijzelstraat, de Stadhouderskade en een klein deel van de Nassaukade. Ook wegen waar een tram rijdt hebben een zone, omdat de tram geen snelheidsbeperking kent. Voor de overige wegen geldt een snelheidsbeperking van 30 km/uur. Wegen met een dergelijke verkeerssnelheid hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone. Als een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals wonen, in een zone van een weg mogelijk maakt is toetsing aan geluidsnormen van de Wet geluidhinder noodzakelijk.

De normstelling in de Wet geluidhinder bestaat uit een voorkeursgrenswaarde en een maximale toelaatbare geluidswaarde. Voor wegverkeerslawaai zijn deze 48 resp. 63 dB. Als de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en geluidsreducerende maatregelen redelijkerwijs niet of onvoldoende mogelijk zijn, kan het dagelijks bestuur van het stadsdeel hogere grenswaarden vaststellen. In het Bouwbesluit is opgenomen dat nieuwe woningen moeten worden geïsoleerd tot een binnenwaarde van 33 dB.

De bebouwing in het plangebied heeft diverse bestemmingen waarbinnen het mogelijk is nieuwe woningen te realiseren. Ten behoeve van de nieuwe woningen is akoestisch onderzoek verricht ("Akoestisch onderzoek-Zuidelijke binnenstad", DRO, september 2011, bijlage 8 bij de toelichting). Hiertoe is eerst een inventarisatie gemaakt van:

  • de ligging van de zones
  • de bestemming van de panden (is wonen binnen de bestemming mogelijk);
  • de huidige functie van de panden (alleen panden waarin nu een andere functie dan wonen is gehuisvest).

In het plangebied gaat het in totaal om ongeveer 750 panden waarin mogelijk ongeveer 1.000 woningen kunnen worden gerealiseerd.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat langs de Amstel, Amstelstraat en Vijzelstraat niet alleen de voorkeursgrenswaarde, maar ook de maximaal toelaatbare geluidswaarde wordt overschreden. Om in deze panden woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen te kunnen realiseren is het maken van een dove gevel een voorwaarde. Dit kan alleen als de woningen ook kunnen beschikken over een zogenaamde 'stille zijde': een zijde van het gebouw waar de geluidsbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In een gesloten bouwblok, waar de meeste panden onderdeel van zijn, behoort een stille zijde vrijwel altijd tot de mogelijkheden.

8.2 Duurzaam Bouwen

Bij duurzaam bouwen gaat het om bovenwettelijke maatregelen op het gebied van energiebesparing, geluidsisolatie ter voorkoming van overlast door verkeer en/of buren en om comfortverhoging.

Een neveneffect kan zijn dat de woonlasten dalen. Het dagelijks bestuur voert een stimulerend beleid op het gebied van duurzaamheid bij het ontwerpen, bouwen, onderhoud en slopen van gebouwen. Beleid hierover is onder andere verankerd in het Programakkoord 2007-2010, het Milieubeleidsplan 2007-2010 en de jaarlijkse milieuprogramma's van het stadsdeel Centrum.

Met de Amsterdamse woningcorporaties zijn afspraken gemaakt over duurzaam bouwen in de Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam (BWA). Deze afspraken gelden voor alle nieuwbouwwoningen, waarbij de Amsterdamse corporaties of onderdelen van de gemeente Amsterdam betrokken zijn, dat wil zeggen alle huur- en koopwoningen die zij afzonderlijk of in een combinatieproject samen met particuliere opdrachtgevers tot stand brengen in heel Amsterdam.

In de BWA zijn onder andere afspraken gemaakt over strengere eisen aan de isolatiewaarden van de buitenschil van woningen, over het gebruik van hout met een duurzaam keurmerk en beperkt gebruik van zink en koper in verband met het uitlogen van deze materialen waardoor het oppervlaktewater ernstig verontreinigd raakt. De afspraken in het kader van de Basiskwaliteit zullen regelmatig aangepast worden, bijvoorbeeld als landelijke regelgeving wordt geactualiseerd.

8.3 Bedrijfshinder

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhindercategorieën opgenomen: 1 tot en met 5.

Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Categorie 3 t/m 5 betreft kleine tot (middel)grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.

Binnen de diverse bestemmingen 'Gemengd' zijn daarom nieuwe bedrijven in de milieuhindercategorieën 1 of 2 toegestaan. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhindercategorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan (zie verder bijlage 1 bij de regels van het plan).

In het plangebied is een aantal bedrijven gevestigd die in milieuhindercategorie 3 of hoger vallen. Deze zijn als zodanig opgenomen op bijlage 2 bij de regels. Bestaande bedrijven die de maximale milieuhindercategorieën overschrijden hebben dus een maatbestemming gekregen, dat wil zeggen dat alleen deze met naam genoemde bedrijven op de genoemde locaties zijn toegestaan.

Door middel van een algemene afwijkingsbevoegdheid wordt de mogelijkheid geboden om bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie te vestigen. Ook is het toestaan van een afwijking mogelijk voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen. Voorwaarden voor het verlenen van een afwijking is dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.

8.4 Luchtkwaliteit

8.4.1 Toetsingskader

In de Wet Milieubeheer is het toetsingskader voor luchtkwaliteit vastgelegd. De manier waarop de luchtkwaliteit in acht moet worden genomen bij planvorming is geregeld in lid 1 van artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer. Hierin wordt gesteld dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor doorgang van een project als:

  • aannemelijk is gemaakt dat grenswaarden niet worden overschreden bij realisatie van het plan, zelfs indien het voorgenomen plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het plan, bij één of meerdere overschrijdingen van grenswaarden, niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide;
  • als gevolg van positieve effecten van het plan en/of als gevolg van met het plan samenhangende maatregelen de kwaliteit van de lucht (elders) zodanig verbetert dat per saldo geen verslechtering optreedt (de zogenaamde saldobenadering), zelfs als bij realisatie van het plan één of meerder overschrijdingen van grenswaarden plaatsvinden en het plan wel in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide.

Grenswaarden zijn daarbij gedefinieerd als een niveau dat op basis van wetenschappelijke kennis is vastgesteld teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu in zijn geheel te voorkomen, te verhinderen of te verminderen en dat binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt en, als het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden.

Met betrekking tot emissies ten gevolge van het verkeer worden in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer voorschriften gegeven die grenswaarden bevatten voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes, koolmonoxide, benzeen en benzoapyreen. De grenswaarde voor stikstofoxiden geldt alleen voor vegetatie. Deze grenswaarde geldt voor gebieden die zich op minstens vijf kilometer van wegen bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01_0051.png"

Grenswaarden vanaf 2010 voor de diverse stoffen

In de ministeriële regeling “Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit” (2007) zijn algemene regels opgenomen voor de wijze waarop de gevolgen van projecten op de luchtkwaliteit moet worden berekend.

In stedelijke gebieden vormt het verkeer een belangrijke bron van luchtverontreinigende stoffen. Conform de regeling dient langs wegen in een stedelijke omgeving de concentraties van de verschillende stoffen te worden berekend met behulp van standaard rekenmethodes. In de regeling is ook per gemeente vastgelegd met welke getalswaarde de jaargemiddelde concentratie van fijn stof moet worden gecorrigeerd voor de aanwezigheid van zeezout. Voor de gemeente Amsterdam bedraagt deze correctie 6 µg/m³. Conform de regeling wordt het voor zeezout gecorrigeerde aantal overschrijdingen van de 24 uurgemiddelde concentratie fijn stof verkregen door het aantal berekende overschrijdingsdagen met zes dagen te verminderen.

Begrip 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM)

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging, hoeven op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer niet individueel getoetst te worden aan de genoemde grenswaarden. Het is in dat geval voldoende om aan te tonen dat een voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' is. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Met de inwerkingtreding van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (tijdelijk) gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10. Dit komt neer op een bijdrage van 1,2 µg /m³ voor beide componenten. Dit betekent dat als aangetoond kan worden dat een voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m³ bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van zowel PM10 als NO2, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

8.4.2 Gemeentelijk Actieplan Luchtkwaliteit 2005

In maart 2006 heeft de gemeente Amsterdam het Actieplan Luchtkwaliteit 2005 aangenomen. Het ambitieniveau van dit Actieplan Luchtkwaliteit 2005 is hoog. Hiervoor is gekozen omdat Amsterdam een compacte stad is in een sterk verstedelijkte regio met hoge achtergrondconcentraties. Het is lastig om overal in de stad binnen de gestelde termijnen te voldoen aan de geldende normen, maar als alle maatregelen uit dit Actieplan worden uitgevoerd kan Amsterdam daar in slagen. Het exacte resultaat van de Amsterdamse inspanningen zal mede afhankelijk zijn van de acties die derden nemen. Zo zullen naast gemeentelijk beleid ook op Rijks- en Europees niveau successen geboekt moeten worden. Verwacht wordt dat met een maximale inspanning van iedereen alle normen worden gehaald. Een scherpe monitoring van de successen of tegenvallers in het beleid ter verbetering van de luchtkwaliteit, meting en berekening van de luchtkwaliteit, zal mede bepalend zijn voor de intensiteit waarmee Amsterdam haar acties moet inzetten.

Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam kent een duidelijk doel, te weten het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. Het Actieplan bevat daartoe concrete maatregelen die erop gericht zijn om deze specifieke knelpunten aan te pakken. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd.

8.4.3 Het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad is hoofdzakelijk conserverend van aard, maar kent wat betreft de functies een zekere dynamiek. Het plangebied is gelegen in een binnenstedelijke situatie. Dynamiek van functies hoort hierbij.

De belangrijkste functies die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn: woningen, kantoren, openbare en bijzondere voorzieningen, winkels en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, hotels, horeca en bedrijven. Deze dynamiek wordt echter begrensd door de juridische vertaling van het ruimtelijk beleid (zoals verwoord in hoofdstuk 7van de toelichting) en door andere regelgeving.

Zo geldt voor horeca en hotels (functies die tot extra druk op de woon- en leefomgeving kunnen leiden) dat deze functies als zodanig bestemd zijn en niet, in elk geval niet zomaar, uit mogen breiden. Winkels en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening zijn niet overal toegestaan. Voor winkels en consumentverzorgende dienstverlening gelden bovendien maximum maten.

In die gevallen dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voor uitbreiding van deze functies, dan is dat veelal alleen mogelijk door het verlenen van een afwijking of na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. Eén van de toetsingscriteria in het bestemmingsplan is dan dat geen overmatige verkeersaantrekkende werking mag ontstaan.

Ook nieuwe parkeervoorzieningen zijn, uitsluitend na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk. Daar het beleid van het stadsdeel is gericht op een autoluwe binnenstad gaat het stadsdeelbestuur terughoudend om met deze bevoegdheid. Bovendien zal elke nieuwe inpandige parkeerplaats leiden tot het verdwijnen van een parkeerplaats op straat. Per saldo zal het verkeer dus niet toenemen, mede gelet op het ervaringsgegevens dat een parkeerplaats op straat vaker wordt gebruikt.

8.5 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen grenzen houden van risico's bij de productie, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is een getal dat aangeeft hoe groot de kans is, dat iemand overlijdt ten gevolge van een calamiteit met een gevaarlijke stof. De plaats (contour) waar deze kans 1 op de miljoen (10-6) bedraagt, is maatgevend voor waar nieuwe bebouwing of functies zijn toegestaan. Het groepsrisico geeft de kans weer op een ramp waarbij meerdere personen omkomen. Daarbij wordt dan getoetst aan de zogenaamde oriënterende waarde van het groepsrisico.

In en rond het plangebied zijn geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheden tot het vergroten van risico's.

9 Archeologie

9.1 Algemeen

Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Het verdrag stelt dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem, in iedere fase van planontwikkeling moet worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.

De nieuwe wet ter uitvoering van het Verdrag van Malta, de Wet op de archeologische monumentenzorg, is per 1 september 2007 definitief van kracht. De wetgeving schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

In dit kader heeft Bureau Monumenten & Archeologie een archeologisch bureauonderzoek (juni 2010) uitgevoerd voor het plangebied 'Zuidelijke binnenstad'. Het onderzoek is als bijlage 9 bij de toelichting gevoegd. De waardestelling in het bureauonderzoek is gebaseerd op een historisch topografische inventarisatie van kaartmateriaal, publicaties en archiefbronnen, in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied. In het onderzoek komen het nationale, provinciale en het gemeentelijke archeologiebeleid aan de orde. De historische- en archeologische achtergronden en de archeologische verwachting van het plangebied zijn gekoppeld aan een beleidskaart waarmee wordt gespecificeerd of, en in welke mate archeologische maatregelen binnen (toekomstige) planontwikkeling vereist zijn.

Een samenvatting van het archeologisch bureauonderzoek is in de hierna volgende paragrafen opgenomen. Voor de volledige weergave van het onderzoek wordt verwezen naar de bijlage.

9.2 Archeologische Vindplaatsen

In het plangebied zijn 44 vindplaatsen bekend waar onder meer de afdeling Archeologie van BMA onderzoek heeft uitgevoerd. De vondsten verschaffen belangrijke informatie over de geschiedenis en topografie van Amsterdam en zijn een onmiskenbare graadmeter voor het potentieel van het nog aanwezige bodemarchief.

De vindplaatsen zijn onder te verdelen in vier categorieën:

  • stadsmuur
  • huizen en beerputten
  • Regulierenklooster
  • ophogingslagen en waterkelders

De bodemopbouw van het plangebied bestaat uit natuurlijk veen dat is opgehoogd met klei, veenzoden en zand in combinatie met stort van stedelijk (huishoudelijk) afval. Eventuele archeologische sporen of vondsten liggen (zeer) dicht onder het huidige maaiveld.

Stadsmuur
Zes vindplaatsen zijn gerelateerd aan de vestingwerken van de stadsuitbreidingen van 1585, 1595 en 1663 (Eerste-, Tweede- en Vierde Uitleg).
De Zuidelijke binnenstad was tot in de 16e eeuw veenweidegebied op de westelijke oever van de Amstel. In drie drie fasen is het gebied bij de stad getrokken: de Eerste Uitleg van 1585, de Tweede Uitleg van 1595 en de Vierde Uitleg van 1663. De Eerste Uitleg omvatte het gebied tussen de Amstel en de Herengracht vanaf de Leidsegracht en Rembrandtplein. Het deel tussen het Rembrandtplein en de Amstel maakte deel uit van de Tweede Uitleg. Het gebied tussen de Herengracht en Singelgracht ten oosten van de Leidsegracht, kwam erbij in 1663.

De stadsmuren die werden opgetrokken bij de twee stadsuitbreidingen in het laatste kwart van de 16de eeuw, vallen in het plangebied. De beide stadsuitbreidingen sluiten op elkaar aan binnen het huidige plangebied ter hoogte van het tegenwoordige Rembrandtplein. Een deel van de stadsmuur van 1663 loopt langs de zuidelijke rand van het plangebied.

Stadswal 1585/1655
Bij een archeologische begeleiding op het Rembrandtplein zijn in 2009 twee loodrecht op elkaar aansluitende muren tevoorschijn gekomen. Dit heeft waarschijnlijk deel uitgemaakt van een in 1655 aangebrachte bekleding van de stadswal van 1585, zoals zichtbaar is op een gravure van Dapper uit 1663.

Stadswal 1592-1596
In 2006 is bij archeologisch onderzoek in de Amstelstraat de stadswal van de Tweede Uitleg gedocumenteerd. Dit was een aarden wallichaam met aan de buitenzijde een talud van 45°. Aan deze zijde was de wal bekleed met een opeenstapeling van kleiplaggen.

Stadsmuur 1663
In de Marnixstraat is onder de achtergevel van Bellevue bij een funderingsonderzoek de houten fundering tevoorschijn gekomen van de linkerface (schuine zijde) van het bolwerk Sloten, onderdeel van de stadsmuur van 1663.

In 1961 is door de Universiteit van Amsterdam een archeologische waarneming verricht in de bouwput van het gebouw van de Nederlandsche Bank op het Frederiksplein. Hierbij is een bruggenhoofd gedocumenteerd van de brug over de stadsgracht voor de Utrechtsepoort. Deze brug is tegelijk met de poort bij de stadsuitbreiding van 1663 tot stand gekomen.


Huizen en beerputten

Noordse bos
Het Noordse Bosch is een ambachtelijke stadswijk die zich uitstrekte aan weerskanten van de Vijzelgracht. Hiertoe behoorde sinds 1663 ook de Weteringbuurt. De stedelijke zone ontleent zijn naam aan de Boerenwetering, een natuurlijke waterloop in dit gebied. Deze middeleeuwse waterloop is bij de Vierde uitleg opgegaan in het grachtenstelsel. In het gebied van het voormalige Noordse Bosch zijn op vijf vindplaatsen beerputten uit de 17de tot en met 19de eeuw opgegraven.

Bewoning tussen Amstel en Herengracht (stadsuitbreidingen 1558 en 1592)
Vier vindplaatsen in de gebieden van de Eerste en de Tweede uitleg zijn te relateren aan bewoning. In 1998 is archeologisch onderzoek uitgevoerd aan de Vijzelstraat 7-17 en de Sint Pieterssteeg 3-7. De historische stadswijk waarin deze vindplaats lag, heette de Duvelshoek. Eind 16de eeuw verrees hier houtbouw, kort daarna gevolgd door steenbouw die daar tot in de 20ste eeuw heeft gestaan. De opgraving heeft aangetoond dat de verkaveling van de Duvelshoek in de stedelijke fase, in grote lijnen is gehandhaafd.
In het meest westelijke deel van de Tweede Uitleg is archeologisch onderzoek uitgevoerd in de Paardenstraat. Dit heeft geresulteerd in informatie over de opeenvolgende fasen van bebouwing en beerputten.

Bewoning tussen Herengracht en Prinsengracht (stadsuitbreiding 1663)
Elf vindplaatsen met vondsten uit beerputten bieden een materieel beeld van de wooncultuur in de stedelijke grachtengordelzone tussen de Herengracht en de Prinsengracht.

Regulierenklooster

Binnen het plangebied valt een deel van de zuidelijke oever van de Amstel, waar de rivier met een bocht de stad in stroomde. Oorspronkelijk lag dit gebied buiten de middeleeuwse stad. Op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer uit 1560 is duidelijk te zien dat er op dat moment al molens en andere vormen van bebouwing aanwezig waren.
Ten zuiden van dit gebied lag het klooster Sint-Jan de Evangelist ter Nieuwe Amstel. Dit klooster, in de volksmond bekend als het Regulierenklooster, werd in 1394 gesticht. In 1532 brandde het klooster af. Met de stadsuitbreiding van 1663 werd het terrein opgenomen in de stedelijke bebouwing. Tijdens de graafwerkzaamheden aan de Keizersgracht ter hoogte van de Utrechtsestraat werden in 1669 funderingsresten van de kloosterkapel aangetroffen. Deze werden ingetekend met de opmerking dat het ging om het 'fondament van het klooster nu 't water in de Keysers graft'.

Ophogingslagen en waterkelders

Bij stadsuitbreidingen werden bestaande gebouwen in het landelijke gebied in de meeste gevallen gesloopt en de perceelgreppels gedempt. Het geheel werd vervolgens opgehoogd met zand, klei en stadsafval. Hierop verrees bebouwing met bijbehorende structuren zoals waterkelders en beerputten. Op 17 locaties binnen het plangebied heeft archeologisch onderzoek informatie opgeleverd over ophogingslagen en waterkelders

9.3 Archeologische Verwachtingskaart

Op basis van de historisch-topografische en archeologische inventarisatie zijn binnen het plangebied zuidelijke binnenstad materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de ontwikkeling van dit stedelijke gebied van de 16de tot de 20ste eeuw. Het gaat om funderingen van de 16de en de 17de eeuwse stadswal, een middeleeuws klooster en sporen van bewoning en ambacht vanaf de 17de eeuw. Dit leidt tot een verwachtingenkaart met zones van archeologische materiële neerslag (de verwachtingenkaart maakt deel uit van het Archeologisch onderzoek dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen).

Binnen het plangebied bestaan de volgende archeologische verwachtingszones:

A: Stadswal 1585 en 1592
B: Stadswal 1663
C: Waterlopen, Boerenwetering
D: Grachten, militaire zones
E: Grachten, infrastructuur en transportzones
F: Grachten, productiezones
G: Grachten, woonzones
H: Bewoning
I: Bewoning en ambacht
J: Markten
K: Religie
L: Zorginstellingen
M: Prestedelijk landgebruik
N: Verstoring

9.4 Archeologische Beleidskaart

De beleidskaart maakt onderscheid tussen zones met een hoge verwachting, zones met een lage verwachting en een zone zonder verwachting. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgestreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen (de beleidskaart maakt deel uit van het Archeologisch onderzoek dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen).

Archeologische beleidszones op basis van de archeologische verwachtingszones en verstoringen:

Beleidscategorie 2: bij hoge verwachting (Verwachtingzones A en B).
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 50 m2 en minder dan 0,50 meter onder het maaiveld.

Beleidscategorie 3: bij hoge verwachting (Verwachtingzones H, I, K, L en M)
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 en minder dan 0,50 meter onder het maaiveld.

Beleidscategorie 7: bij lage verwachting (Verwachtingzone J)
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 en minder dan 0,50 meter onder het maaiveld.

Beleidscategorie 9: bij waterbodem met een hoge archeologische verwachting
(Verwachtingzones C, D, E en F)
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 en minder dan 0,50 meter onder het maaiveld.

Beleidscategorie 10: bij waterbodem met een lage archeologische verwachting (Verwachtingzones D, E en G)
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 2.500 m2 en dieper dan de baggerdiepte.

Beleidscategorie 13: negatieve verwachting: (sub)recente verstoring
(verwachtingszone N)
Voor deze delen in het plangebied geldt een negatieve verwachting, vanwege de hoge mate van verstoring. Daarmee zijn deze delen van het plangebied vrijgesteld van verdere archeologische maatregelen.

Voor het hele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat wanneer geen archeologisch vervolgonderzoek vereist is en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen, Bureau Monumenten en Archeologie hiervan op de hoogte moet worden gebracht. In overleg met de opdrachtgever kunnen dan maatregelen worden getroffen over de documentatie en berging van de vondsten.

Het volledige archeologisch bureauonderzoek is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan gevoegd.

10 Water

10.1 Beleid

Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van Waternet, namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het plangebied maakt deel uit van de Integrale Keur van AGV. Zonder ontheffing op de keur zijn werkzaamheden aan/op of in waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden. De keur van AGV is van toepassing op alle wateren, keringen en waterstaatkundige werken. Waternet, waarin de Dienst Waterbeheer en Riolering en het Waterleidingbedrijf zijn samengegaan, is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap. Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet de grondwaterzorgtaak uit, alsmede de afvalwaterinzameling en de drinkwaterlevering.

Voor AGV is een waterbeheerplan in werking: het 'Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015'. In dit plan staat het beleid op hoofdlijnen beschreven voor alle verantwoordelijkheden van AGV: zorgen voor voldoende, schoon water en veiligheid achter de dijken. Ook komen maatschappelijke (neven)taken aan bod: zorgen voor goede en veilige vaarwegen, verbeteren van recreatie- en natuurgebieden en onderhouden van het culutuurhistorisch landschap.

Binnen de gemeente Amsterdam is het 'Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 ("Breed water")' kaderstellend. De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken:

  • inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • nemen van grondwatermaatregelen.

In het plan staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld.

Per 1 december 2011 zijn de Keur AGV 2011, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels Keurvergunningen in werking getreden. De regels van de Keur beschermen de oevers, waterkeringen en wateren. Voor werkzaamheden rond een water of een dijk is vaak een vergunning van het waterschap nodig, bijvoorbeeld bij aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, plaatsen van bouwwerken, onttrekken van grondwater e.d. De artikelen in het Keurbesluit Vrijstellingen beschrijven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan zonder dat een Keurvergunning hoeft te worden aangevraagd. er geldt in veel gevallen wel een meldplicht.

10.2 Waterkeringen En Sluis

De Singelgracht, de Amstel (tot en met de Amstelsluizen) en de Achtergracht functioneren als secundaire, indirect verholen waterkering. De kering is secundair omdat hij niet primair is. Een primaire kering is een kering die het gebied beschermt tegen buitenwater, zoals vastgelegd in de Waterwet. Secundaire keringen zijn alle overige waterkeringen. De kering is indirect omdat hij, achter de primaire waterkering, als tweede bescherming biedt tegen overstroming door aangrenzend water. 'Verholen' houdt in dat de waterkering op het maaiveld niet herkenbaar is als dijklichaam. De waterkering kan tot op zekere hoogte de functie van primaire waterkering overnemen. De waterkering fungeert als operationele hoogwaterkering bij niet calamiteuze omstandigheden.

De secundaire, indirect verholen waterkering is als zodanig bestemd. De waterkerende functie mag niet worden verminderd of tenietgedaan. Op de verbeelding is de totale keurzone aangegeven. Werkzaamheden in en om deze kering is alleen mogelijk na het toestaan van een afwijking. Bovendien geldt dat alle activiteiten getoetst moeten worden aan de keur en beleidsregels van AGV.

10.3 Oppervlaktewater

In het plangebied zijn de aangegeven waterwegen en grachten bestemd voor waterberging, waterhuishoudkundige doeleinden en vaarwater. Wijzigingen in het doorstroomprofiel van de de waterwegen zijn alleen toegestaan na Keurontheffing.

In het plangebied zijn geen grootschalige uitbreidingsmogelijkheden opgenomen voor bebouwing. Nieuwbouw wordt vaak gerealiseerd nadat de bestaande bebouwing is gesloopt. Het bebouwd oppervlak blijft per saldo vrijwel gelijk. De waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied zullen derhalve niet aan veel veranderingen onderhevig zijn.

10.4 Grondwater

Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen mogelijk. In procedures is vastgelegd dat, alvorens met de bouw kan worden begonnen, eerst uitgebreid onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de bouw op de stand, de kwaliteit en de stroming van het grondwater (geohydrologisch onderzoek). In de omgeving van de nieuwbouw mag de grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren. Ook voor de definitieve nieuwe situatie dient dit door onderzoek inzichtelijk te worden gemaakt. De geohydrologische onderzoeken moeten ter toetsing aan Waternet worden voorgelegd.

Nieuw te realiseren bouwlocaties dienen te voldoen aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam: daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter. Door middel van een grondwaterstandsberekening dient men aan te tonen dat voldaan wordt aan de grondwaternorm en dat in de omliggende bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechtert. Ondergronds bouwen in de vorm van een parkeergarage of anderszins mag dan ook geen belemmering vormen voor de vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater. Wanneer blijkt dat niet aan de grondwaternorm voldaan kan worden, moeten maatregelen genomen worden, waarbij de voorkeursvolgorde uitgaat naar: aanpassen van het stedenbouwkundig grid, ophogen van het maaiveld, integrale grondverbetering, kruipruimteloos bouwen of ontwatering door nieuw te graven waterlopen. In de Amsterdamse Bouwverordening zijn regelingen opgenomen om te voorkomen dat de grondwaterstand door ondergronds bouwen negatief wordt beïnvloed en voorts is voor dergelijke ondergrondse activiteiten overleg met de waterbeheerder nodig.

10.5 Riolering

In het plangebied bevindt zich een gemengd rioleringsstelsel. Hierbij wordt ál het in het gebied vrijkomende afvalwater, inclusief regenwater, door middel van één type leiding ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Het beleid van AGV/Waternet is daar waar mogelijk schoon hemelwater te scheiden van de vuilwaterstromen. Hierdoor wordt de rzwi ontlast en het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Voor het duurzaam omgaan met regenwater wordt verwezen naar de betreffende beslisbomen, opgenomen in de beleidsnotitie "handreiking hemelwater" opgesteld door AGV/Waternet. Bij nieuwbouw of het renoveren van bestaande bebouwing moet rekening worden gehouden met een toekomstig gescheiden rioolstelsel waarbij het hemelwater apart van het vuilwater wordt aangeboden. Mocht die mogelijkheid zich in de toekomst voordoen dan zal hier aandacht aan besteed moeten worden.

Waternet/AGV stimuleert het afkoppelen van verharde oppervlakken. Dit draagt bij aan de doelstellingen zoals die zijn gesteld in het Waterbeheer 21ste eeuw (vasthouden - bergen - afvoeren). Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak geldt de 'handreiking hemelwater' als beleidsuitgangspunt.

10.6 Materiaalkeuze

Voor het afkoppelen van schoon hemelwater van dakoppervlakken en bij (nieuw)-bouwactiviteiten wordt hier gewezen op de uitgangspunten in de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en Duurzaam Bouwen. Volgens deze uitgangspunten dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voorkomen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen. Bij het gebruik van uitloogbare materialen is het niet toegestaan de oppervlakken waarop deze materialen zijn gebruikt, af te koppelen van het rioleringssysteem. Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.

10.7 Steigers

De in de bestemming "Water" toegestane steigers zijn ook onderhevig aan de keur van AGV (bijvoorbeeld geen verduurzaamde materialen).

In het plangebied liggen woonschepen. Naast de gemeente heeft ook Waternet/AGV beleid ten aanzien van woonschepen. Voor dit beleid wordt verwezen naar de beleidsnota "Vaarwater op orde" (2006) van AGV.

11 Flora En Fauna

11.1 Wettelijk Kader

11.1.1 Natuurbeschermingswet 1998

Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in, of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren.

11.1.2 Flora- en faunawet 2002

In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ffw) van kracht geworden. In 2005 is de wet met een Algemene Maatregel van Bestuur aangepast. In 2009 is, naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State de “Uitleg over de aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet” uitgebracht.

Met deze wet wordt onder meer beoogd de soortbeschermingsregeling(en) van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te implementeren in de Nederlandse rechtsorde. Op grond van de Ffw zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, helen en andere voortplantings-, of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend “Besluit vrijstelling beschermd dier- en plantensoorten” kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal op grond van de Ffw rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen planten- en diersoorten. Wat betreft de flora is de aandacht onder meer gericht op de flora van de kademuren. Als uit gegevens of onderzoek blijkt dat sprake is van één of meerder beschermde soorten en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betrokken (bouw)werkzaamheid/activiteit pas kunnen plaatsvinden, nadat ontheffing of vrijstelling is verleend. De ontheffing vindt plaats op grond van de Flora- en faunawet. Bij de beoordeling van een ontheffing of vrijstelling is de Habitatrichtlijn mede het toetsingskader. Op Rode lijsten staan soorten die om verschillende redenen sterk achteruitgaan. De kwetsbaarheid van een soort speelt een rol bij de beoordeling van een ontheffingsaanvraag Ffw. Voor een beschermde soort van de Rode lijst is de afweging diepgaander.

Bomen worden beschermd door de gemeentelijke kapverordening (bomenverordening).

De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld. Met het werken volgens deze gedragscode kan het aanvragen van een ontheffing voor een aantal soorten worden voorkomen.

Voor alle diersoorten, ook niet-beschermde, geldt de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan soorten moet worden voorkomen.

11.1.3 Ecologische hoofdstructuur (EHS)

De Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. Bij kwantitatieve of kwalitatieve aantasting van de EHS, dient volgens de in de Nota Ruimte vastgelegde regels, gecompenseerd te worden.

In het structuurplan van de gemeente Amsterdam wordt een aantal groengebieden planologisch beschermd.

11.2 Natuurtoets

De Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam heeft in maart 2011 een natuurtoets uitgevoerd. De volledige tekst van de toets is opgenomen als bijlage 10 bij de toelichting op het bestemmingsplan. Een korte samenvatting is hieronder opgenomen.

Uit de natuurtoets wordt duidelijk of de natuurwetgeving consequenties heeft voor het bestemmingsplan. Voor het plangebied Zuidelijke binnenstad is vooral de Flora- en faunawet van toepassing. In het plangebied is een aantal beschermde dier- en plantensoorten aangetroffen. Relatief kleine ingrepen kunnen al effect hebben op deze soorten.
Het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad is conserverend van karakter. Het plan is gericht op behoud en herstel van de bestaande bebouwing. Grootschalige nieuwe bebouwing wordt niet mogelijk gemaakt.

Het plangebied wordt intensief gebruikt. Voor grondgebonden diersoorten is in de openbare ruimte nauwelijks leefgebied. Amfibieën zijn door de mens naar de binnenterreinen gebracht. Kikkers, padden en salamanders planten zich voort op deze binnenterreinen en handhaven zich daar ook. Het plangebied is bereikbaar voor vliegende soorten. Veel gebouwen in het plangebied zijn geschikt als verblijfsplaats voor vleermuizen of vogels.

Het plangebied bevindt zich buiten de speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Het Frederiksplein, het Weteringplantsoen en het Leidse Bosje maken deel uit van de Hoofdgroenstructuur van Amsterdam. De hoofdgroenstructuur is een onderdeel van de Structuurvisie 2040 van de gemeente Amsterdam (vastgesteld februari 2011). De hoofdgroenstructuur is vergeleken met de versie uit 2002 uitgebreid met een aantal gebieden. Voor het plangebied Zuidelijke binnenstad zijn dit de hierboven genoemde gebieden. Inpasbare voorzieningen in deze gebieden zijn in de structuurvisie omschreven. Ontwikkelingen die daar niet in passen moeten aan een Technische Advies Commissie worden voorgelegd. Uiteindelijk beslist de gemeenteraad of de voorziening wordt toegelaten.

Beschermde soorten in het plangebied

Vleermuizen, broedvogels, amfibieën en muurplanten zijn door de Flora- en faunawet beschermde soorten. Voor de kleine watersalamender, bruine kikker en de gewone pad geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Negatieve effecten op vissen worden niet verwacht. Bij werkzaamheden waarbij beschermde muurplanten betrokken zijn, kan volgens de gedragscode van de gemeente Amsterdam worden gewerkt. Ontheffing is dan niet nodig. Voor de meeste broedvogels geldt dat er geen problemen met de Flora- en faunawet zijn als de broedperiode bij werkzaamheden wordt vermeden. Voor vleermuizen is een ontheffing nodig als verbodsartikelen overtreden worden.

Vleermuizen

Gewone of ruige dwergvleermuizen worden in het plangebied dikwijls gezien. Bij ingrepen aan gebouwen kunnen zomer-, winterverblijfplaatsen en baltsplaatsen van vleermuizen in verdrukking komen. Een eerste stap is een beoordeling van het gebouw op mogelijke verblijfsplaatsen. Als een gebouw geschikt is en de voorgenomen ingreep potentiële verblijfsplaatsen zal vernietigen, dan is gespecialiseerd onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk. Vleermuizen worden door de Flora- en faunawet zwaar beschermd. Indien na onderzoek blijkt dat er vaste verblijfplaatsen in gebouwen zijn, dan moet volgens de Flora- en faunawet gehandeld worden. In de gedragscode van de gemeente Amsterdam staan hiervoor de richtlijnen.

Broedvogels

Voor de meeste broedvogels geldt dat de nesten gedurende de broedtijd zijn beschermd. Ontheffing voor broedvogels wordt meestal niet verleend, omdat het in de regel goed mogelijk is om verontrusting in het broedseizoen te voorkomen. Broedvogels waarvan het nest ook buiten de broedtijd beschermd is, zijn de huismus (Rode lijst) en de gierzwaluw. Het is niet uitgesloten dat er zich in de binnentuinen mussenkolonies bevinden. Voor het in stand houden van een kolonie mussen is het van belang dat zowel nestgelegenheid als schuilplaatsen beschermd worden.

12 Luchthavenindelingsbesluit

Op 1 november 2002 zijn de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel van de luchthaven Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB), waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De regels zijn in werking getreden op 20 februari 2003, tegelijk met de ingebruikneming van de vijfde baan van Schiphol, de Polderbaan. Beide besluiten zijn gebaseerd op de gewijzigde Wet luchtvaart. Deze nieuwe regels moeten in acht worden genomen bij de tot standkoming van bestemmingsplannen, voor gebieden die zijn gelegen binnen de werkingssfeer van de besluiten, en bij de beoordeling van bouwplannen, van aanvragen voor een aanlegvergunning of van een omgevingsvergunning die alleen kan worden verleend met een afwijking van het bestemmingsplan.

In het Luchthavenindelingsbesluit is het luchthavengebied vastgesteld en is het zgn. beperkingengebied opgenomen. De vaststelling van het luchthavengebied heeft geen consequenties voor het plangebied van de Zuidelijke binnenstad. Binnen het beperkingengebied kan onderscheid worden gemaakt in verschillende regimes. Zo zijn er regimes voor de toelaatbaarheid van gebouwen in verband met de externe veiligheid of geluid-belasting, zo zijn er gronden, de sloopzones, waar voor bepaalde gebouwen geldt, dat ze moeten worden gesloopt en gronden waar nieuwe gebouwen niet zijn toegestaan. Voorts zijn er regels met hoogtebeperkingen en regels met beperkingen voor vogelaantrekkende bestemmingen. Slechts deze laatste regels, d.w.z. de regels met hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende bestemmingen zijn van belang voor het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen het vogelvrijwaringsgebied van Schiphol.

Bestemmingsplannen moeten in overeenstemming zijn (gebracht) met het LIB. Is daarvan geen sprake, dan geldt het LIB als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij geldt overigens niet de gelimiteerde werkingsduur van een voorbereidingsbesluit. Het gevolg van het LIB is dan dat alle bouwaanvragen in het plangebied moeten worden aangehouden. Die aanhoudingsplicht kan worden doorbroken met artikel 50.3 (m.b.t. bouwvergunning) van de Woningwet, voorzover de beperkingen van het LIB in acht worden genomen. Voor het gebied van het bestemmingsplan Oostelijke binnenstad geldt volgens het LIB een hoogtebeperking van 146 meter. Nergens in het plangebied is een bouwhoogte toegestaan die deze grens overschrijdt. Voorts geldt volgens het LIB een beperking van vogelaantrekkende bestemmingen. Nergens in het plangebied wordt mogelijk gemaakt dat (nieuwe) vogelaantrekkende bestemmingen worden gerealiseerd.

Nu de andere regimes van het LIB niet van toepassing zijn op het plangebied en de hoogtebeperking en beperking van vogelaantrekkende bestemmingen van het LIB in acht worden genomen, kan worden gesteld dat het bestemmingsplan Oostelijke binnenstad in overeenstemming is met het LIB en dat derhalve de aanhoudingsplicht van het LIB niet voor het plangebied geldt. Omdat het gehele grondgebied van het stadsdeel Centrum binnen het beperkingengebied is gelegen waarvoor de hoogtebeperking geldt, zoals dit is aangegeven op de bij het LIB behorende kaarten, is het niet mogelijk de contouren van dit gebied aan te geven op de verbeelding van het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad.

Het Luchthavenverkeerbesluit ziet op de milieubelasting door het luchthavenverkeer van Schiphol. In het besluit zijn regels opgenomen voor het vliegverkeer, het milieu en de veiligheid rond Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit heeft, anders dan het Luchthavenindelingsbesluit, geen gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied Zuidelijke binnenstad, noch legt dit Luchthavenindelingsbesluit beperkingen op aan die ruimtelijke ontwikkeling.

13 Economische Uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Alleen in die gevallen dat op grond van een bestemmingsplan bouwvergunning had kunnen worden verleend en bij de herziening van dat bestemmingsplan geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, blijft de vaststelling van een exploitatieplan buiten toepassing (Wet van 25 juni 2009 tot wijziging van (onder meer) artikel 9.1.20. van de Invoeringswet ruimtelijke ordening, Staatsblad 2009, nr.297).

De stadsdeelraad kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien:

  • het verhaal van kosten anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie moet plaatsvinden of fasering van de bouwplannen niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen of regels aan de inrichting, de kwaliteit van bouwlocaties niet noodzakelijk is.

Aan alle drie de voorwaarden moet worden voldaan.

De stadsdeelraad moet bij het vaststellen van het ruimtelijk plan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen. Er bestaat de verplichting een kostenverhaalsafweging te maken. De kostensoorten die moeten worden verhaald zijn opgesomd in de artikelen 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening. Zijn er bepaalde kostensoorten aan de orde (bij actualiseringsplannen in ieder geval het opstellen van het bestemmingsplan en planschade), dan moet worden bezien of deze kosten anderszins verzekerd zijn. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst of wanneer sprake is van erfpacht.

Binnen het plangebied van de Zuidelijke binnenstad is vrijwel alleen sprake van particulier bezit. Er is het volgende geïnventariseerd:

  • afwijkingen voorgestelde regeling ten opzichte van de geldende regeling;
  • is sprake van een bouwplan zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1.(Bro).

Voor geen van de adressen is hiervan sprake. Dit heeft de volgende oorzaak. Het nieuwe bestemmingsplan biedt voor de bestaande panden slechts beperkt uitbreidingsmogelijkheden. Wat betreft bouwvolume is ongeveer de huidige situatie vastgelegd, zowel in de bouwregels als op de verbeelding. Dit betekent dat geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro.

De stadsdeelraad kan besluiten geen exploitatieplan op te stellen.

14 Inspraak

Over het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 27 april 2011, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, in Gebouw De Bazel aan de Vijzelstraat een inspraakbijeenkomst gehouden. Voorafgaand aan de inspraakbijeenkomst lag het plan vanaf 8 april terinzage. Vanaf dat moment was het plan ook via internet digitaal beschikbaar. De bijeenkomst werd bezocht door 27 bewoners en anderen die betrokken zijn bij (delen van) het plangebied. Op de bijeenkomst heeft een aantal aanwezigen mondeling een inspraakreactie gegeven. Daarna heeft men tot 1 juni de gelegenheid gekregen het plan te bekijken en een schriftelijke inspraakreactie in te dienen. Het verslag van de bijeenkomst is, inclusief de schriftelijke inspraakreacties, in bijlage 1 van deze toelichting opgenomen.

De inspraakreacties hebben voornamelijk betrekking op de volgende onderwerpen:

1. Het raadplegen van het plan

Veel bewoners hebben moeite met het kennisnemen van de digitale versie van het bestemmingsplan. De papieren versie is erg omvangrijk.

Reactie:

Het stadsdeel begrijpt dat het bekijken van de digitaal gepubliceerde bestemmingsplannen om nieuwe kennis en vaardigheid vraagt. Om die reden hebben de leden van het planteam die aan het bestemmingsplan werken tijdens de terinzageligging van het concept extra tijd uitgetrokken om mensen met vragen behulpzaam te zijn. Voor de terinzageligging van het ontwerp van het bestemmingsplan wordt gekeken welke mogelijkheden er zijn om het bekijken van het plan via internet eenvoudiger te maken. Het stadsdeel heeft hiervoor niet meer alle ruimte. Sinds 2010 vindt het publiceren van bestemmingsplannen plaats volgens bepaalde regels die voor alle gemeenten in Nederland gelijk zijn. Deze regels moeten in acht worden genomen, anders verliest het bestemmingsplan haar rechtskracht.

2. Daklandschap

Op daken (en ook in tuinen) verschijnen steeds meer installaties (airconditioners, servers), met name ten behoeve van het functioneren van bedrijven en kantoren. Dit leidt tot veel rommel op het dak en geluidsoverlast voor omwonenden. Verzocht wordt om in het bestemmingsplan op te nemen dat deze alleen nog inpandig mogen worden gerealiseerd. Ook is sprake van een enorme toename aan dakterrassen, hetgeen een aantasting is van de rust en het privékarakter van de (keur)tuinen.

Reactie:

Volgens de regels van het concept-ontwerpbestemmingsplan is het alleen na afwijking van het bestemmingsplan mogelijk om installaties op daken te realiseren. Dit is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder een aantal voorwaarden. Onder aantoonbare redenen moet worden gedacht aan de technische noodzaak van een installatie direct in contact met de buitenlucht te zijn, zoals bijvoorbeeld schoorstenen of (onderdelen van) ventilatiesystemen. Indien een liftinstallatie niet in een kelder kan worden geplaatst is plaatsing op het dak noodzakelijk. Soms leidt inpandige plaatsing tot onaanvaardbare aantasting van monumentale waarden van een pand. In dat geval wordt ook de voorkeur gegeven aan plaatsing op het dak. Om over voldoende flexibiliteit te beschikken in de wijze van plaatsing van installaties en daarmee flexibel gebruik van panden mogelijk te maken is is het niet wenselijk de afwijking te schrappen, dan wel op te nemen dat installaties alleen inpandig mogen worden gerealiseerd. Met een afwijking is het mogelijk (en noodzakelijk) bij elke aanvraag de gevolgen van de plaatsing van de installatie af te wegen tegen het gebruik van het pand en de invloed die de installatie heeft op de omgeving.

De afgelopen decennia is het aantal woningen in de (grote) grachtenpanden toegenomen. Panden zijn gesplitst in appartementen en voor (bijna) elk appartement is gezocht naar een passende buitenruimte. Het intensiever gebruik van de panden heeft zo geleid tot een intensiever gebruik van de binnenzijde van de bouwblokken. Meestal niet de tuin zelf, als wel de platjes op daken van uitbouwen. Niettemin worden de (keur)tuinen nog steeds ervaren als groene oases van rust. Het feit dat de panden aan de tuinen intensiever worden gebruikt doet aan deze ervaring nauwelijks afbreuk. Het is dan ook niet wenselijk het gebruik van daken voor een dakterras te verbieden. Dakterrassen zijn volgens het bestemmingsplan geen direct recht. Alleen na afwijking kunnen deze worden toegestaan. Bij de beoordeling van de aanvragen wordt gekeken naar de gevolgen van de plaatsing van het dakterras voor de omringende bebouwing.

3. (Openbaar) groen en keurtuinen

De mogelijkheden die een bestemmingsplan biedt om het groen in het plangebied te beschermen zijn niet optimaal benut. Zo ontbreken de monumentale bomen en zijn nu onbebouwde en groene plekken in straatwanden bestemd voor bebouwing. Gepleit wordt voor zoveel mogelijk behoud van onbebouwd (tuin)oppervlak.

Om recht te doen aan het specifieke karakter van de keurtuinen wordt verzocht om een aparte bestemming. Elke vorm van bedrijfsmatig gebruik van deze tuinen, zoals door musea, andere culturele instellingen of kinderdagverblijven, moet worden uitgesloten.

Reactie:

Het beschermen van (monumentale) bomen door middel van bijvoorbeeld een specifieke aanduiding binnen de bestemming Verkeer biedt niet meer mogelijkheden tot behoud van de boom. De bomen in de binnenstad zijn beschermd via de kapverordening. In deze kapverordening is opgesomd onder welke voorwaarden bomen gekapt mogen worden. Kapvergunningen voor bomen in tuinen en in de openbare ruimte worden bij uitzondering verleend. Pas als sprake is van gevaar voor panden, bewoners of voorbijgangers, doordat de boom ziek is of als gevolg van een storm, wordt een boom gekapt. Als een dergelijke boom is opgenomen (op de verbeelding) in een bestemmingsplan leidt dit alleen maar tot meer procedures.

De tuinen in bouwblokken en het groen in de openbare ruimte zijn van grote waarde voor de leefbaarheid van de binnenstad. Op een aantal onbebouwde percelen zijn mooie tuinen ontstaan, waarin bomen staan die een groene uitstraling geven aan de hele straat. Het stadsdeel heeft een inventarisatie gemaakt van deze percelen in de zuidelijke en westelijke binnenstad. In het concept-ontwerpbestemmingsplan is gezocht naar een wijze van bestemmen die zoveel mogelijk recht doet aan de groene waarde van deze percelen. De meeste van deze percelen zijn bestemd voor bebouwing, met als belangrijkste reden dat deze plekken ook in het huidige bestemmingsplan bestemd zijn voor bebouwing. Het omzetten van een 'rode' bestemming naar een 'groene' bestemming betekent voor het stadsdeel namelijk een risico op planschade. De eigenaar van het perceel wordt tenslotte een bouwrecht ontnomen waarmee de waarde van het perceel daalt. Het stadsdeelbestuur vindt het niet verantwoord om dit planschaderisico te nemen.

Tijdens de eerste vernieuwing van de bestemmingsplannen in dit gebied (1998-2002) is ervoor gekozen om de keurtuinen geen aparte bestemming te geven. Vanuit ruimtelijk opzicht is het niet noodzakelijk. De bestemmingsplannen Leidse- en Weteringbuurt en Rembrandtplein kenden nog wel de bestemming 'Keurtuin'. In het bestemmingsplan Vijzelstraat-Amstel is deze bestemming losgelaten en hebben de keurtuinen, net als de andere tuinen in bouwblokken, de bestemming 'Tuinen en erven' gekregen, aangevuld met de aanduiding 'keurtuin'. De grenzen van de aanduiding markeren de ligging van de oorspronkelijke keuren. In de regels is de bestemming en het gebruik van het deel van de tuin dat is aangeduid als 'keurtuin', (net als voor het overig deel van de tuin gelegen tussen keurtuin en pand), vrijwel op dezelfde manier geregeld als in de oorspronkelijke keuren. Tuinhuizen zijn toegestaan aan de achterzijde van het perceel, in de maatvoering die overeenkomt met de maatvoering in de keuren. Het uitoefenen van enig bedrijf, zowel in de tuin als in het tuinhuis, is verboden. Daar waar een kinderdagverblijf in het hoofdgebouw aanwezig is, mag de tuin als buitenruimte voor het kinderdagverblijf worden gebruikt. Per bouwblok is maximaal één kinderdagverblijf toegestaan. Parkeren is, zowel boven- als ondergronds, niet toegestaan. Het cultuurhistorisch karakter van deze bijzondere tuinen is met deze regeling goed gewaarborgd.

4. Culturele horeca

De negen instellingen die via het bestemmingsplan de mogelijkheid wordt geboden horeca te realiseren hebben hierdoor een elitaire positie gekregen. Horeca in deze instellingen leidt altijd tot aantasting van het woon- en leefklimaat, omdat het niet zal blijven bij een café en/of restaurant maar zal leiden tot zaalverhuur.

Reactie:

De mogelijkheid om horeca te exploiteren is voorbehouden aan een beperkt aantal culturele instellingen. De keuze voor een beperkt aantal instellingen is mede bedoeld om overlast voor het woon- en leefklimaat te voorkomen, dan wel zeer beperkt te houden. Een aantal van deze instellingen, zoals Paradiso, de Melkweg en The Sugar Factory, ligt bovendien in het uitgaansgebied.

Voordat de instellingen horeca-activiteiten kunnen uitvoeren, dient eerst een aanvraag voor afwijking van het bestemmingsplan te worden aangevraagd. Het dagelijks bestuur neemt hierover een besluit. Aan deze afwijking kunnen voorwaarden worden verbonden, bijvoorbeeld de manier waarop de horeca geëxploiteerd wordt of over het treffen van maatregelen om overlast te verminderen. Het exploiteren van een terras of het gebruik van (keur)tuinen is in ieder geval niet toegestaan. Locaties met een afwijking voor deze vorm van horeca moeten jaarlijks hun (culturele) programmering kunnen overleggen aan het stadsdeel. De horeca-acitiviteiten hebben zullen inderdaad meer het karakter hebben van zaalverhuur dan van een café of restaurant. Gedacht moet worden aan diners en recepties. Gezien de voorwaarden, de jaarlijkse toets en het feit dat een aantal van deze instellingen in het uitgaansgebied ligt, wordt de mening dat deze vorm van horeca altijd leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat, niet gedeeld.

5. Horeca in grote hotels

Verzocht wordt om grote hotels niet automatisch de mogelijkheid te bieden om een (zelfstandige) horecavoorziening te realiseren. Dit leidt tot overlast, zoals bijvoorbeeld in het Hans Brinkerhotel.

In het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011 is geformuleerd onder welke voorwaarden nieuwe hotels of uitbreiding van bestaande hotels kunnen worden toegestaan. Eén van de beleidsregels gaat over "bevorderen van de functiemenging". Het gaat dan om bevordering van de externe- en interne functiemenging (in het pand). Interne functiemenging speelt een rol bij een hotel groter dan 1.000 m². Zelfstandige horeca in een hotel van 1.000 m² kan een bijdrage leveren aan de interne functiemenging. Daarom komen hotels van 1.000 m² of meer in aanmerking voor zelfstandige horeca 3 en 4, toegestaan op alle bouwlagen. Voor zelfstandige horeca in hotels groter dan 1.000 m² geldt een maximale maat van 150 m² of maximaal 10% van het bruto vloeroppervlak. In het plangebied van de Zuidelijke binnenstad bevinden zich negen hotels met een oppervlak groter dan 1.000 m². In zeven van deze hotels is een zelfstandige horecavoorziening aanwezig in de vorm van een café of restaurant, hetgeen niet per definitie leidt tot overlast. Integendeel, het Eden Hotel met Brasserie Flo en het American hotel met Café Américain zijn voorbeelden van goed functionerende horecavoorzieningen bij hotels in dit plangebied.

Ook het Hans Brinkerhotel is een hotel met een oppervlak groter dan 1.000 m². Het hotel beschikt over een exploitatievergunning voor een café. Het hotel beschikt hiermee over een recht een café of restaurant te exploiteren, hetgeen ook volgens het hotelbeleid tot de mogelijkheden behoort. In een bestemmingsplan is het niet zonder meer mogelijk de bestaande rechten van een eigenaar af te nemen. Het is bij het stadsdeel bekend dat de bezoekers van het Hans Brinkerhotel overlast veroorzaken in de buurt. Dit geval wordt als uitzondering beschouwd en het dagelijks bestuur vindt dit onvoldoende aanleiding om andere hotels de mogelijkheid tot het exploiteren van horeca te ontnemen.

6. Parcellering

Een algemeen verbod op samenvoegen is te weinig flexibel. Er vinden allerlei ontwikkelingen plaats (zoals de aanleg van de Noord-Zuidlijn met bijbehorende stations) die de historische parcellering beïnvloeden. Voor niet-monumentale panden kunnen andere regels gelden.

Reactie:

In 1999 is de gehele binnenstad aangewezen als beschermd stadsgezicht. De aanwijzing heeft ertoe geleid dat in de bestemmingsplannen regels zijn opgenomen ter bescherming en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden. In 2010 is de zeventiende eeuwse grachtengordel geplaatst op de Lijst van Wereldergoed van UNESCO. De grachtengordel vormt de kernzone, het gebied dat is geplaatst. Het overige deel van het beschermd stadsgezicht vormt de vereiste bufferzone. Binnen het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad vallen de bouwblokken tussen Herengracht en Prinsengracht geheel in de kernzone. Van de bouwblokken aan de noordzijde van de Herengracht en aan de zuidzijde van de Prinsengracht vallen de percelen die liggen aan de grachten ook binnen de kernzone. Het overig deel van het plangebied ligt in de bufferzone.

De bestemmingsplannen in de binnenstad zijn gericht op het beschermen van de ruimtelijke structuur en de bebouwing. In functioneel opzicht is het doel van het bestemmingsplan om de uitwisseling van functies mogelijk te maken en functiedynamiek te waarborgen. De karakteristieke historische stedenbouwkundige structuur vormt het casco waarbinnen de functiedynamiek plaatsvindt. Een van de wezenlijke onderdelen van de stedenbouwkundige structuur is de parcellering. De bouwblokken in de binnenstad zijn opgedeeld in individuele kavels, waarop individuele panden zijn gebouwd. Het belang van het behoud van de parcellering voor de waardevolle structuur van de binnenstad is groot. Door de cityvorming tussen 1880 en 1930 (waarvan de Vijzelstraat natuurlijk een mooi voorbeeld is) en door samenvoeging is een grote variatie in grootte en typologie aan gebouwen ontstaan, die tot op heden in vele behoeftes en functies kan voorzien. Het is niet wenselijk dat de parcellering, onder invloed van allerlei ontwikkelingen, (verder) aangetast wordt.

7. Verzoeken tot wijziging bestemming

Diverse pandeigenaren hebben aangegeven dat hun eigendom onjuist bestemd is, dan wel wordt verzocht om uitbreiding van een bepaalde bestemming. In de meeste gevallen gaat dit om uitbreiding van horeca.

Reactie:

Per verzoek is gekeken of sprake is van een fout en of uitbreiding van de bestemming tot de mogelijkheden behoort. In een aantal gevallen heeft dit geleid tot aanpassing van de verbeelding. In de gevallen waarin is verzocht om uitbreiding van horeca, hetzij in de vorm van meerdere horecacategorieën, hetzij in de vorm van uitbreiding in andere panden of naar andere bouwlagen, is de verbeelding niet aangepast. Volgens het horecabeleidsplan is in dit gebied het uitgangspunt dat uitbreiding van horeca niet gewenst is. Dit is in het bestemmingsplan vertaald door de aanwezige horeca vast te leggen per pand en per bouwlaag. Alleen in de uitgangsgebieden rond het Rembrandtplein en het Leidseplein is enige uitbreiding mogelijk.

15 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

Het concept-ontwerpbestemmingsplan Zuidelijke binnenstad is toegezonden aan de volgende instanties:

  1. 1. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, Amsterdamse Planologische Commissie (APC);
  2. 2. Provincie Noord-Holland, directie Subsidies, Handhaving en Vergunningen;
  3. 3. VROM inspectie, regio Noord-West, afdelingen: Milieu, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;
  4. 4. Prorail, afdeling Grondverwerving en Juridische Zaken;
  5. 5. NV Nederlandse Spoorwegen, afdeling Bedrijfs- en Productontwikkeling;
  6. 6. Waternet, sector Watersystemen;
  7. 7. Rijkswaterstaat Noord-Holland;
  8. 8. Provinciale Waterstaat Noord-Holland;
  9. 9. KPN Telecom, afdeling Straalverbindingen;
  10. 10. Liander N.V.;
  11. 11. NV Nederlandse Gasunie;
  12. 12. Kamer van Koophandel Amsterdam;
  13. 13. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM);
  14. 14. Ministerie van Defensie, Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen;
  15. 15. Gemeente Amsterdam, stadsdeel Zuid;
  16. 16. Gemeente Amsterdam, stadsdeel West.

De instanties als genoemd onder 1., 4., 10. en 11. hebben schriftelijk gereageerd. Met uitzondering van Liander N.V. (10.) hebben alle instanties te kennen gegeven geen op- en/of aanmerkingen te hebben. De inzending van Liander N.V. is hieronder samengevat weergegeven en voorzien van een reactie van het dagelijks bestuur. De volledige inzendingen van de bovengenoemde instanties zijn in bijlage 8 van de toelichting opgenomen.

Liander N.V. is netbeheerder van de nutsvoorzieningen in de regio. De opmerkingen betreffen het volgende:

  • delen van het onderstation 'Frederiksplein' aan de Nieuwe Looiersstraat 51-53 hebben volgens de verbeelding de bestemming 'Tuin-3'. Verzocht wordt deze bestemming te wijzigen in 'Gemengd-1' overeenkomstig de rest van het gebouw;
  • het onderstation ontbreekt in bijlage 2 van de regels, hetgeen niet overeenkomt met de Staat van Inrichtingen (bijlage 1-regels), welke aangeeft dat een onderstation valt in milieucategorie 3;
  • verzocht wordt in de artikelen 20.2.1. en 29.2.2. de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde te verruimen van 3,5 meter naar 6 meter, zodat de transformatorzuilen binnen het bestemmingsplan gerealiseerd kunnen worden;
  • met betrekking tot de bestemmingsregeling van de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3' wordt verzocht om het bijleggen van nieuwe kabels en leidingen onder de uitzonderingsregeling te laten vallen (artikel 32.5), omdat bij deze werkzaamheden geen bodemverstorende activiteiten plaatsvinden en deze als normaal onderhoud en beheer beschouwd kunnen worden.

Reactie:

Aan het verzoek om voor delen van het pand Nieuwe Looiersstraat 51-53 de bestemming te wijzigen van 'Tuin-3' naar 'Gemengd-1' wordt niet voldaan. Het bestemmingsplan anticipeert op een situatie waarin het onderstation mogelijk buiten functie zal zijn. In dat geval zal sprake zijn van sloop/nieuwbouw en is het niet langer wenselijk bebouwing op het binnenterrein te realiseren. Dit heeft vooral te maken met het feit dat het bouwblok hier ondiep is. Tot die tijd kan de bestaande bebouwing uiteraard blijven staan en functioneren. Bebouwing met de bestemming 'Tuin-3' mag immers gehandhaafd worden en geheel worden vernieuwd, doch niet worden vergroot. De bestaande goot- en bouwhoogtes zijn de maximale hoogtes. Peildatum is de terinzagelegging van het ontwerp van het plan. Alleen bij sloop van de hoofdbebouwing op hetzelfde perceel, mogen de bestaande (bij)gebouwen op de gronden met de bestemming 'Tuin - 3' op hetzelfde bouwperceel niet worden gehandhaafd. Deze regeling vormt ons inziens geen belemmering voor het functioneren van het huidige gebouw als onderstation en biedt een goed kader voor eventuele nieuwe ontwikkelingen.

De bijlagen bij de regels zijn met elkaar in overeenstemming gebracht.

Met het oog op het beschermd stadsgezicht is het niet wenselijk om de maximale hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde zonder meer te verruimen naar 6 meter. Als direct recht is de maximale hoogte van 3,5 meter om die reden een goede hoogte. In artikel 45 is nog opgenomen dat het dagelijks bestuur bevoegd is om bij omgevingsvergunning af te wijken van deze regels voor gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Het bijleggen van nieuwe kabels en leidingen valt inderdaad onder de uitzonderingsregeling zoals geformuleerd in artikel 32.5 (in het ontwerpplan artikel 35).

Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen

Bijlage 1 Staat van inrichtingen

Bijlage 2 Bedrijvenlijst Categorie 3 En 4

Bijlage 2 Bedrijvenlijst categorie 3 en 4

Bijlage 1 Inspraak

Bijlage 1 Inspraak

Bijlage 2 Hoogtekaart, Blad 1

Bijlage 2 Hoogtekaart, blad 1

Bijlage 3 Hoogtekaart, Blad 2

Bijlage 3 Hoogtekaart, blad 2

Bijlage 4 Waarderingskaart

Bijlage 4 Waarderingskaart

Bijlage 5 Overzicht Gewaardeerde Panden Wederopbouw (1940-1970)

Bijlage 5 Overzicht gewaardeerde panden wederopbouw (1940-1970)

Bijlage 6 Legenda Architectuur- En Bouwhistorische Waardenkaart

Bijlage 6 Legenda Architectuur- en bouwhistorische waardenkaart

Bijlage 7 Architectuur- En Bouwhistorische Waardenkaart

Bijlage 7 Architectuur- en bouwhistorische waardenkaart

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 8 Akoestisch onderzoek

Bijlage 9 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 9 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 10 Natuurtoets

Bijlage 10 Natuurtoets

Bijlage 11 Uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad Van State 9 Januari 2013

Bijlage 11 Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 9 januari 2013