KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Centrum - 2
Artikel 5 Centrum - 3
Artikel 6 Gemengd - 1
Artikel 7 Gemengd - 1.1
Artikel 8 Gemengd - 1.2
Artikel 9 Gemengd - 1.3
Artikel 10 Gemengd - 1.4
Artikel 11 Gemengd - 1.5
Artikel 12 Gemengd - 2
Artikel 13 Gemengd - 2.4
Artikel 14 Gemengd - 2.5
Artikel 15 Groen
Artikel 16 Maatschappelijk
Artikel 17 Tuin - 1
Artikel 18 Tuin - 2
Artikel 19 Tuin - 3
Artikel 20 Verkeer
Artikel 21 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2
Artikel 22 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 7
Artikel 23 Dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie
Artikel 24 Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 25 Antidubbeltelregel
Artikel 26 Algemene Bouwregels
Artikel 27 Algemene Gebiedsaanduiding Wro-zone-ontheffingsgebied
Artikel 28 Algemene Gebiedsaanduiding Veilgheidszone
Artikel 29 Algemene Regels Bij Omgevingsvergunning Afwijken
Artikel 30 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 31 Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 32 Overgangsrecht
Artikel 33 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Grenzen Van Het Plangebied
1.2 Aanleiding
1.3 Doel
1.4 Beschermd Stadsgezicht
1.5 Unesco Werelderfgoed
1.6 Digitalisering Bestemmingsplannen
1.7 Opzet
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Stadsdeel Centrum
2.2 Gemeente Amsterdam
2.3 Provincie Noord-holland
2.4 Rijksoverheid
Hoofdstuk 3 Unesco Werelderfgoed
3.1 Algemeen
3.2 Waardering Van De Grachtengordel Als Werelderfgoed
3.3 Verklaring Van Uitzonderlijke Universele Waarde
3.4 Betekenis Van De Aanwijzing
Hoofdstuk 4 Historische Ontwikkeling
4.1 Ligging Van De Westelijke Binnenstad
4.2 De Historische Hoofdstructuur Van De Grachtengordel In Relatie Tot De Functionele En Sociale Gelaagdheid
4.3 De Verkaveling Van Het Bouwblok Binnen De Derde Uitleg
4.4 De Structuur En Verkaveling Van De Deelgebieden
Hoofdstuk 5 Ruimtelijke Beschrijving En Uitgangspunten
5.1 Beschrijving Van De Bestaande Situatie
5.2 Nieuwe Ontwikkelingen
5.3 Ruimtelijke Uitgangspunten
5.4 Waardering Van Gebouwen
5.5 Architectuur- En Bouwhistorische Waardenkaart
Hoofdstuk 6 Functionele Beschrijving En Uitgangspunten
6.1 Algemeen
6.2 Wonen
6.3 Kantoren
6.4 Voorzieningen
6.5 Galeries
6.6 Detailhandel En Consumentverzorgende Dienstverlening
6.7 Horeca
6.8 Hotels
6.9 Culturele Horeca (Horeca 6)
6.10 Bedrijven
6.11 Inpandige Fietsenstallingen En Parkeervoorzieningen
6.12 Overige Functies
Hoofdstuk 7 Het Bestemmingsplan
7.1 Inleiding
7.2 Wijzigings- En Afwijkingsbevoegdheden
7.3 De Verbeelding
7.4 De Bestemmingen
7.5 De Aanduidingen
7.6 Bouw- En Gebruiksregels
7.7 Algemene Regels
7.8 Algemeen Gebruiksverbod
7.9 Overgangsrecht
Hoofdstuk 8 Milieu-aspecten
8.1 Geluidhinder
8.2 Duurzaam Bouwen
8.3 Bedrijfshinder
8.4 Luchtkwaliteit
8.5 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 9 Archeologie
9.1 Algemeen
9.2 Archeologische Vindplaatsen
9.3 Archeologische Verwachtingskaart
9.4 Archeologische Beleidskaart
Hoofdstuk 10 Water
10.1 Beleid
10.2 Oppervlaktewater
10.3 Waterkering
10.4 Grondwater
10.5 Riolering
10.6 Materiaalkeuze
Hoofdstuk 11 Flora En Fauna
11.1 Wettelijk Kader
11.2 Natuurtoets
Hoofdstuk 12 Luchthavenindelingsbesluit
Hoofdstuk 13 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 14 Inspraak
Hoofdstuk 15 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen
Bijlage 2 Bedrijven In Categorie 3 En 4
Bijlage 1 Inspraak
Bijlage 2 Waarderingskaart
Bijlage 3 Hoogtekaart
Bijlage 4 Bebouwing Op Tuinen (Tuinen - 3)
Bijlage 5 Gewaardeerde Panden Wederopbouw
Bijlage 6 Architectuur- En Bouwhistorische Waardenkaart
Bijlage 7 Legenda Architectuur- En Bouwhistorische Waardenkaart
Bijlage 8 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 9 Natuurtoets
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek

Westelijke binnenstad

Bestemmingsplan - Gemeente Amsterdam

Vastgesteld op 07-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.2 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 additionele horeca:

horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan en welke tot de hoofdfunctie worden gerekend. De horeca-activiteit vindt plaats in het verlengde van en ten behoeve van de hoofdfunctie. De horeca-activiteit mag niet zelfstandig worden uitgeoefend of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. Wanneer de ruimte waarin de horeca-activiteit plaatsvindt is afgescheiden van de hoofdfunctie, mag deze maximaal 20 % van het totale vloeroppervlak bedragen, waarbij toiletruimte, keuken en opslag ten behoeve van horeca niet wordt meegerekend;

1.5 archeologisch rapport:

een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het dagelijks bestuur in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.6 archeologische waarde:

waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

1.7 automatenhal:

iedere besloten ruimte waarin meer dan drie speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale bruto vloeroppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.10 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op het gebruik van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363A1102BPSTD de bijbehorende regels (en bijlagen);

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijzondere bouwlaag:

kelders, souterrains en kappen;

1.15 bodemverstoring:

elke vorm van grondverzet;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwhoogte:

de hoogte van de bebouwing, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatieinrichtingen, lichtkappen en dergelijke ondergeschikte delen van gebouwen;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 consumentverzorgende dienstverlening:

een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek en dergelijke;

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt worden bergepen;

1.25 dove gevel:

een scheidingsconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A);

1.26 galerie:

een ruimte uitsluitend bestemd voor tentoonstelling en verkoop van kunstwerken;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 gebouwd terras:

een zelfstandig gebouw, dat uitsluitend dienst doet als zitgelegenheid voor bezoekers van de aangrenzende horecavestiging;

1.29 geldwisselkantoor:

een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren;

1.30 geluidzone industrie:

zone rond een industrieterrein als bedoeld in art. 41 en 53 van de Wet geluidhinder;

1.31 gevelverkoop:

het verkopen van goederen of eetwaren vanuit de gevel van een gebouw gelegen aan de openbare weg

1.32 goot:

de ligging van de goot wordt bepaald door de snijlijn tussen verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak;

1.33 growshop

een detailhandelsvestiging waar in het bijzonder artikelen ten behoeve van het kweken van cannabis worden verkocht;

1.34 headshop

een detailhandelsvestiging waar in het bijzonder artikelen worden verkocht voor het gebruik van drugs;

1.35 horeca 1:

fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.

1.36 horeca 2:

horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten;

1.37 horeca 3:

horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafe's en eetcafe's;

1.38 horeca 4:

horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons;

1.39 horeca 5:

hotels;

1.40 horeca 6:

de uitoefening van horeca-activiteiten in een gebouw dat primair voor culturele of museale activiteiten wordt gebruikt (culturele horeca);

1.41 kantoor met baliefunctie:

een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en dergelijke, met uitzondering van geldwisselkantoren en telefoneerinrichtingen;

1.42 kantoor:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor congres- en vergaderruimte;

1.43 kelder:

één of meer bijzondere bouwlagen, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.44 mengformule:

in een detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling verstrekken van etenswaren en/of dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij:

  1. 1. de openingstijden van het eet- en /of drinkgedeelte van de mengformule overeenkomen met de openingstijden van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening;
  2. 2. de netto verkoopvloeroppervlak van het eet- en/of drinkgedeelte ten hoogste 20% bedraagt, met een maximum van 20 m2. (Dit maximum brengt met zich mee dat het schenken van alcohol is uitgesloten);
  3. 3. het eet- en/of drinkgedeelte niet is geplaatst aan de gevel waar de ingang van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening zich bevindt;
  4. 4. het eet- en/of drinkgedeelte past binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom en dergelijke;
  5. 5. het eet- en/of drinkgedeelte geen eigen ingang aan de straat heeft;
  6. 6. het eet- en/of drinkgedeelte geen terras heeft;
  7. 7. het eet- en/of drinkgedeelte op geen enkele wijze een horeca-uitstraling heeft.

1.45 netto verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.46 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en ondergrondse afvalcontainers;

1.47 open puiverkoop:

het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel op straatniveau geheel of gedeeltelijk ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingstijden kan worden geopend;

1.48 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien op het water wordt gebouwd: het waterpeil.

1.49 perceel:

een kavel al dan niet bebouwd, welke als één geheel is ingeschreven in het Kadaster;

1.50 plan:

het bestemmingsplan Westelijke binnenstad van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum

1.51 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.52 prostitutiebedrijf:

een ruimte waar prostitutie wordt bedreven;

1.53 samenvoegen:

het maken, toevoegen of vergroten van enige verbinding door middel van verwijdering van een of meer (delen van) muren tussen twee of meer gebouwen;

1.54 seedshop

een detailhandelsvestiging waar zaden van planten met een psychoactieve werking worden verkocht;

1.55 seksinrichting:

een gebouw of gedeelte van een gebouw waarin de bedrijfsvoering geheel of voor een aanmerkelijk deel is gericht op handelingen en/of vertoningen van seksuele en/of seksgerelateerde aard dan wel op detailhandel in seksartikelen. Hieronder wordt in ieder geval niet begrepen een darkroom, dat wil zeggen een donkere ontmoetingsruimte die onderdeel uitmaakt van een horecagelegenheid of sauna, waarin uitsluitend op vrijwillige basis en zonder materiële vergoeding seksuele handelingen kunnen plaatsvinden;

1.56 short stay:

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige wordt de woning als woonruimte gebruikt.

1.57 smartshop:

detailhandel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in psychotrope stoffen;

1.58 souterrain:

een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.59 telefoneerinrichting:

een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;

1.60 tuinhuis:

een niet aan het hoofdgebouw verbonden gebouw, bestaande uit één bouwlaag, al dan niet voorzien van een kap, gesitueerd op een keurtuin (specifiek op de verbeelding aangeduid) en met een sierfunctie. Tuinhuizen zijn onlosmakelijk onderdeel van de stedenbouwkundige structuur en zijn bedoeld om kortstondig te verpozen en om aan tuingebruik gerelateerde zaken in op te slaan.

1.61 voorzieningen:

voorzieningen die voorzien in een basisbehoefte zoals onderwijs, gezondheidszorg,

politie/brandweer en welzijnsvoorzieninggen (openbare voorzieningen) en bijzondere voorzieningen zoals sport-, recreatieve en culturele voorzieningen. Voorzieningen kunnen zowel commercieel zijn als niet-commercieel.

1.62 waterkering:

een strook grond die het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie (onder water lopen);

1.63 woonboot:

een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, hoofdzakelijk gebruikt als of bestemd tot woonverblijf. Hieronder wordt mede begrepen een:

a. woonschip: een woonboot die herkenbaar is als een van origine varend schip en die, naar gelang het type schip, in elk geval is voorzien van originele kenmerken, zoals een stuurhut, een roer, gangboorden, een luikenkap, een mast en zwaarden. In geen geval mag een schip voorzien zijn van een opbouw die niet als authentiek kan worden aangemerkt;

b. woonvaartuig: een woonboot met een casco dat herkenbaar is als dat van een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met daarop een - gehele of gedeeltelijke - opbouw die niet als authentiek kan worden aangemerkt;

c. woonark: een woonboot niet zijnde een woonschip of een woonvaartuig, die feitelijk niet geschikt is om te varen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de bruto oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gemengde motorbrandstoffenpomp, zijnde een categorie III bedrijf, als bedoeld in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  2. b. nutsvoorziening (onderstation voor energievoorziening), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  3. c. aardgassnelvulpunt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifeke vorm van bedrijf - aardgassnelvulpunt toegestaan', met inachtneming van het bepaalde in artikel 28;
  4. d. parkeergarage, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  5. e. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops;
  6. f. opvang voor dak- en thuislozen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-voorziening toegestaan'.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 3.2 en 3.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

3.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbij behorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 4 Centrum - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 4.2.15,4.5.4 en 4.5.9;
  2. b. kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.3;
  3. c. kantoren met baliefunctie, met inachtneming van het bepaalde in 4.5.2;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca: met uitzondering van automatenhallen en kinderopvang, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 4.5.7 en 4.6.3;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, tenzij op de verbeelding aangeduid, souvenirwinkels, tenzij op de verbeelding aangeduid, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van artikel 4.5.1, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van artikel 4.5.1;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.6;
  8. h. horeca 1 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 1 toegestaan in de eerste bouwlaag'';
  9. i. horeca 3 in het souterrain, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 3 toegestaan in het souterrain';
  10. j. horeca 3 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 3 toegestaan in de eerste bouwlaag';
  11. k. horeca 3 in de eerste en tweede bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 3 toegestaan in de eerste en tweede bouwlaag';
  12. l. horeca 4 in de kelder, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 4 toegestaan in de kelder';
  13. m. horeca 4 in het souterrain, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 4 toegestaan in het souterrain';
  14. n. horeca 4 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 4 toegestaan in de eerste bouwlaag';
  15. o. horeca 4 in de eerste en tweede bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 4 toegestaan in de eerste en tweede bouwlaag';
  16. p. horeca 5 in alle bouwlagen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 5 toegestaan in alle bouwlagen';
  17. q. horeca 5 in de derde, vierde en vijfde bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 5 toegestaan in de derde, vierde en vijfde bouwlaag';
  18. r. massagesalon in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - massagesalon toegestaan in de eerste bouwlaag';
  19. s. massagesalon in de tweede bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - massagesalon toegestaan in de tweede bouwlaag';
  20. t. minisupermarkt in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van centrum - minisupermarkt toegestaan in de eerste bouwlaag';
  21. u. souvenirwinkel in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van centrum - souvenirwinkel toegestaan in de eerste bouwlaag';
  22. v. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 4.5.5;
  23. w. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend;
  24. x. openbare nutsvoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  25. y. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.8;
  26. z. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

4.2 Bouwregels

Op de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

4.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 4.2 en 4.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

4.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

4.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 5 Centrum - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5.5.2 en 5.2.15;
  2. b. kantoren;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van automatenhallen, tenzij op de verbeelding aangeduid, en kinderopvang, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5.5.5 en 5.6.3;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, tenzij op de verbeelding aangeduid, souvenirwinkels, tenzij op de verbeelding aangeduid, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van in artikel 5.5.1 en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van in artikel 5.5.1;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.4;
  8. h. horeca 1 in het souterrain, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 1 toegestaan in het souterrain';
  9. i. horeca 1 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 1 toegestaan in de eerste bouwlaag';
  10. j. horeca 2 in de kelder, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 2 toegestaan in de kelder';
  11. k. horeca 3 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 3 toegestaan in de eerste bouwlaag';
  12. l. horeca 4 in het souterrain, uitsluitend ter plaatse van de aanuiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 4 toegestaan in het souterrain';
  13. m. horeca 4 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 4 toegestaan in de eerste bouwlaag';
  14. n. horeca 4 in de eerste bouwlaag en het souterrain, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 4 toegestaan in de eerste bouwlaag en het souterrain';
  15. o. horeca 4 in de eerste en tweede bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 4 toegestaan in de eerste en tweede bouwlaag';
  16. p. horeca 4 in de eerste en tweede bouwlaag en horeca 5 in de derde, vierde en vijfde bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 4 toegestaan in de eerste en tweede bouwlaag en horeca 5 toegestaan in de derde, vierde en vijfde bouwlaag';
  17. q. horeca 5 in de derde, vierde en vijfde bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 5 toegestaan in de derde, vierde en vijfde bouwlaag;
  18. r. horeca 5 in alle bouwlagen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 5 toegestaan in alle bouwlagen';
  19. s. automatenhal in de eerste bouwlaag, uitsluiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - automatenhal toegestaan in de eerste bouwlaag', met inachtneming van het bepaalde in 5.5.6;
  20. t. massagesalon in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - massagesalon toegestaan in de eerste bouwlaag';
  21. u. massagesalon in de eerste bouwlaag en de kelder, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - massagesalon toegestaan in de eerste bouwlaag en de kelder';
  22. v. minisupermarkt in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduing 'specifieke vorm van centrum - minisupermarkt toegestaan in de eerste bouwlaag';
  23. w. souvenirwinkel in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ; specifieke vorm van centrum - souvenirwinkel toegestaan in eerste bouwlaag';
  24. x. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.3;
  25. y. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag;
  26. z. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor een onherroepelijke garagevergunning is verleend;
  27. aa. openbare nutsvoorzieningen, uitsluitend voor zover aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  28. ab. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.7;
  29. ac. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

5.2 Bouwregels

Op de tot 'Centrum - 3' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

5.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 5.2 en 5.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

5.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Centrum - 3' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

5.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 6 Gemengd - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.2.16 en 6.5.6;
  2. b. kantoren;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 6.5.4 en 6.6.3;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, souvenirwinkels, tenzij op de verbeelding aangeduid, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van artikel 6.5.2;
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van artikel 6.5.2;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze funcie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.5.3;
  8. h. horeca 3 in de kelder uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3 toegestaan in de kelder';
  9. i. horeca 4 in de kelder uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de kelder';
  10. j. horeca 4 in het souterrain, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in het souterrain';
  11. k. horeca 5 in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de eerste bouwlaag;
  12. l. souvenirwinkel in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - souvenirwinkel toegestaan in de eerste bouwlaag';
  13. m. massagesalon in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - massagesalon toegestaan in de eerste bouwlaag';
  14. n. ondergronds parkeren uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - ondergronds parkeren toegestaan';
  15. o. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.5.1;
  16. p. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend;
  17. q. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  18. r. openbare nutsvoorzieningen;
  19. s. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.5.5;
  20. t. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

6.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

6.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 6.2 en 6.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

6.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

6.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

6.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

6.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 7 Gemengd - 1.1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1.1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.2.15; en 7.5.7
  2. b. kantoren;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 7.5.5 en 7.6.3;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van artikel 7.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 7.5.2;
  7. g. horeca 1 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bouwlaag (kelder en souterrain) en met inachtneming van het bepaalde in 7.5.3;
  8. h. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.5.4;
  9. i. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.5.1;
  10. j. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend;
  11. k. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  12. l. openbare nutsvoorzieningen;
  13. m. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.5.6;
  14. n. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

7.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1.1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

7.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 7.2 en 7.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

7.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

7.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1.1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

7.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

7.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 8 Gemengd - 1.2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1.2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.2.15 en 8.5.7;
  2. b. kantoren;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 8.5.5 en 8.6.3;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 8.5.2;
  7. g. horeca 2 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) en met inachtneming van het bepaalde in 8.5.3;
  8. h. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.4
  9. i. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.1;
  10. j. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend;
  11. k. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  12. l. openbare nutsvoorzieningen;
  13. m. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.6;
  14. n. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

8.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1.2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

8.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 8.2 en 8.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

8.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

8.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1.2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

8.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

8.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 9 Gemengd - 1.3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1.3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.2.15 en8.5.7;
  2. b. kantoren;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 9.5.5 en 9.6.3;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van artikel 9.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van de artikelen 9.5.2;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.5.4;
  8. h. horeca 3 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain), met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.5.3;
  9. i. horeca 3 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3 toegestaan in de tweede bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.5.3;
  10. j. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikel 9.5.1;
  11. k. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend;
  12. l. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  13. m. openbare nutsvoorzieningen;
  14. n. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.5.6;
  15. o. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

9.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1.3' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

9.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 9.2 en 9.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

9.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

9.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1.3' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

9.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijkenmag mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

9.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 10 Gemengd - 1.4

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1.4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.2.15 en 10.5.7;
  2. b. kantoren;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10.5.5 en 10.6.3;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van artikel 10.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 10.5.2;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.5.4;
  8. h. horeca 4 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder en souterrain), met inachtneming van het bepaalde in 10.5.3;
  9. i. horeca 4 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de tweede bouwlaag';
  10. j. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.5.1;
  11. k. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend;
  12. l. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  13. m. openbare nutsvoorzieningen;
  14. n. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.5.6;
  15. o. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;
  16. p. horeca 5 in de tweede tot en met de vierde bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de tweede tot en met de vierde bouwlaag'.

10.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1.4' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

10.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 10.2 en 10.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

10.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

10.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1.4' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

10.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

10.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 11 Gemengd - 1.5

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1.5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.2.15 en 11.5.7;
  2. b. kantoren;
  3. c. kantoren met baliefunctie;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 11.5.5 en 11.6.3;
  5. e. galeries;
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van artikel 11.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 11.5.2;
  7. g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.5.4;
  8. h. horeca 5 (hotel) in alle bouwlagen;
  9. i. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.5.1;
  10. j. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend;
  11. k. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  12. l. openbare nutsvoorzieningen;
  13. m. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.5.6;
  14. n. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

11.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1.5' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

11.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 11.2 en 11.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

11.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

11.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 2.1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

11.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

11.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 12 Gemengd - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. kantoren met baliefunctie;
  3. c. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 12.5.5 en 12.6.3;
  4. d. galeries;
  5. e. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, souvenirwinkels, tenzij op de verbeelding aangeduid, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van artikel 12.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van artikel 12.5.2;
  6. f. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.5.4;
  7. g. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.5.1;
  8. h. bedrijfswoningen/dienstwoningen;
  9. i. horeca 5 in de derde, vierde en vijfde bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de derde, vierde en vijfde bouwlaag';
  10. j. horeca 5 in de kelder, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de kelder';
  11. k. horeca 5 in de tweede tot en met vijfde bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de tweede tot en met de vijfde bouwlaag;
  12. l. horeca 5 in de zesde bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de zesde bouwlaag';
  13. m. souvenirwinkel in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaats van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - souvenirwinkel toegestaan in de eerste bouwlaag';
  14. n. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend;
  15. o. overbouwing, uitsluitend te plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - overbouwing toegestaan';
  16. p. openbare inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  17. q. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  18. r. openbare nutsvoorzieningen;
  19. s. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.5.6;
  20. t. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

12.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

12.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 12.2 en 12.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

12.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

12.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

12.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende gebruiksregels:

12.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 13 Gemengd - 2.4

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2.4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. kantoren met baliefunctie;
  3. c. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 13.5.4 en 13.6.3;
  4. d. galeries;
  5. e. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van artikel 13.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 13.5.2;
  6. f. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.5.3;
  7. g. horeca 4 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain);
  8. h. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.5.1;
  9. i. bedrijfswoningen/dienstwoningen;
  10. j. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend;
  11. k. openbare inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  12. l. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  13. m. openbare nutsvoorzieningen;
  14. n. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.5.5;
  15. o. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

13.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 2.4' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

13.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 13.2 en 13.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

13.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

13.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd- 2.4' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

13.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende gebruiksregels:

13.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 14 Gemengd - 2.5

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2.5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. kantoren met baliefunctie;
  3. c. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderdagopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 14.5.4 en 14.6.3;
  4. d. galeries;
  5. e. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van artikel 14.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 14.5.2;
  6. f. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.5.3;
  7. g. horeca 5 (hotel) in alle bouwlagen;
  8. h. detailhandel in de kelder, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - detailhandel toegestaan in de kelder' is aangegeven;
  9. i. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 14.5.1;
  10. j. bedrijfswoningen/dienstwoningen;
  11. k. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend;
  12. l. openbare inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  13. m. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  14. n. openbare nutsvoorzieningen;
  15. o. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.5.5;
  16. p. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;
  17. q. horeca 4 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de eerste bouwlaag.

14.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 2.5' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

14.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 14.2 en 14.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

14.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

14.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 2.5' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

14.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende gebruiksregels:

14.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

Artikel 15 Groen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. plantsoenen;
  2. b. parken;
  3. c. pleinen;
  4. d. straatmeubilair;
  5. e. speelplaatsen;
  6. f. speeltuin en kinderopvang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin';
  7. g. tramverkeer;
  8. h. bijbehorende fiets- en voetpaden;
  9. i. nutsvoorzieningen;
  10. j. water;
  11. k. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

15.2 Bouwregels

  1. a. Op de tot 'Groen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a, is binnen de aanduiding 'speeltuin' een gebouw ten dienste van de speeltuin en de kinderopvang toegestaan met een maximale bouwhoogte van van 4 meter en een maximaal vloeroppervlak van 200 m2.

15.3 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

15.4 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Groen' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Artikel 16 Maatschappelijk

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. onderwijsvoorzieningen;
  2. b. kinderopvang;
  3. c. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen;
  4. d. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.5.1;
  5. e. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

16.2 Bouwregels

Op de tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

16.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 16.2 en 16.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

16.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

16.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

16.6 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsbeeld in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Voor zover toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven, voor zover van toepassing, aanduidingen op het betreffende perceel aanwezig en worden de daarbijbehorende regels meegenomen naar de nieuwe bestemming.

Artikel 17 Tuin - 1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. tuinen en erven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17.4.1;
  2. b. keurtuinen, ter plaatse waar de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - keurtuin' op de verbeelding voorkomt;
  3. c. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang, kinderdagopvang en/of schoolplein, uitsluitend daar waar de bebouwing op hetzelfde perceel als kinderopvang, kinderdagopvang en/of school in gebruik is;
  4. d. speeltuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin';
  5. e. ondergrondse parkeervoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - ondergronds parkeren toegestaan'. met inachtneming van het bepaalde in 18.4.3;
  6. f. ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend;
  7. g. stegen;
  8. h. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

17.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht, met inachtneming van de volgende bouwregels.

17.3 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 17.2, met inachtneming van de volgende regels.

17.4 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Tuin - 1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

17.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Artikel 18 Tuin - 2

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 18.4.1;
  2. b. stegen;
  3. c. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang, kinderdagopvang en/of schoolplein, uitsluitend daar waar de bebouwing op hetzelfde perceel als kinderopvang en/of school in gebruik is;
  4. d. parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren toegestaan' , met inachtneming van het bepaalde in 18.4.3;
  5. e. ondergrondse parkeervoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - ondergronds parkeren toegestaan';
  6. f. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

18.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht, met inachtneming van de volgende bouwregels.

18.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de in de artikel 18.2 bedoelde bouwwerken, indien dit noodzakelijk is vanwege de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing, dan wel vanwege de kwaliteit van het leefmilieu.

18.4 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Artikel 19 Tuin - 3

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Tuin - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven;
  2. b. keurtuinen, ter plaatse waar de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - keurtuin' op de verbeelding voorkomt, met inachtneming van het bepaalde in 19.2.1;
  3. c. tuinhuizen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - keurtuin' op de plankaart is aangegeven, met inachtneming van het bepaalde in 19.2.1;
  4. d. gebouwen, met inachtneming van het bepaalde in 19.2.2;
  5. e. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang en/of schoolplein, uitsluitend daar waar bebouwing op hetzelfde perceel als kinderopvang en/of school in gebruik is;
  6. f. ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en waarvoor tevens een onherroepelijke garagevergunning is verleend en met inachtneming van het bepaalde in artikel 19.5.1;
  7. g. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

19.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin - 3' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, worden opgericht, met inachtneming van de volgende bouwregels.

19.3 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van:

19.4 Speciefieke gebruiksregels

Op de tot 'Tuin - 3' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

19.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Artikel 20 Verkeer

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rijwegen;
  2. b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  3. c. straatmeubilair;
  4. d. fiets- en voetpaden;
  5. e. pleinen;
  6. f. stegen;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. groen;
  9. i. gebouwd terras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - gebouwd terras toegestaan';
  10. j. arcade, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - arcade toegestaan';
  11. k. ondergrondse fietsenstallingen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  12. l. openbare nutsvoorzieningen;
  13. m. behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van stoepen;
  14. n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van aansluitingen op nutsvoorzieningen zoals elektricteit, gas en water, alsmede ten behoeve van kabel- en telefonieaansluitingen, een en ander uitsluitend en alleen ten dienste van woonboten;
  15. o. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag

20.2 Bouwregels

Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels:

20.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de in artikel 20.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht.

20.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

20.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

20.6 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Artikel 21 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2

21.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie 2' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 2 (hoge archeologische verwachting).
  2. b. De bestemming 'Waarde-archeologie 2' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

21.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  2. b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

21.3 Omgevingsvergunning

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  2. b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

21.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 2' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

21.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 21.2 en 21.3 is niet van toepassing op:

  1. a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 22 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 7

22.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie 7' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 7 (lage archeologische verwachting).
  2. b. De bestemming 'Waarde-archeologie 7" is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

22.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  2. b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

22.3 Omgevingsvergunning

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  2. b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

22.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 7' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

22.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 22.2 en 22.3 is niet van toepassing op:

  1. a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 23 Dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie

23.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-cultuurhistorie' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en) tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden. De voor het stadsgezicht bepalende bouwwerken zijn op de verbeelding aangeduid met de specifieke bouwaanduidingen orde 1, orde 2 en orde 3.
  2. b. De bestemming 'Waarde-cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de bestemmingen 'Centrum - 2', 'Centrum - 3', 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 1.1', 'Gemengd - 1.2', 'Gemengd - 1.3', 'Gemengd - 1.4', 'Gemengd - 1.5', 'Gemengd - 2', 'Gemengd - 2.4', 'Gemengd - 2.5' en 'Maatschappelijk'.

23.2 Bouwregels

  1. a. Bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 1', zijn de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Zij worden beschermd door de Monumentenwet 1988, respectievelijk de Erfgoedverordening Stadsdeel Centrum. Een aanvullende bescherming vanuit oogpunt van beschermd stadsgezicht is niet noodzakelijk.
  2. b. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 2' geldt dat bij verbouwing dient te worden uitgegaan van een restauratieve aanpak van de straatgevels en de kap. Oorspronkelijke gevelelementen dienen te worden gehandhaafd en indien nodig hersteld. Hierbij is gebruik van niet-authentieke materialen toegestaan, mits deze visueel volledig overeenkomen met de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering. In afwijking hiervan mag de eerste bouwlaag van straten met de bestemming 'Centrum -2' en 'Centrum - 3' afwijkend worden vormgegeven, mits de oorspronkelijke, waardevolle karakteristiek van de winkelpui niet wordt verstoord. Wanneer de bouwkundige staat zo slecht is dat de straatgevels en de kap niet meer kunnen worden gerestaureerd of hersteld, is het toegestaan om onder voorwaarden tot herbouw over te gaan. De straatgevels en de dakvorm moeten dan naar het origineel worden teruggebouwd, waarbij oorspronkelijke gevelelementen zo veel mogelijk dienen te worden hergebruikt en teruggeplaatst. Het dagelijks bestuur is bevoegd aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden die dienen ter financiële zekerstelling hiervan.
  3. c. In geval van ingrijpende verbouwing van een bouwwerk met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' wordt namens het dagelijks bestuur een bouwhistorische verkenning en een kwaliteitstoets uitgevoerd. Getoetst wordt de mate van bouwhistorische, cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Ingrijpende verbouwing kan slecht worden toegestaan indien uit de toets naar voren komt dat het kwaliteitsniveau van alle genoemde waarden zodanig laag is dat een omgevingsvergunning voor ingrijpende verbouwing niet hoeft te worden geweigerd. De wijze van aanpak van de ingrijpende wijziging wordt als dan in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning aan de daarvoor geldende regels getoetst.
  4. d. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding orde - 3' geldt dat bij verbouwing dient te worden uitgegaan van behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het gebouw niet verstoren. Indien en voor zover de oorspronkelijke kapvorm nog aanwezig is dient deze te worden behouden danwel teruggebracht.
  5. e. Voor bouwwerken die op de verbeelding niet zijn voorzien van een aanduiding als genoemd in a tot en met c gelden geen aan de waarde-cultuurhistorie gerelateerde bouwregels.
  6. f. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding-ensembles' geldt als uitgangspunt een gezamenlijke aanpak van de bouwwerken die tot het ensemble behoren.

23.3 Omgevingsvergunning voor sloop in beschermd stadsgezicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

Het dagelijks bestuur neemt bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning het volgende in acht:

  1. a. Bouwwerken die met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' op de verbeelding zijn aangegeven zijn bouwwerken van vóór 1970 die vanwege hun architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het straatbeeld. Uitgangspunt is behoud.
  2. b. Bouwwerken die met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' op de verbeelding zijn aangegeven zijn bouwwerken van vóór 1970, die wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. In geval van een aanvraag tot sloop van een bouwwerk met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' wordt namens het dagelijks bestuur een bouwhistorische verkenning en een kwaliteitstoets uitgevoerd. Getoetst wordt de mate van bouwhistorische, cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Uitgangspunt is behoud. De vergunning tot sloop wordt slecht verleend indien uit de toets en de verkenning naar voren komt dat het kwaliteitsniveau van alle genoemde waarden zodanig laag is dat behoud van het bouwwerk niet te rechtvaardigen is.
  3. c. Voor bouwwerken met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ensembles' op de verbeelding zijn aangegeven geldt dat voor sloop van slechts één tot een ensemble behorend pand in beginsel geen vergunning wordt verleend.
  4. d. Bouwwerken die op de verbeelding niet zijn voorzien van een aanduiding als genoemd in a tot en met c, mogen worden vervangen.

Artikel 24 Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemmingen, tevens bestemd voor:

  1. a. primaire en secundaire waterkeringen;
  2. b. sluizen;
  3. c. sluiswachtershuis;
  4. d. overige waterstaatkundige werken;

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van bestemming 'Water' en de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.

24.2 Bouwregels

24.3 Afwijken van de bouwregels

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels.

24.4 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 25 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 26 Algemene Bouwregels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing.

Artikel 27 Algemene Gebiedsaanduiding Wro-zone-ontheffingsgebied

27.1 Aanduidingsregel

Ter plaatse waar de gebiedsaanduiding 'wro-zone-ontheffingsgebied' op de verbeelding is aangegeven, bevinden zich gebouwen met een culturele of museale functie die, met inachtneming van het bepaalde in artikel 27.2 in aanmerking komen voor het bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van horeca 6.

27.2 Bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van horeca 6

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van horeca 6 in gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding 'wro-zone-ontheffingsgebied' hebben, indien:

  1. a. de exploitatie van het gebouw geschiedt door een instelling met een culturele of museale doelstelling;
  2. b. de verlening van de omgevingsvergunning bijdraagt aan een mix van verschillende activiteiten binnen het gebouw, waarbij de horecacomponent ondergeschikt is en blijft aan de culturele activiteiten;
  3. c. het woon- en leefklimaat in de omgeving van het gebouw niet in onevenredige mate wordt aangetast;
  4. d. de horeca-activiteiten alleen binnen het gebouw mogen plaatsvinden; het exploiteren van een (dak)terras of het gebruik van (keur)tuinen voor horeca-activiteiten is niet toegestaan.

De toestemming om ten behoeve van horeca 6 af te wijken die bij omgevingsvergunning is gegeven, vervalt van rechtswege wanneer de primair culturele of museale activteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd.

Artikel 28 Algemene Gebiedsaanduiding Veilgheidszone

28.1 Aanduidingsregel

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding '' veiligheidszone' is het niet toegestaan gebouwen op te richten.

Artikel 29 Algemene Regels Bij Omgevingsvergunning Afwijken

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, is het dagelijks bestuur bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van regels van dit plan, voor:

29.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde

Gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte van 15 m2, kiosken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies.

29.2 Scootmobielstalling

Plaatsen van een scootmobielstalling, uitsluitend ten behoeve van het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De scootmobielstalling mag niet overbemeten zijn. Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager.

29.3 Geringe afwijkingen

Geringe afwijkingen in situering die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de toestand van het desbetreffende bouwterrein, tot ten hoogste 2 meter.

29.4 Geringe overschrijdingen

Het overschrijden van minimale en maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de regels, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10 % bedraagt, met dien verstande dat geen extra bouwlaag mag worden gerealiseerd en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden.

29.5 Balkons en andere ondergeschikte delen van bouwwerken

Het overschrijden van bestemmingsgrenzen voor balkons, (hoek)erkers, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen, reclame en uitvalschermen of andere ondergeschikte delen van bouwwerken, met inachtneming van het volgende:

  1. a. in het gehele plangebied is het mogelijk bij omgevingsvergunning af te wijken voor een balkon aan de achtergevel met een diepte van 2 meter, mits het balkon binnen een hoek van 45 graden vanaf de zijgevels van het desbetreffende pand wordt gebouwd. Bij de afweging of bij omgevingsvergunning wordt afgeweken, wordt de relatie tot de belendende panden betrokken;
  2. b. balkons aan de voorzijde tot een diepte van ten hoogste 1 meter kunnen worden toegestaan aan panden in de volgende straten: aan weerszijden van de Marnixstraat, tussen de Nieuwe Passeerdersstraat en de Leidsegracht;
  3. c. de omgevingsvergunning om af te wijken ten behoeve van galerijen wordt slechts verleend indien een andere vorm van ontsluiting niet mogelijk is. De overschrijding van de bestemmingsgrens bedraagt ten hoogste 2 meter. Deze afwijking wordt alleen voor de achterzijde van bebouwing verleend;
  4. d. buitentrappen zijn slechts aan de achterzijde van bebouwing toegestaan;
  5. e. luifels zijn slechts toegestaan als de samenhang van de onderpui met de hogere bouwlagen niet verloren gaat en mits de overschrijding van de bestemmingsgrens niet meer dan 2 meter bedraagt. Er wordt alleen bij omgevingsvergunning afgeweken voor een openbare of bijzondere voorziening. Voor luifels aan en/of over gebouwde terrassen wordt niet bij omgevingsvergunning afgeweken;
  6. f. erkers, koekoeken en andere ondergeschikte delen van bouwwerken zijn slechts toegestaan als ondergeschikt deel van de gevel. De maximale breedte mag niet meer bedragen dan een derde van de breedte van de gevel; de maximale diepte mag niet meer bedragen dan 0,60 meter. Aan de straatzijde wordt slechts bij omgevingsvergunning afgeweken vanaf de eerste bouwlaag en mits de erker past binnen de karakteristiek van het deel van de bestaande gevelwand waarin de erker wordt geplaatst.;
  7. g. reclame aan de voorzijde tot ten hoogste 1 meter;
  8. h. een uitvalscherm aan de voorzijde tot ten hoogste 2 meter.

Bij omgevingsvergunning wordt niet afgeweken ten behoeve van erkers en luifels aan straten en stegen met een breedte van minder dan 6 meter.

29.6 Ondergrondse voorzieningen

Bergbezinkbassins.

29.7 Elektronische communicatiemiddelen

De omgevingsvergunning om af te wijken voor elektronische communicatiemiddelen zal slechts worden verleend tot een maximale hoogte van 5 meter, gemeten vanaf de voet, indien onderdelen van de antenne-installatie om aantoonbare redenen niet inpandig kunnen worden gerealiseerd. Deze installaties dienen zo centraal mogelijk op het dak te worden geplaatst, aan of nabij de liftschacht, indien aanwezig. Plaatsing op panden met een ' specifieke bouwaanduiding - orde 1(sba-1)' is niet toegestaan, tenzij de karakteristiek van het monument niet wordt aangetast. Plaatsing op panden met een 'speciefieke bouwaanduiding-orde 2 (sba-2) is toegestaan, tenzij de karakteristiek van het stadsgezicht wordt verstoord.

29.8 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels, waaronder mede begrepen de maximale bouw- en goothoogten, te overschrijden ten behoeve van:

  1. 1. funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, Franse balkons, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
  2. 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/20 van de breedte van de aangrenzende straat, met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 0,60 meter langs een rijweg, 2,40 meter boven een rijwielpad en 2,20 meter boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 0,60 meter;
  3. 3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil;
  4. 4. overige plaatselijke verhogingen, mits niet breder dan 0,60 meter;
  5. 5. topgevels, mits niet breder dan 6 meter;
  6. 6. bouwen op vlucht.

Artikel 30 Algemene Wijzigingsregels

30.1 Wijzigingsregel Staat van Inrichtingen

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat:

  1. a. aan de 'Staat van Inrichtingen' functies kunnen worden toegevoegd;
  2. b. in de 'Staat van Inrichtingen' opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.

Artikel 31 Procedureregels

31.1 Besluit omtrent exploitatieplan

Het dagelijks bestuur is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.12.3. van de Wet ruimtelijke ordening, gelijktijdig met de vaststelling van een wijzigingsplan als bedoeld in dit bestemmingsplan, een met dit besluit samenhangend besluit omtrent een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12.1 of 6.12.2. vast te stellen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 32 Overgangsrecht

32.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

32.2 Eenmalig afwijken

Het dagelijks bestuur kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 32.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 32.1 met maximaal 10%.

32.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Artikel 32.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

32.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

32.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 32.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

32.6 Onderbroken verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 32.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

32.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Artikel 32.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 33 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Westelijke binnenstad.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging En Grenzen Van Het Plangebied

Het plangebied omvat het westelijk deel van de binnenstad van Amsterdam. In het gebied liggen het westelijk deel van de grachtengordel, de Jordaan en de strook tussen de Lijnbaansgracht en de Singelgracht.

In het noorden wordt het gebied begrensd door Brouwersgracht, in het oosten door het Singel, in het zuiden door de Leidsegracht, Herengracht en Beulingsloot en in het westen door de Singelgracht. Ten behoeve van de ontwikkeling van een ondergrondse parkeergarage in de Singelgracht ter hoogte van het Marnixbad heeft de gemeenteraad ingestemd met een verlegging van de grens tussen de stadsdelen Centrum en West. De stadsdeelgrens liep eerder precies in het midden van de Singelgracht. Vanwege de bouw van de voetgangersuitgangen is de grens ter hoogte van de geplande locatie verlegd naar het midden van de rijweg van de Marnixkade.

Voor het water en de bruggen in de binnenstad is een apart bestemmingsplan Water opgesteld. In verband hiermee is het water niet in het bestemmingsplan Westelijke binnenstad opgenomen. Het ontwerpbestemmingsplan 'Water' heeft van 16 december 2011 tot en met 26 januari 2012 ter inzage gelegen en is op 26 juni 2012 door de deelraad van stadsdeel Centrum vastgesteld.

Een aantal panden in de Bergstraat en Korsjespoortsteeg, waar in het huidige bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel prostitutie is toegestaan, is niet in het bestemmingsplan Westelijke binnenstad opgenomen. Voor alle panden in de binnenstad waar de prostitutie verdwijnt is een apart bestemmingsplan opgesteld: het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad. Het bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad omvat prostitutiepanden die zijn gelegen in het plangebied van de bestemmingsplannen Burgwallen, Spuistraat e.o., Nieuwendijk-Klaverstraat e.o. 2001 en Westelijke Grachtengordel 2000. Voor de Westelijke Grachtengordel gaat het om de panden op de volgende adressen: Bergstraat nrs. 2, 4, 7, 14, 16 en Korsjespoortsteeg nrs. 8, 9, 11, 12, 23, waar prostitutie niet meer is toegestaan. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 november 2011 tot en met 9 januari 2012 ter inzage gelegen en is op 30 oktober 2012 door de deelraad van stadsdeel Centrum vastgesteld. Het bestemmingsplan is op 28 december 2012 in werking getreden.

1.2 Aanleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld vanwege de actualiseringsplicht die sinds 1 juli 2008 is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. Bestemmingsplannen dienen elke tien jaar te worden geactualiseerd, waarbij voor de oudere plannen in het kader van het overgangsrecht van de de Wet ruimtelijke ordening een verlengde termijn geldt.

Het plan is opgesteld voor de Westelijke binnenstad en vervangt twee oude grote plannen, te weten het bestemmingsplan Jordaan 1999 (en de 1e herziening daarvan) en het bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel 2001. Deze plannen zijn gezien hun leeftijd aan vervanging toe, maar zijn wat betreft opzet en inhoud niet wezenlijk anders dan het nu voorliggende bestemmingsplan. De plangebieden zijn samengevoegd omdat grotere plangebieden de voortgang van de actualiseringscyclus bevorderen. Het onderscheid tussen de verschillende gebieden komt tot uitdrukking in de ruimtelijke en functionele uitgangspunten, die weer zijn vertaald in de regels.

Het plan vervangt tevens de volgende kleinere plannen:

  1. 1. Bestemmingsplan Jordaan 1972 voor wat betreft de volgende locaties:
    1. a. plangebied omgrensd door de Elandsgracht, de Marnixstraat en de Groenmarktkade;
    2. b. Uitwerking 4, deel 4, blok AA3 (Willemsstraat 2-4);
    3. c. Uitwerking 22, deel 2 en de eerste herziening van uitwerking 22, deel 2, blok AA22 (Rozengracht 69 tot en met 75, Rozenstraat 64 en 68 tot en met 76 en de binnenterreinbebouwing tussen Rozengracht en Rozenstraat);
    4. d. Uitwerking 12, deel 2, blok AA 20 (Rozenstraat 151 en 175, Tweede Laurierdwarsstraat 40 tot en met 52 en Laurierstraat 162 tot en met 168).
  2. 2. Bestemmingsplan Konijnenstraat (plangebied Elandsstraat, Hazenstraat, Lauriergracht en Prinsengracht: vestiging school in Konijnenstraat).

Daarnaast is een aantal kleinere wijzigingsplannen en herzieningen in dit bestemmingsplan opgenomen. Het betreft de volgende plannen:

1. Bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel ;

    1. a. 1e herziening (Keizersgracht 164, ster op pand geplaatst: woningen niet toegestaan);
    2. b. 2e en 3e wijziging (Prinsengracht 587/Keizersgracht 440: wijziging van maatschappelijke doeleinden in gemengde doeleinden en gemengde doeleinden in hotel);
    3. c. 4e wijziging (Herengracht 15 hotel op alle bouwlagen, het betreft een uitbreiding van hotel op nr 13);
    4. d. 5e wijziging (Herengracht 338 wijziging maatschappelijke doeleinden in gemengde doeleinden);
    5. e. 6e wijziging (Raadhuisstraat 41, uitbreiding hotel op derde tot en met vijfde bouwlaag.

2. Bestemmingsplan Jordaan 1999;

a. 2e wijziging Jordaan (Nieuwe Passeerdersstraat 2 (inpandige parkeergarage en fietsenstalling).

1.3 Doel

Het nieuwe bestemmingsplan voor de Westelijke binnenstad richt zich voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Het zet in op het behoud van de cultuurhistorische waarden en biedt een kader voor toekomstige ontwikkelingen. Wat betreft de ruimtelijke structuur en de bebouwing zijn de regels streng, wat betreft het gebruik wordt in de regels uitgegaan van flexibiliteit, met uitzondering van overlastgevende functies. In het plan zijn de wijzigingen in het beleid en de wet- en regelgeving op het gebied van ruimelijkte ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt.

Juridisch-planologische mogelijkheden in het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan dient de volgende onderdelen:

- bestemmingen: met een bestemming worden gebruik en functies toegekend aan de in het plan begrepen gebouwen en gronden.

- aanduidingen: aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik en het bouwen.

- binnenplanse afwijkingen: deze worden toegepast bij het afwijken van bouwregels voor relatief kleine veranderingen aan gebouwen.

- binnenplanse wijzigingen: deze worden toegepast voor functiewijzigingen. Met de wijzigingsbevoegdheid wordt de functie veranderd van gebouwen en gronden.

In hoofdstuk 7 wordt op de inhoud van de bestemmingen, aanduidingen, wijzigingsbevoegheden en afwijkingsbevoegheden nader ingegaan.

Daarnaast heeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid bij omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan in die gevallen, die in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden genoemd.

1.4 Beschermd Stadsgezicht

Bij besluit nr. U99/583, d.d. 29 januari 1999 is de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003.

De aanwijzing heeft ertoe geleid dat in het bestemmingsplan regels zijn opgenomen ter bescherming en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Deze regels zijn van toepassing op het hele plangebied.

Voor het bestemmingsplangebied is een (orde) waarderingskaart gemaakt. Deze kaart is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Op de waarderingskaart is alle bebouwing in het gebied gewaardeerd naar betekenis voor het stadsbeeld. De waardering is in de vorm van een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.

1.5 Unesco Werelderfgoed

In de zomer van 2010 is de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam geplaatst op de Lijst van het Werelderfgoed van Unesco. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed. Met dit erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan.

De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt het kerngebied (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. In dit plangebied is dat het gebied met de bouwblokken tussen het Singel, Raamdwarsstraat, Raamplein, Passeerdersgracht, Eerste Passeerdersdwarsstraat, Looiersgracht, Eerste Looiersdwarsstraat, Hazenstraat, Tweede Laurierdwarsstraat, Lauriersstraat, Eerste Laurierdwarsstraat, Eerste Rozendwarsstraat, Rozengracht, Eerste Bloemdwarsstraat, Tweede Leliedwarsstraat, Leliestraat, Eerste Leliedwarsstraat, Egelantiersgracht, Eerste Egelantiersdwarsstraat, Eerste Tuindwarsstraat, Eerste Anjeliersdwarsstraat, Anjelierstraat, Violetstraat, Eerste Boomdwarsstraat, Eerste Lindendwarsstraat, Lindenstraat, Noorderkerkstraat, Eerste Goudbloemdwarsstraat, Willemsstraat en de Brouwersgracht.

Het overige deel van het plangebied maakt deel uit van de voor een Werelderfgoed vereiste aan te wijzen bufferzone.

Het gevolg van de plaatsing is dat het stadsdeel de 'outstanding universal values' van het kerngebied beschermt. Wat met deze 'outstanding universal values' wordt bedoeld is omschreven in hoofdstuk 3. Het beschermen van deze waarden betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex. Dit vereist zorgvuldige toetsing om aantasting van de 'outstanding universal values' te voorkomen. De bestemmingsplannen spelen bij de toetsing een zeer belangrijke rol.

1.6 Digitalisering Bestemmingsplannen

Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtingen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestemmingsplannen. De verplichting tot het digitaal opstellen van bestemmingsplannen is op 1 januari 2010 in werking getreden. Het heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'. Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart. Onder digitale verbeelding wordt verstaan: een artografische weergave door middel van kleuren en symbolen, inclusief een zekere dynamiek en interactie met de digitale informatie. Deze digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet, die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende regels verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden is de digitale verbeelding beslissend.

De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de digitale verbeelding, de regels en de toelichting. Dit heeft ertoe geleid dat het bestemmingsplan Westelijk binnenstad wat betreft opzet en presentatie van kaart en regels afwijkt van de oude plannen voor dit gebied. De bestemmingsplannen Oostelijke eilanden en Oostelijke binnenstad zijn in het stadsdeel de eerste plannen die volgens de nieuwe standaard zijn opgesteld, gevolgd door het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad dat is vastgesteld door de deelraad van stadsdeel Centrum op 27 maart 2012. Met het bestemmingsplan Westelijke binnenstad wordt aansluiting gezocht bij deze bestemmingsplannen, waarbij gestreefd wordt naar uniformiteit van bestemmingen en regelgeving.

1.7 Opzet

De toelichting op het bestemmingsplan Westelijke binnenstad is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hierin zijn zowel de relevante beleidsnota's van het rijk en de provincie, als die van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel opgenomen.

De betekenis en gevolgen van de plaatsing van de grachtengordel op de Lijst van het werelderfgoed van Unesco voor het bestemmingsplan worden beschreven in hoofdstuk 3. De beschrijving van de historische ontwikkeling van het plangebied is opgenomen in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de bestaande ruimtelijke situatie geanalyseerd en aangegeven welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied. Het onderzoek naar de historische ontwikkeling en de bestaande ruimtelijke situatie leiden tot ruimtelijke uitgangspunten die ook in dit hoofdstuk worden beschreven.

Hoofdstuk 6 bevat een beschrijving en analyse van de functionele structuur van het plangebied en het beleid ten aanzien van de diverse functies. Ook worden functionele ontwikkelingen beschreven, zowel in het algemeen als specifiek voor het plangebied, en worden de functionele uitgangspunten benoemd. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 8 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder, bedrijvigheid en de luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 9, 10, 11 en 12 worden achtereenvolgens de aspecten archeologie, water, flora en fauna en het luchthavenindelingsbesluit beschreven.
De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 13 en 14. De rapportage als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is opgenomen in hoofdstuk 15.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Stadsdeel Centrum

Voor dit bestemmingsplan is het volgende beleid van het stadsdeel van belang:

  1. a. Beleidsplan Binnenstad, 1993;
  2. b. Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad, 2002;
  3. c. Bestemmingsplan Water
  4. d. Woonvisie stadsdeel Centrum tot 2012;
  5. e. Uitwerkingsnotitie short staybeleid en verdeelbesluit stadsdeel Centrum 2009;
  6. f. Horecabeleidsplan 2008;
  7. g. Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015;
  8. h. Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009;
  9. i. Klimaatplan 2009 - 2012;
  10. j. Milieuprogramma 2011-2012.

Hieronder volgt een korte toelichting op deze beleidsnota's. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op deze nota's, voor zover relevant. Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met het in dit hoofdstuk genoemde beleid.

Beleidsplan Binnenstad

De binnenstad is door de eeuwen heen het centrum geweest van economische activiteiten. Het feit dat er ongeveer evenveel mensen in de binnenstad wonen als er werken, is uniek en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam. In 1993 is het beleid voor de binnenstad uiteengezet in het Beleidsplan Binnenstad. De belangrijkste hoofddoelstelling is toen geformuleerd als:

  • het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging.

Deze hoofddoelstelling is nog steeds actueel, evenals de andere hoofddoelstellingen. Dit zijn:

  • behoud van de kwaliteit van het historisch stadsbeeld;
  • verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid;
  • verbeteren van de bereikbaarheid.

Met de vaststelling van het Meerjarenperspectief Binnenstad in 1999 is een vijfde hoofddoelstelling toegevoegd:

  • zorgen voor een adequaat activiteiten- en voorzieningenniveau voor bewoners.

Het vinden van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding en tussen de verschillende economische functies onderling is de voortdurende opdracht voor bestuurders, ondernemers en bewoners van de binnenstad.

Strategische Visie

In de Stratgische Visie Amsterdamse Binnenstad uit 2002 zijn de vijf (hoofd)doelstellingen uit het Beleidsplan Binnenstad herbevestigd. Voor het zeker stellen van deze doelstellingen zijn onder meer de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • waarborgen dat de binnenstad als woonplek toegankelijk blijft voor alle inkomensgroepen;
  • waarborgen dat binnen de functiemenging diversiteit en kwaliteit kenmerkend blijven;
  • waarborgen dat de binnenstad een plek blijft voor innovatieve experimenten;
  • waarborgen dat de drukte die de centrumpositie met zich meebrengt beheerst wordt en overlast beperkt wordt.

Bestemmingsplan Water

Voor het gehele binnenwater (inclusief de bruggen), dat onder de bevoegdheid van stadsdeel Centrum valt, is een apart bestemmingsplan opgesteld. Met een bestemmingsplan voor het water wordt de stadsdeelbrede visie op het water van de binnenstad juridisch-planologisch verankerd en worden alle bestaande, vaak uiteenlopende bestemmingsplanregelingen voor het water in de binnenstad vervangen door één eenduidige regeling.
In verband hiermee is het water binnen het plangebied niet in het bestemmingsplan Westelijke binnenstad opgenomen. Dit houdt in dat de regeling die geldt voor het water in de binnenstad verwoord is in het bestemmingsplan Water. Het ontwerpbestemmingsplan Water heeft tot en met 26 januari 2012 ter visie gelegen en is op 26 juni 2012 door de deelraad vastgesteld.

Woonvisie

De Woonvisie voor stadsdeel Centrum (tot 2012) is op 30 oktober 2008 vastgesteld door de stadsdeelraad. Met haar unieke woon- en leefklimaat neemt stadsdeel Centrum een sterke plaats in binnen de regionale woningmarkt. De invloed van het stadsdeel op de woningmarkt is echter zeer beperkt, niet alleen door de regionale schaal van de markt, maar ook omdat veel beleid en afspraken niet onder de bevoegdheid van het stadsdeel vallen. Dit geldt voor de kaders van de woonruimteverdeling, nieuwbouwbeleid, afspraken over verkopen en aanbiedingsafspraken over vrijkomende huurwoningen met corporaties en dergelijke. Ten aanzien van het huurniveau van woningen gelden de landelijke regels. In de woonvisie wordt speciale aandacht gevraagd voor de woonbehoefte van ouderen en middeninkomensgroepen.

Beleid Short Stay

Op 12 juli 2012 heeft de gemeenteraad, Beleid Short Stay, 'Vernieuwd beleid voor kort wonen in Amsterdam' vastgesteld. Op 31 oktober 2012 heeft het College van B&W de Uitvoeringsnotitie Short Stay vastgesteld. Het nieuwe beleid is per 1 november 2012 in werking getreden. Doel van het shortstay beleid is om aan de behoefte van werknemers van internationale bedrijven aan tijdelijke woonruimte te voldoen. Voor de verhuur van shortstay kan een vergunning worden aangevraagd voor een woning met een huur boven de huurtoeslaggrens. Als de aanvraag wordt gehonoreerd, wordt de vergunning afgegeven voor een periode van maximaal 10 jaar.

Ten opzichte van het voorgaande beleid (februari 2009) worden strengere eisen gesteld aan de vergunninghouders op het punt van brandveiligheid en overlast. Bij wijze van experiment is in het vernieuwde shortstay beleid de minimale verhuurtermijn verlaagd van zeven naar vijf nachten. Een andere wijziging betreft het aanpassen van het quotum: alleen in buurtcombinaties waar de functiemenging of leefbaarheid onder druk staat, kan een quotum ingesteld worden.
Voor alle buurtcombinaties in stadsdeel Centrum, behalve de Oostelijke eilanden en de Kadijken, is een quotum vastgesteld van 10 % van de geliberaliseerde huurwoningen. (Shortstay is uitgesloten in het postcodegebied 1012.)
Voor het plangebied Westelijke binnenstad geldt een quotum van 80 woningen voor de buurtcombinatie Grachtengordel West en een quotum van 105 woningen voor de Jordaan.

Horecabeleidsplan

Het Horecabeleidsplan is in 2008 vastgesteld door de stadsdeelraad. In het Horecabeleidsplan is aangegeven in welke gebieden verruiming van de mogelijkheden voor horeca mogelijk is. Het gaat dan om:

  • verruiming van sluitingstijden;
  • uitbreiding horeca in vierkante meters per zaak;
  • uitbreiding van het aantal horecazaken in straten die een horeca-impuls kunnen gebruiken;
  • ruimere horecamogelijkheden voor culturele instellingen;
  • horecacategorieën in bestemmingsplannen.

Voor de Jordaan en voor de Westelijke grachtengordel wordt in het Horecabeleidsplan geconstateerd dat de functiemenging in evenwicht is en dat uitbreiding van horeca niet gewenst is. Voor de Jordaan is opgenomen dat op enkele plekken, waar sprake is van een ruimere structuur in combinatie met weinig woningen en meer verkeerslawaai, uitbreiding bespreekbaar is (zoals aan de Appeltjesmarkt aan het water).

Hotelbeleid

In de stedelijke Nota Hotelbeleid 2007-2010 is aangegeven dat er tot 2015 behoefte is aan 9.000 nieuwe hotelkamers in Amsterdam. Op 30 maart 2011 heeft de raadscommissie Economische zaken, Bedrijven, Personeel en Organisatie van de centrale stad besloten dat het beleid en de ambities tot aan 2015 worden voortgezet. Voor de binnenstad is sinds 2008 specifiek beleid vastgesteld door de deelraad. Dit beleid valt binnen de kaders van het centraal-stedelijke beleid.

Het Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015 is op 20 april 2012 in werking getreden, als vervolg op het Hotelbeleid Binnenstad 2008 - 2011. Deel I, Beleidskader is op 27 maart 2012 door de deelraad vastgesteld. De deelraad heeft daarnaast ingestemd met de inhoud van deel II Beleidsregels. Dit deel is op 10 april 2012 vastgesteld door het dagelijks bestuur.

In het Hotelbeleid Binnenstad 2012 - 2015 wordt nog meer dan in het vorige hotelbeleid ingezet op spreiding in aansluiting op het centraal stedelijk hotelbeleid en de Structuurvisie van de centrale stad en in aansluiting op het belang van de juiste balans tussen wonen, werken en recreëren in de binnenstad; de functiemenging.

In het hotelbeleid is opgenomen dat het dagelijks bestuur niet zal meewerken aan hotelontwikkeling in de Jordaan en de Grachtengordel, net als in de oude binnenstad, Leidsebuurt, Haarlemmerbuurt, Weteringbuurt, Westelijke eilanden en Uilenburg. In de overige gebieden ten oosten van de Amstel/Zwanenburgwal/Uilenburgergracht zal het dagelijks bestuur meewerken aan hotelontwikkeling op bepaalde radialen, mits aan de algemene beleidsregels wordt voldaan.

In het plangebied van dit bestemmingsplan wordt alleen een uitzondering gemaakt voor de Rozengracht. Hier zal het dagelijks bestuur meewerken aan hotelontwikkeling, mits aan de algemene beleidsregels wordt voldaan. Verder wordt een uitzondering gemaakt voor het realiseren van maximaal drie hotels in het topsegement en kan het dagelijks bestuur medewerking verlenen aan uitzonderlijke hotelconcepten: dit zijn hotelconcepten die een unieke bijdrage leveren aan het maatschappelijke, culturele of economische klimaat van Amsterdam en die aantoonbaar niet buiten de binenstad gerealiseerd kunnen worden.

Grote hotels zullen onder voorwaarden een zelfstandige horeca 4 (restaurant, lunchroom) mogen exploiteren.

Alle inititatieven zullen worden getoetst aan de in de nota vastgelegde algemene beleidsregelels. Deze beleidsregels hebben betrekking op:

  • de functiemenging;
  • woon- en leefklimaat;
  • kwaliteitsimpuls;
  • verkeersaantrekkende werking, verkeersveiligheid en gebruik van de openbare ruimte;
  • parcellering en architectonische kwaliteit;
  • bescherming woonfunctie.

Nota Bereikbaarheid Binnenstad

De Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009 is in 2004 vastgesteld door de stadsdeelraad. De volgende onderwerpen komen onder meer in deze nota aan de orde: bereikbaarheid, mobiliteit, verkeersveiligheid, openbaar vervoer, autoverkeer, parkeren in de openbare ruimte en inpandig parkeren. In de nota wordt ook het toekomstperspectief op de geparkeerde fiets beschreven. Op de belangrijkste fietsparkeerknelpunten moet extra ruimte voor fietsparkeren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen.

Een nieuwe nota Bereikbaarheid is in voorbereiding, waarin de visie op een autoluwere binnenstad en een autoluw/autovrij stadshart wordt verwerkt.

Klimaatplan

In 2009 heeft de stadsdeelraad het Klimaatplan 2009-2012 vastgesteld. In een stadsdeel met zeer veel monumenten en grotendeels beschermd stadsgezicht moet specifiek worden bekeken hoe energiebesparende maatregelen getroffen kunnen worden. De behoefte van bewoners en bedrijven om energie te besparen moet verenigbaar zijn met de unieke bouwstructuren. Mogelijkheden zijn vooral gelegen bij warmte-koudeopslag, duurzame hotels (green key), beperking van (zwaar) autoverkeer, alternatieve mogelijkheden van vrachtvervoer, electrisch vervoer en mogelijkheden voor fietsparkeren.

Milieuprogramma

Volgens de Wet milieubeheer is de deelraad verplicht tot het jaarlijks vaststellen van een milieuprogramma. Hierin wordt zichtbaar gemaakt welke activiteiten op milieugebied zullen worden uitgevoerd. Het betreft het adequaat op niveau houden van de vergunningverlening, controle en handhaving. Tevens gaat het om projecten op het gebied van duurzaamheid en luchtkwaliteit. In 2010 is het milieuprogramma 2011-2012 vastgesteld. In het kader van de Wet milieubeheer moet worden beoordeeld wat de effecten zijn van de ontwikkelingen, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, op de luchtkwaliteit in en rond het bestemmingsplangebied.

2.2 Gemeente Amsterdam

2.2.1 Structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam

Algemeen

Op 16 februari 2011 is de structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale ambitie van de structuurvisie is: Amsterdam ontwikkelt zich verder als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool.

Daarom slaat Amsterdam de volgende richting in:

  • Intensiever gebruik bestaande stad, openhouden van landschap;
  • Systeemsprong regionaal openbaar vervoer;
  • Hoogwaardiger inrichting openbare ruimte;
  • Investeren in recreatief gebruik groen en water;
  • Amsterdam maakt zich op voor het postfossiele brandstoftijdperk;
  • Olympische Spelen Amsterdam 2028.

De Structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch-planologische plannen en stedenbouwkundige plannen van stad en stadsdelen worden getoetst aan de structuurvisie.

Stadsdeel Centrum

Het hoogstedelijke centrumgebied wordt steeds intensiever gebruikt en breidt zich uit, zelfs tot over de Ringweg A10 en het IJ. Mensen, ondernemingen en instellingen vestigen zich zo mogelijk bij deze bron. Dit wordt de uitrol van het centrum genoemd.

De binnenstad speelt een belangrijke rol bij deze uitrol. Meer nog dan in het verleden vormt het centrum het kerngebied voor de gehele metropoolregio, wat zal leiden tot een verdere stijging van het aantal bezoekers. De projecten bestaan vooral uit investeringen in de publieke ruimte en infrastructuur waarmee het centrumkarakter wordt versterkt en het centrumgebied wordt vergroot zodat er sprake kan zijn van meer spreiding van de bezoekers. Het gaat dan om de ontwikkeling van het Centraal Station en omgeving, de Noord/Zuidlijn, stadsstraten en -pleinen, verbeteren van de binnenring (Marnixstraat - Sarphatistraat) en om de ontwikkeling van de Rode Loper. Deze laatste ontwikkeling is cruciaal op het schaalniveau van de metropool Amsterdam en loopt grotendeel gelijk op met de realisatie van de Noord/Zuidlijn maar heeft ook een sterk verband met het Project 1012. Met dit project wil de gemeente Amsterdam de criminaliteit en verloedering in het hart van de stad terugdringen. Samen met bewoners, ondernemers en investeerders wil de gemeente het unieke karakter van het stadshart versterken en een economische opwaardering in gang zetten door meer kwaliteit.

Bij de uitrol van de binnenstad hoort een minder dominante plek van geparkeerde auto's op straat ten gunste van de verblijfsruimte en de ruimte voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer.

Belangrijk voor het centrum zijn: het opstellen van bestemmingsplannen die de versterking van het centrumkarakter mogelijk maken en het faciliteren en activeren van de partijen die vorm geven aan die ontwikkeling. Kenmerken van de binnenstad zijn de historische waarde en de grote hoeveelheid en diversiteit aan (kleinschalige) particuliere initiatieven. Het eerste vergt vooral bescherming, terwijl het tweede element om flexibliteit vraagt. Optimale flexibiliteit binnen de grenzen van de historische waarde dus.

2.2.2 Wonen in de metropool, woonvisie Amsterdam tot 2020

De stedelijke woonvisie is in 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie bevat een aantal thema's die enerzijds de bestaande stad Amsterdam schetsen en anderzijds de ambities verwoorden. De ambitie is gericht op zowel een attractieve stad met nadruk op de economische kracht als een ongedeelde stad, gericht op het voorkomen van sociale segregatie en ruimtelijke tweedeling. In de woonvisie zijn zeven thema's met speerpunten voor de toekomst beschreven:

  • Emancipatiestad: nieuwkomers en jongeren moeten zich kunnen blijven vestigen, bewoners moeten wooncarrière kunnen maken;
  • Ongedeelde stad: binnen de ring A10 bescherming van de onderkant van de woningmarkt, elke buurt blijft toegankelijk voor mensen met lagere inkomens, meer verscheidenheid in woonmilieus, meer aanbod voor gezinnen, ruimte voor verschillen, streven naar gemengdheid;
  • Betaalbare stad: woningen voor lage inkomensgroepen en lage middeninkomensgroepen en middeninkomens;
  • Vernieuwde stad: wijkaanpak en transformatie bij wijken waar leefbaarheid onder druk staat;
  • Topstad: kwaliteit van woningen en voorzieningen bieden om mensen en talent aan te trekken en te behouden, verruiming (tijdelijke) vestigingsmogelijkheden voor expats, buitenlandse studenten, kunstenaars en startende ondernemers;
  • Zorgzame stad: woonservicewijken realiseren, aanpasbaar bouwen, huisvesting dak- en thuislozen;
  • Duurzame stad: energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, duurzaam en flexibel bouwen, beperken watergebruik.

Stadsdeel Centrum valt in de centraal stedelijke zone, het centrum van de Metropool Amsterdam. Uitwerking van de zeven thema's levert de volgende specifieke speerpunten op:

  • behoud van een groot deel van de kleine oude woningen;
  • behoud van gemengdheid;
  • aanbod creëren in het middensegment, ook voor (kleine)gezinnen;
  • hoogstedelijk woonmilieu is uitgangspunt voor nieuwbouw;
  • benutten van locaties voor topsegment;
  • oases behouden en creëren;
  • toevoegen ouderenwoningen, zowel in nieuwbouw als bestaande bouw;
  • meer mogelijkheden voor short stay;
  • illegale hotels en woonfraude bestrijden.

2.3 Provincie Noord-holland

Op 21 juni 2010 heeft Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. Er is gekozen voor drie hoofdbelangen:

  • klimaatbestendigheid;
  • duurzaam ruimtegebruik;
  • ruimtelijke kwaliteit.

De structuurvisie legt het zwaartepunt op de huidige kracht van Noord-Holland: een sterke internationale concurrentiepositie en veel afwisselende, prachtige landschappen. Dit betekent versterking van de metropoolregio Amsterdam en van de metropolitane landschappen, ruimte voor landbouw en opwekking van duurzame energie. In de structuurvisie is daarom veel aandacht voor de relatie tussen de steden en dorpen en het landschap waar ze in liggen.

In de structuurvisie is een uitvoeringsprogramma opgenomen waarin wordt aangegeven welke acties de provincie zelf onderneemt om uitvoering te geven aan de visie. De provincie richt zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die spelen en/of gevolgen hebben op regionale en bovenregionale schaal.

Ook is een Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie opgesteld waarin regels zijn opgenomen voor de doorwerking van provinciale belangen in het gemeentelijk beleid.

2.4 Rijksoverheid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Deze zijn versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben ingestemd met de nota op respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit is een uitwerking van de Nota Ruimte en is gepresenteerd in september 2005. De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Deze Nota Mobiliteit geeft aan op welke wijze het kabinet dit wil doen.

Nationaal Waterplan

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:

  1. 1. een goede bescherming tegen overstroming;
  2. 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  3. 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  4. 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam. In hoofdstuk 9 van het bestemmingsplan wordt hieraan uitgebreid aandacht besteed. Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap, alsmede voor de gemeente Amsterdam.

Hoofdstuk 3 Unesco Werelderfgoed

3.1 Algemeen

3.1.1 Amsterdam Werelderfgoed

De zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam is op 1 augustus 2010 geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit 400 jaar oude waardevolle culturele, architectonische en stedenbouwkundige erfgoed. Tevens is dit een erkenning dat Amsterdam (gemeente en stadsdeel, maar ook eigenaren, ondernemers en bewoners) de grachtengordel op een goede manier in stand houdt en beschermt.

3.1.2 Kern- en bufferzone

De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt de zogenoemde kernzone (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. De overige delen van de historische binnenstad binnen de Singelgracht vormen de bufferzone. De bufferzone is aangewezen als een extra beschermingsgebied om de kernzone. De kern- en bufferzone liggen beide in het beschermd stadsgezicht van de binnenstad van Amsterdam. De grenzen van de bufferzone komen overeen met de grenzen van het beschermde stadsgezicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0001.jpg"

Grachtengordel Amsterdam UNESCO Werelderfgoed: kern- en bufferzone

3.2 Waardering Van De Grachtengordel Als Werelderfgoed

3.2.1 Uitzonderlijke universele waarden

Als het Werelderfgoed Comité (World Heritage Committee) besluit een erfgoed toe te voegen aan de Lijst van het Werelderfgoed, stelt het Comité, hiertoe geadviseerd door Niet Gouvernementele Organistaties (NGO's), een “Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde” vast.

'Uitzonderlijke universele waarde' houdt in, dat de culturele of natuurlijke betekenis van wat als het erfgoed wordt gezien zo uitzonderlijk is, dat deze het nationale belang overstijgt en van algemeen belang is voor huidige en toekomstige generaties van de gehele mensheid.

De verklaring bestaat uit een korte samenvattende beschouwing (synthesis), een beschrijving van de criteria waaraan het erfgoed voldoet, een beschrijving van de manier waarop het erfgoed voldoet aan de voorwaarden (wegingsfactoren) van integriteit (integrity) en echtheid (authenticity) en tenslotte een beoordeling van het systeem waarmee het erfgoed wordt beheerd en beschermd.

3.2.2 Criteria

Een cultureel of natuurlijk erfgoed moet, om als Werelderfgoed te kunnen worden toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed, voldoen aan tenminste één van de tien criteria, die - naast de wegingsfactoren authenticiteit en integriteit – zijn vastgelegd in de leidraad van de 'World Heritage Convention', de 'Operational Guidelines'. De criteria zijn opgesteld om te kunnen beoordelen en vaststellen of er voor een nominatie sprake is van 'Uitzonderlijke universele waarde'.

De 'zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam binnen de Singelgracht' is toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed op basis van de algemene criteria (i), (ii), en (iv), die hierna worden toegelicht.

(i) – 'represent a masterpiece of human creative genius' – het erfgoed vertegenwoordigt een meesterwerk van menselijk scheppend talent;

(ii) – 'exhibit an important interchange of human values, over a span of time or within a cultural area of the world, on developments in architecture or technology, monumental arts, town-planning or landscape design' – het erfgoed is het toonbeeld van een belangrijke uitwisseling van menselijke waarden, over een tijdspanne of binnen een cultureel gebied van de wereld, met betrekking tot ontwikkelingen in architectuur of technologie, monumentale kunsten, stedenbouw of landschapsontwerp;

(iv) – 'be an outstanding example of a type of building, architectural or technological ensemble or landscape which illustrates (a) significant stage(s) in human history' – het erfgoed is een uitzonderlijk voorbeeld van een bepaald type bouwwerk, architectonisch of technisch ensemble of cultuurlandschap, dat als zodanig een belangwekkende fase in de menselijke geschiedenis illustreert.

3.2.3 Authenticiteit en integriteit

In 2008 heeft het Werelderfgoed Comité uitgesproken, dat authenticiteit en integriteit een onlosmakelijk onderdeel vormen van de voor een Werelderfgoed geldende 'Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde'.

Authenticiteit beoordeelt de geloofwaardigheid en echtheid van de 'Uitzonderlijke universele waarde'. De mogelijkheid om de waarden die worden toegekend aan het erfgoed te begrijpen, is afhankelijk van de mate waarin informatiebronnen met betrekking tot de waarden worden beschouwd als geloofwaardig of eerlijk. Uitgebreide reconstructie en herstructurering worden bijvoorbeeld gezien als een risico voor instandhouding van de authenticiteit.

Integriteit beoordeelt de volledigheid en gaafheid van de 'Uitzonderlijke universele waarde' van een erfgoed. Integriteit is de mate waarin het natuurlijk en/of culturele erfgoed en wat daartoe behoort als één geheel (en niet verstoord) bewaard is gebleven.

De 'Operational Guidelines' geven richtlijnen voor het vaststellen en beschrijven van de authenticiteit en integriteit van het erfgoed.

3.3 Verklaring Van Uitzonderlijke Universele Waarde

Het Werelderfgoed Comité heeft bij de aanwijzing tot werelderfgoed in 2010 voor de grachtengordel de volgende Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde vastgesteld.

Korte synthese
De Amsterdamse grachtengordel illustreert op navolgenswaardige wijze grootschalige water- en stedenbouwkundige planning door de volledig kunstmatige vormgeving van een grootschalige havenstad.
De topgevels zijn kenmerkend voor het burgerlijke milieu, en de woonhuizen getuigen van zowel de verrijking van de stad door middel van maritieme handel, als de ontwikkeling van een humanistische en tolerante cultuur gekoppeld aan de Calvinistische Reformatie. In de zeventiende en achttiende eeuw werd Amsterdam gezien als de verwerkelijking van de ideale stad, die model stond voor tal van projecten voor nieuwe steden over de gehele wereld.

Criterium (i): De Amsterdamse grachtengordel is een nieuwe en geheel kunstmatige 'havenstad', ontworpen aan het eind van de zestiende eeuw en gebouwd in de zeventiende eeuw.
Het is een water- en stedenbouwkundig meesterwerk en een weldoordacht programma
van constructie en burgerlijke architectuur. Het is een uniek en innovatief, grootschalig, maar homogeen stedenbouwkundig ensemble.

Criterium (ii): De Amsterdamse grachtengordel getuigt van een uitwisseling van grote invloeden gedurende bijna twee eeuwen, niet alleen op het gebied van civiele techniek, stedenbouw en architectuur, maar ook op een aantal technische, maritieme en culturele terreinen.
In de zeventiende eeuw was Amsterdam een belangrijk centrum voor internationale, commerciële handel en intellectuele uitwisseling, voor de vorming en de verspreiding van het humanistisch gedachtegoed. Amsterdam was in die tijd de hoofdstad van de wereldeconomie.

Criterium (iv): De Amsterdamse grachtengordel vormt een uitstekend voorbeeld van een gebouwd, stedelijk ensemble dat expertise in waterbouw, civiele techniek, stedenbouw, en constructieve en bouwkundige vakkundigheid vereist en illustreert. In de zeventiende eeuw stond de grachtengordel model voor de geheel kunstmatige 'havenstad', maar ook voor de typologie van het Nederlandse woonhuis met zijn variëteit aan gevels (façades) en topgevels. De stad getuigt, op het hoogste niveau, van een belangrijke periode in de geschiedenis van de moderne wereld.

Integriteit en authenticiteit
Het netwerk van grachten in de concentrische bogen van een cirkel dat, samen met de radiale waterwegen en straten, de basis vormt van het stedenbouwkundig plan, is in zijn geheel behouden gebleven, inclusief zijn oude kades en historische gevelrooilijnen.

Het merendeel van de huizen, gebouwd in de zeventiende en achttiende eeuw, is nog steeds aanwezig en in een goede staat van onderhoud. Dat is een wezenlijk gezonde uitgangssituatie voor een nog altijd levendig en werkend stedelijk ensemble. Niettemin zijn straten soms verbreed, met name de huidige verkeersader de Weesperstraat, en de gevelwoningen herbouwd. De oude civieltechnische en waterbouwkundige structuren zijn over het algemeen vervangen. Hoge, moderne gebouwen tasten sommige zichtlijnen aan, vooral in het noorden van het erfgoed, en agressieve reclame bederft het aanzicht van het erfgoed.

Eisen aan de bescherming en het beheer
Een zeer groot aantal gebouwen en structuren is beschermd door de nationale en gemeentelijke monumentenlijsten. De situatie met betrekking tot de bescherming lijkt, in het kader van de bedrijfsvoering van stadsdeel Centrum complex te zijn, maar de procedures die de bescherming regelen, worden nageleefd. Een beter inzicht bij de verantwoordelijke instanties betekent dat de excessen van stedelijke groei, die in de recente verleden soms moeilijk te beheersen waren, steeds beter in de hand gehouden lijken te worden. Met name reclame in de kernzone en de visuele impact van hoge gebouwen op het stedelijk landschap van het erfgoed.

Alle beheersmaatregelen samen vormen een effectief en samenhangend systeem, onder verantwoordelijkheid van stadsdeel Centrum en met de garantie van het Bureau Monumenten en Archeologie. Ten behoeve van het beheer van en het toezicht op het erfgoed is het Bureau Werelderfgoed ingesteld.

3.4 Betekenis Van De Aanwijzing

3.4.1 Algemeen

De grachtengordel is op de werelderfgoedlijst geplaatst vanwege de Uitzonderlijke universele waarde en omdat de regels en de verbeelding van de bestemmingsplannen voor de binnenstad voldoende waarborg zijn voor de instandhouding van de door UNESCO gesignaleerde Outstanding Universal Value. Plaatsing op de Werelderfgoedlijst brengt dus geen nieuwe regels met zich mee.

3.4.2 Nieuwbouw

Nieuwbouw is in de binnenstad vaak onderwerp van discussie. Het huidige welstandsbeleid ziet er voldoende op toe dat nieuwbouwplannen passen in de context van het beschermde stadsgezicht. Met de aanwijzing van de grachtengordel als Werelderfgoed behoren ook de Uitzonderlijke universele waarde en de authenciteit en integriteit tot de 'context' waarin nieuwbouwplannen moeten worden ingepast.

UNESCO heeft specifieke aandachtspunten voor eigentijdse architectuur in het Vienna Memorandum en het Charter van Venetië (ICOMOS, UNESCO) geformuleerd. Voor UNESCO is de afleesbaarheid van de stad essentieel, hetgeen ook aansluit bij het eerdergenoemd criterium authenciteit. Eigentijdse architectuur dient in principe als zodanig herkenbaar te zijn. Artikel 21 van het Vienna Memorandum luidt namelijk:

'Met inachtneming van de uitgangspunten (volgens artikel 7 van dit Memorandum), moeten stedenbouw, hedendaagse architectuur en het behoud van de historische stedelijke landschap alle vormen van pseudo-historisch ontwerp voorkomen, omdat dit een ontkenning vormt van zowel het historische als het hedendaagse. Een historische blik moet niet de andere verdringen, omdat de geschiedenis leesbaar moet blijven, terwijl het bereiken van samenhang van de cultuur door kwalitatieve interventies het ultieme doel is.'

3.4.3 Visual impact en hoogbouwbeleid

Voor UNESCO is het aspect 'visual impact' (visueel effect) van belang. Hedendaagse stedelijke ontwikkelingen, zoals hoogbouw en eigentijdse architectuur, kunnen van invloed zijn op stadssilhouetten, het daklandschap, zichtlijnen of doorzichten en de authenticiteit en integriteit van het historische stedelijke landschap bedreigen. Van deze ontwikkelingen kan vooral hoogbouw een groot visueel effect op de grachtengordel hebben.

Daarom heeft de gemeente Amsterdam, in het kader van de Structuurvisie 2010-2040, hoogbouwbeleid ontwikkeld en vastgesteld (gemeenteraadsbesluit van 16 februari 2011).

Dit hoogbouwbeleid gaat uit van de internationaal voor het Werelderfgoed geldende charters en verdragen, waaronder het Charter van Washington en het Vienna Memorandum. Ook de inhoud van meer recente papers van het Werelderfgoed Comité en diens adviesorgaan ICOMOS over de maatschappelijke en culturele betekenis van het historische stedelijke landschap in relatie tot hedendaagse ontwikkelingen in stedenbouw en architectonisch ontwerp zijn hierin verwerkt.

Hoogbouw mag alleen wanneer de Uitzonderlijke universele waarde en de authenticiteit en integriteit niet in het geding komen. Concreet gaat het om de bescherming en instandhouding van bestaande zichtassen/doorzichten, stadssilhouetten en het daklandschap van de kernzone en de omringende bufferzone. De hoogbouwvisie, de regels en de verbeelding in de bestemmingsplannen voorzien in deze bescherming en instandhouding.

Hoofdstuk 4 Historische Ontwikkeling

4.1 Ligging Van De Westelijke Binnenstad

De stedenbouwkundige structuur van het bestemmingsplangebied valt grotendeels samen met de zogenoemde Derde stadsuitleg van 1610-1613. De Derde Uitleg is het eerst ontwikkelde deel van de grachtengordel, tussen Brouwersgracht en Leidsegracht. Pas met de zogenoemde Vierde Uitleg (1663) zou de halve maanvorm van de grachtengordel voltooid worden. De Derde Uitleg valt uiteen in een chique woongedeelte (de eigenlijke grachtengordel, dicht op de oude stad) en een gemengde wijk met wonen/werken (Jordaan, periferie). De buitenranden van het gebied worden gedefinieerd door de nieuwe verdedigingslinie (West, Singelgrachtzone) en de voormalige, middeleeuwse stadsgrens van het Singel (Oost). De indertijd versterkte grens aan de zuidzijde (Leidsegracht) is binnen het grotere concept op te vatten als tijdelijke barrière, die met de Vierde Uitleg zou verdwijnen. De noordelijke grens – de Brouwersgracht – vormt de scheidslijn tussen de gordel en de Haarlemmerbuurt.

Het bestemmingsplangebied is op basis van stedenbouwkundige karakteristieken, die zijn terug te voeren op de ontstaansgeschiedenis, vanuit het centrum naar buiten toe onder te verdelen in vijf deelgebieden (vier deelgebieden en een supergeponeerd systeem):

1. De smalle strook stadsuitbreiding van 1585-1586 tussen Singel en Herengracht
2. De hoofdgrachten
3. De Jordaan
4. De Singelgrachtzone
5. Doorbraak Raadhuisstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0002.jpg"
De opeenvolgende stadsuitbreidingen van Amsterdam, binnen de gestreepte contour het bestemmingsplan, in donkergeel de Derde Uitleg. De kleur oranje binnen het bestemmingsplangebied geeft de stadsuitbreiding van 1585-1586 weer.

4.2 De Historische Hoofdstructuur Van De Grachtengordel In Relatie Tot De Functionele En Sociale Gelaagdheid

Het onderscheid tussen de diverse standen binnen de zeventiende-eeuwse stadsuitbreiding komt nergens zo goed tot uitdrukking als in de westelijke grachtengordel. De concentrisch aangelegde grachtengordel werd het exclusieve woonmilieu voor de hogere standen, terwijl de polderverkavelde Jordaan het domein van de ambachtslieden en arbeiders werd. In wezen is letterlijk sprake van botsende stedenbouwkundige structuren: concentrisch en rechthoekig. In de Vierde Uitleg van 1662 zouden de mindere standen ook in de periferie terecht komen, in hoge woondichtheden, echter wel in een en dezelfde stedenbouwkundige structuur (spinnenweb). De reden voor de botsende systemen was gelegen in het feit dat aan de bestaande poldersloten al vele bouwsels waren opgericht en dat men opzag tegen de onteigeningsprocedures. De hoek die de bouwblokken in de Jordaan en in de eigenlijke gordel ten opzichte van elkaar maken zorgen ervoor dat er geen doorgaande radialen – zoals in de beter geslaagde Vierde Uitleg – mogelijk zijn. Hierdoor komt het onderscheid tussen de beide structuren ook in reistijd tot uitdrukking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0003.jpg"In de Derde Uitleg knikken de dwarsstraten op de grachten ten opzichte van de straten in de Jordaan. In de Vierde Uitleg lopen de radialen door en is de aansluiting op de oude stad beter georganiseerd.

Een ander aspect van de relatief grote ‘mindere’ buurt is dat binnen de Jordaan ook een sociale gelaagdheid is aan te wijzen: het wonen aan de gracht is meer op stand dan het wonen in de straat of dwarsstraat. Dit onderscheid is tot op heden blijven bestaan. Wie kent niet Batavus Droogstoppel, vermaard en welgesteld makelaar in koffie aan de Lauriergracht 37?

De sociale gelaagdheid binnen de hoofdgrachten sluit daarop aan. De Herengracht is – dicht op het zakencentrum – de duurste gracht, de Prinsengracht – dicht op de Jordaan – is de woonwerkgracht. Saillant is daarbij dat de oneven kant van de Prinsengracht (de stadskant) gekenmerkt wordt door lange gevelwanden, terwijl de even Jordaankant van de Prinsengracht in de Derde Uitleg bestaat uit korte, kopse kanten met eenvoudige winkels.

De sociale status van de gracht is niet per se gelijk aan de economische waarde. De ondiepe percelen van de radialen hadden een hoge vierkante meterprijs omdat hier profijtelijke neringen gevestigd konden worden.

Tenslotte is ook aan de structuur van de bouwblokken de sociale status afleesbaar. In de Jordaan zijn deze ondiep en inpandig bebouwd met bedrijfsbebouwing en kleinere woonhuizen, gesitueerd aan de smalle inpandige gangen, terwijl aan de hoofdgrachten de bouwblokken diep zijn, zonder inpandige bebouwing (keurblokken). De scheiding tussen de verschillende sociale klassen is niet keihard, maar verloopt vloeiend van binnen naar buiten: hoe dichter op het vuur, hoe hoger de status. Ook hier vormt de Prinsengracht een overgangszone. Feitelijk is tussen de Jordanese Lauriergracht en de even kant van de Prinsengracht hoegenaamd geen verschil in status en nauwelijks of weinig tussen de Lauriergracht en de oneven kant van de Prinsengracht.

De Derde Uitleg was in de eerste decennia onvolkomen in die zin dat de concentrische grachten voordat een halve eeuw later begonnen werd met de Vierde Uitleg nog doodliepen op de bolwerken. Echter, na de voltooiing van de Vierde Uitleg werd duidelijk dat ook de grachten als infrastructureel water een standsverschil kenden. De concentrische grachten waren – hoewel niet al te fris – brede met bomen beplante wandelroutes, (plezier)vaarroutes, terwijl de Jordaangrachten meer als open riool dienden, productiewater met als trefwoorden smal en (nog meer) stinkend. Maar ook in dit opzicht was de betere woongracht in de Jordaan niet veel minder dan de hoofdgracht met werkfunctie (Prinsengracht).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0004.jpg"
Hoofdstructuur van de belangrijkste concentrische natte en droge routes, de secundaire grachten en de verkeersdoorbraak van de Raadhuisstraat/Rozengracht.

4.3 De Verkaveling Van Het Bouwblok Binnen De Derde Uitleg

De hoofdstructuur wordt dus bepaald door de drie concentrische grachten (op stand), met in een schuine hoek daarop de Jordaan (volksbuurt). De verkaveling van de grachtengordel is geordend binnen de strakke omlijning van het gesloten bouwblok. De kavels aan de gracht zijn diep, die aan de dwarsstraat ondiep. Deze systematische organisatie van het bouwblok is al afleesbaar in de eerdere uitbreiding van 1585-1586 (en zelfs al in de eerste middeleeuwse gesloten bouwblokken in het stadshart, buiten het plangebied).

Ook in de volkse Jordaan is deze ordening aanwezig, maar de oriëntatie van de bouwblokken is ten opzichte van de hoofdgrachten ruim een kwartslag gedraaid, als gevolg van genoemde geografische omstandigheden.

Daarbij is het verkavelingssysteem plaatselijk minder sterk herkenbaar, omdat in de loop der eeuwen in de Jordaan relatief veel samenvoegingen heben plaatsgevonden en tegelijkertijd vele percelen onregelmatig gesplitst zijn. De zone van de bolwerken is niet op deze systematische, regelmatige manier verkaveld omdat hier pas veel later bebouwing ontstond, bovendien typologisch afwijkend: woonkazernes en grote, monofunctionele gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0005.png"

4.4 De Structuur En Verkaveling Van De Deelgebieden

Zoals hierboven opgemerkt zijn er vijf deelgebieden aan te wijzen, elk met specifieke kenmerken. Deze worden per samenhangend deelgebied hieronder behandeld. In onderstaande tekeningen worden de deelgebieden en de hoofdkenmerken in het kort benoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0006.jpg"

Vier deelgebieden en een supergeponeerd systeem:
De smalle strook stadsuitbreiding van 1585-1586 tussen Singel en Herengracht (donkerbruin)
De hoofdgrachten (rood)
De Jordaan (roze)
De Singelgrachtzone (geel)
Raadhuisstraat/Rozengracht (stippellijn)

Het vijfde deelgebied is in wezen een doorbreking van de andere vier structuren, de doorbraak van de Raadhuisstraat van 1895 (een zogenoemd supergeponeerd systeem). Deze doorbraak werd nodig geacht om het moeilijk bereikbare centrum voor het toegenomen verkeer eenvoudiger bereikbaar te maken. Deze vroege Cityvorming – de Tweede Gouden Eeuw van Amsterdam - ging gepaard met diverse nieuwe gebouwtypes, als Post- en Telegraafkantoren, banken, verzekeringskantoren en hotels. De hausse aan nieuwbouw ging gepaard met schaalvergroting, waarbij de architectuur aanvankelijk geïnspireerd bleef op het verleden.

4.4.1 De smalle strook stadsuitbreiding van 1585 - 1586 tussen Singel en Herengracht

De stadsuitbreiding van 1585 -1586 is te karakteriseren als een nieuwe schil om de gehele bestaande stad. Deze schil - gefaseerd aangelegd - is van ongelijke dikte: breed aan de oostzijde van de stad en smal aan de westzijde. Het gebied aan de westzijde was in tegenstelling tot de Lastage aan de oostzijde, meteen bij de aanvangsfase ommuurd en de bouwblokken verkaveld volgens de toenmalig bekende rationele principes. Vanwege de geringe dikte van de strook in het an de parallelstraat was bijzonder en had niet zozeer de verkeerscirculatie als doel, maar de ontsluiting van zoveel mogelijk woningen aan de openbare weg. De keuze voor twee onwesten hadden de bouwblokken geen binnenterrein en liepen de kavels door van rooilijn tot rooilijn. Alleen daar waar de strook breder was, werd een parallelstraat gecreëerd. De verkaveling v diepe bouwblokken, gescheiden door een straat in de lengterichting, in plaats van één diep bouwblok met inpandige bebouwing, betekende ook een nieuw soort sociale differentiatie tussen hoofd- en achterstraat. Voorheen was bij stadsuitbreidingen de straat aan de buitengracht de sociaal mindere straat, nu werd dat de parallelle tussenstraat. De Langestraat is daarmee op te vatten als een stedenbouwkundige noviteit, die verder uitgewerkt zou worden werd in de Vierde Uitleg (Kerkstraat).

Voorafgaand aan de Langestraat ging de Oude Nieuwstraat, waar eveneens geëxperimenteerd werd met een nieuwe verkaveling. In tegenstelling tot de Langestraat werd hier echter ingegrepen in bestaand stedelijk weefsel. De Kerkstraat was een perfectionering mede omdat de Kerkstraat behalve een ontsluitingsfunctie ook de functie van doorlopende verkeersader had en bovendien de kavels als dienend erf ten opzichte van de hoofdgracht konden fungeren. Deze parallelstraten dienen niet verward te worden met de oudste parallelverbinding van Amsterdam, de Annendwarsstraat, die een heel andere functie had.

Een ander opmerkzaam feit betreft de verkavelingsrichting, net als de voorgaande middeleeuwse uitbreiding, geknikt ten opzichte van de vroegste bouwblokken aan de Nieuwendijk, die in aanleg het patroon van de poldersloten volgen (daarmee was de verkavelingsrichting maatgevend voor de oriëntatie van de bouwblokken aan de latere grachtengordel). Nota bene, de oneven bebouwing aan de Herengracht maakt dus geen deel uit van de Derde Uitleg, maar zou een generatie later naadloos worden opgenomen in de nieuwe systematiek.

De hiërarchie in de verkaveling van de bouwblokken rond de parallelstraat is glashelder. De Singel was op stand, lange diepe kavels van rooilijn tot rooilijn, voorname huizen met een tuin aan de Langestraat. Mogelijk waren ook vanaf de latere Herengracht de kavels van rooilijn tot rooilijn uitgezet, maar hier zijn de afsplitsingen aan de achterstraat iets ruimer bemeten. Wel is ook hier een onderscheid in diepte tussen de gracht en de achterstraat. In bebouwingstypologie wordt deze verkaveling vertaald in de aanwezigheid van een achterhuis, een extraatje dat de panden in de Langestraat in de meeste gevallen moeten ontberen. De dwarsstraten worden eveneens ingenomen door kleinere kavels, overwegend bestemd voor ambachten en kleine neringdoenden, net als in de middeleeuwse binnenstad en de latere grachtengordel. Opvallend zijn de bebouwingswanden van deze bouwblokken aan de dwarse Brouwersgracht en de Blauwburgwal, wel aan de gracht, maar geen tuin. Dus ook deze panden waren niet op stand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0007.jpg"
Tuinmuur aan de Langestraat, de achterzijde van een doorlopend kavel aan het Singel.

Ook de andere bouwblokken uit de uitbreiding van 1585 -1586 zijn zo glashelder verkaveld, echter simpeler omdat hier de parallelstraat ontbreekt. De dwarsstraten (of zelfs -grachten) zijn uitgezet in combinatie met een brug (route) of met een knik (gunstige verkaveling). Omdat de uitleg minder strak mathematisch geordend was dan in de latere grachtengordel zijn de hoofdvormen van de bouwblokken meer onregelmatig, wat gevolgen heeft voor de verkaveling, maar de principes zijn wezenlijk hetzelfde. Als de bouwblokken diep genoeg zijn, zijn zowel aan de Herengracht als aan het Singel diepe kavels met achterhuizen, maar in de ondiepe bouwblokken zijn deze alleen aan het Singel. De kavels aan de dwarsstraten en -grachten zijn smal en ondiep.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0008.jpg"
Het gebied dat in 1585-1586 bij de stad getrokken is op de stadsplattegrond van Balthasar Florisz van Berckenrode uit 1625.

4.4.2 De hoofdgrachten

Aanvankelijk werd uitgegaan van slechts twee concentrische grachten, niet van drie. Daarbij gold al vroeg de differentiatie tussen de stadskant en de Jordaankant. De stadskant was een exclusief woonmilieu voor de allerrijksten, terwijl de Prinsengracht een meer gemengd karakter met wonen en werken kende. De keuze voor een derde gracht betekende dus een tussengracht, omdat aan het standsverschil tussen de binnenste en de buitenste gracht niet getornd werd. De bouwblokken tussen Keizersgracht en Prinsengracht zijn dan ook aanzienlijk minder diep en behoren niet tot de keurblokken. Binnen de keurblokken golden de tuinen als het meest prestigieus, ze dienden vrij van bebouwing te blijven. De grachtengordel bestaat uit ruim opgezette bouwblokken met een regelmatige hoofdvorm - gebaseerd op de rechthoek - en perceelsstructuur. De vingeroefeningen uit de eerdere bouwblokverkavelingen zijn uitgegroeid tot een volwaardige compositie. De grachtengordel maakt in de stadsuitleg eigenlijk maar één knik en scherpe hoeken komen in de bouwblokken niet voor, uit oogpunt van efficiëntie. De knik is ter hoogte van de Prinsengracht opgevangen in het uitgespaarde plein van de Westermarkt, met daarbij de Westerkerk als stedenbouwkundige baken voor de hele nieuwe uitleg. De uitgiftebreedte van de percelen aan de hoofdgrachten was 30 voet (8,5 meter, 1 voet = 28,3 cm), de diepte 190 voet, terwijl de kavels aan de dwarsstraten én grachten (winkels, neringdoenden) minder breed (20 voet, 5,56 meter) en vooral ook veel minder diep waren (60 voet, dus de breedte van twee kavels aan de gracht). De breedte van de dwarsstraat was bepaald op de breedte van één grachtenkavel, dus 30 voet. Kavels werden bij de uitgifte vaak twee aan twee verkocht waardoor dikwijls de eerste bebouwing al afweek van de ijzeren regelmaat. Twee kavels van 30 voet konden bijvoorbeeld ook bebouwd worden met drie panden van 20 voet. Met name aan de Prinsengracht, werkgracht, waren veel onderbrekingen van het regelmatig patroon. Door meer kavels te verwerven, konden kopers stegen en gangen uitsparen naar inpandige achtererfbebouwing, bedrijven en huurwoninkjes. Ondanks de verwatering én verloedering, die al meteen plaatsvond, zijn de gronduitgiftekavels nog goed herkenbaar in de bouwblokken.

De woonhuizen aan de beide lange zijden van de bouwblokken hebben achterhuizen, de panden aan de dwarsstraten niet. Op de achtererfgrenzen zijn tuinhuizen, de enig toegestane bouwwerken in de keurtuinen. De bebouwingstypologie volgt het regelmatig patroon van de verkaveling, voornamelijk woonhuizen van gelijke breedte aan de Herengracht, tegenover pakhuizen, brede en smalle, als ook zeer bescheiden woonhuizen aan de zijde van de Prinsengracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0009.jpg"
Regelmatige verkaveling van het grachtenblok, een keurblok (tussen Herengracht en Keizersgracht).
De hoofdvorm is een H. Het bouwblok van 1585 heeft geen binnentuin en is (mede daardoor) veel kleiner, ondanks dezelfde verkavelinghiërarchie.

4.4.3 De Jordaan

De Jordaan sluit qua oriëntatie en maatvoering niet, maar qua verkaveling en organisatie van het bouwblok wel aan op de uitleg van de grachtengordel. De bestaande slotenverkaveling met de reeds aanwezige bebouwing vormde het uitgangspunt en daarmee de draairichting ten opzichte van het tekentafelontwerp van de grachtengordel. De poldersloten werden eenvoudigweg uitgebaggerd en verbreed, de weilanden (weren) opgehoogd en bebouwd. De ruimte tussen de Jordaangrachten was ongeveer gelijk aan die van de grachtengordel, maar superblokken ontbraken. Bestaande paden werden geïntegreerd in het stratenplan en nu systematisch ontwikkeld tot (parallel)straten (bijvoorbeeld Pottebackerspad vernoemd naar de brandgevaarlijke pottenbakkerijen en het Margrietepad (Elandsstraat) naar de eigenaar het Margrietenklooster). Daarbij ontstonden ook parallelstraten tussen de grachten. Sterker nog, er werden meer parallelstraten dan grachten aangelegd, dus de omgekeerde situatie in vergelijking met de hoofdgrachten. In plaats van enkele grote bouwblokken met binnentuinen ontstonden aldus vele, kleinere, ondiepe bouwblokken, waarbij de toch al spaarzame binnenruimte langzaam opgesoupeerd zou worden, dan wel reeds gevuld was met prestelijke bebouwing. Verondersteld wordt dat de reeds aanwezige bebouwing ook de reden is dat de Goudsbloemgracht, de latere Willemsstraat, de nogal krappe breedtemaat kreeg. Aanvankelijk liep het overigens niet storm in de Jordaan en bleven de bestaande tuinen gewoon groen en de bestaande bebouwing werd geïncorporeerd in de nieuw uitgelegde bouwblokken. Een bijzondere ruimte in de stedenbouwkundige uitleg betreft het voormalige Karthuizerklooster, hier vanaf de middeleeuwen gevestigd. Dit reusachtige terrein werd na de alteratie van 1578, verwoesting en verwaarlozing, ten dele bestemd als begraafplaats, ten dele bebouwd met een hofbebouwing. De open ruimte van de speeltuin is nog een herinnering aan de grootte van het terrein.

De knik – samenhangend met de gedraaide oriëntatie - die de Jordaan maakt met de grachtengordel betekent een botsing van de systemen, welke in de verkaveling in zijn geheel wordt opgevangen in de Jordaan. Het draaien van de bouwblokken ten opzichte van de regelmatige grachtengordel betekent dat op het punt van de aansluiting ten aanzien van de rechthoekige uitgangspositie van het bouwblok concessies moeten worden gedaan (zie afbeelding bouwblokanalyse; ter vergelijking de aansluiting van het Plan Kalff op het Plan Van Niftrik in de Pijp).

De ongunstige scherpe hoeken van het bouwblok zijn knap verkaveld, maar vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het verre van ideaal. Op één plek zijn de scherpe hoeken achterwege gebleven, het plein van de Noorderkerk (de plaatsing tussen twee bruggen duidt erop dat de parochianen voornamelijk uit de Jordaan afkomstig waren). Uit de aard van de systematiek vloeit voort dat niet alleen aan de grachtkant de bouwblokken afgeschuind zijn, maar ook aan de kant van de bolwerken. De grachten en paden bepaalden de langsrichting van de bouwblokken. De kopse kanten worden gedefinieerd door lange dwarsstraten, die echter nooit deel uitmaken van een langere route, maar altijd gestuit worden. Wel zijn in het verlengde van de dwarsstraten over de grachten bruggen geslagen. Dwarsgrachten zijn in de Jordaan nooit aangelegd.

De verkavelingsprincipes van de Jordaan verschillen niet van die van de grachtengordel of meer specifiek van de verkaveling rond de Langestraat. De parallelstraten en vele dwarsstraten garandeerden een maximale versnippering in relatief smalle (20 voet), ondiepe kavels. De versnippering bleek alras onvoldoende. De stegen- en gangenstructuur, binnen de grachtengordel voornamelijk aan de Prinsengracht waarneembaar, werd in de Jordaan tot principe verheven: sloppen en gangen met bijzonder kleine woonhuizen, maar ook hofjes. Gangen werden soms (volstrekt legitiem) afgenomen zonder dat kavels waren samengevoegd, hetgeen zeer ondiepe woonhuizen tot resultaat had. De gangen mochten wel overbouwd, maar niet dichtgebouwd worden. De minimale breedte was gerelateerd aan de breedte van de turfmand. Aldus ontstond langzamerhand dezelfde mikrokosmos op bouwblokniveau als in de middeleeuwse binnenstad, echter binnen veel nauwere buitengrenzen. Het aanvankelijk groene beeld van de Jordaan – veel open plekken met boomgaarden, sier- en moestuinen – maakte daarbij plaats voor een donkere, dichtbebouwde stedelijke structuur.

Een bijzondere verkaveling betreft de hofjesstructuur, in wezen zelfstandige substructuur binnen het bouwblok, waarbij de regelmatige aannleg in de loop der eeuwen nauwelijks is aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0010.jpg"'
t Huys Zitten Weduwen Hoff, ook wel Karthuizershof genaamd, op de plaats van het gesloopte middeleeuwse klooster, 1693. SAA.

De kleine korrel wordt afgewisseld met juist grotere percelen van fabrieken en bedrijven, die er al waren en nieuwe (onveilige) bedrijven die moesten wijken voor de aanleg van de grachtengordel. De omstandigheden waren ideaal, een omgeving die al bedrijvigheid kende, vooralsnog weinig (vermogende) omwonenden en water (brandbluswater en afvoer) in overvloed. De aard van de bedrijven was divers: zeepziederijen, pottenbakkers, leerlooiers, textielweverijen, verffabriekjes, suikerfabrieken (Amsterdam was suikerstad nr 1 in Europa in de 17e eeuw), majolica en beschuit. De suiker concentreerde zich in de zuidelijke Jordaan, de kleine ambachten in het noordelijk deel. De werknemers woonden in de directe omgeving, de fabrikant in veel gevallen ook, maar dan op de gracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0011.jpg"
Typische Jordaanverkaveling veroorzaakt door de sociale structuur en de geringe diepte van het bouwblok. De Prinsengracht (onder) met geknikte steeg, heeft de kavels wel haaks op de rooilijn, maar ondiep, zonder tuin en naar de hoeken toe met de meest bizarre oplossingen. De botsing der systemen wordt in het kavel opgelost (vandaar ook de knik). Van de 21 kavels op de kop hebben drie een buitenruimte (verkregen door sloop van het achterhuis). De percelen aan de Anjeliersgracht zijn niet dieper of breder dan de kavels in de achterstraat. Stegen en sloppen zijn zowel aan de gracht en als aan de achterstraat. Aan de dwarsstraat (niet op de afbeelding) is eenzelfde patroon te zien.

Waar aanvankelijk de Jordaan nog redelijk open was, daar zette in de 18e eeuw de tendens in de ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. De hogere bebouwingsdichtheid zou echter geen gelijke tred houden met het voorzieningenniveau (water, sanitair, riolering). De verloedering die overbebouwing en -bewoning, armoede, krotbewoning en de stinkende, vervuilende en ongezonde bedrijvigheid met zich meebracht leidde tot een reactie. Al in de tweede helft van de negentiende eeuw voorzagen de op Engelse leest geschoeide woningbouwverenigingen in nieuwe woningtypes, op eenvormige plattegronden, in de meeste gevallen ten koste van de bestaande parcellering, echter nog wel kleinschalig. Bekende voorbeelden zijn De Vereeniging ten behoeve der Arbeidersklasse te Amsterdam, opgericht in 1852 en Bouwmaatschappij Concordia in 1864. De Jordaan staat daarmee aan de bakermat van de geschiedenis van de sociale woningbouw in Nederland. In zekere zin is de sociale woningbouw te vergelijken met de oudere instellingen van de hofjes, echter nog meer op institutionele basis. Ingrijpende maatregelen volgden van overheidswege na de invoering van de Woningwet van 1901. Grachten werden gedempt en complete bouwblokken werden gesaneerd.

Met name in eerste decennia van de twintigste eeuw, maar ook na de Tweede Wereldoorlog, in de jaren 1970 – 1980, heeft de stadsvernieuwing een stevige stempel gedrukt op de structuur van de Jordaan. In de eerste periode werd de inpandige bebouwing bijna compleet weggevaagd, terwijl in de periode van de stadsvernieuwing ook vele meters gevelwand aan de straat een complete transformatie ondergingen. In ongeveer een enkele eeuw werd het aantal woningen gehalveerd en het aantal bewoners gedeeld door 5,5! Ondanks deze vernieuwingsdrift getuigden open gaten en onderstukken nog heel lang van de armoedeval van de Jordaan. Bedrijven lieten eenlaags, halfsteens loodsen en andere onbestemde bebouwing achter, vaak tot diep in het kavel. Een stalling voor een paar bromfietsen was vaak lucratiever dan sloop en nieuwbouw. Af en toe is er zelfs een plukje groen, als vage echo van de eerste jaren van het bestaan van de Jordaan. De waardering is begrijpelijk omdat de binnenterreinen weliswaar ontdaan zijn van de vele krotten, maar de krappe binnenruimte is daarmee niet groter geworden.

In bebouwingstypologie is de Jordaan gevarieerder dan de grachtengordel, niet in het minst vanwege de diverse experimentele vormen van sociale woningbouw. De gesloten rechte gevelwand in baksteen, met staande vensters en afgesloten door een kap wordt afgewisseld met meer open gevelwanden in moderne bouwmaterialen met de verplichte buitenruimte, balkons, loggia’s en voorzien van platte daken. De bedrijvigheid vertoont eveneens verscheidenheid van kleinschalige werkplaatsen tot grote en zeer grote inpandige zelfstandige gebouwen. Deze variatie, in typologie en parcellering, biedt ook nu nog ruimte aan zeer diverse bestemmingen. De diversiteit, van oudsher al groter dan op de grachtengordel, is met name in de twintigste eeuw toegenomen door de dynamiek van sloop en nieuwbouw. Niet voor niets laat de Ordewaarderingskaart in de Jordaan heel veel Orde 3 en nieuwbouw (na 1970) zien, tegenover heel veel Orde 2 en monumenten in de grachtengordel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0012.jpg"
De dropfabriek Klene was het laatste restant van de suikerindustrie in de Jordaan. De fabriek en het naastliggende pakhuis tonen een beeld van grootschalige inpassing in een oorspronkelijk kleinschalige structuur.

4.4.4 De Singelgrachtzone

De vestingwerken werden gebouwd volgens de principes van het oud-Nederlandse fortificatiestelsel, dat aan het eind van de zestiende eeuw ontwikkeld werd en in de zeventiende eeuw verder geperfectioneerd. De basis is een veelpuntige ster, de punten gevormd door bastions, de onderlinge afstand bepaald door de vuurkracht van het geschut, de rechte stukken (courtines) op de uitgaande routes doorbroken door stadspoorten. In Amsterdam is de omwalling, vanwege de ligging aan het IJ, nooit rondom geweest, maar de bastions, met daarbovenop de industriële molens (betere windvang), ontbraken niet. Buiten de wal liep een verdedigingsgracht, daarbinnen een smallere vestinggracht (Lijnbaansgracht). Buiten de vesting lag een schootsveld, de zogeheten honderd gaarden, waarin niet mocht worden gebouwd. Achter de poorten waren pleinen uitgespaard, wagenpleinen, waar de paarden uitgespannen werden.

De wallen en de buitengracht werden in de negentiende eeuw zoals ook elders in Nederland afgegraven en genormaliseerd (rechtgetrokken). En ook als elders kregen delen van de voormalige omwalling een groenfunctie (in Amsterdam zelfs al rond 1800, Muiderpoort). De eind negentiende-eeuwse transformatie en exploitatie van het gebied heeft een interessante mix van structuren en gebouwen opgeleverd. Allereerst zijn in het plangebied nog twee bastions te herkennen, het (Marnix)plantsoentje (tevens exemplarisch als groengebied) en de locatie van de brandweerkazerne aan de Rozengracht. De kazerne zelf is weer exemplarisch voor de aard van de bebouwing op de voormalige bolwerken: bijzondere gebouwen voor bijzondere functies, die bij voorkeur wel in de stad, maar niet tussen de woonhuisbebouwing gewenst werden. Tussen de bolwerken heeft de genormaliseerde Singelgracht geleid tot een van de langste rechte straten van Amsterdam, de Marnixstraat en parallel daarachter de Lijnbaansgracht. De bebouwing aan de Marnixstraat bestaat uit negentiende-eeuwse seriematige woningbouw, zowel sociaal als particulier, over het algemeen van degelijke kwaliteit. De oneven zijde grenst met de achtergevel aan de Lijnbaansgracht, hetgeen een zeldzaam achterkantenbeeld oplevert. Tussen de Rozengracht en de Leidsegracht heeft de Marnixstraat alleen een even kant en wordt de woonhuisbebouwing – eveneens seriematig - onderbroken door een lange strook met afwijkende typologieën (parkeergarage, elektriciteitscentrale, politiebureau, huisvesting alleenstaanden en een verpleegtehuis). Aan de overzijde van de Lijnbaansgracht is het zicht op de kopse kanten van de bouwblokken van de Jordaan. De Marnixstraat is met name in het noordelijk deel te smal en te weinig groen om de allure van een stadsboulevard te kunnen uitstralen, wel maakt de Marnixstraat als geheel integraal deel uit van de concentrische verbindingsroute aan de binnenring uit Plan Kalff (1877).

4.4.5 Doorbraak Raadhuisstraat

De doorbraak van de Raadhuisstraat heeft relatief weinig schade aangericht binnen de uitbreiding van 1585-1586, omdat de bestaande (gedempte) Warmoesgracht breed genoeg was. Wel is de korrelgrootte aan de zuidkant, als gevolg van de Cityvorming, tamelijk fors, echter niet van de maat en schaal als de latere Vijzelstraat.

In de grachtengordel was de doorbraak van de Raadhuisstraat daarentegen een majeure ingreep, waarbij met name de bocht geleid heeft tot een nieuwe stedenbouwkundige ruimte. De schade is echter minder groot dan de doorbraak van de Vijzelstraat in de zuidelijke grachtengordel, welke tot een onbevredigende oplossing heeft geleid. Ook markering van de Munt heeft niet de impact van die van de Westertoren. De zichtlijn op de Westertoren komt door de bocht die de tram moet maken volledig tot zijn recht, begeleid door de vloeiende lijn van de galerij van Van Gendt, net als veel andere bouwwerken aan de Raadhuisstraat een nieuw gebouwtype.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0013.jpg"
Het eerdere plan van Van Gendt uit 1879 voorzag ook in een doorbraak en een demping van de Warmoesgracht. De optie van een beursgebouw mist de elegantie van de latere curve van de galerij en de zichtlijn op de Westertoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0014.jpg"De uitgevoerde doorbraak. Het nieuwe hoofdpostkantoor aan het Singel maakt deel uit van de Cityvorming, hoewel de breedte van de gedempte Warmoesgracht sloop niet noodzakelijk maakte. Het ging hier om een bewuste keuze. Het geknikte superblok tussen Herengracht en Keizersgracht is in tweëen verdeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0015.jpg"Oneven en even zijde van de Herengracht, het verschil tussen een keurblok (groen) en een laat middeleeuws bouwblok (dichtgebouwd). Het keurblok wordt doorsneden door de bocht van de Raadhuisstraat, maar heeft niets aan het groene karakter ingeboet (de woningen aan de Raadhuisstraat hebben in ieder geval aan de achterzijde nog uitzicht op het groen). Het andere bouwblok is in rooilijn onaangetast, maar is met het dempen van de Warmoesgracht het uitzicht op het water kwijt geraakt. De zuidkant wordt ingenomen door grotere bouwwerken waaronder het voormalige Hoofdpostkantoor.

In het verlengde van de Raadhuisstraat is in de Jordaan de Rozengracht gedempt, maar werd geen bebouwing gesloopt. De route is parallel aan de verkavelingsrichting van de Jordaan. Binnen de Singelgrachtzone gaat de route van de Raadhuisstraat/Rozengracht dwars door een voormalig bolwerk.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke Beschrijving En Uitgangspunten

5.1 Beschrijving Van De Bestaande Situatie

5.1.1 Hoofdopzet

Ruimtelijk zijn de volgende deelgebieden te onderscheiden, elk met hun eigen structuur, karakter en gebruik:

1.de smalle strook stadsuitbreiding van 1585 -1586 tussen Singel en Herengracht;
2.de hoofdgrachten;
3.de Jordaan;
4.de Singelgrachtzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0016.jpg"

De smalle strook tussen het Singel en de Herengracht heeft kenmerken van de oudere, middeleeuwse stad. De Jordaan en het westelijk deel van de grachtengordel vormen het grootste deel van het plangebied. De buurten zijn zeer verschillend, niet alleen in stedenbouwkundige structuur, maar ook wat betreft bebouwing en sociaal-economische opbouw. Bij de aanleg van de grachtengordel, bedoeld als woongebied voor de vermogende kooplieden, werd gekozen voor een nieuwe, planmatige, stedenbouwkundige structuur, die niet was afgeleid van het landschap. In de Jordaan, van oudsher het woon- en werkgebied voor de ambachtslieden, werd het stratenpatroon gebaseerd op de structuur van het polderlandschap. De stadsuitbreiding werd aangelegd binnen de vestingwerken, de huidige Singelgrachtzone, waar vanaf het begin van de 19e eeuw nieuwe functies werden gevestigd. Hier bepalen grote gebouwen, ensembles van woonhuizen en grootschalige nieuwbouwcomplexen het beeld en geeft de ruime maat van de onbebouwde ruimte het gebied een open karakter.

5.1.2 De deelgebieden

5.1.3 Bebouwing

5.1.4 Openbare ruimte

In het plangebied bestaat de openbare ruimte overwegend uit het stelsel van grachten en straten.

In de westelijke grachtengordel geven de grachten de ruimte zijn bijzondere karakteristiek. Samen met de brede kaden, de woonboten, de bruggen en de gevels vormen de grachten het unieke beeld van Amsterdam dat wereldwijd bekend is.

Langs de grachten zorgen de bomenrijen, op regelmatige afstand geplaatste iepen, voor het groene karakter. Ander openbaar groen is in de grachtengordel niet te vinden. De langs het water geparkeerde auto’s zijn nadrukkelijk aanwezig in het straatbeeld en verhinderen het zicht op het water. De hoger gelegen bruggen, die de schakel zijn tussen de smalle radiale straten, bepalen sterk het ruimtelijk beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0030.jpg"

In de compacter opgezette Jordaan is het patroon van grachten, straten en stegen fijnmaziger dan in de grachtengordel, en zijn de grachten en noord-zuid straatjes smaller. De enige grote open ruimten zijn de Noordermarkt en het Karthuizerplantsoen. De Singelgrachtstrook heeft meer openheid en meer groen in het openbaar gebied, dankzij bredere straten en enkele plantsoenen.

De (voormalige) grachten zorgen voor afwisseling, lucht en licht in het stratenpatroon. De Rozengracht is na de demping de hoofdontsluiting van het gebied geworden en door de zware verkeersfunctie (en het feit dat de dwarsstraten niet overal in elkaars verlengde liggen) is de wijk in twee delen verdeeld. Met uitzondering van de Rozengracht en de Willemsstraat is de indeling van de gedempte grachten, met een middendeel met twee langsstraten, gelijk gebleven. Op de rustige Palmgracht wordt het middendeel benut als verblijfsruimte en speelplaats. Op de andere grachten functioneert het middendeel, met uitzondering van de marktdagen op de Lindengracht en de Westerstraat, als parkeerplaats.

Van oudsher werden veel markten gehouden in het plangebied, niet alleen op pleinen aan het water maar ook op kades langs de grachten. Tegenwoordig is de Jordaan de binnenstadsbuurt met de meeste (week)markten.

In de centraal gelegen dwarsstraten is het typische kleinschalige en intieme karakter van de Jordaan met kleine winkels, cafés en restaurants het sterkst aanwezig. De langsstraten verschillen zowel in bebouwing, functioneel als ruimtelijk van de dwarsstraten. Er zijn relatief veel nieuwbouwcomplexen, 19e eeuwse bebouwing, gebouwen met bijzondere functies, zoals scholen, en kleine pleintjes te vinden. Over het algemeen zijn de straten wat rustiger en door hun lengte hebben deze straten een relatief besloten karakter.

Stoepenzone

Voornamelijk aan de grachten komt een overgangszone voor die de scheiding tussen privé en openbaar minder hard maakt, de stoepenzone. Hier bevinden zich de stoepen naar de beletage, en soms trappen naar het souterrain. De breedte van de zone is aan de hoofdgrachten 1,20 meter. Niet alleen ruimtelijk maar ook door het materiaalgebruik – de stoepen en zerken zijn in hardsteen uitgevoerd – is op deze manier een subtiele maar duidelijke grens naar de openbare ruimte ontstaan.

In de Jordaan is ook aan de noordkant van de Noordermarkt, langs de Nieuwe Leliestraat, in de dwarsstraten daarop en in de omgeving van het Karthuizerhof een zekere concentratie van stoepen en (houten) trappen aanwezig.

Aan de grachten komen ook plaatselijk pothuizen voor: het zijn uitbreidingen van de kelder of het souterrain buiten de voorgevel. Ze komen alleen voor bij een klein aantal monumenten.afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0031.jpg"


Pleinen en andere bijzondere openbare ruimten

In het plangebied liggen drie pleinen, drie grote plantsoenen en, in de Jordaan, een aantal kleine groene parkjes.

De Westermarkt, tussen de Prinsen- en Keizersgracht, is het enige plein in de grachtengordel. Het plein is gelegen op de plaats waar de beide grachten een knik maken. Voor de aanleg van de Raadhuisstraat was het een besloten plein ten zuiden van de Westerkerk en was de ruimte ten noorden van de kerk een klein kerkhof. De huidige ruimte aan de voet van de Westerkerk heeft weinig beschutting en is door het drukke verkeer niet een plek voor een langer verblijf. Met het nabijgelegen Anne Frankhuis, het opstappunt voor waterfietsen, de horeca, enkele kiosken en het homo-monument is het wel een druk bezocht gebied.

De Noordermarkt met de Noorderkerk, is een driehoekig stadsplein, dat is uitgespaard in de bouwblokkenstructuur. De kerk is, anders dan de Westerkerk, nauwelijks een oriëntatiepunt, want vanuit de Jordaan ontbreken zichtlijnen. De kerk staat in de meest noord-oostelijke hoek van het plein, waarmee de open ruimte grotendeels aan de Prinsengracht ligt. De Prinsengracht behoorde tot de belangrijkste transportroutes over water en daardoor is het plein altijd in gebruik geweest als markt, nu nog twee keer per week. Een deel van het plein is in gebruik als speelplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0032.png"

Westerkerk

Het Karthuizerplantsoen was oorspronkelijk de voorhof bij het kloostercomplex en is van 1602 tot 1860 in gebruik geweest als begraafplaats. Het is de enige grote open ruimte in de Jordaan en is volledig in gebruik als buurtspeeltuin, de Noorderspeeltuin. De verhoogde ligging van het plein en het groene karakter zijn opvallende kenmerken. Door de hoge hekken en het grote paviljoen is het plein geïsoleerd van zijn omgeving.

In de Singelgrachtzone liggen op regelmatige afstand grote open ruimtes en (drukke) verkeersknooppunten op de hoofdroutes naar het westen.

Het beeld van de Appeltjesmarkt wordt, dankzij de parkeergarage, het benzinestation en het gebruik als busstation, bepaald door verkeersfuncties. De open ruimte van de Appeltjesmarkt is nog voor een deel in gebruik als busstation. De lage kade langs de Singelgracht ligt gunstig ten opzichte van de zon maar wordt niet veel gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0033.png"Eerste en Tweede Marnixplantsoen

Het Eerste en Tweede Marnixplantsoen en het Marnixplein nabij het Marnixbad zijn ruimtelijk waardevolle onderbrekingen in de lange rechte straat. De twee plantsoenen zijn groene verblijfsruimten met een parkachtige kwaliteit. In het Eerste Marnixplantsoen is de vorm van het voormalige bolwerk Haarlem behouden in dit rechtgetrokken deel van de Singelgracht. Een deel van het plantsoen is ingericht als skatevoorziening. Door het plantsoen loopt een fietspad naar stadsdeel West.

Voor het Raamplein is een klein gedeelte van de Lijnbaansgracht gedempt. Het plein is gedeeltelijk in gebruik als parkeerterrein voor auto’s en deels als fietsparkeerplaats. Het plein, dat ook beschouwd kan worden als een voorplein voor het markante (voormalige) schoolgebouw van de Hogere Economische school, heeft weinig (verblijfs)kwaliteit. Er staan een aantal monumentale bomen die belangrijke groenelementen voor de omgeving zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0034.jpg"

Raamplein en Karthuizerplantsoen

Vooral tijdens de stadsvernieuwing zijn in de Jordaan kleine openbare pleintjes aangelegd op plaatsen waar delen van de bebouwing zijn gesloopt. Ze liggen bijna allemaal aan de langsstraten, en zijn als speelplaats ingericht of als groenvoorziening voor omwonenden. In een enkel geval liggen de groene terreintjes op het binnenterrein van bouwblokken: het Vuile en Schone Weespad aan weerszijden van de Tweede Laurierdwarsstraat en de Madelievenspeeltuin aan de Slootstraat. Ook de speeltuin Ons Genoegen achter de 14e Montessorischool aan de Elandsstraat, een combinatie van speeltuin en schoolplein, bevindt zich op het binnenterrein.

Water

De Amsterdamse binnenstad heeft zijn ruimtelijke kwaliteit voor een groot deel te danken aan de bijzondere relatie met water. De stedenbouwkundige structuur is gebaseerd op de loop van de grachten en de karakteristiek van de stedelijke ruimte wordt in belangrijke mate bepaald door het aanwezige oppervlaktewater in zijn verschillende vormen. In de Jordaan zijn in de negentiende eeuw zes grachten gedempt voor het toegenomen verkeer en verbetering van de hygiëne. De vervallen, zeer smalle Goudsbloemgracht was de eerste (1856) en werd de Willemsstraat. In de grachtengordel is de oorspronkelijke waterstructuur, met uitzondering van de gedempte Warmoesgracht, ongewijzigd en draagt bij aan het unieke stadsbeeld.

Aan de westkant vormt de Singelgracht de grens van de binnenstad. Als voormalige vestinggracht wijkt de Singelgracht in karakteristiek duidelijk af van de andere grachten. Hoewel na het slechten van de bolwerken de waterloop grotendeels werd rechtgetrokken zijn het brede profiel, de taluds en de slingerende loop nog elementen die getuigen van het verleden.

5.1.5 Verkeer

Het plangebied heeft een goede bereikbaarheid per fiets, openbaar vervoer en auto en het autoverkeer bestaat bijna uitsluitend uit bestemmingsverkeer.

De belangrijkste verkeersroutes in het plangebied zijn de oost-west as Raadhuisstraat, Westermarkt en Rozengracht en de Marnixstraat in noord-zuidrichting. De drukke Rozengracht is de (enige) doorgaande route van het centrum naar het westen van Amsterdam. De stadsradiaal maakt deel uit van het hoofdnet auto en, met een aantal tram- en buslijnen, van het hoofdnet openbaar vervoer.

De Marnixstraat maakt deel uit van de zogenaamde binnenring rondom de binnenstad en is zowel voor fietsers en tram- en busververkeer, met het busstation op de Appeltjesmarkt, een belangrijke verbinding (hoofdnet openbaar vervoer en fiets). De straat behoort niet tot het hoofdnet auto maar vervult wel een belangrijke rol voor het doorgaand autoverkeer. Hij takt aan op de Nassaukade, hoofdnet auto, bij het Marnixplein, de Rozengracht en de Elandsgracht. De overige straten en grachten in het plangebied vervullen voornamelijk een functie voor het bestemmingsverkeer en zijn ingericht voor éénrichtingsverkeer.

In noord-zuidrichting is de Marnixstraat onderdeel van het hoofdnet voor fietsers, het stedelijk netwerk van doorgaande fietsroutes. Hoewel de stratenpatronen van de Jordaan en de grachtengordel niet goed op elkaar aansluiten zijn er in oost-west richting vier doorgaande routes voor fietsers, met name in het zuidelijk deel van het plangebied: Bloemgracht/Leliegracht, Rozengracht/Raadhuisstraat, Elandsgracht/Berenstraat/Wolvenstraat/Nieuwe Leliestraat en Leidsegracht.

5.1.6 Parkeren

Door de hoge bebouwingsdichtheid en bevolkingsdichtheid is er een grote parkeerdruk op de openbare ruimte. Bewoners staan jarenlang op een wachtlijst voordat zij een parkeervergunning krijgen toegewezen.

Bewoners, werknemers en bezoekers zijn aangewezen op parkeerplekken langs de straten en grachten. In de Jordaan wordt vooral een aantal gedempte grachten (Westerstraat, Lindengracht en Elandsgracht) door veel geparkeerde auto’s in beslag genomen. In de langsstraten is over het algemeen langsparkeren aan één zijde toegestaan.

Parkeren vindt ook plaats in parkeergarages, op de begane grond en ondergronds, soms ook onder of zelfs op binnenterreinen.

Aan de Marnixstraat 250 bevindt zich het enige openbare parkeergebouw in het plangebied, de Europarking. De garage bevat 750 parkeerplaatsen waarvan er 200 als openbare plaatsen worden gebruikt. De dichtstbijzijnde openbare garages buiten het plangebied zijn Byzantium (Tesselschadestraat), de Kolk (Nieuwezijds Voorburgwal) en onder de nieuwbouw aan het Haarlemmerplein.

Met name in de Singelgrachtzone komt een aantal functies voor met (privé)parkeren op eigen terrein: de brandweer, het hoofdbureau van politie en naast het gebouw Raamplein 1 (15 parkeerplaatsen).

Op sommige plaatsen vormt het fiets- en scooterparkeren een groot probleem, bijvoorbeeld bij publieksfuncties (Rode Hoed, Felix Meritis) en bij de radiale winkelstraatjes in de grachtengordel. Fietsen worden op plekken neergezet die hiervoor niet bedoeld zijn. Het gevolg is dat de openbare ruimte verrommelt en voetgangers belemmerd worden. Om de openbare ruimte te ontlasten is één van de oplossingen om bij herontwikkeling van grote gebouwen inpandige fietsenstallingen op te nemen.

5.2 Nieuwe Ontwikkelingen

In het bestemmingsplan zijn projecten/bouwplannen opgenomen waarvoor een bouw- dan wel omgevingvergunning is verleend maar die nog niet (helemaal) zijn gerealiseerd en wijzigingsplannen waarover bestuurlijke besluitvorming heeft plaatsgevonden en die in werking zijn getreden.

5.2.1 Elandsstraat

Voor de uitbreiding van de 14e Montessorischool zijn in de Elandsstraat al geruime tijd bouwactiviteiten gaande. De bestaande school aan de Elandsstraat 99 is inmiddels met één bouwlaag verhoogd en daarnaast, aan de Elandsstraat 101, is een nieuw gebouw gerealiseerd met leslokalen, een buurtcentrum en een (ondergronds) gymlokaal. De nieuwbouw is evenals het bestaande schoolgebouw opgenomen met de bestemming 'Maatschappelijk'. De speeltuin achter Elandsstraat 99 en 101 zal opnieuw worden ingericht. De speeltuin is op de verbeelding aangegeven met een aanduiding. In de planregels is een ontheffing opgenomen voor het oprichten van speeltuingebouwtjes.

Voor de lokatie hier tegenover, Elandsstraat 44, is een bouwaanvraag verleend voor het oprichten van een gebouw met twaalf woningen en een parkeerkelder met tien parkeerplaatsen, alsmede voor het veranderen van het bestaande gebouw op het achterterrein tot kantoor-units en tijdelijke leslokalen. Voor de parkeergarage is de 2e wijziging van het bestemmingsplan Konijnenstraat vastgesteld, die inmiddels onherroepelijk is. De ondergrondse garage is met de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd - ondergronds parkeren toegestaan’ en ‘specifieke vorm van tuin - ondergronds parkeren toegestaan’ op de verbeelding aangegeven. Het bouwrecht voor de nieuwbouw aan de Elandsstraat is overgenomen uit het bestemmingsplan Konijnenstraat.

5.2.2 Nieuwbouw Bernardus

Osira heeft een bouwaanvraag ingediend voor nieuwbouw op de plaats van het huidige Bernardus op de hoek van de Nieuwe Passeerdersstraat en de Marnixstraat. In het nieuwe gebouw zullen 130 (senioren)woningen worden gerealiseerd, 11 zorgwoningen, een groepswoning met 16 plaatsen en een zorghotel. Met een zorghotel wordt niet bedoeld een hotel in de reguliere zin van het woord, maar een verblijfsmogelijkheid voor ouderen om te herstellen voor kortere of langere tijd na bijvoorbeeld een operatie waar zorg voor vereist is die in de thuissituatie niet geboden kan worden. Daarnaast zal het nieuwe gebouw een eetgelegenheid bevatten voor de bewoners en gebruikers van het gebouw, een activiteitenruimte en een klein aantal winkels.

Onder het gebouw moet een garage voor 179 auto’s en een fietsenstalling van 236 m2 groot komen. De garage is bestemd voor bewoners, gebruikers van het woon-/zorggebouw. Een deel van de 179 parkeerplaatsen kan ter beschikking worden gesteld aan parkeerders uit de omgeving.

Om de ondergrondse parkeervoorziening en de fietsenstalling mogelijk te maken is de 2e wijziging van het bestemmingsplan Jordaan 1999 vastgesteld. Dit wijzigingsplan is onherroepelijk. De ondergrondse parkeervoorziening is met de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd - ondergronds parkeren toegestaan’ en ‘specifieke vorm van tuin - ondergronds parkeren toegestaan’ op de verbeelding aangegeven.

5.2.3 Elandsgracht 92

Voor de locatie aan de Elandsgracht 92 is begin 2011 een plan ingediend voor een nieuw drie-sterren hotel. Het plan is de bestaande bebouwing, het voormalige Edison-theater, te slopen en in de nieuwbouw een hotel met 45 tot 50 kamers te realiseren.

De kavel aan de Elandsgracht loopt door tot aan de achterliggende Lijnbaansstraat en wordt aan de westzijde begrensd door een smalle openbare steeg, de Hartshoorngang. Aan de Elandsgracht komt een gebouw met 4 bouwlagen, een kapverdieping en een kelder, met op de begane grond de entree, lobby en ontbijtruimte. Aan de Lijnbaansstraat worden bovenop een souterrainverdieping twee bouwlagen gerealiseerd, waarvan de bovenste als een terugliggende verdieping is uitgevoerd. Het volume past binnen het bestemmingsplan Jordaan 1999. Om de hotelfunctie mogelijk te maken is de 4e wijziging van het bestemmingsplan Jordaan 1999 door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum vastgesteld. Het wijzigingsplan is op 17 februari 2012 in werking getreden. De hotelfunctie voor alle bouwlagen is op de verbeelding opgenomen.

5.2.4 Appeltjesmarkt

Voor de Appeltjesmarkt is een visie voor de korte termijn en voor de lange termijn. Voor de lange termijn is het gebied een strategische locatie voor een zeer bijzonder initiatief. Voor de korte/middellange termijn wordt door het stadsdeel gewerkt aan een plan voor herinrichting van de openbare ruimte van het huidige busstation. Het plan is onder meer gericht op het plaats bieden aan evenementen en verbeteren van verblijfskwaliteit en de relatie met Singelgracht. De uitvoering is gepland in 2013. Voor de Groenmarkt, voor de plek van de tijdelijke behuizing voor bewoners van Bernardus, wordt in samenspraak met omwonenden een plan ontwikkeld voor nieuwbouw. Voor het gebied van de Appeltjesmarkt en de Groenmarkt is in het bestemmingsplan de bestaande situatie opgenomen.

5.2.5 Parkeergarage Singelgracht

Het stadsdeelbestuur heeft het voornemen om een aantal openbare parkeergarages aan de rand van het stadsdeel te realiseren met het doel om de binnenstad autoluwer te maken en de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren door het opheffen van parkeerplekken in de openbare ruimte. Eén van de garages is de Singelgrachtgarage aan de westkant van de binnenstad.

Samen met het het stadsdeel West worden plannen gemaakt voor een grote parkeergarage, onder de Singelgracht bij het Marnixbad. De garage, met ca. 800 parkeerplaatsen, wordt deels openbaar en deels voor bewoners. Hiervoor zijn de plangrenzen van het bestemmingsplan Westelijke binnenstad aangepast.

5.3 Ruimtelijke Uitgangspunten

5.3.1 Stratenpatroon

Het stratenpatroon en de bouwblokverkaveling gaan terug op de 16e, 17e en 19e eeuw en zijn sindsdien grotendeels ongewijzigd. Zij vormen de basis van de stedenbouwkundige structuur en hun behoud is in cultuurhistorisch opzicht van groot belang. In het plangebied wordt dan ook de stedenbouwkundige verkaveling in het huidige patroon gehandhaafd. Medebepalend voor het straatbeeld zijn de rechte voorgevelrooilijnen die eraan bijdragen dat de individueel vormgegeven gebouwen toch één geheel vormen. Om deze reden mag de bebouwing uitsluitend in de (bestaande) voorgevelrooilijn gesitueerd worden.

De binnen de bouwblokken gelegen stegen zijn een belangrijk onderdeel van de stedenbouwkundige structuur en worden beschermd. Ze zijn in de meeste gevallen privé-gebied en niet openbaar toegankelijk en hebben de bestemming ‘Tuin - 2'. Stegen met een openbaar karakter hebben de bestemming ‘Verkeer’.

5.3.2 Parcelleringsstructuur

De bouwblokken zijn onderverdeeld in een fijnmazige structuur van individuele percelen. De meeste percelen zijn afzonderlijk ontwikkeld, waarbij pand en gevel van oudsher een eenheid vormen. Resultaat is het kenmerkende beeld van zelfstandige panden. De panden hebben een ontsluiting met individuele voordeuren met als gevolg een diversiteit van kleinschalige functies en met een positieve invloed op de leefbaarheid van straten. De parcelleringsstructuur is dus niet alleen bepalend voor het gevelbeeld. Hoewel in de loop van de tijd op een aantal plekken percelen zijn samengevoegd vormt dit weefsel – naast het stratenpatroon – nog steeds de basis van de stedenbouwkundige structuur van de binnenstad (zie afbeelding 'actuele kadastrale kaart'). Om deze waardevolle structuur te behouden is het samenvoegen van gebouwen – dit betekent het fysiek koppelen van twee of meerdere gebouwen – en het vergroten van al aanwezige doorbraken niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0035.jpg"

Actuele kadastrale kaart

Een uitzondering op dit verbod wordt gemaakt voor de 19e- en 20ste-eeuwse ensembles in de Marnixstraat, aan de Marnix- en de Westerkade. In de 19e- en in de 20-eeuw is de oorspronkelijke structuur van individuele percelen in voorkomende gevallen overschreven door de zogenoemde ensemble- en seriebouw. Het gaat daarbij om grotere architectuureenheden, die over het algemeen wel regelmatig verkaveld zijn, maar vaak niet volgens de oorspronkelijke parcellering. Het betreft een bijzonder type (woonhuis)bouw: huurkazernes of sociale woningbouw. In de architectuur van de gevels van dit type gebouwen is zowel het individuele pand als de individuele woning herkenbaar. Tegelijkertijd maakt het individuele pand ook onderdeel uit van een groter geheel: de compositie van de gevelwand van een deel van een bouwblok, of soms zelfs van een geheel bouwblok. Een reeks identieke panden wordt een serie genoemd, een reeks panden die behoort tot één gevelcompositie is een ensemble. Deze compositie kan sober zijn, maar ook gecompliceerd en stedenbouwkundig verbijzonderd. Niet het individuele woonhuis op het eigen perceel is de norm, maar het grotere geheel van de gevelwand. Series en ensembles komen ook wel eerder voor, maar deze oudere series, die hier verder buiten beschouwing blijven, bestaan overwegend uit individueel bewoonde panden (één huis per perceel). De 19e- en 20e-eeuwse series en ensembles zijn gerealiseerd binnen de contouren van het bouwblok uit de periode van de eerste uitleg en op locaties waar tijdens deze periode andere functies werden uitgeoefend, bijvoorbeeld de bolwerken (defensie) of voormalige industriële terreinen. Ook in deze genoemde gevallen wordt niet gesproken over de oorspronkelijke parcellering, ook al is het strikt genomen wel de eerste woonhuisverkaveling ter plaatse.

Vanwege het hierboven uiteengezette onderscheid wordt voor de 19e- en 20e-eeuwse ensembles een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van het verbod op samenvoeging. De aanleiding hiervoor is dat de hele en halve etagewoningen uit deze complexen dikwijls klein tot zeer klein zijn. Hierdoor voldoen deze over het algemeen niet aan de hedendaagse eisen van wooncomfort en zijn evenmin levensloopbestendig. Voor de duidelijkheid: in de zin van dit bestemmingsplan gaat het hier alleen om het horizontaal samenvoegen van gebouwen. Verticaal samenvoegen binnen een gebouw is volgens dit bestemmingsplan zonder meer toegestaan. Daarnaast moet, indien van toepassing, ook aan de regels voor woningonttrekking worden voldaan.

Dat zeer kleine woningen niet meer voldoen aan de moderne wooneisen is evident, anderzijds is de kleinschaligheid van de bouwblokverkaveling in de westelijke binnenstad een kwaliteit die positief gewaardeerd wordt. Om die reden kan het samenvoegen alleen onder voorwaarden. Ten eerste wordt het samenvoegen alleen toegestaan in bouwblokken aan de Marnixstraat, Marnixkade en Westerkade. Verder mag de samenvoeging ten hoogste twee gebouwen per bouwlaag behelzen. Dit betekent bijvoorbeeld dat binnen een grotere architectuureenheid van tien gebouwen, met op elke bouwlaag één woning, steeds twee aan twee op elke bouwlaag woningen horizontaal mogen worden samengevoegd. Zo ontstaan in de grotere architectuureenheid dan per bouwlaag vijf woningen. Samenvoegen is alleen toegestaan voor woningen. Per pand moet één (functionele) entree/toegang worden gehandhaafd ten behoeve van de leesbaarheid van de structuur.

Uitgesloten zijn kleine ensembles van twee en drie panden. In het geval van samenvoeging binnen een ensemble van twee panden mogen alle woningen (per bouwlaag) worden samengevoegd en ontstaat één woongebouw dat de plaats inneemt van het ensemble. In het geval van samenvoeging van twee woningen in een ensemble van drie panden gaat de symetrische opzet verloren.

5.3.3 Bouwdiepte

De bouwdiepte van de bestemmingen ‘Gemengd’, ‘Centrum’ en 'Maatschappelijk' is bepaald op de gemiddelde bouwdiepte van de bestaande hoofdbebouwing. Hierbij is het uitgangspunt het handhaven van de openheid, zowel binnen de bouwblokken als achter de strokenbouw, zodat een "stille" zijde wordt behouden en het groene karakter van de binnenterreinen en de tuinen beschermd wordt. Waar in de huidige situatie de hoofdbebouwing duidelijk dieper is dan de gemiddelde bouwdiepte of waar monumentale achterhuizen aanwezig zijn, is de bouwdiepte overeenkomstig de huidige situatie vastgelegd.

Onbebouwde gronden aan de achterzijde van bebouwing, gelegen binnen de bestemmingen ‘Gemengd’, ‘Centrum’ en 'Maatschappelijk' mogen worden bebouwd onder de voorwaarde dat de diepte van de uitbreiding maximaal 2,50 meter bedraagt, gemeten vanaf de achtergevel van de minst diepe belending. Deze regel geldt voor iedere bouwlaag. Voor de uitbreiding geldt een maximale bouw- en goothoogte die gelijk is aan de bestaande bouw- en goothoogte van de hoofdbebouwing aan de straatzijde. Afwijking van de regel over uitbreiding is mogelijk voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien tezamen met de buren een omgevingsvergunning voor uitbreiding wordt aangevraagd. Uitbreiding van bebouwing in hoeken van bouwblokken is niet toegestaan en daar waar de tot 'Gemengd' bestemde gronden grenzen aan de bestemming 'Groen', 'Water' of 'Verkeer'.

5.3.4 Binnenterreinen en tuinen

In de grachtengordel en de Jordaan is het gesloten bouwblok de meest voorkomende typologie. De binnenterreinen in deze bouwblokken zijn bestemd tot 'Tuin - 1'. Met name in de Singelgrachtzone komen behalve bouwblokken ook vrijstaande gebouwen en strokenbouw voor, zoals tussen de Marnixstraat en de Lijnbaansgracht, waar de tuin direct grenst aan het water of de openbare ruimte. Deze tuinen hebben de bestemming 'Tuin - 2'. De op de binnenterreinen gelegen hofjes zijn een bijzondere typologie, waarbij de woningen ontsloten worden vanaf de binnenhof. Ook deze binnenhoven hebben de bestemming ‘Tuin - 2’. Voor beide bestemmingen geldt als uitgangspunt dat de bestaande openheid gehandhaafd moet blijven. Voor de binnenterreinen binnen de gesloten bouwblokken met ‘Tuin - 1’ is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het realiseren van schuurtjes. In de tot 'Tuin - 2' bestemde tuinen – de tuinen die grenzen aan de openbare ruimte en de binnenhoven van de hofjes – gaat verdichting ten koste van de beleving van de open ruimte en de kwaliteit van het openbaar gebied. Om het open karakter te behouden is het oprichten van gebouwen niet toegestaan.

De bestaande (bij)gebouwen op binnenterreinen en tuinen zijn bestemd tot 'Tuin - 3'. Deze bebouwing mag worden gehandhaafd en geheel worden vernieuwd, maar niet worden vergroot. Bij sloop/nieuwbouw van de hoofdbebouwing dient de bebouwing op gronden met de bestemming 'Tuin - 3' op hetzelfde bouwperceel ook te worden gesloopt en mag deze niet worden teruggebouwd. Bebouwing in tuinen die bestemd is tot 'Tuin - 3' mag niet zelfstandig worden gebruikt. De (onbebouwde) tuinen mogen niet bedrijfsmatig worden gebruikt.

Op gronden met de bestemming 'Tuin - 1' en 'Tuin - 2' mag niet worden geparkeerd. Bij een beperkt aantal gebouwen zijn op de erven/achterterreinen parkeerplekken aanwezig, waarvoor een garagevergunning is verleend (Brandweerkazerne, Raamplein 1). Voor deze terreinen is parkeren wel toegestaan.

Verder is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de bouw van schuurtjes met een maximale bouwhoogte van 2,50 meter en een maximale oppervlakte van 6 m².

De bomen worden beschermd door de gemeentelijke kapverordening, waarbij het criterium 'in het belang van handhaving van natuur-, landschaps- of stadsschoon' bij een aanvraag om een omgevingsvergunning inzake het kappen van een boom zeer strikt wordt toegepast.

Keurtuinen

Binnen de keurblokken gelegen tussen de Heren- en Keizersgracht bevinden zich de keurtuinen. Hun maatvoering is gebaseerd op de keur uit de tijd van de aanleg van de grachtengordel. Voor de keurtuinen gelden al eeuwenlang strengere regels dan voor de overige tuinen. Hierdoor is te verklaren dat deze tuinen vrijwel niet met bebouwing zijn dichtgeslibd zodat hun openheid en gaafheid bewaard is gebleven. Van oudsher zijn wel tuinhuizen aan de achtererfgrens gebouwd. Doel van het bestemmingsplan is om de bijzondere cultuurhistorische waarden te waarborgen en te versterken. De keurtuinen zijn bestemd als 'Tuin - 1' en voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - keurtuin'. De bestaande tuinhuizen hebben de bestemming 'Tuin -3'. Tuinhuizen behoeven niet te worden gesloopt, wanneer de hoofdbebouwing wordt gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0036.jpg"

Van de mogelijkheid om voor schuurtjes bij omgevingsvergunning af te wijken kan bij keurtuinen geen gebruik gemaakt worden. Wel biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om af te wijken voor het oprichten van een tuinhuis. Hierbij geldt dat het tuinhuis aan de achtererfgrens moet worden gebouwd en dat de diepte van een tuinhuis niet meer dan 4,25 meter en de hoogte niet meer dan 3,40 meter mag bedragen. Het oprichten van een tuinhuis mag niet tot gevolg hebben dat de cultuurhistorische waarden van de keurtuin worden aangetast. Dit houdt bijvoorbeeld in dat als de huidige achtererfgrens gewijzigd is ten opzichte van de historisch oorspronkelijke achtererfgrens de afwijking niet verleend zal worden.

De wijzigingsbevoegdheid voor parkeergarages is niet van toepassing voor keurtuinen en voor tuinen grenzend aan keurtuinen. Net als voor alle andere tuinen geldt vanzelfsprekend ook voor de keurtuinen dat bedrijfsmatig gebruik (waaronder horeca) van de tuin en van de tuinhuizen niet is toegestaan.

5.3.5 Bouw- en goothoogte

De gevariëerde bouw- en goothoogte van de individuele panden is kenmerkend voor het plangebied. Doel van het bestemmingsplan is om deze karakteristiek te beschermen. Voor alle panden met de ordewaardering orde 1 of orde 2 (zie hoofdstuk 5.5) is de bestaande bouw- en goothoogte de maximaal toegestane bouwhoogte.

Voor de panden met de waardering orde 3, voor panden zonder ordewaardering - dit is de bebouwing van ná 1970 - en voor de open terreinen en onderstukken aan de straat zijn de maximale bouw- en goothoogte aangegeven op de verbeelding. Deze hoogte is gebaseerd op de gemiddelde bestaande bouw- en goothoogte binnen de betreffende gevelwand. Voor orde 3-panden en de gebouwen zonder ordewaardering met een bestaande grotere goot- en bouwhoogte dan aangegeven op de verbeelding, geldt dat deze bestaande grotere goot- en bouwhoogte kan worden gehandhaafd.

Ingeval van ingrijpende verbouw of nieuwbouw van een orde 3-pand worden de resultaten van de zogenaamde 'kwaliteitstoets' bij de beoordeling betrokken (zie hoofdstuk 5.4.4).

Bij orde 1- en orde 2-panden bestaat de mogelijkheid om aan de achterzijde van de bouwhoogte af te wijken tot de bestaande goothoogte die het desbetreffende pand aan de straatzijde heeft. Van deze afwijking kan bijvoorbeeld gebruikt gemaakt worden om (bestaande uitbouwen of andere) lagere bouwdelen te verhogen of om het gebouw (binnen het bestemmingsvlak) in de diepte te vergroten.

Met de hoogtekaart wordt een overzicht gegeven van de gemiddelde bestaande bouw- en goothoogte van de bebouwing in het plangebied. De kaart is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Kapvorm

Naast de gevarieerde bouw- en goothoogte draagt de beëindiging, waaronder de kapvorm, van de gebouwen bij aan het individuele karakter van de panden. Dit is niet alleen van invloed op de gevelwand – een pand met een langskap oogt in de straat anders dan een pand met een dwarskap – maar heeft ook grote betekenis voor het daklandschap. Doel van het bestemmingsplan is om deze waardevolle karakteristiek te bewaren. De orde 1-panden zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Erfgoedverordening. De kappen van orde 2- en orde 3-panden zijn beschermd via de bepalingen van de dubbelbestemming 'waarde cultuurhistorie'. Voor orde 2-panden geldt dat de kap (en de gevel) behouden dient te worden.

In geval van verbouwing van orde 3-panden geldt dat voor zover de oorspronkelijke kapvorm van het pand nog aanwezig is deze gehandhaafd dient te worden. Het ophogen van een orde 3-pand kan uitsluitend als de kapvorm behouden blijft.

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de afmetingen van de bebouwing, met inbegrip van het aantal bouwlagen en de kapconstructie. Toetsingscriteria hierbij zijn het behoud, herstel en versterking van het stadsbeeld en de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

5.3.6 Minimale bouwhoogten

Gebouwen dienen aan de straatzijde een minimale bouwhoogte te hebben van 9 meter. Omdat behoud en herstel van de gebouwen met een ordewaardering 1, 2 en 3 uitgangspunt is, is deze regel vooral van toepassing voor de categorie “te vervangen gebouwen en te bebouwen gaten” (zie 5.4 Ordewaardering van gebouwen). Mogelijkheid tot afwijken van deze bepaling bestaat indien hierdoor – met het oog op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving – een betere aansluiting op de belendingen wordt bereikt.

Als op de verbeelding een lagere bouwhoogte dan 9 meter is aangegeven en ter plaatse van orde 1- en 2 panden met een bouwhoogte lager dan 9 meter dan geldt deze lagere bouwhoogte.

5.3.7 Straatwand en gevelopbouw

Met betrekking tot de straatwand, de gevelopbouw en de aansluiting op belendingen zijn in het bestemmingsplan onderstaande regels opgenomen om de ruimtelijke structuur van het plangebied te handhaven dan wel te versterken.

Plinthoogte/functie

Kenmerkend voor de (oude) bebouwing binnen het plangebied is de driedeling in het gevelvlak, te weten plint (eerste bouwlaag), gevelvlak en beëindiging, waarbij de eerste bouwlaag hoog is. Dit is een van de factoren die de gevelwanden een zekere statigheid verleent. Verder maakt deze ruime maat een flexibel gebruik van de begane grond mogelijk. De bebouwing uit de stadsvernieuwingsperiode toont dat als de plint te sterk van deze hoogte afwijkt een visuele breuk in de gevelwand ontstaat en vestiging van bepaalde functies op de begane grond niet meer mogelijk is. Om deze redenen schrijft het bestemmingsplan voor dat de eerste bouwlaag een minimale hoogte van 3,50 meter moet hebben, gemeten vanaf het aangrenzende maaiveld (i.v.m. het straatbeeld). In verband met de uitwisselbaarheid van functies dient de hoogte van de eerste bouwlaag (vanaf de bovenkant begane grondvloer tot de bovenkant van de vloer van tweede bouwlaag) eveneens minimaal 3,50 meter te zijn. Deze maat geldt minimaal in de eerste vijf meter vanaf de voorgevel ten behoeve van goed toegankelijke verblijfs- en/of publieksruimten aan de straat. In de planregels is een mogelijkheid opgenomen om af te wijken indien een lagere eerste bouwlaag beter aansluit bij de karakteristiek van de gevelwand.

De eerste bouwlaag van een gebouw heeft grote invloed op de beleving van de openbare ruimte. Niet alleen het gebruik van de begane grond maar ook transparantie en openheid van de gevel zijn hierbij bepalend. Gesloten gevels verstoren de gewenste openheid en hebben tevens een negatieve invloed op de sociale veiligheid. Om deze reden zijn op de eerste bouwlaag bergingen aan de straatzijde niet toegestaan.

5.3.8 Gevelverkoop en open-puiverkoop

Onder gevelverkoop wordt verstaan het vanuit de gevel van een gebouw – gelegen aan de openbare ruimte – verkopen van goederen of eetwaren. Open-puiverkoop betreft het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel, op straatniveau geheel of grotendeels ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingsuren kan worden geopend. Deze verkoopvormen hebben negatieve gevolgen, zoals hinder voor het overig gebruik van de openbare ruimte, vervuiling op straat, aantasting van de openbare orde en van het uiterlijk aanzien van het stadsbeeld. Daarom zijn gevelverkoop en open-puiverkoop niet toegestaan.

5.3.9 Gevelvlak

De oudere bebouwing in het plangebied dateert overwegend uit de 16e en 17e eeuw en veel bebouwing in de Singelgrachtzone uit de 19e eeuw. Hoewel door de eeuwen heen vele gevels vervangen of gewijzigd zijn is het straatbeeld zeer homogeen. Naast materialisatie en gevelbreedte is de vlakheid van de gevelwand een belangrijke samenbindende factor. Erkers en kleine balkons komen bijna alleen voor in bebouwing uit de 19e en begin 20e eeuw, in de oudere bebouwing slechts incidenteel.

Om de karakteristiek van de vlakke gevelwanden te behouden is het niet toegestaan erkers of balkons (met uitzondering van de zgn. Franse balkons, die tot maximaal 20 cm buiten de voorgevel uitsteken) aan de voorgevel te construeren.

Uitzondering op deze regel wordt gemaakt voor straten met 19e eeuwse bebouwing waar balkons en erkers een (beeldbepalende) karakteristiek van de gevelwand vormen. Binnen het plangebied geldt dit alleen aan weerszijden van de Marnixstraat, tussen Nieuwe Passeerdersstraat en Leidsegracht. Voor deze delen van de Marnixstraat is het mogelijk om voor erkers en balkons af te wijken van het bestemmingsplan.

Voor de achtergevel bestaat de mogelijkheid om, ingeval van overschrijding van de bestemmingsgrens, van de regels af te wijken voor balkons tot maximaal 2 meter diep, mits het balkon binnen een hoek van 45 graden vanaf de zijgevels van het desbetreffende perceel wordt gebouwd. Bij de afweging worden ook de gevolgen voor de belendende panden betrokken.

5.3.10 Beëindiging van gebouwen

Voor orde 3 panden en voor gronden/gebouwen zonder ordewaardering (de nieuwbouw van na 1970 en de open terreinen en onderstukken), waarbij de maximale bouw- en goothoogte op de verbeelding is aangegeven, dient boven de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van maximaal 60 graden te worden gebouwd. Als ervoor gekozen wordt om een gebouw plat af te dekken dan geldt dat de maximale goothoogte ook de maximale bouwhoogte vormt. Het bestemmingsplan kent een afwijkingsbevoegdheid om de maximale goothoogte met 1 meter te overschrijden. Voorwaarde is dat een overschrijding geen negatieve gevolgen heeft voor het straatbeeld.

Dakopbouwen – ten behoeve van onder andere liften, trappenhuizen en centrale verwarmingsinstallaties – en schoorstenen, afvoerkanalen e.d. kunnen het silhouet van het stadsbeeld verstoren. Ook antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie kunnen het straatbeeld en het daklandschap ernstig verstoren. Om de kwaliteit van het stadsbeeld te waarborgen dient met de plaatsing van antennes zorgvuldig te worden omgegaan.

Installaties dienen zoveel mogelijk binnen het pand te worden aangebracht. Installaties op het dak, zoals koelinstallaties, nieuwe dakopbouwen, antennes, afvoerkanalen, condensatoren en ventilatie-inrichtingen zijn dan ook slechts met een afwijking van het bestemmingsplan mogelijk.

5.3.11 Dakterrassen

De binnenstad wordt gekenmerkt door een duidelijke scheiding tussen het openbaar gebruik van de openbare ruimte en het privé-gebruik, dat zich achter de voorgevel en op het binnenterrein afspeelt. Ook op binnenterreinen kunnen dakterrassen een uitbreiding van de privésfeer zijn die ten koste gaan van rust en privacy van omwonenden. Om deze redenen zijn dakterrassen niet zonder meer toegestaan.

In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de regels voor het maken van een dakterras. Voorwaarden zijn dat het dakterras gelegen is aan de achterzijde van het hoofdgebouw of dat het dakterras op een aanbouw of een bijgebouw wordt gerealiseerd. Door het dakterras mogen het daklandschap en de kapvorm niet worden aangetast. Verder wordt bij de belangenafweging gekeken of door het dakterras de privacy van de omwonenden onevenredig in het geding komt. Uit ervaring is gebleken dat bedrijfsmatig gebruik meer overlast veroorzaakt. Daarom kan alleen van de afwijkingsbevoegdheid gebruik gemaakt worden voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.

5.3.12 Openbare ruimte

De openbare ruimte is bestemd tot 'Verkeer' of 'Groen'.

Alle straten, openbare stegen en pleinen hebben de bestemming 'Verkeer'. In de Structuurvisie Amsterdam 2040 is het Eerste Marnixplantsoen aangewezen als onderdeel van de hoofdgroenstructuur. Dit plantsoen maar ook de andere grote plantsoenen met een groen karakter, het Tweede Marnixplantsoen en het Karthuizerplantsoen, en de vele kleine buurtparkjes in de Jordaan zijn tot 'Groen' bestemd. Anders dan de gronden met de bestemming ‘Verkeer’ mag de bestemming 'Groen' niet gebruikt worden voor parkeerplaatsen en voor rijwegen voor autoverkeer. De speeltuinen op het Karthuizerplantsoen en de Madelievenspeeltuin (in het verlengde van de Slootstraat) zijn op de verbeelding aangegeven met een aanduiding.

Op gronden met genoemde bestemmingen mag niet worden gebouwd. Een uitzondering geldt voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming.

Vooral langs de grachten komen stoepen en pothuizen voor, en met name bij monumenten. Bestaande stoepen en pothuizen mogen vernieuwd worden, maar niet vergroot. Nieuwe stoepen en pothuizen zijn niet toegestaan. De mogelijkheid is opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het verbod te bouwen op gronden met de bestemming ‘Verkeer’, ten behoeve van stoepen en toegangen voor souterrains.

Het bestemmingsplan spreekt zich niet uit over de inrichting van de openbare ruimte maar uitsluitend over het gebruik van de gronden. Behoud en versterking van de waardevolle groenstructuur, alsmede kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte worden onder meer uitgewerkt binnen het kader van het Handboek Inrichting Openbare Ruimte.

5.3.13 Verkeer en parkeren

Verlichting van de parkeerdruk wordt niet gezocht in uitbreiding van parkeerplaatsen. Het gemeentelijk beleid is gericht op het verminderen van het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte, het verminderen van het autogebruik en het verbeteren van het openbaar vervoer.

Om gevels met een gesloten karakter te voorkomen zijn inpandige parkeergarages op de begane grond niet toegestaan en geldt voor ondergrondse parkeergarages dat deze alleen onder gebruikmaking van een in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid zijn toegestaan. Hierbij dient voldaan te worden aan een aantal in de planregels genoemde voorwaarden. Om aantasting van het waardevolle stadsbeeld te voorkomen is één van de voorwaarden dat nieuwe parkeergarages aan grachten, waarvoor een nieuwe entree aan de gracht moet worden gemaakt, niet zijn toegestaan. Ook in de winkelstraten is uitbreiding van inpandig parkeren niet toegestaan. De wijzigingsbevoegdheid is niet van toepassing voor keurtuinen.

Om de druk op de openbare ruimte te verminderen zijn in de bebouwing fietsenstallingen op de eerste bouwlaag en in de daaronder gelegen bouwlaag zonder meer toegestaan, met uitzondering van de winkelstraten waar panden de bestemming 'Centrum - 2' hebben. Verwezen wordt naar hoofdstuk 6 voor aanvullend beleid en uitgangspunten ten aanzien van parkeervoorzieningen, waaronder inpandige fietsenstallingen.

5.3.14 Gebouwde terrassen

In het plangebied bevinden zich twee gebouwde terrassen behorend bij horecazaken, aan de Westerstraat 264 en aan de Berenstraat 10-12. De terrassen zijn op de verbeelding voorzien van een aanduiding.

Sinds juni 1992 is het gemeentelijk beleid van kracht om geen nieuwe gebouwde terrassen toe te staan, onder andere om privatisering van de openbare ruimte tegen te gaan.

5.3.15 Water

Omdat het water bijdraagt aan het typisch Amsterdamse karakter van het plangebied dient de waterstructuur beschermd te worden. Daarvoor zijn regels opgenomen in het bestemmingsplan Water.

In hoofdstuk 10 wordt ingegaan op andere belangrijke aspecten met betrekking tot het water.

5.4 Waardering Van Gebouwen

5.4.1 Algemeen

Het hele plangebied ligt binnen het gebied dat in 1999 is aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Om die reden is het hele plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie'. Met deze bestemming wordt ingezet op het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden. De waardering van gebouwen is op de verbeelding aangeduid met specifieke bouwaanduidingen. De waardering is een actualisering van de waarderingskaart die voor de hele binnenstad is gemaakt en in 2000 is vastgesteld (zie 'Waarderingskaart', bijlage bij de toelichting). Dit past ook in de wens van de deelraad om de bestaande waarderingskaart te actualiseren, verwoord in de raadsnotitie "Naar een nieuwe Waarderingskaart Beschermd Stadsgezicht".

De actualisering betekent dat de sinds 2000 aangewezen rijks- en gemeentelijke monumenten als orde 1 zijn aangeduid. De monumentaanwijzing gebeurde vaak in het kader van een project zoals het Gemeentelijk Monumenten Project en de inventarisatie Joods Cultureel Erfgoed. Sommige panden die (om onduidelijke reden) eerder niet gewaardeerd waren hebben nu wel een waardering gekregen.

Voorts zijn de panden gebouwd tussen 1940-1970 binnen de historische binnenstad, de zogeheten wederopbouwperiode, gewaardeerd. Een overzicht van deze panden met hun waardering is opgenomen in een bijlage bij de toelichting. De bouwkunst uit deze periode heeft inmiddels een leeftijd bereikt van 40 tot 70 jaar. Hierdoor bestaat er voldoende afstand voor beoordeling. Tevens sluit het stadsdeel hiermee aan op de recente waardering van de Top 100 rijksmonumenten van de wederopbouwperiode door het Rijk en van de Top 100 gemeentelijke monumenten in Amsterdam. De wederopbouwperiode heeft zijn sporen achtergelaten en maakt nadrukkelijk deel uit van het historisch verhaal van de binnenstad en van de kenmerkende gelaagdheid van de stad. De waardering van de wederopbouwpanden berust op dezelfde criteria, die ook bij de aanwijzing van gemeentelijke monumenten worden gebruikt: stedenbouw, architectuur, cultuurhistorie, zeldzaamheid en/of gaafheid. In de praktijk wordt een visuele opname ter plaatse door een team van experts (architectuurhistorici van Bureau Monumenten & Archeologie en architectuurhistoricus en stedenbouwkundigen van stadsdeel Centrum) gedaan, aangevuld met historisch onderzoek in het gemeentelijk pandenarchief. Bij de opname en het archiefonderzoek worden de criteria per pand in ogenschouw genomen. Een pand dat bijvoorbeeld qua architectuur, bouwtechniek, situering zelden voorkomt en nog grotendeels gaaf is, krijgt een hogere waardering dan een pand dat door de tijd heen ingrijpend is verbouwd en een meer doorsnee uiterlijk heeft.

Eén pand uit de lijst met panden uit de periode 1940-1970 is een beoogd gemeentelijk monument, dit pand heeft vooralsnog een orde 2 gekregen. Ook dit is terug te vinden in de bijlage.

Het doel van de waardering is het aangeven van de onaantastbare onderdelen van het stadsbeeld in het kader van het beschermd stadsgezicht. De opgave die hier door de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht wordt gesteld is het behoud van deze gebouwen en de straatwanden waar ze in staan. De grote variatie in architectuur en gebouwtype en de diversiteit van de stedelijke structuur is karakteristiek voor dit gebied. De volgende categorieën zijn gehanteerd.

5.4.2 Orde 1

Dit zijn gebouwen die beschermd zijn als monument op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Erfgoedverordening.

5.4.3 Orde 2

Dit zijn gebouwen van voor 1970, die op grond van hun hoge architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. Bij sloop of ingrijpende verbouwing achter de gevel wordt door Bureau Monumenten en Archeologie een bouwhistorische verkenning opgesteld, waarbij wordt aangegeven of het gebouw monumentwaarde heeft. Afhankelijk van de uitkomst van de bouwhistorische verkenning kan het dagelijks bestuur de procedure tot aanwijzing tot gemeentelijk monument starten.

De gebouwen die zijn aangemerkt als orde 2 zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld. Sloop van deze gebouwen is ongewenst. Een vergunning hiervoor wordt in beginsel geweigerd. Alleen in uitzonderingsgevallen (bijvoorbeeld bij aantoonbare ernstige bouwvalligheid) kan sloop/herbouw van deze gebouwen aan de orde zijn, waarbij de straatgevels en kap teruggebouwd worden. Daarbij vraagt het stadsdeel aan de aanvrager om een bankgarantie.

Dit zal in de praktijk betekenen dat gevelwanden, met name aan de grachten, hun huidige aanzien (vrijwel) geheel zullen behouden.

5.4.4 Orde 3

Dit zijn gebouwen van voor 1970, die voor wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand waarvan ze deel uitmaken, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Uitgangspunt is behoud. Bij verbouwing is behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen uitgangspunt. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het gebouw niet verstoren. In de regels van het bestemmingsplan, in het artikel Waarde Cultuurhistorie, zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het volume moet voldoen.

Binnen de categorie orde 3 panden is sprake van grote kwaliteitsverschillen. Bij sloop of ingrijpende verbouwing achter de gevel wordt door Bureau Monumenten en Archeologie een bouwhistorische verkenning opgesteld, waarbij wordt aangegeven of het gebouw monumententale waarde heeft. Afhankelijk van de uitkomst van de bouwhistorische verkenning kan het dagelijks bestuur de procedure tot aanwijzing tot gemeentelijk monument starten. Wanneer het gebouw geen monumentale waarde heeft, wordt bij een sloop/nieuwbouwplan en/of ingrijpende verbouwing en/of ophoging voor een orde 3 pand vervolgens door het stadsdeel een kwaliteitstoets uitgevoerd. Op basis van deze kwaliteitstoets wordt bepaald of sprake is van panden met cultuurhistorische, bouwhistorische, architectuurhistorische en/of stedenbouwkundige waarden. Wanneer dat het geval is, is behoud uitgangspunt. Het kwaliteitsniveau van deze genoemde waarden bepaalt of sprake kan zijn van sloop/nieuwbouw en/of ingrijpende verbouwing en/of ophoging.

5.4.5 Nieuwbouw

Bebouwing van na 1970 is niet gewaardeerd. Het uitspreken van een afgewogen oordeel over deze bebouwing is vanwege de jonge leeftijd ervan vaak buitengewoon lastig; de benodigde historische afstand, en dus het overzicht dat nodig is voor een kwalitatief oordeel, ontbreekt. Voor deze gebouwen zijn in het kader van de waarderingskaart geen bijzondere regels opgenomen.

5.4.6 Te vervangen gebouwen en te bebouwen gaten

Dit zijn gebouwen die in architectonische zin op geen enkele wijze bijdragen aan het stadsbeeld en niet passen in de gevelwand waarin ze staan. Vaak gaat het om gebouwen waarvan grote delen zijn verdwenen (zoals onderstukken). Wanneer onbebouwde open plekken de continuïteit van de gevelwand op storende wijze onderbreken, dienen deze te worden bebouwd.

5.4.7 Ensembles en seriebouw

Al sinds de zeventiende eeuw worden in Amsterdam meerdere panden in één bouwstroom neergezet. Als in de vormgeving van de verschillende panden de suggestie wordt gewekt dat het om een groter gebouw gaat, bijvoorbeeld door een symmetrie die over verschillende gevels loopt, noemen we dat een ensemble. Een aantal panden naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd, noemen we seriebouw.

In geval van verbouwing van ensembles en seriebouw gelden dezelfde uitgangspunten. Daarom is op de verbeelding geen onderscheid gemaakt tussen ensembles en seriebouw en zijn ze aangegeven met dezelfde bouwaanduiding 'Specifieke bouwaanduiding-ensembles'. Voor ensembles én seriebouw geldt dat de samenhang tussen de verschillende panden niet mag worden verstoord. Daarom moet een bouwkundige ingreep worden afgestemd met de overige panden.

5.5 Architectuur- En Bouwhistorische Waardenkaart

Van de architectuur- en bouwhistorische waarden is een deel vaak verborgen in monumenten. Die verborgen waarden blijken vaak ouder te zijn dan de voorgevel van een gebouw doet vermoeden. De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart laat zien waar de historische waarden zijn te verwachten of aanwezig zijn. De kaart is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan opgenomen met als doel deze in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen gebruiken bij de ontwikkeling van bouwplannen. Hierdoor kunnen resultaten van architectuur- en bouwhistorisch onderzoek worden verwerkt in de planvorming en kunnen de cultuurhistorische waarden beter worden beschermd.

Er is voor gekozen geen bouwregels aan de kaart te koppelen. De regeling van het bestemmingsplan zit al zodanig in elkaar, dat veel van de bouwhistorische waarden beschermd zijn. Denk hierbij aan de regeling voor orde 1-, orde 2- en orde 3-panden en het verbod op het samenvoegen van percelen. Het is verstandig de (eventueel onbekende) waarden vooraf inzichtelijk te maken ten behoeve van een soepele planbeoordeling, zodat het planproces niet onnodig vertraagd wordt.

De kaart maakt onderscheid tussen panden met:

  • vastgestelde architectuur- en bouwhistorische waarden
  • vermoede architectuur- en bouwhistorische waarden
  • vooralsnog indifferente architectuur- en bouwhistorische waarden.

De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart kan eerder worden gezien als een beleidskaart dan als een onderzoekskaart. De waardestelling is gebaseerd op de documentatie en de pandsdossiers van het Bureau Monumenten en Archeologie, op de uitkomsten van de stedenbouwkundige analyse en op een visuele inspectie, waarbij de voorgevel niet doorslaggevend was.

Er wordt een onderscheid gemaakt in de hardheid van de bouwhistorische waarden. Zo zijn harde, vastgestelde bouwhistorische waarden aangegeven, maar ook vermoedelijke waarden. Een deel van de bebouwing heeft op grond van de stedenbouwkundige analyse cultuurhistorische waarde. Deze waarden zijn tot zover nu bekend mee genomen in de toekenningen. Bij twijfel en in het geval van ontoegankelijke binnenterreinen hebben recente luchtfoto's soms een rol gespeeld in de uiteindelijke waardetoekenning. In een aantal gevallen kon waardetoekenning aan binnenterreinbebouwing nog niet plaatsvinden. De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart kent geen periodisering of einddatum. De waardenkaart moet niet worden gezien als een statische vaststelling van waarden. De kaart zal na de verwerving van nieuwe cultuurhistorische gegevens en inzichten geactualiseerd moeten worden. Die aanpassing zal bij de volgende actualisering van het bestemmingsplan kunnen worden doorgevoerd. Ondertussen verworven gegevens kunnen indicatief zijn bij planbeoordeling tijdens een vigerend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Functionele Beschrijving En Uitgangspunten

6.1 Algemeen

6.1.1 Beschrijving van het plangebied

Binnenstad

De binnenstad kent een zeer dichte menging van functies en activiteiten. Wonen, werken, uitgaan, naar school gaan, studeren, recreëren en vervoeren, alles vindt er op een beperkt oppervlak plaats. Dat is de grote aantrekkingskracht van de binnenstad. De verhouding tussen wonen en werken is in de binnenstad ongeveer één op één; tegenover elke bewoner staat één arbeidsplaats (48% tegen 52%). In de meeste binnensteden neemt het wonen een ondergeschikte positie in. De bijzondere verhouding tussen wonen en werken maakt de binnenstad van Amsterdam uniek. Daarnaast is de verhouding tussen het productiegerichte werken (kantoren, bedrijven) en het consumptieve werken (horeca, detailhandel en voorzieningen) belangrijk.

Westelijke binnenstad

Het bestemmingsplangebied van de Westelijke binnenstad bestaat uit twee gebieden: de Westelijke grachtengordel en de Jordaan. Van de bijna 83.000 inwoners van de binnenstad wonen er bijna 26.000 in dit plangebied; ruim 30%. In het plangebied werken circa 17.000 mensen in ongeveer 5.450 vestigingen (kantoren, bedrijven, voorzieningen, detailhandel en horeca). Afgezet tegen het totaal van de binnenstad, circa 91.000 werkzame personen in ruim 18.000 vestigingen, is dit ruim 18%.

Niet alleen in stedenbouwkundig- maar ook in functioneel opzicht verschillen de twee gebieden sterk van elkaar. De verhouding tussen wonen en werken ligt in de Jordaan op 70% wonen en 30% werken. Hoewel de woonfuctie overheerst, wordt de Jordaan getypeerd door een gevarieerd aanbod aan andere, niet-woonfuncties. In de Westelijke grachtengordel voert de werkfunctie de boventoon. De verhouding ligt hier op 60% werken tegenover 40% wonen.

Buurtcombinaties en cijfermateriaal

Het bestemmingsplan Westelijke binnenstad komt vrijwel geheel overeen met twee buurtcombinaties: 'Grachtengordel-West' (A02) en 'Jordaan' (A06). Stadsdeel Centrum bestaat uit tien buurtcombinaties. Buurtcombinaties zijn een geografische indeling binnen een stadsdeel ten behoeve van de verzameling van statistische informatie. De buurtcombinatie 'Grachtengordel West' komt niet helemaal overeen met de grenzen van het bestemmingsplan; het gedeelte tussen Leidsegracht en Leidsestraat valt binnen de buurtcombinatie en buiten het bestemmingsplan. Het gebied van beide buurtcombinaties is dus iets groter dan het bestemmingsplangebied. Hierdoor ontstaan kleine verschillen.

Het cijfermateriaal dat in dit bestemmingsplan wordt gebruikt, is voornamelijk ontleend aan het 'Trendrapport Amsterdamse binnenstad 2010/2011'. In het Trendrapport is cijfermateriaal opgenomen over de verschillende buurtcombinaties in de binnenstad.
De voornaamste bronnen voor het cijfermateriaal zijn het Activteiten Register Regio Amsterdam (ARRA) en de gegevens van O+S. Verder zijn in het kader van dit bestemmingsplan een aantal functies binnen het plangebied geïnventariseerd. Dit zijn: horeca, winkels aan de gracht, mini-supermarkten, massagesalons, seksinrichtingen, belwinkels, geldwisselkantoren, head/smartshops, souvenirwinkels.
Panden met een prostitutiebestemming zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Deze panden maken deel uit van een apart bestemmingsplan 'Herbestemmen raambordelen binnenstad'.

6.1.2 Bestemmingen

Het algemene beleid voor de functies is gericht op het behouden en waar mogelijk versterken van de functiemenging. Het gebruik van gebouwen is zo flexibel mogelijk. In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van vier soorten bestemmingen voor de bebouwing:

  • Gemengd
  • Centrum
  • Maatschappelijk
  • Bedrijf

Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn in principe alle soorten gebruik toegestaan. Bepaalde functies kunnen echter een ongewenste druk op het woon- en leefklimaat leggen. Dit geldt bijvoorbeeld voor horeca en hotels. Alleen bestaande horeca en hotels zijn daarom toegestaan. Deze functies zijn expliciet aangegeven op de digitale verbeelding (de kaart) van het bestemmingsplan. Horeca en hotels zijn alleen toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd' en 'Centrum' met de daarbij aangegeven categorie horeca (zie voor de beschrijving van de verschillende categorieën het vervolg van deze paragraaf).

Bestemming Gemengd

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' zijn op de begane grond en souterrain/kelder de volgende functies toegestaan: wonen, kantoren, bedrijven, voorzieningen en detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening. Op de verdiepingen zijn de volgende functies toegestaan: wonen, kantoren, bedrijven en voorzieningen.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1.1' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 1 (fastfood) op de begane grond en souterrain/kelder.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1.2' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 2 (discotheek) op de begane grond en souterrain/kelder.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1.3' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 3 (cafés) op de begane grond en souterrain/kelder.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1.4' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 4 (restaurant) op de begane grond en souterrain/kelder.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1.5' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 5 (hotels) in alle bouwlagen.

Voor gebouwen met een groter brutovloeroppervlak dan 1000 m2 is de bestemming 'Gemengd - 2' van toepassing: wonen is hier niet toegestaan. Ook hier geldt dezelfde systematiek: zo is bij de bestemming 'Gemengd - 2.4' horeca 4 toegestaan op de begane grond en souterrain/kelder.

Bestemming Centrum

Bij de bestemming 'Centrum - 2' gaat het om panden in straten met overwegend winkels. Op de eerste bouwlaag en in het souterrain/kelder zijn binnen de bestemming 'Centrum - 2' alleen detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening en kantoren met baliefunctie toegestaan.

De bestemming 'Centrum - 3' geldt voor panden in winkelstraten met een meer gemengd karakter. Op de eerste bouwlaag en het souterrain/kelder zijn naast detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening en kantoren met baliefunctie ook kantoren zonder baliefunctie, bedrijven en voorzieningen toegestaan.

Bestemming Maatschappelijk

De panden die in de voorgaande bestemmingsplannen - het bestemmingsplan Jordaan 1999 en het bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel 2001- als 'Maatschappelijke Doeleinden' zijn bestemd, hebben in het bestemmingsplan Westelijke binnenstad voor het overgrote deel opnieuw de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen.

Bestemming Bedrijf
De bestaande gebouwen, gelegen aan de locatie hoek Marnixstraat-Elandsgracht (de zogenaamde Appeltjesmarkt) en het onderstation electriciteit op de Groenmarkt, hebben de bestemming 'Bedrijf' gekregen. Op deze gronden met de bestemming 'bedrijf' zijn de volgende functies toegestaan: een benzinestation, het onderstation electriciteit, het aardgasvulstation, de parkeergarage, de opvang voor dak- en thuislozen en een winkel.

soort bebouwing en gebied bestemming functies begane grond/kelder functies verdiepingen
bebouwing <1000m2 Gemengd - 1 wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening (cd)
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing <1000m2 plus horeca 1 Gemengd - 1.1 wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 1
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing <1000m2 plus horeca 2 Gemengd - 1.2 wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 2
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing <1000m2 plus horeca 3 Gemengd - 1.3 wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 3
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing <1000m2 plus horeca 4 Gemengd - 1.4 wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 4
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing <1000m2 plus horeca 5 (hotel) Gemengd - 1.5 wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 5
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
horeca 5
bebouwing > 1000m2 Gemengd - 2 kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing > 1000m2 plus horeca 4 Gemengd - 2.4 kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 4
kantoren
bedrijven
voorzieningen
bebouwing > 1000m2
plus horeca 5
Gemengd - 2.5 kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 5
kantoren
bedrijven
voorzieningen
horeca 5
bebouwing in winkelstraten Centrum - 2 detailhandel plus cd
kantoren met baliefunctie
kantoren
bedrijven
voorzieningen
wonen
bebouwing in gemengde winkelstraten Centrum - 3 detailhandel plus cd
kantoren
bedrijven
voorzieningen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
wonen
bebouwing voor onderwijs-
voorzieningen
Maatschappelijk onderwijs (plus eventueel
bijbhorende kinderopvang)
onderwijs (plus eventueel bijbehorende kinderopvang)
bestaande bebouwing locatie hoek Marnixstraat -Elandsgracht: Appeltjesmarkt Bedrijf gemengde motorbrandstoffen-
pomp;onderstation energievoorziening; gassnelvulstation; parkeergarage; detailhandel.
parkeergarage

6.2 Wonen

6.2.1 Algemeen

Van de ruim 82.000 bewoners in de binnenstad wonen er ongeveer 26.000 in het plangebied Westelijke binnenstad. In de Jordaan wonen circa 19.000 mensen, in de Westelijke grachtengordel circa 7.000 mensen. Het plangebied telt ongeveer 16.500 woningen waarvan ruim 12.000 in de Jordaan en ongeveer 4.000 in de Westelijke grachtengordel (totaal in de binnenstad: 49.000 woningen).

De verdeling tussen inwoners en werkzame personen laat zien dat vooral de Jordaan een sterke woonfunctie heeft. Het percentage inwoners ligt op ruim 70%, het percentage werkzame personen op ongeveer 30 %. In de Westelijke grachtengordel ligt het percentage inwoners op ruim 40% terwijl het percentage werkzame personen hier bijna 60% bedraagt.

De Jordaan is van oudsher een zeer dicht bebouwde en dichtbevolkte buurt. De woningen zijn over het algemeen klein, 21% van de woningen zelfs kleiner dan 40m2. Het percentage woningen groter dan 80 m2 is hier met 12,9 % het laagst van de binnenstad. In vergelijking met het percentage corporatiewoningen (39%) zijn koopwoningen (33%) en particuliere huurwoningen (28%) in de Jordaan ondervertegenwoordigd. Van corporatiewoningen behoort ruim driekwart tot de laagste huurklasse (huur tot en met 398 euro).
Van alle buurtcombinaties in de binnenstad is de Westelijke grachtengordel het meest welgesteld. Woningen zijn hier over het algemeen ruim. Een kwart van de 4000 woningen is groter dan 90 m2. Het percentage koopwoningen is met circa 63% het hoogst in de binnenstad en, samen met de Apollobuurt, het hoogst in Amsterdam. Het aandeel corporatiewoningen is met 2 % bijzonder laag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0037.jpg"
Keizersgracht

Zowel in het westelijk deel van de grachtengordel als in de Jordaan is het aandeel eenpersoonshuishoudens groot, achtereenvolgens 60% en 68%. Het percentage tweepersoonshuishoudens ligt in in de Westelijke grachtengordel op circa 25% en in de Jordaan op bijna 18%. Beide gebieden tellen relatief weinig huishoudens met kinderen. In de Westelijke grachtengordel circa 550 huishoudens met kinderen van de ongeveer 4.350 huishoudens. In de Jordaan ligt het aantal huishoudens met kinderen op ongeveer 1.700 van de bijna 12.500 huishoudens in totaal.

De leeftijdscategorie van 20 tot 34 jaar en van 35 tot 49 jaar is in de Jordaan met 28 %, ongeveer gelijk vertegenwoordigd. In de Westelijke grachtengordel ligt de leeftijdscategorie van 20 tot 34 jaar met ruim 29 % iets boven de categorie van 35 tot 49 jaar (bijna 26 %). Het aandeel 65+ (728) is daar gestegen ten opzichte van 2008 (650).
Circa twee derde deel van de 19.000 inwoners van de Jordaan is autochtoon. Het hoogste percentage in vergelijking met de overige buurtcombinaties in de binnenstad. In de Westelijke grachtengordel zijn ruim 4.000 van de bijna 7.000 inwoners autochtoon. Met 32 % is het aandeel westerse allochtonen (expats) in plangebied in verhouding hoog (In de binnenstad circa 23%.). De binnenstad heeft ten opzichte van Amsterdam een bescheiden percentage niet-westerse allochtonen. In het plangebied geldt dit vooral voor de Westelijke grachtengordel (circa 4%), in mindere mate voor de Jordaan (ongeveer 18%). Voor heel Amsterdam ligt het percentage niet-westerse allochtonen op 35%, voor de binnenstad op ongeveer 14%.

In beide delen van het plangebied zijn hoogopgeleiden sterk vertegenwoordigd. In de Westelijke grachtengordel ligt het percentage met 67% zelfs ver boven het gemiddelde. Het gemiddelde netto inkomen ligt veel verder uiteen. Met ruim 4.000 euro per maand is het in de Westelijke grachtengordel verreweg het hoogst van alle buurtcombinaties in de binnenstad. In de Jordaan is het gemiddelde netto maandinkomen (2.416 euro) samen met dat van de buurtcombinatie Oostelijke eilanden, het laagst in de binnenstad. Het veel lagere netto maandinkomen is voor een belangrijk deel het gevolg van veel eenpersoonshuishoudens in deze gebieden.
De binnenstad heeft een gemiddeld netto maandinkomen van 2.693 euro. Voor heel Amsterdam ligt het gemiddelde op 2.356 euro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0038.jpg"
Eerste Laurierdwarsstraat

In de Jordaan ligt de gemiddelde woonduur op 10 jaar. In de Westelijke grachtengordel is de bevolkingsdynamiek nog iets geringer. De woonduur ligt daar op ongeveer 12,5 jaar. Voor de binnenstad geldt een gemiddelde van 11,4 jaar, voor heel Amsterdam een gemiddelde van 11,6 jaar.
De bewoners van Westelijke grachtengordel geven hun buurt gemiddeld het waarderingscijfer 8,6. De hoogste waardering vergeleken met de overige buurten in de binnenstad. De bewoners van de Jordaan geven het waarderingscijfer 8,3. Voor de gehele binnenstad ligt het gemiddelde waarderingscijfer op 8,1 (2007: 8,0), voor heel Amsterdam ligt het gemiddelde op 7,3 (2007: 7,1)

Woonvisie
In de Woonvisie van stadsdeel Centrum is voor de Westelijke grachtengordel het thema 'topstad' benoemd. Bij het thema 'topstad' wordt ingezet op goede voorzieningen om talent aan te trekken en te behouden. Dit betekent ondermeer het verruimen van (tijdelijke) huisvestingsmogelijkheden voor expats, buitenlandse studenten, kunstenaars en startende ondernemers.
Voor de buurtcombinatie Jordaan wordt uitgegaan van: 'zorgzame stad', 'ongedeelde stad' en 'topstad'. Een zorgzame stad biedt ruimte aan ouderen en kwetsbare groepen om zoveel mogelijk zelfstandig te kunnen wonen en aan de samenleving deel te kunnen nemen. Bij een 'ongedeelde stad' zijn gemengde wijken van arm en rijk, jong en oud en meer verscheidenheid in woonmilieus het uitgangspunt.

6.2.2 Ontwikkeling

Het inwoneraantal van Amsterdam is tussen 2008 en 2010 met 2,7% gegroeid. In diezelfde periode is het aantal inwoners in de binnenstad gestegen met 1,7 %.
Amsterdam telt in 2010, 2,2 % meer woningen dan in 2008. Het aantal woningen in de binnenstad stijgt tussen 2008 en 2010 met 2,9 % (1.414 woningen) wat vooral het gevolg is van nieuwbouw op het Westerdokdseiland.
De leeftijdsgroepen 20-34, 35-49 en 50-64 zijn in de binnenstad relatief groot. Het aantal inwoners van 65 jaar en ouder is tussen 2008 en 2010 met 12% gestegen; een veel grotere stijging dan in heel Amsterdam.

Huishoudens met kinderen nemen in de binnenstad bovengemiddeld toe. Minder Amsterdamse gezinnen verruilen hun (etage)woning in de stad voor een (eengezins)woning in de regio. Minder mensen zijn ook geneigd de (binnen)stad te verlaten als ze aan gezinsvorming beginnen. Gezinsvorming in de (binnen)stad speelt vooral bij hoogopgeleide autochtonen die buiten Amsterdam zijn geboren. Naast de voorkeur voor een stedelijk woongebied kan de crisis op de woningmarkt een rol spelen.

In de binnenstad zijn in verhouding meer huurwoningen in de goedkoopste klasse te vinden. Dit komt door het grote aantal kleine woningen in de binnenstad. Het aandeel kleine woningen (kleiner dan 40 m2) is in de binnenstad overigens licht gedaald naar 14% (Amsterdam 7%).

In heel Amsterdam is het aandeel goedkope huurwoningen afgenomen ten opzichte van 2007. In de binnenstad is deze afname het grootst van alle stadsdelen. Dit komt door de verkoop van woningen en de huurharmonisatie. De gemiddelde huur van alle (zelfstandige) huurwoningen bedroeg in 2009, 424 euro, 28 euro meer dan 2007.

De WOZ-waarde vormt een indicator voor de waarde van de Amsterdamse woningen. De gemiddelde WOZ-waarde van Amsterdamse woningen steeg tussen 2008 en 2009 met 11,2%. Het jaar daarna bleef de waardestijging onder invloed van de kredietcrisis beperkt tot 1,9%. De WOZ-waarde 2011 is gemiddeld 4,9% lager.
De ontwikkeling van de WOZ-waarde verschilt per stadsdeel en daarbinnen per buurtcombinatie. In 2010 was de stijging van de WOZ-waarde in de binnenstad lager dan gemiddeld in Amsterdam. De WOZ-waarde 2011 laat in alle buurtcombinaties in de binnenstad een (flinke) daling zien. Met name in de oostelijke delen van de binnenstad (Weesperbuurt/Plantage en Oostelijke Eilanden/Kadijken) en de Westelijke grachtengordel is de waardedaling sterker dan gemiddeld.

6.2.3 Uitgangspunten

Binnen (alle subcategorieën van) de bestemming 'Gemengd - 1' is wonen overal toegestaan. In de winkelstraten binnen het plangebied krijgen panden de bestemming 'Centrum' (zie paragraaf 6.6 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening). Wonen op de begane grond en in het souterrain is binnen deze bestemming niet toegestaan (dit geldt overigens niet voor de al bestaande woningen op de begane grond en in de souterrains).
Met het uitsluiten van de woonfunctie op de begane grond, daar waar nu geen woningen zijn, blijft het lint van winkels en andere functies langs deze doorgaande routes zoveel mogelijk in stand. Vooral om het wonen boven winkels te bevorderen, moeten de bestaande ontsluitingen naar hoger gelegen verdiepingen behouden blijven.

Binnen de bestemmingscategorie 'Gemengd - 2' die geldt voor panden groter dan 1000 m2, is wonen niet toegestaan. Met het uitsluiten van de woonfunctie worden deze panden behouden voor grootschaliger werkfuncties en andere functies die baat hebben bij vestiging in een relatief groot pand. Ook binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is wonen niet toegestaan.

Bij het omzetten van woningen naar andere functies geldt dat de woningvoorraad in de binnenstad wordt beschermd door de Huisvestingswet en de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam. Alle woonruimte is beschermd, ongeacht de huur- of koopprijs. Om het algemeen belang van behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad te kunnen afwegen tegen de veelal individuele belangen bij de onttrekking van woonruimte aan de woningvoorraad, zijn beleidsregels vastgesteld. Hierin is een onderscheid gemaakt tussen woonruimte onder en boven de individuele huursubsidiegrens en de koopprijsgrens. Het beleid over het onttrekken van woningen onder deze grenzen is zeer streng vanwege het belang dat is gediend met het behoud van goedkope woningen in de binnenstad.

Het bestemmingsplan maakt onderscheid tussen woningen en bedrijfswoningen. Bedrijfswoningen (dienstwoningen) zijn woningen in of bij een gebouw of een terrein, die dienen voor de huisvesting van een persoon (en diens gezin) van wie huisvesting ter plaatse, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

Short stay

Op 12 juli 2012 heeft de gemeenteraad, Beleid Short Stay, 'Vernieuwd beleid voor kort wonen in Amsterdam' vastgesteld. Op 31 oktober 2012 heeft het College van B&W de Uitvoeringsnotitie Short Stay vastgesteld. Het nieuwe beleid is per 1 november 2012 in werking getreden. Doel van het shortstay beleid is om aan de behoefte van werknemers van internationale bedrijven aan tijdelijke woonruimte te voldoen. Voor de verhuur van short stay kan een vergunning worden aangevraagd voor een woning met een huur boven de huurtoeslaggrens. Als de aanvraag wordt gehonoreerd, wordt de vergunning afgegeven voor een periode van maximaal 10 jaar.

Ten opzichte van het voorgaande beleid (februari 2009) worden strengere eisen gesteld aan de vergunninghouders op het punt van brandveiligheid en overlast. Bij wijze van experiment is in het vernieuwde shortstay beleid de minimale verhuurtermijn verlaagd van zeven naar vijf nachten. Een andere wijziging betreft het aanpassen van het quotum: alleen in buurtcombinaties waar de functiemenging of leefbaarheid onder druk staat, kan een quotum ingesteld worden.
Voor alle buurtcombinaties in stadsdeel Centrum, behalve de Oostelijke eilanden en de Kadijken, is een quotum vastgesteld van 10 % van de geliberaliseerde huurwoningen. (Shortstay is uitgesloten in het postcodegebied 1012.)
Voor het plangebied Westelijke binnenstad geldt een quotum van 80 woningen voor de buurtcombinatie Grachtengordel West en een quotum van 105 woningen voor de Jordaan.
Short stay in de westelijke binnenstad wordt alleen planologisch mogelijk gemaakt voor de ruimten waarvoor een woningonttrekkingsvergunning ten behoeve van short stay is afgegeven. In de regels wordt gebruik ten behoeve van short stay verboden. Short stay die op basis van een woningonttrekkingsvergunning wordt toegestaan, wordt vervolgens door middel van een omgevingsvergunning met een 'kruimelafwijking' of met een 'projectafwijking' ook planologisch gelegaliseerd.

6.3 Kantoren

6.3.1 Algemeen

Binnenstad

In de binnenstad bevindt zich ruim 13% van de totale kantoorruimte van de metropoolregio. 24% van alle kantoren in Amsterdam is gevestigd in de binnenstad. De kantorensector bestaat uit: zakelijke dienstverlening (advocatenkantoren, reclamebureaus, ICT etc), financiële dienstverlening (beursgerelateerde bedrijven, banken en het verzekeringswezen) en overige dienstverlening ((semi-) overheidinstellingen, non-profitorganisaties, uitgeverijen, makelaardij etc). In de binnenstad werken bijna 39.000 mensen in kantoren, wat neerkomt op bijna 43% van alle werkgelegenheid. Binnen de kantorensector wordt de zakelijke dienstverlening met bijna 20.000 werkzame personen het meest vertegenwoordigd. (ruim 51% van het totaal aantal werkzame personen in de kantorensector).

Westelijke grachtengordel

In de Westelijke grachtengordel is de werkgelegenheid in de kantorensector ruim vertegenwoordigd. Van de circa 9.500 werkzame personen werken er ongeveer 5.500 (57%) in kantoren. Bijna 56% van alle vestigingen in dit gebied is een kantoorvestiging (totaal in de binnenstad 43%). Binnen de Westelijke grachtengordel gaat het in verhouding vaak om werkgelegenheid in de 'zakelijke dienstverlening', zoals: advocatenkantoren, ICT bedrijven en reclamebureau's. (circa 4.000 werkzame personen). Gevolgd door de categorie 'overige dienstverlening' zoals: (semi-) overheidsbedrijven, non-profitorganisaties en uitgeverijen (ongeveer 1.200 werkzame personen).

Jordaan

In de Jordaan is het aandeel werkzame personen in de kantorensector (naar verhouding) veel lager. Van de circa 7.500 werkzame personen in de Jordaan werken er ongeveer 2000 in kantoren waarvan het overgrote deel (1.450) in de categorie “zakelijke dienstverlening'. 38% van alle vestigingen in de Jordaan is een kantoorvestiging. Werkgelegenheid bij bedrijven en voorzieningen is hier, relatief gezien, ruimer vertegenwoordigd. (zie ook paragraaf 6.4 en 6.10)

Naast de eerder genoemde hoofdfuncties in de kantorensector (zakelijke-, financiële- en overige dienstverlening) is de creatieve industrie een belangrijke factor in de Amsterdamse economie. Onder de creatieve industrie vallen:

  • Kunsten (podiumkunsten, scheppende kunsten, dienstverlening voor kunstbeoefening, musea en galerieën)
  • Media & entertainment (uitgeverijen, journalistiek, fotografie, filmindustrie, radio en televisie)
  • Creatieve zakelijke diensten (reclame, interieur- en modeontwerp, architectuur en stedenbouw)


De creatieve industrie is niet in te delen bij één van de hoofdfuncties. Behalve de creatieve kantoorwerkgelegenheid gaat het om de werkgelegenheid bij de culturele instellingen en bij bedrijven. Zelfs detailhandel en horeca hebben raakvlakken met de creatieve sector. De 'creatieve zakelijke dienstverlening' neemt overigens de belangrijkste plaats in.

De stadsdelen Centrum (met 15.410 werkzame personen) en Zuid (met 10.004 werkzame personen) vormen in absolute aantallen nog steeds het hart van de creatieve industrie in Amsterdam. Kermerken als een fijnmazige bebouwingsstructuur, de vele functies en ontmoetingsplekken, een ruim aanbod aan culturele voorzieningen, een tolerante sfeer, dragen bij aan een goede voedingsbodem voor creatieve bedrijven.

Van het totaal aan creatieve vestigingen in de binnenstad (circa 5.450) bevindt zich 20% in de Jordaan. Voor het overgrote deel gaat het om scheppende kunst, musea, galerieën, podiumkunsten en dienstverlening voor kunstbeoefening. In de Westelijke grachtengordel is vooral het aandeel werkzame personen in de creatieve industrie hoog; ongeveer 15%. In verhouding gaat het vaak om 'creatieve zakelijke diensten'. Van het totaal aan creatieve vestigingen in de binnenstad is ongeveer 13% gevestigd in de Westelijke grachtengordel.

Voor de binnenstad geldt het beleid dat werkpanden groter dan 1000 m2 brutovloeroppervlak, waar op dit moment geen zelfstandige woning aanwezig is, wonen niet is toegestaan. Bij het omzetten van kantoren in woonappartementen is doorgaans sprake van splitsing en verkoop aan meerdere eigenaren. Bij grote panden is meestal ook sprake van horizontale splitsing in een aantal eenheden. Dit heeft meerdere eigenaren op één vloer en een groot aantal eigenaren in het hele pand, tot gevolg. Vestiging op termijn van een andere grootschalige werkfunctie wordt hiermee vrijwel onmogelijk gemaakt. Met het uitsluiten van de woonfunctie worden deze panden behouden voor grootschaliger werkfuncties en andere functies die baat hebben bij vestiging in een relatief groot pand. In 2005 heeft de stadsdeelraad ingestemd met een aanvulling op de regeling. De aanvulling houdt in dat omzetting naar wonen kan worden toegestaan als:

  • Het bruto vloeroppervlak van het resterende pand of de resterende combinatie van panden niet onder de 1000m2 komt.
  • De samenvoeging met de panden die voor 'Gemengd – 2' bestemd blijven, ongedaan wordt gemaakt.
  • De architectonische eenheid van de combinatie niet wordt aangetast.

6.3.2 Ontwikkeling

Sinds 2006 is de werkgelegenheid in de kantorensector in de binnenstad langzaam toegenomen van 36.000 arbeidsplaatsen tot 37.400 in 2008. De cijfers voor 2010 laten een groei zien naar 38.900 arbeidsplaatsen. De percentages voor 2011 geven aan dat het aantal vestigingen met 6,5% is toegenomen (van circa 7.900 in 2010 naar circa 8.400 in 2011). Het aantal werkzame personen is daarentegen met 2,8% afgenomen (van circa 38.900 in 2010 naar circa 37.400 in 2011). Binnen de kantorensector laten 'zakelijke dienstverlening' en 'overige kantoren' een groei zien van zowel het aantal vestigingen als werkzame personen.
De 'financiële dienstverlening' (beursgerelateerd, banken, verzekeringen) laat ten opzichte van 2008, een daling zien van het aantal vestigingen met 8% en van het aantal werkzame personen met 6%. In de creatieve sector in de binnenstad is het aantal werkzame personen sinds 2006 gestegen met 7,3 %. (Voor heel Amsterdam ging het om een groei van 9,5 %.) De grootste groei zit in de creatieve zakelijke dienstverlening.

Een nieuwe ontwikkeling is het realiseren van kantoorverzamelgebouwen voor de verhuur van vaste of tijdelijke werkplekken. De achterliggende gedachte is dat bedrijven / freelancers die bij elkaar in de buurt zijn gehuisvest, elkaar kunnen inspireren en onderling kunnen profiteren van elkaars expertise, arbeid en netwerk. De vraag naar deze vorm van kantoorruimte waarbij gebruik kan worden gemaakt van allerlei faciliteiten, is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Een voorbeeld van een kantoorverzamelgebouw in het plangebied is 'Spaces' aan de Herengracht 124-128.

De leegstand in kantoren in Amsterdam en de regio is toegenomen als gevolg van de omvangrijke oplevering van nieuwe kantoorruimte en gedaald kantoorgebruik (vooral door de economische crisis). De totale voorraad kantoorruimte in de binnenstad is per 1 januari 2011 1,7 miljoen m2. In heel Amsterdam is de voorraad 7,5 miljoen m2, in de metropoolregio 13,8 miljoen m2. Het aandeel van de binnenstad binnen de regionale voorraad kantoorruimte ligt daarmee met 12,5%, iets lager dan 2 jaar geleden (13,3%). Het percentage leegstand van kantoren ligt per 1 januari 2011 in Amsterdam op 16,5%, in de binnenstad op 15,5%. Ten opzichte van 2009 steeg de leegstand voor heel Amsterdam met 1,5% en voor de binnenstad met 0,5%.

De leegstand van kantoren in de binnenstad heeft vooral te maken met de leegstand van een aantal grote panden. Een voorbeeld in het plangebied is de '5 Keizers', vijf panden die achter de gevel met elkaar zijn verbonden: Keizersgracht 271/275, 277, 279/283, 285 en 287.

Behalve de economische crisis en de herontwikkeling van een aantal grote panden heeft het 'nieuwe werken' invloed op de vraag naar kantoorruimte. Onder het nieuwe werken wordt verstaan: flexibele werkplekken, thuis, onderweg en op andere locaties werken. De ruimtevraag daalt aanzienlijk als gevolg van deze manier van werken. In 2002 werd gerekend met circa 27 m2 per werknemer, in 2010 met 20 m2, in 2011 wordt gedacht dat de vraag teruggaat naar 15 m2 of zelfs 10 m2.

In 2010 telt Amsterdam 41.790 eenmanszaken ('zelfstandige zonder personeel' (zzp-er)). Dit betekent dat negen van de 100 vestigingen in Amsterdam geleid worden door een zzp-er. Uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking heeft Amsterdam 11% zzp-ers (Nederland 9%). De laatste drie jaar is het aantal zzp-ers verdubbeld. De stijging is voor een belangrijk deel het gevolg van de nieuwe Wet op het Handelsregister die sinds 1 juli 2008 van kracht is. De wet bepaalt dat groepen waarvoor dat voorheen niet nodig was: zzp-ers, beoefenaars van vrije beroepen (artsen, notarissen, consultants, fysiotherapeuten, kunstenaars et cetera) en publiekrechtelijke rechtspersonen, met ingang van 1 januari 2010 geregistreerd moeten zijn. Hierdoor is het Handelsregister uitgebreid met circa 15% meer ingeschreven ondernemingen en rechtspersonen. Het gevolg is dat het totaal aantal vestigingen en werkzame personen veel hoger is uitgevallen dan op basis van de reguliere groei was te verwachten.

De sterkste groei door de wetswijziging vond plaats in de zakelijke dienstverlening, waaronder advocaten, adviseurs en onderzoekers. Het aantal vestigingen voor zakelijke dienstverlening steeg tussen 2008 en 2010 met 1.328, het aantal werkzame personen met 1.727.

In Amsterdam zijn de creatieve industrie, de zakelijke dienstverlening en ICT -sectoren, waarin traditioneel veel zzp-ers werken- oververtegenwoordigd. In absolute aantallen is er een oververtegenwoordiging in de stadsdelen West, Zuid en Centrum. Op 1 januari 2010 telt de binnenstad 8.131 eenmanszaken; 19% van het aantal eenmanszaken in Amsterdam. De meeste zijn werkzaam in advisering en onderzoek (2.564), cultuur, sport en recreatie (1.524) en informatie en communicatie (935). De voorlopige cijfers voor 2011 geven een groei van ruim 15% aan, van 8.131 naar 9.402 vestigingen. De groei van zzp-ers duidt voor een deel op verborgen werkloosheid. In tijden van hoogconjunctuur zijn ze flexibel inzetbaar en omdat ze zich in slechtere tijden niet massaal als werkzoekende melden, loopt de werkloosheid minder op. Tijdens de recessie zag een aanzienlijk deel van de zzp-ers hun omzet teruglopen.

6.3.3 Uitgangspunten

Kantoren zijn overal toegestaan binnen (de subcategorieën van) de bestemming 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2'. In de panden in de winkelstraten met de bestemming 'Centrum - 2', zijn op de begane grond alleen kantoren met baliefunctie toegestaan. (Kantoren met baliefunctie zijn bijvoorbeeld reisbureaus, makelaarskantoren en uitzendbureaus.)
In panden in winkelstraten met de bestemming 'Centrum - 3' zijn ook kantoren zonder baliefunctie toegestaan. Op de verdiepingen zijn kantoren zowel binnen de bestemming 'Centrum - 2' als binnen de bestemming 'Centrum - 3' toegestaan.

In het plangebied geldt dat individuele werkpanden groter dan 1000 m2 brutovloeroppervlak niet mogen worden omgezet naar wonen. Het gaat daarbij om panden met een kantoorfunctie, maar ook om panden met een andere niet-woonfunctie, waarin geen zelfstandige woonruimte is gevestigd. Het omzetten naar wonen van individuele panden in een combinatie van panden (samengevoegde panden met een totaal brutovloeroppervlak groter dan 1000 m2), is mogelijk via de wijzigingsbevoegheid. Voorwaarde is dat een brutovloeroppervlak groter dan 1000 m2 overblijft en dat de parcellering (tussen de panden) wordt hersteld (zie ook 6.3.1).

6.4 Voorzieningen

6.4.1 Algemeen

Onder voorzieningen vallen onderwijs, gezondheidszorg, sport en recreatie, cultuur, politie/brandweer en welzijn. Onderwijs, politie en brandweer, gezondheidszorg en welzijn worden openbare voorzieningen genoemd, omdat zij voorzien in een basisbehoefte. Culturele, recreatieve en sportvoorzieningen worden bijzondere voorzieningen genoemd. Voorzieningen kunnen zowel commercieel als niet-commercieel zijn.

Op schaalniveau wordt onderscheid gemaakt tussen kleinschalige- en grootschalige voorzieningen. Kleinschalig zijn voorzieningen op buurt-, wijk- of stadsdeelniveau. Hieronder vallen: huisartsen, gezondheidszorgcentra, kinderopvang, buurt- en wijkcentra, basisonderwijs en voortgezet onderwijs, buurttheaters of kerkgenootschappen. Grootschalig zijn voorzieningen op stadsdeeloverschrijdend niveau, stedelijk en regionaal niveau. Dit zijn bijvoorbeeld: middelbaar en hoger onderwijs, een hoofdbureau van politie, ziekenhuizen, theaters, musea, bioscopen en sporthallen.

De voorzieningensector verschaft na de kantorensector de meeste werkgelegenheid in de binnenstad. Ongeveer 22 % van alle werkzame personen in de binnenstad werkt binnen de sector voorzieningen. In totaal telt de binnenstad ruim 3.000 vestigingen binnen deze sector.

In het plangebied Westelijke binnenstad heeft de Jordaan met ruim 2.800 personen, het hoogste aantal werkzame personen binnen de sector voorzieningen. Circa 37% van de werkgelegenheid is hier ondergebracht. Een belangrijk deel (900 personen) is werkzaam bij brandweer en politie (twee bureaus, waaronder het hoofdbureau) aan de Marnixstraat.

Zowel in de Jordaan als in de Westelijke grachtengordel is het aandeel werkzame personen in de culturele sector hoog. In beide delen van het plangebied is de sector met ongeveer 500 personen vertegenwoordigd. Het aantal vestigingen komt veel minder overeen. De Westelijke grachtengordel telt circa 200 vestigingen, de Jordaan ongeveer 400. In de grachtengordel gaat het om grotere instellingen. In de Jordaan zijn het vaak kleine vestigingen waaronder veel galerieën/expositieruimten.

Culturele instellingen

Het plangebied kent een groot aantal culturele instellingen. In de Westelijke grachtengordel ondermeer het Anne Frank Huis, het Bijbelsmuseum, het Grachtenhuis en Felix Meritis. Jeugdtheater De Krakeling, het Rozentheater, het Pianolamuseum en het Theo Thijssenmuseum zijn voorbeelden van culturele instellingen in de Jordaan.

Het Anne Frank Huis aan de Prinsengracht trok in 2011, 1.104.233 bezoekers, ruim 50.000 meer dan in 2010. Het meerendeel van het bezoek – rond de 85% – komt uit het buitenland. In vergelijking met overige musea in Amsterdam is de gemiddelde bezoeker van het Anne Frank Huis opvallend jong. Bijna tweederde van de bezoekers is jonger dan dertig jaar (cijfer 2008). Naast de historische ruimtes waar de geschiedenis van Anne Frank centraal staat, zijn in de nieuwbouw van het museum wisselende tentoonstellingen te zien. De Anne Frank Stichting maakt educatieve producten voor wereldwijd gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0039.jpg"
Anne Frank Huis

Het Bijbels Museum is gehuisvest in twee monumentale panden aan de Herengracht. De collectie omvat archeologische vondsten en voorwerpen uit het oude Egypte. Ook zijn eeuwenoude modellen van de tempel van Salomo en Herodes, religieuze voorwerpen uit de joodse en christelijke traditie te zien.

Op 15 april 2011 is Het Grachtenhuis aan de Herengracht 386 te Amsterdam geopend. Het Grachtenhuis brengt de geschiedenis van het zeventiende-eeuwse stadsuitbreiding, de Amsterdamse grachtengordel, in beeld.

Felix Meritis, onafhankelijk Europees centrum voor kunst, cultuur en wetenschap is een (inter)nationale ontmoetingsplaats. Het zet tradities en waarden voort die uit de Verlichting stammen en die de oprichters van Felix Meritis inspireerden. Deze 40 burgers lieten een imposant pand aan de Keizersgracht bouwen, ingewijd in 1788.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0040.jpg"
Felix Meritis

Jeugdtheater de Krakeling is opgericht in 1978. Het theater is gehuisvest in het pand dat eerst onder de naam 'De Turnhallen' in gebruik is genomen door twee turnverenigingen. De grote gymzaal (39 x 13 meter) wordt In 1977 omgebouwd tot een theaterzaal. Tegenwoordig vinden er jaarlijks 250 voorstellingen plaats in de leeftijdscategorieën van 2 tot 17 jaar voor circa 35.000 bezoekers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0041.jpg"
Jeugdtheater de Krakeling

Het Rozentheater is speciaal opgericht voor jonge mensen. In de vorige eeuw is het Rozentheater van bioscoop verbouwd tot (varieté) theater en heeft het verschillende gebruikers gekend. In 2005 opende het Rozentheater-nieuwe-stijl haar deuren. De theaterzaal biedt plaats aan 180 bezoekers en op de eerste verdieping een kleine zaal voor maximaal 50 bezoekers.

Vanaf 1994 is het Pianola Museum gehuisvest op de begane grond van het oude politiebureau no. 21 aan de Westerstraat 106. De pianola doet rond 1900 zijn intrede. Aanvankelijk als apart voorzetapparaat, korte tijd later ingebouwd in piano's of vleugels. In het museum staan tal van pianola's, reproductiepiano's en alles wat daarmee te maken heeft. Het muziekarchief omvat bijna 30.000 muziekrollen die op de zeer uiteenlopende instrumenten afgespeeld kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0042.jpg"
Pianola Museum

Het Theo Thijssen Museum is gewijd aan de Amsterdamse schrijver, onderwijzer, vakbondsman en sociaal-democratisch politicus Theo Thijssen (1879-1943). Hij is vooral bekend als auteur van de roman Kees de jongen. Het Theo Thijssen Museum is gevestigd op de begane grond van Thijssens geboortehuis, Eerste Leliedwarsstraat 16. Naast de vaste opstelling, die Thijssens eigen leven illustreert, geven wisselende tentoonstellingen een indruk van zijn maatschappelijke omgeving en werkterreinen.

Een belangrijke voorziening op het gebied van sport in het plangebied is Sportaccommodatie 'Het Marnix' (zwembad en sporthal) aan het Marnixplein. 'Het Marnix' is naast sporthal Oostenburg en sportpark Parkschouwburg één van de drie grootste sportaccommodaties in het binnenstad.

6.4.2 Ontwikkeling

In de periode 2008-2010 is het aantal voorzieningen in de binnenstad, sterk gestegen. In 2008 telde de binnenstad ongeveer 1.500 vestigingen binnen deze sector, in 2010 ongeveer 3.000. De stijging is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de registratie van zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) als gevolg van de nieuwe Wet op het Handelsregister (zie paragraaf 6.3.2).

Binnen de culturele sector cultuur is de toename met bijna 1000 zzp-ers het hoogst. In 2008 telde de binnenstad 659 vestigingen op cultureel gebied, in 2010 bedroeg dit aantal 1.705. De gezondheidszorg laat een verdubbeling van het aantal vestigingen zien. Van 277 in 2008 naar 605 in 2010. Het aantal onderwijsvestigingen steeg van 290 in 2008 naar bijna 400 in 2010.

6.4.3 Uitgangspunten

Voorzieningen zijn overal toegestaan binnen (de subcategorieën van) de bestemming
'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2'.

In de panden in winkelstraten met de bestemming 'Centrum - 2' zijn voorzieningen op de begane grond niet toegestaan. De bestemming 'Centrum - 2' laat voorzieningen wel toe op de verdiepingen. Bij de bestemming 'Centrum - 2' gaat het om panden in straten met overwegend winkels. (zie ook paragraaf 6.6, Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening).

In de panden in winkelstraten met de bestemming 'Centrum - 3' zijn voorzieningen zowel op de begane grond als op de verdiepingen toegestaan. Het gaat om winkelstraten met een meer gemengd karakter. (zie ook paragraaf 6.6, Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening).

Voor voorzieningen geldt binnen de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' een maximum brutovloeroppervlak van 1000 m2. Bestaande voorzieningen met een groter vloeroppervlak mogen blijven bestaan. Voorzieningen groter dan 1000 m2 zijn alleen toegestaan nadat een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan is verleend. Deze afwijking wordt alleen verleend wanneer het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast en de vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft.

De panden die in de vigerende bestemmingsplannen -het bestemmingsplan 'Jordaan 1999' en het bestemmingsplan 'Westelijke Grachtengordel 2001'- de bestemming 'Maatschappelijke Doeleinden' hebben, zijn voor het overgrote deel in het bestemmingsplan Westelijke binnenstad opnieuw als 'Maatschappelijk' bestemd. De bestemming 'Maatschappelijk' maakt het mogelijk dat onderwijsvoorzieningen (in dit plangebied gaat het bij de bestemming 'Maatschappelijk' merendeels om panden met een onderwijsvoorziening) zich in dit gebied kunnen blijven vestigen.

Leegkomende (onderwijs)panden kunnen, wanneer zij geen aparte bestemming 'Maatschappelijk' hebben, tegen marktwaarde worden verkocht. De verkoop van deze specifieke panden tegen marktwaarde kan op gespannen voet staan met de behoefte aan onderwijsvoorzieningen in de binnenstad.

De bestemming 'Maatschappelijk' is van toepassing op de vier basisscholen in het plangebied: basisschool Sint Aloysius aan de Westerstraat, de 14e Openbare Montessorischool aan de Elandsstraat, de Burghtschool aan de Herengracht en de Theo Thijssenschool aan de Anjeliersstraat. Naast de vier basisscholen is een aantal andere panden met een onderwijsvoorziening (anders dan basisonderwijs) als 'Maatschappelijk' bestemd. Bijvoorbeeld de Universiteit van Amsterdam aan de Keizersgracht (faculteit geesteswetenschappen).

De bestemming 'Maatschappelijk' wordt toegekend aan de Elandsstraat 101 waar, onder andere ten behoeve van de 14e Openbare Montessorischool, nieuwbouw is gevestigd.

De panden aan de Laurierstraat 107-109, de Keizersgracht 103-105, Raamplein 1 en de Westerstraat 187 worden niet meer als 'Maatschappelijk' bestemd. De bestemming voor deze panden is, in overeenstemming met het huidige gebruik (kantoren, ateliers), omgezet naar de bestemming 'Gemengd - 2'. 'Gemengd - 2' wordt toegekend aan panden groter dan 1000m2. Wonen is binnen de bestemming 'Gemengd - 2' niet toegestaan.
De panden aan de Passeerdersgracht 23-27, direct om de hoek van het gebouw aan het Raamplein 1, houden de bestemming maatschappelijk wel.

Kinder(dag)opvang

Het bestemmingsplan maakt onderscheid tussen kinderopvang en kinderdagopvang. Onder kinderopvang wordt voor- en naschoolse opvang verstaan. Onder kinderdagopvang wordt opvang van kinderen voor de gehele dag verstaan.

Voor kinderopvang geldt dat deze binnen alle bestemmingen is toegestaan, met uitzondering van de eerste bouwlaag van bebouwing van panden met de bestemming 'Centrum - 2'.

Voor voorzieningen voor kinderdagopvang geldt dat binnen de (subcategorieën van de) panden met de bestemming 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2' en 'Centrum - 3' per bouwblok één kinderdagopvangvoorziening gerealiseerd mag worden.
Met de beperking van het aantal toegestane kinderdagopvangvoorzieningen tot één per bouwblok, wordt de mogelijke geluidsoverlast voor de woningen in dat bouwblok grenzend aan hetzelfde binnenterrein beperkt. Om ontwikkeling tot een brede school mogelijk te maken, is op het perceel direct naast een basisschool, een kinderopvangvoorziening toegestaan.

De gronden met de bestemming 'Tuin - 1, - 2 en - 3' mogen als buitenruimte voor kinderopvang of scholen worden gebruikt, wanneer zij op hetzelfde perceel liggen waar de kinderopvang, kinderdagopvang of school is gevestigd.
Voorzieningen voor kinderopvang en kinderdagopvang zijn niet toegestaan in de bebouwing die direct grenst aan wegen die behoren tot het hoofdnet auto. Dit is een uitvloeisel van een stedelijke regeling, waarin is bepaald dat in verband met het fijn stof, gevoelige functies niet gesitueerd mogen worden binnen 50 meter van wegen waar 50 km per uur of harder mag worden gereden. In het plangebied zijn dat de Rozengracht en de Raadhuisstraat. Net buiten het plangebied gaat het om de Nassaukade.

6.5 Galeries

6.5.1 Algemeen

Zowel in de Jordaan als de westelijke grachtengordel is een groot aantal galeries gevestigd. In de Westelijke grachtengordel zijn de galeries vooral te vinden langs de Prinsengracht en de Keizersgracht. Echt sprake van een concentratie is er niet. De galeries in de Jordaan bevinden zich voor een groot deel in de omgeving van de Rozengracht.
Van de 1.700 vestigingen met een cultureel karakter in de binnenstad, telt de Jordaan er ongeveer 390 (23 %). Dit zijn voornamelijk kleine kunstgaleries en expositieruimten. In de Westelijke grachtengordel zijn ongeveer 170 vestigingen met een cultureel karakter gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0043.jpg"
Hazenstraat

6.5.2 Uitgangspunten

Het culturele klimaat van Amsterdam is één van de belangrijkste toeristische trekkers van de stad. Galeries zijn onderdeel van dit culturele klimaat en hebben over het algemeen een positieve uitstraling. Galeries zijn in principe kleinschalig, hebben nauwelijks verkeersaantrekkende werking en de reclamevoering is zeer beperkt. Galeries zijn daarom overal in het plangebied toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd' en 'Centrum'.

6.6 Detailhandel En Consumentverzorgende Dienstverlening

6.6.1 Algemeen

Van de bijna 2.200 winkels in de binnenstad zijn er ruim 600 gevestigd in het plangebied Westelijke binnenstad. Het aantal winkels is ongeveer gelijk over de Jordaan en het westelijk deel van de grachtengordel verdeeld. Voor het merendeel gaat het om kleinere winkels in de categorie 'non food '. Ongeveer 500 van de ruim 600 vestigingen. In de categorie 'food winkels' zijn in de Jordaan circa 60 winkels gevestigd, in de Westelijke grachtengordel ongeveer 30. In de winkels in het plangebied Westelijke binnenstad zijn bijna 1600 personen werkzaam (in de binnenstad in totaal ongeveer 9.000 personen).

De winkels in de Westelijke grachtengordel zijn voornamelijk gevestigd aan de Raadhuisstraat, aan de Rozengracht en de dwarsstraten tussen de hoofdgrachten zoals de Prinsenstraat en de Herenstraat. De dwarsstraten ten zuiden van de Raadhuisstraat en de Westermarkt worden sinds het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw aangeduid als 'De 9 straatjes'. Ze vormen de oost-west verbinding tussen het kernwinkelgebied en de Jordaan. Met de kleinschalige, gespecialiseerde winkels, bijzondere horecagelegenheden vormen 'De 9 straatjes' een uniek winkelgebied in Amsterdam. Tot de 9 straatjes behoren: de Runstraat, de Berenstraat, de Reestraat, de Hartenstraat, de Wolvenstraat, de Huidenstraat, de Wijde Heisteeg, de Oude Spiegelstraat en de Gasthuismolensteeg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0044.jpg"
Berenstraat

In de Jordaan is de winkelvestiging geconcentreerd aan de Rozengracht, de Westerstraat en de Elandsgracht, alle drie in oost-westrichting. Daarnaast zijn er in noord-zuidrichting de winkels in de dwarsstraatjes, trapsgewijs verspringend tussen de Elandsgracht en de Brouwersgracht. Buiten deze winkelstraten en straatjes zijn hier en daar een aantal grotere en kleinere 'solitaire' winkels gevestigd zoals pianohandel Clavis aan de Marnixstraat en Gunters & Meuser (ijzerwaren) aan de Egelantiersgracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0045.jpg"
Rozengracht

In het plangebied wordt wekelijks markt gehouden op de Lindengracht (algemene waren) op de Noordermarkt (een biologische boerenmarkt) en op de Westerstraat (textiel). Marktbezoek wordt vaak gecombineerd met winkelbezoek en horecabezoek waardoor deze functies elkaar versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0046.jpg"
Westerstraat

Consumentverzorgende dienstverlening

In het bestemmingsplan is detailhandel samen met consumentverzorgende dienstverlening één functiecategorie. Bij consumentverzorgende dienstverlening worden geen goederen verkocht, maar worden diensten rechtstreeks aan de consument verleend. Voorbeelden zijn een kapperszaak, een tattoo/piercingshop, een schoonheidssalon, een stomerij/wasserij, een kleermaker, een schoenmaker, een goudsmid, een internetgelegenheid, kopieerwinkels en gereedschapsverhuur. Deze functies hebben vaak de uitstraling van een winkel en zijn meestal in dezelfde straten gevestigd waar veel winkels voorkomen.

6.6.2 Ontwikkeling

Bij de detailhandel is voor de hele binnenstad een lichte daling van het aantal vestigingen en een lichte stijging van het aantal werkzame personen waarneembaar. Het aantal vestigingen is tussen 2008 en 2010 met 0,9% afgenomen. De verhouding tussen vestigingen 'food' en 'non food' is ongeveer gelijk gebleven.

6.6.3 Uitgangspunten

Detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening binnen de bestemming Gemengd

Detailhandel en overige consumentverzorgende dienstverlening zijn binnen de bestemming 'Gemengd' toegestaan op de begane grond en in de kelder/het souterrain, met uitzondering van de grachten.

Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening binnen de bestemming Centrum

Het plangebied kent een aantal duidelijk herkenbare winkelstraten. In deze winkelstraten krijgen panden de bestemming 'Centrum'. Om het lint van winkels en andere (publieks)functies langs deze doorgaande routes zoveel mogelijk in stand te houden, is wonen op de begane grond en in het souterrain binnen de bestemming 'Centrum' niet toegestaan. Dit betekent dat nieuwe woningen niet zijn toegestaan, bestaande woningen kunnen blijven.

In het bestemmingsplan Westelijke binnenstad wordt gebruik gemaakt van de bestemmingen 'Centrum - 2' en 'Centrum - 3'. De bestemming 'Centrum - 1' komt in dit bestemmingsplan niet voor. 'Centrum - 1' wordt gebruikt voor het kernwinkelgebied. Hieronder vallen: de Nieuwendijk, de Kalverstraat, de Heiligeweg, het Koningsplein en de Leidestraat.

Bestemming Centrum - 2

De bestemmingen 'Centrum - 2' is gereserveerd voor de straten met overwegend winkels. In het plangebied Westelijke binnenstad worden hier toegerekend:

  • de Runstraat
  • de Berenstraat
  • de Reestraat
  • de Hartenstraat
  • de Wolvenstraat
  • de Huidenstraat
  • de Wijde Heisteeg
  • de Oude Spiegelstraat
  • de Gasthuismolensteeg
  • de Prinsenstraat
  • de Herenstraat


Binnen de bestemming 'Centrum - 2' zijn de volgende functies toegestaan op de eerste bouwlaag en in het souterrain/de kelder:

  • Winkels
  • consumentverzorgende dienstverlening
  • kantoren met baliefunctie

Kantoren met baliefunctie zijn bijvoorbeeld reisbureaus, makelaarskantoren en uitzendbureaus. De uitstraling komt overeen met die van consumentverzorgende dienstverlening (bijvoorbeeld een kapper of een kleermaker). Vandaar dat ze gewenst zijn in de 'straten met overwegend winkels'. Kantoren en voorzieningen zonder baliefunctie onderbreken in deze straten teveel de doorgaande winkelroute.

Binnen de bestemming 'Centrum - 2' zijn niet toegestaan in de eerste bouwlaag en in het souterrain/de kelder:

  • wonen
  • inpandig parkeren
  • kantoren en bedrijven
  • voorzieningen (incl.kinderopvang)

Bestemming Centrum - 3

De bestemming 'Centrum - 3' geldt voor panden in winkelstraten met een gemengder karakter. De panden in de volgende straten in het plangebied Westelijke binnenstad hebben de bestemming 'Centrum - 3':

  • de Rozengracht
  • de Westerstraat (m.u.v. zuidzijde/onevenzijde, tussen Lijnbaansgracht en Tweede Anjeliersdwarsstraat)
  • de Elandsgracht
  • de Raadhuisstraat
  • de zuidzijde van de Westermarkt
  • de Hazenstraat
  • de Tweede Laurierdwarsstraat
  • de Tweede Rozendwarsstraat
  • de Eerste Bloemdwarsstraat
  • de Tweede Leliedwarsstraat
  • de Nieuwe Leliestraat tussen de Tweede Leliedwarsstraat en de Eerste Leliedwarssraat
  • de Eerste Leliedwarsstraat
  • de Tweede Egelantierssdwarsstraat
  • de Tweede Tuindwarsstraat
  • de Tweede Anjeliersdwarsstraat
  • de Eerste Boomdwarsstraat
  • de Eerste Lindendwarsstraat
  • de Tweede Goudsbloemdwarsstraat
  • de Willemstraat tussen de Tweede Goudsbloemdwarsstraat en de Brouwersgracht

In panden met de bestemming 'Centrum - 3' zijn op de eerste bouwlaag meer functies toegestaan dan in panden met de bestemming 'Centrum - 2'. Naast winkels, consumentverzorgende dienstverlening, kantoren met baliefunctie zijn binnen de bestemming 'Centrum - 3' op de eerste bouwlaag en in het souterrain/de kelder ook toegestaan:

  • kantoren (zonder baliefunctie) en bedrijven
  • voorzieningen

Binnen de bestemming 'Centrum - 3' zijn niet toegestaan in de eerste bouwlaag en in het souterrain/kelder:

  • wonen
  • inpandig parkeren (met uitzondering van inpandig fietsparkeren.)

Maximum vloeroppervlak

Voor detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening geldt binnen de bestemming 'Gemengd' en 'Centrum' een maximum maat van 300 m2. Voor detailhandel of consumentverzorgende dienstverlening met een groter vloeroppervlak kan afwijking worden verleend. De afwijking kan alleen worden verleend indien de vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft, het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast en de uitbreiding/vestiging de karakteristiek van het stadsgezicht niet in onevenredige mate aantast en/of in onevenredige mate afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.
De aanwezige detailhandel en consumentverzorgende diensten met een groter vloeroppervlak dan de maximaal toegestane maat, mogen worden gehandhaafd.

Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening langs de gracht niet toegestaan

Om het eigen rustige karakter van de grachten te behouden, is vestiging van detailhandel en consumentverzorgende dienstverleninglangs de gracht niet toegestaan. Deze regel geldt niet voor de al bestaande detailhandel en consumentverzorgende dienstverleninglangs de gracht. De bestaande vestigingen zijn met een aanduiding aangegeven op de verbeelding.

In een aantal gevallen zijn detailhandel en consumentverzorgende dienstverleningin de eerste bouwlaag langs de gracht wel toegestaan. De uitzonderingen zijn:

  • de eerste bouwlaag van de panden op de hoeken van grachten en dwarsstraten;
  • de eerste bouwlaag van de panden aan de Prinsengracht (Jordaanzijde);
  • de eerste bouwlaag van de panden aan de Brouwersgracht, tussen de Palmgracht en de Prinsengracht;
  • de eerste bouwlaag van de panden aan de Zuidzijde van de Blauwburgwal;
  • de eerste bouwlaag van de panden aan de Noordzijde van de Leliegracht.

De achterliggende reden is dat de genoemde grachten deel uitmaken van doorgaande looproutes tussen de Jordaan, de Westelijke grachtengordel en het kernwinkelgebied van de binnenstad. Het is wenselijk dat deze routes behouden blijven.

Mengformules

Van een mengformule is sprake wanneer in detailhandel of in consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling etenswaren en/of dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, in een zaak die geen horeca als hoofdbestemming heeft. Mengformules kunnen een bijdrage leveren aan het vestigingsklimaat voor ondernemers. Van een mengformule is sprake als wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden:

  • De openingstijden van de mengformule dienen overeen te komen met de openingstijden van de hoofdactiviteit.
  • Het deel van het netto verkoopvloeroppervlak dat in gebruik is bij de mengformule mag ten hoogste 20% van dat netto verkoopvloeroppervlak zijn, met een absoluut maximum van 20 m² netto verkoopvloeroppervlak. Dit absolute maximum brengt met zich mee dat in mengformules het schenken van alcohol is uitgesloten.
  • De mengformule mag niet worden geplaatst aan de gevel waar de ingang van de hoofdactiviteit zit.
  • De mengformule dient te passen binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom, ijssalon en dergelijke.
  • De mengformule mag geen eigen ingang aan de straat hebben en mag geen terras exploiteren.
  • Voor de mengformule mag geen reclame worden gemaakt.

Als aan één of meer van deze voorwaarden niet wordt voldaan, dan is geen sprake van een mengformule, maar van zelfstandige horeca als hoofdactiviteit.

Op dit moment wordt een wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) door de centrale stad voorbereid. Na vaststelling van de wijziging van de APV door de gemeenteraad is geen exploitatievergunning meer vereist voor mengformules. In het bestemmingsplan zijn mengformules toegestaan in detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening.

6.7 Horeca

6.7.1 Algemeen

In het bestemmingsplan Westelijke binnenstad wordt onderscheid gemaakt tussen: zelfstandige horeca, additionele horeca en mengformules. Tot zelfstandige horeca worden gerekend: restaurants, cafés, fastfood, discotheken/zaalverhuur, hotels en horeca in culturele instellingen. Additionele horeca is een vorm van horeca die ondergeschikt en ondersteunend is aan de hoofdfunctie. Een voorbeeld van additionele horeca is een museumcafé. Van een 'mengformule' is sprake wanneer in detailhandel of in consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling etenswaren en/of dranken worden verstrekt. Deze consumpties worden ter plaatse gebruikt in een zaak die geen horeca als hoofdbestemming heeft.

Mengformules worden beschreven in paragraaf 6.6. Hotels en horeca in culturele instellingen worden in respectievelijk paragraaf 6.8 en 6.9 behandeld. De overige vormen van horeca: restaurants, cafés, fastfood, discotheken/zaalverhuur en additionele horeca worden in deze paragraaf beschreven.

6.7.2 Ontwikkeling

In het plangebied Westelijke binnenstad bevinden zich 275 van de ruim 1.700 horecavestigingen in de binnenstad. Dat komt neer op ruim 16 %. Het plangebied telt 147 restaurants, 96 cafés, 5 discotheken en/of zaalverhuurders of sociëteiten. Er zijn 21 coffeeshops en 12 fastfoodzaken. Per 270 inwoners is er in het plangebied één café. Voor de hele binnenstad is dat er één café per 141 inwoners.

Uitgangspunt voor eventuele horeca-ontwikkeling in het plangebied Westelijke binnenstad voor wat betreft: fastfood, discotheken, cafés en restaurants (horeca 1 t/m 4) is het 'Horecabeleidsplan 2008' . In het Horecabeleidsplan (vastgesteld op 25 september 2008) is gebiedsgericht horecabeleid beschreven met als achterliggende gedachte: waar is uitbreiding en verruiming van horeca mogelijk. Daarbij is rekening gehouden met de gevolgen voor het woon- en leefklimaat en de openbare orde en veiligheid. Voor het plangebied Westelijke binnenstad komt dit kort samengevat op het volgende neer.

Westelijke grachtengordel

Aan de grachten bevinden zich met name kantoren, enkele hotels en wat grotere culturele voorzieningen. De dwarsstraten, zoals 'De 9 straatjes' in het zuidelijke gedeelte en de Prinsenstraat en de Herenstraat in het noordelijke gedeelte, zijn grotendeels winkelstraten. De horeca in dit deel van het plangebied is in die straten geconcentreerd. In het hele gebied wordt relatief veel gewoond. Het gebied wordt doorsneden door de Raadhuisstraat waar veel hotels zijn gevestigd. De functiemenging is in evenwicht en moet in deze vorm behouden blijven. Uitbreiding van horeca is in dit gebied daarom niet gewenst.

Jordaan

De Jordaan wordt gekenmerkt door een aantal bredere straten (gedempte grachten) en grachten met daartussen veel kleine en smalle straatjes. De schaal van de bebouwing is het meest kleinschalig van de binnenstad. Overal in het gebied wordt intensief gewoond, met wisselende hoeveelheden kantoren aan huis, kleine bedrijven, creatieve industrie, winkels en horecavestigingen. Horeca komt verspreid over het hele gebied voor. In bredere straten als de Rozengracht, Westerstraat, Elandsgracht, Lindengracht en de Noordermarkt bevinden zich meer horecavestigingen dichter op elkaar.
Het evenwicht dat in dit gebied bestaat tussen wonen, werken en recreëren moet behouden blijven. Gezien de kleinschalige structuur van het gebied is uitbreiding van horeca ook hier niet gewenst. Op enkele plekken waar sprake is van een ruimere structuur in combinatie met weinig wonen en meer verkeerslawaai, is uitbreiding bespreekbaar. Bijvoorbeeld de toekomstige ontwikkeling aan de Appeltjesmarkt. Voor de Appeltjesmarkt geldt dat deze locatie zich leent voor horeca aan het water. Een horecavestiging kan daar een bijdrage leveren aan de sociale veiligheid en een kwaliteitsimpuls zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0047.jpg"

6.7.3 Uitgangspunten

Aan de verschillende vormen van horeca zijn categorieën toegekend. Het bestemmingsplan onderscheidt de volgende horecacategorieën: horeca 1, horeca 2, horeca 3, horeca 4, horeca 5. Horeca 1 t/m 4 worden hieronder toegelicht. Horeca 5, de bestemming voor hotels, wordt toegelicht in paragraaf 6.8.

Horeca 1

Fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteiten het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.

Horeca 2

Horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten.

Horeca 3

Horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafés en eetcafés.

Horeca 4

Horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons.

Binnen de horecaregeling is het mogelijk om een potentieel meer overlastgevend vorm van horeca om te zetten in een minder overlastgevende: een horeca 1 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4, een horeca 2 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4 en een horeca 3 vestiging in een horeca 4 vestiging.

Additionele horeca

Naast zelfstandige horeca bestaat additionele horeca. Dit zijn horeca-activiteiten die ondergeschikt en ondersteunend zijn aan de hoofdfunctie. Voorbeelden zijn een museumcafé, een theaterfoyer of een kantine in een sporthal. De horeca-activiteiten worden juridisch-planologisch niet als afzonderlijke functie 'horeca' gezien, maar gerekend tot de bestemming van de hoofdfunctie.

Voor ondersteunende horeca in winkels geldt in de binnenstad van Amsterdam het Mengformulebeleid (zie paragraaf 6.6.3).

Bestemmingen: bestaande horeca

Bestaande horeca is expliciet aangegeven op de digitale verbeelding van het bestemmingsplan (de kaart). Horeca en hotels zijn alleen mogelijk binnen de bestemming 'Gemengd' en 'Centrum' als daarbij is aangegeven welke categorie horeca is toegestaan (zie ook pragraaf 6.1.2).

Horeca op de begane grond en in de kelder/het souterrain is toegestaan binnen:

  • de bestemming 'Gemengd - 1.1' tot en met 'Gemengd - 1.4' voor panden kleiner dan 1000m2 (voor wat betreft de genoemde horecacategorie);
  • de bestemming 'Gemengd - 2.4' voor panden groter dan 1000m2 (voor wat betreft de genoemde horecacategorie).

Wanneer ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan horeca op een andere bouwlaag voorkomt (anders dan de begane grond en het souterrain), dan is deze bouwlaag voorzien van een aanduiding, waarmee de betreffende horecacategorie is toegestaan. Bestaande horecavestigingen hebben deze bestemmingen of aanduidingen.

In de panden in winkelstraten, op de verbeelding aangeduid met de bestemming 'Centrum - 2' of 'Centrum - 3', zijn bestaande horecavestigingen nooit met een bestemming, maar altijd met een aanduiding aangegeven (dus ook als de horecavestiging op de begane grond en/of kelder/souterrain is gevestigd).

Uitbreiding horeca

Op enkele plekken in het plangebied is uitbreiding van horecavestigingen bespreekbaar. Dit geldt voor plekken waar sprake is van een ruimere structuur in combinatie met weinig wonen en meer verkeerslawaai zoals de Appeltjesmarkt (met het oog op de toekomstige ontwikkelingen).

Horeca in hotels

Grote hotels (met een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² of meer) komen in aanmerking voor zelfstandige horeca 4 met een maximum brutovloeroppervlak en onder bepaalde voorwaarden (zie paragraaf 6.8.3).

6.8 Hotels

6.8.1 Algemeen

Aantal hotels

De binnenstad telt circa 245 hotels waar ongeveer 3.700 mensen werken. In het plangebied Westelijke binnenstad zijn 47 hotels gevestigd. Dit komt neer op ongeveer 18% van alle hotels in de binnenstad. Het overgrote deel, 34 hotels, bevindt zich in de Westelijke grachtengordel.
In de hotels in het plangebied werken circa 395 mensen wat overeenkomt met ongeveer 11% van de werkgelegenheid in hotels in de binnenstad.

Aan de Raadhuisstraat zijn 8 hotels gevestigd, met name op de verdiepingen boven de winkels. Aan de grachten (Heren-, Keizers- en Prinsengracht) bevinden zich 11 hotels. De overige hotels liggen verspreid over het plangebied.
Gemiddeld heeft een hotel binnen het plangebied 32 kamers en 70 bedden. Dit gemiddelde wordt vooral omhoog gehaald door het Hotel Pulitzer aan de Prinsengracht. Het hotel Pulizer heeft 230 kamers en telt 466 bedden. Het kleinste hotel, Amsterdam Lodge, Eerste Boomdwarsstraat 10 heeft slechts 3 kamers met in totaal 6 bedden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0048.jpg"
Raadhuisstraat

Hotelbeleid

In het Hotelbeleid Binnenstad 2012 - 2015 wordt nog meer dan in het vorige hotelbeleid ingezet op spreiding. In dit nieuwe hotelbeleid geeft het dagelijks bestuur aan in welke gebieden wel kan worden meegewerkt aan hotelontwikkeling en in welke gebieden dat niet kan. In de grachtengordel zal het dagelijks bestuur, net als in de oude binnenstad en de Leidsebuurt, niet meewerken vanwege het grote aantal hotels en publieksaantrekkende functies, dat hier is gevestigd. Het woon- en leefklimaat staat onder druk door grote aantallen bezoekers. Ook in de Jordaan, net als in de Haarlemmerbuurt, Westelijke eilanden, Weteringbuurt en Uilenburg, zal het dagelijks bestuur niet meewerken aan hotelontwikkeling. Het gaat hier om dichtbevolkte gebieden met een karakteristiek van veel kleine, smalle panden en smalle straten, die minder goed ontsloten zijn. Daardoor zijn zij minder geschikt voor hotelontwikkeling. Hotelontwikkeling kan snel tot overlast leiden en tot aantasting van het woon- en leefklimaat.

In het plangebied wordt alleen een uitzondering gemaakt voor de Rozengracht. Om spreiding van het toerisme te bevorderen en aan te sluiten bij uitrol van het centrumgebied, zoals die in de Structuurvisie 'Amsterdam 2040 economisch sterk en duurzaam' is beschreven, wil het dagelijks bestuur hotelontwikkeling op enkele radialen, waaronder de Rozengracht, toestaan. Voor alle initiatieven geldt dat aan de algemene beleidsregels voldaan moet worden.

Daarnaast wordt een uitzondering gemaakt voor het realiseren van een tophotel in het topsegement. Tophotels zijn hotels die uitstijgen boven het huidige vijf sterrenniveau. Vanuit de markt wordt aangegeven dat er een potentiële vraag is naar hotels in dit topsegment in Amsterdam. Stadsdeel Centrum biedt graag ruimte aan maximaal drie hotels in dit topsegment in de hele binnenstad, met een maximum van circa 150 kamers per hotel. Het gaat hierbij uitdrukkelijk om hotels in het allerhoogste segment. Enkele voorbeelden van brands die op dit moment op dit niveau opereren zijn onder andere Four Seasons, Jumeirah, Mandarin Oriental, Park Hyatt, Ritz Carlton, Taj Oberoi en Waldorf Astoria. Eén van de drie tophotels wordt gerealiseerd aan de Herengracht (buiten het plangebied) door Waldorf Astoria.

Ook kan het dagelijks bestuur meewerken aan het realiseren van unieke hotelconcepten. Amsterdam biedt graag ruimte aan vernieuwende hotelconcepten die een bijzondere verbinding leggen met de ambities van de gemeente Amsterdam. Het dagelijks bestuur kan medewerking verlenen aan uitzonderlijke hotelconcepten die een unieke bijdrage leveren aan het maatschappelijke, culturele of economische klimaat van Amsterdam en die aantoonbaar niet buiten stadsdeel Centrum gerealiseerd kunnen worden. De initiatiefnemers van deze unieke hotelconcepten dienen aan te tonen dat zij met hun concept een exceptionele bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam als toeristische bestemming. Daarnaast dient te worden aangetoond op welke unieke wijze dit bijzondere initiatief bijdraagt aan de maatschappelijke, culturele of economische ambities van de gemeente Amsterdam.

Alle initiatieven moeten voldoen aan de algemene beleidsregels uit deel II van de nota. Alle hotelinititatieven worden hieraan getoetst. De algemene beleidsregels hebben betrekking op de functiebalans, de druk op het woon- en leefklimaat, een kwaliteitsimpuls, de verkeersaantrekkende werking, de parcellering en architectonische kwaliteit en bescherming woonfunctie (zie ook 6.8.3).

In het Hotelbeleid Binnenstad 2012 - 2015 is verder opgenomen dat hotels met een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² of meer in aanmerking komen voor zelfstandige horeca 4 (een restaurant dat ook voor niet-hotelgasten toegankelijk is). Het restaurant is toegestaan op alle bouwlagen, het maximum bedrijfsvloeroppervlak bedraagt 150 m² of maximaal 10% van het bruto vloeroppervlak (bij panden groter dan 1500m²). Andere voorwaarden hebben betrekking op het woon- en leefklimaat, verkeersaantrekkende werking, de benodigde installaties en rookruimte.

6.8.2 Ontwikkeling

Sinds 2006 nemen het aantal hotels en de werkgelegenheid in hotels toe. Algemene trend is schaalvergroting, ketenvorming en professionalisering (onderzoek Grontmij 2008 in opdracht van Stadsregio Amsterdam, Gids tot verblijf 'Wakker worden in de Metropool'). Er komen meer grotere hotels en meer dan de helft van alle hotels in Nederland heeft tegenwoordig een of andere vorm van ketenbinding. De behoefte aan kwaliteit in faciliteiten (culinair en Wellness, maar ook internet) en dienstverlening stijgt. Ook in de lagere segmenten is sprake van professionalisering en ketenvorming gekoppeld aan vernieuwing en design. Andere trend is een diversificatie in hotelformules door toetreding van nieuwe ketens, vergaande individualisering van de gast en de vermenging van hotels met andere functies. Voorbeelden van dit laatste zijn zorghotels (niet gekoppeld aan een zorginstelling), extended stay (appartementen), congreshotels en lifestyle- en designhotels.

In en buiten Europa hebben steeds meer hotels een 'green key', het milieubewuste keurmerk voor bedrijven in de toerisme- en recreatiebranche. Doel is het sparen van het milieu door minder gas, water en elektra te gebruiken en minder afval te produceren. Hiervoor moet (verplicht) een aantal milieumaatregelen worden genomen. Dit alles zonder dat dit ten koste gaat van het comfort en de kwaliteit. Opleiding van personeel is hierbij belangrijk. Voor het behalen van een green key moet naast de verplichte maatregelen ook een aantal keuzemaatregelen worden doorgevoerd. Deze bepalen het niveau van de green key: brons, zilver of goud. In het plangebied heeft Hotel Pulitzer een gouden green key.

Prinsengracht 587/Keizersgracht 440: Hyatt Andaz Amsterdam
Begin 2009 is een bouwaanvraag ingediend om in de voormalige panden van de Openbare bibliotheek Amsterdam (Prinsengracht 587/keizersgracht 440) een hotel met 122 kamers te realiseren. Het bouwinitiatief gaat uit van 'galleryhotel' met een centrum voor creatieve industrie. Op de begane grond aan de Prinsengracht komt de receptie, een lobby/bar, een restaurant en een expositieruimte. Op de verdiepingen aan de Prinsengrachtzijde zijn 96 hotelkamers gepland. Aan de Keizersgracht komt een centrum voor creatieve industrie met op de begane grond vergaderruimtes, op de verdiepingen ateliers/studio's voor creatieve industrie en 26 hotelkamers. In de kelder komt een parkeergarage met 20 parkeerplekken, een fietsenstalling, ruimte voor laden en lossen, personeelruimte, welness en een bar. Het binnenterrein wordt vormgegeven als stilte tuin.

6.8.3 Uitgangspunten

Bestaande hotels

De hotelbestemming maakt deel uit van de bestemming 'Gemengd 1.5'. Wanneer het gaat om panden groter dan 1.000 m² brutovloeroppervlak is sprake van de bestemming 'Gemengd 2.5'. Bestaande hotels hebben deze bestemmingen.

Nieuwe hotelvestiging of uitbreiding van bestaande hotels

Alle hotelinitiatieven moeten voldoen aan de algemene beleidsregels uit de het Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015, Deel II Beleidsregels. Het gaat om de volgende beleidsregels:

  • Functiemenging: extern: gekeken wordt of de balans tussen wonen, werken en recreëren niet verslechtert. Daarbij wordt gekeken naar het aantal bestaande hotels en horeca en de grootte van deze functies in een straal van 250 m. Bij hotelinitiatieven groter dan 1.000 m2 wordt ook naar de functiemenging in het pand gekeken.
  • Woon- en leefklimaat: de druk op het woon- en leefklimaat wordt meegewogen. Het gaat over alle aspecten die (onevenredige) overlast kunnen veroorzaken (zoals geluidsoverlast, verkeer, parkeren, zwerfvuil etc). Daarbij wordt gekeken naar de grootte van het hotel, de grootte van het bouwblok, de breedte en gebruik van de straat, de ontsluiting van het gebied, de druk die functies in de omringende panden leggen op het woon- en leefklimaat.
  • Kwaliteitsimpuls: het initiatief dient een aantoonbare kwaliteitsimpuls op te leveren voor de omgeving. Te denken valt aan: een kwalitatief hoogwaardig hotelconcept, het verbeteren van de bouwkundige staat (en het zoveel mogelijk verwijderen van de technische installaties van het dakvlak), het herstellen van de oorspronkelijke (monumentale) elementen en bouwkundige structuur, verbetering van de plint (straatbeeld) door de uitstraling naar de straat te verbeteren, verbeteren van de sociale veiligheid, een duurzaam hotelconcept.
  • Verkeersaantrekkende werking, verkeersveiligheid en gebruik van de openbare ruimte: tot 30 kamers wordt geen significante verkeersaantrekkende werking verwacht. Bij 30 tot 50 kamers moet de initiatiefnemer aangeven welke soorten verkeer en hoeveel verkeer verwacht kan worden evenals de parkeerbehoefte en hoe deze wordt opgevangen. Bij meer dan 50 kamers moet de initiatiefnemer een verkeersonderzoek laten uitvoeren, waarbij ingegaan wordt op de aspecten verkeersintensiteiten, verkeersveiligheid, parkeerbehoefte en oplossingen.
  • Parcellering en architectonische kwaliteit: in geval van sloop-nieuwbouw dient de bebouwing te passen binnen de parcellering van de te slopen panden. Panden mogen niet worden samengevoegd. Dit betekent dat geen doorbraken mogen worden gemaakt in de muren die de panden van elkaar scheiden, tenzij het gaat om het verplaatsen van doorbraken. De nieuwe doorbraak mag in dat geval niet breder worden dan noodzakelijk en in ieder geval niet breder dan de bestaande doorbraak. Daar komt bij dat de bestaande doorbraak moet worden dichtgezet. Grootschalige herontwikkeling is daarom alleen mogelijk in grote panden of in het verleden samengevoegde panden. Voor in het verleden samengevoegde panden geldt dat het individuele karakter van de verschillende panden wordt hersteld. Dat wil zeggen dat wordt uitgegaan van afzonderlijke ontsluitingen van de panden en dat de structuur van de afzonderlijke panden zoveel mogelijk wordt hersteld. Er mogen dus wel inpandig tussen de verschillende panden verbindingen blijven, maar deze mogen zich alleen bevinden in bouwmuren waar dat noodzakelijk is voor het functioneren van het hotel. In omvang worden zij zo klein als mogelijk uitgevoerd.

Zelfstandige horeca in grote hotels

Hotels met een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² of meer komen in aanmerking voor zelfstandige horeca 4 (een restaurant dat ook voor niet-hotelgasten toegankelijk is), het restaurant is toegestaan op alle bouwlagen en het maximum bedrijfsvloeroppervlak mag 150 m² bedragen of maximaal 10% van het bruto vloeroppervlak (bij panden groter dan 1500m²). De installaties ten behoeve van de horeca dienen inpandig te worden aangebracht tenzij dat om uitsluitend technische redenen niet mogelijk is. Om zelfstandige horeca in reeds bestaande hotels te kunnen toestaan dient een procedure 'afwijking bij omgevingsvergunning' te worden gevolgd.

Voor nieuwe hotels kan de zelfstandige horeca integraal met het hotelplan meegenomen worden in de procedure 'afwijking bij omgevingsvergunning' voor het hotel. In de beleidsregels zijn de voorwaarden geformuleerd waaronder het dagelijks bestuur van zijn afwijkingsbevoegdheid gebruik kan maken. Deze voorwaarden hebben betrekking op ruimtelijke afwegingen omtrent de druk op het woon- en leefklimaat en de verkeersaantrekkende werking die het initiatief genereert. Daarnaast verzoekt het dagelijks bestuur initiatiefnemers uitrdrukkelijk om een rookruimte te realiseren ter voorkoming van overlast in de buurt.

Procedure

De ontwikkeling van nieuwe of uitbreiding van bestaande hotels en vestiging van een zelfstandige horeca 4 gelegenheid is -vrijwel altijd- in strijd met dit bestemmingsplan, en is alleen mogelijk als aan de geldende beleidsregels wordt voldaan. Een hotel en een horeca 4 gelegenheid die aan de beleidsregels uit het hotelbeleid voldoen, komen in aanmerking voor een omgevingsvergunning, die tevens de toestemming inhoudt om af te mogen wijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik als hotel en horeca 4. De toestemming om af te wijken geldt wettelijk gezien eenmalig en is uitsluitend gekoppeld aan het desbetreffende bouwplan. Wanneer de omgevingsvergunning onherroepelijk is en het bouwplan is uitgevoerd kan het dagelijks bestuur met gebruikmaking van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid het bestemmingsplan aanpassen. Daarmee worden het hotel en/of de horeca 4 opgenomen op de verbeelding.

Onderscheid zelfstandige en additionele horeca.

Bij horeca in hotels wordt in de regelgeving van het stadsdeel een onderscheid gemaakt tussen additionele (aanvullende) horeca en zelfstandige horeca.

Onder additionele horeca bij hotels wordt verstaan een bar die, en/of een restaurant dat, uitsluitend toegankelijk is voor hotelgasten. Deze vorm van horeca is bij alle hotels toegestaan. Indien er drank wordt geschonken is een Drank & Horecavergunning verplicht. Een exploitaitievergunning is niet verplicht en het pand behoeft evenmin een horeca-aanduiding in het bestemmingsplan te hebben. Voor deze vorm van horeca mag van buitenaf geen reclame worden gemaakt en wordt geen terras toegestaan.

Onder een zelfstandige horeca 4 (restaurant of alcoholvrije horeca) wordt een horeca verstaan die ook voor niet-hotelgasten toegankelijk is.

Een zelfstandige horecagelegenheid dient een aanduiding op de verbeelding te hebben. Naast een Drank & Horecavergunning is een exploitatievergunning vereist. Voor een zelfstandige horeca mag vanaf de straat reclame zichtbaar zijn en kan een terrasvergunning worden aangevraagd voor de openbare ruimte. Deze aanvraag zal worden getoetst aan het Terrassenbeleid van het stadsdeel. Het gebruik van de binnenterreinen als terras wordt gezien als bedrijfsmatig gebruik dat verboden is gesteld.

Bed & Breakfast

Bed & Breakfast- accommodaties worden niet in het bestemmingsplan opgenomen. Het gaat hier om het aanbieden van overnachting voor ten hoogste vier personen in een zelfstandige woning, die wordt bewoond door de hoofdbewoner. Als aan deze (en aan andere) aan B&B verbonden voorwaarden wordt voldaan, is er sprake van bewoning. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, is er sprake van een hotel.

6.9 Culturele Horeca (Horeca 6)

6.9.1 Algemeen

Op 28 januari 2010 heeft de stadsdeelraad de beleidsnota Horeca in culturele instellingen en musea vastgesteld. De aanleiding is dat bij culturele instellingen en musea in sommige gevallen de grens tussen additionele horeca (horeca die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie) en zelfstandige horeca, onder druk staat. Het gaat om culturele functies waarbij de cultuuruiting een duidelijke horecacomponent heeft (bijvoorbeeld de Melkweg en Paradiso) of om culturele instellingen die beschikken over een pand of ruimte die verhuurd wordt voor bijeenkomsten of feesten.

Voor deze instellingen is 'horeca 6' in het bestemmingsplan opgenomen. Horeca 6 is een zelfstandige vorm van horeca, gekoppeld aan een culturele functie. Als de culturele functie uit het pand vertrekt en niet door een zelfde functie wordt vervangen, verdwijnt ook de horecabestemming van het pand. Op die manier kunnen deze panden niet worden omgezet in reguliere horecabestemmingen.

In het plangebied kunnen in ieder geval de volgende culturele instellingen en musea een aanvraag indienen om in aanmerking te komen voor horeca 6 (culturele horeca) :

  • De Rode Hoed;
  • Felix Meritis;
  • Het Bijbels Museum
  • Huis Marseille
  • Het Grachtenhuis
  • De Westerkerk

6.9.2 Ontwikkeling

Horeca 6 is een nieuwe horecacategorie in het plangebied.

6.9.3 Uitgangspunten

Culturele horeca, aangeduid als 'horeca 6', is niet (zoals wel het geval voor horeca 1 t/m 5) als een 'zelfstandige bestemming ' in dit bestemmingsplan opgenomen.

De culturele instellingen, waarvan op basis van hun programmering bekend is of verondersteld kan worden dat zij in aanmerking komen voor 'horeca 6', kunnen gebruik maken van de afwijkingsbevoegdheid. Deze instellingen hebben op de verbeelding de algemene gebiedsaanduiding “wro-zone-ontheffingsgebied” gekregen. Om in aanmerking te komen voor de afwijking van het bestemmingsplan, moeten de instellingen een omgevingsgvergunning aanvragen.

Het dagelijks bestuur kan de afwijking voor het gebruik van een gebouw of een gedeelte ervan voor 'horeca 6' doeleinden verlenen, indien:

  • het gaat om een gebouw waarin culturele of museale activiteiten plaatsvinden;
  • de exploitatie van het gebouw gebeurt door een instelling met een culturele of museale doelstelling;
  • de afwijking bijdraagt aan een mix van verschillende activiteiten binnen het gebouw, waarbij de horecacomponent ondergeschikt is en blijft aan de culturele activiteiten;
  • het woon- en leefklimaat in de omgeving van het gebouw niet onevenredig wordt aangetast.

Aan de afwijking kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden, bijvoorbeeld over de wijze van exploitatie en het treffen van maatregelen om overlast te verminderen. Het exploiteren van een terras of het gebruik van (keur)tuinen is niet toegestaan. Locaties met een afwijking voor 'horeca 6' moeten jaarlijks hun programmering kunnen overleggen aan het stadsdeel.

6.10 Bedrijven

6.10.1 Algemeen

In het plangebied zijn ongeveer 860 bedrijven gevestigd waar bijna 1740 mensen werken. De bedrijvensector bestraat uit:

  • industrie/bouw
  • onderhoud/reparatie
  • handel
  • vervoer/opslag
  • media/filmproduktie

Opvallend is dat de meeste bedrijven van de binnenstad in de Jordaan zijn gevestigd. Van de ruim 2.700 bedrijven bevinden zich er circa 580 in de Jordaan. Dat is meer dan een vijfde van alle bedrijven in de binnenstad.

Van oudsher werd in de Jordaan veel grond ingenomen door bedrijven, vooral ten zuiden van de Rozengracht. Een deel van deze bedrijven was er al voor de stadsuitleg, toen de grond nog buiten de muren lag. Na de stadsuitleg werd dit door het stadsbestuur gestimuleerd. In de grachtengordel was de uitoefening van een groot aantal bedrijven niet toegestaan. Een belangrijk deel van de bedrijvigheid van de stad kwam daarmee terecht in de Jordaan: bakkers, drukkers, lakenwevers en -ververs, tegel en steenbakkers, geschuts- en klokgieters, huidenvetters, leerlooiers, passeerders (leerbewerkers), papierverwerkendebedrijven en suikerraffinaderijen. Door de stedelijke overheid werd destijds een soort zonering aangebracht. Zo kreeg de leerindustrie haar plaats rond de Elandsgracht, de Looiersgracht en de Passeerdersgracht. Textielindustrie werd langs de Rozengracht, Bloemgracht en de Bloemstraat gevestigd. Rondom het voormalige Karthuizerklooster waren vooral pottenbakkerijen gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0049.jpg"
Bloemgracht

Nu maakt de meeste bedrijvigheid in de Jordaan deel uit van industrie en bouw. In de ruim 200 vestigingen in de sector industrie en bouw werken circa 360 mensen.

In de Westelijke Grachtengordel steekt niet één bepaalde sector er bovenuit. Ongeveer een gelijk aantal bedrijven maakt deel uit van de sector handel (70), industrie en bouw (74) en de media en filmproductie (73). Wat betreft de werkzame personen voert de sector handel met ruim 300 de personen, de boventoon.

De uitgangspunten voor het vestigen van nieuwe bedrijven in het plangebied Westelijke binnenstad worden bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een lijst met een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhindercategorieën opgenomen: categorie 1 tot en met 5. Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Voorbeeld: een meubelmakerij met een vloeroppervlak tot 150m² is categorie 1, heeft hetzelfde bedrijf een oppervlak tussen de 150 m² en 300m² dan valt het in categorie 2. Heeft de meubelmakerij een vloeroppervlak van groter dan 300m² dan valt het in categorie 3. Categorie 3 tot en met 5 betreft kleine tot (middel) grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.

6.10.2 Ontwikkeling

Het is algemeen beleid om startende ondernemers (startersmilieus) en broedplaatsen te stimuleren in de binnenstad.
Bedrijven met een lage geluidsbelasting in het plangebied kunnen bijdragen aan de (kleinschalige) functiemenging.

6.10.3 Uitgangspunten

Bedrijven zijn overal toegestaan binnen (de subcategorieën) de bestemming 'Gemengd - 1' en “Gemengd 2”. In de panden in winkelstraten met de bestemming 'Centrum - 2' zijn op de begane grond geen bedrijven toegestaan. Op de verdiepingen zijn bedrijven wel toegestaan. Voor het vestigen van nieuwe bedrijven gelden de maximaal toegestane milieuhindercategorieën 1 of 2. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhindercategorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij de regels van dit bestemmingsplan.

Door middel van een algemene afwijking wordt de mogelijkheid geboden om bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie te vestigen. Ook is een afwijking mogelijk voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen. Voorwaarden voor het verlenen van de afwijking is dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.

Voor de Appeltjesmarkt en de Groenmarkt is in het bestemmingsplan de bestaande situatie opgenomen. De gebouwen, gelegen op de locatie hoek Marnixstraat-Elandsgracht, (de Appeltjesmarkt) en het onderstation electriciteit op de Groenmarkt, hebben de bestemming 'Bedrijf' gekregen. Op deze gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn de volgende bestaande functies toegestaan: een benzinestation, een onderstation voor energievoorziening, een aardgasvulstation, de parkeergarage, een winkel en de opvang voor dak- en thuislozen.

6.11 Inpandige Fietsenstallingen En Parkeervoorzieningen

6.11.1 Algemeen

Stadsdeel Centrum heeft in 2004 de Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009 vastgesteld, waarin het algemene verkeersbeleid is verwoord. (Een opvolger van deze nota is in voorbereiding.) De volgende onderwerpen komen in deze nota aan de orde: bereikbaarheid, mobiliteit, verkeersveiligheid, openbaar vervoer, autoverkeer, parkeren in de openbare ruimte en inpandig parkeren. In de nota wordt ook het toekomstperspectief op de geparkeerde fiets beschreven. Op de belangrijkste fietsparkeerknelpunten moet extra ruimte voor fietspakereren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen. Het dagelijks bestuur vindt dat elke mogelijkheid bij nieuwe (en eventueel bestaande) bebouwing benut moet worden om door de publieksaantrekkende bestemmingen zelf inpandig nieuwe fietsvoorzieningen te laten realiseren.

Het beleid op het gebied van inpandig parkeren is tevens vastgelegd in de Garageverordening Amsterdam-Centrum 2005. Voor het inpandig parkeren is in het stadsdeel Centrum een garagevergunning vereist. In de Garageverordening is de parkeernorm vastgelegd die geldt voor een A-locatie. Voor bedrijven is de norm één parkeerplaats per 250 m2, voor woningen is de norm 0,5 parkeerplaats per woning. In de Garageverordening is tevens bepaald dat onder bepaalde voorwaarden de norm ruimer kan worden toegepast. Voor bedrijven komt dit neer op één parkeerplaats per 125 m2, voor woningen op één parkeerplaats per woning. Daarnaast zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe bewoners- en bedrijfsgarages.

Voor alle ondergrondse bouwwerken, dus ook voor ondergrondse fietsenstallingen en parkeervoorzieningen, gelden criteria ten aanzien van de grondwaterhuishouding en het waterkerend vermogen van waterkeringen. Het realiseren van ondergrondse fietsenstallingen en ondergrondse parkeervoorzieningen mag niet leiden tot een verslechtering van de huidige grondwatersituatie als het gaat om de stand en kwaliteit van het grondwater. Ook mag het waterkerend vermogen van een aanwezige waterkering niet worden verminderd of teniet worden gedaan. Toetsing van dit laatste gebeurt door het uitvoeren van een geohydrologisch onderzoek. Dit onderzoek wordt ter toetsing voorgelegd aan Waternet.

6.11.2 Ontwikkeling

Het aantal fietsers en fietsen in de binnenstad neemt al jaren in hoog tempo toe. In 1990 bezat 75% van de binnenstadsbewoners een fiets, in 2006 is dit aandeel opgelopen tot 85%. In 2008 is het aantal fietsen voor het eerst groter dan het aantal auto's. In 2011 is sprake van een verdubbeling van het aantal fietsers ten opzichte van 1991.
De fiets in een ideaal vervoermiddel in de binnenstad, maar fietsen veroorzaken ook een druk op de openbare ruimte. Dit is het sterkst merkbaar rond publiekstrekkende bestemmingen, bij knooppunten van openbaar vervoer en op plekken waar niet voldoende fietsparkeervoorzieningen zijn voor bewoners, zoals de dichtbevolkte Jordaan. In totaal zijn er bijna 8000 plekken in fietsenstallingen in de binnenstad. Bij het Centraal station nog circa 2.700 plekken buiten de stallingen. Uit onderzoek blijkt dat bijna tweederde van de fietsers het aantal fietsparkeervoorzieningen in de binnenstad onvoldoende vindt.

6.11.3 Uitgangspunten

Inpandige fietsenstallingen

Inpandige fietsenstallingen zijn overal in het plangebied toegestaan, met uitzondering van de winkelstraten waar panden de bestemming 'Centrum - 2' hebben. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen inpandige fietsenstallingen, zolang het straatbeeld geen overwegend gesloten karakter verkrijgt. In de eerste bouwlaag van gebouwen en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen is het toegestaan inpandige fietsenstallingen te realiseren.

Ondergrondse fietsenstalling

Het realiseren van een ondergrondse fietsenstalling kan alleen na een wijziging van het bestemmingsplan. Voor het realiseren van ondergrondse fietsenstallingen geldt als voorwaarde dat het woon- een leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast.

Voor fietsenstallingen onder de bestemming 'Tuin - 1' en 'Tuin - 2' geldt als aanvullend criterium dat het dak van de stalling ten minste één meter onder het omringende maaiveld geprojecteerd moet zijn. Op deze wijze wordt het gebruik van de daarboven gelegen gronden als tuin of groenvoorziening niet verhinderd.

Uitgangspunten autoparkeervoorzieningen

In het bestemmingsplan zijn alleen bestaande inpandige en ondergrondse garages toegestaan. Nieuwe ondergrondse garages kunnen alleen na wijziging van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Het dagelijks bestuur is bevoegd de (subcategorieën van de) bestemmingen 'Gemengd - 1 en - 2' en 'Maatschappelijk' te wijzigen, om in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren. In de eerste bouwlaag van gebouwen mag alleen de toegang naar de parkeergarage worden gerealiseerd.
In de regels van het bestemmingsplan zijn stedenbouwkundige- en verkeerstechnische criteria opgenomen waaraan wordt getoetst bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Bij nieuwe inpandige parkeervoorzieningen moet altijd worden getoetst of het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast. Zo dient bijvoorbeeld te worden voorkomen dat het straatbeeld een gesloten karakter krijgt. Nieuwe inpandige parkeervoorzieningen langs grachten, waarvoor een nieuwe entree aan de gracht moet worden gemaakt, zijn niet toegestaan. Binnen het beschermd stadsgezicht is het niet gewenst dat langs grachten het straatbeeld (verder) wordt aangetast.

Voor het realiseren van een parkeervoorziening onder de bestemming 'Tuin -1 en - 2 ' geldt als aanvullend criterium dat het dak van de parkeervoorziening ten minste één meter onder het omringende maaiveld geprojecteerd moet zijn. Op deze manier wordt het gebruik van de daarboven gelegen gronden als tuin of groenvoorziening niet verhinderd. Ook wordt getoetst of de garage voldoet aan het algemene parkeerbeleid, zoals vastgelegd in de Nota Bereikbaarheid Binnenstad en in de Garageverordening 2005.

6.12 Overige Functies

6.12.1 Algemeen

Onder overige functies valt een aantal soorten 'gebruik' waarmee een ongewenste druk op het woon- en leefklimaat kan ontstaan. Nieuwvestiging of verdere uitbreiding van die functies is niet wenselijk.

Een eerste groep wordt gevormd door prostitutie en seksinrichtingen. Bij seksinrichtingen gaat het om seksclubs, seksbioscopen, seksautomatenhallen, sekstheaters en sekswinkels. Een darkroom valt hier niet onder. Een darkroom maakt deel uit van een horecagelegenheid en wordt niet gezien als een zelfstandige functie.
De tweede groep bestaat uit: speelautomatenhallen, telefoon- en/of faxservice, geldwisselkantoren en smartshops.
Tot slot is er een derde groep functies die naar aanleiding van de ontwikkelingen in postcodegebied 1012 ook onder de categorie 'overig' wordt geschaard. Dit zijn: massagesalons, minisupermarkten, souvenirwinkels en seed-, head-, en growshops.

De functies uit de eerste groep zijn in het plangebied niet aanwezig. Uit de tweede groep één functie; een speelautomatenhal. Uit de derde groep functies zijn in het plangebied acht souvenirwinkels, vijf minisupermarkten en 12 massagesalons gevestigd.

In de Korsjespoortsteeg en in de Bergstraat zijn enkele prostitutiepanden gevestigd. Deze panden zijn buiten het bestemmingsplan Westelijke binnenstad gehouden. Zoals uiteengezet in paragraaf 1.1, is voor deze locaties en andere locaties buiten het plangebied, waar de prostitutie verdwijnt, een apart bestemmingsplan opgesteld.

6.12.2 Ontwikkelingen

Postcodegebied 1012
De gemeente Amsterdam en stadsdeel Centrum werken aan de transformatie van het postcodegebied 1012. De ambitie is om overlastgevende en overdadig aanwezige functies te verminderen, de criminele infrastructuur te doorbreken en het entreegebied van Amsterdam op te waarderen. De aandacht is daarbij gericht op herstel van de sterk verstoorde functiebalans. Met name het aantal massagesalons, minisupermarkten, souvenirwinkels is in de afgelopen jaren sterk toegenomen. Bestaande massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels worden daarom (conform al vastgestelde wijzigingsplannen voor het postcodegebied 1012) met een aanduiding vastgelegd op de verbeelding (digitale plankaart). Voor deze functies geldt een uitsterfregeling. Dat wil zeggen dat deze functies niet mogen terugkeren indien zij zijn vervangen door een andere functie.
Om verdere uitbreiding te voorkomen wordt in het (in procedure zijnde)bestemmingsplan 1012 nieuwvestiging van massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels uitgesloten.
Naast de massagesalons, minisupermarkten, souvenirwinkels zijn seed-, head-, en growshops in het plangebied prominent aanwezig. Seedshop zijn winkels waar in het bijzonder zaden van planten met een psychoactieve werking worden verkocht. Vaak bestaat het grootste deel van het assortiment uit cannabiszaden. Een growshop is een winkel waar vooral artikelen ten behoeve van het kweken van cannabis worden verkocht. Headshops zijn winkels waar hoofdzakelijk artikelen worden verkocht voor het gebruik van drugs, maar waar in principe geen psychoactieve stoffen worden verkocht.
Hoewel detailhandelvestigingen bijdragen aan de functiemenging, is een overmaat aan gelijksoortige, eenzijdige functies niet wenselijk. Het woon- en leefklimaat kan hiermee teveel onder druk komen te staan. In het bestemmingsplan 1012 zijn nieuwe seed-, head-, en growshops niet toegestaan. Voor bestaande seed-, head-, en growshops die met een aanduiding zijn opgenomen op de verbeelding, geldt dat exploitatie door kan gaan totdat ze zijn vervangen door een andere toegelaten functie. Ze vallen dus onder de uitsterfregeling.

Plangebied Westelijke binnenstad
Nu vestiging van massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels in het postcodegebied 1012 niet meer mogelijk is, en ook de groei van het aantal seed- head en growshops een halt wordt toegeroepen, is het niet wenselijk dat deze functies uitwaaieren naar de Westelijke binnenstad. Om het uitwaaieren van deze functies te voorkomen, zijn in het plangebied Westelijke binnenstad de bestaande massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels voorzien van een aanduiding op de verbeelding. De vestigingen zijn daarmee vastgelegd ('bevroren'). Met deze regeling worden naast de bestaande vestigingen geen nieuwe vestigingen meer mogelijk gemaakt.

6.12.3 Uitgangspunten

Met het oog op het behoud van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat is nieuwvestiging of uitbreiding van functies die een ongewenste druk kunnen geven, niet toegestaan.
Voor het plangebied Westelijke binnenstad betekent dit dat bestaande massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels een aanduiding hebben gekregen op de verbeelding (plankaart). Met deze aanduiding zijn de vestigingen vastgelegd ('bevroren'). Dit houdt in dat er naast de bestaande vestigingen, geen nieuwe vestigingen bij mogen komen. Bij massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels zijn -in tegenstelling tot andere detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening- mengformules niet toegestaan.
Seed-, head-, en growshops zijn in het plangebied niet aangetroffen. Ook voor deze functies geldt dat uit oogpunt van behoud van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat, nieuwvestiging ervan in het plangebied Westelijke binnenstad niet is toegestaan. Voor de enige automatenhal in het plangebied is een zogenaamde uitsterfregeling opgenomen. Dit houdt in dat wanneer de automatenhal is vervangen door een andere toegelaten functie, er geen automatenhal meer mag worden gevestigd in het pand.

Keerklepregeling
In het bestemmingsplan is de 'wijzigingsbevoegdheid toegelaten functies' (keerklepregeling) opgenomen. Wanneer de (functie)balans in een gebied onder druk komt te staan door nieuwe ongewenste/criminogene functies, kan door toepassing van de keerklepregeling de uitbereiding van deze functies een halt worden toegeroepen.

Toepassing van deze bevoegdheid kan aan de orde zijn wanneer de hoofddoelstellingen van het Beleidsplan Binnenstad (dreigen te) worden aangetast. De hoofddoelstellingen zijn:

  1. a. versterking van de centrumpositie en de handhaving van de functiemenging;
  2. b. het waarborgen van de kwaliteit van het historische stadsgezicht;
  3. c. verbetering van veiligheid en leefbaarheid;
  4. d. verbetering van de bereikbaarheid.

Hoofdstuk 7 Het Bestemmingsplan

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is de bestaande toestand en de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied beschreven en geanalyseerd en is het gemeentelijk beleid dienaangaande verwoord. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de verbeelding die tezamen het bestemmingsplan vormen.

Een van de doelstellingen van de bestemmingsplannen voor stadsdeel Centrum is het opstellen van bestemmingsplannen zonder uitwerkingsplicht. Daarnaast is een uitgangspunt bij het opstellen van de regels om zo weinig mogelijk weg te bestemmen. Indien en voor zover functies en/of bebouwing als ongewenst zijn aangemerkt, zijn hiervoor speciale regels opgenomen. Het overgrote deel van de functies is ondergebracht in gemengde bestemmingen. Hiermee wordt beoogd de dynamiek van de functies tot uitdrukking te brengen en die dynamiek te waarborgen. In paragraaf 7.4 worden de diverse bestemmingen toegelicht.

7.2 Wijzigings- En Afwijkingsbevoegdheden

Met het bestemmingsplan wordt beoogd de bestaande toestand in het plangebied te regelen en het gemeentelijk beleid te vertalen. Dit heeft geleid tot een grote hoeveelheid gebruiksregels en bouwregels. Middelen om een bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. De afwijkingsbevoegdheden zijn bedoeld voor de bouwregels, bijvoorbeeld afwijken van de maximaal toegestane bouwhoogte, en voor de bijzondere gebruiksbepalingen, zoals een afwijking van het maximum vloeroppervlak. De wijzigingsbevoegdheden zijn bedoeld voor het realiseren van een andere functie, bijvoorbeeld een ondergrondse parkeervoorziening. In de regels zijn de bevoegdheden van criteria voorzien. Een belangrijk algemeen criterium is dat de toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid niet tot gevolg mag hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Elk verzoek om toepassing van een van deze bevoegdheden zal aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie dat een omgevingsvergunning die toestemming geeft om van het bestemmingsplan af te wijken wordt verleend of een wijzigingsplan in procedure wordt gebracht. Ruimtelijke ordening is immers belangenafweging.

Artikel 3.9 a van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt, dat op de procedure van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan voor zes weken ter inzage wordt gelegd en dat belanghebbenden hun zienswijze ten aanzien van het ontwerpplan kunnen indienen.

Voor een omgevingsvergunning die toestemming geeft tot het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan geldt een beslistermijn van acht weken. Belanghebbenden kunnen nadat een beslissing op de aanvraag is genomen een bezwaarschrift indienen.

7.3 De Verbeelding

Sinds 1 januari 2010 wordt niet meer gesproken van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Op die datum is de digitaliseringsverplichting uit de Wet ruimtelijke ordening volledig in werking getreden. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.

Op de verbeelding met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

  • Bedrijf;
  • Centrum -2, -3;
  • Gemengd - 1, -1.1, -1.2, -1.3, -1.4, -1.5;
  • Gemengd - 2, - 2.4, - 2.5;
  • Groen;
  • Maatschappelijk;
  • Tuin - 1, -2, -3;
  • Verkeer;
  • Dubbelbestemming Waarde - archeologie - 2, - 7;
  • Dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie;
  • Dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering.

De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheid.

Op de verbeelding komen tevens functieaanduidingen voor. Daarnaar wordt in de regels verwezen, opdat de aanduidingen bindend zijn. Een voorbeeld hiervan is de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan op de tweede bouwlaag', hetgeen betekent dat een horeca 4- gelegenheid uitsluitend is toegestaan op de tweede bouwlaag, daar waar op de verbeelding deze aanduiding voorkomt.

Naast functieaanduidingen zijn ook bouwaanduidingen op de verbeelding opgenomen. Een voorbeeld hiervan is 'specifieke bouwaanduiding - orde 1'. Dit type specifieke bouwaanduidingen geeft de architectonische waardering aan binnen de dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie' en is gebruikt ter vervanging van de waarderingskaart die voorheen als separate kaart onderdeel van de bestemmingsplanregels uitmaakte. Met de bouwaanduidingen zijn de waarderingen in het bestemmingsplan geïntegreerd.

Het bestemmingsplan kent tevens een gebiedsaanduiding 'wro-zone-ontheffingsgebied' (voor horeca 6). Horeca 6 staat voor 'de uitoefening van horeca-activiteiten in een gebouw dat primair voor culturele of museale activiteiten wordt gebruikt (culturele horeca)'. Waar op de verbeelding de gebiedsaanduiding voorkomt, kan door middel van een omgevingsvergunning in beginsel worden afgeweken (voorheen ontheffing verleend) van het bestemmingsplan ten behoeve van de vestiging van horeca 6. Het betreft enkele panden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding.

7.4 De Bestemmingen

7.4.1 Bedrijf

De bestaande gebouwen, gelegen aan de locatie hoek Marnixstraat-Elandsgracht, de zogenaamde Appeltjesmarkt, hebben de bestemming 'Bedrijf' gekregen. Op gronden met de bestemming 'bedrijf' zijn de volgende functies toegestaan: een benzinestation, een nutsvoorziening (het onderstation voor energievoorziening), het aardgasvulstation, de parkeergarage, een opvang voor dak- en thuislozen en een winkel.

7.4.2 Centrum - 2, - 3

De straten die als winkelstraten zijn aangemerkt hebben de bestemming 'Centrum - 2' en 'Centrum - 3 gekregen. De panden in de volgende straten met overwegend winkels zijn als winkelint aangewezen: de Runstraat, de Berenstraat, de Reestraat, de Hartenstraat, de Wovenstraat, de Huidenstraat, de Wijde Heisteeg, de Oude Spiegelstraat, de Gasthuismolensteeg, de Prinsenstraat en de Herenstraat.

In panden met de bestemming 'Centrum -2' zijn in de eerste bouwlaag alleen publieksfuncties toegestaan. Hieronder vallen winkels, consumentverzorgende dienstverlening en kantoren met baliefunctie. In de tweede en hogere bouwlagen zijn kantoren, bedrijven, voorzieningen en wonen toegestaan.

Kantoren (zonder baliefunctie), bedrijven, voorzieningen, kinderopvang en kinderdagopvang, inpandig parkeren en woningen zijn in de eerste bouwlaag niet toegestaan.

De bestemming 'Centrum - 3' is toegepast in panden van winkelstraten met een gemengder karakter. Het gaat om de Rozengracht, de Westerstraat, met uitzondering van het deel aan de zuidzijde/onevenzijde tussen de Lijnbaansgracht en de Tweede Anjelierdwarsstraat, de Elandsgracht, inclusief het deel tussen Lijnbaansgracht en Nassaukade), de Raadhuisstraat en de zuidzijde van de Westermarkt, de Hazenstraat, de Tweede Laurierdwarsstraat, de Tweede Rozendwarsstraat, de Eerste Bloemdwarsstraat, de Tweede Leliedwarsstraat, de Nieuwe Leliestraat tussen de Tweede Leliedwarsstraat en de Eerste Leliedwarssraat, de Eerste Leliedwarsstraat, de Tweede Egelantierssdwarsstraat, de Tweede Tuindwarsstraat, de Tweede Anjeliersdwarsstraat, de Eerste Boomdwarsstraat, de Eerste Lindendwarsstraat, de Tweede Goudsbloemdwarsstraat, de Willemstraat tussen de Tweede Goudsbloemdwarsstraat en de Brouwersgracht.

In dit lint zijn binnen de bestemming 'Centrum 3' diverse functies toegestaan. Er gelden enkele beperkingen: in de eerste bouwlaag zijn woningen en inpandige parkeervoorzieningen niet toegestaan.

7.4.3 Gemengd - 1, - 1.1, - 1.2, - 1.3, - 1.4 en - 1.5

De meeste bebouwing heeft een gemengde bestemming met een toevoeging die met een

'- 1' begint. Daarvan zijn 6 varianten. Op gronden met deze bestemming zijn de volgende functies toegelaten: wonen, detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening, kantoren, openbare en bijzondere voorzieningen, galeries, bedrijven, inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen en fietsenstallingen. De bestemming 'Gemengd - 1' is de standaard. In geval van 'Gemengd - 1.1' is naast de standaard toegelaten functies horeca 1 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder/souterrain) toegestaan, in de bestemming 'Gemengd - 1.2' is naast de standaard toeglaten functies horeca 2 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder/souterrain) toegestaan, in de bestemming 'Gemengd - 1.3' is naast de standaard toegelaten functies horeca 3 in de eerste bouwlaag en de daatonder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder/souterrain) toegestaan enzovoort. De bestemming 'Gemengd -1.5' is hierop in zoverre een uitzondering dat horeca 5 (hotel) binnen deze bestemming niet beperkt is tot de eerste bouwlaag en souterrain/kelder, maar in alle bouwlagen is toegestaan.

7.4.4 Gemengd - 2, - 2.4 en - 2.5

Daarnaast zijn er drie varianten van de gemengde bestemming, die met een '- 2' begint. Op gronden met deze bestemming zijn de volgende functies toegelaten: detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening, kantoren, openbare en bijzondere voorzieningen, galeries, bedrijven, inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen en fietsenstallingen. Wonen is binnen deze varianten uitgesloten. De bestemming 'Gemengd', met een toevoeging die begint met een '- 2' is gegeven aan panden of combinaties van panden met een niet-woonfunctie, waarvan het bruto vloeroppervlak 1000 m2 of meer bedraagt en die geen zelfstandige woningen bevatten.
De bestemming 'Gemengd - 2' is de standaard. In geval van 'Gemengd - 2.4' is naast de standaard toegelaten functies horeca 4 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder/souterrain) toegestaan. De bestemming 'Gemengd - 2.5' is hierop in zoverre een uitzondering dat horeca 5 (hotel) binnen deze bestemming niet beperkt is tot de eerste bouwlaag en souterrain/kelder, maar in alle bouwlagen is toegestaan.

7.4.5 Groen

Binnen de bestemming 'Groen' zijn de volgende functies toegelaten: plantsoenen, parken, pleinen, speelplaatsen, straatmeubilair en bijbehorende fiets- en voetpaden.

7.4.6 Maatschappelijk

De in het plangebied aanwezige onderwijspanden hebben de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. De ratio van deze bestemmingsregeling is het behoud van panden in gebruik voor onderwijs. Naast onderwijs is kinderopvang toegelaten binnen de bestemming. Alle overige functies zijn niet toegestaan. Voor panden met de maatschappelijke bestemming gelden in grote lijnen dezelfde bebouwingsregels als voor de gemengde bestemmingen.

7.4.7 Tuin -1, -2, -3

De tuinen en erven behorende bij de in het plangebied voorkomende panden zijn als 'Tuin - 1', 'Tuin - 2' of 'Tuin - 3' bestemd. De onbebouwde delen van tuinen en erven die op binnenterreinen zijn gelegen hebben de bestemming ' Tuin - 1' gekregen. De bestemming 'Tuin - 1' bevat een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken voor de bouw van schuurtjes en nieuwe tuinhuizen. De schuurtjes en tuinhuizen zijn aan maximale maten gebonden.
Tuinen die grenzen aan de openbare ruimte, zijn bestemd voor 'Tuin - 2'. Op deze tuinen mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht. Op gronden met de bestemming 'Tuin - 2' is een erfafscheiding met een hoogte van 1 meter toegestaan. De aanwezige erfafscheidingen met een grotere bouwhoogte mogen worden gehandhaafd.
Op 'Tuin - 2' wordt op enkele locaties geparkeerd. Deze locaties zijn met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren toegestaan' aangegeven op de verbeelding met daarbij het aantal toegelaten parkeerplaatsen. In afwijking van de gebruiksregeling voor de bestemming 'Tuin - 2' is parkeren daar toegestaan.

De bestaande bebouwing op binnenterreinen heeft de bestemming 'Tuin - 3' gekregen. Deze bebouwing mag gehandhaafd worden en geheel worden vernieuwd, doch niet worden vergroot. Hierbij dienen de bestaande goot- en bouwhoogtes in acht te worden genomen. Peildatum is de terinzagelegging van het ontwerp van het plan. Ingeval de hoofdbebouwing op hetzelfde perceel wordt gesloopt, mogen de bestaande (bij)gebouwen op de gronden met de bestemming 'Tuin - 3' op hetzelfde bouwperceel niet worden gehandhaafd. Deze regel geldt niet voor tuinhuizen die een de achterzijde van de tuin zijn gebouwd.

Binnen het bestemmingsplangebied liggen een aantal keurtuinen op de tuinbestemming. De keurtuinen zijn met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - keurtuin' op de verbeelding aangegeven. Op gronden met deze aanduiding mag onder bepaalde voorwaarden met gebruikmaking van een afwijkingsbevoegheid een tuinhuis worden opgericht aan de achterzijde van het perceel van een bepaalde grootte, zoals in de regels opgenomen. Tuinhuizen in de keurtuinen die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan aanwezig zijn mogen in stand worden gehouden en geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd. Er is een afwijking mogelijk voor de bouw van nieuwe tuinhuizen.

Net als de andere bestemmingen kent ook de tuinbestemming een wijzigingsbevoegdheid voor ondergrondse parkeervoorzieningen en/of fietsenstallingen, echter uitgezonderd voor gronden met de aanduiding keurtuinen en voor tuinen grenzend aan deze keurtuinen. De bovenkant van het dak dient minimaal een meter onder het maaiveld te worden geprojecteerd opdat daar een laag grond van een meter dik op kan worden aangebracht om beplanting mogelijk te maken. De bestemming kent verder bijzondere gebruiksbepalingen en een stelsel van nadere eisen.

7.4.8 Verkeer

Deze bestemming is bedoeld voor het verkeersareaal en de openbare ruimte. Voor de inrichting van de openbare ruimte zijn regels gegeven, zoals de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde. De regels bevatten ook voor deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid voor ondergronds parkeren en stallen, en een stelsel van nadere eisen.

7.4.9 Water

Voor in de gehele binnenstad is een ontwerpbestemmingsplan 'Water' opgesteld dat door de stadsdeelraad op 26 juni 2012 is vastgesteld. In verband hiermee is het water buiten het bestemmingsplan Westelijke binnenstad gelaten.

7.4.10 Dubbelbestemming Waarde - archeologie 2 en 7

Op basis van de archeologische verwachtingswaarden zijn twee dubbelbestemmingen Waarde-archeologie opgenomen. Waarde - archeologie 2 is gegeven aan gronden met een hoge archeologische verwachting, Waarde - archeologie 7 is gegeven aan gronden met een lage archeologische verwachting. Al naar gelang de verwachtingswaarde, wordt bij voorgenomen uitvoering van ondergrondse werken en bouwwerken een archeologisch rapport verlangd. Voor de uitvoering van ondergrondse werken van een bepaalde omvang is een omgevingsvergunning vereist. Bij de vergunningaanvraag moet een rapport worden ingediend. Ook hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning vereist is bij een kleine ingreep, terwijl bij een lagere verwachtingswaarde pas bij een forsere ingreep een omgevingsvergunning is vereist.

Aan zowel de omgevingsvergunning voor ondergronds bouwen als de omgevingsvergunning voor ondergrondse werken kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg.

De dubbelbestemmingen zijn primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.

7.4.11 Dubbelbestemming Waarde- cultuurhistorie

Op 29 januari 1999 is het besluit tot aanwijzing van de Amsterdamse Binnenstad tot beschermd stadsgezicht genomen. In hoofdstuk 4 is uitvoerig aandacht besteed aan de cultuurhistorische ontwikkeling. Het beleid over de waardering van gebouwen is opgenomen in paragraaf 5.4. Alle gronden in het plangebied hebben deze dubbelbestemming. Behoud van de cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden staat bij gronden met deze bestemming voorop. Om die reden is de bestemming primair gemaakt aan de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met uitzondering van de dubbelbestemmingen Waarde - archeologie 2 en 7. Dit betekent dat aanvragen om omgevingsvergunning altijd eerst dienen te worden getoetst aan de regels van de dubbelbestemming.

7.4.12 Dubbelbestemming Waterstaat/Waterkering

In het plangebied zijn waterkeringen aanwezig. Zij hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat/Waterkering'. Dat betekent dat de bestemming geldt, naast de andere bestemmingen die aan de gronden zijn gegeven. De regels die gelden voor deze dubbelbestemming gaan voor die van de andere bestemmingen, met uitzondering van de regels voor de dubbelbestemmingen Waarde - archeologie 2 en 7, die voorrang hebben op de regels voor 'Waterstaat/Waterkering'. Op en in de tot ' Waterstaat/Waterkering' bestemde gronden mogen uitsluitend waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht die noodzakelijk zijn in verband met de waterhuishouding.

Het bestemmingsplan beoogt de karakteristiek van het stadsgezicht te behouden, te herstellen en/of te versterken. De karakteristiek is in de verbeelding geïntegreerd door middel van specifieke bouwaanduidingen die de architectonische waardering weergeven. In de regels is het beleid ten aanzien van de diverse waarderingen neergelegd. De omgevingsvergunning, in het bijzonder artikel 2.1 lid 1 onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (sloop binnen beschermd stadsgezicht), is het juridische handvat om afbraak te voorkomen. De regels die zijn gegeven over de wijze van herstel, materiaalgebruik, maatvoering, detaillering en dergelijke, gelden als toetsingskader bij aanvragen om omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (bouwen van een bouwwerk).

7.5 De Aanduidingen

Bijna alle bestemmingen hebben wel een of meer functieaanduidingen of bouwaanduidingen. Bijvoorbeeld aanduidingen die aangeven waar welk type horeca is toegestaan. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld bouwaanduidingen voor onderdoorgangen en voor de architectonische waardering.

7.6 Bouw- En Gebruiksregels

Bij alle bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Deze regels vloeien grotendeels voort uit de ruimtelijke en functionele beschrijving van het gebied en het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de hoofdstukken 5 en 6. Enkele bepalingen worden nader toegelicht.

De regeling voor goot- en bouwhoogten en de ligging van de achtergevelrooilijn is in hoofdstuk 5 toegelicht. Om te voorkomen dat zogenaamde onderstukken (bebouwing in één bouwlaag) ontstaan, waardoor het gewenste gevelbeeld verstoord zou worden, bedraagt de bouwhoogte van gebouwen minimaal 9 meter. Deze bepaling geldt niet voor aan- en uitbouwen en daar waar op de verbeelding een lagere bouwhoogte is aangeduid. Een belangrijke bepaling is voorts de gegarandeerde ontsluiting van hogere bouwlagen. Het samenvoegen van gebouwen is niet toegestaan. Bij nieuwbouw moet de gebouwbreedte van de te slopen bebouwing worden gehandhaafd.

Het geheel aan bouwregels wordt gecompleteerd door een stelsel van nadere eisen. Het dagelijks bestuur kan nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing. Hieronder zijn het aantal bouwlagen en de dakconstructie mede begrepen. Nadere eisen kunnen worden gesteld indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht of in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing. Dit laatste zal zich met name in hoeken van bouwblokken kunnen voordoen.

Bij de diverse bestemmingen zijn bevoegdheden van het dagelijks bestuur tot het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels opgenomen, met objectieve criteria waaraan wordt getoetst. De criteria zijn nader beschreven in de toelichting. Toepassing van een afwijkingsmogelijkheid mag in elk geval niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of dat aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied onevenredige afbreuk wordt gedaan.

De specifieke gebruiksregels die gelden voor de verschillende functies zijn eveneens opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om maximale vloeroppervlaktematen van functies, of regels waaruit blijkt in welke bouwlaag functies zich mogen bevinden. Het bestemmingsplan beoogt het dynamische karakter van het plangebied te behouden en te versterken en de functiemenging te handhaven.

7.7 Algemene Regels

Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels als bouwregel opgenomen dat aanvullende werking van de Bouwverordening is uitgesloten. Voorts is een aantal algemene regels opgenomen met betrekking tot het bij omgevingsvergunning afwijken, zoals voor balkons, voor bergbezinkbassins en elektronische communicatiemiddelen. Ook kan worden afgeweken bij omgevingsvergunning voor de plaatsing van een scootmobielstalling. Dit kan uitsluitend wanneer het dient voor het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De stalling mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor het stallen van de scootmobiel. De afwijking wordt toegestaan voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager. Nadien dient de stalling te worden verwijderd.

In de algemene regels is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het betreft de mogelijkheid om de 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat hieraan functies kunnen worden toegevoegd of de daarin opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.

7.8 Algemeen Gebruiksverbod

Met het van kracht worden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is het verbod om in strijd met het bestemmingsplan te handelen (of in termen van de Wabo 'projecten uit te voeren') in artikel 2.1, aanhef en onder c, van die wet opgenomen. Het bestemmingsplan is met andere woorden niet langer de plaats voor een algemeen gebruiksverbod.

In Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) was niet voorzien in een algemeen gebruiksverbod om gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of voor een doel in strijd met de daarvoor geldende regels. Deze algemene gebruiksverboden werden apart in elk bestemmingsplan opgenomen. Tussen 1 juli 2008, toen de Wet ruimtelijke ordening in werking trad, en 1 oktober 2010 was het algemene gebruiksverbod van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening van kracht. Genoemd artikel is met de inwerkingtreding van de Wabo vervallen.

7.9 Overgangsrecht

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.

Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevat een calamiteitsregeling en een regeling op grond waarvan het dagelijks bestuur eenmalig kan worden afgeweken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.

De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.

De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Hoofdstuk 8 Milieu-aspecten

8.1 Geluidhinder

8.1.1 Wegverkeer

In en om het plangebied ligt een aantal wegen die op grond van de Wet geluidhinder een zone hebben. Het gaat om de Rozengracht, Westermarkt, Raadhuisstraat, Marnixstraat, een gedeelte van de Elandsgracht, Marnixplein en de Nassaukade. Ook wegen waar een tram rijdt hebben een zone, omdat de tram geen snelheidsbeperking kent. Voor de overige wegen geldt een snelheidsbeperking van 30 km/uur. Wegen met een dergelijke verkeerssnelheid hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone. Als een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals wonen, in een zone van een weg mogelijk maakt is toetsing aan de geluidsnormen van de Wet geluidhinder noodzakelijk.

De normstelling in de Wet geluidhinder bestaat uit een voorkeursgrenswaarde en een maximale toelaatbare geluidswaarde. Voor wegverkeerslawaai zijn deze 48 respectievelijk 63 dB. Voor railverkeerslawaai zijn deze waarden 55 respectievelijk 68 dB. Voor industrielawaai zijn deze 50 dB(A) respectievelijk 55 dB(A). Als de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en geluidsreducerende maatregelen redelijkerwijs niet of onvoldoende mogelijk zijn, kan het dagelijks bestuur van het stadsdeel hogere grenswaarden vaststellen. In het Bouwbesluit is opgenomen dat nieuwe woningen moeten worden geïsoleerd tot een binnenwaarde van 33 dB.

De bebouwing in het plangebied heeft diverse bestemmingen waarbinnen het mogelijk is nieuwe woningen te realiseren. Ten behoeve van de nieuwe woningen is akoestisch onderzoek verricht (“Akoestisch onderzoek Westelijke binnenstad”, Tauw, 24 juli 2012) Hiertoe is eerst een inventarisatie gemaakt van:

  • de ligging van de zones;
  • de bestemming van de panden (wonen is binnen de bestemming mogelijk);
  • de huidige functie van de panden (alleen de panden waarin nu een andere functie dan wonen is gehuisvest).

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat langs de Marnixstraat, Marnixplein, Rozengracht, Westermarkt en Raadhuisstraat niet alleen de voorkeurswaarde, maar ook de maximaal toelaatbare geluidswaarde wordt overschreden. Om in deze panden woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen te kunnen realiseren is het maken van een dove gevel voorwaarde. Dit kan alleen als de woningen ook kunnen beschikken over een zogenaamde 'stille zijde': een zijde van het gebouw waar de geluidsbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit is in het bestemmingsplan in de planregels opgenomen. In een gesloten bouwblok, waar de meeste panden onderdeel van zijn, behoort een stille zijde vrijwel altijd tot de mogelijkheden.

Het akoestisch onderzoek toont aan dat in de volgende straten de geluidsbelasting op de gevels tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare waarde uitkomt: Marnixkade, Groenmarktkade, Leidsekade, Lijnbaansgracht (tussen Bloemgracht en Leidsegracht, inclusief delen van zijstraten), zijstraten van de Rozengracht, delen van grachten haaks op de Raadhuisstraat. Om in deze straten nieuwe woningen te kunnen realiseren moeten hogere grenswaarden worden vastgesteld. Het gaat in deze straten in totaal om ongeveer 200 panden waarin mogelijk nieuwe woningen gerealiseerd kunnen worden.

8.1.2 Spoorwegverkeer

Daarnaast bevindt een klein deel van het plangebied zich binnen de geluidzone van het spoortraject Amsterdam Centraal - Sloterdijk. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde alleen aan de noordoost- en noordwestzijde van het plangebied (Marnixkade) wordt overschreden. Nieuwe woningen worden hier niet mogelijk gemaakt zodat het vaststellen van hogere waarden niet nodig is.

8.1.3 Industrie

De geluidzone van het industrieterrein Westpoort overlapt alleen het noord-oostelijke puntje van het plangebied. De geluidbelasting vanwege het industrieterrein mag buiten deze zone niet meer dan 50 db(A) bedragen. Uit het akoestisch onderzoek is op te maken dat de voorkeursgrenswaarde van 50 db(A) niet wordt overschreden.

8.2 Duurzaam Bouwen

Bij duurzaam bouwen gaat het om bovenwettelijke maatregelen op het gebied van energiebesparing, geluidsisolatie ter voorkoming van overlast door verkeer en/of buren en om comfortverhoging.

Een neveneffect kan zijn dat de woonlasten dalen. Het dagelijks bestuur voert een stimulerend beleid op het gebied van duurzaamheid bij het ontwerpen, bouwen, onderhoud en slopen van gebouwen. Beleid hierover is onder andere verankerd in het Programakkoord 2007-2010, het Milieubeleidsplan 2007-2010 en de jaarlijkse milieuprogramma's van het stadsdeel Centrum.

Met de Amsterdamse woningcorporaties zijn afspraken gemaakt over duurzaam bouwen in de Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam (BWA). Deze afspraken gelden voor alle nieuwbouwwoningen, waarbij de Amsterdamse corporaties of onderdelen van de gemeente Amsterdam betrokken zijn, dat wil zeggen alle huur- en koopwoningen die zij afzonderlijk of in een combinatieproject samen met particuliere opdrachtgevers tot stand brengen in heel Amsterdam.

In de BWA zijn onder andere afspraken gemaakt over strengere eisen aan de isolatiewaarden van de buitenschil van woningen, over het gebruik van hout met een duurzaam keurmerk en beperkt gebruik van zink en koper in verband met het uitlogen van deze materialen waardoor het oppervlaktewater ernstig verontreinigd raakt. De afspraken in het kader van de Basiskwaliteit zullen regelmatig aangepast worden, bijvoorbeeld als landelijke regelgeving wordt geactualiseerd.

8.3 Bedrijfshinder

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhindercategorieën opgenomen: 1 tot en met 5.

Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Categorie 3 t/m 5 betreft kleine tot (middel)grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.

Binnen de diverse bestemmingen 'Gemengd' zijn daarom nieuwe bedrijven in de milieuhindercategorieën 1 of 2 toegestaan. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhindercategorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan (zie verder bijlage 1 bij de regels van het plan).

In het plangebied is een aantal bedrijven gevestigd die in milieuhindercategorie 3 of hoger vallen. Deze zijn als zodanig opgenomen in bijlage 2 bij de regels. Bestaande bedrijven die de maximale milieuhindercategorieën overschrijden hebben dus een maatbestemming gekregen, dat wil zeggen dat alleen deze met naam genoemde bedrijven op de genoemde locaties zijn toegestaan.

Door middel van een algemene afwijkingsbevoegdheid wordt de mogelijkheid geboden om bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie te vestigen. Ook is het toestaan van een afwijking mogelijk voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen. Voorwaarden voor het verlenen van een afwijking is dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.

8.4 Luchtkwaliteit

8.4.1 Toetsingskader

In de Wet Milieubeheer is het toetsingskader voor luchtkwaliteit vastgelegd. De manier waarop de luchtkwaliteit in acht moet worden genomen bij planvorming is geregeld in lid 1 van artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer. Hierin wordt gesteld dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor doorgang van een project als:

  • aannemelijk is gemaakt dat grenswaarden niet worden overschreden bij realisatie van het plan, zelfs indien het voorgenomen plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het plan, bij één of meerdere overschrijdingen van grenswaarden, niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide;
  • als gevolg van positieve effecten van het plan en/of als gevolg van met het plan samenhangende maatregelen de kwaliteit van de lucht (elders) zodanig verbetert dat per saldo geen verslechtering optreedt (de zogenaamde saldobenadering), zelfs als bij realisatie van het plan één of meerder overschrijdingen van grenswaarden plaatsvinden en het plan wel in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide.

Grenswaarden zijn daarbij gedefinieerd als een niveau dat op basis van wetenschappelijke kennis is vastgesteld teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu in zijn geheel te voorkomen, te verhinderen of te verminderen en dat binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt en, als het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden.

Met betrekking tot emissies ten gevolge van het verkeer worden in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer voorschriften gegeven die grenswaarden bevatten voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes, koolmonoxide, benzeen en benzoapyreen. De grenswaarde voor stikstofoxiden geldt alleen voor vegetatie. Deze grenswaarde geldt voor gebieden die zich op minstens vijf kilometer van wegen bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01_0050.png"

Grenswaarden vanaf 2010 voor de diverse stoffen

In de ministeriële regeling “Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit” (2007) zijn algemene regels opgenomen voor de wijze waarop de gevolgen van projecten op de luchtkwaliteit moet worden berekend.

In stedelijke gebieden vormt het verkeer een belangrijke bron van luchtverontreinigende stoffen. Conform de regeling dient langs wegen in een stedelijke omgeving de concentraties van de verschillende stoffen te worden berekend met behulp van standaard rekenmethodes. In de regeling is ook per gemeente vastgelegd met welke getalswaarde de jaargemiddelde concentratie van fijn stof moet worden gecorrigeerd voor de aanwezigheid van zeezout. Voor de gemeente Amsterdam bedraagt deze correctie 6 µg/m³. Conform de regeling wordt het voor zeezout gecorrigeerde aantal overschrijdingen van de 24 uurgemiddelde concentratie fijn stof verkregen door het aantal berekende overschrijdingsdagen met zes dagen te verminderen.

Begrip 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM)

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging, hoeven op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer niet individueel getoetst te worden aan de genoemde grenswaarden. Het is in dat geval voldoende om aan te tonen dat een voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' is. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Met de inwerkingtreding van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (tijdelijk) gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10. Dit komt neer op een bijdrage van 1,2 µg /m³ voor beide componenten. Dit betekent dat als aangetoond kan worden dat een voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m³ bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van zowel PM10 als NO2, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

8.4.2 Gemeentelijk Actieplan Luchtkwaliteit 2005

In maart 2006 heeft de gemeente Amsterdam het Actieplan Luchtkwaliteit 2005 aangenomen. Het ambitieniveau van dit Actieplan Luchtkwaliteit 2005 is hoog. Hiervoor is gekozen omdat Amsterdam een compacte stad is in een sterk verstedelijkte regio met hoge achtergrondconcentraties. Het is lastig om overal in de stad binnen de gestelde termijnen te voldoen aan de geldende normen, maar als alle maatregelen uit dit Actieplan worden uitgevoerd kan Amsterdam daar in slagen. Het exacte resultaat van de Amsterdamse inspanningen zal mede afhankelijk zijn van de acties die derden nemen. Zo zullen naast gemeentelijk beleid ook op Rijks- en Europees niveau successen geboekt moeten worden. Verwacht wordt dat met een maximale inspanning van iedereen alle normen worden gehaald. Een scherpe monitoring van de successen of tegenvallers in het beleid ter verbetering van de luchtkwaliteit, meting en berekening van de luchtkwaliteit, zal mede bepalend zijn voor de intensiteit waarmee Amsterdam haar acties moet inzetten.

Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam kent een duidelijk doel, te weten het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. Het Actieplan bevat daartoe concrete maatregelen die erop gericht zijn om deze specifieke knelpunten aan te pakken. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd.

8.4.3 Het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Westelijke binnenstad is hoofdzakelijk conserverend van aard, maar kent wat betreft de functies een zekere dynamiek. Het plangebied is gelegen in een binnenstedelijke situatie. Dynamiek van functies hoort hierbij.

De belangrijkste functies die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn: woningen, kantoren, voorzieningen, winkels en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, hotels, horeca en bedrijven. Deze dynamiek wordt echter begrensd door de juridische vertaling van het ruimtelijk beleid (zoals verwoord in hoofdstuk 7 van de toelichting) en door andere regelgeving.

Zo geldt voor horeca en hotels (functies die tot extra druk op de woon- en leefomgeving kunnen leiden) dat deze functies als zodanig bestemd zijn en niet, in elk geval niet zomaar, uit mogen breiden. Winkels en consumentverzorgende dienstverlening zijn niet overal toegestaan. Voor winkels en consumentverzorgende dienstverlening geldt dat deze alleen zijn toegestaan op de begane grond en souterrain. Voor voorzieningen geldt een maximum maat van 1.000 m².

In die gevallen dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voor uitbreiding van deze functies, dan is dat veelal alleen mogelijk door het verlenen van een afwijking of na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. Eén van de toetsingscriteria in het bestemmingsplan is dan dat geen overmatige verkeersaantrekkende werking mag ontstaan.

Ook nieuwe parkeervoorzieningen zijn, uitsluitend na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk. Daar het beleid van het stadsdeel is gericht op een autoluwe binnenstad gaat het stadsdeelbestuur terughoudend om met deze bevoegdheid. Bovendien zal elke nieuwe inpandige parkeerplaats leiden tot het verdwijnen van een parkeerplaats op straat. Per saldo zal het verkeer dus niet toenemen, mede gelet op het ervaringsgegevens dat een parkeerplaats op straat vaker wordt gebruikt.

8.5 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen grenzen houden van risico's bij de productie, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is een getal dat aangeeft hoe groot de kans is, dat iemand overlijdt ten gevolge van een calamiteit met een gevaarlijke stof. De plaats (contour) waar deze kans 1 op de miljoen (10-6) bedraagt, is maatgevend voor waar nieuwe bebouwing of functies zijn toegestaan. Het groepsrisico geeft de kans weer op een ramp waarbij meerdere personen omkomen. Daarbij wordt dan getoetst aan de zogenaamde oriënterende waarde van het groepsrisico.

In en rond het plangebied zijn geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheden tot het vergroten van risico's.

Nabij de parkeergarage aan de Marnixstraat 250, in het water van de doorvaart P-Q en op de kade, bevindt zich een aardgassnelvulpunt. Dit bestaat uit een aflevertoestel op een steiger en een aardgasbuffer op de kade. Volgens het activiteitenbesluit is de aan te houden afstand van het aflevertoestel tot aan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten 10 meter en van de aardgasbuffer 15 meter. Deze afstanden gelden voor een installatie voor het afleveren van aardgas aan motorvoertuigen voor het wegverkeer. In dit geval is sprake van het afleveren van aardgas aan schepen. Omdat sprake is van een vergelijkbare situatie is het logisch om deze afstanden aan te houden.

Een klein deel van de parkeergarage bevindt zich binnen de veiligheidsafstand van de aardgasbuffer. Het gaat om een deel van de oprit van de parkeergarage. De verblijftijd van automobilisten op deze plaats is zeer kort. Het is niet een plek waar meerdere personen gedurende een groot deel van de dag aanwezig zijn. Zodoende is deze huidige situatie aanvaardbaar. De veiligheidszone is met een gebiedsaanduiding op de verbeelding aangegeven. Binnen deze zone is het oprichten van gebouwen niet toegestaan.

Hoofdstuk 9 Archeologie

9.1 Algemeen

Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Het verdrag stelt dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem, in iedere fase van planontwikkeling moet worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.

Het Verdrag van Malta is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die sinds 1 september 2007 van kracht is. De wet schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

In dit kader heeft Bureau Monumenten & Archeologie een archeologisch bureauonderzoek (november 2010) uitgevoerd voor het plangebied 'Westelijke binnenstad'. Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De waardestelling in het bureauonderzoek is gebaseerd op een historisch topografische inventarisatie van kaartmateriaal, publicaties en archiefbronnen, in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied. In het onderzoek komen het nationale, provinciale en het gemeentelijke archeologiebeleid aan de orde. De historische- en archeologische achtergronden en de archeologische verwachting van het plangebied zijn gekoppeld aan een beleidskaart waarmee wordt gespecificeerd of, en in welke mate archeologische maatregelen binnen (toekomstige) planontwikkeling vereist zijn.

Een samenvatting van het archeologisch bureauonderzoek is in de hierna volgende paragrafen opgenomen. Voor de volledige weergave van het onderzoek wordt verwezen naar de bijlage.

9.2 Archeologische Vindplaatsen

In het plangebied zijn 200 archeologische vindplaatsen bekend waar onder meer door de afdeling Archeologie van BMA onderzoek is uitgevoerd. De onderzoeken lopen uiteen van uitgebreide opgravingen tot archeologische begeleidingen en waarnemningen. De vondsten verschaffen belangrijke informatie over de geschiedenis en topografie van Amsterdam en zijn een onmiskenbare graadmeter voor het potentieel van het nog aanwezige bodemarchief.

De vindplaatsen zijn onder te verdelen in vijf categorieën:

  • Ophogings- en afvallagen
  • Bewoning en ambacht: grachtengordel en Jordaan
  • Verdedigingswerken
  • Religie en zorginstellingen
  • Waterbodems

Een selectie van de vindplaatsen wordt kort toegelicht als illustratie van nog aanwezige archeologische sporen in het plangebied. De algemene bodemopbouw bestaat hier uit natuurlijk veen dat is opgehoogd met klei- en veenzoden en zand al dan niet vermengd met stort van stedelijk afval. Eventuele archeologische sporen of vondsten liggen over het algemeen dicht onder het huidige maaiveld.

Ophogings- en afvallagen.
Ophogings- en afvallagen zijn overal in de ondergrond van het plangebied aanwezig. Het archeologisch materiaal in deze grondpakketten dateert zowel uit de prestedelijke als de stedelijke fas. Het bestaat uit huishoudelijk of bedrijfsafval of bouwpuin dat in de hele stad is ingezameld of uit soortgelijke afval afkomstig is van een nabijgelegen woonhuis of werkplaats. Deze vondsten kunnen daarom een algemeen beeld geven van de materiële cultuur in de stad in een bepaalde periode of juist verbonden zijn met een huishouden of industriële activiteit op het desbetreffende perceel.

Bewoning en ambacht: grachtengordel en Jordaan.

Bewoning.

Op een aantal locaties in de grachtengordel zijn beerputten opgegraven die een beeld geven van de materiële cultuur van welgesteld huishoudens en het personeel in dit stedelijke woongebied. Een archeologisch voorbeeld van het huisraad van de middenklasse en het gebruik van beerputten in de Jordaan bood de vindplaats Konijnenstraat met vijf beerputten uit de periode 1615-1640. Hier bleek dat niet alle huizen een beerput hadden en dat mogelijk twee beerputten langs de steeg als gemeenschappelijke sanitaire voorziening dienden.

Archeologisch onderzoek van huizen in de Jordaan heeft ertoe geleid dat het historische beeld van de stedelijke ontwikkeling, op basis van verschillende 17e- tot 19e- eeuwse stadsplattegronden, meer feitelijk kan worden ingevuld, vooral wat betreft de bouw, het gebruik en de inrichting van huizen en werkplaatsen.

Vanwege een toenemend tekort aan bouwgrond in de binnenstad vanaf het einde van de 17 de-eeuw werden niet alleen langs de straatzijde, maar ook op binnenterreinen kleine kamerwoningen en werkplaatsen gebouwd. Deze waren bereikbaar via smalle stegen (gangen). De gangwoningen zijn typisch voorbeelden van onderkomens die oorspronkelijk voor ambachtslieden waren bestemd en later met de 19e-eeuwse verpaupering tot krotwoningen zijn vervallen.

Ambacht.

Informatie over ambachten in de prestedelijke periode is gedocumenteerd op de vindplaats Konijnenstraat. hier lag het Margrietenpad waarlangs de Sint Pieterssloot liep als één van de oosprenkelijke perceelsgreppels. Het afval van leerlooiers dat hierin werd aangetroffen wees op een nabijgelegen werkplaats waar leer werd bewerkt. Op hetzelfde pad lag de latere Elandsstraat, waar bij archeologisch onderzoek resten tevoorschijn kwamen van een vroeg 17e-eeuwse werkplaats met oven.

In de Anjeliersstraat is op verschillende locaties productieafval van pottebakkerijen geborgen, terwijl op drie vindplaatsen aan de Lindengracht afval van tegelbakkers uit de periode 1575-1625 is gevonden in een ophogingslaag voorafgaand aan de stadsuitbreiding.

Verdedigingswerken.

Drie vindplaatsen zijn gerelateerd aan de vestingwerken van de stadsuitbreidingen van 1613 en 1663 (Derde Uitleg en Vierde Uitleg).

Stadsmuur Derde Uitleg.

In 2004 is een waarneming gedaan bij funderingsonderzoek aan de westelijke zijgevel van een perceel aan de Marnixstraat 202. Hier bevond zich onder de fundering van de huidige bebouwing een 2 meter dikke zware muur, die parallel aan de Marnixstraat lipe. Het muurrestant behoort tot de verbouwde stadswal van de Derde Uitleg ten zuidoosten van het bolwerk Rijk.

Stadswal Derde Uitleg.

In 2004 zijn aan het Marnixplein de restanten van de stadswal tussen de bolhuizen Karthuizer en Slotermeer gedocumenteerd. Het wallichaam was opgeworpen met materiaal dat was vrijgekomen bij het graven van de gracht: een mengsel van klei en veenbrokken. Tegen de aarden wal stond een fragment van de bakstenen schildmuur die was toegevoegd bij de versterking van de vestingwerken in het Rampjaar 1672.

Stadsmuur Vierde Uitleg.

Bij funderingsherstel van de percelen Marnixstraat 356 en 358 bleek dat de 19de-eeuwse funderingen deels op de stadsmuur van 1663 rusten. Het ging om het walstuk tussen de bolwerken Osdorp en Sloten dat de verdedigingswerken van 1613 en 1663 met elkaar verbond.

Religie en zorginstellingen.

Karthuizerklooster.

Op vier locaties heeft archeologische onderzoek informatie opgeleverd over het kloosterterrein van het Karthuizerklooster. Aan de Tichelstraat 11-17 en 7-11 werden woningen onderzocht die waren gebouwd op een ophogingslaag uit de eerste helft van de 17e eeuw. Aan de Lindengracht zijn de westelijke buitenmuur van het kloostervoorhof en begravingen van het 17e en 18e-eeuwse kerkhof gedocumenteerd. In de Karthuizersstraat zijn funderingen van de hofomgang van het Karthuizerklooster aangetroffen.

Westerkerk.

In het oostelijke gedeelte van de Westerkerk is in 1989 archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hierbij werden 35 graven onderzocht.

Weeshuis de Laurier.

In 2010 zijn bij bouwwerkzaamhedeb in het pand van het voormalig Luthers jongens weeshuis De Laurier een waterkelder uit de late 18e eeuw en drie naast elkaar gemetselde ronde ovenfundamenten gedocumenteerd.

9.3 Archeologische Verwachtingskaart

Op basis van de historisch-topografische en archeologische inventarisatie zijn binnen het plangebied Westelijke binnenstad materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met het gebruik van dit stedelijke gebied van de 13e- tot de 20e- eeuw. zoals prestedelijke structuren, historische stadsontwikkeling, met landaanwinningen en ophogingen inclusief deposties van stedelijk afval, verdedigingswerken, weeshuizen, kerekn en kerkhoven, de (her)inrichting het Karthuizerklooster evenals sporen van bewoning en uiteenlopende nijverheidsactiviteiten vanaf de 17e-eeuw. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben archeologische sporen een hoge trefkans en een sterke onderlinge samenhang. Dit leidt tot een verwachtingenkaart met zones van archeologische materiële neerslag (de verwachtingenkaart maakt deel uit van het Archeologisch onderzoek dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen).

Binnen het plangebied bestaan de volgende archeologische verwachtingszones:

  • A. Stadswal 1585
  • B. Stadswal 1613
  • C. Grachten, militaire zones
  • D. Grachten, infrastructuur en transportzones
  • E. Grachten, productiezones
  • F. Grachten, woonzones;
  • G. Bewoning en ambacht grachtengordel
  • H. Bewoning en ambacht Jordaan
  • I. Markten
  • J. Religie en kerkhoven
  • K. Zorginstellingen
  • L. Prestedelijk landgebruik/ophogingen Derde Uitleg

9.4 Archeologische Beleidskaart

De archeologische beleidskaart van het plangebied Westelijke binnenstad is bedoeld als een schematisch ruimtelijk overzicht van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het arecheologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgestreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen.

Archeologische beleidszones op basis van de archeologische verwachtingszones en verstoringen:

Beleidscategorie 2 (verwachtingzones A, B, G, H, J en K).
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 50 m2 en minder dan 0,50 meter onder het maaiveld.

Beleidscategorie 7 (verwachtingzone I en L)
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 en minder dan 0,50 meter onder het maaiveld.

Beleidscategorie 8 (waterbodem, verwachtingszones deels C, D en E)
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of ondieper dan de baggerdiepte.

Beleidscategorie 9 (watebodem, Verwachtingzones deels C en F)
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 2.500 m2 of ondieper dan de baggerdiepte.

Beleidscategorie 11 (sub)recente verstoring
Voor deze delen in het plangebied geldt een negatieve verwachting, vanwege de hoge mate van verstoring, omdat hier al archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarmee zijn deze delen van het plangebied vrijgesteld van verdere archeologische maatregelen.

Voor het hele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat wanneer geen archeologisch vervolgonderzoek vereist is en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen, Bureau Monumenten en Archeologie hiervan op de hoogte moet worden gebracht. In overleg met de opdrachtgever kunnen dan maatregelen worden getroffen over de documentatie en berging van de vondsten.

Het volledige archeologisch bureauonderzoek is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan gevoegd.

Hoofdstuk 10 Water

10.1 Beleid

Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam.

Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van Waternet, namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het plangebied maakt deel uit van de Keur AGV 2011. Zonder ontheffing op de keur zijn werkzaamheden aan/op of in waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden. De keur AGV is van toepassing op alle wateren, keringen en waterstaatkundige werken. Waternet, waarin de Dienst Waterbeheer en Riolering en het Waterleidingbedrijf zijn samengegaan, is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap. Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet de grondwaterzorgtaak uit, alsmede de afvalwaterinzameling, de drinkwaterlevering en het nautisch toezicht in de Amsterdamse grachten.

10.2 Oppervlaktewater

De waterwegen en grachten in de Westelijke grachtengordel en de Jordaan behoren niet tot het bestemmingsplan Westelijke binnenstad. Ze zijn opgenomen in het bestemmingsplan Water. Hierin zijn de waterwegen en grachten onder meer bestemd voor waterberging, waterwegen, de waterhuishouding en waterstaatsdoeleinden. Ook zijn de ligplaatsen voor woonboten en bedrijfsvaartuigen vastgelegd.

In het plangebied zijn geen grootschalige uitbreidingsmogelijkheden opgenomen voor bebouwing. Nieuwbouw wordt vaak gerealiseerd nadat de bestaande bebouwing is gesloopt. Het bebouwd oppervlak blijft per saldo vrijwel gelijk. De waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied zullen derhalve niet aan veel veranderingen onderhevig zijn.

10.3 Waterkering

Ten noorden van het plangebied functioneren de Haarlemmerstraat- en -dijk als secundaire, direct verholen waterkering, samen met de Eenhoornsluis in de Korte Prinsengracht. Een heel klein deel van het plangebied, op de hoek van de Brouwergracht en de Prinsengracht, maakt deel uit van deze waterkering. Een primaire kering is een kering die het gebied beschermt tegen buitenwater, zoals vastgelegd in de Waterwet. Secundaire keringen zijn alle overige waterkeringen. De kering is direct omdat hij, achter de primaire waterkering, als tweede bescherming biedt tegen overstroming door aangrenzend water. 'Verholen' houdt in dat de waterkering op het maaiveld niet herkenbaar is als dijklichaam. De waterkering kan tot op zekere hoogte de functie van primaire waterkering overnemen. De waterkering fungeert als operationele hoogwaterkering bij niet calamiteuze omstandigheden.

Het in het plangebied gelegen gedeelte van de secundaire, direct verholen waterkering is op de verbeelding aangegeven en als zodanig bestemd. De waterkerende functie mag niet worden verminderd of tenietgedaan. Werkzaamheden in en om deze kering zijn alleen mogelijk na het toestaan van een afwijking. Bovendien geldt dat alle activiteiten getoetst moeten worden aan de keur en beleidsregels van AGV.

10.4 Grondwater

Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen mogelijk. In procedures is vastgelegd dat, alvorens met de bouw kan worden begonnen, eerst uitgebreid onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de bouw op de stand, de kwaliteit en de stroming van het grondwater (geohydrologisch onderzoek). In de omgeving van de nieuwbouw mag de grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren. Ook voor de definitieve nieuwe situatie dient dit door onderzoek inzichtelijk te worden gemaakt. De geohydrologische onderzoeken moeten ter toetsing aan Waternet worden voorgelegd.

Nieuw te realiseren bouwlocaties dienen te voldoen aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam: daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter. Door middel van een grondwaterstandsberekening dient men aan te tonen dat voldaan wordt aan de grondwaternorm en dat in de omliggende bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechtert. Ondergronds bouwen in de vorm van een parkeergarage of anderszins mag dan ook geen belemmering vormen voor de vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater. Wanneer blijkt dat niet aan de grondwaternorm voldaan kan worden, moeten maatregelen genomen worden, waarbij de voorkeursvolgorde uitgaat naar: aanpassen van het stedenbouwkundig grid, ophogen van het maaiveld, integrale grondverbetering, kruipruimteloos bouwen of ontwatering door nieuw te graven waterlopen. In de Amsterdamse Bouwverordening zijn regelingen opgenomen om te voorkomen dat de grondwaterstand door ondergronds bouwen negatief wordt beïnvloed en voorts is voor dergelijke ondergrondse activiteiten overleg met de waterbeheerder nodig.

10.5 Riolering

In het plangebied bevindt zich een gemengd rioleringsstelsel. Hierbij wordt ál het in het gebied vrijkomende afvalwater, inclusief regenwater, door middel van één type leiding ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Het beleid van AGV/Waternet is daar waar mogelijk schoon hemelwater te scheiden van de vuilwaterstromen. Hierdoor wordt de rzwi ontlast en het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Voor het duurzaam omgaan met regenwater wordt verwezen naar de betreffende beslisbomen, opgenomen in de beleidsnotitie "Handreiking hemelwater" opgesteld door AGV/Waternet. Bij nieuwbouw of het renoveren van bestaande bebouwing moet rekening worden gehouden met een toekomstig gescheiden rioolstelsel waarbij het hemelwater apart van het vuilwater wordt aangeboden. Mocht die mogelijkheid zich in de toekomst voordoen dan zal hier aandacht aan besteed moeten worden.

Waternet/AGV stimuleert het afkoppelen van verharde oppervlakken. Dit draagt bij aan de doelstellingen zoals die zijn gesteld in het Waterbeheer 21e eeuw (vasthouden - bergen - afvoeren). Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak geldt de 'handreiking hemelwater' als beleidsuitgangspunt.

10.6 Materiaalkeuze

Voor het afkoppelen van schoon hemelwater van dakoppervlakken en bij (nieuw)-bouwactiviteiten wordt hier gewezen op de uitgangspunten in de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en Duurzaam Bouwen. Volgens deze uitgangspunten dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voorkomen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen. Bij het gebruik van uitloogbare materialen is het niet toegestaan de oppervlakken waarop deze materialen zijn gebruikt, af te koppelen van het rioleringssysteem. Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.

Hoofdstuk 11 Flora En Fauna

11.1 Wettelijk Kader

11.1.1 Natuurbeschermingswet 1998

Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die deel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in, of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren.

11.1.2 Flora- en faunawet 2002

In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ffw) van kracht geworden. In 2005 is de wet met een Algemene Maatregel van Bestuur aangepast. In 2009 is, naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State de “Uitleg over de aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet” uitgebracht.

Met deze wet wordt onder meer beoogd de soortbeschermingsregeling(en) van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te implementeren in de Nederlandse rechtsorde. Op grond van de Ffw zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, helen en andere voortplantings-, of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend “Besluit vrijstelling beschermd dier- en plantensoorten” kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal op grond van de Ffw rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen planten- en diersoorten. Wat betreft de flora is de aandacht onder meer gericht op de flora van de kademuren. Als uit gegevens of onderzoek blijkt dat sprake is van één of meerder beschermde soorten en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betrokken (bouw)werkzaamheid/activiteit pas kunnen plaatsvinden, nadat ontheffing of vrijstelling is verleend. De ontheffing vindt plaats op grond van de Flora- en faunawet. Bij de beoordeling van een ontheffing of vrijstelling is de Habitatrichtlijn mede het toetsingskader. Op Rode lijsten staan soorten die om verschillende redenen sterk achteruitgaan. De kwetsbaarheid van een soort speelt een rol bij de beoordeling van een ontheffingsaanvraag Ffw. Voor een beschermde soort van de Rode lijst is de afweging diepgaander.

Bomen worden beschermd door de gemeentelijke kapverordening (bomenverordening).

De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld. Met het werken volgens deze gedragscode kan het aanvragen van een ontheffing voor een aantal soorten worden voorkomen.

Voor alle diersoorten, ook niet-beschermde, geldt de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan soorten moet worden voorkomen.

11.1.3 Ecologische hoofdstructuur (EHS)

De Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. Bij kwantitatieve of kwalitatieve aantasting van de EHS, dient volgens de in de Nota Ruimte vastgelegde regels, gecompenseerd te worden.

In het structuurplan van de gemeente Amsterdam wordt een aantal groengebieden planologisch beschermd.

11.2 Natuurtoets

De Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam heeft in maart 2011 een natuurtoets uitgevoerd. De volledige tekst van de toets is opgenomen als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan. Een korte samenvatting is hieronder opgenomen.

Uit de natuurtoets wordt duidelijk of de natuurwetgeving consequenties heeft voor het bestemmingsplan. Voor het plangebied Westelijke binnenstad is vooral de Flora- en faunawet van toepassing. In het plangebied is een aantal beschermde dier- en plantensoorten aangetroffen. Relatief kleine ingrepen kunnen al effect hebben op deze soorten.
Het bestemmingsplan Westelijke binnenstad is conserverend van karakter. Het plan is gericht op behoud en herstel van de bestaande bebouwing. Grootschalige nieuwe bebouwing wordt niet mogelijk gemaakt.

Het plangebied wordt intensief gebruikt. Voor grondgebonden diersoorten is in de openbare ruimte nauwelijks leefgebied. Amfibieën zijn door de mens naar de binnenterreinen gebracht. Kikkers, padden en salamanders planten zich voort op deze binnenterreinen en handhaven zich daar ook. Het plangebied is bereikbaar voor vliegende soorten. Veel gebouwen in het plangebied zijn geschikt als verblijfsplaats voor vleermuizen of vogels.

Het plangebied bevindt zich buiten de speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Het Eerste Marnixplantsoen maakt deel uit van de Hoofdgroenstructuur van Amsterdam. De hoofdgroenstructuur is een onderdeel van de Structuurvisie 2040 van de gemeente Amsterdam (vastgesteld februari 2011). De hoofdgroenstructuur is vergeleken met de versie uit 2002 uitgebreid met een aantal gebieden. Voor het plangebied Westelijke binnenstad is dit het hierboven genoemde gebied. Inpasbare voorzieningen in dit gebied zijn in de structuurvisie omschreven. Ontwikkelingen die daar niet in passen moeten aan een Technische Advies Commissie worden voorgelegd. Uiteindelijk beslist de gemeenteraad of de voorziening wordt toegelaten.

Beschermde soorten in het plangebied

Vleermuizen, broedvogels, amfibiëen en muurplanten zijn door de Flora- en faunawet beschermde soorten. Voor de kleine watersalamender, bruine kikker en de gewone pad geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Negatieve effecten op vissen worden niet verwacht. Bij werkzaamheden waarbij beschermde muurplanten betrokken zijn, kan volgens de gedragscode van de gemeente Amsterdam worden gewerkt. Ontheffing is dan niet nodig. Voor de meeste broedvogels geldt dat er geen problemen met de Flora- en faunawet zijn als de broedperiode bij werkzaamheden wordt vermeden. Voor vleermuizen is een ontheffing nodig als verbodsartikelen overtreden worden.

Vleermuizen

Gewone of ruige dwergvleermuizen worden in het plangebied dikwijls gezien. Bij ingrepen aan gebouwen kunnen zomer-, winterverblijfplaatsen en baltsplaatsen van vleermuizen in verdrukking komen. Een eerste stap is een beoordeling van het gebouw op mogelijke verblijfsplaatsen. Als een gebouw geschikt is en de voorgenomen ingreep potentiële verblijfsplaatsen zal vernietigen, dan is gespecialiseerd onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk. Vleermuizen worden door de Flora- en faunawet zwaar beschermd. Indien na onderzoek blijkt dat er vaste verblijfplaatsen in gebouwen zijn, dan moet volgens de Flora- en faunawet gehandeld worden. In de gedragscode van de gemeente Amsterdam staan hiervoor de richtlijnen.

Broedvogels

Voor de meeste broedvogels geldt dat de nesten gedurende de broedtijd zijn beschermd. Ontheffing voor broedvogels wordt meestal niet verleend, omdat het in de regel goed mogelijk is om verontrusting in het broedseizoen te voorkomen. Broedvogels waarvan het nest ook buiten de broedtijd beschermd is, zijn de huismus (Rode lijst) en de gierzwaluw. Het is niet uitgesloten dat er zich in de binnentuinen mussenkolonies bevinden. Voor het in stand houden van een kolonie mussen is het van belang dat zowel nestgelegenheid als schuilplaatsen beschermd worden.

Hoofdstuk 12 Luchthavenindelingsbesluit

Op 1 november 2002 zijn de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel van de luchthaven Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB), waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De regels zijn in werking getreden op 20 februari 2003, tegelijk met de ingebruikneming van de vijfde baan van Schiphol, de Polderbaan. Beide besluiten zijn gebaseerd op de gewijzigde Wet luchtvaart. Deze nieuwe regels moeten in acht worden genomen bij de tot standkoming van bestemmingsplannen, voor gebieden die zijn gelegen binnen de werkingssfeer van de besluiten, en bij de beoordeling van bouwplannen, van aanvragen voor een aanlegvergunning of van een omgevingsvergunning die alleen kan worden verleend met een afwijking van het bestemmingsplan.

In het Luchthavenindelingsbesluit is het luchthavengebied vastgesteld en is het zgn. beperkingengebied opgenomen. De vaststelling van het luchthavengebied heeft geen consequenties voor het plangebied van de Westelijke binnenstad. Binnen het beperkingengebied kan onderscheid worden gemaakt in verschillende regimes. Zo zijn er regimes voor de toelaatbaarheid van gebouwen in verband met de externe veiligheid of geluid-belasting, zo zijn er gronden, de sloopzones, waar voor bepaalde gebouwen geldt, dat ze moeten worden gesloopt en gronden waar nieuwe gebouwen niet zijn toegestaan. Voorts zijn er regels met hoogtebeperkingen en regels met beperkingen voor vogelaantrekkende bestemmingen. Slechts deze laatste regels, d.w.z. de regels met hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende bestemmingen zijn van belang voor het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen het vogelvrijwaringsgebied van Schiphol.

Bestemmingsplannen moeten in overeenstemming zijn (gebracht) met het LIB. Is daarvan geen sprake, dan geldt het LIB als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij geldt overigens niet de gelimiteerde werkingsduur van een voorbereidingsbesluit. Het gevolg van het LIB is dan dat alle bouwaanvragen in het plangebied moeten worden aangehouden. Die aanhoudingsplicht kan worden doorbroken met artikel 50.3 (m.b.t. bouwvergunning) van de Woningwet, voorzover de beperkingen van het LIB in acht worden genomen. Voor het gebied van het bestemmingsplan Westelijke binnenstad geldt volgens het LIB een hoogtebeperking van 146 meter. Nergens in het plangebied is een bouwhoogte toegestaan die deze grens overschrijdt. Voorts geldt volgens het LIB een beperking van vogelaantrekkende bestemmingen. Nergens in het plangebied wordt mogelijk gemaakt dat (nieuwe) vogelaantrekkende bestemmingen worden gerealiseerd.

Nu de andere regimes van het LIB niet van toepassing zijn op het plangebied en de hoogtebeperking en beperking van vogelaantrekkende bestemmingen van het LIB in acht worden genomen, kan worden gesteld dat het bestemmingsplan Westelijke binnenstad in overeenstemming is met het LIB en dat derhalve de aanhoudingsplicht van het LIB niet voor het plangebied geldt. Omdat het gehele grondgebied van het stadsdeel Centrum binnen het beperkingengebied is gelegen waarvoor de hoogtebeperking geldt, zoals dit is aangegeven op de bij het LIB behorende kaarten, is het niet mogelijk de contouren van dit gebied aan te geven op de verbeelding van het bestemmingsplan Westelijke binnenstad.

Het Luchthavenverkeerbesluit ziet op de milieubelasting door het luchthavenverkeer van Schiphol. In het besluit zijn regels opgenomen voor het vliegverkeer, het milieu en de veiligheid rond Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit heeft, anders dan het Luchthavenindelingsbesluit, geen gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied Westelijke binnenstad, noch legt dit Luchthavenindelingsbesluit beperkingen op aan die ruimtelijke ontwikkeling.

Hoofdstuk 13 Economische Uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Alleen in die gevallen dat op grond van een bestemmingsplan bouwvergunning had kunnen worden verleend en bij de herziening van dat bestemmingsplan geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, blijft de vaststelling van een exploitatieplan buiten toepassing (Wet van 25 juni 2009 tot wijziging van (onder meer) artikel 9.1.20. van de Invoeringswet ruimtelijke ordening, Staatsblad 2009, nr.297).

De stadsdeelraad kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien:

  • het verhaal van kosten anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie moet plaatsvinden of fasering van de bouwplannen niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen of regels aan de inrichting, de kwaliteit van bouwlocaties niet noodzakelijk is.

Aan alle drie de voorwaarden moet worden voldaan.

De stadsdeelraad moet bij het vaststellen van het ruimtelijk plan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen. Er bestaat de verplichting een kostenverhaalsafweging te maken. De kostensoorten die moeten worden verhaald zijn opgesomd in de artikelen 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening. Zijn er bepaalde kostensoorten aan de orde (bij actualiseringsplannen in ieder geval het opstellen van het bestemmingsplan en planschade), dan moet worden bezien of deze kosten anderszins verzekerd zijn. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst of wanneer sprake is van erfpacht.

Binnen het plangebied van de Westelijke binnenstad is vrijwel alleen sprake van particulier bezit. Er is het volgende geïnventariseerd:

  • afwijkingen voorgestelde regeling ten opzichte van de geldende regeling;
  • is sprake van een bouwplan zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1.(Bro).

Voor geen van de adressen is hiervan sprake. Dit heeft de volgende oorzaak. Het nieuwe bestemmingsplan biedt voor de bestaande panden slechts beperkt uitbreidingsmogelijkheden. Wat betreft bouwvolume is ongeveer de huidige situatie vastgelegd, zowel in de bouwregels als op de verbeelding. Dit betekent dat geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro.

De stadsdeelraad kan besluiten geen exploitatieplan op te stellen.

Hoofdstuk 14 Inspraak

Over het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 7 maart 2012, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, in Felix Meritis aan de Keizergracht een inspraakbijeenkomst gehouden. Voorafgaand aan de inspraakbijeenkomst heeft het plan vanaf 22 februari 2012 ter inzage gelegen. Vanaf dat moment was het plan ook digitaal te raadplegen.
Op de inspraakbijeenkomst waren 50 bewoners en anderen die betrokken zijn bij (delen van) het plangebied aanwezig. Een aantal aanwezigen heeft op de inspraakbijeenkomst een mondelinge inspraakreactie gegeven. Een reactie op de mondelingen inspraakreacties is terug te vinden in het verslag dat is gemaakt van de bijeenkomst. Daarna heeft men tot 17 april 2012 het plan digitaal kunnen raadplegen en een schriftelijke inspraakreactie kunnen indienen. Een antwoord op de schriftelijke inspraakreacties is opgenomen in dit hoofdstuk.

Zowel het verslag van de inspraakbijeenkomst als de schriftelijke inspraakreacties zijn in bijlage 1 van de toelichting opgenomen.

De schriftelijke inspraakreacties hebben voornamelijk betrekking op de volgende onderwerpen:

1. Raadplegen van het digitale bestemmingsplan

Inspraak:

Uit een aantal reacties komt naar voren dat het raadplegen van de digitale versie van het bestemmingsplan moeizaam verloopt. Daar komt bij dat de website van de gemeente Amsterdam, www.bestemmingsplannen.amsterdam.nl, niet voor alle besturingssystemen geschikt is. Op de website van het rijk, www.ruimtelijkeplannen.nl, (wel voor alle besturingssystemen geschikt), ontbreken daarentegen straatnamen en huisnummers.
De digitale versie van het bestemmingsplan (op beide websites) zet in op de geldende regels voor één specifiek perceel. Dit brengt met zich mee dat het overzicht over het gehele plangebied en de samenhang daarbinnen, als onvoldoende wordt ervaren.
Ten aanzien van de hoogtekaart wordt opgemerkt dat deze beter leesbaar is wanneer meer onderscheidende kleuren worden gebruikt.
Het wordt als een gemis ervaren dat na de inspraakprocedure de concept-ontwerpversie van het bestemmingsplan niet meer digitaal te raadplegen is. Dit is pas weer mogelijk tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Reactie:

Sinds 2010 vindt het opstellen en publiceren van bestemmingsplannen plaats volgens wettelijke regels die voor alle gemeenten in Nederland gelijk zijn (de zogenaamde Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen).

Wij delen het bezwaar dat de digitaal gepubliceerde bestemmingsplannen geen goed overzicht geven van de voorgestelde regelgeving in (delen van) het plangebied. De nieuwe digitale standaard lijkt vooral de individuele burger die wil weten welke regelgeving van toepassing is op een specifiek pand, goed te bedienen. Voor een overzicht op het gehele gebied en de samenhang daarbinnen biedt de nieuwe standaard minder mogelijkheden. Zonder een 'muisklik' op de kaart (op een specifiek pand) zijn alleen de kleuren van de bestemmingen te zien en ontbreken op het scherm alle functie- en bouwaanduidingen. Wij hebben dit deels ondervangen door in de bijlagen bij de toelichting aparte themakaarten op te nemen, zoals de waarderingskaart en een hoogtekaart. Deze geven een overzicht van de ordes en de gemiddelde goot- en bouwhoogten in het plangebied.
Aan het verzoek om de leesbaarheid van de hoogtekaart te verbeteren door meer onderscheid in kleuren aan te brengen is voldaan.

Omdat het bekijken van digitaal gepubliceerde bestemmingsplannen om nieuwe kennis en vaardigheid vraagt, hebben de leden van het planteam in overleg met wijkcentrum d'Oude Stadt een aparte bijeenkomst georganiseerd om bewoners behulpzaam te zijn.

Helaas was de site www.bestemmingsplannen.amsterdam.nl tot voor kort alleen geschikt voor gebruikers van Windows en 'internet explorer'. Inmiddels is deze site voor alle besturingssystemen toegankelijk gemaakt. Op de website van stadsdeel Centrum is een handleiding geplaatst over het gebruik ervan.
Het is juist dat op de website van het rijk, www.ruimtelijkeplannen.nl huisnummers ontbreken. Daar is bewust voor gekozen omdat huisnummering kan wijzigen. Het risico dat op die manier onjuiste informatie over een perceel wordt verkregen, is te groot. Straatnamen worden wel op de verbeelding aangegeven.

Het klopt dat na de inspraakprocedure de concept-ontwerpversie van het bestemmingsplan niet meer digitaal te raadplegen is. De ervaring leert dat dit tot verwarring kan leiden.

Mochten er overigens verschillen bestaan tussen de digitale en de analoge versie van het bestemmingsplan, is de digitale versie op www.ruimtelijkeplannen.nl, beslissend.

2. Daklandschap


Inspraak:

Ten opzichte van bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel 2000 is de mogelijkheid voor overschrijding van de maximale bouwhoogte verruimd. Dit wordt in strijd geacht met de hoofddoelstellingen van het Beleidsplan Binnenstad (behoud kwaliteit historisch stadsbeeld, verbeteren veiligheid en leefbaarheid). De voorgestelde overschrijding van vier naar vijf meter, zal in de dichtbebouwde omgeving leiden tot aantasting van het stadsbeeld en belemmering van licht- en luchttoetreding van omringende bebouwing. Waarom is deze beleidswijziging doorgevoerd?

Reactie:

In het concept-ontwerpbestemmingsplan is bij alle bestemmingen de bevoegdheid opgenomen voor het dagelijks bestuur om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximale bouwhoogte voor liften, trappenhuizen e.d. tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen, antennes e.d. tot ten hoogste 5 meter.

De criteria die van toepassing zijn luiden als volgt. Afwijken voor lift- en trappenhuizen, koelinstallaties, condensatoren en centrale verwarmingsinstallaties is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat:

  1. 1. Deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
  2. 2. Deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte dienen te worden geplaatst;
  3. 3. Het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast.

Er is geen sprake van een beleidswijziging zoals in de inspraakreactie wordt verondersteld. Inhoudelijk is deze regeling nagenoeg dezelfde als de regeling uit het vigerende bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel 2000 en de Jordaan 1999. De redactie en opzet is alleen anders. In de vigerende bestemmingsplannen waren de criteria in een zogenaamde 'Beschrijving in hoofdlijnen' opgenomen. Deze 'Beschrijving in hoofdlijnen' is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 komen te vervallen.

Lichthoven:
Het stadsdeel wordt verzocht de in 2001 door de deelraad toegezegde plaatsing van een tweetal lichthoven op het perceel Keizersgracht 164 op de plankaart, alsnog na te komen.

Reactie

Als ondergrond van de verbeelding wordt een topografische kaart gebruikt. De informatie op deze topografische kaart heeft geen juridische betekenis. De plankaart van het vigerende bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel en de Eerste herziening daarvan zijn analoog vormgegeven. Deze analoge kaarten (en ook de ondergronden daarvan) kunnen handmatig worden aangepast.

De verbeelding van het bestemmingsplan Westelijke binnenstad is digitaal vormgegeven. De ondergronden van een digitale verbeelding kunnen niet (meer) handmatig aangepast worden. Wij kunnen helaas niet aan het verzoek voldoen.

Zie ook onze reactie onder 5.

Inspraak:

De hoogtematen die vroeger op de kaart werden aangegeven, zijn in de nieuwe systematiek, voor zover het niet gaat om orde 1, orde 2 of orde 3, in een bijlage bij de toelichting opgenomen. In hoeverre is een bijlage bij de toelichting juridisch bindend?

Reactie:

Juridisch bindend zijn de planregels en de verbeelding. Voor panden die op de verbeelding een waardering orde 1, orde 2 en orde 3 hebben is in de planregels opgenomen dat de toegestane bouw- en goothoogte de bestaande bouw- en goothoogte is. Voor de gebouwen zonder ordewaardering is de maximale bouw- en goothoogte op de verbeelding aangegeven. Voor orde 3 panden is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het dagelijks bestuur om deze panden op te hogen tot aan de op de verbeelding opgenomen bouw- en goothoogtes.

De maximale bouw- en goothoogtes op de verbeelding (van gebouwen zonder ordewaardering en ter plaatse van orde 3 panden) zijn gebaseerd op de gemiddelde bouw- en goothoogtes in (delen van) straatwanden. De hoogtekaart is gemaakt om het overzicht te geven van de gemiddelde bestaande bouw- en goothoogte van alle bebouwing. Deze kaart is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Inspraak:

Wat is de maximale bouwhoogte van achterhuizen? Hoe is dit geregeld?

Voor de gronden/gebouwen binnen de bestemming Gemengd, Centrum e.d. met een aanduiding orde 1 en orde 2 en orde 3 geldt het bovenstaande. Namelijk dat de bestaande bouw- en goothoogte de maximale bouw-en goothoogte is. In de regels is een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van deze regel ten behoeve van lagere delen van het gebouw (aan de achterzijde gelegen lage achterhuizen en bijgebouwen) tot maximaal de goothoogte van het hoofdgebouw aan de straat.

Inspraak:

Op basis van oudere bestemmingsplannen is voor een dakterras een vrijstelling van het dagelijks bestuur nodig. Nu is dit alleen het geval wannneer er strijd is met de hoogtebepalingen. Als toetsingscriterium bij de aanvraag van vergunning voor een dakterras, zou het privacy-aspect moeten worden toegevoegd.

Reactie:

De regeling voor de dakterrassen is dezelfde als in het vigerende bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel. Dakterrassen zijn verboden en alleen met afwijking toegestaan. Als extra criterium is nu opgenomen dat de afwijking alleen wordt verleend voor de woonfunctie. Het oude plan kende nog een “Beschrijving in hoofdlijnen' waarin de meer beschrijvende criteria waaraan getoetst moest worden, zoals de privacy van omwonenden, waren opgenomen. Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening is de beschrijving in hoofdlijnen komen te vervallen en zijn de meer beschrijvende criteria in de toelichting opgenomen. Dit betekent dat de belangen van omwonenden en de privacyaspecten nog steeds betrokken worden bij de afweging of een dakterras wordt toegestaan.

Inspraak:

In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van: 'alle installaties inpandig tenzij'. In de regels is in art. 14.4.5 opgenomen dat het dagelijks bestuur kan afwijken van de bouwregels om de installatie van 'ventilatie inrichtingen' etc.' mogelijk te maken. Dit kan geluid- en geuroverlast voor omwonenden tot gevolg hebben. Een plan waar inpandig oplossen niet mogelijk is, zou beter niet kunnen worden uitgevoerd.

Reactie:

Volgens de regels van het ontwerpbestemmingsplan is het alleen na afwijking van het bestemmingsplan mogelijk om installaties op daken te realiseren. Dit is alleen toegestaan indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder een aantal voorwaarden. Onder aantoonbare redenen moet worden gedacht aan de technische noodzaak van een installatie om direct in contact met de buitenlucht te zijn, zoals bijvoorbeeld schoorstenen of (onderdelen van) ventilatiesystemen. Indien een liftinstallatie niet in een kelder kan worden geplaatst is plaatsing op het dak noodzakelijk. Soms leidt inpandige plaatsing tot onaanvaardbare aantasting van monumentale waarden van een pand. In dat geval wordt ook de voorkeur gegeven aan plaatsing op het dak. Om over voldoende flexibiliteit te beschikken in de wijze van plaatsing van installaties en daarmee flexibel gebruik van panden mogelijk te maken, is het niet wenselijk de afwijking te schrappen, dan wel op te nemen dat installaties alleen inpandig mogen worden gerealiseerd. Met een afwijking is het mogelijk (en noodzakelijk) bij elke aanvraag de gevolgen van de plaatsing van de installatie af te wegen tegen het gebruik van het pand en de invloed die de installatie heeft op de omgeving.

3. Horeca in grote hotels en musea

Inspraak:

De inspraakreactie richt zich voornamelijk op het hotelbeleid, de toetsing daaraan en de te volgen procedure. Hieronder wordt in het kort een toelichting gegeven op genoemde onderdelen van het nu geldende hotelbeleid. In de toelichting op het bestemmingsplan is een uitgebreide samenvatting van het hotelbeleid opgenomen.

Reactie:

Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015:

De stadsdeelraad Centrum heeft op 27 maart 2012 de nota “Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015, deel I: beleidskader vastgesteld en het dagelijks bestuur heeft op 10 april 2012 deel II: beleidsregels, behorend bij deze nota, vastgesteld. Het nieuwe hotelbeleid is op 20 april 2012 in werking getreden.

De belangrijkste uitgangspunten van het nieuwe hotelbeleid zijn spreiding van hotelontwikkeling en het behouden van de woonfunctie. Dit houdt in dat het dagelijks bestuur in de grachtengordel, net als in de oude binnenstad en de Leidsebuurt, niet zal meewerken aan vestiging van nieuwe hotels vanwege het grote aantal hotels en publiekstrekkende functies, dat hier gevestigd is. Het woon- en leefklimaat staat onder grote druk door grote aantallen bezoekers.

Ook in de Weteringbuurt, net als de Jordaan, de Haarlemmerbuurt, de Westelijke Eilanden en Uilenburg, zal het dagelijks bestuur niet meewerken aan hotelontwikkeling.

Ten oosten van de Amstel/Zwanenburgwal/Uilenburgergracht kan het dagelijks bestuur meewerken aan hotelontwikkeling, mits aan de algemene criteria wordt voldaan. In dit gebied wordt veel gewoond en zijn relatief weinig winkels en horeca gevestigd.

Er zijn enkele uitzonderingen op deze uitgangspunten: het dagelijks bestuur wil wel meewerken aan hotelontwikkeling op enkele radialen, teneinde zo de spreiding van het toerisme te bevorderen. Dit betekent voor het plangebied van de Westelijke binnenstad dat op de Rozengracht hotelontwikkeling wel mogelijk is, mits wordt voldaan aan de algemene beleidsregels.

Daarnaast wordt ruimte geboden voor het realiseren van drie hotels in het topsegement en kan het dagelijks bestuur meewerken aan het realiseren van unieke hotelconcepten.

Algemene beleidsregels

Alle hotelinitiatieven die in overeenstemming zijn met het spreidingsbeleid en de uitzonderingen daarop moeten voldoen aan de volgende algemene beleidsregels. Functiemening: de balans tussen wonen, werken en recreëren mag niet verslechteren; woon-en leefklimaat: de druk op het woon- en leefklimaat wordt meegewogen; kwaliteitsimpuls: het initiatief dient een aantoonbare kwaliteitsimpuls op te leveren voor de omgeving; verkeersaantrekkende werking, verkeersveiligheid en gebruik van de openbare ruimte; parcellering en architectonische kwaliteit; bescherming woonfunctie.

Procedure

Een hotel dat aan de beleidsregels voldoet komt in aanmerking een omgevingsvergunning, waarmee kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik als hotel. De toestemming om af te wijken geldt eenmalig en is uitsluitend ten behoeve van de desbetreffende aanvraag. Hiermee kan maatwerk worden geleverd en kunnen eisen worden gesteld aan het hotel. Wanneer de omgevingsvergunning onherroepelijk is en het bouwplan is uitgevoerd kan het dagelijks bestuur het bestemmingsplan wijzigen en wordt het hotel opgenomen op de verbeelding.

Zelfstandige horeca in hotels

Het dagelijks bestuur wil bij hotels met een bruto vloeroppervlak van 1000 m2 of groter zelfstandige horeca 4 (restaurant) mogelijk maken. De zelfstandige horeca kan worden toegestaan op iedere bouwlaag, de maximale maat is 150 m2 of voor hotels die groter zijn dan 1500 m2, maximaal 10% van het bruto vloeroppervlak. De zelfstandige horeca kan worden gerealiseerd door bij omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan.

Een initiatief dient te voldoen aan de criteria zoals vermeld in de beleidsregels bij het hotelbeleid. Naast de hierboven genoemde criteria mag het initatief niet leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, mag het initatief geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben, dienen installaties inpandig te worden aangebracht, tenzij dat om technische redenen niet mogelijk is en wordt de initiatiefnemers verzocht een rookruimte te realiseren.

Onderscheid zelfstandige en additionele horeca.

Bij horeca in hotels wordt in de regelgeving van het stadsdeel een onderscheid gemaakt tussen additionele (aanvullende) horeca en zelfstandige horeca.

Onder additionele horeca bij hotels wordt verstaan een bar die, en/of een restaurant dat uitsluitend toegankelijk is voor hotelgasten. Deze vorm van horeca is bij alle hotels toegestaan. Indien er drank wordt geschonken is een Drank & Horecavergunning verplicht. Een exploitaitievergunning is niet verplicht en het pand behoeft evenmin een horeca-aanduiding in het bestemmingsplan te hebben. Voor deze vorm van horeca mag van buitenaf geen reclame worden gemaakt en wordt geen terras toegestaan.

Onder een zelfstandige horeca 4 (restaurant of alcoholvrije horeca) of een zelfstandige horeca 3 (café) wordt een horeca verstaan die ook voor niet-hotelgasten toegankelijk is. Een zelfstandige horecagelegenheid dient een aanduiding in het bestemmingsplan te hebben. Naast een Drank & Horecavergunning is een exploitatievergunning vereist. Voor een zelfstandige horeca mag vanaf de straat reclame zichtbaar zijn en kan een terrasvergunning worden aangevraagd voor de openbare ruimte. Deze aanvraag zal worden getoetst aan het Terrassenbeleid van het stadsdeel. Het gebruik van de binnenterreinen als terras wordt gezien als bedrijfsmatig gebruik dat verboden is gesteld.

Bovenstaande tekst is ter verduidelijking aan de toelichting toegevoegd.

Binnen het plangebied hebben zes culturele instellingen de mogelijkheid om horeca te exploiteren. Dit zijn De Rode Hoed, Felix Meritis, het Bijbels Museum, Huis Marseille, het Grachtenhuis en de Westerkerk. Voordat deze instellingen horeca-activiteiten kunnen uitvoeren, dient eerst een aanvraag omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan te worden aangevraagd. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden, bijvoorbeeld over de manier waarop de horeca geëxploiteerd wordt of het treffen van maatregelen om overlast te voorkomen. Het exploiteren van een terras of het gebruik van (keur-)tuinen is in ieder geval niet toegestaan. De horeca-activiteiten zullen meer het karakter hebben van zaalverhuur, dan van een café of restaurant. Gedacht moet worden aan diners en recepties. Instellingen met een vergunning voor deze vorm van horeca moeten jaarlijks hun (culturele) programmering kunnen overleggen aan het stadsdeel.

4. (Keur-) tuinen


Inspraak:

In dit bestemmingsplan is voor keurtuinen geen aparte bestemming opgenomen. Verzocht wordt, met het oog op de cultuurhistorische waarde van de keurtuinen, de wettelijke bescherming door de eeuwen heen en de specifieke gebruiksregels, dit wel te doen.

Reactie:

Keurtuinen zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven. De grenzen van deze aanduiding markeren de ligging van de oorspronkelijke keuren. In de regels is de bestemming en het gebruik van het deel van de tuin dat is aangeduid als 'keurtuin' op vrijwel dezelfde wijze opgenomen als in de oorspronkelijke keuren. Hiermee zijn de keurtuinen voldoende beschermd en levert het opnemen van keurtuinen als een aparte bestemming geen meerwaarde. Ook vanuit ruimtelijk opzicht is dit niet noodzakelijk.

Het amendement waarnaar wordt verwezen ('Bescherming groene binnenterreinen', ingediend door Groen Links, aangenomen door de deelraad op 27 maart 2012) is aanleiding geweest om de regels en de toelichting in het ontwerpbestemmingsplan Westelijke binnenstad te wijzigen en de aanbouwregeling voor aanbouwen op tuinen te schrappen.

Inspraak:

Bij sloop/nieuwbouw moet op gronden met de bestemming Tuin 3, de bebouwing worden gesloopt. Het verzoek is om dit ook te laten gelden voor de bestemming Tuin-1.

Reactie:

Onbebouwde tuinen hebben de bestemming 'Tuin- 1' gekregen. Op deze tuinen mogen alleen schuurtjes en tuinhuizen (op de keurtuinen) worden gebouwd. Dit zijn gebouwtjes van minimale afmetingen ten behoeve van het gebruik als tuin. Deze gebouwtjes zijn niet ongewenst. Een vergelijkbare regeling als voor de aanbouwen met de bestemming 'Tuin – 3' is dan ook niet aan de orde.

Inspraak:

Verzocht wordt in de regels op te nemen dat tuinhuizen niet mogen worden vergroot.

Reactie:

Voor bestaande tuinhuizen is bepaald dat de bestaande bouw- en goothoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan de maximale bouw- en goothoogte is. Hieruit blijkt dat deze tuinhuizen niet vergroot mogen worden. Vervanging is wel mogelijk wanneer de tuinhuizen voldoen aan de in het bestemmingsplan opgenomen criteria.

Inspraak:

In het bestemmingsplan staat beschreven dat op gronden met de bestemming Tuin-1 en Tuin-2 niet geparkeerd mag worden. Geldt dit voor parkeren ondergronds en bovengronds?

Reactie:

Op onbebouwde gronden met de bestemming 'Tuin- 1' en 'Tuin- 2' mag niet geparkeerd worden, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin – parkeren toegestaan' voorkomt. Deze regeling is alleen van toepassing op onbebouwde gronden.

Inspraak:

Het verzoek is om geen wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor ondergronds parkeren onder alle tuinen in het bestemmingsplangebied.

Reactie:

Het bestemmingsplan bevat bij de bestemmingen 'Tuin -1' en 'Tuin- 2' een wijzigingsbevoegdheid voor het dagelijks bestuur voor de bouw van ondergrondse fietsenstallingen en parkeervoorzieningen. Het dagelijks bestuur kan deze bevoegdheid toepassen wanneer de parkeervoorzieningen aan bepaalde voorwaarden voldoen.

Daarbij is bepaald dat de wijzigingsbevoegdheid voor het realiseren van ondergrondse parkeervoorzieningen niet van toepassing is onder de keurtuinen. In het vigerende bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel was daaraan toegevoegd dat de wijzigingsbevoegdheid ook niet van toepassing was voor tuinen direct grenzend aan de keurtuinen. Deze toevoeging is in het concept-ontwerpbestemmingsplan Westelijke binnenstad weggevallen, maar in het ontwerp is de regeling weer hersteld, waardoor de binnentuinen beter beschermd zijn.

Inspraak:

In het artikel 'Dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie' zou de cultuurhistorische waarde van de keurtuinen c.q. keurblokken beter gewaarborgd moeten worden. Tevens opnemen dat bouwwerken, bedrijfsmatig en/of zelfstandig gebruik niet toegestaan is.

Reactie:

De dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie' is gegeven aan bebouwde gronden, waar bouwwerken staan die beeldbepalend zijn voor het stadsgezicht. Het betreft de panden met de waardering orde 1, orde 2 en orde 3. De regeling is niet van toepassing op de keurtuinen, aangezien deze niet over een ordewaardering beschikken.

5. Vragen over bestemmingen en onjuistheden op de verbeelding

Inspraak:

Het feitelijk gebruik van enkele panden komt niet overeen met de bestemming op de verbeelding.

Reactie:
Op de begane grond van het adres Keizersgracht 157 is inderdaad een café gevestigd. Voor dit adres wordt de bestemming op de verbeelding gewijzigd van Gemengd -1 naar Gemengd -1.3.

Op het adres Leliegracht 34 is een traiteur gevestigd. Een traiteur valt onder detailhandel en niet onder horeca. Voor dit adres wordt daarom geen wijziging op de verbeelding opgenomen.

De genoemde functies op de adressen Keizersgracht 177 (school) en Herengracht 168 (museum) staan aangegeven op de topografische kaart, die als ondergrond voor de verbeelding fungeert. De verbeelding is digitaal vormgegeven. Een digitale verbeelding kan niet worden aangepast. De namen 'school' en 'museum' op de topografische kaart hebben echter geen juridische betekenis.

Het pand Prinsengracht 487B is een zelfstandig pand, waarin onder meer wordt gewoond. Voor dit adres is om die reden de bestemming gewijzigd van Tuin-3 naar Gemengd-1.

Inspraak:

De bestaande tuin in de hoek van het bouwblok (Lindenstraat/Tweede Lindendwarsstraat) is niet conform de werkelijke situatie aangegeven.

Reactie: De verbeelding is aangepast.

6. Cultuurhistorische waarden

Inspraak:

Onduidelijk is hoe de de dubbelbestemmingen Waarde-cultuurhistorie, Waarde-archeologie-2 en de bouwaanduiding Specifieke bouwaanduiding - orde-1, zich tot elkaar verhouden. Wat wordt bedoeld met: "Een aanvullende bescherming vanuit oogpunt van beschermd stadsgezicht is niet noodzakelijk".

Reactie:

De dubbelbestemming “Waarde – archeologie 7' is primair ten opzichte van de dubbelbestemming 'Waarde – cultuurhistorie', die op zijn beurt weer primair is ten opzichte van de enkelbestemmingen.

Monumenten worden beschermd door de Monumentenwet 1988 en om die reden is er vanuit het oogpunt van beschermd stadsgezicht geen aanvullende bescherming noodzakelijk.

De binnenstad van Amsterdam is een gebied met hoge archeologische waarden. Verwezen wordt naar het archeologisch onderzoek dat als bijlage bij de toelichting is gevoegd. Of er ter plaatse van genoemd pand archeologische waarden aanwezig zijn, kan pas na een onderzoek ter plaatse worden vastgesteld.

7. Diversen

Inspraak:

Inspreker verzoekt om voor het perceel Prinsengracht 533 de aanduiding Gemengd -1 ook op het souterrain en de insteekverdieping met achterliggende ruimte van toepassing te laten zijn.

Reactie:

Het pand Prinsengracht 553 heeft de bestemming Gemengd-1. Deze bestemming, waaronder kantoren worden begrepen, geldt voor het gehele pand.

Inspraak:

Insprekers hebben in het verleden negatieve ervaringen gehad met de bouwaanvraag voor het ophogen van een belendend pand en de bouw van een dakterras, waarvoor vrijstelling van het bestemmingsplan moest worden verleend. Insprekers hebben de publicatie van het voornemen tot verlenen van vrijstelling gemist, waardoor zij geen zienswijzen hebben kunnen indienen en hun belangen niet zijn betrokken bij de vergunningverlening. Insprekers verkeerden in de veronderstelling dat zij, als betrokkenen bij het uitwerkingsplan in 1994 en 1996, en als direct omwonenden actief geïnformeerd zouden worden over bouwinitiatieven in de directe omgeving. Dit gebeuren is voor hen aanleiding geweest een klacht bij de ombudsman in te dienen. De klacht heeft geleid tot een rapport van de gemeentelijke ombudsman d.d. 24 juni 2009, "Onverwachte dakopbouw werpt schaduw".

Insprekers geven aan dat uit het rapport van de ombudsman blijkt, dat bij het verlenen van de vrijstelling het stadsdeel slechts in algemene termen kon aangeven wat de werkwijze in dit soort gevallen is. Als er geen negatieve adviezen zijn en er geen zienswijzen zijn ingediend, wordt volstaan met een summiere onderbouwing. De ombudsman achtte deze werkwijze in dit specifieke geval, gezien de voorgeschiedenis, onvoldoende en in strijd met de motiveringseis.

Insprekers hebben twee suggesties voor de werkwijze van bouwaanvragen.

In de eerste plaats stellen zij voor dat omwonenden actief geïnformeerd worden wanneer een ontheffing van een bestemmingsplan moet worden verleend en in de tweede plaats dat wanneer na publicatie blijkt dat een bouwaanvraag onvolledig is, de aanvraag met vermelding van de aangevulde stukken, opnieuw gepubliceerd wordt.

Reactie:

De ombudsman constateerde in zijn rapport dat het ging om twee klachtelementen.

"Ten eerste het informeren van verzoeker over een bouwaanvraag. Ten tweede het waarborgen van zijn belangen en het nakomen van een toezegging om bij de beoordeling van een bouwplan rekening te houden met de lichttoetreding aan de achterzijde van zijn pand."

Over de eerste klacht oordeelt de ombudsman dat geen sprake is van onzorgvuldigheid, nalatigheid en willekeur bij de afgifte van de bouwvergunnning. De publicaties zijn correct in het Stadsdeelnieuws opgenomen. Er was geen aanleiding verzoeker apart te informeren.

Over het tweede onderdeel van de klacht oordeelt de ombudsman dat procedures op grond van de Wet ruimtelijke ordening geen garanties geven dat zienswijzen uit het verleden onveranderd in stand blijven.

Voor wat betreft de bouwaanvraag waarmee het lichthof van klager geheel kon worden dichtgebouwd is de ombudsman van mening dat gelet op de voorgeschiedenis, de belangen van klager onvoldoende zijn betrokken.

Voor wat betreft een reactie op de suggesties van inspreker.

Op 1 oktober 2010 is de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsvergunning (Wabo) in werking getreden. Op grond van artikel 3.8 van de Wabo juncto titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht is de gemeente verplicht kennis te geven van alle aanvragen omgevingsvergunning. De deelraad heeft in het verleden besloten, dat het informeren van burgers plaatsvindt door publicatie van de aanvragen in de Stadsdeelkrant en op de website van het stadsdeel. Op de website van het stadsdeel worden de aanvragen voor een omgevingsvergunning, de ontwerpbesluiten, de omgevingsvergunning waarvoor de termijn is verlengd, de ingetrokken aanvragen en de buiten werking gestelde aanvragen gepubliceerd en wordt aangegeven of er sprake is van een reguliere procedure (beslissen binnen 8 weken), dan wel een uitgebreide procedure (beslissen binnen 26 weken). Het opnieuw publiceren nadat een aanvraag is aangevuld, past helaas niet binnen deze beslistermijnen uit de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht, waarbinnen een vergunning moet worden verleend.

Inspraak:

Er wordt bezwaar gemaakt tegen het feit dat de prostitutiepanden in de Korstjespoortsteeg en de Bergstraat niet gelijk met (het vaststellen van) het bestemmingsplan Westelijke binnenstad de bestemming 'gemengd' krijgen.

Reactie:
Voor alle panden in de binnenstad waar de prostitutie verdwijnt is een apart bestemmingsplan opgesteld: het 'bestemmingsplan Herbestemmen Raambordelen Binnenstad'. De panden in de Bergstraat en Korstjespoortsteeg zijn hierin opgenomen. Behandeling door de deelraad is gepland in het najaar van 2012.

Inspraak:

Keizersgracht 159, 161, 163, 165, 167 en Leliegracht 27. Uit een brief van het dagelijks bestuur d.d. 24 februari 2012, wordt duidelijk dat genoemde panden niet meer met een "ster" (voor panden met een bruto vloeroppervlak van 1000m2 of meer) op de verbeelding worden opgenomen maar met de bestemming Gemengd-1. In de inspraak/concept-ontwerpversie van het bestemmingsplan is deze wijziging niet doorgevoerd.

Reactie:
In de brief van het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum is inderdaad vermeld dat voor de panden Keizersgracht 159, 161, 163, 165, 167 en Leidsegracht 27 het verbod op wonen niet langer van toepassing is.
Dit houdt in dat de panden Keizersgracht 159, 161, 163, 165 en 167 en Leliegracht 27 in het ontwerp van het plan de bestemming Gemengd -1 hebben gekregen.

Er wordt verzocht om enkele doorgangen tussen de panden Keizersgracht 159-167 en Leliegracht 27 correct in de kaart op te nemen.

Reactie:
Bestaande doorgangen worden niet op de verbeelding weergegeven. Het verbod op samenvoeging heeft betrekking op nieuwe situaties. Bestaande situaties mogen blijven bestaan. Bestaande doorgangen mogen echter niet worden vergroot.

Inspraak:

Verzocht wordt om een kaart toe te voegen aan de Toelichting waarop de bebouwing op de binnenterreinen is aangegeven om daarmee een overzicht van de werkelijke situatie te krijgen.

Reactie: Er wordt een aparte kaart als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Inspraak:

Inspreker is het eens met de bouwregel dat het samenvoegen van gebouwen niet is toegestaan. Gevraagd wordt of het zinnig is om een mogelijkheid tot afwijking van deze regel op te nemen, bijvoorbeeld voor een kleine verbindingsdeur op souterrain niveau.

Reactie: De regeling over het samenvoegen van gebouwen heeft tot doel een essentieel onderdeel van de stedenbouwkundige structuur te beschermen. Het kenmerkende beeld van individuele panden met een zelfstandig gebruik moet behouden blijven. Het maken van een verbindingsdeur tussen twee panden is ongewenst.

Voor 19e- en 20e-eeuwse ensembles in de Marnixstraat, aan de Marnixkade en aan de Westerkade is een uitzondering op het verbod van samenvoegen gemaakt. De aanleiding hiervoor is dat de hele en halve etagewoningen uit deze complexen dikwijls klein tot zeer klein zijn. Hierdoor voldoen zij over het algemeen niet aan de hedendaagse eisen van wooncomfort en zijn zij evenmin levensloopbestendig. Voor een uitgebreide uitleg over de regeling en de mogelijkheid om af te wijken wordt verwezen naar 5.3.2.

Hoofdstuk 15 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

Hierna is opgenomen een lijst van instanties die het concept-ontwerpbestemmingsplan Westelijke binnenstad toegestuurd hebben gekregen. Onder deze lijst is aangegeven welke instanties een reactie hebben ingediend.

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan Westelijke binnenstad is toegezonden aan:

  1. 4. Prorail, afdeling Grondverwerving en Juridische Zaken;
  2. 5. NV Nederlandse Spoorwegen, afdeling Productontwikkeling;
  3. 6. Waternet, afdeling Planadvies en Vergunningen;
  4. 7. Rijkswaterstaat Noord-Holland;
  5. 8. KPN Telecom, afdeling Straalverbindingen;
  6. 9. Liander Assetmanagement, Regio Randstad;
  7. 10. NV Nederlandse Gasunie;
  8. 11. Kamer van Koophandel Amsterdam;
  9. 12. Gemeente Amsterdam, stadsdeel West;
  10. 13. Gemeente Amsterdam, Dienst Ruimtelijke Ordening;
  11. 14. Dienst Vastgoed Defensie, Directie West;
  12. 15. Brandweer Amsterdam-Amstelland, sector Expertisis en Regie;
  13. 16. Rijksdienst voor Cultureeel Erfgoed.

De instanties als genoemd onder 7, 9 en 10 hebben schriftelijk gereageerd. De drie schriftelijke reacties bevatten geen op- en/of aanmerkingen. De overige instanties hebben geen reactie ingediend.

Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen

Bijlage 1 Staat van Inrichtingen

Bijlage 2 Bedrijven In Categorie 3 En 4

Bijlage 2 Bedrijven in categorie 3 en 4

Bijlage 1 Inspraak

Bijlage 1 Inspraak

Bijlage 2 Waarderingskaart

Bijlage 2 Waarderingskaart

Bijlage 3 Hoogtekaart

Bijlage 3 Hoogtekaart

Bijlage 4 Bebouwing Op Tuinen (Tuinen - 3)

Bijlage 4 Bebouwing op tuinen (Tuinen - 3)

Bijlage 5 Gewaardeerde Panden Wederopbouw

Bijlage 5 Gewaardeerde panden wederopbouw

Bijlage 6 Architectuur- En Bouwhistorische Waardenkaart

Bijlage 6 Architectuur- en bouwhistorische waardenkaart

Bijlage 7 Legenda Architectuur- En Bouwhistorische Waardenkaart

Bijlage 7 Legenda architectuur- en bouwhistorische waardenkaart

Bijlage 8 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 8 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 9 Natuurtoets

Bijlage 9 Natuurtoets

Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 10 Akoestisch onderzoek