KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Water
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Wonen - 1
Artikel 7 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie B
Artikel 8 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie D
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebiedsaanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Regels Bij Omgevingsvergunning Afwijken
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Ligging En Grenzen Van Het Plangebied
1.2 Aanleiding En Doel
1.3 Beschermd Stadsgezicht
1.4 Unesco Werelderfgoed
1.5 Digitalisering Bestemmingsplannen
1.6 Opzet
2 Ruimtelijke Uitgangspunten En Planontwikkeling
2.1 Beschrijving Van De Bestaande Situatie
2.2 Historie Van De Planontwikkeling
2.3 Ruimtelijke Uitgangspunten
3 Beleidskader
3.1 Stadsdeel Centrum
3.2 Gemeente Amsterdam
3.3 Provincie Noord-holland
3.4 Rijksoverheid
4 Historische Ontwikkeling
4.1 Ontwikkeling Van De Stedenbouwkundige Structuur
4.2 Voorgeschiedenis
4.3 De Aanleg Van De Nieuwe Vaart
4.4 De Transformatie Van Kattenburg
4.5 Oostenburg
4.6 De Verkaveling
4.7 De Ruimtelijke Organisatie Van Oostenburg
4.8 Vroege Sociale Woningbouw En Stadsvernieuwing
4.9 De Industrialisatie Van Oostenburg
4.10 Stadsvernieuwing
5 Functionele Beschrijving En Uitgangspunten
5.1 Algemeen
5.2 Wonen
5.3 Kantoren
5.4 Voorzieningen
5.5 Detailhandel En Consumentverzorgende Dienstverlening
5.6 Bedrijven
5.7 Verkeer En Parkeren
6 Het Bestemmingsplan
6.1 Inleiding
6.2 Wijzigings- En Afwijkingsbevoegdheden
6.3 De Verbeelding
6.4 De Bestemmingen
6.5 Bouw- En Gebruiksregels
6.6 Algemene Regels
6.7 Algemeen Gebruiksverbod
6.8 Overgangsrecht
7 Milieu-aspecten
7.1 Geluidhinder
7.2 Duurzaam Bouwen
7.3 Bodem
7.4 Bedrijfshinder
7.5 Luchtkwaliteit
7.6 Externe Veiligheid
8 Archeologie
8.1 Algemeen
8.2 Archeologische Verwachtingswaarden
9 Water
9.1 Beleid
9.2 Oppervlaktewater
9.3 Grondwater
9.4 Riolering
9.5 Materiaalkeuze
10 Flora En Fauna
10.1 Wettelijk Kader
10.2 Natuurtoets
11 Luchthavenindelingsbesluit
12 Economische Uitvoerbaarheid
13 Inspraak
14 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Bijlage 1 Staat Van Inrichting
Bijlage 1 Geohydrologisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Oostelijke Eilanden
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek Oostelijke Eilanden
Bijlage 4 Natuurtoets
Bijlage 5 Verslag Van De Inspraak

Wiener

Bestemmingsplan - Gemeente Amsterdam

Onherroepelijk op 28-12-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Wiener van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.A1106BPSTD met de bijbehorende regels (en bijlagen);

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.6 additionele horeca:

horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan en welke tot de hoofdfunctie worden gerekend. De horeca-activiteit vindt plaats in het verlengde van en ten behoeve van de hoofdfunctie. De horeca-activiteit mag niet zelfstandig worden uitgeoefend of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. Wanneer de ruimte waarin de horeca-activiteit plaatsvindt is afgescheiden van de hoofdfunctie, mag deze maximaal 20 % van het totale vloeroppervlak bedragen, waarbij toiletruimte, keuken en opslag ten behoeve van horeca niet wordt meegerekend;

1.7 archeologisch rapport:

een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het dagelijks bestuur in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.8 archeologische waarde:

waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

1.9 automatenhal:

iedere besloten ruimte waarin meer dan drie speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op het gebruik van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale bruto vloeroppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bodemverstoring:

elke vorm van grondverzet;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwhoogte:

de hoogte van de bebouwing, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatieinrichtingen, lichtkappen en dergelijke ondergeschikte delen van gebouwen;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 bijzondere bouwlaag:

kelders, souterrains en kappen;

1.23 consumentverzorgende dienstverlening:

een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek en dergelijke;

1.24 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;

1.26 dove gevel:

een scheidingsconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A);

1.27 galerie:

een ruimte uitsluitend bestemd voor tentoonstelling en verkoop van kunstwerken;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 gebouwd terras:

een zelfstandig gebouw, dat uitsluitend dienst doet als zitgelegenheid voor bezoekers van de aangrenzende horecavestiging;

1.30 geldwisselkantoor:

een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren;

1.31 geluidzone industrie:

zone rond een industrieterrein als bedoeld in art. 41 en 53 van de Wet geluidhinder;

1.32 gevelverkoop:

het verkopen van goederen of eetwaren vanuit de gevel van een gebouw gelegen aan de openbare weg

1.33 goothoogte:

de hoogte van gebouwen die wordt bepaald door de snijlijn tussen verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak;

1.34 grondgebonden woning:

woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld;

1.35 horeca 1:

fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.

1.36 horeca 2:

horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten;

1.37 horeca 3:

horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafe's en eetcafe's;

1.38 horeca 4:

horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons;

1.39 horeca 5:

hotels;

1.40 horeca 6:

de uitoefening van horeca-activiteiten in een gebouw dat primair voor culturele of museale activiteiten wordt gebruikt (culturele horeca);

1.41 kantoor met baliefunctie:

een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en dergelijke, met uitzondering van geldwisselkantoren en telefoneerinrichtingen;

1.42 kantoor:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor congres- en vergaderruimte;

1.43 kelder:

één of meer bijzondere bouwlagen, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.44 mengformule:

in een detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverleing tegen betaling verstrekken van etenswaren en/of dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij:

  1. 1. de openingstijden van het eet- en /of drinkgedeelte van de mengformule overeenkomen met de openingstijden van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening;
  2. 2. de netto verkoopvloeroppervlak van het eet- en/of drinkgedeelte ten hoogste 20% bedraagt, met een maximum van 20 m2. (Dit maximum brengt met zich mee dat het schenken van alcohol is uitgesloten);
  3. 3. het eet- en/of drinkgedeelte niet is geplaatst aan de gevel waar de ingang van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening zich bevindt;
  4. 4. het eet- en/of drinkgedeelte past binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom en dergelijke;
  5. 5. het eet- en/of drinkgedeelte geen eigen ingang aan de straat heeft;
  6. 6. het eet- en/of drinkgedeelte geen terras heeft;
  7. 7. het eet- en/of drinkgedeelte op geen enkele wijze een horeca-uitstraling heeft.

1.45 netto verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.46 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en ondergrondse afvalcontainers;

1.47 open puiverkoop:

het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel op straatniveau geheel of gedeeltelijk ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingstijden kan worden geopend;

1.48 peil:

  1. a. voor een bouwwerk dat niet op de bestemming water wordt gebouwd: 2,03 meter NAP, zijnde de gemiddelde hoogte van het terrein aan de Oostenburgervoorstraat;
  2. b. voor een bouwwerk dat op de bestemming water wordt gebouwd: het waterpeil.

1.49 perceel:

een kavel al dan niet bebouwd, welke als één geheel is ingeschreven in het Kadaster;

1.50 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.51 prostitutiebedrijf:

een ruimte waar prostitutie wordt bedreven;

1.52 samenvoegen:

het maken, toevoegen of vergroten van enige verbinding door middel van verwijdering van een of meer (delen van) muren tussen twee of meer gebouwen;

1.53 seksinrichting:

een gebouw of gedeelte van een gebouw waarin de bedrijfsvoering geheel of voor een aanmerkelijk deel is gericht op handelingen en/of vertoningen van seksuele en/of seksgerelateerde aard dan wel op detailhandel in seksartikelen. Hieronder wordt in ieder geval niet begrepen een darkroom, dat wil zeggen een donkere ontmoetingsruimte die onderdeel uitmaakt van een horecagelegenheid of sauna, waarin uitsluitend op vrijwillige basis en zonder materiële vergoeding seksuele handelingen kunnen plaatsvinden;

1.54 short stay:

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige wordt de woning als woonruimte gebruikt.

1.55 smartshop:

detailhandel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in psychotrope stoffen;

1.56 souterrain:

een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.57 telefoneerinrichting:

een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;

1.58 tuinhuis:

een niet aan het hoofdgebouw verbonden gebouw, bestaande uit één bouwlaag, al dan niet voorzien van een kap, gesitueerd op een keurtuin (specifiek op de verbeelding aangeduid) en met een sierfunctie. Tuinhuizen zijn onlosmakelijk onderdeel van de stedenbouwkundige structuur en zijn bedoeld om kortstondig te verpozen en om aan tuingebruik gerelateerde zaken in op te slaan.

1.59 voorzieningen:

Voorzieningen die voorzien in een basisbehoefte zoals onderwijs, gezondheidszorg, politie/brandweer en welzijnsvoorzieninggen (openbare voorzieningen) en bijzondere voorzieningen zoals sport-, recreatieve en culturele voorzieningen. Voorzieningen kunnen zowel commercieel zijn als niet-commercieel.

1.60 waterkering:

een strook grond die het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie (onder water lopen);

1.61 woonboot:

een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, hoofdzakelijk gebruikt als of bestemd tot woonverblijf. Hieronder wordt mede begrepen een:

a. woonschip: een woonboot die herkenbaar is als een van origine varend schip en die, naar gelang het type schip, in elk geval is voorzien van originele kenmerken, zoals een stuurhut, een roer, gangboorden, een luikenkap, een mast en zwaarden. In geen geval mag een schip voorzien zijn van een opbouw die niet als authentiek kan worden aangemerkt;

b. woonvaartuig: een woonboot met een casco dat herkenbaar is als dat van een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met daarop een - gehele of gedeeltelijke - opbouw die niet als authentiek kan worden aangemerkt;

c. woonark: een woonboot niet zijnde een woonschip of een woonvaartuig, die feitelijk niet geschikt is om te varen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de bruto oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. plantsoenen;
  2. b. parken;
  3. c. pleinen;
  4. d. straatmeubilair;
  5. e. speelplaatsen;
  6. f. tuin;
  7. g. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang en/of schoolplein, uitsluitend daar waar aansluitende bebouwing als kinderopvang en/of school in gebruik is;
  8. h. bijbehorende fiets- en voetpaden;
  9. i. nutsvoorzieningen;
  10. j. ondergrondse parkeergarage, ondergrondse fietsenstalling en ondergrondse bergingen uitsluitend ter plaatse waar de aanduiding 'parkeergarage' op de verbeelding is aangegeven, en met inachtneming van artikel 3.2.3
  11. k. water;
  12. l. in- en uitritten van de ondergrondse parkeergarage.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Groen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vaarwater, afwateringskanalen en de waterhuishouding;
  2. b. privé-steigers voor permanent aanleggen van vaartuigen, uitsluitend ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'steiger' voorkomt, met in achtneming van het bepaalde in artikel 4.2.2;
  3. c. privé-terras boven water ter plaatse van de aanduiding 'terras';

4.2 Bouwregels

Op de tot 'Water' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van artikel 5.2.12;
  2. b. kantoren, met inachtneming van artikel 5.5.2 ;
  3. c. kantoren met baliefunctie, met in achtneming van artikel 5.5.2;
  4. d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, met in achtneming van de artikelen 5.5.2, 5.5.5 en 5.6.3;
  5. e. galeries, met inachtneming van artikel 5.5.2
  6. f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten en souvenirwinkels, met inachtneming van de artikelen 5.5.2, 5.5.3 en 5.6.2 en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van de artikelen 5.5.2, 5.5.3 en 5.6.2;
  7. g. bedrijven, met inachtneming van de artikelen 5.5.1, 5.5.2 en 5.6.1;
  8. h. kinderdagopvang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.6;
  9. i. ondergrondse parkeergarage, ondergrondse fietsenstalling en ondergrondse bergingen uitsluitend ter plaatse waar de aanduiding 'parkeergarage' op de verbeelding is aangegeven, en met inachtneming van artikel 5.2.11;
  10. j. nutsvoorzieningen;
  11. k. groen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.7;
  12. l. inpandige fietsenstalling.

5.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen worden opgericht ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen.

5.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de in de artikelen 5.2 en 5.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud en herstel van panden, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

5.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van en rondom het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

5.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels:

5.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Het dagelijks bestuur kan bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Artikel 6 Wonen - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inachtneming van artikel 6.2.1;
  2. b. ondergrondse parkeergarage, ondergrondse fietsenstalling, en ondergrondse bergingen uitsluitend ter plaatse waar de aanduiding 'parkeergarage' op de verbeelding is aangegeven, en met inachtneming van artikel 6.2.6
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. groen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.5.1;
  5. e. inpandige fietsenstalling.

6.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen worden opgericht ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen.

6.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de in de artikelen 6.2 en 6.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud en herstel van panden, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

6.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van en rondom het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

6.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Wonen - 1' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels:

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Artikel 7 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie B

7.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie B' zijn naast de op de plankaart aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden B (hoge archeologische verwachting).
  2. b. De bestemming 'Waarde-archeologie B' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  2. b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.3 Omgevingsvergunning

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunnig) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  2. b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie B' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

7.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 7.2 en 7.3 is niet van toepassing op:

  1. a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 8 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie D

8.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde - archeologie D' zijn naast de op de plankaart aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden D (lage archeologische verwachting, grachten).
  2. b. De bestemming 'Waarde - archeologie D' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

8.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 3 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

8.3 Omgevingsvergunning

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 3 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  2. b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie D' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

8.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 8.2 en 8.3 is niet van toepassing op:

  1. a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing.

Artikel 11 Algemene Gebiedsaanduidingsregels

11.1 Aanduidingsregel

De geluidsbelasting van het bedrijventerreinen werf Koning William, werf 't-Kromhout en het NUON is vastgelegd in een bestaande geluidzone, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie', als bedoeld in artikel 53 Wet geluidhinder.

Artikel 12 Algemene Regels Bij Omgevingsvergunning Afwijken

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van en rondom het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, is het dagelijks bestuur bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van regels van dit plan, voor:

12.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde

Gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte van 15 m2, kiosken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies.

12.2 Scootmobielstalling

Plaatsen van een scootmobielstalling, uitsluitend ten behoeve van het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De scootmobielstalling mag niet overbemeten zijn. Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager.

12.3 Geringe afwijkingen

Geringe afwijkingen in situering die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de toestand van het desbetreffende bouwterrein, tot ten hoogste 2 meter.

12.4 Geringe overschrijdingen

Het overschrijden van minimale en maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de voorschriften, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10 % bedraagt, met dien verstande dat geen extra bouwlaag mag worden gerealiseerd en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden.

12.5 Balkons en andere ondergeschikte delen van bouwwerken

Het overschrijden van bestemmingsgrenzen voor balkons, (hoek)erkers, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van bouwwerken, met inachtneming van het volgende:

  1. a. met uitzondering van de voorzijde van de bebouwing aan de Oostenburgergracht en de Oostenburgervoorstraat is het mogelijk bij omgevingsvergunning af te wijken voor een balkon met een diepte tot maximaal 3,5 meter. Bij de afweging of bij omgevingsvergunning wordt afgeweken, wordt de relatie tot de belendende panden betrokken;
  2. b. buitentrappen zijn slechts aan de achterzijde van bebouwing toegestaan;
  3. c. erkers, koekoeken en andere ondergeschikte delen van bouwwerken zijn slechts toegestaan als ondergeschikt deel van de gevel. De maximale breedte mag niet meer bedragen dan een derde van de breedte van de gevel; de maximale diepte mag niet meer bedragen dan 0,60 meter. Aan de straatzijde wordt slechts bij omgevingsvergunning afgeweken vanaf de eerste bouwlaag en mits de erker past binnen de karakteristiek van het deel van de gevelwand waarin de erker wordt geplaatst.

12.6 Elektronische communicatiemiddelen

De omgevingsvergunning om af te wijken voor elektronische communicatiemiddelen zal slechts worden verleend tot een maximale hoogte van 5 meter, gemeten vanaf de voet, indien onderdelen van de antenne-installatie om aantoonbare redenen niet inpandig kunnen worden gerealiseerd. Deze installaties dienen zo centraal mogelijk op het dak te worden geplaatst, aan of nabij de liftschacht, indien aanwezig.

12.7 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels, waaronder mede begrepen de maximale bouw- en goothoogten, te overschrijden ten behoeve van:

  1. 1. funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, Franse balkons, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
  2. 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/20 van de breedte van de aangrenzende straat, met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 0,60 meter langs een rijweg, 2,40 meter boven een rijwielpad en 2,20 meter boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 0,60 meter;
  3. 3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil;
  4. 4. overige plaatselijke verhogingen, mits niet breder dan 0,60 meter;

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Wijzigingsregel Staat van Inrichtingen

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat:

  1. a. aan de 'Staat van Inrichtingen' functies kunnen worden toegevoegd;
  2. b. in de 'Staat van Inrichtingen' opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.

Artikel 14 Procedureregels

14.1 Besluit omtrent exploitatieplan

Het dagelijks bestuur is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.12.3. van de Wet ruimtelijke ordening, gelijktijdig met de vaststelling van een wijzigingsplan op basis van dit bestemmingsplan, een met dit besluit samenhangend besluit omtrent een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12.1 of 6.12.2. vast te stellen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

15.2 Eenmalig afwijken

Het dagelijks bestuur kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 15.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 15.1 met maximaal 10%.

15.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Artikel 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 15.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.6 Onderbroken verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 15.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Artikel 15.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Wiener.

1 Inleiding

1.1 Ligging En Grenzen Van Het Plangebied

Dit bestemmingsplan gaat over Wiener. Op het terrein Wiener was voorheen machinefabriek 'Wiener & Co' gevestigd. Het plangebied bestaat uit het voormalige terrein van de fabriek Wiener & Co en het naastgelegen parkeerterrein. De plangrenzen van Wiener worden gevormd door de Oostenburgervoorstraat, de (achtererfgrens van de percelen aan de) Oostenburgergracht, de Wittenburgervaart en de Oostenburgerdwarsstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1106BPSTD-OH01_0001.jpg"

Het Wienerterrein ligt op het eiland Oostenburg. Oostenburg is onderdeel van de Oostelijke eilanden in de binnenstad. De Oostelijke eilanden bestaan uit Kattenburg (grenzend aan het Marine-etablissement), Wittenburg en Oostenburg. Ten zuiden daarvan ligt de Czaar Peterbuurt. De Eilandenboulevard, die bestaat uit de Oostenburgergracht, de Wittenburgergracht en de Kattenburgergracht, vormt de westelijke begrenzing van de Oostelijke eilanden en is tevens de buurtontsluitingsweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1106BPSTD-OH01_0002.jpg"

1.2 Aanleiding En Doel

Binnen het plangebied was sinds 1899 de firma Wiener & Co gevestigd, een machinefabriek voor de fabricage van installaties voor de levensmiddelen industrie, alsmede een handelsmaatschappij. Tot eind jaren '70 was de werf Concordia hier nog in gebruik. Het bedrijf Wiener & Co is in 2000 van het terrein op Oostenburg vertrokken. In de voormalige fabriekshallen zit nu anti-kraak in afwachting van ontwikkeling van het terrein.

Het Wienerterrein is eigendom van Terra Ontwikkeling CV, statutair gevestigd te Rosmalen. Het naastgelegen parkeerterrein is eigendom van de gemeente.

Dit postzegelbestemmingsplan vervangt het op de locatie vigerende bestemmingsplan Oostelijke eilanden. In het bestemmingsplan Oostelijke eilanden, vastgesteld op 1 juli 2010, is het Wienerterrein niet gedetailleerd bestemd. Het Wienerterrein heeft de bestemming "Wonen - Uit te werken" gekregen, waarin globaal is aangegeven wat de mogelijkheden en randvoorwaarden zijn. Daarbij was eveneens een nog uit te werken exploitaiteplan vastgesteld.

Het plan dat de eigenaar nu ontwikkelt past niet binnen de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Oostelijke eilanden. Wel heeft het Stedenbouwkundig Programma van Eisen "Wiener & Co" uit 2002 weer als uitgangspunt gediend. Het naast het Wienerterrein gelegen parkeerterrein maakt evenwel niet langer onderdeel uit van de planontwikkeling. Het exploitatieplan is ingetrokken en er is tussen stadsdeel en ontwikkelaar een anterieure overeenkomst gesloten die uitgaat van de planontwikkeling exclusief genoemd parkeerterrein. Het postzegelbestemmingsplan heeft tot doel het plan van de ontwikkelaar mogelijk te maken.

1.3 Beschermd Stadsgezicht

Bij besluit nr. U99/583, d.d. 29 januari 1999 is een groot deel de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003.

Omdat in onderhavig plangebied alleen de hoek Oostenburgergracht /Oostenburgervoorstraat is aangewezen als Beschermd Stadsgezicht en het bestemmingsplan is gericht op nieuwbouw, zijn slechts beperkt regels opgenomen die het stadsgezicht en de aanwezige cultuurhistorische waarden beschermen.

1.4 Unesco Werelderfgoed

In de zomer van 2010 is de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam geplaatst op de Lijst van het Werelderfgoed van Unesco. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed. Met dit erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan.

De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt het kerngebied (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. De rest van de binnenstad, uitgezonderd de Oostelijke Eilanden, is aangewezen als bufferzone. Net als bij het Beschermd Stadsgezicht is alleen de Eilandenboulevard (en in het verlengde het Scheepvaartmuseum) onderdeel van de bufferzone. De rest van de Oostelijke Eilanden, en dus ook Oostenburg, niet. In het plangebied Wiener valt alleen de hoek Oostenburgergracht /Oostenburgervoorstraat onder de bufferzone van het aangewezen UNESCO gebied.

Het bestemmingsplan maakt een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk die aansluit bij de directe omgeving. Hiermee wordt een inbreidingsplan mogelijk gemaakt welke geen effect heeft op de 'outstanding universal values' van het kerngebied. Het beschermen van deze waarden betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex. Dit vereist zorgvuldige toetsing om aantasting van de 'outstanding universal values' te voorkomen. De bestemmingsplannen spelen bij de toetsing een zeer belangrijke rol.

1.5 Digitalisering Bestemmingsplannen

Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtingen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestemmingsplannen. De verplichting tot het digitaal opstellen van bestemmingsplannen is op 1 januari 2010 in werking getreden. Het heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'. Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart. Onder digitale verbeelding wordt verstaan: een artografische weergave door middel van kleuren en symbolen, inclusief een zekere dynamiek en interactie met de digitale informatie. Deze digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet, die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende regels verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden is de digitale verbeelding beslissend.

De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de digitale verbeelding, de regels en de toelichting.

1.6 Opzet

De toelichting op het bestemmingsplan Wiener is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 zijn de ruimtelijke uitgangspunten en de planontwikkeling voor het gebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst. Hierin zijn zowel de relevante beleidsnota's van het rijk en de provincie, als die van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel opgenomen.

In hoofdstuk 4 wordt de historische ontwikkeling beschreven. Het onderzoek naar de historische ontwikkeling en de bestaande ruimtelijke situatie heeft geleid tot de ruimtelijke uitgangspunten die in het SPvE zijn opgenomen en in hoofdstuk 2 zijn beschreven.

Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving en analyse van de functionele structuur van de directe omgeving van het plangebied. Het plangebied Wiener heeft momenteel geen functionele invulling. In dit hoofdstuk worden beleid en ontwikkelingen ten aanzien van diverse mogelijke functies beschreven, zowel in het algemeen als specifiek voor de omgeving van het plangebied. Als laatste worden hier de functionele uitgangspunten benoemd.

In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 7 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder, bedrijvigheid en de luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 8, 9, 10 en 11 worden achtereenvolgens de aspecten archeologie, water, flora en fauna en het luchthavenindelingsbesluit beschreven.

De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 12 en 13. De rapportage als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is opgenomen in hoofdstuk 14.

2 Ruimtelijke Uitgangspunten En Planontwikkeling

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de ruimtelijke situatie zoals deze nu aanwezig is beschreven hoe het Wienerterrein herontwikkeld kan worden. In het eerste deel van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige situatie van het Wienerterrein en zijn omgeving. In het tweede deel wordt een chronologische weergave van de ontwikkeling vanaf de tweede helft van de jaren '90 gegeven. Dit is het moment dat bekend werd dat het terrein in 2000 vrij kwam voor herontwikkeling. In het derde deel wordt aan de hand van de plan ontwikkeling die heeft plaatsgevonden een ruimtelijk kader geschetst. Binnen dit kader kunnen ontwikkelingen op het Wienerterrein gaan plaatsvinden.

2.1 Beschrijving Van De Bestaande Situatie

2.1.1 Ligging in de stad

Het Wienerterrein is een onderdeel van de Oostelijke eilanden en is aan de westzijde van het Oostenburgereiland gesitueerd. De Oostelijke eilanden vormden het havengebied van de stad. Voor dit havengebied diende de bereikbaarheid over water optimaal te zijn. Omringd door water en gelegen in de meest noord-oostelijke hoek van de binnenstad hebben de Oostelijke eilanden van oudsher een geïsoleerde ligging. Dit wordt versterkt als rond 1850, door de aanleg van de spoordijk voor de Oosterspoorweg, de eilanden worden afgesloten van het IJ.

Door de ontwikkeling van het Oostelijk Havengebied en van de zuidelijke IJ-oevers tot een gemengd stedelijk gebied zijn de Oostelijke eilanden steeds centraler in de stad komen te liggen. Dit heeft tot gevolg gehad dat enerzijds de doorlopende verbindingen op de eilanden een steeds belangrijkere rol hebben gekregen maar ook dat het gebied als stedelijk woon- en werkgebied steeds aantrekkelijker is geworden.

2.1.2 Oostelijke eilanden

De Oostelijke eilanden bestaan uit drie haaks op de Wittenburgervaart georiënteerde schiereilanden. De eilanden hebben dezelfde opbouw met centraal over de lengte van het eiland een of twee hoog gelegen ontsluitingsstraten waaraan van oudsher de woningen stonden. Daarachter, aflopend naar het water, lagen de kavels met bedrijven.

Door de stadsvernieuwing is de stedenbouwkundige structuur van de eilanden ingrijpend veranderd. Ook de vele aanplempingen hebben geleid tot aantasting van de eilandenstructuur.

De werkgelegenheid heeft plaatsgemaakt voor de woonfunctie en de functiemenging is grotendeels verdwenen. Het ontbreken van doorgaand autoverkeer op de eilanden draagt bij aan het rustige karakter van het gebied, dat tot de groenste buurten van de binnenstad behoort.

Op de eilanden was het wonen vroeger ingeklemd tussen werven, loodsen en industrie en waren de woonomstandigheden erbarmelijk. Op basis van het in 1953 opgestelde Wederopbouwplan om hier havenbedrijvigheid te vestigen werden in de jaren '60 van de vorige eeuw de woningen op Kattenburg gesloopt. Hiermee was Kattenburg de eerste saneringsbuurt van Amsterdam en in 1971 werd de buurt aangewezen als woongebied. In de periode daarna zijn de grootschalige woningbouwcomplexen gebouwd in een hovenstructuur met uniforme galerijflats gegroepeerd rondom openbare, groene hoven. Deze bebouwing bestaat voornamelijk uit vijf bouwlagen.

2.1.3 Bebouwing: typologie en architectuur

Het zuidwestelijk deel van Oostenburg kent een grote verscheidenheid aan bouwblok-typologieën. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich: gesloten bouwblokken, half open bouwblokken, open bouwblokken, zelfstandige massieve gebouwen, strokenbouw, lintbebouwing en bedrijfshallen. Een bijzonder element vormt een klein, wit, door groen omgeven alleenstaand pandje: Oostenburgerdwarsstraat nummer 2.

Deze veelheid aan bebouwingstypologieen en de vele variaties van openbare ruimte die dit tot gevolg heeft zorgen voor een sterk gefragmenteerd geheel. Daarbij hebben de overgangen van land naar water door aanplempingen en kadecorrecties hun heldere beeld verloren.

De bebouwing wordt gevormd door een deel stadsvernieuwingsbouw, een deel herenhuizen en een aantal vroeg negentiende-eeuwse sociale woningbouw blokken. De herenhuizen en vroeg negentiende-eeuwse sociale woningbouw hebben een traditionele opbouw bestaande uit een plint, middendeel en kap. De ontsluiting van de herenhuizen is per perceel geregeld. De ontsluiting van de vroeg negentiende-eeuwse sociale woningbouw verloopt door middel van meerdere portieken.

De stadsvernieuwingsblokken hebben een totaal andere opbouw. De plint bestaat uit een relatief gesloten gevel met een beperkte hoogte. In deze plint zijn portieken en bergingen te vinden. Bovenop deze plint zijn vier woonlagen gebouwd welke in de meeste gevallen door middel van een galerij aan de binnenzijde van het bouwblok worden ontsloten.

Op het voormalige Wienerterrein bevinden zich meerdere gebouwen. Tezamen vormen deze gebouwen een amorf geheel. Dit is voornamelijk te wijten aan de pragmatische ontwikkeling als werf en later als fabrieksterrein. Er is gebouwd naar behoefte waarbij de ruimtelijkheid en architectuur een ondergeschikte rol speelden.

De kleinere complexen zoals op het Wienerterrein, vormen binnen de stedenbouwkundige structuur van de Oostelijke eilanden en ook de nabijgelegen Kadijken een belangrijk restant van kleinschalige industriële bedrijvigheid. Het complex Wiener & Co vormt dan ook een wezenlijk onderdeel van de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1106BPSTD-OH01_0003.jpg"Zicht op het Wienerterrein vanaf de Ezelsbrug over de Wittenburgervaart

2.1.4 Water

In dit voormalige havengebied wordt de ruimtelijke karakteristiek bepaald door de grote waterbreedtes van de vaarten. Anders dan in bijvoorbeeld de grachtengordel vormt het water hier meer een scheiding tussen de diverse (schier)eilanden en ontbreken de kademuren met bomenrijen op de overgang tussen land en water. De Wittenburgervaart heeft zijn originele vorm nog grotendeels behouden en gaat ter hoogte van het Wienerterrein over in een sluis die toegang geeft tot de Nieuwe Vaart. Ter hoogte van de ophaalbrug ligt een woonboot.

2.1.5 Openbare ruimte

Het Wienerterrein grenst aan twee zijden aan openbare ruimte. Aan de Zuid-oostzijde aan de Oostenburgervoorstraat en aan de noord-oostzijde aan een openbaar parkeerterrein dat weer grenst aan een langzaam verkeersroute die over de eilanden loopt. Deze langzaam verkeersroute fungeert als veilige schoolroute en vervult daarmee een belangrijke rol voor het hele Oostelijke eilandengebied.

Het Oostenburgereiland heeft een opmerkelijk stratenpatroon; alle straten zijn doodlopend voor het autoverkeer. Er bestaat een conflictsituatie in de route ter plaatse van het parkeerterrein bij Wiener; een deel van deze langzaam verkeersroute is namelijk tevens de toegangsweg naar het parkeerterrein.

De Oostenburgervoorstraat heeft een breedte van 17 meter, gemeten van gevel tot gevel. Het profiel is a-symmetrisch ingedeeld. Het trottoir aan de zuid-oostzijde is tamelijk breed, het trottoir aan de noordwestzijde, tevens de zonzijde, opvallend smal. De inrichting van de Oostenburgerdwarsstraat en de omgeving ten zuiden van de brug over de Wittenburgervaart, laat een sterk opgedeelde openbare ruimte zien zonder een duidelijke structuur of eigen identiteit.

Tijdens de stadsvernieuwing van de afgelopen decennia zijn veel kades op de Oostelijke eilanden geheel of gedeeltelijk openbaar gemaakt. De oostelijke kade van de Wittenburgervaart vormt hierop tot nu toe een uitzondering.

Een bijzonder gegeven van het plangebied is de grote variatie in hoogteverschillen ook in de aangrenzende openbare ruimte. Van de Oostenburgervoorstraat loopt het terrein sterk af in de richting van de Wittenburgervaart; de maaiveldhoogte varieert globaal tussen 2 m + NAP en 1 m + NAP. In de huidige situatie wordt daar op verschillende manieren mee omgegaan; een keermuur, een trap en een helling. Dit levert een nogal rommelig beeld op. Bij een herinrichting kan de verblijfskwaliteit worden verbeterd. De variatie in hoogteverschillen maakt het lastig om een gemiddeld aangrenzend straatpeil mee te geven. Om onduidelijkheid te voorkomen is er gekozen om de gemiddelde hoogte aan de Oostenburgervoorstraat als uitgangspunt te nemen. Dit punt is gesteld op 2.03 m +NAP.

De langzaam verkeersroute kan gekenmerkt worden als een ‘groene’ route; de drie grotere herkenbare groenplekken op de eilanden worden met elkaar verbonden; namelijk het Oostenburgerpark, het voorplein van de Oosterkerk en de Kattenburgerkade. Langs de overige delen van deze route staat een aantal jonge bomen. Ook langs de Oostenburgervoorstraat staan enkele jonge straatbomen. De Eilandenboulevard bezit een duidelijke en forse boomstructuur. De vele semi-openbare ruimten zijn kenmerkend voor de Oostelijke eilanden en hebben allen een grote kwaliteit.

2.2 Historie Van De Planontwikkeling

Het versterken van de stedenbouwkundige structuur door behoud van de historische kenmerken en aansluiting bij de hedendaagse kwaliteiten van Oostenburg, zijn indertijd de uitgangspunten voor het opstellen van het Stedebouwkundig Programma van Eisen (SpvE) geweest. Zie ook Hoofdstuk 4; Historische ontwikkeling.

Hoewel de Oostelijke eilanden geen deel uitmaken van het beschermde stadsgezicht blijken de oorspronkelijke kenmerken nog steeds herkenbaar aanwezig te zijn. De haveneilanden vormen een belangrijk onderdeel van de totale structuur van de historische stad. In het kaartbeeld van de zeventiende-eeuwse stad is deze relatie goed zichtbaar. De structuur die in de grachtengordel zichtbaar is, is in de haveneilanden duidelijk voortgezet.

De haveneilanden zijn ontstaan als derde uitbreiding van de haven van Amsterdam. De eerste haven werd gevormd door de Lastage (Uilenburg, Rapenburg en Valkenburg). Niet veel later zijn aan de westzijde van de stad de haveneilanden Bickerseiland, Prinseneiland en Realeneiland aangelegd. Rond 1650 is begonnen met het maken van de oostelijke haveneilanden. Deze eilanden werden gekoppeld aan de daar al aanwezige Wittenburgervaart. De hoofdontsluiting van de eilanden vond plaats via de Oostenburger-, Wittenburger-, en de Kattenburgergracht (tegenwoordig ook bekend als de Eilandenboulevard). De eilanden zelf werden haaks op deze hoofdontsluiting gesitueerd. De eilanden kennen een rationele opzet die voortvloeit uit de hoofdfunctie. In het midden van de langwerpige eilanden bevinden zich twee ontsluitingswegen. Haaks op deze ontsluitingen aan het water bevinden zich de werven en aanverwante bedrijvigheid. De ruimte tussen de twee ontsluitingswegen is bestemd voor de woningen van de arbeiders van de werven.

Het Wienerterrein werd gebruikt als stadsschuitenmakerswerf. Een werf voor de bouw van vlotschuiten (transport) en modderschuiten (baggeren). Het Wienerterrein zelf is tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw deels in gebruik geweest als scheepswerf. Vanaf de jaren zeventig is het gebruik geheel overgegaan naar machinefabriek Wiener & Co.

Halverwege de jaren '90 geeft Wiener & Co aan zijn activiteiten op dit terrein medio 2000 te staken.

In 1996 begint de gemeente met planvorming voor de herontwikkeling van het gebied. Dit leidt in 1997 tot een eerste SpvE. In dit SpvE wordt ingezet op een rand met bedrijven langs de Oostenburgergracht en de Oostenburgerdwarsstraat en een aantal stadsvilla's aan de binnenzijde. Over dit SpvE heeft geen bestuurlijke besluitvorming plaatsgevonden. Twee jaar later wordt het plan weer opgepakt en wordt het SpvE op een aantal punten verbeterd. In het SpvE wordt meer ingezet op de eigenheid van het gebied en wordt de relatie met het water verbeterd. Tevens wordt in dit SpvE ingezet op een kwalitatieve verbetering van de langzaam verkeersroute die nu dienst doet als veilige schoolroute.

2.2.1 SpvE 1997

Het SpvE uit 1997 maakt haakvormige bebouwing langs de Oostenburgervoorstraat en Oostenburgerdwarsstraat mogelijk tot een hoogte van ongeveer 15 meter. Op het binnen- gebied zijn drie 'urbanvilla's' met een bouwhoogte van 12 meter mogelijk gemaakt. Voor dit bestemmingsplan hebben de rooilijnen in de omgeving als uitgangspunt gediend. Deze rooilijnen hebben de voorgevel aan de Oostenburgervoorstraat en Oostenburgergracht bepaald. Ook de 'urban villa's' zijn zo gepositioneerd dat deze aansluiting zoeken bij de reeds gebouwde 'urban villa's' aan de overzijde van de Wittenburgervaart.

Het bouwblok aan de Oostenburgervoorstraat is in het SpvE in twee delen gesplitst door middel van een steeg die in het verlengde van de Parelstraat op het Wittenburgereiland is gemaakt.

2.2.2 SpvE 1999

Ook het SpvE uit 1997 is niet door het Bestuur van de gemeente Amsterdam vastgesteld. Waarschijnlijk is het SpvE 1997 als een studie gezien en was er op dat moment geen daadwerkelijk initiatief voor het ontwikkelen van het terrein. Twee jaar later was dit wel het geval.

Het SpvE uit 1999 gaat uit van een nieuwbouwontwikkeling die aansluit bij de stadsvernieuwing en geen rekening houdt met de historie van deze locatie. Vanuit de gemeente wordt deze historische context echter steeds meer op waarde geschat. Met deze focus op de historische achtergrond wordt het SpvE herzien en worden er een aantal ingrijpende wijzigingen aangebracht.

De relatie met het water wordt belangrijker. Dit komt tot uitdrukking in de verplichting om het terrein naar het water toe te laten aflopen.

De hoofdbebouwing aan de Oostenburgervoorstraat is L-vormig. Om de relatie met het water en de oorspronkelijke structuur van de werven te versterken (herkenbaar te maken) worden niet langer 'urban villa's' op het binnenterrein voorgesteld. In plaats van deze villa's wordt voorgesteld haaks op het water georiënteerde gebouwen te maken. Hierdoor ontstaan er drie binnengebieden in plaats van één binnengebied. In het SpvE wordt deze differentiatie van binnengebieden als een belangrijke verbetering gezien omdat hiermee de openbaarheid van deze hoven beter te regelen is. In het oude plan was dit binnengebied grotendeels openbaar met een zone waar bewoners privé tuinen konden hebben.

2.2.3 Plan Grassi

Aan de hand van het SpvE uit 1999 heeft de Italiaanse architect Grassi een uitwerking gemaakt. Deze uitwerking heeft geresulteerd in een plan waarbij een hoofdvolume aan de Oostenburgervoorstraat wordt gemaakt dat halverwege in tweeën wordt gesplitst door een steeg die toegang geeft tot het binnengebied. De haaks op het water georiënteerde gebouwen zijn in dit plan losgeweekt van het hoofdvolume aan de Oostenburgervoorstraat. Hierdoor zouden drie zelfstandige gebouwen ontstaan.

Om de diversiteit van de hoven te benadrukken en tevens de relatie met het water te versterken stelt Grassi in zijn plan voor om één van de binnenhavens uit te graven en op die manier een binnenhaven in het plan te introduceren.

Zowel de ontwikkelaar als de gemeente staan enthousiast tegenover de toevoegingen aan de oorspronkelijke uitgangspunten.

2.2.4 SpvE 2003

Om de aanvullingen die Grassi op het SpvE heeft gedaan vast te leggen werd besloten het SpvE aan te passen. Dit mondde uit in het SpvE “Wiener&co”, 2 april 2003 waarin een aantal zaken die Grassi in zijn plan heeft voorgesteld worden doorgevoerd. Zo wordt onder meer de insteekhaven een onderdeel van het SpvE.

Naast de ruimtelijke aanpassingen wordt in het SpvE de discussie over het opheffen van het parkeerterrein –waar een deel van het plan moet komen- uitgewerkt. Uit onderzoek is gebleken dat de parkeerdruk in de omgeving laag is en dat het opheffen van de 35 parkeerplaatsen die dit parkeerterrein telt geen nadelige gevolgen voor de omgeving zal hebben. Daarnaast wordt besloten om onder het nieuwbouwplan een parkeergarage mogelijk te maken. Deze parkeergarage dient in plaats van de in de parkeerverordening voorgeschreven halve parkeerplaats per woning, één parkeerplaats per woning te hebben. Deze extra parkeerplaatsen kunnen worden ingezet voor de woningen die in het nieuwbouw complex worden gerealiseerd, maar kunnen ook worden ingezet als parkeerplaatsen voor de omgeving. Om te voorkomen dat de parkeerdruk door het realiseren van nieuwe woningen zal gaan toenemen, wordt tevens besloten om de gebruikers van de nieuw te realiseren woningen uit te sluiten van het recht op een parkeervergunning op straat.

Het SpvE “Wiener&co” van 2 april 2003 is in juni 2005 door de raadscommissie geaccordeerd. De raadscommissie plaatst wel een kanttekening: “mits een reservering kan worden opgenomen geschikt voor een supermarkt met een aangesloten vloeroppervlak van 1200 m².”

Discussie rond supermarkt

Naast de discussie over het parkeren vindt een discussie plaats over het gebrek aan supermarkten op de Oostelijke eilanden, omdat de supermarkt op het Wittenburgereiland dreigt te verdwijnen. Het verdwijnen van deze supermarkt zou betekenen dat er geen supermarkt meer op de Oostelijke eilanden aanwezig is en de bewoners zijn aangewezen op de supermarkten aan de Sarphatistraat of Piet Heinkade.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Oostelijke eilanden op 1 juli 2010 is door de deelraad een motie aangenomen over de mogelijkheid van een supermarkt op het Wienerterrein. De essentie van deze motie is dat nu in het kader van het bestemmingsplan Oostelijke eilanden geen finale uitspraken worden gedaan over de invulling van het Wienerterrein, ruimte ontstaat om voor- en nadelen van een supermarkt te zijner tijd opnieuw af te wegen. De raad acht het wenselijk dat op Oostenburg wordt voorzien in vestiging van een supermarkt, bij voorkeur in het goedkope segment. De deelraad heeft verzocht hiermee rekening te houden in verdere planvorming.

Ruimtelijk planologisch wordt een supermarkt op het terrein van Wiener als niet wenselijk gezien. De locatie ligt geografisch wel centraal op de Oostelijke eilanden, maar ligt buiten de zones waar concentratie aan winkels en andere voorzieningen is voorzien. Daarnaast worden grote verkeersproblemen verwacht op het moment dat er een supermarkt met een oppervlakte tussen 1500 m2 en 2000 m2 op het Wienerterrein wordt gevestigd. Zowel bezoekers met auto's als de bevoorrading van de winkel met vrachtauto's zal via de Oostenburgervoorstraat moeten plaatsvinden. De Oostenburgervoorstraat is een doodlopende straat waardoor deze verkeersafwikkeling erg lastig wordt.

2.2.5 De hallen

Het Wienercomplex is een historisch gegroeid fabriekscomplex van de firma Wiener & Co Apparatenbouw BV. Het complex is fasegewijs uitgebreid en gewijzigd in de periode 1906-1960. Het omvat onder meer een kantoorgebouw uit 1966 en een kantoor/werkplaatsgebouw uit 1950/1954. Aangewezen als gemeentelijk monument zijn vier bedrijfshallen uit de periode 1906-1929, die dienst deden als smederijen en werkplaatsen. De aan elkaar geschakelde hallen zijn op verschillende wijze geconstrueerd en hebben verschillende kapvormen. In 2009 is een vergunning tot sloop van de vier hallen aangevraagd. Deze vergunning is op 2 december 2009 verleend en op 14 januari 2010 onherroepelijk geworden.

2.2.6 Planvorming vanaf 2010

Door verschillende omstandigheden, waaronder een stagnerende woningmarkt, komt het na het vaststellen van het SpvE in 2005 niet tot ontwikkeling van het Wienerterrein. In 2010 stelt de deelraad het bestemmingsplan voor de Oostelijke eilanden vast. Het Wienerterrein ligt in het plangebied. Op het terrein is een uit te werken bestemming gelegd. Hierbij zijn de in het SpvE uit 2003 geformuleerde uitgangspunten de basis voor verdere uitwerking.

Eind 2011 hebben Arons en Gelauff architecten hun voorlopige ontwerp voor het terrein van Wiener & Co gepresenteerd aan publiek en politiek. Arons en Gelauff architecten hebben op verzoek van ontwikkelaar Terra in een open ontwerpproces met de omwonenden, Stadsdeel Centrum en de ontwikkelaar een plan gemaakt voor 70 woningen.

Het plan is georganiseerd rondom een schakeling van "hellingen" en "hoven". Via deze openbaar toegankelijke groene ruimte worden de woningen bereikt en is er toegang tot het water van de Wittenburgervaart. Het gebied is autovrij dankzij de parkeergarage onder het binnenhof en de gebouwen.

De entrees van de woningen aan het water liggen aan de groene binnenhof. Deze grondgebonden woningen aan de Wittenburgervaart hebben een oriëntatie haaks op het water, geïnspireerd op de oude wervenstructuur. Ze zijn zo geschakeld dat op de plaats waar vroeger de scheepshellingen lagen nu de buurt toegang krijgt tot het water. De woningen staan met hun gevels direct aan de vaart en hebben een terras boven het water en zelfs een eigen aanlegsteiger. De drie woonlagen zijn door de bewoners helemaal naar eigen inzicht in te delen. De dakopbouw geeft toegang tot het dakterras. Op de hoek van de bebouwing aan de Wittenburgervaart en de Oostenburgerdwarsstraat ligt een klein blokje met vrij indeelbare loft-appartementen. Deze woningen grenzen direct aan het bomenplein met de volwassen platanen, en kijken uit op de Ezelsbrug over de Wittenburgervaart.

Ook langs de Oostenburgervoorstraat komen appartementen, in twee stoere pakhuis-achtige gebouwen van maximaal vijf lagen hoog. Deze gebouwen passen bij de maat en schaal van de bestaande bebouwing in de straat. Bij de aansluiting op de bestaande bebouwing op de hoek is een hoogte-accent optioneel.

Langs de Oostenburgervoorstraat wordt de begane grond verlevendigd door commerciële ruimten en entreeruimten. Twee van deze ruimten liggen aan de steeg die loopt van de straat naar de openbare binnenhof.

2.3 Ruimtelijke Uitgangspunten

2.3.1 Van plan naar bestemmingsplan

Het plan van Arons en Gelauff architecten voldoet aan de voorwaarden die het stadsdeel in de verschillende SpvE's heeft vastgesteld. Het stadsdeel is bereid om, door middel van dit bestemmingsplan, mee te werken aan verdere ontwikkeling van dit plan. Het vertalen van het plan van Arons en Gelauff architecten naar een bestemmingsplan heeft geleid tot de volgende ruimtelijk uitgangspunten.

2.3.2 Bouwhoogtes

De bestemming 'Wonen' aan de Oostenburgervoorstraat heeft, met uitzondering van een deel dat tot 13 meter hoog mag worden gebouwd, een maximale bouwhoogte van 16 meter, waarbij het dak plat mag worden afgedekt. Hiermee sluit de bebouwing aan bij het stadsvernieuwingsblok aan de overzijde van de Oostenburgervoorstraat en wordt er een evenwichtig straatprofiel gerealiseerd. Naar aanleiding van inspraakreacties is de maximale bouwhoogte van een deel van het bouwblok op 13 meter gesteld, daar waar in het concept-ontwerpbestemmingsplan nog 16 meter als maximale bouwhoogte was opgenomen. Door deze aanpassing wordt de beleving van licht- en luchttoetreding in de tuinen van de bebouwing aan de Oostenburgergracht verbeterd. Het ontwerp van de ontwikkelaar voorziet ook op die plek in het blok in een verlaging van de bouwhoogte.

Op de hoek van de Oostenburgergracht en de Oostenburgervoorstraat is het mogelijk om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximale bouwhoogte, om een accent aan te brengen. Er zal alleen medewerking aan het hoogte-accent worden verleend als de ruimtelijke kwaliteit daarvan in voldoende mate is aangetoond. Daarnaast mag het accent geen aantasting van het stadsgezicht gaan vormen.

Bij de afweging voor het verlenen van deze omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van de maximale bouwhoogte, zal de ruimtelijke kwaliteit van het ontwerp zwaarwegend zijn. Hierbij zijn de verhoudingen van het gevelbeeld aan de Oostenburgergracht van groot belang. Dit gevelbeeld wordt gevormd door een geveldeel met een beperkte breedte van ongeveer 4 meter. Bij het maken van een hoogte-accent is het van belang dat de uitwerking een gevelbeeld oplevert dat passend is op deze lokatie.

Tevens mag het maken van een dergelijk hoogte-accent er niet toe leiden dat het gevelbeeld aan de Oostenburgervoorstraat uiteen zal vallen in verschillende elementen, waarmee de samenhang verloren gaat. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een te grote mate van hoogtedifferentiatie.

Op het binnenhof aan het water is bebouwing tot een hoogte van 9 en 12,5 meter mogelijk. Op de verbeelding heeft de bebouwingsmogelijkheid de bestemming 'Wonen - 1'. Deze bebouwing bestaat uit grondgebonden woningen die een heldere parcellering kennen. Om deze parcellering ook in het dak- en gevelbeeld leesbaar te maken is in de regels een verplichting voor een opbouw opgenomen. Deze opbouw mag niet breder dan de helft van een perceel zijn. De opbouw moet zich over de volle diepte van de bebouwing bevinden. hierbij moet de opbouw een eenheid met de voor en achtergevel vormen.

Op de kop van deze binnenhofbebouwing is een appartementen gebouw mogelijk. deze appartementen hebben de bestemming "Wonen" en zijn georienteerd op de openbareruimte die tussen het Wiener en de Oostenburger Dwarsstraat zal worden gerealiseerd.

2.3.3 Straatwand en gevelopbouw

Met betrekking tot de straatwand, de gevelopbouw en de aansluiting op belendingen zijn in het bestemmingsplan onderstaande regels opgenomen om de ruimtelijke structuur in en rondom het plangebied te handhaven en versterken.

Plinthoogte/functie

De Oostelijke eilanden bestaan grotendeels uit bebouwing uit de zeventiger- en tachtigerjaren van de vorige eeuw. De bebouwing uit deze periode kenmerkt zich door het ontbreken van een publieksfunctie of woonfuncties in de plint. De plint is in hoofdzaak in gebruik als berging voor de boven gelegen woningen. Hierdoor hebben de plinten over het algemeen een gesloten karakter. Het ontbreken van een actieve plint zorgt voor een doods straatbeeld, welke de buurt minder aantrekkelijk maakt.

Om een minder gesloten plint te krijgen schrijft het bestemmingsplan voor de eerste bouwlaag een minimale hoogte van 3,50 meter voor, gemeten vanuit de bovenkant begane grondvloer tot de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag.

De eerste bouwlaag van een gebouw heeft grote invloed op de beleving van de openbare ruimte. Niet alleen het gebruik van de begane grond maar ook transparantie en openheid van de gevel zijn hierbij bepalend. Gesloten gevels verstoren de gewenste openheid en hebben tevens een negatieve invloed op de sociale veiligheid. Om deze reden zijn op de eerste bouwlaag bergingen aan de straatzijde niet toegestaan.

2.3.4 Gevelverkoop en open-puiverkoop

Onder gevelverkoop wordt verstaan het vanuit de gevel van een gebouw – gelegen aan de openbare ruimte – verkopen van goederen of eetwaren. Open-puiverkoop betreft het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel, op straatniveau geheel of grotendeels ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingsuren kan worden geopend. Deze verkoopvormen hebben negatieve gevolgen, zoals hinder voor het overig gebruik van de openbare ruimte, vervuiling op straat, aantasting van de openbare orde en aantasting van het uiterlijk aanzien van het stadsbeeld. Daarom zijn gevelverkoop en open-puiverkoop niet toegestaan.

2.3.5 Gevelvlak

De bebouwing van de omgeving bestaat grotendeels uit stadsvernieuwingsblokken. De bouwblokken hebben een relatief vlakke gevel met weinig ornamentatie. De beperkte gelaagdheid die in de gevels aanwezig is wordt gevormd door architectonische middelen om de grote schaal van de gebouwen op te breken. Daarnaast wordt op sommige punten de vlakheid doorbroken door het gebruik van balkons.

Over het algemeen vormen de straatgevels in Amsterdam een harde overgang tussen openbaar en privé. Met uitzondering van de stoepen bij de grachtenpanden vormt de voordeur de overgang van het publieksdomein naar het private. Op de Oostelijke eilanden is deze overgang diffuser door de aanwezigheid van balkons aan de straatzijde. Bij sommige gebouwen die in een parkachtige omgeving zijn geplaatst is deze overgang minder hard.

Het gebruik van balkons aan de straatzijde is echter minder gewenst in het straatbeeld. De gevel verrommelt doordat de balkons het privédomein openleggen naar de straat. Ook blijkt dat balkons aan de openbare weg minder geschikt zijn voor gebruik als buitenruimte door het ontbreken van afschutting en bescherming.

Binnen de bestemming 'Wonen' is het gebruik van loggia's toegestaan. Loggia's zijn een tussenvorm van balkons en een gevel. De loggia vormt een wezenlijk onderdeel van de architectuur. Door zijn constructie blijft de voorgevel van het gebouw de heldere overgang tussen openbaar en privé, maar biedt deze wel de mogelijkheid om deze overgang iets minder hard te maken. Hierdoor kan de bebouwing beter aansluiten bij de typologie van de stadsvernieuwing.

Voor de achtergevel bestaat de mogelijkheid om bij omgevingsvergunning af te wijken voor balkons tot maximaal 3,5 meter diep (overschrijding bestemmingsgrens).

2.3.6 Beëindiging van de gebouwen

In de omgeving van het Wienerterrein zijn twee bebouwingstypologieën te onderscheiden. Aan de Oostenburgergracht staan de herenhuizen met in de meeste gevallen een kap, op de eilanden staan de woongebouwen met een platte afdekking. De nieuwbouw op het Wienerterrein vormt een onderdeel van de bebouwing van de eilanden en moet dan ook aansluiten bij deze typologie. Op de verbeelding zijn dan ook alleen maximale bouwhoogtes weergegeven. Hierdoor wordt het mogelijk om de bebouwing vlak af te dekken.

Op het binnenterrein zijn grondgebonden woningen voorzien. Deze woningen moeten als zelfstandige eenheden herkenbaar blijven. Er dient sprake te zijn van een duidelijke parcellering. Het is belangrijk dat ook in het daklandschap deze parcellering tot uitdrukking komt. Om dit mogelijk te maken is voor deze bebouwing een bouwhoogte van 9 meter opgenomen met de verplichting om over de diepte van elk van de herkenbare eenheden een strook van maximaal de helft van het pand te bebouwen. Deze strook krijgt een maximale bouwhoogte van 12,5 meter.

2.3.7 Dakterrassen

Binnen het bestemmingsplan zijn binnen de bestemming 'Wonen' dakterrassen mogelijk door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken. De dakterrassen mogen binnen de bestemming 'Wonen' alleen worden gebouwd daar waar het aanduidingsvlak 'specifieke bouwaanduiding - dakterrassen toegestaan' is weergeven op de verbeelding.

Op de bestemming 'Wonen -1' zijn dakterrassen over de volle diepte van de bebouwing toegestaan. Deze dakterrassen moeten zich tussen de voorgeschreven opbouwen bevinden. Op de opbouwen zelf zijn geen daktterrassen toegestaan.

2.3.8 Openbare ruimte

De openbare ruimte in het plangebied kent twee bestemmingen: 'Verkeer', en 'Groen'.

Aan de Oostenburgerdwarsstraat bevindt zich een parkeerterrein. Het heeft de bestemming 'Verkeer'. Dit parkeerterrein zal mogelijk komen te vervallen. In dat geval zal het opnieuw worden ingericht als verblijfsgebied. Bij de inrichting van deze openbare ruimte dient de overgang van de Oostenburgervoorstraat en de Wittenburgervaart tot uitdrukking te komen. Hierbij is het belangrijk dat het hoogteverschil tussen de straat en het water op een heldere en leesbare manier worden opgelost.

Daarnaast zijn er de binnengebieden op het Wienerterrein, met de bestemming 'Groen'. Dit binnenterrein wordt toegankelijk voor publiek, maar is privé eigendom van de Vereniging van Eigenaren. Dat betekent dat het gebied in de toekomst optioneel afsluitbaar zal zijn, bijvoorbeeld in geval van overlast. Ook dit terrein wordt verder als verblijfsgebied ingericht waarbij het eveneens belangrijk is dat het hoogteverschil tussen de straat en het water op een heldere en leesbare manier worden opgelost.

Onder een deel van dit gebied komt de parkeergarage te liggen. Het dak van de garage dient minimaal 30 centimeter onder het maaiveld te liggen. Op gronden van beide bestemmingen mag voor het overige niet gebouwd worden, met uitzondering voor bouwwerken geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming. De bestemming 'Groen' mag niet worden gebruikt voor parkeren en rijwegen (fietspaden uitgezonderd).

NB: bij amendement zijn de gronden met bestemming 'Verkeer' gewijzigd naar 'Groen'.

2.3.9 Water

Bij het herontwikkelen van het Wienerterrein is de relatie tussen het land en het water het uitgangspunt. In tegenstelling tot het beleid voor andere delen van de binnenstad is het maken van (privé)steigers op deze locatie gewenst. Het maken van de steigers draagt bij aan het versterken van de relatie land/water. De steigers dienen beperkt in omvang te blijven en mogen alleen worden gebruikt als afmeervoorziening. Het water is openbaar en dat dient ook op deze locatie zo te blijven.

De grondgebonden woningen zijn aan het water gelegen. Deze woningen hebben geen tuin maar een aangebouwd terras welke boven het water hangt. Door de situering aan het water en de terrassen boven het water wordt de relatie tussen het project en het water versterkt.

Ook vanuit het publieke domein dienen er mogelijkheden te zijn om het water te bereiken. Daarbij is de profilering van de oever van groot belang. Een geleidelijke overgang van de hoger gelegen binnentuin en weg naar het water is daarbij een must. Hiermee kan het historisch op deze plek aanwezige wervenkarakter worden hersteld.

Een klein deel van het plangebied heeft de bestemming 'Water'. Eind 2011 is het ontwerpbestemmingsplan 'Water', dat al het water in het stadsdeel beslaat, ter inzage gelegd. Dit bestemmingsplan 'Wiener' wordt daar voor een klein deel overheen gelegd. Op gronden met de bestemming 'Water' in het bestemmingsplan 'Wiener', zijn steigers en terrassen boven water toegestaan. De steigers zullen een gezamenlijk oppervlak van ongeveer 150 m2 hebben, dat is 20% van het aanduidingsvlak voor steigers. Een dergelijke mogelijkheid ontbreekt in het ontwerp bestemmingsplan 'Water'. In het bestemmingsplan 'Wiener' wordt de kadelijn (de grens tussen de bestemmingen 'Water' enerzijds en 'Wonen - 1' en 'Groen' anderzijds) gewijzigd. Het oppervlaktewater in het plangebied wordt daarmee met ongeveer 140 m2 vergroot.

Voor het realiseren van bouwwerken in of boven het water kan een watervergunning vereist zijn. Waternet is het bevoegd gezag. Het verdient aanbeveling dat de bouwer vroegtijdig met Waternet contact opneemt om een en ander te inventariseren en af te stemmen.

3 Beleidskader

3.1 Stadsdeel Centrum

Voor dit bestemmingsplan is het volgende beleid van het stadsdeel van belang:

  1. a. Beleidsplan Binnenstad, 1993;
  2. b. Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad, 2002;
  3. c. De Schoonheid van Amsterdam Digitaal, Welstandsnota voor stadsdeel Centrum, 2009, Aanpassingen op de Schoonheid van Amsterdam Digitaal, Welstandsnota voor stadsdeel Centrum;
  4. d. Woonvisie stadsdeel Centrum tot 2012;
  5. e. Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009;
  6. f. Visie op de toeristische Ontwikkeling Oostelijke binnenstad.

Hieronder volgt een korte toelichting op deze beleidsnota's. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op deze nota's, voor zover relevant.

Beleidsplan Binnenstad

De binnenstad is door de eeuwen heen het centrum geweest van economische activiteiten. Het feit dat er ongeveer evenveel mensen in de binnenstad wonen als er werken, is uniek en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam. In 1993 is het beleid voor de binnenstad uiteengezet in het Beleidsplan Binnenstad. De belangrijkste hoofddoelstelling is toen geformuleerd als:

  • het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging.

Deze hoofddoelstelling is nog steeds actueel. Andere hoofddoelstellingen zijn:

  • behoud van de kwaliteit van het historisch stadsbeeld;
  • verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid;
  • verbeteren van de bereikbaarheid.

Met de vaststelling van het Meerjarenperspectief Binnenstad in 1999 is een vijfde hoofddoelstelling toegevoegd:

  • zorgen voor een adequaat activiteiten- en voorzieningenniveau voor bewoners.

Het vinden van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding en tussen de verschillende economische functies onderling is de voortdurende opdracht voor bestuurders, ondernemers en bewoners van de binnenstad.

Strategische Visie

In de Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad uit 2002 zijn de vijf (hoofd)doelstellingen uit het Beleidsplan Binnenstad herbevestigd. Voor het zeker stellen van deze doelstellingen zijn onder meer de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • waarborgen dat de binnenstad als woonplek toegankelijk blijft voor alle inkomensgroepen;
  • waarborgen dat binnen de functiemenging diversiteit en kwaliteit kenmerkend blijven;
  • waarborgen dat de binnenstad een plek blijft voor innovatieve experimenten;
  • waarborgen dat de drukte die de centrumpositie met zich meebrengt beheerst wordt en overlast beperkt wordt.

De Schoonheid van Amsterdam Digitaal, Welstandsnota voor stadsdeel Centrum

In 2009 is de Schoonheid van Amsterdam Digitaal, Welstandsnota voor stadsdeel Centrum, vastgesteld door de deelraad. De nota bevat de gemeenschappelijke welstandscriteria van de stadsdelen en specifieke welstandscriteria voor stadsdeel Centrum als beschermd stadsgezicht. In 2010 zijn de Aanpassingen op de Schoonheid van Amsterdam Digitaal, Welstandsnota voor stadsdeel Centrum vastgesteld door de deelraad. Deze notitie bevat nieuwe welstandscriteria voor extensieve groene daken en windmolens. De definities voor orde 2 en orde 3 panden zijn, evenals de criteria voor zonnecollectoren en zonnepanelen, meer in overeenstemming gebracht met de uitgangspunten van het beschermde stadsgezicht.

Woonvisie

De Woonvisie voor stadsdeel Centrum (tot 2012) is op 30 oktober 2008 vastgesteld door de stadsdeelraad. Met haar unieke woon- en leefklimaat neemt stadsdeel Centrum een sterke plaats in binnen de regionale woningmarkt. De invloed van het stadsdeel op de woningmarkt is echter zeer beperkt, niet alleen door de regionale schaal van de markt, maar ook omdat veel beleid en afspraken niet onder de bevoegdheid van het stadsdeel vallen. Dit geldt voor de kaders van de woonruimteverdeling, nieuwbouwbeleid, afspraken over verkopen en aanbiedingsafspraken over vrijkomende huurwoningen met corporaties en dergelijke. Ten aanzien van het huurniveau van woningen gelden de landelijke regels. In de woonvisie wordt speciale aandacht gevraagd voor de woonbehoefte van ouderen en middeninkomensgroepen.

Nota Bereikbaarheid Binnenstad

De Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009 is in 2004 vastgesteld door de stadsdeelraad. De volgende onderwerpen komen onder meer in deze nota aan de orde: bereikbaarheid, mobiliteit, verkeersveiligheid, openbaar vervoer, autoverkeer, parkeren in de openbare ruimte en inpandig parkeren. In de nota wordt ook het toekomstperspectief op de geparkeerde fiets beschreven. Op de belangrijkste fietsparkeerknelpunten moet extra ruimte voor fietsparkeren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen.

Een nieuwe Nota Bereikbare Binnenstad wordt voorbereid, waarin de visie op een autoluwere binnenstad en een autoluw/autovrij stadshart wordt verwerkt.

Visie toeristische ontwikkeling in de Oostelijke binnenstad

In de Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad wordt de economische en culturele betekenis van toerisme onderstreept. In deze visie wordt aangegeven dat het beleid er op gericht moet zijn om de aantrekkingskracht, die de binnenstad heeft op grote groepen bezoekers, te behouden en tegelijkertijd de mogelijke hinder daarvan te beperken. Met de vaststelling van de Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad in 2002 is een duidelijk kader gesteld voor de ontwikkeling van het toerisme in de binnenstad.

De oostelijke binnenstad wordt in de visie genoemd als een van de gebieden waar het toerisme kan worden bevorderd. Het gaat om het gebied tussen de Amstel/Singelgracht tot aan het Oostelijk Havengebied en tussen het Jonas Daniël Meijerplein tot aan de molen op de Funenkade. De oostelijke binnenstad biedt een scala aan attracties en musea en een aantrekkelijke groene omgeving. Het aanbod is een aanvulling op wat geboden wordt in de rest van de binnenstad. Voorbeelden zijn Artis, NEMO, het Nederlands Scheepvaartmuseum, het Joods Historisch Museum en de Hortus. De Kleine Hermitage opende in 2004 zijn deuren, in juni 2009 is de gehele Hermitage geopend. Daarnaast zijn op het aangrenzende Oosterdokseiland en de Oostelijke Handelskade nieuwe culturele functies gerealiseerd, zoals het Muziekgebouw aan het IJ, de Openbare Bibliotheek Amsterdam en het conservatorium. Bovendien wordt het aanbod in de toekomst nog uitgebreid.

Het gebied is echter bij veel toeristen, bezoekers en Amsterdammers nauwelijks bekend. In de Visie toeristische ontwikkeling in de Oostelijke Binnenstad (2004) is daarom de wens opgenomen om het toerisme in de oostelijke binnenstad te stimuleren, met behoud van het evenwicht tussen wonen, recreëren en werken.

De "Visie toeristische ontwikkeling in de Oostelijke Binnenstad" schetst de mogelijkheden om de aantrekkingskracht van het gebied te vergroten. De volgende ambities voor de Oostelijke binnenstad worden genoemd:

  • trekken van (buitenlandse) toeristen;
  • trekken van verblijfstoeristen;
  • het langer vasthouden van bezoekers.

Mogelijkheden voor de ontwikkeling van toerisme die in de visie worden genoemd zijn onder andere het creëren van thematische- en wandelroutes.

In de Bestuursopdracht ter versterking van de economie en het toerisme in de Oostelijke Binnenstad, vastgesteld in 2005, is de 'Visie toeristische ontwikkeling in de Oostelijke Binnenstad' bekrachtigd en nader uitgewerkt. Hierin is de ambitie geformuleerd dat het aanbod aan hotels, cafés, restaurants en detailhandel in de oostelijke binnenstad moet worden uitgebreid en kwalitatief moet worden verbeterd. Culturele instellingen in de oostelijke binnenstad moeten gestimuleerd worden om meer zichtbaar te zijn.

3.2 Gemeente Amsterdam

3.2.1 Structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam

Algemeen

Op 16 februari 2011 is de structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam, vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale ambitie van de structuurvisie is: Amsterdam ontwikkelt zich verder als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool.

Daarom slaat Amsterdam de volgende richting in:

  • Intensiever gebruik bestaande stad, openhouden van landschap;
  • Systeemsprong regionaal openbaar vervoer;
  • Hoogwaardiger inrichting openbare ruimte;
  • Investeren in recreatief gebruik groen en water;
  • Amsterdam maakt zich op voor het postfossiele brandstoftijdperk;
  • Olympische Spelen Amsterdam 2028.

De Structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch-planologische plannen en stedenbouwkundige plannen van stad en stadsdelen worden getoetst aan de structuurvisie.

Stadsdeel Centrum

Het hoogstedelijke centrumgebied wordt steeds intensiever gebruikt en breidt zich uit, zelfs tot over de Ringweg A10 en het IJ. Mensen, ondernemingen en instellingen vestigen zich zo mogelijk bij deze bron. Dit wordt de uitrol van het centrum genoemd.

De binnenstad speelt een belangrijke rol bij deze uitrol. Meer nog dan in het verleden vormt het centrum het kerngebied voor de gehele metropoolregio, wat zal leiden tot een verdere stijging van het aantal bezoekers. De projecten bestaan vooral uit investeringen in de publieke ruimte en infrastructuur waarmee het centrumkarakter wordt versterkt en het centrumgebied wordt vergroot zodat er sprake kan zijn van meer spreiding van de bezoekers. Het gaat dan om de ontwikkeling van het Centraal Station en omgeving, de Noord/Zuidlijn, stadsstraten en -pleinen, verbeteren van de binnenring (Marnixstraat - Sarphatistraat) en om de ontwikkeling van de Rode Loper. Deze laatste ontwikkeling is cruciaal op het schaalniveau van de metropool Amsterdam en loopt grotendeel gelijk op met de realisatie van de Noord/Zuidlijn maar heeft ook een sterk verband met het Project 1012. Met dit project wil de gemeente Amsterdam de criminaliteit en verloedering in het hart van de stad terugdringen. Samen met bewoners, ondernemers en investeerders wil de gemeente het unieke karakter van het stadshart versterken en een economische opwaardering in gang zetten door meer kwaliteit.

Bij de uitrol van de binnenstad hoort een minder dominante plek van geparkeerde auto's op straat ten gunste van de verblijfsruimte en de ruimte voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer.

Belangrijk voor het centrum zijn: het opstellen van bestemmingsplannen die de versterking van het centrumkarakter mogelijk maken en het faciliteren en activeren van de partijen die vorm geven aan die ontwikkeling. Kenmerken van de binnenstad zijn de historische waarde en de grote hoeveelheid en diversiteit aan (kleinschalige) particuliere initiatieven. Het eerste vergt vooral bescherming, terwijl het tweede element om flexibliteit vraagt. Optimale flexibiliteit binnen de grenzen van de historische waarde dus.

3.2.2 Wonen in de metropool, woonvisie Amsterdam tot 2020

De stedelijke woonvisie is in 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie bevat een aantal thema's die enerzijds de bestaande stad Amsterdam schetsen en anderzijds de ambities verwoorden. De ambitie is gericht op zowel een attractieve stad met nadruk op de economische kracht als een ongedeelde stad, gericht op het voorkomen van sociale segregatie en ruimtelijke tweedeling. Zeven thema's met speerpunten voor de toekomst zijn geformuleerd:

  • Emancipatiestad: nieuwkomers en jongeren moeten zich kunnen blijven vestigen, bewoners moeten wooncarrière kunnen maken;
  • Ongedeelde stad: binnen de ring A10 bescherming van de onderkant van de woningmarkt, elke buurt blijft toegankelijk voor mensen met lagere inkomens, meer verscheidenheid in woonmilieus, meer aanbod voor gezinnen, ruimte voor verschillen, streven naar gemengdheid;
  • Betaalbare stad: woningen voor lage inkomensgroepen en lage middeninkomensgroepen en middeninkomens;
  • Vernieuwde stad: wijkaanpak en transformatie bij wijken waar leefbaarheid onder druk staat;
  • Topstad: kwaliteit van woningen en voorzieningen bieden om mensen en talent aan te trekken en te behouden, verruiming (tijdelijke) vestigingsmogelijkheden voor expats, buitenlandse studenten, kunstenaars en startende ondernemers;
  • Zorgzame stad: woonservicewijken realiseren, aanpasbaar bouwen, huisvesting dak- en thuislozen;
  • Duurzame stad: energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, duurzaam en flexibel bouwen, beperken watergebruik.

Stadsdeel Centrum valt in de centraal stedelijke zone, het centrum van de Metropool Amsterdam. Uitwerking van de zeven thema's levert de volgende specifieke speerpunten op:

  • behoud van een groot deel van de kleine oude woningen;
  • behoud van gemengdheid;
  • aanbod creëren in het middensegment, ook voor (kleine)gezinnen;
  • hoogstedelijk woonmilieu is uitgangspunt voor nieuwbouw;
  • benutten van locaties voor topsegment;
  • oases behouden en creëren;
  • toevoegen ouderenwoningen, zowel in nieuwbouw als bestaande bouw;
  • meer mogelijkheden voor short stay;
  • illegale hotels en woonfraude bestrijden.

3.3 Provincie Noord-holland

Op 21 juni 2010 heeft Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. Er is gekozen voor drie hoofdbelangen:

  • klimaatbestendigheid;
  • duurzaam ruimtegebruik;
  • ruimtelijke kwaliteit.

De structuurvisie legt het zwaartepunt op de huidige kracht van Noord-Holland: een sterke internationale concurrentiepositie en veel afwisselende, prachtige landschappen. Dit betekent versterking van de metropoolregio Amsterdam en van de metropolitane landschappen, ruimte voor landbouw en opwekking van duurzame energie. In de structuurvisie is daarom veel aandacht voor de relatie tussen de steden en dorpen en het landschap waar ze in liggen.

In de structuurvisie is een uitvoeringsprogramma opgenomen waarin wordt aangegeven welke acties de provincie zelf onderneemt om uitvoering te geven aan de visie. De provincie richt zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die spelen en/of gevolgen hebben op regionale en bovenregionale schaal.

Ook is een Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie opgesteld waarin regels zijn opgenomen voor de doorwerking van provinciale belangen in het gemeentelijk beleid.

3.4 Rijksoverheid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Deze zijn versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben ingestemd met de nota op respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit is een uitwerking van de Nota Ruimte en is gepresenteerd in september 2005. De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Deze Nota Mobiliteit geeft aan op welke wijze het kabinet dit wil doen.

Nationaal Waterplan

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:

  1. 1. een goede bescherming tegen overstroming;
  2. 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  3. 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  4. 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam. In hoofdstuk 9 van het bestemmingsplan wordt hieraan uitgebreid aandacht besteed. Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap, alsmede voor de gemeente Amsterdam.

4 Historische Ontwikkeling

4.1 Ontwikkeling Van De Stedenbouwkundige Structuur

De Oostelijke eilanden werden rond 1650 aangelegd om plaats te bieden aan de scheepvaart en hieraan gelieerde functies, waarvoor in de overvolle havengebieden binnen de stadsmuren geen plaats meer was. Oorspronkelijk werden vier eilanden geprojecteerd. Door de grootschalige opzet van Oostenburg werden dat er drie, aangevuld met een aantal lijnbanen. De eilanden werden voorzien van een drietal bolwerken, één ten zuiden en twee ten noorden van de Nieuwe Vaart.

De vorm van de eilanden - en die van Oostenburg - is bepaald op basis van een in de zestiende eeuw ontwikkelde typologie van het haveneiland, een programma van eisen, de vorm van de bestaande stad en een aantal waterbouwkundige werken.

4.2 Voorgeschiedenis

De ontwikkeling van de oostelijke stadsrand van Amsterdam in de zestiende en zeventiende eeuw was een gevolg van een enorme toename van havenactiviteiten. Aan de oostkant van de stad werden steeds nieuwe haveneilanden aangelegd. De eilanden werden consequent rationeel ingericht, waarbij de schaal steeds groter werd en de vorm zich ontwikkelde op basis van de steeds verdergaande splitsing van functies.

In 1592 werden Uilenburg, Valkenburg en Rapenburg aangelegd. Deze werden omgeven door een vestingwal die ophield bij het IJ. Vanaf het water werd de stad vanaf schepen verdedigd. Vanaf 1641 werden de kwetsbare en strategisch belangrijke eilanden - op Rapenburg lagen de werven van de VOC en de Admiraliteit - beter verdedigbaar gemaakt door het verlengen van de vestingwal tot in het IJ. Er werd een nieuw bolwerk aangelegd op een dam die het IJ inliep. De dam was met de bestaande vesting verbonden door middel van een ophaalbrug. Een jaar later besloot de Vroedschap een tweede bolwerk in het IJ te leggen. De dam in het IJ werd verlengd. Het tweede deel lag onder een flauwe hoek ten opzichte van het eerste, zodat de dam een knik kreeg. De bolwerken dienden niet alleen ter verdediging van de eilanden, maar ook als golfbreker ten behoeve van de waal of buitenhaven die ten noorden van Rapenburg in het IJ lag. De aanleg van de bolwerken leidde al snel tot verzanding van het IJ en de vergrote Oude Waal.

4.3 De Aanleg Van De Nieuwe Vaart

Om de verzanding van de waal tegen te gaan, werd in 1648 de Nieuwe Vaart gegraven. De stroming zou verzanding moeten tegengaan. Een tweede middel om de doorstroming te versnellen was het weghalen van een deel van de palenrij om de waal. Het kanaal werd 300 voet breed en werd tussen 1649 en 1651 aangelegd. Het mocht niet baten: uiteindelijk kon de waal slechts door onophoudelijk baggeren op diepte worden gehouden. De Nieuwe Vaart is het belangrijkste structurerende element geweest in de aanleg van de vestingwerken en de Oostelijke Eilanden.

4.4 De Transformatie Van Kattenburg

De nieuwe bolwerken lagen vrij ver in het IJ. De dam lag in diep water en was daarmee uitermate geschikt voor havenfuncties: een voor de hand liggende plaats voor de Amsterdamse oorlogsvloot, die naar een nieuwe, grotere locatie zocht. Het vestingeiland werd getransformeerd tot haveneiland. Aan de westkant van de nieuwe vestingwal werden ‘s lands Zeemagazijn en een aantal werven en havens aangelegd. De bolwerken verdwenen, en door middel van aanplemping werd het verbonden met het buitendijkse gebied buiten de oude vesting. Haaks op de Nieuwe vaart werd de Kattenburgergracht gegraven. Aan de huidige loop van de Kattenburgerstraat is de knik die in de vestingwal van rond 1640 lag, nog goed te zien. De transformatie van Kattenburg maakt deel uit van een reeks stedenbouwkundige aanpassingen die de vorm van de eilanden bepaalden. Om werk en kosten te besparen werd de bestaande structuur waar mogelijk gehandhaafd.

Doordat de bolwerken op Kattenburg waren verdwenen, moest worden gezocht naar een nieuwe manier om de oostelijke stadsrand verdedigbaar te maken. Er werd tevens besloten om ten oosten van Kattenburg nog meer nieuw haventerrein aan te leggen. Dat besluit resulteerde in de aanleg van Wittenburg en Oostenburg en een nieuwe fortificatie aan de oostelijke stadsrand.

De Oostelijke eilanden kregen, in tegenstelling tot de meeste oudere haveneilanden van Amsterdam, allemaal een eigen programma en een bijpassende structuur.

Kattenburg werd de zetel van de Admiraliteit, de stedelijke oorlogsvloot. Wittenburg werd bestemd voor particuliere scheepswerven. Oostenburg werd voor een groot deel het domein van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Tot het midden van de zeventiende eeuw waren de meeste werven, samen met die van de Admiraliteit, gevestigd op het eiland Rapenburg.

4.5 Oostenburg

De Oostelijke Eilanden werden aangelegd volgens het principe van de schakeling aan een lineair element, in dit geval de Nieuwe Vaart. Hier is een nog sterkere uitsplitsing van functies gehanteerd: niet meer binnen het eiland, maar op de schaal van het eiland als geheel. Het zuidelijk deel van Oostenburg kreeg een structuur die op dezelfde principes was gebaseerd als de eerdere haveneilanden. Symmetrie was het uitgangspunt in de ontsluiting en verkaveling. Er werd gezocht naar een ontsluiting over land en over water, en naar de beste ordening van functies op het eiland. Het haveneiland kreeg daarom twee middenstraten en werven langs het water. De rationalisering van de overslag werd mogelijk doordat de bedrijven aan het water én aan de straat kwamen te liggen. Aan het water kwam een verkaveling die specifiek was toegesneden op de bestemming van werf, met een eigen maatvoering, ontsluiting vanaf het water en de straat en een veelal weinig permanente, vaak houten bebouwing. Zo ontstond een typologie met een centrale zone die voor het wonen was bestemd, en een randzone waar zich de bedrijvigheid bevond. Het noordelijke deel van Oostenburg had een gedraaide oriëntering. In plaats van een middenas met daaraan werven, was dit deel van het eiland rechtstreeks op het IJ georienteerd.

4.6 De Verkaveling

De verkaveling van Oostenburg komt voort uit de functieverdeling op het eiland. De grond aan het water was bestemd voor werven. Centraal op het eiland werden straten aangelegd. Aan die straten kwamen kleinere kavels, bedoeld voor woningen. Een deel van die kavels grensde direct aan het werfterrein. Deze kavels hadden niet alleen een ongunstige ligging, maar waren ook het kleinst. De erven waren zo ondiep, dat de bouw van een huis met tuin nauwelijks mogelijk was.

Oostenburg was een uitgesproken werkgebied. De woonfunctie was daaraan ondergeschikt. De kavels waren zodanig van vorm, dat smaldelen veel voorkwam. Een relatief groot deel van de kavels werd verkocht aan metselaars en timmerlieden, die op twee naast elkaar gelegen erven vaak drie huizen bouwden. De bouwvakkers bouwden niet voor eigen gebruik, maar ten behoeve van verkoop en verhuur. De langgerekte, smalle vorm van de bouwblokken zorgde voor een zeer krappe verkaveling. De binnenterreinen waren vergeleken met andere buurten in Amsterdam erg klein. Deze bebouwing op binnenterreinen kwam dan ook minder voor dan elders in de stad. Toch bestond op Oostenburg een aantal stegen en gangen, die toegang gaven tot gebouwen op de binnenterreinen.

Langs de Nieuwe Vaart (Oostenburgergracht) werden grotere kavels uitgegeven. Hier kwamen wat riantere huizen met grotere tuinen.

4.7 De Ruimtelijke Organisatie Van Oostenburg

Langs de Nieuwe Vaart, die de haveneilanden verbond, lagen geen gebouwen, maar alleen werfterreinen. Het noordelijk deel van Oostenburg was in gebruik bij de VOC. Het zuidelijk deel was bestemd voor woningbouw, met langs het water particuliere werven. Deze ordening is afgeleid van de organisatie van bestaande haveneilanden in de stad. Op twee werfterreinen gelegen aan de Oostenburgervoorstraat richtte de stad Amsterdam de Stadsschuitenmakerswerf in (het huidige Wienerterrein). Deze werf lag achter de panden aan de Oostenburgervoorstraat. Het was een op zichzelf staand complex, dat bereikbaar was door een poort.

4.8 Vroege Sociale Woningbouw En Stadsvernieuwing

In de vijftig jaar voorafgaand aan de Woningwet van 1901 is een aantal particuliere filantropische verenigingen actief geweest in het verbeteren van de woontoestanden in Amsterdam. Veel mensen woonden in vochtige, kleine krotten en kelders, op binnenterreinen aan nauwe gangen. Om medische en sociale redenen werden arbeiderswoningen gebouwd. De woningen waren degelijk, droog en schoon, en voorzien van voldoende licht en lucht.

Het gaat over het algemeen om ensembles van meerdere huizen tot hele bouwblokken. Het is rustig geornamenteerde baksteenbouw van drie lagen met kap. Over het algemeen werd de verenigingsbouw neergezet op plaatsen waar de grond goedkoop was: aan de rand van de stad en in industriële gebieden. De structuur van het bouwblok week om hygiënische redenen vaak af van de bestaande structuur. De Woning-Maatschappij begon in 1874 – na een aandelenemissie – met de bouw van een complex van 244 woningen op Oostenburg. De Oostenburgervoorstraat kreeg hierdoor een ander aanzien. Er ontstonden twee nieuwe straten: de Nieuwe Oostenburgerstraat en de Nieuwe Oostenburgerdwarsstraat kregen vorm door de bouw van dit complex. Twee woningen op de hoek van de Nieuwe Oostenburgerstraat moesten wegens verzakking in de jaren zeventig worden afgebroken.

4.9 De Industrialisatie Van Oostenburg

Na het vertrek van de VOC lag de werf er in het noordelijke deel van Oostenburg verlaten bij. Veel braakliggende kavels werden als moestuin of bleekveld in gebruik genomen. In 1813 werden de gebouwen van de opgeheven Compagnie overgedragen aan Domeinen. Een aantal gebouwen werd doorverkocht, sommige gingen naar de Marine of werden in reserve gehouden. Het Oost-Indisch Zeemagazijn werd verkocht aan een korenfactor. Twee jaar na de verkoop, in 1822, zou het gebouw bezwijken onder een te zware belasting. Hiermee ontstond ruimte voor de centrale as die het noordelijk deel van het eiland ontsluit.

De Stadsschuitenmakerswerf, die op het huidige Wienerterrein lag, werd in 1857 verplaatst, waarna de werf Concordia op het terrein werd gevestigd. In 1899 werd het terrein verkocht. Een klein deel van het terrein bleef als werf Concordia in gebruik tot eind jaren '70, de rest werd aangekocht door Wiener & Co., een kopergieterij en machinefabriek. Wiener & Co bleef tot 2000 gebruik maken van het terrein.

De industriële bebouwing uit de negentiende en twintigste eeuw ging niet, zoals de zeventiende-eeuwse VOC-werf, uit van een grotendeels symmetrische ordening. Het eiland kreeg een industriële verkaveling van zeer grote, geschakelde langwerpige loodsen, die volgens utilitaire logica werden geplaatst. Rond 1875 werd langs de Nieuwe Vaart een nieuwe, brede handelskade met spoorlijn aangelegd.

4.10 Stadsvernieuwing

In de loop van de tijd breidde de bedrijfsbebouwing op het noordelijk gedeelte van Oostenburg zich uit in zuidelijke richting. Tot in de jaren tachtig werd het zuidoostelijk deel van het eiland ingenomen door een gigantisch loodsencomplex. De bebouwing aan de oostkant van de Oostenburgerachterstraat verdween, de structuur bleef gehandhaafd. Na de oorlog begon de bebouwing van het eiland in verval te raken, mede omdat onderhoud achterwege bleef in verband met de wederopbouwplannen.

De weinig permanente bebouwing van werven en loodsen, gecombineerd met in verval geraakte arbeiderswoningen vormde een gemakkelijke prooi voor de stadsvernieuwing, die het industriële oosten van de binnenstad trof. Bij de stadsvernieuwing werd een grotere blokmaat geïntroduceerd dan die van de bestaande verkaveling. Hiermee werd de stedenbouwkundige structuur van het zuidelijk gedeelte van het eiland sterk gewijzigd. De meeste bebouwing achter de gevelwand langs de Nieuwe Vaart verdween. Alleen het vierkante VOC-pakhuis en de negentiende-eeuwse verenigingswoningen bleven staan, samen met een deel van de bebouwing aan de Oostenburgerdwarsvaart. De Oostenburgermiddenstraat verdween in zijn geheel. De Oostenburgerachterstraat werd door de nieuwbouw afgesloten. Op het noordwestelijk gedeelte werd een groenvoorziening aangelegd.

Met de stadsvernieuwing ontstond een nieuwe oost-westroute, die via een brug aantakt op de Poolstraat op Wittenburg en op de Eerste Coehoornstraat in de Czaar Peterbuurt. De stedenbouwkundige ingrepen die bij de stadsvernieuwing werden gedaan leidden tot een ernstige aantasting van de structuur van Oostenburg. De hoofdrichting van de structuur (noord-zuid) vervaagde door het toevoegen van de oost-westroute. De ruimtelijke hiërarchie van grachten, straten en dwarsstraten verdween door de nieuwe vorm van het bouwblok.

Het wijzigen van de structuur in de bestaande stad is een zaak van lange adem. Dat bleek ook op Oostenburg. De vorm van de bouwblokken is op een aantal plaatsen gewijzigd, maar niet overal. Een aantal gebouwen dat ten behoeve van de nieuwe structuur zou worden gesloopt, is blijven staan. Het oude stratenplan is verwaterd door de stadsvernieuwing, het nieuwe is niet consequent doorgevoerd. Oude en nieuwe rooilijnen liggen als het ware door elkaar heen in de twee stratenplannen. De ruimtelijke coherentie en leesbaarheid van het zuidelijk deel van het eiland is sterk verminderd. De stadsvernieuwing is, in stedenbouwkundige zowel als in architectonische zin, geen voorbeeld voor nieuwe ontwikkelingen op Oostenburg.

5 Functionele Beschrijving En Uitgangspunten

5.1 Algemeen

5.1.1 Beschrijving van het plangebied

Wienerterrein

Het plangebied Wiener betreft het terrein van de voormalige machinefabriek Wiener & Co aan de Oostenburgervoorstraat en ligt in het zuidelijke deel van Oostenburg. In de voormalige fabrieksgebouwen op het Wienerterrein is tijdelijk anti-kraak gevestigd, in afwachting van ontwikkeling van het plangebied.

Oostenburg

Oostenburg is één van de drie Oostelijke eilanden: Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg. De Oostelijke eilanden zijn strategisch gelegen aan de rand van stadsdeel Centrum tussen het Marineterrein en de Czaar Peterbuurt. Ten noorden ligt de Dijksgracht met daarboven het spoor en de Oostelijke Handelskade en ten zuiden de 'Eilandenboulevard' (waar de Oostenburgergracht deel van uitmaakt).

Het zuidelijke deel van Oostenburg, ook wel oud-Oostenburg genoemd, kenmerkt zich als overduidelijke woonbuurt, net als Kattenburg en Wittenburg. De naastgelegen Czaar Peterbuurt is meer gemengd van karakter. Het daarnaast gelegen Funen is een woonbuurt met nieuwbouw van enkele jaren geleden.

Het noordelijke deel van Oostenburg, ten noordoosten van de Oostenburgerdwarsvaart (het voormalige Stork terrein), is een typisch werkgebied dat in de loop der tijd van karakter is veranderd. Men vindt er tegenwoordig diverse (grootschalige) functies in zowel langer bestaande als nieuwere panden, zoals De Persgroep Nederland, De Theaterfabriek en de werf van stadsdeel Centrum. Meer recent is er ook horeca gevestigd (Roest).

Op Oostenburg zijn relatief weinig (buurt- en wijk-)voorzieningen aanwezig, net als op de overige Oostelijke eilanden. De meeste winkels, restaurants en cafés bevinden zich langs de Eilandenboulevard en in de Czaar Peterstraat.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich een bedrijfsverzamelgebouw (Oostenburgervoorstraat 42 t/m 180) en een kleiner gebouw met een dansschool en kantoren (Oostenburgerdwarsvaart 85). Op de begane grondverdiepingen van de panden langs de Oostburgergracht zijn buurtgerichte niet-woonfuncties gevestigd, met rondom de Oosterkerk veelal buurtgerichte winkels.

Cijfermateriaal

Voor de beschrijving van de functies in dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van de gegevens uit het Trendrapport Amsterdamse Binnenstad 2010/2011. Het cijfermateriaal is gebaseerd op de gemeentelijke statistische gebiedsindeling in buurtcombinaties en buurten van de dienst Onderzoek en Statistiek (O+S). In dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van de cijfers voor de buurtcombinatie Oostelijke Eilanden/Kadijken. Naast de Oostelijke eilanden vallen hier ook de Kadijken, de Czaar Peterbuurt en het Funen onder. Daarnaast is ook gebruik gemaakt van de specifieke buurtcijfers voor de buurt Oostenburg.

5.1.2 Bestemmingen

Het algemene beleid voor de functies in de binnenstad is gericht op het behouden en waar mogelijk versterken van de functiemenging. Daarom wordt het gebruik van gebouwen zo flexibel mogelijk geregeld, in aansluiting op het karakter van het plangebied en de omgeving van het plangebied. Voor het plangebied Wiener ligt de nadruk op het realiseren van de woonfunctie.

In dit bestemmingsplan is daarom gebruik gemaakt van één soort bestemming, onderverdeeld naar twee categorieën:

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in de eerste en tweede bouwlaag de volgende functies toegestaan: wonen, kantoren, bedrijven, detailhandel en voorzieningen. Vanaf de derde bouwlaag en hoger is alleen wonen toegestaan.

Binnen de bestemming 'Wonen - 1' zijn andere functies dan wonen in de bebouwing niet toegestaan. Binnen de bestemming zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - waterwoningen' alleen grondgebonden woningen toegestaan, welke een oriëntatie op het water van de Wittenburgervaart dienen te hebben.

5.2 Wonen

5.2.1 Algemeen

De Oostelijke eilanden kenmerken zich als woonbuurt in de binnenstad. In de binnenstad is het evenwicht tussen wonen en werken ongeveer gelijk (48/52%). Op de Oostelijke Eilanden/Kadijken is de verhouding inwoners/werkzame personen gemiddeld 70/30%. Voor Oostenburg is die verhouding (50-50%) door de aanwezigheid van het voormalige Storkterrein, waar diverse grootschalige bedrijven zijn gevestigd. Oostenburg heeft bijna 1.400 inwoners die wonen in 880 woningen (circa 13% van alle woningen op de Oostelijke Eilanden/Kadijken). In de directe omgeving van het Wienerterrein wordt overwegend gewoond.

Bevolkingssamenstelling

De bevolkingssamenstelling op de Oostelijke Eilanden/Kadijken, en meer specifiek Oostenburg, wijkt af van de binnenstad als geheel en lijkt meer op die van heel Amsterdam. In Oostenburg wonen relatief veel kinderen in de leeftijd 0-19 jaar (17,9% ten opzichte van 12,9% in de binnenstad) en iets meer bewoners in de leeftijdsgroep 35-49 jaar (27,4% ten opzichte van 25% in de binnenstad). Op Oostenburg is 40% van de bewoners van niet-Westerse afkomst. Voor de Oostelijke Eilanden/Kadijken is dat 25%, het hoogste percentage van de buurtcombinaties in de binnenstad.

Gegevens over huishoudenstype en opleidingsniveau zijn alleen beschikbaar op het niveau van de buurtcombinatie Oostelijke Eilanden/Kadijken: het aantal eenpersoonshuishoudens is het grootst, maar met 61% het laagste van de binnenstad. Het aantal gezinnen met kinderen met één of twee ouders (21,2%) is relatief hoog. Het percentage hoogopgeleiden is lager dan de binnenstad. Het gemiddeld huishoudinkomen (1.991 euro) is het laagst van alle buurtcombinaties in de binnenstad. Het aandeel lage inkomens is er relatief groot.

De huidige bevolkingssamenstelling laat zien dat de Oostelijke Eilanden/Kadijken een woongebied is voor een deel van de bevolking waar elders in de binnenstad minder woningaanbod voor beschikbaar is.

Woningvoorraad

Met de stadsvernieuwing is een belangrijk deel van de gemengde structuur (zowel in termen van bebouwing als functies) verloren gegaan, waardoor de Oostelijke eilanden zich nu in vergelijking tot de rest van de binnenstad bij uitstek kenmerken als woongebied. Het aantal corporatiewoningen is er zeer groot, zowel op de Oostelijke Eilanden/Kadijken als op Oostenburg zelf (73% sociale huurwoningen). Het aandeel particuliere huurwoningen is er laag (8,6%), het aantal koopwoningen relatief laag (18,3%). De laagste twee huurklassen zijn op de Oostelijke Eilanden/Kadijken oververtegenwoordigd (43%). De klasse boven de 622 euro is juist ondervertegenwoordigd. De middenklasse tussen 526-622 euro is er, net als in de rest van de binnenstad, laag. De gemiddelde woonduur is er met 9,9 het laagste van de binnenstad. De nieuwbouw bij het Funen (550 nieuwbouwwoningen) en de renovatie in de Czaar Peterbuurt, spelen hierbij een rol.

Gezien het grote percentage sociale huurwoningen is in 'Bouwen aan de stad II' (een overeenkomst tussen de gemeenten en woningcorporaties) overeengekomen dat verkopen van sociale huurwoningen in het Centrum bij voorkeur gerealiseerd kunnen worden op de Oostelijke eilanden. Het woningaanbod op de Oostelijke eilanden zal hierdoor in de toekomst gaan veranderen. Het stadsdeel streeft naar een geleidelijke aanpassing van het woningaanbod, waarbij met de eigenaren gestreefd wordt naar meer variatie in zowel prijs als grootte. Behoud van voldoende aanbod van goedkope woningen blijft daarbij wel van belang.

5.2.2 Ontwikkeling

Met de ontwikkeling van de woonlocatie Wiener komen er circa 70 woningen bij, waarvan 30% (21 woningen) bestemd zal zijn voor sociale koopwoningen (Maatschappelijk Gebonden Eigendom, MGE). Dit houdt in dat een korting van 10% op de marktprijs wordt gegeven, voorrang geldt voor huishoudens met een inkomen tot anderhalf modaal, de koopprijs (inclusief korting) maximaal €245.000 is (prijspeil 2009) en de woningen minstens 15 jaar binnen de regeling worden aangeboden.

Samen met het vlakbij gelegen project N43 op de kop van de Czaar Peterstraat (circa 115 levensduurbestendige woningen, waarvan 30 in de sociale huursector), zal het inwoneraantal en het aantal woningen in Oostenburg verder stijgen.

5.2.3 Uitgangspunten

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in de eerste en tweede bouwlaag in beginsel alle soorten functies toegestaan, zoals (kleinschalige) kantoorruimten en bedrijvigheid, kleinschalige detailhandel en kleinschalige openbare en bijzondere voorzieningen. Vanaf de derde bouwlaag en hoger is alleen wonen toegestaan.

Binnen de bestemming 'Wonen - 1' zijn andere functies dan wonen in de bebouwing niet toegestaan. Binnen de bestemming zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - waterwoningen' alleen grondgebonden woningen toegestaan, welke een oriëntatie op het water van de Wittenburgervaart dienen te hebben.

Het kleine puntje op de hoek Oostenburgervoorstraat en de Oostenburgergracht maakt deel uit van de Eilandenboulevard. Deze straat is aangemerkt als gemengde winkelstraat (Detailhandelslint(plus)). Voor dit kleine stukje in het project geldt dat wonen op de begane grond en in het souterrain binnen deze bestemming niet is toegestaan, evenals inpandig parkeren. Hierdoor blijft het lint van winkels en andere (publieks)functies langs deze doorgaande route zoveel mogelijk in stand.

Omzetting van woningen

Ten aanzien van het omzetten van woningen naar andere functies geldt dat de woningvoorraad in de binnenstad wordt beschermd door de Huisvestingswet en de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam. Alle woonruimte is beschermd, ongeacht de huur- of koopprijs. Om het algemeen belang van behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad te kunnen afwegen tegen de veelal individuele belangen bij de onttrekking van woonruimte aan de woningvoorraad, zijn beleidsregels vastgesteld. Hierin is een onderscheid gemaakt tussen woonruimte onder en boven de huurtoeslaggrens en de koopprijsgrens. Het beleid over het onttrekken van woningen onder deze grenzen is zeer streng vanwege het belang dat is gediend met het behoud van goedkope woningen in de binnenstad. Op basis van de centraal stedelijke beleidsregels zijn uitvoeringsregels opgesteld. Deze worden in 2012 herijkt. Uitgangspunt blijft behoud van goedkope woningen in de binnenstad.

5.3 Kantoren

5.3.1 Algemeen

Een kantoor is een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor vergader- en congresruimte. De kantorensector bestaat uit:

  • zakelijke dienstverlening (advocatenkantoren, reclamebureaus, ICT etc)
  • de financiële dienstverlening (banken en verzekeringen)
  • overige dienstverlening ((semi-)overheid, non-profit, uitgeverijen, makelaardij etc).

In de Oostelijke Eilanden/Kadijken zit weinig kantoorwerkgelegenheid in verhouding tot de binnenstad (9,5% van de kantoorwerkgelegenheid in de binnenstad). Bij de 680 kantoorvestigingen op de Oostelijke Eilanden/Kadijken werken in totaal circa 3.700 mensen. Dat is 69% van alle werkzame personen op de Oostelijke Eilanden/Kadijken.

Vergeleken met tien jaar geleden is het aantal kantoorvestigingen wel bijna verdrievoudigd en het aantal werknemers in die kantoren bijna verdubbeld. Dit komt onder andere door de kantoorontwikkeling op Oostenburg in het INIT-gebouw.

INIT is het hart van Oostenburg. Met circa 33.000 m² is INIT een glazen overdekt werkgebouw waarin frisse ideeën over werk, werkruimte en de individuele invulling zijn vertaald in een gebouw met gemeenschappelijke voorzieningen en een flexibele ruimteverdeling. Het is de thuisbasis voor creatieve, ondernemende bedrijven zoals De Persgroep Nederland, dat ondermeer kranten, boeken en multimedia uitgeeft. Eén van de functies in het INIT-gebouw is de werf van de stadsreiniging van het stadsdeel.

Creatieve sector

Een apart verhaal is de creatieve sector. De creatieve sector is niet in te delen bij één hoofdfunctie zoals kantoren of bedrijven. Behalve de creatieve kantoorwerkgelegenheid gaat het om de werkgelegenheid bij de culturele instellingen (podiumkunsten, scheppende kunsten, musea en galeries) en bij bedrijven (media- en filmproductie). Zelfs detailhandel en horeca hebben raakvlakken met de creatieve sector. Binnen de creatieve sector neemt de creatieve zakelijke dienstverlening wel de belangrijkste plaats in. Het gaat dan om reclame, interieur- en modeontwerp en architectuur en stedenbouw. Amsterdam en de binnenstad vormen een uitstekende voedingsbodem voor de creatieve sector. Dat geldt ook voor Oostenburg.

5.3.2 Ontwikkeling

Sinds 2006 is de werkgelegenheid in de kantorensector in de Oostelijke Eilanden/Kadijken langzaam toegenomen van 36.000 arbeidsplaatsen tot 39.000 in 2010. In 2011 is een lichte afname te zien naar 38.000 arbeidsplaatsen. Het aantal vestigingen is sinds 2006 toegenomen van 6.000 naar circa 8.500. Deze groei laat zich ook zien in de andere hoofdfuncties: Vooral bij voorzieningen en in mindere mate bij bedrijven en detailhandel groeit het aantal vestigingen en arbeidsplaatsen. In de horeca is alleen lichte groei in arbeidsplaatsen te zien. Het effect van de economische crisis komt mogelijk pas in de komende jaren tot uiting. De zakelijke dienstverlening is vooral verantwoordelijk voor de groei van de werkgelegenheid in de kantorensector, de overige kantoorwerkgelegenheid in mindere mate. De financiële dienstverlening laat deze groei niet zien.

Op Oostenburg is het aantal werknemers en vooral het aantal vestigingen sterker gegroeid, door de kantoorontwikkeling op het INIT terrrein.

Creatieve sector

In de creatieve sector in de binnenstad is het aantal werkzame personen tussen 2006 en 2008 met 7,3 % gestegen. Tussen 2009 en 2010 lagen de groeipercentages beduidend hoger (11,5% binnenstad en 17,7% Amsterdam), door de vele verplichte inschrijvingen van vrije beroepen als gevolg van de nieuwe Handelswet. Als voor de wetswijziging zou worden gecorrigeerd dan daalden de percentages: voor de binnenstad -2,6% en heel Amsterdam -1,8%.

Nieuwe werken

Behalve de economische crisis en de herontwikkeling van een aantal grote panden heeft het 'nieuwe werken' ook invloed op de vraag: flexibele werkplekken, thuis, onderweg en op andere locaties werken. Hierdoor daalt de ruimtevraag aanzienlijk.

5.3.3 Uitgangspunten

Kantoren zijn op de begane grond en de eerste verdieping toegestaan binnen de bestemming 'Wonen'.

Binnen de bestemming 'Wonen 1' zijn geen kantoren toegestaan.

5.4 Voorzieningen

5.4.1 Algemeen

Onder voorzieningen vallen onderwijs, gezondheidszorg, sport en recreatie, cultuur, politie/brandweer en welzijn. Onderwijs, politie en brandweer, gezondheidszorg en welzijn worden openbare voorzieningen genoemd, omdat zij voorzien in een basisbehoefte. Culturele, recreatieve en sportvoorzieningen worden bijzondere voorzieningen genoemd. Voorzieningen kunnen zowel commercieel als niet-commercieel zijn.

Verder is er een onderscheid te maken naar verzorgingsniveau wat schaal betreft: kleinschalig zijn voorzieningen op buurt-, wijk- of stadsdeelniveau zoals huisartsen, gezondheidszorgcentra, kinderopvang, buurt- en wijkcentra en basisonderwijs. Grootschalig zijn voorzieningen op stadsdeeloverschrijdend niveau, stedelijk en regionaal niveau zoals middelbaar en hoger onderwijs, een hoofdbureau van politie, theater, museum, bioscoop en een sporthal.

In de Oostelijke Eilanden/Kadijken zitten relatief weinig voorzieningen: 3,8% van het totaal aantal werkzame personen bij voorzieningen in de binnenstad. Binnen de verdeling van werkgelegenheid op de Oostelijke Eilanden/Kadijken is het naast kantoren wel de sector waar de meeste mensen werkzaam zijn (14%) op de Oostelijke Eilanden/Kadijken.

Op Oostenburg staan meerdere culturele voorzieningen. Het gaat om het Werkspoormuseum aan de Oostenburgergracht, het Werktheater, waar theaterproducties en opnames voor televisieprogramma's plaatsvinden en de Theaterfabriek; de theaterzaal op Oostenburg. Daarnaast bevinden zich hier een aantal recreatieve voorzieningen, zoals een sporthal, twee speeltuinen en twee jachthavens. Om de sociaal-economische structuur van de wijk te versterken is in het plan voor het nabijgelegen project N43 rekening gehouden met de vestiging van een bibliotheek.

5.4.2 Ontwikkeling

De hoofdfunctie Voorzieningen laat in de binnenstad een sterke groei zien. De stijging van het aantal vestigingen is sterker dan die van het aantal personen. Dat betekent dat de gemiddelde bedrijfsomvang is afgenomen, onder meer door de verplichte inschrijving in het handelsregister van vrije beroepen. Het gaat vooral om een toename van culturele vestigingen (gestegen van 17% in 2008 naar 26% in 2010), gezondheidszorg en in mindere mate onderwijs. Dit zijn ook in de Oostelijke Eilanden/Kadijken de sectoren waarin de meeste mensen werkzaam zijn binnen de functie Voorzieningen.

5.4.3 Uitgangspunten

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn openbare- en bijzondere voorzieningen in de eerste en tweede bouwlaag toegestaan. De Oostelijke eilanden, en daarbinnen Oostenburg, kent relatief weinig voorzieningen. Voorzieningen zijn dan ook een gewenste functie.

Binnen de bestemming 'Wonen' geldt voor openbare en bijzondere voorzieningen een maximum bruto vloeroppervlak van 500 m2. Openbare en bijzondere voorzieningen groter dan 500 m2 binnen de bestemming 'Wonen' zijn alleen toegestaan nadat een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan is verleend. Deze omgevingsvergunning wordt alleen verleend wanneer het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aantast en er geen verkeersaantrekkende werking van de voorziening uit gaat.

Kinderopvang

Voorzieningen voor kinderdagopvang (crèches, kinderdagverblijven) zijn in beginsel binnen de bestemming 'Wonen' toegestaan: één kinderdagopvang binnen het plangebied Wiener. Door het aantal toegestane kinderdagverblijven tot het plangebied te beperken, wordt de mogelijke geluidsoverlast voor de woningen grenzend aan het binnenterrein beperkt. De gronden met de bestemming 'Groen' en 'Verkeer' mogen als buitenruimte voor kinderopvang worden gebruikt, wanneer zij grenzen aan de bebouwing waarin een kinderopvang is gevestigd. Voorzieningen voor kinderdagopvang zijn niet toegestaan in bebouwing die direct grenst aan wegen die behoren tot het hoofdnet auto. In het plangebied is dat de Oostenburgergracht.

Galeries

Het culturele klimaat van Amsterdam is een van de belangrijkste toeristische trekkers van de stad. Om de aantrekkingskracht van Amsterdam voor toeristen te behouden en te vergroten dient cultuur te worden versterkt. Galeries zijn onderdeel van dit culturele klimaat. Galeries zijn in het algemeen kleinschalig, hebben nauwelijks verkeersaantrekkende werking, zeer beperkte reclame-uitingen en over het algemeen een positieve uitstraling. Galeries zijn daarom overal in het plangebied toegestaan binnen de bestemming 'Wonen' op de 1e en 2e bouwlaag.

5.5 Detailhandel En Consumentverzorgende Dienstverlening

5.5.1 Algemeen

Onder detailhandel vallen winkels die dagelijkse voedings- en genotsmiddelen verkopen (food) en winkels die duurzame- en overige goederen (non-food) verkopen. Bij consumentverzorgende dienstverlening worden geen goederen verkocht, maar wordt in de vorm van tijd (uren) een dienst aangekocht of ingehuurd bij een zelfstandige ondernemer. Deze diensten hebben in de regel dezelfde ruimtelijke uitstraling als detailhandel, ze zijn vaak gevestigd in dezelfde straten en de diensten worden, net als bij detailhandel, vaak aangeboden via een balie. Deze dienstverlening valt daarom in dezelfde categorie als detailhandel. Voorbeelden van consumentverzorgende diensten zijn: kappers, internetgelegenheden, kopieerwinkels, gereedschapverhuur.

Op de Oostelijke Eilanden/Kadijken is relatief weinig detailhandel aanwezig. Winkels zijn met name langs de Eilandenboulevard en de Czaar Peterstraat gevestigd. Er is op dit moment slechts één supermarkt aanwezig (Kleine Wittenburgerstraat). Om de economische structuur van de buurt te verstevigen is in de plannen voor het nabijgelegen project N43 op de kop van de Czaar Peterstraat ruimte gereserveerd voor een half ondergronds gelegen supermarkt.

Het aantal winkels op de Oostelijke Eilanden/Kadijken is laag: 37 vestigingen, waarvan 28 non-food.

5.5.2 Ontwikkeling

Op de Oostelijke Eilanden/Kadijken is het aantal winkelvestigingen afgenomen en het aantal arbeidsplaatsen gestegen, een ontwikkeling die ook in de hele binnenstad te zien is. Dit betekent dat de gemiddelde bedrijfsgrootte toeneemt. Dat gebeurt bijvoorbeeld al bij de vestiging van één grote winkel. In 2008 waren er nog 44 winkels, waarvan 34 non-food, waar 204 mensen werkten.

Met de ontwikkeling van het Funen is 3.000 m2 bedrijfsvloer aan de Cruquiuskade toegevoegd voor detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening, bedrijven en kantoren. Met de realisatie van het bouwplan Wiener zal nog eens circa 1.100 m2 voor dezelfde functies worden toegevoegd. Ook in het project N43 aan de kop van de Czaar Peterstraat is ruimte gereserveerd voor detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening.

5.5.3 Uitgangspunten

Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn binnen de bestemming 'Wonen' toegestaan op de begane grond, in de kelder/het souterrain en op de tweede bouwlaag, mits passend binnen het maximale toegestane bruto vloeroppervlak, zoals hieronder genoemd. Er is relatief weinig detailhandel in de Oostelijke Binnenstad. Detailhandel is dan ook een gewenste functie.

Detailhandelslint plus

In de 'Visie toeristische ontwikkeling in de Oostelijke Binnenstad' is het wensbeeld geformuleerd om langs de Czaar Peterstraat en de Eilandenboulevard detailhandel en publieksfuncties te bevorderen. Om die reden zijn deze straten aangewezen als detailhandelslint plus. Daar waar in het detailhandelslint plus op de begane grond en in het souterrain op dit moment niet wordt gewoond, zijn nieuwe woningen en inpandig parkeren niet toegestaan. Op de begane grond in deze straten is alleen vestiging toegestaan van detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening en andere niet-woonfuncties, zoals bedrijven, kantoren en openbare en maatschappelijke voorzieningen. Op deze wijze wordt in deze straten een doorlopende publieksplint zoveel mogelijk behouden en bevorderd.

In het gehele plangebied is het behoud van de huidige kleinschaligheid in de plint gewenst. Daarom geldt voor detailhandel en consumentverzorgende diensten een maximum maat van 150 m2, met een mogelijkheid om af te wijken tot maximaal 300 m2.

Voor detailhandel en consumentverzorgende diensten geldt dat het construeren of veranderen van de voorgevel ten behoeve van open gevelverkoop niet is toegestaan, omdat daarmee de kans op verstoring van de gevelwand wordt vergroot. Bovendien veroorzaakt open gevelverkoop een minder gewenst gebruik van de openbare ruimte. Open puien zijn evenmin toegestaan.

Mengformules

Van een mengformule is sprake wanneer in detailhandel of in consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling etenswaren en/of dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, in een zaak die geen horeca als hoofdbestemming heeft. Mengformules kunnen een bijdrage leveren aan het vestigingsklimaat voor ondernemers. Van een mengformule is sprake als wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden:

  • De openingstijden van de mengformule dienen overeen te komen met de openingstijden van de hoofdactiviteit.
  • Het deel van het netto verkoopvloeroppervlak dat in gebruik is bij de mengformule mag ten hoogste 20% van dat netto verkoopvloeroppervlak zijn, met een absoluut maximum van 20 m² netto verkoopvloeroppervlak. Dit absolute maximum brengt met zich mee dat in mengformules het schenken van alcohol is uitgesloten.
  • De mengformule mag niet worden geplaatst aan de gevel waar de ingang van de hoofdactiviteit zit.
  • De mengformule dient te passen binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom, ijssalon en dergelijke.
  • De mengformule mag geen eigen ingang aan de straat hebben en mag geen terras exploiteren.
  • Voor de mengformule mag geen reclame worden gemaakt.

Als aan één of meer van deze voorwaarden niet wordt voldaan, dan is geen sprake van een mengformule, maar van zelfstandige horeca als hoofdactiviteit.

Op dit moment wordt een wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) door de centrale stad voorbereid. Na vaststelling van de wijziging van de APV door de gemeenteraad is geen exploitatievergunning meer vereist voor mengformules. In het bestemmingsplan zijn mengformules toegestaan in detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening.

5.6 Bedrijven

5.6.1 Algemeen

Een bedrijf is een organisatie die tot doel heeft het leveren van producten of het verlenen van diensten aan andere organisaties of particulieren. Creatieve functies betreffen een specifieke vorm van bedrijvigheid (en van andere functies, zie ook 5.3.1). Creatieve bedrijven brengen producten en diensten voort, die het resultaat zijn van individuele of collectieve creatieve arbeid en ondernemerschap. Creatieve functies kunnen worden verdeeld in drie segmenten:

  • kunsten, zoals scheppende kunsten;
  • media en entertainment, zoals uitgeverijen, foto- en filmindustrie, radio en tv;
  • creatieve zakelijke diensten, zoals modeontwerp.

5,6% van de werkzame personen in de hoofdfunctie bedrijven in de binnenstad zit in Oostelijke Eilanden/Kadijken. Het zijn vooral bedrijven in de industrie/bouw, en de media en filmproductie. Het gaat in totaal om circa 270 vestigingen en 550 werkzame personen. Verspreid over de Oostelijke Eilanden staan meerdere bedrijfs- en atelierverzamelgebouwen; zoals aan het Windroosplein, in de Oostenburgervoorstraat en de Tweede Leeghwaterstraat. Met de oplevering van het bedrijfsverzamelgebouw Petersburg (Blankenstraat 382-384, N53) zijn 2.300 m2 broedplaatsen en 700 m2 bedrijfsruimtes voor startende ondernemers toegevoegd. Langs het Zeeburgerpad zijn met name middelgrote bedrijven gevestigd, veelal traditionele bedrijven in handel en nijverheid, waaronder een drukkerij, bouw- en installatiebedrijven, autoverkoop en opslag. Op de Funenkade zijn molen De Gooyer en bierbrouwerij 't IJ gesitueerd.

5.6.2 Ontwikkeling

Het is algemeen beleid om startende ondernemers (startersmileus) en broedplaatsen te stimuleren in de binnenstad. Bedrijven met een lage geluidsbelasting in het plangebied kunnen bijdragen aan de (kleinschalige) functiemenging.

5.6.3 Uitgangspunten

Bedrijven zijn overal toegestaan binnen de bestemming 'Wonen' op de eerste en tweede bouwlaag.

Voor het vestigen van nieuwe bedrijven gelden de maximaal toegestane milieuhindercategorieën 1 of 2.

5.7 Verkeer En Parkeren

5.7.1 Algemeen

Stadsdeel Centrum heeft in 2004 de Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009 vastgesteld, waarin het algemene verkeersbeleid is verwoord. De volgende onderwerpen komen onder meer in deze nota aan de orde: bereikbaarheid, mobiliteit, verkeersveiligheid, openbaar vervoer, autoverkeer, parkeren in de openbare ruimte en inpandig parkeren. Verlichting van de parkeerdruk wordt niet gezocht in uitbreiding van parkeerplaatsen. Het gemeentelijk beleid is gericht op het verminderen van het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte, het verminderen van het autogebruik en het verbeteren van het openbaar vervoer.

De Garageverordening is sinds 2005 gebruikt om parkeernormen toe te passen en gebruik van parkeergarageplaatsen te reguleren. De parkeernorm die in het stadsdeel geldt is 0,5 parkeerplaatsen per woning en 1 parkeerplaats per 250 m2 bruto vloeroppervlak bedrijfsruimte. Als een hogere parkeernorm (1 parkeerplaats per woning of per 125 m2 bruto vloeroppervlak bedrijfsruimte) wordt gerealiseerd, vervalt de mogelijkheid tot verkrijging van een parkeervergunning voor parkeren op straat. Ook bij normen tussen 0,5 en 1 per woning/125 en 250 m2 bruto vloeroppervlak bedrijfsruimte kan het dagelijks bestuur de locatie aanwijzen als zogenaamde 'witte vlek'. Daarmee wordt ingespeeld op de praktijk waarbij niet alle huishoudens een eigen auto bezitten. In de Parkeerverordening 2009 is een uitwerking van (parkeer)vergunninggebieden opgenomen. Vergunninggebieden bevatten adressen (straten en huisnummers) waarvan de daar gevestigde bewoner of bedrijf een parkeervergunning kan aanvragen. Van zo'n gebied kunnen specifieke adressen worden uitgezonderd, waardoor gebruikers (bewoners en bedrijven) van die adressen geen parkeervergunning kunnen krijgen. Deze uitzonderingen worden ook wel 'witte vlek' genoemd.

In de Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009 wordt ook het toekomstperspectief op de geparkeerde fiets beschreven. Op de belangrijkste fietsparkeerknelpunten moet extra ruimte voor fietsparkeren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen. Het dagelijks bestuur vindt dat elke mogelijkheid bij nieuwe (en eventueel bestaande) bebouwing benut moet worden om door de publieksaantrekkende bestemmingen zelf inpandig nieuwe fietsvoorzieningen te laten realiseren.

5.7.2 Ontwikkeling

Het aantal fietsers en fietsen in de binnenstad neemt al jaren in hoog tempo toe. In 1990 bezat 75% van de binnenstadsbewoners een fiets, in 2008 is dit aandeel opgelopen tot 85%. De fiets is een ideaal vervoermiddel in de binnenstad, maar fietsen veroorzaken ook een druk op de openbare ruimte. Dit is het sterkst merkbaar rond publiekstrekkende bestemmingen, bij knooppunten van openbaar vervoer en op plekken waar niet voldoende fietsparkeervoorzieningen zijn voor bewoners. Uit onderzoek blijkt dat bijna tweederde van de fietsers het aantal fietsparkeervoorzieningen in de binnenstad onvoldoende vindt.

5.7.3 Uitgangspunten

Inpandige fietsenstallingen

Inpandige fietsenstallingen zijn overal in het plangebied toegestaan, met uitzondering van het detailhandelslint. Een klein deel van het project ligt op de hoek Oostenburgervoorstraat en Oostenburgergracht in het detailhandelslint. Het gaat hier om een dermate klein stuk bebouwing op de hoek, dat een inpandige fietsenstalling hier niet te realiseren is. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen inpandige fietsenstallingen in het plangebied, zolang het straatbeeld geen overwegend gesloten karakter verkrijgt. In de eerste bouwlaag van gebouwen is het toegestaan inpandige fietsenstallingen te realiseren.

Het realiseren van een ondergrondse fietsenstalling op gronden met de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Verkeer' en 'Groen', kan alleen ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' op de verbeelding.

Parkeergarage

Het plangebied Wiener biedt geen ruimte voor parkeren op straat. Wel wordt een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd met circa 70 parkeerplaatsen. Aangezien 69 woningen zijn voorzien en 600 m2 bedrijfsruimte, wordt met dit aantal bijna aan de norm van 1 parkeerplaats per woning en 1 per 125 m2 bruto vloeroppervlak bedrijfsruimte voldaan. Het voornemen bestaat dan ook de (toekomstige) adressen in het plangebied uit te sluiten van het kunnen krijgen van een parkeervergunning.

De ondergrondse parkeergarage is toegestaan waar de functieaanduiding 'parkeergarage' op de verbeelding is aangegeven. De ingang bevindt zich op straatniveau. De hellingbaan naar de parkeergarage bevindt zich inpandig.

Het bestemmingsplan kent naast deze ondergrondse parkeergarage een wijzigingsbevoegdheid om extra ondergrondse bouwlagen voor ondergronds parkeren mogelijk te maken. Een wijzigingsplan kan ook ondergrondse parkeerlagen buiten de functieaanduiding 'parkeergarage' mogelijk maken. Onderzoek naar verkeer en parkeren zal natuurlijk altijd ten grondslag liggen aan een dergelijk wijzigingsplan. Extra te creëeren capaciteit kan een oplossing bieden om de openbare ruimte te ontlasten. Met het opnemen van deze bevoegdheid wordt de flexibiliteit van het bestemmingsplan vergroot.

Voor alle ondergrondse bouwwerken, dus ook voor ondergrondse fietsenstallingen en parkeervoorzieningen, gelden criteria ten aanzien van de grondwaterhuishouding. Het realiseren van ondergrondse fietsenstallingen en ondergrondse parkeervoorzieningen mag niet leiden tot een verslechtering van de huidige grondwatersituatie als het gaat om de stand en kwaliteit van het grondwater. Uit onderzoek is gebleken dat de beoogde parkeerkelder geen nadelige invloed heeft op het grondwaterhuishouding (bijlage 1, memo van 5 maart 2012 (Geohydrologisch onderzoek)).

Verkeersaantrekkende werking en bezoekersparkeren

In het kader van het bestemmingsplan Oostelijke eilanden is ten behoeve van onderzoek over luchtkwaliteit een verkeersonderzoek gedaan dat was gebaseerd op de toenmalige planvorming voor het Wienerterrein.

Het onderzoek gaat uit van 100 woningen en 1.150 m2 bedrijfsvloeroppervlak. Gezien het huidige plan van de ontwikkelaar kunnen deze aantallen worden gezien als een 'worst case scenario'. In het onderzoek wordt gesteld dat de woningen 310 verkeersbewegingen en de bedrijfsruimtes 25 verkeersbewegingen per etmaal zullen genereren. Deze cijfers geven een abstract beeld van de daadwerkelijke situatie. Om een beter beeld te krijgen hebben wij de cijfers geïnterpreteerd naar een reëel gebruik. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat er tussen 10 uur 's avonds en 7 uur 's ochtends geen tot zeer weinig verkeersbewegingen zullen zijn. In totaal zijn er 335 verkeersbewegingen per etmaal. Tussen 7 uur 's morgens en 10 uur 's avonds is dit 26 verkeersbewegingen per uur of anders gezegd er rijdt gemiddeld elke twee minuten één auto extra.

Naast het gemiddelde over de hele dag is het ook te verwachten dat er piekmomenten zullen zijn. Het is te verwachten dat er in de ochtend en de avond een piek in het aantal verkeersbewegingen zal zijn. Deze piek zal over een periode van twee uren ontstaan. De 335 autobewegingen worden in drie groepen opgesplitst. Een deel voor de ochtend een deel voor de avond en een deel incidenteel. Waarneer we dit terugrekenen op uurbasis betekent dit 56 verkeersbewegingen per uur. Met andere woorden er rijdt tijdens de spits elke minuut één auto extra.

In de directe omgeving zijn nu ongeveer 250 woningen en 5.000 m2 bedrijfsvloeroppervlak. Dit betekent ongeveer 1.000 verkeersbewegingen per etmaal. Met deze verkeersdruk wordt de Oostenburgervoorstraat over het algemeen als rustig beschouwd. De berekende toename van 335 verkeersbewegingen zal dan ook niet leiden tot een onacceptabele toename van de verkeersdruk.

Het parkeren op straat als gevolg van de nieuwbouw zal zich beperken tot bezoekersparkeren. Om een indruk te krijgen van de parkeerdruk die dit plan teweeg brengt, is naar de bedrijfsruimtes en de mogelijke ontwikkeling daarvan gekeken. Hierbij is uitgegaan van de CROW-normen. Het CROW hanteert verschillende categorieën van stedelijkheid. Voor Amsterdam geldt “zeer sterk stedelijk”. Deze categorie is onder te verdelen in: centrum, overloopgebied en rest bebouwde kom. De ontwikkeling van Wiener is 'overloopgebied'.

De invulling van de bedrijfsruimtes kan variëren van detailhandel en kantoren tot voorzieningen. Binnen de CROW-normen is per invulling de parkeerdruk weergegeven. Deze varieert van 0,5 parkeerplaats per 100 m2 voor een bibliotheek tot 8 parkeerplaatsen per 100 m2 voor een restaurant. Van beide functies is het niet realistisch dat deze op deze locatie zullen komen. Voor een bibliotheek is de locatie te kleinschalig en een restaurant is niet toegestaan volgens het bestemmingsplan. Om een realistisch beeld te krijgen is naar een buurtwinkel en naar kantoorvoorzieningen gekeken. Een buurtwinkel heeft een parkeerdruk van 2,5 parkeerplaats per 100 m2 en een kantoor 1 parkeerplaats per 100 m2.

Aanvullend op de CROW-normen hanteert de Gemeente Amsterdam een locatiebeleid (Locatiebeleid Amsterdam, maart 2008). Dit beleid gaat uit van de CROW-norm maar doet hierop een aanscherping. De achterliggende gedachte is dat mensen weten dat parkeren in Amsterdam moeilijk is, waardoor zij sneller zullen kiezen voor alternatieve vervoersmethodes. Het locatiebeleid rekent met 75% van de CROW-normen.

Met de correctie vanuit het locatiebeleid komen de parkeerdrukcijfers op 1,875 respectievelijk 0,75 parkeerplaatsen. Uitgaande van 600 m2 betekent dit een toename van de parkeerdruk in de directe omgeving van het plangebied tussen de 6 en 15 parkeerplaatsen per dag.

Aangezien de parkeerdruk in de omgeving als relatief laag is, er is bijvoorbeeld geen wachtlijst voor parkeervergunningen op straat, is de toename die de bedrijfsruimtes tot gevolg hebben goed in de openbare ruimte in te passen.

6 Het Bestemmingsplan

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is de bestaande toestand en de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied en de omgeving van het plangebied beschreven en geanalyseerd en is het gemeentelijk beleid verwoord. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de verbeelding die tezamen het bestemmingsplan vormen.

Het betreft hier een bestemmingsplan dat is toegesneden op de bouwvoornemens van de eigenaar van de gronden. Deze voornemens zijn in samenspraak met het stadsdeel ontwikkeld en vinden veelal hun oorsprong in de uitwerkingsregels als opgenomen in het bestemmingsplan Oostelijke eilanden.

6.2 Wijzigings- En Afwijkingsbevoegdheden

Met het bestemmingsplan wordt beoogd de gewenste ontwikkeling van het plangebied te regelen en het gemeentelijk beleid te vertalen. Dit heeft geleid tot een aantal gebruiksregels en bouwregels. Middelen om een bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. Wanneer het plan voorziet in deze bevoegdheden, hoeven in voorkomende gevallen geen herzieningen van het plan in procedure te worden gebracht. De afwijkingsbevoegdheden zijn bedoeld voor de bouwregels, bijvoorbeeld afwijken van de maximaal toegestane bouwhoogte, en voor de specifieke gebruiksregels, zoals een afwijking van het maximum vloeroppervlak. Een aantal wijzigingsbevoegdheden is in dit plan beperkt. De dubbelbestemmingen Waarde - archeologie B en D kunnen geheel of gedeeltelijk worden geschrapt, en soorten van bedrijvigheid kunnen worden toegevoegd aan de 'Staat van inrichtingen'. In de regels zijn de bevoegdheden van criteria voorzien.

Verzoeken om toepassing van een van deze bevoegdheden zullen aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie dat een omgevingsvergunning, die toestemming geeft om van het bestemmingsplan af te wijken, wordt verleend of een wijzigingsplan in procedure wordt gebracht. Ruimtelijke ordening is immers belangenafweging.

Op het in procedure brengen van een wijzigingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan voor zes weken ter inzage wordt gelegd en dat belanghebbenden hun zienswijze ten aanzien van het ontwerpplan kunnen indienen. Voor een omgevingsvergunning die toestemming geeft tot het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan geldt een beslistermijn van acht weken. Pas achteraf kan door belanghebbenden tegen een genomen besluit worden opgekomen door een bezwaarschrift in te dienen.

6.3 De Verbeelding

Sinds 1 januari 2010 wordt niet meer gesproken van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Op die datum is de digitaliseringsverplichting uit de Wet ruimtelijke ordening volledig in werking getreden. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.

Op de verbeelding met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

  • Wonen;
  • Wonen- 1;
  • Groen;
  • Verkeer;
  • Water;
  • Dubbelbestemming Waarde - archeologie B;
  • Dubbelbestemming Waarde - archeologie D.

De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheid.

Op de verbeelding komen tevens functieaanduidingen voor. Daarnaar wordt in de regels verwezen, opdat de aanduidingen bindend zijn. Een voorbeeld is de aanduiding 'parkeergarage'. Die komt in een groot deel van het plangebied voor. Ter plaatse van deze aanduiding mag een ondergrondse parkeergarage worden gebouwd.

Naast functieaanduidingen zijn ook bouwaanduidingen en gebiedsaanduidingen op de verbeelding opgenomen.

6.4 De Bestemmingen

6.4.1 Wonen

Het bouwblok aan de Oostenburgervoorstraat en het woongebouw dat haaks op de Wittenburgervaart staat, heeft de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming zijn woningen toegestaan. In de eerste en tweede bouwlaag zijn tevens andere functies toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is tevense ondergrondse bebouwing voor parkeergarage toegestaan.

6.4.2 Wonen - 1

De geprojecteerde bebouwing aan de Wittenburgervaart heeft de bestemming 'Wonen - 1'. Andere functies dan wonen zijn in die bebouwing niet toegestaan. Binnen de bestemming zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - waterwoningen' alleen grondgebonden woningen toegestaan, welke een oriëntatie op het water van de Wittenburgervaart dienen te hebben. Ook binnen de bestemming 'Wonen - 1' komt de aanduiding 'parkeergarage' voor.

6.4.3 Groen

Binnen de bestemming 'Groen' zijn de volgende functies toegelaten: plantsoenen, parken, pleinen, speelplaatsen, straatmeubilair, bijbehorende fiets- en voetpaden, buitenruimte ten behoeve van kinderopvang en/of schoolplein en tuin. Ook is een ondergrondse parkeergarage toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage'. De bestemming is gegeven aan het binnenterrein met semi-openbaar karakter.

6.4.4 Verkeer

Deze bestemming is bedoeld voor het verkeersareaal en de openbare ruimte, waar in beginsel autoverkeer is toegelaten, maar ook een parkje met bomen mogelijk is. Voor de inrichting van de openbare ruimte zijn regels gegeven, zoals de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is een ondergrondse parkeergarage toegestaan.

NB: bij amendement zijn de gronden met bestemming 'Verkeer' gewijzigd naar 'Groen'.

6.4.5 Water

De waterwoningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zullen kunnen beschikken over steigers in het water en terrassen boven het water. Het deel van de Wittenburgervaart waarin de steigers en terrassen zijn gedacht is in dit bestemmingsplan betrokken en heeft de bestemming 'Water' gekregen, met aanduidingen voor de steigers en terrassen.

6.4.6 Dubbelbestemming Waarde - archeologie B en D

Op basis van de archeologische verwachtingswaarden zijn twee dubbelbestemmingen Waarde - archeologie opgenomen. Waarde - archeologie B is gegeven aan gronden met een hoge archeologische verwachting. De dubbelbestemming Waarde - archeologie D is toegepast voor gronden met een waterbodem met lage archeologische verwachting. Al naar gelang de verwachtingswaarde, wordt bij voorgenomen uitvoering van ondergrondse werken en bouwwerken een archeologisch rapport verlangd. Voor de uitvoering van ondergrondse werken van een bepaalde omvang is een omgevingsvergunning vereist. Bij de vergunningaanvraag moet een rapport worden ingediend. Ook hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning vereist is bij een kleine ingreep, terwijl bij een lagere verwachtingswaarde pas bij een forsere ingreep een omgevingsvergunning is vereist.

Aan zowel de omgevingsvergunning voor ondergronds bouwen als de omgevingsvergunning voor ondergrondse werken kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg.

De dubbelbestemmingen zijn primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.

6.5 Bouw- En Gebruiksregels

Bij alle bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Deze regels vloeien grotendeels voort uit de ruimtelijke en functionele beschrijving van het gebied en het gemeentelijke beleid zoals verwoord in voorgaande hoofdstukken. Enkele bepalingen worden nader toegelicht.

De regeling voor bouwhoogten en de ligging van de rooilijn zijn reeds toegelicht. Om te voorkomen dat zogenaamde onderstukken (bebouwing in één bouwlaag) ontstaan, waardoor het gewenste gevelbeeld verstoord zou worden, bedraagt de bouwhoogte van gebouwen minimaal 9 meter. Deze bepaling geldt niet voor aan- en uitbouwen en daar waar op de verbeelding een lagere maximale bouwhoogte geldt.

Het geheel aan bouwregels wordt gecompleteerd door een stelsel van nadere eisen. Het dagelijks bestuur kan nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing. Nadere eisen kunnen worden gesteld indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel van panden of in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing. Dit laatste zal zich met name in hoeken van bouwblokken kunnen voordoen.

Bij de diverse bestemmingen zijn bevoegdheden van het dagelijks bestuur tot het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels opgenomen, met objectieve criteria waaraan wordt getoetst. Toepassing van een afwijkingsmogelijkheid mag in elk geval niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of dat aan de ruimtelijke kwaliteit van en rondom het plangebied onevenredige afbreuk wordt gedaan.

De specifieke gebruiksregels die gelden voor de verschillende functies zijn eveneens opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om maximale vloeroppervlaktematen van functies, of regels waaruit blijkt in welke bouwlaag functies zich mogen bevinden. Het bestemmingsplan beoogt het dynamische karakter van het plangebied en zijn omgeving te behouden en te versterken en de functiemenging te handhaven.

6.6 Algemene Regels

Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels als bouwregel opgenomen dat aanvullende werking van de Bouwverordening is uitgesloten. Voorts is een aantal algemene regels opgenomen met betrekking tot het bij omgevingsvergunning afwijken, zoals voor balkons en elektronische communicatiemiddelen. Ook kan worden afgeweken bij omgevingsvergunning voor de plaatsing van een scootmobielstalling. Dit kan uitsluitend wanneer het dient voor het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De stalling mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor het stallen van de scootmobiel. De afwijking wordt toegestaan voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager. Nadien dient de stalling te worden verwijderd.

In de algemene regels is voorts nog een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het betreft de mogelijkheid om de 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat hieraan functies kunnen worden toegevoegd of de daarin opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.

6.7 Algemeen Gebruiksverbod

Met het van kracht worden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is het verbod om in strijd met het bestemmingsplan te handelen (of in termen van de Wabo 'projecten uit te voeren') in artikel 2.1, aanhef en onder c, van die wet opgenomen. Het bestemmingsplan is met andere woorden niet langer de plaats voor een algemeen gebruiksverbod.

In Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) was niet voorzien in een algemeen gebruiksverbod om gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of voor een doel in strijd met de daarvoor geldende regels. Deze algemene gebruiksverboden werden apart in elk bestemmingsplan opgenomen. Tussen 1 juli 2008, toen de Wet ruimtelijke ordening in werking trad, en 1 oktober 2010 was het algemene gebruiksverbod van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening van kracht. Genoemd artikel is met de inwerkingtreding van de Wabo vervallen.

6.8 Overgangsrecht

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.

Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevatten een calamiteitsregeling en een regeling op grond waarvan door het dagelijks bestuur eenmalig kan worden afgeweken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.

De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.

De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

7 Milieu-aspecten

7.1 Geluidhinder

De bebouwing in het plangebied heeft de bestemming 'Wonen' en 'Wonen - 1'.

Volgens de Wet geluidhinder (2006) liggen delen van het plangebied binnen de geluidzones van de Oostenburgergracht. Een deel van het Wienerterrein ligt voorts binnen de zone van het industrieterrein Kadijken Oost (scheepswerf King William)

De normstelling in de Wet geluidhinder bestaat uit een voorkeursgrenswaarde en een maximale toelaatbare geluidsbelasting. Voor wegverkeerslawaai zijn deze 48 resp. 63 dB. Voor industrielawaai zijn deze 50 resp. 55 dB. Naar aanleiding van het opstellen van het bestemmingsplan "Oostelijke eilanden" is er ondermeer onderzoek verricht naar de hoogte van de geluidsbelasting voor het Wienerterrein. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

De geprojecteerde nieuwbouw op het Wienerterrein ligt binnen de zone van de Oostenburgergracht (wegverkeer) en het industrieterrein Kadijken Oost (industrielawaai). De gevels van de geprojecteerde bebouwing aan de Oostenburgergracht en Oostenburgervoorstraat hebben een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde. De geluidsbelasting overschrijdt nergens de maximale toelaatbare geluidsbelasting. Bij besluit van 10 juli 2010 zijn hogere grenswaarden vastgesteld variërend van 51 tot 61dB(A).

Sindsdien hebben zich geen ontwikkelingen voorgedaan die tot de conclusie zouden moeten leiden dat van andere geluidsbelastingswaarden sprake is. Een actualisatie van het geluidsonderzoek is dan ook niet nodig. Het besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden is ook voor dit bestemmingsplan bruikbaar.

7.2 Duurzaam Bouwen

Bij duurzaam bouwen gaat het om bovenwettelijke maatregelen op het gebied van energiebesparing, geluidsisolatie ter voorkoming van overlast door verkeer en/of buren en om comfortverhoging.

Een neveneffect kan zijn dat de woonlasten dalen. Het dagelijks bestuur voert een stimulerend beleid op het gebied van duurzaamheid bij het ontwerpen, bouwen, onderhoud en slopen van gebouwen. Beleid hierover is onder andere verankerd in het Programakkoord 2010-2014 en de jaarlijkse milieuprogramma's van het stadsdeel Centrum.

7.3 Bodem

In het kader van het project Wiener zijn verschillende bodemonderzoeken gedaan. Het laatste rapport is van 3 juni 2008 en betreft een aanvullend onderzoek voor het in kaart brengen en begrenzen van de diverse verontreinigingen. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, zoals bedoeld in de Wet Bodem Bescherming, met mobiele en immobiele waarden (in de grond en het grondwater). De aanwezige rapporten dienen als basis voor het te maken Saneringsplan. Als het definitieve bouwplan bekend is zal in overleg met het bevoegd gezag (de Dienst Milieu en Bouwtoezicht) het saneringsplan worden gemaakt. Dit overleg kan leiden tot extra onderzoeken.

7.4 Bedrijfshinder

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn twee milieuhindercategorieën opgenomen: 1 en 2.

Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Categorie 3 t/m 5 betreft kleine tot (middel)grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn daarom nieuwe bedrijven in de milieuhindercategorieën 1 of 2 toegestaan. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhindercategorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan (zie verder bijlage 1 bij de regels van het plan).

7.5 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer is het toetsingskader voor luchtkwaliteit vastgelegd. De manier waarop de luchtkwaliteit in acht moet worden genomen bij planvorming is geregeld in lid 1 van artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer. Hierin wordt gesteld dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor doorgang van een project als:

  • aannemelijk is gemaakt dat grenswaarden niet worden overschreden bij realisatie van het plan, zelfs indien het voorgenomen plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het plan, bij één of meerdere overschrijdingen van grenswaarden, niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide;
  • als gevolg van positieve effecten van het plan en/of als gevolg van met het plan samenhangende maatregelen de kwaliteit van de lucht (elders) zodanig verbetert dat per saldo geen verslechtering optreedt (de zogenaamde saldobenadering), zelfs als bij realisatie van het plan één of meerder overschrijdingen van grenswaarden plaatsvinden en het plan wel in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide.

Grenswaarden zijn daarbij gedefinieerd als een niveau dat op basis van wetenschappelijke kennis is vastgesteld teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu in zijn geheel te voorkomen, te verhinderen of te verminderen en dat binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt en, als het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden.

Met betrekking tot emissies ten gevolge van het verkeer worden in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer voorschriften gegeven die grenswaarden bevatten voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes, koolmonoxide, benzeen en benzoapyreen. De grenswaarde voor stikstofoxiden geldt alleen voor vegetatie. Deze grenswaarde geldt voor gebieden die zich op minstens vijf kilometer van wegen bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1106BPSTD-OH01_0004.png"

tabel 1 Grenswaarden vanaf 2010 voor de diverse stoffen

In de ministeriële regeling “Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit” (2007) zijn algemene regels opgenomen voor de wijze waarop de gevolgen van projecten op de luchtkwaliteit moet worden berekend.

In stedelijke gebieden vormt het verkeer een belangrijke bron van luchtverontreinigende stoffen. Conform de regeling dient langs wegen in een stedelijke omgeving de concentraties van de verschillende stoffen te worden berekend met behulp van standaard rekenmethodes. In de regeling is ook per gemeente vastgelegd met welke getalswaarde de jaargemiddelde concentratie van fijn stof moet worden gecorrigeerd voor de aanwezigheid van zeezout. Voor de gemeente Amsterdam bedraagt deze correctie 6 µg/m³. Conform de regeling wordt het voor zeezout gecorrigeerde aantal overschrijdingen van de 24 uurgemiddelde concentratie fijn stof verkregen door het aantal berekende overschrijdingsdagen met zes dagen te verminderen.

Begrip 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM)

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging, hoeven op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer niet individueel getoetst te worden aan de genoemde grenswaarden. Het is in dat geval voldoende om aan te tonen dat een voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' is. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Met de inwerkingtreding van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (tijdelijk) gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10. Dit komt neer op een bijdrage van 1,2 µg /m³ voor beide componenten. Dit betekent dat als aangetoond kan worden dat een voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m³ bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van zowel PM10 als NO2, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

In het Besluit NIBM is eveneens aangegeven dat bij ministeriële regeling categorieën van gevallen kunnen worden aangewezen, waarin de uitoefening van een of meer bevoegdheden of toepassing van een of meer wettelijke voorschriften in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt. In bijlage 3a bij de Regeling NIBM is hieraan invulling gegeven. Hieruit volgt dat mag worden aangenomen dat de bouw van 1500 woningen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Dit gerelateerd aan de planontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, leidt tot de conclusie dat het plan voldoet aan hetgeen gesteld is in de AMvB NIBM.

7.6 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen grenzen houden van risico's bij de productie, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico GR). Het plaatsgebonden risico is een getal dat aangeeft hoe groot de kans is, dat iemand overlijdt ten gevolge van een calamiteit met een gevaarlijke stof. De plaats (contour) waar deze kans 1 op de miljoen (10-6) bedraagt, is maatgevend voor waar nieuwe bebouwing of functies zijn toegestaan. Het groepsrisico geeft de kans weer op een ramp waarbij meerdere personen omkomen. Daarbij wordt dan getoetst aan de zogenaamde orïenterende waarde van het groepsrisico.

In en rond het plangebied zijn geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheden tot het vergroten van risico's.

8 Archeologie

8.1 Algemeen

Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Het verdrag stelt dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem, in iedere fase van planontwikkeling moet worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.

De wet ter uitvoering van het Verdrag van Malta, de Wet op de archeologische monumentenzorg, is per 1 september 2007 van kracht. De wetgeving schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

In opdracht van stadsdeel Centrum heeft Bureau Monumenten & Archeologie een archeologisch bureauonderzoek (december 2008) uitgevoerd voor het gebied Oostelijke eilanden (bijlage 3). Dit heeft geresulteerd in een overzicht van archeologische informatie over de ontwikkeling van de drie oostelijke haveneilanden Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg vanaf de 17e eeuw tot in de 20e eeuw.

8.2 Archeologische Verwachtingswaarden

Voor het hele gebied Oostelijke eilanden geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat wanneer geen archeologisch vervolgonderzoek vereist is en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen, Bureau Monumenten en Archeologie hiervan op de hoogte moet worden gebracht. In overleg met opdrachtgever van de werkzaamheden kunnen dan maatregelen worden getroffen over de documentatie en berging van de vondsten.

Op basis van de historisch-topografische en archeologische inventarisatie zijn binnen het gebied Oostelijke eilanden materiële overblijfselen te verwachten. Dit leidt tot een verwachtingenkaart met archeologische waarden. De Stadsschuitenmakerswerf, later het terrein van de firma Wiener & Co, valt hier ook onder.

De archeologische beleidskaart van het bestemmingsplangebied Oostelijke eilanden is een vereenvoudigde weergave van de diverse archeologische verwachtingen, vertaald in archeologische waarderingen en beleidsmaatregelen. De kaart is bedoeld als een schematisch ruimtelijk overzicht van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. Op basis van archeologische verwachtingen zijn voor Wiener de volgende beleidszones (B en D) te onderscheiden ieder met bijbehorende beleidsmaatregelen:

Zone B: hoge archeologische verwachting. Voor de verwachtingszones 1, 4, 6 en 8 geldt een hoge archeologische verwachting vanwege een dichte verspreiding van archeologische sporen. Voor alle werkzaamheden dieper dan 0,50 m onder maaiveldniveau en met een oppervlak groter dan 50 m2. is een archeologisch vervolgonderzoek vereist in de vorm van een Archeologische Opgraving (AO)

Zone D: lage archeologische verwachting, grachten. Voor een deel van de verwachtingzone 2 geldt een lage archeologische verwachting, aangezien archeologisch materiaal in deze zone een lage concentratie en een wijde verspreiding heeft. Het betreft een zone die als waterweg in gebruik is binnen het historische centrum van Amsterdam. Ook hier kunnen scheepsresten en verloren en gedumpt materiaal voorkomen. Dit betekent dat bij bodemingrepen over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 3,00 m - NAP een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de planvorming moet worden opgenomen.

Het volledige archeologisch bureauonderzoek, inclusief de archeologische beleidskaart is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan gevoegd.

9 Water

9.1 Beleid

Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van Waternet, namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het plangebied maakt deel uit van de Integrale Keur van AGV. Zonder ontheffing op de keur zijn werkzaamheden aan/op of in waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden. De keur van AGV is van toepassing op alle wateren, keringen en waterstaatkundige werken. Waternet, waarin de Dienst Waterbeheer en Riolering en het Waterleidingbedrijf zijn samengegaan, is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap. Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet de grondwaterzorgtaak uit, alsmede de afvalwaterinzameling en de drinkwaterlevering.

Voor AGV is een waterbeheerplan in werking: het 'Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015'. In dit plan staat het beleid op hoofdlijnen beschreven voor alle verantwoordelijkheden van AGV: zorgen voor voldoende, schoon water en veiligheid achter de dijken. Ook komen maatschappelijke (neven)taken aan bod: zorgen voor goede en veilige vaarwegen, verbeteren van recreatie- en natuurgebieden en onderhouden van het culutuurhistorisch landschap.

Binnen de gemeente Amsterdam is het 'Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 ("Breed water")' kaderstellend. De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken:

  • inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • nemen van grondwatermaatregelen.

In het plan staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld.

Per 1 december 2011 zijn de Keur AGV 2011, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels Keurvergunningen in werking getreden. De regels van de Keur beschermen de oevers, waterkeringen en wateren. Voor werkzaamheden rond een water of een dijk is vaak een vergunning van het waterschap nodig, bijvoorbeeld bij aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, plaatsen van bouwwerken, onttrekken van grondwater e.d. De artikelen in het Keurbesluit Vrijstellingen beschrijven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan zonder dat een Keurvergunning hoeft te worden aangevraagd. er geldt in veel gevallen wel een meldplicht.

9.2 Oppervlaktewater

In het plangebied zijn de aangegeven waterwegen en grachten bestemd voor waterberging, waterhuishoudkundige doeleinden en vaarwater. In het plangebied wordt een verlegging van de oever mogelijk gemaakt. Hierdoor ontstaat circa 140m2 extra oppervlakte water.

9.3 Grondwater

Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen mogelijk. Onderzocht is wat de effecten van de bouw zijn op de stand, de kwaliteit en de stroming van het grondwater. De bevindingen zijn vastgelegd in het memo van 5 maart 2012 dat is bijgevoegd als bijlage 1 (Geohydrologisch onderzoek). In de omgeving van de bouw mag de grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren. Ook voor de definitieve nieuwe situatie is dit door onderzoek inzichtelijk gemaakt. Genoemd memo is ter toetsing aan Waternet voorgelegd en akkoord bevonden.

9.4 Riolering

Het gebied rondom het plangebied heeft een gemengd rioleringsstelsel. Bij dit stelsel wordt ál het in het gebied vrijkomende afvalwater, inclusief regenwater, door middel van één type leiding ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Het beleid van AGV/Waternet is daar waar mogelijk schoon hemelwater te scheiden van de vuilwaterstromen. Hierdoor wordt de rzwi ontlast en het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Voor het duurzaam omgaan met regenwater wordt verwezen naar de betreffende beslisbomen, opgenomen in de beleidsnotitie "handreiking hemelwater" opgesteld door AGV/Waternet. In het plangebied zijn er mogelijkheden het schone hemelwater vertraagd af te voeren naar het oppervlaktewater. Gezien het beleid van AGV/Waternet verdient dit de voorkeur boven inzameling door middel van het bestaande gemengde rioleringsstelsel. Wordt hiervoor toch gekozen dan dient bij de voorziene nieuwbouw rekening te worden gehouden met een toekomstig gescheiden rioolstelsel.

Waternet/AGV stimuleert het afkoppelen van verharde oppervlakken. Dit draagt bij aan de doelstellingen zoals die zijn gesteld in het Waterbeheer 21ste eeuw (vasthouden - bergen - afvoeren). Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak geldt de 'handreiking hemelwater' als beleidsuitgangspunt.

9.5 Materiaalkeuze

Voor het afkoppelen van schoon hemelwater van dakoppervlakken en bij (nieuw)-bouwactiviteiten wordt hier gewezen op de uitgangspunten in de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en Duurzaam Bouwen. Volgens deze uitgangspunten dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voorkomen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen. Bij het gebruik van uitloogbare materialen is het niet toegestaan de oppervlakken waarop deze materialen zijn gebruikt, af te koppelen van het rioleringssysteem. Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.

10 Flora En Fauna

10.1 Wettelijk Kader

In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ffw) van kracht geworden. In 2005 is de wet met een Algemene Maatregel van Bestuur aangepast. In 2009 is, naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State de “Uitleg over de aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet” uitgebracht.

Met deze wet wordt onder meer beoogd de soortbeschermingsregeling(en) van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te implementeren in de Nederlandse rechtsorde. Op grond van de Ffw zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, helen en andere voortplantings-, of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend “Besluit vrijstelling beschermd dier- en plantensoorten” kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal op grond van de Ffw rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen planten- en diersoorten. Als uit onderzoek blijkt dat sprake is van één of meerder beschermde soorten en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betrokken (bouw)werkzaamheid/activiteit pas kunnen plaatsvinden, nadat ontheffing of vrijstelling is verleend, of in het kader van een aanvraag om omgevingsvergunning een verklaring van geen bedenkingen is afgegeven. De bevoegdheid berust bij de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Bij de beoordeling van een aanvraag om ontheffing, vrijstelling of een verklaring van geen bedenkingen is de Habitatrichtlijn mede het toetsingskader. De kwetsbaarheid van een soort speelt een rol bij de beoordeling van de aanvraag. De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld. Met het werken volgens deze gedragscode kan het aanvragen van een ontheffing voor een aantal soorten worden voorkomen.

Voor alle diersoorten, ook niet-beschermde, geldt de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan soorten moet worden voorkomen.

10.2 Natuurtoets

In september 2012 is door de Dienst Ruimtelijke Ordening de Natuurtoets gerapporteerd. In de toets is onderzocht of er vanuit de natuurwetgeving consequenties voor het plan zijn. De conclusie is dat er geen Flora- en faunawet beschermde soorten waarvoor ontheffing aangevraagd moet worden aanwezig zijn.

Binnen het bestemmingsplangebied is gekeken naar verblijfplaatsen van vleermuizen in de gebouwen en het groen. Verder is gekeken naar nesten van vogels in en in de omgeving van het gebouw. Het inventariseren van vleermuizen met betrekking tot bebouwing en bomen is te verdelen in het inventariseren van winterverblijven, zomer- en kraamverblijven, paarverblijven en zwermplaatsen van vleermuizen. Deze inventarisaties zijn uitgevoerd conform het Vleermuizenprotocol van 2012. Uit de inventarisaties is gebleken dat er in het bestemmingsplangebied geen van de hiervoor genoemde verblijfplaatsen aanwezig zijn.
Verder zijn er geen nesten van vogels aangetroffen en zijn er bij een eerdere inventarisatie van de kademuur geen beschermde muurplanten gezien. Een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet is daarom niet nodig voor de geplande werkzaamheden.
In het recente verleden zijn er rugstreeppadden waargenomen op bouwplaatsen in de omgeving van het plangebied. De kans dat deze streng beschermde amfibiesoort de bouwwerkzaamheden weet te bereiken wordt klein geacht. In het geval dat dit toch gebeurt dient een ter zake deskundige te worden ingeschakeld. De rugstreeppadden mogen worden verplaatst naar een nabijgelegen geschikt biotoop. Dit is zonder ontheffing mogelijk, omdat de dieren niet aan de natuur worden onttrokken en slechts op korte afstand worden verplaatst.

11 Luchthavenindelingsbesluit

Op 1 november 2002 zijn de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel van de luchthaven Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB), waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De regels zijn in werking getreden op 20 februari 2003, tegelijk met de ingebruikneming van de vijfde baan van Schiphol, de Polderbaan. Beide besluiten zijn gebaseerd op de gewijzigde Wet luchtvaart. Deze nieuwe regels moeten in acht worden genomen bij de tot standkoming van bestemmingsplannen, voor gebieden die zijn gelegen binnen de werkingssfeer van de besluiten, en bij de beoordeling van bouwplannen, van aanvragen voor een aanlegvergunning of van een omgevingsvergunning die alleen kan worden verleend met een afwijking van het bestemmingsplan.

In het Luchthavenindelingsbesluit is het luchthavengebied vastgesteld en is het zgn. beperkingengebied opgenomen. De vaststelling van het luchthavengebied heeft geen consequenties voor het plangebied van Wiener. Binnen het beperkingengebied kan onderscheid worden gemaakt in verschillende regimes. Zo zijn er regimes voor de toelaatbaarheid van gebouwen in verband met de externe veiligheid of geluid-belasting, zo zijn er gronden, de sloopzones, waar voor bepaalde gebouwen geldt, dat ze moeten worden gesloopt en gronden waar nieuwe gebouwen niet zijn toegestaan. Voorts zijn er regels met hoogtebeperkingen en regels met beperkingen voor vogelaantrekkende bestemmingen. Slechts deze laatste regels, d.w.z. de regels met hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende bestemmingen zijn van belang voor het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen het vogelvrijwaringsgebied van Schiphol.

Bestemmingsplannen moeten in overeenstemming zijn (gebracht) met het LIB. Is daarvan geen sprake, dan geldt het LIB als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij geldt overigens niet de gelimiteerde werkingsduur van een voorbereidingsbesluit. Het gevolg van het LIB is dan dat alle aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen in het plangebied moeten worden aangehouden. Die aanhoudingsplicht kan worden doorbroken, voorzover de beperkingen van het LIB in acht worden genomen. Voor het gebied van het bestemmingsplan Wiener geldt volgens het LIB een hoogtebeperking van 146 meter. Nergens in het plangebied is een bouwhoogte toegestaan die deze grens overschrijdt. Voorts geldt volgens het LIB een beperking van vogelaantrekkende bestemmingen. Nergens in het plangebied wordt mogelijk gemaakt dat (nieuwe) vogelaantrekkende bestemmingen worden gerealiseerd.

Nu de andere regimes van het LIB niet van toepassing zijn op het plangebied en de hoogtebeperking en beperking van vogelaantrekkende bestemmingen van het LIB in acht worden genomen, kan worden gesteld dat het bestemmingsplan Oostelijke binnenstad in overeenstemming is met het LIB en dat derhalve de aanhoudingsplicht van het LIB niet voor het plangebied geldt. Omdat het gehele grondgebied van het stadsdeel Centrum binnen het beperkingengebied is gelegen waarvoor de hoogtebeperking geldt, zoals dit is aangegeven op de bij het LIB behorende kaarten, is het niet mogelijk de contouren van dit gebied aan te geven op de verbeelding van het bestemmingsplan Wiener.

Het Luchthavenverkeerbesluit ziet op de milieubelasting door het luchthavenverkeer van Schiphol. In het besluit zijn regels opgenomen voor het vliegverkeer, het milieu en de veiligheid rond Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit heeft, anders dan het Luchthavenindelingsbesluit, geen gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied Wiener, noch legt dit Luchthavenverkeersbesluit beperkingen op aan die ruimtelijke ontwikkeling.

12 Economische Uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. De deelraad kan evenwel bij vaststelling van een bestemmingsplan ook besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten anderszins is verzekerd, het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie moet plaatsvinden of fasering van de bouwplannen niet noodzakelijk is en het stellen van eisen of regels aan de inrichting of de kwaliteit van bouwlocaties niet noodzakelijk is. In geval van het bestemmingplan Wiener is aan deze voorwaarden voldaan. Het verhaal van kosten die verbonden zijn aan dit project is verzekerd door middel van een zogenaamde anterieure overeenkomst tot verhaal van kosten die is gesloten tussen gemeente en de eigenaar.

13 Inspraak

Op 16 april 2012 is een informatie- en inspraakbijeenkomst georganiseerd. Het verslag hiervan is bijgevoegd als bijlage 5. De belangrijkste onderwerpen die hier naar voren zijn gebracht zijn:

  • de verwachte toename van verkeersbewegingen en parkeerdruk als gevolg van het plan;
  • het verhogen van de kop aan de Oostenburgergracht naar zes bouwlagen en het verlagen van een deel van dat blok tot vier bouwlagen;

Verder zijn vragen gesteld welke direct konden worden beantwoord. Verwezen wordt naar het verslag.

Met betrekking tot de te verwachte verkeersbewegingen en parkeerdruk wordt opgemerkt dat dit bezoekers van de nieuwbouw betreft, en niet de gebruikers, die immers de ondergrondse parkeergarage zullen gebruiken. Over bezoekersverkeer en -parkeren is een passage toegevoegd aan de toelichting (paragraaf 5.7.3).
Over de zesde bouwlaag aan de Oostenburgergracht is opgemerkt dat dat niet mooi is naast het al relatief hoge dak op nummer 41. Hierover is op te merken dat de zesde bouwlaag alleen via een afwijking mogelijk en bovendien het bouwplan niet in strijd mag zijn met redelijke eisen van welstand. Daarmee is de kwaliteit van de uitvoering van die bouwlaag voldoende gegarandeerd.


Betreffende de vier bouwlagen aan de Oostenburgervoorstraat is gevraagd om dit als maximum vast te leggen in het bestemmingsplan. Dit zou neerkomen op 13 meter als maximale bouwhoogte in plaats van 16 meter. Het concept-ontwerpbestemmingsplan staat een maximum van 16 meter toe, terwijl het voorlopig ontwerp van de ontwikkelaar uitgaat van 13 meter, in verband met de lichttoetreding/bezonning van de achterliggende tuinen.

Naar aanleiding van deze inspraakreactie is in het ontwerpbestemmingsplan de maximale bouwhoogte van het betreffende bouwblok verlaagd overeenkomstig het ontwerp van de ontwikkelaar. De verbeelding geeft een maximale bouwhoogte van 13 meter aan.

14 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

Hierna is de reactie opgenomen van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum op de ingekomen brieven in het kader van het zogenaamde artikel 3.1.1 Bro-overleg. Deze reactie is het standpunt zoals ingenomen bij de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan Wiener. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan kan de deelraad een ander standpunt innemen/hebben ingenomen.

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan Wiener is toegezonden aan de volgende instanties:

  1. 1. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam;
  2. 2. Ministerie van Defensie;
  3. 3. Prorail;
  4. 4. NV Nederlandse Spoorwegen;
  5. 5. Waternet;
  6. 6. Rijkswaterstaat Noord-Holland;
  7. 7. KPN Telecom BV;
  8. 8. Liander Assetmanagement;
  9. 9. NV Nederlandse Gasunie;
  10. 10. Kamer van Koophandel Amsterdam;
  11. 11. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed;
  12. 12. Gemeente Amsterdam, stadsdeel Oost;
  13. 13. Brandweer Amsterdam-Amstelland

De instanties als genoemd onder 1, 3, 5, 6 en 9 hebben schriftelijk gereageerd. De instanties genoemd onder nummer 1, 3, 6 en 9 hebben te kennen gegeven geen op- en/of aanmerkingen te hebben. De inzending van Waternet (5) luidt als volgt:

  1. 1. In het waterbeleidskader ontbreekt een korte toelichting over het Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2010 – 2015. Daarnaast ontbreekt een toelichting over het Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 (Breed Water).
  2. 2. In het bestemmingsplan wordt het realiseren van vlonders en steigers mogelijk gemaakt. Ik verzoek u daarom om de randvoorwaarden voor steigers uit de Keur AGV 2011 op te nemen in de bestemmingsregels. Zie artikel 5.1 uit het Keurbesluit vrijstellingen.
  3. 3. Riolering, in de waterparagraaf staat correct beschreven dat het beleid van AGV erop gericht is om afvalwaterstromen te scheiden bij nieuwbouw lokatie. Vervolgens staat in dezelfde paragraaf dat er geen hemelwater wordt gescheiden en er toch gebruik wordt gemaakt van het vuilwater riool. Gezien de lokatie zijn er wel mogelijkheden om het hemelwater vertraagd af te voeren naar het oppervlaktewater.

Reactie van het dagelijks bestuur hierop is als volgt.

Ad 1) De opmerking is verwerkt in de toelichting.
Ad 2) Het opnemen van regels uit de Keur in de bestemmingsplanregels is niet noodzakelijke en daarom ongewenst; het bestemmingsplan en de Keur gelden naast elkaar. De opmerking wordt daarom niet overgenomen. Wel hebben wij naar aanleiding van deze opmerking in de toelichting verwezen naar het benodigd kunnen zijn van een watervergunning voor de steigers. Waternet is het bevoegd gezag met betrekking tot deze vergunning.
Ad 3) De opmerking is verwerkt in de toelichting.

Bijlage 1 Staat Van Inrichting

Bijlage 1 Staat van Inrichting

Bijlage 1 Geohydrologisch Onderzoek

Bijlage 1 Geohydrologisch onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Oostelijke Eilanden

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek Oostelijke eilanden

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek Oostelijke Eilanden

Bijlage 3 Archeologisch onderzoek Oostelijke eilanden

Bijlage 4 Natuurtoets

Bijlage 4 Natuurtoets

Bijlage 5 Verslag Van De Inspraak

Bijlage 5 Verslag van de inspraak