Duintjer (Vijzelstraat 66-80)
Bestemmingsplan - Gemeente Amsterdam
Vastgesteld op 25-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Duintjer (Vijzelstraat 66-80) van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.A1301BPSTD met de bijbehorende regels (en bijlagen);
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.6 additionele horeca:
horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan en welke tot de hoofdfunctie worden gerekend. De horeca-activiteit vindt plaats in het verlengde van en ten behoeve van de hoofdfunctie. De horeca-activiteit mag niet zelfstandig worden uitgeoefend of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. Wanneer de ruimte waarin de horeca-activiteit plaatsvindt is afgescheiden van de hoofdfunctie, mag deze maximaal 20 % van het totale vloeroppervlak bedragen, waarbij toiletruimte, keuken en opslag ten behoeve van horeca niet wordt meegerekend;
1.7 archeologisch rapport:
een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het dagelijks bestuur in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
1.8 archeologische waarde:
waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;
1.9 automatenhal:
iedere besloten ruimte waarin meer dan drie speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op het gebruik van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale bruto vloeroppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bodemverstoring:
elke vorm van grondverzet;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwhoogte:
de hoogte van de bebouwing, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatieinrichtingen, lichtkappen en dergelijke ondergeschikte delen van gebouwen;
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 bijzondere bouwlaag:
kelders, souterrains en kappen;
1.23 consumentverzorgende dienstverlening:
een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek en dergelijke;
1.24 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;
1.26 dove gevel:
een scheidingsconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A);
1.27 galerie:
een ruimte uitsluitend bestemd voor tentoonstelling en verkoop van kunstwerken;
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 gebouwd terras:
een zelfstandig gebouw, dat uitsluitend dienst doet als zitgelegenheid voor bezoekers van de aangrenzende horecavestiging;
1.30 geldwisselkantoor:
een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren;
1.31 geluidzone industrie:
zone rond een industrieterrein als bedoeld in art. 41 en 53 van de Wet geluidhinder;
1.32 gevelverkoop:
het verkopen van goederen of eetwaren vanuit de gevel van een gebouw gelegen aan de openbare weg
1.33 goothoogte:
de hoogte van gebouwen die wordt bepaald door de snijlijn tussen verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak;
1.34 horeca 1:
fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.
1.35 horeca 2:
horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten;
1.36 horeca 3:
horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafe's en eetcafe's;
1.37 horeca 4:
horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons;
1.38 horeca 5:
hotels;
1.39 horeca 6:
de uitoefening van horeca-activiteiten in een gebouw dat primair voor culturele of museale activiteiten wordt gebruikt (culturele horeca);
1.40 kantoor met baliefunctie:
een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en dergelijke, met uitzondering van geldwisselkantoren en telefoneerinrichtingen;
1.41 kantoor:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor congres- en vergaderruimte;
1.42 kelder:
één of meer bijzondere bouwlagen, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;
1.43 mengformule:
in een detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverleing tegen betaling verstrekken van etenswaren en/of dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij:
- 1. de openingstijden van het eet- en /of drinkgedeelte van de mengformule overeenkomen met de openingstijden van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening;
- 2. de netto verkoopvloeroppervlak van het eet- en/of drinkgedeelte ten hoogste 20% bedraagt, met een maximum van 20 m2. (Dit maximum brengt met zich mee dat het schenken van alcohol is uitgesloten);
- 3. het eet- en/of drinkgedeelte niet is geplaatst aan de gevel waar de ingang van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening zich bevindt;
- 4. het eet- en/of drinkgedeelte past binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom en dergelijke;
- 5. het eet- en/of drinkgedeelte geen eigen ingang aan de straat heeft;
- 6. het eet- en/of drinkgedeelte geen terras heeft;
- 7. het eet- en/of drinkgedeelte op geen enkele wijze een horeca-uitstraling heeft.
1.44 netto verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.45 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en ondergrondse afvalcontainers;
1.46 open puiverkoop:
het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel op straatniveau geheel of gedeeltelijk ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingstijden kan worden geopend;
1.47 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien op het water wordt gebouwd: het waterpeil.
1.48 perceel:
een kavel al dan niet bebouwd, welke als één geheel is ingeschreven in het Kadaster;
1.49 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.50 prostitutiebedrijf:
een ruimte waar prostitutie wordt bedreven;
1.51 samenvoegen:
het maken, toevoegen of vergroten van enige verbinding door middel van verwijdering van een of meer (delen van) muren tussen twee of meer gebouwen;
1.52 seksinrichting:
een gebouw of gedeelte van een gebouw waarin de bedrijfsvoering geheel of voor een aanmerkelijk deel is gericht op handelingen en/of vertoningen van seksuele en/of seksgerelateerde aard dan wel op detailhandel in seksartikelen. Hieronder wordt in ieder geval niet begrepen een darkroom, dat wil zeggen een donkere ontmoetingsruimte die onderdeel uitmaakt van een horecagelegenheid of sauna, waarin uitsluitend op vrijwillige basis en zonder materiële vergoeding seksuele handelingen kunnen plaatsvinden;
1.53 short stay:
het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige wordt de woning als woonruimte gebruikt.
1.54 smartshop:
detailhandel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in psychotrope stoffen;
1.55 souterrain:
een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;
1.56 telefoneerinrichting:
een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;
1.57 tuinhuis:
een niet aan het hoofdgebouw verbonden gebouw, bestaande uit één bouwlaag, al dan niet voorzien van een kap, gesitueerd op een keurtuin (specifiek op de verbeelding aangeduid) en met een sierfunctie. Tuinhuizen zijn onlosmakelijk onderdeel van de stedenbouwkundige structuur en zijn bedoeld om kortstondig te verpozen en om aan tuingebruik gerelateerde zaken in op te slaan.
1.58 voorzieningen:
Voorzieningen die voorzien in een basisbehoefte zoals onderwijs, gezondheidszorg, politie/brandweer en welzijnsvoorzieninggen (openbare voorzieningen) en bijzondere voorzieningen zoals sport-, recreatieve en culturele voorzieningen. Voorzieningen kunnen zowel commercieel zijn als niet-commercieel.
1.59 waterkering:
een strook grond die het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie (onder water lopen);
1.60 woonboot:
een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, hoofdzakelijk gebruikt als of bestemd tot woonverblijf. Hieronder wordt mede begrepen een:
a. woonschip: een woonboot die herkenbaar is als een van origine varend schip en die, naar gelang het type schip, in elk geval is voorzien van originele kenmerken, zoals een stuurhut, een roer, gangboorden, een luikenkap, een mast en zwaarden. In geen geval mag een schip voorzien zijn van een opbouw die niet als authentiek kan worden aangemerkt;
b. woonvaartuig: een woonboot met een casco dat herkenbaar is als dat van een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met daarop een - gehele of gedeeltelijke - opbouw die niet als authentiek kan worden aangemerkt;
c. woonark: een woonboot niet zijnde een woonschip of een woonvaartuig, die feitelijk niet geschikt is om te varen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de bruto oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd - 66-80
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 66-80' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. kantoren met baliefunctie;
- c. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca met uitzondering van kinderopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3.5.4 en 3.6.3;
- d. galeries;
- e. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, souvenirwinkels, tenzij op de verbeelding aangeduid, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van artikel 3.5.3, en
-voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van artikel 3.5.3; - f. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.1;
- g. horeca 3 en 4 met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.2;
- h. inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
- i. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen, met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.5.5 ;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;
- l. wonen in de tweede en alle daarboven gelegen bouwlagen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen'.
3.2 Bouwregels
Op de tot 'Gemengd - 66-80' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.
3.3 Nadere eisen
Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 3.2 en 3.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.
3.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels
Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:
3.5 Specifieke gebruiksregels
Op de tot 'Gemengd - 66-80' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.
3.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels
Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.
Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende gebruiksregels:
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.
Artikel 4 Tuin - 66-80
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin- 66-80' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en erven;
- b. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
4.2 Bouwregels
Op de tot 'Tuin 66-80' bestemde gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht, met uitzondering van erfafscheidingen, die tot een maximale bouwhoogte van 2 meter zijn toegestaan en met uitzondering van bouwwerken die nodig zijn voor het realiseren van een ondergrondse warmte- en koudeopslag.
Artikel 5 Verkeer - 66-80
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - 66-80' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. rijwegen;
- b. ondergrondse parkeervoorzieningen;
- c. straatmeubilair;
- d. fiets- en voetpaden;
- e. pleinen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van stoepen;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van aansluitingen op nutsvoorzieningen zoals elektriciteit, gas en water, alsmede ten behoeve van kabel- en telefonieaansluitingen, een en ander uitsluitend en alleen ten dineste van woonboten;
5.2 Bouwregels
Op de tot 'Verkeer 66-80' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwvoorschriften:
5.3 Nadere eisen
Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de in artikel 5.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Op gronden de tot 'Verkeer 66-80' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksvoorschriften.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing.
Artikel 8 Algemene Regels Bij Omgevingsvergunning Afwijken
Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van en rondom het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, is het dagelijks bestuur bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van regels van dit plan, voor:
8.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde
Gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte van 15 m2, kiosken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies.
8.2 Scootmobielstalling
Plaatsen van een scootmobielstalling, uitsluitend ten behoeve van het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De scootmobielstalling mag niet overbemeten zijn. Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager.
8.3 Geringe afwijkingen
Geringe afwijkingen in situering die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de toestand van het desbetreffende bouwterrein, tot ten hoogste 2 meter.
8.4 Geringe overschrijdingen
Het overschrijden van minimale en maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de voorschriften, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10 % bedraagt, met dien verstande dat geen extra bouwlaag mag worden gerealiseerd en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden.
8.5 Buitentrappen, luifels en andere ondergeschikte delen van bouwwerken
Het overschrijden van bestemmingsgrenzen of hoogtescheidingslijnen voor buitentrappen, luifels of andere ondergeschikte delen van bouwwerken, met inachtneming van het volgende:
- a. buitentrappen zijn slechts aan de achterzijde van bebouwing toegestaan;
- b. luifels en andere ondergeschikte delen van bouwwerken zijn slechts toegestaan als ondergeschikt deel van de gevel. In geval van overschrijding van bestemmingsgrenzen mag de diepte niet meer bedragen dan 0,60 meter. In geval van overschrijding van hoogtescheidingslijnen ten behoeve van luifels mag de diepte niet meer dan 6,0 meter bedragen.
8.6 Elektronische communicatiemiddelen
De omgevingsvergunning om af te wijken voor elektronische communicatiemiddelen zal slechts worden verleend tot een maximale hoogte van 5 meter, gemeten vanaf de voet, indien onderdelen van de antenne-installatie om aantoonbare redenen niet inpandig kunnen worden gerealiseerd. Deze installaties dienen zo centraal mogelijk op het dak te worden geplaatst, aan of nabij de liftschacht, indien aanwezig.
8.7 Toegelaten overschrijdingen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels, waaronder mede begrepen de maximale bouw- en goothoogten, te overschrijden ten behoeve van:
- 1. funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, Franse balkons, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
- 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/20 van de breedte van de aangrenzende straat, met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 0,60 meter langs een rijweg, 2,40 meter boven een rijwielpad en 2,20 meter boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 0,60 meter;
- 3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil;
- 4. overige plaatselijke verhogingen, mits niet breder dan 0,60 meter;
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijzigingsregel Staat van Inrichtingen
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat:
- a. aan de 'Staat van Inrichtingen' functies kunnen worden toegevoegd;
- b. in de 'Staat van Inrichtingen' opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.
Artikel 10 Procedureregels
10.1 Besluit omtrent exploitatieplan
Het dagelijks bestuur is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.12.3. van de Wet ruimtelijke ordening, gelijktijdig met de vaststelling van een wijzigingsplan op basis van dit bestemmingsplan, een met dit besluit samenhangend besluit omtrent een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12.1 of 6.12.2. vast te stellen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Eenmalig afwijken
Het dagelijks bestuur kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1 met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Artikel 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.6 Onderbroken verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Artikel 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Duintjer (Vijzelstraat 66-80).
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Grenzen Van Het Plangebied
Het pand Vijzelstraat 66-80 is gelegen in het gebied waarvoor het bestemmingsplan Leidse- en Weteringbuurt 1998 geldt. Dit bestemmingsplan is bij besluit van 8 juli 1998, nr. 378B, door de Gemeenteraad van Amsterdam vastgesteld, bij besluit van 16 februari 1999, nr. 98-912696, door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland goedgekeurd en sinds 27 juni 2001 onherroepelijk.
Het pand Vijzelstraat 66-80 heeft de bestemming 'Gemengde doeleinden', hetgeen betekent dat verschillende functies in het pand zijn toegelaten. Het pand kent ook de aanduiding “woningen niet toegestaan”. In overeenstemming met het beleid worden panden met een bruto vloeroppervlak groter dan 1000 m², waarin geen zelfstandige woningen gesitueerd en in gebruik zijn, maar waarin bedrijven of kantoren zijn gevestigd, in de bestemmingsplannen opgenomen met de aanduiding 'woningen niet toegestaan'.
1.2 Aanleiding En Doel
In november 2005 kochten Stadgenoot (toen nog Het Oosten) en Vesteda (het erfpachtrecht van) het voormalige kantoorgebouw van ABN Amro aan de Vijzelgracht 66-80 met de doelstelling de begane grond een commerciële bestemming te geven en de bovengelegen verdiepingen te verbouwen tot woningen. Het plan is om diverse redenen niet doorgegaan. In 2012 is het pand gekocht door Borghese Real Estate, Keystone Vastgoed en COD met als doel het pand grondig te renoveren en kantorbestemming in het pand te handhaven. Op dit moment wordt het pand tijdelijk verhuurd om leegstand te voorkomen.
Het gebouw bestaat uit acht verdiepingen en drie kelderlagen. Op 17 december 2009 is een Nota van Uitgangspunten (Nota) opgesteld, welke door de deelraad van stadsdeel Centrum werd vastgesteld. Op verzoek van de deelraad gedaan tijdens de deelraadsvergadering van 17 december 2009 is de nota nog op één enkel punt aangepast. Het dagelijks bestuur heeft de Nota vervolgens op 9 februari 2010 in zijn definitieve vorm geaccordeerd. De Nota legt de ambities vast die het dagelijks bestuur van het stadsdeel heeft bij het verlenen van medewerking aan de transformatie van het gebouw.
De locatie Vijzelstraat 66-80 (gebouw Duintjer) is in maart 2012 bewust buiten het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad gehouden aangezien het projectbesluit dat het realiseren van woningen mogelijk maakt, nog niet onherroepelijk was. Op de locatie geldt nu nog het bestemmingsplan Leidse- en Weteringbuurt. Dat bestemmingsplan moet op basis van de actualiseringsverplichting van de Wet ruimtelijke ordening uiterlijk op 1 juli 2013 zijn vervangen.
1.3 Beschermd Stadsgezicht
Bij besluit nr. U99/583, d.d. 29 januari 1999 is de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003. Het plangebied valt geheel binnen de grenzen van het beschermde stadsgezicht. De aanwijzing heeft ertoe geleid dat in de bestemmingsplannen voor de binnenstad regels zijn opgenomen ter bescherming en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden. De voorschriften behorende bij het projectbesluit bepalen evenwel niets specifieks op dit punt, aangezien het wat betreft de bebouwing overwegend conserverend van aard is, en de toegelaten functies zonder meer passend zijn in het beschermd stadsgezicht.
1.4 Unesco Werelderfgoed
Het voormalige bankcomplex ligt midden in de kernzone van de Amsterdamse grachtengordel, die de Staat der Nederlanden op 30 januari 2009 bij UNESCO in Parijs als werelderfgoed heeft voorgedragen. In de voordracht wordt een onderscheid gemaakt tussen de grachtengordel als property (kernzone, het feitelijke beoogde Werelderfgoed) en de eromheen gelegen bufferzone. Beiden vallen onder het regime van Beschermde Stadsgezicht. In juli 2010 is de grachtengordel door UNESCO op de Werelderfgoedlijst geplaatst.
De Staat der Nederlanden en daarvan afgeleid de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Centrum als dagelijks beheerder en daarmee siteholder zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van de kernkwaliteiten (de zogeheten Outstanding Universal Value), de Authenticity en de Integrity van het beoogde werelderfgoed (de property) en de eromheen gelegen bufferzone. Ook de Visual impact van nieuwe ontwikkelingen op deze kernkwaliteiten is een belangrijk aandachtspunt.
De zeventiende-eeuwse stedenbouwkundige infrastructuur van de grachtengordel is, met uitzondering van een drietal doorbraken, nagenoeg gaaf bewaard gebleven. Eén van deze doorbraken is de hierboven al beschreven verbreding en daarmee samenhangende schaalvergroting van de even zijde van de Vijzelstraat (en de Vijzelgracht na demping van de gracht). Het voormalige bankcomplex, dat indertijd een storm van protesten veroorzaakte, is een “tweede generatie”gebouw van deze schaalvergroting. Veel na-oorlogse complexen gebouwd ten tijde van de cityvorming in de jaren zestig in Amsterdam zijn intussen gesloopt. Dit complex is één van de uitzonderingen die behouden is en daarmee een zeldzame overgebleven vertegenwoordiger van een inmiddels afgesloten periode van naoorlogse schaalvergroting. Terwijl het pand qua maat en schaal een doorbreking van het grachtengordelstramien betekent, volgt het ook de maximale hoogten vastgelegd in de toen geldende Bouwverordening (21 meter aan de Vijzelstraat en 16 meter aan de gracht). Het bankgebouw heeft daarom aan de grachten een getrapte gevel gekregen en zoekt zo een aansluiting met de maatvoering van de gracht. De voorschriften van de toenmalige Bouwverordening waren overigens een vertaling van de oude keuren, waardoor het gebouw zich beter voegt aan de gracht.
1.5 Digitalisering Bestemmingsplannen
Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtingen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestemmingsplannen. De verplichting tot het digitaal opstellen van bestemmingsplannen is op 1 januari 2010 in werking getreden. Het heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'. Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart. Onder digitale verbeelding wordt verstaan: een artografische weergave door middel van kleuren en symbolen, inclusief een zekere dynamiek en interactie met de digitale informatie. Deze digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet, die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende regels verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden is de digitale verbeelding beslissend.
De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de digitale verbeelding, de regels en de toelichting.
1.6 Opzet
De toelichting op het bestemmingsplan Duintjer (Vijzelstraat 66-80) is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hierin zijn zowel de relevante beleidsnota's van het rijk en de provincie, als die van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel opgenomen. In hoofdstuk 3 wordt de historische ontwikkeling geschetst en worden de ruimtelijke uitgangspunten uiteengezet. Ook wordt de relatie met het beoogde werelderfgoed aangegeven.
Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving en analyse van de functionele structuur van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk worden beleid en ontwikkelingen ten aanzien van diverse mogelijke functies beschreven, zowel in het algemeen als specifiek voor de omgeving van het plangebied. Als laatste worden hier de functionele uitgangspunten benoemd.
In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 6 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder, bedrijvigheid en de luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 7, 8, 9 en 10 worden achtereenvolgens de aspecten archeologie, water, flora en fauna en het luchthavenindelingsbesluit beschreven.
De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 11 en 12. De rapportage als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is opgenomen in hoofdstuk 13.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Stadsdeel Centrum
Voor dit bestemmingsplan is het volgende beleid van het stadsdeel van belang:
- a. Beleidsplan Binnenstad, 1993;
- b. Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad, 2002;
- c. De Schoonheid van Amsterdam Digitaal, Welstandsnota voor stadsdeel Centrum, 2009, Aanpassingen op de Schoonheid van Amsterdam Digitaal, Welstandsnota voor stadsdeel Centrum;
- d. Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009;
Hieronder volgt een korte toelichting op deze beleidsnota's. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op deze nota's, voor zover relevant.
Beleidsplan Binnenstad
De binnenstad is door de eeuwen heen het centrum geweest van economische activiteiten. Het feit dat er ongeveer evenveel mensen in de binnenstad wonen als er werken, is uniek en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam. In 1993 is het beleid voor de binnenstad uiteengezet in het Beleidsplan Binnenstad. De belangrijkste hoofddoelstelling is toen geformuleerd als:
- het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging.
Deze hoofddoelstelling is nog steeds actueel. Andere hoofddoelstellingen zijn:
- behoud van de kwaliteit van het historisch stadsbeeld;
- verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid;
- verbeteren van de bereikbaarheid.
Met de vaststelling van het Meerjarenperspectief Binnenstad in 1999 is een vijfde hoofddoelstelling toegevoegd:
- zorgen voor een adequaat activiteiten- en voorzieningenniveau voor bewoners.
Het vinden van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding en tussen de verschillende economische functies onderling is de voortdurende opdracht voor bestuurders, ondernemers en bewoners van de binnenstad.
Strategische Visie
In de Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad uit 2002 zijn de vijf (hoofd)doelstellingen uit het Beleidsplan Binnenstad herbevestigd. Voor het zeker stellen van deze doelstellingen zijn onder meer de volgende uitgangspunten geformuleerd:
- waarborgen dat de binnenstad als woonplek toegankelijk blijft voor alle inkomensgroepen;
- waarborgen dat binnen de functiemenging diversiteit en kwaliteit kenmerkend blijven;
- waarborgen dat de binnenstad een plek blijft voor innovatieve experimenten;
- waarborgen dat de drukte die de centrumpositie met zich meebrengt beheerst wordt en overlast beperkt wordt.
De Schoonheid van Amsterdam Digitaal, Welstandsnota voor stadsdeel Centrum
In 2009 is de Schoonheid van Amsterdam Digitaal, Welstandsnota voor stadsdeel Centrum, vastgesteld door de deelraad. De nota bevat de gemeenschappelijke welstandscriteria van de stadsdelen en specifieke welstandscriteria voor stadsdeel Centrum als beschermd stadsgezicht. In 2010 zijn de Aanpassingen op de Schoonheid van Amsterdam Digitaal, Welstandsnota voor stadsdeel Centrum vastgesteld door de deelraad. Deze notitie bevat nieuwe welstandscriteria voor extensieve groene daken en windmolens. De definities voor orde 2 en orde 3 panden zijn, evenals de criteria voor zonnecollectoren en zonnepanelen, meer in overeenstemming gebracht met de uitgangspunten van het beschermde stadsgezicht.
Nota Bereikbaarheid Binnenstad
De Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009 is in 2004 vastgesteld door de stadsdeelraad. De volgende onderwerpen komen onder meer in deze nota aan de orde: bereikbaarheid, mobiliteit, verkeersveiligheid, openbaar vervoer, autoverkeer, parkeren in de openbare ruimte en inpandig parkeren. In de nota wordt ook het toekomstperspectief op de geparkeerde fiets beschreven. Op de belangrijkste fietsparkeerknelpunten moet extra ruimte voor fietsparkeren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen.
Begin 2013 wordt, aansluitend op de vaststelling van de Nota Bereikbare Binnenstad een nieuwe parkeerbeleidsnota gepresenteerd. Hoofdlijn van het beleid blijft de verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte door het terugdringen van de invloed van geparkeerde auto's op straat. Daartoe wordt parkeren in parkeergarages nagestreefd: op korte termijn in gehuurde parkeergarageplaatsen met flexibele contracten, op langere termijn in robuuste vorm via gebouwde parkeervoorzieningen in eigendom van het stadsdeel. Parkeren voor nieuwbouwprojecten dient op eigen terrein te worden opgevangen. Parkeerplaatsen die op straat verdwijnen, dienen in de gebouwde parkeervoorziening te worden gecompenseerd. Parkeervergunninghouders krijgen toegang tot die garageplaatsen. Het totale parkeerareaal in stadsdeel Centrum neemt dan niet toe, maar het aandeel straatparkeren daalt, het aandeel garageparkeren stijgt. Op grond van het ProgramAkkoord Stadsdeel Centrum 2010-2014 kan jaarlijks bij herinrichtingen en bij beheermaatregelen (fietsenrekken e.d.) tot maximaal 150 parkeerplekken op straat komen te vervallen zonder daarvoor compensatie aan te bieden.
2.2 Gemeente Amsterdam
2.2 Gemeente Amsterdam
2.2.1 Structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam
Algemeen
Op 16 februari 2011 is de structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam, vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale ambitie van de structuurvisie is: Amsterdam ontwikkelt zich verder als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool.
Daarom slaat Amsterdam de volgende richting in:
- Intensiever gebruik bestaande stad, openhouden van landschap;
- Systeemsprong regionaal openbaar vervoer;
- Hoogwaardiger inrichting openbare ruimte;
- Investeren in recreatief gebruik groen en water;
- Amsterdam maakt zich op voor het postfossiele brandstoftijdperk;
- Olympische Spelen Amsterdam 2028.
De Structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch-planologische plannen en stedenbouwkundige plannen van stad en stadsdelen worden getoetst aan de structuurvisie.
Stadsdeel Centrum
Het hoogstedelijke centrumgebied wordt steeds intensiever gebruikt en breidt zich uit, zelfs tot over de Ringweg A10 en het IJ. Mensen, ondernemingen en instellingen vestigen zich zo mogelijk bij deze bron. Dit wordt de uitrol van het centrum genoemd.
De binnenstad speelt een belangrijke rol bij deze uitrol. Meer nog dan in het verleden vormt het centrum het kerngebied voor de gehele metropoolregio, wat zal leiden tot een verdere stijging van het aantal bezoekers. De projecten bestaan vooral uit investeringen in de publieke ruimte en infrastructuur waarmee het centrumkarakter wordt versterkt en het centrumgebied wordt vergroot zodat er sprake kan zijn van meer spreiding van de bezoekers. Het gaat dan om de ontwikkeling van het Centraal Station en omgeving, de Noord/Zuidlijn, stadsstraten en -pleinen, verbeteren van de binnenring (Marnixstraat - Sarphatistraat) en om de ontwikkeling van de Rode Loper. Deze laatste ontwikkeling is cruciaal op het schaalniveau van de metropool Amsterdam en loopt grotendeel gelijk op met de realisatie van de Noord/Zuidlijn maar heeft ook een sterk verband met het Project 1012. Met dit project wil de gemeente Amsterdam de criminaliteit en verloedering in het hart van de stad terugdringen. Samen met bewoners, ondernemers en investeerders wil de gemeente het unieke karakter van het stadshart versterken en een economische opwaardering in gang zetten door meer kwaliteit.
Bij de uitrol van de binnenstad hoort een minder dominante plek van geparkeerde auto's op straat ten gunste van de verblijfsruimte en de ruimte voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer.
Belangrijk voor het centrum zijn: het opstellen van bestemmingsplannen die de versterking van het centrumkarakter mogelijk maken en het faciliteren en activeren van de partijen die vorm geven aan die ontwikkeling. Kenmerken van de binnenstad zijn de historische waarde en de grote hoeveelheid en diversiteit aan (kleinschalige) particuliere initiatieven. Het eerste vergt vooral bescherming, terwijl het tweede element om flexibliteit vraagt. Optimale flexibiliteit binnen de grenzen van de historische waarde dus.
2.3 Provincie Noord-holland
Op 21 juni 2010 heeft Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. Er is gekozen voor drie hoofdbelangen:
- klimaatbestendigheid;
- duurzaam ruimtegebruik;
- ruimtelijke kwaliteit.
De structuurvisie legt het zwaartepunt op de huidige kracht van Noord-Holland: een sterke internationale concurrentiepositie en veel afwisselende, prachtige landschappen. Dit betekent versterking van de metropoolregio Amsterdam en van de metropolitane landschappen, ruimte voor landbouw en opwekking van duurzame energie. In de structuurvisie is daarom veel aandacht voor de relatie tussen de steden en dorpen en het landschap waar ze in liggen.
In de structuurvisie is een uitvoeringsprogramma opgenomen waarin wordt aangegeven welke acties de provincie zelf onderneemt om uitvoering te geven aan de visie. De provincie richt zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die spelen en/of gevolgen hebben op regionale en bovenregionale schaal.
Ook is een Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie opgesteld waarin regels zijn opgenomen voor de doorwerking van provinciale belangen in het gemeentelijk beleid.
2.4 Rijksoverheid
Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Deze zijn versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben ingestemd met de nota op respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.
Nota Mobiliteit
De Nota Mobiliteit is een uitwerking van de Nota Ruimte en is gepresenteerd in september 2005. De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Deze Nota Mobiliteit geeft aan op welke wijze het kabinet dit wil doen.
Nationaal Waterplan
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:
- 1. een goede bescherming tegen overstroming;
- 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
- 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
- 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.
Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam. In hoofdstuk 9 van het bestemmingsplan wordt hieraan uitgebreid aandacht besteed. Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap, alsmede voor de gemeente Amsterdam.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Beschrijving En Uitgangspunten
3.1 Historische Ontwikkeling
In het laatste kwart van de negentiende eeuw kreeg de binnenstad van Amsterdam voor het eerst te maken met het 'grote-stadsfenomeen' van verkeersdoorbraken. Grachten werden gedempt, stegen en smalle radialen werden verbreed. Zo ontstonden nieuwe verkeersroutes als de Raadhuisstraat, de Rozengracht, de Spuistraat en de Nieuwezijds Voorburgwal, waarlangs in het algemeen een grootschaliger bebouwing dan voorheen zou verrijzen, dikwijls met een kantoor- of bedrijfsbestemming. Dit klassieke proces van cityvorming kreeg in 1907 een nieuwe impuls met het besluit van de gemeenteraad om de Vijzelstraat van 8 naar 25 meter, later teruggebracht tot 22 meter, te verbreden. Als onderdeel van dit nieuwe profiel van de Vijzelstraat werd in 1926 gestart met de sloop van de bebouwing tussen Keizers- en Prinsengracht ten behoeve van een majestueus appartementengebouw van J.M. van de Mey, vrijwel op de footprint van het huidige gebouw Vijzelstraat 66-80. Door bouwtechnische problemen en andere schade werd dit gebouw in 1962 alweer gesloopt. Onmiddellijk werd gewerkt aan het realiseren van een nieuw, modern appartementsgebouw naar ontwerp van architect J. Trapman. Tijdens de bouw (de fundering en de kelders waren al gereed) dook echter een machtige speler op: de Algemene Bank Nederland. Deze bank was in de Vijzelstraat al prominent aanwezig als rechtsopvolger van de Nederlandsche Handelsmaatschappij en zocht naarstig naar een locatie voor kantooruitbreiding. Het gebouw van architect De Bazel (eveneens gelegen aan de Vijzelstraat) werd als hoofdkantoor te klein. M.F. Duintjer werd door de ABN aangetrokken om het beoogde appartementengebouw samen met Trapman om te werken tot een modern kantoorgebouw met publieksruimten, winkels en horeca op de begane grond langs een arcade. Het pand werd in de periode 1969-1973 gerealiseerd en is hoofdzakelijk gebruikt door de ABN, later ABN Amro.
Aankoop van het pand door Stadgenoot en Vesteda in 2005 heeft geleid tot een discussie over de stedenbouwkundige, architectonische en cultuurhistorische waarden van het pand. Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) en de Commissie voor Welstand en Monumenten zijn van oordeel dat het pand op basis van stedenbouwkundige, architectonische en cultuurhistorische waarden in aanmerking komt voor aanwijzing als gemeentelijk monument. De monumentale waarden zijn in goed overleg met BMA in de Nota van Uitgangspunten benoemd en zullen vooraf aan de herontwikkeling in overleg met BMA worden gedocumenteerd. De nota is voor de ontwikkelaars uitgangspunt bij de verdere planvorming. Het dagelijks bestuur heeft daarom op 30 juni 2009 besloten het gebouw niet aan te wijzen als gemeentelijk monument.
3.2 Planbeschrijving
Door de hoofdmassa van acht verdiepingen aan de Vijzelstraat naar de grachten toe geleidelijk met setbacks en dakterrassen te vertrappen is een geleidelijke overgang gecreëerd naar de bestaande grachtenpanden aan de Keizers- en Prinsengracht. Duintjer heeft ervoor gekozen om de koppen van het gebouw te laten aansluiten bij de goothoogte van de bestaande grachtenpanden. Dit tamelijk ingenieuze, asymmetrische spel van vertrappen is niet alleen in de lengte van het gebouw toegepast, maar ook in de diepte door de bovenste verdiepingen naar de achterzijde toe telkens met kleiner wordende vloervelden boven elkaar te plaatsen. Op het bestaande dak zijn enige installatie-units geplaatst. Het vierlaagse en getrapte volume aan de zuidzijde van de Kerkstraat kan gezien worden als een aanbouw, die ten behoeve van kluizen en archief zwaarder gefundeerd kon worden dan de lichte, reeds bestaande fundering van het hoofdgebouw.
Het gebouw wordt in twee fases herontwikkeld. Fase I behelst werkzaamheden binnen het vigerende bestemmingsplan Leidse- en Weteringbuurt. In deze fase worden de gevelpuien vervangen, de arcade wordt opgeschoond, de onderdoorgang naar de Kerkstraat wordt gedeeltelijk verhoogd en de hoofdentree wordt herkenbaar gemaakt. Het voorliggende bestemmingsplan Duintjer (Vijzelstraat 66-80) maakt fase II mogelijk. In deze fase wordt de pui ter hoogte van de hoofdentree naar voren gebracht, worden techniekinstallaties op het dak aangepast en gedeeltelijk verwijderd en wordt het bouwvolume op de zevende en achtste verdiepingen beperkt uitgebreid.
Achter het gebouw aan de Kerkstraat is een tuin gesitueerd. Deze tuin behoudt zijn open karakter en zal worden heringericht.
3.3 Ruimtelijke Uitgangspunten
Uitgangspunt bij deze opgave is de transformatie van het gebouw. Binnen de bestaande structuur dient zowel in ruimtelijke als functionele zin hoogwaardige kwaliteit gerealiseerd te worden. Daarnaast dient de aansluiting van het gebouw op de openbare ruimte verbeterd te worden. Deze transformatie vindt gedeeltelijk plaats in de eerste fase van de planontwikkeling.
De getrapte volumeopbouw zorgt voor een geleding in de lengte en diepte van het gebouw en deze opbouw dient ongewijzigd te blijven. Hoewel setbacks en grote dakterrassen aan de straatzijde a-typisch zijn voor de Amsterdamse binnenstad, maken de reeds aanwezige dakterrassen in dit geval integraal deel uit van de architectuur van het gebouw. De dakterrassen inclusief de hekwerken zijn sterk beeldbepalend. Losse volumes op het dak, bijvoorbeeld in de vorm van installatie-units, zijn niet toegestaan. Een uitruil van dakterrasruimte aan de Kerkstraat tegenover de bovenste bouwlaag aan de Vijzelstraat is mogelijk mits de totale oppervlakte aan dakterrassen niet wordt vergroot. Aangezien overbodig geworden losse bouwvolumes t.b.v. technische installaties op het dak worden verwijderd, wordt een beperkte uitbreiding van bestaande bouwvolumes op de bovenste twee bouwlagen worden toegestaan. Het totale volume wordt niet groter. De totale compositie van de getrapte volumeopbouw wordt hiermee niet aangetast. Trappenhuizen en liftopbouwen verdienen een geïntegreerde oplossing binnen het bestaande volume. Installaties moeten inpandig worden geplaatst.
3.4 Openbare Ruimte - Arcade
In het plangebied bevindt zich openbare ruimte in de vorm van een arcade aan de zijde van de Vijzelstraat en een onderdoorgang van de Vijzelstraat naar de Kerkstraat. De ruimtelijke kwaliteit van de arcade verdient verbetering. Een herinrichting zal de kwaliteit van de Vijzelstraat als toegangsas naar de stad versterken. De potentie is aanwezig om de arcade te veranderen in een aantrekkelijk (voet)verkeersgebied. Ingrepen in de arcade hangen nauw samen met de functies in de plint en de openbare ruimte aansluitend op de arcade. De gemiddelde breedte van de arcade is 4,70 meter, gemeten tot aan de binnenzijde van de kolom (loopgebied). De arcade moet beleefd worden als een openbare ruimte en niet als een (door)gang. In de planregels is een minimale maat van 4,40 meter tussen de gevel en de binnenkant van de kolom vastgelegd. Alleen ter hoogte van de hoofdentree mag de arcade over een lengte van 21,0 meter worden versmald tot 3,70 meter vrije doorgang. Deze maat is gebaseerd op het advies uit het verkeersonderzoek voetgangers Vijzelstraat van de Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer uit 2007, waarbij overigens de conclusie was dat de gehele arcade tot 3,60 meter kon worden versmald. Het thans voorliggende bestemmingsplan biedt hiervoor geen basis. De rooilijn in het arcadegebied dient te worden recht getrokken om de sociale veiligheid te vergroten. Het voornemen van de ontwikkelaar is om dit te doen bij een breedte van 4,40 meter, welke maat als minimale maat in het onderhavige bestemmingsplan is vastgelegd. Om het gebruik van de arcade te optimaliseren en de zichtrelatie tussen de straat en de arcade te vergroten, dienen de bestaande vitrines te worden verwijderd. Andere obstakels in de arcade, zoals fietsenrekken, dienen te worden vermeden om de openheid van de arcade te versterken. De overgang van de arcade naar de rijbaan verdient extra aandacht, omdat er op een logische wijze met het hoogteverschil moet worden omgegaan.
Het verdient de voorkeur om de onderdoorgang naar de Kerkstraat en de arcade plaatselijk te verhogen om hiermee het verblijfsklimaat en de relatie tussen Vijzelstraat en Kerkstraat te verbeteren. Dit is in het plan zonder meer toegestaan.
Hoofdstuk 4 Functionele Beschrijving En Uitgangspunten
4.1 Algemeen
4.1.1 Beschrijving van het plangebied
In het gebied Zuidelijke binnenstad overheerst de werkfunctie ten opzichte van de woonfunctie. In het plangebied werken bijna 20.000 mensen en er wonen rond de 11.000 mensen. Er zijn bijna 3000 vestigingen van verschilende soorten bedrijvigheid (kantoren, bedrijven, voorzieningen, detailhandel en horeca). Het gaat om ongeveer 23% van alle werkzame personen in de binnenstad. Vooral de werkgelegenheid in kantoren is in verhouding tot de rest van de binnenstad opvallend. In de meeste buurten van het plangebied zijn er behoorlijk meer werkzame personen dan inwoners. Het aandeel van de bewoners ligt in het plangebied onder op 36%, tegenover ruim 64% werkzame personen.
De Vijzelstraat maakt onderdeel uit van de Rode Loper, de entree van de stad bestaande uit Damrak, Rokin, Muntplein, Vijzelstraat, Vijzelgracht en Weteringcircuit. De Rode Loper zal na aanleg van de ondergrondse Noord/Zuidlijn (metro), zo worden ingericht dat recht wordt gedaan aan deze belangrijke stadsentree. Het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum ontwikkelt een visie op de functionaliteit en kwaliteit van de gebouwde omgeving en de openbare ruimte. De openbare ruimte wordt hoogwaardig ingericht en de gevels en de gebouwen krijgen een aantrekkelijke uitstraling. In deze visie past een rijk en gevarieerd aanbod van functies die bijdraagt aan de status van de entree. De uiterlijke verschijningsvorm van de gebouwen voldoet aan hoge kwaliteitseisen.
4.1.2 De locatie
Het gebouw ligt op een absolute A-locatie aan een belangrijke verkeersradiaal met een optimale bereikbaarheid met het openbaar vervoer. De Vijzelstraat is een belangrijke verkeersader voor het transport van en naar de stad. De Noord/Zuidlijn krijgt een halte onder de Vijzelgracht, vlakbij het gebouw. Daarnaast rijden er verschillende trams met grote regelmaat. Voor auto's is er op minder dan 300 meter afstand openbare parkeergelegenheid in de Reguliersbreestraat. Tevens is onder het gebouw Vijzelstraat 66-80 een parkeervoorziening aanwezig.
De Vijzelstraat en Vijzelgracht vormen de verbinding tussen de Munt en het winkelgebied Kalverstraat e.o. aan de ene kant, en de Ferdinand Bolstaat met de Albert Cuijpmarkt aan de andere kant. In de Vijzelstraat en Vijzelgracht is sprake van een grote menging van functies: kantoren, wonen, horeca en winkels, kleinschalig en wat grootschaliger. Bij de horeca gaat het vooral om café's en restaurants en enkele snackbars.
In de Vijzelstraat en Vijzelgracht zelf zijn aan de oostzijde veel kleinschalige functies, vooral winkels en beperkt horeca. Er is de laatste jaren duidelijk sprake van een opwaardering van de panden aan de oostzijde, zowel in uiterlijke verschijningsvorm als functie. Vlakbij de Munt is de ingang van de bloemenmarkt, het bioscoopcomplex Pathé de Munt en aan de overkant van de Singelgracht is het Heinekenmuseum.
In tegenstelling tot de oostzijde is de bebouwing en de functionele invulling aan de westzijde van de Vijzelstraat, met Hotel Jolly Carlton en gebouw De Bazel (stadsarchief), vooral grootschalig en minder gemengd. Deze grootschaligheid vertegenwoordigt een kwaliteit in functionele zin omdat er in de binnenstad niet veel mogelijkheden zijn om grootschalige werkfuncties te herbergen.
Het gebied achter de Vijzelstraat en Vijzelgracht is een belangrijk woon-werkgebied. In dit zuidelijk deel van de binnenstad zijn vrijwel geen sociale huurwoningen. Het overgrote deel is particuliere huur en koop.
4.1.3 Het gebouw
Het gebouw ligt zowel aan de drukke Vijzelstraat met auto's en trams als aan de veel rustigere Keizersgracht en Prinsengracht. Het gebouw heeft een enorme maat en schaal; het verbindt de Keizersgracht door overbouwing van de Kerkstaat met de Prinsengracht. De achterkant van het gebouw grenst aan de tuinen in de bouwblokken met vooral wonen tussen de Prinsengracht en de Kerkstraat aan de ene kant en tussen de Keizersgracht en de Kerkstraat aan de andere kant. Dit wonen vormt een contrast met de Vijzelstraat.
4.1.4 Uitgangspunten
Uitgangspunt is dat de functionele visie voor het gebouw Vijzelstraat 66-80 aansluit op de kenmerken en de ontwikkelingskansen van de locatie. Het gebouw zal qua functie bijdragen aan de status van Rode Loper als belangrijke stadsentree. De locatie, tussen Prinsengracht en Keizersgracht moet bijdragen aan de gevarieerdheid en leefbaarheid van het gebied. Tegelijkertijd is de grootschaligheid van de locatie te beschouwen als een kwaliteit.
4.2 Kantoren
4.2.1 Algemeen
In de binnenstad bevindt zich ruim 13% van de totale kantoorruimte van de metropoolregio. 24% van alle kantoren in Amsterdam bevindt zich in de binnenstad. In de binnenstad werken ruim 37.000 mensen in kantoren. Bijna een derde daarvan bevindt zich in de Zuidelijke Binnnestad: er zijn ca. 1400 kantoren, waar zo'n 11.600 mensen werken. Het gebied vormt een concentratie van kantoren: in het plangebied werkt bijna 60% van alle werkzame personen in de kantorensector, voor de hele binnenstad is dat 43%.
De kantorensector bestaat uit:
- zakelijke dienstverlening (advocatenkantoren, reclamebureaus, ICT etc)
- de financiële dienstverlening (banken en verzekeringen)
- overige dienstverlening ((semi-)overheid, non-profit, uitgeverijen, makelaardij etc).
Een apart verhaal is de creatieve sector. De creatieve sector is niet in te delen bij één hoofdfunctie. Behalve de creatieve kantoorwerkgelegenheid gaat het om de werkgelegenheid bij de culturele instellingen (podiumkunsten, scheppende kunsten, musea en galeries) en bij bedrijven (media- en filmproductie). Zelfs detailhandel en horeca hebben raakvlakken met de creatieve sector. Binnen de creatieve sector neemt de creatieve zakelijke dienstverlening wel de belangrijkste plaats in. Het gaat dan om reclame, interieur- en modeontwerp en architectuur en stedenbouw. De creatieve sector is heel belangrijk voor de Amsterdamse economie. In 2008 werkten er in Amsterdam ca. 35.500 mensen in deze sector en in de binnenstad 12.500 (34%). Amsterdam en de binnenstad vormen ook een uitstekende voedingsbodem voor de creatieve sector. Dat zit vooral in de kwaliteiten van de binnenstad en de rest van centrumgebied van Amsterdam: fijnmazige bebouwingsstructuur met veel functies en ontmoetingsplekken, een ruim aanbod aan culturele voorzieningen, hoogopgeleide mensen en een tolerante sfeer. Ontmoeting en uitwisseling van ideeën zijn belangrijke elementen om het werk goed en geïnspireerd te doen.
In de buurtcombinatie Grachtengordel Zuid zit de meeste kantoorwerkgelegenheid in de zakelijke dienstverlening (47%), op de voet gevolgd door de werkgelegenheid bij banken (39%). De rest van de kantoorwerkgelegenheid zit op 14%. Advocatenkantoren, reclamebureaus en non-profit instellingen vestigen zich graag in de grachtengordel.
De Gouden Bocht, het gedeelte van de Herengracht tussen Leidsestraat en Vijzelstraat, is het duurste gedeelte van de grachtengordel en heeft de meeste status.
In het verleden is een aantal grote kantoorpanden omgezet naar woningen/appartementen. Bij het omzetten van kantoren in woonappartementen is doorgaans sprake van splitsing en verkoop aan meerdere, verschillende eigenaren. Bij grote panden is meestal ook sprake van horizontale splitsing in een aantal eenheden. Hierdoor komen meerdere eigenaren op één vloer en een groot aantal eigenaren in het hele pand. Vestiging op termijn van een andere grootschalige werkfunctie wordt hiermee vrijwel onmogelijk gemaakt. Bij de omzetting van een kantoor tot een een andere werkfunctie blijft deze splitsing van eigendom achterwege. Voor de binnenstad geldt daarom het beleid dat werkpanden groter dan 1000 m2 brutovloeroppervlak niet mogen worden omgezet naar wonen.
Door de woonfunctie uit te sluiten worden deze panden behouden voor grootschaliger werkfuncties en andere functies die baat hebben bij vestiging in een relatief groot pand.
4.2.2 Ontwikkeling
Sinds 2006 is de werkgelegenheid in de kantorensector in de binnenstad langzaam toegenomen van 36.000 arbeidsplaatsen tot 37.400 in 2008. De cijfers voor 2009 zijn nog positiever, namelijk 38.800 arbeidsplaatsen. Ook het aantal vestigingen neemt toe. Deze groei laat zich ook zien in de sectoren bedrijven, detailhandel en in mindere mate in de horeca. Het effect van de economische crisis is mogelijk pas in de komende jaren te zien. De zakelijke dienstverlening is vooral verantwoordelijk voor de groei van de werkgelegenheid in de kantorensector, de overige kantoorwerkgelegenheid in mindere mate. De financiële dienstverlening laat deze groei niet zien.
In de creatieve sector in de binnenstad is het aantal werkzame personen sinds 2006 gestegen met 7,3 %. Voor heel Amsterdam ging het om een groei van 9,5 %. Dat betekent dat de creatieve sector buiten de binnenstad sterker is gegroeid dan daarbinnen. De grootste groei zit in de creatieve zakelijke dienstverlening.
Een nieuwe ontwikkeling is het realiseren van kantoorverzamelgebouwen, voor vaste verhuur of voor verhuur van tijdelijke kantoorruimte. Een voorbeeld van de verhuur van tijdelijke kantoorruimte, waarbij gebruik gemaakt kan worden van allerlei faciliteiten, is Regus aan de Herengracht 574 met 64 werkplekken. De vraag hiernaar is behoorlijk gestegen. Deze kantoorruimte wordt gehuurd door zelfstandige, individuele ondernemers.
Behalve de economische crisis en de herontwikkeling van een aantal grote panden heeft het 'nieuwe werken' ook invloed op de vraag: flexibele werkplekken, thuis, onderweg en op andere locaties werken. Hierdoor daalt de ruimtevraag aanzienlijk. In 2002 werd gerekend met ca. 27 m2 per werknemer, in 2010 met 20 m2 en nu wordt gedacht dat de vraag teruggaat naar 15 m2 of zelfs 10 m2.
Het gebouw aan de Vijzelstraat wordt nog grotendeels tijdelijk verhuurd aan individuele startende bedrijfjes en wordt binnenkort herontwikkeld tot werkgebouw. In de plint komen publieke functies zoals winkels en horeca.
4.2.3 Uitgangspunten
Kantoren zijn overal toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd - 66-80'. In het plangebied geldt dat individuele werkpanden groter dan 1000 m2 brutovloeroppervlak niet mogen worden omgezet naar wonen. Het gaat daarbij om panden met een kantoorfunctie, maar ook om panden met een andere niet-woonfunctie, waarin geen zelfstandige woonruimte is gevestigd.
4.3 Voorzieningen
4.3.1 Algemeen
Onder voorzieningen vallen onderwijs, gezondheidszorg, sport en recreatie, cultuur, politie/brandweer en welzijn. Onderwijs, politie en brandweer, gezondheidszorg en welzijn worden openbare voorzieningen genoemd, omdat zij voorzien in een basisbehoefte. Culturele, recreatieve en sportvoorzieningen worden bijzondere voorzieningen genoemd. Voorzieningen kunnen zowel commercieel als niet-commercieel zijn.
Verder is er een onderscheid te maken naar verzorgingsniveau wat schaal betreft: kleinschalig zijn voorzieningen op buurt-, wijk- of stadsdeelniveau zoals huisartsen, gezondheidszorgcentra, kinderopvang, buurt- en wijkcentra, basisonderwijs en voortgezet onderwijs, buurttheaters of kerkgenootschappen. Grootschalig zijn voorzieningen op stadsdeeloverschrijdend niveau, stedelijk en regionaal niveau zoals middelbaar en hoger onderwijs, een hoofdbureau van politie, ziekenhuis, theater, museum, bioscoop en een sporthal.
De voorzieningensector is na de kantorensector de sector met de meeste werkgelegenheid in de binnenstad met ongeveer 21% van alle werkzame personen in de binnenstad. Daarna volgt de horeca. Er zijn grote verschillen tussen de verschillende gebieden in de binnenstad.
In de Zuidelijke binnnestad werken ruim 2.300 mensen bij voorzieningen. Dat is ongeveer 12% van alle werkzame personen in het gebied. Dit percentage ligt lager dan in de hele binnenstad. Dat komt vooral doordat in de buurtcombinatie Grachtengordel Zuid in verhouding tot de rest van de binnenstad weinig mensen werken bij voorzieningen. Maar ook het percentage in de Weteringbuurt ligt wat lager dan het gemiddelde in de binnenstad. Er zijn in het hele plangebied 265 vestigingen.
4.3.2 Ontwikkeling
In de Vijzelhof (het bouwblok aan de Noorderstraat bij de Vijzelgracht) worden de voormalige wevershuizen met kantoorgebouw aan de achterzijde verbouwd voor de nabijgelegen basisschool De Kleine Reus en woningen.
Het voormalige Prinsengrachtziekenhuis is in 1994 gefuseerd met het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG). Sinds de fusie is het een polikliniek onder de naam OLVG locatie Prinsengracht. Er zijn concrete plannen deze locatie te herontwikkelen tot een volwaardig modern (dag)ziekenhuis met faciliteiten (zie hoofdstuk 4 onder Nieuwe ontwikkelingen).
4.3.3 Uitgangspunten
Voorzieningen zijn overal toegestaan binnen de bestemming "Gemengd - 66-80". Voor voorzieningen geldt een maximum brutovloeroppervlak van 1000 m2. Voorzieningen groter dan 1000 m2 zijn alleen toegestaan nadat een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan is verleend. Deze afwijking wordt alleen verleend wanneer het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast, vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking heeft, de bebouwing binnen de parcellering van de omringende bebouwing past en de gevelindeling geen afbreuk doet aan de architectonische kwaliteit van de omringende bebouwing. Bestaande voorzieningen met een groter vloeroppervlak mogen worden gehandhaafd.
4.4 Galeries
4.4.1 Algemeen
In het gebied Zuidelijke binnenstad komen relatief veel galeries voor. Twee locaties binnen het gebied springen daarbij in het oog. In het Spiegelkwartier (met name de Nieuwe Spiegelstraat en de Spiegelgracht) bevinden zich ca 100 kunstgaleries en antiquairs samen. In het blok tussen de Fokke Simonszstraat en de Lijnbaansgracht bevinden zich 9 van 24 galeries in de Weteringschansbuurt.
4.4.2 Ontwikkeling
Het Spiegelkwartier heeft zich ontwikkeld tot één van de culturele hotspots van Amsterdam voor toeristen. De ligging van het Spiegelkwartier, als verbinding tussen het Rijksmuseum en het centrum van Amsterdam draagt daar voor een belangrijk deel aan bij.
4.4.3 Uitgangspunten
Het culturele klimaat van Amsterdam is een van de belangrijkste toeristische trekkers van de stad. Om de aantrekkingskracht van Amsterdam voor toeristen te behouden en te vergroten dient cultuur te worden versterkt. Galeries zijn onderdeel van dit culturele klimaat. Galeries zijn in het algemeen kleinschalig, hebben nauwelijks verkeersaantrekkende werking, zeer beperkte reclame-uitingen en over het algemeen een positieve uitstraling. Galeries zijn daarom overal in het plangebied toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd - 66-80'.
4.5 Detailhandel En Consumentverzorgende Dienstverlening
4.5.1 Algemeen
In het gebied Zuidelijke Binnenstad bevinden zich 366 vestigingen met detailhandel, ongeveer 16% van alle winkels in de binnenstad. Er werken bijna 1000 mensen, ongeveer 11% van alle werkzame personen in de detailhandel in de binnenstad. Van de 366 winkels gaat het om 87% non-food winkels.
Binnen het gebied ligt een aantal belangrijke winkelstraten. De winkelstraten bevinden zich in de radialen die door het plangebied lopen.
Vijzelstraat/Vijzelgracht
De Vijzelstraat/Vijzelgracht is een winkelstraat die niet echt een heel duidelijk karakter heeft wat betreft het soort winkels. De Vijzelstraat is een belangrijke verkeersader in de binnenstad. De Vijzelstraat/Vijzelgracht maakt deel uit van de Rode Loper, waar de Noord/Zuidlijn wordt aangelegd.
Consumentverzorgende dienstverlening
In het bestemmingsplan is detailhandel samen met consumentverzorgende dienstverlening één functiecategorie. Bij consumentverzorgende dienstverlening worden geen goederen verkocht, maar worden diensten rechtstreeks aan de consument verleend. Voorbeelden hiervan zijn een kapperzaak, nagelstudio, tattoo/piercingshop, schoonheidssalons, stomerij/wasserij, kleermaker, schoenmaker, goudsmid, videotheek, internetgelegenheid, kopieerwinkels en gereedschapsverhuur. Deze functies hebben vaak de uitstraling van een winkel en zijn vaak ook dezelfde straten gevestigd waar veel winkels voorkomen.
4.5.2 Ontwikkeling
Met het aanleggen van de Noord/Zuidlijn, die onder de Vijzelstraat, Vijzelgracht en Nieuwe Vijzelstraat komt te liggen, verandert er ook bovengronds veel. Naar schatting zullen ongeveer 27.000 mensen in de toekomst gebruik maken van het Station Vijzelgracht. Dat betekent dat het op die plek veel drukker zal worden. Door het herinrichten van de openbare ruimte boven het tracé van de Noord/Zuidlijn kan een hoogwaardig gebied ontstaan waar bezoekers zich welkom voelen. Zo is de naam 'Rode Loper' ontstaan. De Vijzelstraat, Vijzelgracht en Nieuwe Vijzelstraat vormen daar een onderdeel van en zullen worden heringericht. Aan de oostzijde zal meer ruimte voor voetgangers komen. Hierdoor wordt dit deel aantrekkelijker voor winkelend publiek.
4.5.3 Uitgangspunten
Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn binnen de bestemming 'Gemengd 66-80' toegestaan op de begane grond en in de kelder/het souterrain, mits passend binnen het maximale toegestane bruto vloeroppervlak. Voor detailhandel en consumentverzorgende diensten geldt binnen de bestemming 'Gemengd-66-80' een maximum maat van 300 m2. Voor detailhandel of consumentverzorgende dienstverlening met een groter vloeroppervlak kan afwijking worden verleend. De afwijking kan alleen worden verleend indien de vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft en de vestiging het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate aantast.
Voor detailhandel, consumentverzorgende diensten en voorzieningen geldt dat het construeren of veranderen van de voorgevel ten behoeve van open gevelverkoop niet is toegestaan, omdat daarmee de kans op verstoring van de gevelwand wordt vergroot. Bovendien veroorzaakt open gevelverkoop een minder gewenst gebruik van de openbare ruimte. Open puien zijn evenmin toegestaan.
Mengformules
Van een mengformule is sprake wanneer in detailhandel of in consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling etenswaren en/of dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, in een zaak die geen horeca als hoofdbestemming heeft. Mengformules kunnen een bijdrage leveren aan het vestigingsklimaat voor ondernemers. Van een mengformule is sprake als wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden:
- De openingstijden van de mengformule dienen overeen te komen met de openingstijden van de hoofdactiviteit.
- Het deel van het netto verkoopvloeroppervlak dat in gebruik is bij de mengformule mag ten hoogste 20% van dat netto verkoopvloeroppervlak zijn, met een absoluut maximum van 20 m² netto verkoopvloeroppervlak. Dit absolute maximum brengt met zich mee dat in mengformules het schenken van alcohol is uitgesloten.
- De mengformule mag niet worden geplaatst aan de gevel waar de ingang van de hoofdactiviteit zit.
- De mengformule dient te passen binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom, ijssalon en dergelijke.
- De mengformule mag geen eigen ingang aan de straat hebben en mag geen terras exploiteren.
- Voor de mengformule mag geen reclame worden gemaakt.
Als aan één of meer van deze voorwaarden niet wordt voldaan, dan is geen sprake van een mengformule, maar van zelfstandige horeca als hoofdactiviteit.
Op dit moment wordt een wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) door de centrale stad voorbereid. Na vaststelling van de wijziging van de APV door de gemeenteraad is geen exploitatievergunning meer vereist voor mengformules. In het bestemmingsplan zijn mengformules toegestaan in detailhandel en consmentverzorgende dienstverlening.
4.6 Horeca
4.6.1 Algemeen
In het gebied Zuidelijke Binnenstad bevinden zich ca. 340 van de ruim 1.500 horecavestigingen (fastfood, discotheken, cafés en restaurants) in de binnenstad, ongeveer 22%. Er werken ruim 2.400 mensen. Binnen het plangebied zijn er ongeveer 200 restaurants en ongeveer 140 cafés. Verder zijn er ca. 20 discotheken en 20 coffeehops gevestigd.
4.6.2 Ontwikkeling
In 2008 is het Horecabeleidsplan vastgesteld. Hierin is aangegeven in welke straten verruiming van horeca (sluitingstijden, vierkante meters of het toevoegen van horecazaken) mogelijk is.
In het kader van het project “Rode Loper” wordt gekeken naar de mogelijkheden om de uitstraling van de Vijzelstraat en Vijzelgracht te verbeteren. Het toevoegen van horecazaken kan daaraan bijdragen. In gebouw Duintjer (voorheen ABN-AMRO) zijn daartoe bijvoorbeeld mogelijkheden. Voorwaarde bij het toevoegen van horecazaken is dat deze gespreid dienen te worden over de lengte van de straat. In aansluiting op de winkelfunctie is er alleen ruimte voor cafés en restaurants met een dagzaakvergunning.
4.6.3 Uitgangspunten
Horecabeleidsplan 2008
Het uitgangspunt voor horeca in het plangebied is het Horecabeleidsplan 2008 (vastgesteld op 25 september 2008). Op basis van het Horecabeleidsplan 2008 wordt voor maximaal tien initiatieven die passen binnen de ambitie van het project Rode Loper medewerking verleend door dit juridisch-planologisch mogelijk te maken.
In het gebouw Duintjer kan in de plint maximaal 600m2 gebruiksoppervlak worden ingezet t.b.v. nieuwe horecainitiatieven. Uitgaande van de regel dat een horecagelegenheid maximaal 300m2 mag zijn, zou dat betekenen dat er in het gebouw 2 nieuwe horecagelegenheden van 300m2 zouden kunnen komen.
De verschillende horecasoorten zijn in dit bestemmingsplan ondergebracht in de categorieën horeca 3 en 4. De horecaregeling in de bestemmingsplannen en de horecaregeling in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) zijn op elkaar afgestemd. In beide regelingen worden dezelfde categorie-indelingen voor horeca gehanteerd.
Definities horeca 3 t/m 4
Horeca 3
Horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent licht op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafés en eetcafés.
Horeca 4
Horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons.
Binnen de horecaregeling is het mogelijk om een potentieel meer overlastgevende vorm van horeca om te zetten in een minder overlastgevende: een horeca 1 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4, een horeca 2 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4 en een horeca 3 vestiging in een horeca 4 vestiging.
Additionele horeca
Naast zelfstandige horeca bestaat er ook additionele horeca: horeca-activiteiten die ondergeschikt en ondersteunend zijn aan de hoofdfunctie. Voorbeelden zijn een museumcafé, een theaterfoyer of een kantine in een sporthal. De horeca-activiteiten worden juridisch-planologisch niet als afzonderlijke functie 'horeca' gezien, maar gerekend tot de bestemming van de hoofdfunctie.
Voor ondersteunende horeca in winkels geldt in de binnenstad van Amsterdam het mengformulebeleid (zie paragraaf 4.5.3): winkels mogen ondersteunende horeca hebben van een beperkt aantal m², het horecagedeelte mag niet aan de straatgevelzijde gelegen zijn, zonder reclame (en zonder terras).
4.7 Bedrijven
4.7.1 Algemeen
In het gebied Zuidelijke Binnenstad zijn in totaal 435 bedrijven gevestigd. Daarin zijn ruim 1600 mensen werkzaam. De bedrijvensector bestaat uit de volgende onderdelen:
- industrie/bouw,
- onderhoud/reparatie,
- handel
- vervoer/opslag
- media/filmproduktie.
De media/filmproduktie behoort tot de creatieve sector, waaronder ook delen van de kantorensector en de culturele voorzieningen vallen. 23% van alle bedrijven in het plangebied valt onder de media/filmproduktie, met ook 23% van alle mensen die werken bij bedrijven in dit gebied.
In de Grachtengordel Zuid is ongeveer 15% van alle werkzame personen werkzaam in een bedrijf. In de hele binnenstad is 10,7% van werkzame personen werkzaam in een bedrijf. De meeste werkgelegenheid van bedrijven in het plangebied zit in de Grachtengordel Zuid in de handel (48%).
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een lijst met een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhindercategorieën opgenomen: 1 tot en met 5. Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Voorbeeld: een muziekinstrumentenmakerij met een vloeroppervlak tot 150 m²is categorie 1, heeft hetzelfde bedrijf een oppervlak tussen de 150 m² en 300 m² dan valt het in categorie 2. Heeft de muziekinstrumentenmakerij een vloeroppervlak groter dan 300 m² dan valt het in milieucategorie 3. Categorie 3 t/m 5 betreft kleine tot (middel) grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.
4.7.2 Ontwikkeling
Het is algemeen beleid om startende ondernemers (startersmileus) en broedplaatsen te stimuleren in de binnenstad. Bedrijven met een lage geluidsbelasting in het plangebied kunnen bijdragen aan de (kleinschalige) functiemenging.
4.7.3 Uitgangspunten
Bedrijven zijn overal toegestaan binnen de bestemming "Gemengd - 66-80". Voor het vestigen van nieuwe bedrijven gelden de maximaal toegestane milieuhindercategorieën 1 of 2. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhindercategorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij de regels van dit bestemmingsplan (zie verder bijlage 1).
Door middel van een algemene afwijking wordt de mogelijkheid geboden om bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie te vestigen. Ook is een afwijking mogelijk voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen. Voorwaarden voor het verlenen van de afwijking is dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.
4.8 Verkeer En Parkeren, Inpandige Fietsenstallingen En Parkeervoorzieningen
4.8.1 Algemeen
Stadsdeel Centrum heeft in 2004 de Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009 vastgesteld, waarin het algemene verkeersbeleid is verwoord. De volgende onderwerpen komen onder meer in deze nota aan de orde: bereikbaarheid, mobiliteit, verkeersveiligheid, openbaar vervoer, autoverkeer, parkeren in de openbare ruimte en inpandig parkeren. Verlichting van de parkeerdruk wordt niet gezocht in uitbreiding van parkeerplaatsen. Het gemeentelijk beleid is gericht op het verminderen van het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte, het verminderen van het autogebruik en het verbeteren van het openbaar vervoer.
In de Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009 wordt ook het toekomstperspectief op de geparkeerde fiets beschreven. Op de belangrijkste fietsparkeerknelpunten moet extra ruimte voor fietsparkeren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen. Het dagelijks bestuur vindt dat elke mogelijkheid bij nieuwe (en eventueel bestaande) bebouwing benut moet worden om door de publieksaantrekkende bestemmingen zelf inpandig nieuwe fietsvoorzieningen te laten realiseren.
Het beleid op het gebied van inpandig parkeren is ook in de Garageverordening Amsterdam-Centrum 2005 vastgelegd. Voor het inpandig parkeren is in het stadsdeel Centrum een garagevergunning vereist. In de Garageverordening is de parkeernorm vastgelegd die geldt voor A-locaties, te weten voor bedrijven één parkeerplaats per 250 m2 en 0,5 parkeerplaats per woning. In de Garageverordening is tevens bepaald dat onder bepaalde voorwaarden de norm ruimer kan worden toegepast, te weten voor bedrijven één parkeerplaats per 125 m2 en één parkeerplaats per woning. Daarnaast zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe bewoners- en bedrijfsgarages.
Wanneer inpandig een zodanig aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd (aanwezig zijn) dat alle gebruikers van het gebouw van die parkeervoorziening gebruik kunnen maken, neemt het Dagelijks Bestuur het besluit het gebouw aan te wijzen als zogenaamde 'witte vlek'. Dit betekent dat de gebruikers van het gebouw geen recht hebben op een parkeervergunning voor straatparkeren. Het doel van deze regeling is dat enerzijds de bereikbaarheid van de functies wonen en economische bedrijvigheid wordt bevorderd, terwijl anderzijds het staatparkeren afneemt. Openbare ruimte wordt teruggewonnen op parkeren en beleidsdoelen zoals minder zoekverkeer en dus minder gevaarzetting en een betere milieukwaliteit worden gerealiseerd.
Voor alle ondergrondse bouwwerken, dus ook voor ondergrondse fietsenstallingen en parkeervoorzieningen, gelden criteria ten aanzien van de grondwaterhuishouding en het waterkerend vermogen van waterkeringen. Het realiseren van ondergrondse fietsenstallingen en ondergrondse parkeervoorzieningen mag niet leiden tot een verslechtering van de huidige grondwatersituatie als het gaat om de stand en kwaliteit van het grondwater. Ook mag het waterkerend vermogen van een aanwezige waterkering niet worden verminderd of teniet gedaan. Toetsing van dit laatste gebeurt door het uitvoeren van een geohydrologisch onderzoek dat ter toetsing aan Waternet wordt voorgelegd.
Voor werkzaamheden gelegen in de binnen- en buitenbeschermingszone dient ontheffing op de keur te worden verkregen van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.
4.8.2 Ontwikkeling
Het aantal fietsers en fietsen in de binnenstad neemt al jaren in hoog tempo toe. In 1990 bezat 75% van de binnenstadsbewoners een fiets, in 2008 is dit aandeel opgelopen tot 85%. De fiets is een ideaal vervoermiddel in de binnenstad, maar fietsen veroorzaken ook een druk op de openbare ruimte. Dit is het sterkst merkbaar rond publiekstrekkende bestemmingen, bij knooppunten van openbaar vervoer en op plekken waar niet voldoende fietsparkeervoorzieningen zijn voor bewoners. Uit onderzoek blijkt dat bijna tweederde van de fietsers het aantal fietsparkeervoorzieningen in de binnenstad onvoldoende vindt.
In het pand Vijzelstraat 66-80 zijn een fietsenstalling en een inpandige parkeergarage aanwezig. De huidige fietsenstalling wordt behouden en zal veel intensiever worden gebruikt door een betere ontsluiting en beveiliging. Het aantal parkeerplaatsen in de parkeergarage zal tussen de 110 en 140 bedragen afhankelijk van de nog uit te werken kwaliteit. Onderzocht zal worden of het mogelijk is om de parkeergarage openbaar beschikbaar te maken.
4.8.3 Uitgangspunten
Inpandige fietsenstallingen
Inpandige fietsenstallingen zijn overal in het plangebied toegestaan. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen inpandige fietsenstallingen, zolang het straatbeeld geen overwegend gesloten karakter verkrijgt. In de eerste bouwlaag van gebouwen en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen is het toegestaan inpandige fietsenstallingen te realiseren.
Parkeervoorzieningen
In het bestemmingsplan zijn alleen bestaande inpandige garages toegestaan. Op de eerste bouwlaag van gebouwen mag alleen de ingang naar de parkeergarage worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 5 Het Bestemmingsplan
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is de bestaande toestand en de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied en de omgeving van het plangebied beschreven en geanalyseerd en is het gemeentelijk beleid verwoord. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling hiervan in de regels en de verbeelding die tezamen het bestemmingsplan vormen.
5.2 Wijzigings- En Afwijkingsbevoegdheden
Met het bestemmingsplan wordt beoogd de gewenste ontwikkeling van het plangebied te regelen en het gemeentelijk beleid te vertalen. Dit heeft geleid tot een aantal gebruiksregels en bouwregels. Middelen om een bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. Wanneer het plan voorziet in deze bevoegdheden, hoeven in voorkomende gevallen geen herzieningen van het plan in procedure te worden gebracht. De afwijkingsbevoegdheden zijn bedoeld voor de bouwregels, bijvoorbeeld afwijken van de maximaal toegestane bouwhoogte, en voor de specifieke gebruiksregels, zoals een afwijking van het maximum vloeroppervlak. Een aantal wijzigingsbevoegdheden is in dit plan beperkt. In de regels zijn de bevoegdheden van criteria voorzien.
Verzoeken om toepassing van een van deze bevoegdheden zullen aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie dat een omgevingsvergunning, die toestemming geeft om van het bestemmingsplan af te wijken, wordt verleend of een wijzigingsplan in procedure wordt gebracht. Ruimtelijke ordening is immers belangenafweging.
5.3 De Verbeelding
Sinds 1 januari 2010 wordt niet meer gesproken van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Op die datum is de digitaliseringsverplichting uit de Wet ruimtelijke ordening volledig in werking getreden. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.
De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheid.
Op de verbeelding komen tevens aanduidingen voor. Daarnaar wordt in de regels verwezen, opdat de aanduidingen bindend zijn. Een voorbeeld is de aanduiding 'arcade'. Ter plaatse van deze aanduiding mag tot een hoogte van 4,5 meter, met uitzondering van de voor de hoger opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies. De ruimte onder deze hoogte behoort tot de openbare ruimte.
5.4 De Bestemmingen
5.4.1 Gemengd - 66-80
Er is voor gekozen om alle toegelaten functies en bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden en -beperkingen vast te leggen in de bestemming 'Gemengd - 66-80'. De toevoeging 66-80 correspondeert met de huisnummering van het gebouw, en is gekozen om uit te drukken dat de regels afwijkend zijn van eerder gebruikte varianten van de gemengde bestemming. Het bestemmingsvoorschrift spreekt voor zich.
5.4.2 Tuin - 66-80
Het plangebied is voor een klein deel onbebouwd, zij het dat het is voorzien van een erfafscheiding. Deze situatie is vastgelegd in de bestemmingsregels voor 'Tuin - 66-80'. Het regeling maakt een warmte-koudeopslag onder de gronden met de bestemming 'Tuin - 66-80' mogelijk.
5.4.3 Verkeer - 66-80
Een klein deel van het plangebied heeft de bestemming verkeer en is bovengronds onderdeel van de openbare ruimte. Onder de grond is bebouwing aanwezig van het gebouw Duintjer. Daarom zijn deze gronden in dit bestemmingsplan betrokken.
5.5 Algemene Regels
Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels als bouwregel opgenomen dat aanvullende werking van de Bouwverordening is uitgesloten. Voorts is een aantal algemene regels opgenomen met betrekking tot het bij omgevingsvergunning afwijken, zoals voor balkons en elektronische communicatiemiddelen. Ook kan worden afgeweken bij omgevingsvergunning voor de plaatsing van een scootmobielstalling. Dit kan uitsluitend wanneer het dient voor het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De stalling mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor het stallen van de scootmobiel. De afwijking wordt toegestaan voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager. Nadien dient de stalling te worden verwijderd.
In de algemene regels is voorts nog een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het betreft de mogelijkheid om de 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat hieraan functies kunnen worden toegevoegd of de daarin opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.
5.6 Algemeen Gebruiksverbod
Met het van kracht worden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is het verbod om in strijd met het bestemmingsplan te handelen (of in termen van de Wabo 'projecten uit te voeren') in artikel 2.1, aanhef en onder c, van die wet opgenomen. Het bestemmingsplan is met andere woorden niet langer de plaats voor een algemeen gebruiksverbod.
In Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) was niet voorzien in een algemeen gebruiksverbod om gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of voor een doel in strijd met de daarvoor geldende regels. Deze algemene gebruiksverboden werden apart in elk bestemmingsplan opgenomen. Tussen 1 juli 2008, toen de Wet ruimtelijke ordening in werking trad, en 1 oktober 2010 was het algemene gebruiksverbod van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening van kracht. Genoemd artikel is met de inwerkingtreding van de Wabo vervallen.
5.7 Overgangsrecht
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.
Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevatten een calamiteitsregeling en een regeling op grond waarvan door het dagelijks bestuur eenmalig kan worden afgeweken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.
De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.
De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Hoofdstuk 6 Milieu-aspecten
6.1 Geluidhinder
De bebouwing in het plangebied heeft de bestemming 'Gemengd - 66-80'.
Het plangebied is gesitueerd aan de Vijzelstraat die op grond van de Wet geluidhinder een zone heeft. Voor de Keizersgracht, de Kerkstraat en de Prinsengracht geldt een snelheidsbeperking van 30 km/uur. Wegen met een dergelijke verkeersnelheid hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zoals wonen imogelijk. De toetsing aan geluidsnormen van de Wet geluidhinder is niet noodzakelijk.
6.2 Duurzaam Bouwen
Bij duurzaam bouwen gaat het om bovenwettelijke maatregelen op het gebied van energiebesparing, geluidsisolatie ter voorkoming van overlast door verkeer en/of buren en om comfortverhoging.
Het dagelijks bestuur voert een stimulerend beleid op het gebied van duurzaamheid bij het ontwerpen, bouwen, onderhoud en slopen van gebouwen. Beleid hierover is onder andere verankerd in het Programakkoord 2010-2014 en de jaarlijkse milieuprogramma's van het stadsdeel Centrum.
De ontwikkelaar van het pand streeft naar energielabel A. Het huidige energielabel is G, met de herontwikkeling van het pand wordt een behoorlijke verduurzaming gerealiseerd. De gehele installatie wordt vernieuwd en voorzien van een WKO-installatie. Deze techniek moet vanwege de omvang van het gebouw aangevuld worden met HR ketels en koelmachines. Aanvullend zullen er diverse energiebesparende maatregelen worden toegepast.
6.3 Bedrijfshinder
In het plangebied bestaat de mogelijkheid tot het vestigen van bedrijven. Gezien de stedenbouwkundige situatie in het plangebied en de aanwezigheid van minder of meer hindergevoelige functies, is het noodzakelijk om wat betreft de hinder die door bedrijven wordt veroorzaakt in bestemmingsplannen een en ander te regelen. De belasting van het milieu door bedrijven moet binnen bepaalde grenzen blijven. De invloed van een bedrijfsvestiging op het milieu hangt, behalve van de aard van de bedrijfsactiviteiten, af van de omvang en de ligging van het bedrijf ten opzichte van andere functies of bedrijven. Daarbij doet zich het verschijnsel voor dat veel betrekkelijk onschuldige kleine vestigingen in de loop van de jaren kunnen uitgroeien tot middelgrote of zelfs grote bedrijven met een navenant toegenomen milieuhinder.
Bij het inrichten van de bebouwde ruimte bestaat met name in stedelijke gebieden behoefte aan een meer integrale afweging van soms tegenstrijdige belangen. Het bestemmingsplan biedt daartoe goede mogelijkheden. Rekening houdend met het gewenste leefklimaat, biedt het bestemmingsplan bij uitstek het afwegingskader om een goed evenwicht tussen de verschillende functies te bewerkstelligen. Aspecten als het economisch functioneren van het betrokken gebied en dergelijke, kunnen, naast milieuhygiënische aspecten, bij de besluitvorming worden betrokken.
In de bestemmingsplannen voor de binnenstad is 'bedrijf' binnen de gemengde bestemming een toegelaten functie. Bedrijven die in de als bijlage bij de bestemmingsplannen opgenomen Staat van Inrichtingen vallen in categorie I of II zijn toegestaan, overal waar een bedrijf gevestigd mag zijn. Bedrijven van die categorieën passen wat betreft hun beperkte milieuhinderlijkheid goed in een gebied met een menging aan functies. Valt een bestaand bedrijf in een hogere categorie, dan wordt deze van een speciale regeling voorzien. Aangezien bij het onderhavige project na herontwikkeling sprake is van een blanco situatie, is in de voorschriften geregeld dat categorie I en II bedrijven zijn toegestaan.
6.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer is het toetsingskader voor luchtkwaliteit vastgelegd. De manier waarop de luchtkwaliteit in acht moet worden genomen bij planvorming is geregeld in lid 1 van artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer. Hierin wordt gesteld dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor doorgang van een project als:
- aannemelijk is gemaakt dat grenswaarden niet worden overschreden bij realisatie van het plan, zelfs indien het voorgenomen plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- het plan, bij één of meerdere overschrijdingen van grenswaarden, niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide;
- als gevolg van positieve effecten van het plan en/of als gevolg van met het plan samenhangende maatregelen de kwaliteit van de lucht (elders) zodanig verbetert dat per saldo geen verslechtering optreedt (de zogenaamde saldobenadering), zelfs als bij realisatie van het plan één of meerder overschrijdingen van grenswaarden plaatsvinden en het plan wel in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide.
Grenswaarden zijn daarbij gedefinieerd als een niveau dat op basis van wetenschappelijke kennis is vastgesteld teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu in zijn geheel te voorkomen, te verhinderen of te verminderen en dat binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt en, als het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden.
Met betrekking tot emissies ten gevolge van het verkeer worden in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer voorschriften gegeven die grenswaarden bevatten voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes, koolmonoxide, benzeen en benzoapyreen. De grenswaarde voor stikstofoxiden geldt alleen voor vegetatie. Deze grenswaarde geldt voor gebieden die zich op minstens vijf kilometer van wegen bevinden.
tabel 1 Grenswaarden vanaf 2010 voor de diverse stoffen
In de ministeriële regeling “Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit” (2007) zijn algemene regels opgenomen voor de wijze waarop de gevolgen van projecten op de luchtkwaliteit moet worden berekend.
In stedelijke gebieden vormt het verkeer een belangrijke bron van luchtverontreinigende stoffen. Conform de regeling dient langs wegen in een stedelijke omgeving de concentraties van de verschillende stoffen te worden berekend met behulp van standaard rekenmethodes. In de regeling is ook per gemeente vastgelegd met welke getalswaarde de jaargemiddelde concentratie van fijn stof moet worden gecorrigeerd voor de aanwezigheid van zeezout. Voor de gemeente Amsterdam bedraagt deze correctie 6 µg/m³. Conform de regeling wordt het voor zeezout gecorrigeerde aantal overschrijdingen van de 24 uurgemiddelde concentratie fijn stof verkregen door het aantal berekende overschrijdingsdagen met zes dagen te verminderen.
Begrip 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM)
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging, hoeven op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer niet individueel getoetst te worden aan de genoemde grenswaarden. Het is in dat geval voldoende om aan te tonen dat een voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' is. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Met de inwerkingtreding van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (tijdelijk) gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10. Dit komt neer op een bijdrage van 1,2 µg /m³ voor beide componenten. Dit betekent dat als aangetoond kan worden dat een voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m³ bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van zowel PM10 als NO2, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.
In het Besluit NIBM is eveneens aangegeven dat bij ministeriële regeling categorieën van gevallen kunnen worden aangewezen, waarin de uitoefening van een of meer bevoegdheden of toepassing van een of meer wettelijke voorschriften in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt. In bijlage 3a bij de Regeling NIBM is hieraan invulling gegeven. Hieruit volgt dat mag worden aangenomen dat de bouw van 1500 woningen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Dit gerelateerd aan de planontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, leidt tot de conclusie dat het plan voldoet aan hetgeen gesteld is in de AMvB NIBM.
6.5 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's bij de productie, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is een getal dat aangeeft hoe groot de kans is, dat iemand op een bepaalde plek overlijdt ten gevolge van een calamiteit met een gevaarlijke stof. De plaats (contour) waar deze kans één op de miljoen is, is maatgevend voor de bebouwing. Het groepsrisico geeft de kans weer op een ramp waarbij meerdere personen omkomen. Daarbij wordt dan getoetst aan de zogenaamde oriënterende waarde van het groepsrisico
Door het projectgebied lopen geen routes voor gevaarlijke stoffen.
Hoofdstuk 7 Archeologie
Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud in de bodem of documentatie, op maat gesneden maatregelen vergen. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar. Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Een essentieel uitgangspunt uit dit verdrag is dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem in iedere fase van planontwikkeling dient te worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dient het bouwplan te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen op de juiste wijze te documenteren en de informatie en de vondsten te behouden. Het verdrag stelt de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. De wetgeving ter uitvoering van dit verdrag, de Wet op de archeologische monumentenzorg, is per 1 september 2007 van kracht, en is verankerd in de Monumentenwet 1988.
De wetgeving schrijft voor dat bij het nemen van een projectbesluit rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De stadsarcheoloog heeft aangegeven dat de bodem ter plaatse van het projectgebied zodanig is verstoord dat archeologisch onderzoek niet meer nodig is. Met betrekking tot het 'groentje' aan de Kerkstraat alwaar het voornemen is een warmtekoudeopslag aan te leggen heeft het Bureau Monumenten en Archeologie aangegeven dat gezien de geringe omvang van het terreintje het bestemmingsplan geen bescherming tegen bodemingrepen behoeft in de vorm van een dubbelbestemming Waarde-archeologie. Het bestemmingsplan geeft dan ook geen regels over de archeologie.
Hoofdstuk 8 Water
8.1 Beleid
Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van Waternet, namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het plangebied maakt deel uit van de Integrale Keur van AGV. Zonder ontheffing op de keur zijn werkzaamheden aan/op of in waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden. De keur van AGV is van toepassing op alle wateren, keringen en waterstaatkundige werken. Waternet, waarin de Dienst Waterbeheer en Riolering en het Waterleidingbedrijf zijn samengegaan, is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap. Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet de grondwaterzorgtaak uit, alsmede de afvalwaterinzameling en de drinkwaterlevering.
Voor AGV is een waterbeheerplan in werking: het 'Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015'. In dit plan staat het beleid op hoofdlijnen beschreven voor alle verantwoordelijkheden van AGV: zorgen voor voldoende, schoon water en veiligheid achter de dijken. Ook komen maatschappelijke (neven)taken aan bod: zorgen voor goede en veilige vaarwegen, verbeteren van recreatie- en natuurgebieden en onderhouden van het culutuurhistorisch landschap.
Binnen de gemeente Amsterdam is het 'Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 ("Breed water")' kaderstellend. De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken:
- inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
- inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
- nemen van grondwatermaatregelen.
In het plan staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld.
Per 1 december 2011 zijn de Keur AGV 2011, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels Keurvergunningen in werking getreden. De regels van de Keur beschermen de oevers, waterkeringen en wateren. Voor werkzaamheden rond een water of een dijk is vaak een vergunning van het waterschap nodig, bijvoorbeeld bij aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, plaatsen van bouwwerken, onttrekken van grondwater e.d. De artikelen in het Keurbesluit Vrijstellingen beschrijven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan zonder dat een Keurvergunning hoeft te worden aangevraagd. er geldt in veel gevallen wel een meldplicht.
8.2 Oppervlaktewater
In het projectgebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
8.3 Grondwater
Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen mogelijk. In procedures is vastgelegd dat, alvorens met de bouw kan worden begonnen, eerst uitgebreid onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de bouw op de stand, de kwaliteit en de stroming van het grondwater. In de omgeving van de nieuwbouw mag de grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren. Ook voor de definitieve nieuwe situatie dient dit door onderzoek inzichtelijk te worden gemaakt.
Nieuw te realiseren bouwlocaties dienen te voldoen aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam: daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter. Door middel van een grondwaterstandsberekening dient men aan te tonen dat voldaan wordt aan de grondwaternorm en dat in de omliggende bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechtert. Ondergronds bouwen in de vorm van een parkeergarage of anderszins mag dan ook geen belemmering vormen voor de vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater. Wanneer blijkt dat niet aan de grondwaternorm voldaan kan worden, moeten maatregelen genomen worden, waarbij de voorkeursvolgorde uitgaat naar: aanpassen van het stedenbouwkundig grid, ophogen van het maaiveld, integrale grondverbetering, kruipruimteloos bouwen of ontwatering door nieuw te graven waterlopen. In de Amsterdamse Bouwverordening zijn regelingen opgenomen om te voorkomen dat de grondwaterstand door ondergronds bouwen negatief wordt beïnvloed en voorts is voor dergelijke ondergrondse activiteiten overleg met de waterbeheerder nodig.
Het huidige ondergrondse bouwvolume bestaat uit drie kelderlagen. Deze drie kelderlagen worden niet vergroot. De grondwaterstand wordt door de verbouwwerkzaamheden niet gewijzigd. In het project wordt een duurzaam energiesysteem toegepast waarbij gebruik wordt gemaakt van grondwater, een warmte-koudeopslagsysteem (WKO). Het systeem wordt toegepast t.p.v. de onbebouwde tuin aan de Kerkstraat. Er wordt geen nadelige invloed verwacht op de grondwaterkwaliteit, omdat het grondwater in het beoogde opslagpakket ter plaatse van de bronfilters van nature al zout is. Er worden geen schadelijke zettingen verwacht en er is geen nadelig invloed op bekende grondwaterverontreinigingen, overige grondwatergebruikers en andere grondwaterbelangen. De volledige conclusie is opgenomen in de Effectenstudie grondwatersysteem voor koude-warmteopslag, opgesteld door Cauberg-Huygen raadgevende ingenieurs bv, 28 januari 2010.
8.4 Riolering
In het plangebied bevindt zich een gemengd rioleringsstelsel. Hierbij wordt ál het in het gebied vrijkomende afvalwater, inclusief regenwater, door middel van één type leiding ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Het beleid van AGV/Waternet is daar waar mogelijk schoon hemelwater af te koppelen, d.w.z. scheiden van de vuilwaterstromen. Hierdoor wordt de rzwi ontlast en het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Voor het duurzaam omgaan met regenwater wordt verwezen naar de betreffende beslisbomen, opgenomen in de beleidsnotitie "handreiking hemelwater" opgesteld door AGV/Waternet. Bij nieuwbouw of het renoveren van bestaande bebouwing moet rekening worden gehouden met een toekomstig gescheiden rioolstelsel waarbij het hemelwater apart van het vuilwater wordt aangeboden. Mocht die mogelijkheid zich in de toekomst voordoen dan zal hier aandacht aan besteed moeten worden.
Waternet/AGV stimuleert het afkoppelen van verharde oppervlakken. Dit draagt bij aan de doelstellingen zoals die zijn gesteld in het Waterbeheer 21ste eeuw (vasthouden - bergen - afvoeren). Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak geldt de 'handreiking hemelwater' als beleidsuitgangspunt.
8.5 Materiaalkeuze
Voor het afkoppelen van schoon hemelwater van dakoppervlakken en bij (nieuw)-bouwactiviteiten wordt hier gewezen op de uitgangspunten in de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en Duurzaam Bouwen. Volgens deze uitgangspunten dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voorkomen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen. Bij het gebruik van uitloogbare materialen is het niet toegestaan de oppervlakken waarop deze materialen zijn gebruikt, af te koppelen van het rioleringssysteem. Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.
Hoofdstuk 9 Flora En Fauna
9.1 Wettelijk Kader
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ffw) van kracht geworden. In 2005 is de wet met een Algemene Maatregel van Bestuur aangepast. In 2009 is, naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State de “Uitleg over de aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet” uitgebracht.
Met deze wet wordt onder meer beoogd de soortbeschermingsregeling(en) van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te implementeren in de Nederlandse rechtsorde. Op grond van de Ffw zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, helen en andere voortplantings-, of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend “Besluit vrijstelling beschermd dier- en plantensoorten” kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal op grond van de Ffw rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen planten- en diersoorten. Als uit onderzoek blijkt dat sprake is van één of meerder beschermde soorten en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betrokken (bouw)werkzaamheid/activiteit pas kunnen plaatsvinden, nadat ontheffing of vrijstelling is verleend, of in het kader van een aanvraag om omgevingsvergunning een verklaring van geen bedenkingen is afgegeven. De bevoegdheid berust bij de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Bij de beoordeling van een aanvraag om ontheffing, vrijstelling of een verklaring van geen bedenkingen is de Habitatrichtlijn mede het toetsingskader. De kwetsbaarheid van een soort speelt een rol bij de beoordeling van de aanvraag. De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld. Met het werken volgens deze gedragscode kan het aanvragen van een ontheffing voor een aantal soorten worden voorkomen.
Voor alle diersoorten, ook niet-beschermde, geldt de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan soorten moet worden voorkomen.
9.2 Natuurtoets
Voor de Zuidelijke binnenstad van Stadsdeel Centrum is in het kader van de Flora- en Faunawet in maart 2011 een natuurwaardenonderzoek gedaan. In het plangebied komen een aantal beschermde dier- en plantensoorten voor. Ook relatief kleine ingrepen kunnen effect hebben op deze soorten. Veel gebouwen in het plangebied zijn geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen of vogels. Bij sloop of grote renovatie van gebouwen is dan ook vrijwel altijd nader onderzoek nodig. Onderzoek naar aan- of afwezigheid van vleermuizen dient volgens een vastgesteld onderzoeksprotocol plaats te vinden. Dit betekent dat er in de periode dat vleermuizen actief zijn - van april tot oktober - meerdere keren gekeken moet worden. Bij de planning van een ingreep moet hier rekening mee worden gehouden. Voor de meeste broedvogels geldt dat de nesten alleen gedurende de broedperiode beschermd zijn. Nesten van gierzwaluwen zijn echter het hele jaar beschermd.
Indien er verblijfplaatsen van vleermuizen in gebouwen worden aangetroffen zijn mitigerende en compenserende maatregelen om de populatie in stand te houden nodig. Als het vleermuizenonderzoek aan de voorwaarden voldoet en de maatregelen om de populaties in stand te houden voldoende zijn wordt naar verwachting een ontheffing van de Flora- en faunawet verleend. Bij gierzwaluwen is het niet mogelijk om een ontheffing voor verwijderen van vaste verblijfplaatsen te krijgen. Er zullen voldoende mitigerende en compenserende maatregelen moeten worden getroffen om de populaties in stand te houden.
Hoofdstuk 10 Luchthavenindelingsbesluit
Op 1 november 2002 zijn de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel van de luchthaven Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB), waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De regels zijn in werking getreden op 20 februari 2003, tegelijk met de ingebruikneming van de vijfde baan van Schiphol, de Polderbaan. Beide besluiten zijn gebaseerd op de gewijzigde Wet luchtvaart. Deze nieuwe regels moeten in acht worden genomen bij de tot standkoming van bestemmingsplannen, voor gebieden die zijn gelegen binnen de werkingssfeer van de besluiten, en bij de beoordeling van bouwplannen, van aanvragen voor een aanlegvergunning of van een omgevingsvergunning die alleen kan worden verleend met een afwijking van het bestemmingsplan.
In het Luchthavenindelingsbesluit is het luchthavengebied vastgesteld en is het zgn. beperkingengebied opgenomen. De vaststelling van het luchthavengebied heeft geen consequenties voor het plangebied van Wiener. Binnen het beperkingengebied kan onderscheid worden gemaakt in verschillende regimes. Zo zijn er regimes voor de toelaatbaarheid van gebouwen in verband met de externe veiligheid of geluid-belasting, zo zijn er gronden, de sloopzones, waar voor bepaalde gebouwen geldt, dat ze moeten worden gesloopt en gronden waar nieuwe gebouwen niet zijn toegestaan. Voorts zijn er regels met hoogtebeperkingen en regels met beperkingen voor vogelaantrekkende bestemmingen. Slechts deze laatste regels, d.w.z. de regels met hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende bestemmingen zijn van belang voor het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen het vogelvrijwaringsgebied van Schiphol.
Bestemmingsplannen moeten in overeenstemming zijn (gebracht) met het LIB. Is daarvan geen sprake, dan geldt het LIB als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij geldt overigens niet de gelimiteerde werkingsduur van een voorbereidingsbesluit. Het gevolg van het LIB is dan dat alle aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen in het plangebied moeten worden aangehouden. Die aanhoudingsplicht kan worden doorbroken, voorzover de beperkingen van het LIB in acht worden genomen. Voor het gebied van het bestemmingsplan Wiener geldt volgens het LIB een hoogtebeperking van 146 meter. Nergens in het plangebied is een bouwhoogte toegestaan die deze grens overschrijdt. Voorts geldt volgens het LIB een beperking van vogelaantrekkende bestemmingen. Nergens in het plangebied wordt mogelijk gemaakt dat (nieuwe) vogelaantrekkende bestemmingen worden gerealiseerd.
Nu de andere regimes van het LIB niet van toepassing zijn op het plangebied en de hoogtebeperking en beperking van vogelaantrekkende bestemmingen van het LIB in acht worden genomen, kan worden gesteld dat het bestemmingsplan Oostelijke binnenstad in overeenstemming is met het LIB en dat derhalve de aanhoudingsplicht van het LIB niet voor het plangebied geldt. Omdat het gehele grondgebied van het stadsdeel Centrum binnen het beperkingengebied is gelegen waarvoor de hoogtebeperking geldt, zoals dit is aangegeven op de bij het LIB behorende kaarten, is het niet mogelijk de contouren van dit gebied aan te geven op de verbeelding van het bestemmingsplan Wiener.
Het Luchthavenverkeerbesluit ziet op de milieubelasting door het luchthavenverkeer van Schiphol. In het besluit zijn regels opgenomen voor het vliegverkeer, het milieu en de veiligheid rond Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit heeft, anders dan het Luchthavenindelingsbesluit, geen gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied Wiener, noch legt dit Luchthavenverkeersbesluit beperkingen op aan die ruimtelijke ontwikkeling.
Hoofdstuk 11 Economische Uitvoerbaarheid
Wanneer een bestemmingsplan of ander ruimtelijk besluit een van de ontwikkelingen als opgesomd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening mogelijk maakt, is de deelraad op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen, of ervoor zorg te dragen dat kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van een (anterieure) exploitatieovereenkomst. In onderhavig bestemmingsplan wordt geen nieuwe woon- of andere bebouwing mogelijk gemaakt, en is geen sprake van omzetting naar commerciële functies, zodat geen sprake is van de verplichting om kosten te verhalen.
Wel is met de eigenaar van de gronden een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. Wanneer derden in aanmerking komen voor vergoeding in de planschade, wordt het te vergoeden bedrag verhaald op de eigenaar.
Hoofdstuk 12 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Hierna is de reactie opgenomen van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum op de ingekomen brieven in het kader van het zogenaamde artikel 3.1.1 Bro-overleg. Deze reactie is het standpunt zoals ingenomen bij de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan Wiener. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan kan de deelraad een ander standpunt innemen/hebben ingenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan Duintjer (Vijzelstraat 66-80) is toegezonden aan de volgende instanties:
- 1. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam;
- 2. Waternet;
- 3. Kamer van Koophandel Amsterdam;
Namens het college van Burgemeester en Wethouders heeft de directeur van de Dienst Ruimtelijke Ordening aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Van Waternet en de Kamer van Koophandel Amsterdam is geen reactie ontvangen.
Bijlage 1 Staat Van Inrichting
Bijlage 1 Staat van Inrichting