KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Water
Artikel 5 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2
Artikel 6 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3
Artikel 7 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 9
Artikel 8 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 10
Artikel 9 Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 10 Dubbelbestemming Waterstaat/waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Antidubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebiedsaanduiding Ondergronds Railtracé
Artikel 14 Algemene Regels Bij Omgevingsvergunning Afwijken
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Grenzen Van Het Plangebied
1.2 Aanleiding
1.3 Doel
1.4 Beschermd Stadsgezicht
1.5 Unesco Werelderfgoed
1.6 Digitalisering Bestemmingsplannen
1.7 Opzet
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Stadsdeel Centrum
2.2 Gemeente Amsterdam
2.3 Provincie Noord-holland
2.4 Rijksoverheid
Hoofdstuk 3 Unesco Werelderfgoed
3.1 Algemeen
3.2 Waardering Van De Grachtengordel Als Werelderfgoed
3.3 Verklaring Van Uitzonderlijke Universele Waarde
Hoofdstuk 4 Historische Ontwikkeling
4.1 Ligging Van Het Plangebied
4.2 De Radiaal Binnen De Systematiek Van De Vierde Uitleg
4.3 Ontwikkelingsgeschiedenis
Hoofdstuk 5 Ruimtelijke Beschrijving En Uitgangspunten
5.1 Beschrijving Van De Bestaande Situatie
5.2 Nieuwe Ontwikkelingen
5.3 Ruimtelijke Uitgangspunten
5.4 Waardering Van Bruggen
Hoofdstuk 6 Verkeer
6.1 Algemeen
6.2 Verkeersaspecten
6.3 Veiligheid In Relatie Tot De Noord/zuidlijn
Hoofdstuk 7 Het Bestemmingsplan
7.1 Inleiding
7.2 Wijzigings- En Afwijkingsbevoegdheden
7.3 De Verbeelding
7.4 De Bestemmingen
7.5 De Aanduidingen
7.6 Bouw- En Gebruiksregels
7.7 Algemene Regels
7.8 Overgangsrecht
Hoofdstuk 8 Milieu-aspecten
8.1 Geluidhinder
8.2 Duurzaam Bouwen
8.3 Luchtkwaliteit
8.4 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 9 Archeologie
9.1 Algemeen
9.2 De Archeologische Verwachtingskaart
9.3 De Archeologische Beleidskaart
Hoofdstuk 10 Water
10.1 Beleid
10.2 Waterkering
10.3 Oppervlaktewater
10.4 Grondwater
10.5 Riolering
Hoofdstuk 11 Flora En Fauna
11.1 Wettelijk Kader
Hoofdstuk 12 Luchthavenindelingsbesluit
Hoofdstuk 13 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 14 Inspraak
Hoofdstuk 15 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Onderzoeken Verkeer, Luchtkwaliteit En Geluid
Bijlage 2 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 3 Inspraak

Vijzelgracht

Bestemmingsplan - Gemeente Amsterdam

Ontwerp op 07-03-2014 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Vijzelgracht van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-CO01 met de bijbehorende regels (en bijlagen);

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.6 additionele horeca:

horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan en welke tot de hoofdfunctie worden gerekend. De horeca-activiteit vindt plaats in het verlengde van en ten behoeve van de hoofdfunctie. De horeca-activiteit mag niet zelfstandig worden uitgeoefend of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. Wanneer de ruimte waarin de horeca-activiteit plaatsvindt is afgescheiden van de hoofdfunctie, mag deze maximaal 20 % van het totale vloeroppervlak bedragen, waarbij toiletruimte, keuken en opslag ten behoeve van horeca niet wordt meegerekend;

1.7 archeologisch rapport:

een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het dagelijks bestuur in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.8 archeologische waarde:

waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

1.9 automatenhal:

iedere besloten ruimte waarin meer dan drie speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op het gebruik van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale bruto vloeroppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bodemverstoring:

elke vorm van grondverzet;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwhoogte:

de hoogte van de bebouwing, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatie-inrichtingen, lichtkappen en dergelijke ondergeschikte delen van gebouwen;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 bijzondere bouwlaag:

kelders, souterrains en kappen;

1.23 consumentverzorgende dienstverlening:

een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek en dergelijke;

1.24 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;

1.26 dove gevel:

een scheidingsconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A);

1.27 galerie:

een ruimte uitsluitend bestemd voor tentoonstelling en verkoop van kunstwerken;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 gebouwd terras:

een zelfstandig gebouw, dat uitsluitend dienst doet als zitgelegenheid voor bezoekers van de aangrenzende horecavestiging;

1.30 geldwisselkantoor:

een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren;

1.31 geluidzone industrie:

zone rond een industrieterrein als bedoeld in art. 41 en 53 van de Wet geluidhinder;

1.32 gevelverkoop:

het verkopen van goederen of eetwaren vanuit de gevel van een gebouw gelegen aan de openbare weg

1.33 goothoogte:

de hoogte van gebouwen die wordt bepaald door de snijlijn tussen verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak;

1.34 horeca 1:

fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.

1.35 horeca 2:

horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten;

1.36 horeca 3:

horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafe's en eetcafe's;

1.37 horeca 4:

horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons;

1.38 horeca 5:

hotels;

1.39 horeca 6:

de uitoefening van horeca-activiteiten in een gebouw dat primair voor culturele of museale activiteiten wordt gebruikt (culturele horeca);

1.40 kantoor met baliefunctie:

een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en dergelijke, met uitzondering van geldwisselkantoren en telefoneerinrichtingen;

1.41 kantoor:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor congres- en vergaderruimte;

1.42 kelder:

één of meer bijzondere bouwlagen, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.43 mengformule:

in een detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling verstrekken van etenswaren en/of dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij:

  1. 1. de openingstijden van het eet- en /of drinkgedeelte van de mengformule overeenkomen met de openingstijden van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening;
  2. 2. de netto verkoopvloeroppervlak van het eet- en/of drinkgedeelte ten hoogste 20% bedraagt, met een maximum van 20 m2. (Dit maximum brengt met zich mee dat het schenken van alcohol is uitgesloten);
  3. 3. het eet- en/of drinkgedeelte niet is geplaatst aan de gevel waar de ingang van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening zich bevindt;
  4. 4. het eet- en/of drinkgedeelte past binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom en dergelijke;
  5. 5. het eet- en/of drinkgedeelte geen eigen ingang aan de straat heeft;
  6. 6. het eet- en/of drinkgedeelte geen terras heeft;
  7. 7. het eet- en/of drinkgedeelte op geen enkele wijze een horeca-uitstraling heeft.

1.44 netto verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.45 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en ondergrondse afvalcontainers;

1.46 open puiverkoop:

het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel op straatniveau geheel of gedeeltelijk ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingstijden kan worden geopend;

1.47 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien op het water wordt gebouwd: het waterpeil.

1.48 perceel:

een kavel al dan niet bebouwd, welke als één geheel is ingeschreven in het Kadaster;

1.49 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.50 prostitutiebedrijf:

een ruimte waar prostitutie wordt bedreven;

1.51 samenvoegen:

het maken, toevoegen of vergroten van enige verbinding door middel van verwijdering van een of meer (delen van) muren tussen twee of meer gebouwen;

1.52 seksinrichting:

een gebouw of gedeelte van een gebouw waarin de bedrijfsvoering geheel of voor een aanmerkelijk deel is gericht op handelingen en/of vertoningen van seksuele en/of seksgerelateerde aard dan wel op detailhandel in seksartikelen. Hieronder wordt in ieder geval niet begrepen een darkroom, dat wil zeggen een donkere ontmoetingsruimte die onderdeel uitmaakt van een horecagelegenheid of sauna, waarin uitsluitend op vrijwillige basis en zonder materiële vergoeding seksuele handelingen kunnen plaatsvinden;

1.53 short stay:

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige wordt de woning als woonruimte gebruikt.

1.54 smartshop:

detailhandel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in psychotrope stoffen;

1.55 souterrain:

een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.56 telefoneerinrichting:

een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;

1.57 tuinhuis:

een niet aan het hoofdgebouw verbonden gebouw, bestaande uit één bouwlaag, al dan niet voorzien van een kap, gesitueerd op een keurtuin (specifiek op de verbeelding aangeduid) en met een sierfunctie. Tuinhuizen zijn onlosmakelijk onderdeel van de stedenbouwkundige structuur en zijn bedoeld om kortstondig te verpozen en om aan tuingebruik gerelateerde zaken in op te slaan.

1.58 vergunninghouder parkeren

Persoon of bedrijf dat in het bezit is van een bewoners- of bedrijfsvergunning voor autoparkeren op straat.

1.59 voorzieningen:

Voorzieningen die voorzien in een basisbehoefte zoals onderwijs, gezondheidszorg, politie/brandweer en welzijnsvoorzieningen (openbare voorzieningen) en bijzondere voorzieningen zoals sport-, recreatieve en culturele voorzieningen. Voorzieningen kunnen zowel commercieel zijn als niet-commercieel.

1.60 waterkering:

een strook grond die het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie (onder water lopen);

1.61 woonboot:

een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, hoofdzakelijk gebruikt als of bestemd tot woonverblijf. Hieronder wordt mede begrepen een:

a. woonschip: een woonboot die herkenbaar is als een van origine varend schip en die, naar gelang het type schip, in elk geval is voorzien van originele kenmerken, zoals een stuurhut, een roer, gangboorden, een luikenkap, een mast en zwaarden. In geen geval mag een schip voorzien zijn van een opbouw die niet als authentiek kan worden aangemerkt;

b. woonvaartuig: een woonboot met een casco dat herkenbaar is als dat van een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met daarop een - gehele of gedeeltelijke - opbouw die niet als authentiek kan worden aangemerkt;

c. woonark: een woonboot niet zijnde een woonschip of een woonvaartuig, die feitelijk niet geschikt is om te varen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de bruto oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rijwegen
  2. b. bovengronds railverkeer
  3. c. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  4. d. straatmeubilair;
  5. e. fiets- en voetpaden;
  6. f. pleinen;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. groen;
  9. i. brug en water, uitsluitend ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'brug' voorkomt;
  10. j. toegangsvoorzieningen ten behoeve van een ondergrondse parkeergarage, uitsluitend ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - toegang parkeren' voorkomt;
  11. k. ondergrondse parkeergarage, uitsluitend ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'ondergrondse parkeergarage' voorkomt;
  12. l. ondergrondse fiets- en bromfietsstalling, uitsluitend ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'ondergrondse fietsenstalling' voorkomt;
  13. m. openbare nutsvoorzieningen;
  14. n. behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van stoepen;
  15. o. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels:

3.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de in artikel 3.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht.

3.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of dat aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Ook mag geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvinden.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van:

3.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5, 6, 7, 8, 9 en 10.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterberging, waterwegen, de waterhuishouding en waterstaatsdoeleinden;

4.2 Bouwregels

Op en onder de tot 'Water' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

4.3 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregel:

4.4 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Water' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels:

Artikel 5 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie 2' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 2 (hoge archeologische verwachting).
  2. b. De bestemming 'Waarde-archeologie 2' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

5.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  2. b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.3 Omgevingsvergunning

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  2. b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 2' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

5.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 5.2 en 5.3 is niet van toepassing op:

  1. a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 6 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie 3' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 3 (hoge archeologische verwachting).
  2. b. De bestemming 'Waarde-archeologie 3" is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

6.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 100 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  2. b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.3 Omgevingsvergunning

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 100 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  2. b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

6.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 6.2 en 6.3 is niet van toepassing op:

  1. a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 7 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 9

7.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie 9' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 9 (waterbodem met hoge archeologische verwachting).
  2. b. De bestemming 'Waarde-archeologie 9" is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan de baggerdiepte plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  2. b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.3 Omgevingsvergunning

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan de baggerdiepte plaatsvinden.
  2. b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 9' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

7.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 7.2 en 7.3 is niet van toepassing op:

  1. a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 8 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 10

8.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie 10' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 10 (waterbodem met lage archeologische verwachting).
  2. b. De bestemming 'Waarde-archeologie 10" is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

8.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 2500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan de baggerdiepte plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
  2. b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

8.3 Omgevingsvergunning.

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 2500 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan de baggerdiepte plaatsvinden.

  1. c. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  2. d. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie B' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

8.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 8.2 en 8.3 is niet van toepassing op:

  1. a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 9 Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie

9.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-cultuurhistorie' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en) tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden. De voor het stadsgezicht bepalende bouwwerken zijn op de verbeelding aangeduid met de specifieke bouwaanduidingen orde 1, orde 2 en orde 3.
  2. b. De bestemming 'Waarde-cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de bestemmingen 'Verkeer' en 'Water'.

9.2 Bouwregels

Artikel 10 Dubbelbestemming Waterstaat/waterkering

10.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Dubbelbestemming Waterstaat/waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor primaire en secundaire waterkering.
  2. b. De dubbelbestemming 'Waterstaat/waterkering' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen, met uitzondering van de dubbelbestemmingen 'Waarde - archeologie 2', ' Waarde - archeologie 3', 'Waarde - archeologie 9' en 'Waarde - archeologie 10' , die primair zijn ten opzichte van de dubbelbestemming 'Waterstaat/waterkering'.

10.2 Bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing.

Artikel 13 Algemene Gebiedsaanduiding Ondergronds Railtracé

13.1 ondergronds railtracé

Ter plaatse waar op de verbeelding de gebiedsaanduiding 'ondergronds railtracé' is aangegeven, is een ondergronds railtracé en een ondergronds stationsgebouw toegestaan, met inbegrip van de daarbij behorende ondergrondse voorzieningen, zoals perrons, voetgangersverbindingen, toegangstrappen en -gangen, toegangsliften, vluchtschachten, winkels met uitzondering van smartshops, voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, horeca 3 en 4, openbare en bijzondere voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, galeries, bedrijven, openbare nutsvoorzieningen en andere ondergrondse voorzieningen ten dienste van het ondergronds railverkeer. Bovengrondse voorzieningen ten behoeve van het ondergronds railtracé en - stationsgebouw zijn uitsluitend toegestaan met inachtneming van de in dit artikel opgenomen regels.

13.2 bouwregels

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'ondergronds railtracé' mogen bovengronds liftgebouwtjes en daarnaast uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van het ondergronds railtracé en -stationsgebouw, met inachtnemening van de volgende bepalingen:

13.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van de in artikel 13.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht.

13.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Het dagelijks bestuur is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

Artikel 14 Algemene Regels Bij Omgevingsvergunning Afwijken

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, is het dagelijks bestuur bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van regels van dit plan, voor:

14.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde

Gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte van 15 m2, kiosken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies.

14.2 Scootmobielstalling

Plaatsen van een scootmobielstalling, uitsluitend ten behoeve van het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De scootmobielstalling mag niet overbemeten zijn. Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager.

14.3 Geringe afwijkingen

Geringe afwijkingen in situering die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de toestand van het desbetreffende bouwterrein, tot ten hoogste 2 meter.

14.4 Geringe overschrijdingen

Het overschrijden van minimale en maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de voorschriften, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10 % bedraagt en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden.

14.5 Ondergrondse voorzieningen

Bergbezinkbassins.

14.6 Aangrenzende bebouwing

Het in afwijking van de in dit plan aangegeven bestemmings- en bebouwingsregels bouwen ten behoeve van aangrenzende bebouwing voor:

  1. 1. funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, Franse balkons, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding van de bestemmings- en bestemmingsplangrens niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
  2. 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, mits de overschrijding van de bestemmings- en bestemmingsplangrens niet meer bedraagt dan 1/20 van de breedte van de aangrenzende straat, met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 0,60 meter langs een rijweg, 2,40 meter boven een rijwielpad en 2,20 meter boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 0,60 meter;
  3. 3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding van de bestemmings- en bestemmingsplangrens niet meer dan 1 meter bedraagt en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil;
  4. 4. erkers, koekoeken en andere ondergeschikte delen van bouwwerken, mits ondergeschikt aan de gevel. De maximale breedte mag niet meer bedragen dan een derde van de breedte van de gevel; de maximale diepte mag niet meer bedragen dan 0,60 meter. Voor erkers aan de straatzijde wordt slechts afgeweken vanaf de tweede bouwlaag en mits de erker past binnen de karakteristiek van het deel van de bestaande gevelwand waarin de erker wordt geplaatst;
  5. 5. uitvalschermen aan de voorzijde van de bebouwing tot ten hoogste 2 meter;
  6. 6. reclame aan de voorzijde van bebouwing tot ten hoogste 1 meter.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

15.2 Eenmalig afwijken

Het dagelijks bestuur kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 15.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 15.1 met maximaal 10%.

15.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Artikel 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 15.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.6 Onderbroken verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 15.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Artikel 15.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Vijzelgracht.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging En Grenzen Van Het Plangebied

Het plangebied ligt in de zuidelijke binnenstad en bestaat uit de openbare ruimte van de Vijzelgracht, gelegen tussen de Prinsengracht en de Lijnbaansgracht, de Nieuwe Vijzelstraat, een gedeelte van de Weteringschans en het Weteringcircuit (Weteringlaan). De plangrenzen zijn de Prinsengracht aan de noordkant, de voorgevels van de bebouwing langs de Vijzelgracht en Nieuwe Vijzelstraat aan de oost- en westkant en de Singelgracht aan de zuidkant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0001.jpg"

1.2 Aanleiding

Tussen het maaiveld en het metrostation Vijzelgracht ligt een lege bak die ontwikkeld kan worden tot ondergrondse parkeergarage. De planvorming hiervoor is ruim tien jaar geleden, in 2001, al gestart. In 2003 heeft de stadsdeelraad zich uitgesproken voor ontwikkeling van de garage. In 2010 heeft het huidige dagelijks bestuur in het kader van de planvorming van het project de Rode Loper de intentie uitgesproken de ontwikkeling van de parkeergarage te continueren. Om de planvorming naar de huidige stand van zaken en kaders vorm te geven heeft het dagelijks bestuur op 29 november 2011 een plan van aanpak vastgesteld. Vervolgens is op 18 december 2012 door de stadsdeelraad met de Nota van Uitgangspunten voor een mechanische garage ingestemd. Deze wordt op dit moment in een Integraal Programma van Eisen (functioneel) uitgewerkt. De realisatie van de garage is gepland in 2017, gelijktijdig met de oplevering van de Noord/Zuidlijn.

1.3 Doel

Het bestemmingsplan Vijzelgracht heeft tot doel om een ondergrondse mechanische parkeergarage en een ondergrondse fietsenstalling mogelijk te maken in een restruimte, gelegen boven het metrostation Vijzelgracht, met de bijbehorende toegangsvoorzieningen. Het bestemmingsplan vervangt een deel van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn.

1.4 Beschermd Stadsgezicht

Bij besluit nr. U99/583, d.d. 29 januari 1999 is de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003.

Met het bestemmingsplan Vijzelgracht wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt die passend is in het beschermd stadsgezicht.

1.5 Unesco Werelderfgoed

In de zomer van 2010 is de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam geplaatst op de Lijst van het Werelderfgoed van Unesco. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed. Met dit erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan.

De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt het kerngebied (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. De overige delen van de historische binnenstad binnen de Singelgracht vormen de voor een Werelderfgoed vereiste bufferzone. In het plangebied behoort het gedeelte van de Vijzelgracht tussen de Prinsengracht en de Eerste Weteringdwarsstraat en Noorderstraat tot de kernzone. Het grootste deel van het plangebied is onderdeel van de bufferzone.

Het gevolg van de plaatsing is dat het stadsdeel de 'outstanding universal values' van het kerngebied beschermt. Wat met deze 'outstanding universal values' wordt bedoeld is omschreven in hoofdstuk 3. Het beschermen van deze waarden betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex. Dit vereist zorgvuldige toetsing om aantasting van de 'outstanding universal values' te voorkomen. De bestemmingsplannen spelen bij de toetsing een zeer belangrijke rol.

1.6 Digitalisering Bestemmingsplannen

Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtingen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestemmingsplannen. De verplichting tot het digitaal opstellen van bestemmingsplannen is op 1 januari 2010 in werking getreden. Het heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'. Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart. Onder digitale verbeelding wordt verstaan: een kartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, inclusief een zekere dynamiek en interactie met de digitale informatie. Deze digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet, die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende regels verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden is de digitale verbeelding beslissend.

De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de digitale verbeelding, de regels en de toelichting. De bestemmingsplannen Oostelijke eilanden en Oostelijke binnenstad zijn in het stadsdeel de eerste plannen die volgens de nieuwe standaard zijn opgesteld. Inmiddels zijn ook de bestemmingsplannen Zuidelijke binnenstad, Westelijke binnenstad, Water en Postcodegebied 1012 gereed. Met het bestemmingsplan Vijzelgracht wordt waar mogelijk aansluiting gezocht bij deze bestemmingsplannen, waarbij gestreefd wordt naar uniformiteit van bestemmingen en regelgeving.

1.7 Opzet

De toelichting op het bestemmingsplan Vijzelgracht is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hierin zijn zowel de relevante beleidsnota's van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel, als die van het rijk en de provincie opgenomen.

De betekenis en gevolgen van de plaatsing van de grachtengordel op de Lijst van het werelderfgoed van Unesco voor het bestemmingsplan worden beschreven in hoofdstuk 3. De beschrijving van de historische ontwikkeling van het plangebied bevindt zich in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de bestaande ruimtelijke situatie en op de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. In dit hoofdstuk worden ook de ruimtelijke uitgangspunten van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 6 bevat een beschrijving van de verkeersfunctie en worden de verkeers uitgangspunten benoemd. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 8 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder en luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 9, 10, 11 en 12 worden achtereenvolgens de aspecten archeologie, water, flora en fauna en het luchthavenindelingsbesluit beschreven.

De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 13 en 14. De rapportage als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is opgenomen in hoofdstuk 15.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Stadsdeel Centrum

Voor dit bestemmingsplan is het volgende beleid van het stadsdeel van belang:

  1. a. Beleidsplan Binnenstad, 1993;
  2. b. Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad, 2002;
  3. c. Bestemmingsplan Water, 2012;
  4. d. Nota Bereikbare Binnenstad 2013;
  5. e. Nota Duurzame Binnenstad 2013.

Hieronder volgt een korte toelichting op deze beleidsnota's. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op deze nota's, voor zover relevant.

a. Beleidsplan Binnenstad

De binnenstad is door de eeuwen heen het centrum geweest van economische activiteiten. Het feit dat er ongeveer evenveel mensen in de binnenstad wonen als er werken, is uniek en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam. In 1993 is het beleid voor de binnenstad uiteengezet in het Beleidsplan Binnenstad. De belangrijkste hoofddoelstelling is toen geformuleerd als:

  • het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging.

Deze hoofddoelstelling is nog steeds actueel. Andere hoofddoelstellingen zijn:

  • behoud van de kwaliteit van het historisch stadsbeeld;
  • verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid;
  • verbeteren van de bereikbaarheid.

Met de vaststelling van het Meerjarenperspectief Binnenstad in 1999 is een vijfde hoofddoelstelling toegevoegd:

  • zorgen voor een adequaat activiteiten- en voorzieningenniveau voor bewoners.

Het vinden van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding en tussen de verschillende economische functies onderling is de voortdurende opdracht voor bestuurders, ondernemers en bewoners van de binnenstad.

b. Strategische Visie

In de Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad uit 2002 zijn de vijf (hoofd)doelstellingen uit het Beleidsplan Binnenstad herbevestigd. Voor het zeker stellen van deze doelstellingen zijn onder meer de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • waarborgen dat de binnenstad als woonplek toegankelijk blijft voor alle inkomensgroepen;
  • waarborgen dat binnen de functiemenging diversiteit en kwaliteit kenmerkend blijven;
  • waarborgen dat de binnenstad een plek blijft voor innovatieve experimenten;
  • waarborgen dat de drukte die de centrumpositie met zich meebrengt beheerst wordt en overlast beperkt wordt.

c. Bestemmingsplan Water

Op 26 juni 2012 heeft de deelraad van stadsdeel Centrum het bestemmingsplan “Water” vastgesteld. Sinds 16 november 2012 is het bestemmingsplan in werking. Het plan regelt de balans tussen wonen, werken, transport en voor een beperkt gedeelte de recreatie op het water in het stadsdeel, rekening houdend met de unieke historische binnenstad. Het netjes en zorgvuldig reguleren van voornamelijk het gebruik van het water is voor iedereen van belang. Verder beoogt het bestemmingsplan meer ruimte te creëren in de drukke rakken, meer zicht op het Amsterdamse culturele erfgoed, herstel van de transportfunctie van het water en een verbetering van de leefbaarheid, de veiligheid en de waterkwaliteit.

Het plangebied van het bestemmingsplan “Water” omvat al het oppervlaktewater van het stadsdeel, met uitzondering van het zogenaamde Natte Damrak. De plangrenzen worden bepaald door de grens tussen land en water. Uitgezonderd zijn gebieden die onder de grootstedelijke bevoegdheid van de centrale stad vallen, dan wel onder de bevoegdheid van stadsdeel West.

d. Nota Bereikbare Binnenstad 2013

Stadsdeel Centrum heeft op 26 maart 2013 de Nota Bereikbare Binnenstad vastgesteld, waarin de visie van het bestuur is verwoord op de manier waarop het verkeer en vervoer in de toekomst door het centrum moet worden geleid. Belangrijke voorstellen uit de nota zijn: meer ruimte geven aan voetgangers en fietsers, meer aandacht voor doorgaande fietsroutes, veiliger fietsroutes en voorrang voor fietsers, meer stallingen en mogelijkheden voor kort parkeren van fietsers, meer overstappunten voor het openbaar vervoer (bij stations) en liever trams dan (streek)bussen door het centrum en het weren van doorgaand autoverkeer in de binnenstad. Andere onderwerpen die in deze nota aan de orde komen zijn: vermindering van parkeerplaatsen voor touringcars in de binnenstad (en spreiding over de stad), spreiden van taxi 's en kleinere taxistandplaatsen, laden en lossen, alternatief vervoer en minder parkeerplaatsen op straat. De nota bevat ook een wensbeeld met de ideale situatie voor de binnenstad in 2025, waar stapsgewijs naartoe kan worden gewerkt. Bij de belangrijkste openbaar vervoersknooppunten en grote publiekstrekkers moet extra ruimte voor fietsparkeren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen. In maart 2013 zijn twee uitwerkingen van de Nota Bereikbare Binnenstad door het dagelijks bestuur vastgesteld, de notities 'Autoparkeren in Centrum' en de 'Fietsparkeervisie Stadsdeel Centrum 2013-2016'.

Notitie Autoparkeren in Centrum

Uitgangspunt is het aantrekkelijk en bereikbaar houden van de binnenstad, waardoor de binnenstad ook economisch succesvol blijft. In voorliggende notitie is een integrale uitwerking voor het autoparkeren in stadsdeel Centrum neergelegd voor de periode tot 2025. In lijn met de nota Bereikbare Binnenstad is de inzet om het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte te verminderen ten gunste van de kwaliteit van de openbare ruimte, een prettiger verblijfsklimaat en meer mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering bij herinrichtingen.

De volgende maatregelen worden voorgesteld:

In lijn met het bestaande beleid worden de komende jaren per jaar maximaal 150 parkeerplekken opgeheven bij kleine herinrichtingen zonder dat daarvoor compensatie noodzakelijk is. In totaal tot 2025 wordt dit aantal gesteld op maximaal 700. Daarnaast worden 1000 plekken verplaatst van de openbare ruimte naar garages. Er worden 210 plekken gereserveerd voor autodelen en ook gecompenseerd in garages. Concreet betekent dit dat als de Marnixgarage en de Vijzelgrachtgarage worden gerealiseerd er nog een opgaaf resteert van minimaal 350 plekken te bouwen tot 2025 en – afhankelijk van het definitieve aantal – 210 plekken te huren.

Ter financiering van het plan worden de vergunningtarieven verhoogd.

Voorts wordt voorgesteld om in de drukste gebieden betaald parkeren uit te breiden naar de randen van de nacht, tot 2.00 uur. Er wordt met aanvullende maatregelen beter gestuurd op de parkeerdruk en efficiënte inzet van de beschikbare parkeerplaatsen.

In samenwerking met de centrale stad wordt gewerkt aan de extra doelstellingen van het “Parkeerplan Amsterdam” zoals het verbeteren van de mogelijkheden voor mensen op de wachtlijst.

Om mensen een eerlijker kans te geven op een parkeerplek wordt de handhaving verscherpt en fraude bij het gebruik van vergunningen tegengegaan.

De notitie gaat tevens in op het centraalstedelijke "Parkeerplan Amsterdam". Ten aanzien van het realiseren van garages en het opheffen van plekken sluit het Parkeerplan Amsterdam goed aan op de plannen van stadsdeel Centrum. Daarnaast wil de centrale stad fors extra ruimte creëren om de parkeerdruk te verlagen en de wachtlijsten te verkorten. Hierover worden nadere afspraken gemaakt in een convenant tussen centrale stad en de betrokken stadsdelen.

In het concept convenant zijn stadsdeelplannen en stedelijke plannen op elkaar gelegd. Voor het deel van stadsdeel Centrum dat in het Parkeerplan valt wordt voorzien in het opheffen van 1000 parkeerplaatsen op straat en realisatie van 880 parkeerplaatsen in nieuwe garages, te weten de Vijzelgrachtgarage, Singelgracht- en Rokingarage. Het realiseren van 880 plekken in totaal is leidend. Daarnaast wordt gewerkt aan betere benutting van bestaande garages door daar plekken in te huren en deze plekken in te zetten voor de andere doelstellingen als het verkorten van wachtlijsten en het verminderen van de parkeerdruk op straat. Optimale benutting van de Vijzelgrachtlocatie kan indien nodig dus verder bijdragen aan het Parkeerplan Amsterdam dan alleen het beleidsdoel verbetering van de openbare ruimte.

Fietsparkeervisie Stadsdeel Centrum 2013-2016

De Fietsparkeervisie is een specifieke uitwerking van het Meerjarenplan Fiets 2012-2016 (november 2012) en de Nota Bereikbare Binnenstad ten aanzien van de fietsparkeerproblematiek. Hierbij gaat het globaal genomen om twee aspecten:

-Geparkeerde fietsen die op de zogenaamde 'knelpuntlocaties' leiden tot gevaarlijke, hinderlijke of ongewenste situaties;

-Geparkeerde fietsen die niet meer gebruikt worden. Deze zogenaamde 'verlaten' fietsen nemen schaarse fietsparkeerplekken in beslag.

In de Fietsparkeervisie geeft het dagelijks bestuur aan op welke manier zij de problemen rond fietsparkeren wenst op te lossen. Naast de visie is een achtergronddocument bijgevoegd waarin uitgebreid wordt ingegaan op de huidige stand van zaken van knelpunten binnen het stadsdeel en waarin de belangrijkste middelen om het fietsparkeerprobleem tegen te gaan, worden beschreven.

De belangrijkste punten uit de visie zijn oplossen of op zijn minst verminderen van de chaos op knelpunten, realiseren van een netwerk van ondergrondse en inpandige fietsenstallingen, introduceren van betaald parkeren op knelpuntlocaties, aanwijzen van verblijfspleinen en belangrijke winkelstraten als gebieden waar geen fietsen geparkeerd mogen worden, verminderen van het aantal 'verlaten' fietsen, tegengaan van onveilige situaties als gevolg van het fietsparkeren in (uitgaans)gebieden tijdens weekendnachten.

Bij de aanpak van het fietsparkeerprobleem wordt de oplossing gezocht langs drie lijnen: parkeervoorzieningen realiseren, communicatie en handhaving. Bij de realisatie van de visie is het stadsdeel afhankelijk van andere partijen. Een belangrijke partij zijn de fietsers zelf. Die zullen een gedragsverandering moeten doormaken, zodat zij zich bewust worden dat op drukke plekken de fiets niet altijd direct voor de deur geparkeerd kan worden.

Per knelpunt zal specifiek worden bekeken langs welke lijnen het fietsparkeerprobleem moet worden aangepakt. Voor de vijf gebieden in Centrum (West, Zuid, Oost, 1011 en 1012) worden in de gebiedsvisies voor 2014 per knelpunt korte- en langetermijnoplossingen geformuleerd.

e. Nota Duurzame Binnenstad 2013

Volgens de Wet milieubeheer is de deelraad verplicht tot het jaarlijks vaststellen van een milieuprogramma. Hierin wordt zichtbaar gemaakt welke activiteiten op milieugebied zullen worden uitgevoerd.

Op 28 mei 2013 heeft de stadsdeelraad de nota de duurzame binnenstad vastgesteld. De nota geldt als rapportage van het Milieuprogramma 2011-2012. Tevens geldt de nota als duurzaamheidsprogramma voor 2013 en 2014. Rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen van de binnenstad als beschermd stadsgezicht wordt aan het begrip duurzaamheid inhoud gegeven aan de hand van de volgende thema's:

-Energiebesparing: onder andere door toepassing van warmte-koude opslag;

-Verbetering luchtkwaliteit: onder andere door stimulering van elektrisch vervoer;

-Biodiversiteit en groen: onder andere door stimulering van groene daken;

-Afval en grondstoffen: onder andere door stimulering van afval scheiden;

-Duurzame stadsdeelorganisatie: onder andere door duurzaam inkopen en verduurzaming van vastgoed van het stadsdeel.

Tevens ziet het stadsdeel toe op de uitvoering van de Wet milieubeheer. In dat kader wordt toezicht gehouden op horeca, met name geluidsoverlast en stankoverlast. Maandelijks worden rapportages gemaakt over de hoeveelheid klachten en constateringen. Driemaandelijks wordt een rapportage klachtregistratie aangeboden aan de raadscommissie Algemene Zaken.

In het kader van de Wet milieubeheer moet worden beoordeeld wat de effecten zijn van de ontwikkelingen, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, op de luchtkwaliteit in en rond het bestemmingsplangebied. Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 8.

2.2 Gemeente Amsterdam

Structuurvisie Amsterdam 2040, economisch, sterk en duurzaam

Algemeen

Op 16 februari 2011 is de structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale ambitie van de structuurvisie is: Amsterdam ontwikkelt zich verder als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool.

Daarom slaat Amsterdam de volgende richting in:

  • Intensiever gebruik bestaande stad, openhouden van landschap;
  • Systeemsprong regionaal openbaar vervoer;
  • Hoogwaardiger inrichting openbare ruimte;
  • Investeren in recreatief gebruik groen en water;
  • Amsterdam maakt zich op voor het postfossiele brandstoftijdperk.

De Structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch-planologische plannen en stedenbouwkundige plannen van stad en stadsdelen worden getoetst aan de structuurvisie.

Stadsdeel Centrum

Het hoogstedelijke centrumgebied wordt steeds intensiever gebruikt en breidt zich uit, zelfs tot over de Ringweg A10 en het IJ. Mensen, ondernemingen en instellingen vestigen zich zo mogelijk bij deze bron. Dit wordt de uitrol van het centrum genoemd.

De binnenstad speelt een belangrijke rol bij deze uitrol. Meer nog dan in het verleden vormt het centrum het kerngebied voor de gehele metropoolregio, wat zal leiden tot een verdere stijging van het aantal bezoekers. De projecten bestaan vooral uit investeringen in de publieke ruimte en infrastructuur waarmee het centrumkarakter wordt versterkt en het centrumgebied wordt vergroot zodat er sprake kan zijn van meer spreiding van de bezoekers. Het gaat dan om de ontwikkeling van het Centraal Station en omgeving, de Noord/Zuidlijn, stadsstraten en -pleinen, verbeteren van de binnenring (Marnixstraat - Sarphatistraat) en om de ontwikkeling van de Rode Loper. Deze laatste ontwikkeling is cruciaal op het schaalniveau van de metropool Amsterdam en loopt grotendeel gelijk op met de realisatie van de Noord/Zuidlijn maar heeft ook een sterk verband met het Project 1012. Met dit project wil de gemeente Amsterdam de criminaliteit en verloedering in het hart van de stad terugdringen. Samen met bewoners, ondernemers en investeerders wil de gemeente het unieke karakter van het stadshart versterken en een economische opwaardering in gang zetten door meer kwaliteit.

Bij de uitrol van de binnenstad hoort een minder dominante plek van geparkeerde auto's op straat ten gunste van de verblijfsruimte en de ruimte voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer.

Belangrijk voor het centrum zijn: het opstellen van bestemmingsplannen die de versterking van het centrumkarakter mogelijk maken en het faciliteren en activeren van de partijen die vorm geven aan die ontwikkeling. Kenmerken van de binnenstad zijn de historische waarde en de grote hoeveelheid en diversiteit aan (kleinschalige) particuliere initiatieven. Het eerste vergt vooral bescherming, terwijl het tweede element om flexibliteit vraagt. Optimale flexibiliteit binnen de grenzen van de historische waarde dus.

De Schoonheid van Amsterdam 2013

Op 9 september 2013 is de nieuwe welstandsnota 'Schoonheid van Amsterdam 2013' in werking getreden. Na de fusie van de stadsdelen in 2010 hebben de centrale stad en de stadsdelen gezamenlijk besloten een nieuwe, vereenvoudigde welstandsnota te maken. Niet alleen is deze nota zelf sterk vereenvoudigd, ook de procedure van de welstandstoets is simpeler geworden. Niet elk plan hoeft meer langs de welstandscommissie voor een advies. Bepaalde kleine bouwplannen worden voortaan door een stadsdeelambtenaar getoetst. Aanvragen voor wijzigingen aan monumenten worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie.

Amsterdam is onderverdeeld in 'ruimtelijke systemen': gebieden met gelijksoortige bebouwing, zoals de Binnenstad, de negentiende-eeuwse ring, de gordel '20-'40 of de naoorlogse wijken in Nieuw-West en Buitenveldert. Vanaf nu worden alle plannen binnen zo 'n ruimtelijk systeem aan dezelfde uitgangspunten getoetst, ongeacht of de stadsdeelgrenzen hier dwars doorheen lopen.

Voor stadsdeel Centrum gelden de criteria van het ruimtelijk systeem Binnenstad. Stadsdeel Centrum is sinds 1999 beschermd stadsgezicht. Bovendien is de grachtengordel in 2010 aangewezen tot werelderfgoed. Het spreekt voor zich dat de criteria voor de Binnenstad gericht zijn op het beschermen en behoud van het cultureel historisch erfgoed. Bouwinitiatieven moeten zich voegen naar de bestaande, historisch gegroeide structuur en architectuur van de binnenstad.

2.3 Provincie Noord-holland

Op 21 juni 2010 heeft Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. Er is gekozen voor drie hoofdbelangen:

  • klimaatbestendigheid;
  • duurzaam ruimtegebruik;
  • ruimtelijke kwaliteit.

De structuurvisie legt het zwaartepunt op de huidige kracht van Noord-Holland: een sterke internationale concurrentiepositie en veel afwisselende, prachtige landschappen. Dit betekent versterking van de metropoolregio Amsterdam en van de metropolitane landschappen, ruimte voor landbouw en opwekking van duurzame energie. In de structuurvisie is daarom veel aandacht voor de relatie tussen de steden en dorpen en het landschap waar ze in liggen.

In de structuurvisie is een uitvoeringsprogramma opgenomen waarin wordt aangegeven welke acties de provincie zelf onderneemt om uitvoering te geven aan de visie. De provincie richt zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die spelen en/of gevolgen hebben op regionale en bovenregionale schaal.

Ook is een Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie opgesteld waarin regels zijn opgenomen voor de doorwerking van provinciale belangen in het gemeentelijk beleid.

2.4 Rijksoverheid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Deze zijn versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben ingestemd met de nota op respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit is een uitwerking van de Nota Ruimte en is gepresenteerd in september 2005. De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Deze Nota Mobiliteit geeft aan op welke wijze het kabinet dit wil doen.

Nationaal Waterplan

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:

  1. 1. een goede bescherming tegen overstroming;
  2. 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  3. 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  4. 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam. In hoofdstuk 9 van het bestemmingsplan wordt hieraan uitgebreid aandacht besteed. Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap, alsmede voor de gemeente Amsterdam.

Hoofdstuk 3 Unesco Werelderfgoed

3.1 Algemeen

3.1.1 Amsterdam Werelderfgoed

De 17de eeuwse grachtengordel van Amsterdam is op 1 augustus 2010 geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit 400 jaar oude waardevolle culturele, architectonische en stedenbouwkundige erfgoed. Tevens is dit een erkenning dat Amsterdam (gemeente en stadsdeel, maar ook eigenaren, ondernemers en bewoners) de grachtengordel op een goede manier in stand houdt en beschermt.

3.1.2 Kern- en bufferzone

De 17de eeuwse grachtengordel vormt de zogenoemde kernzone (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. De overige delen van de historische binnenstad binnen de Singelgracht vormen de bufferzone. De bufferzone is aangewezen als een extra beschermingsgebied om de kernzone. De kern- en bufferzone liggen beide in het beschermd stadsgezicht van de binnenstad van Amsterdam. De grenzen van de bufferzone komen overeen met de grenzen van het beschermde stadsgezicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0002.jpg"

Grachtengordel Amsterdam UNESCO Werelderfgoed: kern- en bufferzone

3.2 Waardering Van De Grachtengordel Als Werelderfgoed

3.2.1 Uitzonderlijke universele waarden

Als het Werelderfgoed Comité (World Heritage Committee) besluit een erfgoed toe te voegen aan de Lijst van het Werelderfgoed, stelt het Comité, hiertoe geadviseerd door Niet Gouvernementele Organistaties (NGO's), een “Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde” vast.

“Uitzonderlijke universele waarde” houdt in, dat de culturele of natuurlijke betekenis van wat als het erfgoed wordt gezien zo uitzonderlijk is, dat deze het nationale belang overstijgt en van algemeen belang is voor huidige en toekomstige generaties van de gehele mensheid.

De verklaring bestaat uit een korte samenvattende beschouwing (synthesis), een beschrijving van de criteria waaraan het erfgoed voldoet, een beschrijving van de manier waarop het erfgoed voldoet aan de voorwaarden (wegingsfactoren) van integriteit (integrity) en echtheid (authenticity) en tenslotte een beoordeling van het systeem waarmee het erfgoed wordt beheerd en beschermd.

3.2.2 Criteria

Een cultureel of natuurlijk erfgoed moet, om als Werelderfgoed te kunnen worden toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed, voldoen aan tenminste één van de tien criteria, die - naast de wegingsfactoren authenticiteit en integriteit – zijn vastgelegd in de leidraad van de ”World Heritage Convention”, de “Operational Guidelines”.De criteria zijn opgesteld om te kunnen beoordelen en vaststellen of er voor een nominatie sprake is van 'Uitzonderlijke universele waarde'.

De 'zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam binnen de Singelgracht' is toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed op basis van de algemene criteria (i), (ii), en (iv), die hierna worden toegelicht.

(i) – 'represent a masterpiece of human creative genius' – het erfgoed vertegenwoordigt een meesterwerk van menselijk scheppend talent;

(ii) – 'exhibit an important interchange of human values, over a span of time or within a cultural area of the world, on developments in architecture or technology, monumental arts, town-planning or landscape design' – het erfgoed is het toonbeeld van een belangrijke uitwisseling van menselijke waarden, over een tijdspanne of binnen een cultureel gebied van de wereld, met betrekking tot ontwikkelingen in architectuur of technologie, monumentale kunsten, stedenbouw of landschapsontwerp;

(iv) – 'be an outstanding example of a type of building, architectural or technological ensemble or landscape which illustrates (a) significant stage(s) in human history' – het erfgoed is een uitzonderlijk voorbeeld van een bepaald type bouwwerk, architectonisch of technisch ensemble of cultuurlandschap, dat als zodanig een belangwekkende fase in de menselijke geschiedenis illustreert.

3.2.3 Authenticiteit en integriteit

In 2008 heeft het Werelderfgoed Comité uitgesproken, dat authenticiteit en integriteit een onlosmakelijk onderdeel vormen van de voor een Werelderfgoed geldende “Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde”.

Authenticiteit beoordeelt de geloofwaardigheid en echtheid van de “Uitzonderlijke universele waarde”. De mogelijkheid om de waarden die worden toegekend aan het erfgoed te begrijpen, is afhankelijk van de mate waarin informatiebronnen met betrekking tot de waarden worden beschouwd als geloofwaardig of eerlijk. Uitgebreide reconstructie en herstructurering worden bijvoorbeeld gezien als een risico voor instandhouding van de authenticiteit.

Integriteit beoordeelt de volledigheid en gaafheid van de “Uitzonderlijke universele waarde” van een erfgoed. Integriteit is de mate waarin het natuurlijk en/of culturele erfgoed en wat daartoe behoort als één geheel (en niet verstoord) bewaard is gebleven.

De “Operational Guidelines” geven richtlijnen voor het vaststellen en beschrijven van de authenticiteit en integriteit van het erfgoed.

3.3 Verklaring Van Uitzonderlijke Universele Waarde

Het Werelderfgoed Comité heeft bij de aanwijzing tot werelderfgoed in 2010 voor de grachtengordel de volgende Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde vastgesteld.

Korte synthese
De Amsterdamse grachtengordel illustreert op navolgenswaardige wijze grootschalige water- en stedenbouwkundige planning door de volledig kunstmatige vormgeving van een grootschalige havenstad.
De topgevels zijn kenmerkend voor het burgerlijke milieu, en de woonhuizen getuigen van zowel de verrijking van de stad door middel van maritieme handel, als de ontwikkeling van een humanistische en tolerante cultuur gekoppeld aan de Calvinistische Reformatie. In de 17e en 18e eeuw werd Amsterdam gezien als de verwerkelijking van de ideale stad, die model stond voor tal van projecten voor nieuwe steden over de gehele wereld.

Criterium (i): De Amsterdamse grachtengordel is een nieuwe en geheel kunstmatige 'havenstad', ontworpen aan het eind van de 16e eeuw en gebouwd in de 17e eeuw.
Het is een water- en stedenbouwkundig meesterwerk en een weldoordacht programma
van constructie en burgerlijke architectuur. Het is een uniek en innovatief, grootschalig, maar homogeen stedenbouwkundig ensemble.

Criterium (ii): De Amsterdamse grachtengordel getuigt van een uitwisseling van grote invloeden gedurende bijna twee eeuwen, niet alleen op het gebied van civiele techniek, stedenbouw en architectuur, maar ook op een aantal technische, maritieme en culturele terreinen.
In de 17e eeuw was Amsterdam een belangrijk centrum voor internationale, commerciële handel en intellectuele uitwisseling, voor de vorming en de verspreiding van het humanistisch gedachtegoed. Amsterdam was in die tijd de hoofdstad van de wereldeconomie.

Criterium (iv): De Amsterdamse grachtengordel vormt een uitstekend voorbeeld van een gebouwd, stedelijk ensemble dat expertise in waterbouw, civiele techniek, stedenbouw, en constructieve en bouwkundige vakkundigheid vereist en illustreert. In de 17e eeuw stond de grachtengordel model voor de geheel kunstmatige 'havenstad', maar ook voor de typologie van het Nederlandse woonhuis met zijn variëteit aan gevels (façades) en topgevels. De stad getuigt, op het hoogste niveau, van een belangrijke periode in de geschiedenis van de moderne wereld.

Integriteit en authenticiteit
Het netwerk van grachten in de concentrische bogen van een cirkel dat, samen met de radiale waterwegen en straten, de basis vormt van het stedenbouwkundig plan, is in zijn geheel behouden gebleven, inclusief zijn oude kades en historische gevelrooilijnen.

Het merendeel van de huizen, gebouwd in de 17de en 18de eeuw, is nog steeds aanwezig en in een goede staat van onderhoud. Dat is een wezenlijk gezonde uitgangssituatie voor een nog altijd levendig en werkend stedelijk ensemble. Niettemin zijn straten soms verbreed, met name de huidige verkeersader de Weesperstraat, en de gevelwoningen herbouwd. De oude civieltechnische en waterbouwkundige structuren zijn over het algemeen vervangen. Hoge, moderne gebouwen tasten sommige zichtlijnen aan, vooral in het noorden van het erfgoed, en agressieve reclame bederft het aanzicht van het erfgoed.

Eisen aan de bescherming en het beheer
Een zeer groot aantal gebouwen en structuren is beschermd door de nationale en gemeentelijke monumentenlijsten. De situatie met betrekking tot de bescherming lijkt, in het kader van de bedrijfsvoering van stadsdeel Centrum complex te zijn, maar de procedures die de bescherming regelen, worden nageleefd. Een beter inzicht bij de verantwoordelijke instanties betekent dat de excessen van stedelijke groei, die in de recente verleden soms moeilijk te beheersen waren, steeds beter in de hand gehouden lijken te worden. Met name reclame in de kernzone en de visuele impact van hoge gebouwen op het stedelijk landschap van het erfgoed.

Alle beheersmaatregelen samen vormen een effectief en samenhangend systeem, onder verantwoordelijkheid van stadsdeel Centrum en met de garantie van het Bureau Monumenten en Archeologie. Ten behoeve van het beheer van en het toezicht op het erfgoed is het Bureau Werelderfgoed ingesteld.

Hoofdstuk 4 Historische Ontwikkeling

4.1 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de zogenoemde Vierde uitleg van 1660 en volgende jaren en is in de systematiek van de uitleg van de grachtengordel te definiëren als een radiaalstraat binnen de zorgvuldig doorgevoerde spinnenwebstructuur. Het plangebied bestrijkt dat deel van de radiaal, tussen Weteringcircuit en Prinsengracht, dat voor 1933 een gemengd profiel kende (zie verder hieronder). De radiaal verliep oorspronkelijk via een bajonetsluiting naar de Weteringbarrière (uitgaande route), maar met de aanleg van de nieuwe wijken, waaronder YY (De Pijp), werd in het verlengde van de Vijzelgracht over de voormalige bolwerken een doorbraak geforceerd.

4.2 De Radiaal Binnen De Systematiek Van De Vierde Uitleg

Binnen de systematiek van de Vierde Uitleg zijn de radialen op regelmatige afstand gepland, als uitgaande route uitkomend op een stadspoort of -poortje (via een bajonetsluiting) of eindigend op de Lijnbaansgracht (en aldus een wijkontsluitingsroute). De radialen zijn overwegend 'droog', maar een tweetal – behalve de Vijzelgracht ook de Spiegelgracht - is deels als gracht deels als straat uitgevoerd. De gracht is daarbij niet in het midden gelegd, maar als verbreding toegevoegd. Het profiel is dus asymmetrisch. De beide korte grachten vervulden een bijzondere functie binnen de perifere industriële Weteringbuurt. Van een heel andere orde is de radiale Reguliersgracht, geheel nat uitgevoerd, symmetrisch en veel meer een vervoerswater.

4.3 Ontwikkelingsgeschiedenis

De Vijzelgracht

De Vijzelgracht die de Weteringbuurt in twee delen verdeelt, was niet zozeer een woongracht, maar veel meer onderdeel van het industrieel afwateringsysteem waartoe ook de, in 1872 gedempte, Looierssloot behoorde. Tezamen met de Spiegelgracht, Lijnbaansgracht en Prinsengracht was sprake van een circuit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0003.jpg"
Circa 1679 was een groot deel van de uitgegeven erven reeds bebouwd, met uitzondering van de meest perifere blokken aan de Looierssloot. Ook het Walenweeshuis is al ingetekend.

Op de Looierssloot, een echte achtergracht, loosden de hier toegestane zwavel- en salpeterraffinaderijen, de looierijen en andere sterk vervuilende industrieën (vermiljoenvernis, terpentijn en hoornbranderijen). Een andere industriële functie betreft de aan- en afvoer van productiemiddelen. Het meest zuidelijke bouwblok, in wezen een eiland, wordt al vroeg ingenomen door de stadssteenwerf. Uiteraard heeft het water van de Vijzelgracht ook andere functies en lijkt in de achttiende eeuw het wonen aan deze gracht al aan opwaardering onderhevig.

Met uitzondering van het Walenweeshuis, het huidige Maison Descartes, waren oorspronkelijk echter geen representatieve gevels op de Vijzelgracht georiënteerd. Er werd wel gewoond, met name door wevers voor wie een soort standaard woonhuis was ontwikkeld, maar de status van de buurt was vergelijkbaar met die van de Jordaan. Dat het Walenweeshuis een gunstige uitzondering was had er mede mee te maken dat dit fraaie pand de prijzen van de bouwgronden in de directe omgeving (Prinsengracht) opstuwde.

De Weteringbuurt en het Noortse Bos hebben lang het armoedige perifere karakter behouden, ook al viel het zeker in de achttiende eeuw waarschijnlijk wel mee met de vervuilende industrie. En in ieder geval eind zeventiende eeuw was er al sprake van boomaanplant aan de gracht. De echt grote veranderingen vonden echter pas plaats aan het begin van de twintigste eeuw. De Vijzelstraat werd verbreed en bestemd als de belangrijkste verkeersroute het centrum in, met name voor de tram en de automobiel (1917 en later). Als onderdeel van de werkzaamheden diende ook de Vijzelgracht gedempt te worden. Ondanks protest geschiedde dit in 1933. Het asymmetrische karakter bleef echter, zowel in het straatprofiel als in de aard van de bebouwing: winkels en horeca aan de 'drukke' kant, wonen aan de 'rustige' grachtzijde. De bomenrij aan de drukke kant van het water was al eerder gerooid, maar vooralsnog bleef die aan de rustige kant gewoon staan. Ook in architectuur was sprake van aanmerkelijke verschillen, eenheid aan de rustige kant, verscheidenheid aan de drukke kant. De grote uitzondering was de Meel- en Broodfabriek Holland op het eiland waar voorheen de steenwerf was gevestigd. Het fabrieksterrein strekte zich uit tot aan de gracht, hetgeen er toe heeft bijgedragen dat de rustige kant ook rustig bleef: de doorgaande route werd fysiek gestuit. Er was wel een brug in het verlengde van de Weteringdwarsstraat, maar deze was eigenlijk alleen voor voetgangersverkeer. Waar aan de rustige zijde twee grootschalige gebouwen waren, daar was er slechts één aan de drukke zijde: een filiaal van V & D.

Met de demping van de gracht veranderde dus veel, maar niet alles. De sloop van de broodfabriek en het terugleggen van de rooilijn zouden echter het beeld van de Vijzelgracht dramatisch doen kantelen. Vanaf de bouw van het kantoorcomplex Noortse Bos in 1979 is het voormalig profiel eigenlijk niet meer afleesbaar. De verbreding van de brug over de Prinsengracht heeft daartoe in niet geringe mate aan bijgedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0004.jpg"
Gronduitgiftekaart Weteringbuurt 1669 (het noorden onder). De tekst rechtsboven vermeldt de industriële bestemmingen, zoals bij keur vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0005.jpg"
Op de uitsnede van de 18 de- eeuwse Burgerwijkkarrt is goed te zien dat het Walenweeshuis een bijzondere status had. Opvallend zijn de bomen aan weerszijden van de gracht. Het meest achtergelegen bouwblok staat als steenwerf ingetekend. De werf is feitelijk een beperkt toegankelijk eiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0006.jpg"
Op de kadastrale minuutkaart (1811- 1832) is de situatie nog vrijwel ongewijzigd ten opzichte van de Burgerwijkkaart. Opvallend zijn de ruime maten van de bouwblokken midden in Noortse Bos, waar de blokken tussen Eerste en Derde Weteringdwarsstraat gehalveerd zijn (heel veel meer, kleinere kavels). Ook is op deze kaart goed te zien hoe de kavels aan de Derde Weteringdwarsstraat van rooilijn tot aan de Looierssloot lopen net als op de uitgiftekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0007.jpg"
De rustige kant in de 18 de eeuw gezien naar het Walenweeshuis, Fouquet 1795.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0008.jpg"Op de kaart van 1876 (Atlas van Loman) is de steenwerf verdwenen om plaats te maken voor de meelfabriek. Het eiland maakt nog steeds geen deel uit van het stratenpatroon.

Het Weteringplantsoen

Vanaf de jaren zeventig van de 19de eeuw verrees buiten de bolwerken de nieuwe stad. Teneinde de bereikbaarheid te verbeteren werden de voormalige bolwerken opengebroken. Ter plaatse van de Vijzelgracht waren de gevolgen aanzienlijk. De Singelgracht tussen het Reguliers- en het Weteringbolwerk werd genormaliseerd (rechtgetrokken en aangeplempt), een brug werd geslagen met daarover heen een nieuwe tramverbinding naar de Ferdinand Bolstraat. De voormalige promenadefunctie van de bolwerken komt nog enigszins naar voren in het groen van het Eerste en Tweede Weteringplantsoen, terwijl de contouren van het Weteringbolwerk nog te herkennen zijn in het bouwblok aan het Eerste Weteringplantsoen, gebouwd rond 1882 en in 1983 vrijwel geheel gesloopt en vervangen door woningbouw in 1985. De noordelijke gevelwand van het blok was al eerder gesloopt, in 1935 ten behoeve van een feesttent (Maison Boer, City Palace), op zijn beurt gesloopt in april 1940 en in 1945 vervangen door de huidige bebouwing.

Het Weteringplantsoen zou uitgroeien tot een belangrijk openbaar vervoersknooppunt, het Weteringcircuit. In 1953 werd de bekende tramrotonde aangelegd.

Tegelijkertijd met de demping van de Vijzelgracht in de jaren dertig van de 20ste eeuw werd de HBS op de kop van de Vijzelgracht gesloopt, waarmee de Vijzelgracht en het Weteringcircuit ruimtelijk met elkaar verbonden werden. Pas in de jaren tachtig kreeg de Nieuwe Vijzelstraat zijn huidige profiel toen in de nieuwe rooilijn een bouwblok verrees van dezelfde architectuur als aan het plantsoen. De HBS zelf was van het type dat ook aan het Molenpad en aan de Tweede Jacob van Campenstraat is opgericht. Aan de andere kant van de Vijzelgracht was ook een school gesitueerd, de Ambachtsschool, met uitzicht op het plantsoen. Op deze plaats werd Modemagazijn Winter gebouwd, een iconisch ontwerp van de beroemde Jan Duiker, in dezelfde jaren tachtig ontdaan van zijn spectaculaire gevelpartij. Al deze ingrepen tezamen hebben het beeld - niet zozeer de functie - van het Weteringcircuit stevig bijgesteld, meer een 20ste eeuwse stadspoort dan een 17de eeuws bolwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0009.jpg"
In de deze versie van Loman is op de kop van de Vijzelgracht de HBS ingetekend als ook het blok woonhuizen aan het Weteringplantsoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0010.jpg"
De contouren van bolwerk Wetering komen terug in de contouren van het bouwblok aan het Eerste Weteringplantsoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0011.jpg"De Vijzelgracht nog niet gedempt maar opgenomen in de (tram)route naar de nieuwe wijk YY (de Pijp). Daarnaast het bebouwingsplan van de te verbreden Vijzelstraat, waarbij de demping van de Vijzelgracht nog niet in is meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0012.jpg"
Uitsnede uit de kaart voorafgaand aan de verbreding van de Vijzelstraat (GAA 030118000179). De aanleg van de trambaan betekende dat de bomenrij aan de drukke kant gerooid moest worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0013.jpg"De drukke kant rond 1900 met als middelen van vervoer de tram, paard en wagen, handkar en benenwagen. De huizen op de achtergrond zijn gesloopt ten behoeve van de verbreding van de Vijzelstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0014.jpg"
De drukke kant vanaf het noorden, circa 1910.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0015.jpg"De Cityvorming had geen ingrijpende gevolgen voor de oneven zijde. Wel werd hier een filiaal/magazijn van Vroom & Dreesman opgericht. Op de rechter foto is op de achtergrond de barrière van fabriek en HBS te zien, alsook de voetgangersbrug.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0016.jpg"
Even voor de demping van 1933, de gracht nog volop in gebruik, de tram geëlektrificeerd en het verschil tussen druk en rustig nog duidelijk waarneembaar. Ook is goed te zien hoe de broodfabriek als een barrière werkt. Op de achtergrond het woongebouw van Van der Mey.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0017.jpg"
De demping wordt ingezet vanaf de broodfabriek. De HBS wordt direct afgebroken, maar de broodfabriek blijft nog bestaan. Na de sloop van de broodfabriek zou het terrein lang braak blijven liggen tot de bouw van het kantorencomplex Noortse Bos, nu de AFM.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0018.jpg"

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke Beschrijving En Uitgangspunten

5.1 Beschrijving Van De Bestaande Situatie

5.1.1 Algemeen

De Vijzelstraat-Vijzelgracht is één van de belangrijke radiaalstraten in de binnenstad. Zowel voor fietsers (hoofdnet fiets), openbaar vervoer (hoofdnet met de tramlijnen 16, 24 en 25) als auto is het een belangrijke verbinding tussen het stadshart en het stadsdeel Zuid. Met de toekomstige metrohalte op de Vijzelgracht zal de betekenis van dit openbaar vervoersknooppunt nog toenemen.

Vijzelstraat en Vijzelgracht hebben beiden een verschillende ruimtelijke opbouw. De Vijzelgracht is relatief breed. De demping van de Vijzelgracht heeft geleid tot een profiel dat bestaat uit een hoofdweg in het verlengde van de Vijzelstraat en een ventweg. De straatwanden bestaan hier voornamelijk uit kleinschalige bebouwing. In de Vijzelstraat vernauwt het profiel zich. Hier zorgen de grootschalige gebouwen aan de westkant voor een a-symmetrisch straatprofiel. Langs de radiaal is de oostelijke gevelwand dus bepalend voor de samenhang en continuïteit in de straat. De Vijzelstraat en -gracht worden gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan functies. Hierbij draagt de grote variatie in schaal van de bebouwing bij aan de diversiteit: hotels, grote kantoorgebouwen (Duintjer-gebouw, Noortse bos), culturele instellingen (het stadsarchief in gebouw de Bazel en Maison Descartes, Frans cultureel instituut) en woningen. Het is geen typische winkelstraat. Aan de oostzijde binnen de overwegend kleinschalige bebouwing zijn de meeste winkels en horecazaken gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0019.jpg"

De straat komt uit op de grote ruimte van het Weteringcircuit, één van de grotere groengebieden binnen de Singelgrachtzone. Het Weteringcircuit is een verzameling plantsoenen, doorsneden door wegen. Ondanks de versnippering heeft het gebied wel een groen karakter met grote bomen. In de structuurvisie Amsterdam 2040 is het Weteringcircuit aangewezen als onderdeel van de hoofdgroenstructuur.

5.1.2 De Noord/Zuidlijn

In 2003 is gestart met de aanleg van de Noord/Zuidlijn. Volgens de huidige planning zal deze in het najaar van 2017 worden opgeleverd, met haltes bij het Centraal Station, het Rokin en de Vijzelgracht. De nieuwe metrolijn verbindt Amsterdam-Noord met Station Zuid-WTC. Het nieuwe station Rokin zal worden gecombineerd met een ondergrondse openbare parkeergarage en fietsenstalling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0020.jpg"

Het metrostation Vijzelgracht krijgt drie toegangen. Vanwege de grote diepte, het perron ligt op een diepte van ongeveer 26 meter, is het perron alleen toegankelijk per lift en via roltrappen. Aan de westzijde van de Vijzelgracht en Nieuwe Vijzelstraat komen twee toegangen, op de hoek met de Prinsengracht (bij Maison Descartes) en bij de hoek met de Weteringschans. Een derde toegang ligt op de Weteringschans (ter hoogte van nr. 65). Een lift aan de oostkant van de Nieuwe Vijzelstraat, op de hoek met de Weteringschans is de toegang voor minder validen. De verwachting is dat ongeveer 40.000 passagiers per dag gebruik gaan maken van dit station.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0021.jpg"

Tussen de twee metrotoegangen aan de Vijzelgracht bevindt zich een grote ondergrondse ruimte. Een deel van deze ruimte is bedoeld voor de parkeergarage. De noodzakelijke constructieve voorzieningen in de wanden en het dak van de bak (drie sparingen voor lifthuisjes) ten behoeve van een eventueel te realiseren parkeergarage zijn in de uitvoering van het station reeds meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0022.jpg"

Langsdoorsnede van het station met de loze ruimte in het midden en de roltrappen in rode lijnen.

Door de metrolijn vinden ook bovengronds veel veranderingen plaats. Door de in- en uitgangen van het nieuwe metrostation zal het op straat op die plekken veel drukker worden. Met het project Rode Loper wordt de herinrichting boven het tracé van de Noord/Zuidlijn in de binnenstad, van Prins Hendrikkade tot Weteringcircuit, voorbereid.

5.2 Nieuwe Ontwikkelingen

5.2.1 De Rode Loper

Voor de inrichting van het maaiveld boven de Noord/Zuidlijn in stadsdeel Centrum is in 2003 gestart met het project Rode Loper. Op 21 februari 2012 heeft de stadsdeelraad ingestemd met het Definitief Ontwerp van het Damrak en het Voorlopig Ontwerp van het Rokin, de Vijzelstraat en de Vijzelgracht. De gemeenteraad heeft daar op 14 maart 2012 mee ingestemd. Met de uitvoering van het Damrak is in september 2013 gestart. In het ontwerp voor de Vijzelgracht is rekening gehouden met drie lifthuisjes als toegang tot de mechanische parkeergarage. De toegangsvoorzieningen moeten nog worden uitgewerkt, dit vindt plaats na vaststelling van het Integraal Programma van Eisen van de parkeergarage.

Volgens het ontwerp krijgt de Vijzelgracht aan de oostzijde een trottoir dat over een grote lengte breder is dan in de huidige situatie. Ook aan de westzijde van de Vijzelgracht komt meer ruimte voor voetgangers, met een langwerpig bomenplein voorzien van een dubbele bomenrij, die de ligging van de vroegere gracht markeert. De ventweg wordt, in een ander profiel, gehandhaafd. Via de ventweg zijn de drie toegangsvoorzieningen bereikbaar. Het bomenplein gaat over in een breed voetgangersgebied aan de Nieuwe Vijzelstraat.

Voetpaden en plein krijgen een bestrating van rode klinkers met hardstenen banden, asfalt wordt toegepast voor rijbaan en trambaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0023.jpg"

Voorlopig ontwerp Vijzelgracht vastgesteld op 21 februari 2012

5.2.2 De parkeergarage

Een gedeelte van de lege bak is bedoeld voor de automatische parkeergarage. De bak bevindt zich boven het metrostation op ca.18 meter diepte onder straatniveau. Tussen het straatpeil en het dak is voldoende gronddekking mogelijk voor de nieuwe bomen aan de westzijde.

De garage zal plaats bieden aan maximaal 270 parkeerplaatsen. Omdat op de Vijzelgracht weinig ruimte is om hellingbanen te realiseren, is de garage alleen geschikt als mechanische garage, met liftgebouwtjes als toegang. Een mechanische garage kan geen grote stroom auto 's tijdens piekuren verwerken en is daarom minder geschikt als bezoekersgarage. Uitgangspunt is mede daarom dat de garage alleen parkeerplaatsen biedt voor vergunninghouders (bewoners en bedrijven) uit de buurt. In eerste instantie uit (een gedeelte van) het vergunninggebied waar de garage is gelegen.

Eind 2012 is door de stadsdeelraad de Nota van Uitgangspunten voor de parkeergarage vastgesteld. Hierin werd uitgegaan van een mechanische parkeergarage met 250 parkeerplaatsen. Het bestuur van het stadsdeel Centrum en de Centrale stad wil de garage kwalitatief en kwantitatief zo optimaal mogelijk ingevuld hebben. Het stadsdeel Centrum wil met deze garage zoveel mogelijk de openbare ruimte verbeteren. Met de komst van de garage wordt de leefomgeving van de buurt verbeterd op de volgende punten: verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, minder zoekverkeer en een betere balans tussen bereikbaarheid en leefbaarheid.

De parkeergarage dient echter nog uitgewerkt te worden en deze uitwerking zal in hoge mate door de markt bepaald worden, in verband met de daar aanwezige kennis. Op dit moment is nog niet goed te voorzien, hoe groot de capaciteit kan zijn. Uit het rapport van Witteveen+Bos (Review 1 juni 2012) komt naar voren dat de benaderde leveranciers aangeven een grotere hoeveelheid auto 's te kunnen bedienen met drie toegangsvoorzieningen. Vooral snellere en efficiëntere transportsystemen en de onderlinge uitwisselbaarheid van de drie toegangsvoorzieningen dragen bij aan een grotere parkeercapaciteit.

In dit bestemmingsplan worden 270 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt, mede gebaseerd op de capaciteit van de toegangsvoorzieningen en de verkeersaantrekkende werking. De feitelijke capaciteit van deze garage zal na de aanbesteding (Design en Construct) in 2015 bepaald worden. Op de gevolgen van de parkeergarage voor de verkeersafwikkeling en het woon- en leefklimaat wordt ingegaan in de hoofdstukken 6 en 8.

Het is de bedoeling om ter compensatie van de parkeerplaatsen in de garage parkeerplaatsen in de openbare ruimte op te heffen.

5.2.3 De ondergrondse fietsenstalling

De parkeergarage zal een gedeelte van de ruimte in beslag nemen. In de ondergrondse bak wordt ook een reservering opgenomen voor een ondergrondse fietsenstalling. De toegangsvoorziening tot de fietsenstalling moet nog worden uitgewerkt.

5.2.4 De toegangsvoorzieningen

De toegangsvoorzieningen van de parkeergarage moeten een plek krijgen boven de parkeergarage. Binnen het a-symmetrische, brede profiel van de Vijzelgracht ligt aan de westkant de enige beschikbare ruimte voor toegangsvoorzieningen. Deze ruimte bevindt zich buiten de hoofdroute voor het verkeer en buiten de zichtas van de radiale route Vijzelstraat/Vijzelgracht.

Volgens het ontwerp voor de Rode Loper komt tussen de ventweg en de hoofdweg een zone met de ingangen naar de metro en een dubbele bomenrij. De dubbele bomenrij, een voortzetting van de rooilijn van de smallere Vijzelstraat, is heel bepalend voor het ruimtelijk beeld van de Vijzelgracht. De drie kleine, vrijstaande toegangsvoorzieningen krijgen een plaats tussen de twee bomenrijen. Met de inritten naar de toegangsvoorzieningen wordt de dubbele bomenrij nauwelijks onderbroken, er zijn twee bomen minder mogelijk in de westelijke bomenrij. Met de situering van de toegangsvoorzieningen in deze zone wordt de herkenbaarheid van de ruimte niet aangetast. De onderlinge afstand tussen de toegangen bedraagt ca. 13 meter en de afstand tot de dichtstbijzijnde bebouwing aan de Vijzelgracht bedraagt minimaal 7 meter. Met deze afstanden en met de maximale hoogte van de toegangsvoorzieningen van 2,60 meter, blijft uitzicht en doorzicht van/naar de monumentale bebouwing behouden.

In 2005 zijn drie sparingen in het dak van de bak aangebracht voor de toegangsvoorzieningen. Hiermee is de positie van de voorzieningen bepaald.

De middelste toegangsvoorziening ligt in de zichtlijn van de Derde Weteringdwarsstraat en de Nieuwe Looiersstraat. Het is nog niet zeker of een ontwerp op basis van een ander mechanisch parkeersysteem ook drie toegangsvoorzieningen noodzakelijk maakt. Indien voor een systeem met twee toegangsvoorzieningen gekozen wordt, dan is vanuit stedenbouwkundig oogpunt het schrappen van de middelste het meest wenselijk.

Uitgangspunt bij de omvang en de vormgeving van de toegangsvoorzieningen is dat de invloed op de omgeving en het stadsbeeld zowel ruimtelijk als visueel zoveel mogelijk wordt beperkt. Het moeten hoogwaardige, eenvoudige, functionele, lichte en transparante gebouwen worden.

5.3 Ruimtelijke Uitgangspunten

5.3.1 Locatie en omvang parkeergarage

In de bestaande ondergrondse bak gelegen tussen de twee metrohaltes wordt een parkeergarage mogelijk gemaakt. De ondergrondse garage is bedoeld voor maximaal 270 parkeerplaatsen, voor vergunninghouders (bewoners en bedrijven) uit de omgeving. Ten behoeve van de parkeergarage is ter plaatse van de bak de aanduiding 'ondergrondse parkeergarage' op de verbeelding opgenomen. De bak heeft een breedte van ongeveer 20 meter en een lengte van ongeveer 145 meter.

5.3.2 Toegangsvoorzieningen

In het bestemmingsplan worden maximaal drie toegangsvoorzieningen mogelijk gemaakt. De toegangsgebouwen zijn zo klein mogelijk en ze komen op één lijn te staan. Ze hebben een maximale bouwhoogte van 2,60 meter en het brutovloeroppervlak per voorziening bedraagt maximaal 45 m2.

Op de verbeelding is een zone aangegeven waarbinnen de toegangsvoorzieningen moeten worden geplaatst. De zone heeft de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - toegang parkeren'. De positie van de toegangsgebouwen is gekoppeld aan de bestaande openingen in het dak van de bak.

5.3.3 Aanvullende voorzieningen garage

Ten behoeve van servicetoegangen, ventilatievoorzieningen en dergelijke zijn geen bovengrondse bouwwerken en gebouwen toegestaan. Het gaat om maximaal twee ventilatievoorzieningen en maximaal twee servicetoegangen. Een ventilatievoorziening wordt uitgevoerd als een rooster dat niet boven het maaiveld uitsteekt en een servicetoegang wordt uitgevoerd als luik in de bestrating.

5.3.4 Fietsenstalling

In het bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt om in de ondergrondse ruimte een fietsenstalling te realiseren. Het is een reservering en voor de fietsenstalling is nog geen uitgewerkt plan gemaakt. De locatie van de toegangsvoorziening is dus nog niet bekend. Voor de realisatie van een toegangsvoorziening is om die reden een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen.

5.3.5 Openbare ruimte

Het plangebied, dat uitsluitend uit openbare ruimte bestaat, heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer' gekregen.

Op gronden van deze bestemming mag niet worden gebouwd. Een uitzondering geldt voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming.

De metrobuis, het station en de toegangen zijn in het bestemmingsplan opgenomen met de gebiedsaanduiding 'ondergronds railtracé'. Ook alle bijbehorende bovengrondse objecten, zoals liftgebouwtjes, ventilatiekokers en de overkappingen van de metrotoegangen, zijn in de planregels opgenomen. Hierbij is aangesloten op de regels uit het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn. De dienst Metro heeft aangegeven dat de overkappingen, waarvoor een onherroepelijke bouwvergunning is afgegeven, niet worden gebouwd.

Het bestemmingsplan spreekt zich niet uit over de inrichting van de openbare ruimte maar uitsluitend over het gebruik van de gronden. Behoud en versterking van de waardevolle groenstructuur, alsmede kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte worden onder meer uitgewerkt binnen het kader van het project Rode Loper en het Handboek Inrichting Openbare Ruimte.

5.3.6 Gebouwde terrassen

In het plangebied zijn geen gebouwde terrassen. Sinds juni 1992 is het gemeentelijk beleid van kracht om geen nieuwe gebouwde terrassen toe te staan, onder andere om privatisering van de openbare ruimte tegen te gaan.

5.3.7 Water

Kleine gedeelten van de Lijnbaansgracht en de Singelgracht die deel uitmaken van het plangebied hebben de bestemming 'Water' gekregen. De waterstructuur dient te worden beschermd. Privatisering van het water en de walkant moet worden vermeden. Dempen van water en het bouwen van steigers is daarom niet toegestaan.

De secundaire indirecte waterkering (boezemcompartimenteringskering) langs de Singelgracht is op de verbeelding aangegeven. Uitgangspunt is dat de waterkerende functie niet mag worden verminderd of tenietgedaan (zie ook hoofdstuk 10).

5.4 Waardering Van Bruggen

5.4.1 Algemeen

De bruggen over de Lijnbaansgracht en over de Singelgracht maken deel uit van het plangebied. Bruggen en sluizen zijn belangrijke ruimtelijke elementen die de structuur van de Amsterdamse binnenstad mede bepalen en vormen beeldbepalende elementen van de historische binnenstad. De bruggen en sluizen zijn in dat verband ook gewaardeerd.

De waardering van de bruggen voor dit bestemmingsplan is geactualiseerd op basis van de waarderingskaart die in 2000 is gemaakt en vastgesteld voor de hele binnenstad. Bruggen en sluizen die voor 1970 gebouwd zijn hebben de waardering orde 1, 2 of 3. De brug over de Lijnbaansgracht heeft een orde 2 waardering en is met de specifieke bouwaanduiding 'orde 2' op de verbeelding aangegeven. De brug over de Singelgracht is nieuwbouw van na 1970. Bescherming en behoud van de brug met orde 2 waardering is in de planregels, in de bestemming 'Verkeer', vastgelegd.

Bij de waardering van bruggen en sluizen zijn de volgende categorieën gehanteerd.

5.4.2 Orde 1

Dit zijn bruggen of sluizen die beschermd zijn als monument op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Erfgoedverordening.

5.4.3 Orde 2

Bruggen of sluizen met waardering orde 2 zijn bouwwerken van vóór 1970, die vanwege hun hoge architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld. Uitgangspunt is behoud/restauratie. Oorspronkelijke elementen dienen te worden gehandhaafd en indien nodig hersteld. Hierbij is gebruik van niet-authentieke materialen toegestaan, mits deze visueel volledig overeenkomen met de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering.

Wanneer de bouwkundige staat van bruggen of sluizen (waterbouwkundige werken) zo slecht is dat deze niet meer te handhaven zijn, dan is herbouw met behoud van de oorspronkelijke karakteristiek en materialen uitgangspunt. Originele onderdelen dienen zoveel mogelijk te worden gehandhaafd/hersteld.

5.4.4 Orde 3

Bruggen en sluizen met waardering orde 3 zijn bouwwerken van vóór 1970, die wat schaal en detaillering betreft, passen in het stadsbeeld, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Binnen de orde 3 bouwwerken is sprake van grote kwaliteitsverschillen. Op basis van een kwaliteitstoets wordt bepaald of sprake is van een brug of sluis met cultuurhistorische, bouwhistorische, architectuurhistorische en/of stedenbouwkundige waarde. Wanneer dat alsnog het geval is, is behoud uitgangspunt. Het kwaliteitsniveau van deze genoemde waarden is bepalend of sprake kan zijn van sloop/nieuwbouw. Bij restauratie is behoud en herstel van de oorspronkelijke elementen uitgangspunt. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het bouwwerk niet verstoren.

5.4.5 Nieuwbouw

Bruggen en sluizen van na 1970 zijn niet gewaardeerd. Het uitspreken van een afgewogen oordeel over deze bouwwerken is vanwege de jonge leeftijd ervan vaak buitengewoon lastig. De benodigde historische afstand, en daarmee het overzicht dat nodig is voor een kwalitatief oordeel, ontbreekt.

Hoofdstuk 6 Verkeer

6.1 Algemeen

De aanleg van een ondergrondse parkeergarage en fietsenstalling past goed binnen het parkeerbeleid van het stadsdeel en binnen de voornemens uit het Programakkoord 2010-2014 van het huidige bestuur.

Het huidige verkeer- en parkeerbeleid van het stadsdeel staat vooral in het teken van het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte. De openbare ruimte is beperkt en parkeerplaatsen op straat met stilstaande auto 's nemen veel ruimte in beslag. Het opheffen van parkeerplaatsen op straat biedt de mogelijkheid om de kwaliteit te verbeteren door meer verblijfsruimte, groenvoorzieningen en ruimte voor de fiets te creëren. Medegebruik van bestaande garages en nieuw te realiseren garages kunnen als compensatie dienen voor de verdwenen straatparkeerplaatsen, vooral voor parkeervergunninghouders. Een eventuele garage Vijzelgracht past goed in dit kader. Optimale benutting van de Vijzelgrachtlocatie kan indien nodig verder bijdragen aan het Parkeerplan Amsterdam dan alleen het beleidsdoel verbetering van de openbare ruimte.

Voor een ondergrondse fietsenstalling zijn nog geen plannen uitgewerkt. Een fietsenstalling kan een middel zijn om de hoge kwaliteit in de openbare ruimte, die met het project Rode Loper wordt beoogd, te bereiken.

6.2 Verkeersaspecten

Parkeren

Volgens onderzoek van de Dienst Onderzoek en Statistiek is de parkeerdruk in de directe omgeving van de mogelijke parkeergarage, de Wetering- en de Looiersbuurt, hoger dan in de wijdere omgeving, vooral 's avonds is de parkeerdruk er hoog. Beleidsmatig wordt in stadsdeel Centrum gestuurd op een gemiddelde parkeerdruk van 90%. De 10% leegstand wordt wenselijk geacht om pieken op te vangen en de kans op het vinden van een parkeerplek reëel te houden. Mede door de wat lagere parkeerdruk in de wijdere omgeving is de directe omgeving van de locatie niet aan te merken als gebied met een structureel parkeerprobleem.

Van de parkeerplaatsen op straat worden gemiddeld genomen 75% bezet door parkeervergunninghouders en 25% door bezoekers.

Conform het beleid vervangt de garage parkeerplaatsen op straat. De parkeerdruk laat zien dat er op dit moment geen sprake is van een parkeerprobleem in de (directe) omgeving van de garage Vijzelgracht. Ook zijn er in het recente verleden niet veel parkeerplaatsen opgeheven en is het aantal geplande op te heffen parkeerplaatsen (volgens Meerjarenplanning Openbare Ruimte 2013-2016) beperkt. De garage Vijzelgracht zal vooral ingezet kunnen en moeten worden om (extra) ambities te verwezenlijken in de openbare ruimte. Het voorstel is om te kiezen voor een opheffingsplan waarbij enerzijds geplande herinrichtingen uit de Meerjarenplanning worden meegenomen en anderzijds autoluwere gebieden op plekken worden gerealiseerd waar het beleidsmatig wenselijk is.

Verkeerstoename

Het bureau Witteveen+Bos heeft een verkeers- en milieuonderzoek (d.d. 23 januari 2014) uitgevoerd naar de gevolgen van een mechanische parkeergarage met 270 parkeerplaatsen voor de verkeersafwikkeling. Het onderzoek is in bijlage 1 opgenomen. Om de verkeersgeneratie te bepalen is gebruik gemaakt van verkeersgegevens uit de modellen van DIVV (Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer) van de gemeente Amsterdam. DIVV verwacht een verkeersgeneratie van circa 516 motorvortuigbewegingen per etmaal, gebaseerd op een garage met 270 parkeerplaatsen en een verhouding van 70% inwoners en 30% werknemers.

De realisatie van de Vijzelgrachtgarage zal leiden tot een beperkte toename van de verkeersintensiteit in de Vijzelgracht tussen de Prinsengracht en de Nieuwe Looiersgracht met 305 mvt/etmaal en tussen de Nieuwe Looiersgracht en de Lijnbaansgracht met 210 mvt/etmaal. In het drukste uur zullen er naar verwachting circa 53 motorvoertuigbewegingen plaatsvinden van en naar de Vijzelgrachtgarage. Bij dit onderzoek is geen rekening gehouden met een afname van verkeer door het opheffen van parkeerplaatsen.

Doorstroming

De capaciteit van het parkeersysteem is bepalend voor de wachtrijvorming bij de Vijzelgrachtgarage. De toegangen van de Vijzelgrachtgarage kunnen circa 20 voertuigen per uur afhandelen. De kans dat er een wachtrij ontstaat met daarin vier voertuigen bedraagt 54% in het drukste uur. Dit betekent dat er bij alle drie de toegangen een auto staat te wachten en dat de vierde auto in de wachtrij staat. De verwachting is dat er in het drukste uur enkele wachtende voertuigen op de parallelweg staan omdat alle bufferruimte gebruikt wordt. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er gerekend is met het worst-case scenario.

Verwacht wordt dat deze wachtrijen niet tot grote problemen zullen leiden indien er voldoende bufferlengte is voor de toegangen van de garage. Aanbevolen wordt om per toegang een bufferlengte te realiseren van zes meter. De parallelweg blijft dan beschikbaar voor het doorgaande verkeer.

Verkeersveiligheid

Op het gebied van verkeersveiligheid nabij de Vijzelgrachtgarage is in het onderzoek gekeken naar de routes naar de parkeergarage, de looproutes, de wachtrijvorming en zicht. Geconcludeerd wordt dat met betrekking tot verkeersveiligheid er geen problemen worden verwacht als gevolg van de realisatie van de Vijzelgrachtgarage.

6.3 Veiligheid In Relatie Tot De Noord/zuidlijn

De garage ligt boven een drukbezocht metrostation. Dit brengt extra veiligheidseisen met zich mee. Het belangrijkste uitgangspunt bij het (mede)gebruik van de restruimte is het behoud van de hoofddraagconstructie. Daarnaast moeten er goede procedures komen in geval calamiteiten optreden. Voor de garage Vijzelgracht zullen daarom in de vervolgfase nadere eisen en randvoorwaarden aan inpassing van de garage opgesteld moeten worden in overleg met de Dienst Noord/Zuidlijn. Zo kan er een kettingbeding komen voor brandveiligheid, ventilatie, toegankelijkheid ten behoeve van inspectie en onderhoud. Witteveen+Bos heeft onderzoek gedaan naar (ontwerptechnische) veiligheidsaspecten, mogelijke consequenties van calamiteiten in de garage en technische eisen en randvoorwaarden. Hierbij is aandacht besteed aan: brand, explosie, instabiliteit van de stellage van de garage, valbelastingen op stempellaag en perrondak en instroom van water. Er worden geen onoverkomelijke veiligheidsknelpunten verwacht. Op basis van (strenge) eisen en randvoorwaarden kan naar verwachting een veilig ontwerp worden gerealiseerd. In het rapport geeft Witteveen+Bos aan wat mogelijke risico 's zijn en welke maatregelen kunnen worden genomen om deze te beperken of binnen de normen te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0024.jpg"

Hoofdstuk 7 Het Bestemmingsplan

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid en ruimtelijke uitgangspunten in de regels en de verbeelding die tezamen het bestemmingsplan vormen.

7.2 Wijzigings- En Afwijkingsbevoegdheden

Met het bestemmingsplan wordt beoogd de bestaande toestand in het plangebied te regelen en het gemeentelijk beleid te vertalen. Dit heeft geleid tot een aantal gebruiksregels en bouwregels. Middelen om een bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
In dit geval zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen voor afwijking van de bouwregels, bijvoorbeeld voor het afwijken voor het realiseren van een toegangsvoorziening voor een fietsenstalling.
Verder komt in dit plan een wijzigingsbevoegdheid voor voor het wijzigen van de orde aanduiding van de in dit plan aanwezige Orde-2 brug.
Ook is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van het maximum aantal parkeerplaatsen indien na realisatie van de parkeergarage uit nader onderzoek blijkt dat, bijvoorbeeld als gevolg van technische ontwikkelingen, meer voertuigen kunnen worden geparkeerd binnen de geldende milieunormen, zoals die voor geluid- en luchtkwaliteit. Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid voor een verhoging van het aantal parkeerplaatsen moet verder worden getoetst of het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate wordt aangetast en moet worden voldaan aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid.

In de regels zijn de criteria voor gebruikmaking van de bevoegdheden opgenomen.
Een belangrijk algemeen criterium is dat de toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid niet tot gevolg mag hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Elk verzoek om toepassing van een van deze bevoegdheden zal aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie dat een omgevingsvergunning die toestemming geeft om van het bestemmingsplan af te wijken wordt verleend of een wijzigingsplan in procedure wordt gebracht. Ruimtelijke ordening is immers belangenafweging.

Artikel 3.9 a van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt, dat op de procedure van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan voor zes weken ter inzage wordt gelegd en dat belanghebbenden hun zienswijze ten aanzien van het ontwerpplan kunnen indienen.

Voor een omgevingsvergunning die toestemming geeft tot het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan geldt een beslistermijn van acht weken. Belanghebbenden kunnen nadat een beslissing op de aanvraag is genomen een bezwaarschrift indienen.

7.3 De Verbeelding

Sinds 1 januari 2010 wordt niet meer gesproken van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Op die datum is de digitaliseringsverplichting uit de Wet ruimtelijke ordening volledig in werking getreden. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.

Op de verbeelding met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

  • Verkeer
  • Water;
  • Dubbelbestemming Waarde - archeologie - 2, - 3, - 9, - 10;
  • Dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie;
  • Dubbelbestemming Waterstaat/waterkering.

De archeologische verwachtingswaarden zijn met bovengenoemde dubbelbestemming Waarde - archeologie in het bestemmingsplan verankerd.

Het bestemmingsplan beoogt voorts de bescherming van de cultuurhistorische en architectonische waarden. De bescherming van deze waarden is geregeld in de dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie, waar de gronden, naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemmingen, tevens zijn bestemd voor het behoud, herstel en versterking van deze waarden. De bestemming is primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen, zodat daarmee duidelijk is dat het belang van de bescherming van het stadsgezicht voorop staat.

De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheid.

Op de verbeelding komen tevens functieaanduidingen voor. Daarnaar wordt in de regels verwezen, opdat de aanduidingen bindend zijn. Een voorbeeld hiervan is de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - toegang parkeren', hetgeen betekent dat een toegangsvoorziening voor parkeren uitsluitend is toegestaan daar waar op de verbeelding deze aanduiding voorkomt.

Naast functieaanduidingen is er ook een bouwaanduiding op de verbeelding opgenomen. De brug over de Lijnbaansgracht heeft de 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'. Dit type specifieke bouwaanduidingen geeft de architectonische waardering aan en is gebruikt ter vervanging van de waarderingskaart die voorheen als separate kaart onderdeel van het bestemmingsplan uitmaakte. Met de bouwaanduiding is de waardering in het bestemmingsplan geïntegreerd.

Het bestemmingsplan kent tevens een algemene gebiedsaanduiding 'overige zone - ondergronds railtracé'. Deze gebiedsaanduiding legt de locatie vast van het station Vijzelgracht en het railtracé van de NoordZuid-lijn in dit bestemmingsplan met alle daarbij behorende voorzieningen. Deze algemene gebiedsaanduiding is geregeld in artikel 13. Tevens zijn hier de bouwregels opgenomen die gelden voor het bouwen ten behoeve van het ondergronds railtracé en - metrostation.

7.4 De Bestemmingen

7.4.1 Verkeer

Deze bestemming is bedoeld voor het verkeersareaal en de openbare ruimte. Ook valt onder deze bestemming een ondergrondse parkeergarage met toegangsvoorziening en is een ondergrondse fietsenstalling toegestaan.

Voor de inrichting van het verkeersareaal en de openbare ruimte zijn regels gegeven, zoals de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde.
Daarnaast zijn regels gegeven voor de locatie en de maatvoering van drie lifthuisjes, de toegangsvoorziening voor de parkeergarage. Het betreft een mechanische toegangsvoorziening.
Verder is opgenomen dat de parkeergarage uitsluitend bestemd is voor het parkeren door vergunninghouders uit de omgeving van de parkeergarage, de houders van een bewoners- of bedrijfsparkeervergunning voor parkeren op straat uit de buurt. De bij dit plan behorende onderzoeken, zoals het verkeersonderzoek, zijn van dit gebruik uitgegaan. De parkeergarage mag niet als openbare garage worden gebruikt.
Ook is het maximum aantal parkeerplaatsen vastgesteld op 270; dit aantal is mede voortgevloeid uit de capaciteit van de drie lifthuisjes, het maximaal aantal te verwachten verkeersbewegingen vanwege de parkeergarage en de geldende milieunormen. Dit laatste is gebaseerd op een zogeheten 'worst case scenario'. Zie in dit verband ook de toelichting in hoofdstuk 6 Verkeer.

Het ondergronds metrostation en -railtracé is niet opgenomen in de bestemmingsomschrijving van verkeer. Voor het ondergronds metrostation en -railtracé is een gebiedsaanduiding opgenomen. Regels die gelden voor het bouwen ten behoeve van de metro en het metrostation zijn opgenomen in artikel 13, dat de regels geeft voor deze gebiedsaanduiding.

7.4.2 Water

Het water in het plangebied, met uitzondering van het water onder de bruggen, heeft de bestemming 'Water' gekregen. Het water gelegen onder de bruggen valt onder de bestemming verkeer. Al het water in dit bestemmingsplan is bestemd voor oppervlaktewater, waterberging, waterwegen, de waterhuishouding en waterstaatsdoeleinden.

7.4.3 Dubbelbestemming Waarde - archeologie 2, 3, 9 en 10

Op basis van de archeologische verwachtingswaarden zijn vier dubbelbestemmingen Waarde-archeologie opgenomen. Waarde - archeologie 2 en 3 is gegeven aan gronden met een hoge archeologische verwachting. De dubbelbestemming Waarde - archeologie 9 is gegeven aan gronden met een waterbodem met hoge archeologische verwachting en Waarde - archeologie 10 is toegepast voor gronden met een waterbodem met lage archeologische verwachting. Al naar gelang de verwachtingswaarde, wordt bij voorgenomen uitvoering van ondergrondse werken en bouwwerken een archeologisch rapport verlangd. Voor de uitvoering van ondergrondse werken van een bepaalde omvang is een omgevingsvergunning vereist. Bij de vergunningaanvraag moet een rapport worden ingediend. Ook hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning vereist is bij een kleine ingreep, terwijl bij een lagere verwachtingswaarde pas bij een forsere ingreep een omgevingsvergunning is vereist.

Aan zowel de omgevingsvergunning voor ondergronds bouwen als de omgevingsvergunning voor ondergrondse werken kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg.

De dubbelbestemmingen zijn primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.

7.4.4 Dubbelbestemming Waarde- cultuurhistorie

Op 29 januari 1999 is het besluit tot aanwijzing van de Amsterdamse Binnenstad tot beschermd stadsgezicht genomen. In hoofdstuk 4 is uitvoerig aandacht besteed aan de cultuurhistorische ontwikkeling. Het beleid over de waardering van bruggen is opgenomen in paragraaf 5.4.
Alle gronden in het plangebied hebben de dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie. Behoud van de cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden staat bij gronden met deze bestemming voorop. Om die reden is de bestemming primair gemaakt aan de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met uitzondering van de dubbelbestemmingen Waarde - archeologie 2, 3, 9 en 10.

Binnen deze dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie zijn ook regels opgenomen ten behoeve van de bescherming van de brug over de Lijnbaansgracht die een Orde 2 aanduiding heeft. Het bestemmingsplan beoogt de karakteristiek van het stadsgezicht te behouden, te herstellen en/of te versterken. De karakteristiek is in de verbeelding geïntegreerd door middel van de specifieke bouwaanduiding die de architectonische waardering weergeeft. In de regels is het beleid ten aanzien van de orde waarderingen neergelegd. De omgevingsvergunning, in het bijzonder artikel 2.1 lid 1 onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (sloop binnen beschermd stadsgezicht), is het juridische handvat om sloop te voorkomen. De regels die zijn gegeven over de wijze van herstel, materiaalgebruik, maatvoering, detaillering en dergelijke, gelden als toetsingskader bij aanvragen om omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (bouwen van een bouwwerk).

7.4.5 Dubbelbestemming Waterstaat/Waterkering

In het plangebied zijn waterkeringen aanwezig. Zij hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat/Waterkering'. Dat betekent dat de bestemming geldt, naast de andere bestemmingen die aan de gronden zijn gegeven. De regels die gelden voor deze dubbelbestemming gaan voor die van de andere bestemmingen, met uitzondering van de regels voor de dubbelbestemmingen Waarde - archeologie 2, 3, 9, en 10', die voorrang hebben op de regels voor 'Waterstaat/Waterkering'. Op en in de tot 'Waterstaat/Waterkering' bestemde gronden mogen uitsluitend waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht die noodzakelijk zijn in verband met de waterhuishouding.

7.5 De Aanduidingen

Bij de bestemming verkeer zijn een paar functieaanduidingen opgenomen. Het betreft een functieaanduiding voor een parkeergarage, een fietsenstalling en de toegangsvoorziening voor de parkeergarage.
Daarnaast is er een bouwaanduiding voor de architectonische waardering van de brug over de Lijnbaansgracht.
Tenslotte is een gebiedsaanduiding opgenomen voor het ondergronds metrostation en -railtracé met alle bijbehorende voorzieningen.

7.6 Bouw- En Gebruiksregels

Bij alle bestemmingen en bij de gebiedsaanduiding 'overige zone-ondergronds railtracé' zijn bouwregels opgenomen. Deze regels vloeien grotendeels voort uit de ruimtelijke en functionele beschrijving van het gebied en het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de hoofdstukken 5 en 6.

Het geheel aan bouwregels wordt gecompleteerd door een stelsel van nadere eisen. Het dagelijks bestuur kan nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing. Nadere eisen kunnen worden gesteld indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht.

Bij de bestemmingen en bij de gebiedsaanduiding 'overige zone-ondergronds railtracé' zijn bevoegdheden van het dagelijks bestuur tot het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels opgenomen, met objectieve criteria waaraan wordt getoetst. Toepassing van een afwijkingsmogelijkheid mag in elk geval niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of dat aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied onevenredige afbreuk wordt gedaan.

Ook zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. Voor de parkeergarage is het maximum aantal parkeerplaatsen opgenomen en is bepaald dat het uitsluitend om parkeren voor vergunninghouders gaat.

7.7 Algemene Regels

Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels als bouwregel opgenomen dat aanvullende werking van de Bouwverordening is uitgesloten.

Voorts is een aantal algemene regels opgenomen met betrekking tot het bij omgevingsvergunning afwijken, zoals voor gebouwen voor de openbare dienst en bergbezinkbassins. Ten behoeve van de bestaande bebouwing aan de Vijzelgracht kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken voor standleidingen voor hemelwater, Franse balkons, gevel- en kroonlijsten en diverse andere ondergeschikte delen van bouwwerken.

De regels met betrekking tot de algemene gebiedsaanduiding voor het ondergronds railtracé en - stationsgebouw met bijbehorende voorzieningen, zijn eveneens opgenomen bij de Algemene regels.

7.8 Overgangsrecht

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.

Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevat een calamiteitsregeling en een regeling op grond waarvan het dagelijks bestuur eenmalig kan worden afgeweken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.

De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.

De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Hoofdstuk 8 Milieu-aspecten

8.1 Geluidhinder

Het bestemmingsplan Vijzelgracht maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk. Omdat door de nieuwe parkeergarage de verkeersstromen wijzigen, is door Witteveen+Bos (rapport d.d. 23 januari 2014, zie bijlage 1) onderzocht of bij de bestaande geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving (woningen en onderwijsvoorzieningen) sprake is van een toename van de geluidbelasting waardoor sprake zou kunnen zijn van “reconstructie” in het kader van de Wet geluidhinder.

In dit onderzoek is een akoestische beoordeling gegeven tussen de autonome situatie, situatie in de toekomst (exclusief de parkeergarage) en de plansituatie (inclusief de realisatie van de parkeergarage). Voor de akoestische situatie van de autonome situatie is uitgegaan van de geluidbronnen op de Vijzelgracht (weg- en tramverkeer). Voor de plansituatie is naast het tramverkeer en het bestaande wegverkeer ook rekening gehouden met het extra verkeer op de Vijzelgracht als gevolg van de realisatie van de parkeergarage.

In het akoestische onderzoek zijn de berekeningen uitgevoerd voor het jaar 2024. Uitgegaan wordt van een garage voor vergunninghouders (bewoners en bedrijven). Voor de parkeergarage wordt uitgegaan van 516 verkeersbewegingen per etmaal, dit is het totaal van ingaande en uitgaande verkeersbewegingen. In de geluidsberekening wordt de beweging de parkeergarage in gecombineerd met de verkeersbeweging de garage uit. Om deze reden wordt met de helft van het aantal verkeersbewegingen gerekend namelijk 258. De intensiteit op de Vijzelgracht bedraagt 10.410 tot 10.605 motorvoertuigen per etmaal afhankelijk van het weggedeelte.Voor het wegdek van de Vijzelgracht is uitgegaan van 'dicht asfalt beton' (DAB). Voor het gehele gebied is uitgegaan van een akoestisch harde bodem. Voor de parkerende auto's is uitgegaan van één minuut stationair draaien per auto.

Berekeningen en resultaten

De toename van de geluidbelasting van het wegverkeer ten opzichte van de situatie zonder parkeergarage bedraagt maximaal 0,53 dB. Aangezien de auto's vlak langs de woningen rijden zullen de auto's voor de bewoners waarschijnlijk wel herkenbaar zijn, maar gezien de hoge geluidbelasting van de Vijzelgracht en de andere bronnen in de omgeving zal het naar verwachting niet hinderlijk zijn.

Het geluidniveau ten gevolge van stationair draaiende wachtende auto’s bedraagt maximaal 45 dB(A) etmaalwaarde. Dit is niet hoger dan de grenswaarde in het Activiteitenbesluit en aanzienlijk lager dan het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Derhalve kan dit beschouwd worden als goede ruimtelijk ordening en is er akoestisch gezien geen belemmering voor het in het bestemmingsplan mogelijk maken van de parkeergarage.

8.2 Duurzaam Bouwen

Bij duurzaam bouwen gaat het om bovenwettelijke maatregelen op het gebied van energiebesparing, geluidsisolatie ter voorkoming van overlast door verkeer en/of buren en om comfortverhoging.

Een neveneffect kan zijn dat de woonlasten dalen. Het dagelijks bestuur voert een stimulerend beleid op het gebied van duurzaamheid bij het ontwerpen, bouwen, onderhoud en slopen van gebouwen. Beleid hierover is onder andere verankerd in het Programakkoord 2007-2010, het Milieubeleidsplan 2007-2010 en de jaarlijkse milieuprogramma's van het stadsdeel Centrum.

8.3 Luchtkwaliteit

8.3.1 Toetsingskader

In de Wet Milieubeheer is het toetsingskader voor luchtkwaliteit vastgelegd. De manier waarop de luchtkwaliteit in acht moet worden genomen bij planvorming is geregeld in lid 1 van artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer. Hierin wordt gesteld dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor doorgang van een project als:

  • aannemelijk is gemaakt dat grenswaarden niet worden overschreden bij realisatie van het plan, zelfs indien het voorgenomen plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het plan, bij één of meerdere overschrijdingen van grenswaarden, niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide;
  • als gevolg van positieve effecten van het plan en/of als gevolg van met het plan samenhangende maatregelen de kwaliteit van de lucht (elders) zodanig verbetert dat per saldo geen verslechtering optreedt (de zogenaamde saldobenadering), zelfs als bij realisatie van het plan één of meerder overschrijdingen van grenswaarden plaatsvinden en het plan wel in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide.

Grenswaarden zijn daarbij gedefinieerd als een niveau dat op basis van wetenschappelijke kennis is vastgesteld teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu in zijn geheel te voorkomen, te verhinderen of te verminderen en dat binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt en, als het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden.

Met betrekking tot emissies ten gevolge van het verkeer worden in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer voorschriften gegeven die grenswaarden bevatten voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes, koolmonoxide, benzeen en benzoapyreen. De grenswaarde voor stikstofoxiden geldt alleen voor vegetatie. Deze grenswaarde geldt voor gebieden die zich op minstens vijf kilometer van wegen bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1304BPSTD-OW01_0025.png"

Grenswaarden vanaf 2010 voor de diverse stoffen

In de ministeriële regeling “Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit” (2007) zijn algemene regels opgenomen voor de wijze waarop de gevolgen van projecten op de luchtkwaliteit moet worden berekend.

In stedelijke gebieden vormt het verkeer een belangrijke bron van luchtverontreinigende stoffen. Conform de regeling dient langs wegen in een stedelijke omgeving de concentraties van de verschillende stoffen te worden berekend met behulp van standaard rekenmethodes. In de regeling is ook per gemeente vastgelegd met welke getalswaarde de jaargemiddelde concentratie van fijn stof moet worden gecorrigeerd voor de aanwezigheid van zeezout. Voor de gemeente Amsterdam bedraagt deze correctie 6 µg/m³. Conform de regeling wordt het voor zeezout gecorrigeerde aantal overschrijdingen van de 24 uurgemiddelde concentratie fijn stof verkregen door het aantal berekende overschrijdingsdagen met zes dagen te verminderen.

Begrip 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM)

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging, hoeven op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer niet individueel getoetst te worden aan de genoemde grenswaarden. Het is in dat geval voldoende om aan te tonen dat een voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' is. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Met de inwerkingtreding van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (tijdelijk) gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10. Dit komt neer op een bijdrage van 1,2 µg /m³ voor beide componenten. Dit betekent dat als aangetoond kan worden dat een voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m³ bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van zowel PM10 als NO2, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

8.3.2 Gemeentelijk Actieplan Luchtkwaliteit 2005

In maart 2006 heeft de gemeente Amsterdam het Actieplan Luchtkwaliteit 2005 aangenomen. Het ambitieniveau van dit Actieplan Luchtkwaliteit 2005 is hoog. Hiervoor is gekozen omdat Amsterdam een compacte stad is in een sterk verstedelijkte regio met hoge achtergrondconcentraties. Het is lastig om overal in de stad binnen de gestelde termijnen te voldoen aan de geldende normen, maar als alle maatregelen uit dit Actieplan worden uitgevoerd kan Amsterdam daar in slagen. Het exacte resultaat van de Amsterdamse inspanningen zal mede afhankelijk zijn van de acties die derden nemen. Zo zullen naast gemeentelijk beleid ook op Rijks- en Europees niveau successen geboekt moeten worden. Verwacht wordt dat met een maximale inspanning van iedereen alle normen worden gehaald. Een scherpe monitoring van de successen of tegenvallers in het beleid ter verbetering van de luchtkwaliteit, meting en berekening van de luchtkwaliteit, zal mede bepalend zijn voor de intensiteit waarmee Amsterdam haar acties moet inzetten.

Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam kent een duidelijk doel, te weten het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. Het Actieplan bevat daartoe concrete maatregelen die erop gericht zijn om deze specifieke knelpunten aan te pakken. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd.

8.3.3 Het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Vijzelgracht maakt een nieuwe parkeervoorziening mogelijk in een binnenstedelijke omgeving. Door Witteveen+Bos is onderzocht of met de parkeergarage voldaan wordt aan de Wet milieubeheer (zie bijlage 1).

De verwachte verkeersgeneratie ten gevolge van de realisatie van de parkeergarage heeft mogelijk gevolgen voor de luchtkwaliteit. Het voorgenomen plan is derhalve getoetst aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. Bij verkeersgerelateerde bronnen worden alleen relevante emissies van de stoffen NO2 en PM10 verwacht.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteitheeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifiekerekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Op basis van deze NIBM-tool is de toename in concentratie berekend tengevolge van de toename in het verkeer. Voor het wegvak van de Vijzelgracht gelegen tussen de Prinsengracht en de Nieuwe Looiersstraat wordt een toename verwacht met 305 personenvoertuigbewegingen per etmaal, resulterend in een toename in concentratie van circa 0,3 µg/m³ voor NO2 en 0,1 µg/m³ voor PM10. Voor het wegvak gelegen tussen de Nieuwe Looiersstraat en de Lijnbaansgracht wordt een toename verwacht met 210 personenvoertuigbewegingen per etmaal, resulterend in een toename in concentratie van circa 0,2 µg/m³ voor NO2 en 0,1 µg/m³ voor PM10.

Uit de berekeningen volgt dat het project NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De Wet milieubeheer vormt voor het aspect luchtkwaliteit daarom geen belemmering voor de uitvoering van het project.

Bovendien is in het onderzoek niet meegenomen dat parkeerplaatsen op straat worden opgeheven. Per saldo zal het verkeer dus minder toenemen en daarmee ook de toename van de concentratie PM10.

8.4 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen grenzen houden van risico's bij de productie, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is een getal dat aangeeft hoe groot de kans is, dat iemand overlijdt ten gevolge van een calamiteit met een gevaarlijke stof. De plaats (contour) waar deze kans 1 op de miljoen (10-6) bedraagt, is maatgevend voor waar nieuwe bebouwing of functies zijn toegestaan. Het groepsrisico geeft de kans weer op een ramp waarbij meerdere personen omkomen. Daarbij wordt dan getoetst aan de zogenaamde oriënterende waarde van het groepsrisico.

In en rond het plangebied zijn geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheden tot het vergroten van risico's.

Hoofdstuk 9 Archeologie

9.1 Algemeen

Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Het verdrag stelt dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem, in iedere fase van planontwikkeling moet worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.

De nieuwe wet ter uitvoering van het Verdrag van Malta, de Wet op de archeologische monumentenzorg, is per 1 september 2007 definitief van kracht. De wetgeving schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

In dit kader heeft Bureau Monumenten & Archeologie een archeologisch bureauonderzoek (juni 2010) uitgevoerd voor het bestemmingsplan 'Zuidelijke binnenstad'. Hierin is ook het gebied van het bestemmingsplan Vijzelgracht meegenomen. Het onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Het rapport beschrijft de archeologische vindplaatsen waaronder meer de afdeling Archeologie van BMA onderzoek heeft uitgevoerd. De vondsten verschaffen belangrijke informatie over de geschiedenis en topografie van Amsterdam en zijn een onmiskenbare graadmeter voor het potentieel van het nog aanwezige bodemarchief. Ook een archeologische verwachtingskaart en een beleidskaart maken deel uit van het van het rapport. De verwachtingskaart geeft zones aan van archeologische materiële neerslag.

9.2 De Archeologische Verwachtingskaart

Volgens de archeologische verwachtingskaart zijn binnen het plangebied Vijzelgracht de volgende gebieden te onderscheiden. De Vijzelgracht is een gebied waar de bodem is verstoord door de aanleg van de bebouwing en infrastructuur in de 20ste eeuw. Daarmee is dit deel van het plangebied vrijgesteld van archeologisch onderzoek (gebied N: Verstoring). De Lijnbaansgracht (lijnbanen) behoort tot het gebied Grachten, productiezones (gebied F) met een hoge archeologische verwachting. Langs deze grachten waren voornamelijk ambachten en kleine industrieën gevestigd. De meeste grachten hebben in een latere periode de bestemming van woongracht gekregen. In het tracé van deze grachten zijn losse vondsten en afval te verwachten die in de (voormalige) bedding zijn weggezonken. De materiële neerslag bestaat onder meer uit productieafval, halffabricaten en misbranden. Een deel van het plangebied behoort tot het gebied Stadswal 1663 (gebied B) met een hoge archeologische verwachting. Het buitenstedelijke gebied dat met de Vierde Uitleg aan de stad werd toegevoegd werd omzoomd door een stadswal en twee stadspoorten; de Utrechtsepoort, de Weteringspoort en de Leidsepoort. Sporen hiervan kunnen bestaan uit funderingen en ophogingspakketten.

De aanleg van de Noord/Zuidlijn heeft niet tot wijzigingen in de archeologische verwachtingskaart geleid. Op het Weteringcircuit is het bodemarchief in stand gebleven in verband met grote diepte van de metrotunnel.

9.3 De Archeologische Beleidskaart

De archeologische beleidskaart maakt onderscheid tussen zones met een hoge verwachting, zones met een lage verwachting en een zone zonder verwachting. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgestreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen.

Archeologische beleidszones op basis van de archeologische verwachtingszones en verstoringen:

Beleidscategorie 2: bij hoge verwachting (Verwachtingzones A en B).
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 50 m2 en minder dan 0,50 meter onder het maaiveld.

Beleidscategorie 3: bij hoge verwachting (Verwachtingzones H, I, K, L en M)
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 en minder dan 0,50 meter onder het maaiveld.

Beleidscategorie 7: bij lage verwachting (Verwachtingzone J)
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 en minder dan 0,50 meter onder het maaiveld.

Beleidscategorie 9: bij waterbodem met een hoge archeologische verwachting
(Verwachtingzones C, D, E en F)
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 en minder dan 0,50 meter onder het maaiveld.

Beleidscategorie 10: bij waterbodem met een lage archeologische verwachting (Verwachtingzones D, E en G)
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 2.500 m2 en dieper dan de baggerdiepte.

Beleidscategorie 13: negatieve verwachting: (sub)recente verstoring
(verwachtingszone N)
Voor deze delen in het plangebied geldt een negatieve verwachting, vanwege de hoge mate van verstoring. Daarmee zijn deze delen van het plangebied vrijgesteld van verdere archeologische maatregelen.


Voor het plangebied Vijzelgracht zijn de beleidscategoriëen 2, 9, 10 en 13 van toepassing. Deze catoriëen zijn als dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan opgenomen.

Voor het hele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat wanneer geen archeologisch vervolgonderzoek vereist is en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen, Bureau Monumenten en Archeologie hiervan op de hoogte moet worden gebracht. In overleg met de opdrachtgever kunnen dan maatregelen worden getroffen over de documentatie en berging van de vondsten.

Hoofdstuk 10 Water

10.1 Beleid

Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam. Het grondwaterbeleid van de gemeente Amsterdam is opgenomen in het plan "Breed Water", plan gemeentelijke watertaken. Het beleid van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is vastgelegd in de Keur AGV 2011 en het Waterbeheersplan AGV 2010 - 2015.

Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van Waternet, namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Het plangebied maakt deel uit van de Integrale Keur van AGV. Zonder ontheffing op de keur zijn werkzaamheden aan/op of in waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden. De Keur AGV is van toepassing op alle wateren, keringen en waterstaatkundige werken. Waternet, waarin de Dienst Waterbeheer en Riolering en het Waterleidingbedrijf zijn samengegaan, is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap. Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet de grondwaterzorgtaak uit, alsmede de afvalwaterinzameling, de drinkwaterlevering en de nautische beheertaak.

10.2 Waterkering

De Singelgracht functioneert als secundaire, indirect verholen waterkering. De kering is secundair omdat hij niet primair is. Een primaire kering is een kering die het gebied beschermt tegen buitenwater, zoals vastgelegd in de Waterwet. Secundaire keringen zijn alle overige waterkeringen. De kering is indirect omdat hij, achter de primaire waterkering, als tweede bescherming biedt tegen overstroming door aangrenzend water. 'Verholen' houdt in dat de waterkering op het maaiveld niet herkenbaar is als dijklichaam. De waterkering kan tot op zekere hoogte de functie van primaire waterkering overnemen. De waterkering fungeert als operationele hoogwaterkering bij niet calamiteuze omstandigheden.

De secundaire, indirect verholen waterkering is als zodanig bestemd. De waterkerende functie mag niet worden verminderd of tenietgedaan. Op de verbeelding is de totale keurzone aangegeven. Werkzaamheden in en om deze kering is alleen mogelijk na het toestaan van een afwijking. Bovendien geldt dat alle activiteiten getoetst moeten worden aan de keur en beleidsregels van AGV.

10.3 Oppervlaktewater

In het plangebied zijn de aangegeven delen van waterwegen en grachten bestemd voor waterberging, waterhuishoudkundige doeleinden en vaarwater. In de waterwegen mag het bestaande doorstroomprofiel slechts beperkt worden verminderd.

In het plangebied wordt geen grootschalige bebouwing voorgesteld. De waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied zullen derhalve niet aan veel veranderingen onderhevig zijn.

10.4 Grondwater

Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen mogelijk. In procedures is vastgelegd dat, alvorens met de bouw kan worden begonnen, eerst onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de bouw op de stand, de kwaliteit en de stroming van het grondwater (geohydrologisch onderzoek). In de omgeving van de nieuwbouw mag de grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren. De geohydrologische onderzoeken moeten ter advisering aan Waternet worden voorgelegd.

Het uitvoeren van grondwateronttrekkingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden zijn watervergunningsplichtig. Hiervoor dient de initiatiefnemer een aanvraag watervergunning bij Waternet/AGV in te dienen.

10.5 Riolering

In het plangebied bevindt zich een gemengd rioleringsstelsel. Hierbij wordt ál het in het gebied vrijkomende afvalwater, inclusief regenwater, door middel van één type leiding ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Het beleid van AGV/Waternet is daar waar mogelijk schoon hemelwater te scheiden van de vuilwaterstromen. Hierdoor wordt de rzwi ontlast en het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Voor het duurzaam omgaan met regenwater wordt verwezen naar de betreffende beslisbomen, opgenomen in de beleidsnotitie "handreiking hemelwater" opgesteld door AGV/Waternet. Bij nieuwbouw of het renoveren van bestaande bebouwing moet rekening worden gehouden met een toekomstig gescheiden rioolstelsel waarbij het hemelwater apart van het vuilwater wordt aangeboden. Mocht die mogelijkheid zich in de toekomst voordoen dan zal hier aandacht aan besteed moeten worden.

Waternet/AGV stimuleert het afkoppelen van verharde oppervlakken. Dit draagt bij aan de doelstellingen zoals die zijn gesteld in het Waterbeheer 21ste eeuw (vasthouden - bergen - afvoeren). Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak geldt de 'handreiking hemelwater' als beleidsuitgangspunt.

Hoofdstuk 11 Flora En Fauna

11.1 Wettelijk Kader

11.1.1 Natuurbeschermingswet 1998

Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in, of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren.

11.1.2 Flora- en faunawet 2002

In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ffw) van kracht geworden. In 2005 is de wet met een Algemene Maatregel van Bestuur aangepast. In 2009 is, naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State de “Uitleg over de aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet” uitgebracht.

Met deze wet wordt onder meer beoogd de soortbeschermingsregeling(en) van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te implementeren in de Nederlandse rechtsorde. Op grond van de Ffw zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, helen en andere voortplantings-, of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend “Besluit vrijstelling beschermd dier- en plantensoorten” kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal op grond van de Ffw rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen planten- en diersoorten. Wat betreft de flora is de aandacht onder meer gericht op de flora van de kademuren. Als uit gegevens of onderzoek blijkt dat sprake is van één of meerder beschermde soorten en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betrokken (bouw)werkzaamheid/activiteit pas kunnen plaatsvinden, nadat ontheffing of vrijstelling is verleend. De ontheffing vindt plaats op grond van de Flora- en faunawet. Bij de beoordeling van een ontheffing of vrijstelling is de Habitatrichtlijn mede het toetsingskader. Op Rode lijsten staan soorten die om verschillende redenen sterk achteruitgaan. De kwetsbaarheid van een soort speelt een rol bij de beoordeling van een ontheffingsaanvraag Ffw. Voor een beschermde soort van de Rode lijst is de afweging diepgaander.

Bomen worden beschermd door de gemeentelijke kapverordening (bomenverordening).

De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld. Met het werken volgens deze gedragscode kan het aanvragen van een ontheffing voor een aantal soorten worden voorkomen.

Voor alle diersoorten, ook niet-beschermde, geldt de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan soorten moet worden voorkomen.

De feitelijke situatie in het plangebied ter plaatse van de geplande parkeergarage en de toegangsvoorzieningen geeft geen aanleiding om nader onderzoek naar flora en fauna te laten uitvoeren. De aanwezigheid van (vaste verblijfplaatsen van) beschermde diersoorten en van beschermde planten is onwaarschijnlijk.

11.1.3 Ecologische hoofdstructuur (EHS)

De Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. Bij kwantitatieve of kwalitatieve aantasting van de EHS, dient volgens de in de Nota Ruimte vastgelegde regels, gecompenseerd te worden.

In het structuurplan van de gemeente Amsterdam wordt een aantal groengebieden planologisch beschermd. Het Weteringcircuit is onderdeel van de hoofdgroenstructuur. De hoofdgroenstructuur is een onderdeel van de Structuurvisie Amsterdam 2040 (vastgesteld in februari 2011). Inpasbare voorzieningen in dit gebied zijn in de Structuurvisie omschreven.

Hoofdstuk 12 Luchthavenindelingsbesluit

Op 1 november 2002 zijn de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel van de luchthaven Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB), waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De regels zijn in werking getreden op 20 februari 2003, tegelijk met de ingebruikneming van de vijfde baan van Schiphol, de Polderbaan. Beide besluiten zijn gebaseerd op de gewijzigde Wet luchtvaart. Deze nieuwe regels moeten in acht worden genomen bij de tot standkoming van bestemmingsplannen, voor gebieden die zijn gelegen binnen de werkingssfeer van de besluiten, en bij de beoordeling van bouwplannen, van aanvragen voor een aanlegvergunning of van een omgevingsvergunning die alleen kan worden verleend met een afwijking van het bestemmingsplan.

In het Luchthavenindelingsbesluit is het luchthavengebied vastgesteld en is het zgn. beperkingengebied opgenomen. De vaststelling van het luchthavengebied heeft geen consequenties voor het plangebied van de Vijzelgracht. Binnen het beperkingengebied kan onderscheid worden gemaakt in verschillende regimes. Zo zijn er regimes voor de toelaatbaarheid van gebouwen in verband met de externe veiligheid of geluid-belasting, zo zijn er gronden, de sloopzones, waar voor bepaalde gebouwen geldt, dat ze moeten worden gesloopt en gronden waar nieuwe gebouwen niet zijn toegestaan. Voorts zijn er regels met hoogtebeperkingen en regels met beperkingen voor vogelaantrekkende bestemmingen. Slechts deze laatste regels, d.w.z. de regels met hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende bestemmingen zijn van belang voor het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen het vogelvrijwaringsgebied van Schiphol.

Bestemmingsplannen moeten in overeenstemming zijn (gebracht) met het LIB. Is daarvan geen sprake, dan geldt het LIB als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij geldt overigens niet de gelimiteerde werkingsduur van een voorbereidingsbesluit. Het gevolg van het LIB is dan dat alle bouwaanvragen in het plangebied moeten worden aangehouden. Die aanhoudingsplicht kan worden doorbroken met artikel 50.3 (m.b.t. bouwvergunning) van de Woningwet, voorzover de beperkingen van het LIB in acht worden genomen. Voor het gebied van het bestemmingsplan Vijzelgracht geldt volgens het LIB een hoogtebeperking van 146 meter. Nergens in het plangebied is een bouwhoogte toegestaan die deze grens overschrijdt. Voorts geldt volgens het LIB een beperking van vogelaantrekkende bestemmingen. Nergens in het plangebied wordt mogelijk gemaakt dat (nieuwe) vogelaantrekkende bestemmingen worden gerealiseerd.

Nu de andere regimes van het LIB niet van toepassing zijn op het plangebied en de hoogtebeperking en beperking van vogelaantrekkende bestemmingen van het LIB in acht worden genomen, kan worden gesteld dat het bestemmingsplan Vijzelgracht in overeenstemming is met het LIB en dat derhalve de aanhoudingsplicht van het LIB niet voor het plangebied geldt. Omdat het gehele grondgebied van het stadsdeel Centrum binnen het beperkingengebied is gelegen waarvoor de hoogtebeperking geldt, zoals dit is aangegeven op de bij het LIB behorende kaarten, is het niet mogelijk de contouren van dit gebied aan te geven op de verbeelding van het bestemmingsplan Vijzelgracht.

Het Luchthavenverkeerbesluit ziet op de milieubelasting door het luchthavenverkeer van Schiphol. In het besluit zijn regels opgenomen voor het vliegverkeer, het milieu en de veiligheid rond Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit heeft, anders dan het Luchthavenindelingsbesluit, geen gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied Vijzelgracht, noch legt dit Luchthavenindelingsbesluit beperkingen op aan die ruimtelijke ontwikkeling.

Hoofdstuk 13 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan Vijzelgracht maakt een ondergrondse parkeervoorziening mogelijk. De bak voor de parkeergarage is inmiddels aangelegd in het kader van het project Noord/Zuidlijn (en wordt om niet overgedragen aan het stadsdeel Centrum). Voor de bouw van de garage is nog geen kredietbesluit genomen. Dit is gepland in 2014. Er dient een kredietbesluit te zijn genomen voor de vaststelling van het bestemmingsplan in de gemeenteraad. Alsdan zijn voldoende financiële middelen beschikbaar om de parkeergarage te bouwen.

PM

Hoofdstuk 14 Inspraak

Over het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 9 december 2013, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, in het gebouw De Bazel aan de Vijzelstraat een inspraakbijeenkomst gehouden. Voorafgaand aan de inspraakbijeenkomst lag het plan vanaf 15 november 2013 ter inzage. Vanaf dat moment was het plan ook via internet digitaal beschikbaar. De bijeenkomst werd bezocht door 46 bewoners en anderszins betrokkenen bij het plangebied. Na de inspraakavond heeft men tot en met 6 januari 2014 de gelegenheid gekregen het plan te bekijken en een schriftelijke inspraakreactie in te dienen.

Het verslag van de bijeenkomst en de schriftelijke inspraakreacties zijn in bijlage 3 van de toelichting opgenomen.

De inspraakreacties hebben voornamelijk betrekking op de volgende onderwerpen:

  1. 1. Milieu aspecten van de parkeergarage

Inspraak

Overlast voor de buurt door de parkeergarage met toegangsvoorzieningen aan de Vijzelgracht. Gewezen wordt op de verslechtering van luchtkwaliteit, geluidsoverlast door aankomende en vertrekkende auto's en verzwaarde belasting door zoekverkeer en doorstroming van het verkeer.

Reactie

Het bureau Witteveen+Bos heeft een verkeers- en milieuonderzoek (d.d. 12 november 2013, definitieve versie d.d. 23 januari 2014) uitgevoerd naar de gevolgen van een mechanische parkeergarage met 270 parkeerplaatsen. In de berekeningen is uitgegaan van een maximaal aantal bewegingen op de Vijzelgracht.

Luchtkwaliteit

Verwacht wordt dat de bouwwerkzaamheden aan de Noord-Zuid Lijn de concentratie stikstofdioxide beïnvloeden, te weten met circa 4-12 µg/m³ ter hoogte van de Vijzelgracht. Deze bouwwerkzaamheden zijn echter afgerond voordat de parkeergarage in gebruik wordt genomen. Ten tijde van ingebruikname van de parkeergarage is de stikstofdioxide concentratie daarom afgenomen tot, zo blijkt uit vele studies, beneden de grenswaarde van 40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie. Het verkeer van en naar de parkeergarage voegt een niet in betekenende mate bijdrage toe aan de totale concentratie stikstofdioxide.

Geluidsoverlast

In het kader van de Wet Geluidhinder is de toename van het geluidniveau op nabijgelegen woningen ten gevolge van het verkeer van en naar de parkeergarage onderzocht. Ook is het geluidsniveau ten gevolge van wachtende auto's berekend. Mechanische onderdelen zoals sluitende deuren van de toegangen en de interne mechaniek zijn niet meegenomen in het akoestische onderzoek. Het is op dit moment niet bekend welke leverancier de mechaniek voor de garage zal leveren. Er zijn tal van manieren om de geluidstraling als gevolg van de mechanische onderdelen zoveel mogelijk te beperken.

Verkeersstromen

In het onderzoek van Witteveen+Bos is de extra verkeersbelasting op de Vijzelgracht berekend. De parkeergarage leidt tot 516 extra verkeersbewegingen. Het aantal bewegingen per parkeerplaats is vastgesteld op basis van ervaringen op straat en bij traditionele bewonersgarages. Dit is het aantal bewegingen in het meest ongunstige geval. Er is niet berekend hoeveel auto's minder door de omliggende straten rijden.

De capaciteit van het parkeersysteem is bepalend voor de wachtrijvorming bij de Vijzelgrachtgarage. Uit onderzoeken blijkt dat als er bij alle drie de toegangen een auto staat te wachten in het drukste uur de kans van 54% bestaat dat er één wachtende op de ventweg staat. Dit kan zowel een auto zijn als iemand die de auto komt ophalen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er gerekend is met het worst-case scenario. Aanbevolen wordt om per toegang een bufferlengte te realiseren van zes meter. De parallelweg blijft dan beschikbaar voor het doorgaande verkeer.

In de hoofdstukken 6 en 8 wordt uitgebreid ingegaan op de hierboven genoemde onderzoeken.

  1. 2. Alternatief ruimtegebruik

Inspraak

Aangegeven wordt dat onvoldoende rekening is gehouden met alternatief gebruik van de restruimte waarvoor thans een haalbaarheidsonderzoek plaatsvindt.

Reactie

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om in de restruimte boven het metrostation Vijzelgracht een parkeergarage te maken conform de wens en beleid van het stadsdeel. Verwezen wordt naar hoofdstuk 2. Op 18 december 2012 heeft de stadsdeelraad ingestemd met de Nota van Uitgangspunten voor een mechanische garage.
De parkeergarage zal slechts een gedeelte van de restruimte, de lege bak boven het metrostation benutten. Daarnaast maakt het bestemmingsplan een fietsenstalling mogelijk in de restruimte. Overige mogelijke bestemmingen zijn op dit moment onvoldoende concreet om op te nemen; zodra er een concreet en haalbaar plan voor verdere invulling van de restruimte is, kan na een bestuurlijke afweging een procedure worden opgestart om dit mogelijk te maken.

  1. 3. Inrichting van de openbare ruimte, opheffen van parkeerplaatsen en situering van de toegangsvoorzieningen

Inspraak

De realisatie van de parkeergarage is gekoppeld aan het opheffen van parkeerplaatsen op straat. De insprekers willen duidelijkheid over het aantal op te heffen parkeerplaatsen. Uit de reacties blijkt dat de samenhang van het bestemmingsplan Vijzelgracht en de plannen voor de Rode Loper niet duidelijk is. Ook zijn er vragen gesteld over het terugplanten van de bomen en het blokkeren van de zichtlijnen door de bouw van de toegangsvoorzieningen.

Reactie

Het plangebied heeft overwegend de bestemming Verkeer gekregen. Het bestemmingsplan regelt niet de inrichting van de openbare ruimte, zoals het aantal te planten bomen en parkeerplaatsen op straat. De garage is bedoeld ter vervanging van parkeerplaatsen op straat, niet als uitbreiding. Het opheffen van parkeerplaatsen valt buiten het bestemmingsplan. Hierover vindt nog aparte besluitvorming plaats door de stadsdeelraad. Het ontwerp voor de Rode Loper kan binnen het bestemmingsplan worden gerealiseerd.

De impact van de situering van de toegangsvoorzieningen naar de parkeergarage op de zichtlijnen is zorgvuldig bekeken. Met de situering van de toegangsvoorzieningen tussen de dubbele bomenrij wordt de herkenbaarheid van de ruimte niet aangetast.

  1. 4. Het aantal parkeerplaatsen, doelgroep van de parkeergarage en aantal gebruikers


Inspraak

Het bestemmingsplan maakt een vergunninghouders garage met 270 parkeerplaatsen mogelijk. De insprekers hebben geïnformeerd of dit het maximum aantal parkeerplaatsen is en wie een pasje krijgt voor de parkeergarage.

Reactie

In het bestemmingsplan is vastgelegd dat de parkeergarage uitsluitend voor vergunninghouders bedoeld is. Ook het aantal van 270 parkeerplaatsen is vastgelegd in de regels. Vergunninghouders uit de kring van 500 meter rond de garage krijgen een pasje. Hoeveel mensen een pasje krijgen wordt niet in het bestemmingsplan geregeld. Daarnaast is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het aantal parkeerplekken alsmede de kring van gebruikers te wijzigen als uit onderzoek blijkt dat binnen geldende milieunormen meer voertuigen kunnen worden geparkeerd.

De inspraakreacties hebben niet geleid tot de wijziging van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 15 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

Het concept-ontwerpbestemmingsplan Vijzelgracht wordt toegezonden aan de volgende instanties:

  1. 1. Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie;
  2. 2. Provincie Noord-Holland, directie Subsidies, Handhaving en Vergunningen;
  3. 3. Waternet, afdeling Planadvies en Vergunningen;
  4. 4. Gemeente Amsterdam, stadsdeel Zuid;
  5. 5. Gemeente Amsterdam, Dienst Ruimtelijke Ordening;
  6. 6. Gemeente Amsterdam, Dienst Metro;
  7. 7. Dienst Vastgoed Defensie, Directie West;
  8. 8. Brandweer Amsterdam-Amstelland, sector Expertise en Regie;
  9. 9. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

De instanties als genoemd onder 3 en 5 hebben schriftelijk gereageerd.

Instantie 5 heeft aangegeven geen op- en/of aanmerkingen te hebben.

Instantie 3 verzoekt om in de toelichting het beleid -de Keur AGV 2011 en het Waterbeheerplan AGV 2010-2015- van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht op te nemen, het grondwaterbeleid van de gemeente Amsterdam te benoemen dat is opgenomen in het plan "Breed Water', plan gemeentelijke watertaken en de nautische beheertaak van Waternet op te nemen. Daarnaast wordt erop gewezen dat grondwateronderzoeken ter advisering aan Waternet voorgelegd moeten worden en dat grondwateronttrekkingen watervergunningplichtig zijn.

De door de instanties aangegeven aanpassingen worden overgenomen en verwerkt in de toelichting op het ontwerp-bestemmingsplan.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Onderzoeken Verkeer, Luchtkwaliteit En Geluid

Bijlage 2 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 3 Inspraak