Groenmarkt
Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam
Vastgesteld op 30-11-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Groenmarkt met identificatienummer NL.IMRO.0363.A1501BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.4 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 additionele horeca:
horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan en welke tot de hoofdfunctie worden gerekend. De horeca-activiteit vindt plaats in het verlengde van en ten behoeve van de hoofdfunctie. De horeca-activiteit mag niet zelfstandig worden uitgeoefend of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. Wanneer de ruimte waarin de horeca-activiteit plaatsvindt is afgescheiden van de hoofdfunctie, mag deze maximaal 20 % van het totale vloeroppervlak bedragen, waarbij toiletruimte, keuken en opslag ten behoeve van horeca niet wordt meegerekend;
1.7 archeologisch rapport:
een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
1.8 archeologische waarde:
waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;
1.9 automatenhal:
iedere besloten ruimte waarin meer dan drie speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale bruto vloeroppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.12 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op het gebruik van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.13 bestaande bouwhoogte
de daadwerkelijk aanwezige bouwhoogte van de bebouwing per geografisch meetpunt, meetlocatie; een bebouwing heeft over het algemeen meerdere bestaande bouwhoogtes;
1.14 bestaande goothoogte
de daadwerkelijk aanwezige goothoogte van de bebouwing per geografisch meetpunt, meetlocatie;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijzondere bouwlaag:
kelders, souterrains en kappen;
1.18 bodemverstoring:
elke vorm van grondverzet;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.20 bouwhoogte:
de hoogte van de bebouwing vanaf het peil;
1.21 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.25 consumentverzorgende dienstverlening:
een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek en dergelijke;
1.26 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat ontstaan is door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;
1.27 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.28 daktuin
een tuin aangelegd op het platte dak van een gebouw;
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt worden begrepen;
1.30 dove gevel:
een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A), alsmede
een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte;
1.31 galerie:
een ruimte uitsluitend bestemd voor tentoonstelling en verkoop van kunstwerken;
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 gebouwd terras:
een zelfstandig gebouw, dat uitsluitend dienst doet als zitgelegenheid voor bezoekers van de aangrenzende horecavestiging;
1.34 geldwisselkantoor:
een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren;
1.35 geluidsgevoelige functie
a. het gebruik van een geluidsgevoelige ruimte zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet
geluidhinder;
b. het gebruik van een ander geluidsgevoelig gebouw zoals bedoeld in artikel 1.2
(sub 1 t/m 3) van het Besluit geluidhinder.
1.36 gevelverkoop:
het verkopen van goederen of eetwaren vanuit de gevel van een gebouw gelegen aan de openbare weg;
1.37 goothoogte:
de hoogte vanaf het peil tot de snijlijn tussen het verticaal gevelvlak en het al dan niet hellend dakvlak;
1.38 growshop:
een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in artikelen ten behoeve van het kweken van cannabis. Een growshop verkoopt o.a. verwarmings- en watersystemen, verlichting, kweekpotten, aarde en meststoffen ten behoeve van de kweek van cannabis.
1.39 headshop:
een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in artikelen voor het gebruik van drugs, maar waar geen psychoactieve stoffen worden verkocht. Een headshop verkoopt o.a. produkten die gerelateerd zijn aan het roken van cannabis, het gebruik van (water)pijpen en verdampers. .
1.40 horeca 1:
fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.
1.41 horeca 2:
horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten;
1.42 horeca 3:
horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafe's en eetcafe's;
1.43 horeca 4:
horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons;
1.44 horeca 5:
hotels;
1.45 horeca 6:
de uitoefening van horeca-activiteiten in een gebouw dat primair voor culturele of museale activiteiten wordt gebruikt (culturele horeca);
1.46 kantoor met baliefunctie:
een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en dergelijke, met uitzondering van geldwisselkantoren en telefoneerinrichtingen;
1.47 kantoor:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor congres- en vergaderruimte;
1.48 kelder:
één of meer bijzondere bouwlagen, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;
1.49 kinderopvang
een voorziening voor opvang van kinderen van 0 tot 12 jaar in bedrijfsmatig georganiseerd verband, waaronder in elk geval begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang;
1.50 minisupermarkt
een detailhandelsvestiging waar voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen worden verkocht. Een minisupermarkt onderscheidt zich van een supermarkt door het oppervlak. In de binnenstad van Amsterdam spreken we van een minisupermarkt wanneer het bruto bedrijfsvloeroppervlak niet meer dan 400 m2 bedraagt;
1.51 netto verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.52 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen, openbare toiletten?? en ondergrondse afvalcontainers;
1.53 open puiverkoop:
het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel op straatniveau geheel of gedeeltelijk ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingstijden kan worden geopend;
1.54 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien op het water wordt gebouwd: het waterpeil.
1.55 perceel:
een kavel al dan niet bebouwd, welke als één geheel is ingeschreven in het Kadaster;
1.56 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.57 prostitutiebedrijf:
een ruimte waar prostitutie wordt bedreven;
1.58 samenvoegen:
het maken, toevoegen of vergroten van enige verbinding door middel van verwijdering van een of meer (delen van) muren tussen twee of meer panden;
1.59 seedshop
een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in zaden van planten met een psychoactieve werking. Vaak bestaat het grootste deel van het assortiment uit cannabiszaden;
1.60 seksinrichting:
een gebouw of gedeelte van een gebouw waarin de bedrijfsvoering geheel of voor een aanmerkelijk deel is gericht op handelingen en/of vertoningen van seksuele en/of seksgerelateerde aard dan wel op detailhandel in seksartikelen. Hieronder wordt in ieder geval niet begrepen een darkroom, dat wil zeggen een donkere ontmoetingsruimte die onderdeel uitmaakt van een horecagelegenheid of sauna, waarin uitsluitend op vrijwillige basis en zonder materiële vergoeding seksuele handelingen kunnen plaatsvinden;
1.61 short stay:
het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige wordt de woning als woonruimte gebruikt;
1.62 smartshop:
een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in produkten die de psychotrope stoffen psilocybine, psilocine of mescaline bevatten;
1.63 souterrain:
een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;
1.64 souvenirwinkel
een detailhandelsvestiging waarin meer dan 25% van het brutovloeroppervlak wordt gebruikt voor de verkoop van massaproducten die in het teken staan van nationale-, streek- of stadssymbolen en/of namen.
Gespecialiseerde winkels die weliswaar producten verkopen die in het teken staan van nationale-, streek- of stadssymbolen worden niet gezien als souvenirwinkels. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan kaaswinkels, winkels gespecialiseerd in Delftsblauw aardewerk of een bloemenzaak/tuinierswinkel die tulpen(bollen) en klompen verkoopt;
1.65 telefoneerinrichting:
een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;
1.66 voorzieningen:
openbare voorzieningen die voorzien in een basisbehoefte zoals onderwijs, gezondheidszorg, politie/brandweer en welzijnsvoorzieningen, en bijzondere voorzieningen zoals sport-, recreatieve en culturele voorzieningen. Voorzieningen kunnen zowel commercieel zijn als niet-commercieel;
1.67 waterkering:
een strook grond die het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie (onder water lopen).
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de bruto oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2.11, 3.5.1 en 3.5.6;
- b. kantoren;
- c. kantoren met baliefunctie;
- d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca, met uitzondering van kinderopvang en automatenhallen, en met inachtneming van artikel 3.5.2.
- e. galeries;
- f. -detailhandel met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, en met inachtneming van artikel 3.5.3 , en
-consumentverzorgende dienstverlening met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, en met inachtneming van artikel 3.5.3; - g. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.4;
- h. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2.9;
- i. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2.9;
- j. nutsvoorzieningen
- k. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
3.2 Bouwregels
Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen en de dakconstructie van de in de artikelen 3.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.
3.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels
Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 9 onverkort van toepassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:
3.5 Specifieke gebruiksregels
Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.
Artikel 4 Gemengd - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.10 en 4.5.5;
- b. kantoren;
- c. kantoren met baliefunctie;
- d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca, met uitzondering van kinderopvang en automatenhallen, en met inachtneming van artikel 4.5.1.
- e. galeries;
- f. -detailhandel met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, sekswinkels, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, en met inachtneming van artikel 4.5.2 , en
-consumentverzorgende dienstverlening met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, en met inachtneming van artikel 4.5.2; - g. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.3;
- h. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.9;
- i. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.9;
- j. nutsvoorzieningen
- k. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;
- l. daktuin
4.2 Bouwregels
Op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen en de dakconstructie van de in de artikelen 4.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.
4.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels
Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 9 onverkort van toepassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:
4.5 Specifieke gebruiksregels
Op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beplanting;
- b. plantsoenen;
- c. parken;
- d. pleinen;
- e. straatmeubilair;
- f. spel- en sportvoorzieningen;
- g. bijbehorende fiets- en voetpaden;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. water;
- j. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
5.2 Bouwregels
Op de tot 'Groen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van de in artikel 5.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Op de tot 'Groen' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.
11.4.1 Evenementen
Het gebruik van de tot 'Groen' bestemde gronden ten behoeve van evenementen en daarbij behorende noodzakelijke bouwwerken, is, met inachtneming van andere gemeentelijke regelgeving, toegestaan.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 9 onverkort van toepassing.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. rijwegen;
- b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
- c. straatmeubilair;
- d. fiets- en voetpaden;
- e. pleinen;
- f. stegen;
- g. spel- en sportvoorzieningen;
- h. beplanting;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van aansluitingen op nutsvoorzieningen zoals elektricteit, gas en water, alsmede ten behoeve van kabel- en telefonieaansluitingen, een en ander uitsluitend en alleen ten dienste van woonboten;
- k. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;
6.2 Bouwregels
Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels:
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van de in artikel 6.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht.
6.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels
Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 9 onverkort van toepassing.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:
6.5 Specifieke gebruiksregels
Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksregels.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 9 onverkort van toepassing.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie 2' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 2 (hoge archeologische verwachting).
- b. De bestemming 'Waarde-archeologie 2' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.
7.2 Bouwregels
- a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
- b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- c. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op:
- 1. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
- 2. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.
7.3 Omgevingsvergunning
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
- b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
- c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- d. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op:
- 1. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
- 2. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 2' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 7
8.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie 7' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 7 (lage archeologische verwachting).
- b. De bestemming 'Waarde-archeologie 7" is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.
8.2 Bouwregels
- a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
- b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- c. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op:
- 1. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
- 2. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.
8.3 Omgevingsvergunning
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
- b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
- c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- d. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op:
- 1. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
- 2. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 7' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie
9.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De gronden aangewezen voor 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en) tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden stedenbouwkundige structuur en cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden.
De voor het stadsgezicht bepalende bouwwerken zijn op de verbeelding aangeduid met de specifieke bouwaanduidingen orde 1, orde 2 en orde 3.
Bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 1', zijn de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 2' zijn bouwwerken van vóór 1940 die vanwege hun architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld. Van orde 2 zijn tevens panden van na 1940 maar voor 1970 van zeer bijzondere cultuurhistorische, architectuurhistorische of in zeldzame gevallen stedenbouwkundige betekenis. Bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 3' zijn bouwwerken van vóór 1940 die wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand, of een voor de tijd kenmerkende detaillering danwel stedenbouwkundige karakteristieken vertonen, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Van orde 3 zijn tevens panden uit de periode tussen 1940 en 1970 die in cultuurhistorisch, architectuurhistorisch of, in zeldzame gevallen, stedenbouwkundig opzicht een positieve bijdrage leveren aan de beeldkwaliteit of op andere wijze een positieve betekenis hebben voor de stad. - b. De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de bestemmingen 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2', 'Groen' en 'Verkeer'.
9.2 Bouwregels
- a. Bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 1' worden beschermd door de Monumentenwet 1988, respectievelijk de Erfgoedverordening Stadsdeel Centrum. Een aanvullende bescherming vanuit oogpunt van beschermd stadsgezicht is niet noodzakelijk.
- b. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 2' geldt dat bij verbouwing dient te worden uitgegaan van een restauratieve aanpak van de straatgevels en de kap. Oorspronkelijke gevelelementen dienen te worden gehandhaafd en indien nodig te worden hersteld. Hierbij is gebruik van niet-authentieke materialen toegestaan, mits deze visueel volledig overeenkomen met de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering. In afwijking hiervan mag de eerste bouwlaag van straten met de bestemming 'Centrum - 2' afwijkend worden vormgegeven, mits de oorspronkelijke, waardevolle karakteristiek van de winkelpui niet wordt verstoord. Wanneer de bouwkundige staat zo slecht is dat de straatgevels en de kap niet meer kunnen worden gerestaureerd of hersteld, is het toegestaan om onder voorwaarden tot herbouw over te gaan. De straatgevels en de dakvorm moeten dan naar het origineel worden teruggebouwd, waarbij oorspronkelijke gevelelementen zo veel mogelijk dienen te worden hergebruikt en teruggeplaatst. Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden die dienen ter financiële zekerstelling hiervan.
- c. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde - 3' geldt dat bij verbouwing dient te worden uitgegaan van behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het gebouw niet verstoren. Indien en voor zover de oorspronkelijke kapvorm nog aanwezig is dient deze te worden behouden danwel te worden teruggebracht.
- d. In geval van ingrijpende verbouwing van een bouwwerk met de aanduiding 'Specifieke bouwaanduiding - orde 3' wordt namens burgemeester en wethouders een bouwhistorische verkenning en een kwaliteitstoets uitgevoerd. Getoetst wordt de mate van bouwhistorische, cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Op basis van de bevindingen van de kwaliteitstoets wordt bepaald wat het uitgangspunt dient te zijn:integraal behoud, behoud van bepaalde bouwdelen, behoud van bepaalde waarden -bijvoorbeeld parcellering- of dat sloop mogelijk is gevolgd door nieuwbouw. Ingrijpende verbouwing kan slechts worden toegestaan indien uit de toets naar voren komt dat het kwaliteitsniveau van alle genoemde waarden zodanig laag is dat een omgevingsvergunning voor ingrijpende verbouwing niet hoeft te worden geweigerd.
- e. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding-ensembles' geldt als uitgangspunt een gezamenlijke aanpak van de bouwwerken die tot het ensemble behoren.
- f. Voor bouwwerken die op de verbeelding niet zijn voorzien van een aanduiding als genoemd in a tot en met e gelden geen aan de waarde-cultuurhistorie gerelateerde bouwregels.
9.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.
Burgemeester en wethouders nemen bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning het volgende in acht:
- a. Bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 1' worden beschermd door de Monumentenwet 1988, respectievelijk de Erfgoedverordening Stadsdeel Centrum. Een aanvullende bescherming vanuit oogpunt van beschermd stadsgezicht is niet noodzakelijk.
- b. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 2' , is het uitgangspunt behoud.
- c. In geval van een aanvraag tot sloop voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 3' wordt namens burgemeester en wethouders een bouwhistorische verkenning en een kwaliteitstoets uitgevoerd. Getoetst wordt de mate van bouwhistorische, cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Op basis van de bevindingen van de kwaliteitstoets wordt bepaald wat het uitgangspunt dient te zijn:integraal behoud, behoud van bepaalde bouwdelen, behoud van bepaalde waarden -bijvoorbeeld parcellering- of dat sloop mogelijk is gevolgd door nieuwbouw. De vergunning tot sloop wordt slechts verleend indien uit de kwaliteitstoets en de bouwhistorische verkenning naar voren komt dat het kwaliteitsniveau van alle genoemde waarden zodanig laag is dat behoud van het bouwwerk niet te rechtvaardigen is.
- d. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - ensembles', geldt dat voor sloop van slechts één tot een ensemble behorend pand in beginsel geen vergunning wordt verleend.
- e. Bouwwerken die op de verbeelding niet zijn voorzien van een aanduiding als genoemd in a tot en met d, mogen worden vervangen.
9.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de parcellering of andere stedenbouwkundige -, architectuurhistorische -, bouwhistorische - en/of cultuurhistorische waarden, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel of versterking van de met het beschermd stadsgezicht verbonden waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Toegelaten overschrijdingen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels, waaronder mede begrepen de maximale bouw- en goothoogten, te overschrijden ten behoeve van:
- 1. funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, Franse balkons, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
- 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/20 van de breedte van de aangrenzende straat, met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 0,60 meter langs een rijweg, 2,40 meter boven een rijwielpad, voorzover dit rijwielpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 0,60 meter en 2,20 meter boven een voetpad;
- 3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4.20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil;
- 4. topgevels, mits niet breder dan 6 meter;
- 5. bouwen op vlucht.
Artikel 12 Algemene Regels Bij Omgevingsvergunning Afwijken
Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van regels van dit plan, voor:
12.1 Oprichten gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde voor openbare dienst
gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte van 15 m², kiosken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies.
12.2 Geringe afwijkingen
geringe afwijkingen in situering die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de toestand van het desbetreffende bouwterrein, tot ten hoogste 2 meter.
12.3 Geringe overschrijdingen
het overschrijden van maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de voorschriften, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10 % bedraagt, met dien verstande dat geen extra bouwlaag mag worden gerealiseerd en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden.
12.4 Ondergeschikte delen van bouwwerken
het overschrijden van de bestemmingsgrenzen voor balkons, (hoek)erkers, bordessen, uitvalschermen, reclame, camera's en andere ondergeschikte delen van bouwwerken, met inachtneming van het volgende:
- a. balkons aan de achtergevel met een diepte van 2 meter. Bij de afweging of omgevingsvergunning wordt verleend, wordt de relatie tot de belendende panden betrokken;
- b. luifels zijn slechts toegestaan als de samenhang van de onderpui met de hogere bouwlagen niet verloren gaat en mits de overschrijding van de bestemmingsgrens niet meer dan 2 meter bedraagt. Er wordt alleen bij omgevingsvergunning afgeweken voor de functie voorzieningen. Voor luifels aan en/of over gebouwde terrassen wordt niet bij omgevingsvergunning afgeweken;
- c. erkers, koekoeken en andere ondergeschikte delen van bouwwerken zijn slechts toegestaan als ondergeschikt deel van de gevel. De maximale breedte mag niet meer bedragen dan een derde van de breedte van de gevel; de maximale diepte mag niet meer bedragen dan 0,60 meter. Aan de straatzijde wordt voor erkers slechts bij omgevingsvergunning afgeweken vanaf de tweede bouwlaag en mits de erker past binnen de karakteristiek van het deel van de bestaande gevelwand waarin de erker wordt geplaatst;
- d. reclame aan de voorzijde tot ten hoogste 1 meter;
- e. een uitvalscherm aan de voorzijde tot ten hoogste 2 meter.
Bij omgevingsvergunning wordt niet afgeweken ten behoeve van erkers en luifels aan straten en stegen met een breedte van minder dan 6 meter.
12.5 Ondergrondse voorzieningen
bergbezinkbassins
12.6 Elektronische communicatiemiddelen
electronische communicatiemiddelen tot een maximale hoogte van 5 meter, gemeten vanaf de voet, indien onderdelen van de antenne-installatie om aantoonbare redenen niet inpandig kunnen worden gerealiseerd. Deze installaties dienen zo centraal mogelijk op het dak te worden geplaatst, aan of nabij de lliftschacht, indien aanwezig.
12.7 Scootmobielstalling
het plaatsen van een scootmobielstalling, uitsluitend ten behoeve van het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De scootmobielstalling mag niet overbemeten zijn. Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Eenmalig afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 13.1 met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Artikel 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.6 Onderbroken verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Groenmarkt.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Grenzen Van Het Plangebied
De Groenmarkt ligt aan de zuidwestkant in de Singelgrachtzone. De plangrenzen worden aan de noordoostzijde deels gevormd door de Marnixstraat en deels door de achterkanten van de woningen Marnixstraat 200-210, aan de noordwestkant door de Groenmarktkade, aan de zuidwestkant door de Singelgracht en aan de zuidoostkant door het transformatorstation van Liander. De bestaande kademuur langs de Singelgracht valt buiten het plangebied.
1.2 Aanleiding
Op 26 maart 2013 heeft de deelraad van het stadsdeel Centrum het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) Groenmarkt vastgesteld. De ontwikkeling van de locatie in combinatie met de herinrichting van de openbare ruimte moet zorgen voor de opwaardering van het plangebied met als resultaat een kwaliteitsimpuls voor de hele omgeving. Via een selectieprocedure en op basis van het SPvE is een plan opgesteld dat op 9 juni 2015 door de gemeente, stadsdeel Centrum definitief is gegund.
Op het terrein aan de Singelgracht zal de nieuwbouw worden ontwikkeld in de vorm van een alzijdig bouwblok. Onder de nieuwbouw aan de Singelgracht is ruimte voor een parkeerlaag. Het blok aan de Marnixstraat voegt zich in de rij bestaande woonblokken. Tussen het Marnixstraatblok en het Singelgrachtblok is een groen binnenplein gepland. In het bouwplan wordt ingezet op een hoog duurzaamheidsniveau.
1.3 Doel
Het bestemmingsplan heeft tot doel om het bouwinitiatief voor de Groenmarkt mogelijk te maken. Het bestemmingsplan Groenmarkt vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan Westelijke binnenstad.
1.4 Beschermd Stadsgezicht
Bij besluit nr. U99/583, d.d. 29 januari 1999 is de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003. het plangebied ligt in het Beschermd Stadsgezicht.
De aanwijzing heeft ertoe geleid dat in het bestemmingsplan regels zijn opgenomen ter bescherming en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Deze regels zijn van toepassing op het hele plangebied.
Het betreft hier nieuwbouw van twee bouwblokken op een braakliggend terrein. Met het voorliggend bestemmingsplan wordt evenwel een ontwikkeling mogelijk gemaakt waarbij rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied en die passend is in het beschermd stadsgezicht.
1.5 Unesco Werelderfgoed
In de zomer van 2010 is de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam geplaatst op de Lijst van het Werelderfgoed van Unesco. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed. Met dit erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan.
De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt het kerngebied (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. Het overige deel van de binnenstad, waaronder het plangebied van het bestemmingsplan Groenmarkt, vormt de voor een Werelderfgoed vereiste aan te wijzen bufferzone.
Het gevolg van de plaatsing is dat het stadsdeel de 'outstanding universal values' van het kerngebied beschermt. Wat met deze 'outstanding universal values' wordt bedoeld is omschreven in hoofdstuk 3. Het beschermen van deze waarden betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex. Dit vereist zorgvuldige toetsing om aantasting van de 'outstanding universal values' te voorkomen. De bestemmingsplannen spelen bij de toetsing een zeer belangrijke rol.
1.6 Digitalisering Bestemmingsplannen
Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtingen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestemmingsplannen. De verplichting tot het digitaal opstellen van bestemmingsplannen is op 1 januari 2010 in werking getreden. Het heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'. Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor voorheen gebruikte term plankaart. Onder digitale verbeelding wordt verstaan: een artografische weergave door middel van kleuren en symbolen, inclusief een zekere dynamiek en interactie met de digitale informatie. Deze digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet, die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende regels verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden is de digitale verbeelding beslissend.
De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de digitale verbeelding, de regels en de toelichting. Met het bestemmingsplan Groenmarkt wordt aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan Westelijke binnenstad, dat volgens de nieuwe standaard is opgesteld. Hierbij is gestreefd naar uniformiteit van bestemmingen en regelgeving.
1.7 Opzet
De toelichting op het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hierin zijn zowel de relevante beleidsnota's van de gemeente Amsterdam als het stadsdeel opgenomen.
De betekenis en gevolgen van de plaatsing van de grachtengordel op de Lijst van het werelderfgoed van Unesco voor het bestemmingsplan worden beschreven in hoofdstuk 3. De beschrijving van de historische ontwikkeling van het plangebied bevindt zich in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de bestaande ruimtelijke situatie en wordt de nieuwe ontwikkeling beschreven. In dit hoofdstuk worden ook de ruimtelijke uitgangspunten van het bestemmingsplan omschreven.
Hoofdstuk 6 bevat een beschrijving van de functies en worden de functionele uitgangspunten benoemd. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 8 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder en luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 9, 10, 11 en 12 worden achtereenvolgens de aspecten archeologie, water, flora en fauna en het luchthavenindelingsbesluit beschreven.
De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 13 en 14. In hoofdstuk 15 is aandacht besteed aan het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. Zo is een aantal digitale eisen voor ruimtelijke plannen gewijzigd en verbeterd. Een andere wijziging is de toevoeging van een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. Deze verantwoording wordt ook wel de 'ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd.
Voorliggend bestemmingsplan maakt deel uit van het centrumgebied. In het op 26 maart 2013 vastgestelde Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) Groenmarkt is gesteld dat de ontwikkeling van de locatie in combinatie met de herinrichting van de openbare ruimte moet zorgen voor de opwaardering van het plangebied met als resultaat een kwaliteitsimpuls voor de hele omgeving. Op het terrein aan de Singelgracht zal de nieuwbouw worden ontwikkeld in de vorm van een alzijdig bouwblok. Het blok aan de Marnixstraat voegt zich in de rij bestaande woonblokken. Tussen het Marnixstraatblok en het Singelgrachtblok is een groen binnenplein gepland.
Het terrein heeft vanwege de ligging nabij het centrum en de aanwezigheid van verbindingen voor openbaar vervoer, goede kansen voor transformatie naar een woongebied. Uit de structuurvisie Amsterdam 2040 volgt dat Amsterdam een totale woningbouwopgave heeft van 70.000 woningen in de periode 2010-2040. Deze woningbouwopgave maakt deel uit van de regionale woningbouwbehoefte. Het terrein Groenmarkt leent zich uitstekend voor de ontwikkeling naar een stedelijk leefmilieu met een menging van functies, zoals woningbouw, bedrijven en voorzieningen.
2.2 Gemeente Amsterdam
2.2.1 Structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam
Algemeen
Op 16 februari 2011 is de Structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale ambitie van de structuurvisie is: Amsterdam ontwikkelt zich verder als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool.
Daarom slaat Amsterdam de volgende richting in:
- Intensiever gebruik bestaande stad, openhouden van landschap;
- Systeemsprong regionaal openbaar vervoer;
- Hoogwaardiger inrichting openbare ruimte;
- Investeren in recreatief gebruik groen en water;
- Amsterdam maakt zich op voor het postfossiele brandstoftijdperk;
- Olympische Spelen Amsterdam 2028.
De Structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch-planologische plannen en stedenbouwkundige plannen van stad en stadsdelen worden getoetst aan de structuurvisie.
Volgens de visie heeft het traditionele Amsterdamse ontwikkelmodel met grootschalige woningbouwprojecten zijn grenzen bereikt en moet in de toekomst steeds meer worden uitgegaan van meer stapsgewijze en kleinschaligere ontwikkelingen. Het particulier opdrachtgeverschap past goed binnen het nieuwe ontwikkelmodel, maar ook in het streven de eindgebruiker een grotere invloed te geven op zijn of haar woning.
Stadsdeel Centrum
Het hoogstedelijke centrumgebied wordt steeds intensiever gebruikt en breidt zich uit, zelfs tot over de Ringweg A10 en het IJ. Mensen, ondernemingen en instellingen vestigen zich zo mogelijk bij deze bron. Dit wordt de uitrol van het centrum genoemd.
De binnenstad speelt een belangrijke rol bij deze uitrol. Meer nog dan in het verleden vormt het centrum het kerngebied voor de gehele metropoolregio, wat zal leiden tot een verdere stijging van het aantal bezoekers. De projecten bestaan vooral uit investeringen in de publieke ruimte en infrastructuur waarmee het centrumkarakter wordt versterkt en het centrumgebied wordt vergroot zodat er sprake kan zijn van meer spreiding van de bezoekers. Het gaat dan om de ontwikkeling van het Centraal Station en omgeving, de Noord/Zuidlijn, stadsstraten en -pleinen, verbeteren van de binnenring (Marnixstraat - Sarphatistraat) en om de ontwikkeling van de Rode Loper. Deze laatste ontwikkeling is cruciaal op het schaalniveau van de metropool Amsterdam en loopt grotendeels gelijk op met de realisatie van de Noord/Zuidlijn maar heeft ook een sterk verband met het Project 1012. Met dit project wil de gemeente Amsterdam de criminaliteit en verloedering in het hart van de stad terugdringen. Samen met bewoners, ondernemers en investeerders wil de gemeente het unieke karakter van het stadshart versterken en een economische opwaardering in gang zetten door meer kwaliteit.
Bij de uitrol van de binnenstad hoort een minder dominante plek voor geparkeerde auto's op straat ten gunste van de verblijfsruimte en de ruimte voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer.
Belangrijk voor het centrum zijn: het opstellen van bestemmingsplannen die de versterking van het centrumkarakter mogelijk maken en het faciliteren en activeren van de partijen die vorm geven aan die ontwikkeling. Kenmerken van de binnenstad zijn de historische waarde en de grote hoeveelheid en diversiteit aan (kleinschalige) particuliere initiatieven. Het eerste vergt vooral bescherming, terwijl het tweede element om flexibiliteit vraagt. Optimale flexibiliteit binnen de grenzen van de historische waarde dus.
De Schoonheid van Amsterdam 2013
Op 9 september 2013 is de nieuwe welstandsnota 'Schoonheid van Amsterdam 2013' in werking getreden. Na de fusie van de stadsdelen in 2010 hebben de centrale stad en de stadsdelen gezamenlijk besloten een nieuwe, vereenvoudigde welstandsnota te maken. Niet alleen is deze nota zelf sterk vereenvoudigd, ook de procedure van de welstandstoets is simpeler geworden. Niet elk plan hoeft meer langs de welstandscommissie voor een advies. Bepaalde kleine bouwplannen worden voortaan door een stadsdeelambtenaar getoetst. Aanvragen voor wijzigingen aan monumenten worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie.
Amsterdam is onderverdeeld in 'ruimtelijke systemen': gebieden met gelijksoortige bebouwing, zoals de Binnenstad, de negentiende-eeuwse ring, de gordel '20-'40 of de naoorlogse wijken in Nieuw-West en Buitenveldert. Vanaf nu worden alle plannen binnen zo 'n ruimtelijk systeem aan dezelfde uitgangspunten getoetst, ongeacht of de stadsdeelgrenzen hier dwars doorheen lopen.
Voor stadsdeel Centrum gelden de criteria van het ruimtelijk systeem Binnenstad. Stadsdeel Centrum is sinds 1999 beschermd stadsgezicht. Bovendien is de grachtengordel in 2010 aangewezen tot werelderfgoed. Het spreekt voor zich dat de criteria voor de Binnenstad gericht zijn op het beschermen en behoud van het cultureel historisch erfgoed. Bouwinitiatieven moeten zich voegen naar de bestaande, historisch gegroeide structuur en architectuur van de binnenstad.
Het bouwplan is in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid. Voor het Singelgrachtblok zijn in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen aanvullende criteria opgenomen vanwege de specifieke situering van bebouwing en de integratie van duurzaamheidsmaatregelen in het ontwerp.
2.3 Stadsdeel Centrum
Voor dit bestemmingsplan is het volgende beleid van het stadsdeel van belang:
- a. Beleidsplan Binnenstad, 1993;
- b. Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad, 2002;
- c. Nota Duurzame Binnenstad 2013;
- d. Notitie autoparkeren in Centrum 2013
- e. Nota Parkeernormen Centrum 2013
Hieronder volgt een korte toelichting op deze beleidsnota's.
a. Beleidsplan Binnenstad
De binnenstad is door de eeuwen heen het centrum geweest van economische activiteiten. Het feit dat er ongeveer evenveel mensen in de binnenstad wonen als er werken, is uniek en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam. In 1993 is het beleid voor de binnenstad uiteengezet in het Beleidsplan Binnenstad. De belangrijkste hoofddoelstelling is toen geformuleerd als:
- het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging.
Deze hoofddoelstelling is nog steeds actueel. Andere hoofddoelstellingen zijn:
- behoud van de kwaliteit van het historisch stadsbeeld;
- verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid;
- verbeteren van de bereikbaarheid.
Met de vaststelling van het Meerjarenperspectief Binnenstad in 1999 is een vijfde hoofddoelstelling toegevoegd:
- zorgen voor een adequaat activiteiten- en voorzieningenniveau voor bewoners.
Het vinden van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding en tussen de verschillende economische functies onderling is de voortdurende opdracht voor bestuurders, ondernemers en bewoners van de binnenstad.
b. Strategische Visie
In de Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad uit 2002 zijn de vijf (hoofd)doelstellingen uit het Beleidsplan Binnenstad herbevestigd. Voor het zeker stellen van deze doelstellingen zijn onder meer de volgende uitgangspunten geformuleerd:
- waarborgen dat de binnenstad als woonplek toegankelijk blijft voor alle inkomensgroepen;
- waarborgen dat binnen de functiemenging diversiteit en kwaliteit kenmerkend blijven;
- waarborgen dat de binnenstad een plek blijft voor innovatieve experimenten;
- waarborgen dat de drukte die de centrumpositie met zich meebrengt beheerst wordt en overlast beperkt wordt.
c. Nota Duurzame Binnenstad 2013
Volgens de Wet milieubeheer is de deelraad verplicht tot het jaarlijks vaststellen van een milieuprogramma. Hierin wordt zichtbaar gemaakt welke activiteiten op milieugebied zullen worden uitgevoerd.
Op 28 mei 2013 heeft de stadsdeelraad de Nota de Duurzame Binnenstad vastgesteld. De nota geldt als rapportage van het Milieuprogramma 2011-2012. Tevens geldt de nota als duurzaamheidsprogramma voor 2013 en 2014. Rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen van de binnenstad als beschermd stadsgezicht wordt aan het begrip duurzaamheid inhoud gegeven aan de hand van de volgende thema's:
-Energiebesparing: onder andere door toepassing van warmte-koude opslag;
-Verbetering luchtkwaliteit: onder andere door stimulering van elektrisch vervoer;
-Biodiversiteit en groen: onder andere door stimulering van groene daken;
-Afval en grondstoffen: onder andere door stimulering van afval scheiden;
-Duurzame stadsdeelorganisatie: onder andere door duurzaam inkopen en verduurzaming van vastgoed van het stadsdeel.
Voor Groenmarkt is met name de energieparagraaf relevant met als doelstellingen het ontwikkelen van locaties voor warmte-koude opslag, het aanleg van groene daken en de doelstelling van klimaatneutrale nieuwbouw.
In het kader van de Wet milieubeheer moet worden beoordeeld wat de effecten zijn van de ontwikkelingen, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, op de luchtkwaliteit in en rond het bestemmingsplangebied. Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 8.
d. Nota Autoparkeren in Centrum 2013
De notitie valt onder de paraplunota Bereikbare Binnenstad en geeft handen en voeten aan de coalitieafspraak in centrum dat het parkeerbeleid in teken staat van het verbeteren van de openbare ruimte. Tegelijkertijd worden al bestaande beleidsrichtingen in een kader geplaatst.
Het parkeerbeleid is erop gericht de druk van het parkeren op de openbare ruimte en het autoverkeer in het centrum van Amsterdam te verminderen. Minder auto's in de openbare ruimte betekent een prettiger verblijfsklimaat en meer mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering bij herinrichtingen.
De komende jaren wordt het beleid om de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren voortgezet. Waar het noodzakelijk is daarvoor parkeerplaatsen op te heffen worden deze tot 150 parkeerplaatsen per jaar zo mogelijk binnen het bestaande areaal opgevangen. Lukt dat niet, dan worden de vergunningplafonds aangepast. Compensatie bij grotere projecten vindt plaats in garages. Op de korte termijn is huren door het stadsdeel in particuliere, bestaande voorzieningen een optie zodat flexibel kan worden ingespeeld op de behoefte en gebruik kan worden gemaakt van het huidige prijsniveau. Uiteindelijk is bouwen van parkeervoorzieningen voor vergunninghouders nodig als robuuste oplossing om de kwaliteit van de openbare ruimte te kunnen blijven verbeteren en het woongenot te behouden.
In samenwerking met de centrale stad wordt gewerkt aan de extra doelstellingen van het "Parkeerplan Amsterdam" zoals het verbeteren van de mogelijkheden voor mensen op de wachtlijst.
Om mensen een eerlijker kans te geven op een parkeerplek wordt de handhaving verscherpt en fraude bij het gebruik van vergunningen tegengegaan.
e. Nota Parkeernormen Centrum 2013
Met het intrekken van de garageverordening van stadsdeel Centrum is een instrument van het parkeerbeleid komen te vervallen. De verordening regelde door wie en onder welke voorwaarden een garage in het stadsdeel gebruikt mocht worden. Op grond van de verordening kon een vergunning worden afgegeven voor het in gebruik nemen van een garage. De functies van de verordening worden voortaan opgevangen met verschillende andere instrumenten. De parkeerverordening richt zich bijvoorbeeld op de eerlijke verdeling van parkeervergunningen en bepaalt dat men geen vergunning krijgt als men kan beschikken over een eigen parkeerplaats. Via de omgevingsvergunning wordt getoetst op andere zaken, zoals de mogelijkheid en/of aanwezigheid van een inrit en de eventuele eisen die daaraan gesteld worden.
Wat zonder garageverordening niet zonder meer geregeld is, is de bepaling van het aantal parkeerplaatsen dat bij nieuwbouw en/of verbouw gerealiseerd mag worden. Voor bedrijven is er een stedelijk beleidskader, voor woningen niet. Het stedelijk beleidskader laat het beleid voor normen bij woningen volledig over aan de stadsdelen. Voor bedrijven geeft het ruimte tot lokale invulling.
Parkeernorm bedrijven
Uitgangspunt blijft een parkeernorm van 1 parkeerplaats per 250 m2 BVO. Minder parkeerplaatsen toestaan is mogelijk, indien wordt onderbouwd dat ze niet nodig zijn en er, ondanks een beperkt aantal parkeerplaatsen, toch duurzaam invulling kan worden gegeven aan het gebouw.
Parkeernorm woningen
De parkeernorm voor woningen in stadsdeel Centrum blijft 0,5 parkeerplaats per woning. De kencijfers van het CROW geven een hogere norm voor centra van grootstedelijk gebied, vooral voor woningen in het hoge segment. In de praktijk is echter gebleken dat 0,5 als algemene norm voldoet. Het autobezit in stadsdeel Centrum is laag en lag bij de laatste meting op 31% van de inwoners van 18 jaar en ouder. Per woning komt dat gemiddeld ook neer op 0,5 auto per woning. De norm sluit niet alleen aan bij het huidige bezit, maar ook bij de vraag van nieuwe bewoners. Tegelijkertijd gaat er geen aanzuigende werking vanuit omdat de norm niet boven de vraag ligt.
Hoofdstuk 3 Unesco Werelderfgoed
3.1 Algemeen
3.1.1 Amsterdam Werelderfgoed
De 17de eeuwse grachtengordel van Amsterdam is op 1 augustus 2010 geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit 400 jaar oude waardevolle culturele, architectonische en stedenbouwkundige erfgoed. Tevens is dit een erkenning dat Amsterdam (gemeente en stadsdeel, maar ook eigenaren, ondernemers en bewoners) de grachtengordel op een goede manier in stand houdt en beschermt.
3.1.2 Kern- en bufferzone
De 17de eeuwse grachtengordel vormt de zogenoemde kernzone (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. De overige delen van de historische binnenstad binnen de Singelgracht vormen de bufferzone. De bufferzone is aangewezen als een extra beschermingsgebied om de kernzone. De kern- en bufferzone liggen beide in het beschermd stadsgezicht van de binnenstad van Amsterdam. De grenzen van de bufferzone komen overeen met de grenzen van het beschermde stadsgezicht.
Het plan ligt buiten de kernzone, maar binnen de bufferzone.
Grachtengordel Amsterdam UNESCO Werelderfgoed: kern- en bufferzone
3.2 Waardering Van De Grachtengordel Als Werelderfgoed
3.2.1 Uitzonderlijke universele waarden
Als het Werelderfgoed Comité (World Heritage Committee) besluit een erfgoed toe te voegen aan de Lijst van het Werelderfgoed, stelt het Comité, hiertoe geadviseerd door Niet Gouvernementele Organisaties (NGO's), een “Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde” vast.
“Uitzonderlijke universele waarde” houdt in, dat de culturele of natuurlijke betekenis van wat als het erfgoed wordt gezien zo uitzonderlijk is, dat deze het nationale belang overstijgt en van algemeen belang is voor huidige en toekomstige generaties van de gehele mensheid.
De verklaring bestaat uit een korte samenvattende beschouwing (synthesis), een beschrijving van de criteria waaraan het erfgoed voldoet, een beschrijving van de manier waarop het erfgoed voldoet aan de voorwaarden (wegingsfactoren) van integriteit (integrity) en echtheid (authenticity) en tenslotte een beoordeling van het systeem waarmee het erfgoed wordt beheerd en beschermd.
3.2.2 Criteria
Een cultureel of natuurlijk erfgoed moet, om als Werelderfgoed te kunnen worden toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed, voldoen aan tenminste één van de tien criteria, die - naast de wegingsfactoren authenticiteit en integriteit – zijn vastgelegd in de leidraad van de ”World Heritage Convention”, de “Operational Guidelines”.De criteria zijn opgesteld om te kunnen beoordelen en vaststellen of er voor een nominatie sprake is van 'Uitzonderlijke universele waarde'.
De 'zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam binnen de Singelgracht' is toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed op basis van de algemene criteria (i), (ii), en (iv), die hierna worden toegelicht.
(i) – 'represent a masterpiece of human creative genius' – het erfgoed vertegenwoordigt een meesterwerk van menselijk scheppend talent;
(ii) – 'exhibit an important interchange of human values, over a span of time or within a cultural area of the world, on developments in architecture or technology, monumental arts, town-planning or landscape design' – het erfgoed is het toonbeeld van een belangrijke uitwisseling van menselijke waarden, over een tijdspanne of binnen een cultureel gebied van de wereld, met betrekking tot ontwikkelingen in architectuur of technologie, monumentale kunsten, stedenbouw of landschapsontwerp;
(iv) – 'be an outstanding example of a type of building, architectural or technological ensemble or landscape which illustrates (a) significant stage(s) in human history' – het erfgoed is een uitzonderlijk voorbeeld van een bepaald type bouwwerk, architectonisch of technisch ensemble of cultuurlandschap, dat als zodanig een belangwekkende fase in de menselijke geschiedenis illustreert.
3.2.3 Authenticiteit en integriteit
In 2008 heeft het Werelderfgoed Comité uitgesproken, dat authenticiteit en integriteit een onlosmakelijk onderdeel vormen van de voor een Werelderfgoed geldende “Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde”.
Authenticiteit beoordeelt de geloofwaardigheid en echtheid van de “Uitzonderlijke universele waarde”. De mogelijkheid om de waarden die worden toegekend aan het erfgoed te begrijpen, is afhankelijk van de mate waarin informatiebronnen met betrekking tot de waarden worden beschouwd als geloofwaardig of eerlijk. Uitgebreide reconstructie en herstructurering worden bijvoorbeeld gezien als een risico voor instandhouding van de authenticiteit.
Integriteit beoordeelt de volledigheid en gaafheid van de “Uitzonderlijke universele waarde” van een erfgoed. Integriteit is de mate waarin het natuurlijk en/of culturele erfgoed en wat daartoe behoort als één geheel (en niet verstoord) bewaard is gebleven.
De “Operational Guidelines” geven richtlijnen voor het vaststellen en beschrijven van de authenticiteit en integriteit van het erfgoed.
3.3 Verklaring Van Uitzonderlijke Universele Waarde
Het Werelderfgoed Comité heeft bij de aanwijzing tot werelderfgoed in 2010 voor de grachtengordel de volgende Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde vastgesteld.
Korte synthese
De Amsterdamse grachtengordel illustreert op navolgenswaardige wijze grootschalige water- en stedenbouwkundige planning door de volledig kunstmatige vormgeving van een grootschalige havenstad.
De topgevels zijn kenmerkend voor het burgerlijke milieu, en de woonhuizen getuigen van zowel de verrijking van de stad door middel van maritieme handel, als de ontwikkeling van een humanistische en tolerante cultuur gekoppeld aan de Calvinistische Reformatie. In de 17e en 18e eeuw werd Amsterdam gezien als de verwerkelijking van de ideale stad, die model stond voor tal van projecten voor nieuwe steden over de gehele wereld.
Criterium (i): De Amsterdamse grachtengordel is een nieuwe en geheel kunstmatige 'havenstad', ontworpen aan het eind van de 16e eeuw en gebouwd in de 17e eeuw.
Het is een water- en stedenbouwkundig meesterwerk en een weldoordacht programma
van constructie en burgerlijke architectuur. Het is een uniek en innovatief, grootschalig, maar homogeen stedenbouwkundig ensemble.
Criterium (ii): De Amsterdamse grachtengordel getuigt van een uitwisseling van grote invloeden gedurende bijna twee eeuwen, niet alleen op het gebied van civiele techniek, stedenbouw en architectuur, maar ook op een aantal technische, maritieme en culturele terreinen.
In de 17e eeuw was Amsterdam een belangrijk centrum voor internationale, commerciële handel en intellectuele uitwisseling, voor de vorming en de verspreiding van het humanistisch gedachtegoed. Amsterdam was in die tijd de hoofdstad van de wereldeconomie.
Criterium (iv): De Amsterdamse grachtengordel vormt een uitstekend voorbeeld van een gebouwd, stedelijk ensemble dat expertise in waterbouw, civiele techniek, stedenbouw, en constructieve en bouwkundige vakkundigheid vereist en illustreert. In de 17e eeuw stond de grachtengordel model voor de geheel kunstmatige 'havenstad', maar ook voor de typologie van het Nederlandse woonhuis met zijn variëteit aan gevels (façades) en topgevels. De stad getuigt, op het hoogste niveau, van een belangrijke periode in de geschiedenis van de moderne wereld.
Integriteit en authenticiteit
Het netwerk van grachten in de concentrische bogen van een cirkel dat, samen met de radiale waterwegen en straten, de basis vormt van het stedenbouwkundig plan, is in zijn geheel behouden gebleven, inclusief zijn oude kades en historische gevelrooilijnen.
Het merendeel van de huizen, gebouwd in de 17de en 18de eeuw, is nog steeds aanwezig en in een goede staat van onderhoud. Dat is een wezenlijk gezonde uitgangssituatie voor een nog altijd levendig en werkend stedelijk ensemble. Niettemin zijn straten soms verbreed, met name de huidige verkeersader de Weesperstraat, en de gevelwoningen herbouwd. De oude civieltechnische en waterbouwkundige structuren zijn over het algemeen vervangen. Hoge, moderne gebouwen tasten sommige zichtlijnen aan, vooral in het noorden van het erfgoed, en agressieve reclame bederft het aanzicht van het erfgoed.
Eisen aan de bescherming en het beheer
Een zeer groot aantal gebouwen en structuren is beschermd door de nationale en gemeentelijke monumentenlijsten. De situatie met betrekking tot de bescherming lijkt, in het kader van de bedrijfsvoering van stadsdeel Centrum complex te zijn, maar de procedures die de bescherming regelen, worden nageleefd. Een beter inzicht bij de verantwoordelijke instanties betekent dat de excessen van stedelijke groei, die in de recente verleden soms moeilijk te beheersen waren, steeds beter in de hand gehouden lijken te worden. Met name reclame in de kernzone en de visuele impact van hoge gebouwen op het stedelijk landschap van het erfgoed.
Alle beheersmaatregelen samen vormen een effectief en samenhangend systeem, onder verantwoordelijkheid van stadsdeel Centrum en met de garantie van het Bureau Monumenten en Archeologie. Ten behoeve van het beheer van en het toezicht op het erfgoed is het Bureau Werelderfgoed ingesteld.
3.4 Betekenis Van De Aanwijzing
3.4.1 Algemeen
De grachtengordel is op de werelderfgoedlijst geplaatst vanwege de Uitzonderlijke universele waarde en omdat de regels en de verbeelding van de bestemmingsplannen voor de binnenstad voldoende waarborg zijn voor de instandhouding van de door UNESCO gesignaleerde Outstanding Universal Value. Plaatsing op de Werelderfgoedlijst brengt dus geen nieuwe regels met zich mee.
3.4.2 Nieuwbouw
Nieuwbouw is in de binnenstad vaak onderwerp van discussie. Het huidige welstandsbeleid ziet er voldoende op toe dat nieuwbouwplannen passen in de context van het beschermde stadsgezicht. Met de aanwijzing van de grachtengordel als Werelderfgoed behoren ook de Uitzonderlijke universele waarde en de authenticiteit en integriteit tot de 'context' waarin nieuwbouwplannen moeten worden ingepast.
UNESCO heeft specifieke aandachtspunten voor eigentijdse architectuur in het Vienna Memorandum en het Charter van Venetië (ICOMOS, UNESCO) geformuleerd. Voor UNESCO is de afleesbaarheid van de stad essentieel, hetgeen ook aansluit bij het eerdergenoemd criterium authenticiteit. Eigentijdse architectuur dient in principe als zodanig herkenbaar te zijn. Artikel 21 van het Vienna Memorandum luidt namelijk:
“Met inachtneming van de uitgangspunten (volgens artikel 7 van dit Memorandum), moeten stedenbouw, hedendaagse architectuur en het behoud van de historische stedelijke landschap alle vormen van pseudo-historisch ontwerp voorkomen, omdat dit een ontkenning vormt van zowel het historische als het hedendaagse. Een historische blik moet niet de andere verdringen, omdat de geschiedenis leesbaar moet blijven, terwijl het bereiken van samenhang van de cultuur door kwalitatieve interventies het ultieme doel is.”
3.4.3 Visual impact en hoogbouwbeleid
Voor UNESCO is het aspect “visual impact” (visueel effect) van belang. Hedendaagse stedelijke ontwikkelingen, zoals hoogbouw en eigentijdse architectuur, kunnen van invloed zijn op stadssilhouetten, het daklandschap, zichtlijnen of doorzichten en de authenticiteit en integriteit van het historische stedelijke landschap bedreigen. Van deze ontwikkelingen kan vooral hoogbouw een groot visueel effect op de grachtengordel hebben.
Daarom heeft de gemeente Amsterdam, in het kader van de Structuurvisie 2010-2040, hoogbouwbeleid ontwikkeld en vastgesteld (gemeenteraadsbesluit van 16 februari 2011).
Dit hoogbouwbeleid gaat uit van de internationaal voor het Werelderfgoed geldende charters en verdragen, waaronder het Charter van Washington en het Vienna Memorandum. Ook de inhoud van meer recente papers van het Werelderfgoed Comité en diens adviesorgaan ICOMOS over de maatschappelijke en culturele betekenis van het historische stedelijke landschap in relatie tot hedendaagse ontwikkelingen in stedenbouw en architectonisch ontwerp zijn hierin verwerkt.
Hoogbouw mag alleen wanneer de Uitzonderlijke universele waarde en de authenticiteit en integriteit niet in het geding komen. Concreet gaat het om de bescherming en instandhouding van bestaande zichtassen/ doorzichten, stadssilhouetten en het daklandschap van de kernzone en de omringende bufferzone. De hoogbouwvisie, de regels en de verbeelding in de bestemmingsplannen voorzien in deze bescherming en instandhouding.
Hoofdstuk 4 Historische Ontwikkeling
4.1 Ligging
Het gebied Groenmarkt maakt onderdeel uit van de Singelgrachtzone, de voormalige sterk genormaliseerde zone van de stadswallen, waarbinnen de Singelgracht fungeerde als defensieve waterloop. Na het in onbruik raken van de vesting werden de bolwerken slechts in zeer beperkte mate getransformeerd in stadsparken, zoals in veel andere Nederlandse steden. De zone werd meer een restgebied, een gecultiveerde rafelrand, waar diverse stedelijke functies werden ondergebracht. Van sociale woningbouw tot villa, van recreatie tot gevangenis en van markt tot kazerne. Van alle functies was de marktfunctie de enige die direct gerelateerd was aan het water, omdat groente en fruit vanouds per schuit aangevoerd werden.
4.2 De Marnixstraat
De Marnixstraat was meer dan alleen een restgebied of een verzameling restgebiedjes. De straat maakte deel uit van het Plan Kalff, het in 1876 goedgekeurde uitbreidingsplan waarbinnen de verbindende concentrische route één doorgaande straat werd, van de Brouwersgracht naar de Oostelijke eilanden. Deze binnenring was de kortste verbinding tussen de wijken, terwijl aan de buitenring langs de Singelgracht (de huidige Nassaukade) de route meer slingerend verliep. De binnenring volgde de loop van de Lijnbaansgracht, de gracht direct achter de bolwerken. De Marnixstraat is daarmee op te vatten als een concentrische negentiende-eeuwse stadsboulevard, waarbij het profiel en de bebouwing per segment van kleur verschieten. De grootste gemene deler daarbij wordt echter gevormd door de negentiende-eeuwse planmatige invullingen. Van deze planmatige invullingen bepalen de bouwblokken, tezamen met de grotere gebouwen, strak in de rooilijn, de doorlopende lange lijnen, op gerichte plekken onderbroken, door groen, villabebouwing, water en andere functies. De binnenring is daarmee nadrukkelijk geen industrieel restgebied, maar een doorgaande route met potentie.
Bolwerken met locatie
4.3 Deelgebieden
De Singelgrachtzone is geen verzameling losse deelobjecten, maar ook geen volledige eenheid. Als ruimtelijk onderdeel van Plan Kalff volgt de status van de binnenring de status van de nieuwe woonwijken aan de buitenring. Dat betekent dat in het westelijk deel arbeiderswoningen zijn - als voortzetting van de Jordaan - en aan de kant van het Museumplein de villa’s staan. Een bijzonder cluster wordt gevormd door het Frederiksplein en omgeving uit het stedenbouwkundig plan van Dr. Sarphati; een wat eerder voltooid zelfstandig ruimtelijk systeem dat is op te vatten als een voortzetting van de systematiek van de grachtengordel. Het cluster is in zijn geheel gevat in de concentrische boulevard. Een ander cluster is het militaire, in het oostelijk deel, grote gebouwen in dezelfde architectuur als de woningen, maar in een andere typologie. En tenslotte zijn de voormalige wagenpleinen, alsook de voormalige bolwerken zelf op te vatten als samenhangende entiteiten. Binnen de veelheid en verscheidenheid zijn de architectonische vormen en gebouwtypen echter de bindmiddelen binnen een samenhangend ruimtelijk systeem, de 19de-eeuwse boulevard met achterliggende bolwerken.
4.4 Groenmarkt Structuur
De Groenmarkt is exemplarisch voor het hybride ruimtelijk systeem van de Singelgrachtzone. Voordat de concentrische verbinding uit Plan Kalff aan enige vormgeving onderworpen werd, was ter plaatse van de voormalige bolwerken een gasfabriekcomplex, dat stedenbouwkundig op geen enkele manier gerelateerd was aan de stad. Met de sloop van dit complex in de jaren ’80 van de negentiende eeuw kwam ruimte voor een meer passende invulling.
Het terrein van de bolwerken c.q. voormalige gasfabriek zou na de sloop de functie van groente- en fruitmarkt gaan vervullen, ook een stedelijke restfunctie, waarbij de Singelgracht als transportader diende (laden en lossen aan de achterzijde). De deels genormaliseerde Singelgracht werd daarvoor vergraven en aangeplempt tot insteekhavens.
De markt zou echter aan het oog onttrokken worden door woonhuisbebouwing aan de boulevard. Zo werd niet alleen de ‘rommelige’ restfunctie afgeschermd, maar tegelijkertijd ook de boulevard stedenbouwkundig vormgegeven. Aan de Marnixstraat werd een regelmatig ritme gecreëerd door rijtjes van vier of vijf afgewisseld met rijtjes van twee of drie en doorgangen daartussen. Dat laatste was vanwege de toegankelijkheid van de markt voor de bezoekers. Een andere stedenbouwkundige karakteristiek zijn de afschuiningen van de hoeken van de rijtjes, om een betere doorloop tussen bebouwing en insteekhaven mogelijk te maken. Waar het deelgebied begrensd wordt door de Rozengracht is geen insteekhaven en werd de ruimte opgevuld door een min of meer gesloten bouwblok met arbeiders- en middenstandswoningen. Min of meer gesloten omdat de Rozengracht als radiaal eenzelfde soort systeem van gesloten bebouwingswanden had als de Marnixstraat, terwijl de wanden aan de gracht (opvallend genoeg) en aan de markt meer een onregelmatige textuur vertoonden. Oorspronkelijk waren deze zijden van het bouwblok dan ook open en onderdeel van de markt.
Voormalige groente- en fruitmarkt
Het geheel van de langere en korte rijen woonhuizen was toegesneden op de boulevard, representatieve façades aan de straatkant (en deels ook de zijgevels) en nauwelijks verbijzonderde gevels aan de achterzijde. Omdat de overzijde van de straat niet bebouwd was (asymmetrisch profiel), hadden de hogere bouwlagen uitzicht naar de Lijnbaansgracht.
4.5 Groenmarkt Architectuur
De bebouwing aan de Marnixstraat is deels gesloopt, de (laagwaardige) bebouwing aan de markt zelf helemaal. De resterende bebouwing heeft een karakteristieke architectuur voor de negentiende eeuw. Dat betekent dat naast de individuele kwaliteiten van het woonhuis ook stedenbouwkundige kwaliteiten van de rij woonhuizen een rol spelen. De gelijkvormige gevelelementen, de hoofdvolumes en de horizontale en verticale lijnen bepalen samen het beeld van de straatwand. Op detailniveau is de architectuur herkenbaar uit één en dezelfde periode, maar in uitvoering zijn er verschillen in de mate van verfijning. Deze verschillen zijn onder andere gerelateerd aan de gemengde stedenbouwkundige context. Waar het ene blok refereert aan de boulevard en de gracht, daar is het andere blok duidelijk georiënteerd op de markt en de arbeiderswoningen in de Jordaan. Het algehele beeld is vanwege de gelijkvormige elementen toch harmonieus te noemen. De kaalslag ter hoogte van de Appeltjesmarkt uit de tweede helft van de twintigste eeuw heeft het samenhangende beeld wel aangetast. De hierna afgebeelde foto’s van de gevelwand (op de plattegrond van rechts naar links) tonen het deels verdwenen beeld aan weerszijden van de brug langs de Marnixstraat.
4.6 Samenvatting Karakteristieken
Stedenbouw
De bebouwing aan de Marnixstraat wordt (werd) gekenmerkt door een stedenbouwkundig ritme van korte en iets langere architectuureenheden, waarbij de langere symmetrisch zijn opgebouwd, met uitzondering van de twee hoeken aan weerszijden van brug 156 (in het verlengde van de Lauriergracht). De kleinere eenheden zijn niet eenduidig symmetrisch of asymmetrisch, maar volgen overwegend de stilistische vormentaal van de langere eenheden. De grotere eenheden zijn vier tot vijf bouwlagen, waarbij de vijfde aan de straatzijde als kap is uitgevoerd. De kleinere eenheden zijn een tot twee bouwlagen lager. De bebouwing is in de rooilijn, met uitzondering van enkele stedenbouwkundig-architectonische accenten in de vorm van erkers. Aan de achterzijden zijn de hoeken afgeschuind.
Architectuur
De gebouwen zijn zelden als alzijdige architectuureenheden ontworpen. De horizontale lijnen worden bepaald door de opbouw in drieën, plint – verdiepingen – kroonlijst. Binnen de plint zijn met name de portieken verbijzonderd. De entrees bevinden zich niet in het midden van de kavel. De vensters zijn staand (verticaal) en gegroepeerd per drie (standaard breedtemaat van het woonhuis). Het aantal van drie vensterassen biedt de mogelijkheid de middelste van de drie (ook weer symmetrisch) te accentueren. Deze verticale lijnen bepalen het afwisselend ritme van dakkapellen – ook verticaal - en geveltoppen.
Detaillering
De detaillering is overwegend in de stijl van de neorenaissance, met blokjes, sierbanden, siermetselwerk, siersmeedwerk (gietijzer) en houten ornamenten. De detaillering is verzorgd en in sommige gevallen rijk in uitvoering.
Hoofdstuk 5 Ruimtelijke Beschrijving En Uitgangspunten
5.1 Beschrijving Van De Bestaande Situatie
5.1.1 De Singelgrachtzone
De Singelgrachtzone, ontstaan op de voormalige vestingwallen, vormt een aaneenschakeling van lineaire bebouwing, vrijstaande bebouwing, open plekken en groen. De Singelgracht/Lijnbaansgrachtzone vormt de overgang tussen de binnenstad en de negentiende eeuwse buurten. De Singelgrachtzone heeft een relatief geïsoleerde ligging en een eigen structuur stammend uit de 19e eeuw. In tegenstelling tot de perceelsgewijze bebouwing en smalle straten van de binnenstad kent de Singelgrachtstrook grote, vrijstaande gebouwen (bijzondere functies), grootschalige complexen woningbouw (veelal in bouwblokken) en een relatief ruime maat van de onbebouwde ruimte waardoor het gebied een meer open karakter heeft. De transformatie van de Singelgrachtstrook is zonder stedenbouwkundig totaalplan tot stand gekomen.
Op basis van de stedenbouwkundige structuur en de bebouwingstypologie kunnen verschillende deelgebieden, met een verschillende vormgeving van binnenring en oevers, worden onderscheiden. In het westelijk deel van de Singelgrachtzone heeft de Marnixstraat ten noorden van de Rozengracht een symmetrisch profiel met aan weerszijden lange ondiepe bouwblokken/stroken en grotendeels openbare kades. Tussen de Rozengracht en het Raamplein heeft de Marnixstraat een asymmetrisch profiel, waar de Lijnbaansgracht deel van uitmaakt. Aan de zijde van de Singelgracht liggen diepe terreinen met merendeels losse, grote gebouwen aan privé- of openbare kades. Centraal structurerend element van de voormalige vestingwalzone is de Marnixstraat, een lange en rechte weg met overwegend een verkeersfunctie. Ter plaatse van de Rozengracht ontstaat een knik in de Marnixstraat, het gevolg hiervan is dat de dwarsstraten en dwarsgrachten aan weerszijden van de straat loodrecht op de Marnixstraat liggen. Dit zorgt voor directe visuele verbindingen tussen de binnenstad en Oud-West.
Kenmerkend voor de Singelgrachtzone is de diversiteit in bebouwingstypologieën, de afwisseling tussen onbebouwd en bebouwd en de schaalverschillen. De zone is opgebouwd uit onderdelen die aan de waterkant vaak niet met elkaar in relatie staan. Hierdoor is sprake van op zichzelf staande eenheden.
De Singelgracht als tangentiële route rond de binnenstad wordt op een aantal plaatsen gekruist door radiale routes de stad in/uit. Op deze kruispunten lagen in het verleden de stadspoorten en de bijbehorende pleinen. De Singelgrachtstrook kan gezien worden als een serie pleinen en plantsoenen ter plaatse van deze uitvalswegen en sommige voormalige bolwerken. De zone heeft in het algemeen een groen en transparant karakter. Dit groene karakter van de Singelgrachtzone wordt voornamelijk vanaf de buitenring ervaren.
5.1.2 Bebouwingstypologie
Hoofdstructuur
Het plangebied maakt deel uit van de lineaire structuur van de stad en ligt tussen de Rozengracht die als een radiale ontsluiting functioneert en de doorvaart in het verlengde van de Lauriergracht. Beide gebieden aan weerszijden van het plangebied zijn ontwikkeld op het oude slotenpatroon. De Jordaan is opgebouwd uit lange smalle bouwblokken in de oost-west richting versus een verkaveling in lange bouwblokken in noord-zuid richting in Oud-West. Toen het plangebied als groentemarkt in gebruik was, bestond langs de Lijnbaansgracht, mede dankzij de losse bebouwing, een transparante zone met een sterke relatie tussen land en water. De doorvaart van de Singelgracht naar de Lauriergracht en de vrijstaande gebouwen aan de Marnixstraat zijn een restant uit de tijd van de markt.
Blokken
Ten noorden van de Rozengracht is de Marnixstrook aan weerszijden bebouwd. Ten zuiden van de Rozengracht is de Marnixstraat aan één zijde bebouwd. Belangrijke verschillen met de zone ten noorden van de Rozengracht zijn de kortere lengte van de bouwblokken en de schaalverschillen tussen de bebouwing. De Singelgrachtzone rondom het plangebied kent een aantal grote vrijstaande gebouwen: de brandweerkazerne, het transformatorstation van Liander, het Q-park parkeergebouw met het tankstation, het politiebureau en het ouderencomplex De Macroon ter plaatse van het voormalige verzorgingshuis Bernardus. De parkeergarage is een vrijstaand en opgetild bouwvolume. De spiraalvormige hellingen zijn beeldbepalend en zijn goed waarneembaar onder andere door de breedte van het water ter plaatse. De bouwhoogte is ca. 22 meter. Het transformatorstation van Liander (bouwhoogte 10 m) vormt een gesloten blok omringd door veiligheidshekken. Het geheel heeft een zeer matige uitstraling naar het plangebied toe. De gevel aan de kant van de doorvaart naar de Singelgracht is vrij zichtbaar en heeft een plastiek/kunstwerk bevestigd aan de gevel. Door de natuurlijke barrière van het water zijn hekken aan deze kant van het terrein overbodig.
Transformatorstation van Liander
Ten noordwesten van het plangebied vormen de woningen Marnixstraat 200-220 een restant uit de tijd van de groente- en fruitmarkt. Door de oorspronkelijke opzet van korte blokken met de doorgangen naar de markt heeft het gebied een grote mate van transparantie. Naast de bestaande doorzichten langs de Rozengracht en de doorvaart zijn ook de doorzichten binnen het plangebied kenmerkend voor de ruimtelijke structuur. De begane grond was tot voor kort in gebruik voor opslag en/of bedrijvigheid. De blokken langs de Marnixstraat hebben gesloten kopgevels en gesloten plinten aan de achterkant. De ontsluiting van de woningen vindt plaats aan de Marnixstraat. De bedrijfsruimtes zijn zowel aan de Marnixstraat als aan de achterkant ontsloten. De achterkanten grenzen direct aan de openbare ruimte. Het blokje Marnixstraat 212 is jaren geleden gesloopt. Het blok ter hoogte van Liander is inmiddels gerenoveerd en heeft een meer open uitstraling in de plint gekregen. De overige twee blokken moeten nog worden gerenoveerd en worden tijdelijk antikraak bewoond. Het bouwblok ten noordoosten van het plangebied heeft aan de Singelgrachtkant gesloten plinten met garages.
Bebouwing
De bebouwing langs de Marnixstraat wordt gekenmerkt door een relatieve homogeniteit in de architectuur, vooral omdat de ensembles in grote bouwstromen zijn gebouwd. De gevels zijn in het algemeen vlak met een rijke detaillering. Enkele panden hebben balkons die onderdeel zijn van de gevelcompositie, maar ondergeschikt zijn aan het geheel. Ze dienen niet als buitenruimte voor de woning, maar als een accent in de gevel. Het gesloten bouwblok op de hoek Marnixstraat/Rozengracht heeft hoekaccenten. De straatgerichte zijde van de bouwblok ken heeft een meer formeel karakter en is rijker gedetailleerd. De achtergevels zijn minder gedetailleerd. De bebouwing aan de Marnixstraat is gemiddeld vijf lagen hoog, de bovenste laag bevindt zich onder de kap. De bebouwing aan de Rozengracht is één laag lager.
Het gesloten blok ten noordoosten van het plangebied is samengesteld uit gebouwen die stammen uit verschillende tijden. Aan de kant van de Rozengracht en de Marnixstraat zijn dat individuele panden met een hoge begane grondlaag. Aan de Groenmarktkade is ter hoogte van huisnummers 2-4 een nieuwbouwblok gesitueerd van zes bouwlagen. Dit pand heeft een centraal trappenhuis in tegenstelling tot de individuele ontsluitingen van de overige panden. De gevel van de panden Groenmarktkade 6 t/m 13 heeft een horizontale opbouw, de overgang tussen de eerste en de tweede bouwlaag wordt gemarkeerd door een doorlopend balkon boven de garagedeuren. De begane grond laag heeft een lage verdiepingshoogte gerelateerd aan de opslagfunctie. De blokken langs de Marnixstraat hebben een souterrainlaag waarin bedrijfsfuncties waren ondergebracht.
Bestaande bebouwing langs de Marnixstraat
Conclusie
In de ruimtelijke opbouw is een duidelijke tweedeling waarneembaar tussen de formele rijk gedetailleerde voorkant langs de Marnixstraat en informele zijde op het binnenterrein. Op structuurniveau zijn twee karakteristieken te onderscheiden: een lineaire opbouw langs de Marnixstraat en een objectachtige opbouw langs de Singelgracht. De samenhang in de opbouw van de blokken langs de Marnixstraat is duidelijk herkenbaar. Daarnaast zijn de transparantie binnen het plangebied en de relatie tussen de Marnixstraat en het water belangrijk voor de structuur van het gebied.
5.1.3 Openbare ruimte
De 19e eeuwse aanpassingen van de voormalige stadswallen hebben geleid tot de ontwikkeling van een andere soort openbare ruimte gekenmerkt door bredere profielmaten. De Marnixstraat is een voorbeeld van zo’n brede straat met overwegend een verkeersfunctie. Het profiel ter hoogte van het plangebied is asymmetrisch, met bebouwing aan de zuidwestkant. De tramrails zijn in het straatbeeld nadrukkelijk aanwezig. Langs de strook bebouwing zijn parkeerplekken aanwezig.
Het terrein aan de Singelgracht is bereikbaar via de Groenmarktkade zowel vanaf de Rozengracht als vanaf de Marnixstraat. Tussen de Marnixstraat en het terrein aan de Singelgracht is een licht niveauverschil waarneembaar, het terrein loopt af naar het water. Tussen de woningen Marnixstraat 214 en het plantsoentje ter plaatse van het gesloopte blok Marnixstraat 212 is ook een ontsluiting aanwezig. Voor de tijdelijke huisvesting van het verzorgingshuis Bernardus werd het binnenterrein gebruikt voor parkeren en spelen. Ook stonden er opslagloodsen. In de tijdelijke situatie zijn de parkeerplekken grotendeels opgeheven. Rondom de tijdelijke huisvesting van Bernardus zijn 19 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het binnenterrein wordt gedomineerd door gesloten plinten van garageboxen en bedrijfsruimtes. Het hek van het transformatorstation in combinatie met een gesloten gevel geeft het terrein langs de Singelgracht een uitstraling van een achterkantsituatie.
Toegang tot Liander terrein
Aan de Singelgrachtzijde zijn de kades merendeels openbaar toegankelijk. De route langs het water wordt onderbroken door het transformatorstation van Liander. De verblijfswaarde van de kades is laag door de functies in de plint van de aanliggende bebouwing. De ruimte tussen het transformatorstation van Liander en de achterkant van het blok Marnixstraat 214-220 wordt in het midden gescheiden door hoge hekken. Deze restruimte heeft geen verblijfskwaliteit. Langs de Groenmarktkade liggen woonboten. Ter hoogte van de voormalige speelplaats liggen op dit moment geen woonboten, hier heeft de kade een directe relatie met het water.
5.1.4 Water en groen
Water
Het water vormt een structurerend element in de Singelgrachtzone. De Singelgracht is een voormalige vestinggracht en vormt de begrenzing van de binnenstad. Aan de andere kant van de Marnixstraat vormt de Lijnbaansgracht de grens tussen de voormalige vestingwal en de Jordaan.
Van de oorspronkelijke vestingwerken, met de bolwerken in een regelmatig ritme, is in het plangebied weinig bewaard gebleven. Het slingerende verloop van het water is aan deze zijde verdwenen. De oevers zijn rechtgetrokken en de Singelgracht is verbreed, waardoor ze hier een uitzonderlijk breed profiel heeft. Het vroegere verloop is wel af te lezen aan het noordelijke bouwblok met de schuine zijde aan de Groenmarktkade en vooral aan de lange gebogen gevelwand van de Nassaukade (die overigens niet exact de oorspronkelijke bocht in de buitensingel volgt).
Het water heeft zijn vroegere betekenis als vestinggracht verloren. De doorvaart is een zeldzame mogelijkheid om de Singelgracht te bereiken en wordt gebruikt door passagiersvaart en pleziervaart. De zuidkade langs de doorvaart is een aanlegplaats van Canal Bus. Langs de kade naast het Liandergebouw liggen rondvaartboten.
Doorvaart van de Singelgracht naar de Lauriergracht
Groen
De Marnixstrook bezit een aantal grote open ruimtes. Ten noorden van het plangebied vormen het Eerste en het Tweede Marnixplantsoen groene verblijfsruimtes met een parkachtige kwaliteit. De open ruimte van het plangebied had voor een deel plantsoenachtige uitstraling door de aanwezigheid van grote bomen. Alle bomen inclusief onderbeplanting zijn inmiddels weggehaald voor de tijdelijke huisvesting van Bernardus. Langs de doorvaart staan grote beeldbepalende platanen, deze bomen staan voor een deel op het terrein van Liander, achter de hekken.
5.2 Nieuwe Ontwikkeling
5.2.1 Beschrijving van het plan
Het project Groenmarkt betreft de ontwikkeling van twee nieuwbouwblokken tussen de Marnixstraat en de Singelgracht. Het ene blok is gelegen aan de Marnixstraat en het andere op het binnenterrein aan de Singelgracht, naast de Groenmarktkade. De nieuwbouwblokken zijn alzijdig georiënteerd in de openbare ruimte en creëren een omsloten buurtplein. In de openbare ruimte is de auto te gast. Het plein blijft autovrij. De plinten van de gebouwen krijgen kleinschalige bedrijvigheid.
Het Marnixstraatblok
Het Marnixstraatblok sluit in typologie, materialisatie en detaillering - metselwerk en een klassieke symmetrische gevelindeling met 3 verticale ramen - aan bij het 19e eeuwse beschermde stadsgezicht. Vergelijkbaar met belendende blokken heeft ook de achterzijde van het nieuwe bouwblok een voorgevel aan de openbare ruimte en overwegend gesloten zijgevels. Een analyse van de direct naastgelegen blokken is als uitgangspunt genomen voor de volumeopbouw en de architectonische opzet van de gevels en de kap. Een 'torentje' op de hoek geeft de gevel een asymmetrisch accent.
Het Marnixstraatblok heeft 5 bouwlagen boven maaiveld en een kelder. Het bestaat uit 4 beneden- bovenwoningen die allen een voordeur aan de straat hebben. Op de begane grond is ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid. In de kelder zijn bergingen, een fietsenstalling en een deel van de bedrijfsruimte.
Marnixstraatblok
Het Singelgrachtblok
Langs de Singelgracht is in de loop van de 19e en 20ste eeuw een reeks diverse gebouwen ontstaan met een grote variatie in schaal, typologie en bouwstijl: van zwembad tot parkeergarage en politiebureau gaat het om hele verschillende bouwblokken en bouwstijlen. Het Singelgrachtblok sluit qua opbouw en architectuur niet aan op de directe omgeving. Het is een modern en transparant bouwblok waarvan de binnenkant naar buiten is gekeerd: groen en informeel. Door zijn positie op de voormalige groenmarkt wordt het gebouw beschouwd als paviljoen in de groene openbare ruimte. Het gebouw bestaat uit een ondergrondse bouwlaag, een souterrainverdieping en vier bouwlagen boven het maaiveld. De totale bouwhoogte is 13,5 meter.
Singelgrachtblok
Het Singelgrachtblok is een op alle fronten duurzaam gebouw met aandacht voor mens, plant en dier. Het flexibel casco kan in de loop van de tijd worden aangepast aan steeds veranderende wensen van de gebruikers. De hoofdentree bevindt zich aan de zijde van het plein. Kleinschalige bedrijfsruimtes verlevendigen de hoeken aan de Liander zijde. In de kelder is een parkeergarage en zijn er bergingen voor de woningen. In het souterrain en op de bel-etage komen 8 woningen met buitenruimte en voordeur aan de straat. Tevens bevinden zich in het souterrain de fietsenstalling en bergingen voor de woningen. Op de eerste verdieping worden 13 zorgwoningen in een sociaal cluster gerealiseerd. Op de tweede en derde verdieping zijn 14 woningen bedacht maar door wensen van toekomstige bewoners kunnen het aantal en de indeling van de woningen nog veranderen. Aan alle zijde van het blok zijn buitenruimtes en erkers. Glas van vloer tot plafond zorgt voor optimaal contact met plein en kade. Uitkragende vloeren bieden ruimte aan grote buitenruimtes en zonwering. De aflopende bovenste verdieping zorgt voor een goede bezonning van het plein. De gevels zijn begroeid met planten die met hun wortels in de grond staan. In de gevel wordt ruimte gereserveerd voor vogels, vlinders en vleermuizen. Het dak wordt volledig als daktuin ingericht met een duinlandschap, een natuurzwembad en kassen. Op naastgelegen panden komen zonnepanelen om de vereiste energieprestatie te bereiken. Voor het plan wordt in principe uitgegaan van een warmte- en koelsysteem genaamd SolarEis.
5.2.2 Het bestemmingsplan Westelijke binnenstad
Het bestemmingsplan Groenmarkt vervangt voor deze locatie het bestemmingsplan Westelijke binnenstad uit 2013.
In het bestemmingsplan Westelijke binnenstad is ter plaatse van de locatie Groenmarkt de huidige situatie vastgelegd. Voor de locatie is de bestemming 'Verkeer' van toepassing. Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming.
Uitsnede uit verbeelding bestemmingsplan Westelijke binnenstad
5.3 Ruimtelijke Uitgangspunten
5.3.1 Stratenpatroon
Het stratenpatroon en de bouwblokverkaveling gaan terug op de 16e, 17e en 19e eeuw en zijn sindsdien grotendeels ongewijzigd. Zij vormen de basis van de stedenbouwkundige structuur en hun behoud is in cultuurhistorisch opzicht van groot belang. In het plangebied wordt dan ook de stedenbouwkundige verkaveling aan de Marnixstraat in het huidige patroon voortgezet. Medebepalend voor het straatbeeld zijn de rechte voorgevelrooilijnen die eraan bijdragen dat de individueel vormgegeven gebouwen toch één geheel vormen. Om deze reden mag de bebouwing in de Marnixstraat uitsluitend in de (bestaande) voorgevelrooilijn gesitueerd worden.
Het plangebied Groenmarkt ligt in een reeks gekenmerkt door grote schaalverschillen en diversiteit in bebouwingstypologiën.Op het niveau van het plangebied is een duidelijk schaalverschil waarneembaar tussen de Singelgrachtkant en de Marnixstraat. Dit is terug te vinden in het plan waarin gekozen is voor contrast zowel in schaal als in bebouwingstypologie tussen de formele, lineaire structuur van de Marnixstraatzone en het informele karakter van het terrein langs de Singelgracht. Door de lege ruimte in de Marnixstraat met een losstaand blok in te vullen wordt hier een transparante opzet voortgezet, waardoor vanaf de Marnixstraat de Singelgracht kan worden ervaren. Aan de Marnixstraat ontstaat op deze wijze een ruimtelijke voortzetting van de lineaire structuur die geleidelijk transparanter wordt. Aan de Singelgrachtkant valt de nieuwe invulling binnen de reeks vrijstaande alzijdige bouwvolumes.
5.3.2 Bouwbreedte en -diepte
Het blok aan de Marnixstraat voegt zich in de rij bestaande woonblokken. De huidige afstand tussen de blokken Marnixstraat 200 en 202-210 van ca. 8 meter vormt de basis voor de afstand tussen de nieuwbouw en bestaande blokken. Het ritme en de afwisseling van korte en lange blokken en van ondiep/diep wordt voortgezet. De maximale bouwdiepte bedraagt 11 meter en de maximale breedte 14 meter.
Het blok aan de Singelgracht ligt in het verlengde van de bestaande zijgevels van gebouwen Marnixstraat 200 en Marnixstraat 210 zodat de bestaande zichtlijnen onaangetast blijven. De rooilijn langs de Singelgracht ligt in het verlengde van de bestaande rooilijn van de Groenmarktkade op ca. 10 meter van de kademuur. Het blok wordt als een alzijdig bouwvolume vormgegeven. Onder de nieuwbouw is ruimte voor een ondergrondse bouwlaag en een souterrainverdieping. De gevels zijn opgebouwd uit verspringende elementen, variërend van loggia's, balkons en dakterrassen. In tegenstelling tot de gevels van het bouwblok aan de Marnixstraat ligt de bebouwing maar voor een deel in de voorgevelrooilijn.
De bebouwing aan de Marnixstraat krijgt de bestemming 'Gemengd - 1' volgens de methodiek van de vernieuwde bestemmingsplannen. De bebouwing aan de Singelgracht krijgt de bestemming 'Gemengd - 2' vanwege de afwijkende bepalingen t.a.v. het bouwen in de voorgevelrooilijn en de mogelijkheden om een variatie aan vertikaal groen en een daktuin te realiseren.
5.3.3 Openbare ruimte
Het binnenterrein krijgt een overwegend verblijfskarakter. Voor de auto is alleen de huidige Groenmarktkade en de toekomstige ontsluiting van de parkeergarage langs Liander bereikbaar. De strook langs het water is niet toegankelijk voor auto’s, uitgezonderd hulpdiensten.
De woningen krijgen geen privé-buitenruimte op het maaiveld. De achterkanten van het blok aan de Marnixstraat grenzen direct aan de openbare ruimte net als bij de bestaande blokken. De woningen en bedrijven in het bouwblok aan de Singelgracht grenzen direct aan de openbare ruimte.
De openbare ruimte krijgt de bestemming 'Verkeer' rondom bestaande en nieuwe bebouwing en de bestemming 'Groen' ter plaatse van het groene middengebied.
Op gronden met de bestemming 'Groen' mag niet door auto's worden geparkeerd.
Langs de waterzijde zullen grote bomen worden geplant. Deze bomen zullen een voortzetting vormen van de bestaande groene zone langs de Singelgracht. Op het binnenterrein zullen kleine bomen komen met een lichte structuur, zodat de lichttoetreding bij de woningen optimaal blijft.
De bomen worden beschermd door de gemeentelijke kapverordening, waarbij het criterium 'in het belang van handhaving van natuur-, landschaps- of stadsschoon' bij een aanvraag om een omgevingsvergunning inzake het kappen van een boom zeer strikt wordt toegepast.
5.3.4 Bouw- en goothoogtes
De maximale bouw- en goothoogte van het gebouw aan de Marnixstraat bedraagt respectievelijk 16 en 13,5 meter. Het aantal bouwlagen is maximaal 5, de hoogte van de begane grondlaag is minimaal 3,5 meter.
De maximale bouwhoogte van het blok aan de Singelgracht is 13,5 meter. Deze maximale bouwhoogte wordt beperkt overschreden door een daktuin en een twee plantenkassen, die als extra opbouwen op het dak zijn gesitueerd. De maximale bouwhoogte bedraagt 3,20 meter gemeten vanaf het platte dak.
5.3.5 Beëindiging van het gebouw
Naast de bouw- en goothoogte is de kapvorm beeldbepalend. Deze is niet alleen van invloed op de gevelwand – een pand met een langskap oogt in de straat anders dan een pand met een dwarskap – maar heeft ook grote betekenis voor het daklandschap.
Het gebouw aan de Marnixstraat wordt uitgevoerd met een kap. Boven de maximale goothoogte dient binnen een hellingshoek van maximaal 70 graden te worden gebouwd om daarmee aan te sluiten aan de bestande bebouwing in de directe omgeving. In de kap is het mogelijk om dakkapellen te maken mits deze aan een aantal in de planregels genoemde randvoorwaarden voldoen.
Op het platte dak van de bebouwing aan de Singelgracht is het mogelijk om bovenop de maximale bouwhoogte een daktuin en twee plantenkassen te realiseren gecombineerd met de toegangsvoorziening tot de daktuin. Daarnaast is het mogelijk om een opsluitband ten behoeve van de substraatlaag van de daktuin te maken en een hekwerk ten behoeve van de valbeveiliging boven de substraatlaag te plaatsen.
5.3.6 Gevelverkoop en open-puiverkoop
Onder gevelverkoop wordt verstaan het vanuit de gevel van een gebouw – gelegen aan de openbare ruimte – verkopen van goederen of eetwaren. Open-puiverkoop betreft het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel, op straatniveau geheel of grotendeels ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingsuren kan worden geopend. Deze verkoopvormen hebben negatieve gevolgen, zoals hinder voor het overig gebruik van de openbare ruimte, vervuiling op straat, aantasting van de openbare orde en van het uiterlijk aanzien van het stadsbeeld. Daarom zijn gevelverkoop en open-puiverkoop niet toegestaan.
Hoofdstuk 6 Functionele Beschrijving En Uitgangspunten
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplangebied is gelegen in de westelijke binnenstad. Jordaan, het gebied dat grenst aan het plangebied, kenmerkt zich als een gebied waar de woonfunctie de overhand heeft. De verhouding is 70% bewoners tegenover 30% werkzame personen. In de Jordaan wonen ruim 19.000 mensen, terwijl in het stadsdeel ruim 85.000 mensen wonen. Iets minder dan de helft van de inwoners van de Jordaan valt in de leeftijd 25-49, terwijl ook opvallend is dat een groot deel van de inwoners (ongeveer 13%) valt in de categorie 65 jaar en ouder. De verwachting is, dat deze groep de komende jaren verder zal stijgen.
Functies die naast wonen voorkomen zijn kantoren, voorzieningen op het gebied van basisonderwijs, uitgaansvoorzieningen (richting het Leidseplein), verpleeghuis, winkels en het hoofdbureau van politie.
Het algemene beleid voor de functies is gericht op het behouden en waar mogelijk versterken van de functiemenging. Om die reden is in de vernieuwde bestemmingsplannen het gebruik van gebouwen zo flexibel mogelijk gemaakt door aan vrijwel alle bebouwing de bestemming 'Gemengd' te geven. In de gebouwen met deze bestemming zijn veel soorten gebruik toegestaan.
De nieuwe bebouwing in dit bestemmingsplan zal worden bestemd als 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2'. Met de bestemmingen wordt aangesloten op bestemmingen in de directe omgeving. In de onderstaande paragrafen wordt verder ingegaan op de functies die in het bestemmingsplan Groenmarkt mogelijk worden gemaakt.
6.2 Wonen
6.2.1 Algemeen
Het gebied Jordaan kenmerkt zich door een grote woningdichtheid. Gezien de ligging van het plangebied, kenmerkt het plangebied zich als een overgangsgebied tussen Jordaan en het meer gemengde gebied richting Leidseplein en verder. In de Jordaan zijn vrij veel verhuurwoningen (ongeveer 40%), terwijl in de buurten verderop vooral particuliere verhuur en koopwoningen dominant zijn.
De gemiddelde woonduur is ongeveer 10 jaar, het hoogste van het stadsdeel. Ongeveer de helft van de inwoners woont als alleenstaande.
6.2.2 Uitgangspunten
Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' is wonen toegestaan vanaf de tweede bouwlaag en binnen de bestemming 'Gemengd - 2' op alle bouwlagen.
Bij de vaststelling van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) is vastgesteld dat een aantal woningen beschikbaar moeten zijn voor verhuur onder de liberalisatiegrens. Deze woningen moeten minimaal 10 jaar onder deze categorie vallen. Het betreft 13 woningen.
In de omgeving van het plangebied is ook zichtbaar dat het percentage ouderen steeds hoger wordt. Daarnaast is er vraag naar aanpasbare woningen, gelijkvloers of met lift. Daarom is in het SPvE ook opgenomen dat de woningen in het Singelgrachtblok levensloopbestendig moeten zijn en moeten met een lift bereikbaar zijn, ook vanuit de parkeergarage. De bewoners hebben daarbij de gelegenheid om in gemeenschappelijke ruimten samen te komen om activiteiten te ondernemen.
Short stay
Voorgaand beleid (2012)
Op 12 juli 2012 heeft de gemeenteraad shortstaybeleid vastgesteld. Doel van dit beleid was tegemoet te komen aan de behoefte aan tijdelijke woonruimte voor werknemers van internationale bedrijven.
Shortstay is het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning voor een aaneengesloten periode van tenminste zeven nachten en maximaal zes maanden. Voor shortstay is een tijdelijke woningonttrekking vereist. Aan deze vergunning zijn voor- waarden verbonden. Bij verhuur voor shortstay van zelfstandige woningen met een huur boven de huurprijsgrens kon tot 14 januari 2014 een vergunning voor woningonttrekking voor een periode van maximaal tien jaar worden aangevraagd. Voor stadsdeel Centrum gold daarbij een quotum van 485 woningen. De al verleende vergunningen lopen door op grond van de voorwaarden uit het voorgaande short staybeleid van 2012 (dat gold tot 14 januari 2014). Shortstay die op basis van een woningonttrekkingsvergunning onherroepelijk is toegestaan, is vervolgens door middel van een omgevingsvergunning buitenplans ook planologisch gelegaliseerd.
Huidig beleid (2014)
Het in 2012 vastgestelde short staybeleid is geëvalueerd. Op grond van deze evaluatie heeft de gemeenteraad op 12 februari 2014 de Beleidsnotitie short stay 2014 vastgesteld, waarbij bepaald is dat de ingangsdatum van dit beleid met terugwerkende kracht 14 januari 2014 is.
Besloten is om een pas op de plaats te maken. Redenen hiervoor zijn: het belang van het behoud en de samenstelling van de woningvoorraad en de leefbaarheid. Dit betekent dat met ingang van 14 januari 2014 geen nieuwe short stayvergunningen worden verleend. De al verleende short stay vergunningen lopen door op grond van de voorwaarden uit het voorgaande short staybeleid van 2012 (dat gold tot 14 januari 2014).
In het bestemmingsplan is, overeenkomstig het huidige short staybeleid, gebruik ten behoeve van short stay niet toegestaan. Het onder het short staybeleid van 2012 planologisch gelegaliseerde gebruik ten behoeve van short stay is daarmee onder de overgangsbepalingen geplaatst.
6.3 Kantoren
6.3.1 Algemeen
De kantorensector bestaat uit:
- zakelijke dienstverlening (advocatenkantoren, reclamebureaus, ICT etc)
- de financiële dienstverlening (banken en verzekeringen)
- overige dienstverlening ((semi-)overheid, non-profit, uitgeverijen, makelaardij etc).
Kantoren bestaan uit kantoren met en kantoren zonder baliefunctie.
6.3.2 Ontwikkeling
De Jordaan heeft ruim 8.300 werkzame personen. In de Jordaan is het aandeel werkzame personen in de kantorensector (naar verhouding) veel lager dan in het centrum als geheel. Van de circa 8.300 werkzame personen in de Jordaan werken er ongeveer 2.800 in kantoren waarvan het overgrote deel in de categorie “zakelijke dienstverlening'. 38% van alle vestigingen in de Jordaan is een kantoorvestiging. Werkgelegenheid bij bedrijven en voorzieningen is hier, relatief gezien, ruimer vertegenwoordigd.
In de creatieve sector in de binnenstad is het aantal werkzame personen sinds 2006 gestegen met 7,3 %. Voor heel Amsterdam ging het om een groei van 9,5 %. Dat betekent dat de creatieve sector buiten de binnenstad sterker is gegroeid dan daarbinnen. De grootste groei zit in de creatieve zakelijke dienstverlening.
Behalve de economische crisis en de herontwikkeling van een aantal grote panden heeft het 'nieuwe werken' ook invloed op de vraag: flexibele werkplekken, thuis, onderweg en op andere locaties werken. Hierdoor daalt de ruimtevraag aanzienlijk. Het aantal vierkante meters dat per werknemer nodig is daalt naar rond de 15 vierkante meter.
6.3.3 Uitgangspunten
Kantoren zijn toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2'.
6.4 Voorzieningen
6.4.1 Algemeen
Onder voorzieningen vallen onderwijs, gezondheidszorg, sport en recreatie, cultuur, politie/brandweer en welzijn. Onderwijs, politie en brandweer, gezondheidszorg en welzijn worden openbare voorzieningen genoemd, omdat zij voorzien in een basisbehoefte. Culturele, recreatieve en sportvoorzieningen worden bijzondere voorzieningen genoemd. Voorzieningen kunnen zowel commercieel als niet-commercieel zijn.
Op schaalniveau wordt onderscheid gemaakt tussen kleinschalige en grootschalige voorzieningen. Kleinschalig zijn voorzieningen op buurt-, wijk- of stadsdeelniveau. Hieronder vallen: huisartsen, gezondheidscentra, kinderopvang, buurt- en wijkcentra, basisonderwijs en voortgezet onderwijs, buurttheaters of kerkgenootschappen.Grootschalig zijn voorzieningen op stadsdeeloverschrijdend, stedelijk en regionaal niveau. Dit zijn bijvoorbeeld middelbaar en hoger onderwijs, een hoofdbureau van politie, ziekenhuizen, theaters, musea, bioscopen en sporthallen.
De voorzieningensector verschaft na de kantorensector de meeste werkgelegenheid in de binnenstad. Ongeveer 22% van alle werkzame personen in de binnenstad werkt binnen deze sector. In totaal telt de binnenstad ruim 4.000 vestigingen die binnen de sector voor werkgelegenheid zorgen.
6.4.2 Ontwikkeling
In de periode 2008-2013 is het aantal voorzieningen in de binnenstad sterk gestegen. In 2008 telde de binnenstad ongeveer 1.500 vestigingen binnen deze sector, en in 2013 ongeveer 4.200. De stijging is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de registratieplicht van zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) als gevolg van de nieuwe Wet op het Handelsregister.
Binnen de culturele sector is de toename met bijna 1.500 zzp-ers het hoogst. in 2008 telde de binnenstad 659 vestigingen op cultureel gebied, in 2013 bedroeg dit aantal bijna 2.400. De gezondheidszorg laat een verdubbeling van het aantal vestigingen zien, van 277 in 2008 naar 806 in 2013. Het aantal onderwijsvestigingen steeg van 290 in 2008 naar meer dan 500 in 2013.
6.4.3 Uitgangspunten
Binnen de bestemmingen 'Gemengd-1' en 'Gemengd-2' zijn voorzieningen toegestaan.
6.5 Galeries
6.5.1 Uitgangspunten
Het culturele klimaat van Amsterdam is een van de belangrijkste toeristische trekkers van de stad. Om de aantrekkingskracht van Amsterdam voor toeristen te behouden en te vergroten dient cultuur te worden versterkt. Galeries zijn onderdeel van dit culturele klimaat. Galeries zijn in het algemeen kleinschalig, hebben nauwelijks verkeersaantrekkende werking, zeer beperkte reclame-uitingen en over het algemeen een positieve uitstraling. Galeries zijn daarom in het plangebied toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd - 1' en 'Gemengd-2'.
6.6 Detailhandel En Consumentverzorgende Dienstverlening
6.6.1 Algemeen
Langs de Marnixstraat in de omgeving van het plangebied is weinig detailhandel aanwezig. Op iets grotere afstand is echter wel een grote concentratie aanwezig. Met name langs de Elandsgracht en iets verder langs de Rozengracht zijn winkels gevestigd.
In het bestemmingsplan is detailhandel samen met consumentverzorgende dienstverlening één functiecategorie. Bij consumentverzorgende dienstverlening worden geen goederen verkocht, maar worden diensten rechtstreeks aan de consument verleend. Deze diensten hebben in de regel dezelfde ruimtelijke uitstraling als detailhandel, ze zijn vaak gevestigd in dezelfde straten en de diensten worden, net als bij detailhandel, vaak aangeboden via een balie. Deze dienstverlening valt daarom in dezelfde categorie als detailhandel. Voorbeelden van consumentverzorgende diensten zijn: reisbureaus, uitzendbureaus, makelaars, bankfilialen, internetgelegenheden, kopieerwinkels, gereedschapverhuur, sauna's, kappers.
6.6.2 Uitgangspunten
Binnen de bestemmingen 'Gemengd -1' en 'Gemengd - 2' zijn winkels en consumentverzorgende dienstverlening op de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag toegestaan.
6.7 Bedrijven
6.7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een lijst met een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven.
In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhindercategorieën opgenomen: 1 tot en met 5. Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Voorbeeld: een muziekinstrumentenmakerij met een vloeroppervlak tot 150 m²is categorie 1; heeft hetzelfde bedrijf een oppervlak tussen de 150 m² en 300 m² dan valt het in categorie 2. Heeft de muziekinstrumentenmakerij een vloeroppervlak groter dan 300 m² dan valt het in milieucategorie 3. Categorie 3 t/m 5 betreft kleine tot (middel)grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.
Het is algemeen beleid om startende ondernemers (startersmilieus) en broedplaatsen te stimuleren in de binnenstad. Bedrijven met een lage geluidsbelasting in het plangebied kunnen bijdragen aan de (kleinschalige) functiemenging.
6.7.2 Uitgangspunten
Bedrijven zijn toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2'. Voor het vestigen van nieuwe bedrijven gelden de maximaal toegestane milieuhindercategorieën 1 of 2. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhindercategorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij de regels van dit bestemmingsplan.
6.8 Inpandige En Ondergrondse Fietsenstalling
6.8.1 Algemeen
Bij het vestigen van woningen, kantoren, detailhandel of bedrijven is de verwachting dat de bewoners en gebruikers ook een fiets hebben of gebruiken. Om te zorgen dat de openbare ruimte niet vol komt te staan met fietsen, is het wenselijk dat bij nieuwbouw een inpandige of ondergrondse fietsenstalling gebouwd wordt.
6.8.2 Uitgangspunten
Inpandige of ondergrondse fietsenstallingen zijn toegestaan bij de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2'.
6.9 Inpandige En Ondergrondse Parkeervoorzieningen
6.9.1 Algemeen
Volgens het geldend parkeerbeleid is het toegestaan om, zonder compensatie, 1 parkeerplaats per 2 woningen te realiseren. Er kan worden besloten om 1 parkeerplaats per woning te bouwen. Hierbij wordt wel het bouwblok uitgesloten van het vergunninggebied (een parkeervergunning aanvragen voor parkeren op straat als bewoner is dan niet mogelijk). Voor bedrijven geldt een parkeernorm van 1 parkeerplaats per 250 m2 BVO.
6.9.2 Uitgangspunten
Het aanbrengen van een inpandige of ondergrondse parkeervoorziening is mogelijk onder de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2'.
6.10 Ondergrondse Voorziening Voor Warmte- En Koudeopslag
6.10.1 Algemeen
Om te voldoen aan de duurzaamheidsdoelstellingen wordt voor het plan Groenmarkt uitgegaan van een warmte- en koelsysteem genaamd SolarEis. Het water in de zonne-absorbers op het dak van wordt opgewarmd door de zon en omgevingslucht. Deze warmte wordt op een lage temperatuur opgeslagen in een afgesloten ondergrondse betonnen buffer. Hierdoor is de installatie goed onder controle te houden (beter dan bij WKO). Ten behoeve van dit systeem is ondergrondse bebouwing noodzakelijk op gronden met de bestemming Groen.
6.10.2 Uitgangspunten
Het aanbrengen van een ondergrondse bebouwing t.b.v. warmte- en koudeopslag is mogelijk onder de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn bepalingen opgenomen om nadere regels te stellen aan deze ondergrondse bouwwerken.
Hoofdstuk 7 Het Bestemmingsplan
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is de bestaande toestand en de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied beschreven en is het gemeentelijk beleid dienaangaande verwoord. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de verbeelding die tezamen het bestemmingsplan vormen.
7.2 De Verbeelding
Sinds 1 januari 2010 wordt niet meer gesproken van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Op die datum is de digitaliseringsverplichting uit de Wet ruimtelijke ordening volledig in werking getreden. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.
Op de verbeelding met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
- Gemengd - 1
- Gemengd - 2
- Groen
- Verkeer
- Waarde - Archeologie - 2
- Waarde - archeologie - 7
- Waarde - Cultuurhistorie
De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheid.
7.3 De Bestemmingen
7.3.1 Gemengd - 1 en Gemengd - 2
De bebouwing heeft de bestemming 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' waarbinnen verschillende functies zijn toegestaan. Voor een beschrijving van de toegestane functies wordt verwezen naar hoofdstuk 6. Voor de bestemming 'Gemengd - 2' worden afwijkende regels opgenomen t.a.v. bouwen in de voorgevelrooilijn.
7.3.2 Groen
Binnen de bestemming 'Groen' zijn ondermeer de functies beplanting, plantsoenen, pleinen, spel- en sportvoorzieningen, straatmeubilair en bijbehorende fiets- en voetpaden toegestaan. De regels bevatten voor deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid voor ondergronds parkeren en ondergrondse fietsenstallingen en een stelsel van nadere eisen. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen om nadere regels te stellen aan de ondergrondse bouwwerken t.b.v. warmte- en koudeopslag.
7.3.3 Verkeer
Deze bestemming is bedoeld voor het verkeersareaal en de openbare ruimte. Voor de inrichting van de openbare ruimte zijn regels gegeven, zoals de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde. De regels bevatten ook voor deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid voor ondergronds parkeren en voor ondergrondse fietsenstallingen en een stelsel van nadere eisen.
7.3.4 Waarde - archeologie 2 en 7
Op basis van de archeologische verwachtingswaarden zijn twee dubbelbestemmingen Waarde-archeologie opgenomen. Waarde - archeologie 2 is gegeven aan gronden met een hoge archeologische verwachting, Waarde - archeologie 7 is gegeven aan gronden met een lage archeologische verwachting. Al naar gelang de verwachtingswaarde, wordt bij voorgenomen uitvoering van ondergrondse werken en bouwwerken een archeologisch rapport verlangd. Voor de uitvoering van ondergrondse werken van een bepaalde omvang is een omgevingsvergunning vereist. Bij de vergunningaanvraag moet een rapport worden ingediend. Ook hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning vereist is bij een kleine ingreep, terwijl bij een lagere verwachtingswaarde pas bij een forsere ingreep een omgevingsvergunning is vereist.
Aan zowel de omgevingsvergunning voor ondergronds bouwen als de omgevingsvergunning voor ondergrondse werken kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg.
De dubbelbestemmingen zijn primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.
7.3.5 Waarde - cultuurhistorie
Op 29 januari 1999 is het besluit tot aanwijzing van de Amsterdamse Binnenstad tot beschermd stadsgezicht genomen. In hoofdstuk 4 is uitvoerig aandacht besteed aan de cultuurhistorische ontwikkeling. Alle gronden in het plangebied hebben deze dubbelbestemming. Behoud van de cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden staat bij gronden met deze bestemming voorop. Om die reden is de bestemming primair gemaakt aan de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met uitzondering van de dubbelbestemmingen Waarde - archeologie 2 en 7. Dit betekent dat aanvragen om omgevingsvergunning altijd eerst dienen te worden getoetst aan de regels van de dubbelbestemming.
7.4 Bouw- En Gebruiksregels
Bij alle bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Deze regels vloeien grotendeels voort uit de ruimtelijke en functionele beschrijving van het gebied en het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de hoofdstukken 5 en 6.
7.5 Algemene Regels
Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels een bouwregel opgenomen voor overschrijding van bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels met maximaal 0,20 meter ten behoeve van plinten en standleidingen voor hemelwater en dergelijke.
Voorts zijn hier enkele algemene regels voor het bij omgevingsvergunning afwijken opgenomen, zoals voor koekoeken en bergbezinkbassins.
7.6 Overgangsrecht
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.
Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevat een calamiteitsregeling en een regeling op grond waarvan burgemeester en wethouders eenmalig kunnen afwijken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.
De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.
De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Hoofdstuk 8 Milieu-aspecten
8.1 Geluidhinder
In de Wet geluidhinder zijn normen voor toelaatbare geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in buitennormen (geluidbelasting op de gevel) en binnennormen (binnenwaarde). De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen (zoals een kinderdagverblijf) gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein. Onder een geluidzone wordt een aandachtsgebied verstaan aan weerszijden van een (spoor)weg en rondom een industrieterrein waar de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn. Omdat voor trams wettelijk geen snelheidsbeperking geldt, hebben ook deze autovrije wegen een geluidzone. Wegen met een snelheidsbeperking van 30 km/uur kennen daarentegen volgens de Wet geluidhinder geen zone. Als een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in een zone mogelijk maakt, is toetsing aan geluidnormen van de Wet geluidhinder noodzakelijk.
8.1.1 Wegverkeer
Om het bestemmingsplangebied Groenmarkt liggen verschillende wegen die op grond van de Wet geluidhinder een zone hebben. Het gaat om de wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 50 km/uur. Dit zijn de Marnixstraat, de Nassaukade en de Rozengracht/De Clercqstraat.
De normstelling in de Wet geluidhinder bestaat uit een voorkeursgrenswaarde en een maximale toelaatbare geluidwaarde. Voor wegverkeerslawaai zijn deze 48 respectievelijk 63 dB. Als de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en geluidreducerende maatregelen redelijkerwijs niet of onvoldoende mogelijk zijn, kan het college van burgemeester en wethouders hogere grenswaarden vaststellen.
In het Bouwbesluit is opgenomen dat nieuwe woningen geïsoleerd moeten worden tot een binnenwaarde van 33 dB.
Voor de nieuwe bebouwing in het plangebied zijn diverse bestemmingen in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen die het mogelijk maken nieuwe geluidgevoelige functies, zoals 39 woningen, te realiseren. Ten behoeve hiervan is akoestisch onderzoek verricht ('Bestemmingsplan Groenmarkt in Amsterdam Onderzoek Wet Geluidhinder DPA Cauberg- Huygen, rapport d.d. 26 oktober 2015, nummer 20151044-03).
Het akoestisch onderzoek toont aan dat ten gevolge van wegverkeer op de Marnixstraat en de Nassaukade de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor het Marnixstraatblok wordt overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor alle te realiseren woningen behoort een stille zijde tot de mogelijkheden.
Het akoestisch onderzoek toont aan dat ten gevolge van wegverkeer op de Marnixstraat, de Nassaukade en Rozengracht/De Clerqcstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor het Singelgrachtblok wordt overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor alle te realiseren woningen behoort een stille zijde tot de mogelijkheden.
In de gegeven situaties zijn verdere geluidsreducerende voorzieningen voor het wegverkeerslawaai slechts beperkt mogelijk. Plaatsing van schermen langs wegen is in deze stedelijke situatie niet gewenst en niet haalbaar. Om in de betrokken bouwblokken nieuwe woningen/geluidsgevoelige functies te kunnen realiseren, moeten burgemeester en wethouders hogere waarden dan de voorkeurswaarde in de Wet geluidhinder vaststellen.
Het vaststellen van hogere waarden kan alleen als de woningen ook kunnen beschikken over een 'stille' zijde: een zijde van het gebouw waar de geluidsbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Deze voorwaarde is in het bestemmingsplan opgenomen.
8.1.2 Gecumuleerde geluidsbelastingen
Omdat delen van het plangebied binnen de zone van meer dan één geluidsbron liggen, is onderzoek gedaan naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Volgens het gemeentelijk geluidbeleid is sprake van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden. De gecumuleerde geluidbelastingen bedragen maximaal 63dB en 58 dB voor respectievelijk het Marnixblok en de Singelgrachtblok. Er wordt voldaan aan de in het Amsterdams geluidbeleid gestelde grenswaarde. Er zijn ten aanzien van de gecumuleerde geluidbelasting geen aanvullende maatregelen in de vorm van dove gevels of vliesgevels nodig.
8.1.3 Industrie
Transformatorstation Marnixstraat
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een transformatorstation van Liander. Door Cauberg-Huygen is een notitie 'Geluidbelasting ten gevolge van transformatorstation Marnixstraat' opgesteld, d.d. 4 december 2015, 20151044-05. Deze notitie is gebaseerd op een geluidsonderzoek dat in 2001 door adviesbureau Peutz is verricht. Het transformatorstation valt onder de werking van het Activiteitenbesluit, er zijn geen maatwerkvoorschriften vastgesteld. Voor het transformatorstation gelden ten opzichte van de omliggende woningen de volgende geluidvoorschriften: grenswaarden langtijdgemiddelde geluidniveaus en grenswaarden maximale geluidniveaus.
Ter plaatse van het Singelgrachtblok zijn langtijdgemiddelde geluidniveaus berekend van ten hoogste 29 dB(A), etmaalwaarde 39 dB(A). Er wordt voldaan aan de gestelde geluid- grenswaarden. Ter plaatse van het Marnixstraatblok zijn langtijdgemiddelde geluidniveaus berekend van ten hoogste 34 dB(A), etmaalwaarde 44 dB(A). Er wordt voldaan aan de gestelde geluid- grenswaarden.
Transformatoren produceren tonaal geluid, uit metingen aan het transformatorstation Marnixstraat uitgevoerd door bureau Peutz in 2001 blijkt dat de bijdrage van alleen de transformatoren, dus zonder ingeschakelde koeling ca. 20 dB(A) onder de niveaus met koeling ligt. Het is maar zeer de vraag of bij de woningen met ingeschakelde koeling nog een tonaal karakter waarneembaar is. Overigens als getoetst wordt inclusief 5 dB(A) tonaalcorrectie wordt voor de nieuwbouwwoningen alsnog aan de te stellen geluidvoorwaarden voldaan. Er kunnen incidenteel maximale geluidniveaus ten gevolge van het schakelen optreden. Conform de methodiek ter bepaling van het langtijdgemiddelde niveau zal voor de nieuwbouwwoningen de te stellen normen niet worden overschreden.
Liander heeft kennis genomen van de in het bestemmingsplan toegestane nieuwbouw en de bijbehorende notitie 'Geluidbelasting ten gevolge van transformatorstation Marnixstraat'' en een zienswijze ingediend op het ontwerpbestemmingsplan. Inmiddels is de bedrijfsvoering van het 50 kV-station Marnixstraat veranderd. Liander heeft middels de zienswijze een vraag gesteld of de uitgangspunten en resultaten als opgenomen in voornoemde notitie, voldoende actueel en juist zijn.
Naar aanleiding van de zienswijze heeft een nieuw akoestisch onderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek is uitgevoerd door adviesbureau Peutz en de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 5 augustus 2016 (nr FA 15834-3-RA). Naar aanleiding van dit rapport heeft DPA Cauberg-Huygen B.V. vervolgens een aanvullende notitie 'Geluidbelasting ten gevolge van transformatorstation Marnixstraat' d.d. 10 augustus 2016 geschreven (bijlagen).
Uit het onderzoek blijkt dat gelet op de berekende, lage, geluidsniveaus en de ligging van het trafostation midden in de stad met een door verkeerslawaai gedomineerd omgevingsgeluid, er geen verwachting is dat het geluid van het trafostation als tonaal zal worden herkend. Zowel voor de bestaande als voor de nieuw te bouwen woningen wordt aan de geluidsgrenswaarden voldaan.
Voorts is gekeken naar de gecumuleerde geluidsbelasting. Volgens het gemeentelijk geluidbeleid geldt een grenswaarde van 66 dB voor gecumuleerde geluidbelasting. De hoogst berekende waarde voor een van de nieuw te bouwen woningen bedraagt 57 dB en deze wordt volledig bepaald door lawaai van het wegverkeer. Voor alle posities van de nieuw te bouwen woningen alsmede voor de reeds bestaande woningen wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 66 dB uit het gemeentelijk beleid. Dit geldt voor zowel de huidige situatie met 5 transformatoren als voor een situatie met 6 transformatoren.
De bestaande en toekomstige bedrijfsvoering van Liander wordt niet beperkt door de met het bestemmingsplan Groenmarkt mogelijk gemaakte nieuw te bouwen woningen en een goed woon- en leefklimaat bij de nieuw te bouwen woningen kan worden gegarandeerd.
Geluideffecten ligplaatsen varende bedrijfsvaartuigen
In de Singelgracht zijn conform het aangrenzende bestemmingsplan “Water” ligplaatsen voor rondvaartboten bestemd. In de notitie Geluideffecten nabijgelegen ligplaatsen varende bedrijfsvaartuigen, opgesteld door Cauberg-Huygen, 20151044-04 d.d. 3 december 2015 het verrichte onderzoek beschreven van de optredende geluidniveaus als gevolg van het wegvaren overdag en het aanmeren van rondvaarboten ’s avonds ter plaatse van de woningen van het Singelgrachtblok. Hoewel niet uit het bestemmingsplan is op te maken of ter plaatse van de aanduiding “ligplaats varend bedrijfsvaartuig” sprake is van een (specifieke) inrichting (bedrijf) conform de Wet milieubeheer, worden de activiteiten met betrekking tot de vertrekkende en aanmerende rondvaartboten beschouwd als bedrijfsmatige activiteiten. De optredende geluidniveaus zijn daarom getoetst aan het algemeen geldende toetskader voor bedrijfsgeluid.
Ter plaatse van het Singelgrachtblok zijn langtijdgemiddelde geluidniveaus berekend van ten hoogste 41 dB(A) overdag en 26 dB(A) in de avondperiode. Er wordt voldaan aan de gestelde geluidgrenswaarden. Er zijn maximale geluidniveaus berekend van ten hoogste 71 dB(A) overdag vanwege het wegvaren van een boot ter hoogte van de ligplaats bij het Singelgrachtblok en ten hoogste 47 dB(A) ’s avonds vanwege het keren van een boot ter hoogte van de ligplaatsen bij het onderstation. De gestelde grenswaarde voor piekgeluiden overdag van 70 dB(A) wordt marginaal overschreden. Het wegvaren van een boot is van korte duur (minder dan een minuut) en vindt slechts eenmaal overdag plaats. Het gehanteerde geluidvermogenniveau is een worst case benadering (een boot met een dieselmotor). Het optredende piekgeluid is in akoestisch opzicht niet te onderscheiden van die van bijvoorbeeld passerende (plezier)vaart. Het piekgeluid door het wegvaren van een boot overdag zal niet leiden tot onevenredig veel geluidhinder. Om die reden wordt de geconstateerde overschrijding als aanvaardbaar beschouwd.
8.1.4 Conclusie
Om geluidgevoelige functies, zoals woningen mogelijk te maken, is het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk. Hiertoe is een ontwerpbesluit hogere waarden opgesteld, dat tegelijk met het bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.
8.2 Duurzaam Bouwen
Bij duurzaam bouwen gaat het om bovenwettelijke maatregelen op het gebied van energiebesparing, geluidsisolatie ter voorkoming van overlast door verkeer en/of buren en om comfortverhoging.
Een neveneffect kan zijn dat de woonlasten dalen. Het dagelijks bestuur voert een stimulerend beleid op het gebied van duurzaamheid bij het ontwerpen, bouwen, onderhoud en slopen van gebouwen. Beleid hierover is onder andere verankerd in de Nota Duurzame Binnenstad 2013.
Circulair bouwen
In het ontwerp van de bouwblokken is de technische levensduur afgestemd op de economische levensduur. Zo worden de casco's opgezet met bestendige herbruikbare materialen zoals hout, staal en beton. Geveldelen zijn robuust en gaan minimaal vijftig jaar mee; installaties ongeveer twintig jaar. De materialen kunnen worden hergebruikt en gebouwen kunnen 'flexibel' worden ingezet.
Footprint en ecologie
Door begroeiing in de volle grond en langs de gevels, nestgelegenheid voor vogels, vleermuizen en bijen, micromilieus op het dak neemt de ecologische waarde van de Groenmarkt sterk toe. Inheemse planten- en diersoorten worden uitgenodigd om het gebied mede duurzaam te gebruiken.
Energie
Voor het plan is een EPG-berekening opgesteld om de energieprestatie minder dan EPC=0,15 te laten zijn.
SolarEis
Voor het plan wordt in principe uitgegaan van een warmte- en koelsysteem genaamd SolarEis. Het water in de zonne-absorbers op het dak wordt opgewarmd door de zon en omgevingslucht. Deze warmte wordt op een lage temperatuur opgeslagen in een afgesloten ondergrondse betonnen buffer (water/ijs vat) waardoor de invloed van de omgeving, afgezien van de grondtemperatuur, nihil is. Hierdoor is de installatie goed onder controle te houden (beter dan bij WKO). Door het koude water af te koelen tot het vriespunt wordt ijs gevormd. Bij de overgang van koud water naar ijs komt energie vrij (zogenoemde kristallisatiewarmte) evenals bij de overgang van ijs naar water. Warmteopwekking vindt centraal plaats door middel van warmtepompen die de warmte en koeling verzorgen. Het warmtapwater wordt per appartement decentraal verzorgd via boosterwarmtepompen die de centraal opgewekte lage temperatuur verhogen.
PV-cellen en zonnecollectoren
Een verbetering tot een bijna energieneutrale gebouw wordt gerealiseerd door PV-cellen te laten plaatsen op het dak van nabij gelegen gebouwen. Zonnecollectoren worden geplaatst op de eigen daken.
8.3 Bedrijfshinder
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhindercategorieën opgenomen: 1 tot en met 5.
Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Categorie 3 t/m 5 betreft kleine tot (middel)grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.
Binnen de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' zijn daarom nieuwe bedrijven in de milieuhindercategorieën 1 of 2 toegestaan. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhindercategorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan (zie verder bijlage 1 bij de regels van het plan).
8.4 Luchtkwaliteit
8.4.1 Toetsingskader
In de Wet Milieubeheer is het toetsingskader voor luchtkwaliteit vastgelegd. De manier waarop de luchtkwaliteit in acht moet worden genomen bij planvorming is geregeld in lid 1 van artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer. Hierin wordt gesteld dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor doorgang van een project als:
- aannemelijk is gemaakt dat grenswaarden niet worden overschreden bij realisatie van het plan, zelfs indien het voorgenomen plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- het plan, bij één of meerdere overschrijdingen van grenswaarden, niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide;
- als gevolg van positieve effecten van het plan en/of als gevolg van met het plan samenhangende maatregelen de kwaliteit van de lucht (elders) zodanig verbetert dat per saldo geen verslechtering optreedt (de zogenaamde saldobenadering), zelfs als bij realisatie van het plan één of meerder overschrijdingen van grenswaarden plaatsvinden en het plan wel in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide.
Grenswaarden zijn daarbij gedefinieerd als een niveau dat op basis van wetenschappelijke kennis is vastgesteld teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu in zijn geheel te voorkomen, te verhinderen of te verminderen en dat binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt en, als het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden.
Begrip 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM)
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging, hoeven op grond van artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer niet individueel getoetst te worden aan de genoemde grenswaarden. De bouw van maximaal 1500 woningen is een project dat onder de gevallen 'niet in betekenende mate' wordt gerekend. Binnen het project worden 39 woningen gerealiseerd. Daarmee is het project in overeenstemming met de Wet Milieubeheer.
Op 15 november 2007 is een aanpassing van de Wet Milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) van kracht geworden. In de wet zijn strenge normen (grenswaarden) opgenomen voor verschillende stoffen, zoals stikstofdioxide en fijn stof. In de Regeling "niet in betekenende mate bijdragen" (luchtkwaliteitseisen) is bepaald dat projecten die niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie van ondermeer stikstofdioxide en fijn stof niet hoeven te worden getoetst aan de grenswaarden uit de wet.
Sinds 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Het Besluit verbiedt op plaatsen waar normen overschreden worden of waar overschrijding dreigt, de ontwikkeling van voorzieningen voor kwetsbare groepen in de nabijheid van snelwegen en provinciale wegen. Onder de categorie gevoelige bestemmingen vallen gebouwen, geheel of gedeeltelijk bestemd voor of in gebruik voor onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis en/of bejaardentehuis.
Het project maakt de bouw van de gevoelige bestemmingen niet mogelijk, zodat het plan in overeenstemming is met het Besluit.
8.5 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen grenzen houden van risico's bij de productie, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is een getal dat aangeeft hoe groot de kans is, dat iemand overlijdt ten gevolge van een calamiteit met een gevaarlijke stof. De plaats (contour) waar deze kans 1 op de miljoen (10-6) bedraagt, is maatgevend voor waar nieuwe bebouwing of functies zijn toegestaan. Het groepsrisico geeft de kans weer op een ramp waarbij meerdere personen omkomen. Daarbij wordt dan getoetst aan de zogenaamde oriënterende waarde van het groepsrisico.
In en rond het plangebied zijn geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheden tot het vergroten van risico's.
Hoofdstuk 9 Archeologie
9.1 Algemeen
Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud in de bodem of documentatie op maat gesneden maatregelen vergen. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.
Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Een essentieel uitgangspunt uit dit verdrag is dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem in iedere fase van planontwikkeling dient te worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is dient het bouwplan te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen op de juiste wijze te documenteren en de informatie en de vondsten te behouden. Het verdrag stelt de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. De nieuwe wet ter uitvoering van dit verdrag, de Wet op de archeologische monumentenzorg, is sinds 1 september 2007 van kracht. De wetgeving schrijft namelijk voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting.
In dit kader heeft Bureau Monumenten en Archeologie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Westelijke Binnenstad (november 2010). Dit heeft geresulteerd in een overzicht van archeologische informatie over de ontwikkeling van de Westelijke binnenstad. In aanvulling op het onderzoek is op 21 juli 2015 door Monumenten en Archeologie een archeologische waardestelling ten behoeve van het bestemmingsplan Groenmarkt opgesteld.
9.2 Archeologische Vindplaatsen
In het plangebied van de Westelijke Binnenstad zijn 200 archeologische vindplaatsen bekend waar onder meer door de afdeling Archeologie van M&A onderzoek is uitgevoerd. De onderzoeken lopen uiteen van uitgebreide opgravingen tot archeologische begeleidingen en waarnemingen. De vondsten verschaffen belangrijke informatie over de geschiedenis en topografie van Amsterdam en zijn een onmiskenbare graadmeter voor het potentieel van het nog aanwezige bodemarchief.
De vindplaatsen zijn onder te verdelen in vijf categorieën:
- Ophogings- en afvallagen
- Bewoning en ambacht: grachtengordel en Jordaan
- Verdedigingswerken
- Religie en zorginstellingen
- Waterbodems
9.3 Archeologische Verwachtingskaart
Op basis van de historisch-topografische en archeologische inventarisatie zijn binnen het plangebied Westelijke binnenstad materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met het gebruik van dit stedelijke gebied van de 13e- tot de 20e- eeuw. zoals prestedelijke structuren, historische stadsontwikkeling, met landaanwinningen en ophogingen inclusief deposities van stedelijk afval, verdedigingswerken, weeshuizen, kerken en kerkhoven, de (her)inrichting het Karthuizerklooster evenals sporen van bewoning en uiteenlopende nijverheidsactiviteiten vanaf de 17e-eeuw. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben archeologische sporen een hoge trefkans en een sterke onderlinge samenhang. Dit leidt tot een verwachtingenkaart met zones van archeologische materiële neerslag (de verwachtingenkaart maakt deel uit van het Archeologisch onderzoek dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen).
Binnen het plangebied bestaan de volgende archeologische verwachtingszones:
- A. Stadswal 1585
- B. Stadswal 1613
- C. Grachten, militaire zones
- D. Grachten, infrastructuur en transportzones
- E. Grachten, productiezones
- F. Grachten, woonzones;
- G. Bewoning en ambacht grachtengordel
- H. Bewoning en ambacht Jordaan
- I. Markten
- J. Religie en kerkhoven
- K. Zorginstellingen
- L. Prestedelijk landgebruik/ophogingen Derde Uitleg
De historische en archeologische informatie over de ruimtelijke topografische ontwikkelingen is omgezet naar een beeld van archeologische verwachtingen. Op de archeologische verwachtingskaart wordt een onderscheid gemaakt tussen zones met een hoge archeologische verwachting en zones met een lage archeologische verwachting. Aan de hand hiervan is een archeologische beleidskaart opgesteld, waarin de beleidsregels en maatregelen voor de vereiste archeologische monumentenzorg zijn vastgelegd.
De locatie aan de Singelgracht valt onder ‘Grachten, militaire zones’ met een lage archeologische verwachting voor de Singelgracht, de locatie aan de Marnixstraat valt onder ‘Stadswal 1613’ met een hoge archeologische verwachting.
9.4 Archeologische Beleidskaart
De archeologische beleidskaart van het plangebied Westelijke binnenstad is bedoeld als een schematisch ruimtelijk overzicht van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgestreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen.
Archeologische beleidszones op basis van de archeologische verwachtingszones en verstoringen die relevant zijn voor het bestemmingsplan Groenmarkt:
Beleidscategorie 2 - Marnixstraat - (verwachtingzones A, B, G, H, J en K).
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 50 m2 en minder dan 0,50 meter onder het maaiveld.
Beleidscategorie 7 - Singelgracht - (verwachtingzone I en L)
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 en minder dan 0,50 meter onder het maaiveld.
Voor het hele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat wanneer geen archeologisch vervolgonderzoek vereist is en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen, Monumenten & Archeologie hiervan op de hoogte moet worden gebracht. In overleg met de opdrachtgever kunnen dan maatregelen worden getroffen over de documentatie en berging van de vondsten.
Het volledige archeologisch bureauonderzoek is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan gevoegd.
9.5 Archeologische Waardestelling
Op 21 juli 2015 is door Monumenten en Archeologie en archeologische waardestelling ten behoeve van het plangebied Groenmarkt opgesteld.
De locatie van het geplande Marnixstraatblok kent een hoge verwachting voor resten van de 17de-eeuwse stadswal en weermuur. Aangezien de geplande bodemingreep groter is dan 50 m2 en dieper gaat dan 0,5 m geldt als beleid dat een archeologisch programma in de planontwikkeling wordt opgenomen. Vanwege de geringe omvang van het blok kan worden volstaan met een archeologische begeleiding van de ontgraving. Voor het Singelgrachtblok geldt conform de Monumentenwet een vondstmeldingsplicht.
Als start van het archeologisch traject dient volgens landelijke regelgeving een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld waarin de uitgangspunten van het veldonderzoek worden gespecificeerd. Op basis van dit PvE, dat voorafgaande aan de bodemingreep beschikbaar dient te zijn, wordt een praktisch werkplan en kostenraming uitgewerkt. Monumenten en Archeologie, Gemeente Amsterdam streeft hierbij naar maatwerk ten behoeve van efficiency en kostenbesparing.
De archeologische waardestelling is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan gevoegd.
Hoofdstuk 10 Water
10.1 Beleid
Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam.
Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van Waternet, namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het plangebied maakt deel uit van de Keur AGV 2011. Zonder ontheffing op de keur zijn werkzaamheden aan/op of in waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden. De keur AGV is van toepassing op alle wateren, keringen en waterstaatkundige werken. Waternet, waarin de Dienst Waterbeheer en Riolering en het Waterleidingbedrijf zijn samengegaan, is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap. Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet de grondwaterzorgtaak uit, alsmede de afvalwaterinzameling, de drinkwaterlevering en het nautisch toezicht in de Amsterdamse grachten.
10.2 Oppervlaktewater
Ten aanzien van waterberging is op grond van de Keur AVG bepaald dat bij een toename van meer dan 1.000 m² verhard of bebouwd oppervlak in de stad, 10% van het extra verharde of bebouwde oppervlak aan nieuw oppervlaktewater te worden aangelegd.
De nieuwbouw wordt gerealiseerd nadat de tijdelijke bebouwing is gesloopt. Het bebouwd oppervlak blijft per saldo vrijwel gelijk. Watercompensatie is derhalve niet nodig. De waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied zullen niet aan veel veranderingen onderhevig zijn.
10.3 Grondwater
Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen mogelijk. In procedures is vastgelegd dat, alvorens met de bouw kan worden begonnen, eerst uitgebreid onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de bouw op de stand, de kwaliteit en de stroming van het grondwater (geohydrologisch onderzoek). In de omgeving van de nieuwbouw mag de grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren. Ook voor de definitieve nieuwe situatie dient dit door onderzoek inzichtelijk te worden gemaakt. De geohydrologische onderzoeken moeten ter toetsing aan Waternet worden voorgelegd.
Nieuw te realiseren bouwlocaties dienen te voldoen aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam: daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter. Door middel van een grondwaterstandsberekening dient men aan te tonen dat voldaan wordt aan de grondwaternorm en dat in de omliggende bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechtert. Ondergronds bouwen in de vorm van een parkeergarage of anderszins mag dan ook geen belemmering vormen voor de vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater. Wanneer blijkt dat niet aan de grondwaternorm voldaan kan worden, moeten maatregelen genomen worden, waarbij de voorkeursvolgorde uitgaat naar: aanpassen van het stedenbouwkundig grid, ophogen van het maaiveld, integrale grondverbetering, kruipruimteloos bouwen of ontwatering door nieuw te graven waterlopen. In de Amsterdamse Bouwverordening zijn regelingen opgenomen om te voorkomen dat de grondwaterstand door ondergronds bouwen negatief wordt beïnvloed en voorts is voor dergelijke ondergrondse activiteiten overleg met de waterbeheerder nodig.
Om de effecten van de nieuwbouw van twee kelders op de grondwaterstand te beoordelen is door FUGRO GEOSERVICES B.V. het Onderzoek barierrewerking betreffende de nieuwbouw van twee kelders nabij de Groenmarktkade te Amsterdam ( d.d. 9 oktober 2015) opgesteld. Bij barrièrewerking wordt de grondwaterstroming lokaal gehinderd door ondergrondse constructies. Hiermee treedt opstuwing op aan de bovenstroomse zijde van de kelder en een verlaging van de grondwaterstand aan de benedenstroomse zijde. Door de aanleg van de kelders op de projectlocatie kan mogelijk barrièrewerking optreden.
Op basis van de geohydrologische analyse wordt het volgende geconcludeerd:
- Er bestaat een risico op beperkte grondwaterstandsstijgingen ten gevolge van de nieuwbouw van de kelder onder het Singelgrachtblok.
- Er bestaat geen risico op gondwaterstandsveranderingen door de nieuwbouw van de kelder onder het Marnixstraatblok.
Het rapport is door Waternet getoetst. Door Waternet wordt de aanbeveling uit het rapport onderschreven om onder de kelder van het Singelgrachtblok een laag goed doorlatend zand aan te brengen (30 tot 50cm dik) wat in goed contact staat met het freatische pakket.
Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan gevoegd.
10.4 Riolering
In het plangebied bevindt zich een gemengd rioleringsstelsel. Hierbij wordt ál het in het gebied vrijkomende afvalwater, inclusief regenwater, door middel van één type leiding ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Het beleid van AGV/Waternet is daar waar mogelijk schoon hemelwater te scheiden van de vuilwaterstromen. Hierdoor wordt de rzwi ontlast en het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Voor het duurzaam omgaan met regenwater wordt verwezen naar de betreffende beslisbomen, opgenomen in de beleidsnotitie "Handreiking hemelwater" opgesteld door AGV/Waternet. Bij nieuwbouw of het renoveren van bestaande bebouwing moet rekening worden gehouden met een toekomstig gescheiden rioolstelsel waarbij het hemelwater apart van het vuilwater wordt aangeboden. Mocht die mogelijkheid zich in de toekomst voordoen dan zal hier aandacht aan besteed moeten worden.
Waternet/AGV stimuleert het afkoppelen van verharde oppervlakken. Dit draagt bij aan de doelstellingen zoals die zijn gesteld in het Waterbeheer 21e eeuw (vasthouden - bergen - afvoeren). Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak geldt de 'handreiking hemelwater' als beleidsuitgangspunt.
10.5 Materiaalkeuze
Voor het afkoppelen van schoon hemelwater van dakoppervlakken en bij (nieuw)-bouwactiviteiten wordt hier gewezen op de uitgangspunten in de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en Duurzaam Bouwen. Volgens deze uitgangspunten dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voorkomen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen. Bij het gebruik van uitloogbare materialen is het niet toegestaan de oppervlakken waarop deze materialen zijn gebruikt, af te koppelen van het rioleringssysteem. Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumineuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.
Hoofdstuk 11 Flora En Fauna
11.1 Wettelijk Kader
Natuurbeschermingswet 1998
Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die deel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in, of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren.
Flora- en Faunawet 2002
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ffw) van kracht geworden. In 2005 is de wet met een Algemene Maatregel van Bestuur aangepast. In 2009 is, naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State de “Uitleg over de aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet” uitgebracht.
Met deze wet wordt onder meer beoogd de soortbeschermingsregeling(en) van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te implementeren in de Nederlandse rechtsorde. Op grond van de Ffw zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, helen en andere voortplantings-, of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend “Besluit vrijstelling beschermd dier- en plantensoorten” kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal op grond van de Ffw rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen planten- en diersoorten. Wat betreft de flora is de aandacht onder meer gericht op de flora van de kademuren. Als uit gegevens of onderzoek blijkt dat sprake is van één of meerder beschermde soorten en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betrokken (bouw)werkzaamheid/activiteit pas kunnen plaatsvinden, nadat ontheffing of vrijstelling is verleend. De ontheffing vindt plaats op grond van de Flora- en faunawet. Bij de beoordeling van een ontheffing of vrijstelling is de Habitatrichtlijn mede het toetsingskader. Op Rode lijsten staan soorten die om verschillende redenen sterk achteruitgaan. De kwetsbaarheid van een soort speelt een rol bij de beoordeling van een ontheffingsaanvraag Ffw. Voor een beschermde soort van de Rode lijst is de afweging diepgaander.
Voor alle diersoorten, ook niet-beschermde, geldt de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan soorten moet worden voorkomen.
De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld. Met het werken volgens deze gedragscode kan het aanvragen van een ontheffing voor een aantal soorten worden voorkomen.
Bomen worden beschermd door de gemeentelijke kapverordening (bomenverordening).
11.2 Ecologisch Onderzoek
Het bestemmingsplan Groenmarkt maakt de het realiseren van nieuwe bebouwing mogelijk. Door Els & Linde B.V. is een Quick scan ecologie Groenmarktkade te Amsterdam (d.d. 10 augustus 2015) opgesteld. Uit het onderzoek blijkt dat op de planlocatie geen geschikte verblijfplaatsen aangetroffen zijn voor vleermuizen, vogels of andere beschermde soorten. Er is met zekerheid geen effect op beschermde soorten binnen of vlakbij het plangebied. Er is geen ontheffing van de Flora en Faunawet of een verklaring van geen bedenkingen noodzakelijk.
Een effect op de natura 2000 gebieden en Natuurnetwerk Nederland wordt, door de aard en de omvang van de geplande ontwikkelingen, niet verwacht. Er is geen afdoend onderzoek nodig en er is geen ontheffing van de Flora en Faunawet nodig. Een verklaring van geen bedenkingen hoeft niet te worden gevraagd. Er is geen vergunning van de Natuurbeschermingswet nodig en er is geen afwijking van de ruimtelijke verordening Noord-Holland nodig.
Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan gevoegd.
Hoofdstuk 12 Luchthavenindelingsbesluit
Op 1 november 2002 heeft het kabinet zijn definitieve goedkeuring verleend aan nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor Schiphol. De regels zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, behorend bij de in 2001 goedgekeurde Schipholwet: het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) en Luchthavenverkeersbesluit. Het Luchthavenverkeersbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthavenluchtverkeer rondom Schiphol. Het Luchthavenindelingsbesluit bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een "beperkingengebied" aangewezen. Binnen dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van maximale bouwhoogten, vogelaantrekkende functies en toegestane functies (zoals woningen).
Voor de (omgeving van) de Groenmarkt geldt uitsluitend een beperking in bouwhoogte. De maximum bouwhoogte die op grond van het LIB is toegestaan bedraagt 140 meter. De maximum bouwhoogte van de nieuwbouw bedraagt 16 meter, zodat het plan in overeenstemming is met het Luchthavenindelingsbesluit.
Hoofdstuk 13 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is opgesteld opdat een particulier initiatief kan worden uitgevoerd. De eigendom van de gronden berust bij de Gemeente Amsterdam, die de gronden in erfpacht heeft uitgegeven aan de initiatiefnemer. De gemeenteraad heeft ervoor gekozen om de kosten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling te dekken vanuit de uitgifte in erfpacht en herzieningen van bestaande erfpachtcanons als gevolg van bestemmingswijzigingen. Met gebruikmaking van het Amsterdamse erfpachtstelsel stadsbreed is op afdoende wijze zeker gesteld dat de kosten van de grondexploitatie op Amsterdamse gronden gedekt zijn. Met de initiatiefnemer zal een planschadeverhaalovereenkomst worden gesloten. Het bestemmingsplan heeft aldus geen financiële gevolgen voor de gemeente. Er zijn geen aanwijzingen dat de initiatiefnemer om economische redenen niet tot uitvoer zou kunnen komen. Samenvattend en concluderend is sprake van een economisch uitvoerbaar bestemmingsplan.
Hoofdstuk 14 Inspraak
Over het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 13 oktober 2015, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, een inspraakbijeenkomst gehouden in het Claverhuis Elandsgracht. Voorafgaand aan de inspraakbijeenkomst heeft het bestemmingsplan vanaf 24 september 2015 ter inzage gelegen. Vanaf dat moment was het bestemmingsplan ook digitaal te raadplegen.
De inspraakbijeenkomst is bezocht door 21 bewoners en anderen die bij het plangebied betrokken zijn. Tijdens het eerste deel van de bijeenkomst heeft de ontwikkelaar het bouwplan gepresenteerd en vervolgens heeft een van de opstellers van het bestemmingsplan een toelichting op de inhoud van het bestemmingplan en een uitleg over de procedure gegeven. Na de toelichting zijn vragen gesteld en vervolgens na de pauze zijn inspraakreacties gegeven.
De vragen en inpraakreacties hebben betrekking op uiteenlopende onderwerpen. Aan de orde zijn geweest: de mogelijkheid van een ondergrondse parkeerrruimte voor bewoners en omwonenden, de functies in de plinten van gebouwen, het belang van de woonbestemming en de inrichting van de openbare ruimte. Daarbij is de vraag gesteld of de binnenplanse afwijking voor een voetbalkooi binnen de bestemming Groen kan vervallen. In het ontwerpbestemmingsplan is de afwijking voor het overschrijden van de maximaal toegestane bouwhoogte voor de bouw van nieuwe voetbalkooien niet meer opgenomen.
Na afloop van de inspraakbijeenkomst is nog tot 30 oktober 2015 de gelegenheid geboden om schriftelijk te reageren op het verslag en/of een schriftelijke inspraakreactie in te dienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.
Het verslag van de inspraakbijeenkomst is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan gevoegd.
Hoofdstuk 15 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Hierna is een lijst opgenomen van instanties die het concept-ontwerpbestemmingsplan Groenmarkt toegestuurd hebben gekregen. Onder deze lijst is aangegeven welke instanties een reactie hebben ingediend.
Het concept van het ontwerpbestemmingsplan Groenmarkt is toegezonden aan:
- 1. Waternet, afdeling Planadvies en Vergunningen;
- 2. Gemeente Amsterdam, Stadsdeel West;
De onder 1 genoemde partner heeft schriftelijke gereageerd met daarin de mededeling dat de inhoud van het concept ontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Van de onder 2 genoemde partner is geen reactie ontvangen.
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen
Bijlage 1 Staat van Inrichtingen
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Geluid Transformatorstation
Bijlage 2 Geluid transformatorstation
Bijlage 3 Aanvullend Akoestisch Onderzoek Transformatorstation
Bijlage 3 Aanvullend akoestisch onderzoek transformatorstation
Bijlage 4 Aanvullende Notitie Geluid Transformatorstation
Bijlage 4 Aanvullende notitie geluid transformatorstation
Bijlage 5 Geluid Bedrijfsvaartuigen
Bijlage 5 Geluid bedrijfsvaartuigen
Bijlage 6 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 6 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 7 Archeologisch Quickscan
Bijlage 7 Archeologisch quickscan
Bijlage 8 Geohydrologisch Onderzoek
Bijlage 8 Geohydrologisch onderzoek
Bijlage 9 Natuurtoets
Bijlage 10 Verslag Inspraakbijeenkomst
Bijlage 10 Verslag inspraakbijeenkomst