KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - 1
Artikel 4 Bedrijf - 2
Artikel 5 Verkeer - 1
Artikel 6 Verkeer - 2
Artikel 7 Water - 1
Artikel 8 Water - 2
Artikel 9 Water - 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Antidubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Plankader
2.1 Beschrijving Van Het Plangebied
2.2 Geschiedenis Van Het Plangebied
2.3 Geldend Planologisch Kader
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Het Ruimtelijk Kader
4.1 Ruimtelijk-functionele Aspecten
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten
Hoofdstuk 5 Verkeer En Parkeren
5.1 Algemeen
5.2 Parkeren
Hoofdstuk 6 Geluid
6.1 Algemeen
6.2 Regelgeving
6.3 Plansituatie En Conclusie
Hoofdstuk 7 Luchtkwaliteit
7.1 Algemeen
7.2 Regelgeving
7.3 Resultaten Onderzoeken
7.4 Conclusie
Hoofdstuk 8 Externe Veiligheid
8.1 Algemeen
8.2 Regelgeving
8.3 Resultaten Onderzoeken
8.4 Conclusie
Hoofdstuk 9 Milieuzonering
9.1 Algemeen
9.2 Resultaten Onderzoeken
9.3 Conclusie
Hoofdstuk 10 Bodem
10.1 Algemeen
10.2 Regelgeving
10.3 Resultaten Onderzoeken
10.4 Conclusie
Hoofdstuk 11 Water
11.1 Algemeen
11.2 Regelgeving
11.3 Resultaten Onderzoek
11.4 Conclusie
Hoofdstuk 12 Natuur En Landschap
12.1 Algemeen
12.2 Regelgeving
12.3 Resultaten Onderzoeken
12.4 Conclusie
Hoofdstuk 13 Cultuurhistorie En Archeologie
13.1 Algemeen
13.2 Regelgeving
13.3 Resultaten Onderzoeken
13.4 Conclusie
Hoofdstuk 14 Luchthavenindelingsbesluit
Hoofdstuk 15 Juridische Planbeschrijving
15.1 Algemeen
15.2 Planregeling
Hoofdstuk 16 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 17 Handhaving
Hoofdstuk 18 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
18.1 Overleg Met Betrokken Overheden (Art. 3.1.1. Bro)
18.2 Behandeling Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen
Bijlage 2 Lijst Van Creatieve Functies
Bijlage 1 Herstructureringsplan Stadhaven Minerva
Bijlage 2 Huisvesting Van Creatieve Ondernemingen In Amsterdam
Bijlage 3 Verkeersafwikkeling Ontwikkeling Houthavens
Bijlage 4 Houthavens, Onderzoek Naar De Luchtkwaliteit
Bijlage 5 Gebiedsvisie Externe Veiligheid Westpoort
Bijlage 6 Risicoanalyse Lpg-tankstation
Bijlage 7 Bodeminformatie Minervahaven Te Amsterdam
Bijlage 8 Beschikking Wet Bodembescherming
Bijlage 9 Natuurtoets Minervahaven Juli 2009
Bijlage 10 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 11 Nota Beantwoording Zienswijze
Bijlage 12 Zienswijzen
Bijlage 13 B&w Akkoord Terinzagelegging Ontwerpbestemmingsplan
Bijlage 14 Kennisgeving Terinzagelegging Vastgesteld Bestemmingsplan
Bijlage 15 Uitspraak Raad Van State 20 Juni 2012

Bestemmingsplan Stadhaven Minerva

Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam

Onherroepelijk op 20-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 aanduidingsvlak

Een op de (digitale) plankaart aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.4 ambacht

Het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen.

1.5 autoafzetplaats

Een gebied bedoeld voor het plaatsen van een auto komende vanaf een schip, dan wel het plaatsen van een auto van de grond op een schip.

1.6 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage

Een in de planregels of op de (digitale) plankaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden. Bij het ontbreken van een percentage geldt een bebouwingspercentage van 100 %.

1.8 bedrijf

Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, opslag en/of transport.

1.9 bedrijfsvaartuig

Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee- of binnenschip, hoofdzakelijk gebruikt of bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep.

1.10 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van een persoon, die daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein ten behoeve van beheer of toezicht noodzakelijk is.

1.11 bestaande bebouwing of gebruik

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.12 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.B0802BPGST-VG01.gml met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.13 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 binnenschip

Schip, gebruikt en bestemd voor interlokaal dan wel internationaal bedrijfsmatig vervoer van goederen te water waarop de Wet vervoer binnenvaart van toepassing is.

1.16 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.18 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 brutovloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

1.21 creatieve functie

Een functie genoemd in Bijlage 2 Lijst van creatieve functies behorende bij dit bestemmingsplan.

1.22 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.23 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 gevellijn

Een op de plankaart aangegeven lijn, waarin de gevel van de gebouwen aan de betreffende zijde moet worden opgericht.

1.25 groenvoorziening

Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.26 groothandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, danwel aan instellingen of personen voor de aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.27 horeca 1

Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.28 horeca 2

Nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccommodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.29 horeca 3

Café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.30 horeca 4

Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.31 horeca 5

Hotel (waaronder begrepen hotel, motel,jeugdherberg, bed & breakfast, en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.32 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.

1.33 ligplaats

Een met een schip in het water aan de walkant ingenomen plaats die daartoe als zodanig is aangewezen.

1.34 maaiveld

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.35 maatschappelijke dienstverlening

Het verlenen van diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

1.36 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.37 onderdoorgang

Een op de (digitale) plankaart aangegeven gebied waar, binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.38 openbare ruimte

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en (waterbouwkundige) kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.39 opslag

Het bedrijfsmatig opslaan, verpakken en verhandelen van goederen, niet zijnde detailhandel.

1.40 peil

Onder het peil wordt verstaan:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. c. indien in of boven het water wordt gebouwd: het N.A.P.

1.41 perifere detailhandel

Detailhandel in volumineuze en/of brand- en explosiegevaarlijke stoffen.

1.42 plan:

het bestemmingsplan Stadhaven Minerva van de gemeente Amsterdam.

1.43 plankaart

De plankaart van het bestemmingsplan Stadhaven Minerva.

1.44 Staat van Inrichtingen

De als Bijlage 1 Staat van Inrichtingen opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.

1.45 transport

Het bedrijfsmatig vervoeren van goederen en/of personen.

1.46 waterstaatkundige werken

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, oeverbeschermingen, uitgezonderd steigers.

1.47 weg

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.48 wet

Een wet geldend op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.49 woonschip

Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet. Onder te verdelen in:

  1. a. woonark;
  2. b. woonschip;
  3. c. woonboot.

1.50 woonboot

Een woonschip dat aan de romp en de opbouw herkenbaar is als schip, met een (grotendeels) authentieke karakter.

1.51 zone industriegeluid

Zone rond een industrieterrein als bedoeld in de artikelen 41 en 53 van de Wet geluidhinder.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de begrenzing van de onderscheidene bestemmingen

Voor zover niet in maten op de kaart vastgelegd, door middel van meting op de plankaart vanaf het hart van de lijn.

2.3 de brutovloeroppervlakte van een gebouw

De bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Bedrijf - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven, die vallen in categorie 1, 2 en 3.1 van de van deze regels deel uitmakende Staat vanInrichtingen;
  2. b. creatieve functies die vallen onder de van deze regels deel uitmakende Lijst van creatieve functies;
  3. c. bedrijfswoningen;
  4. d. horeca 4;

met daarbij behorende:

  1. e. ontsluitingswegen;
  2. f. fiets- en voetpaden;
  3. g. erven;
  4. h. laad- en losvoorzieningen;
  5. i. groenvoorzieningen;
  6. j. water;
  7. k. gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen;
  8. l. nutsvoorzieningen;
  9. m. ondergrondse infrastructurele voorzieningen;
  10. n. water en waterstaatkundige werken;

alsmede:

  1. o. niet-zelfstandige horecavoorzieningen ondergeschikt en gerelateerd aan een bedrijf of creatieve functie.

3.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 3.1. genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Minimum- en maximum bouwhoogte: zoals op de plankaart aangegeven;
  2. b. Maximum bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen: 3 meter;
  3. c. Maximum bouwhoogte antennes en masten t.b.v. telecommunicatie: 20 meter;
  4. d. Maximum bouwhoogte lichtmasten: 12 meter;
  5. e. Maximum bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 10 meter;
  6. f. Bebouwing dient minimaal 10 meter uit de kade van het Houtveemkanaal te worden gerealiseerd;
  7. g. Bebouwing dient minimaal 15 meter uit de kade van de Archangelpier te worden gerealiseerd;
  8. h. Met betrekking tot nog op te richten gebouwen gelegen op een kavel waarbinnen de op de plankaart aangegeven gevellijn ligt, geldt dat de voorgevel op deze gevellijn gesitueerd dient te worden;
  9. i. De onder h genoemde gevellijn mag vanaf een hoogte van 4,50 meter, gemeten vanaf het aangrenzend maaiveld, tot een maximum van 2,50 meter worden overschreden ten behoeve van uitkragingen;
  10. j. Ter plaatse van de op de plankaart aangegeven bouwaanduiding 'onderdoorgang' mogen de gronden tot een hoogte van 8 meter niet worden bebouwd, behoudens ten behoeve van ondersteuningsconstructies.

3.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a met dien verstande dat voor de gronden op de plankaart aangeduid met 'wro-zone - ontheffingsgebied' een maximumbouwhoogte kan worden toegestaan van 24 meter.
  2. b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.2 onder e voor de plaatsing van technische installaties ten behoeve van duurzame energieopwekking met een maximumhoogte van 22 meter.

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Ten hoogste 30% van het brutovloeroppervlak van bedrijven, niet zijnde creatieve functies, mag worden gebruikt ten behoeve van bij het bedrijf behorende kantoorruimte.
  2. b. Ten hoogste 70% van het brutovloeroppervlak van creatieve functies mag worden gebruikt ten behoeve van bij de betreffende functie behorende kantoorruimte.
  3. c. Voor de in lid 1 onder a tot en met d genoemde functies, voor zover gerealiseerd na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan geldt een maximum van 1 parkeerplaats per 125 m² brutovloeroppervlakte.
  4. d. Voor horeca 4 gelden de volgende maxima:
    1. 1. maximum aantal vestigingen: 3;
    2. 2. maximumbrutovloeroppervlakte: 500 m² per vestiging.
  5. e. Ten hoogste 10% van het gevelvlak van gebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen.
  6. f. Het gebruik van de gronden tussen de op de plankaart aangegeven gevellijn en de bestemmingsgrens aan de betreffende zijde van het bestemmingsvlak ten behoeve van opslag is verboden.
  7. g. bedrijfswoningen zijn uitsluitend op de volgende locaties toegestaan:
    1. 1. Danzigerkade 9G;
    2. 2. Danzigerkade 9M.
  8. h. In afwijking van het bepaalde in lid 3.1 zijn ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf ten hoogste tot en met categorie 2 toegestaan' uitsluitend bedrijven in de categorieën 1 en 2 zijn toegestaan, met uitzondering van vier categorie 3.1 bedrijven, gevestigd op de adressen:
    1. 1. Danzigerkade 1, zijnde een groothandel in houtbewerkingsmachines;
    2. 2. Haparandaweg 57, zijnde een bedrijf dat ventilatieproducten produceert;
    3. 3. Rigakade 29, zijnde een aannemingsbedrijf;
    4. 4. Rigakade 8, zijnde een groothandel in hout.
  9. i. Indien het gebruik van de onder h genoemde categorie 3.1 bedrijven gedurende minimaal één jaar is gestaakt, mogen deze niet meer ten behoeve van een categorie 3.1-bedrijf in gebruik worden genomen.
  10. j. In afwijking van het bepaalde in lid 3.1 is ter plaatse van Danzigerbocht 53 een bedrijf in verkoop van auto's toegestaan.
  11. k. Ten hoogste 5% van de gronden met de bestemming Bedrijf - 1 mag worden gebruikt als water.
  12. l. Tot strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden in ieder geval gerekend bedrijven die vallen onder artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals dat luidde op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1, onder a, ten behoeve van een bedrijf dat:
    1. a. niet in de Staat van Inrichtingen voorkomt en in vergelijking met bedrijven die vallen onder de categorieën 1 tot en met 3.1 geen blijvende onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu;
    2. b. in de Staat van Inrichtingen valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de categorieën 1 tot en met 3.1 geen blijvende onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu;
    3. c. na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van Inrichtingen valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de categorieën 1 tot en met 3.1 blijvende onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu.
  2. 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.4, onder l, voor de vestiging van een bedrijf dat valt onder artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals dat luidde op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, indien deze voldoet aan het BEVI en de Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort zoals vastgesteld door burgemeester en wethouders bij besluit van 8 december 2009. Deze afwijkingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast nadat de brandweer om een advies is gevraagd.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Bedrijf - 1 te wijzigen ten behoeve van het plaatsen van technische installaties ten behoeve van duurzame energieopwekking met een maximale hoogte van 45 meter.
  2. b. Burgemeester en wethouders geven pas uitvoering aan de wijzigingsbevoegdheid genoemd onder a indien de veiligheidsrisico's zijn onderzocht en kunnen worden verantwoord.

Artikel 4 Bedrijf - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Bedrijf - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven, die vallen in categorie 1, 2 en 3.1 van de van deze regels deel uitmakende Staat vanInrichtingen;
  2. b. perifere detailhandel;

met daarbij behorende:

  1. c. ontsluitingswegen;
  2. d. fiets- en voetpaden;
  3. e. erven;
  4. f. laad- en losvoorzieningen;
  5. g. groenvoorzieningen;
  6. h. water;
  7. i. gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen;
  8. j. nutsvoorzieningen;
  9. k. ondergrondse infrastructurele voorzieningen;
  10. l. water en waterstaatkundige werken;

alsmede:

  1. m. niet-zelfstandige horecavoorzieningen ondergeschikt en gerelateerd aan een bedrijf.

4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Maximum bouwhoogte: zoals op de plankaart aangegeven;
  2. b. Maximum bebouwingspercentage: zoals op de plankaart aangegeven;
  3. c. Maximum bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen: 3 meter;
  4. d. Maximum bouwhoogte antennes en masten t.b.v. telecommunicatie: 20 meter;
  5. e. Maximum bouwhoogte lichtmasten: 12 meter;
  6. f. Maximum bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 10 meter;
  7. g. Bebouwing dient minimaal 10 meter uit de kade te worden gerealiseerd.

4.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Ten hoogste 30% van het brutovloeroppervlak van bedrijven mag worden gebruikt ten behoeve van bij het bedrijf behorende kantoorruimte.
  2. b. Voor de in lid 1 onder a en b genoemde functies, voor zover gerealiseerd na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan geldt een maximum van 1 parkeerplaats per 125 m² brutovloeroppervlakte.
  3. c. Ten hoogste 10% van het gevelvlak van gebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen.
  4. d. Perifere detailhandel is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de op de plankaart aangegeven functieaanduiding 'detailhandel perifeer'.
  5. e. Ten hoogste 5% van de gronden met de bestemming Bedrijf - 2 mag worden gebruikt als water.
  6. f. Tot strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden in ieder geval gerekend bedrijven die vallen onder artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals dat luidde op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2 onder f voor de plaatsing van technische installaties ten behoeve van duurzame energieopwekking met een maximumhoogte van 22 meter.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.1, onder a, ten behoeve van een bedrijf dat:
    1. a. niet in de Staat van Inrichtingen voorkomt en in vergelijking met bedrijven die vallen onder de categorieën 1 tot en met 3.1 geen blijvende onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu;
    2. b. in de Staat van Inrichtingen valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de categorieën 1 tot en met 3.1 geen blijvende onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu;
    3. c. na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van Inrichtingen valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de categorieën 1 tot en met 3.1 blijvende onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu.
  2. 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.3, onder f, voor de vestiging van een bedrijf dat valt onder artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals dat luidde op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, indien deze voldoet aan het BEVI en de Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort zoals vastgesteld door burgemeester en wethouders bij besluit van 8 december 2009. Deze afwijkingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast nadat de brandweer om een advies is gevraagd.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Bedrijf - 2 te wijzigen ten behoeve van het plaatsen van technische installaties ten behoeve van duurzame energieopwekking met een maximale hoogte van 45 meter.
  2. b. Burgemeester en wethouders geven pas uitvoering aan de wijzigingsbevoegdheid genoemd onder a indien de veiligheidsrisico's zijn onderzocht en kunnen worden verantwoord.

Artikel 5 Verkeer - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Verkeer - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. openbare ruimte;
  2. b. wegverkeer;
  3. c. verkooppunt motorbrandstoffen met lpg;
  4. d. gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen;
  5. e. afmeer- en toegangsvoorzieningen ten behoeve van de bedrijfsvaart;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. groenvoorzieningen;
  8. h. geluidwerende voorzieningen;
  9. i. water en waterstaatkundige werken;
  10. j. straatmeubilair;
  11. k. kunstobjecten.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. 1. maximum bouwhoogte verkeersvoorzieningen: 12 meter;
    2. 2. maximum bouwhoogte overige bouwwerken: 8 meter.
  2. b. In afwijking van het bepaalde in lid 5.2 onder a mag ter plaatse van de functieaanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg" één gebouw met een maximum bouwhoogte van 9 meter worden gerealiseerd.
  3. c. Voor gebouwde parkeervoorzieningen geldt dat deze, met uitzondering van in- en uitgangen en rookafvoerkanalen, uitsluitend ondergronds mogen worden gerealiseerd.

5.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg".
  2. b. Voor het onder a bedoelde verkooppunt geldt voor wat betreft de verkoop van LPG een maximum van 1000 m³ per jaar.
  3. c. Ten hoogste 5% van de gronden met de bestemming Verkeer - 1 mag worden gebruikt als water.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 5.2 onder a voor de plaatsing van technische installaties ten behoeve van duurzame energieopwekking met een maximumhoogte van 22 meter.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Verkeer - 1 te wijzigen ten behoeve van het plaatsen van technische installaties ten behoeve van duurzame energieopwekking met een maximale hoogte van 45 meter.
  2. b. Burgemeester en wethouders geven pas uitvoering aan de wijzigingsbevoegdheid genoemd onder a indien de veiligheidsrisico's zijn onderzocht en kunnen worden verantwoord.

Artikel 6 Verkeer - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegen en daarbij behorende voorzieningen;
  2. b. wegverkeer;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. ondergrondse infrastructuur;
  5. e. water en waterstaatkundige werken;
  6. f. straatmeubilair;
  7. g. kunstobjecten.

6.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. maximum bouwhoogte spoorwegvoorzieningen: 12 meter;
  2. b. maximum bouwhoogte overige bouwwerken: 5 meter.

6.3 Specifieke gebruiksregels

In afwijking van het bepaalde in lid 6.1 mogen uitsluitend de gronden ter plaatse van de functieaanduiding 'brug' worden gebruikt voor wegverkeer.

Artikel 7 Water - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Water - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor vaarwater met bijbehorende voorzieningen.

7.2 Bouwregels

  1. a. Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. 1. maximumbouwhoogte 5 meter;
    2. 2. totaal maximum oppervlak 100 m².
  2. b. In afwijking van het bepaalde in lid 7.2 onder a mag 1 autoafzetplaats worden gerealiseerd.

7.3 Specifieke gebruiksregels

In afwijking van het bepaalde in lid 7.1 is het gebruik als autoafzetplaats toegestaan.

Artikel 8 Water - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Water - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. havenwater;
  2. b. steigers, loopbruggen en aanlegplaatsen ten behoeve van bedrijfsvaartuigen, binnenvaartschepen, kustvaarders, duwbakken en een veerverbinding;
  3. c. bewaarhaven ten behoeve van in beslag genomen woon- en recreatieschepen;
  4. d. scheepsreparatiebedrijven;
  5. e. horeca 4;
  6. f. maatschappelijke dienstverlening;
  7. g. de bij de onder a tot en met f genoemde functies behorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels

  1. a. Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. 1. maximum bouwhoogte steigers: 4 meter;
    2. 2. maximum bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 8 meter.
  2. b. In afwijking van het bepaalde in lid 2.1 van deze regels wordt de bouwhoogte van steigers gemeten vanaf het waterpeil.
  3. c. In afwijking van het bepaalde in lid 8.2 onder a mogen ter plaatse van de op de plankaart aangegeven functieaanduiding 'gemengd' bouwwerken ten behoeve van horeca 4 en maatschappelijke dienstverlening worden gerealiseerd met een gezamenlijk maximumbrutovloeroppervlakte van 1000 m² en een maximumhoogte van 30 meter.
  4. d. In afwijking van het bepaalde in lid 8.2 onder a mag ter plaatse van de op de plankaart aangegeven functieaanduiding 'terras' een gebouw worden gerealiseerd van maximaal 30 m2brutovloeroppervlakte met een maximumhoogte van 4 meter.
  5. e. In afwijking van het bepaalde in lid 8.1 is een drijvende constructie toegestaan ten behoeve van kantoren, bedrijven en expositieruimten met een gezamenlijke maximumbrutovloeroppervlakte van 4000 m² met bijbehorende steigers en loopbruggen tot 200 m2.

8.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Met betrekking tot het gebruik ten behoeve van bedrijfsschepen geldt dat het uitgeoefende bedrijf moet zijn gerelateerd aan havengerelateerde activiteiten.
  2. b. Het gebruik ten behoeve van maatschappelijke dienstverlening en horeca 4 is uitsluitend toegestaan op de gronden op de plankaart aangeduid met 'gemengd', met dien verstande dat voor horeca 4 een maximumbrutovloeroppervlakte van 600 m² geldt.
  3. c. In afwijking van het bepaalde in lid 8.3 onder b mag binnen de op de plankaart aangegeven functieaanduiding 'terras' tot een maximumbrutovloeroppervlakte van 200 m² worden gebruikt voor een terras ten behoeve van horeca 4.
  4. d. In afwijking van het bepaalde in lid 8.1 is een drijvende constructie toegestaan ten behoeve van kantoren, bedrijven en expositieruimten met een gezamenlijke maximumbrutovloeroppervlakte van 4000 m² met bijbehorende steigers en loopbruggen tot 200 m2.
  5. e. In afwijking van het bepaalde in lid 8.1 mogen de gronden op de kaart nader aangeduid met 'specifieke vorm van water- strekdam' tevens worden gebruikt als strekdam.

8.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 8.2 onder a voor de plaatsing van technische installaties ten behoeve van duurzame energieopwekking met een maximumhoogte van 45 meter uitsluitend op gronden met de functieaanduiding 'specifieke vorm van water- strekdam'.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om:

  1. a. het bepaalde in lid 8.1, met een maximum van 10% van het totale oppervlakte van het water, te wijzigen in de bestemming Bedrijf - 1, mits voor de toename van de verharding compensatie wordt gevonden in hetzelfde watersysteem.
  2. b. het toevoegen van 'veerverbinding' aan lid 8.1 na overleg met het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied en nadat het veiligheidsrisico inzake externe veiligheid is onderzocht.

Artikel 9 Water - 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Water - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen;
  2. b. waterberging;
  3. c. afwateringskanalen;
  4. d. waterhuishouding;

met de daarbij behorende:

  1. e. nutsvoorzieningen;
  2. f. kunstobjecten;
  3. g. ondergrondse infrastructuur.

9.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 meter.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

Op en onder in het bestemmingsplan begrepen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden c.q. af te wijken van ten behoeve van:
    1. 1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding van de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding van de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 1/10 van de breedte van de aangrenzende straat met een maximum van 1,2 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,5 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg danwel 3 meter boven een rijwielpad of voetpad, dat geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 meter;
    3. 3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding van de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 1 meter en deze werken niet lager gelegen zijn dan 4,5 meter boven het aangrenzende straatpeil;
    4. 4. trappenhuizen, technische installaties, dakterrassen, hekwerken en vergelijkbare peilen, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2 meter;
    5. 5. installaties voor de opwekking van energie en energiebesparing, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
    6. 6. isolatie van daken en plaatsen van een vegetatiedak, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,30 meter;
    7. 7. voorzieningen aan de gevel ten behoeve van de opwekking van energie, mist de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,25 meter.
  2. b. Binnen de bestemmingen Bedrijf -1 en Bedrijf 2 mag gezamenlijk maximaal 382.500 m2brutovloeroppervlakte voor gebouwen worden gerealiseerd.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Uitsluitend functies die in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' vallen onder de in de toepasselijke regels aangegeven milieuhindercategorieën zijn toegestaan, tenzij elders in deze regels anders aangegeven.
  2. b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in het vorige lid voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die:
    1. 1. niet in de 'Staat van Inrichtingen' voorkomt en niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën;
    2. 2. al dan niet na uitbreiding of wijziging in de Staat van Bedrijfsactiviteiten valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën.
  3. c. In aanvulling op het algemeen gebruiksverbod in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt onder verboden gebruik in ieder geval begrepen:
    1. 1. telefoneerinrichting of belhuis, automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop;
    2. 2. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
    3. 3. het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder artikel 2.4 van het "Inrichtingen- en vergunningenbesluit".

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken, zijn burgemeester en wethouders bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:

  1. a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3,5 meter en een maximale brutovloeroppervlak van 15 m²;
  2. b. bouwerken geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken;
  3. c. geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 2 meter;
  4. d. een overschrijding van de in de regels toegestane maximale bouwhoogte ten behoeve van:
    1. 1. lift- en trappenhuizen met ten hoogste 5 meter;
    2. 2. centrale verwarmingsinstallaties, dakopbouwen en met ten hoogste 5 meter
    3. 3. schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes en zendmasten ten behoeve van mobiele telefonie met ten hoogste 8 meter;
    4. 4. overige overschrijdingen met ten hoogste 2 meter.
  5. e. een overschrijding van de op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen ten behoeve van uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, in die zin, dat:

  1. a. aan de 'Staat van Inrichtingen' functies kunnen worden toegevoegd;
  2. b. in de 'Staat van Inrichtingen' opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere categorie, indien de technische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

Artikel 15 Algemene Procedureregels

Burgemeester en wethouders geven in geval van wijziging van het bestemmingsplan toepassing aan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

16.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

16.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het vierde lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

16.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het vierde lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het vierde lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan Stadhaven Minerva.

Hoofdstuk 1 Inleiding

De gemeente Amsterdam is gestart het Minervahavengebied, hierna Stadhaven Minerva, te transformeren tot een vitaal stedelijk bedrijventerrein. Het gebied behoort tot de oudste gedeelten van het havengebied van Amsterdam.

In het verleden was de haven voornamelijk een overslag- en opslagplaats van hout. Deze havengerelateerde bedrijvigheid heeft echter voor een deel plaats gemaakt voor op de stad gerichte ambachtelijke en creatieve bedrijvigheid. Er vestigden zich jonge innovatieve bedrijven, zoals bijvoorbeeld ontwerpbureaus en bedrijven in audiovisuele media. De gemeente Amsterdam heeft om deze ontwikkeling te stimuleren in 2007 het 'Herstructureringsplan Stadhaven Minerva' vastgesteld (zie Bijlage1 Herstructureringsplan Stadhaven Minerva bij deze toelichting). Hierin is de toekomstige functionele en ruimtelijke structuur van Stadhaven Minerva vastgelegd. Een belangrijk onderdeel van deze herstructurering is de intensivering van het gebied. Het vigerende bestemmingsplan Minervahaven Noord staat deze ontwikkeling in de weg en is derhalve verouderd.

Tegelijkertijd met deze nieuwe ontwikkelingen veroudert ook het gebied. Dit is merkbaar in een slechte bereikbaarheid met openbaar vervoer, parkeerproblematiek en een geringe uitstraling van de openbare ruimte en bebouwing. Deze ontwikkelingen zetten aan tot herprofilering en herstructurering waarvoor het nieuwe bestemmingsplan 'Stadhaven Minerva' het ruimtelijk kader zal bieden.

Programma

De gemeente is van plan om van het gebied een vitaal bedrijventerrein te maken door de belangrijkste knelpunten in het gebied weg te nemen en aanwezige kansen te benutten. Om dit te bereiken zijn drie, onderling samenhangende, speerpunten geformuleerd, namelijk het versterken van het economisch profiel / programma, het verhelderen van de ruimtelijke- en verkeersstructuur en het verbeteren van de beeldkwaliteit en uitstraling.

In het gebied zullen kleinschalige stadgeoriënteerde en creatieve, veelal kantoorachtige bedrijven een plek vinden. De creatieve bedrijvigheid zal met name een plaats krijgen op de pieren langs het water. Volgens het structuurplan "Kiezen voor Stedelijkheid" (2003) zijn kantoorachtige functies in dit gebied uitgesloten. In 2005 heeft de gemeente Amsterdam voor een aantal gebieden, waaronder Stadhaven Minerva, hierop een uitzondering gemaakt voor specifieke soorten creatieve bedrijvigheid. In dit bestemmingsplan wordt een uitzondering gemaakt voor genoemde creatieve bedrijven op de pieren. Welke bedrijfssoorten hieronder worden begrepen staat aangegeven in Bijlage 2 Lijst van creatievefuncties van de planregels.

Binnen het nieuwe profiel is ook geen ruimte voor de vestiging van kadegebonden bedrijvigheid. De kavels zijn daarvoor trouwens ook te klein.

Naast de stadgeoriënteerde en creatieve bedrijven is binnen het plangebied in bescheiden mate plaats voor horeca in de sfeer van lunchrooms/restaurants. Drie in het plangebied thans aanwezige bedrijfswoningen mogen worden gehandhaafd, maar uitbreiding van dit aantal is uitgesloten.

Vanwege de geplande woningbouw in het plan Houthaven is binnen het plangebied een inwaartse zonering vastgelegd. Deze zonering heeft tot gevolg dat binnen het plangebied bedrijven uit maximaal milieuhindercategorie 3.1 zijn toegelaten, maar dat binnen een strook grenzend aan (toekomstige) woningbouw bedrijven zijn toegestaan die vallen in de categorieën 1 en 2. In de Staat van Inrichtingen die als Bijlage 1 bij de planregels is opgenomen is indicatief aangegeven in welke milieuhindercategorie een functie valt.

Planvorm

Het bestemmingsplan "Stadhaven Minerva" is een plan als bedoeld in art. 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat het bestemmingsplan een eindplan is op basis waarvan omgevingsvergunningen kunnen worden verleend. Omdat het bestemmingsplan het juridisch-planologisch kader vormt voor de herstructurering en op uitvoering is gericht, zijn - waar mogelijk - marges gelaten om bij de bouwplanontwikkeling en met name de functionele inrichting van het gebied over de nodige flexibiliteit te beschikken.

Hoofdstuk 2 Plankader

2.1 Beschrijving Van Het Plangebied

Ligging plangebied / bestemmingsplangrenzen

Stadhaven Minerva ligt ten noordwesten van het centrum van Amsterdam, binnen de ring A10. Het gebied is - inclusief het water van 30 ha- circa 80 ha groot. Aan de noordzijde wordt het begrensd door het IJ, ten oosten door de Haparandaweg en het volkstuinenpark Zonnehoek, ten zuiden door de Nieuwe Hemweg/Spaarndammerdijk en ten westen door de Mercuriushaven. Een kaartenoverzicht vanaf 1867 laat zien dat het gebied in de afgelopen decennia verschillende transformaties heeft ondergaan. Er zijn kades aangelegd, er is land gewonnen, insteekhavens zijn aangelegd en weer gedempt en er zijn wegen gerealiseerd. Het bebouwde oppervlak is in de loop der jaren toegenomen.

Huidige situatie

Het gebied kent anno 2009 een grote verscheidenheid aan kleinschalige en niet op de haven gerichte bedrijven. Voorbeelden zijn: metaalconstructiebedrijven, foto- en filmstudio's, groothandelsbedrijven, schoonmaakbedrijven, drukkerijen en administratiekantoren. Ook hebben innovatieve bedrijven (ontwerpbureaus en audiovisuele media) het gebied 'ontdekt'. Deze bedrijven zijn voornamelijk gevestigd in de noordoostzijde van het gebied. Het zuidwestelijk deel kenmerkt zich voornamelijk door grotere bedrijfsverzamelcomplexen en een bouwmarkt.

De omgeving van Stadhaven Minerva

Stadhaven Minerva grenst aan gebieden met een verschillende ruimtelijke invulling. Aan de zuidkant bevindt zich de 19e eeuwse Spaarndammerbuurt en aan de zuidoostkant het plangebied Houthaven dat wordt ontwikkeld tot een nieuw woon- en werkgebied. Aan de noordkant, aan de overkant van het IJ, bevindt zich het scheepsreparatiebedrijf van Shipdock en het NSDM-terrein, een voormalige scheepswerf. Ook de NDSM-werf wordt op termijn tot een woon-werkgebied ontwikkeld. Aan de westkant bevindt zich de havenindustrie van het Coen- en Vlothavengebied.

Stadhaven Minerva heeft een bijzondere positie op het snijvlak van stad en haven. Ontwikkelingen in de omgeving hebben hun invloed op het plangebied en omgekeerd geldt hetzelfde. Stadhaven Minerva ontwikkelt zich tot een vitale buffer tussen haven en stad door revitalisering en intensivering van het gebied.

Bebouwing

De huidige bebouwing is een afwisseling van oud en nieuw, utilitair en zonder architectuur. Veel oudere bebouwing heeft één bouwlaag en de bebouwingsstructuur is rommelig omdat de rooilijnen van de gebouwen verspringen. Nieuwe bebouwing aan de noordoostzijde voldoet aan de uitgangspunten van het Beeldkwaliteitsplan Minervahaven en het herstructureringsplan Stadhaven Minerva. Deze bebouwing is vaak hoger (tot 21,50 meter langs de pieren) en is duidelijk langs één rooilijn gesitueerd.

Bedrijfswoningen die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan niet in gebruik zijn als bedrijfswoning, worden wegbestemd. Er worden geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. Er bevinden zich bedrijfswoningen op de adressen Danzigerkade 9G en 9M. Deze zijn als zodanig bestemd.

2.2 Geschiedenis Van Het Plangebied

Het plangebied heeft tot het einde van de 19e eeuw deel uitgemaakt van het IJ. Aanvankelijk wilde men de locatie Minervahaven droogleggen, maar er was een nijpend tekort aan ruimte voor houtopslag. Houthandelaren dreigden hun handel naar andere steden te verplaatsen. Om deze reden is, na onderhandelingen tussen de gemeente en de Amsterdamse Kanaalmaatschappij, de Minervahaven aangelegd (uit: quick scan plangebied Minervahaven, Bureau Monumenten en Archeologie). Tot de jaren zestig en zeventig van de 20e eeuw waren de bedrijfsactiviteiten voor 100% op de houtoverslag en houthandel gericht. Het functionele karakter veranderde daarna naar meer kleinschalige, op het land gerichte bedrijfsactiviteiten. Er trokken ook andere soorten bedrijfsactiviteiten het gebied binnen als groothandels, machinefabriekjes en een bouwmarkt. In de jaren zeventig wordt aan de Archangelkade het eerste bedrijfsverzamelgebouw gerealiseerd. Halverwege de jaren tachtig wordt een tweede bedrijfsverzamelcomplex gebouwd bij de Nieuwe Hemweg. Meer informatie over de historie is te vinden in hoofdstuk 13.

2.3 Geldend Planologisch Kader

Voor het grootste deel van het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is op dit moment het bestemmingsplan 'Minervahaven Noord' (1990) van kracht, welk bestemmingsplan in 1995 partieel is herzien. In 1999 werd het plan ex art. 11 Wet Ruimtelijke Ordening (oud) gewijzigd ten behoeve van een geringe aanplemping. Een klein deel van het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Overbrakerpolder (1981). Een deel van het vaarwater valt nog onder het Algemeen Uitbreidingsplan (1939).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De (beleids)context voor de visie op de ontwikkeling en het beheer van het plangebied wordt gevormd door landelijk, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid en door het Convenant Houthaven/NDSM-Werf. In dit hoofdstuk is het relevante ruimtelijke kader samengevat. Voor het plangebied sectoraal (milieu)beleid is opgenomen in de betreffende onderdelen vanaf hoofdstuk 5 van deze toelichting.

3.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte

Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Het ruimtelijk beleid zal worden gericht op vier algemene doelen:

  1. 1. de versterking van de internationale concurrentiepositie;
  2. 2. het bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland;
  3. 3. het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  4. 4. het borgen van veiligheid.

Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd.

Stadhaven Minerva ligt binnen de Randstad. Doelstelling van het Rijk is om de internationale concurrentiepositie van de Randstad Holland als geheel te versterken. Versterking van de economie en vergroting van de kracht en dynamiek van de steden dragen daar aan bij. Herstructurering, stedelijke vernieuwing, transformatie en ontwikkeling van stedelijke centra hebben daarom een plek gekregen in de nota Ruimte. Een goede regionale bereikbaarheid en beschikbaarheid van bedrijventerreinen van de juiste kwaliteit is essentieel voor het stedelijk vestigingsklimaat.

Borging van de veiligheid tegen hoog water is van essentieel belang. Het Rijk wil ruimte scheppen om de grote ruimtevraag voor onder meer wonen en werken zodanig te accommoderen, dat optimaal aan dit doel wordt bijgedragen.

Voor een aantal specifieke onderwerpen geeft de Nota Ruimte een beleidskader. Het gaat hierbij onder meer om water, landschap en natuurbescherming. Deze kaders worden weergegeven in de betrokken paragrafen vanaf hoofdstuk 5.

Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Dit heeft gevolgen voor de uitvoering van het nationale ruimtelijke beleid. Kern van de Wro is dat alle overheden vooraf hun belangen kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij deze denken te realiseren. In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het deze wil verwezenlijken. Er zijn negen nationale ruimtelijke belangen genoemd die voortvloeien uit de Nota Ruimte en die zullen worden gewaarborgd in de in voorbereiding zijnde AMvB ruimte.

Nota Mobiliteit

Het verkeers- en vervoersbeleid voor de komende vijftien jaar uit de Nota Ruimte is uitgewerkt in de Nota Mobiliteit (PKB). De Nota Mobiliteit is de opvolger van het Structuurschema Verkeer en Vervoer. Kern van het beleid is, dat een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen een essentiële voorwaarde is voor de economische ontwikkeling. Het kabinet wil daarom de groei van mobiliteit, binnen de wettelijke kaders van onder meer veiligheid en leefomgeving, geen beperkingen opleggen en de bereikbaarheid verbeteren.

Bij nieuwe uitbreidingen en bij herstructurering, transformatie en centrumontwikkeling wordt gestreefd naar een optimale benutting van de bestaande infrastructuur en van de potenties van knooppunten in deze infrastructuur. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen (waaronder bestemmingsplannen) worden de gevolgen van de ruimtelijke functies op onder meer de bereikbaarheid en de infrastructuur in kaart gebracht.

Parkeernormen worden beschouwd als bijdrage aan de lokale bereikbaarheid, de economie en de leefomgeving. In beginsel is het aan gemeenten om daaraan in hun plannen invulling te geven. Bij de keuze voor ruimtelijke ontwikkeling moet efficiënte inpassing in het aanwezige OV-netwerk mede leidend zijn, zowel wat betreft infrastructuur als wat betreft exploitatie.

Voor langzaam verkeer is vastgelegd, dat alle overheden het lopen en het gebruik van de fiets als hoofdvervoermiddel stimuleren. Overheden zorgen voor een fietsnetwerk dat voldoet aan de hoofdeisen samenhang, directheid, aantrekkelijkheid, veiligheid en comfort.

Vierde Nota Waterhuishouding

Het beleid in deze nota heeft tot doel duurzame en veilige watersystemen in stand te houden of tot stand te brengen. De hoofddoelstelling van de vierde nota waterhuishouding is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik gegarandeerd blijft.

De nota pleit voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij. Een groeiende economie, een groeiende bevolking, de wens te bouwen in en aan het water, de aanleg van nieuwe infrastructuur, de diffuse verontreiniging en vervuilde waterbodems, de voortschrijdende bodemdaling en de verandering van het klimaat maken het noodzakelijk dat daarop vanuit de waterhuishouding tijdig wordt geanticipeerd. Dit kan volgens de nota gebeuren door naast andere (economische en sociaal-maatschappelijke) ook ecologische en hydrologische ordeningsprincipes te laten dienen als grondslag voor ruimtelijke keuzes. Het beleid, verwoord in de nota, vormt hiermee de basis voor de watertoets zoals voorgeschreven door het Besluit op de ruimtelijke ordening.

Nationaal Milieubeleidsplan 4

Het doel van het Nederlandse beleid voor luchtkwaliteit is het beschermen van de bevolking en de natuur tegen de negatieve effecten van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. Om dit te bereiken staan in de wet zowel emissiedoelstellingen om de milieudruk te verminderen als normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. Voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS) zijn verplichte emissiedoelstellingen geformuleerd in het kader van de Europese NEC-richtlijn. Het gaat hierbij om nationale emissieplafonds, waarboven de emissies in Nederland met ingang van 2010 niet mogen uitkomen. In het kader van het Nationale Milieubeleidsplan 4 zijn voor de emissies van dezelfde vier stoffen inspanningsverplichtingen genoemd die strenger zijn dan de NEC-richtlijn.

3.2 Provinciaal Beleid

Provinciale Structuurvisie 2040

Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 de Provinciale Structuurvisie 2040 vastgesteld. De Provincie zet in op de optimale benutting van het huidige haventerrein door verdichting, innovatie en herstructurering. Het bestemmingsplan "Stadhaven Minerva" past in bovenstaande doelstelling door intensief ruimtegebruik, een hoge FSI en verschillende parkeeroplossingen.

3.3 Regionaal Beleid

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (december 2004)

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering (zie verder hoofdstuk 6).

In het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit (RAL) wordt ingegaan op de problematiek wat betreft luchtkwaliteit en wordt een toelichting gegeven op de relatie van dit regionaal actieplan met andere plannen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de knelpunten wat betreft luchtkwaliteit, indien de Stadsregio en de gemeenten zelf geen maatregelen zouden nemen. Voorts worden de maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Deze maatregelen zijn onderverdeeld in gemeentelijke maatregelen met (gedeeltelijke) financiële dekking, gemeentelijke maatregelen zonder financiële dekking en regionale maatregelen. Het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit is opgenomen in het Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Noordvleugel: het uitvoeringsprogramma voor maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit in de provincies Noord-Holland en Flevoland (Zie verder hoofdstuk 7).

3.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurplan

Het thans vigerende structuurplan is het structuurplan 'Kiezen voor stedelijkheid', dat op 16 april 2003 door de gemeenteraad is vastgesteld. In dit plan worden de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2010 beschreven. Het structuurplan dient als beleids- en toetsingskader voor bestemmingsplannen. Dit structuurplan heeft tevens de formele status van een streekplanuitwerking.

Onder het motto "Kiezen voor stedelijkheid" is in het structuurplan Amsterdam een beeld geschetst van de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2010. Als belangrijkste opgaven voor de stad worden gezien:

  1. 1. het ontwikkelen van milieus die juist in Amsterdam kansen hebben: milieus met bebouwing en omgeving van hoge kwaliteit, met intensief grondgebruik, menging van activiteiten en een optimaal openbaar vervoer- en fietsnetwerk. Dit vraagt om transformatie van bestaande woon- en werkgebieden en terugdringing van de milieuhinder;
  2. 2. het op alle fronten vergroten van de bereikbaarheid van de stad gericht op het kanaliseren van de mobiliteitsgroei, afstemming van stedelijke ontwikkeling en bereikbaarheid en vergroting van het gebruik van fiets en openbaar vervoer;
  3. 3. het verhogen van de kwaliteit van water, groen en openbare ruimte: met extra aandacht voor waterberging.

In het Structuurplan Amsterdam wordt Stadhaven Minerva in 2003 nog aangemerkt als grootschalig werkgebied (havengebied), terwijl het voor de toekomstige situatie in 2010 wordt aangemerkt als stedelijk bedrijventerrein. Volgens het Structuurplan gaat het dan om bedrijven met een lokale of regionale oriëntatie in de milieuklasse van 3 tot maximaal 4. Op stedelijke bedrijventerreinen kunnen geen woningen of zelfstandige kantoren worden gevestigd. Het maximale kantoorvloeroppervlak per bedrijf bedraagt volgens het structuurplan maximaal 30% van het totale vloeroppervlak.

In het Structuurplan is een recreatieve fietsroute opgenomen langs de Archangelweg, de Haparandaweg en langs de Danzigerkade.

Ontwerp structuurvisie

Per 25 februari 2010 ligt het ontwerp van de structuurvisie ter inzage. De structuurvisie schetst een globaal beeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2040. In de ontwerp structuurvisie valt het plangebied binnen het onderdeel Waterfront en heeft daarbinnen de aanduiding 'wonen-werken' verkregen. Echter, binnen het tijdsbestek van dit bestemmingsplan (2010-2020) is er sprake van een continuering van de havenactiviteiten en het streven naar verdichting en intensivering. Pas na 2030 wordt de woonfunctie mogelijk binnen het plangebied geïntroduceerd. Het bestemmingsplan Stadhaven Minerva past op deze punten binnen de uitgangspunten van de ontwerp structuurvisie.

Waterplan Amsterdam, Water het Blauwe Goud van Amsterdam, Visie en Strategie (2002)

De gemeente Amsterdam heeft samen met het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (incl. de Dienst Waternet) een stedelijk waterplan voor Amsterdam opgesteld, waarin de visie ten aanzien van het stedelijk water nader is uitgewerkt. Doel van dit waterplan is om de inbreng van water te bepalen in ruimtelijke plannen voor waterbeheerders en stedenbouwkundigen. Het waterplan is sterk gericht op het ruimtelijke aspect van stedelijk water. Beleidsspeerpunten zijn met name:

  • behoud en versterking van diversiteit van ruimtelijke kenmerken watertypes;
  • versterking van water in het publieke domein;
  • verhoging van de belevingswaarde van water;
  • eenheid van water en groen/uitbreiding ecologisch netwerk van natuurvriendelijke oevers.

Het beleid is er tevens op gericht om de watertoets een prominente plaats te geven in stedenbouwkundige (her)inrichtingsplannen en om in bestemmingsplannen duidelijkheid te geven over ruimtelijke ordening aan en op water, het gebruik van water en oevers en andere wateraspecten. Hiertoe moeten plannen een waterparagraaf bevatten met voor het plan relevante aspecten van inrichting en gebruik van water. Zie hiervoor hoofdstuk 11 van deze toelichting.

Huisvesting van creatieve ondernemingen in Amsterdam (2005)

De nota Huisvesting van creatieve ondernemingen in Amsterdam is op 13 september 2005 vastgesteld door B&W van Amsterdam (zie Bijlage 2 Huisvesting van creatieve ondernemingen in Amsterdam bij deze toelichting). Het is een resultaat van een onderzoek naar de eisen die creatieve ondernemingen hebben ten aanzien van het vestigingsmilieu en type gebouwen en of deze eisen leiden tot de noodzaak het juridisch planologisch instrumentarium aan te passen. De sterke, recente groei van de creatieve industrie in Amsterdam en de wens om deze industrie te accommoderen vormden de aanleiding voor deze nota.

Met de vaststelling van de nota hebben B&W onder andere het volgende besloten:

  • Kantoorachtige creatieve ondernemingen mogen afwijken van de regel dat ondernemingen op een bedrijventerrein maximaal 30% kantoorvloer mogen hebben en ten hoogste 70% kantoor mogen zijn;
  • Voor creatieve ondernemingen met een publieksaantrekkend karakter, zoals opnamestudio's of zalen voor try-outs wordt aanbevolen deze te vestigen op een goed per openbaar vervoer ontsloten locaties of in één van de drie activiteitenzones (Sloterdijk I, Amstel III en Amsterdam Noord);
  • Het beleid om de realisatie van kleinschalige werkruimten te bevorderen wordt, gelet op de behoefte aan dergelijke ruimten voor creatieve ondernemingen, voortgezet.

Op pagina 30 van deze nota staat Stadhaven Minerva genoemd als voorbeeld voor locaties van creatieve ondernemingen op (voormalige) bedrijventerreinen.

Aan de nota wordt in het onderhavige bestemmingsplan tegemoetgekomen. Juist dit gebied is en wordt aantrekkelijk voor creatieve ondernemingen. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat creatieve bedrijven in het gebied mogen afwijken van de 30% kantoorvloer norm en tot maximaal 70% kantoorvloer mogen hebben.

Convenant Houthaven/NDSM-werf

Op 22 januari 2009 hebben de gemeente Amsterdam, de provincie Noord-Holland en de bedrijven Cargill, Amfert en Eggerding het Convenant Houthaven/NDSM-werf ondertekend. De kern van dit convenant behelst dat de woningbouw in de Houthaven en - met een belangrijke uitzondering - op de NDSM-werf onder de in dit convenant beschreven voorwaarden doorgang kan vinden, maar dat Centrale Stad en stadsdelen daarnaast pas op de plaats maken en eventuele andere activiteiten die de bedrijfsvoering van genoemde bedrijven belemmeren pas 15 jaar na ondertekening in procedure zullen brengen en pas na 20 jaar tot feitelijke uitvoering kunnen brengen.

Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam Beweegt"

In dit structuurplan staat een drietal ontwikkelingen centraal:

  1. 1. investeren in grootstedelijke dynamiek, zodat Amsterdam een creatieve kennis- en dienstenstad wordt, die in de concurrentiestrijd tussen (inter)nationale vestigingsmilieus een sterke en onderscheidende positie inneemt;
  2. 2. investeren in menselijk kapitaal;
  3. 3. investeren in een leefbare omgeving.

Nota Locatiebeleid Amsterdam

Aan de Nota locatiebeleid Amsterdam ligt ten grondslag dat de gemeente Amsterdam de ambitie heeft geformuleerd om van Amsterdam een Topstad te maken. Bedrijven - groot of klein, internationaal, nationaal, regionaal - moeten in Amsterdam een attractieve plek kunnen vinden om het bedrijf goed te laten functioneren. Een belangrijk aspect daarbij is een uitstekende bereikbaarheid van de verschillende locaties.

Parkeernota Amsterdam

In de nota "Parkeren is Manoeuvreren" (Parkeernota Amsterdam, april 2001) is het gemeentelijk parkeerbeleid verwoord. Het parkeerbeleid bepaalt in belangrijke mate de bereikbaarheid van een stedelijk gebied en is daarmee mede bepalend voor de economische en sociaal-culturele vitaliteit. Het gemeentelijk beleid richt zich primair op het tegengaan van niet-noodzakelijk autogebruik. Gestreefd wordt naar het concentreren van arbeids- en bezoekersintensieve functies op goed per openbaar vervoer en fiets bereikbare locaties (zie ook paragraaf 5.2 ).

Duurzaamheid in de nieuwbouw

Op 10 september 2008 heeft de raad ingestemd met de notitie 'Duurzaamheid in de nieuwbouw'. In deze notitie zijn de volgende twee ambities geformuleerd:

  • Vanaf 2015 alle nieuwbouwwoningen en utiliteitsgebouwen klimaatneutraal te bouwen;
  • In de periode 2010 t/m 2014 te starten met de realisatie van klimaatneutrale woningen en utiliteit, met als doelstelling om 40 procent van de productie (= 10.000 woningen) geheel klimaatneutraal te bouwen (EPL = 9,5 à 10) en de overige woningen 'half klimaatneutraal' (EPL = 8).

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de realisatie van installaties van een beperkte omvang voor de opwekking van energie.

Hoofdstuk 4 Het Ruimtelijk Kader

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van het plan gegeven door de ruimtelijk-functionele en stedenbouwkundige uitgangspunten van het plan uiteen te zetten. Dit vormt de grondslag voor het bestemmingsplan. Niet alle aspecten die in dit hoofdstuk naar voren komen worden expliciet vertaald naar de bestemmingsplanregeling. Een aantal ambities geldt als streven, maar wordt met dit bestemmingsplan niet dwingend voorgeschreven.

4.1 Ruimtelijk-functionele Aspecten

4.1.1 Inleiding

De gemeente Amsterdam wil Stadhaven Minerva herstructureren naar een vitaal stedelijk bedrijventerrein. Als gevolg van het structuurplan zijn een ontwikkelingsvisie (Vitaal werkgebied aan het IJ), een herstructureringsplan (Stadhaven Minerva), vastgesteld in 2007 en een beeldkwaliteitsplan (Minerva Waterfront) opgesteld, welke de basis vormen van het nieuwe bestemmingsplan 'Stadhaven Minerva'.

Ontwikkelingsvisie 'Vitaal werkgebied aan het IJ'

Door vertrek van grote, extensieve overslagbedrijven zijn er goede kansen om een plek te creëren voor nieuwe bedrijvigheid. Kleinschalige bedrijven blijven een doelgroep omdat door kleinschaliger ondernemen gekomen kan worden tot een intensivering van het ruimtegebruik. De mogelijkheden voor de uitbreiding van de nautische bedrijvigheid wordt verder onderzocht. Het gaat om nautische bedrijven die een directe relatie hebben met de haven, waaronder havengerelateerde dienstverlenende bedrijven en stadsdistributie. In Amsterdam is er weinig ruimte voor dit soort activiteiten.

De meest recente ontwikkeling is de vestiging van innovatieve bedrijven als ontwerpbureaus en bedrijven in de audiovisuele media. Deze bevinden zich vooral aan de Danzigerkade en in de bedrijfsverzamelgebouwen.

Herstructureringsplan Stadhaven Minerva

De directe noodzaak voor de herstructurering is de veroudering van het Minervahavengebied, waardoor het gebied in een neerwaartse spiraal terecht dreigt te komen. Daarnaast is de herstructurering gericht op de aanpassing van het gebied aan het veranderde gebruik. De nieuwe bedrijfsactiviteiten vereisen een andere structuur.

De centrale doelstelling voor de herstructurering van Stadhaven Minerva is de realisatie van een vitale buffer tussen haven en stad door revitalisering en intensivering van het gebied (zie het Herstructureringsplan Stadhaven Minerva, Bijlage 1 bij deze toelichting).

Bij de revitalisering gaat het zowel om het behoud van de huidige functies door kwaliteitsverbetering, als ook om herprofilering van bedrijfsfuncties. Dit houdt in dat in de deelgebieden ruimte is voor nieuwe gebruikers die passen binnen het profiel van stedelijk bedrijventerrein. Bij intensivering gaat het zowel om intensivering van het vloeroppervlak als om intensivering van het aantal arbeidsplaatsen. Door nieuwe bedrijfsactiviteiten en door meer bouwvolume wordt het relatieve en laagwaardige ruimtegebruik gekeerd.

Uitgangspunt voor de herstructurering is een geleidelijke transformatie naar een vitaal bedrijventerrein. De bestaande bedrijven krijgen de kans om mee te doen in de transformatie. Bedrijven zullen niet actief worden uitgeplaatst of onteigend. Het aanpassingsvermogen van het gebied aan veranderde economische en ruimtelijke omstandigheden is steeds de grote kracht van Minervahaven geweest. Middels het bestemmingsplan wordt een planologisch juridisch kader gevormd dat de ontwikkeling in de gewenste richting stuurt.

Om de transformatie goed te laten verlopen is het zaak de belangrijkste knelpunten in het gebied weg te nemen en de aanwezige kansen te benutten. Om dit te bereiken zijn drie, onderling samenhangende, speerpunten geformuleerd:

  1. 1. Versterken economisch profiel / programma;
  2. 2. Verhelderen ruimtelijke- en verkeersstructuur (zie hiervoor hoofdstuk 5);
  3. 3. Verbeteren beeldkwaliteit en uitstraling

4.1.2 Versterken economisch profiel

Aantrekkelijke locatiekwaliteiten voor kleinschalige en creatieve bedrijvigheid

Stadhaven Minerva kan een belangrijke functie vervullen voor de structurele vraag naar kleinschalige bedrijvigheid in Amsterdam. Een belangrijk concurrentievoordeel voor Stadhaven Minerva is de aanwezige milieuruimte. Deze is ruim ten opzichte van andere gemengde werklocaties in en nabij de binnenstad. Voor een specifieke groep bedrijven die op zoek is naar een bijzondere sfeer en ligging nabij de binnenstad is Stadhaven Minerva ook een uitstekende vestigingslocatie. Dit zijn veelal bedrijven die zich in de creatieve segmenten van de economie bevinden.

Stedelijke en creatieve bedrijvigheid

Het is noodzakelijk het economisch profiel van Stadhaven Minerva te versterken. Het nieuwe profiel doet recht aan de (beleidsmatig) gewenste transformatie naar een stedelijk bedrijventerrein en de gunstige ligging van het gebied in de stad. Stadhaven Minerva biedt ruimte aan bedrijven van verschillende schaalgrootte, tot maximaal 15.000 m², in de sectoren bouw, productie, groothandel, transport en facilitaire dienstverlening. Daarnaast is er ruimte voor de zogenaamde creatieve bedrijvigheid. Dit is bedrijvigheid op het gebied van kunsten, mode (multi)media en architectuur en stedenbouw. Voor dit soort bedrijven is een traditionele kantooromgeving vaak ongeschikt vanwege de extra behoefte aan bedrijfsruimten voor repetities, ateliers, maquettebouw etc. Binnen het economisch profiel is er bijzondere aandacht voor combinaties van kleinschalige stadgeoriënteerde en creatieve, vaak kantoorachtige, bedrijvigheid. Door de combinatie van de doelgroep neemt de levendigheid toe, wordt de aantrekkelijkheid van het gebied als vestigingsplaats voor bedrijven groter en wordt er intensiever gebouwd. Creatieve industrie vraagt relatief veel oppervlakte per werknemer.

Beperkt horeca en leisure

Om de levendigheid en veiligheid van het gebied te vergroten is het wenselijk om op beperkte schaal horeca en leisure voorzieningen toe te laten. Deze horeca heeft in eerste instantie een bedrijfsondersteunende functie. Grootschalige horeca en leisure voorzieningen zijn niet wenselijke vanwege de samenhangende (auto)mobiliteit en parkeerproblematiek.

Geen nieuwe kantoren

Het bestaande en geplande aanbod aan kantoorruimte in de regio Amsterdam is zo groot, dat het, zoals vastgelegd in het kantorenbeleid van de gemeente (Plabeka) niet wenselijk is daar voor dit gebied nieuwe plannen aan toe te voegen.

Geen nieuwvestiging kadegebonden bedrijvigheid

De kadegebonden bedrijvigheid is grotendeels verdwenen. Binnen het nieuwe profiel voor Stadhaven Minerva wordt geen ruimte geboden aan nieuwvestiging van kadegebonden bedrijvigheid. De kavels in Stadhaven Minerva zijn voor deze bedrijven veelal te klein en er zijn in de haven voldoende andere vestigingsmogelijkheden.

Kleinschalige nautische bedrijvigheid

Kleinschalige nautische bedrijven blijven een doelgroep voor Stadhaven Minerva. De mogelijkheden voor de uitbreiding van de nautische bedrijvigheid worden verder onderzocht. Hierbij gaat het om nautische bedrijven die een directe relatie hebben met de haven, waaronder havengerelateerde dienstverlenende bedrijven en stadsdistributie, maar ook bedrijven die de recreatieve vaart ondersteunen. In Amsterdam is weinig ruimte voor dit soort activiteiten beschikbaar. Zie ook onder paragraaf 4.2.3.

Behoud wacht- en ligplaatsen

In de haven ontstaat een tekort aan wacht- en ligplaatsen voor binnenvaartschepen, kustvaarders en duwbakken. Het is dan ook noodzakelijk dat het aantal plaatsen in Stadhaven Minerva behouden blijft en zo mogelijk wordt uitgebreid. De bewaarhaven heeft geen directe functionele relatie met Stadhaven Minerva en wordt op termijn ook op een andere locatie gevestigd.

Kleinschaligheid, diversiteit, flexibiliteit en vrijheid
De onderscheidende kwaliteiten van het economische profiel van Stadhaven Minerva zijn kleinschaligheid, diversiteit, flexibiliteit en vrijheid. Het neerzetten van een helder economisch profiel werkt zelfversterkend: beeldbepalende bedrijvigheid trekt andere bedrijvigheid aan. Doordat Stadhaven Minerva zich in hoofdzaak op kleinere bedrijven gaat richten, wordt de verkaveling in de loop van de tijd kleinschaliger. Zo wordt de grootte van de oppervlakte van de bedrijfskavels op de pieren 1000 tot 5000 m². In de kern kunnen de wat grotere bedrijven zich vestigen en verkrijgen de kavels een grootte van 3000 tot 15.000 m². Op deze manier wordt de herstructurering niet afhankelijk gemaakt van de vraag van één marktsegment, maar is de invulling flexibel naar de economische vraag van het moment. Stadhaven Minerva wordt een plek die bedrijven in verschillende stadia van hun levenscyclus trekt; pioniers, maar ook bedrijven die al van oudsher in de stad zijn gevestigd. De diversiteit is belangrijk voor de vitaliteit van het gebied; door verschillende typen bedrijven een plek te bieden is het een terrein dat leeft, dat altijd in ‘beweging’ is en weinig kwetsbaar is voor conjuncturele ‘dips’.

4.2 Stedenbouwkundige Aspecten

4.2.1 Stedenbouwkundig concept

Nieuwe ruimtelijke hoofdstructuur Stadhaven Minerva

Voor het toekomstige economisch profiel van Stadhaven Minerva is een nieuwe ruimtelijke structuur noodzakelijk. Een structuur gebaseerd op een nieuw profiel dat betere bereikbaarheid en meer ruimtelijke kwaliteit biedt. Daarbij worden de bestaande kwaliteiten van de locatie, zoals het water, de haven en de nabijheid van de stad, benut en versterkt. De intensivering van Stadhaven Minerva leidt tot meer activiteiten in het gebied. Ook daarvoor is behoefte aan een heldere ruimtelijke hoofdstructuur. De nieuwe hoofdstructuur bestaat uit drie elementen, namelijk een kerngebied, pieren en het waterprogramma. Zowel het kerngebied, de pieren en het waterprogramma hebben een eigen specifieke ruimtelijke opgave en een eigen specifieke dynamiek. Deze driedeling geeft de gebruiker en bezoeker overzicht. Het kerngebied vormt het hoofdelement van Stadhaven Minerva. Hieraan wordt een tweetal pieren gekoppeld. De pier die wordt begrensd door de Danzigerkade en de Minervahavenweg heet de Danzigerpier, en is al voor een groot deel in ontwikkeling. Aan de zuidzijde van de Minervahaven ligt de Archangelpier, deze wordt nu nog grotendeels bezet door het bedrijf Stora.

De verschillen tussen kern en pier worden in ruimtelijke zin uitgewerkt. De verschillen worden aangezet en versterkt in zowel het bouwkundig deel als in de openbare ruimte. Het bouwkundig deel heeft betrekking op stedenbouwkundige en architectonische aspecten. Het openbare ruimte deel wordt zichtbaar in weg profielen en de aanwijzing van specifieke plaatsen.

Bindend element is het alom aanwezige waterprogramma van Stadhaven Minerva. Het water en waterprogramma grenzen direct aan het kerngebied en aan de pieren. Water is een sterk imago-bepalend element voor bedrijven in Stadhaven Minerva en zorgt voor eenheid in het gebied. Het water geeft het gebied een zodanig sterk imago, dat bedrijven veel mogelijkheden hebben om een eigen identiteit te hieraan te ontlenen.

Circuits rond kern en pieren

Ter ondersteuning van het onderscheid in kerngebied en pieren, wordt een heldere ruimtelijke- en verkeersstructuur ontwikkeld. Er wordt een lussenstructuur geïntroduceerd die kerngebied en pieren ontsluit. Door de lussenstructuur ontstaan duidelijke circuits, die de oriëntatie en vindbaarheid sterk verbeteren. Tegelijkertijd wordt het water zichtbaar wat bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit en beleefbare identiteit van het gebied. Door randen van de pieren openbaar te maken wordt de relatie tussen bebouwing en het water helder. De pieren worden uitgevoerd als groene stadskades.

Bebouwing

De rand van het kerngebied manifesteert zich als een gesloten bouwblok. Om dit blok vorm te geven worden de bedrijfsgebouwen die aan de buitenrand staan aan elkaar geschakeld en vormen gezamenlijk een gesloten wand. Deze gesloten wand wordt doorsneden door een tweetal bedrijfsstraten. De bedrijfsstraten bieden plek aan bedrijven die toekunnen met een minder representatieve vestigingslocatie in Stadhaven Minerva. De pier krijgt een lossere bebouwingsstructuur. De gebouwen staan los van elkaar aan de kade. Op sommige plekken is het mogelijk om tussen de gebouwen door de andere kant van de pier te kijken. De pieren zijn vooral bedoeld voor bedrijven waarvoor een eigen beeldbepalend bedrijfspand op een zichtlocatie aan het water belangrijk is. Op de pieren moet de transformatie naar het nieuwe ruimtelijke beeld plaatsvinden. De pieren krijgen een open groene sfeer terwijl de kern gesloten blijft en een meer stedelijke uitstraling heeft.

4.2.2 Programma's en bebouwing

Programma van bouwblokken

Voor Stadhaven Minerva wordt geen concreet programma vastgesteld. Vanwege het uitgangspunt van een geleidelijke transformatie, waarin marktinitiatieven een belangrijke rol spelen, is het niet nodig precies aan te geven welke veranderingen waar en wanneer zullen plaatsvinden. Wel is op grond van de huidige ontwikkelingen een goede inschatting te maken van de ontwikkelingen op deelgebiedniveau de komende jaren. Deze schatting vormt de basis voor de benodigde maatregelen op het gebied van infrastructuur en openbare ruimte.

Stadhaven Minerva biedt ruimte aan bedrijven van verschillende schaalgrootte, tot maximaal 15.000 m², in de sectoren bouw, productie, groothandel, transport en facilitaire dienstverlening. Daarnaast is er ruimte voor de zogenaamde creatieve bedrijvigheid. De doelstelling is om circa 180.000 m² BVO extra bedrijfsruimte in het gebied te realiseren in de periode 2005 – 2020. Deze extra ruimte wordt gerealiseerd door sloop en nieuwbouw van de gebouwen, waarbij de nieuwbouw groter en hoger zal zijn dan de oude bebouwing. Door de intensivering neemt het aantal arbeidsplaatsen toe. De verwachting is dat het huidige aantal van circa 2500 arbeidsplaatsen zal worden verdubbeld tot ruim 5100 arbeidsplaatsen in 2020.

Vanwege de strategie van geleidelijke ontwikkeling is niet bij voorbaat aan te geven waar extra bedrijfsruimten worden gerealiseerd en hoe bijvoorbeeld de verdeling is tussen kerngebied en pieren.

Het programma van eisen met betrekking tot bouwblokken en architectuur is gericht op een aantal aspecten: korrelgrootte van de terreinen, bebouwingsdichtheid (FSI), morfologie van wanden en bouwblokken, bouwhoogte en rooilijnen, architectuur, kleur en materialen, parkeren en expeditie, groen op het bedrijfsterrein, reclame-uitingen en erfgrenzen.

Korrelgrootte van de terreinen

Stadhaven Minerva kent een specifieke kavelgewijze ontwikkeling. Kavels en bedrijven worden opgekocht, uitgeplaatst of verplaatst. Dit betekent dat de huidige infrastructurele lijnen min of meer gefixeerd zullen zijn. Er is immers geen sprake van een blanco situatie. Er zal lange tijd sprake zijn van een gecombineerde oude en nieuwe situatie. In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van een verfijningslag van de korrelgrootte van de bedrijfskavels. Op de pieren beslaan de oppervlakten van de bedrijfskavels van 1.000 tot 5.000 m². In de kern beslaan de oppervlakten van de bedrijfskavels van 3.000 tot 15.000 m².

Bebouwingsdichtheid

De bebouwingsdichtheid van Stadhaven Minerva wordt intensiever. Voor de kavels op de pieren en langs de kernring wordt uitgegaan van een floorspace-index (FSI) van meer dan 1,0. De organisatie van de bouwblokken is eenvoudig. De blokken zijn zoveel mogelijk gesloten zodat een krachtige rand naar de openbare ruimte ontstaat. De kwaliteit van de openbare ruimte wordt op deze manier zoveel mogelijk bepaald en vormt de representatieve kant van Stadhaven Minerva. Het kerngebied krijgt aan de buitenrand een volledig gesloten bebouwingswand met af en toe een ingang van een bedrijfsstraat. Aan de bedrijfsstraten in het kerngebied is de bebouwingsstructuur van de wand opener van karakter. Bedrijfsgebouwen staan in een losse setting op de rooilijn. Op de pieren krijgt de bebouwingswand tevens een open karakter. Voor de uitstraling en voor de sociale veiligheid van het gebied is het wenselijk dat de gebouwen ‘open plinten’ krijgen.

Om Stadhaven Minerva een dynamisch stedelijk beeld te geven wordt een aanzienlijke fluctuatie in bouwhoogte toegestaan. De bouwhoogte mag variëren van 3 tot 6 bouwlagen, hetgeen neerkomt op 9 tot 21,5 meter, met uitzonderingen tot 24 meter. De voordelen zijn tweeledig. Een grote variatie in bouwhoogte en een dynamisch stedelijk beeld. Eenzelfde principe wordt toegepast voor de rooilijn. Er wordt een dubbele rooilijn geïntroduceerd. De eerste rooilijn bevindt zich op maaiveld en vormt de lijn waarin de gebouwen staan met hun voetprint. De tweede rooilijn is de maximale lijn waarin de uitkraging mogelijk is. Deze lijn wordt gevormd door de eerste (of volgende) verdieping(en) van de gebouwen. Bedrijfsgebouwen die op de rooilijn een plint hebben van 4,5 meter mogen daarboven 2,5 meter uitkragen. Door het spel van uitkragingen en wisselende bouwhoogten ontstaat een dynamisch stedelijk beeld.

Erfgrenzen

Onbebouwde erfgrenzen van de bedrijven sluiten vrijwel nergens aan op de openbare ruimte. Bebouwingswanden bepalen in vrijwel alle gevallen de grens tussen de openbare ruimte en het bedrijfsterrein. Waar dit niet het geval is ontsluit een poort het terrein. Aan deze poort worden in het beeldkwaliteitsplan van het plangebied eisen gesteld. Aan alle andere erfgrenzen worden geen eisen gesteld. Dit wordt aan de individuele ondernemingen overgelaten.

4.2.3 Nautisch programma

Nautisch programma

Het huidige nautische programma wordt geïntensiveerd. Langs de strekdam in de Nieuwe Houthaven wordt het aantal ligplaatsen voor duwbakken uitgebreid en aan de andere zijde van deze haven worden langs de Danzigerkade kleine schepen parallel aan de kade afgemeerd. In de Stadhaven Minerva wordt het huidige nautische programma eveneens geïntensiveerd. Aan de Minervahavenweg wordt voornamelijk binnenvaart afgemeerd en op de kop van de Danzigerkade worden de ligplaatsen voor het aantal coasters vergroot. Vanwege de geringe manoeuvreerruimte in Stadhaven Minerva wordt aan de andere zijde parallel aan de kade slechts kleinschalig nautisch programma afgemeerd. Op de kop van de Danzigerkade wordt het aantal ligplaatsen van coasters vergroot. Aan de strekdam is een autoafzetplaats aanwezig. Aan de Haparandadam komen bedrijfsvaartuigen en wordt boven het water ruimte geboden voor een horecagelegenheid, in combinatie met een maatschappelijke voorziening. Achterin de Minervahaven, ten slotte, is een openbare loswal voorzien en wordt ruimte geboden aan een kleinschalige horecavoorziening.

Voor het nautisch programma worden geen beeldkwalititeitseisen ontwikkeld. Waakzaamheid over de uitstraling van dit gebied geschiedt op basis van beheer. De noodzakelijke elementen ten behoeve van het nautisch programma, zoals steigers en dergelijke, worden uitgevoerd in de basiskwaliteit die geldt voor de openbare ruimte.

4.2.4 Openbare ruimte

De openbare ruimte vervult een essentiële, alles verbindende rol. De inrichting van een goed functionerende openbare ruimte, waarin oplossingen gevonden zijn voor de verkeersruimte, parkeerruimte, verblijfsruimte, water en groen en port-security, kan de karakteristiek van een oud haventerrein uitbuiten, zodat het hart van Stadhaven Minerva zich door haar karakteristiek van andere bedrijventerreinen onderscheidt. De sleutel tot een succesvolle herinrichting ligt besloten in het aanboren en uitbouwen van deze en andere bestaande kwaliteiten en potenties van het oude havengebied.

De nieuw ingerichte Stadhaven Minerva zal dan een wervende sfeer uitstralen, die uitnodigt voor vestiging van bedrijven. Het gaat erom de openbare ruimte tot visitekaartje te maken.

4.2.5 Beeldkwaliteit en uitstraling

Kansen voor versterken beeldkwaliteit

De ambitie is de beeldkwaliteit en uitstraling van Stadhaven Minerva te versterken. Een kwaliteit van het gebied is de ligging aan het water en het zicht op havenactiviteiten. Deze kwaliteit wordt eigenlijk alleen op de Danzigerkade en de Minervahavenweg goed benut, doordat de ontsluitende infrastructuur hier tussen het water en de voorkanten van de bebouwing ligt.

De verscheidenheid aan functies in het gebied biedt goede kansen voor de ontwikkeling van diverse typen gebouwen en sferen. Ook dit draagt bij aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied. In het beeldkwaliteitsplan zijn randvoorwaarden vastgesteld. De belangrijkste uitgangspunten hierbij zijn;

  1. a. Water zorgt voor sterk imago
    Water is een sterk imagobepalend element voor bedrijven en zorgt voor eenheid in het gebied. Het water geeft het gebied een zodanig sterke ruimtelijke structuur, dat bedrijven veel vrijheid kunnen krijgen om een eigen identiteit te creëren. Voorwaarde is dat de kades in het gebied worden omgevormd tot openbare stadskades.
  2. b. Versterking structuur en kwaliteit openbare ruimte
    Het is noodzakelijk de openbare ruimte opnieuw in te richten. De beeldkwaliteit en uitstraling worden versterkt door de wegprofielen van Stadhaven Minerva opnieuw in één stijl in te richten. Door te kiezen voor een robuuste, industriële stijl wordt aangesloten bij de typische havensfeer. Ook de keuzes voor trottoirs en straatmeubilair dienen in overeenstemming te zijn met die robuuste structuur. De verbetering van de parkeersituatie komt tot stand door de herinrichting van het openbare gebied en het aanleggen van parkeervakken, in combinatie met de ontwikkeling van (gebouwde) parkeervoorzieningen bij de herontwikkeling van locaties. Groen krijgt een belangrijke structurerende werking. Kunst in de vorm van objecten of verwerkt in de openbare ruimte versterkt het karakter van het gebied.
  3. c. Architectuur
    De stijl van de architectuur is ingetogen en industrieel. Kwaliteit in gevelmateriaal versterkt de uitstraling van het gebied. Grote gesloten vlakken bepalen het beeld. Van de gevels is 30% doorschijnend wat de relatie van gebouw en haven versterkt (translucent). Voor de uitstraling en voor de sociale veiligheid van het gebied is het wenselijk dat de gebouwen ‘open plinten’ krijgen. Bedrijven gebruiken bij voorkeur de onderste verdieping voor de bezoekersentree en werk-, atelier-, showroom- of expositieruimte. De gebouwen hebben een monolithisch karakter. Het materiaalgebruik en kleurgebruik voor Stadhaven Minerva is ingetogen.

Duurzaamheid is het meest wezenlijke onderdeel voor het toepassen van materialen. Er worden materialen gekozen die op een fraaie manier verouderen. Het kleurgebruik is ingetogen. Er wordt een duidelijk verschil gemaakt tussen de kern en de pieren.

Bedrijfslogo’s en kleuren moeten een ondergeschikte rol spelen bij de architectuur van het gebouw. Het is niet gewenst om logo’s als uitgangspunt in het architectuur ontwerp verwerken. Een naamgevingsuiting moet worden opgenomen in het gevelvlak en niet er buiten. Met betrekking tot de bedrijfskleuren (vaak signaal kleuren) is een grote mate van terughoudendheid geboden. De architectuur dient het visitekaartje van het bedrijf te zijn en niet de gele luifel en blauwe overhead deur. In het beeldkwaliteitsplan Stadhaven Minerva worden de richtlijnen ten aanzien van bebouwing en architectuur compleet beschreven.

Aansluiting Plan Houthaven

Bij de herstructurering en herinrichting van Stadhaven Minerva dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met het naastgelegen plan Houthaven. Stadhaven Minerva deelt immers de Haparandaweg met de Houthaven, dit vraagt om integratie van visie en invulling die gezamenlijk wordt opgepakt.

Hoofdstuk 5 Verkeer En Parkeren

5.1 Algemeen

5.1.1 Ontsluiting

Wegontsluiting

Stadhaven Minerva is aangesloten op het Amsterdamse hoofdwegennet. In de huidige situatie is het gebied ontsloten door de Stavangerweg en de Archangelweg, richting Spaarndammerdijk. De ontsluitingsweg via de Stavangerweg komt door het Plan Houthaven van het (voormalige) stadsdeel Westerpark te vervallen.

De aansluiting op het hoofdwegennet bij de Archangelweg blijft een punt van zorg. Uit de gezamenlijk met het (voormalige) stadsdeel Westerpark uitgevoerde verkeerstudies blijkt dat de huidige capaciteit voldoet, maar niet ruim bemeten is. Een tweede ontsluiting van het gebied blijft wenselijk. Aangezien op dit moment de noodzaak zich nog niet in de praktijk doet voelen, en aangezien het niet eenvoudig is om een nieuw tracé te vinden voor de nieuwe aansluiting, wordt een verdere ontwikkeling van deze aansluiting voorlopig uitgesteld.

Er kan worden verwezen naar Bijlage 3 bij deze toelichting ("Verkeersafwikkeling ontwikkeling Houthavens").

Een nieuwe ontsluiting, openbare waterkanten

Om Stadhaven Minerva als vestigingsplaats voor stedelijke bedrijven te versterken, wordt een heldere ruimtelijke- en verkeersstructuur ontwikkeld. De doodlopende wegen worden vervangen door doorgaande wegen in een lussenstructuur. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in twee soorten lussen, namelijk een centrale lus om het kerngebied (de zogenaamde kernring) en door lussen langs de waterkanten om de pieren. Door een lussenstructuur te creëren ontstaat een duidelijke structuur, die de oriëntatie en vindbaarheid sterk verbetert. Tegelijkertijd wordt het water zichtbaar wat bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het gebied. Door de kades in het gebied openbaar te maken, wordt de relatie van de bedrijven met het water versterkt. In de huidige situatie liggen bedrijven veelal met hun achterkant naar het water, vanwege de nog steeds aanwezige overslagfunctie. Kades in de zin van overslagkades worden, bij vertrek van overslagfuncties, omgevormd tot stadskades.

5.1.2 Openbaar vervoer en langzaam verkeer

Er is geen openbaar vervoer in het plangebied zelf. Op de Spaarndammerdijk stoppen buslijnen 22 en 48.

OV-bereikbaarheid wordt versterkt

De OV-bereikbaarheid wordt samen met de ontwikkelingen in het Houthavengebied versterkt. In overleg met het Gemeentelijk Vervoerbedrijf en het stadsdeel West wordt onderzocht welke buslijn een route van Amsterdam CS naar Stadhaven Minerva gaat krijgen.

Langzaam verkeer

Fietsers en voetgangers krijgen een eigen plek in Stadhaven Minerva. Langs de kades en bestaande binnenwegen zullen fietsstroken en voetpaden worden aangelegd, die gedeeltelijk of geheel gescheiden zijn van het overige verkeer. Hiermee is eind 2008 gestart. Door meer ruimte te bieden aan langzaam verkeer wordt getracht de verkeersveiligheid in het gebied te vergroten en het autogebruik te verminderen. De doelstelling is om de langzaam verkeersroutes aan te sluiten bij het plan Houthaven, waarin een fiets/voetpad is opgenomen dat uitkomt op de Danzigerkade.

5.2 Parkeren

5.2.1 Beleid en regelgeving

Het Locatiebeleid Amsterdam (november 2007 vastgesteld door burgemeester en wethouders) heeft tot doel de bereikbaarheid van (werk)locaties te garanderen en daarmee een gezond woon-, leef- en vestigingsklimaat te behouden en de economische positie van Amsterdam te versterken. Het beleid hanteert de volgende uitgangspunten:

  • Verbetering bereikbaarheid werklocaties. Het Amsterdamse locatiebeleid moet zodanig worden vormgegeven dat werkgebieden bereikbaar blijven en daarmee een gezond vestigingsklimaat wordt gegarandeerd.
  • Verbetering concurrentiepositie. Het Amsterdamse beleid moet passen binnen de in het Regionaal Verkeer- en - Vervoerplan (RVVP) gestelde kaders om rechtsongelijkheid en concurrentievervalsing binnen de Stadsregio te voorkomen. Daarom worden de in het RVVP opgenomen richtsnoeren voor parkeernormen overgenomen in het Amsterdamse beleid.
  • Hantering parkeernormen. Parkeernormen zijn een effectief en essentieel instrument om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad te waarborgen. Het locatiebeleid bevat naast parkeernormen voor kantoren ook parkeernormen voor andere functies.
  • De juiste functie op de juiste plek. Ondernemingen (bedrijven, kantoren en voorzieningen) worden beoordeeld op hun arbeidsintensiteit, publieksaantrekkende karakter en afhankelijkheid van vrachtvervoer. Arbeidsintensieve en publieksaantrekkende activiteiten worden gesitueerd op goed per openbaar vervoer ontsloten locaties. Bedrijven met relatief weinig arbeidsplaatsen en die afhankelijk zijn van vrachtvervoer dienen zich te vestigen op goed per (vracht)auto bereikbare locaties.

Parkeernormen voor werken

Voor A-locaties geldt een norm van maximaal 1 parkeerplaats per 250 m² bruto vloeroppervlak (bvo) en voor B-locaties 1 parkeerplaats per 125 m² bvo. Bij vestiging van kantoren in andere delen van de stad moet in principe ook 1:125 m² aangehouden worden. Alleen voor bedrijfsterreinen op C- en R-locaties gelden geen maximumnormen. Genoemde normen zijn in beginsel inclusief parkeergelegenheid voor zakelijke bezoekers, maar eventueel kan een beperkte aanvulling op de openbare weg met betaald parkeren worden geboden.

5.2.2 Parkeren in Stadhaven Minerva

Voor Stadhaven Minerva is in de openbare ruimte per 1 januari 2007 betaald parkeren ingevoerd. Het parkeren van werknemers van de bedrijven wordt opgelost op de eigen achterterreinen of in gebouwde constructies. Parkeerterreinen worden steeds vanaf de lussenstructuur ontsloten.

Parkeren in de openbare ruimte is toegespitst op bezoekersparkeren. De waterzijde van de kade wordt zoveel mogelijk vrij gehouden van parkeren. Het water is daardoor vanaf de ontsluitingsroute steeds zichtbaar en beleefbaar.

Binnen het plangebied wordt gewerkt met een parkeernorm van 1 parkeerplaats per 125 m² brutovloeroppervlak.

Naast parkeren op het eigen terrein wordt ook de mogelijkheid voor de bouw van een of meerdere (deels)openbare parkeergarage onderzocht.

Hoofdstuk 6 Geluid

6.1 Algemeen

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen.

6.2 Regelgeving

Op grond van de Wet Geluidhinder moet een geluidzone worden vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die "in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken" (artikel 40 Wgh). Dit zijn inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningenbesluit (Staatsblad 1993, 50), de zogenaamde grote lawaaimakers. Dergelijke inrichtingen worden geacht zoveel lawaai te (kunnen) veroorzaken, dat de wijde omgeving ervan zeer zwaar belast wordt.

Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan nieuwbouw van geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd indien een hogere waarde kan worden verleend. Voorwaarde voor een hogere waarde is in ieder geval dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen.

6.3 Plansituatie En Conclusie

Plansituatie

Binnen het plangebied zelf zijn geen grote lawaaimakers gevestigd. Het bestemmingsplan behoeft om deze reden niet als gezoneerd bedrijventerrein te worden aangewezen en verkrijgt om deze reden geen eigen geluidszone.

Buiten het plangebied bevinden zich twee bestaande industrieterreinen, het aangrenzende industrieterrein Westpoort en het Cornelis Douwes terrein in Amsterdam Noord. Deze terreinen zijn indertijd overeenkomstig artikel 61 van de Wet geluidhinder van een geluidszone voorzien. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting die door het industrieterrein wordt veroorzaakt niet hoger zijn dan 50 dB(A).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.B0802BPGST-OH01_0001.png"

Kaart met geluidszones nabij plangebied Stadhaven Minerva.

Wanneer een bestemmingsplan wordt opgesteld voor een gebied dat binnen de geluidszone van het desbetreffende industrieterrein ligt, moet de geluidscontour van die zone op de bestemmingsplankaart worden opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat nieuwe geluidsgevoelige bebouwing in het plangebied binnen de geluidszone zone worden opgericht. In dit geval is de geluidszone van het Cornelis Douwes terrein op de plankaart opgenomen aangezien deze een deel van het plangebied bestrijkt. Het plangebied Stadhaven Minerva ligt geheel binnen de geluidzone van het industrieterrein Westpoort. De zonegrens zelf ligt op grote afstand van het plangebied zodat deze niet op de plankaart is weergegeven.

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies toegestaan.

Conclusie

Per 1 januari 2007 is de nieuwe Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin is per geluidsbron een voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies opgenomen. In het bestemmingsplan 'Stadhaven Minerva' zijn geen nieuwe geluidsgevoelige functies geprojecteerd en is geen sprake van nieuwe of veranderde geluidszones, zodat het voeren van akoestisch onderzoek niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Luchtkwaliteit

7.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

7.2 Regelgeving

EG-richtlijnen

Sinds mei 2008 is de nieuwe Europese richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa, van kracht. Deze nieuwe richtlijn vervangt de huidige EU-richtlijnen betreffende de luchtkwaliteit, met uitzondering van de vierde dochterrichtlijn.

De richtlijn bevat onder meer grenswaarden, overschrijdingsmarges en alarmdrempels voor de verschillende stoffen.

De richtlijn geeft lidstaten de mogelijkheid om later te voldoen aan grenswaarden als de betreffende lidstaten voldoende inspanning laten zien om de luchtkwaliteit te verbeteren. Voor PM10 (fijn stof) is er uitstel mogelijk tot 2011 en voor NO2 (stikstofdioxide) tot 2015. Daartoe moet wel een luchtkwaliteitsplan wordt overgelegd, waarin wordt aangetoond hoe binnen de uitsteltermijn wel aan de grenswaarden wordt voldaan. De mogelijkheid tot uitstel is een versoepeling ten opzichte van de oorspronkelijke richtlijnen. Nederland heeft inmiddels het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld. In het RSL Noordvleugel worden de doelen uit het NSL uitgewerkt in concrete maatregelen in de regio.

In de richtlijn zijn nieuwe normen en streefdata geïntroduceerd voor de fijnere fractie van fijn stof (PM2.5). Verder bevat de richtlijn expliciet de mogelijkheid tot aftrek van fijnstof afkomstig van natuurlijke bronnen bij het vaststellen van overschrijdingingssituaties en wordt de werkingssfeer van de richtlijn beperkt. De richtlijn is niet van toepassing op plaatsen waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben. Hiermee samenhangend is de richtlijn nu ook heel expliciet over locaties waar de luchtkwaliteit niet beoordeeld wordt.

Wanneer de concentraties hoger zijn dan de overschrijdingsmarges dient een plan of programma opgesteld en uitgevoerd te worden dat ertoe leidt dat binnen de daarvoor gestelde termijnen aan de grenswaarden wordt voldaan.

De Wet luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Ingevolge de wet is een specifiek op luchtkwaliteit betrekking hebbende titel 5.2 in de Wet milieubeheer (hierna: Wm) opgenomen. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) als toetsingskader.

De wet voorziet onder meer het rijksprogramma het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De kern van de wet wordt gevormd door een programmatische aanpak om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is te bereiken.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in principe een groot, samengesteld luchtkwaliteitsplan. De gemeentelijke en provinciale overheden en de landelijke overheid hebben elk op hun eigen niveau plannen gemaakt om de luchtkwaliteit te verbeteren. Deze verbetering is nodig omdat de luchtkwaliteit in Nederland niet overal voldoet aan de Europese eisen. De bundeling van deze plannen, inclusief maatregelen, voorgenomen grote projecten, kosten en verwachte effecten, is het NSL..

Door de introductie van het NSL, waarin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit worden opgelost, voorziet de wet in een beperkte ontkoppeling van ruimtelijke ordenings- en milieuwetgeving.

Het Rijk heeft derogatie aangevraagd bij de Europese Unie (EU) dat wil zeggen, verlenging van de termijn om aan de luchtkwaliteitsnormen te voldoen met 5 jaar. Aan het einde van de derogatietermijn zal overal in Nederland aan de grenswaarde voor luchtkwaliteit moeten worden voldaan. Concreet betekent dit dat de normen voor fijn stof pas in 2011 hoeven te worden behaald en stikstof pas in 2015. Het NSL-programma is per 1 augustus 2009 in werking getreden, nadat door de Europese Unie derogatie is verleend aan Nederland.

Actieplan Luchtkwaliteit (maart 2006)

In het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam zijn diverse maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de lucht in zijn geheel te verbeteren. Als Amsterdam zich verder wil ontwikkelen door het realiseren van nieuwe bouwprojecten, dan moet er voldoende (milieu)ruimte worden geschapen. Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam kent een duidelijk doel, te weten het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. Het Actieplan bevat daartoe concrete maatregelen die erop gericht zijn om deze specifieke knelpunten aan te pakken. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd.

Op grond van het Actieplan Luchtkwaliteit moet in het ruimtelijke ordeningsbeleid meer rekening gehouden worden dat voorzieningen voor gevoelige groepen niet in de directe nabijheid van grote verkeersaders worden geplaatst, of dat er maatregelen worden getroffen om de gevoelige groepen beter te beschermen dan nu doorgaans het geval is.

7.3 Resultaten Onderzoeken

In titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van luchtkwaliteitseisen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet het bevoegde gezag op grond van deze titel de grenswaarden voor luchtkwaliteit in acht nemen. Deze grenswaarden zijn opgenomen in bijlage 2 bij de Wm.

De dagnorm houdt in dat de norm voor fijn stof maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. Daarnaast geldt een plaatsafhankelijke aftrek voor de jaargemiddelde norm voor fijn stof. Voor Amsterdam bedraagt die aftrek 6 ug/m3 en voor het 24-uurgemiddelde 6 overschrijdingen per jaar. Met deze aftrek mag de dagnorm derhalve 41 maal worden overschreden.

Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2, jaargemiddelde) in Amsterdam het meest maatgevend aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de wettelijke grenswaarde veroorzaakt.

Naast het voorliggende bestemmingsplan wordt door het stadsdeel West gewerkt aan het plan Houthaven. De verkeersafwikkeling van beide plangebieden geschiedt via één ontsluitingsweg. De in dit kader uitgevoerde verkeers- en luchtkwaliteitsonderzoeken zijn aldus van toepassing op beide projecten. Er kan worden verwezen naar de bijlagen 3 en 4 ("Verkeersafwikkeling ontwikkeling Houthavens" en "Houthavens, onderzoek naar de luchtkwaliteit").

De aannames over de groei van bedrijfsoppervlak in Stadhaven Minerva zoals deze zijn gehanteerd in het onderzoek dat is verricht in het kader van het plan Houthaven komen overeen met hetgeen met het voorliggende bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Het maximaal te realiseren bruto vloeroppervlak ten behoeve van de bestaande en nog te realiseren bedrijven en andere toegestane functies gezamenlijk is gesteld op 382.500 m2. Dit komt neer op circa 5.100 arbeidsplaatsen. Het gestelde aantal m² ligt ruim onder de 579.980 m² bruto vloeroppervlak dat mogelijk is onder het anno 2009 vigerend bestemmingsplan Minervahaven-Noord.

Tenslotte kan worden vermeld dat het plangebied Stadhaven Minerva is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

7.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen hebben daardoor geen (negatieve) gevolgen voor de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan het gestelde in de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).

Hoofdstuk 8 Externe Veiligheid

8.1 Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's bij productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij uitsluitend om de kans dat derden (omwonenden) dodelijk letsel oplopen door een calamiteit bij een bedrijf of door een ongeval bij het vervoeren van gevaarlijke stoffen. Rond bedrijven en langs routes (of buisleidingentracés) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zijn daarom zones ingesteld waarbinnen de risico's moeten worden onderzocht en getoetst voor toekomstige bebouwing. Deze risico's worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR), en betreffen alleen de personen die niet deelnemen aan deze activiteiten.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Binnen externe veiligheid zijn twee aspecten te onderscheiden: externe veiligheidsaspecten van inrichtingen en van het vervoer van gevaarlijke stoffen.

8.2 Regelgeving

Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI)

Voor risicovolle inrichtingen is de normstelling gebaseerd op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden. Het BEVI legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het BEVI is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken.

Voor nieuwe situaties geldt voor het PR, op basis van de nota 'Omgaan met risico's', in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR noemt deze nota als norm:

  1. a. 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  2. b. 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  3. c. 10-9 voor een ongeval met meer dan 1000 dodelijke slachtoffers;
  4. d. enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).

Wet vervoer gevaarlijke stoffen

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen (1996) regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren. Hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden (art. 11). In deze wet is ook vastgelegd dat gemeenten zelf de route voor gevaarlijke stoffen mogen aanwijzen (art. 18, eerste lid). Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen.

Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico nog buiten deze 200 meter strekken.

Circulaire Zonering langs hogedrukaardgasleidingen

Voor een hogedrukaardgasleiding is de circulaire Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (VROM, 26 november 1984, DGMH/B nr. 0104004) van belang. De circulaire beoogt aan te geven op welke wijze een verantwoorde zonering toegepast kan worden langs nieuwe tracés van aardgastransportleidingen en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande aardgastransportleidingen.

Uit veiligheidsoverwegingen is het van belang een afstand aan te houden tot gebouwen of plaatsen waar frequent en/of langdurig personen verblijven. Deze afstand is in principe zodanig dat daarbuiten de invloed van de leiding op de omgeving verwaarloosbaar mag worden geacht (de toetsingsafstand).

Planologische, technische en economische overwegingen kunnen echter leiden tot kleinere afstanden. In die gevallen gelden, afhankelijk van de kwetsbaarheid van de omgeving binnen de invloedszone, regels waaraan zowel de leiding als de omgeving dienen te voldoen (de bebouwingsafstand). Als maat voor de kwetsbaarheid geldt de aard van de omgeving binnen de invloedszone. Hierbij zijn van belang de dichtheid van de woonbebouwing, de aanwezigheid van bijzondere objecten en het gebruik van het gebied, bijvoorbeeld voor recreatie.

Afhankelijk van druk en diameter gelden verschillende bebouwings- en toetsingsafstanden. De afstand die, in verband met de bescherming en het beheer van de leiding, minstens moet worden aangehouden ten opzichte van andere functies, wordt bepaald door de zakelijk rechtstrook. Binnen deze afstand is in beginsel geen enkele vorm van bebouwing toegestaan.

Besluit risico's zware ongevallen

Op 19 juli 1999 is het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) in werking getreden als uitvloeisel van de Seveso II richtlijn van de Europese Unie. Het Brzo 1999 stelt eisen aan het veiligheidsbeleid van bedrijven die op grote schaal met gevaarlijke stoffen werken. Doelstelling is het voorkomen en beperken van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Daartoe moeten bedrijven onder meer over een veiligheidsbeleid en een veiligheidsbeheerssysteem beschikken. Sommige bedrijven moeten daarnaast ook nog een veiligheidsrapport opstellen en indienen bij de overheid.

Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort

Burgemeester en wethouders hebben bij besluit van 8 december 2009 de "Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort' vastgesteld. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben de gebiedsvisie bij besluit van 15 december 2009 vastgesteld. De gebiedsvisie is als Bijlage 5 Gebiedsvisie externeveiligheid Westpoort aan deze toelichting toegevoegd.

De visie heeft als doel ervoor te zorgen dat Westpoort een veilig gebied is waar plaats is voor activiteiten met gevaarlijke stoffen en optimaal met ruimte en dus ook met risicoafstanden wordt omgegaan. De visie richt zich op nieuwvestiging en uitbreiding van risicobronnen en (beperkt) kwetsbare objecten en houdt rekening met de externe veiligheidsrisico's die al in het beheersgebied van Haven Amsterdam aanwezig zijn. De visie richt zich op het wegnemen van latente saneringsgevallen en het voorkomen van toekomstige saneringsgevallen ten aanzien van externe veiligheid.

De visie omvat onder meer een zonering van Westpoort op het punt van de toelaatbaarheid van risicoveroorzakende bedrijvigheid enerzijds en de toelaatbaarheid van (beperkt) kwetsbare objecten anderzijds. Het onderhavige plangebied behoort tot zone III, zoals aangegeven in de gebiedsvisie. Voor deze zone geldt dat deze minder geschikt wordt geacht voor de komst van nieuwe en de uitbreiding van bestaande risicoveroorzakers; er wordt ingezet op minder risicovolle bedrijvigheid.

Het bestemmingsplan Stadhaven Minerva maakt de vestiging van een BEVI-inrichting in de vorm van een tankstation met lpg planologisch mogelijk. Deze functie is opgenomen in de verkeersbestemming V-1. Binnen de bestemmingen B-1 en B-2 zijn bedrijfscategorieën toegestaan tot en met de categorie 3.1, en zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare functies als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) toegestaan. Door de beperking van bepaalde bedrijvigheid, namelijk niet zwaarder dan de categorie 3.1, zijn de meeste BEVI-inrichtingen uitgesloten. In de bestemmingsomschrijving en in de specifieke gebruiksregels van de bestemmingen B-1 en B-2 zijn BEVI-inrichtingen expliciet uitgesloten.

Op deze uitsluiting van BEVI-inrichtingen kan een uitzondering worden gemaakt. Binnen het bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid (door middel van een omgevingsvergunning) opgenomen om toch een BEVI-inrichting toe te staan. Dit op voorwaarde dat de inrichting voldoet aan het BEVI en de Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort. De "Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort" is als Bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd.

8.3 Resultaten Onderzoeken

8.3.1 Inrichtingen met gevaarlijke stoffen

Verricht onderzoek en resultaten

Op basis van een risico-inventarisatie door de Dienst Milieu en Bouwtoezicht blijkt dat het plangebied gedeeltelijk wordt overlapt door het invloedsgebied van een nieuw te vestigen LPG-tankstation aan de Nieuwe Hemweg. Daarnaast valt het plangebied binnen de maximale effectafstand van het bedrijf Chemtura Netherlands. Voor beide bedrijven is een toets aan de risiconormen uitgevoerd.

LPG-tankstation Nieuwe Hemweg

Dit LPG-tankstation wordt verplaatst van de Spaarndammerdijk naar de Nieuwe Hemweg. Op de lokatie Spaarndammerdijk 218 is de LPG-doorzet onbegrensd. In het invloedsgebied van dit station zijn veel woningen aanwezig en overschrijdt het groepsrisico zowel overdag als 's nachts de oriëntatiewaarde met ruim factor twee (rapportage d.d. 29 januari 2008).

Door de verplaatsing naar de Nieuwe Hemweg vervallen de risicocontouren op de Spaarndammerdijk. Dat betekent dat hier geen groepsrisico meer bestaat en dat de veiligheidssituatie van alle personen in de directe omgeving enorm verbetert. Uiteraard heeft de verplaatsing wel gevolgen voor de veiligheid van de personen in de omgeving van de nieuwe lokatie aan de Nieuwe Hemweg.

In het rapport d.d. 7 oktober 2009 is een risicoberekening gemaakt voor dit LPG-station (zie Bijlage 6Risicoanalyse LPG-tankstation bij deze toelichting). Hieronder worden de toets aan het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico beschreven.

De LPG-doorzet wordt in de milieuvergunning beperkt tot maximaal 1000 m3/jaar. Dat betekent dat de contour van het plaatsgebonden risico PR10-6 per jaar op 45 meter ligt. Conform het BEVI geldt deze afstand als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Uit het rapport blijkt dat binnen 45 meter geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn en op basis van het voorliggende bestemmingsplan ook niet kunnen komen. Het plan voldoet dus aan de grenswaarde en de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

In het rapport is ook het groepsrisico berekend. De gegevens van deze berekening zijn verwerkt in onderstaande verantwoording van het groepsrisico conform artikel 13 van het BEVI:

  1. a. De aanwezige en de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt:

Het invloedsgebied van het LPG-tankstation aan de Nieuwe Hemweg is 150 meter. Binnen het invloedsgebied zijn de volgende bestemmingen aanwezig of geprojecteerd:

    1. 1. Bedrijventerreinen;
    2. 2. Grootschalige detailhandel (bouwmarkt Gamma).

Voor de bedrijventerreinen is een gemiddelde personendichtheid aangenomen van 40 personen per hectare (kenmerkend voor een gemiddeld druk industrieterrein). Dat leidt tot 24 personen in het invloedsgebied. Voor de bouwmarkt is uitgegaan van de standaard dichtheid voor een winkel: 1 persoon per m2. Het rapport geeft aan dat dit waarschijnlijk een overschatting van de werkelijke dichtheid is, maar dat er geen beter kengetal voor een dergelijke bestemming beschikbaar is. Op basis van dit kengetal leidt de aanwezigheid van de bouwmarkt tot maximaal 134 personen in het invloedsgebied. In totaal zijn er in het invloedsgebied dus maximaal 158 personen aanwezig. Dit geldt zowel voor de huidige situatie als voor de nieuwe situatie na vaststelling van het nieuwe ruimtelijk plan. Het plan Stadhaven Minerva wijzigt namelijk niet de bestemmingen binnen het invloedsgebied en dus ook niet de maximale personendichtheid. Op de huidige locatie van het LPG-tankstation aan de Spaarndammerdijk is de personendichtheid binnen het invloedsgebied veel hoger, namelijk 850 mensen overdag en 490 's nachts.

  1. b. Het groepsrisico op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in het besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de oriëntatiewaarde (OW):

    Het huidige groepsrisico op de nieuwe bestemde locatie aan de Nieuwe Hemweg is nul, omdat er binnen het vigerende bestemmingsplan geen LPG-vulpunt bestemd is. Doordat onderhavig plan de vestiging van een LPG-tankstation mogelijk maakt, ontstaat een groepsrisico. In het rapport wordt aangegeven dat in de nieuwe situatie een groepsrisico van maximaal 50% ten opzichte van de oriëntatiewaarde (OW), gebaseerd op bevoorrading overdag. Het maximum aantal slachtoffers wordt berekend op 120. Dit is vermoedelijk een overschatting van de hoogte van het groepsrisico en het maximaal aantal slachtoffers, omdat de aangenomen dichtheid voor de bouwmarkt erg hoog is.

    De LPG-branche heeft in een convenant met VROM toegezegd om voor 2010 risicoreducerende maatregelen te nemen, waaronder het aanbrengen van een hittewerende coating op de LPG-tankauto's. Indien deze maatregel daadwerkelijk wordt uitgevoerd neemt het groepsrisico in de situatie bij de Nieuwe Hemweg bij bevoorrading overdag nog verder af, namelijk tot minder dan 10% van de oriëntatiewaarde.

    Op de huidige lokatie van het LPG-tankstation (Spaarndammerdijk 218) zijn veel woningen aanwezig en overschrijdt het groepsrisico zowel overdag als 's nachts de oriëntatiewaarde (OW) met ruim factor twee. De verplaatsing van het LPG-tankstation elimineert het groepsrisico op de huidige locatie en zorgt weliswaar voor introductie van een groepsrisico bij de Nieuwe Hemweg, maar dat ligt wel een factor vier lager (reductie van 2*OW naar 0,5*OW).
  2. c. Indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast door degene die de inrichting drijft, die dat risico mede veroorzaakt en, indien van toepassing, de voorschriften die zijn of worden verbonden aan de voor die inrichting geldende vergunning:

    De doorzet van LPG zal in de milieuvergunning worden beperkt tot maximaal 1000 m3/jaar. Dat heeft reducerend effect op het groepsrisico. Zoals reeds onder punt b) is vermeld, is de LPG-branche voornemens om voor 2010 risicoreducerende maatregelen te nemen, waaronder het aanbrengen van een hittewerende coating op de LPG-tankauto's. Indien deze maatregel daadwerkelijk wordt uitgevoerd neemt het groepsrisico in de situatie bij de Nieuwe Hemweg bij bevoorrading overdag af tot minder dan 10% van de oriëntatiewaarde.
  3. d. Indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in het besluit zijn opgenomen:
    Door de verplaatsing van het LPG-tankstation wordt het groepsrisico gereduceerd tot ruim onder de oriëntatiewaarde. Er is gekozen voor een nieuwe locatie waar weinig bestemmingen en zeker geen woningen of andere kwetsbare objecten aanwezig zijn binnen het invloedsgebied. Dat heeft niet alleen een beperking van het groepsrisico tot gevolg, maar leidt tevens tot een verbetering van de zelfredzaamheid van de aanwezige personen.
  4. e. De voorschriften ter beperking van het groepsrisico die het bevoegd gezag voornemens is te verbinden aan de voor een inrichting te verlenen vergunning. De doorzet van LPG zal in de milieuvergunning worden beperkt tot maximaal 1000 m3/jaar.
  5. f. De voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico:

    Het LPG-tankstation is afkomstig van een locatie aan de Spaarndammerdijk, waar het huidige groepsrisico twee keer zo hoog is als de oriëntatiewaarde. In de nieuwe plansituatie is het groepsrisico maximaal de helft van de oriëntatiewaarde. Het ruimtelijk besluit Stadhaven Minerva leidt dus tot een verbetering van de risicosituaties in Amsterdam. In de nieuwe situatie wordt het groepsrisico niet meer bepaald door woningen, maar door met name de aanwezigen in een bouwmarkt. Deze functie is in het algemeen beter zelfredzaam dan woningen.
  6. g. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst:

    Zoals reeds onder punt b) is vermeld, is de LPG-branche voornemens om voor 2010 risicoreducerende maatregelen te nemen, waaronder het aanbrengen van een hittewerende coating op de LPG-tankauto's. Indien deze maatregel daadwerkelijk wordt uitgevoerd neemt het groepsrisico in de situatie bij de Nieuwe Hemweg bij bevoorrading overdag af tot minder dan 10% van de oriëntatiewaarde.

    Het bevoegd gezag heeft het bestuur van de regionale brandweer in wier gebied Stadhaven Minerva ligt in de gelegenheid gesteld om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting.
  7. h. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval in de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, waarvan de gevolgen zich uitstrekken buiten die inrichting:

    Voor het ramptype “ongeval met brandbare en/of explosieve stoffen”, zoals dat bepalend is bij een LPG-tankstation, kan het voorkomen dat de hulpvraag groter is dan het hulpaanbod. Vooral het hulpaanbod van de GHOR (Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen) blijft achter. Een reductie van het aantal mensen in het invloedsgebied, zoals veroorzaakt door de verplaatsing van het LPG-tankstation naar de Nieuwe Hemweg, reduceert de hulpvraag.
  8. i. De mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp of zwaar ongeval voordoet:

    In de huidige situatie aan de Spaarndammerdijk zijn veel woningen aanwezig. Dergelijke bestemmingen worden in het algemeen als minder goed zelfredzaam beschouwd. Aangezien het in de nieuwe situatie gaat om een industrieterrein met voornamelijk gezonde medewerkers, beschouwt de brandweer de zelfredzaamheid van de aanwezige personen in het invloedsgebied als goed. De verplaatsing leidt dus overall gezien tot een verbetering van de zelfredzaamheid. Er zijn voldoende vluchtwegen die van de bron af leiden. Het grootste deel van de aanwezigen bevindt zich in de Gamma. Dit bedrijf heeft een noodplan en er is geoefend personeel aanwezig dat voorbereid is op omgevallen en rampen. Dat heeft een positief effect op de zelfredzaamheid.

Chemtura

Ten aanzien van de risicoafstanden van Chemtura is in het kader van het bestemmingsplan Houthaven reeds een onderzoek uitgevoerd (d.d 29 februari 2008). Het plangebied Stadhaven Minerva ligt direct naast het plangebied Houthaven, zodat de resultaten van dit rapport ook bruikbaar zijn voor onderhavig plan.

Uit het rapport blijkt dat Stadhaven Minerva is gesitueerd buiten de plaatsgebonden risicocontour van 1.0 10-6 /jr. Het plaatsgebonden risico vormt daardoor geen belemmering voor realisatie van het plan.

De maximale effectafstand (gelijk aan de 1%-letaliteitgrens) van de risicobron bij Chemtura is 4.200 meter en volgt uit de kwantitatieve risicoanalyse (d.d. 28 maart 2006) die Chemtura heeft laten maken ten behoeve van de milieuvergunning. Het plangebied Stadhaven Minerva ligt op minimaal 2.500 meter van de risicobron van Chemtura en ligt dus binnen deze maximale effectafstand. De maximale effectafstand is echter niet per definitie gelijk aan het invloedsgebied van het groepsrisico; dat is in het BEVI namelijk gedefinieerd als het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

Daarom is voor Chemtura het invloedsgebied voor het groepsrisico berekend met Safeti-NL, de door de minister aangewezen rekenmethodiek voor het BEVI. Uit de berekeningen van blijkt dat het invloedsgebied van Chemtura is te begrenzen tot een afstand van maximaal 1.000 meter rond de inrichting. Op grotere afstand leidt nieuwe bebouwing niet tot een toename van het groepsrisico. Het gehele plangebied Stadhaven Minerva ligt buiten het invloedsgebied van 1.000 meter, zodat het plan niet leidt tot een toename van het groepsrisico van Chemtura.

In het kader van het plan Houthaven heeft de Brandweer Amsterdam-Amstelland op 20 november 2008 schriftelijk advies gegeven aan het (voormalige) stadsdeel Westerpark over eventueel gewenste risicobeperkende maatregelen. Dit advies is ook toepasbaar voor Stadhaven Minerva vanwege de ligging nabij Houthaven. Het risicobepalende scenario voor de hulpverlening is een brand in de opslagloods voor gevaarlijke stoffen, waarbij giftige gassen vrijkomen. De Brandweer heeft bepaald dat de afstand waarbinnen gewonden kunnen vallen als gevolg van een brand bij Chemtura ca. 2.000 meter is. Het plangebied Stadhaven Minerva ligt op minimaal 2.500 meter van Chemtura, dus daarbuiten. Gelet op deze afstand en de mogelijkheden voor de hulpdiensten constateert de Brandweer dat risicobeperkende maatregelen niet noodzakelijk zijn.

Op basis van de berekeningen en het advies van de Brandweer worden hieronder voor de volledigheid de stappen uit art. 13 BEVI van de verantwoording van het groepsrisico doorlopen:

a en b. Het huidige groepsrisico als gevolg van Chemtura is ruim een factor honderd lager dan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico en is dus erg laag. Het plan Stadhaven Minerva leidt tot een beperkte toename van personen binnen de 1%-letaliteitgrens van 4.200 meter. De berekeningen van AVIV tonen echter aan dat elke toename van personen buiten 1.000 meter geen invloed heeft op het groepsrisico. Het plan ligt dus feitelijk buiten het rekenkundige invloedsgebied.

c, d en e. Omdat het plan geen invloed heeft op het groepsrisico en het groepsrisico erg laag is, zijn er geen maatregelen ter beperking van het groepsrisico nodig, noch voor Chemtura, noch binnen het ruimtelijk besluit.

f. Omdat het plan geen invloed heeft op het groepsrisico van Chemtura, is het niet noodzakelijk om de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico te onderzoeken.

g. Omdat het plan geen invloed heeft op het groepsrisico, is het niet noodzakelijk om de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst te onderzoeken.

h. Het plan heeft geen invloed op het groepsrisico. Daarom zijn de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen in de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt, waarvan de gevolgen zich uitstrekken buiten die inrichting, niet onderzocht.

i. De Brandweer is in het kader van het nabij gelegen plan Houthaven om advies gevraagd. Daarnaast is overleg gevoerd over het concept ontwerp bestemmingsplan. De Brandweer constateert dat er buiten 2.000 meter van Chemtura geen risicobeperkende maatregelen noodzakelijk zijn. Het plan Stadhaven Minerva ligt buiten het invloedsgebied van het groepsrisico én buiten de door de Brandweer berekende afstand waarbinnen gewonden kunnen vallen.

8.3.2 Transport van gevaarlijke stoffen

Toetsingskader

n de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) heeft het rijk het beleid vastgelegd inzake de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de circulaire zijn normen opgenomen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De circulaire is onder meer van toepassing op omgevingsbesluiten.

In paragraaf 4.3 van de circulaire wordt beschreven dat alleen bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of een toename van het groepsrisico beslissingsbevoegde overheden het groepsrisico moeten betrekken bij de vaststelling van een ruimtelijk besluit. Uit paragraaf 5.2.3 van de circulaire blijkt dat er in principe geen beperkingen aan ruimtegebruik hoeven te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt.

Verricht onderzoek en resultaten

Door de Dienst Milieu en Bouwtoezicht is geïnventariseerd dat het plangebied (gedeeltelijk) overlap heeft met de 200 meter zone van transport van gevaarlijke stoffen over het spoor langs de Nieuwe Hemweg en transport van gevaarlijke stoffen over water (het IJ).

Genoemde routes zijn dezelfde routes die relevant bleken in het kader van het bestemmingsplan Houthaven. In een rapportage d.d. 29 februari 2008 is beoordeeld in welke mate de externe veiligheidsrisico's veroorzaakt door de genoemde transportroutes invloed hebben op plannen binnen 200 meter van de routes.

Voor zowel de spoorlijn als het IJ is het plaatsgebonden risico buiten de transportroute overal kleiner dan de grenswaarde van 1.0 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling van Stadhaven Minerva.

Het groepsrisico wat betreft de spoorlijn is in de huidige situatie meer dan twee ordegroottes lager dan de oriëntatiewaarde. Het plan Minervahaven leidt niet tot een toename van de personendichtheid binnen de 200 meter zone van het spoor. Het plan heeft daarom geen invloed op het groepsrisico, zodat geen verantwoording groepsrisico nodig is.

Wat betreft het transport over het IJ is in de huidige situatie het groepsrisico verwaarloosbaar laag. Uit de berekeningen die voor het Basisnet Water zijn verricht blijkt dat zolang de personendichtheid in een gebied kleiner blijft dan 1500 personen/ha, het groepsrisico als gevolg van transport gevaarlijke stoffen over water altijd kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde. In de nieuwe regelgeving (Besluit Transportroutes Externe Veiligheid) zal vastgelegd worden dat in dergelijke gevallen geenverantwoording van het groepsrisico vereist is. Aangezien Stadhaven Minerva voor slechts een klein gedeelte binnen 200 meter van het IJ ligt en daar een maximale dichtheid heeft die veel lager is dan 1500 personen/ha, leidt het plan niet tot een groepsrisico groter dan 10% van de oriëntatiewaarde en is ook geen verantwoording groepsrisico nodig.

8.3.3 Hogedruk aardgasleidingen

Toetsingskader

Het toetsingsgebied van gasleidingen is vastgelegd in deCirculaire Zonering langs hogedruk aardgas-transportleidingen (ministerie van VROM, 1984)”. De toetsingsafstand geeft weer tot op welke afstand schadelijke effecten zijn te verwachten bij een lekkage of breuk van een hogedruk aardgasleiding. De toetsingsafstand is volgens de circulaire afhankelijk van de druk en diameter van de leiding. Daarnaast geldt een minimale bebouwingsafstand.

Het Ministerie van VROM is bezig nieuwe regelgeving voor buisleidingen te ontwikkelen, gebaseerd op de momenteel gangbare risiconormen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In september is het ontwerp-besluit externe veiligheid buisleidingen (ontwerp-BEVB) gepubliceerd. Het Ministerie heeft lokale overheden verzocht bij haar ruimtelijke besluitvorming alvast rekening te houden met deze nieuwe regelgeving. Het ontwerp-BEVB is van toepassing op plannen die (deels) vallen binnen het invloedsgebied van een leiding (voorlopig gelijk gesteld aan de afstand voor 1%-letaliteit). Er geldt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en een volledige verantwoordingsplicht voor plannen die vallen binnen de afstand voor 100%-letaliteit. Indien een plan ligt in het gebied tussen 100%- en 1%-letaliteit wordt alleen een toelichting op de voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen gevraagd.

Verricht onderzoek en resultaten

De dichtstbijzijnde hogedruk gasleiding is een leiding naar de Westergasfabriek (16”, 40 bar) aan de zuidzijde van het spoor. Deze leiding heeft een toetsingsafstand van 40 meter en een minimale bebouwingsafstand van maximaal 20 meter. Stadhaven Minerva ligt zowel buiten de minimale bebouwingsafstand als buiten de toetsingsafstand.

Op basis van de tot nu toe beschikbare gegevens van de Gasunie (beheerder van deze aardgasleiding) blijkt dat de afstand voor 100%-letaliteit op 80 meter ligt en die voor 1%-letaliteit op 170 meter. De afstand voor het plaatsgebonden risico PR10-6 is kleiner dan de afstand voor 100%-letaliteit.

Het plan ligt buiten de afstand voor PR10-6 en buiten de afstand voor 100% letaliteit. Het plan ligt voor een klein deel binnen de afstand voor 1% letaliteit. De enige bestemming die binnen de afstand van 1%-letaliteit ligt is het LPG-tankstation. Daar zijn gemiddeld weinig mensen aanwezig en deze bestemming zal daarom geen berekenbare invloed hebben op het groepsrisico. Conform het ontwerp-BEVB is daarom alleen een toelichting op de aspecten bestrijding en zelfredzaamheid gewenst.

Het LPG-tankstation is een goed zelfredzame functie omdat het een BEVI-inrichting is: men is al voorbereid op een "BLEVE" (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie) als gevolg van een ongeval met de LPG-tankauto. Dat betreft hetzelfde scenario als bij een ongeval met de aardgasleiding. De zelfredzaamheid wordt bevorderd doordat mogelijke vluchtroutes zodanig aangelegd worden dat zij van de bron af gericht zijn. Op grond van het BEVI zullen een noodplan en geoefend begeleidend personeel aanwezig zijn: dat verbetert ook de zelfredzaamheid.

Tenslotte kan gemeld worden dat door de verbetering van de infrastructuur (extra wegen) binnen het plangebied zowel de zelfredzaamheid als de bestrijdbaarheid wordt verbeterd.

8.4 Conclusie

Zowel voor het LPG-tankstation als voor Chemtura voldoet het plan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Als gevolg van de verplaatsing van het LPG-tankstation naar de nieuwe locatie in Stadhaven Minerva neemt het groepsrisico af tot ver beneden de oriëntatiewaarde. Per saldo worden in Amsterdam als gevolg van dit ruimtelijk besluit de risico's verminderd. Het restrisico in de omgeving van de Nieuwe Hemweg wordt - mede vanwege de verbeterde hulpverleningsmogelijkheden en de verbeterde zelfredzaamheid van de aanwezige functies binnen het invloedsgebied - acceptabel geacht door het bevoegd gezag.

Het plan heeft geen invloed op het groepsrisico als gevolg van Chemtura. Volgens advies van de Brandweer zijn er geen risicobeperkende maatregelen noodzakelijk.

Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling binnen Stadhaven Minerva geen beperkingen ondervindt als gevolg van het plaatsgebonden risico van de onderzochte transportroutes. Omdat het groepsrisico niet toeneemt of niet groter wordt dan 10% van de oriëntatiewaarde is ook geen verantwoording van het groepsrisico nodig.

Op basis van de vigerende regelgeving voor hogedruk aardgasleidingen gelden geen beperkingen voor het ruimtelijk plan. Op basis van het ontwerp-BEVB blijkt dat het plan voldoet aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Het plan heeft geen invloed op het groepsrisico. De enige bestemming die ligt binnen het invloedsgebied is het LPG-tankstation. Daarvan worden de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor hulpverlening als goed beschouwd. Op basis van het ontwerp-BEVB gelden geen beperkingen voor het ruimtelijk plan.

Het plangebied Stadhaven Minerva voldoet aan de ambities en voorwaarden zoals opgenomen in de Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort. Het plangebied is bestemd voor risico-ontvangers. Er wordt één risicobedrijf gevestigd, maar dat is een LPG-tankstation en daarvoor wordt een uitzondering gemaakt binnen zone III. Het tankstation voldoet aan de voorwaarde dat binnen de contour voor PR10-6geen kwetsbare objecten aanwezig (zullen) zijn.

Hoofdstuk 9 Milieuzonering

9.1 Algemeen

Onderdeel van dit bestemmingsplan is de regeling van milieuhinderlijke activiteiten. Veelal aangeduid met 'milieuzonering' of 'bedrijvenregeling' , hoewel ook de milieuhinder van andere functies dan bedrijven hiermee wordt geregeld. Tot voor kort ging Amsterdam uit van een eigen systematiek. Maar sinds de landelijk veelal toegepaste methodiek van de Vereniging van Nederlandse Gemeente (VNG) is geactualiseerd is hierbij aansluiting gezocht, met dien verstande dat de gegevens uit de tabel met milieuscores, de zogeheten Staat van Inrichtingen (SvI) van de VNG en grotendeels ook de bijbehorende regeling, is overgenomen.

Deze SvI (die als Bijlage 1 Staat van Inrichtingen onderdeel uitmaakt van de bestemmingsplanregels) geeft per functie de potentiële milieubelasting aan met betrekking tot de milieuhinderaspecten geluid, geur, gevaar en stof. Deze score betreft niet de feitelijke milieuhinder van een concreet geval, maar is gebaseerd op indicatieve gegevens uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf of andere functie, representatief voor die specifieke functie.

Op basis van de milieuscores zijn functies ingedeeld in hoofdcategorieën (en een aantal subcategorieën) oplopend naarmate de milieuhinder toeneemt. Per categorie is de aanbevolen minimumafstand tussen een bedrijfsterrein en een "rustige woonwijk" aangegeven. De afstanden zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen uit de praktijk.

De aanbevolen afstand neemt toe naarmate op het betreffende terrein bedrijven uit een zwaardere categorie zijn toegestaan:

Categorie 1 10 meter
Categorie 2 30 meter
Categorie 3.1 50 meter
Categorie 3.2 100 meter
Categorie 4.1 200 meter
Categorie 4.2 300 meter
Categorie 5.1 500 meter
Categorie 5.2 700 meter
Categorie 5.3 1000 meter
Categorie 6 1500 meter

9.2 Resultaten Onderzoeken

Uit de inventarisatie van de bestaande bedrijven in het plangebied blijkt dat binnen een afstand van 100 meter tot aan de toekomstige woonbebouwing in het plan Houthaven diverse categorie 3-bedrijven aanwezig zijn. Er zijn vier bedrijven dichter bij genoemde woningen gesitueerd dan op grond van de hinderafstanden van de VNG milieucategorieën wordt aanbevolen. Het milieuaspect geluid is bepalend voor deze afstanden. Het voornemen is om in het bestemmingsplan voor de Houthaven voor de desbetreffende woningen een dove gevel voor te schrijven.

9.3 Conclusie

In het bestemmingsplan 'Stadhaven Minerva' is op basis van het bovenstaande een inwaartse zonering toegepast zodat in het gebied van de zonelijn tot aan de aan de toekomstige woningbouw grenzende bestemmingsplangrens uitsluitend bedrijven in de categorieën 1 en 2 zijn toegestaan. In de regels wordt een uitzondering gemaakt voor vier reeds bestaande categorie 3.1 bedrijven.

Hoofdstuk 10 Bodem

10.1 Algemeen

In het Minervahavengebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Het was bij het Havenbedrijf Amsterdam echter onduidelijk om hoeveel bodemonderzoeken het ging en of de gegevens voldoende informatie geven om inzicht te krijgen in de bodemkwaliteit ter plaatse. In de toekomst zal herontwikkeling in dit gebied plaats gaan vinden waarbij vooraf de kwaliteit van de bodem in kaart dient te worden gebracht.

10.2 Regelgeving

Wet bodembescherming

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de wet bodembeschemring wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem. De Wet bodembescherming kent nieuwe gevallen van bodemverontreiniging (ontstaan na 1 januari 1986) waarbij er sprake is van een saneringsplicht die direct van kracht is. Voor oude gevallen van bodemverontreiniging is de start van de sanering met de nieuwe Wet bodembescherming afhankelijk van de ontoelaatbare risico's voor de mens, verspreiding of het milieu nu en in de toekomst.

De Wet bodembescherming is herzien op 1 januari 2006. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Nieuwe saneringscriterium en -doelstelling;
  • Saneringsplicht voor eigenaren of erfpachters van bedrijfsterreinen;
  • Uniforme procedure voor eenvoudige saneringen (zie Besluit Uniforme Saneringen);
  • Meer mogelijkheden voor deelsanering;
  • Versterking van de handhaving;
  • Formalisering van evaluatieverslag en nazorgplan middels beschikkingen;
  • Mogelijkheid om beheersmaatregelen op te leggen;
  • Wettelijke basis voor een subsidieregeling voor sanering van bedrijfsterreinen.

Met name de saneringsverplichtingen zijn voortaan gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het (toekomstig) gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen is meer flexibel geworden: het is niet altijd nodig het hele geval aan te pakken. er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak. De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. De vernieuwde wet houdt daarnaast rekening met de (im)mobiliteit van de verontreiniging. Voortaan wordt de bodem geschikt gemaakt voor het voorgenomen gebruik, wordt de blootstelling en de verspreiding van de verontreiniging beperkt en worden de nodige beheersmaatregelen getroffen. Wanneer economische en maatschappelijke omstandigheden rond de verontreinigde locatie echter om uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat de risico's voldoende worden beheerst.

Besluit bodemkwaliteit

Op 1 juli 2008 is het Besluit Bodemkwaliteit voor landbodem in werking is getreden. Voor de waterbodem is het besluit per 1 januari 2008 in werking getreden. Het besluit regelt de kwaliteitseisen die gesteld worden aan bodemintermediairs (kwalibo), de toepassing van bouwstoffen en de toepassing van grond en baggerspecie.

Het belangrijkste verschil met de eerdere regelgeving is het gebiedsgerichte karakter van het besluit. De functie van de ontvangende bodem bepaalt de kwaliteitseisen die worden gesteld aan de toe te passen grond/baggerspecie. Er worden die functies onderscheiden: industrie, wonen en natuur. Hierbij blijft het standstill-principe van kracht (toe te passen grond is gelijk of beter van kwaliteit in vergelijking met de ontvangende bodem). Ook worden gemeenten meer ruimte geboden om een eigen bodembeheer op te stellen dat met gebiedseigen kenmerken rekening houdt.

Het Besluit Bodemkwaliteit maakt daarnaast mogelijk om een gebiedsgerichte aanpak toe te passen, waarmee lokale (water-)bodembeheerders zelf bodemkwaliteitsnormen kunnen vaststellen. Hiermee biedt het gebiedsspecifieke kader onder meer de mogelijkheid om de bestaande bodemkwaliteit te handhaven door strengere normen vast te stellen of bijvoorbeeld verontreinigde gebieden minder strenge normen toe te passen (het saneringscriterium mag daarbij niet overschreden worden). Of om verontreinigde grond en baggerspecie toe te passen op plekken waar dit volgens het generieke kader niet mogelijk is. Zo kan worden gestuurd op het beschermingsniveau en de toepassingsmogelijkheden voor grond en baggerspecie binnen het beheergebied. Als randvoorwaarde geldt dat sprake moet zijn van standstill op gebiedsniveau.

Amsterdams Uitvoeringskader Bodemsanering

Het beleidskader voor bodem van de gemeente Amsterdam is verwoord in het Amsterdams Uitvoeringskader Bodemsanering 2004 (AUB). Hierin is het functiegericht en kosteneffectief saneren opgenomen en zijn de regels ten aanzien van het omgaan met asbest in de bodem toegevoegd.

Op landelijk niveau is het saneringsbeleid in beweging, waarbij duurzaam bodemgebruik meer centraal komt te staan. Het bodemsaneringsbeleid van het Ministerie van VROM is op dit moment volledig opgenomen in het AUB. de belangrijkste aspecten in het saneringsbeleid van VROM en de gemeente Amsterdam zijn het functiegericht saneren, middels isolatie of door aanbrengen van een leeflaag met een minimale kwaliteit, en het saneren van mobiele verontreinigingen waarbij gebruik gemaakt kan worden van een stabiele eindsituatie te behalen binnen 30 jaar.

10.3 Resultaten Onderzoeken

In opdracht van gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam is in de periode januari – februari 2006 een bodeminventarisatie uitgevoerd voor het Minervahavengebied. Doel van dit project was het beoordelen van de liggende bodemonderzoeken met het oog op de geschiktheid van de bodem in het kader van de herstructurering. Hierbij is gedacht aan de chemische bodemkwaliteit, de aanwezigheid van puin, heipalen, ondergrondse inrichting etc. Met het oog op de toekomstige herstructurering is daarnaast bepaald of bodemonderzoek, op plaatsen waar onvolledig of geen bodemonderzoek is uitgevoerd, nog noodzakelijk wordt geacht.

Voor het project zijn deelgebieden gedefinieerd in de Minervahaven. Per deelgebied is geïnventariseerd welke bodeminformatie bij het Havenbedrijf Amsterdam voorhanden is. Deze informatie is beoordeeld en bestudeerd en de bodeminformatie is op kaart weergegeven. Daarop is aangegeven waar bodemonderzoek in voldoende mate heeft plaatsgevonden, waar bodemonderzoek wel heeft plaatsgevonden maar nog een onvolledig beeld geeft van de bodemkwaliteit ter plaatse of waar nog geen bodemonderzoeken hebben plaatsgevonden. Aan de hand van deze inventarisatie is in april 2006 een voorstel voor bodemonderzoek opgesteld voor de gebieden waar weinig van de bodemkwaliteit bekend is. Dit voorstel is beschreven in de rapportage “Bodeminventarisatie Minervahaven te Amsterdam, 11 april 2006, 9R7550/R00001/CvD/DenB”. In de periode mei tot en met augustus 2006 is een actualisatie bodemonderzoek uitgevoerd conform dit voorstel. De resultaten zijn verwerkt in de rapportage “Actualisatie bodemonderzoek Minervahaven te Amsterdam, 30 augustus 2006, 4446918”.

In deze rapportage zijn de resultaten van de studie en de resultaten van het actualisatie onderzoek samengevoegd. Dit heeft geresulteerd in overzichtskaarten van de bodemkwaliteit in de Minervahaven.

Uit de resultaten van de bodeminventarisatie en het actualisatie bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Het gehele Minervahavengebied is in het verleden opgehoogd met puinslakkenhoudend zand/klei materiaal tot circa -3 m t.o.v. NAP. De ophooglaag varieert in diepte en 1 - 3 m-mv. Onder de ophooglaag bevindt zich voornamelijk klei/veen al dan niet schelphoudend en mogelijk een sliblaag van oude havenbodem.
  • De boven- en ondergrond 0-4 m-mv in het Minervahavengebied zijn grotendeels matig tot sterk verontreinigd met zware metalen, PAK en plaatselijk minerale olie en EOX. Grotendeels zullen deze gehalten veroorzaakt worden door de puin-/sintel- en slakkenbijmengingen in de bodem (het ophoogmateriaal).
  • De waterbodem van de watergang in de Danzigerbocht heeft klasse 4 kwaliteit.
  • In het grondwater is ter plaatse van peilbuis 607 (locatie F) en 301 (locatie C) minerale olie boven de interventiewaarde aangetroffen. Benzeen overschrijdt de streefwaarde in deze peilbuizen. Tolueen en xylenen overschrijden alleen de streefwaarden in peilbuis 607. De gehalten en zware metalen lagen in alle grondwatermonsters beneden de streefwaarde.

Er kan ook worden verwezen naar Bijlage 7 bij deze toelichting ("Bodeminformatie Minervahaven te Amsterdam").

10.4 Conclusie

Haven Amsterdam heeft voor een deel van het plangebied Stadhaven Minerva een raamsaneringsplan ingediend bij de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van Amsterdam in het kader van de Wet Bodembescherming. Burgemeester en wethouders van Amsterdam hebben ingestemd met dit saneringsplan. De beschikking is verleend in juni 2008 (zie Bijlage 8 Beschikking Wetbodembescherming bij deze toelichting). Met betrekking tot het overige gebied blijkt dat de bodemvervuiling minder zwaar is.

Hoofdstuk 11 Water

11.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de plankaart en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  1. 1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  2. 2. de taken van de waterbeherende instantie;
  3. 3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  4. 4. het huidige watersysteem;
  5. 5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten

De Handreiking Watertoets 2 uit december 2003 van het ministerie van Verkeer en Waterstaat omschrijft de watertoets als het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij het totstandkoming van het bestemmingsplan. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

Het Waterschap Amstel Gooi en Vecht is water(kwaliteit- en kwantiteit)beheerder binnen het plangebied. Voor het IJ en Noordzeekanaal geldt dat Rijkswaterstaat de (kwaliteits- en kwantiteit)beheerder is. Het nautisch beheer ligt bij het Centraal Nautisch Beheer. Waternetis verantwoordelijk voor het beheer van water als openbare ruimte.

11.2 Regelgeving

Kaderrichtlijn Water

Op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten lidstaten ervoor zorgen dat uiterlijk in het jaar 2015 een 'goede toestand' van de Europese wateren wordt bereikt. In dat jaar moet het oppervlaktewater en grondwater van de lidstaten voldoen aan de milieudoelstellingen zoals omschreven in artikel 4 van de richtlijn. De lidstaten moeten er voor zorgen dat voor oppervlaktewateren de best mogelijke ecologische en chemische toestand wordt bereikt die redelijkerwijs haalbaar is. Voor grondwater geldt dat een goede chemische toestand moet worden gerealiseerd. Bovendien moet een evenwicht worden bereikt tussen onttrekking en aanvulling van grondwater.

Door middel van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW omgezet in Nederlandse wetgeving. Deze wet regelt aanpassing van de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet op de waterhuishouding (Wwh). De milieudoelstellingen als bedoeld in artikel 4 van de KRW zullen worden geïmplementeerd door vaststelling van milieukwaliteitseisen in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) of provinciale verordeningen op grond van artikel 5.2b Wm. Deze regelgeving zal ook moeten gaan bepalen hoe de normen doorwerken in besluiten op de verschillende terreinen van het omgevingsrecht, zoals ruimtelijke plannen op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).

Tot het moment waarop de implementatie van de KRW gereed is, moet lidstaten voorkomen dat besluiten worden genomen die leiden tot een achteruitgang van de waterkwaliteit. Om hieraan te voldoen heeft het ministerie van Verkeer en Waterstaat een stappenplan opgesteld waarmee overheden kunnen beoordelen of de KRW een belemmering vormt voor de uitvoering van een project, zoals een bestemmingsplan. Uitgangspunt van dit stappenplan is in een vroeg stadium van de planvorming moet worden beoordeeld of het project een risico vormt voor de chemische of ecologische waterkwaliteit.

Uitvoeringsregeling waterhuishouding en Besluit aanwijzing zijwateren van hoofdwateren

De uitvoeringsregeling waterhuishouding is gebaseerd op de Wet op de waterhuishouding. In de bijlage bij deze algemene maatregel van bestuur zijn de oppervlaktewateren aangewezen die vallen onder beheer van het Rijk. Het gaat om onder meer het IJsselmeer, het Markermeer, het IJmeer en het IJ.

In het Besluit aanwijzing zijwateren van hoofdwateren worden hoofdwateren gedefinieerd als de oppervlaktewateren onder beheer van het Rijk. Zijwateren worden gedefinieerd als oppervlaktewateren die in verbinding staan met een hoofdwater. De niet bevaarbare wateren worden blijkens dit besluit niet gerekend tot wateren onder beheer van het Rijk. De niet bevaarbare wateren binnen het plangebied vallen onder het beheer van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.

Ontgrondingenwet

Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is het in beginsel verboden om zonder vergunning te ontgronden of als eigenaar/gebruiker van een onroerende zaak toe te laten dat ontgronding op die zaak plaatsvindt zonder vergunning.

De bevoegdheid tot het verlenen van een vergunning berust blijkens artikel 8, tweede lid, van de wet bij Provinciale Staten van de provincie waarin de betrokken onroerende zaak is gelegen.

Provinciale verordening met betrekking tot ontgronding

De regelgeving van de provincie op het gebied van ontgronding is opgenomen in een provinciale verordening van 11 mei 1998. Op grond van deze verordening is geen vergunning vereist voor het aanleggen of wijzigen van watergangen, waterpartijen etc., indien de hoeveelheid af te voeren oppervlaktedelfstoffen (grond) minder is dan 10.000 kubieke meter.

Keur

De Waterwet biedt de mogelijkheid dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". Op 26 november 2009 is de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.

De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de wateraan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op basis van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het Waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.

Vierde nota waterhuishouding

In de Vierde nota waterhuishouding zijn de belangrijkste nationale beleidsdoelstellingen met betrekking tot het waterbeheer vastgelegd voor de periode 1998-2006. De nota vormt een vervolg op de Derde nota waterhuishouding uit 1989. Koerswijzigingen ten opzichte van die Derde nota waterhuishouding hangen vooral samen met voortschrijdende inzichten rond klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling.

De Vierde nota waterhuishouding gaat uit van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Hoofddoelstelling van de Nota is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land. Verdere uitgangspunten zijn dat zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze moet worden omgegaan met het water en de watersystemen, dat een watersysteem- en stroomgebiedbenadering zowel nationaal als internationaal de nadruk moet krijgen, en dat een goede samenhang tussen waterbeleid, milieubeleid en ruimtelijke ordening moet worden bewerkstelligd.

Anders omgaan met water. Waterbeleid in de 21ste eeuw

Dit kabinetsstandpunt uit december 2000 geeft de overkoepelende visie van het Rijk weer op de aanpak van veiligheid en wateroverlast. In dit beleidsstuk wordt de watertoets geïntroduceerd om te voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt, door bijvoorbeeld landinrichting, de aanleg van infrastructuur of woningbouw.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In 2003 sloten het Rijk, de provincies, het Samenwerkingsverband Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Bestuursakkoord water. Het akkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 de gevolgen van zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat aan te pakken.

Provinciale waterhuishoudingsplan 1998-2002

In het Tweede Waterhuishoudingsplan "Stilstaan bij stromen" zijn de hoofdlijnen van beleid geformuleerd voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem. De centrale doelstelling van het plan is om in 2015 een gezonde ecologische kwaliteit van het watersysteem te bereiken. Het waterhuishoudingsplan wordt op dit moment herzien.

Waterplan Amsterdam

Het Waterplan Amsterdam bevat de visie van de gemeente en de waterbeheerder op het gewenste beleid voor de komende jaren. In het waterplan zijn de gewenste inrichting, het beoogde gebruik en het toekomstige beheer van het water in de stad omschreven in de vorm van een streefbeeld voor 2030. Kort samengevat komt dit streefbeeld neer op het volgende. Een ecologisch gezond en veilig functionerend watersysteem met een hoge belevingswaarde dat evenwichtig en duurzaam wordt gebruikt en de identiteit van Amsterdam als waterstad versterkt. Het Waterplan Amsterdam is in januari 2002 bestuurlijk goedgekeurd door de gemeente en door het hoogheemraadschap Gooi en Vecht.

Waterbeheerplan AGV 2006-2009

Het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht zorgt voor schoon water op het juiste peil en voor droge voeten in het beheergebied. Daarnaast zal de focus liggen op de volgende drie aspecten:

  1. 1. het implementeren van de KRW;
  2. 2. het op de rol zetten van acties die nodig zijn om de verwachte klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande wateroverlast problemen het hoofd te bieden (gericht op het nakomen van de afspraken uit het Nationaal Bestuursakkoord Water in 2015);
  3. 3. een nieuwe benadering van de afvalwaterketen, waarbij het uitgangspunt is: die maatregelen treffen in de afvalwaterketen, die het meest kosteneffectief zijn voor het realiseren van de watersysteemdoelen.

Nota grondwater Amsterdam 2007-2011

Deze beleidsnota vervangt de nota 'Leven met grondwater' en het beleidsdocument 'Grondwaterzorg Amsterdam 2002-2006'. De nota heeft tot doel vermindering van de grondwateroverlast en onderlast. Het streefbeeld voor langere termijn gaat uit van 80% minder bestaande overlast en geen nieuwe problemen.

Bij nieuwbouwplannen wordt de volgende voorkeursvolgorde gehanteerd om de inrichting en het gebruik van het plangebied af te stemmen op de grondwatersituatie:

  1. a. aanleg van open water;
  2. b. integraal ophogen van het maaiveld;
  3. c. grondverbetering;
  4. d. aanpassing in de bouwwijze of het gebruik.

Voor het aanleggen/wijzigen van het profiel van open water dient advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder.

11.3 Resultaten Onderzoek

Er bevinden zich in het gebied twee havens: de Nieuwe Houthaven en de Minervahaven. Het water strekt zich ook iets uit tot in de naastgelegen Mercuriushaven. In het noordoostelijk deel van het plangebied bevindt zich aansluitend aan de strekdam het vaarwater van het IJ. De Nieuwe Houthaven en de Minervahaven worden niet meer gebruikt voor de overslag van hout en houtproducten maar wel als wacht- en ligplaats voor duwbakken, sleepschepen, binnenvaartschepen en kustvaarders. Deze wacht- en ligplaatsen worden grotendeels gebruikt door de bedrijven in de Vlothaven en Mercuriushaven (IGMA en Cargill). Vanwege de benodigde ruimte voor het manoeuvreren is vrijwel het gehele wateroppervlak in Stadhaven Minerva voor scheepvaart nodig.

Gezien de belangrijke rol dat het water in het gebied vervult voor ligplaatsen voor binnenvaartschepen, kustvaarders en duwbakken, en de beperkte ruimte hiervoor op andere locaties in het havengebied, blijft dit een belangrijke functie in Stadhaven Minerva. Bovendien kan worden gesignaleerd dat, mede door de steeds strengere veiligheidseisen, een toenemende druk bestaat op het aantal ligplaatsen voor de binnenvaart, kleine zee-en kustvaart.

Aan de zijde van de Nieuwe Houthaven is sprake van een steiger voor de bewaarhaven en nautische bedrijvigheid. Aan de zuid-oostzijde, tenslotte, ligt de Haparandadam met een programma voor bedrijfsvaartuigen.

Oppervlaktewater, waterkeringen en berging

De belangrijkste watergang rond het gebied is het IJ. Het IJ, onderdeel van de Noordzeekanaalboezem, is een stilstaand binnenwater met een beheerst peil van ongeveer NAP - 0,4 m. Aan de oostzijde sluiten de Oranjesluizen het IJ af van het IJsselmeer. Aan de westzijde sluit het sluizencomplex IJmuiden het Noordzeekanaal af van de Noordzee.

Het plangebied ligt buitendijks van de scheidingsdijken, de primaire waterkeringen rondom de Noordzeekanaalboezem, en behoort hierdoor tot het boezemland. Boezemland dat lager ligt dan het maatgevende boezempeil kan bij hoge waterstanden in de boezem onder water lopen. Het maatgevende boezempeil is op NAP 0 m gesteld, het streefpeil is NAP -0,4 m. Het huidige maaiveld van het bestemmingsplangebied ligt op NAP +1 m. Er zijn dus geen maatregelen nodig om overstromingen te voorkomen.

Compensatie

Bij verdere toename van verharding (toename 1.000 m² in bestaand stedelijk gebied) waarvan het regenwater afvoert naar open water, wordt dit gecompenseerd met 10% open water om de effecten van de versnelde afvoer van regenwater te kunnen opvangen.

Grondwater

Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen mogelijk. In procedures is vastgelegd dat, alvorens met de bouw kan worden begonnen, eerst onderzoek wordt gedaan naar de effecten van het bouwen op de stand en de kwaliteit van het grondwater. Tevens dient onderzoek te worden gedaan naar de stroming van grondwater. In de omgeving van de nieuwbouw mag de grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren. Tevens dienen nieuw te realiseren bouwlocaties te voldoen aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam: daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter. Ondergronds bouwen in de vorm van een parkeergarage of anderszins mag dan ook geen belemmering vormen voor de vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater. In het onderhavige gebied kan het grondwater vanwege het rondom aanwezige oppervlaktewater altijd vanaf de bouwkavel vrij richting het oppervlaktewater stromen. Er is geen sprake van insluiting van grondwater door een eventuele parkeerkelder, waarmee aan de gestelde eisen wordt voldaan.

Riolering

In het plangebied wordt een gescheiden rioleringsstelsel gerealiseerd. Het beleid van AGV/Waternet is daar waar mogelijk schoon hemelwater af te koppelen, d.w.z. scheiden van de vuilwaterstromen. Hierdoor wordt de rzwi ontlast en het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Voor het duurzaam omgaan met regenwater wordt verwezen naar de Handreiking Hemelwater en Handreiking Grondwater, opgesteld door AGV/Waternet. Aan het beleid van AGV/Waternet wordt in het plangebied voldaan.

Materiaalkeuze

Het gebruik van uitlogende materialen beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en dient voorkomen te worden (gedurende zowel de bouw- en gebruiksfase alsmede de inrichting van de openbare ruimte). Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.

Aanlegsteigers

De in de bestemming "Water" toegestane aanlegsteigers zijn ook onderhevig aan de eisen van Rijkswaterstaat als waterkwaliteitsbeheerder voor het oppervlaktewater van het havenwater. Voor het oppervlaktewater van de watergangen is AGV/Waternet de waterkwaliteitsbeheerder. In het water worden geen uitlogende materialen voor steigers of beschoeiingen toegepast.

11.4 Conclusie

Binnen het plangebied is voldoende rekening gehouden met de verschillende eisen ten aanzien van de verschillende wateraspecten.

  • Er zijn geen maatregelen nodig om overstromingen te voorkomen;
  • De initiatiefnemer dient voldoende tijdelijk bergend oppervlak te creëren en daarnaast voorzieningen waarmee schoon regenwater in de ondergrond kan infiltreren;
  • In het plangebied kan het grondwater vanwege het rondom aanwezige oppervlaktewater altijd vanaf de bouwkavel vrij richting het oppervlak stromen. Er is geen sprake van insluiting van grondwater door een eventuele parkeerkelder, waarmee aan de gestelde eisen wordt voldaan;
  • Aan het beleid van AGV/waternet ten aanzien van het lozen van regen, grond- en leidingwater wordt in het plangebied voldaan;
  • Uitlogende materialen worden niet toegepast.

Hoofdstuk 12 Natuur En Landschap

12.1 Algemeen

Het plangebied is niet gelegen binnen of grenzend aan een specifiek aangewezen natuurgebied. In het plangebied is de Flora- en faunawet (FFW) in werking getreden op 1 april 2002 voor de soortenbescherming als regeling ten aanzien van natuurwaarden relevant.

12.2 Regelgeving

Op grond van de Flora en Faunawet (Ffw) zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren, beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. In februari 2005 heeft door middel van een Algemene Maatregel van Bestuur een aanpassing van de wet plaatsgevonden. Met de aangepaste regelgeving is een ontheffingsaanvraag niet voor alle soorten nodig; voor algemene soorten geldt een vrijstelling.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Ffw aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de Ffw kan worden verleend. In dat geval is het bestemmingsplan vanwege de Ffw niet uitvoerbaar.

Voor algemene soorten, met name genoemd in Vrijstellingsbesluit, geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw . Voor overige soorten is geen ontheffing nodig indien de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Voor zover deze vrijstellingen niet van toepassing zijn, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing aan te vragen bij de Minister van LNV. Voor de zwaarst beschermde soorten, de soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  1. 1. sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  2. 2. er geen alternatief is;
  3. 3. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

12.3 Resultaten Onderzoeken

Stadhaven Minerva behoort niet tot de groengebieden van Amsterdam. Het gebied komt niet voor op de Natuurwaardenkaart van Amsterdam. De dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam heeft een natuurtoets uitgevoerd (zie daarvoor Bijlage 9 Natuurtoets Minervahaven juli 2009 bij deze toelichting).

De conclusie van dit onderzoek is dat een ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet niet nodig is. Nesten van broedvogels zijn gedurende de broedtijd beschermd. Bij de planning van werkzaamheden moet hiermee rekening worden gehouden. Voor alle soorten, beschermd en onbeschermd, geldt de zorgplicht. Op grond hiervan dient zoveel als redelijkerwijs mogelijk is schade aan soorten te worden voorkomen.

12.4 Conclusie

De conclusie is dat er vanuit de natuurwetgeving geen belemmeringen zijn voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen die dit bestemmingsplan planologisch mogelijk maakt.

Hoofdstuk 13 Cultuurhistorie En Archeologie

13.1 Algemeen

Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed moet worden behouden en vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat niet alleen om de erkende monumenten. De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de karakteristiek van de cultuurhistorische elementen of gebieden, maar ook van de strategieën: instandhouding, aanpassing en vernieuwing. Het gaat om maatwerk. Van belang zijnde aspecten zijn: (archeologische) rijksmonumenten, (toekomstige) gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten (kaart 5 van het streekplan), cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwingsstroken, gebouwen en onderdelen van dorpskernen alsmede bekende en te verwachten archeologische waarden.

In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat zij aanwezig zijn, zal hiermee rekening moet worden gehouden bij het ontwikkelen van gebied. Het archeologisch erfgoed kan zijn:

  1. 1. beschermde terreinen op grond van de Monumentenwet;
  2. 2. terreinen van groot archeologisch belang volgens de Archeologische Monumenten Kaart;
  3. 3. terreinen met reële archeologische verwachtingswaarden volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden.

13.2 Regelgeving

Monumentenwet

De Monumentenwet 1988 biedt bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet ten behoeve van de archeologische monumentenzorg 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden. Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

Archeologiebeleid Amsterdam

Het archeologiebeleid is gebaseerd op het principe dat bij bodemverstorende (bouw)activiteiten altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid. De parameters voor het beleid berusten op een combinatie van de specifieke cultuurhistorische/ archeologische waarden, de oppervlakte van het te ontwikkelen terrein en de diepte van de bodemingreep

Bij elk bestemmingsplan zal onderzoek moeten plaatsvinden of archeologische en cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het archeologisch en cultuurhistorisch erfgoed zal ook via de bestemmingsregeling beschermd moeten worden. Door middel van bureau- en/of inventariserend veldonderzoek dient aan te worden gegeven of er archeologische waarden in het geding zijn. Daarbij dienen inhoudelijke maatregelen voor de uitvoering van het onderzoek te worden geformuleerd. De bescherming van (verwachte) archeologische waarden kan (onder andere) worden geregeld middels een vergunningenstelsel.

Archeologisch veldonderzoek kan bestaan uit een IVO (inventariserend veldonderzoek) en/of een AO (Archeologische Opgraving). Het IVO is een kortlopende ingreep om de resultaten van het bureauonderzoek te toetsen. Het geeft inzicht in de aanwezigheid en toestand van de archeologische overblijfselen in de bodem. Aan het IVO kan een AO worden gekoppeld. Een AO is bedoeld om de archeologische resten nauwkeurig te documenteren en te bergen.

13.3 Resultaten Onderzoeken

In opdracht van Haven Amsterdam heeft het Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zij Bijlage 10 Archeologisch bureauonderzoek bij deze toelichting). Het onderzoek is bedoeld om het cultuurhistorische verleden van het plangebied in kaart te brengen en daarmee een beeld te krijgen van de archeologische sporen die in de bodem aanwezig kunnen zijn.

13.3.1 Historisch-topografische inventarisatie

Tussen 1878 en 1883 werd de Minervahaven aangelegd als westelijke uitbreiding van de oude Houthaven aan het IJ. Aanvankelijk had de Amsterdamse Kanaalmaatschappij de locatie van de Minervahaven ook bestemd voor drooglegging als onderdeel van de Amsterdammer Polder. Er was echter een nijpend tekort aan ruimte voor houtopslag ten behoeve van de houthandel. Houthandelaren dreigden hun handel naar andere steden te verplaatsen. Om die reden werd afgezien van inpoldering ten behoeve van de aanleg van de Minervahaven. De haven kwam grotendeels in het IJ te liggen en voor een klein deel in de noordelijke hoek van de Overbraker Buitenpolder. Aan de westzijde werd de haven geflankeerd door de Amsterdammer Polder. De goed uitgeruste Minervahaven had direct een positief effect, want de naar Purmerend uitgeweken houthandel kwam weer terug naar Amsterdam.

De vorm van de Minervahaven werd bij de aanleg bepaald door de typische kromming aan de noordwestzijde en de tamelijk brede Danziger- annex Minervahavenkade, die vanuit de oude Houthaven werd doorgetrokken zodat een besloten insteekhaven parallel aan het IJ ontstond. Aan de (afgesloten) IJ-zijde werd de havenruimte benoemd als Nieuwe Houthaven met belendende vlothavens, de insteekhaven aan de binnenzijde werd betiteld als de Minervahaven. Tussen Minervahaven en (afgesloten) IJ werd een verbindingskanaal (nu de Danzigerbocht), aangelegd. In 1931 vond capaciteitsuitbreiding plaats in de vorm van de Vlothaven. In de jaren '50 werd hout niet meer als vlotten aangevoerd maar rechtstreeks gelost vanuit de zeeschepen op de kades van de in 1950 geopende Houtveemhaven. Zowel Vlot- als Houtveemhaven werden in 1958 vergraven in verband met de aanleg van de Mercuriushaven en ten gunste van de op- en overslag van goederen en de ontwikkeling van industrie. Het Houtveemkanaal bleef intact. een extra insteekhaven werd in diezelfde periode aangelegd in de vorm van de Neptunushaven. De typische gebogen noordwestzijde van de Minervahaven werd aan de westzijde vergroot in de jaren '30 en uiteindelijk geheel vergraven na WO II toen de Mercuriushaven werd aangelegd. Daarbij werd de kromming vergraven tot rechte kades en werd de Danziger- annex Minervahavenkade definitief ingekort.

13.3.2 Archeologische inventarisatie

Uitgaande van de historische topografische inventarisatie zijn binnen het plangebied geen obstakels in de vorm van bouwstructuren te verwachten. Binnen het plangebied zijn in het verleden geen archeologische waarnemingen gedaan, in de omgeving ervan wel enkele. De waarnemingen bieden inzicht in de kwaliteit van archeologische resten ter plaatse.

Diverse vondsten bewijzen dat in de bodem van het IJ nog resten liggen, die getuige zijn van het nautisch verleden. Zo is bij de ontgraving van het Stationsplein een deel van een roer in de voormalige IJ-bodem aangetroffen. Naast historische scheepswrakken kan in de bodem ook historisch stadsafval voorkomen. Archeologische duikinspecties van de IJ-bodem in vergelijkbare zones, zoals het plangebied IJburg fase II en het plangebied Zuidelijke IJmeerkust hebben bevestigd dat dergelijke resten in deze waterbodem kunnen voorkomen. Deze overblijfselen hebben geen samenhang en hebben een wijde verspreiding. Scheepswrakken, echter, zijn wel samenhangende structuren, maar dit zijn geïsoleerde vindplaatsen met een lage trefkans. De archeologische verwachting is daarom laag.

13.4 Conclusie

Het plangebied kent geen wettelijk beschermde archeologische monumenten (AMK). Bovendien is het plangebied volgens de Cultuur Historische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland (CHW) vrij van zones met een archeologische waardering.

De belangrijkste cultuurhistorische kwaliteit van het gebied is een aantal oorspronkelijke verkavelingstructuren. Tevens is er een aantal ankerpunten waar aandacht aan besteed kan worden bij de ontwikkeling van het gebied. Dit om de geschiedenis van de Amsterdamse Havenstructuur zichtbaar te houden.

Voor het plangebied is een verwachtingenkaart gemaakt, waarbinnen een onderscheid is gemaakt tussen zes archeologische verwachtingszones. In vijf hiervan worden, door geringe samenhang, wijde verspreiding van de archeologische sporen evenals de bodemverstoring, geen archeologische overblijfselen meer verwacht. Uitzondering hierop is de zone die in het IJ, de Nieuwe Houthaven, ligt. Hier kunnen in de bodem nog wel resten aanwezig zijn van scheepswrakken. Maar ook andere overblijfselen die verband houden met het nautische verleden kunnen worden aangetroffen. Voor deze zone geldt een lage verwachting.

Op basis van de verwachtingenkaart is een archeologisch beleidskaart opgesteld. Deze kaart is bedoeld als een schematisch ruimtelijk overzicht van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg van het archeologisch erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingenzones resulteert in een beleidskaart met daarop zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen.

Het bestemmingsplangebied is op basis van de verachtingenkaart in twee verschillende verwachtingzones verdeeld. Het gebied dat gelegen is ten oosten van de Danzigerkade, het water van de Nieuwe Houthaven en het IJ, heeft een lage verwachting. Het overige plangebied heeft een negatieve verwachting.

Voor het plangebied met een lage verwachting geldt als beleid dat bij grondroerende werkzaamheden over een oppervlak groter dan 10.000 m2 en dieper dan de waterbodem een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in het uitvoeringsplan wordt opgenomen. Gezien de in dit bestemmingsplan voor dit gebied aangegeven bestemming 'Water 2' is dit hier niet aan de orde.

Voor het plangebied met een negatieve verwachting geldt dat de bodem is verstoord. Daarmee is dit deel van het plangebied vrijgesteld van archeologische maatregelen.

Tenslotte geldt voor het gehele plangebied dat ook in het geval geen archeologisch vooronderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij de gemeente aangemeld dienen te worden, zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

Hoofdstuk 14 Luchthavenindelingsbesluit

De milieu- en veiligheidsregels voor Schiphol zijn op grond van de Wet luchtvaart vastgelegd in het Luchthavenindelingsbesluit (Lib) en het Luchthavenverkeersbesluit. Voor ruimtelijke plannen is met name het Lib van belang. Het Lib legt ten behoeve van startende en landende vliegtuigen van en naar Schiphol beperkingen op aan de maximum bouwhoogte in het gebied. Conform de Wet luchtvaart wordt bij vaststelling van een bestemmingsplan voor een gebied dat gelegen is binnen het luchthavengebied of het beperkingengebied, het Lib in acht genomen.

Het plangebied valt niet onder het beperkingengebied van Schiphol. Het Lib betekent dan ook geen belemmering voor dit plan.

Hoofdstuk 15 Juridische Planbeschrijving

15.1 Algemeen

Het plan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) van het Ministerie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Het bestemmingsplan is door particulieren te raadplegen op internet. Bij het aanklikken van een bestemming met de muis verschijnen de regels die erop van toepassing zijn in beeld. Op deze wijze wordt het bestemmingsplan toegankelijker voor particulieren. Daarnaast is zoals gebruikelijk een 'papieren plan' beschikbaar dat geraadpleegd kan worden.

15.2 Planregeling

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de plankaart. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de planregels en de plankaart.

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en regels, vergezeld van een toelichting. De plankaart heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. Op de plankaart worden de bestemmingen aangegeven welke zijn toegekend aan de in het plangebied begrepen gronden. Naast de bestemmingen bevat de plankaart een aantal aanduidingen en symbolen. De bestemmingen, aanduidingen en symbolen worden in de legenda verklaard. De (digitale) plankaart vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in drie hoofdstukken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels bestaat uit twee artikelen. In artikel 1 wordt ter voorkoming van onduidelijkheid en interpretatieverschillen een aantal op de kaart en in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. In artikel 2 wordt de wijze waarop de begrenzing van de bestemmingen, de bouwhoogte en de vloeroppervlakte van bouwwerken worden gemeten.

Hoofdstuk 2 bestaat uit de artikelen 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 waarin de bestemmingsregeling ten aanzien van de bestemmingen "Bedrijf 1" en "Bedrijf 2", "Verkeer 1" en "Verkeer 2" en "Water 1", "Water 2" en "Water 3" zijn opgenomen. Deze bestemmingsregelingen hebben steeds dezelfde opbouw, namelijk een bestemmingsomschrijving, bouwregels en specifieke gebruiksregels. Bij de artikelen 5 en 8 is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Bestemmingen "Bedrijf - 1" en "Bedrijf - 2"

De bestemming "Bedrijf - 1" is gelegd op het oostelijke deel van het plangebied inclusief de Archangelpier en de Danzigerpier. De gronden met deze bestemming zijn - behalve voor bedrijven tot maximaal categorie 3.1 zoals aangegeven in de Staat van Inrichtingen - aangewezen voor creatieve functies met bijbehorende voorzieningen. Voor een zone aan de zuidelijke rand geldt qua milieucategorie een beperking tot bedrijven tot en met categorie 2 (in verband met de woningbouwplannen in de Houthaven). Er is op die laatste nadere beperking voor vier met name genoemde bedrijven een uitzondering gemaakt. Er mag maximaal 30% van de brutovloeroppervlakte worden gebruikt voor kantoorruimte; voor creatieve functie bedraagt dit percentage maximaal 70%. De maximale hoogte bedraagt 21.5 meter; voor de kop van de Danzigerpier kan hiervan worden afgeweken tot een hoogte van 24 meter. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend op drie nader genoemde adressen toegestaan. Er zijn in algemene zin drie horecavestigingen toegestaan in horecacategorie 4 (restaurants) met ieder een maximale brutovloeroppervlakte van 500 m2. Detailhandel is niet toegestaan, behoudens op een nader genoemd adres.

De bestemming "Bedrijf - 2" is gelegd op het westelijke deel van het plangebied. Hier zijn bedrijven c.a. toegestaan tot maximaal categorie 3.1 zoals aangegeven in de Staat van Inrichtingen. Creatieve functies zijn hier - anders dan voor de gronden met de bestemming "Bedrijf - 1" - niet voorzien. Detailhandel is slechts op één nader aangeduide lokatie toegestaan (i.c. de Gamma aan de Nieuwe Hemweg).

Er geldt voor de bestemmingen "Bedrijf - 1" en "Bedrijf - 2" dat bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in beginsel niet zijn toegestaan. Dit vloeit voort uit de gemeentelijke "Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort" die bij besluit van 8 december 2009 door burgemeester en wethouders is vastgesteld; Gedeputeerde Staten hebben deze gebiedsvisie bij besluit van 15 december 2009 vastgesteld. BEVI bedrijven kunnen uitsluitend via een afwijking (door middel van een omgevingsvergunning) worden toegestaan waarbij als voorwaarde geldt dat moet worden voldaan aan het BEVI en aan de eerdergenoemde Gebiedsvisie.

Bestemmingen "Verkeer - 1" en "Verkeer - 2"

De bestemming "Verkeer - 1" is gelegd op de belangrijkste wegen c.a. in het plangebied, alsmede op de Haparandadam. Er is op een nader aangeduide plek aan de Nieuwe Hemweg een benzinestation met LPG toegestaan. De bestemming "Verkeer - 2" is gelegd op de spoorlijnen c.a. in de uiterst zuidwestelijke hoek van het plangebied.

Bestemmingen "Water - 1", "Water - 2" en "Water - 3"

De bestemming "Water - 1" is gelegd op het Noordzeekanaal. De bestemming "Water - 2"is gelegd op de "havenwateren". De bestemming "Water 3" is gelegd op een aantal watergangen binnen het "vaste land" van het plangebied. Binnen de beide eerstgenoemde waterbestemmingen voorzien aanduidingen op de plankaart in de aanwezige strekdam en de vestiging van maatschappelijke voorzieningen en horecavoorzieningen. De bestemming "Water - 2" voorziet ook in de verplaatsing van "De Bonte Zwaan" vanuit de Houthaven naar het plangebied.

Hoofdstuk 3 bevat de artikelen 10, 11, 12, 13, 14 en 15 waarin algemene, in een aantal gevallen voor het gehele plangebied geldende, regels gegeven worden. De artikelen 13 en 14 zijn flexibiliteitsregelingen, waarmee in beperkte mate afgeweken mag of kan worden van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 bestaat uit de artikelen 16 en 17. Artikel 16 (overgangsrecht) strekt tot de bescherming van met het bestemmingsplan strijdige bebouwing en strijdig gebruik. Artikel 17 betreft de slotregel.

Hoofdstuk 16 Economische Uitvoerbaarheid

Algemeen

Stadhaven Minerva zal gaan concurreren met andere stedelijke bedrijventerreinen in Amsterdam, zoals Sloterdijk, de Schinkel, Overamstel en de Buiksloterham. Ten aanzien van de creatieve bedrijvigheid komen daar gemengde gebieden in de 19e eeuwse gordel, in Noord en op het Stork-terrein bij. Een belangrijk concurrentievoordeel van Stadhaven Minerva voor stedelijke bedrijvigheid is de aanwezige milieuruimte. In Stadhaven Minerva is bedrijvigheid tot milieucategorie 3.1 toegelaten, hoewel vanwege de woningbouw in het plan Houthaven, de milieucategorie op sommige plaatsen lager zal worden. Een ander voordeel is de centrale ligging tussen binnenstad en ring A10. Zowel vanuit het centrum als vanaf de snelweg is het gebied goed bereikbaar.

Voor specifieke creatieve bedrijvigheid concurreert Stadhaven Minerva met Amsterdam-Noord en Zaanstad. Met name de ontwikkelingen op de NDSM-werf en in de Buiksloterham kunnen een belangrijke concurrent worden voor de creatieve bedrijvigheid. Voor de noordelijke IJoevers is een Masterplan opgesteld. Amsterdam Noord ligt ongunstiger ten opzichte van de binnenstad (auto en OV) dan Stadhaven Minerva en de Houthaven, maar kent wel een meer gemengd programma. Onderscheidende kwaliteiten van Stadhaven Minerva zijn de historische waarde en de informele sfeer, het zicht over het water en de mogelijkheid voor bedrijven om hun eigen pand te realiseren. De huidige marktpotentie van Stadhaven Minerva is goed, gezien de vele nieuwvestigingen die de afgelopen jaren zijn gerealiseerd. Ook de toekomstverwachting is gunstig vanwege de structurele behoefte aan ruimte voor kleinschalige (< 500 m2) en middelgrote bedrijvigheid (< 5.000 m2).

Grondexploitatie

Dit bestemmingsplan is de juridisch-planologische vertaling van het Herstructureringsplan Stadhaven Minerva (zie Bijlage 1 bij deze toelichting). Om de hierin voorgestelde aanpassingen in de openbare ruimte en infrastructuur te bekostigen is een grondexploitatie opgesteld, de zogenaamde MinEx (Minervahaven Exploitatie). Deze grondexploitatie kent een positief rendement en wordt beheerd door Haven Amsterdam.

Tegelijkertijd met de vaststelling van het Herstructureringsplan Stadhaven Minerva heeft de gemeenteraad op 5 juli 2007 een krediet van € 25.075.000 (exclusief BTW) beschikbaar gesteld voor de eerste fase (2007 tot en met 2011) van de herstructurering van Stadhaven Minerva, benodigd voor de dekking van:

  • verwerving, herverkaveling en bouwrijp maken van (verouderde) kavels;
  • realisatie en herprofilering van infrastructuur (inclusief riolering);
  • aanpassingen van kades en oevers.

Exploitatieplan

Het overgrote deel van de gronden waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft is eigendom van de gemeente Amsterdam. Voor een aantal kavels is dit niet het geval. Deze kavels verkrijgen met dit bestemmingsplan de bestemming Bedrijf 2. Het voorliggende bestemmingsplan conserveert voor de gronden met de bestemming Bedrijf 2 de uitgangspunten van het vigerend bestemmingsplan Minervahaven-Noord (1990). Dit deel van het bestemmingsplan is dan ook niet opgezet om nieuwe bouwplannen in de zin van artikel 6.12 Wro mogelijk te maken.

Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam ofwel eigenaar is van de grond ofwel het bestemmingsplan voor de gronden waar de gemeente Amsterdam geen eigenaar is de uitgangspunten van het vigerend bestemmingsplan conserveert. Het kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro, is verzekerd via het erfpachtstelsel.

Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen de Wro omdat die wet het uitgangspunt van het privaatrechtelijke spoor voorop stelt. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat, de gemeente telkens eigenaar is en blijft van de gronden.

Hoofdstuk 17 Handhaving

Voorwaarde van een goed handhaafbaar bestemmingsplan is dat er zowel bij de gemeente Amsterdam als bij de verschillende doelgroepen (eigenaren, gebruikers en direct belanghebbenden/omwonenden) draagvlak voor het handhaven van de bestemmingsplanregels bestaat. Dat houdt in dat de regels goed leesbaar, duidelijk en concreet moeten zijn en niet voor meerdere uitleg vatbaar mogen zijn.

Er is sprake van handhaving, indien werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden die in het kader van de bestemmingsregels niet toelaatbaar zijn. De onderstaande uitgangspunten zullen daarbij worden aangehouden:

  • Het volgen van enkele stappen op grond waarvan besloten kan worden op welke wijze gehandhaafd gaat worden; strafrechtelijk, bestuursrechtelijk of gedogen al dan niet onder voorwaarden;
  • Stilzwijgende gedoogsituaties zullen niet meer voorkomen;
  • Indien legalisatie van een illegale toestand niet mogelijk is en indien er geen zwaarwegende omstandigheden hiertoe aanleiding geven, kan incidenteel een gedoogbeschikking onder voorwaarden worden verleend;
  • Indien in het kader van handhaving het opleggen van een dwangsom niet leidt tot beëindiging van een illegale situatie, wordt een bestuursdwangprocedure gestart;
  • Het opleggen van een dwangsom en bestuursdwang worden als handhaving verkozen boven strafrechtelijk optreden;
  • In die gevallen dat strafrechtelijke vervolging het enige sanctiemiddel blijkt te zijn, zal na het opmaken van een proces-verbaal aangifte worden gedaan bij het Openbaar Ministerie;
  • Behoudens gevallen waarin de belangen van de overtreder in ernstige en directe mate worden geschaad, wordt - indien illegale bouw wordt geconstateerd - het werk door Dienst Bouw en Woningtoezicht stilgelegd en wordt tot handhaving overgegaan;
  • Ook bij illegale bouw van gering planologisch belang wordt vanuit rechtsgelijkheid handhavend opgetreden.

Aan een langere periode van niet-handhaving kunnen door de betrokkenen geen rechten worden ontleend.

Hoofdstuk 18 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

18.1 Overleg Met Betrokken Overheden (Art. 3.1.1. Bro)

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan Stadhaven Minerva verzonden aan de volgende instanties:

  1. 1. Dagelijks Bestuur (voormalig) stadsdeel Westerpark
  2. 2. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht
  3. 3. Waternet, sector Klant, Markt en Relaties
  4. 4. VROM-Inspectie, Regio Noord-West
  5. 5. Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie Luchtvaart
  6. 6. Ministerie van Economische Zaken, Regio Noord-West
  7. 7. Ministerie van LNV, Dienst Landelijk Gebied, Regio West
  8. 8. Ministerie van Defensie, Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen
  9. 9. Provincie Noord-Holland
  10. 10. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
  11. 11. Rijkswaterstaat, directie Noord-Holland

Daarnaast is het plan om een reactie voorgelegd aan de onderstaande (maatschappelijke) overlegpartners:

  1. 12. Kamer van Koophandel Amsterdam
  2. 13. Stadsregio Amsterdam
  3. 14. Dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam
  4. 15. ProRail, regio Randstad Noord
  5. 16. Brandweer Amsterdam-Amstelland, sector Expertise en Regie
  6. 17. Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied

Van de instanties genoemd onder 2, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 14 en 15 is geen reactie ontvangen. De reacties van de overige instanties staan hieronder weergegeven. Tevens wordt een beantwoording gegeven waarbij indien nodig wordt verwezen naar de toelichting, de planregels of de bijlagen. Er is bij de onderstaande beantwoording nog uitgegaan van de nummering etc. zoals opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan waarop door de diverse instanties is gereageerd. Ten gevolge van andere aanpassingen die inmiddels hebben plaatsgevonden, zal de vermelde nummering niet meer in alle gevallen corresponderen met die in het voorliggende bestemmingsplan.

1. (Voormalig) stadsdeel Westerpark

Opmerkingen

  1. 1. In de papieren versie van de plankaart zijn de aanduidingen slecht leesbaar. De betekenis en daarmee de ligging van beide geluidszones is niet duidelijk.
  2. 2. De rode kleur van bedrijven 1, rechtsboven, is niet conform de andere bedrijfsbestemmingen; mogelijk wordt hier de arcering wro-zone bedoeld, maar dan is de afstand tussen de arceringslijn niet conform het SVBP2008.
  3. 3. Artikel 1 en bijlage II: het zicht op wat bedoeld wordt met creatieve functies ontbeert.
  4. 4. De regeling van twee bestemmingen in één artikel 3 is niet erg duidelijk en maakt de kenbaarheid van het onderscheid onnodig lastig. Dit verbaast te meer, daar bij de andere bestemmingen wel per ordernummer een apart artikel is opgenomen. Het onderscheid tussen Bedrijven 1 en Bedrijven 2 is daardoor lastig te maken.
  5. 5. In lid 3.1 onder e: waarom hier niet de toevoeging “uitsluitend ter plaatse van de aanduiding perifere detailhandel” opgenomen.
  6. 6. Lid 3.1 onder h vermeldt ook tuinen; in het verleden is over tuinen, zonder bijbehorende woning, dispuut geweest bij de Afdeling bestuursrechtspraak.
  7. 7. Lid 3.2 onder c: dienen de uitkragingen ook niet geregeld in de bestemming Verkeer-1?
  8. 8. Lid 3.2 onder e: los van nut en noodzaak van het weinig kenbaar maken van parkeervoorzieningen in de eerste bouwlaag is onduidelijk wat hiermee bedoeld wordt (een schildering van een kantoorruimte of werkplaats?) en is de aanduiding “nagenoeg” redelijk vaag en daarmee discussie-entamerend.
  9. 9. Lid 3.3, verwijzingen naar “l” en “n” zijn niet juist.
  10. 10. In artikel 4 dient het tankstation met LPG ook in de bestemmingsomschrijving te worden opgenomen. De redactie van lid 4.2 onder b en 4.3 onder a behoeft dan aanpassing.
  11. 11. Verzocht wordt om in artikel 4 windmolens mogelijk te maken op Haparandadam en geven in overweging dit ook mogelijk te maken binnen de bedrijfsbestemmingen.
  12. 12. In artikel 5, lid 3 dient de brug ook onder de bestemming te worden opgenomen.
  13. 13. Lid 6.2 onder b spreekt over een “autoafzetplaats”. Wat is dit en dient dit dan niet onder de bestemmingsomschrijving te worden opgenomen?
  14. 14. Wij verzoeken ook te regelen dat “De Bonte Zwaan” ook aan de Haparandadam gesitueerd kan worden ingeval dit object aangemerkt moet worden als een bouwwerk in plaats van een vaartuig.
  15. 15. Lid 7.3 onder d: compensatie in hetzelfde watersysteem?
  16. 16. Lid 7.3 onder f: dient ook onder de bestemmingsomschrijving geregeld te worden. Idem voor lid 7.3 onder g. In beide leden wordt overigens verwezen naar “lid 1”.
  17. 17. In het plan wordt de keuze gemaakt om geen ruimte te bieden voor leisure. Er is echter ook een aantal argumenten te benoemen waarom juist wel hiervoor kan worden gekozen. Zeker leisure die 's avonds actief is. Een dansschool bijvoorbeeld trekt vooral 's avonds publiek. Zo'n school lijkt goed inpasbaar in de Minervahaven.
  18. 18. In het plan wordt aangegeven dat de ontsluiting van het gebied een punt van aandacht is. Er wordt echter geen concreet voornemen/reservering voorgesteld voor een tweede ontsluiting. Mede gezien de financiële handreiking die het Rijk in het kader van de Topperregeling heeft gedaan, lijkt het erop alsof hier een kans gemist kan gaan worden.

Beantwoording

Ad. 1 In de toelichting van het bestemmingsplan, in hoofdstuk 6, is een kaart toegevoegd met de geluidszones nabij het plangebied. Daarnaast zal de plankaart op A0 formaat worden afgedrukt om de leesbaarheid te vergroten.

Ad. 2 Het betreft gronden met de bestemming Bedrijf 1, de arcering van wro-zone – ontheffingsgebied, is aangepast.

Ad. 3 De lijst van creatieve functies is als bijlage 2 behorende bij de regels aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Ad. 4 Ter verduidelijking zijn de regels van de bestemmingen Bedrijf -1 en Bedrijf -2 gesplitst.

Ad. 5 Binnen dit bestemmingsplan is de keuze gemaakt om alle binnen de bestemming toegestane functies in lid 1, de bestemmingsomschrijving, op te nemen. De specificatie daarvan wordt opgenomen in lid 3 van hetzelfde artikel.

Ad. 6 Het begrip 'tuinen' is uit de bestemmingsomschrijving verwijderd.

Ad. 7 De overkragingen in dit artikel hebben betrekking op gronden met de bestemmingen Bedrijf -1 en Bedrijf -2. Daarnaast is in artikel 11, algemene afwijkingsregels, een bepaling opgenomen voor overkragingen die van toepassing kan zijn voor andere bestemmingen.

Ad. 8 De regeling is verwijderd uit het bestemmingsplan.

Ad. 9 Het bestemmingsplan is hierop aangepast.

Ad. 10 De wijze waarop het verkooppunt motorbrandstoffen met lpg in het bestemmingsplan is opgenomen is aangepast.

Ad. 11 Binnen het bestemmingsplan is, in overleg met de Dienst Milieu- en Bouwtoezicht, een aantal regels opgenomen waardoor een aantal technische installaties voor de opwekking van duurzame energie binnen het bestemmingsplan planologisch mogelijk is gemaakt. Een deel daarvan is positief bestemd en grotere bouwwerken kunnen door middel van een afwijking (door middel van een omgevingsvergunning) of wijziging worden gerealiseerd.

Ad. 12 De wijze waarop rijwegen en de brug in het bestemmingsplan zijn opgenomen, is aangepast.

Ad. 13 Het begrip is toegevoegd, maar het plangebied is dermate groot ten opzicht van deze functie dat het niet in de begripsomschrijving hoeft te worden opgenomen, maar wel is aangegeven in de bouw- en specifieke gebruiksregels.

Ad. 14 Het object is een vaartuig en verkrijgt een ligplaatsvergunning. Tevens is de functie positief bestemd.

Ad. 15 Het betreft inderdaad compensatie in het zelfde watersysteem gebied. Dat wil zeggen dat compensatie plaatsvindt in een gebied met hetzelfde waterpeil zodat er geen verschillen ontstaan in de hoeveelheid water per peilgebied. Dit systeem werkt al een aantal jaren en gebeurd in overleg met Rijkswaterstaat.

Ad. 16 Het plangebied is dermate groot ten opzicht van deze functies dat het niet in de begripsomschrijving hoeft te worden opgenomen, maar wel is aangegeven in de specifieke gebruiksregels. De verwijzing geldt voor lid 1 van artikel 7.

Ad. 17 In alinea 4.1.2 van de toelichting is een beschrijving gegeven van de bedrijven die passen in het nieuwe bestemmingsplan Stadhaven Minerva. Bepaalde vormen van leisure zijn uitgesloten vanwege de verkeersaantrekkende werking die van dergelijke functies uitgaan. Binnen de regels worden functies die onder de beschrijving van leisure passen niet mogelijk gemaakt.

Ad. 18 Een extra ontsluiting van het gebied is niet direct noodzakelijk voor de doorstroming van het verkeer. Dit blijkt uit het rapport 'Verkeersafwikkeling ruimtelijke plannen Houthavens en Minervahaven' (Goudappel-Coffeng, d.d. 8 februari 2007). Haven Amsterdam onderkent echter dat een extra ontsluiting te prefereren is. Haven Amsterdam heeft dat ook meerdere mogelijkheden onderzocht. Deze blijken echter financieel en technisch moeilijk haalbaar. Een financiële handreiking van het Rijk voor een dergelijke ontsluiting is Haven Amsterdam niet bekend. Mocht er sprake zijn van een financiële bijdrage dan bekijkt Haven Amsterdam graag de mogelijkheden voor een extra uitsluiting. De meest haalbare opties liggen dan echter buiten het bestemmingsplangebied.

3. Waternet

Opmerkingen

  1. 1. In de waterparagraaf wordt alleen het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht genoemd als water(kwaliteit- en kwantiteit)beheerder binnen het plangebied. Graag aanvullen dat, naast het hoogheemraadschap, Rijkswaterstaat de (kwaliteit- en kwantiteit)beheerder van het IJ en Noordzeekanaal is.
  2. 2. Het besluit aanwijzing zijwateren van hoofdwateren spreekt over niet bevaarbare wateren die niet gerekend worden tot wateren onder beheer van het Rijk. Het verzoek is om de tekst aan te vullen, dat de niet bevaarbare wateren binnen het plangebied vallen onder het beheer van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.
  3. 3. Met de ingang van de nieuwe Waterwet op 22 december 2009 is de Waterschapswet opgenomen in de Waterwet. Verzocht wordt de toelichting te actualiseren aan de nieuwe Wetgeving.
  4. 4. In de eerste alinea wordt gesproken over de Integrale Keur van 2006. Het verzoek is deze te actualiseren naar de op 26 november 2009 vastgestelde “Keur AGV 2009”.
  5. 5. In het zuidelijke gedeelte van het plangebied ligt bij de Spaarndammerdijk een primaire waterkering. De primaire waterkering valt met de beschermingszones binnen het plangebied. In de bijlage zit een kaartje met daarop de zones rondom de primaire waterkering. Het gedeelte van de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering moet als dubbelbestemming op de plankaart en in de artikelen opgenomen worden. Bij de werkzaamheden binnen de dubbelbestemming Waterkering is de initiatiefnemer verplicht om advies te vragen aan de waterbeheerder.
  6. 6. Het verzoek is om al het water dat aanwezig is binnen het plangebied als water op de plankaart te bestemmen. Binnen het plangebied bevindt zich water ter hoogte van de Haparandaweg en de Danzigerbocht.
  7. 7. In de tekst wordt gerefereerd aan het niet hoeven compenseren bij hooggelegen infiltratiegebieden. Het verzoek is om de gehele tekst over het beleid van infiltratiegebieden te verwijderen omdat deze binnen het westelijk havengebied niet van toepassing is. Door het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is alleen een deel van de Utrechtseheuvelrug aangewezen als hoger gelegen infiltratiegebied. In de “Conclusie” wordt er een conclusie getrokken dat er voor hooggelegen infiltratiegebieden geen verplichting is voor compensatie. Dit geldt niet voor het Westelijk Havengebied. De initiatiefnemer dient bij een toename van de verharding met meer dan 1000 m2, de toename voor 10% te compenseren door het realiseren van oppervlakte water.
  8. 8. In de tekst wordt verwezen naar de beslisboom van de beleidsnotitie “Richtlijnen voor het lozen van regen-, grond- en leidingwater. Het verzoek is om de beleidsnotitie te vervangen door de Handreiking Hemelwater en Handreiking Grondwater.
  9. 9. In de artikelen voor Bedrijf -1 en -2, Verkeer -1 en -2 ontbreekt de mogelijkheid voor de aanleg van water en/of waterstaatkundige werken zoals duikers e.d.
  10. 10. Onder artikel 7 Water -2 is het verzoek om in de specifieke gebruiksregels aan te geven dat er advies aan de Waterbeheerder moet worden gevraagd.

Beantwoording

Ad. 1 Is in het bestemmingsplan aangepast.

Ad. 2 Is in het bestemmingsplan aangepast

Ad. 3 Is in het bestemmingsplan aangepast.

Ad. 4. Is in het bestemmingsplan aangepast.

Ad. 5 Alleen de kernzone behorende bij een primaire waterkering wordt opgenomen in het bestemmingsplan. De kernzone ligt buiten het plangebied.

Ad. 6 Het bestemmingsplan is hierop aangepast.

Ad. 7 Het bestemmingsplan is hierop aangepast.

Ad. 8 Het bestemmingsplan is hierop aangepast.

Ad. 9 Het bestemmingsplan is hierop aangepast.

Ad. 10 Is in hoofdstuk 11, alinea 2, van de toelichting van het bestemmingsplan benoemd.

4. VROM-Inspectie, Regio Noord-West

Opmerkingen

  1. 1. In toelichting van het bestemmingsplan is geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkelingen geen negatieve gevolgen zullen hebben voor de luchtkwaliteit. Als motivatie geldt dat de verkeersafwikkeling van het onderhavige plangebied en het naastgelegen plan Houthaven via dezelfde ontsluitingsweg plaatsvindt en dat de in dit kader uitgevoerde verkeers- en luchtkwaliteitsonderzoeken van toepassing op beide projecten. Het is echter onvoldoende om te beoordelen of het bestemmingsplan voldoet aan de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Omdat de onderzoeksrapporten ontbreken bij de toegezonden stukken wordt verzocht deze beschikbaar te stellen en als bijlage toe te voegen aan het bestemmingsplan.
  2. 2. In combinatie met Houthaven is Stadhaven Minerva aangemeld voor het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, NSL. Voor de onderbouwing van de luchtkwaliteit zou hier kunnen worden volstaan met vergelijking van de gegevens uit het NSL en het bestemmingsplan en een verwijzing naar het NSL. Geconstateerd wordt dat het in het NSL vermelde programma van 180.000 m2 b.v.o. aan kantoren overeenkomt met het programma zoals is vermeld in het bestemmingsplan. Omdat in de toelichting hieraan geen aandacht wordt besteed wordt verzocht hierop nader in te gaan en de toelichting hierop aan te passen.
  3. 3. Op pagina 44 van de toelichting staat vermeld dat de teksten met betrekking tot LPG-tankstations gebaseerd zijn op de standaard advisering van de Brandweer. Aangegeven is dat deze informatie zal worden aangevuld, nadat de Brandweer advies heeft uitgebracht specifiek voor deze planontwikkeling. Er wordt vanuit gegaan dat dit advies zal worden opgenomen in de ontwerpfase van het plan, zodat in deze fase het plan volledig kan worden beoordeeld op externe veiligheid.

Beantwoording

Ad. 1 Het onderzoek wordt met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Daarnaast is het onderzoek te downloaden via: http://www.west.amsterdam.nl/actueel/ter_inzage#Bijbehorendeonderzoeken.

Ad. 2 Stadhaven Minerva is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Hierin is aangegeven dat het bedrijvenprogramma met 180.000 m2 kan groeien. Dit komt overeen met het in dit bestemmingsplan opgenomen maximale vloeroppervlakte van 382.500 m2.

Ad. 3 Dit onderwerp is met de Brandweer besproken en verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.

12. Kamer van Koophandel Amsterdam

Opmerkingen

  1. 1. De KvK is van mening dat bij dit stedelijke bedrijventerrein sprake dient te zijn van een uitwaartse milieuzonering in plaats van een inwaartse milieuzonering. De oprukkende woningbouw vanuit het Houthavengebied moet zodanig geluidgeïsoleerd worden, dat in het plangebied van de Stadhaven Minerva geen strook met bedrijven milieucategorie 2 hoeft voor te komen. Ook daar moeten tenminste categorie 3.1 bedrijven gevestigd kunnen worden. De specifiek gebruiksregels voor artikel 3 dienen hierop aangepast te worden.
  2. 2. Onduidelijk is welke legenda (en bestemming) horen bij het rood gearceerde gebied aan het einde van de Danzigerkade.
  3. 3. Op pagina 90 staat zowel in lid 3.3.l en 3.3.n. een verwijzing naar hetzelfde lid; dat moet waarschijnlijk k, respectievelijk m zijn.
  4. 4. Bijlage 2 ontbrak in het concept . Daardoor blijft onduidelijk wat voor type bedrijven onder de 'creatieve functies' vallen.

Beantwoording

Ad. 1 Tussen Haven Amsterdam en het (voormalig) stadsdeel Westerpark is afgesproken een inwaartse zonering toe te passen. Bestaande bedrijven ondervinden hiervan geen gevolgen en kunnen blijven functioneren.

Ad. 2 Het betreft een gebied met de bestemming Bedrijf 1 met een aanduiding wro-zone – ontheffingsgebied. De arcering is aangepast.

Ad. 3 Het bestemmingsplan is hierop aangepast.

Ad. 4 De lijst van creatieve functies is als bijlage 2 behorende bij de regels aan het bestemmingsplan toegevoegd.

13. Stadsregio

Opmerkingen

  1. 1. Verzocht wordt in paragraaf 3.3., onder regionaal beleid de volgende passage op te nemen: “Het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit is opgenomen in het Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Noordvleugel: het uitvoeringsprogramma voor maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit in de provincies Noord-Holland en Flevoland”.
  2. 2. Aangegeven wordt dat, vanwege een onderzoek naar een extra buslijn voor het plangebied, wijzigingen in de dienstregeling door de Stadsregio Amsterdam moeten worden goedgekeurd. Geadviseerd wordt de Stadsregio te betrekken in onderzoeken naar mogelijke wijzigingen van de dienstregelingen. Het betrekken van de Stadsregio geldt ook bij de planvorming voor een tweede ontsluitingsroute.
  3. 3. Aan hoofdstuk 7 mbt Luchtkwaliteit kan aan het einde van de derde alinea de volgende passage worden toegevoegd: “In het RSL Noordvleugel worden de doelen uit het NSL uitgewerkt in concrete maatregelen in de regio”.
  4. 4. Opgemerkt wordt dat de Stadsregio ontbreekt in hoofdstuk 18 van de lijst van artikel 3.1.1. overlegpartners.

Beantwoording

Ad. 1 Het bestemmingsplan is hierop aangepast.

Ad. 2 De Stadsregio is reeds betrokken bij het onderzoek naar een mogelijke wijzigingen van dienstregelingen. Daarnaast zal de Stadsregio bij de eventuele planvorming voor een tweede ontsluitingsroute worden betrokken.

Ad. 3 Het bestemmingsplan is hierop aangepast.

Ad. 4 De Stadsregio betreft geen instantie zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Wel is de Stadsregio een overlegpartner die concept bestemmingsplannen krijgt toegestuurd met de mogelijkheid hierop te reageren.

16. Brandweer Amsterdam-Amstelland

Opmerkingen

  1. 1. De regionale brandweer geeft aan dat hij adviseur is op het domein van fysieke veiligheid. Het is aan het bevoegde bestuur om een integrale afweging te maken tussen de verschillende belangen, waar de (fysieke) veiligheid er een van is. Onder fysieke veiligheid verstaat de brandweer in dit verband het verkleinen van de kans op, en de effecten van rampen, crises, calamiteiten, ongevallen en incidenten.
  2. 2. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en de gemeente Amsterdam hebben in 2009 de Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort vastgesteld. Brandweer Amsterdam-Amstelland onderschrijft de gebiedsvisie en is ook inhoudelijk betrokken geweest bij het opstellen. In het conceptontwerp bestemmingsplan Stadhaven Minerva wordt de hierboven genoemde gebiedsvisie niet genoemd. Geadviseerd wordt om deze visie als beleidskader te betrekken bij het opstellen van het betreffende ontwerpbestemmingsplan.

Beantwoording

Ad. 1 Wordt voor kennisgeving aangenomen.

Ad. 2 De Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort is betrokken bij het opstellen van het ontwerp bestemmingsplan Stadhaven Minerva. Dit heeft in samenspraak met de brandweer plaatsgevonden.

17. Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied

Opmerkingen

  1. 1. Op basis van artikel 3.1 van de regels is het mogelijk om te bouwen tot aan de waterlijn/oever. Gezien de drukte van (zee)scheepvaart in de Mercuriushaven/invaart Minervahaven, de veiligheidsregels die gelden voor bouwen langs de vaarweg en het gevaar voor aanvaring wordt verzocht om als bouwregels op te nemen dat de afstand van bebouwing in bestemmingsvlak B-1 (hoek Mercuriushaven en Houtveemkanaal) tot de vaarweg minimaal 25 meter moet zijn en de afstand van bebouwing in bestemmingsvlak B-2 (langs het Houtveemkanaal) tot aan de vaarweg minimaal 15 meter moet zijn.
  2. 2. In artikel 3.3, lid d is opgenomen dat horeca 4 uitsluitend is toegestaan binnen de bestemmingsvlakken B-1. Aangezien er in het gehele havengebied een invaarverbod voor andere schepen dan bestemmingsverkeer geldt (dus ook voor de havenbekkens Mercuriushaven en Minervahaven) wordt verzocht op te nemen dat deze horeca niet gericht mag zijn op bezoek (met bv. pleziervaartuigen) vanaf het water.
  3. 3. In artikel 7.1 wordt o.a. als bestemmingomschrijving van de Water-2 gronden genoemd: veerverbinding. Het CNB is niet betrokken bij enig initiatief voor een veerdienst naar dit gebied, noch is een dergelijke veerverbinding opgenomen in het gemeentelijk veerbeleid zoals vastgesteld in 2006. Gezien de bestemming van de Mercuriushaven als commerciële haven voor (zee)scheepvaart en de daarbij behorende drukte en in- en uitvaart van grote (zee)schepen in het niet aan de orde dat er een veerverbinding wordt opgericht in Water-2 zonder nader onderzoek naar het veiligheidsrisico.
  4. 4. In artikel 7.1 wordt ook als bestemmingomschrijving van Water-2 horeca 4 genoemd. Met uitzondering van de geplande horeca langs de Haparandadam is het ongewenst horeca toe te staan op het water. Hiervoor geldt eveneens dat, gezien de bestemming van de Mercuriushaven en Minervahaven als commerciële havens voor (zee)scheepvaart en de daarbij behorende drukte en in- en uitvaart van grote (zee)schepen het niet aan de orde is dat horeca wordt toegestaan op of aan het water waardoor recreatievaart wordt aangetrokken.
  5. 5. In artikel 7.3 lid f is opgenomen dat een drijvende constructie is toegestaan in Water-2 ten behoeve van kantoren, bedrijven, expositieruimtes met een maximumvloeroppervlakte van 4000 m2. Genoemde activiteiten zijn niet watergebonden en derhalve niet in overeenstemming met het bepaalde in de havenverordening.

Beantwoording

Ad. 1 Na overleg met het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied is bepaald dat bebouwing kan worden gerealiseerd op een afstand van 15 meter vanaf de kade op de kop Archangelpier en op 10 meter uit de kade bij het Houtveemkanaal. Dit is in de bouwregels van de bestemming Bedrijf 1 en Bedrijf 2 opgenomen.

Ad. 2 Op basis van huidige regelgeving mogen pleziervaartuigen de haven niet binnen varen. Daarnaast wordt met de exploitanten van de horecabedrijven dit privaatrechtelijk geregeld.

Ad. 3 In het bestemmingsplan zal een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen voor de eventuele realisatie van een veerdienst. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan pas gebruik worden gemaakt indien een onderzoek naar veiligheidsrisico's heeft plaatsgevonden.

Ad. 4 Zie hiervoor de beantwoording onder 2.

Ad. 5 Deze constatering is niet juist. De havenverordening biedt, onder voorwaarden, hiervoor wel mogelijkheden. In overleg met het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied is bepaald dat deze functies alsnog wordt toegestaan.

18.2 Behandeling Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 27 mei 2010 gedurende zes weken terinzage gelegen. Er zijn gedurende die termijn vier zienswijzen ingediend. Voor de beantwoording van deze zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 11 Nota beantwoording zienswijze.

Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen

Bijlage 1 Staat van Inrichtingen

Bijlage 2 Lijst Van Creatieve Functies

Bijlage 2 Lijst van creatieve functies

Bijlage 1 Herstructureringsplan Stadhaven Minerva

Bijlage 1 Herstructureringsplan Stadhaven Minerva

Bijlage 2 Huisvesting Van Creatieve Ondernemingen In Amsterdam

Bijlage 2 Huisvesting van creatieve ondernemingen in Amsterdam

Bijlage 3 Verkeersafwikkeling Ontwikkeling Houthavens

Bijlage 3 Verkeersafwikkeling ontwikkeling Houthavens

Bijlage 4 Houthavens, Onderzoek Naar De Luchtkwaliteit

Bijlage 4 Houthavens, onderzoek naar de luchtkwaliteit

Bijlage 5 Gebiedsvisie Externe Veiligheid Westpoort

Bijlage 5 Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort

Bijlage 6 Risicoanalyse Lpg-tankstation

Bijlage 6 Risicoanalyse LPG-tankstation

Bijlage 7 Bodeminformatie Minervahaven Te Amsterdam

Bijlage 7 Bodeminformatie Minervahaven te Amsterdam

Bijlage 8 Beschikking Wet Bodembescherming

Bijlage 8 Beschikking Wet bodembescherming

Bijlage 9 Natuurtoets Minervahaven Juli 2009

Bijlage 9 Natuurtoets Minervahaven juli 2009

Bijlage 10 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 10 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 11 Nota Beantwoording Zienswijze

Bijlage 11 Nota beantwoording zienswijze

Bijlage 12 Zienswijzen

Bijlage 12 Zienswijzen

Bijlage 13 B&w Akkoord Terinzagelegging Ontwerpbestemmingsplan

Bijlage 13 B&W akkoord terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Bijlage 14 Kennisgeving Terinzagelegging Vastgesteld Bestemmingsplan

Bijlage 14 Kennisgeving terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

Bijlage 15 Uitspraak Raad Van State 20 Juni 2012

Bijlage 15 Uitspraak Raad van State 20 juni 2012