KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Gemengd - 1
Artikel 5 Gemengd - 2
Artikel 6 Gemengd - 3
Artikel 7 Gemengd - 4
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Maatschappelijk
Artikel 10 Recreatie - 1
Artikel 11 Recreatie - 2
Artikel 12 Tuin
Artikel 13 Verkeer - 1
Artikel 14 Verkeer - 2
Artikel 15 Water
Artikel 16 Wonen
Artikel 17 Waarde - Archeologie 1
Artikel 18 Waarde - Archeologie 2
Artikel 19 Waarde - Archeologie 3
Artikel 20 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 21 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Artikel 23 Algemene Bouwregels
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 27 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
Artikel 29 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Hoofdstuk 2 Plankader
2.1 De Plangrens
2.2 Geldend Planologisch Beleid
2.3 Geschiedenis Van Het Plangebied
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Kader
3.1 Dorp Sloterdijk
3.2 Volkstuinen
3.3 Kantorenstrook
3.4 Groenverbindingen
3.5 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Beleid Gemeente En Stadsdeel
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Geluid
5.2 Bodem
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Milieuzonering
Hoofdstuk 6 Water
Hoofdstuk 7 Natuur
Hoofdstuk 8 Cultuurhistorie En Archeologie
8.1 Cultuurhistorie
8.2 Gebouwde Monumenten
8.3 Archeologie
Hoofdstuk 9 Leidingen
Hoofdstuk 10 Planvisie
10.1 Dorp Sloterdijk
10.2 Landschapspark De Bretten
10.3 Kantoren
10.4 Volkstuinen
Hoofdstuk 11 Juridische Planbeschrijving
11.1 Algemeen
11.2 Bestemmingen En Regels
11.3 Aanduidingen
Hoofdstuk 12 Handhaving
Hoofdstuk 13 Uitvoerbaarheid
13.1 Economische Uitvoerbaarheid
13.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
13.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
13.4 Zienswijzen Op Ontwerpbestemmingsplan
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 1 Inventarisatie Bedrijven Oud Sloterdijk
Bijlage 2 Natuurtoets Bos En Noord November 2012
Bijlage 3 Cultuurhistorische Verkenning Bos En Lommer Noord
Bijlage 4 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 5 Zienswijzen
Bijlage 6 Bestemmingsregels
Bijlage 7 Verbeelding

Bos en Lommer Noord

Bestemmingsplan - Amsterdam

Vastgesteld op 25-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.E1301BPSTD- VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.2 plan:

het bestemmingsplan Bos en Lommer Noord van de gemeente Amsterdam, stadsdeel West.

1.3 aanbouw

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat. Een gebouw dat onderscheiden wordt van, en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsvlak

Een aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 archeologisch rapport

Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van ter inzage legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.8 archeologische waarde

Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 automatenhal

Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

Een in de planregels of verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het bestemmingsvlak (of het nader aangeduide deel daarvan) of het bouwvlak (of het nader aangegeven deel daarvan) aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. Bij het ontbreken van een percentage mag het bestemmingsvlak of bouwvlak volledig worden bebouwd.

1.12 bedrijf

Een onderneming, daaronder mede begrepen broedplaatsen, waar goederen worden vervaardigd, bewerkt, geïnstalleerd of verhandeld, waarbij ondergeschikte detailhandel is toegestaan.

1.13 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van een persoon, die daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein ten behoeve van beheer of toezicht noodzakelijk is.

1.14 bestemmingsgrens

Een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

Een op de verbeelding aangeven vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.17 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens

Een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, samenvallend met een kadastraal perceel of met aan dezelfde pachter(s) uitgegeven kadastrale percelen, waarop krachtens het bestemmingsplan zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwvlak

Een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop bouwwerken zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 culturele voorzieningen

Musea, (muziek)theaters, expositieruimte en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.23 cultuurhistorische waarde

De waarde die kan worden toegekend aan een object, gebouw, terrein of structuur op basis van zijn sociaal-historische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische of historisch-geografische karakteristiek.

1.24 dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur van het stadsdeel.

1.25 dagrecreatie

Recreatie buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.

1.26 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van ondergeschikte horeca.

1.27 dienstverlening

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.

1.28 gebouw

Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 geldwisselkantoor

Een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.

1.30 groenvoorziening

Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.31 hoofdgebouw

Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.32 horeca I

Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.33 horeca II

Nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccommodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.34 horeca III

Café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.35 horeca IV

Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.36 horeca V

Hotel (waaronder begrepen motel, jeugdherberg, bed & breakfast, en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven) inclusief bijbehorende bar en bijbehorend restaurant en inclusief het bieden van vergaderaccommodatie.

1.37 kampeermiddelen

Een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.38 kantoor

Gebouw of deel van een gebouw waarin kantoorwerkzaamheden zoals administratie, bestuur, vergaderingen of andere bureauwerkzaamheden plaatsvinden.

1.39 maaiveld

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.40 maatschappelijke voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele, sport-, religieuze en vergelijkbare voorzieningen waaronder mede begrepen kinderopvangvoorzieningen, met inbegrip van bijbehorende ondergeschikte horeca.

1.41 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.42 omgevingsvergunning

Vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.43 ondergrondse parkeergarage

Parkeergarage gelegen onder peil

1.44 ondergeschikte detailhandel

Niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie, tot een maximum van 20% van het vloeroppervlakte van de hoofdfunctie tot maximaal 100 m².

1.45 ondergeschikte horeca

Niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca 3 en 4 die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, met dien verstande dat in geval van ondergeschikte horeca in detailhandel, maximaal 20% van de verkoop vloeroppervlakte van de winkel tot maximaal 20 m² voor ondergeschikte horeca gebruikt mag worden.

1.46 ontspanning en vermaak

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanningen, waaronder begrepen:

  1. 1. culturele voorzieningen;
  2. 2. muziek- en dansscholen, oefenruimten, creativiteitscentra;
  3. 3. leisure;
  4. 4. toeristische attracties (waaronder begrepen attractieparken pretparken, dierenparken);
  5. 5. entertainment (waaronder begrepen casino's, bioscopen, indoorkarting);
  6. 6. wellness, fitness- en healthcentra (waaronder begrepen fitness, sauna's, beautycentra);

en naar de aard daarmee te vergelijke activiteiten, met uitzondering van horeca.

1.47 openbare ruimte

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.48 peil

Onder hetpeil wordt verstaan:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang, tenzij anders is bepaald;
  2. b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw, tenzij anders is bepaald.

1.49 planregels

De planregels, deel uitmakende van het bestemmingsplan Bos en Lommer Noord.

1.50 praktijk of vrije beroepsuitoefening aan huis/bedrijf aan huis

dienstverlening, webwinkel of bedrijf uitsluitend zijnde categorie A uit de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging', waarbij:

  1. a. in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft;
  2. b. deze een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die geen onevenredige afbreuk doet aan de woonfunctie.

1.51 prostitutie

Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiele vergoeding.

1.52 prostitutiebedrijf

Een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.

1.53 seksinrichting

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.54 smartshop

Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.

1.55 staat van bedrijfsactiviteiten

De 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' bij functiemenging die van deze planregels onderdeel uitmaakt.

1.56 telefoneerinrichting of belhuis

Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.

1.57 uitbouw

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee hij in functioneel opzicht verbonden is, en dat door de vorm als een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw onderscheiden kan worden en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.58 verblijfsrecreatie

Recreatief buitenverblijven, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen dan wel in bouwwerken, die beschikbaar zijn gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, pension of woning anders dan een .

1.59 verbeelding

De plankaart van het bestemmingsplan Bos en Lommer Noord.

1.60 volkstuin

Terrein voor niet-commerciële sier- en groenteteelt.

1.61 watergang

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

1.62 waterkering

Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.63 waterhuishoudkundige voorzieningen

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, die verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen en remmingswerken.

1.64 weg

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.65 woning

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, dan wel voor bijzondere woonvormen zoals woongroepen en vergelijkbare onzelfstandige woonvormen, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten en waaronder mede begrepen short stay en zorgwoningen.

1.66 woonark

Een woonschip, niet zijnde een woonschip of woonvaartuig die feitelijk niet geschikt is om mee te varen.

1.67 woonboot

Een woonschip dat aan de romp en de opbouw herkenbaar is als schip, met een (grotendeels) authentieke karakter.

1.68 woonschip

Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet, onder te verdelen in:

  1. a. woonark;
  2. b. woonboot;
  3. c. woonvaartuig.

1.69 woonvaartuig

Een woonschip met een casco dat herkenbaar is als een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met een gehele of gedeeltelijke opbouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 goothoogte

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 bebouwingsoppervlakte

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 brutovloeroppervlakte

De oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc. (exclusief parkeervoorzieningen).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die in de van deze planregels deel uitmakende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging' vallen onder de categorieën A en B;
  2. b. een gemaal, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding "gemaal";

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. c. bedrijfsgebouwen;
  2. d. erven;
  3. e. tuinen;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. parkeervoorzieningen;
  6. h. laad- en losvoorzieningen;
  7. i. ondergrondse infrastructuur;
  8. j. nutsvoorzieningen;
  9. k. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding "bedrijfswoning";
  10. l. overige bij een bedrijf behorende functies.

3.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
  3. c. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

3.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur kan ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing met dien verstande dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. de woonkwaliteit van het dorp Sloterdijk;
  4. d. de cultuurhistorische waarden van het dorp Sloterdijk;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en opstallen.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik strijdig met de bestemming zoals bedoeld in artikel 2.1., lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik en het laten gebruiken van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. a. inrichtingen en bedrijven die worden begrepen in het Besluit omgevingsrecht, bijlage I, onderdeel D;
  2. b. detailhandel.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Gemengd - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca in de categorieën V, alsmede daaraan ondergeschikte horeca in de categorieën II (uitsluitend sociëteit, zaalaccommodatie en nachtcafé), III en IV;
  2. b. kantoren;
  3. c. dienstverlening;
  4. d. maatschappelijke voorzieningen;

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. e. groenvoorzieningen;
  2. f. tuinen en erven;
  3. g. overige buitenruimte;
  4. h. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  5. i. ondergrondse parkeergarage;
  6. j. bergingen en andere nevenruimten;
  7. k. nutsvoorzieningen;
  8. l. ondergrondse infrastructuur.

4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gesitueerd;
  2. b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
  3. c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
  4. d. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  5. e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  6. f. de brutovloeroppervlakte ten behoeve van kantoren en dienstverlening mag gezamenlijk niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven.

4.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur kan ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing met dien verstande dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en opstallen.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik strijdig met de bestemming zoals bedoeld in artikel 2.1., lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik en het laten gebruiken van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. a. kantoren en dienstverlening met een gezamenlijke brutovloeroppervlakte groter dan op de verbeelding staat aangegeven;
  2. b. detailhandel.

Artikel 5 Gemengd - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. dienstverlening;
  3. c. bedrijven die in de van deze planregels deel uitmakende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging' vallen onder de categorie A;

met de daarbij behorende bergingen en andere nevenruimten.

5.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik strijdig met de bestemming zoals bedoeld in artikel 2.1., lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik en het laten gebruiken van gronden en bebouwing ten dienste van detailhandel.

Artikel 6 Gemengd - 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

  1. a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gesitueerd;
  2. b. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
  3. c. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik strijdig met de bestemming zoals bedoeld in artikel 2.1., lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik en het laten gebruiken van gronden en bebouwing ten dienste van detailhandel.

Artikel 7 Gemengd - 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd - 4 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. maatschappelijke dienstverlening, met uitzondering van geluidgevoelige functies;
  3. c. bedrijven die in de van deze planregels deel uitmakende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging' vallen onder de categorieën A en B;
  4. d. wonen ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding (w);

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. e. voet- en fietspaden;
  2. f. groenvoorzieningen;
  3. g. tuinen en erven;
  4. h. overige buitenruimte;
  5. i. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  6. j. ondergrondse parkeergarage;
  7. k. bergingen en andere nevenruimten;
  8. l. nutsvoorzieningen;
  9. m. ondergrondse infrastructuur.

7.2 Bouwregels

  1. a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gesitueerd;
  2. b. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
  3. c. de functie wonen is uitsluitend toegestaan indien de geluidsbelasting op de gevels niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

7.3 Specifieke gebruiksregels

De in lid 7.1 sub c genoemde functies zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag toegestaan.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik strijdig met de bestemming zoals bedoeld in artikel 2.1., lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik en het laten gebruiken van gronden en bebouwing ten dienste van detailhandel.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. plantsoenen;
  2. b. parken;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. openbare ruimte;
  5. e. waterlopen en waterpartijen;
  6. f. dagrecreatie;

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. g. oeververbindingen;
  2. h. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  3. i. kunstobjecten;
  4. j. speelvoorzieningen;
  5. k. nutsvoorzieningen, uitgezonderd zendmasten;
  6. l. ondergrondse infrastructuur.

8.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met een bouwhoogte van maximaal 5 meter.

8.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur kan ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing met dien verstande dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en opstallen.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik strijdig met de bestemming zoals bedoeld in artikel 2.1., lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik en het laten gebruiken van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. a. opslag;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. verblijfsrecreatie.

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. i. de bouwhoogte van het bijgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
  2. j. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  3. k. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik strijdig met de bestemming zoals bedoeld in artikel 2.1., lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik en het laten gebruiken van gronden en bebouwing ten dienste van detailhandel.

Artikel 10 Recreatie - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie in de vorm van openbare volkstuinen met bijbehorende bebouwing;
  2. b. verblijfsrecreatie;

met daarbij behorende voorzieningen ondergeschikt en ten dienste aan de onder a en b genoemde functie zoals:

  1. c. verenigingsgebouwen;
  2. d. ondersteunende horeca;
  3. e. opslagruimtes, bergingen en andere vergelijkbare nevenruimten;
  4. f. sport- en speelvoorzieningen;
  5. g. sanitaire voorzieningen;
  6. h. wegen en toegangspaden;
  7. i. parkeervoorzieningen;
  8. j. groenvoorzieningen;
  9. k. water, watergangen, oeververbindingen en andere bijbehorende voorzieningen zoals steigers;
  10. l. waterbeheer met bijbehorende voorzieningen;
  11. m. nutsvoorzieningen, uitgezonderd zendmasten;
  12. n. ondergrondse infrastructuur;
  13. o. overige bij volkstuinen behorende functies.

10.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de functie bedoeld in lid 10.1, onder a en b, gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 28 m2;
    2. 2. de afstand tussen het hoofdgebouw en de grens van het bouwperceel, niet zijnde een sloot, mag niet minder dan 2.50 meter bedragen;
    3. 3. de afstand tussen het hoofdgebouw en de grens van het bouwperceel, zijnde een sloot, mag niet minder dan 3.50 meter bedragen;
    4. 4. de oppervlakte van een kweekkas mag niet meer bedragen dan 12 m2;
    5. 5. de oppervlakte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 6 m2;
    6. 6. de oppervlakte van kweekkas en bijgebouw mag gezamenlijk niet meer bedragen dan 12 m2;
    7. 7. de afstand van een kweekkas en een bijgebouw tot enig ander gebouw op hetzelfde bouwperceel mag niet minder dan 1 meter bedragen;
    8. 8. de afstand tussen een kweekkas en een bijgebouw mag niet minder bedragen dan 1 meter;
    9. 9. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3.50 meter;
    10. 10. de bouwhoogte van een kweekkas en een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 2.75 meter;
    11. 11. de afstand tussen een kweekkas en een bijgebouw enerzijds en de grens van het bouwperceel, niet zijnde een sloot, anderzijds mag niet minder dan 0.50 meter te bedragen;
    12. 12. de afstand tussen een kweekkas en een bijgebouw enerzijds en de grens van het bouwperceel, zijnde een sloot, anderzijds mag niet minder dan 3.50 meter bedragen;
  2. b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedoeld in lid 10.1, onder c tot en met g, gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1000 m2;
    2. 2. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 100 m2;
    3. 3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
    4. 4. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    5. 5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  3. c. de oppervlakte van steigers mag niet meer bedragen dan 15 m2.

10.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur kan ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing met dien verstande dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en opstallen;
  4. d. de recreatieve waarden.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik strijdig met de bestemming zoals bedoeld in artikel 2.1., lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik en het laten gebruiken van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. a. nachtverblijf in de periode van 1 oktober tot en met 1 april;
  2. b. het plaatsen van een windmolen;
  3. c. het gebruik van explosiemotoren, zoals motormaaiers en aggregaten, in de periode van 1 april tot 1 oktober;
  4. d. verharding met een totale oppervlakte, inclusief de bebouwing, van meer dan 30 % van de oppervlakte van het bouwperceel;
  5. e. het verrichten van heiwerkzaamheden,
  6. f. de toepassing van massieve betonplaten.

Artikel 11 Recreatie - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie in de vorm van openbare volkstuinen met bijbehorende bebouwing;
  2. b. verblijfsrecreatie;

met daarbij behorende voorzieningen ondergeschikt en ten dienste aan de onder a en b genoemde functie zoals:

  1. c. verenigingsgebouwen;
  2. d. ondersteunende horeca;
  3. e. opslagruimtes, bergingen en andere vergelijkbare nevenruimten;
  4. f. sport- en speelvoorzieningen;
  5. g. sanitaire voorzieningen;
  6. h. wegen en toegangspaden;
  7. i. parkeervoorzieningen;
  8. j. groenvoorzieningen;
  9. k. water, watergangen, oeververbindingen en andere bijbehorende voorzieningen zoals steigers;
  10. l. waterbeheer met bijbehorende voorzieningen;
  11. m. nutsvoorzieningen, uitgezonderd zendmasten;
  12. n. ondergrondse infrastructuur;
  13. o. overige bij volkstuinen behorende functies.

11.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de functie bedoeld in lid 11.1 onder a en b, gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 28 m2;
    2. 2. de afstand tussen het hoofdgebouw en de grens van het bouwperceel, niet zijnde een sloot, mag niet minder dan 2.50 meter bedragen;
    3. 3. de afstand tussen het hoofdgebouw en de grens van het bouwperceel, zijnde een sloot, mag niet minder dan 2 meter bedragen;
    4. 4. de oppervlakte van een kweekkas mag niet meer bedragen dan 12 m2;
    5. 5. de oppervlakte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 6 m2;
    6. 6. de oppervlakte van kweekkas en bijgebouw mag gezamenlijk niet meer bedragen dan 12 m2;
    7. 7. de afstand van een kweekkas en een bijgebouw tot enig ander gebouw op hetzelfde bouwperceel mag niet minder dan 1 meter bedragen;
    8. 8. de afstand tussen een kweekkas en een bijgebouw mag niet minder bedragen dan 1 meter;
    9. 9. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3.50 meter;
    10. 10. de bouwhoogte van een kweekkas en een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 2.75 meter;
    11. 11. de afstand tussen een kweekkas en een bijgebouw enerzijds en de grens van het bouwperceel, niet zijnde een sloot, anderzijds mag niet minder dan 0.50 meter te bedragen;
    12. 12. de afstand tussen een kweekkas en een bijgebouw enerzijds en de grens van het bouwperceel, zijnde een sloot, anderzijds mag niet minder dan 2 meter bedragen;
  2. b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedoeld in lid 11.1, onder c tot en met g, gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1000 m2;
    2. 2. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 100 m2;
    3. 3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
    4. 4. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    5. 5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  3. c. de oppervlakte van steigers mag niet meer bedragen dan 15 m2.

11.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur kan ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing met dien verstande dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en opstallen;
  4. d. de recreatieve waarden.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik strijdig met de bestemming zoals bedoeld in artikel 2.1., lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik en het laten gebruiken van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. a. nachtverblijf in de periode van 1 oktober tot en met 1 april;
  2. b. het plaatsen van een windmolen;
  3. c. het gebruik van explosiemotoren, zoals motormaaiers en aggregaten, in de periode van 1 april tot 1 oktober;
  4. d. verharding met een totale oppervlakte, inclusief de bebouwing, van meer dan 30 % van de oppervlakte van het bouwperceel;
  5. e. het verrichten van heiwerkzaamheden,
  6. f. de toepassing van massieve betonplaten.

Artikel 12 Tuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven;
  2. b. terrassen;
  3. c. toegangspaden;
  4. d. aan- en uitbouwen;
  5. e. bijgebouwen, behorend bij de hoofdgebouwen in de aangrenzende bestemming Wonen.

12.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. op de gronden mogen geen hoofdgebouwen worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bijgebouwen ter plekke van de bouwaanduiding "bijgebouwen" mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
  3. c. gebouwde erf- en perceelafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in het Bor Bijlage II (zoals dat van kracht was ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit bestemmingsplan) als vergunningvrij zijn aangemerkt;
  4. d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

Artikel 13 Verkeer - 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. straten en wegen;
  2. b. tramverkeer;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. in- en uitritten;
  6. f. bermen en beplanting;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. g. kunstwerken en viaducten;
  2. h. groenvoorzieningen;
  3. i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. j. straatmeubilair;
  5. k. ondergrondse afvalcontainers;
  6. l. nutsvoorzieningen;
  7. m. kunstobjecten;
  8. n. geluidwerende voorzieningen;
  9. o. ondergrondse infrastructuur
  10. p. speelvoorzieningen.

13.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. voor gebouwen geldende de volgende maxima:
    1. 1. bouwhoogte: 3 meter;
    2. 2. bebouwingsoppervlakte per gebouw: 20 m²;
  2. b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maxima:
    1. 1. bouwhoogte voorzieningen ten behoeve van de geleiding van het verkeer, alsmede lichtmasten: 15 meter;
    2. 2. bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 6 meter.

13.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur kan ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing met dien verstande dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en opstallen.

13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik strijdig met de bestemming zoals bedoeld in artikel 2.1., lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik en het laten gebruiken van gronden en bebouwing ten dienste van een verkooppunt van motorbrandstoffen.

Artikel 14 Verkeer - 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. straten, wegen en in/uitritten ter ontsluiting van het dorp Sloterdijk;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. bermen en beplanting;

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. e. groenvoorzieningen;
  2. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. g. straatmeubilair;
  4. h. ondergrondse afvalcontainers;
  5. i. nutsvoorzieningen;
  6. j. kunstobjecten;
  7. k. ondergrondse infrastructuur;
  8. l. speelvoorzieningen.

14.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met een bouwhoogte van maximaal 3 m.

14.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur kan ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing met dien verstande dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en opstallen.

14.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 15 Water

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterwegen, watergangen en waterpartijen, zoals sloten, beken en vijvers;
  2. b. waterkering;
  3. c. waterberging;
  4. d. afwateringskanalen;
  5. e. waterhuishouding;
  6. f. waterstaatkundige werken;

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. g. groenvoorzieningen;
  2. h. bruggen;
  3. i. duikers, sluizen en andere vergelijkbare voorzieningen;
  4. j. steigers;
  5. k. nutsvoorzieningen.

15.2 Bouwregels

  1. a. Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende maxima:
    1. 1. bouwhoogte: 3 meter;
    2. 2. bebouwingsoppervlakte steigers: 15 m2;
    3. 3. bebouwingsoppervlakte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 15 m².
  2. b. Het bouwen krachtens de aan deze gronden toegekende bestemmingen, mag uitsluitend geschieden nadat ter zake advies is ingewonnen bij de beheerder van het betreffende water en de beheerder van de betreffende waterkering.

15.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur kan ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing met dien verstande dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:

  1. a. de waterhuishouding;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en opstallen.

15.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik strijdig met de bestemming zoals bedoeld in artikel 2.1., lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik en het laten gebruiken van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. a. het aan- en afmeren en/of afgemeerd houden van woonboten;
  2. b. het dempen van watergangen anders dan voor de toegang tot een perceel of voor waterbeheer.

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving

16.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 16.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
  2. b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven.

16.3 Specifieke gebruiksregels

16.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 17 Waarde - Archeologie 1

17.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden;
  2. b. De bestemming Waarde - Archeologie 1 is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
  3. c. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 21;
    2. 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 20;
    3. 3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 17.

17.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor zover met betrekking tot de in lid 17.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen;
  2. b. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 100 m2 of een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld.
    2. 2. die het normale onderhoud betreft;
    3. 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

17.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 17.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. 2. het aanbrengen van drainage;
    3. 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    4. 4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    5. 5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    6. 6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  2. b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen;
  3. c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden;
  4. d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
  5. e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. 1. die betrekking heeft op een gebied met een oppervlakte kleiner dan 100 m² of een diepte van minder dan 0,50 meter onder maaiveld;
    2. 2. die het normale onderhoud betreft;
    3. 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

17.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde -Archeologie 1 geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 2

18.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden;
  2. b. De bestemming "Waarde - Archeologie 2" is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
  3. c. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 21;
    2. 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 20;
    3. 3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 17 dan wel 18.

18.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 18.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor zover met betrekking tot de in lid 18.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen;
  2. b. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m2 of een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld.
    2. 2. die het normale onderhoud betreft;
    3. 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

18.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 18.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Op en onder de in lid 18.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. 2. het aanbrengen van drainage;
    3. 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    4. 4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    5. 5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    6. 6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  2. b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen;
  3. c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden;
  4. d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
  5. e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. 1. die betrekking heeft op een gebied met een oppervlakte kleiner dan 10.000 m² of een diepte van minder dan 0,50 meter onder maaiveld;
    2. 2. die het normale onderhoud betreft;
    3. 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde -Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 3

19.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden;
  2. b. De bestemming Waarde - Archeologie 3 is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
  3. c. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 21;
    2. 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 20;
    3. 3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 17 dan wel 18.

19.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 19.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor zover met betrekking tot de in lid 19.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen;
  2. b. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m2 of minder dan de 20ste-eeuwse ophoging (3 m onder maaiveld).
    2. 2. die het normale onderhoud betreft;
    3. 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

19.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 19.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Op en onder de in lid 19.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de 20ste-eeuwse ophoging (3 m onder maaiveld), waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. 2. het aanbrengen van drainage;
    3. 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    4. 4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    5. 5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    6. 6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  2. b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen;
  3. c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden;
  4. d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
  5. e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. 1. die betrekking heeft op een gebied met een oppervlakte kleiner dan 10.000 m2 of minder dan de 20ste-eeuwse ophoging (3 m onder maaiveld);
    2. 2. die het normale onderhoud betreft;
    3. 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

19.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde -Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 20 Waarde - Cultuurhistorie

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van cultuurhistorische waarden.

Artikel 21 Waterstaat - Waterkering

21.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. b. De bestemming Waterstaat - Waterkering is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming(en).
  3. c. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 21;
    2. 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 20:
    3. 3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 17 dan wel 18.

21.2 Bouwregels

  1. a. Op de tot Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming) bestemde gronden mogen slechts worden gebouwd, bouwwerken krachtens de in lid 21.1 genoemde bestemmingen, mits de belangen van de waterkering zich daartegen niet verzetten, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de waterkerende functie van deze gronden;
  2. b. Bouwen binnen de kernzone van de waterkering is niet toegestaan;
  3. c. Het bouwen krachtens de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, mag uitsluitend geschieden nadat ter zake advies is ingewonnen bij de beheerder van het betreffende water en de beheerder van de betreffende waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene Bouwregels

Op en onder in het bestemmingsplan begrepen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, waarbij het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden c.q. af te wijken van genoemde grenzen ten behoeve van:

  1. a. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0.20 meter;
  2. b. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/10 van de breedte van de aangrenzende straat met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4.20 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1.50 meter langs een rijweg dan wel 2.40 meter boven een rijwielpad of voetpad, dat geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1.50 meter;
  3. c. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter en deze werken niet lager gelegen zijn dan 4.20 meter boven het aangrenzende straatpeil;
  4. d. trappenhuizen, technische installaties, dakterrassen, hekwerken en vergelijkbare bouwwerken, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2 meter.

Artikel 24 Algemene Gebruiksregels

Tot gebruik strijdig met de bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend het gebruik en het laten gebruiken van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. a. telefoneerinrichting of belhuis, automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop, massagesalon;
  2. b. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan.

Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels

25.1 Algemeen

Buiten het gebied met de gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie" mag de geluidbelasting vanwege het Bedrijventerrein Landlust de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

25.2 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Het dagelijks bestuur is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie" vervalt.
  2. b. Deze bevoegdheid mag niet eerder worden gehanteerd dan dat het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Landlust" in werking is getreden waarbij de mogelijkheid tot de vestiging van bedrijven als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht, bijlage I, onderdeel D op genoemd bedrijventerrein is vervallen.

Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels

Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, kan het dagelijks bestuur, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:

  1. a. gebouwen voor nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte; bruto van 30 m²;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, duikers en andere waterstaatkundige werken;
  3. c. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 2 meter;
  4. d. ontheffing te verlenen van de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, welke in geringe mate mogen worden overschreden, mits de betrokken bouwhoogte met niet meer dan 2 meter wordt vergroot;
  5. e. in afwijking van het bepaalde in lid d, de in de regels toegestane maximale bouwhoogte, die mag worden overschreden ten behoeve van:
    1. 1. lift- en trappenhuizen met ten hoogste 5 meter;
    2. 2. centrale verwarmingsinstallaties, dakopbouwen en met ten hoogste 5 meter;
    3. 3. schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, rookgasafvoerkanalen, antennes en zendmasten ten behoeve van mobiele telefonie met ten hoogste 8 meter;
  6. f. de op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen die met ten hoogste 3 meter mogen worden overschreden ten behoeve van uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

Artikel 27 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van ontheffing of het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. het dagelijks bestuur legt het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken voor een periode van twee weken ter inzage;
  2. b. voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het dagelijks bestuur in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud;
  3. c. in de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen, wie in de gelegenheid wordt gesteld om een zienswijze in te dienen en op welke wijze dit dient te gebeuren;
  4. d. belanghebbenden kunnen bij het dagelijks bestuur naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over de ontwerp naar voren brengen;
  5. e. de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen als bedoeld onder d bedraagt twee weken, welke termijn aanvangt met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht

28.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

28.2 Afwijking

Eenmalig kan worden afgeweken van lid 28.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het lid 28.1 met maximaal 10 %.

28.3 Uitzondering op overgangsrecht bouwwerken

Lid 28.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

28.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

28.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 28.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

28.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 28.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

28.7 Uitzondering op overgangsrecht gebruik

Lid 28.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 29 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als Bestemmingsplan Bos en Lommer Noord van het stadsdeel Bos en Lommer.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het voorliggende plangebied geldt momenteel voor het grootste gedeelte het bestemmingsplan 'Overbrakerpolder' dat is vastgesteld in 1981. De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bestemmingsplannen elke tien jaar worden herzien. De actualisatieplicht is één reden om een nieuw bestemmingsplan op te stellen. De tweede belangrijke reden is dat in de loop der jaren op verschillende beleidsterreinen en op verschillende bestuursniveaus nieuw beleid is vastgesteld. Dit beleid is nog niet in bestemmingsplannen verwerkt. De derde reden is dat er zich in het plangebied ruimtelijke ontwikkelingen hebben voorgedaan en nieuwe ontwikkelingen worden voorzien rond met name de kantorenstrook langs de Haarlemmervaart. Het vigerende bestemmingsplan biedt geen ruimte voor deze ontwikkelingen. Doel van het bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch planologisch kader.

Op 10 mei 2011 heeft de stadsdeelraad de nota 'Globaal en flexibel bestemmen' vastgesteld en tot uitgangspunt gemaakt voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen streeft het stadsdeel West naar een goed evenwicht tussen rechtszekerheid van burgers en het bedrijfsleven enerzijds en de flexibiliteit om in te kunnen spelen op maatschappelijke- en marktontwikkelingen anderzijds. Een belangrijke doelstelling is dat mensen zoveel mogelijk een wooncarrière kunnen maken in het stadsdeel en dat er voor ondernemers ruimte is om op nieuwe ontwikkelingen in te spelen. Het bestuur wil daarom bestemmingsplannen globaler en flexibeler maken, zodat de combinatie van werken, wonen en ondernemen gemakkelijker kan worden gemaakt.

Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Globaal staat tegenover gedetailleerd; een bestemmingsplan is gedetailleerd als de bestemmingen precies en in detail zijn opgenomen, veelal op straat- of perceelsniveau ingevuld. De term krimpfolieplan wordt in dit verband ook wel gebruikt. Er kan ook sprake zijn van een globaal plan; de bestemmingen daarin worden veelal voor grotere gebieden toegekend en de bestemmingsomschrijving is (veel) ruimer.

Flexibiliteit ziet op de binnenplanse wijzigingsmogelijkheden van een bestemmingsplan; in een bestemmingsplan kan bepaald worden dat bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij dat bestemmingsplan aan te geven regels. Ook kan in een plan aangegeven worden dat het dagelijks bestuur, binnen het bestemmingsplan te bepalen grenzen, het plan kan wijzigen ('wijzigingsbevoegdheid'), of het plan moet uitwerken (uitwerkingsplicht).

In het verleden werden de meeste bestemmingsplannen opgesteld als een gedetailleerd plan, dat wil zeggen dat op perceelsniveau een bestemming aan gronden werd toegekend. Nadeel hiervan is dat elk afwijkend gebruik of elke afwijkende bouwaanvraag, waarvan al snel sprake zal zijn, niet toegestaan is, dan wel dat daarvoor een afwijkingsprocedure gevoerd moet worden. In deze gedetailleerde plannen zijn veelal wel enkele flexibiliteitsinstrumenten ingebouwd, bijvoorbeeld om af te wijken van hoogtematen of om gebruik te wijzigen.

Het grootste nadeel van gedetailleerde bestemmingsplannen is, naast de vaak noodzakelijke extra procedures bij afwijking van het plan, de onmogelijkheid om snel in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Het kan daarbij gaan op ontwikkelingen op microniveau of op grotere schaal. Denk bijvoorbeeld aan de ondernemer die een bedrijfspand of woning wil omzetten in kantoor of een woon/werkcombinatie wil creëren, de particulier die een aanpassing of uitbouw wil maken aan zijn woning of de corporatie die een heel bouwblok wil renoveren en van een extra bouwlaag wil voorzien.

Aan een globaal bestemmingsplan kleven deze nadelen niet; een globaal bestemmingsplan heeft minder procedures tot gevolg, nieuwe initiatieven zijn snel mogelijk, het is toekomstgericht en tegelijk minder snel verouderd, er zijn minder snel planaanpassingen nodig en het leidt tot een eenvoudiger bouwplantoetsing. In een globaal bestemmingsplan zullen grotere gebieden dezelfde bestemming krijgen, waarbinnen meerdere vormen van gebruik zijn toegestaan. Ook de maximaal toegestane afmetingen zullen ruimer bepaald zijn.

Op zichzelf bieden globale plannen dezelfde rechtszekerheid als gedetailleerde plannen; duidelijk is wat toegestaan wordt. Globale en flexibele bestemmingsplannen veronderstellen wel een andere instelling bij het opstellen; waar in de regel onderzocht en vastgelegd werd wat de gemeente met de gronden wilde, is nu uitgangspunt het vastleggen van wat men niet wil. De uiteindelijke formulering in het bestemmingsplan zal dan weer wel een opsomming van toegestane activiteiten en bouwmogelijkheden zijn, aangezien de wettelijke bepalingen hiertoe nopen; het blijft zogenoemde toelatingsplanologie. Globaal bestemmen kan niet ongelimiteerd, omdat elke mogelijk gemaakte ontwikkeling ook door (milieu)onderzoek onderbouwd moet worden.

Een andere inperking van de globaliteit kan gelegen zijn in de te verwachten planschadeclaims; als een ruimere bestemmingsomschrijving zal leiden tot claims, kan daarvan afgezien worden als bepaalde onderdelen daarvan volledig onrealistisch zijn, in ieder geval binnen de planperiode van tien jaar. Voor een groot deel kan dit omzeild worden door die activiteiten dan in wijzigingsbevoegdheden of afwijkingsmogelijkheden op te nemen; bij daadwerkelijke wijziging zal dan pas een grond voor planschade ontstaan. Het zal ook duidelijk zijn dat een groot aantal activiteiten niet overal gewenst zijn; te denken valt aan horecavestigingen met een groter risico op geluidsoverlast, bedrijvigheid met een hogere milieucategorie en grootschalige detailhandel in een rustige woonwijk. Zoals gezegd zal die beperking dan wel gebaseerd moeten zijn op een 'per se niet' benadering.

Globale (en flexibele) bestemmingsplannen zijn toekomstgericht, maar veronderstellen daardoor wel meer visie, een visie die je bij krimpfolieplannen niet (uitsluitend conserverende plannen; uitsluitend vastleggen wat er feitelijk is) of veel minder (slechts mogelijk maken wat je nu verwacht en wil faciliteren) nodig hebt.

Het bestemmingsplan 'Bos en Lommer Noord' is indachtig deze uitgangspunten opgesteld. Het bestemmingsplan is deels gericht op beheer van de huidige situatie en deels gericht op ontwikkeling. Voor een aantal aspecten is een vrij gedetailleerde regeling opgesteld, om onder meer recht te doen aan vastgesteld beleid en aan de bestaande, te handhaven, deels monumentale stedenbouwkundige structuur en verschijningsvorm. Ter bescherming van de bebouwing en de functies in het dorp Sloterdijk is het gebied rond de Spaarndammerdijk gedetailleerd bestemd. Voor een aantal andere aspecten zoals bouwvolume en functiemening is in het bestemmingsplan globaliteit en flexibiliteit opgenomen. Een globale bestemming is gegeven aan een aantal kantoorpanden langs de Haarlemmervaart.

Hoofdstuk 2 Plankader

2.1 De Plangrens

Het bestemmingsplangebied Bos en Lommer Noord wordt als volgt begrensd:

  • in het zuiden door de Haarlemmervaart, tevens de grens met het vigerende bestemmingsplan "Admiraal de Ruijterweg", vastgesteld door de stadsdeelraad van Bos en Lommer op 30 maart 2005 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland bij besluit van 8 november 2005 en bestemmingsplan "Landlust", vastgesteld door de stadsdeelraad van Bos en Lommer op 17 januari 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland bij besluit van 20 april 2007;
  • in het westen door de oostelijke grens van het tracébesluit ten behoeve van de aanleg van de 2e Coentunnel c.a. Dit is tevens de grens van het bestemmingsplan Westrandweg - 2e Coentunnel dat door de gemeenteraad van Amsterdam op 16 maart 2011 is vastgesteld en op 27 mei 2011 onherroepelijk is geworden.
  • in het noorden door het talud ten zuiden van de spoorlijn Amsterdam CS - Amsterdam Sloterdijk, tevens de grens van het voormalige stadsdeel Bos en Lommer en de grens met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Overbrakerpolder 2013;
  • in het oosten door de voormalige grens met het toenmalige stadsdeel Westerpark, tevens de grens van het bestemmingsplan "1e Herziening Westerpark ABC" dat door de stadsdeelraad van Westerpark op 7 december 2004 is vastgesteld en door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland bij besluit van 5 juli 2005 is goedgekeurd;

De met het bovengenoemde tracébesluit samenhangende aanwijzing van de Tweede Coentunnelweg tot grootstedelijk gebied (door de gemeenteraad van Amsterdam) heeft mede betrekking op het gebied tussen de Sloterdijkerweg en de huidige Coentunnelweg. Dit betekent dat de juridisch planologische bevoegdheden, waaronder de bevoegdheid tot de vaststelling van bestemmingsplannen, voor wat betreft die strook bij de centrale stad liggen. Deze gronden zijn daarom buiten de grenzen van het voorliggende bestemmingsplan gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1301BPSTD-VG01_0002.png"

Kaart 1 Bestemmingsplangebied (globaal) Bos en Lommer Noord

Op bovenstaande kaart is globaal de grens van het bestemmingsplan Bos en Lommer Noord aangegeven. Er zijn drie deelgebieden te onderscheiden: het dorp Sloterdijk langs de Spaarndammerdijk, de volkstuinen en de kantoorgebouwen langs de Haarlemmervaart.

2.2 Geldend Planologisch Beleid

Het bestemmingsplan "Bos en Lommer Noord" vervangt een deel van het bestemmingsplan "Overbrakerpolder". Het andere deel wordt vervangen door het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Overbrakerpolder 2013". De gemeenteraad van Amsterdam heeft het vigerende bestemmingsplan "Overbrakerpolder" op 1 juli 1981 vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben bij besluit van 12 oktober 1982 deels goedkeuring onthouden aan dit bestemmingsplan. Dit besluit is onherroepelijk geworden bij Koninklijk besluit, no. 42, van 18 juni 1986. De onthouding van goedkeuring heeft betrekking op de volkstuinen en een deel van de gronden ten zuiden van het woongebied Sloterdijk. Voor de gebieden waarop de onthouding van goedkeuring betrekking heeft, geldt geen eerder bestemmingsplan.

Ter plaatse van het adres Haarlemmerweg 518 is het bestemmingsplan "Overbrakerpolder" herzien door het bestemmingsplan "Overbrakerpolder, herziening Postbankterrein", vastgesteld op 14 mei 1997 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland op 17 september 1997.

Ter plaatse van het adres Molenwerf 2-24 geldt het bestemmingsplan 'Linmijterrein' dat door de stadsdeelraad van Bos en Lommer is vastgesteld op 31 oktober 1990. Het plan werd op 11 juni 1991 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland. Voor het oostelijk deel van het terrein is na beroepsprocedures tegen het bestemmingsplan een herziening van het bestemmingsplan vastgesteld, waardoor voor dat deel ter plaatse de bestemming ‘Erven behorende bij kantoorbebouwing’ zonder bouwmogelijkheid geldt. Deze herziening is vastgesteld op 8 oktober 1997.

2.3 Geschiedenis Van Het Plangebied

Sloterdijk
Tot aan het begin van de zeventiende eeuw vormde de slingerende Spaarndammerdijk, ook Haarlemmerdijk genoemd, de enige verbinding tussen Haarlem en Amsterdam. De dijk diende als bescherming voor het IJ waardoor de route kwetsbaar was voor doorbraken en overstromingen. De naam van de achterliggende polder, de Overbraker Binnenpolder, is vermoedelijk gerelateerd aan deze wateroverlast.
Het eerste dorp op de route van Amsterdam naar Haarlem was Sloterdijk, ontstaan uit het kleine buurtschap Slooterdam dat oorspronkelijk behoorde tot Osdorp. In 1631 werd besloten tot de aanleg van een trekvaart en zandweg tussen Amsterdam en Haarlem om de slingerende Spaarndammerdijk te omzeilen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1301BPSTD-VG01_0003.png"

Detail kaart uit 1770 – De Haarlemmertrekvaart tussen Amsterdam en Sloterdijk.

De trekvaart kon niet lang concurreren met het snelle vervoer per wagen over de Haarlemmerweg, maar bleef tot 1860 in gebruik. De aanleg van de eerste spoorlijn van Nederland in 1839, tussen Amsterdam en Haarlem had verder bijgedragen aan het einde van de trekvaart. Dit traject werd aangelegd door de eerste spoorwegmaatschappij van Nederland, de Hollandse IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HSM). Het tracé liep dwars door Sloterdijk, via Halfweg, naar Haarlem. Oorspronkelijk liep het spoor strak langs de Haarlemmervaart, maar aan het einde van de negentiende eeuw kreeg het tracé de slingerende vorm die nu nog herkenbaar is. De bouw van het Centraal Station tussen 1881 en 1889 leidde ertoe dat het spoor gedeeltelijk in een lus naar het noorden werd verlegd om een betere aansluiting op de overige spoorlijnen te verkrijgen. In de ruimte die ontstond tussen het spoor en de Haarlemmervaart is in 1885 de Westergasfabriek opgeleverd. De ligging aan de spoorlijn en de Haarlemmerweg maakte Sloterdijk een gewilde locatie voor bedrijven om zich te vestigen.

Industriestrook
Een flauwe bocht in het spoortracé tussen Sloterdijk en Amsterdam liet ruimte open voor bebouwing. Deze strook is gelegen tussen de huidige Ring A10 en het punt waar de oude spoorlijn weer naar de vaart toe buigt. Vanaf het begin van de twintigste eeuw is de strook geleidelijk volgebouwd met lichte industrie. Rond 1900 vestigde de Amsterdamsche Poetsdoekenfabriek (het latere Linmij N.V.) zich er, in 1901 Parfumerie Boldoot, in 1912 Uitgeverij Blikman en Sartorius en in 1920 Steendrukkerij La Porte.
In 1948 liet ook Coca-Cola ten westen van de oude Velserweg, de huidige Ring A10, een fabriek bouwen waardoor deze ‘industriestrook’ in westelijke richting werd doorgetrokken. Geen van deze bedrijfsgebouwen bestaat tegenwoordig nog.
Met de bouw van een nieuw kantoorgebouw in 1969 in de punt tussen de spoorlijn Amsterdam – Haarlem en de Haarlemmervaart door de Rijkspostspaarbank (RPS) werd er een begin gemaakt met de modernisering van de ‘industriestrook’. Parfumerie Boldoot en uitgeverij Blikman en Sartorius werden respectievelijk rond 1985 en 1990 gesloopt voor nieuwbouw van de nieuwe Postbank. De fabriek van Linmij sloot in 1993 en rond 1995 werd het huidige kantorencomplex gerealiseerd. Het kantoorgebouw op de hoek van de Molenwerf en de Haarlemmervaart is de opvolger van de oude drukkerij en werd rond 1980 gebouwd. Hiervoor werd ook het tot dan toe resterende naburige schoolgebouw afgebroken. Na deze reeks van sloop en nieuwbouw kreeg het aanzicht van de ‘industriestrook’ zijn huidige vorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1301BPSTD-VG01_0004.png"

Uitsnede kaart Dienst Bouw- en Woningtoezicht, 1922-1939 – 1. Amsterdamsche Poetsdoekenfabriek (het latere Linmij), 2. Parfumerie Boldoot, 3. Uitgeverij Blikman en Sartorius, 4. Steendrukkerij La Porte. Linksboven Sloterdijk.

Volkstuinen
In een raadsbesluit uit 1927 werd een deel van de Overbraker Binnenpolder aangewezen voor de aanleg van volkstuinen. In de opzet van het complex is de historische slotenstructuur van de polder nog herkenbaar. Het nieuwe terrein liep door tot aan de Spaarndammerdijk en besloeg daarmee ongeveer de helft van de Overbraker Binnenpolder. Tuindervereniging Nut en Genoegen betrok het terrein vrijwel direct. Ongeveer twintig jaar later volgde de vereniging Sloterdijkermeer. Beide verenigingen bestonden al langer en verhuisden van een eerdere locatie.
Halverwege de jaren zestig moest aan de noordzijde een aanzienlijk deel van de volkstuinen plaatsmaken voor een bedrijventerrein.

Het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP)
De annexatie van Sloten in 1921 bood Amsterdam de ruimte om in westelijke richting uit te breiden. Het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP) uit 1935 vormde een keerpunt voor Sloterdijk, omdat het voorzag in een grote autoweg die het dorp in noord-zuidrichting moest doorsnijden. In de directe omgeving was een combinatie van woningbouw en bedrijventerrein gepland en een nieuw spoorknooppunt. Het huidige plangebied moest een overgangsgebied worden tussen het nieuwe Westelijk Havengebied in het noorden en de stad in het zuiden. De uitbraak van de Tweede Wereldoorlog leidde tot uitstel van de invulling van de plannen, maar vanaf de jaren vijftig werden deze in gewijzigde vorm tot uitvoering gebracht. Een tijdelijk station in de kern van het dorp diende als voorganger van het nieuwe spoorknooppunt en bij de bouw ervan werd veel gesloopt. Aan het einde van de jaren zestig werd de autoweg aangelegd waardoor de westelijke helft van Sloterdijk verdween. Ook werden stapsgewijs de bedrijfsgebouwen langs de Haarlemmervaart vervangen door kantoorgebouwen. Het tijdelijke station maakte halverwege de jaren tachtig plaats voor het nieuwe Station Sloterdijk waarbij ook de spoorlijn naar het noorden werd verlegd. Het plangebied kreeg op dat moment zijn huidige vorm. Omdat het AUP gewijzigd is ingevuld, is een gedeelte van Sloterdijk bewaard gebleven en zijn ook de volkstuinen nog grotendeels intact. Het plangebied maakt deel uit van de zogeheten Brettenzone, een groene strook tussen het Westelijk Havengebied en de Haarlemmervaart.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Kader

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke situatie in het plangebied beschreven.

Het plangebied kan globaal worden onderscheiden in drie deelgebieden:

  • het dorp Sloterdijk is een woongebied;
  • de volkstuinen zijn een groengebied;
  • de kantorenstrook langs de Haarlemmervaart is werkgebied.

Deze deelgebieden worden in de eerste drie paragrafen besproken. In de overige paragrafen wordt voor wat betreft het gehele plangebied ingegaan op het groen en het verkeer.

3.1 Dorp Sloterdijk

Het dorp Sloterdijk is een historische woonkern in stedelijk gebied. Het ligt ingesloten tussen kantoren, de Rijksweg A10 (Coentunnelweg), een spoorlijn en volkstuinen. De Spaarndammerdijk heeft cultuurhistorische waarde. De dijkstructuur is structuurbepalend voor de langs gelegen en achtergelegen bebouwing en is in 2004 aangewezen als gemeentelijk monument. Er bevindt zich in dit deel van het plangebied een aantal rijksmonumenten. Deze worden uitgebreider besproken in paragraaf 8.2Gebouwde monumenten.

Er vindt op de gronden achter de woonbebouwing aan de Spaarndammerdijk de volgende bedrijvigheid c.a. plaats:

  • Van Steenwijk BV Bouw- en Waterwerken, Spaarndammerdijk 661;
  • Garagebedrijf Spijker, Spaarndammerdijk 655;
  • Clubhuis duikvereniging OJC Amsterdam, Spaarndammerdijk 651;
  • Opslagloods GTI, naast bovengenoemd clubhuis;
  • Decidio, Spaarndammerdijk 657.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1301BPSTD-VG01_0005.png"

Entree bedrijven vanaf Spaarndammerdijk

Er wordt voor de adressen en de situering van de verschillende bedrijfspanden verwezen naar de bij deze toelichting gevoegde "Inventarisatie bedrijven Oud Sloterdijk" die in februari 2008 door de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van de gemeente Amsterdam is opgesteld (zie bijlage 1 Inventarisatie bedrijven OudSloterdijk, in het bijzonder hoofdstuk 3 van deze bijlage).

Er is voor een aantal bouwwerken op het terrein geen bouwvergunning verleend. Het gaat om de volgende bouwwerken:

  • het bouwwerk achter Spaarndammerdijk 653; het bouwwerk is gebouwd van kunststof en hout en wordt gebruikt voor opslag;
  • de bouwwerken achter Spaarndammerdijk 655; het bouwwerk is gebouwd van kunststof en hout en wordt gebruikt voor opslag;
  • het bouwwerk gelegen aan de achterkant van het terrein (parallel langs het voetpad); het is een witte loods van kunststof en wordt gebruikt voor opslag/stalling.

Zowel de woonbebouwing c.a. langs de Spaarndammerdijk als de daarachter gelegen bedrijfsbebouwing hadden in het voorgaande bestemmingsplan "Overbrakerpolder" (1981) de bestemming "Woonbebouwing c.a. (cum annexis)". De bedrijven waren hier, in de tijd dat genoemd bestemmingsplan werd vastgesteld, reeds aanwezig, maar zijn in het voorgaande bestemmingsplan niet expliciet geregeld. Er zal in het hiernavolgende worden nagegaan of en zo ja, hoe de aanwezige bedrijven positief kunnen worden bestemd (zie paragraaf 5.5 Milieuzonering).

3.2 Volkstuinen

Het plangebied Bos en Lommer Noord omvat twee volkstuinparken: "Nut & Genoegen" en "Sloterdijkermeer". De volkstuinen beslaan wat betreft oppervlakte het grootste deel van het plangebieden en worden door stadsdeel West verhuurd aan de Bond van Volkstuinders. Het gebied behoort tot de hoofdgroenstructuur en is onderdeel van de Brettenzone (groene scheg) die vanaf het recreatiegebied Spaarnwoude de stad in komt.

De primaire functie van de volkstuinen is in de afgelopen tientallen jaren verschoven van voedselproductie naar recreatief tuinieren. Belangrijke functies van de volkstuinen zijn nu:

  • het recreatieve aspect (tuinieren, wandelen in rustige omgeving);
  • het sociale aspect (verenigingsleven);
  • het gezondheidsaspect (met name voor ouderen);
  • het natuurlijke aspect (diversiteit flora en fauna);
  • het economische aspect (binding van hogere en middeninkomensgroepen aan de stad).

Er zijn op het terrein gemeenschappelijke voorzieningen aanwezig zoals een verenigingsgebouw, sportveld, nutsvoorzieningen, opslag en sanitair.

De volkstuinen zijn ook toegankelijk voor bezoekers die geen volkstuin hebben. De ingangen liggen echter nogal "verstopt" aan de noordkant van het gebied waardoor de openbare toegankelijkheid niet bij het grote publiek bekend is. De parkeergelegenheid is ook aan de noordkant gesitueerd.

3.3 Kantorenstrook

De kantorenstrook langs de Haarlemmervaart wordt gekenmerkt door verschillende bouwstijlen van na de oorlog. De percelen zijn grotendeels bebouwd. Er is sprake van verschillende bouwhoogten en bebouwingspercentages. Het hoogste gebouw (40 meter) is het gebouw van de ING ter hoogte van de kruising Haarlemmerweg/Bos en Lommerweg aan de oostkant van de kantorenstrook. Aan de westkant van de strook bevinden zich kantoorgebouwen die tot 2012 in gebruik waren bij verzekeraar Achmea, maar inmiddels leeg staan. De gebouwen worden getransformeerd tot woningen. Ten noorden van de Achmea-gebouwen, gescheiden door een binnenstraat, staat een strook kantoorpanden in bezit van MEAG Munich Ergo Kapitalanlagegesellschaft Mbh. Deze panden zijn als kantoor in gebruik.

In de meest westelijke hoek van de kantorenstrook staat aan de Molenwerf 1 een gebouw dat voorheen in gebruik was bij Elsevier en is getransformeerd tot hotel. Tussen dit gebouw en de A10 (Coentunnelweg) is een groengebied gelegen. Dit groengebied is een ecologisch verbindingsgebied. Er staat ook een voormalig bijgebouw van een onderwijsvoorziening dat in gebruik was als muziekopname- en oefenstudio.

De kantorenstrook is in stedenbouwkundig opzicht een barrière tussen de Gibraltarbuurt (de woonwijk ten zuiden van de Haarlemmerweg) en de volkstuincomplexen c.q. de groene zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1301BPSTD-VG01_0006.png"

Molenwerf. Links de westzijde van de kantorenstrook. Rechts voormalig Elseviergebouw aan de Molenwerf 1

3.4 Groenverbindingen

De groene corridors omvatten fiets- en wandelpaden. Het fietspad op de voormalige spoordijk ten zuiden van de volkstuinen behoort tot het Amsterdamse "hoofdnet fiets". Ten noorden van de volkstuinen ligt een fietspad en een wandelpad. De inrichting van dit pad is ecologisch. Er is een verbinding gemaakt met het Westergasfabriekterrein.

3.5 Verkeer En Parkeren

Autoverkeer
Het plangebied is via de Sloterdijkerweg, Velserweg, Molenwerf en Haarlemmerweg rechtstreeks aangesloten op het stedelijke autonetwerk. De oprit vanaf de Haarlemmerweg op de A10 biedt toegang tot het landelijke autonetwerk (uitsluitend in zuidelijke richting). De Velserweg en Sloterdijkerweg zijn doorgaande routes/gebiedsontsluitingsroutes voor gemotoriseerd verkeer.

Langzaam verkeer
Het langzaamverkeersnetwerk in het plangebied sluit aan op het netwerk in de omgeving en biedt veilige routes naar diverse voorzieningen. Er ligt in oost-west richting een belangrijke route voor langzaam verkeer die behoort tot het "hoofdnet fiets". Deze route verbindt Teleport/Sloterdijk met het Westergasfabriekterrein en het centrum van de stad. Over de Sloterdijkerweg ligt in noord-zuid richting een "fietsroute van stedelijk belang". Beide fietspaden zijn stadsdeelgrensoverschrijdend. Aan de noordkant van de volkstuinen liggen recreatieve fiets- en wandelpaden. Tussen het dorp Sloterdijk en de volkstuinen ligt een wandelpad in noord-zuidrichting. Er is voor het langzaam verkeer in het verlengde van de Bos en Lommerweg een doorsteek naar het fietspad ten zuiden van de volkstuincomplexen.

Openbaar vervoer
Het plangebied is goed ontsloten met het openbaar vervoer. NS-Station Sloterdijk ligt op loopafstand van het plangebied (500 meter). Tramlijn 12 loopt over de Molenwerf en is een tramverbinding tussen de stad en station Sloterdijk. Diverse buslijnen rijden over de Haarlemmerweg.

Parkeren
Het parkeren bij het hotel aan de Molenwerf 1 vindt plaats in de parkeergarages onder het gebouw. Bewoners van het dorp Sloterdijk parkeren op de Spaarndammerdijk of aan de Sloterdijkerweg. De verkeersdruk op de dijk is groot (ten gevolge van de aanwezigheid van bedrijven aansluitend aan het dorp Sloterdijk). De verkeersdruk vraagt om inrichtingsmaatregelen ter voorkoming van het rijden tegen het talud van de dijk op.

De parkeerplaatsen voor bezoekers van de volkstuinen zijn aan de noordkant van de volkstuinen (langs het spoor) in de openbare ruimte gesitueerd (met overloopmogelijkheden langs de Sloterdijkerweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1301BPSTD-VG01_0007.png"

Parkeergelegenheid ten noorden van de volkstuincomplexen

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water
Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Op grond hiervan moet in 2015 een goede (grond)waterstand zijn gerealiseerd. De kaderrichtlijn is op nationaal niveau vertaald in wetgeving, met name de Waterwet, maar er is ook doorwerking in de ruimtelijke ordening. Bij ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening onder meer worden beoordeeld of de gewenste watertoestand in gevaar wordt gebracht. Als nieuwe bestemmingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de watertoestand zijn maatregelen nodig. Ruimtelijke besluiten moeten worden voorafgegaan door een watertoets. Doel van deze watertoets is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een zo evenwichtig mogelijke wijze in beschouwing worden genomen bij het te nemen ruimtelijk besluit. Het verband tussen de Kaderrichtlijn Water en ruimtelijke plannen is bij uitstek onderwerp van de watertoetsprocedure.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De SVIR heeft als ondertitel ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. De Structuurvisie vervangt de Nota Mobiliteit

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden.
Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
In het voorliggende bestemmingsplan spelen deze rijksbelangen geen rol.

Nationaal Waterplan
Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Het nu voorliggende bestemmingsplan gaat uit van behoud van de bestaande situatie, waaronder het behoud van het bestaande groen en waterlopen. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op het wateraspect van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Provinciaal Beleid

Provinciale Structuurvisie / Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie
De Structuurvisie Noord-Holland en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie zijn op 21 juni 2010 door Provinciale Staten vastgesteld. In de verordening zijn, net als in de geldende provinciale verordening regels gesteld ten aanzien van grootschalige en perifere detailhandel op bedrijventerreinen en locaties voor kantoren- en bedrijventerreinen binnen het “Bestaand Bebouwd Gebied” (BGG). Het bestemmingsplangebied ligt in het “Bestaand Bebouwd Gebied” zoals benoemd in de verordening. Het bestemmingsplan staat geen realisatie van kantoren- en bedrijventerreinen of grootschalige en perifere detailhandel toe, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.

4.3 Beleid Gemeente En Stadsdeel

4.3.1 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Amsterdam 2040, ‘Economisch sterk en duurzaam'
Op 17 februari 2011 is de Structuurvisie Amsterdam 2040, ‘Economisch sterk en duurzaam' vastgesteld door de gemeenteraad. In deze visie worden de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2040 beschreven. Op de visiekaart 2040 zijn het dorp Sloterdijk en de kantoren langs de Molenwerf aangeduid als "werken-wonen" gebied. De volkstuinen zijn onderdeel van de Hoofdgroenstructuur en zijn gekenmerkt als het groentype Volkstuinpark/schoolwerktuin. De bebouwing en verharding moet ondergeschikt zijn aan de groenfunctie. Op de volkstuinen zijn voorzieningen toegestaan die het medegebruik stimuleren, zoals wandelpaden, kleinschalige horeca, kinderspeelplaats, sportveldjes, kunstobjecten. De gronden tussen de volkstuinen en het spoortalud en de gronden rond Molenwerf 1 zijn aangeduid als corridors. De corridors mogen niet (verder) worden doorsneden met infrastructuur of anderszins hun kwaliteit als groene route annex ecologische verbindingszone verliezen. De begraafplaats bij de Petruskerk maakt eveneens deel uit van de Hoofdgroenstructuur. Uitgangspunten zijn het behoud van rust en cultuurhistorisch karakter, stimuleren van gebruik als wandel- en gedenkpark en de ruimte geven aan passende culturele activiteiten en uitingen.
Voor zowel de volkstuinen, de begraafplaats als de corridors zijn geen ontwikkelingen voorzien. De drie gebieden zijn bestemd conform het huidige gebruik.

Kantorenstrategie Amsterdam 'Kiezen en onderscheiden'
De kantorenstrategie is een nadere uitwerking van de structuurvisie op het onderwerp kantoren en is op 14 juli 2011 door de gemeenteraad van Amsterdam vastgesteld. De kantorenstrategie geeft richting aan de rol van de gemeente op de kantorenmarkt om de leegstand terug te brengen tot een acceptabel niveau en de toenemende verversing en de geringe uitbreiding van de kantorenvoorraad vorm te geven. De gemeente wil hiermee bijdragen aan het herstellen van het evenwicht op de kantorenmarkt op termijn. De kantorenstrategie richt zich niet alleen op de planvoorraad, maar vooral ook op de bestaande voorraad.

Op stedelijk en projectniveau worden maatregelen en kaders benoemd die bijdragen aan:

  • het stimuleren en faciliteren van herontwikkeling om de kwaliteit van de bruikbare kantorenvoorraad op peil te houden;
  • het stimuleren en faciliteren van transformatie en sloop van in onbruik geraakte kantoren om de omvang van de bestaande kantorenvoorraad te verkleinen;
  • de reductie en temporisering van de planvoorraad voor nieuwbouw in overeenstemming met de lagere toekomstige ruimtebehoefte.

Per saldo zal hierdoor de totale kantorenvoorraad in omvang af dienen te nemen en er weer zicht komen op een 'normaal' leegstandspercentage. Het doel is een continue toekomstbestendige kantorenvoorraad die voldoende ruimte beidt aan de uiteenlopende vraag van huidige en potentiële kantoorondernemingen. In de kantorenstrategie worden verschillende maatregelen beschreven om het evenwicht tussen vraag en aanbod voor de kantorenmarkt te herstellen en de overmaat aan leegstand op te lossen. In deze kantorenstrategie worden verschillende maatregelen beschreven om het evenwicht tussen vraag en aanbod voor de kantorenmarkt te herstellen en de overmaat aan leegstand op te lossen. Maatregelen voor transformeren, slopen en herontwikkelen bestaande kantorenvoorraad zijn:

  1. 1. Bestemmingsplannen zullen bij herziening zodanig aangepast worden dat er een maximale ruimte is om andere bestemmingen mogelijk te maken;
  2. 2. Voor toetsen aan het bouwbesluit zal de gemeente initiatieven voor het transformeren of herontwikkelen van leegstaande kantoren zoveel mogelijk beoordelen op de bouweisen voor ‘bestaande bouw’;
  3. 3. De mogelijkheden die de Wet Kraken en Leegstand biedt om leegstand tegen te gaan worden benut in de Leegstandsverordening;
  4. 4. Partijen die een erfpachttijdvak kennen met een resterende looptijd van maximaal 30 jaar kunnen op basis van maatwerk dit erfpachtrecht laten aanpassen aan het nieuwe gebruik;
  5. 5. De marktpotentie van transformatieprojecten wordt vergroot door bij de realisatie van het planaanbod van onder meer woningbouw, hotels, detailhandel en voorzieningen rekening te houden met de potentie die leegstaande kantoren hiervoor bieden en op basis van maatwerk de afweging tussen nieuwbouw en transformatie te maken;
  6. 6. Gemeente zal soepel omgaan met volume-uitbreidingen bij herontwikkeling om de financiële haalbaarheid ervan te vergroten;
  7. 7. Bij het bepalen van grondprijzen en de erfpachtcanon stelt de gemeente zich facilitair op ten behoeve van transformatie, sloop en herontwikkeling;
  8. 8. Amsterdam spant zich in om meer financiële middelen vrij te spelen om actief bij te dragen aan plannen voor transformatie, sloop en herontwikkeling;
  9. 9. Amsterdam zal een grotere inspanning gaan leveren op accountmanagement van kantoorhoudende organisaties, uitgebreider monitoren van feitelijke ontwikkelingen en meer structureel overleggen met marktpartijen;
  10. 10. Ruilmogelijkheden voor parkeernormen van laagwaardige kantoren naar nieuwe initiatieven is bij het ‘wegbestemmen’ van het laagwaardige kantoor bespreekbaar;
  11. 11. De gemeente zal het inzicht vergroten in de omvang en aard van de herontwikkelingsopgave van de bestaande voorraad.

Teleport, waartoe de kantorenstrook langs de Haarlemmervaart behoort, is aangewezen als krimpgebied. De belangrijkste opgave in de krimpgebieden vormt het per saldo terugdringen van de aanwezige kantorenvoorraad. Voor deze locaties is daarmee een belangrijke rol weggelegd bij het op stedelijk niveau herstellen van het evenwicht tussen vraag en aanbod op de kantorenmarkt. De nadruk ligt daarom op het onttrekken van bestaande kantoren door transformatie en sloop. De transformatie van de kantoren naar wonen of hotelfunctie geeft uitvoering aan het stedelijk beleid om het evenwicht tussen vraag en aanbod op de kantorenmarkt te herstellen.

Cultuurhistorie en archeologiebeleid Amsterdam

Bovengrondse cultuurhistorie
In de Amsterdamse Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (vastgesteld 13 april 2005) en 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (vastgesteld november 2011) wordt het verankeren van cultuurhistorische waarden in het proces van ruimtelijke ordening geagendeerd. Cultuurhistorische aspecten maken een stad bijzonder en zorgen voor de kwaliteit van de openbare ruimte en de bebouwing; ze bevorderen ook een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat.

Archeologie
Bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan is een nadere waardestelling nodig van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal. Door Bureau Monumenten & Archeologie van de gemeente Amsterdam is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. In hoofdstuk 8 wordt hier nader op ingegaan.

4.3.2 Relevant stadsdeelbeleid

Hoofdstuk 5 Milieu

5.1 Geluid

5.1.1 Industriegeluid

Geluidzone Westpoort

Het plangebied ligt geheel binnen de vigerende geluidzone industriegeluid van bedrijventerrein Westpoort en voor een zeer klein deel ook binnen de 55 dB(A) contour rondom Westpoort. Dit vormt geen beletsel voor het plan aangezien geen nieuwe geluidgevoelige functies worden mogelijk gemaakt. Aangezien de zonegrens industriegeluid Westpoort ruim buiten het plangebied is gelegen, is deze niet op de verbeelding aangegeven.

Geluidzone bedrijventerrein Landlust

Een klein deel aan de zuidoostkant van de volkstuinen valt binnen de geluidzone van bedrijventerrein Landlust. Dit hangt samen met het feit dat op bedrijventerrein Landlust een betonmortelcentrale aanwezig was. Dit is een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken. Om die reden is toentertijd om het industrieterrein een geluidzone vastgesteld. De betonmortelcentrale is sinds 2005 niet meer aanwezig en aangenomen kan worden dat een dergelijk bedrijf zich in de toekomst niet meer op deze locatie vestigt. Bij de actualisatie van het bestemmingsplan voor bedrijventerrein Landlust zal de (aanleiding van de) geluidzone vervallen. In het voorliggende bestemmingsplan Bos en Lommer Noord is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan het dagelijks bestuur bevoegd is de geluidzone op te heffen indien de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor bedrijventerrein Landlust daartoe aanleiding geeft. Handhaving van de geluidzone industriegeluid zal overigens geen beletsel voor het plan vormen aangezien geen nieuwe geluidgevoelige functies worden mogelijk gemaakt.

5.1.2 Wegverkeersgeluid

Het plangebied valt deels binnen de geluidzone ingevolge de Wet geluidhinder (van 350 meter breed) langs de A10 west en de geluidzone ingevolge de Wet geluidhinder (van 200 meter) langs de Haarlemmerweg.

De feitelijke geluidbelasting is aan de randen van het plangebied hoog. Deze bedraagt aan de westkant (langs de A10/Coentunnelweg, de Molenwerf en de Sloterdijkerweg), maar ook aan de zuidkant (langs de Haarlemmerweg) 55 tot 65 dB ter plaatse van de kantorenstrook langs de Haarlemmervaart, 55 tot 60 dB ter plaatse van de woningen in Sloterdijk en 50 tot 55 dB voor de zuidelijke en westelijke randen van de volkstuinen.

In dit bestemmingsplan zijn geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt in het voormalige Achmeakantoor aan de Molenwerf 2-10. Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor de transformatie van deze panden heeft het Dagelijks Bestuur van stadsdeel West op 29 januari 2013 een besluit genomen tot vaststelling van hogere grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder.

5.1.3 Spoorweggeluid

Het gehele plangebied valt binnen de geluidzone van de spoorlijn tussen Amsterdam CS en Amsterdam Sloterdijk. Dit vormt evenmin een beletsel voor het plan aangezien geen nieuwe geluidgevoelige functies worden mogelijk gemaakt.

5.1.4 Luchtvaartgeluid

Het plangebied valt niet binnen het beperkingengebied ingevolge het Luchthavenindelingbesluit Schiphol. Het aspect geluid heeft in dit verband dan ook geen beperkingen voor het plangebied tot gevolg, nog los van het feit dat het bestemmingsplan niet voorziet in de realisering van geluidgevoelige functies.

5.2 Bodem

Er kunnen voor wat betreft de bodemkwaliteit in dit plangebied twee gebieden worden onderscheiden.

Er zijn over de bodemkwaliteit van het grootste deel van het plangebied (in casu het gebied waar de volkstuinen liggen) geen gegevens beschikbaar. Er is aanleiding te veronderstellen dat dit deel van het plangebied "asbestverdacht" zou kunnen zijn. Dit is een gevolg van het feit dat er voor de bebouwing op de volkstuinen veelal ook gebruik is gemaakt van asbestverdacht dan wel asbesthoudend materiaal. Bij het ontbreken van gegevens is niet met zekerheid aan te geven in hoeverre dit gevolgen heeft gehad voor de bodemkwaliteit. Een verkennend bodemonderzoek zal op dit punt meer duidelijkheid kunnen verschaffen. Op basis van bodemonderzoeken ter plaatse van vergelijkbare volkstuincomplexen is de verwachting dat er geen sprake is van ernstige mate van verontreiniging. Het bestemmingsplan voorziet niet in een verdere intensivering of wijziging van het reeds tientallen jaren bestaande gebruik van de gronden als volkstuinen, waarbij in dit verband van belang is dat de volkstuinen vooral dienst doen als siertuinen en slechts in zeer beperkte mate worden gebruikt voor het kweken van voedsel. Er is daarom voor gekozen de gronden te bestemmen conform het reeds tientallen jaren bestaande gebruik.

Het overige deel van het plangebied valt in Klasse 1: schone en MVR-grond, op basis van de bodemkwaliteitskaart. Bij functiewijzigingen en bouwactiviteiten zal per geval bekeken moeten worden of verkennend dan wel nader bodemonderzoek wenselijk is om te zien of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor het beoogde nieuwe gebruik. Dit grotendeels conserverende plan geeft in het kader van dit bestemmingsplan geen aanleiding tot het doen van bodemonderzoek.

Tenslotte kan worden opgemerkt dat het bestemmingsplan geen aanleiding zal geven tot het ontgraven van grond. Mocht zich dat toch voordoen, dan zal worden nagegaan of de grond hergebruikt kan worden. De her te gebruiken grond zal moeten voldoen aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit.

Er kan ten slotte ook op worden gewezen dat in de gemeentelijke bouwverordening regels worden gesteld ter voorkoming van het bouwen op verontreinigde grond. Het is op grond van artikel 7b van de Woningwet verboden om te bouwen in strijd met deze regels.

5.3 Luchtkwaliteit

Het voorliggend bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit in het plangebied. Het bestemmingsplan maakt ten opzichte van het voorgaande planologisch kader en de bestaande situatie geen dusdanige uitbreidingsmogelijkheden en/of functiewijzigingen mogelijk dat een toename van het aantal (vervuilende) verkeersdeelnemers zal optreden. Dat geldt ook voor de vestiging van een hotel in het voormalige kantoorgebouw Molenwerf 1. De voorgaande kantoorfunctie met een interne parkeergarage voor circa 80 auto's zou bij volledig gebruik een hogere verkeersproductie genereren dan de beoogde hotelfunctie.

Er is door Dienst Milieu en Bouwtoezicht van de gemeente Amsterdam met behulp van de Infomil NIBM-tool en de berekeningstool van ingenieursbureau Goudappel berekend dat indien de toename van de brutovloeroppervlakte (kantoren) ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen onder de 10.800 m2 blijft, de wijziging terzake ingevolge het voorliggende bestemmingsplan is aan te merken als "Niet in betekenende mate (NIBM)". Er behoeven dan geen berekeningen betreffende de luchtkwaliteit plaats te vinden.

De brutovloeroppervlakte die kan worden benut ten behoeve van kantoren c.a., zal ten opzichte van de desbetreffende mogelijkheden ingevolge het voorgaande bestemmingsplan "Overbrakerpolder" en latere herzieningen/wijzigingen slechts in zeer beperkte mate kunnen toenemen. De mogelijke toename bedraagt in ieder geval minder dan de bovengenoemde oppervlakte van 10.800 m2.Er behoeft dan ook geen berekening van de effecten op de luchtkwaliteit te worden opgesteld.

5.4 Externe Veiligheid

Er wordt op het perceel Molenwerf 1 in het voorliggende bestemmingsplan als nieuwe functie een hotel mogelijk gemaakt. Er moet bij een dergelijke nieuwe functie naar de externe veiligheid worden gekeken. Dit aspect is beoordeeld in het kader van de ruimtelijke onderbouwing bij het vrijstellingsbesluit ex artikel 19 van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening. Er is gebleken dat het plaatsgebonden risico geen belemmering oplevert voor de herbestemming van het genoemde pand (van een kantoorbestemming naar een horecabestemming). Er is tevens geconcludeerd dat de hotelbestemming niet leidt tot een toename van het groepsrisico.

Verder kan ten aanzien van de rest van het plangebied het volgende worden opgemerkt.

Externe veiligheid bedrijven

Het plangebied ligt binnen het invloedgebied van het groepsrisico rondom het bedrijf Chemtura dat op geruime afstand van het onderhavige plangebied in Westpoort is gelegen, zoals dat gebied momenteel is berekend. Uit nieuwe berekeningen die in het kader van de bouwplannen rond Houthavens zijn uitgevoerd, blijkt dat het invloedsgebied veel kleiner is dan waar nu nog rekening mee wordt gehouden. Zodra de provincie de nieuwe contouren in de milieuvergunning heeft opgenomen, kunnen de contouren op de risicokaarten van de gemeente Amsterdam worden aangepast. De plaatsgebonden 10-6 risicocontour ligt op korte afstand van het bedrijf en daarmee ver van het plangebied. Er kan dan ook worden geconcludeerd dat de externe veiligheidsaspecten met betrekking tot Chemtura geen beperkingen voor het voorliggende bestemmingsplan met zich meebrengen.

De uiterste zuidoosthoek van het plangebied ligt nog net binnen het invloedsgebied van een LPG tankstation (Shell station, Van Slingelandstraat 45). Dit betreft uitsluitend gronden die de bestemmingen "Groen" en "Water" hebben gekregen. Er zal hier uitgaande van de voorgaande bestemming "Recreatieve doeleinden" dan ook geen sprake zijn van een toename van het aantal personen ten gevolge van het voorliggende bestemmingsplan. Het groepsrisico hoeft dan ook niet gemotiveerd te worden. Voor het overige is er in dan wel direct buiten het plangebied geen sprake van bedrijven met externe veiligheidsaspecten.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

De westelijke zijde van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A10 (zonebreedte 200 meter). Dit omvat met name het dorp Sloterdijk, de oefenruimte/opnamestudio van popgroep The Nits en het pand Molenwerf 1 (het voormalige Elseviergebouw dat zal worden verbouwd tot hotel)

Indien er ten opzichte van de situatie ingevolge de voorgaande bestemmingsplannen geen sprake zal zijn van een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de A-10, dan behoeft de toename van het groepsrisico niet berekend te worden en ook niet zonodig te worden gemotiveerd.

Het dorp Sloterdijk had in het voorgaande bestemmingsplan "Overbrakerpolder" de bestemming "Woonbebouwing c.a.". De in het voorliggende bestemmingsplan gelegde bestemmingen (hoofdzakelijk "Wonen") voorzien niet in een toename van de hoeveelheid woonbebouwing ten opzichte van de voorgaande planologische situatie. De functiewijziging van het voormalige Elseviergebouw leidt niet tot de aanwezigheid van een groter aantal personen ter plaatse. Het plan voorziet ook niet in een uitbreiding van het gebouw dat in gebruik was als muziek- en oefenruimte van The Nits. Er is dus geen aanleiding het groepsrisico te verantwoorden.

De plaatsgebonden 10-6 risicocontour ligt op het tracé van de Coentunnelweg. Dit brengt derhalve ook geen belemmeringen voor het voorliggende bestemmingsplan met zich mee.

Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

Het volkstuinencomplex ligt deels binnen het invloedsgebied van de spoorzone (200 meter). Het volkstuinencomplex heeft in het bestemmingsplan "Overbrakerpolder" de bestemming "Volkstuinen" gekregen. Aan deze bestemming is evenwel goedkeuring onthouden. Op deze gronden rustte voorafgaande aan het voorliggende plan geen bestemming; ter plekke gold dus uitsluitend de bouwverordening. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet uitgaande van de voorgaande planologische situatie niet in een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied (en overigens ook niet ten opzichte van de bestaande situatie waarin reeds sprake is van volkstuinen). Het groepsrisico behoeft dan ook niet onderzocht of gemotiveerd te worden.

Het dorp Sloterdijk ligt eveneens deels binnen het invloedsgebied van de spoorzone (200 meter). Dit had in het voorgaande bestemmingsplan "Overbrakerpolder" de bestemming "Woonbebouwing c.a.". De in het voorliggende bestemmingsplan gelegde bestemming (hoofdzakelijk "Wonen") voorziet niet in een toename van de hoeveelheid woonbebouwing. Er is dus geen aanleiding het groepsrisico te verantwoorden. De plaatsgebonden 10-6 risicocontour ligt op het spoortracé. Dit brengt derhalve evenmin belemmeringen voor het voorliggende bestemmingsplan met zich mee.

Vervoer gevaarlijke stoffen over water

Het plangebied ligt niet geheel of gedeeltelijk binnen een invloedsgebied ten gevolge van het vervoer over water.

Buisleidingen

Het uiterste noordoosten van het plangebied ligt nog net binnen het invloedsgebied van een buiten het plangebied gelegen hoge druk aardgasleiding. Dit betreft uitsluitend gronden die in het voorliggende bestemmingsplan de bestemmingen "Groen" en "Water" hebben gekregen. Er zal hier dan ook geen sprake zijn van een toename van het aantal personen ten gevolge van het bestemmingsplan. Het groepsrisico hoeft dan ook niet gemotiveerd te worden.

5.5 Milieuzonering

De functies wonen en bedrijven kunnen elkaar wederzijds beïnvloeden. Enerzijds kunnen de bestaande bedrijven een belemmering vormen voor nieuwe ontwikkelingen, zoals de bouw van nieuwe woningen in de nabijheid van bedrijven, anderzijds kan de oprukkende woningbouw voor een bedrijf een bedreiging vormen voor de bedrijfsactiviteiten. Het kan hierbij ook gaan om kwetsbare functies, zoals scholen, kerkgebouwen, kinderdagverblijven, bejaardentehuizen en artsenpraktijken. Het hanteren van bepaalde afstanden tussen bedrijven en woningen of andere hindergevoelige bestemmingen wordt wel aangeduid als "milieuzonering". Daarmee wordt een goede afstemming tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige objecten bereikt. Om eenheid in deze zonering te krijgen heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een brochure uitgebracht: "Bedrijven en milieuzonering". Deze geldt als richtlijn.

Voor wat betreft het onderhavige plangebied is in dit verband met name het deelgebied Sloterdijk van belang, bestaande uit woonbebouwing aan de dijk en daar achtergelegen bedrijfsbebouwing. Dit deelgebied kan uitgaande van de in de VNG-brochure omschreven criteria worden aangemerkt als een "gemengd woon/werkgebied". In gebieden met functiemenging wordt niet direct gewerkt met richtafstanden. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:

  • bedrijven categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen;
  • bedrijven categorie B: uitsluitend toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen;
  • bedrijven categorie C: uitsluitend toelaatbaar indien ook gesitueerd langs een hoofdweg.

Voor de toelaatbaarheid van de activiteiten gelden verder de volgende randvoorwaarden:

  • het moet gaan om kleinschalige, meeste ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) gebeuren hoofdzakelijk inpandig.

Bij dit bestemmingsplan gaat een lijst met bedrijfsactiviteiten: de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Deze lijst is gebaseerd op de eerdergenoemde brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), onderdeel "functiemenging".

De bedrijven achter het dorp Sloterdijk zijn bouwkundig afgescheiden van woningen, maar niet gesitueerd langs een hoofdweg; de Spaarndammerdijk is immers geen hoofdweg. Er kunnen daarom op deze locatie uitsluitend bedrijven uit categorieën A en B van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging' worden toegestaan.

De huidige bedrijven achter het dorp Sloterdijk vallen onder categorie B (zie 1 Inventarisatie bedrijvenOud Sloterdijk). Dit geldt voor de volgende bedrijven:

  • Van Steenwijk BV Bouw- en Waterwerken, Spaarndammerdijk 661;
  • Garagebedrijf Spijker, Spaarndammerdijk 655;
  • Clubhuis duikvereniging OJC Amsterdam, Spaarndammerdijk 651;
  • Opslagloods GTI, naast bovengenoemd clubhuis;
  • Decidio, Spaarndammerdijk 657.

De bedrijven zijn dan ook in de huidige vorm uit een oogpunt van milieu aanvaardbaar. Ter plaatse wordt bedrijvigheid tot maximaal categorie B toegelaten.

De drukkerij Rumuller & Van Wijngaarden was gevestigd in het pand Velserweg 26. Er zijn ter plaatse recent geen bedrijfsactiviteiten waargenomen. Uit telefonische informatie is gebleken dat uitsluitend nog administratieve werkzaamheden worden verricht. Gelet op het feit dat hier sprake is van een pand als onderdeel van een rij panden (waarin wordt gewoond) wordt ter plaatse uitsluitend bedrijvigheid tot en met categorie A toegestaan.

Hoofdstuk 6 Water

Op grond van artikel3.1.6, lid b, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf waarin inzicht moet worden gegeven in de wijze waarop het waterbeleid in het bestemmingsplan is vertaald.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten, zoals bestemmingsplannen. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen.

Voor de feitelijke afstemming wordt aangesloten bij de Werkwijze watertoets Amsterdam. Deze start met het voorleggen van de waterparagraaf in het concept ontwerpbestemmingsplan aan de waterbeheerders en verloopt verder via de normale inspraakmogelijkheden.

Watersysteem
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV), verantwoordelijk voor de waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet neemt daarbij de uitvoering van het waterbeheer, de riolering en het beheer van de waterkeringen voor zijn rekening.

Waterstaatkundig maakt het plangebied onderdeel uit van de Overbrakerbinnenpolder (waterpeil NAP -2,15 m). De polder wordt bemalen en slaat uit op de Haarlemmervaart. Dit gebeurt ter plaatse van het gemaal "Haarlemmerweg" (ter plaatse van Haarlemmerweg 20). Het gemaal is uitgerust met een schroefpomp met een capaciteit van 22 m3/minuut en een opvoerhoogte van 1,70 m. Het gemaal zorgt voor de afvoer van overtollig water uit de Overbraker-Binnenpolder naar de Haarlemmervaart.

De Haarlemmervaart is een boezemwatergang van Rijnlandsboezem. Het streefpeil voor deze watergang is NAP- 0,60 m. Aan de noordzijde van de Haarlemmervaart ligt een secundair directe waterkering. In de Keur staan onder andere verbodsbepalingen die betrekking hebben op ingrepen en activiteiten op/aan watergangen, waterstaatkundige werken en keringen.

De Haarlemmervaart maakt onderdeel uit van de hoofdwaterstructuur van Amsterdam. Die bevat structuurbepalende wateren en wateren die vanuit ecologische, cultuurhistorische en waterhuishoudkundige redenen van gemeentelijk belang zijn. De Haarlemmervaart valt onder klasse II. Dat betekent dat er geen demping is toegestaan en uitbreiding alleen onder ruimtelijke voorwaarden mogelijk is.

De ringsloot om de tuinparken is "primair water" dat een functie heeft in de aan- en afvoer van water en/of de waterberging. De sloten tussen de percelen op de tuinparken zijn aan te merken als "overig water". Deze wateren zijn van belang voor de water aan- en afvoer van en naar terrein van één gerechtigde. Ze kunnen wel van belang zijn voor de tijdelijke berging van regenwater en wateroverschotten van terrein en wateren van anderen dan de gerechtigde. In het gebied liggen op meerdere plaatsen duikers die zorgen voor de doorstroming van het oppervlaktewater in het gebied.

Grondwater
Bij eventuele (her)inrichting dient rekening te worden gehouden met de gemeentelijk vastgestelde grondwaternorm. Deze luidt:

  • daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt, mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,50 meter onder het maaiveld staan;
  • daar waar met kruipruimtes wordt gebouwd, geldt een norm van 0,90 meter.

Nieuw te bouwen ondergrondse werken mogen een vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater niet belemmeren. Kelders en parkeergarages moeten waterdicht worden uitgevoerd.

Waterkwaliteit
Het gebruik van uitlogende materialen beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en dient voorkomen te worden (gedurende zowel de bouw- en gebruiksfase alsmede bij de inrichting van de openbare ruimte). Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (verduurzaamd hout), lood, (onbehandeld) zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.

Waterberging
Bij vergroting van het verhard oppervlak van meer dan 1000 m2 dient 10% van dit oppervlak aan extra oppervlaktewater te worden gerealiseerd. Dit extra water dient als bergingscapaciteit voor het versneld afvoeren van hemelwater op verhard oppervlak.

Waterkering
Voor wat betreft de secundaire waterkering ter plaatse van de Haarlemmerweg kan het volgende worden opgemerkt. De Haarlemmervaart is een boezemwater met aan beide zijden een waterkering. Zowel de Haarlemmerweg aan de zuidzijde van de vaart (gelegen buiten het onderhavige plangebied) als de oever aan de noordzijde van de vaart (binnen het onderhavige plangebied gelegen) is een boezemkering. De secundaire waterkering loopt vanaf de Molenwerf verder in noordelijke richting via het dorp Sloterdijk naar de Coentunnelweg. Deze kering is op de keurkaart ook deels aangeduid als "verholen kering". Deze secundaire waterkering omvat een kernzone, een beschermingszone en een strook buiten de beschermingszone.

De kernzone en de (binnen)beschermingszone langs de secundaire waterkering krijgen de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering (Artikel 21 Waterstaat - Waterkering). Dit betreft een zone met een breedte variërend van circa 40 tot 110 meter die grotendeels ten noorden van de Haarlemmervaart ligt en vanaf de Molenwerf via het dorp Sloterdijk naar de Coentunnelweg loopt.

Hoofdstuk 7 Natuur

Er is in november 2012 door de Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam een natuurtoets uitgevoerd. Deze Natuurtoets is als bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.

Het plangebied is een onderdeel van de Brettenzone, de ecologische en recreatieve verbinding tussen Spaarnwoude en het Westerpark. Dit betreft vooral de twee aan elkaar grenzende volkstuinparken: "Nut en Genoegen" en "Sloterdijkermeer". De beide volkstuincomplexen (en de aangrenzende buiten het plangebied gelegen schoolwerktuinen) worden omgeven door een smal groen lint. Dit is het Sloterdijkerpark. De Haarlemmervaart is de natte verbinding.
De volkstuinparken worden gekenmerkt door een zeer gevarieerde en dichte begroeiing. Er zijn veel wintergroene bomen en struiken. Door de dichte begroeiing en de variatie zijn de volkstuinparken aantrekkelijk voor vogels. Er broeden ransuilen en diverse parkvogels.
Het Sloterdijkerpark is op sommige plaatsen niet breder dan een berm. Aan de zuidkant volgt het een oud dijkje: het talud van de vroegere spoorlijn van Amsterdam naar Haarlem. Hier bestaat het uit de taluds naar de sloot rondom de volkstuinparken en de taluds naar de Haarlemmervaart. Deze zijn deels met riet begroeid en behoorlijk breed. De bodem van het oude talud is bijzonder. Ruim 150 jaar geleden is een zandlichaam aangebracht. Bij de aanleg van het Sloterdijkerpark is de oude spoordijk deels vergraven. Het park grenst direct aan het Westerpark.
Aan de noordzijde van de volkstuincomplexen is de parkeerplaats enige jaren geleden opnieuw ingericht. De parkeerplaats is kleiner geworden en in een smalle strook tussen de parkeerplaats, de volkstuinen en de ten noorden daarvan gelegen spoorbaan is reliëf aangebracht en er zijn enkele poelen gegraven. Op het talud van deze spoordijk overheerst de ruige begroeiing.
Langs de Spaarndammerdijk bevindt zich nog de bebouwing van het oude dorp Sloterdijk. Deze bebouwing grenst vrijwel direct aan het volkstuinenpark. In de gebouwen kunnen broedvogels als huismussen, spreeuwen, kool- en pimpelmezen worden verwacht. Ook verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet uitgesloten.

Er kan in het plangebied een aantal ecologische verbindingszones worden onderscheiden waarlangs grondgebonden dieren zich verplaatsen:

  • de route langs de diverse (al dan niet voormalige) spoorwegtracés;
  • de route langs de Haarlemmervaart;
  • de route langs de A10 naar het noorden.

Deze routes kennen een aantal knelpunten. Zoals bijna overal in Amsterdam zijn ecologische routes gekoppeld aan de infrastructuur. Waar wegen, spoorlijnen en vaarten elkaar kruisen ontstaan er voor doortrekkende dieren knelpunten. Grondgebonden dieren (zoals de egel) hebben groenstroken nodig om zich te verplaatsen. Drukke wegen en waterlopen met steile oevers zijn grote barrières. De taluds van de spoorlijn zijn ruig begroeid en rustig en daardoor uitermate geschikt voor zich verplaatsende zoogdieren en amfibieën. De Haarlemmervaart aan de zuidzijde van het plangebied vormt een natte ecologische verbinding met de natuurgebieden ten westen van het plangebied. Voor soorten, die zich via de oever verplaatsen (wezel, hermelijn) is de verbinding niet optimaal. Een knelpunt ligt bij de kantoren in het plangebied. Hier wordt de noordelijke oever over een lange afstand onderbroken. Bruggen met duikers zijn voor zoogdieren en amfibieën een obstakel. De natuurwaarden van de kantorenstrook langs de Haarlemmervaart zijn nu gering. Geadviseerd wordt om kansen om de ecologische verbinding te verbeteren te benutten.
Door de verstedelijking rond station Sloterdijk functioneren de ecologische verbindingen over land nauwelijks meer. De route langs de Haarlemmervaart wordt dientengevolge belangrijker. Geadviseerd wordt om kansen om de ecologische verbinding te verbeteren te benutten.

Uit een inventarisatie van de fauna in het plangebied is gebleken dat in het plangebied algemeen voorkomende zoogdieren zoals egel, mol, bosmuis, bosspitsmuis, veldmuis, dwergmuis, woelrat en dwergmuis, aanwezig zijn. Ook de vos zwerft rond. Het plangebied is voor vleermuizen vooral een goed foerageergebied; verblijfplaatsen zijn alleen te verwachten in de bebouwing van het dorp Sloterdijk en in de kantoorgebouwen. Bij ingrijpende renovaties en/of sloop is nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen nodig. Gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger kunnen worden verwacht. De volkstuinparken zijn rijk aan broedvogels. In de oeverzone van de Haarlemmervaart broeden vogels van riet en ruigte, zoals kleine karekiet, fitis en tjiftjaf.
De kleine watersalamander, groene en bruine kikker en de gewone pad komen in het plangebied voor. Deze soorten leven in en in de omgeving van poelen en slootjes. De rugstreeppad heeft zijn leefgebied in de directe omgeving van het plangebied. Hij komt onder andere voor in de omgeving van de begraafplaats Sint Barbara. Vermoedelijk overwinteren er rugstreeppadden op de spoorbaan. Aan de noordkant van het Sloterdijkpark zijn poelen aangelegd om de biotoop van rugstreeppadden te verbeteren. Tot nog toe heeft daar geen voortplanting plaatsgevonden.

Het bestemmingsplan voorziet niet in extra bebouwing in en nabij het dorp Sloterdijk. In de volkstuincomplexen kan slechts conform het in de planregels verwerkte Reglement Bouwvoorschriften van de Bond van Volkstuinders worden gebouwd. Dit betekent dat er per saldo geen extra bebouwing mogelijk is. Daarvan uitgaande wordt in de natuurtoets geconcludeerd dat de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen naar verwachting geen negatieve effecten zullen hebben op beschermde soorten. Bij ingrijpende renovaties en/of sloop dient de locatie en of het gebouw nader onderzocht te worden naar verblijfplaatsen van vleermuizen. Bij nader onderzoek moet het vleermuizenprotocol worden gevolgd. Dit stelt eisen aan de manier waarop het onderzoek uitgevoerd moet worden.
Er is geen sprake van externe effecten van het voorliggende bestemmingsplan op in de verdere omgeving gelegen Speciale Beschermingszones. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor het voorliggende plan vanuit de natuurwetgeving.

Hoofdstuk 8 Cultuurhistorie En Archeologie

8.1 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waarde van het plangebied Bos en Lommer Noord wordt vooral bepaald door het dorp Sloterdijk vanwege de aanwezigheid van enkele rijksmonumenten en de kenmerkende structuur van de Spaarndammerdijk die als gemeentelijk monument is aangewezen. In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) uit 2010, waarin de Wro nader is uitgewerkt, is opgenomen dat per 1 januari 2012 bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden. Bij nieuwe ontwikkelingen in een gebied dienen de gevolgen voor de cultuurhistorische waarden op voorhand in kaart te worden gebracht. In voorliggend bestemmingsplan is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen.
In opdracht van Stadsdeel West heeft Bureau Monumenten en Archeologie een cultuurhistorische verkenning en advies opgesteld ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan. Het rapport is als bijlage 3 bij deze Toelichting opgenomen. Binnen het plangebied kunnen in stedenbouwkundig en cultuurhistorisch opzicht drie verschillende deelgebieden worden onderscheiden. Het eerste deelgebied is de directe omgeving van de historische dorpskern van Sloterdijk, een prestedelijk relict. Het tweede gebied wordt gevormd door de volkstuinen die sinds 1927 op deze locatie zijn gesitueerd. Een derde en laatste deelgebied is de industriestrook langs de Haarlemmervaart. Alle fabrieksgebouwen uit het begin van de twintigste eeuw zijn vervangen door kantoorgebouwen van een geringe architectonische kwaliteit.
Het verdient aanbeveling om in de regels van het bestemmingsplan Sloterdijk en de directe omgeving als een cultuurhistorisch waardevolle zone in het bestemmingsplan te verankeren. De stadsdeelraad van het voormalige stadsdeel Bos en Lommer heeft naar aanleiding van de behandeling van de plannotitie gevraagd of het mogelijk is om het dorp Sloterdijk aan te wijzen als gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Bureau Monumenten en Archeologie van Amsterdam (BMA) heeft vervolgens onderzocht of het oude dorp aan de criteria voldoet om tot gemeentelijk beschermd stadsgezicht te worden aangewezen. Dit bleek niet het geval. Dit gebied verdient echter dezelfde behandeling als een beschermd stadsgezicht wat zich in het bestemmingsplan laat vertalen in concrete regels op het gebied van rooilijnen, bouwhoogtes en kapvormen (zie paragraaf 8.2).
Op de Spaarndammerdijk en taluds die zijn aangewezen als gemeentelijk monument is de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" gelegd. Voor de dijk geldt een vergunningenstelsel uit de erfgoedverordening. Elke ingreep in de bodem is een aantasting van het monument en vereist een monumentenvergunning. De dijk wordt op grond van de monumentenstatus beschermd, zodat een vergunning op basis van het bestemmingsplan overbodig is.

8.2 Gebouwde Monumenten

In "Oud Sloterdijk" staat het rijksmonument de Petruskerk (Spaarndammerdijk 681) met bijbehorende begraafplaats. De Petruskerk heeft diverse functies: commercieel/horeca, cultureel en religieus (monumentnummer 6775).

Deze Nederlands Hervormde Kerk is een rechthoekig gebouw uit 1664 met afgeknotte gevels, door zware steunberen geleed, waartussen op originele wijze monumentale graftomben zijn ingebouwd. De kerk heeft een ingebouwde toren waarvan het onderste deel nog afkomstig is van de oorspronkelijke kerk. De kerktoren heeft een houten klokkenkamer en pyramidespits. Het mechanisch torenuurwerk dateert uit 1839 is later voorzien van elektrische opwinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1301BPSTD-VG01_0008.png"

Petruskerk (aan de linkerzijde consistorie en pastorie)

Voorts zijn in "Oud Sloterdijk" ook de volgende rijksmonumenten aangewezen.

  • Spaarndammerdijk 675-677 (monumentnummer 6773/4)

Spaarndammerdijk 675 is de consistoriekamer van de Hervormde gemeente. Het is een houten gebouwtje met afgeschuinde hoeken uit de 19e eeuw. Spaarndammerdijk 677 is de bijbehorende pastorie. Het is een breed huis onder schilddak met een goede roedenverdeling (uit de 18e eeuw of ouder).

  • Spaarndammerdijk 687-689 (monumentnummer 511489)

Dit pand maakt onderdeel uit van het ensemble gebouwen van de oude dorpskern van het voormalige dorp Sloterdijk en in het bijzonder van de Petruskerk met kerkhof en de daarbij behorende gebouwen te weten de eerdergenoemde pastorie en consistoriekamer. Het pand is oorspronkelijk gebouwd als kosters- en doodgraverswoning. Aangenomen kan worden dat het pand uit begin 19e eeuw dateert. De functie van doodgraverswoning komt tot uiting in de situering ten opzichte van het kerkhof, dat via de deur in de westgevel direct toegankelijk is. Het achterliggende vertrek werd dan ook, behalve als woonruimte ook benut als rouwkamer. Het pand is in de jaren 1990 volledig gerestaureerd en geschikt gemaakt voor hedendaagse bewoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1301BPSTD-VG01_0009.png"

De voormalige kosters- en doodgraverswoning in Sloterdijk

  • Spaarndammerdijk 657 (monumentnummer 6770)

Dit is een deels met riet gedekt huis dat in de kern misschien nog 17e eeuws is.

  • Spaarndammerdijk 663-667 (monumentnummer 6771/2)

Dit is een langgerekt dwarshuis (woning en bedrijf) uit de 18e eeuw met 9-ruits-vensters.

  • Gemaalcomplex Haarlemmerweg (monumentnummer 526736)

Gemaal Haarlemmerweg dateert uit 1883 en is in 2003 aangewezen als rijksmonument. Het gemaal bemaalt de polder Overbraker Binnenpolder en loost op de Haarlemmertrekvaart (stadsdeel West). Het gemaal is opgenomen in de Nota architectuurbeleid AGV.
Het gebouw is gescheiden door water en een strook land aan de Haarlemmervaart. Het is gebouwd in 1884 in een eclectische stijl met neo-renaissance invloeden. De sluiswachterswoning annex gemaal is met de hoofdfaçade naar de Haarlemmervaart gekeerd. Het is een rechthoekig gebouw met twee bouwlagen en kapverdieping, in baksteen opgetrokken met siersteenbanden rondom en voorzien van een grijs pannen gedekt zadeldak. De toegang bevindt zich symmetrisch in de façade met ter weerszijden rondboogramen. De verdieping is gescheiden door een van andreaskruizen voorziene sierlijst en voorzien van drie rechthoekige ramen. Het middenrisaliet heeft een tuitvormige topgevel en muizentandfriezen. De twee zijgevels zijn vrijwel identiek en voorzien van middenrisalieten met puntvormige topgevels die de daklijst doorbreken en een zijde met halfrond bovenlicht. Ook hier zijn de vensters en de toegangen op de begane grond rondboogvormig en op de verdieping in het middenrisaliet voorzien van een rechthoekige raam. De achtergevel is geheel vlak en voorzien van twee paar ramen en een tuitgevel met getrapt fries en rondvenster in top. De meeste vensters hebben een houten onderverdeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1301BPSTD-VG01_0010.jpg"
De sluiswachterswoning behorend bij gemaalcomplex Haarlemmerweg

In de bestemmingsregels en op de verbeelding zijn de bouw- en goothoogten opgenomen en is aan de rijksmonumenten de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – rijksmonument' [sba-rm] toegekend. De monumenten zijn overigens beschermd op grond van de Monumentenwet.

8.3 Archeologie

Nederland heeft het Verdrag van Valletta (Malta) mede ondertekend. Het doel hiervan is archeologische waarden beter te beschermen en te verankeren in het ruimtelijke ordeningsproces. De inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg op 1 september 2007 is een uitwerking van dit verdrag enverplicht gemeenten (en dus ook stadsdelen) om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met archeologische waarden en verwachtingen.

Er is door het Bureau Monumenten & Archeologie van de gemeente Amsterdam een bureauonderzoek verricht naar de archeologische waarden in het plangebied (zie bijlage 4). Daaruit is het volgende gebleken:

  • De Sloter- of Spaarndammerdijk is het tracé van de middeleeuwse dijk. Onder de dijk, op het oorspronkelijke oppervlakte, kan botanisch materiaal aanwezig zijn. Dit materiaal is van belang voor de reconstructie van het landschap van voor de middeleeuwse ontginningen. De materiële neerslag betreft losse vondsten, afval en sporen van de weg- of dijkstructuur. Tevens zijn sporen van aanplempingslagen en beschoeiingen te verwachten.
  • De zone van bewoning van het dorp Sloterdijk achter de middeleeuwse dijk kan sporen van gebouwen, losse vondsten en afval bevatten.
  • De zone van bewoning langs de Haarlemmervaart (de 17e-eeuwse trekvaart) kan eveneens sporen van gebouwen, losse vondsten en afval bevatten.
  • Er kan in de Overbrakerpolder (voor wat betreft het onderhavige plangebied vooral de beide volkstuincomplexen) een wijde verspreiding voorkomen van bewoningssporen, erven, terpen, verkavelingsporen, sloten en kades uit de ontginningsperiode (12e/13e eeuw) tot de periode van verstedelijking in de 20e eeuw.
  • Het uiterst noordwestelijke deel van het plangebied is in de 17e eeuw aangeslibd land buiten de zeedijk. De materiële neerslag kan bestaan uit wijd verspreide losse vondsten en afval.

Dit leidt tot de volgende conclusies:

Er geldt een hoge archeologische waarde voor het dorp Sloterdijk en direct aangrenzende gronden langs deze nog aanwezige historisch infrastructurele as buiten het historisch centrum van Amsterdam. Hier is bij bodemingrepen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 100 m2 archeologisch veldonderzoek noodzakelijk.

Er geldt een lage archeologische waarde voor deOverbrakerpolder. Hier liggen archeologische vondsten dicht aan het oppervlak. Op sommige plaatsen zijn relevante archeologische lagen opgenomen in de bouwvoor. De bouwvoor heeft gemiddeld een diepte van 0,30 tot 0,50 m waaronder een eerste sporenvlak zichtbaar wordt. Daarom is bij bodemingrepen groter dan 10.000 m2 of dieper dan 0,50 m onder het maaiveld archeologisch veldonderzoek noodzakelijk. Voor de overige onbebouwde gronden (het in de 17de eeuw aangeslibde land buiten de zeedijk) geldt dat afhankelijk van de grootte en diepte van de toekomstige ontgraving archeologische waarden die samenhangen met bewoning en landgebruik, kunnen worden aangetast. Er is dan ook bij bodemingrepen dieper dan 3,00 m onder maaiveld of met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 een inventariserend veldonderzoek in de planvorming opgenomen.

Het archeologisch bureauonderzoek is als Bijlage 4 Archeologisch bureauonderzoek aan deze toelichting toegevoegd.

Het vorenstaande heeft vorm gekregen door middel van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie". De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 is gelegd op de gronden waar een hoge archeologische waarde geldt (in casu het dorp Sloterdijk). De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 en Waarde- Archeologie 3 zijn gelegd op de gronden waar een lage archeologische waarde geldt (in casu de volkstuincomplexen en het in de 17de eeuw aangeslibde land buiten de zeedijk). De resterende gronden behoeven in het kader van het bestemmingsplan uit een oogpunt van archeologie geen nadere bescherming.

Hoofdstuk 9 Leidingen

Indien kabels en leidingen van invloed zijn op de gebruiksmogelijkheden, is er aanleiding deze op te nemen in het bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan is overwegend conserverend en maakt geen ontwikkelingen van enige omvang mogelijk ter plaatse van de bovenbedoelde kabels en leidingen. Bovendien spelen er in het plangebied geen aspecten van externe veiligheid in verband met in het plangebied of daarbuiten gelegen leidingen. Er is daarom voor gekozen de kabels en leidingen niet in het voorliggend plan op te nemen. Indien een bouwaanvraag daar aanleiding toe geeft, wordt zoals gebruikelijk onderzocht of de ligging van kabels en leidingen van invloed is op de realisering van de bouw.

Hoofdstuk 10 Planvisie

10.1 Dorp Sloterdijk

De voorgaande bestemming van het dorp is "Woonbebouwing c.a.". Dit is een globale bestemming; deze bestemming gold zowel de woonbebouwing als de bedrijfsbebouwing. Er wordt naar gestreefd de bestaande situatie te behouden en waar mogelijk te verbeteren.

Voorliggend bestemmingsplan legt de bestaande woonbebouwing vast en staat - gelet op de monumentale status van de dijk, de aanwezigheid van meerdere rijksmonumenten, alsmede gelet op de milieusituatie ter plaatse - geen uitbreiding van het aantal woningen toe.

De bedrijfslocatie is voor de aanwezige bedrijven van belang vanwege de directe nabijheid van zowel de A10/Coentunnelweg als de binnenstad. De vraag naar dit soort werkgelegenheid (aannemers e.d.) in de stad is groot. (Kleinschalige) bedrijvigheid is in gemengd gebied vanuit economisch en stedelijk belang gewenst. De bedrijven waren al op deze locatie aanwezig toen het bestemmingsplan "Overbrakerpolder" werd vastgesteld. Er kan echter niet aan worden voorbijgegaan dat de aanwezigheid van de bedrijven voor overlast zorgt.

Om de bedrijven die reeds lang in het dorp aanwezig zijn in het bestemmingsplan op te kunnen nemen, is gezocht naar een regeling waarbij zowel de belangen van de bedrijven als de belangen van bewoners en overige ruimtelijke aspecten van het dorp zijn afgewogen.

Er zijn voor de bestaande bedrijfsterreinen bestemmingsvlakken en maximale bebouwingspercentages opgenomen. De bestemmingsvlakken komt overeen met de buitenste grens van de bestaande bedrijfsterreinen. Het bebouwingspercentage komt overeen met de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing en maakt een zeer geringe uitbreiding mogelijk. Deze ruimte is geboden zodat voor de opslag die nu buiten ligt, een voorziening gebouwd kan worden. Door de bebouwing op deze manier te bestemmen is tevens een eventuele herinrichting van het terrein mogelijk.

De bedrijfsbebouwing in het dorp verdient ook aandacht omdat enkele gebouwen niet voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Op grond van artikel 12, lid 1, sub a, Woningwet mag een bestaand bouwwerk niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. In de welstandsnota van voormalig stadsdeel Bos en Lommer (2004) staat dat een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand indien sprake is van excessen die ook voor niet-deskundigen evident zijn. Het uiterlijk van een gebouw of bouwwerk is in ernstige mate strijdig met redelijke eisen van welstand indien:

  • door gedeeltelijke afbraak, instorting, verwaarlozing of verandering van een gebouw of bouwwerk het ritme in de gevelwand is verstoord;
  • de detaillering van de gevels in ernstige mate wordt verstoord door (onderdelen van) installaties of door andere toevoegingen;
  • daarop graffiti is aangebracht of het anderszins is beklad;
  • daarop niet bij het gebouw en/of de omgeving passende kleuren of schilderingen zijn aangebracht;
  • verflagen aan de buitenzijde zijn afgebladerd;
  • het bouwwerk aan buitenzijde geheel of gedeeltelijk in ernstige mate is beschadigd;
  • een "huisstijl" van een onderneming de gevel van een gebouw domineert.

Het stadsdeel is voornemens om handhavend op te treden in de gevallen waar dat op basis van bovengenoemde criteria mogelijk is.

Mede gelet op de voornemens van het programma "Landschapspark de Bretten", voorheen "Radiaal West O2C" (zie paragraaf 10.2) is voor de bedrijfsbebouwing c.a. achter het dorp Sloterdijk in de planregels de bevoegdheid voor het dagelijks bestuur opgenomen om ex artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bedrijfsbestemming en de verkeersbestemming ter plaatse te wijzigen in één of meer van de volgende bestemmingen: "Cultuur en ontspanning", "Groen", "Horeca" en/of "Woongebied". Er is geen aanleiding voor het direct wegbestemmen van de onderhavige bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1301BPSTD-VG01_0011.png"

Beeldje "De verdwenen boer" met op de achtergrond de Petruskerk en kantoorbebouwing van Teleport

10.2 Landschapspark De Bretten

De stadsdelen West en Nieuw-West werken onder de projectnaam "Landschapspark De Bretten" (voorheen "Radiaal West" genoemd) samen aan de ontwikkeling van de Brettenzone. De Brettenzone is het gebied ("de groene scheg") dat vanaf het Westerpark tot aan Halfweg loopt. Het onderhavige plangebied maakt deel uit van deze zone. Dit bijzondere gebied wordt door de bewoners van de twee stadsdelen nog maar mondjesmaat gebruikt. Er is een convenant ondertekend door de centrale stad en de betrokken stadsdelen met afspraken over de uitvoering van de plannen voor "Landschapspark de Bretten".

Het programma wordt de komende jaren verder uitgewerkt teneinde het gebied aantrekkelijker en beter bereikbaar te maken. Het groene gebied moet worden opgewaardeerd tot een goed ontsloten "kralensnoer" van interessante verblijfsplekken met goede verbindingen naar de omgeving. De uitwerking gebeurt aan de hand van een aantal thema's. Voor het plangebied Bos en Lommer Noord in het algemeen en het dorp Sloterdijk in het bijzonder is vooral het thema O2C ("ontspannen, ontmoeten en cultuur in de groene zone") van belang.Het Dagelijks Bestuur van Bos en Lommer heeft bij besluit van 16 februari 2010 het Programma van Eisen Radiaal West O2C vastgesteld.

Dit programma van eisen (in casu bijlage B) bevat ook de plannen voor de herinrichting van het dorp Sloterdijk e.o. Het doel is de cultuurhistorische waarde van het dorp Sloterdijk te vergroten en de omgeving van de Molenwerf te versterken door meer groen in te brengen. Aldus moet de verblijfswaarde van het gebied worden verbeterd.

Het dorp Sloterdijk wordt omschreven als een laatste fragment van een historische kern. De voornamelijk 19e eeuwse dijkhuizen en de 17e eeuwse Petruskerk met kerkhof en omringende bebouwing zijn van cultuurhistorische waarde en vormen een samenhangend geheel. Om de cultuurhistorische waarden van het dorp te versterken worden in het programma van eisen onder meer de volgende maatregelen voorgesteld:

  • er worden verblijfsfuncties, passend in een historische context, toegevoegd; gedacht wordt aan een kleinschalig bezoekerscentrum met een beperkte horecafunctie;
  • aanpassing van de verkeersstructuur en de inrichting van de openbare ruimte; uitgangspunt is dat de omgeving aanzienlijk "vergroend" wordt;
  • aanpassing van het verkeersregime;
  • de bedrijven worden verplaatst.

Er worden in het Programma van Eisen Radiaal West O2C verder de volgende doelstellingen verwoord:

  • de volkstuincomplexen moeten in het kader van het sociaal-recreatief medegebruik een meer openbare functie krijgen;
  • de verkeerssituatie rond het Molenwerf c.a. moet worden verbeterd;
  • er moeten hoogwaardige doorgaande oost-west routes komen voor zowel langzaam verkeer als voor het verkeer over water;
  • de dijken in het gebied dienen beter zichtbaar te zijn en dienen te worden ingericht ten behoeve van een "dijkenroute";
  • ecologische knelpunten ter plekke van de noordoever van de Haarlemmervaart samen met het viaduct A10 dienen te worden opgelost.

Zoals verwoord in paragraaf 10.1 is er geen aanleiding de bedrijven weg te bestemmen. Er is voor de bedrijfsbebouwing (met de daartussen gelegen ontsluitingswegen) een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ter uitvoering van de visie voor het 'Landschapspark De Bretten'. In het geval bedrijven verhuizen, biedt deze bevoegdheid het Dagelijks Bestuur de mogelijkheid de bestemming aan te passen.

10.3 Kantoren

Burgemeester en wethouders van Amsterdam hebben bij besluit van 14 juli 2011 de nota 'Kantorenstrategie Amsterdam Kiezen en onderscheiden' vastgesteld. Strekking van de nota is dat er een overschot aan m2 kantoorvloeroppervlakte in de regio Amsterdam is. Er is dan ook aanleiding om het aanbod aan m2 kantoorvloeroppervlakte te reduceren dan wel te temporiseren. Daarom is er conform de strekking van de nota voor gekozen het maximaal aantal m2 kantoorvloeroppervlakte ten opzichte van de bestaande situatie en ten opzichte van de mogelijkheden ingevolge de voorgaande bestemmingsplannen "Overbrakerpolder" en "Linmijterrein" (en de herzieningen/wijzigingen daarvan) niet te vergroten.

De maximale bebouwingspercentages ter plaatse van de (te transformeren) kantoorgebouwen zijn dusdanig dat een ondergeschikte uitbreiding van de bebouwde oppervlakte mogelijk is. De maximale bouwhoogtes zijn conform die van de bestaande bebouwing. Het is om redenen van stedenbouwkundige aard ongewenst dat de bestaande bebouwing hoger wordt.
Aan de voormalige kantoorpanden is een globale bestemming gegeven. Naast de onderling inwisselbare functies kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen (en bijbehorende voorzieningen zoals ondergrondse parkeergarage), voorziet de bestemming van Molenwerf 1 ook in een hotelfunctie. Binnen de bestemming voor Molenwerf 2-10 is wonen toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1301BPSTD-VG01_0012.png"

Molenwerf 2-10. Voormalig kantoorgebouw transformeert naar woningen

10.4 Volkstuinen

Het is de bedoeling dat de bebouwingsintensiteit binnen de volkstuincomplexen niet in betekenende mate zal toenemen. Het moet wel mogelijk zijn de bebouwing desgewenst binnen de gegeven maatvoering aan te passen dan wel te verplaatsen op het perceel.

Er is destijds goedkeuring onthouden aan de bestemming "Volkstuinen" zoals gelegd in het voorgaande bestemmingsplan Overbrakerpolder is. Deze onthouding van goedkeuring was "vanwege het ontbreken van afstemming van bebouwingsregels op de aard van de gebouwen" en "omdat de regelgeving voor de bouwhoogte te ruim is geformuleerd".

De volkstuinen krijgen in het voorliggende bestemmingsplan de bestemmingen "Recreatie - 1 - Volkstuin" en "Recreatie - 2 - Volkstuin". De bestaande situatie wordt hiermee vastgelegd en beschermd. Het streven om de volkstuinen een meer open(bare) functie te geven wordt ook in de bestemmingsomschrijvingen verwoord.

Er wordt binnen de bestemmingen "Recreatie - 1 - Volkstuin" en "Recreatie - 2 - Volkstuin" per bouwperceel een maximum bebouwingspercentage opgenomen. Dit percentage is overeenkomstig het Reglement van de bond van volkstuinders. Daarin staat: "de totale oppervlakte aan bebouwing en verharding in de vorm van (sier)bestrating, broeibakken e.d. mag niet meer bedragen dan dertig procent van het tuinoppervlak". Deze regeling sluit aan bij de beleidsregels uit het Amsterdamse structuurplan die gelden voor volkstuinen. Daarin is voorgeschreven dat bebouwing is toegestaan voor zover zij het karakter volkstuinen ondersteunt.

Er geldt voor gemeenschappelijke gebouwde voorzieningen een bebouwingspercentage dat gerelateerd is aan de totale omvang van het desbetreffende volkstuincomplex. Ook daarvoor is uitgangspunt dat aanpassing c.q. verplaatsing binnen de gegeven maatvoering mogelijk moet zijn. Intensivering van de bebouwing voor algemene voorzieningen is niet gewenst.

Hoofdstuk 11 Juridische Planbeschrijving

11.1 Algemeen

Het voorliggende bestemmingsplan Bos en Lommer Noord bestaat uit twee onderdelen, namelijk onderdeel I: de verbeelding, en onderdeel II: de planregels. De verbeelding en de planregels moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. Deze beide onderdelen van het plan gaan vergezeld van de onderhavige toelichting.

Het bestemmingsplan is deels gedetailleerd van opzet, met name daar waar sprake is van bijzondere waarden. Dit betreft bijvoorbeeld het dorp Sloterdijk c.a. Voor wat betreft andere delen van het plangebied is gekozen voor een globalere planregeling. Dit betreft onder meer de beide volkstuincomplexen en de kantorenstrook tussen de Haarlemmervaart en Molenwerf.

11.2 Bestemmingen En Regels

In deze paragraaf wordt de in het plan gelegde bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

11.2.1 Inleidende regels

In artikel 1 worden uit het oogpunt van de duidelijkheid en de leesbaarheid van het plan een aantal op de verbeelding en/of in de planregels van het bestemmingsplan gebruikte termen gedefinieerd.

In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze de maatvoering van bouwwerken wordt gemeten. De bouwhoogte wordt gemeten vanaf het peil; dit begrip is in artikel 1 gedefinieerd. Bij het meten van de bouwhoogte van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen en antennes, niet meegeteld.

11.2.2 Bestemmingsregels

11.2.3 Algemene regels

Dit onderdeel van de planregels omvat een aantal standaard bepalingen zoals de:

  • anti-dubbeltelregel (Artikel 22);
  • algemene bouwregels (Artikel 23);
  • algemene gebruiksregels (Artikel 24);
  • algemene aanduidingsregels (Artikel 25);
  • algemene afwijkingsregels (Artikel 26);
  • algemene procedureregels (Artikel 27).

11.2.4 Overgangs- en slotregels

Dit betreft de:

  • overgangsregels (Artikel 28);
  • slotregel (Artikel 29).

11.3 Aanduidingen

Voorts kent de planregeling nog de volgende aanduidingen:

  • bouwaanduiding "bijgebouwen";
  • gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie";
  • gebiedsaanduiding "wro - zone - wijzigingsgebied".

Hoofdstuk 12 Handhaving

Een bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. Tegen een overtreding van het bestemmingsplan moet in beginsel handhavend worden opgetreden.

Er kan tegen overtredingen van bestemmingsplannen strafrechtelijk en bestuurlijk worden opgetreden. In de planregels is een algemene verbodsbepaling opgenomen met de strekking dat het verboden is om de gronden en de gebouwen te gebruiken in strijd met de bestemming. Daarnaast zijn er specifieke vormen van verboden gebruik opgenomen in dit bestemmingsplan. Overtreding van deze verbodsbepalingen levert een strafbaar feit op.

De gemeente is daarnaast bevoegd om bestuurlijk op te treden tegen handelen in strijd met het bestemmingsplan. Dit kan door het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een last onder dwangsom. Dit is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.

Het handhavingsinstrumentarium van de gemeente is de afgelopen jaren aangescherpt, waarbij gemeenten verplicht zijn om een handhavingbeleidsplan vast te stellen en jaarlijks verslag te doen van het gevoerde handhavingsbeleid. De kaders en prioriteiten van het te voeren handhavingsbeleid zijn geformuleerd in het Handhavingsbeleid Stadsdeel West Nota 2011-2014. Het beleidsplan bevestigt dat handhaving op het bestemmingsplan en het illegaal gebruik van panden prioriteit heeft.

De basis voor een goed functionerend handhavingsbeleid wordt gevormd door een adequate inventarisatie van de bestaande situatie van het bestemmingsplangebied. Het betreft dan concreet een inventarisatie van het gebruik van de grond en van de bebouwing. Hiermee wordt ook voorkomen dat later discussie ontstaat of het gebruik of de bebouwing al dan niet valt onder de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan.

Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan heeft er een buiteninventarisatie plaats gevonden waarbij alle niet-woonfuncties (zoals detailhandel, kantoren etc.) op bouwblokniveau zijn vastgelegd. Daarnaast zijn de bouwhoogtes van de gebouwen geïnventariseerd.

Handhavingsmaatregelen op grond van het bestemmingsplan 'Bos en Lommerplein e.o.' zijn niet aan de orde, omdat dit bestemmingsplan geen functies en bebouwing beoogt weg te bestemmen.

Tot slot is voor een adequate handhaving van bestemmingsplannen van belang dat deze duidelijk en goed toetsbaar zijn. In dat verband is bij het opstellen van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een eenduidig begrippenkader en van uniforme bestemmingsnamen, waarbij gebruik is gemaakt van landelijke DURP-standaard (SVBP2012).

Deze standaardisering kan interpretatieverschillen en misverstanden bij de burger voorkomen en draagt in die zin ook bij aan de preventieve handhaving van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 13 Uitvoerbaarheid

13.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend van aard. Het plan biedt nauwelijks extra bouwmogelijkheden. Voorzover het plan een functiewijziging mogelijk maakt (met name ter plaatse van Molenwerf 1 en de kantorenstrook) zal dat naar verwachting geen kosten voor het stadsdeel opleveren waarvan het verhaal niet "anderszins verzekerd" zal kunnen zijn (zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 2, van de Wet ruimtelijke ordening). Er is dan ook geen exploitatieplan opgesteld.

13.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Er is in het kader van de voorbereiding op het bestemmingsplan is op 29 maart 2007 een "meespraakbijeenkomst" georganiseerd voor de bewoners, ondernemers en volkstuinders van het gebied. Op basis daarvan is de "plannotitie" opgesteld waarin het stadsdeel aangeeft welke toekomstvisie zij voor het gebied heeft. De plannotitie is op 27 juni 2007 door de stadsdeelraad vastgesteld. De plannotitie is gebruikt als uitgangspunt bij het opstellen van het concept ontwerpbestemmingsplan.

In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het waterschap.en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn (zie hoofdstuk 13.3). Na het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. De overlegreacties worden meegenomen bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan. Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt er een informatieavond gehouden voor de bewoners, volkstuinders, bedrijven en andere belanghebbenden.

13.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

Dit conceptontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1, van het Besluit ruimtelijke ordening aan onderstaande instanties toegezonden.

  1. 1. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  2. 2. Bureau Monumenten en Archeologie, Gemeente Amsterdam;
  3. 3. Waternet;
  4. 4. Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam;
  5. 5. Dienst Ruimtelijke Ordening, gemeente Amsterdam (DRO);
  6. 6. Regionale Brandweer Amsterdam- Amstelland;
  7. 7. Rijkswaterstaat;
  8. 8. Prorail;
  9. 9. Gasunie;
  10. 10. Amsterdamse Bond van Volkstuinders.


Hieronder is aangegeven welke instanties hebben gereageerd en een inhoudelijke reactie hebben
gegeven. De instanties die geen bericht gestuurd hebben, worden niet genoemd.

Bureau Monumenten en Archeologie
Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) heeft als volgt gereageerd:

1. BMA stelt vast dat de te verwachten archeologische waarden voldoende geborgd zijn in dit conceptontwerpbestemmingsplan.

Beantwoording:

De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.

2. De geschiedenis van het plangebied ontbreekt in hoofdstuk 8.1, en komt ook elders in de Toelichting niet aan bod. BMA adviseert een beschrijving op te nemen waarvoor gebruik gemaakt kan worden van de Cultuurhistorische verkenning (CHV) van BMA, d.d. juni 2012.

Beantwoording:

Naar aanleiding van de opmerking is paragraaf 2.3. aan de Toelichting toegevoegd.

3. De oostelijke begrenzing van het plangebied is aangepast ten opzichte van de begrenzingskaart die aan BMA ten behoeve van de CHV is toegestuurd. Hierdoor ontbreekt het gemaal in de CHV. Dit complex is echter een rijksmonument en BMA adviseert dit, net als de andere monumenten, in het bestemmingsplan te benoemen en aan te duiden op de verbeelding.

Beantwoording:

Naar aanleiding van de opmerking is de Toelichting (paragraaf 8.2) op dit punt aangepast. Op de verbeelding krijgt het gemaalcomplex een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument" [sba-rm].

4. In de Toelichting wordt aandacht geschonken aan de bijzondere waarde van het dorp Sloterdijk, het dijklichaam en de monumenten aldaar, maar andere waardevolle gebouwen en structuren worden niet genoemd. Het gaat dan om het prestedelijke landschap in het gebied van de volkstuinen, de Haarlemmertrekvaart, het oude spoortracé Amsterdam - Haarlem (nu een fietspad) en het gemaalcomplex.

Beantwoording:

Naar aanleiding van de opmerking is de Toelichting (toevoeging paragraaf 2.3 en aanpassing paragraaf 8.2) op dit punt aangepast.

5. Binnen de bestemming 'Bedrijf' (Artikel 3) is voor een aantal bestemmingsvlakken een bebouwingspercentage opgegeven. Voor het gemaalcomplex is echter én een bebouwingsvlak én een ruimer bestemmingsvlak weergegeven. In de regels wordt echter niet duidelijk gesteld dat bebouwing hier alleen binnen het bouwvlak mag.

Beantwoording:

Het bestemmingsvlak is ruimer dan het bebouwingsvlak, zodat de gronden rond het bebouwingsvlak gebruikt kunnen worden ten behoeve van de bestemde functies. Buiten het bebouwingsvlak mogen echter geen gebouwen gebouwd worden. Derhalve is de toevoeging van een extra regel niet noodzakelijk. Het Dagelijks Bestuur neemt het advies van Bureau Monumenten en Archeologie daarom op dit punt niet over.

6. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is de waarde van het dijkdorp Sloterdijk als ware het een beschermd stadsgezicht vast te stellen. Het is daarom raadzaam om niet alleen de aangewezen monumenten op de kaart aan te geven, maar ook voorschriften in de regels op te nemen ten aanzien van zichtlijnen, maximale bebouwingspercentages, kleinschalige dijkbebouwing in een relatief groene omgeving, rooilijnen en dergelijke. Omdat dat niet is gedaan, wordt in de regels een aantal zaken mogelijk gemaakt die de cultuurhistorische waarden kunnen aantasten, en waarvan BMA adviseert om dat aan te scherpen. Daarbij gaat het om het volgende:

o Onder de bestemming 'Bedrijf', artikel 3.2 lid c. en d.; en de bestemming 'Maatschappelijk', artikel 9.2 lid j. en k., worden relatief hoge afscheidingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde mogelijk gemaakt.

Beantwoording:

De bouwhoogte voor erfafscheidingen in artikel 3.2 sub c. en artikel 9.2 sub j. bedraagt 3 meter. Dit is in het vigerende bestemmingsplan reeds bij recht toegestaan. Het is niet wenselijk om de toegestane bouwhoogte te beperken. Het Dagelijks Bestuur neemt het advies van Bureau Monumenten en Archeologie daarom op dit punt niet over.
De bouwhoogte voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde in artikel 3.2 sub d. en artikel 9.2 sub k. bedraagt respectievelijk 5 en 6 meter. Conform het bestaande bouwrecht uit het vigerende bestemmingsplan wordt de maximaal bouwhoogte voor overige bouwwerken geen gebouw zijnde bepaald op 3 meter. Naar aanleiding van de opmerking zijn de regels op dit punt aangepast.

o In de Algemene afwijkingsregels, artikel 26.lid c, d en e, worden relatief ruime afwijkingsmaten mogelijk gemaakt.

Beantwoording:

Het gebruik van de Algemene afwijkingsregels is een bevoegdheid en geen recht. Het Dagelijks Bestuur kan nog altijd de afweging maken om in bepaalde situaties geen gebruik te maken van deze bevoegdheid. Het Dagelijks Bestuur neemt het advies van Bureau Monumenten en Archeologie daarom op dit punt niet over.

o In Artikel 3 'Bedrijf' worden wel maximale bebouwingspercentages opgenomen, maar geen nadere kwaliteitseisen aan de inrichting gesteld.

Beantwoording:

Het Dagelijks Bestuur ziet geen aanleiding voor nadere kwaliteitseisen van de bebouwing. Herverkaveling of sloop/nieuwbouw van de bedrijfsgebouwen is mogelijk, waarbij het Dagelijks Bestuur de bevoegdheid heeft om nadere eisen te stellen aan de situering van de bebouwing. Eventuele nieuwbouw zal moeten voldoen aan welstandseisen. Dit wordt door de welstandscommissie getoetst.

o BMA adviseert een regeling op te nemen ten aanzien van de kapvormen en/of hellingsvlakken van de bebouwing.

Beantwoording:

In de regels van het bestemmingsplan zijn de maximale goot- en bouwhoogte voorgeschreven voor de woningen in het dorp Sloterdijk. Daarnaast zijn de bestaande rooilijnen vastgelegd in de bouw- en bestemmingsvlakken voor de bestemming 'Wonen'. Daarmee is voldoende geborgd dat de kleinschalige dijkbebouwing bewaard blijft.
Bovendien zijn de waardevolle gebouwen aangewezen als rijksmonument waardoor kapvormen en/of hellingsvlakken van die gebouwen niet gewijzigd zullen worden. Het Dagelijks Bestuur neemt het advies van Bureau Monumenten en Archeologie daarom op dit punt niet over.

o Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' wordt een afscheiding tot 4 meter hoog mogelijk gemaakt, dit wordt door BMA opmerkelijk hoog gevonden.

Beantwoording:

Conform het bestaande bouwrecht uit het vigerende bestemmingsplan wordt de maximaal bouwhoogte voor overige bouwwerken geen gebouw zijnde bepaald op 3 meter. Naar aanleiding van de opmerking zijn de regels op dit punt aangepast.

o Wellicht is het relevant duidelijk te maken dat in het bestemmingsvlak 'Gemengd - 4' ook een verkeersvoorziening is, te weten noord-zuid langzaam-verkeer verbindingen waar onder meer de bewoners van de Gibraltarbuurt en forenzen gebruik van maken om van en naar de Brettenzone te gaan. Direct ten oosten van de ING loopt bovendien een als zodanig ingericht fietspad. In de regels wordt deze functie niet vermeld.

Beantwoording:

Naar aanleiding van de opmerking zijn de regels en de verbeelding op dit punt aangepast.

7. BMA adviseert om voor alle orde 1 en 2 panden een sloopvergunningsstelsel op te nemen waarbij een bepaling van zodanige strekking wordt opgenomen dat een nadere cultuurhistorische afweging gemaakt moet worden waarbij advies moet worden gevraagd aan BMA. De achtergrond hiervan is dat sinds 1 april 2012 voor de activiteit slopen alleen nog een meldingsplicht bestaat en geen samenloopregeling bestaat tussen de melding en de omgevingsvergunning. Dit is wel het geval indien een sloopregeling wordt opgenomen in het bestemmingsplan. Aangezien bij alle orde 1 en 2 panden het ruimtelijke beeld/stads- en straatbeeld in het geding is, ligt hier de ruimtelijke relevantie en relatie met het bestemmingsplan. In de toelichting kan vermeld worden dat deze regeling niet van toepassing is op aangewezen monumenten. Hiervoor gelden de bepalingen uit de Monumentenwet of erfgoedverordening.

Beantwoording:

In het plangebied bevinden zich geen orde 1 panden. De panden aan de Spaarndammerdijk 659, 705 en 707 hebben een orde 2 waardering. Het ruimtelijke beeld/stads- en straatbeeld is in het bestemmingsplan beschermd doordat de bestaande bebouwingscontouren zijn opgenomen en er een maximale goot- en bouwhoogte wordt voorgeschreven. Indien er gesloopt wordt, kan er uitsluitend in dezelfde contour teruggebouwd worden en niet groter of hoger. Er bestaat een risico dat er na sloop in zijn geheel niet zal worden teruggebouwd. Dat risico kan worden ondervangen door een sloopvergunningstelsel op te nemen met als voorwaarde dat aannemelijk wordt gemaakt dat voor de (ver)bouw een omgevingsvergunning zal worden verleend, of al is verleend. In de praktijk is de omgevingsvergunning dan door de welstandscommissie getoetst. Een nadere cultuurhistorische afweging als toetsingscriterium is dan overbodig.
Naar aanleiding van de opmerking zijn de regels aangepast en is een sloopvergunningstelsel opgenomen zonder een verplichting tot cultuurhistorische afweging.

8. BMA merkt op dat in dit bestemmingsplan monumenten worden aangeduid als functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - monument', terwijl dat bij Spaarndammers en Zeehelden 'specifieke bouwaanduiding - monument' [sba-rm] is en In den Gulden Winckel een bouwaanduiding Monumenten [MON] is opgenomen. Wij vragen ons af of er een bepaalde reden voor deze verschillende aanduidingen is?

Beantwoording:

Naar aanleiding van de opmerking zijn de verbeelding en de regels op dit punt aangepast. Rijksmonumenten krijgen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument" [sba-rm]. Gemeentemonumenten krijgen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentemonument' [sba-gm].

Waternet
Samengevat vraagt Waternet (namens het hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht (AGV) en
namens de gemeente Amsterdam) aandacht voor de volgende punten:

1. Waternet verzoekt de verschillende aan te duiden met de kopjes 'Waterkering', 'Watersysteem', 'Grondwater', 'Waterkwaliteit' waardoor de leesbaarheid van de Waterparagraaf ten goede komt.

Beantwoording:

Hoofdstuk 6 Water van de Toelichting is aangepast conform het voorstel van Waternet.

2. Waternet verzoekt de ligging en de breedte van de zoneringen van de waterkeringen aan te passen volgens het bestand dat Waternet heeft aangeleverd.

Beantwoording:

De verbeelding is aangepast.

3. Waternet verzoekt de 6de alinea in hoofdstuk 6 Water aan te passen en levert het volgende tekstvoorstel: "De Haarlemmervaart is een boezemwatergang van Rijnlandsboezem. Het streefpeil voor deze watergang is NAP- 0,60 m. Aan de noordzijde van de Haarlemmervaart ligt een secundair directe waterkering. In de Keur staan onder andere verbodsbepalingen die betrekking hebben op ingrepen en activiteiten op/aan watergangen, waterstaatkundige werken en keringen".

Beantwoording:

De betreffende alinea in Hoofdstuk 6 Water van de Toelichting is volgens het tekstvoorstel van Waternet aangepast.

4. Waternet verzoekt de Ringsloot om de tuinparken aan te merken als "primair" water en het begrip "tertiaire wateren" te veranderen in "overig water". Met ingang van de nieuwe Keur AGV 2011 wordt namelijk geen onderscheid meer gemaakt in "primair", "secundair" en "tertiair".

Beantwoording:

De betreffende begrippen in Hoofdstuk 6 Water van de Toelichting zijn aangepast.

5. Waternet verzoekt aan de artikelen 15 Water en 21 Waterstaat-Waterkering in de Regels toe te voegen dat advies gevraagd moet worden aan de waterbeheerder.

Beantwoording:

De door Waternet voorgestelde zinsnede is toegevoegd aan de artikel 15 en 21 van de Regels.


Het college van Burgemeester en Wethouders, Gemeente Amsterdam
De Dienst Ruimtelijke Ordening heeft namens het college van B&W als volgt gereageerd:

1. Het bestemmingsplan is getoetst aan de Structuurvisie Amsterdam 2040. Aangezien een deel van het plangebied tot de Hoofdgroenstructuur behoort, is het bestemmingsplan voorgelegd aan de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC). De TAC heeft de volgende opmerkingen op het concept ontwerpbestemmingsplan:

o Binnen de bestemmingen 'Groen', 'Recreatie - 1' en 'Recreatie - 2' acht de TAC de functie 'zendmasten' niet inpasbaar en verzoekt deze mogelijkheid uit de regels te schrappen.

Beantwoording:

De functie 'nutsvoorzieningen' is in de regels van de artikelen 8, 10 en 11 aangepast en luidt als volgt: 'nutsvoorzieningen, uitgezonderd zendmasten'.

o Binnen de bestemmingen 'Groen', 'Recreatie - 1' en 'Recreatie - 2' acht de TAC de functie 'waterberging' niet inpasbaar en verzoekt deze mogelijkheid uit de regels te schrappen.

Beantwoording:

De functie 'waterberging' is uit de regels van artikel 8 (bestemming 'Groen'), 10 en 11 (respectievelijk de bestemming 'Recreatie - 1' en 'Recreatie -2') verwijderd.

Prorail
Prorail heeft het volgende op te merken:

1. Met name de aspecten Geluid en Externe Veiligheid hebben de aandacht van Prorail gekregen. Het plan geeft, mede doordat er binnen de zone geen geluidgevoelige bestemmingen worden toegestaan, geen aanleiding tot een reactie.

Beantwoording:

De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.

Gasunie
Door Gasunie is als volgt gereageerd:

1. Het voornoemde plan is getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze toetsing komt Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Beantwoording:

De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.

13.4 Zienswijzen Op Ontwerpbestemmingsplan

13.4.1 Algemeen

Overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het ontwerp bestemmingsplan Bos en Lommer Noord met ingang van 21 februari 2013, gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op maandag 4 maart 2013 is een informatiebijeenkomst gehouden in de Petruskerk in het dorp Sloterdijk.

Tijdens de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen. Er zijn 3 zienswijzen ingediend door de volgende reclamanten:

  • Reclamant 1, H.J. Bloemkolk, bij brief d.d. 30 maart 2013, ontvangen d.d. 3 april 2013.
  • Reclamant 2, Schram advocaten namens H. van Steenwijk B.V., bij brief d.d. 8 maart 2013, ontvangen d.d. 12 maart 2013.
  • Reclamant 3, S.B. Bartlema, bij brief d.d. 3 april 2013, ontvangen d.d. 3 april 2013.

De zienswijzen zijn integraal opgenomen in de bijlage van de toelichting van het bestemmingsplan Bos en Lommer Noord. In de volgende sub paragraaf worden zienswijzen (die tijdig zijn ingediend) beantwoord, voorafgegaan door een korte samenvatting. In een aantal gevallen leiden zienswijzen tot wijzigingen in het ontwerpbestemmingsplan. Naast deze wijzigingen zijn ook (andere) ambtshalve wijzigingen aangebracht in het ontwerpbestemmingplan. De wijzigingen maken onderdeel uit van het te nemen raadsbesluit over de vaststelling van het bestemmingsplan Bos en Lommer Noord.

13.4.2 Behandeling zienswijzen

Eerst wordt nader ingegaan op de formele aspecten van de zienswijzen. Daarna volgt de inhoudelijke behandeling.

Formele aspecten
Volgens artikel 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken. Deze termijn vangt, gelet op het tweede lid van dit artikel, aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd, in dit geval op 21 februari 2013. Een zienswijze is tijdig ingediend als deze voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een zienswijze tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De termijn eindigde op 3 april 2013. De zienswijzen zijn tijdig ontvangen. Met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan Bos en Lommer Noord zal de informatie uit deze zienswijzen, voor zover die niet al bij de beantwoording terugkomt, betrokken worden bij de besluitvorming.

Inhoudelijke behandeling
De ontvangen zienswijzen zijn kort samengevat. Dit betekent overigens niet dat onderdelen van dezienswijze, die niet expliciet genoemd worden, niet bij de beoordeling zijn betrokken. De reacties zijn in hun geheel beoordeeld.

Reclamant 1
Opmerking
Reclamant verzoekt de bestemming 'Tuin' die is gelegd op de gronden achter Spaarndammerdijk 639 te wijzigen in de bestemming 'Groen' waarvoor de volgende argumenten zijn aangedragen. De grond hoort niet overduidelijk bij een woning, maar is verhuurd; de grond wordt door de bestemming 'Tuin' onvoldoende beschermd omdat verharding is toegestaan en niet expliciet is aangegeven dat parkeren als gebruik strijdig is met de bestemming; aan- en uitbouwen zijn toegestaan (waarvan onduidelijk is ten behoeve van welke functie), net als bijgebouwen behorend bij de woning wat volstrekt oncontroleerbaar is; de maatvoering ontbreekt. De bestemming 'Groen' is in lijn met de bestemming direct achter de nummers 579 t/m 601 en beschrijft veel beter de bedoeling van het stadsdeel met deze grond en niemand wordt in zijn belang geschaad.
Verder merkt reclamant op dat de begrippen ' woonboot' en ' woonschip' precies verkeerd om gedefinieerd zijn; de mogelijkheid tot wijziging van bedrijf in horeca naar zijn mening niet opgenomen hoeft te worden, met het oog op geluid en parkeren; en de erf- en perceelafscheidingen in de functie 'tuin' wel in hoogte beperkt mogen worden.

Antwoord
De bestemming van de gronden achter Spaarndammerdijk 639 wordt gewijzigd van de bestemming 'Tuin' in de bestemming 'Groen' conform de Hoofdgroenstructuur waardoor geborgd wordt dat de gronden niet gebruikt worden ten dienste van aan- of uitbouwen of bijgebouwen bij woningen of bedrijven, opslag of parkeervoorzieningen.
Dit onderdeel van de zienswijze geeft aanleiding tot aanpassingen aan de verbeelding (plankaart) behorend bij het bestemmingsplan. De overige punten uit de zienswijze zijn voor kennisgeving aangenomen.

Reclamant 2

Opmerking
Reclamant constateert dat het bestemmingsvlak 'Bedrijf' niet overeen komt met de grenzen van de kadastrale percelen met nummer 2264 en 2054.

Antwoord
De constatering is juist. De verbeelding (plankaart) behorend bij het bestemmingsplan is hierop aangepast.

Reclamant 3

Opmerking
De naam Bos en Lommer Noord is voor dit plangebied historisch niet correct. Overbrakerpolder of Brettenzone Amsterdam West zou beter zijn.

Antwoord
De naam Overbrakerpolder is reeds gebruikt voor het bestemmingsplangebied ten noorden van de spoorlijn Amsterdam CS – Sloterdijk – Haarlem. De term Brettenzone is bij bewoners minder bekend dan de naam Bos en Lommer. Bovendien is de Brettenzone binnen de grenzen van het stadsdeel groter dan alleen dit plangebied. Om de locatie te duiden is de naam Bos en Lommer Noord aan dit bestemmingsplan gegeven.

Opmerking
De Brettenzone behoort tot de Amsterdamse Hoofdgroenstructuur. Blokkades in de groenstructuur, verkeerswegen en bebouwing dienen te worden gecompenseerd met afdoende ecologische maatregelen. Van maatregelen ter bescherming van flora en fauna is weinig te merken, er wordt te veel gemaaid, vruchtdragende struiken zoals bramen worden verwijderd, beschutting is er nagenoeg niet.

Antwoord
Voor dit bestemmingsplan is een natuurtoets uitgevoerd om na te gaan of er vanuit de natuurwetgeving belemmeringen zijn. Dit is niet het geval aangezien het plan hoofdzakelijk de bestaande situatie vastlegt. De door reclamant voorgestelde maatregelen (minder maaien, behoud van vruchtdragende struiken) behoren toe aan een natuurbeheer- en onderhoudsplan en kunnen niet in het bestemmingsplan zelf worden geregeld.

Opmerking
De natuurwaarde en ecologische verbinding zal niet worden versterkt door het toevoegen van een kleinschalig bezoekerscentrum met een beperkte horecafunctie maar door het realiseren van ruiterpaden door de Brettenzone. De maneges in het Westerpark worden dan via een zandpad verbonden met de buitengebieden. Deze paden bieden gelegenheid aan talloze andere dieren om zich te verplaatsen.

Antwoord
In de bestemming 'Groen' zijn voet-, fiets- en ruiterpaden toegestaan. Een ruiter mag zich ook op de openbare weg, met de bestemming 'Verkeer – 1' of 'Verkeer – 2', begeven. Of er ook daadwerkelijk ruiterpaden worden gerealiseerd ligt niet binnen de reikwijdte van dit bestemmingsplan.

Opmerking
De bescherming tegen de geluidsoverlast van de A10 is ondanks de plaatsing van 6 meter hoge schermen onvoldoende.

Antwoord
De bron van de geluidshinder, de A10, ligt in het onherroepelijke bestemmingsplan Westrandweg - 2e Coentunnel. Voor het pand aan de Spaarndammerdijk 715 is, door de Minister, bij de vaststelling van het Tracébesluit Capaciteitsuitbreiding Coentunnel een hogere waarde van 60 dBA vastgesteld. De maatregelen betroffen geluidwerende voorzieningen in de vorm van geluidschermen/-wallen langs de A10. Indien deze maatregelen niet voldoende zijn, kan de indiener van de zienswijze zich richten tot de wegbeheerder (Rijkswaterstaat).

Opmerking
Sloterdijk heeft een woonbestemming maar voldoet niet aan de normen voor luchtkwaliteit.

Antwoord
In het Tracébesluit Capaciteitsuitbreiding Coentunnel 2008 behorende bij het bestemmingsplan Westrandweg - 2e Coentunnel zijn luchtkwaliteit maatregelen (een luchtscherm van 6 meter ter plaatse) opgenomen om aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 te voldoen.

Opmerking
Doorgaand verkeer op de Sloterdijkerweg en Velserweg passeert de woningen op 4 meter afstand en veroorzaakt grote geluids- en trillingshinder, mede door het aantal vrachtwagens. De verkeersdruk is hoog en er is weinig ruimte voor fietsers en wandelaars. Welke maatregelen beschermen het langzame verkeer op de Spaarndammerdijk?

Antwoord
De Sloterdijkweg en Velserweg zijn bestemd als Verkeer - 1. Deze bestemming is toegekend aan de hoofdinfrastructuur zonder dat er sprake is van een detaillering. Het eventueel afwaarderen van de wegen is daardoor mogelijk. Het bestemmingsplan regelt echter niet de verkeersintensiteit op deze wegen. Dergelijke vraagstukken behoren toe aan een verkeersbesluit. Met de aanleg van de verhoogde fietspad ter plaatse van de Velserweg is inmiddels geprobeerd het doorgaand verkeer af te remmen en een voor fietsers en wandelaars veiligere situatie te creëren.

Opmerking
Vanwege de toename van zwaar verkeer op de Sloterdijkerweg en Velserweg, verdient het aanbeveling om een knip te maken in het doorgaande verkeer en een andere weg als hoofdroute Noord-Zuid aan te wijzen. De Radarweg bijvoorbeeld biedt daarvoor voldoende ruimte.

Antwoord
Het bestemmingsplan ziet niet op verkeersintensiteit op deze wegen. Dergelijke uitvoeringsaspecten kunnen geregeld worden middels een verkeersbesluit maar niet in onderhavig bestemmingsplan zelf.

Opmerking
De bedrijven op Sloterdijk hebben een verkeersaantrekkende werking. Het zware vervoer levert levensgevaarlijke situaties en veroorzaakt geluidshinder.

Antwoord
De bedrijven achter de Spaarndammerdijk zijn al tientallen jaren op deze locatie gevestigd. De bedrijven zijn ontsloten via de Spaarndammerdijk, waaraan de bestemming 'Verkeer – 2' is toegekend. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de verkeersintensiteit doen toenemen. Voor het reguleren c.q. verminderen van de intensiteit zijn verkeersmaatregelen nodig die kunnen worden vastgelegd in een verkeersbesluit, maar niet in onderhavig bestemmingsplan zelf.

Opmerking
De bedrijven op Sloterdijk hebben te weinig ruimte waardoor er in het groen wordt geparkeerd. Bij verkeersopstoppingen op de Spaarndammerdijk gebruikt het werkverkeer het talud en het fietspad alternatieve route. Dit veroorzaakt schade aan de dijk.

Antwoord
De bedrijven hebben voldoende ruimte op eigen terrein om auto's te parkeren. Het bestemmingsplan voorziet hier in: er is voor de bedrijven een groter bestemmingsvlak opgenomen dan alleen de bestaande bebouwing. De onbebouwde gronden met de bestemming 'Bedrijf' mogen gebruikt worden ten behoeve van het parkeren van bedrijfsauto's of auto's van klanten. Het parkeren op plaatsen waar dat niet is toegestaan (zoals in voorliggend bestemmingsplan is geregeld) is een handhavingskwestie. Het tegengaan van foutief parkeren kan niet in het bestemmingsplan zelf geregeld worden.

Opmerking
Het bedrijventerrein is uitermate lelijk om te zien en niet passend bij de hoofdgroenstructuur en het historisch karakter van Oud Sloterdijk.

Antwoord
Op grond van artikel 12, lid 1, sub a, Woningwet mag een bestaand bouwwerk niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Het stadsdeel is voornemens om handhavend op te treden in de gevallen waar dat op basis van de criteria uit de welstandsnota mogelijk is. De hoofdgroenstructuur, zoals vermeld in de Structuurvisie Amsterdam 2040 is niet van toepassing op het bedrijventerrein. Het tegengaan van foutief parkeren kan niet in het bestemmingsplan zelf geregeld worden.
De bedrijven zijn al tientallen jaren gevestigd in Sloterdijk en waren al op deze locatie gevestigd toen het vigerende bestemmingsplan "Overbrakerpolder" werd vastgesteld. Kleinschalige bedrijvigheid is in gemengd gebied vanuit economisch en stedelijk belang gewenst. Toegelaten worden uitsluitend bedrijven uit de categorieën A en B, zoals vermeld in de 'Staat van 'Bedrijfsactiviteiten - functiemenging' die onderdeel uitmaakt van de planregels. Hierdoor zijn alleen bedrijven toegestaan waarvan de milieubelasting zodanig is dat bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend in een gemengd gebied.

Opmerking
Het uitplaatsen van het garagebedrijf en de aannemer biedt ruimte aan verbetering van de woon- en verblijfskwaliteit. Het erkennen van gebouwen die zonder vergunning zijn gebouwd, versterkt de eigenrichting die de bedrijven alhier gewoontegetrouw toepassen. Dit is maatschappelijk ongewenst.

Antwoord
De niet vergunde bebouwing wordt gelegaliseerd. Daartoe is aanleiding omdat deze bebouwing reeds geruime tijd aanwezig is en handhavend optreden geen optie meer is. Bovendien kan de desbetreffende bebouwing niet worden aangemerkt als uit een oogpunt van ruimtelijke ordening volstrekt onaanvaardbaar. Er zijn uitsluitend bedrijven toegestaan waarvan de milieubelasting zodanig is dat bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend in een gemengd gebied met woningen.

Opmerking
De activiteiten in en rond de Petruskerk hebben een grote invloed op de openbare ruimte. Bezoekers van begrafenissen, feesten en huwelijken komen met de auto. De genodigden vieren feest op het kerkhof of op de Spaarndammerdijk en veroorzaken geluidshinder voor de omwonenden.

Antwoord
Uitvoeringsaspecten als geluidshinder en verkeersoverlast kunnen niet in het bestemmingsplan zelf worden geregeld. Overlast kan gemeld worden bij de afdeling Handhaving en Toezicht.

Opmerking
De studio van The Nits aan de Molenwerf 13 is gevestigd in het oude gymlokaal van de toenmalige Van t' Veerschool. Dit historisch relict verdient bescherming en zou niet gesloopt mogen worden.

Antwoord
Het gebouw is niet opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Overbrakerpolder en wordt ook niet positief bestemd in het nieuwe bestemmingsplan. De gronden hebben en behouden een groenbestemming. Stadsdeel West wil deze ecologische verbinding versterken. Het gebouw is op zijn architectonische kwaliteit beoordeeld door Bureau Monumenten en Archeologie (BMA): als restant van de indertijd gesloopte school heeft het gymnastieklokaal geen intrinsieke architectonische, stedenbouwkundige en architectuurhistorische waarde. Het gebouw is nu nog in gebruik als oefenruimte van The Nits maar kan op termijn gesloopt worden.

Opmerking
Het plangebied reikt niet tot de A10. Waarom is de groene zone tussen de Sloterdijkerweg en de A10 niet in het bestemmingsplan opgenomen? Is de huidige bestemming wel beschermd?

Antwoord
De plangrens van voorliggend bestemmingsplan sluit precies aan op de plangrens van het onherroepelijke bestemmingsplan Westrandweg - 2e Coentunnel . De zone tussen de Sloterdijkerweg en de A10 inclusief het helofytenfilter, de waterberging en het begroeide talud zijn in dat plan opgenomen. De bestemming 'Verkeer -3' in dat plan staat onder meer de volgende functies toe: groenvoorzieningen, water(berging), landschappelijke en natuurlijke inpassing. Voor een helder overzicht wordt verwezen naar dwarsprofiel 4 van het Landschapsplan behorende bij het Tracébesluit Capaciteitsuitbreiding Coentunnel.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging

Bijlage 1 Inventarisatie Bedrijven Oud Sloterdijk

Bijlage 1 Inventarisatie bedrijven Oud Sloterdijk

Bijlage 2 Natuurtoets Bos En Noord November 2012

Bijlage 2 Natuurtoets Bos en Noord november 2012

Bijlage 3 Cultuurhistorische Verkenning Bos En Lommer Noord

Bijlage 3 Cultuurhistorische verkenning Bos en Lommer Noord

Bijlage 4 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 4 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 5 Zienswijzen

Bijlage 5 Zienswijzen

Bijlage 6 Bestemmingsregels

Bijlage 6 Bestemmingsregels

Bijlage 7 Verbeelding

Bijlage 7 Verbeelding