KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 4 Water
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Verkeer
4.2 Wegverkeerslawaai
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.4 Ecologie
4.5 Water
4.6 Bodem
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Bedrijven En Milieuhinder
4.10 Luchthavenindelingsbesluit
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Planregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Srm 1 Osdorperweg
Bijlage 2 Srm 1 Baden Powellweg
Bijlage 3 Archeologisch Bureauonderzoek

De Terp

Bestemmingsplan - Gemeente Amsterdam

Vastgesteld op 29-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan De Terp van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Nieuw-West.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.F1205BPSTD-VG01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.18 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.19 dagelijks bestuur

het dagelijk bestuur van stadsdeel Nieuw-West.

1.20 dienstverlenend beroep

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven en/of personen, zoals kappers, schoonheidssalons, huisarts, tandarts en fysiotherapie.

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.23 huishouden

een samenleving van personen die een leefeenheid vormen waarbij sprake is van een continue samenstelling, (nagenoeg) zelfstandige bewoning en onderlinge verbondenheid.

1.24 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.25 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.26 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.27 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.28 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.29 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.30 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.31 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten, en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. bermen en beplanting (waaronder begrepen water en waterberging);
  5. e. straatmeubilair;
  6. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. g. afvalinzamelingssystemen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 voor speeltoestellen en beeldende kunstwerken tot een hoogte van maximaal 5 meter, mits:

  1. a. de verkeersveiligheid daardoor niet wordt belemmerd;
  2. b. het gebruik van de aangrenzende bestemmingen daardoor niet onevenredig wordt gehinderd.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterwegen;
  2. b. watergangen en waterlopen, waterpartijen, zoals sloten en beken;
  3. c. waterkering;
  4. d. waterberging;
  5. e. afwateringskanalen;
  6. f. waterhuishouding;
  7. g. waterstaatkundige werken;
  8. h. vijvers;

met de daarbij behorende:

  1. i. groenvoorzieningen;
  2. j. bruggen en andere oeververbindingen;
  3. k. aanlegsteigers voor pleziervaartuigen;
  4. l. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bruggen bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 2 m.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen

met de daarbijbehorende:

  1. b. tuinen en erven;
  2. c. bergingen en andere nevenruimten;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 40 m², waarbij geldt dat:
    1. 1. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
    2. 2. het aan-huis-gebonden beroep of kleinschalig bedrijfsmatige activiteit niet leidt tot een verkeersaantrekkende werking;
  2. b. per bouwperceel dient te worden voorzien in 2 parkeerplaatsen op eigen terrein;
  3. c. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van een waterkering;
  2. b. de bestemming Waterstaat - Waterkering is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 0,5 m bedraagt.

Artikel 9 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. de ruimte tussen bouwwerken;
  2. b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan De Terp'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de oude dijk de Osdorperweg ligt een vrijgelegen verhoogd terrein (de Terp). Het stadsdeel Nieuw-West stelt op dit terrein 6 kavels ter beschikking voor zelfbouwwoningen. De bouw van de woningen is reeds mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan Middenveldsche Akerpolder II (Map II). Het bestemmingsplan is echter verouderd, waardoor een nieuw, actueel bestemmingsplan gewenst is. Daarnaast geldt de actualiseringsplicht vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De Wro vereist dat bestemmingsplannen een maximale looptijd hebben van tien jaar en na die tijd dienen te worden herzien.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de Osdorperweg in het stadsdeel Nieuw-West. Aan de zuidzijde wordt het terrein begrensd door enkele particuliere kavels. Aan de noordzijde door een veendijk met daarachter het terrein van de recent geopende basisschool De Odyssee en aan de westzijde eveneens door een veendijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1205BPSTD-VG01_0001.jpg"Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan Middenveldsche Akerpolder II, vastgesteld op 7 juli 1993 en goedgekeurd door GS van de provincie Noord-Holland op 8 februari 1994, heeft het gebied de bestemming Woondoeleinden.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van deze toelichting bevat de planbeschrijving. In dit hoofdstuk is een ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied gegeven en wordt ingegaan op de doorvertaling in het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de omgevingsaspecten (zoals milieu, ecologie, water en archeologie) aan de orde. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen waarin de regels op het plan worden toegelicht. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt in het stadsdeel Amsterdams Nieuw-West aan de oude dijk de Osdorperweg. In de huidige situatie betreft het een vrijgelegen terrein, bijgenaamd Het Terpje. Deze naam heeft het terrein omdat het nog een van de laatste oorspronkelijke dijkterpen betreft die in vroegere tijden langs de Osdorperweg zijn aangelegd. De terp zelf is omringd door een Veendijk en rondom water. De veendijk vormt een groene buffer tussen het plangebied en de omliggende bebouwing.

Ten zuidoosten van het plangebied staan enkele vrijstaande woningen. In het noorwesten is recent (2011) een nieuwe basisschool gebouwd. Ten zuiden ligt de 'eilandenbuurt', onderdeel van woonwijk De Aker.

In directe omgeving zijn voorzieningen aanwezig in de vorm van scholen, kinderdagopvang, een winkelcentrum en diverse winkels aan de Pieter Calandlaan.

Het terrein is enige tijd gebruikt als schoolplein en parkeerplaats, maar ligt momenteel braak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1205BPSTD-VG01_0002.jpg"

Figuur 2.1 Ligging plangebied gezien vanaf Osdorperweg (Bron: Google streetview)

2.2 Nieuwe Situatie

In het plangebied wordt de bouw van zes vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. De kavels worden verkocht aan particulieren ten behoeve van zelfbouw. De kavels worden daarbij bouwrijp opgeleverd. Omdat het om zelfbouwlocaties gaat is er nog geen duidelijkheid over de exacte invulling van de locatie.

In dit nieuwe bestemmingsplan zijn echter wel regels opgenomen ten aanzien van de bouwmogelijkheden.

De kavelgrootte varieert tussen de 359 m² en 521 m². Maximaal 20% van de kavel mag bebouwd worden. De exacte locatie van de bebouwing wordt niet vastgelegd, maar in het bestemmingsplan is wel een bouwvlak opgenomen waarbinnen de woning gebouwd dient te worden. Waar de woning precies komt is aan de eigenaar van de betreffende kavel.

De woning dient te worden gebouwd met een kap waarbij de nokhoogte van de woningen niet hoger mag komen dan 10,5 m. Verder dient iedere eigenaar te voorzien in 2 parkeerplaatsen op eigen terrein.

Het plangebied wordt via een dam met een duiker ontsloten vanaf de Osdorperweg. De ontsluitingsweg wordt gerealiseerd door het stadsdeel Nieuw-West en worden ingericht als woonerf. Binnen deze ruimte worden nog 6 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. In het onderstaande figuur 2.2 is een impressie te zien, vanuit het zuiden, van de toekomstige inrichting van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1205BPSTD-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.2 Impressie toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna ook: SVIR, vastgesteld op 13 maart 2012) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid.

De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR zijn kaderstellende uitspraken gedaan over een beperkt aantal belangen van nationale en internationale betekenis die juridisch moeten worden geborgd in de AMvB Ruimte (Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening). Daarbij gaat het om de volgende belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte)

Besluit van 22 augustus 2011, houdende algemene regels ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening). In het Barro worden de kaderstellende uitspraken uit de SVIR bevestigd. Ten behoeve van de bescherming van de in het SVIR genoemde nationale belangen, worden in het Barro algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente.

Voor het bestemmingsplan 'De Terp' hebben de nationale belangen van het Barro geen consequenties.

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn die ervoor moet zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. Door het waterschap Amstel, Gooi en Vecht zijn voor de KRW-lichamen binnen het beheersgebied ecologische (en chemische) doelen bepaald en zijn gewenste maatregelenpakketten samengesteld. Het KRW-beleid leidt tot verbetering van de ecologische en chemische waterkwaliteit en draagt daarmee positief bij aan het bereiken van de Natura 2000-doelen.

3.2 Provinciaal Beleid

Structuurvisie Noord Holland 2040

De Structuurvisie Noord Holland 2040 is samen met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie op 21 juni 2010 door de Provinciale Staten vastgesteld. In de structuurvisie geeft de provincie aan welke belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Hierbij gaat het om ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied.

Het plangebied maakt volgens de Structuurvisie Noord Holland 2040 deel uit van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). In een dergelijk gebied wordt beleidsmatig uitgegaan van innovatief ruimtegebruik, intensiveren, herstructureren, kwaliteitsverbetering en kennisintensieve en creatieve milieus. De regels en het beleid voor het landelijk gebied en ten aanzien van bijvoorbeeld nationale landschappen en bufferzones, zijn hier niet van toepassing.

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de zone van de Osdorperweg aangewezen als "Bestaand Bebouwd Gebied" (BBG). Binnen het BBG zijn ondermeer nieuwe woningbouw en kantoorlocaties toegestaan.

3.3 Regionaal Beleid

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (december 2004)

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP, vastgesteld op 14 december 2004) is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregiogemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering.

Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit (oktober 2006)

Doel van het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit (RAL) is om in 2015 alle overschrijdingen van de normen voor stikstofdioxide en voor fijnstof (in 2010) te saneren. Het RAL dient eveneens als startdocument voor de bijdrage vanuit de Stadsregio Amsterdam voor dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het RAL is een deelprogramma voor het Noordvleugelgebied.

In het RAL wordt ingegaan op de problematiek wat betreft luchtkwaliteit en wordt een toelichting gegeven op de relatie van dit regionaal actieplan met andere plannen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de knelpunten wat betreft luchtkwaliteit, indien de Stadsregio en de gemeenten zelf geen maatregelen nemen. Voorts worden de maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Deze maatregelen zijn onderverdeeld in gemeentelijke maatregelen met (gedeeltelijke) financiële dekking, gemeentelijke maatregelen zonder financiële dekking en regionale maatregelen.

Waterbeheerplan AGV 2010-2015

Het beleid van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AVG) is verwoord in het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 'Werken aan water in en met de omgeving' (goedgekeurd door het Algemeen Bestuur op 17 juni 2010 en door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, mede namens de provincies Zuid-Holland en Utrecht, op 21 september 2010). In dit beheerplan worden de hoofdtaken van het waterschap behandeld, namelijk veiligheid, voldoende water en schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema's zijn de wensbeelden op de middellange termijn, de doelen en de aanpak op hoofdlijnen aangegeven.

Keur AGV 2011

Naast het waterbeheerplan beschikt het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht over een keur. De Keur is een verordening van het hoogheemraadschap en geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen (dijken) wel of niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben. Het doel van de Keur is om de waterkwaliteit te verbeteren, de doorstroming in sloten veilig te stellen en de dijken sterk te houden. Zonder ontheffing op de Keur zijn werkzaamheden aan/op waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden. Een verzoek tot ontheffing kan bij Waternet (de uitvoeringsinstantie van het hoogheemraadschap AGV) worden ingediend.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Amsterdam 2040

Door de gemeenteraad van Amsterdam is op 17 februari 2011 de Structuurvisie Amsterdam 2040, 'Economisch sterk en duurzaam' vastgesteld. De Structuurvisie heeft het structuurplan 'Kiezen voor Stedelijkheid' uit 2003 vervangen. Om economisch sterk en duurzaam te zijn en Amsterdam en de regio verder te kunnen ontwikkelen als internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool gaat de structuurvisie uit van de volgende (hoofd)beleidsdoeleinden:

  • Intensiever gebruik bestaande stad, openhouden van landschap;
  • Systeemsprong regionaal openbaar vervoer;
  • Hoogwaardiger inrichting openbare ruimte;
  • Investeren in recreatief gebruik groen en water;
  • Amsterdam maakt zich op voor het postfossiele brandstoftijdperk;
  • Olympische Spelen Amsterdam 2028.

De structuurvisie voorziet voor stadsdeel Nieuw-West niet in rechtstreekse ingrepen ten aanzien van het plangebied.

Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 (Breed Water)

In het 'Plan gemeentelijke Watertaken 2010-2015' staat beschreven hoe de gemeente Amsterdam invulling geeft aan haar drie zorgtaken:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij voldoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Verkeer

Verkeersontsluiting

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ligt aan de westzijde van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Nieuw-West in de wijk 'De Aker'. Het plangebied ontsluit op de Osdorperweg. Op deze weg geldt een maximum snelheid van 50 km/h en er zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig. Aan de noord- en zuidzijde wordt echter aangesloten op de 30 km/h-zone van de achterliggende woonwijk (Zuiderakerweg aan de noordzijde en P. Hans Frankfurthersingel aan de zuidzijde). Binnen het stedelijk netwerk heeft de Osdorperweg geen ontsluitende functie.

Via de P. Hans Frankfurthersingel wordt aangesloten op de Baden Powellweg, een weg die behoort tot het hoofdwegennet binnen de gemeente Amsterdam. Deze weg heeft een maximum snelheid van 50 km/h en beschikt over vrijliggende fietspaden aan beide zijden van de weg. Het gemeentelijk hoofdwegennet garandeert de bereikbaarheid van de stad Amsterdam en de verschillende stadsdelen. Doel is om het doorgaande verkeer zo veel mogelijk te bundelen op de wegen die tot dit netwerk behoren. Door middel van het overige gemeentelijke hoofdwegennet en de gebiedsontsluitingswegen die als dusdanig zijn aangewezen door het stadsdeel Nieuw-West, wordt aangesloten op de nationale stroomwegen A4, A9 en A10. Alle drie deze stroomwegen liggen binnen 5 kilometer afstand van het plangebied. De ontsluiting van het plangebied is voor autoverkeer goed.

Ontsluiting langzaam verkeer

Ook voor fietsverkeer vormt de Osdorperweg de primaire ontsluitingsweg. Ondanks de geldende maximum snelheid van 50 km/h zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig. Daar staat tegenover dat de weg geen verdere ontsluitende functie heeft binnen het stedelijk wegennet en dat er bijna geen andere bestemmingen langs de weg aanwezig zijn, waardoor de intensiteiten relatief laag zijn. Via de Osdorperweg wordt aan de noordzijde aangesloten op de Zuiderakerweg en Pieter Calandlaan. Deze wegen behoren tot het hoofdnet fiets binnen de gemeente Amsterdam. De Pieter Calandlaan en Baden Powellweg, beide met een maximum snelheid van 50 km/h, zijn voorzien van vrijliggende fietsvoorzieningen. De Zuiderakerweg heeft een maximum snelheid van 30 km/h. Hier zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig.

Langs de Osdorperweg zijn geen trottoirs aanwezig. Wel ligt er in de oostelijke berm een eenvoudig, vrijliggend voetpad.

De ontsluiting van het plangebied voor fietsers is goed. Voor voetgangers is deze, gezien de aard van de voorziening, voldoende.

Ontsluiting openbaar vervoer

Meest nabijgelegen halte voor openbaar vervoer ligt op 300 meter loopafstand bij het kruispunt Baden Powellweg – Pieter Calandlaan. Hier halteren zowel bussen (lijndienst 192 en 353) als trams (tramlijn 1). Tramlijn 1 rijdt tussen Osdorp De Aker en het centraal station, met een frequentie van ruim zes keer per uur tot twaalf keer per uur in de spits. Busdienst 353 betreft een nachtbuslijn. Op maandag- tot en met donderdagnacht en zondagnacht rijdt deze dienst tussen 00.00 uur en 06.00 uur met een frequentie van één keer per uur in beide richtingen. Op vrijdag- en zaterdagnachten wordt een frequentie van twee keer per rijrichting gehanteerd.

Gezien de afstand van het plangebied tot de meest nabijgelegen halte voor openbaar vervoer en de frequentie waarmee het openbaar vervoer deze halte aandoet, is de ontsluiting van het plangebied met het openbaar vervoer goed.

Verkeersveiligheid

Vanaf het plangebied is de Osdorperweg voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer de primaire ontsluitingsweg. De weg heeft verder geen ontsluitende functie binnen het stedelijk wegennet en is ingericht conform de richtlijnen voor erftoegangswegen (geen fietsvoorzieningen, geen rijbaanscheiding). De weg heeft echter een maximum snelheid van 50 km/h. Daarmee voldoet de weg niet geheel aan de inrichtingseisen van Duurzaam Veilig. Op een dergelijke weg geldt normaal gesproken een maximum snelheid van 30 km/h. Alhoewel een trottoir langs de Osdorperweg ontbreekt, ligt er wel een overharde looproute zodat het plangebied toch bereikbaar is vanaf de openbaar vervoer halte aan de Pieter Calandlaan. Daarnaast is het zo dat de intensiteiten van het gemotoriseerd verkeer op de Osdorperweg beperkt zijn, doordat langs de weg verder weinig andere bestemmingen aanwezig zijn en de weg geen ontsluitende functie heeft. Derhalve is het verkeersveiligheidsniveau rond het plangebied goed te noemen.

Parkeren

In de voorwaarden van het plan is opgenomen dat per kavel minimaal twee parkeerplekken op eigen terrein opgenomen moeten worden. Het stadsdeel Nieuw-West voorziet in de openbare ruimte in zes extra parkeerplekken voor bezoekers. Met deze eis wordt op de eerste plaats ruimschoots voldaan aan de door het stadsdeel Amsterdam Nieuw-West opgestelde parkeernormen en tevens aan de strengste CROW parkeernormen in een (zeer) sterk stedelijke omgeving. Daarnaast is per kavel een hele parkeerplaats ten behoeve van bezoekersparkeren opgenomen in de openbare ruimte. Normaal gesproken wordt hier binnen de norm een aandeel van 0,3 parkeerplaatsen per woning aangehouden. Ook in het aantal parkeerplaatsen voor bezoekers wordt dus voldoende voorzien.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

In het plangebied worden zes kavels ontwikkeld voor vrijstaande woningen. Om de verkeersgeneratie voor deze nieuwe woningen te bepalen is gebruik gemaakt van kencijfers uit CROW publicatie 256 (2007). Uitgaande van gebiedstype 'buiten centrum met hoge dichtheid' bedraagt de verkeersgeneratie per vrijstaande woning 7,6 mvt/etmaal (werkdag). De verkeersgeneratie van onderhavige ontwikkeling zal derhalve circa 50 mvt/etmaal bedragen. Dit verkeer zal verdeeld worden over het noordelijke en zuidelijke deel van de Osdorperweg. Aan de noordzijde van de Osdorperweg kan verkeer op het kruispunt met de Baden Powellweg alleen rechts afslaan naar het zuiden (richting de rotonde met de Plesmanlaan. De afwikkeling van het gemotoriseerd verkeer zal daarom grotendeels plaatsvinden over het zuidelijk deel van de Osdorperweg en de P. Hans Frankfurthersingel, aangezien via deze route uiteindelijk zowel in noordelijke als zuidelijke richting gereden kan worden. Wel zal een klein deel van dit verkeer een route zoeken naar onder andere het Ecuplein en De Alpen via de Zuiderakerweg. De afwikkeling van dit verkeer vindt plaats via het noordelijk deel van de Osdorperweg. Gezien het beperkte verkeersaanbod in de huidige situatie zal de toename van het aantal verkeersbewegingen niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling.

Verkeersgegevens

De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan het onderzoek met betrekking tot wegverkeerslawaai voor de zes vrije kavels staan vermeld in onderstaande tabel 4.1. De getallen zijn afgerond op tientallen.

De intensiteiten op de Baden Powellweg zijn afkomstig uit het Lokaal Model Nieuw-West (Goudappel Coffeng). Binnen de aangeleverde modelgegevens zijn intensiteiten opgenomen voor de avondspitsperiode (16.00 uur tot 18.00 uur) uit het basisprognosejaar 2010. Deze gegevens zijn doorberekend naar het prognosejaar 2023, waarbij rekening is gehouden met een autonome groei van het autoverkeer van 2%. Deze spitsgegevens zijn vervolgens omgerekend naar etmaalwaarden. Hiervoor is als uitgangspunt gehanteerd dat tijdens een gemiddeld avondspitsuur 10% van het totale verkeeraanbod over een etmaal plaatsvindt.

Voor de Osdorperweg zijn geen intensiteitsgegevens voor handen. Om een inschatting te kunnen maken van het aantal verkeersbewegingen op deze weg is gekeken naar de modelgegevens voor de Zuiderakerweg en de P. Hans Frankfurthersingel. De Osdorperweg heeft respectievelijk aan de noord- en zuidzijde een aansluiting op deze wegen. Beide wegen kennen een gemiddelde etmaalintensiteit van circa 3.000 mvt/etmaal en hebben een (beperkt) ontsluitend karakter voor de achtergelegen woonwijk. Omdat de Zuiderakerweg slechts beperkt bereikbaar is vanaf de doorgaande Baden Powellweg, zal een deel van de ontsluiting van deze woonwijk ook plaatsvinden via de Osdorperweg. Verder zijn naast de ontwikkeling drie andere woningen langs de weg aanwezig. Afgaande op de intensiteiten op de aansluitende wegen, de ontsluitingsmogelijkheden in de wijk en de aanwezige functies langs de weg, is een aanname gedaan van gemiddeld 1.500 mvt/etmaal op de Osdorperweg.

Voor de voertuigverdeling is uitgegaan van een standaardverdeling zoals die bekend zijn voor stedelijke hoofdwegen (Baden Powellweg) en buurtverzamelwegen (Osdorperweg) (bron: RBOI 2009).

Tabel 4.1 Overzicht intensiteiten

Weg Basisjaar model avondspitsperiode (2010) Prognose 2023 avondspitsperiode Prognose 2023 etmaal
Baden Powellweg 2.680 3.480 17.400
Zuiderakerweg 400 520 2.600
P. Hans Frankfurthersingel 520 680 3.400
Osdorperweg - - 1.500

Tabel 4.2 Voertuig- en etmaalverdeling

Baden Powellweg Dag Avond Nacht
lichte motorvoertuigen 93,46% 93,46% 93,46%
middelzware motorvoertuigen 5,08% 5,08% 5,08%
zware motorvoertuigen 1,46% 1,46% 1,46%
Etmaalverdeling 6,70% 2,70% 1,10%
Osdorperweg Dag Avond Nacht
lichte motorvoertuigen 94,59% 94,59% 94,59%
middelzware motorvoertuigen 4,76% 4,76% 4,76%
zware motorvoertuigen 0,65% 0,65% 0,65%
etmaalverdeling 6,54% 3,76% 0,81%

4.2 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

In het plangebied wordt de bouw van zes nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Hiervoor worden zes kavels ter beschikking gesteld (zie onderstaande figuur 4.1). Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1205BPSTD-VG01_0004.png"

Figuur 4.1 Verkavelingsplan De Terp

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van onderwijsgebouwen en woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde ontwikkeling (zes nieuwbouwwoningen) geldt een uiterste grenswaarde van 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Aftrek ex artikel 110g Wgh

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een maximum snelheid tot 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximum snelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Voor de ontwikkeling aan de Osdorperweg zijn de Osdorperweg en de Baden Powellweg van belang. Op beide wegen geldt een maximum snelheid van 50 km/h. Zodoende mag een aftrek van 5 dB plaatsvinden. Deze aftrek is, tenzij anders vermeld, toegepast op de genoemde geluidsbelastingen in deze paragraaf.

Onderzoek

Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Osdorperweg en de Baden Powellweg. Deze wegen hebben beide een geluidszone van 200 meter uitgaande van twee rijstroken en een binnenstedelijke ligging.

Op de Zuiderakerweg en de P. Hans Frankfurthersingel geldt een maximum snelheid van 30 km/h. Wettelijk gezien is akoestisch onderzoek voor deze wegen geen verplichting. Daarnaast is de afstand van het plangebied tot aan deze wegen relatief groot om akoestisch gezien van invloed te zullen zijn (minimaal 125 meter). Ook de wegen in de achterliggende woonwijk hebben een maximum snelheid van 30 km/h. Deze worden tevens afgeschermd door de bestaande bebouwing. De Pieter Calandlaan ligt op meer dan 200 meter afstand, waardoor de ontwikkeling buiten de geluidszone van deze weg valt. Binnen het akoestisch onderzoek zijn deze wegen daarom akoestisch niet relevant en buiten het onderzoek gelaten.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens de Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006.

De berekeningen gaan uit van de verkeersgegevens zoals opgenomen in tabel 4.1 uit de verkeersparagraaf. Beide onderzochte wegen zijn geasfalteerd. Binnen het model is uitgegaan van dicht asfaltbeton (referentiewegdek).

Resultaat

Voor de Osdorperweg is de geluidsbelasting op de uiterste grens van de kavels bepaald. Omdat het een vrije veldsituatie betreft, geeft de SRM I methodiek in dit geval een voldoende nauwkeurig resultaat. De 48 dB contour (voorkeursgrenswaarde) van de Osdorperweg ligt op 21,21 meter van de as van de weg. Drie bouwkavels binnen het plangebied liggen binnen deze afstand, te weten kavel A, kavel B en kavel C (figuur 4.1).

De afstand tot de meest nabij de Osdorperweg gelegen grens van Kavel A bedraagt 17,15 meter. Voor kavel B en C bedragen deze afstanden respectievelijk 17,45 meter en 17,25 meter. In onderstaande tabel 4.3 is voor deze drie kavels de bijbehorende geluidsbelasting op drie verschillende waarneemhoogtes weergegeven.

Tabel 4.3 Geluidsbelasting door wegverkeer Osdorperweg

Waarneemhoogte Geluidsbelasting
Kavel A – afstand 17,15 meter
1,5 meter 48 dB
4,5 meter 49 dB
7,5 meter 49 dB
Kavel B – afstand 17,45 meter
1,5 meter 48 dB
4,5 meter 49 dB
7,5 meter 49 dB
Kavel C – afstand 17,25 meter
1,5 meter 48 dB
4,5 meter 49 dB
7,5 meter 49 dB

Uit deze gegevens blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de uiterste grens van deze kavels wordt overschreden als gevolg van het wegverkeer op de Osdorperweg (maximaal 49 dB). De uiterste grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Voor de geluidsbelasting door wegverkeerslawaai op de Baden Powellweg zijn de 48 dB en 63 dB contouren bepaald, waarbij een vrije veldsituatie is aangehouden. Het betreft een worstcasesituatie, omdat de geluidsbelasting in werkelijkheid lager zal liggen als gevolg van het afschermende kantoorpand tussen de weg en de woningbouwlocatie. In onderstaande tabel 4.4 is per waarneemhoogte aangegeven op welke afstand van de weg as de desbetreffende contouren liggen.

Tabel 4.4 Geluidscontouren Baden Powellweg per waarneemhoogte

Waarneemhoogte 48 dB contour 63 dB contour
1,5 meter 96 meter 14 meter
4,5 meter 125 meter 15 meter
7,5 meter 136 meter 14 meter

De afstanden tussen de meest nabijgelegen grens van elk bouwkavel ten opzichte van de as van de weg is weergegeven in onderstaande tabel 4.5.

Tabel 4.5 Afstanden tussen kavels en wegas Baden Powellweg

Kavel Afstand
A 92 meter
B 112 meter
C 126 meter
D 145 meter
E 151 meter
F 120 meter

Uit de bovenstaande tabellen blijkt dat vier kavels (A, B, C en F) liggen binnen de 48 dB contour, uitgaande van een vrije veldsituatie. De kavels liggen geen van allen binnen de 63 dB contour. De resultaten van de berekeningen zijn opgenomen in bijlage 1 en bijlage 2.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van verkeerslawaai op de Osdorperweg wordt overschreden. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar.

Maatregelen aan de bron

In geval van wegverkeerslawaai vallen hieronder bijvoorbeeld het verlagen van de maximum snelheid, het terugdringen van het verkeersaanbod en aanpassen van het wegdektype. De Osdorperweg heeft binnen de stedelijke wegenstructuur geen ontsluitende functie. Daarnaast zijn de wegen waarop de Osdorperweg aansluit (Zuiderakerweg, P. Hans Frankfurthersingel) opgenomen in een 30 km/h-zone. Het aanpassen van de snelheidslimiet op de Osdorperweg van 50 km/h naar 30 km/h, zou een afname van het verkeerslawaai betekenen tot 46 dB (bij een maatgevende waarneemhoogte van 4,5 meter).

Maatregelen in het overdrachtsgebied

Hieronder vallen maatregelen zoals het toepassen van geluidsschermen of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de gevel van de woning. In de berekening is de geluidsbelasting op de grens van het bouwkavel berekend. De exacte locatie van de te bouwen woningen wordt door de eigenaar van de kavels bepaald. Door het bouwvlak van de woningen op een afstand van minimaal 21 meter vanaf de wegas van de Osdorperweg te plaatsen, wordt voorkomen dat hogere waarden aangevraagd dienen te worden. Het toepassen van geluidsschermen of geluid reducerend asfalt is in dit kader niet reëel. Hieraan zijn hoge kosten verbonden en deze zijn uit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van verkeer op de Osdorperweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt voor de kavels A, B en C. Op de meest nabijgelegen grens van deze kavels bedraagt de geluidsbelasting maximaal 49 dB. De uiterste grenswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Verder blijkt dat instellen van een maximum snelheid van 30 km/h op de Osdorperweg, de geluidsbelasting op de gevels van de te bouwen woningen beperkt tot maximaal 48 dB. Het toepassen van deze maatregelen zorgt ervoor dat voor de woningen geen hogere waarden vastgesteld hoeven te worden.

Met betrekking tot de Baden Powellweg blijkt dat, uitgaande van een situatie zonder aanwezigheid van het kantoorpand tussen het plangebied en de Baden Powellweg, dat vier kavels (A, B, C en F) in het plangebied liggen binnen de 48 dB-contour van deze weg. Binnen het vigerend bestemmingsplan Middenveldsche Akerpolder II is de functie wonen binnen het onderhavig plangebied reeds bestemd. In die zin is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Bovenstaand akoestisch onderzoek op basis van SRM I is daarom indicatief. Bij deze berekening is zoals gezegd uitgegaan van een vrije veld situatie, waarbij geen rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van afschermende bebouwing. In werkelijkheid is tussen de weg as van de Baden Powellweg en de kavels binnen het plangebied een groot kantoorpand aanwezig. Deze zorgt ervoor dat het plangebied voor een groot deel zal worden afgeschermd voor wegverkeerslawaai op de Baden Powellweg. De geluidsbelasting zal daardoor lager zijn, waardoor ten aanzien van de Baden Powellweg sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

4.3 Cultuurhistorie En Archeologie

Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur.

De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de karakteristiek van de cultuurhistorische elementen of gebieden, maar ook van de strategieën instandhouding, aanpassing en vernieuwing. Daarbij gaat het om maatwerk. Van belang zijnde aspecten zijn: (archeologische) rijksmonumenten, (toekomstige) gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwingsstroken, gebouwen en onderdelen van dorpskernen alsmede bekende en te verwachten archeologische waarden.

Archeologie

Als gevolg van het Verdrag van Malta (Valetta) zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient, voordat er bodemingrepen plaatsvinden, een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd.

De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. Deze is nader uitgewerkt in de Wet op de Archeologische MonumentenZorg (WAMZ) 2007, en daarmee samenhangend de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening. De wet regelt:

  • Bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem;
  • Inpassen van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ordening;
  • Financiering onderzoek: de veroorzaker betaalt.

Onderzoek

Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft archeologisch bureauonderzoek plaatsgevonden (zie bijlage 3, gemeente Amsterdam, Bureau Monumenten en Archeologie, BO 13-005 Amsterdam 2013). Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van één archeologische beleidszone in het plangebied. Voor deze zone geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek voor alle bodemingrepen. Een bescherming in het bestemmingsplan, in de vorm van een archeologische dubbelbestemming is dan ook niet nodig. Wel geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie wordt gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

Cultuurhistorie

De Osdorperweg heeft een lange historie. Het is de oorspronkelijke verbindingsweg tussen het dorp Sloten en de dorpen Oud-Osdorp en Halfweg. De Osdorperweg bestond al lang voordat het gebied werd opgenomen binnen de stadsgrenzen van Amsterdam. De Osdorperweg is van oorsprong een oude dijk van waaruit de aangrenzende poldergebieden worden ontsloten. Het gebied was in de vorige eeuw een belangrijk tuinbouwgebied dat vol stond met kassen voor groente en bloemen. Langs de Osdorperweg stonden toen al veel boerderijen. Inmiddels is de stad Amsterdam om de Osdorperweg heen gegroeid, maar de kenmerken van de oude weg zijn nog steed goed te zien. Boerderijen en tuindershuizen liggen verstrooid tussen modernere huizen.

De terp in het plangebied is een van de laatste oorspronkelijke dijkterpen van de Osdorperweg. De terp is omringd door water en een oude veendijk. De terp is van bijzonder historische waarde en blijft behouden.

Onderzoek

Het Bureau Monumenten en Archeologie van de gemeente Amsterdam zal het onderzoek uitvoeren naar het al dan niet voorkomen van archeologische waarden. Verwacht wordt dat de resultaten van dit onderzoek ten tijde van het ontwerpbestemmingsplan beschikbaar zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek worden dan ook in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen. Het archeologisch onderzoek wordt als bijlage bij het bestemmingsplan bijgevoegd.

4.4 Ecologie

Voor de natuurwaarden zijn twee wettelijke regelingen van belang:

  • de Natuurbeschermingswet 1998 (NBW 1998) voor de gebiedsbescherming;
  • de Flora- en faunawet (FFW) voor de soortenbescherming.

Daarnaast zijn waardevolle gebieden uit de ecologische hoofdstructuur beschermd op basis van beleid, zoals het Structuurschema Groene Ruimte of het provinciale ecologische beleid. De effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten moeten worden onderzocht en getoetst aan de Natuurbeschermings- wet 1998 en de Flora- en faunawet.

Natuurbeschermingswet

Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Deze gebieden kennen zogenaamde speciale beschermingszones (sbz). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in zo'n sbz of in de nabijheid van zo'n sbz moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van deze gebieden kan verslechteren of verstoren. Vanwege de externe werking worden ook ingrepen buiten de sbz beoordeeld. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van de beschermde gebieden kan verslechteren of verstoren behoeft het goedkeuring van gedeputeerde staten.

Indien het plan bovendien mogelijk negatieve significante gevolgen heeft voor deze gebieden dient een passende beoordeling gemaakt te worden. Bij aantasting van de natuurlijke kenmerken van een gebied kan dan afhankelijk van het type habitat en de aanwezige soorten alleen nog onder bepaalde voorwaarden goedkeuring aan het plan op grond van de NBW 1998 worden verleend. Voor het plan moeten dan geen alternatieven zijn, er is sprake van een dwingende reden van groot openbaar belang en er is voorzien in compenserende maatregelen (de zogenaamde ADC-criteria).

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000 gebied of sbz en is ook niet in de nabijheid van een dergelijk gebied gelegen.

Flora en faunawet

Op grond van de Flora en Faunawet (FFW) zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren, beschermd. De FFW bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten ('vrijstellingenbesluit') kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de FFW de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de FFW kan worden verleend. In dat geval is het bestemmingsplan vanwege de FFW niet uitvoerbaar.

Voor algemene soorten, met name genoemd in het Vrijstellingenbesluit, geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de FFW. Voor overige soorten is geen ontheffing nodig indien de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Voor zover deze vrijstellingen niet van toepassing zijn, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing aan te vragen bij LNV. Voor de zwaarst beschermde soorten, de soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  1. 1. sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  2. 2. er geen alternatief is;
  3. 3. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Gedragscode Flora en faunawet Amsterdam

Op 23 februari 2005 is het “Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen” (AMvB artikel 75) in werking getreden.

De Flora- en faunawet is middels deze AmvB vereenvoudigd. Om de administratieve last te beperken biedt de Flora- en faunawet de mogelijkheid om gebruik te maken van de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen en beheer. Die vrijstellingsregeling mag er niet toe leiden dat vermindering van soortbescherming optreedt. Daarom dient de gemeente als basis voor die vrijstellingsregeling een gedragscode op te stellen. Amsterdam heeft een dergelijke gedragscode gedateerd november 2009.


Voor tabel 2 soorten is geen ontheffing van de Flora- en faunawet nodig als bij de uitvoering wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. De Amsterdamse gedragscode Flora- en faunawet is zo'n goedgekeurde gedragscode en beschrijft hoe bij ruimtelijke ingrepen en onderhoudswerkzaamheden activiteiten kunnen worden vermeden die schadelijk zijn voor beschermde dieren en planten. Zo staat bijvoorbeeld in de gedragscode dat bij bouwrijp maken rekening moet worden gehouden met de zandhagedis, de rugstreeppad, broedvogels, broedkolonies en andere vaste nestplaatsen van vogels zoals de ijsvogel en de oeverzwaluw. Een ander voorbeeld is dat bij het dempen of baggeren van sloten gewerkt moet worden in de richting van de sloten die gehandhaafd blijven, zodat vissen daar naar toe kunnen uitwijken. DRO heeft in opdracht van het College en in nauwe samenwerking met de stadsdelen en de grootste ´groenbeheerders´ van Amsterdam (Amsterdamse Bos en Haven Amsterdam) de gedragscode opgesteld. Op 11 december 2009 heeft de gemeente Amsterdam van de minster van LNV het goedkeuringsbesluit voor de gedragscode ontvangen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de nieuwbouw van 6 woningen mogelijk.

Toetsing Natuurbeschermingswet

Binnen een straal van vier kilometer van het plangebied komen geen Natura 2000-gebieden en/of beschermde natuurmonumenten voor. Ook buiten deze straal bevinden zich geen Natuurbeschermingswetgebieden binnen de beïnvloedsfeer van de beoogde ontwikkeling. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is het Markermeer & IJmeer (circa 15 km), het plangebied heeft geen ecologische relaties met dit Natura 2000-gebied. De voorgenomen plannen hebben dan ook geen effecten op Natuurbeschermingswetgebieden.

Toetsing Flora- en faunawet

Uit de Natuurtoets blijkt dat broedvogels, zoogdieren, amfibieën en reptielen binnen het plangebied kunnen voorkomen, die beschermd zijn onder Flora- en faunawet tabel 2 en 3. Met betrekking tot de broedvogels wordt aanbevolen om verstorende werkzaamheden, zoals kapwerkzaamheden, buiten het broedseizoen uit te voeren. Het broedseizoen is per soort verschillend maar over het algemeen wordt de periode 15 maart tot 15 juli aangehouden.

Boven de Ringvaart en in de directe omgeving kunnen vliegende en/of foeragerende vleermuizen voorkomen. Indien de werkzaamheden slechts overdag plaatsvinden en geen gebruik wordt gemaakt van extra verlichting treden geen negatieve effecten op. Anderzijds wordt aanvullend onderzoek aanbevolen naar het voorkomen van vleermuizen.

Indien watergangen of delen van watergangen gedempt worden, dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde vissoorten.

Binnen het plangebied kan de ringslang voorkomen, de soort is echter niet vastgesteld. Om deze reden dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar het voorkomen van de ringslang. De toekomstige situatie kan het leefgebied van de ringslang verbeteren.

Binnen het plangebied komt de rugstreeppad voor. In de ecologische atlas van Amsterdam en verspreidingskaarten van het KNNV zijn waarnemingen van de rugstreeppad vastgesteld. Ten behoeve van de werkzaamheden dient ontheffing voor de rugstreeppad aangevraagd te worden. De toekomstige situatie kan het leefgebied van de rugstreeppad verbeteren.

Conclusie

Ten aanzien van de Natuurbeschermingswet hoeven er geen verdere procedures in gang te worden gezet.

Ten aanzien van de Flora- en faunawet geldt dat:

  1. a. verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen (circa 15 maart- 15 juli) uitgevoerd dienen te worden;
  2. b. werkzaamheden slechts overdag uitgevoerd worden en geen gebruik wordt gemaakt van extra verlichting;
  3. c. indien watergangen of delen van watergangen gedempt worden, dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar het voorkomen van vissen;
  4. d. er dient ten behoeve van de werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd voor de rugstreeppad;
  5. e. er dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar het voorkomen van de ringslang. Indien de soort daadwerkelijk voorkomt binnen het plangebied, dient tevens voor deze soort ontheffing te worden aangevraagd.

4.5 Water

Algemeen

Op grond van artikel 12 , tweede lid, aanhef en onder c, van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de waterparagraaf. De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets.

Het doel is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

De waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de plankaart en de voorschriften van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  1. 1. ruimtelijk relevant waterbeleid
  2. 2. de taken van de waterbeherende instantie
  3. 3. het overleg met de waterbeherende instantie
  4. 4. het huidige watersysteem
  5. 5. het toekomstige watersysteem

De waterparagraaf geeft de resultaten van de watertoets weer. De watertoets is bedoeld om de gevolgen van ruimtelijke plannen voor veiligheid en wateroverlast in beeld te brengen. Dit in samenhang met de gevolgen voor de waterkwaliteit en verdroging. Als negatieve effecten optreden, worden alternatieven voor het voorgestelde beleid beschreven en wordt een overzicht gegeven van compenserende en mitigerende maatregelen.

Regelgeving en beleid

Watertoets

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat is geactualiseerd in juni 2008. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de waterbeheertaken uit namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet daarnaast het nautisch toezicht in de Amsterdamse grachten, de grondwaterzorgtaak, afvalwaterinzameling en drinkwaterlevering uit.

Waterthema's

Waterkering

Binnen het plangebied zijn secundaire en tertiaire waterkeringen aanwezig. De kern- en beschermingszones van keringen worden opgenomen op de verbeelding en worden bestemd met de dubbelbestemming “Waterkering”. Het uitvoeren van werkzaamheden binnen de kern- en beschermingszones van de waterkering is watervergunningsplichtig.

Waterkwaliteit/ecologie

Vanuit Europa en het Rijk zijn er binnen de gemeente Amsterdam wateren aangewezen waarvoor strengere waterkwaliteitseisen gelden. Dit zijn de Kader Richtlijn Water en Natura 2000 gebieden. Deze zijn omschreven in het Waterbeheerplan AGV 2010 – 2015 deel KRW.

Materiaalgebruik

Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom niet toegestaan.

Afkoppelen hemelwater

Schoon hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater via een vegetatiedak. In het plangebied wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd.

Toename verharding

Op grond van de Keur moet bij een toename in verharding van meer dan 1.000 m2 verhard of bebouwd oppervlak binnen stedelijk gebied, minstens 10% van het extra verharde of bebouwde oppervlak aan nieuw oppervlaktewater worden gecompenseerd. Dit water moet worden gerealiseerd binnen hetzelfde peilvak en dient blijvend in open verbinding te staan met de rest van het watersysteem. De toename in verharding bedraagt 636 m². Deze verharding blijft onder de norm van 1.000 m² waardoor compensatie niet noodzakelijk is.

Demping

Een afname aan oppervlaktewater door demping moet elders binnen het peilvak (vooraf) met 100% worden gecompenseerd. Het laten ontstaan van doodlopende watergangen is hierbij niet toegestaan. In het plangebied worden geen sloten gedempt.

Grondwaterzorgtaak namens gemeente Amsterdam

Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient (middels een geohydrologisch onderzoek) aangetoond te worden dat wordt voldaan aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechterd. De grondwaternorm voor nieuw te realiseren bouwlocaties is vastgesteld in het “Plan gemeentelijke watertaken” en luidt: "Daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan". Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter.

Drainage

Het aanbrengen van drainage is niet toegestaan vanwege de kans op verstoppingen en het permanent lozen op het oppervlaktewater. Waternet adviseert om het bouwplan op te hogen of grondverbeteringsmaatregelen toe te passen.

Waterhuishouding in het plangebied

Het onderhavige ontwerpbestemmingsplan 'De Terp' is in het kader van het wettelijke vooroverleg toegezonden aan het hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht voor commentaar en overleg.


Het plangebied maakt deel uit van de Sloterbinnen- en Middenveldsche gecombineerde polder met een streefpeil van NAP -2.10 meter. De bemaling geschiedt door het gemaal bij Akersluis.

In het bestemmingsplan is aan de watergangen rondom het plangebied de bestemming 'Water' gegeven.


Het bestemmingsplan voorziet niet in de demping van water en een wezenlijke toename van het verharde oppervlak. Hierdoor wordt het watersysteem in het bestemmingsplan niet gewijzigd.

Watergangen

De eigenaren van kavel TOW03 en TOW04 en de bewoners van de Osdorperweg 183 zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het onderhoud van de secundaire watergangen. Primaire watergangen wordt onderhouden door Waternet.

4.6 Bodem

Het is wettelijk (via de bouwverordening) geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om deze reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek (conform NEN5740) in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn. Als blijkt uit het onderzoek dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd, om de bodem wel geschikt te maken.

Het bestemmingsplan maakt bij recht nieuwbouw mogelijk. Wel is woningbouw reeds mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Omdat het terrein nog niet eerder bewoond is geweest dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Op grond van het vigerend bestemmingsplan is aan het plangebied reeds een woonbestemming toegekend. Bij het toekennen van de woonbestemming is aandacht geweest voor het aspect bodemkwaliteit. De locatie is volledig gesaneerd. Omdat er sprake is van een vigerende woonbestemming en er gedurende het recente tijdelijke gebruik verder geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden wordt aangenomen dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de functie wonen.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Ten tijde van de vergunningaanvraag voor de woningen moet verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd aangezien een actueel bodemrapport moet worden ingediend bij de vergunningaanvraag.

4.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen in de vorm van grenswaarden en richtwaarden voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Deze grenswaarden en richtwaarden zijn overal van kracht met uitzondering van bedrijventerreinen en boven het asfalt van wegen. De grenswaarden zijn harde milieukwaliteitseisen die in acht moeten worden genomen. In de praktijk van de ruimtelijke ordening zijn alleen de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof van belang, omdat deze in Nederland veelvuldig worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden in de regel in Nederland niet meer overschreden.

In de 'Wet luchtkwaliteit' (artikel 5.16 van de Wet milieubeheer) is aangegeven in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmeringen vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM)

In dit besluit is bepaald in welke gevallen een ruimtelijke ontwikkeling vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de zogenaamde 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Deze grenswaarde is conform het oude Besluit Luchtkwaliteit 2005 gesteld op 40 µg/m3. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • Aantonen dat een project binnen getalsmatige grenzen van een categorie (woningbouwprojecten, kantoorprojecten en enkele inrichtingen) uit de 'Regeling NIBM' valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM;
  • Op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.

Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. De getalsmatige NIBM-grens voor woningbouw is minder dan of gelijk aan 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en minder dan of gelijk aan 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek

Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 6 nieuwe woningen. De verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling is dan ook beperkt.

Uit de nibm-tool blijkt dat een project pas in betekenende mate bijdraagt als de extra verkeersaantrekkende werking uit meer dan 1500 mvt/etmaal bestaat. gelet op het aantal nieuwe woningen bedraagt de extra verkeersaantrekkende werking slechts een fractie van de drempel van 1500 motorvoertuigen zodat op het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van de luchtkwaliteit ter plaatse in relatie tot de beoogde functies. De monitoringstool (onderdeel van het NSL) geeft inzicht in de luchtkwaliteit langs de hoofdontsluitingsroute Osdorperweg.

Uit de monitoringstool blijkt dat langs de Baden Powellweg ruimschoots wordt voldaan aan de normstelling uit de Wm. Aangezien de Baden Powellweg verder van het plangebied is gelegen dan de Osdorperweg wordt op de Osdorperweg eveneens voldaan aan de normstelling. De jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 bedragen minder dan 35 µg/m³. Zodoende voldoet ook de luchtkwaliteit ter plaatse van de beoogde functies aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.8 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en buisleidingen.


Externe veiligheid moet altijd in preventieve zin deel uitmaken van de besluitvorming bij nieuwe situaties, en kan bij besluitvorming over bestaande situaties leiden tot aanvullende maatregelen. Voor externe veiligheid ten aanzien van inrichtingen, de zogenoemde stationaire bronnen, is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) van kracht en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, de zogenoemde mobiele bronnen, is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, alsmede de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (NVGS) bepalend. Deze nota is van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen en de toename van transporten van gevaarlijke stoffen. Conform de NVGS wordt er een Basisnet Weg vastgesteld. Dit omvat een netwerk van rijks- en hoofdwegen waarlangs het transport van gevaarlijke stoffen wettelijk wordt verankerd.


Het beleid voor ondergrondse buisleidingen valt per 1 januari 2011 onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Dit besluit vervangt de circulaires "Zonering langs hogedruk aardgasleidingen" (1984) en "Voorschriften zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2 en K3 categorie" (1991). Het Bevb gaat uit van de systematiek zoals die in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wordt toegepast. Dit betekent dat in het Bevb geen sprake meer is van bebouwings- en toetsingsafstanden, zoals deze werden voorgeschreven in de bovengenoemde circulaire, maar dat het Bevb uitgaat van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).


Het PR richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de te realiseren basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Het wordt uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon op een plaats in de omgeving van een risicovolle activiteit zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van door die activiteit veroorzaakte calamiteit. Een kans op overlijden van 1 op de miljoen per jaar (PR=10-6) wordt aanvaardbaar geacht. De PR 10-6 is een harde grenswaarde welke niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom de risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen liggen.


Het GR is bedoeld voor het beperken van de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR is een maat voor de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en van een daardoor veroorzaakte calamiteit. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het aantal maximaal aanwezige personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Het gaat om een richtwaarde. Het bevoegd gezag mag, mits afdoende gemotiveerd, van deze richtwaarde afwijken (de verantwoordingsplicht). De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, dus ook als de OW niet wordt overschreden.


De kans op en de gevolgen van mogelijke ongevallen zijn te berekenen in een risicoanalyse. Met de risicoanalyse is voor elke willekeurige locatie langs een route van gevaarlijke stoffen (weg, binnenwater, spoor), het risico voor de omgeving te berekenen. Eenzelfde berekening kan worden gemaakt voor inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (chemische installaties, vuurwerkfabrieken, LPG installaties, etc.).

Onderzoek

In de onderstaande paragraaf worden de onderzoeksresultaten voor het transport van gevaarlijke stoffen door de buisleidingen in en nabij het plangebied beschreven, inclusief een toets aan de normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoording van het groepsrisico. In de directe omgeving komen geen risicorelevante bedrijfsactiviteiten voor.

Buisleidingen

In en nabij het plangebied liggen hogedruk aardgasleidingen. De technische gegevens van deze leidingen zijn aangeleverd op door de Gasunie. Het betreft de leidingen W-534-01 (16 inch, 40 bar) en A-561 (30 inch, 66,2 bar).

Tabel 4.6 kenmerken leidingen

Naam Maximale werkdruk Uitwendige diameter PR 10-6
risicocontour
Invloeds-
gebied
Afstand tot plangebied
Aardgasleiding N.V. Nederlandse Gasunie (W-534-01) 40 bar 16 inch 0 m 170 m circa 120 m
Aardgasleiding N.V. Nederlandse Gasunie (A-561) 66,2 bar 30 inch 0 m 380 m circa 100 m


In de onderstaande figuur 4.2 zijn de ligging van de leidingen en de bijbehorende invloedsgebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1205BPSTD-VG01_0005.jpg"

Figuur 4.2 ligging buisleidingen W 534-01 en A-561 met bijbehorend invloedsgebied

(bron: Dienst Milieu en Bouwtoezicht gemeente Amsterdam)

Plaatsgebonden risico

Bij beide leidingen geldt dat er geen PR 10-6 optreedt buiten de leiding. Zodoende wordt ook hier voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

De afstand tot leiding tot het plangebied W-534-01 en A-561 bedraagt respectievelijk circa 120 en 100 m. Het plangebied is binnen het invloedsgebied van beide leidingen gelegen.

In de kwantitatieve risicoanalyse die is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan Dorp Sloten en Ringvaartdijk Oost is ter plaatse van het plangebied rekening gehouden met de bestaande woonfunctie. De beoogde woningen maken dus onderdeel uit van de risicoberekening die is uitgevoerd door Dienst Milieu en Bouwtoezicht (Externe veiligheidsrisico's hogedruk aaardgasleidingen bestemmingsplan Dorp Sloten (Nieuw-West, 21 oktober 2011). Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico van beide leidingen voor het kilometervak ter hoogte van het plangebied de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Verantwoording groepsrisico

Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan de Brandweer Amsterdam Amstelland. Het advies van de brandweer zal bij de vaststelling van dit bestemmingsplan worden betrokken.

Transport gevaarlijke stoffen

In de directe omgeving van het plangebeid zijn geen wegen, spoorwegen of waterwegen aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De afstand tot de A4 bedraagt circa 1,6 kilometer zodat de externe veiligheidsrisico's en effecten niet reiken tot het plangebied.

Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Op basis van hetgeen hierboven beschreven zijn de risico's aanvaardbaar. Na ontvangst van het advies van de brandweer wordt het groepsrisico verantwoord.

4.9 Bedrijven En Milieuhinder

Algemeen

Het plangebied bestaat uitsluitend uit woongebied. In het plangebied en de directe omgeving komen geen bedrijfsbestemmingen voor.

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieuhinderlijke functies en milieugevoelige functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie zijn voor verschillende bedrijfsactiviteiten richtafstanden opgenomen voor milieu aspecten met een ruimtelijke dimensie, namelijk geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied worden geen bedrijfsactiviteiten uitgevoerd. Direct aangrenzend aan de noordzijde van het plangebied is een school aanwezig. Op grond van de VNG-publicatie dient voor scholen in nieuwe situaties een richtafstand te worden aangehouden. Deze richtafstand bedraagt 30 m vanwege de kans op hinder als gevolg van stemlawaai. Richtafstanden zijn alleen van toepassing op nieuwe situaties. De afstand van het schoolplein tot de meest nabij gelegen kavel bedraagt ruim 30 m. Gelet op deze afstand tot het schoolplein, wordt voldaan aan richtafstand. Ter plaatse van de beoogde woningen is geen sprake van onaanvaardbare milieuhinder. Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder geen belemmering oplevert voor de functiewijziging.

4.10 Luchthavenindelingsbesluit

Op 1 november 2002 heeft het kabinet zijn definitieve goedkeuring verleend aan nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor Schiphol. De regels zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, behorend bij de in 2001 goedgekeurde Schipholwet: het luchthavenindelingbesluit en luchthavenverkeersbesluit. Het luchthavenverkeersbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthavenluchtverkeer rondom Schiphol. In het besluit zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van luchtverkeerswegen, vlieghoogtes rondom de luchthaven, regels ten aanzien van uitstoot van stoffen, maximale risicogewicht van vliegtuigen, maximale geluidbelasting gedurende de nacht en etmaal.

Het luchthavenindelingbesluit bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor ruimtelijke plannen is dus hoofdzakelijk het luchtvaartindelingbesluit van belang. Dit besluit zal onderstaand kort worden toegelicht. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een "beperkingengebied" aangewezen. Binnen

dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van:

  1. a. maximale bouwhoogten;
  2. b. vogelaantrekkende functies;
  3. c. toegestane functies (zoals woningen).

Ad. a Maximale bouwhooqte

Voor het plangebied geldt volgens bijlage 4 van het Luchthavenindelingbesluit een maximale bouwhoogte van 45 meter. Deze bouwhoogte wordt nergens mogelijk gemaaktd. Aangezien het bestemmingsplan geen bouwhoogte hoger dan 45 meter toestaat, is het bestemmingsplan in overeenstemming met dit aspect van het Luchthavenindelingbesluit.

Ad. b Vogelaantrekkende functies

In artikel 2.2.3 van het Luchthavenindelingbesluit is geregeld dat nieuwe vogelaantrekkende functies binnen een gebied rond Schiphol niet zomaar zijn toegestaan. Het plangebied ligt binnen deze zone. Het gaat hierbij om de volgende functies:

  1. a. industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag;
  2. b. viskwekerijen met extramurale bassins;
  3. c. opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
  4. d. natuurreservaten en vogelreservaten;
  5. e. moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 hectare.

Aangezien in het plangebied dergelijke functies niet aanwezig zijn danwel worden gerealiseerd, is het bestemmingsplan voor wat betreft dit aspect in overeenstemming met het Luchthavenindelingbesluit.

Ad. c Toegestane functies

In het Luchthavenindelingbesluit is rond de luchthaven een zone aangegeven waarbinnen, zowel om veiligheidsredenen als vanwege geluidhinder in beginsel geen nieuwe gevoelige functies als woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie en gebouwen met een gezondheidszorgfunctie zijn toegestaan (gebied 4 van het Luchthavenindelingbesluit). Het plangebied ligt volledig buiten deze zone. Het bestemmingsplan is voor wat betreft dit aspect in overeenstemming met het Luchthavenindelingbesluit.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

De planregels zijn verdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. In het eerste hoofdstuk de inleidende regels, met daarin de begrippen en de wijze van meten;
  2. 2. In het tweede hoofdstuk de bestemmingsregels, die het hart van ieder bestemmingsplan vormen. Ze zijn opgebouwd uit een bestemmingsomschrijving waarin een omschrijving wordt gegeven van de aan de grond toegekende functies. De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Verder kunnen in de bestemmingsomschrijving ook impliciet bij de bestemming behorende functies worden genoemd ("met de daarbij behorende"), bijvoorbeeld erf, paden, toegangswegen etc. Per bestemming worden bouwregels gegeven, waarin voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde regels worden opgesomd. Waar nodig worden specifieke gebruiksregels gegeven. Daarin kunnen aanvullingen of afwijkingen van de algemene gebruiksregels worden gegeven.
  3. 3. In het derde hoofdstuk staan de algemene bepalingen, die betrekking hebben op in beginsel alle voorafgaande planregels. Hierbij gaat het om de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels, en algemene wijzigingsregels.
  4. 4. En tot slot in hoofdstuk 4 de overgangsregels en de slotregel.

5.2 Planregels

In deze paragraaf worden de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen

Hierin zijn de begrippen vermeld zoals die in het SVBP2008 zijn opgenomen, aangevuld met een groot aantal begrippen waarvoor gebruik is gemaakt van de Handreiking bestemmingsplannen van de gemeente Amsterdam en de NIROV-uitgave 'Op de digitale leest'.

Artikel 2: wijze van meten

Ook hiervoor zijn de standaarden uit het SVBP2008 overgenomen. Verder is onder meer de wijze van meten van de bouwdiepte aangegeven. Met de bouwdiepte is de ondergrondse diepte van een gebouw bedoeld.

Hoofdstuk 2: Bestemmingen

Artikel 3: Verkeer-Verblijfsgebied

Deze bestemming is gebruikt voor de openbare ruimte in het plan. Naast de verblijfsfunctie is deze bestemming vooral bedoeld voor openbaar groen en parkeren.

Artikel 4: Water

Deze bestemming is gebruikt voor al het water in het plangebied. Deze watergangen en sloten hebben een belangrijke functie voor de waterberging en afwatering in het gebied en in hun verloop is de oorspronkelijke terp nog herkenbaar.

Artikel 5: Wonen

Deze bestemming is gebruikt voor de woningen met bijbehorende tuinen. Voor de woningen is in de regels onderscheid gemaakt tussen het hoofdgebouw (2 bouwlagen met een kap) en de bijgebouwen, aan- en uitbouwen (maximaal 1 bouwlaag met een kap). Per bouwperceel mag maximaal 20% van de gronden bebouwd worden. Het bouwperceel is gelijk aan het uit te geven kavel per woning.

Alle gebouwen (dus zowel hoofdgebouw, aan- en uitbouw en bijgebouwen) dienen binnen het op de verbeelding weergegeven bouwvlak te worden gebouwd. Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen geldt dat deze uitsluitend achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw zijn toegestaan.

Het medegebruik van de woning voor praktijk of vrije beroepsuitoefening aan huis is toegestaan, evenals het medegebruik voor consumentverzorgende dienstverlening. Dat betekent dat tandarts met een praktijk aan huis is toegestaan, maar bijvoorbeeld ook een kleine kapsalon, schoonheidssalon of nailstudio aan huis. Deze activiteiten moeten wel worden uitgeoefend door de bewoner van het huis. Het is dus niet toegestaan om delen van de woning (bijvoorbeeld een groot bijgebouw) bedrijfsmatig aan derden te verhuren voor praktijk- of kantoorruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1205BPSTD-VG01_0006.jpg"

Figuur 5.1 Berekening van het bebouwingspercentage

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

De dijken om de Terp zijn secundaire waterkeringen. De Osdorperweg is ter hoogte van de Terp een tertiaire waterkering. De beschermingszone van de secundaire waterkering ligt gedeeltelijk over het plangebied en is dan ook opgenomen op de verbeelding. De secundaire waterkering heeft een beschermingszone van 40 meter. Voor werkzaamheden binnen de zone rond de waterkering gelden regels die zijn opgenomen in de Keur 2011 van AGV. Tertiarie waterkeringen worden over het algemeen niet opgenomen in een bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling, beoogt te voorkomen dat door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde oppervlakte van gronden als berekeningsgrondslag voor de oppervlaktebepaling van met name gebouwen, er op het betreffende of het aangrenzende perceel een situatie ontstaat die in strijd is met het bestemmingsplan.
Door het "overhevelen" van gronden tussen percelen, via al of niet tijdelijke huurcontracten of eigendomsoverdrachten, zou op een van de percelen of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte kunnen ontstaan, die groter is dan het bestemmingsplan blijkens de regels beoogt toe te staan.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In deze bepaling is een regeling opgenomen voor bestaande en vergunde maatvoering en situering van bebouwing die afwijkt van de voorgeschreven bouwregels. In dat geval gaan de bestaande en vergunde maten en situering voor. Vervangende nieuwbouw mag in deze bestaande maatvoering worden gerealiseerd en op de bestaande locatie. Ook bij aan en uitbouwen mag de bestaande en vergunde maatvoering worden voortgezet.

Artikel 9 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Bij globale bestemmingsplannen bestaat de kans dat bij toetsing van bouwaanvragen sprake is van aanvullende werking van de bouwverordening, omdat het bestemmingsplan ter zake van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening (zoals rooilijnen) niets regelt. Deze aanvullende werking kan ongewenst zijn, omdat het bestemmingsplan met opzet globaal is gehouden ten aanzien van deze onderwerpen. Dit artikel voorkomt dat bepalingen uit de bouwverordening alsnog van toepassing kunnen zijn.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

De regels bevatten een algemene afwijkingsbevoegdheid om een aantal nodige zaken en ondergeschikte afwijkingen mogelijk te maken. Het betreft met name:

  • nutsbebouwing en bebouwing die nodig is ten behoeve van het verkeer binnen een zone van 1 meter naast de verkeersbestemmingen;
  • geringe afwijkingen van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en andere grenzen, voorzover die nodig zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  • afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages.


Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Hoofdstuk 4: Overgangs en slotregels

Artikel 12 Overgangsbepalingen
Uitgangspunt in een nieuw bestemmingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd, dus als zodanig als recht zijn toegestaan. De overgangsrechtelijke bepalingen dienen om te waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd totdat in de loop van de planperiode wordt beslist over sloop respectievelijk beëindiging.

Bouwwerken en gebruiksvormen die al strijd zijn met het vorige bestemmingsplan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft een optie.

Uitgangspunt is dat overgangsrechtelijke situaties, zowel voor bouwen als voor gebruik, uitzonderingen zijn. Die situaties worden tijdelijk gedoogd. De bepalingen van het overgangsrecht zijn voorgeschreven in het Bro. Deze bepalingen zijn zodoende overgenomen.

Artikel 12 Slotregel

Bij deze regel is vermeld hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan betreft een actualisering van het vigerende bestemmingsplan. Het plan is dus consoliderend van aard en nieuwe ontwikkelingen worden bij recht niet mogelijk gemaakt. Doordat het bestemmingsplan de juridisch-planologische situatie vastlegt, is het in feite al uitgevoerd. Derhalve is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan verzekerd. Er kan daarom afgezien worden van het vaststellen van een grondexploitatieplan ex artikel 6.12 Wro.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan is gepubliceerd in de Staatscourant en in de lokale bekendmakingen. Er is, conform de inspraakverordening van stadsdeel Nieuw-West, een inspraakavond georganiseerd, waarbij een ieder een inspraakreactie kon indienen. Dit traject is tegelijkertijd ingezet als het vooroverleg met de 3.1.1 Bro-overlegpartners.

Er zijn geen inspraak en overlegreacties ingediend op het voorontwerp bestemmingsplan. Met Waternet is overleg gevoerd in het kader van de verplichte watertoets en als zijnde Bro-overleg. Het ontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van dit overleg op onderdelen aangepast.

Bijlage 1 Srm 1 Osdorperweg

Bijlage 1 SRM 1 Osdorperweg

Bijlage 2 Srm 1 Baden Powellweg

Bijlage 2 SRM 1 Baden Powellweg

Bijlage 3 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 3 Archeologisch bureauonderzoek