KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Bevoegdheden
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Plankader
2.1 Ligging En Begrenzing
2.2 Doelstelling Bestemmingsplan
2.3 Geldend Planologisch Kader
2.4 Beschrijving Van Het Plangebied
2.5 Geschiedenis Van Het Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Stadsdeelbeleid Nieuw West
Hoofdstuk 4 Het Ruimtelijk Kader
4.1 Ruimtelijke Ontwikkelingen Sloterplas
4.2 Evenementen
Hoofdstuk 5 M.e.r. / (Mer-beoordeling)splicht
Hoofdstuk 6 Verkeer En Parkeren
6.1 Algemeen
6.2 Beleid En Regelgeving
6.3 Autoverkeer
6.4 Openbaar Vervoer
6.5 Langzaam Verkeer
6.6 Parkeren
6.7 Resultaten Verkeersonderzoek
Hoofdstuk 7 Geluid
7.1 Algemeen
7.2 Beleid En Regelgeving
7.3 Beoordeling Geluidaspect Sloterplas E.o.
7.4 Conclusie
Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit
8.1 Algemeen
8.2 Beleid En Regelgeving
8.3 Toetsing En Uitgangspunten Bestemmingsplan
8.4 Conclusie
Hoofdstuk 9 Bodem
9.1 Algemeen
9.2 Beleid En Regelgeving
9.3 Resultaten Onderzoeken
Hoofdstuk 10 Cultuurhistorie En Archeologie
10.1 Algemeen
10.2 Beleid En Regelgeving
10.3 Archeologie En Cultuurhistorie Plangebied Sloterplas En Omgeving
Hoofdstuk 11 Duurzaamheid
11.1 Algemeen
11.2 Beleid En Regelgeving
11.3 Specifiek Plan/project
Hoofdstuk 12 Externe Veiligheid
12.1 Algemeen
12.2 Regelgeving
12.3 Toetsing En Uitgangspunten Bestemmingsplan
Hoofdstuk 13 Luchthavenindelingbesluit
Hoofdstuk 14 Milieuhinder Bedrijvigheid
14.1 Algemeen
14.2 Regelgeving
14.3 Toetsing En Uitgangspunten Bestemmingsplan
Hoofdstuk 15 Natuur En Landschap
15.1 Algemeen
15.2 Beleid En Regelgeving
15.3 Ecologische Verbindingszone Groene As
15.4 Resultaten Onderzoeken
15.5 Hoofdgroenstructuur
Hoofdstuk 16 Water
16.1 Algemeen
16.2 Beleid En Regelgeving
16.3 Plangebied Sloterplas En Omgeving
Hoofdstuk 17 Juridische Planbeschrijving
17.1 Algemeen
17.2 Planvorm
17.3 Artikelgewijze Toelichting
Hoofdstuk 18 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 19 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
19.1 Overleg Met Betrokken Overheden (Art. 3.1.1. Bro)
19.2 Maatschappelijk Overleg
Bijlage 1 Ontwikkelstrategie Sloterplas
Bijlage 2 Geluidsplan Evenementen
Bijlage 3 Natuuronderzoek Evenementen
Bijlage 4 Verkeers- En Vervoersplan Evenementen
Bijlage 5 Bodemonderzoek Sloterpark
Bijlage 6 Verkeersonderzoek Sloterplas
Bijlage 7 Archeologisch Bureauonderzoek, Bma Juli 2015
Bijlage 8 Cultuurhistorische Verkenning
Bijlage 9 Quick Scan Ecologie, Els & Linde Juli 2015
Bijlage 10 Ruimtelijk Toetsingskader Sloterpark
Bijlage 11 Percentage Verharding Sloterpark
Bijlage 12 Tac Advies
Bijlage 13 Planschade Risicoanalyse
Bijlage 14 Nota Van Beantwoording
Bijlage 15 Nota Van Wijzigingen
Bijlage 16 Toelichting (Pdf)
Bijlage 17 Verbeelding (Gewaarmerkt)
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Cultuur En Ontspanning
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Horeca - 1
Artikel 6 Horeca - 2
Artikel 7 Maatschappelijk
Artikel 8 Sport - 1
Artikel 9 Sport - 2
Artikel 10 Sport - 3
Artikel 11 Verkeer - 1
Artikel 12 Verkeer - 2
Artikel 13 Water
Artikel 14 Waarde - Archeologie
Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Artikel 17 Algemene Bouwregels
Artikel 18 Algemene Gebruiksregels
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 20 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
Artikel 22 Slotregel
Bijlage 1 Regels (Pdf)
Bijlage 2 Verbeelding (Gewaarmerkt)

Sloterplas eo

Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam

Vastgesteld op 20-07-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De ambitie voor het Sloterplasgebied, zoals verwoord in de Structuurvisie Amsterdam 2040, is deze te transformeren tot een levendig metropolitaan stadspark met betekenis voor de omliggende buurten en de stad als geheel om op die manier zoveel mogelijk verschillende mensen te bedienen. De ambitie om de Sloterplas om te vormen tot een stedelijk recreatiegebied vindt vooral zijn vertaling in de programmering van activiteiten. De opgave is het realiseren van de juiste voorzieningen op de juiste plek binnen de Sloterplas. Daarbij is het van belang te investeren in de kwaliteit en recreatieve functie van dit gebied. In de 'Voorjaarsnota 2015' is daarom besloten €2,5 miljoen beschikbaar te stellen om de Sloterplas te kunnen ontwikkelen tot een metropolitane plas. Dit betreft een investeringsimpuls voor de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van de Sloterplas. Het is van belang dat er een nieuw juridisch-planologisch kader voor het plangebied komt om de ambities voor de Sloterplas mogelijk te maken.

Voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Sloterplas hebben tevens de volgende overwegingen een rol gespeeld:

  • De Wet ruimtelijke ordening (Wro). Hierin is bepaald dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar.
  • Na 1 juli 2013 op overschrijding van deze termijn de wettelijke sanctie van toepassing is dat geen leges meer geheven mogen worden.


In het plangebied Sloterplas en omgeving spelen diverse ontwikkelingen. Hiertoe is op 18 december 2013 de startnotitie 'Sloterplas en omgeving' door de stadsdeelraad vastgesteld. Hierin is benoemd dat het groen en water conserverend zal worden bestemd conform de regels van de Hoofd- en Stadsdeelgroenstructuur. Ook de bestaande horeca wordt opgenomen in het bestemmingsplan. Tevens zullen alle verleende vergunningen alsmede lopende vergunningaanvragen die voor de ter visielegging van het ontwerp bestemmingsplan zijn verleend worden opgenomen in het bestemmingsplan zijn. Het bestemmingsplan heeft daarmee een overwegend conserverend karakter.

Daarnaast zijn een aantal nieuwe ontwikkelingen die binnen het 'Toetsingskader Sloterpark' uit 2002 en de 'Ontwikkelstrategie Sloterplas' uit 2013 passen zo mogelijk in de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen. Ook als hiervoor nog geen vergunning is verleend zodat wordt voorkomen dat binnen niet al te lange tijd al weer ontheffingen op het nieuwe bestemmingsplan zouden moeten worden aangevraagd, voor zaken die tot de vastgestelde ambitie van deelraad en gemeenteraad behoren. Hierop wordt nader ingegaan in hoofdstuk 4.

1.2 Bevoegdheden

Op 12 juni 2013 heeft de gemeenteraad besloten tot intrekking van de Verordening op de stadsdelen en tot vaststelling van de Verordening op de bestuurscommissies 2013. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden. Directe aanleiding voor de wijziging vormt de wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (Wet afschaffing deelgemeenten). De nieuwe verordening voorziet in een andere inrichting van het bestuurlijk stelsel van Amsterdam. De taken en bevoegdheden van stadsdelen zijn herverdeeld (welke bovendien is overgegaan in bestuurscommissies). Concreet betekent dit onder andere dat de bevoegdheid voor het vaststellen van bestemmingsplannen in alle gevallen bij de gemeenteraad van Amsterdam ligt.

Op 9 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Algemene inspraakverordening vastgesteld. In deze verordening staat aangegeven wanneer inspraak verplicht is. In artikel 2, lid 3 onder a staat dat er geen inspraak wordt verleend, als het beleidsvoornemen bij of krachtens wettelijk voorschrift van inspraak is uitgesloten of al bij of krachtens wettelijk voorschrift in een openbare voorbereidingsprocedure is voorzien. Voor bestemmingsplannen geldt dat deze al in een wettelijke voorbereidingsprocedure zijn voorzien (afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht). Er is dus geen inspraak meer van toepassing op bestemmingsplannen.

De wettelijk zienswijzetermijn is door tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan door B&W van de gemeente Amsterdam.

1.3 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.

De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 20 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven. In de hoofdstukken 2 en 3 van deze toelichting worden respectievelijk het plankader en het algemeen beleidskader weergegeven. In hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van het ruimtelijke en stedenbouwkundige kader. In hoofdstuk 5 tot en met 16 worden diverse omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 17 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 18 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en tot slot behandelt hoofdstuk 19 de maatschappelijke uitvoerbaarheid (het overleg ex artikel 3.1.1 Bro). Tot slot zijn de relevante rapporten als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 2 Plankader

2.1 Ligging En Begrenzing

De Sloterplas ligt in het midden van de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam. Door de fusie van de drie stadsdelen rondom de Sloterplas in 2010 tot Nieuw-West liggen de Sloterplas en het Sloterpark voor het eerst binnen één stadsdeel.

In dit nieuwe bestemmingsplan Sloterplas worden drie van de vier oevers opgenomen. De bestemmingsplannen voor het gebied 'Meer en Oever' (2010) en Osdorpplein e.o (2013) zijn recentelijk vastgesteld. In bestemmingsplan 'Osdorpplein e.o' zijn de in het 'Uitwerkingsplan Zuidwestoever' opgenomen ontwikkelingen opgenomen. De Zuidoever zal derhalve niet in het nieuw op te stellen bestemmingsplan Sloterplas worden opgenomen.

Het nieuw op te stellen bestemmingsplan omvat drie deelgebieden, te weten: Noordoever (1), Westoever (2) en Oostoever (3).

verplicht
Afbeelding: 'Plangrens bestemmingsplan Sloterplas'

Het plangebied van het bestemmingsplan Sloterplas en omgeving wordt globaal als volgt begrensd:

Noorden: Slotermeer (noordoever, H.M. Kraaijvangerstraat, Th. H. J. Lammerslaan, ten noorden van de kinderboerderij en manege Geuzeneiland).

Oosten: Slotervaart (Oostoever, Christoffel Plantijnpad)

Zuiden: Osdorp (ten zuiden van het watersporteiland Sloterplas, tot aan Oeverpad)

Westen: Osdorp en sportpark Ookmeer (Oeverpad tot aan westzijde manege Geuzeneiland).

Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de digitale verbeelding.

2.2 Doelstelling Bestemmingsplan

Gelet op de huidige wet- en regelgeving is het noodzakelijk een bestemmingsplan in procedure te brengen dat voorziet in een goede eigentijdse planologische en juridische regeling voor het gebied. Dit bestemmingsplan beoogt hierin te voorzien. Het bestemmingsplan is het toetsingskader voor omgevingsvergunningen en biedt rechtszekerheid aan de burger.

2.3 Geldend Planologisch Kader

Het bestemmingsplan Sloterplas en omgeving betreft de herziening van de volgende bestemmingsplannen:

  1. Slotervaart 2007, vastgesteld 1 juli 2009 (gedeeltelijk)
  2. Algemeen Uitbreidingsplan Tuinstad Slotermeer 1955 (vervallen per 1 juli 2013)
  3. Algemeen Uitbreidingsplan Tuinstad Geuzenveld 1955 (vervallen per 1 juli 2013)
  4. Paraplubestemmingsplan Gebruiksvoorschriften (2006)

verplicht

2.4 Beschrijving Van Het Plangebied

Onder de Sloterplas wordt naast de plas ook haar oevers en het aangrenzende park verstaan. De Sloterplas en het Sloterpark zijn samen zo'n 240 hectare groot en vormen het blauwgroene hart van Nieuw-West.

Beleving van natuur, landschap en recreatie staan centraal in het Sloterplasgebied. Op het gebied van sport, cultuur en groen is er dan ook veel te doen op en rond de Sloterplas. Aan de plas is plaats voor allerlei watersporten, zoals zwemmen, zeilen, roeien, kanoën, duiken, surfen. Ook wordt er gevist aan de rand van de plas. Inmiddels zijn er in het Sloterplasgebied drie jachthavens en twee watersportcentra gevestigd. Maar de Sloterplas en het park zijn niet alleen gericht op de watersporter. Er ligt een uitgebreid netwerk aan fiets- en wandelpaden rondom de plas. Het Rondje Sloterplas, daar waar mogelijk dicht langs de plas gelegd om te genieten van het uitzicht op het water, is een route van 5,8 kilometer en kan gemaakt worden met de fiets, skates of te voet. Daarnaast bevinden er zich diverse horecagelegenheden, een manege, kinderdagverblijf, kinderboerderij, zwemaccommodatie en het Natuur en Milieu Educatie centrum. In onderstaande paragrafen wordt een nadere beschrijving gegeven van de Noord-, West- en Oostoever welke zijn gelegen binnen het plangebied.

2.4.1 De Noordoever

Op dit moment telt de Noordoever twee horecavoorzieningen, te weten café Oostoever en café Buiten, nabij de voormalige buitenbaden van het Sloterparkbad. Café Oostoever is een beeldbepalend element van de Noordoever en wordt ook wel “het schip van Slebos” genoemd. Dic Slebos is de ontwerper van dit ensemble van de Sloterplas. Het beeld van “het schip” is waarschijnlijk toevallig ontstaan. Het bestaat uit café Oostoever en het bijbehorende, ruim gedimensioneerde terras. Het paviljoen laat zich lezen als de stuurhut terwijl de speciaal ontworpen lantaarns als de masten van het schip kunnen worden gezien. De bestrating van het terras bestaat uit zwart-witte grindtegels die per vier een cirkelmotief vormen. De historie van deze plek is als uitgangspunt meegenomen in de nieuwe plannen.

Verder is er een jachthaven met watersportcentrum 'De Duikelaar' en een geheel gerenoveerd en vergroot openbaar strand. De Duikelaar biedt diverse activiteiten op de Sloterplas. Te denken valt aan zeil-, surf- en kanolessen, verhuur van vaartuigen, horeca, vergader- en instructieruimten, evenementen, bruiloftlocatie en een terras. Men kan er tevens terecht voor het stallen van een eigen bootje. Het strandje is een officiële zwemplek.

verplicht

Afbeelding: 'haventje Noordoever'

verplicht

Afbeelding 'Café Oostoever'

verplicht

Afbeelding 'Kade Noordoever'

2.4.2 De Westoever

Aan de Westoever treffen we een reeks recreatieve- en sportvoorzieningen aan zoals de kinderboerderij, de natuurspeeltuin 'Natureluur' en het grote parkeiland met vooral een recreatiefunctie. Het grote parkeiland dient als ligweide, er zijn mogelijkheden om te barbecueën en mogelijkheden voor informele sport, zoals discgolf en fitness. Verder zijn er mogelijkheden tot natuurbeleving in de Heemtuin en het Ruige Riet en is er het Natuur, Milieu en Educatiecentrum 'De Drijfsijs'. Daarnaast bevinden zich ten noordwesten van het plangebied een manege en een kinderdagverblijf. Op het kleine parkeiland ligt het Sloterparkbad met het buitenterrein dat onder meer gebruikt wordt voor evenementen als 'Loveland' en 'Mystic Garden'. Voor het buitenbad van het Sloterparkbad, liggen twee eilanden die alleen vanaf het zwembadterrein toegankelijk zijn via een steiger.

verplicht

Afbeelding 'De Drijfsijs'

verplicht

Afbeelding 'Kinderboerderij'

verplicht

Afbeelding 'Sloterparkbad'

2.4.3 De Oostoever

Op de zuidelijke punt van de Oostoever liggen de haventjes van Watersportvereniging Sloterplas en het 'Watersportcentrum Sloterplas' met kano- en bootverhuur en één ondersteunende horecavoorziening. Het Watersportcentrum Sloterplas is in 1969 opgericht. Bezoekers kunnen er terecht voor zeil- en surflessen en verhuur van kano's, zeil- en fluisterboten, surfplanken, mountainbikes en skates. Het Sloterpark biedt ook ruimte aan de kanovereniging Sloterplas, een dependance van de Amsterdamse Hengelsportvereniging en scouting Sarto en Phoenix (zeeverkenners).

Ten noordoosten van het Watersporteiland ligt een vogeleiland. Dit schermt, samen met de pier, de bebouwing op het watersporteiland enigszins af. Het Vogeleiland zelf is ontoegankelijk en dient als rustgebied.

Tot slot zijn er, langs het Christoffel Plantijnpad, zonneweides, kunstwerken, een speelplek en fitnesstoestellen.

verplicht

Afbeelding 'Watersportcentrum Sloterplas'

verplicht

Afbeelding 'scouting'

verplicht

Afbeelding 'Watersportcentrum Sloterplas'

2.5 Geschiedenis Van Het Plangebied

Het AUP en de gezonde stad
Het Sloterpark is als stadspark ontworpen in het kader van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP) uit 1934 dat door de dienst Publieke Werken onder leiding van Cornelis van Eesteren werd gemaakt. Het AUP behelst voor het eerst een plan voor de stadsuitbreiding van heel Amsterdam over een lange termijn. Het was een globaal eindplan volgens welke de stad zich in de toekomst gefaseerd kon uitbreiden. Volgens het AUP had Amsterdam uit moeten groeien tot een stad van circa één miljoen inwoners rond het jaar 2000.

Door middel van groene scheggen zou het groen vanuit het platteland tot diep in de stad doordringen. Sportpark Ookmeer, Sloterpark en de Sloterplas vormen samen zo'n scheg. De Sloterplas en het omringende park vormen ook het groen-blauwe hart de Westelijke Tuinsteden. Vanuit de Sloterplas lopen parkstroken en vervolgens groenstroken tot in de buurten door. Het groen vormt samen met de netwerken van water en wegen de hoofdstructuur die ook wel de “Schotse Ruit” wordt genoemd. Zelfs de bebouwing hangt hier mee samen.

Bijzonder aan het AUP is dat er uitgebreide studie aan het plan vooraf ging. Th. K. Van Lohuizen had de leiding over het stedenbouwkundig onderzoek terwijl Cornelis Van Eesteren de leiding kreeg over het stedenbouwkundig ontwerp. De visie van Van Eesteren over architectuur en stedenbouw hebben direct relatie met de avant-garde bewegingen van die tijd. Van Eesteren was actief in De Stijl en van 1930 tot 1947 voorzitter van de CIAM-beweging (Congrès Internationaux d'Architecture Moderne). Er werd door het CIAM een geheel nieuwe, moderne visie op het stedenbouwkundig ontwerp ontwikkeld. Deze ging uit van een gelijkwaardigere verhouding tussen stedelijk groen en bebouwing. Deze nieuwe manier van ruimtelijke ontwikkeling kan niet los worden gezien van andere maatschappelijke ontwikkelingen in deze periode, zoals vergroting van het politiek bewustzijn, technische vooruitgang, vrouwenemancipatie, betere arbeidsvoorwaarden, volksgezondheidszorg, volkshuisvesting, nieuwe inzichten op gebied van onderwijs, nieuwe vervoersmogelijkheden (auto en openbaar vervoer) en de toename van de vrije tijd.

Sloterdijkermeerpolder en Sloterplas
Aan de westkant van Amsterdam lag het grootste beschikbare gebied voor stadsuitbreiding. De voormalige gemeente Sloten werd in 1921 geheel door Amsterdam geannexeerd. Midden in het uitbreidingsgebied lag de Sloterdijkermeerpolder, een polder met landbouwgronden. De polder is tussen 1642 en 1644 gemaakt door drooglegging van het Slotermeer. Het Slotermeer was een smal, langgerekt, ondiep en visrijk meer tussen de dorpen Sloten en Sloterdijk. Het meer was ontstaan door afkalving van de oevers van het veenstroompje de Slooter of Slochter, met name onder invloed van sterke zuidwesterwind. Door deze windrichting ontstond een langgerekt meer.

De Sloterplas is gegraven op de plaats waar vroeger het Sloter- of Sloterdijkermeer lag. Hoewel de Sloterplas kunstmatig is, ontleent de plas toch een zekere natuurlijkheid aan haar semi-natuurlijke positionering. De contouren van de plas volgen in grote lijnen het oorspronkelijke Sloterdijkermeer maar deze lijkt te zijn afgedamd er plaatse van de Noordoever.

De Sloterplas werd tussen 1948 en 1956 gegraven. Deze was oorspronkelijk bedoeld als recreatieplas maar werd uiteindelijk ook benut voor de zandwinning voor de aanleg van de Westelijke Tuinsteden. De bovenlaag van klei en veen werd benut als teelaarde, onder andere voor het Sloterpark. De plas werd uitgegraven tot een diepte van 45 meter. Deze diepte is terug gebracht tot ongeveer 38 meter door puin- en sloopmateriaal in de plas te storten.

Het Sloterpark is ontworpen door de Dienst Publieke Werken van de Gemeente Amsterdam. Meerdere ontwerpers hebben aan het park ontworpen. Niet overal is bekend welke ontwerpers er precies voor welk deel verantwoordelijk zijn voor een deelontwerp. Cornelis van Eesteren was verantwoordelijk voor de hoofopzet.

Inspiratie
Voor de opbouw van het Sloterpark haalden Cornelis van Eesteren en zijn collega's hun inspiratie uit parken die zij hebben bezocht in Engeland (Kew Garden, Hydepark) en Duitsland (Wannsee Berlijn, Maschsee Hannover, Stadtpark Hamburg). Dat is in het Sloterpark duidelijk te zien. Sommige delen lijken letterlijk te zijn overgenomen (bastions van Maschsee). Het Sloterpark is net als de Duitse volksparken overwegend ontworpen in de functionalistische landschapstijl. Deze is een enigszins gestileerde variant van de Engelse landschapsstijl. Bepaalde parkonderdelen zoals de oostoever zijn vrij lineair van opbouw (Duits modernistisch) terwijl anderen meer romantisch van karakter zijn (Engels) zoals het Grote Parkeiland.

Stedelijke koppen en parkachtige lange zijden
De Noordoever werd ontworpen om een functie te hebben op het niveau van de hele stad. Het is ontworpen als locatie voor manifestaties. Daarnaast geldt het als entreegebied voor parkbezoekers vanuit de vooroorlogse stad. De Noordoever is, naast de zuidwestoever aan de Osdorpse kant, de enige plek waar de Sloterplas van buiten het Sloterpark zichtbaar is. Deze beide “koppen' van de Sloterplas werden beoogd een stedelijkere functie en uitstraling te hebben. De oevers worden hier gevormd door beeldbepalende kades terwijl de lange zijden een onopvallendere beschoeiing hebben. De stedelijkheid van de koppen wordt ook geaccentueerd door hier hoogbouw te situeren; Torenwijck in Osdorp en het ensemble Hogguerstraat (Zanstra) bij de Noordoever. De Zuidwestoever is ontworpen in samenhang met het winkelcentrum Osdorpplein. Aan de lange zijden van de plas werd meer een rustige parkachtige sfeer toegedicht. Hier wordt bebouwing gecamoufleerd door boombeplanting. De eilanden en boomgroepen doen hier enigszins denken aan de Engelse Landschapstijl uit de 19de eeuw die het ideale romantische landschap beoogde. Deze parkdelen zijn voor de gemiddelde bezoeker ook minder goed te vinden en de plas is hier vrijwel onzichtbaar vanuit de randen van het park. Deze parkdelen werden dan ook niet als recreatiegebieden op stedelijk niveau gezien, maar meer als recreatiegebied voor de aangrenzende tuinsteden.

Stoere sobere inrichting
Ieder deelgebied heeft een eigen functie, vormt een eigen wereld binnen het totaal. Vrijwel alle ontwerpers werkten voor de dienst Publieke Werken (of in ieder geval in opdracht hiervan) waardoor er sprake was van samenwerking en afstemming van de deelontwerpen. Ook zijn er enkele ontwerpmiddelen toegepast die de eenheid waarborgen. De eenheid in ontwerp wordt voornamelijk bereikt door een hoofdopzet bestaande uit grote lijnen en vlakken, een robuuste vormentaal en een stoer materiaal- en kleurgebruik. Daarnaast zijn zichtassen, bomenrijen, hoogteverschillen (glooiingen in het landschap, keermuren en kades) toegepast als verbindende, doorlopende elementen. De overgangen van park naar woonbuurten zijn zorgvuldig en samenhangend vormgegeven. Ook de grote maat van de plas zelf verleent het gebied een eigen identiteit.

Voor een uitgebreide omschrijving van de geschiedenis van het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 10.3.2 cultuurhistorie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR bevat het rijksbeleid voor de ruimtelijke inrichting en infrastructuur en vervangt andere beleidsstukken op dit gebied, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.

Een herijking van dit beleid werd nodig geacht voor het verwezenlijken van vier ambities voor Nederland. De ambities zijn om Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. De vier genoemde ambities zijn in de SVIR vertaald naar drie rijksdoelen, die in 2028 moeten worden behaald:

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen dertien onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze onderwerpen zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, oftewel het Barro (zie paragraaf 3.1.2). Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Voorliggend bestemmingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het gegeven beleid (bijvoorbeeld het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving), en is voor het overige daarmee niet in strijd.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

De eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Bovenstaande onderwerpen zijn niet aan de orde in het voorliggende bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met het Barro is per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden, de zogenaamde 'ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling'.

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.”

De voorgaande systematiek is niet nieuw en werd voorheen de SER-ladder genoemd. Het Rijk adviseerde dit afwegingskader al op enkele beleidsterreinen zoals bij bedrijventerreinen. Nu is deze systematiek algemeen voorgeschreven bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen.

In dit bestemmingsplan wordt voorzien in stedelijke ontwikkeling die slechts beperkt van omvang is. Het betreft de mogelijkheid tot het realiseren van een culturele voorziening (museum) aan de Noordoever en een horecavoorziening op het westelijk Bastion. De realisatie van twee horecavoorzieningen waarvan één met een oppervlakte van 100m² en één met een oppervlakte van 50 m². Een uitbreiding van het gebouw van het watersportcentrum Sloterplas ten behoeve van horeca. En de realisatie van toiletvoorzieningen verspreid over het Sloterplasgebied. Het betreffen hier allen binnenstedelijke ontwikkelingen.

Al deze ontwikkelingen vloeien voort uit de ambitie voor het Sloterplasgebied om deze te transformeren tot een metropolitaan gebied. De ambitie, zoals verwoord in de Structuurvisie Amsterdam 2040, bestaat uit de transformatie van de 'naoorlogse nieuwbouwplas' naar een attractieve en goed bezochte 'stadsplas en-park' met een goede waterkwaliteit, met een duidelijke betekenis voor de hele stad en Nieuw-West in het bijzonder. Voor de Noordoever geldt als profiel: stedelijk, cultuur en wonen. Voor de Oostoever: ontspannen en groen en voor de Westoever: sport, leisure, adventure en groen. De metropolitane ambities voor het Sloterplasgebied zijn tevens vertaald in de 'Ontwikkelstrategie Sloterplas', vastgesteld door de deelraad Nieuw-West op 27 maart 2013.

Voor een nadere onderbouwing van de gewenste ontwikkelingen in het Sloterplasgebied wordt verwezen naar de diverse beleidskaders in paragraaf 3.4.1, 3.4.2, 3.5.2 en 15.2.3 en het ruimtelijk kader in hoofdstuk 4

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.
Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:

  1. Klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink-,grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie;
  2. Ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurlandschappen en groen om de stad;
  3. Duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en voor recreatieve en toeristische voorzieningen.


De hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. Aan de ruimtelijke beslissingen van de Provincie Noord-Holland zal daarom altijd een afweging van deze drie belangen voorafgaan.

Voorliggend bestemmingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het gegeven beleid, en is voor het overige daarmee niet in strijd.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland

De provincie heeft, voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid, diverse juridische instrumenten tot haar beschikking waaronder een provinciale ruimtelijke verordening. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) heeft provinciale staten in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland, inclusief Amsterdam, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Daarnaast zijn ter uitvoering van de Provinciale Structuurvisie algemene regels vastgesteld over onder meer:

  • bedrijventerreinen en detailhandel;
  • mogelijkheden voor woningbouw in het landelijke gebied;
  • de vereiste ruimtelijke kwaliteit, verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied;
  • de Groene Ruimte;
  • de Blauwe Ruimte;
  • energie;
  • landbouw.

Daarnaast zijn regels opgenomen die voortvloeien uit het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Algemene maatregel van Bestuur Ruimte). Het gaat hierbij om een aantal onderwerpen ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening waaronder:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionaal watersysteem.

Aan de verordening zijn in een bijlage diverse kaarten verbonden. Ook zijn in de bijlage toetsingskaders voor de toepassing van regels opgenomen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de ecologische verbindingszone 'Groene as'. De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn niet dusdanig van omvang dat deze een negatief effect hebben op de ecologische verbindingszone.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies.
Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.
Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam'

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.
In de Structuurvisie Amsterdam wordt de Sloterplas en omgeving beschreven in hoofdstuk 3.1.2 'Uitrol Centrumgebied'. De Sloterplas en omgeving heeft de potentie een grotere betekenis te hebben als één van de stedelijke park- en recreatiegebieden binnen Amsterdam. Mede gezien haar strategische ligging op luttele kilometers van de binnenstad. De ambitie bestaat uit de transformatie van de 'naoorlogse nieuwbouwplas' naar een attractieve en goed bezochte 'stadsplas en-park' met een goede waterkwaliteit, met een duidelijke betekenis voor de hele stad en Nieuw-West in het bijzonder. Dit alles onder de gezamenlijke noemer 'levendigheid aan het water'. Het doel is om de Sloterplas en omgeving onderdeel te laten zijn van het collectief geheugen van de metropool. Daarbij moet de Sloterplas en het Sloterpark steviger worden verweven met de omliggende buurten, zodat het ook gaat functioneren als het recreatieve hart van Nieuw-West. Voor de Noordoever geldt als profiel: stedelijk, cultuur en wonen. Voor de Oostoever: ontspannen en groen en voor de Westoever: sport, leisure, adventure en groen.


verplicht


Het Sloterpark maakt onderdeel uit van de Hoofdgroenstructuur van Amsterdam. In hoofdstuk 5 'Groen en Water' van de Structuurvisie wordt vermeld dat voor het schakelpark Sloterpark - Sportpark Ookmeer - Osdorper Binnenpolder Zuid primair getoetst dient te worden aan 'Het Ruimtelijk Toetsingskader Sloterpark' zoals in 2002 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit met inachtneming van de ambitie voor de Sloterplas zoals in het visiedeel van de Structuurvisie staat beschreven. Zie bijvoorbeeld de aanduidingen voor recreatief programma en metropolitane plekken op de visiekaart.

Ieder initiatief in de hoofdgroenstructuur wordt beoordeeld op inpasbaarheid. Uitgangspunt daarbij is het behoud van het groene karakter en de typologie van het betreffende gebied. Bebouwing en verharding die het specifieke groentype niet ondersteunt of niet voortvloeit uit het streven naar verbetering van het functioneren van het groen is niet inpasbaar. Voor een nadere toelichting op de hoofdgroenstructuur wordt verwezen naar paragraaf 15.5.

3.4.2 Voorjaarsnota 2015

Op 1 juli 2015 is de Voorjaarsnota 2015 vastgesteld. De ambitie voor het Sloterplasgebied is deze te transformeren tot een levendig metropolitaan stadspark met betekenis voor de omliggende buurten en de stad als geheel. Belangrijk is te investeren in de kwaliteit en recreatieve functie van dit gebied. Bij de Voorjaarsnota is daarom besloten € 2,5 miljoen beschikbaar te stellen voor 2016 om de Sloterplas te ontwikkelen tot een metropolitane plas. Deze ambitie sluit aan bij het Strategisch Plan Amsterdam, Ruimte voor de Stad 2025, de Watervisie en Agenda Groen 2015-2018. Het draagt bij aan het tegengaan van de stedelijke tweedeling en geeft een grote impuls aan Stad in Balans. Het ontwikkelen van de Sloterplas zal leiden tot een spreiding van de recreatieve druk en een vergroting van de beleving en het gebruik van water voor alle Amsterdammers. Door het nemen van een aantal maatregelen op het gebied van waterkwaliteit, groen en varen, ontstaat versneld een goede voedingsbodem voor initiatieven van derden.

3.4.3 Nota Locatiebeleid Amsterdam

Het locatiebeleid is in 2008 vastgesteld als aanvullend toetsingskader op het structuurplan 'Kiezen voor stedelijkheid (2003)'. Bij de vaststelling van de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' komt het structuurplan uit 2003 te vervallen. De daarbij behorende aanvullende toetsingskaders zijn, al dan niet na (gedeeltelijke) herziening en actualisering, in de Structuurvisie geïntegreerd. Eén daarvan betreft de nota 'Locatiebeleid Amsterdam' (2008).

In het locatiebeleid staat de toepassing van het principe 'de juiste functie op de juiste plek' centraal. Daarnaast legt het locatiebeleid parkeernormen voor kantoren en bedrijven vast. Het autogebruik wordt, ten gunste van een betere doorstroming voor het zakelijke en noodzakelijke verkeer, teruggedrongen. Tevens wordt het gebruik van het openbaar vervoer gestimuleerd. Het doel van de juiste functie op de juiste plek is het optimaal benutten van de schaarse ruimte en het garanderen van een goede bereikbaarheid. Hierdoor wordt het niet-noodzakelijke autoverkeer beperkt.
Met functie worden hier functies in de brede zin bedoeld, bijvoorbeeld kantoren, bedrijven, voorzieningen, winkels, hotels, onderwijsinstellingen, leisure. Met de juiste plek wordt bedoeld de locatie die geschikt is volgens de Structuurvisie 2040 en overige relevante beleidsnota's.

Amsterdam kiest ervoor de stad beter bereikbaar te maken door parkeernormen voor kantoren en bedrijven te hanteren. Hiervoor is het locatiebeleid opgesteld. A-locaties zijn de gebieden rondom de vijf belangrijkste NS stations (Centraal Station, Amstelstation, station Sloterdijk, station Zuid en station Bijlmer ArenA) en B-locaties zijn locaties in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstation en overige NS stations of gelegen binnen het fijnmazige netwerk van trams en bussen.
Op C-locaties, die goed via het hoofdnet auto zijn ontsloten, gelden geen parkeernormen voor bedrijven. De vestiging van kantoren wordt op C-locaties ontmoedigd. Voor overige niet-woon functies (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten, winkels) kunnen de Amsterdamse parkeerkerncijfers als hulpmiddel worden gebruikt. Deze zijn gebaseerd op de CROW-cijfers. De parkeernorm voor bedrijven en kantoren dient in bestemmingsplannen voor A- en B-locaties te worden vertaald in de 'regels'.

3.5 Stadsdeelbeleid Nieuw West

3.5.1 Toekomstvisie 2040

De toekomstvisie is op 26 juni 2013 door de stadsdeelraad vastgesteld. De Toekomstvisie plaatst stippen op de horizon, schetst scenario's en trekt in gang gezette ontwikkelingen door. In de Toekomstvisie zijn drie leefmilieus geformuleerd. De drie leefmilieus zijn: rustig, dynamisch en vrij. Over de drie leefmilieus ligt als verbindende factor het krachtige raamwerk van de Tuinstad: groen en water, lucht en ruimte, wegen en openbaar vervoer, winkelcentra en werkgebieden.

In de Toekomstvisie Nieuw-West is het volgende te lezen over het Sloterpark:

“In 2040 heeft het Sloterpark stedelijke voorzieningen aan de noord- en zuidkop en rust langs de lange oost- en westoevers. Bewoners van de oude buurten aan de andere kant van de ring zijn in 2040 frequente gebruikers van alle voorzieningen aan de Sloterplas. Door de ontwikkeling van een stedelijk programma langs de Jan Evertsenstraat is de verbinding met de noordoever veel sterker geworden. Je loopt er veel makkelijker en leuker heen. En er valt ook wat te beleven: verschillende soorten horeca, maar ook culturele voorzieningen als een museum en een beeldenboulevard. De Zuidoever aan de andere kant van de plas is in 2040 grandioos veranderd doordat het winkelcentrum Osdorp doorloopt tot aan het meer. Hier maakt de Sloterplas onderdeel uit van het stedelijke leven. Een plein met terrassen, horeca, en een bioscoop, zorgen voor levendigheid in alle seizoenen. Het leeft uiteraard volop in de zomer, maar als het 's winters vriest en er kan geschaatst worden, dan is het hier met koek & zopietenten ook hartstikke gezellig. De oostoever is nog steeds rustig en groen, aansluitend op de aangrenzende woonwijken. De jachthaven heeft zich in de loop der jaren steeds meer ontwikkeld tot een aantrekkelijk punt op de oostoever waar je graag naar toe wandelt en een kopje koffie drinkt of een ijsje haalt. Je kan er een bootje huren en een paar uur op de plas dobberen. Heerlijk ontspannend ! Aan de westoever domineert ook nog steeds groen en rust, maar op een paar momenten in het jaar ziet het er heel anders uit: dan zijn er drukbezochte evenementen. Daar is aan die kant van het meer ook ruimte voor. Rond het Sloterparkbad zijn allerlei nieuwe sportfaciliteiten ontwikkeld. Een heel leuke plek is het hotel ten noorden van het zwembad. Een bijzonder kleinschalig hotel dat leuke gasten trekt, niet alleen voor het hotel, maar ze komen ook om te eten en te drinken en te feesten. In dit bestemmingsplan wordt geen hotelvoorziening mogelijk gemaakt. Er wordt nog steeds hardgelopen in rondjes om de plas en er zijn fitnesstoestellen geplaatst: je kan er sportief behoorlijk aan je trekken komen. Maar het is ook nog steeds heel leuk om gewoon dat rondje te wandelen, omdat je dan allerlei verschillende sferen en plekken tegenkomt. Saai kan je het er niet meer noemen.”

verplichtverplicht

3.5.2 Ontwikkelstrategie Sloterplas

Op 27 maart 2013 is de 'Ontwikkelstrategie Sloterplas' vastgesteld door de deelraad Nieuw-West (zie bijlage 1). De Ontwikkelstrategie is een vervolg op de op 1 juni 2012 gehouden Sloterplas-conferentie, waar ideeën zijn opgehaald voor de Ontwikkelstrategie. De 'Ontwikkelstrategie Sloterplas' is een integraal beeld voor de Sloterplas en haar oevers dat op basis van brede participatie tot stand is gekomen en is vastgesteld door de deelraad.

In de Ontwikkelstrategie zijn de basiswaarden van het gebied benoemd: groen, water, voorzieningen en vertaald naar de vier oevers. Volgens de 'Ontwikkelstrategie Sloterplas' geven de huidige kaders een beeld van een stadspark, dat ontwikkeld kan worden tot recreatiegebied voor de gehele stad met stedelijke allure. Hierbij wordt wel een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de verschillende oevers en zijn beperkingen opgenomen ter bescherming van het groen/blauwe karakter.

De Noordoever en de Zuidwestoever zijn de twee stedelijke koppen van de Sloterplas. Aan deze ‘versteende koppen’ ontmoet de stad de plas, terwijl de flanken groen zijn. Dit is één van de basis inrichtingsprincipes van de Sloterplas. De Sloterplas is een schakel tussen de stad en de groene ’scheggen’ rondom de stad. De Zuidoever en met name de Zuidwestoever maakt de verbinding tussen het centrum van Nieuw-West (Osdorpplein) en de Sloterplas. De functies op de oever versterken de verbinding en de centrumfunctie. De Noordoever maakt de verbinding met het centrum van de stad waardoor ontwikkelingen met stedelijke allure hier mogelijk zijn. De West- en Oostoever bieden ontspanning in het groen. De Oostoever door kleinschalige voorzieningen zoals speeltoestellen. De Westoever biedt plek voor meer intensieve recreatie in de vorm van sport en leisure. Hierbij staat voorop dat juist deze groene flanken ruimte geven aan natuur die in alle rust tot wasdom kunnen komen en beleefd worden.

Duidelijk komen een aantal algemene uitgangspunten naar voren die breed worden gedragen:

  • Groene flanken, versteende koppen;
  • Indien bebouwing: paviljoenachtige bebouwing in de openbare groene ruimte;
  • Waterkwaliteit opwaarderen zodat de Sloterplas een echte binnenstedelijke zwemlocatie wordt. Bovendien heeft dit ook een positieve invloed op andere vormen van recreatie aan en in het water;
  • De oevers voor iedereen toegankelijk en openbaar houden. Dus geen bebouwing direct aan het water;
  • De kwaliteit van het groen versterken zodat natuurwaarden en biodiversiteit zich verder kunnen ontwikkelen;
  • Verder verbeteren van het rondje Sloterplas zowel fysiek als in de programmering;
  • Het behouden van de verschillen in identiteit per oever dient als garantie voor reuring en rust op de juiste plek. Voorop staat dat een goede kwaliteit van het water en groen een noodzakelijke voorwaarde is voor welke ontwikkeling dan ook.

verplicht

Voorzieningen

De ambitie om de Sloterplas om te vormen tot een stedelijk recreatiegebied vindt vooral zijn vertaling in de programmering van activiteiten. De activiteiten zijn niet los te zien van de voorzieningen die de activiteiten mogelijk maken of ondersteunen. De opgave is het realiseren van de juiste voorzieningen op de juiste plek binnen de Sloterplas. Er zijn verschillende manieren om invulling te geven aan deze opgaven.

Het versterken en verbeteren van bestaande voorzieningen. Voorbeelden hiervan zijn het verder professionaliseren van het 'Rondje Sloterplas', bestaande speelplekken uitbreiden en kwalitatief verbeteren, horecavoorzieningen zoals café Oostoever herontwikkelen tot gewenste stedelijke hotspot.

Het combineren of ondersteunen van bestaande voorzieningen door toevoeging van nieuwe. Voorbeelden hiervan zijn het aanleggen van zwemsteigers, zwemtrappetjes gekoppeld aan een zwemlocatie en de zwemwaterkwaliteit van de Sloterplas. Een combinatie van cultuur en horeca zoals het voorstel voor het realiseren van het Van Eesteren Museum met een zelfstandige horecavoorziening op de Noordoever.

Noordoever

De Noordoever heeft de stedeling iets extra's te bieden. Naast het drukke stadsleven is dit de plek waar je met de stad in de rug van een prachtige plas kunt genieten. Een plek met metropolitane kwaliteit. Voor de Noordoever wordt gesproken over een cultureel-recreatief lint dat zich uitstrekt vanaf Café Oostoever, via een culturele publiekstrekker bij de haven, via de Vuurkorf (intussen café Buiten) tot aan de Natuurspeeltuin. Café Oostoever krijgt de kans zich te ontwikkelen tot een stedelijke hotspot. Een hotelfunctie is niet gewenst omdat de openheid van de plas en de openbaarheid van de oever met een dergelijke bestemming en daarmee samenhangende bouwmassa in het gedrang komt. Een publiekstrekker (bijvoorbeeld een museum) is mogelijk bij de haven en zal het gebied een enorme impuls geven.

Oostoever

Voor de Oostoever geldt vooral de verbindingsfunctie, om van A naar B te gaan en ontspannen in het groen. Hier loop je vanuit je huis zo het park in. Sport, spel en een zonneweide zijn hier de belangrijkste activiteiten. Het groen en waterbeheer vragen hier extra aandacht.


Westoever

Voor de Westoever is ontspanning in het groen de doelstelling. Verder geldt verbetering en versterking van de recreatieve mogelijkheden. De vestiging van horeca op het grote veld (grote parkeiland) of bij de Natureluur verlengt het verblijven in het gebied en versterkt de al aanwezige functies.

Hoofdstuk 4 Het Ruimtelijk Kader

4.1 Ruimtelijke Ontwikkelingen Sloterplas

Alhoewel dit bestemmingsplan op hoofdlijnen conserverend van aard is, kunnen een aantal gewenste ruimtelijke ontwikkelingen al in dit bestemmingsplan worden opgenomen. De ambitie om de Sloterplas om te vormen tot een metropolitaan stadspark, dat ontwikkeld wordt tot recreatiegebied voor de gehele stad met stedelijke allure, vindt vooral zijn vertaling in de programmering van activiteiten. De activiteiten zijn niet los te zien van de voorzieningen die de activiteiten mogelijk maken of ondersteunen. De opgave is het realiseren van de juiste voorzieningen op de juiste plek binnen de Sloterplas. Onderstaande ontwikkelingen passen daarin. In dit geval gaat het om in de 'Ontwikkelstrategie Sloterplas' dan wel het 'Ruimtelijk Toetsingskader Sloterpark' opgenomen mogelijkheden waar in dit bestemmingsplan nadere uitwerking aan wordt gegeven. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen worden hieronder nader toegelicht. Het betreft:

Aan de Noordoever:

  1. Een culturele bestemming in combinatie met zelfstandige horeca in de vorm van een café-restaurant
  2. Een café-restaurant op het voormalig pierenbadje van het Sloterparkbad (Westelijk bastion)

Aan de Oostoever:

  1. Verzelfstandiging en uitbreiding horeca bij het Watersportcentrum Sloterplas

Aan de Westoever:

  1. Een kleinschalig horecapunt op het Grote Parkeiland
  2. Een kleinschalig horecapunt in combinatie met sanitaire voorzieningen bij de Natuurspeeltuin Natureluur en Natuur Milieu Educatie-centrum de 'Drijfsijs'


Nader te bepalen locaties:

  1. Twee sanitaire voorzieningen

verplicht

1. Een culturele bestemming in combinatie met zelfstandige horeca in de vorm van een café-restaurant (Horeca 2)

Het combineren van cultuur en horeca zoals het voorstel voor het realiseren van het Van Eesterenmuseum op de Noordoever wordt genoemd in de 'Ontwikkelstrategie Sloterplas'. Voor de Noordoever wordt gesproken over een cultureel-recreatief lint dat zich uitstrekt van café Oostoever, via een culturele publiekstrekker bij de haven De Duikelaar naar horeca op het westelijk Bastion en de natuurspeeltuin. Ook in het 'Ruimtelijk Toetsingskader Sloterpark' wordt de locatie van het 'meidoornbosje' met een roze vlek (cultuurhistorie dominant) als een rode ster voor een gebouwde parkattractie aangegeven. De locatie is daarmee een mogelijke plek voor nieuwe ontwikkelingen á la Van Eesterenmuseum in combinatie met een goede horecavoorziening.

Het bestuur van de Stichting Van Eesterenmuseum wil het huidige museum aan de Burgemeester de Vlugtlaan verplaatsen naar de Noordoever van de Sloterplas. Het gaat om nieuwbouw van een paviljoen. Om te beginnen in één bouwlaag met de mogelijkheid tot uitbreiding met een tweede bouwlaag. Het is een goede zichtlocatie en goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Er wordt voor het Van Eesterenmuseum een verbreding van de focus beoogd. Van Buitenmuseum in het voormalige stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer (waar het noordoostelijk deel van Slotermeer is aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsgezicht) naar een cultureel platform, waar de tradities en de ontwikkelingskansen van de Westelijke Tuinsteden en het hele AUP-gebied gekoesterd kunnen worden. De locatie ligt bovendien in het gebied van de Noordoever met cultuurhistorische waarde.

Het Van Eesterenmuseum kan - na café-restaurant Oostoever - als een belangrijke steppingstone worden gezien in het culturele lint en zo bijdragen een de wens meer reuring aan de Noordoever te creëren. Vanuit dit perspectief zou ook de combinatie van cultuur met een zelfstandige horeca – een café-restaurant (horeca 2) – wenselijk zijn. Het nieuwe paviljoen kent dan twee zelfstandige aanleidingen om naar toe te gaan, hetgeen ook kan bijdragen aan de ontdekking van de culturele- ontspanningsactiviteiten in het Van Eesterenmuseum. Ondersteunende horeca in het museum blijft daarbij altijd toegestaan. De bestemming Cultuur en ontspanning laat naast museum ook nog andere activiteiten gericht op kunst en cultuur, vermaak en ontspanning toe waaronder: atelier, expositieruimten, filmhuis, creativiteitscentrum, yogastudio, muziekschool, (muziek)theater, dansschool en naar aard daarmee gelijk te stellen activiteiten. Hiermee wordt multifunctioneel ruimtegebruik van het gebouw in de tijd gestimuleerd. Voor multifunctioneel gebruik van het gebouw zijn wel meerdere entrees vereist.

Het maximale bouwvolume bedraagt 700 m² bvo verdeeld over 2 bouwlagen. De footprint mag maximaal 400 m² bvo bedragen. Het gehele volume van 700 m² bvo mag gevuld worden met een culturele voorziening inclusief ondersteunende horeca. Daarnaast is het mogelijk binnen het maximale bouwvolume een zelfstandige horecavoorziening (café-restaurant) van 230 m² bvo te realiseren. Deze zelfstandige horecavoorziening is op de tweede bouwlaag voorzien, inclusief horecaterras met uitzicht over de Sloterplas.

Rond het nieuwe gebouw zal het terrein worden ingericht met bestrating. In totaal wordt 1534 m² aan verharding toegevoegd. Het laden en lossen van goederen vindt plaats aan Noordoever: hier is geen extra of nieuwe verharding in het park voor nodig.

Op 19 februari 2016 is de vergunning verleend voor het Van Eesterenmuseum.

verplicht

Toekomstig Van Eesterenmuseum

2. Een café-restaurant op het voormalig pierenbadje van het Sloterparkbad (Westelijk bastion)

De Westoever biedt als groene flank ruimte aan intensieve recreatie in de vorm van sport en leisure. Maar ook ontspanning in het groen en de beleving van het water zijn hier belangrijk met voorzieningen als belangrijke ondersteuning. In de 'Ontwikkelstrategie Sloterplas' wordt de locatie van het westelijk Bastion genoemd voor horeca. In het 'Ruimtelijk toetsingskader Sloterpark' is op het westelijk Bastion een rode ster voor gebouwde parkattracties aangegeven.

De horecavoorziening wordt gerealiseerd op één van de pierenbadjes van het voormalige Sloterparkbad. De pierenbadjes behoorden eerst tot het terrein van het Sloterparkbad maar zijn nu toegevoegd aan de openbare ruimte. Er is een nieuwe gracht gegraven die de grens vormt tussen het Sloterparkbadterrein en het openbaar gebied.

De gekozen locatie, de oude pierenbadjes van het Sloterparkbad, biedt veel aanknopingspunten om de horecavoorziening tot een bijzondere plek te maken zoals: de aanwezige bouwkundige elementen in de openbare ruimte, de ligging aan de Sloterplas, het nabijgelegen strandje en de nieuwe wijk Noorderhof Zuid. Belangrijk is dat de horecavoorziening een relatie legt met de Sloterplas enerzijds en de nieuwe woonwijk Noorderhof Zuid anderzijds. Tot slot dienen het gebouw en terras zich als een gezamenlijke eenheid logisch te voegen in het Sloterpark.

Het maximale bouwvolume bedraagt 400 m² bvo voor horeca 1 (lunchroom-theehuis) of horeca 2 (café-restaurant), verdeeld over 2 bouwlagen. Bij de horecavoorziening mag een terras gerealiseerd worden met een maximale oppervlakte van 350 m². Laden en lossen van goederen vindt plaats via het bestaande pad (zijde Slotermeerlaan): hier is geen extra of nieuwe verharding voor nodig.

Aangezien de horecavoorziening is gelegen nabij het openbare strand aan de noordoever, wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn om een openbare toiletvoorziening bij de horecavoorziening te realiseren. In dit bestemmingsplan wordt deze toiletvoorziening mogelijk gemaakt met een maximale oppervlakte van 30 m².

3. Verzelfstandiging en uitbreiding horeca bij het Watersportcentrum Sloterplas

De oostoever van de Sloterplas biedt als groene flank langs het Christoffel Plantijnpad vooral ontspanning in het groen. Op de grens met de Zuidoever ligt het haventje met het Watersportcentrum Slotervaart met kano- en bootverhuur en een ondersteunende horecavoorzieningen. Daarnaast zijn er nog enkele water gerelateerde verenigingen gevestigd. In de 'Ontwikkelstrategie Sloterplas' wordt over dit gebied - dat ook wel wordt aangeduid met het watersporteiland - gezegd dat hier uiteenlopende recreatiemogelijkheden worden geboden voor zowel buurtbewoners als recreanten uit de stad en de gehele regio. Door meer openheid, zowel fysiek als functioneel, kan dit eiland het visitekaartje van Nieuw-West worden. Ook in het 'Ruimtelijk Toetsingskader Sloterpark' is op deze locatie een rode ster voor gebouwde parkattracties aangegeven. Om de ambitie, een combinatie tussen betaalbare watersportcursussen en horeca, te ondersteunen is in dit bestemmingsplan 220 m² bvo zelfstandige horeca 1 (lunchroom) en 2 (café-restaurant) mogelijk gemaakt. Dit betekent dat er een tweede bouwlaag bovenop de bestaande bouwlaag van het Watersportcentrum mogelijk is. Daarnaast is voor een betere exploitatie van het gebouw een kleine uitbreiding in het bestemmingsplan opgenomen. Het betreft de uitbreiding van de bestaande keuken met een oppervlakte van 12 m² ten behoeve van extra opslagruimte voor de keuken.

Laden en lossen van goederen vindt plaats via de bestaande ontsluiting van het watersporteiland (Christoffel Plantijnpad): hier is geen extra of nieuwe verharding voor nodig.

4. Een kleinschalig horecapunt op het Grote Parkeiland

De Westoever biedt als groene flank ruimte aan intensieve recreatie in de vorm van sport en leisure. Maar ook ontspanning in het groen en de beleving van het water zijn hier belangrijk. Hierbij zijn voorzieningen belangrijk ter ondersteuning. In de 'Ontwikkelstrategie Sloterplas' wordt deze locatie niet specifiek genoemd voor horeca maar in het 'Ruimtelijk toetsingskader Sloterpark' is hier wel een rode ster voor gebouwde parkattracties aangegeven. Een belangrijke doelstelling voor stadsparken is dat er meer mensen gebruik gaan maken van het groen. Hiervoor zijn ook voorzieningen nodig die de verblijfsduur in het park kunnen verlengen. Omdat deze op het grote parkeiland volledig ontbreken is in het bestemmingsplan horeca 1 een lunchroom/theehuis van maximaal 100 m² bvo opgenomen, bouwhoogte maximaal 2 bouwlagen, het terras heeft een oppervlak van 125 m². De lunchroom/theehuis heeft een beschutte ligging en wordt zorgvuldig ingepast tussen twee bestaande boomgroepen midden op het Grote Parkeiland. Dit past in de Engelse landschapsstijl in dit deel van het Sloterpark. Vanaf het terras is zicht op het kunstobject van Wessel Couzijn en op het water.

Deze horecavoorziening wordt gerealiseerd ten behoeve van de gebruikers van het park. Mogelijk is om de horecavoorziening te combineren met sanitaire voorzieningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt (zie punt 7). Laden en lossen van goederen vindt plaats via de bestaande ontsluiting (zijde President Allendelaan). Het nieuwe horecapunt ligt iets van het bestaande pad van het park: hier zal een nieuw pad naar toe moeten van ongeveer 105 m².

5. Een kleinschalige horecavoorziening in combinatie met een sanitaire voorziening bij de Natuurspeeltuin Natureluur en NME centrum de 'Drijfsijs'

De Westoever biedt als groene flank ruimte aan intensieve recreatie in de vorm van sport en leisure. Maar ook ontspanning in het groen en de beleving van het water zijn hier belangrijk. Hierbij zijn voorzieningen belangrijk ter ondersteuning. In de 'Ontwikkelstrategie Sloterplas' wordt deze locatie genoemd als eindpunt van het culturele lint dat begint bij café-restaurant Oostoever dat via een publiekstrekker aan de Haven en het westelijk Bastion eindigt op de locatie van de Natureluur, Drijfsijs, Heemtuin en de Kinderboerderij. Ook in het 'Ruimtelijk toetsingskader Sloterpark' zijn op de kaart meerdere rode sterren aangegeven voor gebouwde parkattracties. Bebouwing is ook al aanwezig ten behoeve van de genoemde voorzieningen, maar horeca ontbreekt daarbij nog. Een belangrijke doelstelling voor stadsparken is dat er meer mensen gebruik gaan maken van het groen. Hiervoor zijn ook voorzieningen (zoals horeca en sanitaire voorzieningen) nodig die de verblijfsduur in het park kunnen verlengen. Omdat horecavoorzieningen op deze locatie ontbreken (behalve in de Drijfsijs t.b.v. aangeboden activiteiten) is in dit bestemmingsplan horeca 1 een lunchroom/theehuis van maximaal 50 m² bvo opgenomen. Daarnaast is een sanitaire voorziening op deze locatie bij de natuurspeeltuin gewenst. Daarom wordt bij de horecavoorziening ook de realisatie van een sanitaire voorziening van 30 m² mogelijk gemaakt. Voor de horecavoorziening en sanitaire voorziening geldt dat deze binnen de bouwhoogte van het NME centrum (7 meter) gerealiseerd mogen worden. Deze voorzieningen worden gerealiseerd ten behoeve van de gebruikers van het park. Laden en lossen van goederen vindt plaats via de bestaande ontsluiting (zijde President Allendelaan): hier is geen extra of nieuwe verharding voor nodig.

6. Sanitaire voorzieningen
In de vastgestelde voorjaarsnota 2015 is € 2,5 miljoen beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van de Sloterplas als metropolitane plas. Het Sloterpark moet aantrekkelijker worden voor gebruikers van Nieuw-West en de rest van de stad. De realisatie van sanitaire voorzieningen (toiletten, kleedruimte) is daarbij een gewenste ontwikkeling. Bijvoorbeeld een sanitaire voorziening aan de Oostoever bij de ligweide is gewenst om de recreatiefunctie en het verblijf daar aantrekkelijker te maken. Er is voor gekozen om binnen de bestemming 'Groen' twee sanitaire voorzieningen mogelijk te maken met een maximale oppervlakte van 30 m² per voorziening, 1 bouwlaag hoog. Een exacte plaatsbepaling in het bestemmingsplan is niet opgenomen omdat het gaat om voorzieningen met een kleine omvang (zowel wat betreft oppervlak als bouwhoogte) die makkelijk inpasbaar zijn in het park. Bij de plaatsing zal rekening worden gehouden met de bestaande parkindeling (zoals bomen, gazon, voet- en fietspaden, enz.) en de zichtbaarheid van de voorziening.


Ontwikkelingen in het kader van de Voorjaarsnota 2015, Stad in Balans en Watervisie Amsterdam

Daarnaast wordt in het kader van de metropolitane ambities voor de Sloterplas nagedacht over nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden in en rond de Sloterplas. Deze zijn echter niet geconcretiseerd tot daadwerkelijk toetsbare initiatieven. Voorbeelden hiervan zijn een horeca- en/ of leisurevoorziening op het watersporteiland, een hotelvoorziening in combinatie met de horecavoorziening op het voormalige pierenbadje van het Sloterparkbad, een dependance van één van de grotere musea in de binnenstad. Daarnaast zal nader verkennend onderzoek gedaan worden naar extra ontwikkelingen binnen de Sloterplas zoals verwoord in de Watervisie Amsterdam 2040 (zie paragraaf 16.2.12).

Voor ruimtelijke ingrepen die aan de plas worden voorgesteld zal allereerst de ruimtelijke wenselijkheid en haalbaarheid goed geanalyseerd moeten worden. De gemeente zal in het kader van de ontwikkeling van de Sloterplas, maar ook in relatie tot de hierbij relevante stedelijke beleidskaders, hierin eerst de afweging moeten maken of deze ontwikkelingen inpasbaar zijn en onder welke (ruimtelijke) randvoorwaarden. Aangezien het hier gaat om een verkenning van de ontwikkelingen gaat en er geen sprake is van concrete initiatieven is er geen rekening gehouden met deze ontwikkelingen in het bestemmingsplan.

4.2 Evenementen

In het Sloterplasgebied vinden jaarlijks diverse evenementen plaats. Dit zijn hoofdzakelijk evenementen op het gebied van sport, culinair, cultuur en dance. Het gaat in totaal om vier evenementen die binnen het plangebied worden gehouden, waarvan 2 dance events, een filmfestival en een sportevenement waaronder bijvoorbeeld een hardloopwedstrijd of triathlon. Bij een sportevenement wordt bij de start en finish vaak gebruik gemaakt van versterkt geluid of is er een dj aanwezig.

Daarnaast zijn er sportevenementen waarvan het parcours door het Sloterparkgebied loopt, maar waarvan start en finish buiten het plangebied plaatsvindt. Aan de zuidoever van de Sloterplas vinden tevens evenementen plaats langs Meer en Vaart. Deze evenementen bevinden zich buiten het plangebied.

Het betreffen hier evenementen die jaarlijks terugkeren op dezelfde locatie en jaarlijks vergund worden. Het gaat in dit geval om een bestaande situatie. Om een juridisch kader te bieden voor deze evenementen, worden deze meegenomen in dit bestemmingsplan.

Binnen de verleende vergunningen voor deze evenementen is onder andere aangegeven om wat voor evenement het gaat, om hoeveel bezoekers het maximaal gaat, de tijdsduur van het evenement, de tijdsduur van het op- en afbouwen van het evenement, locatie en regels met betrekking tot gebruik van versterkt geluid.

Voor de vier evenementen gaat het om de volgende gegevens:

  1. Dance evenement 1

Locatie: terrein rondom Sloterparkbad en grote parkeiland
Soort: dance evenement met versterkt geluid
Aantal bezoekers: 25.000
Aantal dagen evenement: 1 dag van 11:00-23:00 uur
Aantal dagen op- en afbouw: 12 dagen
Hersteltijd tussen de twee dance evenementen minstens 8 weken

  1. Dance evenement 2

Locatie: terrein rondom Sloterparkbad en grote parkeiland
Soort: dance evenement met versterkt geluid
Aantal bezoekers: 15.000
Aantal dagen evenement: 1 dag van 11.00-23.00 uur
Aantal dagen op- en afbouw: 12 dagen
Hersteltijd tussen de twee dance evenementen minstens 8 weken

  1. Sportevenement

Locatie: start/ finish terrein rondom Sloterparkbad
Soort: sportevenement met versterkt geluid
Aantal bezoekers: 8000
Aantal dagen evenement: 1 dag van 09.00 -21.00 uur
Aantal dagen op- en afbouw: 5 dagen

  1. Filmfestival

Locatie: Sloterpark
Soort: vertonen films in de buitenlucht
Aantal bezoekers: 300 per avond
Aantal dagen evenement: 11 dagen van 20.30-23.00 uur
Aantal dagen op- en afbouw: 2 dagen

Omgevingsaspecten die voor evenementen van belang zijn betreffen: geluid, natuur (flora en fauna), verkeer/ parkeren en bodem. Hieronder worden deze aspecten besproken ten behoeve van de evenementen die plaatsvinden in het Sloterpark die het grootst zijn in omvang en het aantal bezoekers.

Geluid

Voor het geluidsaspect is gekeken naar de evenementen die de grootste invloed hebben op de omgeving. Dit om te bezien wat de ruimtelijke effecten van deze evenementen zijn op de omgeving. Gekeken is naar het akoestisch onderzoek en geluidsplan van de twee dance evenementen met respectievelijk 12.500 en 25.000 bezoekers.

Geluidsnormen verschillen per evenement, afhankelijk van de aard, de duur en de locatie. Bij het bepalen van de normen wordt uitgegaan van het niveau dat nodig is om het evenement mogelijk te maken, én van de maximale belasting waaraan men de woonomgeving mag blootstellen. Er worden hierbij drie situaties onderscheiden:

1. Geen geluidsoverlast

Er wordt voldaan aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit, deze normen gelden ook voor reguliere bedrijven en bedragen voor de dag-, avond- en nachtperiode respectievelijk LAr,LT = 50, 45 en 40 dB(A) op de gevels van woningen.

2. Duldbare geluidsoverlast

Een gevelbelasting van 70 tot 75 dB(A). Uitgangspunt hierbij is de spraakverstaanbaarheid binnen de woning, die bij 50 tot 55 dB(A) in het geding is (rekening houdend met een gemiddelde gevelisolatie van 20 dB).

3. Ernstige of onduldbare overlast

Evenementen in de directe nabijheid van woningen zijn alleen mogelijk met gevelwaarden van minimaal 80 tot 85 dB(A), dit geldt vooral in de binnenstad. Deze hoge gevelwaarden kunnen alleen overdag en 's avonds worden toegestaan.

Bij de vaststelling van de normering ter plaatse van de omliggende woningen wordt aangesloten bij de voor evenementen gebruikelijke grenswaarden van 70 à 75 dB(A). Binnen Amsterdam wordt een geluidsnorm (Lar, LT) van 70 dB(A) (invallen geluid op de gevel, excl. 10 dB strafcorrectie voor muziek) bij de meest belaste woningen in de dag- en avondperiode, als alleszins acceptabel beschouwd.

De norm van 70 dB(A) ligt ook binnen de normen die worden gegeven in de Nota Evenementen met een Luidruchtig karakter, VROM-inspectie Limburg 1996, de “Nota Limburg”. Wanneer de normen binnen de grenzen van deze “Nota Limburg” liggen, wordt dit in de jurisprudentie met betrekking tot omgevingsvergunningen voor evenementen geoordeeld dat er geen 'onduldbare hinder' optreed en dat daarmee van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat geen sprake is.

Voor de evenementen wordt een geluidsonderzoek en geluidsplan opgesteld. De berekeningen en beoordeling vindt plaats conform de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999' (HMRI). Doel van het geluidsplan is het optimaliseren van de geluidssituatie waardoor het evenement kan plaatsvinden binnen de gestelde geluidnormen.

In het onderzoek voor het evenement met maximaal 12.500 bezoekers, zijn de geluidsniveaus op de dichtstbijzijnde woningen berekend. De berekeningen zijn uitgevoerd op een hoogte van 1,5 en 5 meter voor eengezinswoningen, voor appartementencomplexen is tevens de hoogste verdieping beschouwd. Uit de berekeningen kan worden geconcludeerd dat de optredende geluidniveau ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen hoogstens 70 dB(A) bedraagt, het betreft hier de 'worst case' situatie dus 'invallend geluid (Li), onder meewindcondities. Uit de berekeningsresultaten volgt dat het evenement na het treffen van de in het geluidsplan opgenomen maatregelen aan een normstelling van 70 dB(A) voor de dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten kan voldoen.

In het onderzoek voor het evenement met maximaal 25.000 bezoekers, zijn de geluidsniveaus op de dichtstbijzijnde woningen berekend. De berekeningen zijn uitgevoerd op een hoogte van 1,5 en 5 meter voor eengezinswoningen, voor appartementencomplexen is tevens de hoogste verdieping beschouwd. Uit de berekeningen kan worden geconcludeerd dat de optredende geluidniveau ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen hoogstens 69 dB(A) bedraagt, het betreft hier de 'worst case' situatie dus onder meewindcondities. Maatgevend is de geluidbelasting op de woningen aan de Platostraat 1 en het nieuwbouwplan voor Noorderhof Zuid. Er is een uitputtend voorzieningenpakket gedimensioneerd, zodat gesteld kan worden dat er geen aanvullende voorzieningen mogelijk zijn om de geluidbelasting in verdergaande mate te reduceren. Uit de berekeningsresultaten volgt dat het evenement na het treffen van de in het geluidsplan opgenomen maatregelen aan een normstelling van 70 dB(A) voor de dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten kan voldoen. Zie voor het geluidsplan van de evenementen bijlage 2.

Het geluidsonderzoek en geluidsplan worden aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied -of een andere door het bevoegd gezag aangewezen ter zake deskundige dienst- voorgelegd ter beoordeling. Uit deze beoordelingen kan geconcludeerd worden dat er geen bezwaren bestaan tegen de evenementen in het Sloterpark. Om aan de verhoogde geluidsniveaus te kunnen voldoen dienen diverse voorzieningen, zoals ook beschreven in de geluidsonderzoeken, te worden getroffen. Dit betreft bijvoorbeeld:

  • De indeling van het terrein waarbij rekening gehouden wordt met omliggende geluidgevoelige bestemmingen.
  • De geluidsuitstraling moet zo veel mogelijk afgericht worden van geluidgevoelige bestemmingen.
  • Het gesloten houden van tentdoeken in de richting van geluidgevoelige bestemmingen.
  • Verplichte monitoring tijdens evenementen
  • Voldoen aan de norm van LAeq=70 dB(A) invallend geluid (Li) op de gevels van omliggende geluidgevoelige bestemmingen, equivalent geluid gemeten over 3 minuten.


Ter bescherming van het woon- en leefklimaat van omwonenden van het evenemententerrein is in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen dat evenementen moeten voldoen aan de norm van 70 dB(A) op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen. Bij een aanvraag van een evenement moet de organisatie vervolgens met berekeningen aantonen hoe aan de norm op de gevels voldaan kan worden en wat het corresponderende niveau voor het podium is. Dit wordt ook als grenswaarde voor het evenement opgenomen.

In een evenementenvergunning wordt dan ook de bastonen geregeld middels een maximale waarde in dB(C). Bastonen worden vaak als extra hinderlijk ervaren en veroorzaken veel geluidsklachten. Daarom worden steeds vaker speciale normen gesteld voor bastonen met maximale waarden in dB(C), naast de normen in dB(A). Hierbij worden de geluidsniveaus bepaald volgens de zogeheten Cweging, waarbij de lage tonen uit het geluidspectrum zwaarder worden meegewogen in het gemeten geluid. In het kader van de herijking van het evenementenbeleid Amsterdam zijn geluidsmetingen verricht bij diverse dance evenementen in Amsterdam, waaronder ook in het Sloterpark. Tijdens deze metingen zijn ook de bastonen gemeten en beschouwd. De rapportages van deze metingen zijn nog niet afgerond. Wanneer de rapportages gereed zijn, wordt bekeken of en welke normen opgelegd kunnen worden voor de bastonen voor evenementen in het Sloterpark. Deze zullen vastgelegd worden in de evenementenvergunning.

Maatregelen ter beperking van geluidhinder
In het bestemmingsplan zijn diverse maatregelen opgenomen die de geluidhinder beperken. Deze maatregelen betreffen:

  • Eindtijden van de evenementen. Het behouden van een goede leefomgevingkwaliteit en het beperken van milieuhinder is een aanleiding om de eindtijden van evenementen vast te leggen. Het gebruik van geluidsversterkende apparatuur tijdens dance evenementen moet om 23.00 uur beëindigd zijn.
  • Functieaanduiding 'evenemententerrein'. Drie van de vier evenementen met gebruik van geluidsversterkende apparatuur zijn uitsluitend toegestaan op de locatie die op de verbeelding is opgenomen door middel van de functieaanduiding 'evenemententerrein'.
  • Maximaal aantal toegestane evenementen. De bestemmingsplanregels ten aanzien van het gebruik van het evenemententerrein moeten zorgen voor rechtszekerheid. Daarom bevatten de planregels bepalingen met betrekking tot de intensiteit waarmee het evenemententerrein mag worden gebruikt. Belangrijk is om ervoor te zorgen dat het evenemententerrein slechts een beperkt aantal malen per jaar voor evenementen zal worden gebruikt. Daardoor wordt duidelijk gemaakt welke milieugevolgen voor de omgeving kunnen optreden. In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van maximaal twee dance evenementen en één sportevenement met geluidsversterkende apparatuur op de locatie ter plaatse met de functieaanduiding 'evenemententerrein'. Voor het filmfestival is geen specifieke locatie opgegeven.
  • Geluidsplan. De organisator dient te garanderen dat aan de maximale geluidsnormen die door de gemeente zijn vastgesteld wordt voldaan. De organisatie van een grootschalig evenement moet daarom vooraf via een vastgesteld geluidsplan aantonen dat afdoende maatregelen zijn getroffen die de aanvaardbare geluidsniveaus in de omgeving tijdens evenementen garanderen. Dit geluidsplan maakt voor grote evenementen verplicht deel uit van de aanvraag en wordt door de gemeente getoetst. Indien nodig, wordt een vergunning door middel van voorschriften en maatregelen op maat gemaakt.
  • Toezicht en handhaving. De organisator van het evenement is zelf verantwoordelijk voor het naleven van de geluidsvoorschriften. De waarborging hiervan vindt plaats door middel van een geluidmonitoring tijdens het evenement plus het uitvoeren van geluidmetingen voordat het evenement start om de toelaatbare muziekgeluidsniveaus bij de verschillende podiums vast te stellen en af te regelen bij de verschillende muziekinstallaties (PA's). Verder zullen er op regelmatige basis geluidmetingen worden verricht ter plaatse van de maatgevende woningen.

Voor het sportevenement en/of de kleinschaligere filmvoorstellingen zal een aangepast regime voorgeschreven worden bij de vergunningverlening.

Conclusie
Gelet op de geluidsonderzoeken en de te nemen maatregelen kan in algemene zin redelijkerwijs gesteld worden dat voldaan wordt aan de geluidsniveaus en normen die voor evenementen gelden. Evenementen op deze locatie in het Sloterpark zijn daarmee ruimtelijk gezien inpaspaar en aanvaardbaar en er vindt geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat plaats. Aangezien de opbouw van een evenement per jaar anders kan zijn en podia waar versterkte muziek gedraaid wordt per evenement verschillend kunnen staan, zal per evenement een geluidsplan aangeleverd moeten worden waarin is aangetoond dat voldaan wordt aan de norm van 70 dB(A) op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen.
Natuuronderzoek

De natuurwetgeving kan worden onderverdeeld in soortbescherming en gebiedsbescherming:

  • Soortbescherming wordt gewaarborgd in de flora- en faunawet. Deze wet beschermt inheemse dier- en plantsoorten.
  • Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wet ruimtelijke ordening (Wro van toepassing op gebieden die zijn aangemerkt als Ecologische Hoofdstructuur).

Het Sloterpark ligt niet in of in de nabijheid van de EHS of een Natura-2000-gebied. Alleen de Flora- en faunawet is daarom relevant.

In de Flora- en faunawet wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën beschermde soorten en activiteiten:

  • Tabel 1-soorten: de meest algemene, niet bedreigde soorten
  • Tabel 2-soorten: beschermde soorten
  • Tabel 3-soorten: strikt beschermde soorten waaronder de Habitatrichtlijnsoorten en een selectie van bedreigde soorten

Voor het terrein waar dance evenementen mogelijk worden gemaakt zijn reeds een aantal natuuronderzoeken uitgevoerd. In deze onderzoeken zijn de relevante beschermde soorten onderzocht. De soortgroepen betreffen: flora, zoogdieren, vleermuizen, vogels (algemeen), vogels (jaarrond beschermde nesten), amfibieën en reptielen, vissen en ongewervelden. Voor de soortgroepen flora, zoogdieren, amfibieën en reptielen, vissen en ongewervelden zijn de effecten op de flora en fauna uitgesloten. Voor de soortgroepen vleermuizen, vogels (algemeen) en vogels (jaarrond beschermde nesten) is een nadere toetsing uitgevoerd vanwege aanwezigheid van deze soorten in het Sloterpark. Zie voor het natuuronderzoek van de evenementen bijlage 3.

Effecten vogels

Effecten zijn mogelijk door geluid, licht of menselijke aanwezigheid. Daarnaast is verstoring tijdens op- en afbouwwerkzaamheden mogelijk. Getoetst wordt of deze effecten tot een overtreding van de Flora- en faunawet kunnen leiden.

In het Sloterpark zijn op de locatie waar de dance evenementen worden gehouden broedende blauwe reigers en een lepelaarpaar waargenomen. Uit monitoring van de festivals is gebleken dat er vanwege de evenementen geen negatief effect is op broedende reigers in het Sloterpark. Verstoring van broedende blauwe reigers wordt daarom uitgesloten. Tijdens evenementen in het Sloterpark is de lepelaarpaar gemonitord. Uit de monitoringen bleek dat de muziek en menselijke activiteiten tijdens het evenement niet heeft geleid tot een waarneembare verstoring van de lepelaar. Ook bij monitoring van de lepelaarpaar in 2013 is geen verstoring waargenomen. De evenementen in het Sloterpark hebben kennelijk geen effect gehad op het broedsucces van de lepelaar. Om verstoring zo veel mogelijk te voorkomen is de hoofdingang verplaatst. Tevens wordt de reigerkolonie met het lepelaarnest afgeschermd met hekken zodat de bezoekers het nest niet kunnen benaderen. De plaatsing van de hekken vindt plaats onder deskundige ecologische begeleiding. Uit de monitoringen is gebleken dat er geen onaanvaardbare verstoring is opgetreden en de Flora- en faunawet is niet overtreden.

Op het evenemententerrein is één buizerdnest aangetroffen. Uit monitoringen van de evenementen zijn geen verstoringen van buizerd waargenomen. In het nest zat een volwassen vogel en één jong dat elk moment uit kan vliegen. De vogels reageerden niet toen het nest werd benaderd. De buizerds in het Sloterpark zijn kennelijk gewend aan menselijke activiteiten. Vorig jaar hebben tijdens het evenement activiteiten in het bos plaatsgevonden. Het kan niet worden uitgesloten dat de aanwezigheid van mensen in het bosperceel verstoring veroorzaakt. Bij evenementen wordt de locatie van de buizerd nu volledig afgeschermd met bouwhekken. Bij volgende evenementen zal uit onderzoek moeten blijken of er ten tijde van het evenement broedvogels op het terrein aanwezig zijn. Indien deze aanwezig zijn zal middels maatregelen onaanvaardbare verstoring worden voorkomen. Dit kan door de locatie af te zetten middels bouwhekken of het evenement niet nabij de locatie van de buizerd te laten plaatsvinden.

Conclusie broedvogels:
Door maatregelen wordt een onaanvaardbare verstoring van vogels voorkomen. Hierdoor is er geen overtreding van de Flora- en faunawet. Deze maatregelen kunnen zijn:

  • Verplaatsen van hoofdingang vanwege broedende lepelaars
  • Blauwe reigerkolonie: afzetten met hekken zodat bezoekers niet bij lepelaar nest kunnen komen
  • Bosperceel met buizerdnest: volledig afzetten met hekken. Geen activiteiten in dit bosperceel.
  • In het broedseizoen voorafgaande aan het evenement moet gecontroleerd worden op eventuele nieuwe vestiging van broedende vogels. Indien zich broedende vogels ter plaatse gevestigd hebben, dienen er passende maatregelen getroffen te worden. Deze controle en inschatting moet gemaakt worden door een ecoloog.
  • Monitoring tijdens en na afloop van het festival

Effecten vleermuizen

Geluid
Evenementen produceren geluid dat voor het menselijk gehoor is bedoeld. Vleermuizen maken gebruik van voor de mens nauwelijks tot niet waarneembaar geluid (sonar). De door vleermuizen gemaakte geluiden hebben een geheel andere frequentie dan het door mensen gehoorde en door dance evenementen geproduceerde geluid. Daaruit kan worden geconcludeerd dat er geen sprake zal zijn van maskering van het vleermuisgeluid door het evenementengeluid. Daarnaast betreft het slechts een tijdelijke activiteit en is voldoende alternatief leefgebied aanwezig. Een negatief effect op het leefgebied van vleermuizen is daarom uitgesloten.

Licht
Vleermuizen foerageren alleen na zonsondergang. Sommige soorten zijn gevoelig voor verlichting en worden daardoor verstoord, andere worden daarentegen juist door verlichting aangetrokken, ongetwijfeld vooral vanwege de insecten die in de lichtbundels door de verlichting worden aangetrokken. Verlichting is beperkt tot openluchtpodia op de grasvelden. De bossen met mogelijke verblijfplaatsen worden niet verlicht.

De Sloterplas is geschikt als foerageergebied van de meervleermuis en de watervleermuis. Beide soorten zijn gevoelig voor verlichting. Omdat juist het wateroppervlak van de Sloterplas voor deze soorten van belang is als foerageergebied en dit water grotendeels niet verlicht is, zijn effecten op de foerageerfunctie van de plas voor deze vleermuissoorten uitgesloten.

Andere vleermuissoorten die nabij het evenemententerrein kunnen voorkomen zijn de laatvlieger en de gewone en de ruige dwergvleermuis. Dit zijn in Amsterdam algemeen voorkomende, snel vliegende vleermuissoorten die (ook) in de nabijheid van straatverlichting jagen. De tijd dat er verlichting op het terrein is, is beperkt tot enkele uren. In deze periode is er ook voldoende foerageermogelijkheid in de omgeving van het evenement op en rondom de Sloterplas. Negatieve effecten van verlichting op vleermuizen worden daarom uitgesloten.

Door maatregelen wordt een onaanvaardbare verstoring van vleermuizen voorkomen. Deze maatregelen kunnen zijn:

  • Eventueel gebruik van licht beperken tot een minimum.
  • De hoogte van lichtmasten zo afstellen dat deze geen overlast veroorzaken voor de vleermuizen en de lichten naar beneden richten.
  • Het licht dient direct na sluitingstijd gedoofd te worden.
  • Bij gebruik van laserlampen deze van de bomen af richten.
  • Bij gebruik van vuurwerk, deze bij voorkeur afstelen vanaf het water en niet vanaf de eilandjes.

Overig
Het evenemententerrein wordt in zijn huidige gebruiksvorm voor dagrecreatie gebruikt. Vleermuizen zijn nachtactieve dieren en zullen bij activiteiten overdag geen schade ondervinden van de opbouwfase en tijdens de festivals. Het opbouwen van het festivalterrein zal bij daglicht plaatsvinden, waardoor de verstoring van de functies foerageren en vliegroute door opbouw en afbouw activiteiten uitgesloten worden. Net als bij verlichting is voldoende alternatief leefgebied waar vleermuizen naar kunnen uitwijken mochten ze worden verstoord door menselijke aanwezigheid tijdens het evenement. Effecten zijn uitgesloten.

Geconcludeerd wordt dat er geen negatieve effecten zijn op vleermuizen door effecten van geluid, licht en activiteiten van mensen en voertuigen. Een overtreding van de Flora en faunawet is daarom uitgesloten.

Conclusie
Gelet het bovenstaande en de uitgevoerde onderzoeken kan in algemene zin redelijkerwijs gesteld worden dat op basis van de mogelijke effecten van de evenementen in het Sloterpark niet door de Flora- en faunawet zal worden verhinderd. Hiervoor dient wel rekening gehouden te worden met de mitigerende maatregelen zoals hierboven beschreven. Wanneer men zich aan deze maatregelen houdt, zal de ingreep geen overtreding van de Flora- en faunawet inhouden. Gelet op de aanwezigheid van een reigerkolonie op het evenemententerrein is deze buiten het plangebied gelaten van de nadere aanduiding 'evenemententerrein'.

Verkeer en parkeren

De twee grote dance evenementen vinden beide plaats op de locatie bij het Sloterparkbad en grote parkeiland. In dit geval wordt naar de verkeers- en parkeeraspecten gekeken van het evenement waar het grootst aantal bezoekers is toegestaan. Zie voor het verkeers- en vervoersplan bijlage 4.

Parkeren
De centrale ligging van het Sloterpark aan de rand van de stad en de aanwezige infrastructuur rondom de locatie zijn gunstig. Zo ligt het terrein tussen de A10 en de N200 in en er is een groot aantal geschikte parkeervelden bij Sportpark Ookmeer aanwezig. Ook zorgt de nabijheid van NS Station Sloterdijk ervoor dat een goede busverbinding mogelijk is.

Bezoekers komen op de volgende manieren naar een evenement: auto, pendelvervoer vanaf NS Sloterdijk, lokaal OV, taxi, kiss & ride, touringcar, fiets, brommer en/of lopend. In het verkeers- en vervoersplan is vervolgens uitgegaan van een gemiddelde bezettingsgraad per voertuig en is een modal split uitgevoerd. Op basis van maximaal 25.000 bezoekers is er sprake van 2.303 voertuigen waaronder de auto (inclusief kiss & ride), touringcar en taxi. Ten behoeve van het autoverkeer zijn er maximaal 1.442 voertuigen. Ten behoeve van de organisatie, hulpdiensten, medewerkers, leveranciers en genodigden wordt uitgegaan van maximaal 400 parkeerplaatsen. Ten behoeve van het parkeren zijn diverse parkeerterreinen bij het Sportpark Ookmeer beschikbaar. Bij het Sportpark zijn in totaal 1.600 parkeerplaatsen aanwezig. Voor de artiesten, VIP's en medewerkers zijn parkeerplaatsen gereserveerd lans de President Allendelaan en de parkeergarage bij Plein '40-45. In totaal betreft dit 290 parkeerplaatsen. De parkeercapaciteit voldoet hiermee aan de benodigde aantal parkeerplaatsen.

Verkeer
Ten behoeve van de verkeersafwikkeling is uitgegaan van de instroom en uitstroom van bezoekers met de auto (incl. kiss & ride), taxi en touringcar per uur. De piek van instroom van bezoekers ligt tussen 12.00 en 16.00 uur. De piek van de uitstroom van bezoekers ligt tussen 23.00 en 01.00 uur. De pendeldienst vindt plaats vanaf en naar Station Sloterdijk. Voor de instroom van bezoekers zal in de piekuren maximaal 13 pendelbussen per uur rijden. Totaal betreft dit bij de instroom van bezoekers 63 pendelbussen. Bij de uitstroom van bezoekers zal er een piek zijn van 21 pendelbussen per uur met een totaal van 89 pendelbussen.

Naar verwachting komen er circa 600 taxi's en 100 privéauto's ten behoeve van kiss & ride, bezoekers brengen en/of ophalen. Voor de taxi's is een duidelijke plaats gecreëerd waar zij kunnen staan. De breng- en ophaalplek voor deze groep ligt dicht bij het evenemententerrein. De kiss & ride parkeerplaatsen bevinden zich bij de parkeerplaatsen bij het Sportpark Ookmeer. Er worden circa 23 touringcars verwacht. Deze worden naar de Willinklaan verwezen. Voor (brom)fietsers en voetgangers worden stallingen gecreëerd langs de President Allendelaan. De tramlijnen 7, 13 en 14 kunnen gebruikt worden door de bezoekers vanuit Amsterdam zelf, waarbij de loopafstand tot het evenement minimaal is. Ook zijn er een tweetal busroutes in de nabijheid van het evenement, namelijk lijn 19 en lijn 64.

Verkeersmaatregelen

Er worden zowel op als buiten het terrein borden geplaatst. Een duidelijke bewegwijzering voor de verschillende bezoekersgroepen is noodzakelijk voor een vlotte doorstroming en zodat bezoekers hun auto gemakkelijk terug kunnen vinden. Voor elke bezoekersgroep is een aparte routing nodig. De verschillende groepen zijn:

  • Bezoekers Loveland Festival;
  • Crew / Artist;
  • Taxi's en Kiss & Ride;
  • Pendelbussen;
  • Fietsers;
  • Voetgangers.

Er worden borden geplaatst om het (on)gemotoriseerd verkeer te leiden. De hulpdiensten worden door zowel bebording als verkeersregelaars begeleidt op het moment dat zich calamiteiten voordoen. Tijdens de instroom geldt voor het evenemententerrein op de President Allendelaan een stop- en parkeerverbod om de doorstroming te garanderen. Er worden een aantal wegafzettingen geplaatst met daarbij verkeersregelaars die wildparkeren tegengaan. Deze wegafzettingen worden geplaatst tijdens de instroom en uitstroom.

Er zijn een aantal aanvullende maatregelen benodigd om het verkeer rond het evenement in goede banen te leiden:

  • Er vindt een gedeeltelijke afsluiting plaats van de President Allendelaan, de parkeervakken die hierbinnen vallen dienen vrij te zijn;
  • Er wordt een taxilus ingericht aan de Noordzijde, waarbij alle beschikbare parkeerplaatsen tijdens de uitstroom vrij dienen te zijn;
  • Parkeervakken bij Ookmeer dienen vrijgehouden te worden zodat dit gebied gebruikt kan worden als parkeerterrein.

Conclusie
Gelet het bovenstaande kan gesteld worden dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om de bezoekers van het evenementen met het grootst aantal bezoekers op te vangen. Ten behoeve van de verkeersafwikkeling worden diverse maatregelen genomen om deze in goede banen te leiden. Ten opzichte van het structureel dagelijks gebruik van de wegen rondom het evenemententerrein zal er ten behoeve van deze evenementen incidentele piekbelastingen op deze wegen zijn. Dit betreffen piekbelastingen die maximaal 3 dagen in het jaar plaats zullen vinden. Deze incidentele piekbelastingen zijn maatschappelijk aanvaardbaar.

Bodem

De gemeente Amsterdam heeft naar aanleiding van de evenementen die plaatsvinden in de stadsparken onderzoek laten uitvoeren naar de effecten van evenementen op de bodem van het Sloterpark (zie bijlage 5). Het onderzoek heeft plaatsgevonden voor en na de evenementen. Het doel van dit onderzoek is te komen tot algemene richtlijnen voor de aanleg van nieuwe parken of renovatie van bestaande parken, het dagelijks beheer en ook voor het vergunningstelsel met betrekking tot evenementen. Doordat de ondergrond van het Sloterpark een grote mate van verdichting heeft is het resultaat van het voor- en na onderzoek redelijk uniform en laat weinig extra schade zien aan de bodemopbouw. De droge omstandigheden tijdens op-afbouw en het relatief goede weer gaven weinig schade aan het park. Plaatselijk is er lichte insporing te zien van (op-afbouw) verkeer. De conditie van de grasmat is (tijdelijk) verslechterd. De kenmerken van een slechte (verdichte) groeiomstandigheden waren voor de evenementen al gemeten.

Het intensief gebruik van parken is mogelijk. Met name beheer en onderhoud van de gronden voor en na evenementen is van belang. Het stellen van randvoorwaarden aan het gebruik van de bodem door evenementen is van belang voor het beheer van de gronden. Randvoorwaarden die gesteld kunnen worden zijn:

  • Gelet op de aanwezigheid van drainage in de bodem mag er niets in de grond aangebracht worden of er dient zeer goed afgestemd te worden met iemand van beheer van Stadsdeel Nieuw-West over de ligging van de drainage.
  • Voor de bodem dienen preventief maatregelen te worden getroffen en na afloop dient de structuur van de bodem hersteld te worden
  • Bij slechte weersomstandigheden (natte bodem) dienen extra preventieve maatregelen getroffen te worden en dient na afloop de structuur van de bodem hersteld te worden.
  • De grasmat moet extra aandacht krijgen, zodat deze snel hersteld (extra inzaaien, bemesten, etc.).
  • Grasvelden dienen geheel hersteld te worden onder deskundig toezicht.

Deze randvoorwaarden zijn echter niet ruimtelijk relevant en kunnen niet in het bestemmingsplan opgenomen worden. Deze voorwaarden zullen opgenomen moeten worden in de evenementenvergunning.

Conclusie
Gezien alle uitgevoerde onderzoeken kan gesteld worden dat de evenementen bij de Sloterplas ruimtelijk inpasbaar en planologisch aanvaardbaar zijn. In dit geval is uitgegaan van een worst-case scenario van de grootste evenementen die plaatsvinden bij de Sloterplas. Evenementen die kleiner van omvang zijn, zijn daarmee dan ook ruimtelijk inpasbaar. Daarbij is in de regels geborgd dat de evenementen bij de Sloterplas voor wat betreft locatie, soort, omvang, tijdsduur en geluidsnormen zo vastgelegd zijn dat deze overeenkomen met de uitgevoerde onderzoeken.

Nieuw evenementenbeleid

De gemeente Amsterdam werkt aan nieuw evenementenbeleid voor Amsterdam. Evenementen in Amsterdam moeten de komende jaren beter en slimmer worden georganiseerd. Ook moet er meer aandacht komen voor de omgeving en de impact op de stad. Het nieuwe beleid moet zorgen voor een betere balans tussen veilige en feestelijke evenementen en het voorkomen van een onredelijke belasting op de omgeving en de stad. De gemeente gaat nieuwe voorwaarden stellen die recht doen aan alle belangen: van bewoners, festivalgangers en organisatoren. Tegelijkertijd wil het college de sector faciliteren in het zoeken naar een geschikte locatie voor grootschalige evenementen aan de rand van de stad of daarbuiten.

Het uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat evenementen een duurzame verbinding moeten leggen met de stad en de bewoners, bijdragen aan de leefbaarheid en rekening houden met de woonomgeving. Daarnaast moeten ze de aantrekkelijkheid en positieve beleving van de stad bij bewoners en bezoekers bevorderen en Amsterdam positioneren als leefbare, creatieve, innovatieve en duurzame hoofdstad.

In het nieuwe evenementenbeleid worden gekeken naar geschikte evenementenlocaties in Amsterdam en worden voor deze locaties profielen opgesteld. De locatieprofielen moeten aangeven wat voor evenementen op welke locatie gewenst zijn. Het Sloterpark zal in het nieuwe evenementenbeleid ook als locatie meegenomen worden. Naar verwachting zal het nieuwe beleid van kracht worden in 2017.


Daarnaast is op 1 juli 2015 de Voorjaarsnota 2015 vastgesteld. De ambitie voor het Sloterplasgebied is deze te transformeren tot een levendig metropolitaan stadspark met betekenis voor de omliggende buurten en de stad als geheel. Belangrijk is te investeren in de kwaliteit en recreatieve functie van dit gebied. In het kader van de ambities voor de Sloterplas is er een wens tot bredere activering van evenementen rond de Sloterplas. Het soort en aantal evenementen dat gewenst is, is nog niet bekend en daarmee ook niet in dit bestemmingsplan meegenomen. Wanneer incidentele aanvragen voor evenementen binnenkomen die passen binnen de ambities voor de Sloterplas, worden deze per aanvraag op (ruimtelijke) inpasbaarheid in het Sloterpark beoordeeld. Deze incidentele evenementen kunnen mogelijk gemaakt worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2 (bijlage II artikel 4, lid 11 Bor).

Hoofdstuk 5 M.e.r. / (Mer-beoordeling)splicht

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). Ook kan er sprake zijn van een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.


Voorliggend bestemmingsplan is op hoofdlijnen conserverend van aard waarin tevens een juridisch-planologisch kader is opgenomen voor reeds verleende vergunningen. Ook de bestaande horeca wordt opgenomen in het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden een aantal ontwikkelingen mogelijk gemaakt met een totale oppervlakte van 1.582 m² bvo. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen leiden niet tot significante nieuwe emissies of hebben een significante verkeersaantrekkende werking. Er zijn geen gevoelige gebieden in de nabijheid die beïnvloed zouden kunnen worden door de ontwikkeling. De betreffende activiteit is niet opgenomen in de lijst van activiteiten behorende bij het Besluit m.e.r. (C en D-lijst). Er is geen sprake van een m.e.r.(beoordelings)plicht. Evenmin is het bepaalde ten aanzien van de vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing.

Hoofdstuk 6 Verkeer En Parkeren

6.1 Algemeen

In deze paragraaf worden de beleidsstukken of besluiten genoemd, die direct aan de inrichting van het gebied ten behoeve van het verkeer ten grondslag liggen. In deze paragraaf wordt verder de bereikbaarheid / ontsluiting van het gebied als gevolg van het plan globaal beschreven, voor: de auto, OV, fiets en voetganger. Ook het auto- en fiets parkeren wordt kort in beeld gebracht. Er wordt ook kort omschreven hoe aangesloten wordt op de grotere verkeersnetwerken buiten het plangebied.

6.2 Beleid En Regelgeving

6.2.1 Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan

Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (2007) maakt de keuzes van de provincie duidelijk op het gebied van verkeer en vervoer. Er staat in welke maatregelen zij in de periode 2007-2013 wil uitvoeren en wat zij van andere partijen verwacht.
Daarnaast geeft het plan aan hoe de provincie wil omgaan met de effecten van verkeer en vervoer op veiligheid, milieu, economie, ruimtelijke kwaliteit, natuur en landschap en water.

De provincie is volgens de Planwet verkeer en vervoer verplicht een verkeers- en vervoersplan te maken. De essentiële onderdelen uit het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan, de Nota Mobiliteit uit 2006, moeten daarin zijn verwerkt. Bovendien vereist de Planwet dat gemeenten de essentiële onderdelen die de provincie in haar Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan formuleert, in hun beleid en maatregelen overnemen. De provincie kán, indien zij dat wenst, uitvoering van de essentiële onderdelen van gemeenten afdwingen.

Het doel van het beleid is eenvoudig samen te vatten met het motto 'vlot en veilig door Noord- Holland'. Lopende plannen voor verbetering van de infrastructuur worden verder ontwikkeld en waar mogelijk verwezenlijkt. Omdat alleen met de uitbreiding van weginfrastructuur de groei van het autogebruik niet is bij te houden, worden ook andere beleidsonderdelen geïntensiveerd. De bedoeling is dat het totaal van netwerken - auto, openbaar vervoer, fiets - efficiënter wordt gebruikt en alternatieven voor het autogebruik worden gestimuleerd, zodat er meer keuzemogelijkheden ontstaan.

6.2.2 Regionaal Verkeer & Vervoerplan

Het toenmalige ROA, tegenwoordig Stadsregio Amsterdam heeft een beleidskader opgesteld op het gebied van verkeer en vervoer, het Regionaal Verkeer- en Vervoerplan. Het plan is vastgesteld door de Regioraad op 14 december 2004. De belangrijke beleidsuitgangspunten zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. Het RVVP beschrijft de wijze waarop de stadsregio Amsterdam invulling wil geven aan het verkeer- en vervoerbeleid tot 2015.


De bereikbaarheidsopgaven vragen om een samenhangende aanpak, waarbij gebruik wordt gemaakt van de sterke kanten van de auto, de fiets en het openbaar vervoer. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in de volgende strategieën:

  • Het verbeteren van het functioneren van de regionale netwerken met een accent op de netwerkonderdelen die de belangrijkste economische bestemmingsgebieden met elkaar en met economische centra buiten de regio verbinden. Door verbindingen op korte termijn slimmer te benutten kan er meer verkeer worden afgewikkeld. Op lange termijn moeten ze zodanig worden uitgebreid dat deze minder storingsgevoelig zijn;
  • De problemen worden meer gebiedsgewijs aangepakt, zodat oplossingen aansluiten op de kenmerken van een gebied en de aard en omvang van de (toekomstige) problematiek ter plaatse. De prioriteit ligt bij de stedelijke bestemmingsgebieden rond de congestiegevoelige corridors, vooral op de as Haarlemmermeer - Amsterdam – Almere;
  • Met capaciteitsuitbreiding alleen kan de groei van vooral de spitsmobiliteit niet opgevangen worden. Met het versterken van prijsprikkels kan reisgedrag worden bijgestuurd waardoor het verkeer- en vervoersysteem efficiënter werkt. Te denken valt aan al bekende systemen als betaald parkeren maar ook aan een landelijke vorm van variabele kilometerheffing;
  • Met het RVVP wordt ernaar gestreefd leefbaarheid en veiligheid per saldo niet te laten verslechteren, ondanks de groeiende mobiliteit. De regio zet in op het zoveel mogelijk reduceren van het aantal gehinderden waarbij het accent wordt gelegd op dichtbevolkte gebieden en op het voorkomen van problemen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Maximaal moet worden ingezet op werkgelegenheidsgroei in gebieden met tekorten aan arbeidsplaatsen en op verdichting rond openbaar vervoer knooppunten, met parkeerbeperkingen en goede fietsroutes. Daarnaast zijn op regionaal niveau meer financiële middelen nodig en dienen ruimtelijke ontwikkelingen directer gekoppeld te worden aan investeringen in de bereikbaarheid op netwerkniveau die daarvoor nodig zijn. Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van de bestaande situatie. Het bestemmingsplan voorziet niet in verkeerskundige aanpassingen.

6.2.3 Regionale OV-Visie

De OV-Visie 2010-2030 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en toekomstvaste keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.

6.2.4 Mobiliteitsaanpak Amsterdam

De MobiliteitsAanpak Amsterdam vormt de uitwerking van de Structuurvisie op het gebied van verkeer en vervoer. Waar de Amsterdamse structuurvisie een visie op de stad is voor de lange termijn (2040) en verschillende beleidsvelden binnen het ruimtelijk domein met elkaar in verband brengt, richt de MobiliteitsAanpak Amsterdam zich op de middellange termijn en op samenhang binnen het Amsterdamse mobiliteitsbeleid.

6.3 Autoverkeer

Het Sloterpark is goed bereikbaar per auto. Langs alle zijden van het park lopen autowegen. Alleen aan de stedelijke noord- en zuidoever liggen de wegen vlak aan de plas en bieden hier uitzicht over de plas. De wegen Jan Evertsenstraat en Lelylaan komen vanuit de binnenstad uit bij de plas aan respectievelijk de noord- en de zuidoever. De Lelylaan heeft een afslag op de ring A10. De Jan Evertsenstraat niet, maar deze sluit via de Noordzijde, de weg langs de noordzijde van de plas, en de Burgemeester Rendorpstraat in het verlengde daarvan, aan op de Burgemeester Roelstraat, die wel op de A10 aangesloten is. Vanaf de Burgemeester Rendorpstraat wordt in westelijke richting via de Burgemeester Röellstraat de Slotermeerlaan met in het verlengde de Allendelaan bereikt.

De Noordzijde loopt verder langs de noordoever van de plas. Tussen de Jan Evertsenstraat en de Burgemeester Rendorpstraat is het een doorgaande weg, langs de Noorderhaven een woonstraat. Vroeger sloot de weg aan op de Slotermeerlaan , maar tegenwoordig loopt hij bij de haven dood tegen de later gebouwde wijk Noorderhof. Aan het einde van de Jan Evertsenstraat aan de noordoostkant bij de Sloterplas ligt een grote rotonde, op de kruising van de Jan Evertsenstraat met de Noordzijde, Oostoever en de Burgemeester van de Polstraat. Aan de noordoostkant van de plas vorm de weg de Oostoever de begrenzing van het Sloterpark-Oost. Het meest noordelijke deel loopt nog langs de plas en kijkt er nog over uit, maar al snel verdwijnt de plas achter het park. Bij de Robert Fruinlaan gaat de Oostoever over in de Johan Huizingalaan. Deze duikt de wijk Slotervaart in waarmee niet langer de weg maar de woonbuurt (de Hemsterhuisbuurt) de begrenzing van het park vormt.

De Oostoever- Johan Huizingalaan is een noord-zuid lopende tangent, die de radialen Jan Evertsenstraat (- tot aan de dam), Robert Fruinlaan (- Postjesweg – Rembrandtpark – Kinkerstraat) en Cornelis Lelylaan (Surinameplein – Overtoom) met elkaar verbindt.

Langs de westkant loopt door Sloterpark-West de President Allendelaan, het verlengde van de Slotermeerlaan. De weg loopt vanaf de rotonde op de kruising met de Burgemeester Roëllstraat tot Meer en Vaart. Het deelt Sloterpark-West in twee delen die met twee fiets- voetbruggen zijn verbonden en twee oversteken op maaiveldniveau. Het is een drukke weg die gebruikt wordt door het doorgaande verkeer van Geuzenveld-Slotermeer richting Osdorp en vice versa. De weg is voorzien van een middenberm om het verkeer in de verschillende richtingen te scheiden.

verplicht

Afbeelding Plusnetten

De President Allendelaan wordt in de Mobiliteitsaanpak Amsterdam gedefinieerd als Plusnet Auto. Daarnaast maakt de President Allendelaan onderdeel uit van Plusnet OV. Aanleiding is het tracé van de Westtangent, een hoogwaardige busverbinding tussen Sloterdijk en Schiphol. Door plusnetten te benoemen maakt Amsterdam scherpere keuzes tussen verschillende vervoerswijzen. Een hogere prioriteit betekent een hogere kwaliteit voor die vervoerswijze.

In het plangebied is geen sprake van de aanleg van nieuwe wegen of de reconstructie daarvan. Het plan voorziet wel in nieuwe ontwikkelingen. Om die reden is een onderzoek naar de verkeerskundige effecten uitgevoerd (zie bijlage 6).

6.4 Openbaar Vervoer

Er lopen meerdere bus- en tramlijnen langs het bestemmingsplangebied. Trams 1 en 17 voeren aan de zuidzijde van het bestemmingsplangebied over de Cornelis Lelylaan. Ten noordwesten van het plangebied liggen de eindhaltes van tram 7 en tram 14. Deze trams voeren beide naar het Flevopark. Tram 13 voert langs de noordzijde van het plangebied over de Burgemeester Roëllstraat tussen Centraal Station en Geuzenveld.

Bus 18 voert langs de oostzijde van het plangebied over de Johan Huizingalaan tussen Centraal Station en Slotervaart. Bussen 61 en 69 voeren over Meer en Vaart tussen respectievelijk Sloterdijk en Slotervaart en Sloterdijk en Schiphol Plaza. Bus 63 voert langs de zuid- en oostzijde van het plangebied over Meer en Vaart tussen Station Lelylaan en De Aker.

Bus 192 voert van het Osdorpplein naar Schiphol Zuid. Bus 398 voert van het Zaans Medisch Centrum naar Amsterdam Riekerpolder. De bus voert langs het bestemmingsplangebied over de rotonde en Oostoever.

Het plangebied is zodoende goed bereikbaar met het openbaar vervoer.

verplicht

Afbeelding ov-lijnen

Westtangent

De Stadsregio Amsterdam (SRA) en de gemeente Amsterdam investeren gericht in een betere doorstroming (inkorting reistijd) en het verhogen van de betrouwbaarheid en veiligheid van het openbaar vervoer (OV) binnen de metropoolregio.
Voor de doorgaande wegen in plangebied Sloterplas speelt in dat kader de realisatie van de Westtangent. Dit is een HOV verbinding door Nieuw-West tussen Sloterdijk en Schiphol waarvan het geplande tracé loopt via onder andere de President Allendelaan.
Aanleiding voor de HOV Westtangent is het ontbreken van een goede hoogwaardige Noord-Zuid-verbinding vanuit de stadswijken aan de westzijde van Amsterdam met Sloterdijk en Schiphol. Bovendien ontbreekt een goede overstap vanuit Nieuw-West met de Zuidtangent die Haarlem en de Haarlemmermeer verbindt met de Zuidas. Tussen de stadsdelen van Amsterdam Nieuw-West onderling rijden alleen relatief trage en (soms) laagfrequente ontsluitende buslijnen. Het project HOV Westtangent betreft het realiseren van deze hoogwaardige openbaar busvervoerverbinding.
De HOV Westtangent is een gemeente overstijgend project. Overleg vindt daarom niet alleen plaats met stadsdeel Nieuw-West en Stadsregio Amsterdam maar ook met Provincie Noord Holland, gemeente Haarlemmermeer en Schiphol. In het voorjaar van 2014 hebben de partners ingestemd met het destijds voorgestelde voorkeurstracé.

Voorliggend bestemmingsplan vormt geen beletsel voor realisering van de Westtangent. Ter plaatse van de geplande busbaan over de President Allendelaan met aanverwante voorzieningen (zoals bushaltes) geldt een verkeersbestemming. Over de President Allendelaan rijdt de Westtangent met het overige verkeer mee.

verplichtverplicht

Tracé Westtangent ter plaatse plangebied (bron: samenvatting NvU, september 2015)

6.5 Langzaam Verkeer

Het fiets- en voetgangersnetwerk in Nieuw-West is van goede kwaliteit.

De President Allendelaan, de Noordzijde en de Oostoever zijn voorzien van vrijliggende fietspaden. Ze behoren allen tot het Hoofdnet Fiets. Ook het Christoffel Plantijnpad behoort tot het Hoofdnet Fiets.

Door het Sloterpark lopen nog een aantal fiets- en voetpaden.

verplicht

Afbeelding Hoofdnet Fiets

6.6 Parkeren

In het bestemmingsplangebied wordt in de openbare ruimte geparkeerd langs de Noordzijde, Oostoever en President Allendelaan. De bezoekers ten behoeve van de voorzieningen op het watersporteiland Sloterplas (zuidoostkant van de Sloterplas) parkeren op het parkeerterrein aan Christoffel Plantijngracht. Het Sloterparkbad heeft een parkeerterrein voor de deur, aan de President Allendelaan. Naast de gebruikers van het zwembad parkeren hier ook bezoekers van de sportschool.

In het bestemmingsplan worden een aantal ontwikkelingen mogelijk gemaakt zoals omschreven in hoofdstuk 4. Dit betreft een voorziening ten behoeve van cultuur en ontspanning (museum) en zelfstandige horeca (categorie 2) op de Noordoever, een horecavoorziening (categorie 1 en 2) op het Westelijk Bastion, en een zelfstandige horecavoorziening (categorie 1 en 2) bij het watersportcentrum Sloterplas. Voor deze voorzieningen is gekeken of er voldoende parkeerruimte is.

Naast deze ontwikkelingen worden nog twee kleinschalige horecapunten, een kiosk en toiletvoorzieningen mogelijk gemaakt. Deze voorzieningen worden mogelijk gemaakt ten behoeve van de gebruikers van het park en zorgen niet voor een extra parkeervraag. Deze worden daarom niet verder toegelicht wat betreft parkeren.

Het Sloterpark is geheel gelegen binnen de Hoofdgroenstructuur. Het realiseren van parkeerplaatsen in de Hoofdgroenstructuur is niet gewenst. Oplossingen voor parkeren ten behoeve van voorzieningen moeten buiten het park worden gevonden. Ten behoeve van de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden is parkeren op eigen terrein dan ook niet mogelijk. In dit geval is onderzocht of de parkeervraag van deze ontwikkelingen in de omgeving opgelost kan worden.

Parkeernormen
Voor de vigerende parkeernormen wordt verwezen naar de stedelijke nota. Er wordt gewerkt aan een stedelijke Nota Parkeernormen die naar verwachting in 2017 van kracht wordt. De daarin opgenomen parkeernormen zullen worden bekrachtigd in een nieuw op te stellen paraplubestemmingsplan. Ter overbrugging van de periode tussen 19 maart 2016 en het moment van vaststellen van de nieuwe stedelijke Nota Parkeernormen Amsterdam zijn de parkeernormen voor wonen vastgelegd in het gemeenteraadsbesluit 'Vaststellen van de parkeernormen in de Stadsdelen' (d.d. 9 maart 2016). De parkeernormen voor kantoren, bedrijven en voorzieningen zijn hierin niet opgenomen. Voor overige niet-woon functies (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten, winkels) kunnen de Amsterdamse parkeerkerncijfers als hulpmiddel worden gebruikt.

Het Locatiebeleid Amsterdam 2008 regelt het parkeren in Amsterdam. In het Locatiebeleid staat de toepassing van het principe 'de juiste functie op de juiste plek' centraal. Het doel van de juiste functie op de juiste plek is een efficiënt ruimtegebruik en een optimale bereikbaarheid. In het Locatiebeleid zijn de parkeernormen voor kantoren en bedrijven vastgelegd. Voor overige voorzieningen wordt verwezen naar de in bijlage V opgenomen normen die gebaseerd zijn op de CROW normen uit 2004. Het Locatiebeleid kent de mogelijkheid om andere kengetallen te gebruiken mits dit onderbouwd wordt.

Om toepassing te geven aan een efficiënt ruimtegebruik van het plangebied wordt geadviseerd om uit te gaan van de landelijk erkende parkeerkencijfers van CROW die toegesneden is op de feitelijke situatie. De parkeerkengetallen van CROW (2012) zijn recenter dan het Locatiebeleid (CROW 2004). Daarnaast zijn de CROW (2012) parkeerkengetallen verder uitgewerkt dan de kengetallen uit 2004. Om deze redenen leidt het toepassen van de CROW parkeerkengetallen tot een betere weergave van de daadwerkelijke parkeervraag in het onderhavig plangebied dan de parkeerkengetallen zoals die bij het Locatiebeleid zijn opgenomen. Daarom wordt ten behoeve van een efficiënte ruimtegebruik gebruik gemaakt van de mogelijkheid die het Locatiebeleid biedt om uit te gaan van een andere norm. En in deze van de CROW normen uit 2012. De onderstaande parkeernormen zijn toegepast ten behoeve van de parkeerbalans:

verplicht

Het bestemmingsplan maakt horecavoorzieningen (categorie 1 en 2) en een culturele voorziening mogelijk. Voor de parkeernorm van horeca/restaurant is een gemiddelde genomen van de richtlijn van de CROW en de parkeernorm uit het bestemmingsplan Osdorpplein e.o. De richtlijn van de CROW voor een vrijstaand restaurant is 12 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Dit is een hoge norm in vergelijking met de parkeernorm voor de horecavoorzieningen aan de zuidwestkant van de Sloterplas (grenzend aan Meer en Vaart). Hier is een parkeernorm van 5 pp/100 m² bruto vloeroppervlak (bvo) toegepast. Dit is onderbouwd vanwege de mix aan centrumvoorzieningen en omdat Osdorpplein en Meer en Vaart goed is ontsloten met openbaar vervoer. Voor horeca/restaurant in het Sloterpark wordt ook uitgegaan van gecombineerd gebruik: recreëren in het park en aansluitend een horecabezoek. Wat betreft bereikbaarheid met openbaar vervoer is het Sloterpark minder goed ontsloten dan de Zuidwestoever van de plas. Daarom wordt in het bestemmingsplan Sloterplas voor horeca/restaurant een gemiddelde genomen van de CROW richtlijn en de parkeernorm van het bestemmingsplan Osdorpplein e.o. De parkeernorm voor horeca/restaurant in het Sloterpark wordt dan 8,5 pp/100 m² bvo.

Voor de culturele voorziening (museum) wordt uitgegaan van een parkeernorm van 1 pp/100 m² bvo.

Parkeervraag en -aanbod
De parkeernormen gekoppeld aan de functies leiden tot een parkeervraag. De vraag wordt vergeleken met het aanbod in parkeerplaatsen. Dit wordt een parkeerbalans genoemd.

Naast parkeernormen wordt in een parkeerbalans gewerkt met aanwezigheidspercentages die afhankelijk zijn per functie. Dit houdt in dat de rekening wordt gehouden met dubbel gebruik van de parkeerplaatsen, bijvoorbeeld: overdag worden de parkeerplaatsen bezet door mensen van de jachthaven terwijl 's avonds dezelfde parkeerplaatsen worden gebruikt door bezoekers van de horeca.

Voor de nieuwe ontwikkelingen zoals genoemd in hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader, is gekeken of er voldoende parkeerruimte is in de buurt van deze nieuwe functies.

Parkeervraag horeca Watersporteiland
Op het watersporteiland zitten de volgende functies en voorzieningen: Watersportvereniging Sloterplas, Amsterdamse Hengelsport Vereniging, Kanovereniging Sloterplas, Watersportcentrum Sloterplas, Scouting Sarto en Scouting Phoenix.

Op het watersporteiland zijn in totaal 55 parkeerplaatsen aanwezig. De mogelijkheid van een verzelfstandiging en uitbreiding van horeca (maximaal 220 m²) bij het Watersportcentrum Sloterplas levert een extra parkeervraag op van 19 parkeerplaatsen. De functies op het eiland leveren verschillende pieken op in de parkeervraag: overdag met name door de verenigingen op het eiland, 's avonds door de horeca. Daarnaast zal er sprake zijn van een gecombineerd bezoek aan het watersportcentrum en de horecavoorziening. De verwachting is dat de aanwezige parkeerplaatsen op het watersporteiland voldoende zijn om de parkeervraag van de horeca op te vangen.

Parkeervraag noordzijde Sloterplas
Omdat de ontwikkelingen aan de Noordoever grenzen aan de woongebieden Noorderhof, Dorus Rijkershof (en omgeving) en Burgemeester Hogguerstraat is een parkeerbalans opgesteld. Het gehele gebied is opgedeeld in kleinere eenheden zodat per deelgebied de aanwezige functies en de bijbehorende parkeervraag en –aanbod is bekeken. Daar is de parkeervraag van de twee ontwikkelingen aan de Noordoever aan toegevoegd. Op basis van de aanwezige functies in dit gebied en de mogelijk gemaakte ontwikkelingen aan de Noordoever is een parkeerbalans opgesteld.

Aan de noordzijde van de Sloterplas spelen de volgende nieuwe ontwikkelingen waar de grootste parkeervraag uit komt:

  • Culturele bestemming en horecavoorziening (maximaal 700 m²) aan de Noordoever. Deze bestemming is in de parkeerbalans ondergebracht in het deelgebied “Noordzijde Haven”. Volgens het bestemmingsplan is een culturele voorziening toegestaan van maximaal 700m² of een culturele voorziening van maximaal 400 m² in combinatie met een zelfstandige horecavoorziening van maximaal 230 m². Voor de culturele voorziening in combinatie met de zelfstandige horecavoorziening geldt de grootste parkeervraag. Dit leidt tot een parkeervraag van maximaal 20 parkeerplaatsen ten behoeve van de horecavoorziening en een maximale parkeervraag van 4 parkeerplaatsen voor de culturele voorziening. Uit de parkeerbalans blijkt dat er voldoende parkeerplaatsen zijn in dit deelgebied om de parkeervraag van maximaal 30 parkeerplaatsen op te vangen. Binnen deelgebied “Noordzijde Haven” zijn 67 parkeerplaatsen beschikbaar;
  • Zelfstandige horeca (maximaal 400 m²) op het voormalige pierenbadje van het Sloterparkbad (Westelijk bastion nabij Noorderhof-Zuid). Deze bestemming is in de parkeerbalans ondergebracht in deelgebied “Noorderhof”. Volgens het bestemmingsplan is maximaal 400 m² bvo horeca toegestaan. Dit leidt tot een parkeervraag van maximaal 34 parkeerplaatsen. Ten behoeve van de horecavoorziening zijn 30 parkeerplaatsen opgenomen in de maaiveldinrichting van Noorderhof.

verplicht

De parkeerbalans ziet er als volgt uit:

verplicht

Het aanbod van parkeren in het openbaar gebied is in totaal 1530 parkeerplaatsen.
De parkeerdruk is het grootst op een doordeweekse avond. Dit komt voornamelijk omdat dan alle bewoners thuis zijn. Op een doordeweekse avond laat de parkeerbalans zien dat de parkeervraag in balans is met het parkeeraanbod, er is geen parkeertekort.
De parkeerbehoefte voor de horeca is maximaal op zaterdagavond. De parkeerbalans laat zien dat er op dat moment voldoende parkeerruimte aanwezig is om de piekvraag van de horeca op te vangen.

In de parkeerbalans is er van uitgegaan dat het parkeerterrein voor het Sloterparkbad volledig bestemd is voor het zwembad en de sportschool. De parkeerplekken zijn niet meegerekend in het aanbod van parkeerplaatsen.

6.7 Resultaten Verkeersonderzoek

Ten behoeve van de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen is een verkeersonderzoek uitgevoerd (Verkeersonderzoek Sloterplas, augustus 2015, zie bijlage 6).

Samenvatting
Door een bestemmingsplanherziening worden in het plangebied Sloterplas 1420 m² aan ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De ontwikkelingen betreffen voorzieningen voor horeca, cultuur en ontspanning.

Het stadsdeel Nieuw West heeft aan V&OR Team Onderzoek & Kennis gevraagd om een verkeersonderzoek naar het effect van de voorzieningen rond de Sloterplas op de verkeersbewegingen op het omliggende wegennet.

Bij de berekeningen is gebruik gemaakt van het nieuwe Verkeersmodel Amsterdam (VMA), zoals dit op 1 april 2015 is opgeleverd.

In het verkeersonderzoek staan tabellen van verkeersgegevens op het wegennet rond de Sloterplas voor de huidige situatie (2015) en de toekomstige situatie in 2025 met en zonder de geplande ontwikkelingen.

Conclusie
De geplande ontwikkelingen rond de Sloterplas (museum en horeca) genereren 240 motorvoertuigen op een gemiddelde werkdag. De toename op de wegen rondom de Sloterplas ten gevolge van deze ontwikkelingen is minder dan 1% van de toekomstige verkeersintensiteiten op deze wegen en valt ruimschoots binnen de algemeen toegepaste marge van 10% voor een verkeersmodel.

Hoofdstuk 7 Geluid

7.1 Algemeen

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.

7.2 Beleid En Regelgeving

7.2.1 Algemeen

Op 5 juli 2006 is de Wijzigingswet van de Wet geluidhinder aangenomen (Staatsblad 350, Wet van 5 juli 2006, houdende wijziging Wgh, modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase). De artikelen van de nieuwe wet zijn in werking getreden per 1 januari 2007. In de Wgh zijn geluidsnormen voor toelaatbare equivalente geluidsniveaus opgenomen. De geluidsnormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg of industrieterrein.

In de Wgh is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in de Wgh. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidszone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidsbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.

Indien de hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, kan op grond van de Wgh een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door het bevoegd gezag. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).

Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een besluit hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidsbelasting, de binnenwaarde worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen.

Met de Crisis- en herstelwet is het door wijziging van de Wet geluidhinder mogelijk om hogere waarden vast te stellen (en te toetsen) in de procedure voor een uitwerking- of wijzigingsplan. Voor deze wijziging moest bij het moederplan (waarin de uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen) eventueel noodzakelijke hogere waarden worden vastgesteld. In het geval dat er geen hogere waarde wordt vastgesteld bij het moederplan kan worden volstaan met een meer globale akoestische beschouwing waarin in ieder geval wordt onderbouwd dat de gewenste wijzigings- en/of uitwerkingsbevoegdheid akoestisch mogelijk is.

7.2.2 SWUNG - 1

Op 1 juli 2012 is een nieuwe wijziging van de Wgh (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid - deel 1, opgenomen in een nieuw hoofdstuk 11 Wet milieubeheer) in werking getreden. De grootste verandering bestaat uit de invoering van de geluidsproductieplafonds. Door de invoering van deze plafonds wordt de groei van de geluidshinder afkomstig van de rijksinfrastructuur (wegen in beheer bij Rijkwaterstaat (RWS) en spoorlijnen) beperkt. De geluidshinder mag met maximaal 1,5 dB toenemen ten opzichte van het referentiejaar.

Concreet betekent dit dat de beheerder door de invoering van de geluidsproductieplafonds ieder jaar moet nagaan of het geluidsproductieplafond niet wordt overschreden op zogenaamde referentiepunten (rekenpunten welke liggen 100 meter uit de weg op 4 meter hoogte). Bij aanpassingen aan de weg moet worden onderzocht of deze aanpassing zorgt voor een overschrijding van het geluidsproductieplafond. Als dat het geval is moet worden onderzocht welke maatregelen nodig zijn om deze overschrijding ongedaan te maken. Wanneer dit niet mogelijk blijkt te zijn kan ook het geluidsproductieplafond worden verhoogd.

Een andere wijziging als gevolg van SWUNG-1 is het aanpassen van de regeling geluidsgevoelige bestemmingen. Dit betekent onder meer dat legale en permanente ligplaatsen voor woonschepen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen. Daarmee vallen zij in de categorie geluidsgevoelig object en moeten zij aan de normen die daarvoor gelden getoetst worden. Het aanduiden van een ligplaats voor een woonschip als geluidsgevoelig terrein brengt met zich mee dat een woonschip geen verblijfsruimten heeft en daarom gelden de binnenwaarden niet voor woonschepen.
Het vervolg op SWUNG-1 is SWUNG-2 die betrekking zal hebben op geluidhinder afkomstig van provinciale en gemeentelijke (spoor)wegen, als ook industrielawaai.

7.3 Beoordeling Geluidaspect Sloterplas E.o.

7.3.1 Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt binnen geluidzones van wegen. Het plangebied voorziet niet in de aanleg van nieuwe wegen en het bestemmingsplan voorziet niet in de realisering van geluidgevoelige functies. Het bestemmingsplan is een overwegend conserverend plan waarin op een enkele locatie nieuwbouw (museum, horeca) mogelijk wordt gemaakt. Ten behoeve van deze ontwikkelingen is verkeersonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de toename op de wegen rondom de Sloterplas ten gevolge van deze ontwikkelingen minder is dan 1% van de toekomstige verkeersintensiteiten op deze wegen. Deze toename vindt tevens over diverse wegvakken rondom het plangebied plaats. De toename van verkeer is zodanig beperkt dat dit geen verslechtering van de akoestische situatie op de bestaande bebouwing in de omgeving betekent.

7.3.2 Spoorweglawaai

Het plangebied ligt voor een klein deel binnen de geluidzone van de spoorweg Amsterdam CS-Schiphol. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet echter niet in de realisering van geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder. Evenmin voorziet het bestemmingsplan in de aanleg van nieuwe spoorwegen. Er behoeft terzake dus geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

7.3.3 Industrielawaai

Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van het gezoneerde industrieterrein Westpoort. Er ligt één woonboot binnen deze zone. Het betreft hier een bestaande situatie. Verder worden er geen geluidgevoelige functies in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt, zodat voor dit aspect geen toetsing aan de Wet geluidhinder behorende besluiten nodig is.

Op 2 maart 2015 is het Provinciaal Inpassingsplan "Aanpassing geluidszones Westpoort en Hoogtij" vastgesteld. Uitgangspunt van het inpassingsplan is om de geluidszones rond het gezoneerde industrieterrein van regionaal belang Westpoort en rond het gezoneerde lokale industrieterrein HoogTij als ook om de nieuwe begrenzing van het industrieterrein Westpoort na dezonering (onttrekking) van de nu nog gezoneerde delen van de gebieden Sloterdijk en Sloterdijk-1 juridisch-planologisch vast te leggen. Als gevolg van het inpassingsplan komt het plangebied 'Sloterplas en omgeving' buiten de geluidszone van Westpoort te liggen.

verplicht

Geluidszones rond Westpoort:Rode lijn is vigerende buitengrens van de zone (1993), blauwe lijn is nieuwe buitengrens van de zone (Paarse lijn is grens industrieterrein)

7.4 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van (nieuwe) geluidgevoelige gebouwen noch in de aanleg of reconstructie van een weg in de zin van de Wet geluidhinder. Vanuit oogpunt van de Wet geluidhinder noch vanuit oogpunt van goede ruimtelijke ordening zijn er belemmeringen die aan vaststelling en realisatie van het plan in de weg staan.

Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit

8.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

8.2 Beleid En Regelgeving

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in onder meer de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekende mate' wordt beschouwd.
Om versnippering van nibm-projecten in meerdere nibm-projecten te voorkomen is een anticumulatie artikel opgenomen. Deze heeft betrekking op aan elkaar grenzende of in elkaars directe nabijheid gelegen bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties of locaties voor inrichtingen of infrastructuur die (samengevat) worden gerealiseerd die gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en die aan elkaar grenzen of in elkaars nabijheid zijn gelegen (tot een maximum van 1.000 meter). In het Besluit nibm is bepaald dat deze locaties voor als één locatie worden gezien. Dit is om te voorkomen dat grote projecten in kleine stukjes worden opgedeeld die allemaal onder de nibm-regeling zouden kunnen vallen.
Op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen en de Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit 2010 van de gemeente Amsterdam worden er beperkingen opgelegd aan de ligging van gevoelige bestemmingen nabij drukke wegen.

8.3 Toetsing En Uitgangspunten Bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard. Het bestemmingsplan voegt geen nieuwe luchtgevoelige bestemmingen toe. Daarnaast worden er geen mogelijkheden geboden om de infrastructuur (weg, spoor, tram) verder uit te breiden. Er wordt in dit bestemmingsplan een programma toegevoegd van 1420 m² bvo. Dit betreffen die ontwikkelingen waarvoor extra verkeersbewegingen rondom het plangebied worden verwacht. Op basis van dit programma is verkeersonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de toename op de wegen rondom de Sloterplas ten gevolge van deze ontwikkelingen minder is dan 1% van de toekomstige verkeersintensiteiten op deze wegen.

In het verkeersonderzoek is tevens gekeken naar het maximaal aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal van het zogenaamde weekdaggemiddelde (extra voertuigbewegingen en percentage vrachtverkeer dat dit met zich meebrengt). Dit ten behoeve van het beoordelen van de luchtkwaliteit. Voor deze beoordeling is gebruik gemaakt van de tabellen die zijn opgenomen in bijlage 1 van het verkeersonderzoek. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van extra verkeer maar dat deze bijdrage van extra verkeer onder de grens van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10 blijft waardoor deze bijdrage van extra verkeer als niet in betekenende mate (nibm) moet worden beschouwd waardoor geen extra onderzoek noodzakelijk is.

verplicht

NIBM-tool 25-05-2016

8.4 Conclusie

Op grond van het bovenstaande kan worden afgeleid dat er geen sprake is van gevolgen voor luchtkwaliteit dan wel geen sprake is van een geheel planologische nieuwe situatie. Om deze redenen hoeft er geen onderzoek naar de gevolgen van het ruimtelijk besluit voor de luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 9 Bodem

9.1 Algemeen

Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.

9.2 Beleid En Regelgeving

9.2.1 Wet bodembescherming

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de wet bodembescherming wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem. De Wet bodembescherming kent nieuwe gevallen van bodemverontreiniging (ontstaan na 1 januari 1986) waarbij er sprake is van een saneringsplicht die direct van kracht is. Voor oude gevallen van bodemverontreiniging is de start van de sanering met de nieuwe Wet bodembescherming afhankelijk van de ontoelaatbare risico's voor de mens, verspreiding of het milieu nu en in de toekomst. De Wet bodembescherming is herzien op 1 januari 2006. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Nieuw saneringscriterium en -doelstelling;
  • Saneringsplicht voor eigenaren of erfpachters van bedrijfsterreinen;
  • Uniforme procedure voor eenvoudige saneringen (zie Besluit Uniforme Saneringen);
  • Meer mogelijkheden voor deelsanering;
  • Versterking van de handhaving;
  • Formalisering van evaluatieverslag en nazorgplan middels beschikkingen;
  • Mogelijkheid om beheersmaatregelen op te leggen;
  • Wettelijke basis voor een subsidieregeling voor sanering van bedrijfsterreinen.

Met name de saneringsverplichtingen zijn voortaan gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het (toekomstig) gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen is meer flexibel geworden: het is niet altijd nodig het hele geval aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak. De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. De vernieuwde wet houdt daarnaast rekening met de (im)mobiliteit van de verontreiniging. Voortaan wordt de bodem geschikt gemaakt voor het voorgenomen gebruik, wordt de blootstelling en de verspreiding van de verontreiniging beperkt en worden de nodige beheersmaatregelen getroffen. Wanneer economische en maatschappelijke omstandigheden rond de verontreinigde locatie echter om uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat de risico's voldoende worden beheerst.

9.2.2 Nota Bodembeheer

De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam vastgesteld. Het Besluit bodemkwaliteitgeeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.

Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebiedsspecifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico’s en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk. Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders. De Amsterdamse maximale waarden gelden niet voor de naoorlogse wijken van Amsterdam en het havengebied Westpoort. De grond in dit gebied (bijna 50% van Amsterdam) is schoon en geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken.

Uit het oogpunt van efficiency en eenduidigheid in onderhoud en beheer is één bodemkwaliteitskaart opgesteld voor heel Amsterdam (bestaande uit meerdere deelkaarten). De kaart vormt de technisch inhoudelijke onderbouwing voor het nieuwe Amsterdamse bodembeleid.

9.3 Resultaten Onderzoeken

Voor de gemeente Amsterdam is een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Op deze kaart is de bodemkwaliteit van de diepe lagen, de toplaag en het oorspronkelijke maaiveld weergegeven. Deze staat op de site: http://maps.amsterdam.nl/bodemkwaliteit/

Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Amsterdamse bodemkwaliteitskaart ter plaatse van het plangebied weergegeven. Het plangebied is geheel aangegeven als ‘zone-1’. Deze zonering wordt gekwalificeerd als ‘schone grond’.

De gronden gedefinieerd als zone 1 hebben een bodemkwaliteit die voldoet aan de Achtergrondwaarde. Deze grond is in principe geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken.

Zone 1-grond mag altijd zonder bodemonderzoek, op basis van de bodemkwaliteitskaart worden ontgraven (in principe is een melding op grond van artikel 28 Wbb vereist indien meer dan 50 m³ wordt ontgraven) en toegepast (hiervoor is altijd een melding Besluit bodemkwaliteit vereist, ongeacht de hoeveelheid).

In de Nota Bodembeheer is tot doel gesteld de grond in het plangebied schoon te houden en er is voor dit gebied geen gebiedsspecifiek beleid ontwikkeld. Grond die toegepast wordt in dit gebied moet schoon zijn, ongeacht de bodemfunctie.

verplichtverplichtverplicht

Uitsnede bodemkwaliteitskaart

Het is wettelijk (via de bouwverordening) geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om deze reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek (conform NEN5740) in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn. Als blijkt uit het onderzoek dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd, om de bodem wel geschikt te maken. Het bestemmingsplan legt grotendeels de bestaande situatie vast. Bodemonderzoek is voor de bestaande situatie in het kader van het voorliggende bestemmingsplan niet aan de orde.

Bij eventuele toekomstige kleinschalige ontwikkelingen bodemonderzoek moeten worden overlegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. De bouwverordening waarborgt de uitvoering van dat bodemonderzoek op dat moment.

De kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor het huidige gebruik. Bij wijziging van het gebruik van de grond dient de bodemkwaliteit onderzocht te worden om beiden op elkaar af te stemmen.

Hoofdstuk 10 Cultuurhistorie En Archeologie

10.1 Algemeen

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.


Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.

10.2 Beleid En Regelgeving

10.2.1 Monumentenwet

De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden.

Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a Monumentenwet 1988). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan in een bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, als bedoeld in artikel 3.3 sub a van de Wet ruimtelijke ordening verplicht worden gesteld (art. 39 lid 1 Monumentenwet 1988).

Daarbij kan in een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg bepaald worden dat de aanvrager van een dergelijke omgevingsvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (art. 39 lid 2 Monumentenwet). Aan een dergelijke omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden (art. 39 lid 3 Monumentenwet 1988).

Ook regelt de Monumentenwet dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Ook aan de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen voorschriften worden verbonden.

10.2.2 Modernisering Monumentenzorg (MoMo)

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd waarbij onder meer artikel 3.1.6 tweede lid onder a van het Bro is aangevuld. Deze wijziging houdt in dat een bestemmingsplan een paragraaf moet bevatten met "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden”.

Naast archeologische waarden zullen hiermee ook cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk moeten worden meegewogen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Vergelijkbaar met de huidige regelgeving voor beschermde stads- en dorpsgezichten dient in ieder bestemmingsplan een afweging gemaakt te worden over de wijze waarop met de cultuurhistorische belangen wordt omgegaan. Het opnemen van cultuurhistorie in het proces van de ruimtelijke ordening past binnen de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009. In lijn met de Belvedere-gedachte wordt in de beleidsbrief aangegeven dat het belang van cultuurhistorie vroegtijdig in het planproces moet worden ingebracht. Inzet is een meer generieke borging van cultuurhistorie vooraf in het proces van de ruimtelijke ordening, waarmee vermindering van sectorale regelgeving achteraf mogelijk is.

10.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie - provincie Noord-Holland

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (21 juni 2010) is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied dienen rekening te houden met deze karakteristieke eigenschappen.

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. Provinciale Staten willen dat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen waar nut en noodzaak van zijn onderbouwd. Het betreft ontwikkelingen zoals woningbouw, bedrijfsontwikkeling, natuur- en recreatieprojecten, infrastructuur et cetera. Of veranderingen wel of niet plaatsvinden is eigenlijk geen discussiepunt, het gaat om de wijze waarop, de mate waarin en de vormgeving ervan. De provincie gebruikt deze leidraad bij de ontwikkeling van eigen ruimtelijke plannen en bij de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van gemeentelijke plannen.

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland is een geografische uitwerking van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De kaart geeft in zijn algemeenheid informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten/monumenten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als militaire structuren en historische dijken. Deze informatiekaart is voor wat betreft bovengrondse cultuurhistorische waarden vooral gericht op gemeenteoverschrijdende zaken en is daardoor minder geschikt voor het in kaart brengen van de lokale waarden.

10.2.4 Archeologiebeleid Amsterdam

In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.

De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek.

Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.

Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.

Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

Beleid cultuurhistorie
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteed de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. In de Amsterdamse Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (vastgesteld 13 april 2005) en 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (vastgesteld november 2011) wordt het verankeren van cultuurhistorische waarden in het proces van ruimtelijke ordening benoemd. Cultuurhistorische aspecten maken een stad bijzonder en zorgen voor de kwaliteit van de openbare ruimte en de bebouwing; ze bevorderen ook een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat.

10.2.5 Erfgoedverordening Amsterdam

Op 16 december 2015 heeft de gemeenteraad de Erfgoedverordening Amsterdam vastgesteld. De Erfgoedverordening regelt de volgende onderwerpen:

  • de aanwijzing van monumenten tot gemeentelijk monument;
  • de aanwijzing van stads- en dorpsgezichten tot gemeentelijke stads- en dorpsgezichten;
  • het vergunningenstelsel voor de gemeentelijke en beschermde monumenten;
  • de inschakeling van de Commissie Welstand en Monumenten als adviesorgaan voor de aanwijzing tot gemeentelijk en beschermd (rijks)monument en gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en de verlening van een vergunning voor gemeentelijke en beschermde (rijks)monumenten, Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) levert daarvoor het ambtelijk advies. Deze inhoudelijke advisering door BMA ondersteunt CWM om haar adviestaak uit te kunnen voeren op een wijze zoals is bedoeld in de Monumentenwet 1988 en in deze verordening;
  • de regeling van bovengrondse cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen;
  • eisen aan cultuurhistorisch onderzoek;
  • eisen aan archeologisch onderzoek;
  • de regeling van betreding in het belang van archeologisch onderzoek in het kader van een bestemmingsplan of een projectbesluit.

10.2.6 Nota cultuurhistorie Nieuw-West

De Nota Cultuurhistorie is op 26 juni 2013 door de stadsdeelraad vastgesteld. De doelstelling van de Nota Cultuurhistorie Nieuw-West is om de hooggewaardeerde architectonische objecten en stedenbouwkundige structuren van de Westelijke Tuinsteden te beschermen zonder daarbij de stedelijke ontwikkeling en de stedelijke vernieuwing in het bijzonder op slot te zetten. De nota bevat richtlijnen hoe om te gaan met cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

10.3 Archeologie En Cultuurhistorie Plangebied Sloterplas En Omgeving

10.3.1 Archeologie

Door Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd van het plangebied Sloterplas. Dit is bedoeld om een beeld te krijgen van de ondergrondse cultuurhistorische waarden die in de verschillende deelgebieden aanwezig kunnen zijn. Het bureauonderzoek geeft een overzicht van bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Zie voor het Archeologisch bureauonderzoek Bestemmingsplangebied Sloterplas, BO 15-069, juli 2015, bijlage 7.

Op basis van de inventarisatie zijn binnen het plangebied Sloterplas materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met ontginning, bewoning en landgebruik vanaf de elfde eeuw. Een hoge verwachting geldt voor de zone langs de Uitweg waar geconcentreerde resten van bewoning vanaf de ontginningstijd worden verwacht. Vanwege het gebruik van dit terrein als recreatiegebied is de fysieke aantasting van archeologische resten hier mogelijk gering. Wel dient ten aanzien van de archeologische kwaliteit van de ondergrond van het plangebied rekening te worden gehouden met (sub)recente bodemingrepen waarbij het oorspronkelijke polderpeil is vergraven of door grootschalige ophoging is aangetast.

De historische en archeologische informatie over de ruimtelijk- topografische ontwikkelingen is omgezet naar een beeld van archeologische verwachtingen. De archeologische verwachtingskaart bestaat uit drie zones. Zone A heeft een lage archeologische verwachting, voor zone B is de archeologische verwachting laag/ negatief en voor zone C is de archeologische verwachting hoog.

verplichtverplicht

Aan de hand van de archeologische verwachtingskaart is een archeologische beleidskaart opgesteld, waarin de beleidsregels en maatregelen voor de eventueel vereiste archeologische monumentenzorg zijn vastgelegd. De beleidskaart telt twee beleidszones (beleidsvariant 5 en 11).

verplichtverplicht

Voor beleidsvariant 5 geldt dat archeologisch veldonderzoek nodig is bij bodemingrepen dieper dan 2 meter en groter dan 500 m². Voor beleidsvariant 11 geldt dat voor deze zone geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist bij alle bodemingrepen. De zone van beleidsvariant 5 is opgenomen op de verbeelding waaraan tevens regels zijn gesteld.

Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen, dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld wordt zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten

10.3.2 Cultuurhistorie

De Westelijke Tuinsteden en de Sloterplas maken onderdeel uit van de internationale stadsontwikkelingsgeschiedenis. Ter voorbereiding van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP) werd voor het eerst op grote schaal wetenschappelijk onderzoek gedaan ter voorbereiding van een uitbreidingsplan. Cornelis van Eesteren (stedenbouwkundig ontwerper) en Theo K. van Lohuizen (stedenbouwkundig onderzoeker) hadden de leiding bij het opstellen van dit plan. Het AUP (1934) was nauw verbonden met de internationale congressen voor het Nieuwe Bouwen (CIAM). Cornelis van Eesteren was tussen 1930 en 1947 voorzitter van deze beweging. Het Sloterpark en de Sloterplas vormen samen met Sportpark Ookmeer één van de groene scheggen van Amsterdam die uit het AUP voortkomen. Het scheggenmodel is typerend voor de modernistische stedenbouw en is bijvoorbeeld ook in Kopenhagen toegepast. De scheggen waren een middel om het omringende landschap tot diep in de stad te laten doordingen. Hierdoor woonde de stedeling nooit ver van grote groengebieden. De Sloterscheg vormt het centrale deel van de groen- en waterstructuur van de Westelijke Tuinsteden. Vanaf hier loopt het groen tot diep in de buurten door. Op basis van de door Van Eesteren en Jacoba Mulder (stedenbouwkundige) uitgezette hoofd lijnen is het ontwerp voor het Sloterparkgebied door verschillende landschapsarchitecten verder uitgewerkt. Essentieel is hierbij het onderscheid in groene, landschappelijke flanken en stedelijke koppen.

De oevers van de Sloterplas hebben bijna overal een betonnen rand, behalve bij het strandje. Door golfafslag is hier op natuurlijke wijze een strandje ontstaan.

verplicht

Perspectief Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP)

De Sloterplas en het Sloterpark vormen de kern van het door het Rijk aangewezen Wederopbouwgebied Westelijke Tuinsteden.Het geldt als een gebied van nationaal belang.

verplicht

Wederopbouwgebied Westelijke Tuinsteden(locatie Sloterdijkermeer in paars)

In de Nota Cultuurhistorie Amsterdam Nieuw-West (deelraad Nieuw-West, 26 juni 2013) is het gehele plangebied aangeduid als Raamwerk. Hiervoor geldt dat het in stand moet worden gehouden.

verplichtverplicht


De Noordoever van de Sloterplas wordt aangewezen als Gemeentelijk Beschermd Stadsgezicht.

verplicht

Gemeentelijk Beschermd Stadsgezicht Noordoever Sloterplas

De Sloterplas werd uitgebaggerd tussen 1948 en 1956. Zij ligt op de plek van het historische Slotermeer of Sloterdijkermeer. De vorm hiervan is enigszins gestileerd en ingekort aanwezig in de contour van de huidige Sloterplas. De Sloterplas is op het IJ na de grootste open ruimte binnen Amsterdam. De plas is ongeveer twee kilometer lang en gemiddeld 380 meter breed. Het Sloterpark sluit bij deze grote schaal aan met een vrij robuuste vormgeving.Het materiaal- en kleurgebruik is daarop afgestemd en heeft een ingetogen, utilitaire uitstraling. Het is van belang bij wijzigingen in het park bij deze grote gebaren en sfeer aan te sluiten. De historische landschapselementen kunnen zo in hun waarde worden gelaten. De grote schaal en de stoerheid van het gebied vormt één van de kernkwaliteiten van het gebied. Zichtlijnen vormen hierin een belangrijk ontwerpmiddel.

verplicht

Sloterplas gezien vanuit het noordoosten

Het totaalconcept van twee stedelijke koppen met daartussen lange, groene oevers, de zogenaamde “groene flanken”, dient overeind te blijven. De formele situering (koppen) of juist het ontbreken van zichtbare bebouwing (groene flanken) is van groot belang. De inrichting van de openbare ruimte is aan de koppen stedelijker, heeft relatief veel verharding en kenmerkt zich door formele structuren van beplanting, strakke kades, trappen en keermuurtjes. Beide koppen hebben ieder hun eigen kenmerkende silhouet, vooral Torenwijck, het ensemble van Zanstra als ook het Schip van Slebos spelen hierin een cruciale rol. Ontwikkelingen ver buiten het plangebied kunnen van invloed zijn op de beleving van het silhouet van de stedelijke koppen. Ook de “groene flanken” hebben ieder een eigen karakter. De oostelijke flank (Oostoever) heeft kenmerken van een wijkpark (voor Slotervaart) en is ontworpen in de functionalistische landschapsstijl. De Westoever heeft een romantischer sfeer naar voorbeeld van het Amsterdamse Bos en is ontworpen in vloeiende lijnen zoals dat gebruikelijk was in de 19de eeuwse Engelse landschapstijl. De gelijkenis op het Amsterdamse Bos is geen toeval, Jacoba Mulder, die het Amsterdamse Bos ontwierp, speelde ook in de planvorming van het Sloterpark een leidende rol.

De afwisseling van beslotenheid en de vaak overweldigende openheid is een belangrijk aspect dat behouden moeten worden. Bij dunning, verwijdering of vervanging van beplanting dienen de oorspronkelijke principes en soortkeuze in het oog te worden gehouden. Het element van verrassing, de illusie van het buiten de stad zijn, de afwisseling van licht en donker, stedelijkheid versus landschappelijkheid, (on)zichtbaarheid van de Sloterplas, spelen hierin een belangrijke rol.

De plas is groot maar lijkt nog groter omdat hij niet overal benaderd kan worden en niet overal kan het einde worden gezien. Voorzichtigheid is geboden bij de aanleg van nieuwe paden, bruggen, stuwen en ondiepe oevers. Zij dienen aan te sluiten bij de oorspronkelijke ontwerpprincipes en bestaande (rechte of juist bewust gebogen) lijnen in het landschap (paden, kades) en zichtlijnen in tact te laten. De toevoeging van (kleinschalige, recreatieve) bebouwing in het parkgebied is niet onmogelijk maar dient goed onderbouwd (vanuit de oorspronkelijke ontwerpprincipes) en behoedzaam plaats te vinden.

verplicht

“Het Schip van Slebos” met op de achtergrond het ensemble Hogguerstraat

Onderdelen van het plangebied zijn gewaardeerd in het kader van de Waarderingskaarten AUP-gebieden (vastgesteld op 16 juni 2013). Paviljoen Oostoever heeft op deze kaarten de aanduiding gekregen als Orde 1 pand. Het pand kreeg de hoogst mogelijke score van 20 punten. De eveneens door Dic. Slebos ontworpen bruggen 606, 607 en 632 hebben ook een Orde 1 waardering.

De net buiten het plangebied gelegen beeldbepalende ensembles Hogguerstraat in Slotermeer (Zanstra) en Torenwijck in Osdorp hebben allebei een Orde 2 waardering. De duikerbrug over de Burgemeester Eliassingel heeft een waardering als Orde 3. In de Nota Cultuurhistorie was het beoogde stadsgezicht “Sloterplas Noordoever” nog aangeduid als potentieel monument. Uiteindelijk is in overleg met Bureau Monumenten en Archeologie gekozen het gebied te beschermen volgens het instrument van het Beschermde Stadsgezicht. Dit deel van de Sloterplas vormt volgens Monumenten en Archeologie “een gaaf bewaard ensemble van recreatieve voorzieningen uit de jaren dertig. Het ruime profiel van de verlengde Jan Evertsenstraat is essentieel als entree tot het gebied, net als de rotonde, die het karakter van de groene wandel(fiets)route, de 'parkway', nog eens beklemtoont. Ook veel detaillering, onder meer van de subtiele hoogteverschillen, is bewaard gebleven, zij het verwaarloosd. Noordoever zou een belangrijke toevoeging zijn aan het reeds bestaande Gemeentelijk Beschermd Stadsgezicht 'Van Eesteren', als toonbeeld van de visie van de Afdeling Stadsontwikkeling op de massarecreatie in de jaren dertig. Een stad voor mensen met weinig geld en zonder auto. Een stad met veel aaneengesloten, openbaar groen, ook voor de arbeidersklasse”.

verplicht

Het “witte stippenterras” bij paviljoen Oostoever

Het Kleine Parkeiland (Sloterparkbad e.o.) is het enige deel van het plangebied dat niet meer in oorspronkelijke staat is. De nog vele aanwezige relicten van het strandbad (Piet Eling en Hans Warnau, 1967) zijn echter wel van waarde. Typerend is het oorspronkelijke strandbad van het verkeer van de President Allendelaan wordt afgeschermd door gesloten bosstrook. De Sloterplas is hierdoor onzichtbaar vanaf de President Allendelaan. Het zicht vanaf het strandbad op de plas wordt deels onderbroken door de aanwezigheid van twee eilanden. Deze vormen de begrenzing van het strandbad, breken de golven en geven meer diepte aan het landschap. De eilanden waren ook bedoeld om de bebouwing op het zwembadterrein (vanaf de plas en overzijde) te camoufleren. Niet meer behorend tot het zwembadterrein maar historisch gezien wel onderdeel hiervan zijn het zeshoekige bastion (met kinderbaden van Egbert Mos) en het rondeel aan de westzijde (met labyrint). Vanaf deze punten is er bewust vrij uitzicht over de Sloterplas. De oevers zijn als kade of trappartij vormgegeven en hebben hier overwegend een gebogen verloop. Op het zwembadterrein en ook in het openbaar gebied zijn enkele betonnen keermuren, trappartijen en paden van het oorspronkelijke natuurbad waardevol. Het groen vormt een eenheid met deze harde en/of gebouwde elementen. Het waterspuwende Olifantje van Jan Meefout is een bijzonder kunstwerk.

In het zuidelijk deel van het grote Parkeiland (aangelegd in 1967) is de organische, vloeiende padenstructuur van waarde. De sfeer in dit parkdeel doet denken aan het Amsterdamse Bos en is romantischer van karakter dan aan de westoever. Het geheel heeft een overwegend besloten bosachtig karakter waarbinnen enkele ligweides liggen. De zichtassen die hier aanwezig zijn moeten vrij van beplanting en bebouwing worden gehouden. Deze zijn niet als strakke rechte assen vormgegeven maar zijn meer informeel, van karakter. Ze worden gevormd door boomgroepen die coulissen vormen. Met name de openheid van de grote ligweide en de zichtas vanaf de beoogde uitkijkheuvel (Ruige Riet) naar de plas toe zijn in dit verband te noemen. De plas is bewust niet vanaf iedere plek zichtbaar omdat men verleidt moet worden naar de plas toe te lopen.

Het groene karakter van de oevers dient te worden behouden, bebouwing mag hier niet prominent zichtbaar zijn vanaf het water, zeker niet vanaf de overkant van de plas. Het kunstwerk “Groot Landschap” van Wessel Cozijn is cultuurhistorisch waardevol. De bomentaal die in dit gebied herkenbaar is (bosvakken bestaande uit overwegend één inheemse boomsoort en meer architectonisch toegepaste boomgroepen en solitairen) is eveneens waardevol maar dient nader te worden onderzocht. De President Allendelaan loopt dwars over het Grote Parkeiland. Het is landschappelijk zodanig ingepast dat deze geen scheidend maar een verbindend element vormt in het parklandschap. De bruggen in en de twee viaducten (1975) over de President Allendelaan hebben een Orde 3 waardering op de AUP-waarderingskaarten. Van waarde zijn verder vooral het ruime, gebogen profiel van de laan en begeleidende heuvels die de weg een (Engels) landschappelijk (parkway) karakter geven. Het parkdeel rondom de Kinderboerderij is intiemer van sfeer en dichter bebouwd met recreatieve voorzieningen. Deze zijn vanaf de Allendelaan niet of nauwelijks zichtbaar. Dit parkdeel is als laatste aangelegd in 1974.

Het Ruige Riet kan getypeerd worden als een stadswildernis. Hier is juist het ontbreken van planmatige inrichting cultuurhistorisch waardevol. Het gebied staat hiermee symbool voor de veranderende maatschappelijke verhoudingen in de jaren '50 en '60; de opkomst van de bewonersparticipatie en het ecologisch denken. Het hoogteverschil herinnert hier mogelijk aan het plan om hier een uitkijktoren te realiseren. Vanaf hier zou men zowel de Sloterplas (via de zichtas over grote ligweide) als de Osdorper polders in het buitengebied (zichtas over Sportpark Ookmeer) kunnen zien.

De Oostoever is aangelegd in 1961 en kenmerkt zich door een functionalistisch, landschappelijke structuur. Waardevol zijn hier de padenstructuur en het spel van afwisseling van open ruimtes en gesloten boomvakken. Een bijzonder architectonisch accent vormt hier de overgang tussen het park en de Tuinstad Slotervaart. Bebouwing en beplanting (lindeblokken) vormen hier één samenhangende compositie. Van grote waarde is het kunstwerk Constructie I-BEANS DIN 30 (1969) van André Volten. De bruggen 675 (naar Watersporteiland) en 676 (naar zuidoever) hebben allebei een (hoge) Orde 1 waardering op de Waarderingskaarten AUP-gebieden. Brug 720 (Christoffel Plantijnpad) heeft een orde 3 waardering. Markant zijn de eilanden die de plas bewust aan het oog onttrekken. Vanwege (onbedoeld) dichtgegroeide beplanting zijn de eilanden zelf overigens ook niet goed meer te zien. Zoals de meeste eilanden in de Sloterplas zijn deze bedoeld zijn als rustgebied voor dieren; bebouwing en toegankelijkheid is hier zowel cultuurhistorisch als vanuit natuurwaarden ongewenst.

verplicht

Nieuwe ontwikkelingen zijn gewenst om de kwaliteiten van het gebied beter te benutten. Dit kan prima mits de nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig worden ingepast in het bijzondere totaalontwerp dat hier vanaf de jaren '50 is gerealiseerd. De aanwijzing als Gemeentelijk Beschermd Stadsgezicht van de Noordoever waarborgt beter de zorgvuldige omgang met het gebied en betekent tevens de formele waardering van de bijzondere betekenis binnen het AUP van dit gebied.

Ingrepen aan het park dienen ook buiten het beschermd stadsgezicht behoedzaam te worden gedaan, op basis van een gedegen analyse van het oorspronkelijk ontwerp. Ingrepen dienen verder altijd vanuit het geheel te worden bekeken, een totaalvisie gebaseerd op historisch onderzoek voor het hele Sloterplasgebied is gewenst.

Een uitgebreidere beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van het plangebied is opgenomen in bijlage 8.

Hoofdstuk 11 Duurzaamheid

11.1 Algemeen

Het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint al bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden.

11.2 Beleid En Regelgeving

11.2.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

De Provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de Provincie het energieverbruik in samenwerking met gemeenten in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving moet worden vergroot.

Artikel 33 ("Energie en duurzaam bouwen") van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (die op 1 november 2010 in werking is getreden) bepaalt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie (herstructurering), bedrijventerreinen en kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, WKO en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Verder dient nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.

11.2.2 Gemeente Amsterdam

Duurzaamheid staat hoog op de Amsterdamse agenda. Burgers, bedrijven en overheden zijn zich steeds meer bewust van hun gedrag en hun verantwoordelijkheid voor hun omgeving. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat steeds meer bedrijven inspelen op de steeds grotere vraag naar duurzame producten waardoor zij daarmee hun imago zien verbeteren.

Duurzaamheid gaat voor een groot deel over de vraag welke ambities bouwende en beherende partijen hebben. Ambities en het daadwerkelijk committeren aan de ambities zijn niet altijd een op een gelijk. Duurzaamheid gaat dan ook over maatwerk. Elk project zal zijn eigen 'kleur' krijgen waarbij het zwaartepunt bij elk van hen anders zal liggen.

De gemeente verwacht als sturingsinstrument het meeste effect door ontwikkelende partijen te stimuleren om op vrijwillige basis (maar niet vrijblijvend) ambities te formuleren om CO² neutraal te gaan ontwikkelen en een energievisie op te stellen. Voor bestaande bedrijven biedt de Wet Milieubeheer mogelijkheden om bij controles energiebesparingsplannen te stimuleren en zelfs te vereisen.

11.2.3 Stadsdeel Nieuw-West

11.3 Specifiek Plan/project

Het voorliggende plan is een overwegend conserverend plan. In de toekomst zal, bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, duurzaamheid een belangrijke overweging zijn, bijvoorbeeld bij keuzes ten aanzien van materiaalgebruik, afvalketens en energiegebruik.

Hoofdstuk 12 Externe Veiligheid

12.1 Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.

Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.

12.2 Regelgeving

12.2.1 Beleid externe veiligheid

Het doel van het beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties.
De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid.

12.2.2 Risicovolle inrichtingen

Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening.

In nieuwe situaties geldt voor het PR een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten en een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat binnen de PR 10-6 contour van een Bevi-inrichting geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden opgericht. Indien binnen de contour beperkt kwetsbare objecten worden opgericht moet het bevoegd gezag motiveren waarom dat wenselijk en aanvaardbaar is.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

12.2.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en binnenwateren

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren. Per 1 april 2015 is deze wet gewijzigd door de zogenaamde Wet basisnet. Doel van het basisnet is om een duurzaam evenwicht te bieden tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de infrastructuur, de ruimtelijke ontwikkelingen langs die infrastructuur en de veiligheid voor omwonenden. Het basisnet is een netwerk van infrastructuur (wegen, hoofdspoorwegen en vaarwegen) die voor het doorgaande vervoer van gevaarlijke stoffen van belang is.

Langs of op de basisnetroutes worden plaatsen aangewezen waar het risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer mag bedragen dan hetgeen maatschappelijk aanvaardbaar is. Zo is in de Regeling Basisnet de ligging van het risicoplafond voor het plaatsgebonden risico (PR) en (indien ingesteld) de ligging van het risicoplafond voor het groepsrisico (GR) bepaald. Per wegvak, spoortraject en vaartroute wordt de afstand bepaald waar het PR contour niet meer dan 10-6 mag zijn (PR-plafond) en (indien ingesteld) waar het PR contour niet meer dan 10-7 of 10-8 mag zijn (GR-plafond).

Regelmatig wordt onderzocht of in hoeverre vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen één of meer risicoplafonds worden overschreden. Indien nodig, worden er maatregelen getroffen aan de vervoerszijde. De maatregelen kunnen variëren van technische aanpassingen aan het vervoer tot aan aanpassingen aan de infrastructuur, met als ultimum remedium: routering.

De ruimtelijke regels zijn opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De regeling in het Bevt kan samengevat worden als volgt:

  • Binnen de zogenaamde basisnetafstand (waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar mag zijn) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toestaan.
  • Binnen de basisnetafstand mogen in principe geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten worden toegestaan, tenzij hiervoor zwaarwegende redenen zijn.
  • Bij transportroutes die geen onderdeel uitmaken van het basisnet geldt een grenswaarde van PR 10-6 voor kwetsbare objecten en een richtwaarde PR 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
  • Binnen 200 meter van een transportroute geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals aangegeven in artikel 8 van het Bevt.
  • Binnen het invloedsgebied, maar buiten de 200 meter afstand geldt er een lichte verantwoordingsplicht. Hierbij dient het bevoegd gezag alleen in te gaan op de aspecten rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
  • Het bevoegd gezag kan ook binnen de 200 meter afstand volstaan met een lichte verantwoording in de volgende gevallen:
    1. het groepsrisico is niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of
    2. het groepsrisico in de toekomstige situatie:
      1. met niet meer dan tien procent toeneemt en
      2. de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.
  • Er geldt tevens een motiveringsplicht als nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten in de aangewezen plasbrandaandachtsgebieden (langs wegen of spoorwegen) of in de aangewezen vrijwaringszones (langs binnenwateren). Dit zijn gebieden die getroffen kunnen worden door een ongeval met brandbare vloeistoffen, zoals benzine.

In de plasbrandaandachtsgebieden gelden er naast de hierboven genoemde aanvullende motiveringsplicht, tevens aanvullende bouweisen ten aanzien van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten op grond van het Bouwbesluit 2012.

12.2.4 Buisleidingen

Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

In onderstaande gevallen kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording, waarbij maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht:

  • het bestemmingsplan ligt buiten het 100%- letaliteitsgebied of
  • bij toxische stoffen waarbij het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar is of
  • het groepsrisico is niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • de toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan is niet hoger dan 10%.

Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel in te stellen voor het uitwerken van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmeringsstrook die de integriteiten en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.

12.3 Toetsing En Uitgangspunten Bestemmingsplan

12.3.1 Bevi bedrijven

Er zijn in of nabij het plangebied geen Bevi bedrijven aanwezig.

12.3.2 Transport gevaarlijke stoffen over de weg en per spoor

In of nabij het plangebied bevindt zich geen gevaarlijke stoffen route over de weg plaats. Het plangebied ligt op een afstand van circa 750 meter van de route gevaarlijke stoffen die loopt over de ringweg A10 - West. Het plangebied ligt daarmee buiten het invloedsgebied van 200 meter van de ringweg A10-West.

Ten oosten van het plangebied ligt op een afstand van circa 260 meter de spoorlijn Amsterdam CS-Schiphol. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het spoor. Daarbij worden in de bestaande (feitelijke) situatie geen gevaarlijke stoffen over het betreffende spoor vervoerd.

verplicht

12.3.3 Transport gevaarlijke stoffen over het water

In of nabij het plangebied bevindt zich geen hoofdvaarweg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

12.3.4 Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen in of nabij het plangebied.

12.3.5 Brzo bedrijven

Er zijn geen Brzo bedrijven in of nabij het plangebied.

12.3.6 Vuurwerkverkooppunt

Er bevindt zich in of nabij het plangebied geen verkooppunt voor vuurwerk.

Hoofdstuk 13 Luchthavenindelingbesluit

Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB), die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.

Per 4 november 2015 is een wijziging van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) in werking getreden (zie Staatsblad met nr. 389). Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen toegestaan worden indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven. Het instrument "radar advies" is een nieuw instrument naast het reeds bestaande vvgb. Voor de radartoets gelden afzonderlijke toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een nieuwe kaart in bijlage 4a bij het LIB.
De procedures - in het kader van een aanvraag om omgevingsvergunning - voor een vvgb en een radaradvies gelden allebei afzonderlijk van elkaar maar kunnen ook samenvallen wanneer verschillende toetsvlakken worden doorsneden.

De genoemde beperkingen betreffen:

  • de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenverkeer;
  • de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
  • een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.

Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.

In artikel 8.8 lid 1 van de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.

Het voorliggende plan valt deels binnen het LIB gebied waarvoor een beperking geldt voor de bestemming en het gebruik van grond voor gevoelige objecten. Volgens artikel 2.2.1 van het LIB zijn in dit gebied geen woningen, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik. Het bestemmingsplan maakt dergelijke functies niet mogelijk.

verplicht

Beperking bebouwing

Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte van het LIB. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, en artikel 2.2.2.a van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 en 4a bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P. In het kader van het LIB geldt hier een toets bouwhoogte oplopend van 50 tot 110 meter. Voor de toetshoogtes radar geldt een hoogte van 42 oplopend tot 51 meter. In onderhavig bestemmingsplan worden geen bouwhoogtes toegestaan die boven de 42 meter komen.

verplichtverplicht

Toets bouwhoogte Toetshoogte radar

Het plangebied ligt binnen de zone waar geen nieuwe vogelaantrekkende functies (zoals viskwekerijen) zijn toegestaan. Het bestemmingsplan maakt dergelijke functies niet mogelijk. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het plangebied een park betreft waar vogels aanwezig zijn.

Hoofdstuk 14 Milieuhinder Bedrijvigheid

14.1 Algemeen

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
In het bestemmingsplan kan de afstand tussen milieugevoelige en milieubelastende activiteiten worden vastgelegd. Het regelen van die afstand wordt ook wel milieuzonering genoemd. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.

14.2 Regelgeving

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk (VNG-publicatie) is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Om een milieuzonering in een concrete situatie te kunnen uitwerken bevat de VNG-publicatie bouwstenen. De drie belangrijkste bouwstenen zijn:

  • de richtafstandenlijst;
  • twee omgevingstypen;
  • een lijst van toelaatbare activiteiten in gemengd gebied met het oog op functiemenging.

De belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten die zijn opgenomen in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Dit zijn afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een rustig buitengebied). In de bijlagen wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

14.3 Toetsing En Uitgangspunten Bestemmingsplan

In of nabij het plangebied bevinden zich geen hinderlijke bedrijven en worden geen bedrijven mogelijk gemaakt die hinder veroorzaken. Daarom bestaat er geen aanleiding en/of noodzaak om onderzoek te doen naar milieuhinder door bedrijven. In het kader van hinder van bedrijven zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Sloterplas en omgeving.

Mocht zich in de toekomst een bedrijf vestigen dan is deze mogelijk een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. In dat geval gelden de voorschriften welke zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Dit kan bijvoorbeeld voorschriften betreffen met betrekking tot het redelijkerwijs inperken van overlast van lawaai of stank van deze bedrijven.

Hoofdstuk 15 Natuur En Landschap

15.1 Algemeen

Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.

Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking.

Daarnaast kunnen individuele dier- en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen(soortenbescherming).

Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.

Naast de wettelijke regelingen voor gebieds- en soortenbescherming is het van belang te constateren dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke Hoofdgroenstructuur. In de 'Structuurvisie Amsterdam 2040 - Economisch sterk en duurzaam' (17 februari 2011) is de hoofdgroenstructuur van Amsterdam vastgelegd. Tevens is het toetsingskader voor de hoofdgroenstructuur opgenomen en is een Technische Adviescommissie ingesteld. Deze commissie adviseert het college van burgemeester en wethouders over de inpasbaarheid van bouwinitiatieven in de Hoofdgroenstructuur. De Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) is derhalve om een advies gevraagd (zie paragraaf 15.5).

15.2 Beleid En Regelgeving

Twee wettelijke regelingen zijn met name van belang:

  1. de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) voor de gebiedsbescherming;
  2. de Flora- en faunawet (Ffw) voor de soortenbescherming.

15.2.1 Natuurbeschermingswet

Onder de Natuurbeschermingswet 1998 zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van een Natura 2000 gebied kan verslechteren of verstoren (dit wordt de verslechterings- en verstoringstoets genoemd) dient er een vergunning op grond van de Nb-wet te worden aangevraagd. Het bevoegd gezag voor deze vergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied in is gelegen.

Indien het plan bovendien mogelijk significante negatieve gevolgen heeft voor deze gebieden dient een passende beoordeling gemaakt te worden. Significant negatieve gevolgen treden op als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied worden aangetast. Is dit het geval, dan kan er alleen een vergunning worden verkregen indien wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria. Dat wil zeggen dat er voor het plan dan geen alternatieven zijn, er dient sprake te zijn van een dwingende reden van groot openbaar belang en er is voorzien in compenserende maatregelen.

15.2.2 Flora- en faunawet

Op grond van de Flora- en Faunawet (Ffw) zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.

In artikel 2 van de Ffw is een algemene, voor iedereen geldende zorgplicht, voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats opgenomen.
In de artikelen 8 tot en met 13 Ffw zijn verbodsbepalingen opgenomen waarin de mogelijk nadelige handelingen worden genoemd. Het betreft zowel evident nadelige handelingen, zoals doden of vernielen van nesten, als indirect nadelige handelingen, zoals aantasting van de leefomstandigheden, verstoring of verontrusting.

In artikel 75 Ffw zijn mogelijkheden van vrijstelling of ontheffing opgenomen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. Voor algemene soorten (soorten tabel 1), geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw. Voor overige soorten (tabel 2 en deels tabel 3) is geen ontheffing nodig indien de EL&I een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld die de Minister van EL&I heeft goedgekeurd. Bij naleving van deze gedragscode geldt er dan ook een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Voor tabel 3, bijlage IV Habitatrichtlijn-soorten en vogelsoorten geldt deze vrijstelling echter niet bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting. Indien een verbodsbepaling van de Ffw aan de orde is, zal voor deze soorten ontheffing moeten worden aangevraagd.

Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. In het geval van soorten die zijn opgenomen op bijlage IV van de Habitatrichtlijn, kan ontheffing slechts worden verleend wanneer er, naast de voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, geen andere bevredigende oplossing bestaat en met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.

15.2.3 Ruimtelijk toetsingskader Sloterpark 2002

In het Structuurplan Open stad uit 1996 zijn de meeste grote groengebieden van Amsterdam opgenomen in de Hoofdgroenstructuur. De gemeenteraad heeft bij vaststelling van dit structuurplan aangegeven dat er een nadere uitwerking van de Hoofdgroenstructuur zou worden opgesteld. Deze nadere uitwerking, 'De Hoofgroenstructuur geordend. Aanvullend toetsingskader voor de inpassing van functies in de Hoofdgroenstructuur' is op 5 juni 2002 door de gemeenteraad vastgesteld. Voor het Sloterpark is een apart toetsingskader opgenomen. Dit betreft bijlage 2 van het aanvullend toetsingskader. Het aanvullend toetsingskader en daarbij het Ruimtelijk toetsingskader Sloterpark is bij de vaststelling van de Structuurvisie Amsterdam 2040 opnieuw herbevestigd en nog steeds vigerend.

verplicht

Kaart 8 Ruimtelijk toetsingskader Sloterpark

Het Ruimtelijk toetsingskader Sloterpark geeft een nadere invulling van de ruimtelijke randvoorwaarden die gelden bij het beoordelen van initiatieven in het plangebied Sloterpark. Dit toetsingskader heeft als doel gewenste ontwikkelingen planologisch mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen tegen te houden. De inpasbaarheid van voorzieningen in het Sloterpark worden weergegeven op kaart 6 en 8 van het Toetsingskader. Op kaart 6 worden zowel de bestaande als mogelijke nieuwe voorzieningen weergegeven. Op kaart 8 staat met rode sterren aangegeven waar mogelijk gebouwde parkattracties gerealiseerd kunnen worden.

15.3 Ecologische Verbindingszone Groene As

Het Sloterplasgebied maakt onderdeel uit van de ecologische verbindingszone Groene AS. De Groene AS verbindt grote en kleine natuurgebieden tussen Amstelland en Spaarnwoude met elkaar. Hierdoor ontstaat niet alleen een natuurverbinding, maar ook een aantrekkelijk landschap dat onder meer geschikt is voor recreatie en leefgebied voor dieren. De Groen As is een keten van natuur- en recreatiegebieden die gezamenlijk een ecologische verbinding vormen. Bestaat uit open water, rietkragen en moeras, veenmosrietland, kruidenrijk grasland en bos. Door de recreatieve betekenis van dit gebied wordt bij het gebruik van dit gebied een goede combinatie van natuur en recreatie nagestreefd. Dit betekent dat er meer recreatieve ontwikkelingen mogelijk en toegestaan zijn, mits ze de wezenlijke kenmerken en waarden niet schaden.

Met de Groene AS zorgt de provincie Noord-Holland samen met haar partners voor groen op de kaart in Noord-Holland, voor mens, dier en plant. De Groene AS moet dan ook een belangrijke schakel in het Noord-Hollandse deel van het Natuurnetwerk Nederland worden.

verplichtverplicht

http://maps.noord-holland.nl/structuurvisie2040/

Op 27 september 2016 is het Natuurbeheerplan 2017 van de provincie Noord-Holland vastgesteld. In het Natuurbeheerplan is de ecologische verbindingszone Groene As opgenomen en aangepast. De Sloterplas maakt onderdeel uit van de ecologische verbindingszone. In het Natuurbeheerplan 2017 is de ecologische verbindingszone voor de Sloterplas vergroot. Zo loopt de ecologische verbindingszone ook langs de oostoever en zijn de twee eilandjes voor het Sloterparkbad meegenomen in deze zone. De kaarten van het Natuurbeheerplan hebben geen planologische werking. Voor de planologische bescherming van natuur en weidevogelleefgebieden is de Provinciale Ruimtelijke Verordening het kader.

Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Deze wijziging is op 1 maart 2017 in werking getreden. Met deze wijziging zijn tevens de ecologische verbindingszones aangepast conform het Natuurbeheerplan 2017. De op 12 december 2016 vastgestelde ecologische verbindingszone is opgenomen in dit bestemmingsplan.

verplicht

Groene ader stadsdeel Nieuw-West

De groenstructuur van Amsterdam West wordt gekenmerkt door de (gemeenschappelijke) tuinen en openbare (kleinere) stadsparken. Centraal in de bebouwde omgeving van het stadsdeel ligt de Sloterplas met direct daaraan grenzend de groenstructuren van het Sloterpark en het Christoffel Plantijnpad. De Groene AS maakt dankbaar gebruik van deze bestaande groenstructuren. Ze vormt in dit stadsdeel de verbinding tussen “de Vrije Geer” en het “Siegerpark” enerzijds en de “Osdorperbinnen- en bovenpolders” anderzijds. De verbinding wordt gemaakt door verschillende groene linten, zoals het Christoffel Plantijnpad. Deze strekt vanaf het Siegerpark tot aan het Sloterpark, met het Parkje Wiedijk als belangrijk 'tussenstation'. De Baden Powelweg en de Osdorperweg, en parallel daaraan de Hoekenessergracht en het Botteskerkpark, vormen de verbinding tussen de Vrije Geer en de Osdorper Binnenpolder-Zuid. Ten noorden van het Sloterpark loopt de verbinding door naar het Eendrachtspark.

Sloterpark en Sloterplas

De Sloterplas en het Sloterpark vormen het middelpunt van de Groene AS in Nieuw-West. De verbinding loopt vanaf de Noordelijke Oeverlanden van de Nieuwe Meer en het Siegerpark, via het Christoffel Plantijnpad, naar de Sloterplas. Vanuit daar verder noordwaarts naar de Eendrachtspolder. Het Sloterpark wordt mooier: de inrichting wordt verbeterd, het groen wordt aangepakt, er komt meer kleur en gevarieerde oevers. Ook voor de bezoekers is er meer te beleven. Aan de zuidzijde van het Sloterpark komen natuurvriendelijke oevers. Deze maken deel uit van de Groene AS. Ook wordt een smal eiland aan de Osdorpkant van het park voorzien van natuurvriendelijke oevers. Over het eiland wordt een vlonderpad aangelegd, dat direct aansluit op de bestaande wandelpaden van het Sloterpark. Hierdoor is het mogelijk om vlak boven het water te lopen en de natuur van dichtbij te beleven.

De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden zijn niet dusdanig van omvang dat zij een negatief effect hebben op de ecologische verbindingszone.

15.4 Resultaten Onderzoeken

Door Els & Linde B.V. is een quick scan ecologie uitgevoerd voor het plangebied (zie bijlage 9). In deze quick scan is nagegaan of er vanuit de natuurwetgeving consequenties zijn voor het plan. Voor dit gebied gaat het vooral om soortenbescherming (Flora- en faunawet).

Soortenbescherming

In het Sloterpark en op de Sloterplas zijn zeer veel soorten waargenomen. Het gaat hier om enkele honderden soorten, en verspreid over het gehele gebied. In het kader van onderhavig bestemmingsplan die overwegend conserverend van karakter is is geen uitputtende weergave van alle soorten gegeven. Er zijn enkele 'highlights' genoemd en de strikt beschermde soorten. Daarnaast zijn die locaties nader bekeken waar in het bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Planten
Beschermde planten zijn waargenomen langs de beschoeide noord- en zuidoever waar de tongvaren is aangetroffen. Net buiten het plangebied zijn steenbreekvaren en zwartsteel aangetroffen. Het zijn beschermde muurplanten. Een beschermde soort uit goed begroeide oevers is de rietorchis die is aangetroffen ter hoogte van het Oeverpad. Daarnaast zijn er waarnemingen gedaan van de rietorchis in het ruige riet. Het ruige riet is sterk verruigd; er is veel brandnetelruigte en slecht ontwikkelde bossen.

verplicht

Zoogdieren
Vooral nabij woningen, niet binnen het plangebied aanwezig, zijn gewone dwergvleermuizen gemeld. Verspreid over het parkbos aan de oostzijde van de Sloterplas zijn jagende gewone dwergvleermuizen gehoord. Naar verwachting is het gebied wel belangrijk, maar geen essentieel jachtgebied in de zin van de Flora- en Faunawet.

verplicht

Vogels
Er zijn aanwijzingen voor een reigerkolonie in het westelijk deel van de Sloterplas. Tijdens het veldbezoek is echter geen broedkolonie aangetroffen, wel zijn er verspreid over het hele gebied nesten van reigers aangetroffen. Er zijn enkele soorten aangetroffen die nesten hebben die het hele jaar beschermd zijn; de belangrijkste broedvogels uit deze categorie zijn de sperwer en de boomvalk. Van de andere soorten zijn geen broedlocaties uit de NDFF te herleiden.

verplichtverplicht

Herpetofauna en vissen
Amfibieën en reptielen zijn nauwelijks bekend van de Sloterplas. Reptielen worden niet verwacht, voor die dieren is het park te druk en ligt het te geïsoleerd. Voor amfibieën is voor de meer bijzondere soorten geen geschikt habitat aanwezig. De Sloterplas zelf heeft vissen uit het Brasem-Snoekbaars vissysteem met kenmerkende soorten als Brasem, snoekbaars en pos. In de omringen vaarten en mogelijk ook in de vooroevers is een betere en meer natuurlijke visstand aanwezig. Dat verklaart de vangst van meer kritische soorten in de Sloterplas zelf. Opvallend is dat er zeer veel zwartbekgrondels worden gevangen. Aan de zuidzijde is in de vaarten de meerval bekend; een beschermde roofvis.

Libellen en vlinders
Er zijn opvallend veel soorten libellen en dagvlinders opgegeven in de NDFF (14 soorten libellen en 21 soorten dagvlinders). De dagvlinders zijn alle algemene soorten en soorten van goed ontwikkelde bosranden (bont zandoogje, bruin zandoogje, boomblauwtje, atalanta, distelvlinder). De libellen zijn vooral soorten met een breed spectrum aan habitats waarin ze voorkomen. Uitzonderingen op deze regel zijn de bruine winterjuffer, blauwe glazenmaker en de vroege glazenmaker die wat meer eisen aan het habitat stellen. Het zijn soorten die een goed ontwikkelde waterkwaliteit en watervegetatie nodig hebben.

verplichtverplicht

Ontwikkelingen in het plangebied

Watersportcentrum Sloterplas
In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen het bestaande gebouw van het watersportcentrum uit te breiden met een extra bouwlaag ten behoeve van horeca. Vlakbij het watersportcentrum, maar buiten het plangebied, zijn langs de kade muurplanten aangetroffen zoals de muurvaren, tongvaren en schubvaren.

In het bos zijn vrij veel vogels aanwezig, er zijn geen vogels met een jaarrond beschermd nest te verwachten op deze locatie. Boven de Christoffel Plantijngracht jagen vleermuizen op insecten, gezien de omgeving is dit geen essentieel jachtgebied. In de gebouwen zitten met grote zekerheid geen vleermuizen. Beschermde planten en dieren komen binnen het watersportcentrum niet voor. De beschermde muurplanten zitten op een dusdanige afstand en plek dat er geen effecten zijn te verwachten als gevolg van de uitbreiding van de horeca alhier.

Geconcludeerd wordt dat er geen effecten zijn te verwachten op beschermde natuurwaarden als gevolg van de uitbreiding van de horeca ter plekke. Er is geen afdoend onderzoek nodig ten behoeve van deze plannen. Een ontheffing van de Flora en Faunawet of een verklaring van geen bedenkingen is niet nodig.

In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd de werkzaamheden bij de noordelijke locatie op het watersporteiland uit te voeren buiten het broedseizoen.

Twee horecavoorzieningen: grote parkeiland en NME-centrum
De locatie van het grote parkeiland is vrij groot en bestaat uit gazon. De vegetatie op de eerste locatie bestaat uit een matig kruidenrijk gazon. In het gazon zijn soorten als madeliefje en witte klaver aangetroffen; deels zal dit een subspontane oorsprong hebben. Het gras is vrij kort en wordt (waarschijnlijk) matig intensief onderhouden. Er zijn geen bijzondere soorten aangetroffen of te verwachten. Mogelijk vliegen langs de bomen aan de rand van het terrein jagende vleermuizen, deze zijn echter (nog) niet aangetoond. Uit de gegevens van de NDFF blijkt dat in de omgeving de boomvalk en de sperwer aanwezig is als broedvogel. Vooral voor de boomvalk lijkt het een ideaal broedgebied. Het zijn namelijk vogels van parkachtige omgevingen (open terrein afgewisseld met bosjes). De exacte locatie van de sperwer is niet bekend, deze zal meer de bosrand opzoeken als nestplek. De bomen rondom de zoeklocatie zijn onderzocht op nesten van boomvalk en sperwer - deze zijn hier niet aangetroffen.

Het NME-centrum “Drijfsijs” is een houtengebouw waaromheen een hoge kruidenvegetatie staat. Het NME-centrum staat naast een heemtuin en een min of meer natuurlijk ogend water. Aan de overzijde van het water ligt het “Ruige riet”. De begroeiing rondom het NME-centrum heeft een beeld van vegetatie van kapvlakten, er staat echter ook ruderale en antropogene elementen tussen. De begroeiing is daarom niet als een vegetatietype te beschrijven. Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen of te verwachten. De soortenrijkdom is waarschijnlijk wel aantrekkelijk voor insecten.

Uit de gegevens van de NDFF blijkt dat de omgeving van het NME-centrum belangrijk is voor dagvlinders en libellen. Voor een deel zal dit een inventarisatie-effect zijn (er is een grote concentratie van potentiele waarnemers), maar gezien de begroeiing en het min of meer natuurlijke watersysteem ter plekke zal er ook een echte concentratie van insecten zijn. In het gebouw zijn geen vleermuizen of vogels als huismus of gierzwaluw te verwachten. In het water worden algemene amfibieën en (beschermde) vissen verwacht. In visrijk water worden geen bijzondere amfibieën verwacht omdat de vissen de eieren opeten.

Geconcludeerd wordt dat er geen effecten zijn te verwachten op beschermde natuurwaarden als gevolg van de uitbreiding van de horeca ter plekke. Er is geen afdoend onderzoek nodig ten behoeve van deze plannen. Een ontheffing van de Flora en Faunawet of een verklaring van geen bedenkingen is niet nodig.

In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd de werkzaamheden bij de Drijfsijs uit te voeren buiten het broedseizoen.

Horecavoorziening westelijk Bastion
Op deze locatie is momenteel een “buitenrestaurant” gevestigd. Het is een losse verzameling gebouwtjes en dergelijke. Er is geen overzichtelijke structuur. Op het bastion staan grote bomen en centraal is een veld met ruigte en met gras aanwezig. Het bastion is verstevigd met basaltblokken. De begroeiing op het middenterrein bestaat uit grassen waarin vrij veel distel groeien. Rondom dat middenterrein staan populieren. Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen of te verwachten. De distels zijn een belangrijke voedselbron voor veel insecten. Dagvlinders, zweefvliegen, wilde bijen en andere soorten die van stuifmeel of nectar leven zijn hier te verwachten. Er zijn weinig meldingen in de NDFF over dit terreindeel, maar een inventarisatie-effect lijkt een waarschijnlijke oorzaak. Het bastion ligt niet op een natuurlijke route naar de Sloterplas of het Sloterpark. In de populieren rondom het terrein kunnen vogels broeden en de gewone dwergvleermuis zal gebruik maken van de luwte van de bomen om op insecten te jagen.

Geconcludeerd wordt dat er geen effecten zijn te verwachten op beschermde natuurwaarden als gevolg van de uitbreiding van de horeca ter plekke. Er is geen afdoend onderzoek nodig ten behoeve van deze plannen. Een ontheffing van de Flora en Faunawet of een verklaring van geen bedenkingen is niet nodig.

Museum Noordoever
Aan de noordzijde van de Sloterplas is een museum met horeca mogelijk. De totale oppervlakte bebouwd terrein wordt hier 700 m² bvo (400 m² footprint). Op de locatie is momenteel een bosje aanwezig. De begroeiing van het bosje bestaat overwegend uit gewone vlier en eenstijlige meidoorn. Juist buiten de locatie - op de kade muur - is tongvaren aangetroffen. In de directe omgeving zijn tevens zwartsteel en steenbreekvaren gevonden. Binnen de locatie zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Van de locatie zijn geen vleermuizen of vogels met een jaarrond beschermd nest bekend. Er zijn geen beschermde soorten te verwachten binnen de locatie.

Geconcludeerd wordt dat er geen effecten zijn te verwachten op beschermde natuurwaarden als gevolg van de ontwikkeling t.b.v. een museum en horeca. Er is geen afdoend onderzoek nodig ten behoeve van deze plannen. Een ontheffing van de Flora en Faunawet of een verklaring van geen bedenkingen is niet nodig. De kademuur valt buiten de aangegeven locatie, de groeiplaats van de muurvegetatie is daarmee niet in het geding.

Gebiedsbescherming
De dichtstbijzijnde beschermde Natura 2000-gebieden 'Ilpenveld, Varensveld, Oostzanerveld en Twiske' en 'IJmeer & Markermeer' liggen op geruime afstand (circa 7,5 kilometer) van het plangebied. Gelet op deze afstand zijn effecten voor dit gebied uitgesloten.

Conclusie
De natuurwaarden van de Sloterplas zijn matig tot slecht. Vooral de hoge voedselrijkdom en de grote diepte zijn hiervan de oorzaak. AGV werkt aan verbetering van de waterkwaliteit van de Sloterplas. De vooroevers die zijn aangelegd zijn vaak onbegroeid of schaars begroeid. Geadviseerd wordt om nadat de maatregelen van AGV hebben geleid tot een betere waterkwaliteit in te zetten op het verder ontwikkelen van de vooroevers.

Het Sloterpark heeft een goede tot zeer goede natuurkwaliteit. Echte hotspots zijn niet aan te wijzen. Beschermde soorten worden verspreid over het gehele park waargenomen. De conclusie is voornamelijk gebaseerd op gegevens uit de NDFF en het veldbezoek. Aangezien er een voornamelijk conserverend bestemmingsplan komt wordt er geen effect op de beschermde soorten verwacht.

Voor de ontwikkellocaties die op de verbeelding staan aangegeven is apart beoordeeld of er sprake is van strijdigheid met beschermde natuurwaarden. Op geen van de onderzochte locaties is sprake van een effect op beschermde soorten. Wel is het voor enkele locaties van belang om buiten de broedtijd te starten met de werkzaamheden.

15.5 Hoofdgroenstructuur

15.5.1 Toetsingskader

Op 17 februari 2011 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Structuurvisie Amsterdam 2040 vastgesteld. In de structuurvisie is de benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam minimaal wil borgen, vastgelegd als de Hoofdgroenstructuur. Het groen in en om de stad draagt immers in hoge mate bij aan de kwaliteit van de Amsterdamse woon- en werkomgeving. Het is één van de redenen waarom Amsterdam populair is als vestigingsplaats.

De Hoofdgroenstructuur omvat de gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn belangrijke aspecten.

Plannen in de Hoofdgroenstructuur vragen om een afgewogen oordeel. Om dit mogelijk te maken, is een deskundigenadvies geïntroduceerd, dat specifiek betrekking heeft op de inpasbaarheid van een initiatief. Hiertoe is de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) ingesteld. De TAC toetst alle plannen van de stad die aan burgemeester en wethouders ter besluitvorming of ter advisering worden voorgelegd aan de beleidsregels voor de Hoofdgroenstructuur en adviseert burgemeester en wethouders, wanneer zij dit nodig acht. Ingrepen in de Hoofdgroenstructuur worden op inpasbaarheid beoordeeld. In de structuurvisie zijn de beoordelingscriteria opgenomen, per groentype wordt aangegeven welke ingrepen wel en niet zijn toegestaan. De verschillende groentypen zijn: curiosa, corridor, ruigtegebied of struinnatuur, stadsrandpolder, stadspark, begraafplaats, volkstuinpark of schoolwerktuin en sportpark.

Het plangebied is geheel gelegen binnen de Hoofdgroenstructuur en aangeduid in de structuurvisie als groentype 'stadspark' (zie afbeelding hieronder).

verplichtverplicht

Ingevolge de structuurvisie luidt de beleidsintentie voor het groentype 'stadspark':

  • Hoge bezoekersaantallen en een hoge gebruiksintensiteit. De voorzieningen en ontsluiting moeten erop afgestemd zijn zoveel mogelijk mensen te bedienen, zonder dat het groene karakter verloren gaat.
  • Binnen de randvoorwaarden van het recreatieve gebruik moet het beheer erop gericht zijn dat het park zoveel mogelijk verschillende planten en dieren herbergt.
  • Parken mogen niet opgevuld worden met verspreide, maar dominante bebouwing.
  • Het cultuurhistorisch karakter moet in stand blijven.
  • Het gebied moet zorgvuldig beheerd worden volgens een goedgekeurd beheerplan.
  • Evenementen die aansluiten bij de mogelijkheden, het karakter, de omvang en de opzet van het park (bijvoorbeeld culturele en muzikale voorstellingen, sportevenementen en manifestaties).

Inpasbare voorzieningen:

  • Entree- en parkzone: Informatieborden, kiosk of andere kleinschalige horecavoorziening, kleine sport/spel voorzieningen zoals kinderspeelplaats, speelweide, kinderbadje, fitnesstoestellen, kinderboerderij, centrum milieueducatie, verhard basketbalveld, kunstwerken e.d.. Tijdelijke toiletten (bijvoorbeeld bij evenementen of in de zomer bij de kinderbadjes).
  • Grootte en uitvoering van de voorzieningen is afhankelijk van de grootte en de gebruiksintensiteit van het park.
  • Natuurzone: Groene attracties zoals een natuurpad, rosarium of kruidentuin. Natuurlijke elementen mogelijk, zoals een natuurvriendelijke oever of bloemenweide.
  • Geen parkeervoorzieningen. Oplossingen voor parkeren ten behoeve van voorzieningen moeten buiten het park worden gevonden.
  • In totaal mag maximaal 5% van het stadspark verhard en/of bebouwd zijn.
  • Voorkomen dat parken een overmaat aan voorzieningen krijgen.
  • Nieuwe infrastructuur alleen als dat een recreatieve meerwaarde geeft.

Bij de toetsing op inpasbaarheid in de Hoofdgroenstructuur geldt voor het Sloterpark een uitzondering. Voor het schakelpark Sloterpark – Sportpark Ookmeer – Osdorper Binnenpolder Zuid dient primair te worden getoetst aan 'Het Ruimtelijk Toetsingskader Sloterpark', zoals in 2002 door de gemeenteraad vastgesteld, met in achtneming van de ambitie voor de Sloterplas zoals in het visiedeel van de Structuurvisie staat beschreven. Het Ruimtelijk Toetsingskader Sloterpark maakt onderdeel uit van het 'Aanvullend toetsingskader voor de inpassing van functies in de Hoofdgroenstructuur'. Voor alle aspecten waarover het Ruimtelijk toetsingskader Sloterpark geen specifieke uitspraken doet, gelden de beleidsregels van het Aanvullend toetsingskader hoofdgroenstructuur.

Het Ruimtelijk Toetsingskader Sloterpark geeft een nadere invulling van de ruimtelijke randvoorwaarden die gelden bij het beoordelen van initiatieven in het plangebied Sloterpark, voorzover deze worden getoetst aan het structuurplan. Dit toetsingskader heeft als doel gewenste ontwikkelingen planologisch mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen tegen te houden. Op kaart 6 van het 'Ruimtelijk Toetsingskader Sloterpark' zijn de voorzieningen indicatief weergegeven die inpasbaar zijn in het Sloterpark. Deze voorzieningen zijn tevens als gebouwde parkattractie (rode ster) opgenomen op kaart 8 van het toetsingskader. Zie voor het Ruimtelijk Toetsingskader Sloterpark bijlage 10.

Ontwikkelingen Sloterplas en omgeving

De ambitie voor het Sloterplasgebied is deze te transformeren tot een levendig metropolitaan stadspark met betekenis voor de omliggende buurten en de stad als geheel om op die manier zoveel mogelijk verschillende mensen te bedienen. Belangrijk is te investeren in de kwaliteit en recreatieve functie van dit gebied. De ambitie om de Sloterplas om te vormen tot een stedelijk recreatiegebied vindt vooral zijn vertaling in de programmering van activiteiten. De activiteiten zijn niet los te zien van de voorzieningen die de activiteiten mogelijk maken of ondersteunen. De opgave is het realiseren van de juiste voorzieningen op de juiste plek binnen de Sloterplas. Er zijn verschillende manieren om invulling te geven aan deze opgaven.

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zullen wat betreft schaal en functie in het bestaande park ingepast worden en dienen aan te sluiten bij het groene karakter van het bestaande park. Bebouwing mag niet overheersen en/of de beleving van het park negatief beïnvloeden. Om meer mensen te bedienen is het wenselijk voorzieningen toe te voegen die bijdragen aan een levendig stadspark met respect voor bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

In dit bestemmingsplan worden een aantal ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in hoofdstuk 4 zijn omschreven. Voor deze ontwikkelingen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het Ruimtelijk toetsingskader Sloterpark en de daarin opgenomen streefbeeld voor voorzieningen (kaart 6 en 8) en de inpasbaarheidsregels per deelgebied.

In de beleving van het park zijn zowel de functie als de maat van het gebouw (bouwhoogte en bebouwd oppervlak) leidend bij het inpassen in de groene omgeving. De bebouwing in de onderstaande ontwikkelingen is kleinschalig en sluit, wat betreft oppervlak en bouwhoogten, aan bij de reeds aanwezige kleine gebouwtjes, zoals op het watersporteiland of nabij de haven Noordzijde.

De ontwikkelingen, die in het bestemmingsplan opgenomen zijn betreffen:

  1. een culturele of horecavoorziening op het raakpunt tussen promenade en haven (regel 27b van het Ruimtelijk toetsingskader, punt 4 op kaart 6): in het bestemmingsplan is hier een bouwmogelijkheid opgenomen t.b.v. cultuur en ontspanning. Het Van Eesteren museum is voornemens hier een museum te realiseren in paviljoenvorm. Daarnaast is de mogelijkheid opgenomen een tweede bouwlaag op het gebouw te realiseren t.b.v. een zelfstandige horecavoorziening. Het ontwikkelen van een culturele of horecavoorziening op deze plek is inpasbaar in een stadspark omdat het mensen aantrekt vanuit de stad om zo het park te bezoeken en te verblijven. Bovendien is het een “stepping stone” in het lint van Café Oostoever, de boulevard (Noordoever) en het zwemstrand (Varkensbaai) met horeca aan de oostelijke zijde van de Sloterplas. De culturele of horecavoorziening op het punt tussen promenade en haven De Duikelaar ligt hier precies tussen in.
  2. horecavoorziening in het zeshoekig bastion (regel 22c van het Ruimtelijk toetsingskader en punt 2 kaart 6): in het bestemmingsplan is hier een bouwmogelijkheid opgenomen t.b.v. een horecavoorziening. Een horecavoorziening op deze plek heeft betekenis voor de gebruikers van het park, het zwemstrand (Varkensbaai) en voor de bewoners uit de aangrenzende buurt Noorderhof. Voor de inpassing wordt gebruikt gemaakt van het reeds aanwezige zeshoekige bastion (voormalig pierenbadje). De locatie biedt veel aanknopingspunten om de horecavoorziening tot een bijzondere plek te maken. Belangrijk is dat de horecavoorziening een relatie legt met de Sloterplas enerzijds en de nieuwe woonwijk Noorderhof Zuid anderzijds. Tot slot dienen het gebouw en terras zich als een gezamenlijke eenheid logisch te voegen in het Sloterpark. Aangezien de horecavoorziening is gelegen nabij het zwemstrand, wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn om een openbare toiletvoorziening bij deze horecavoorziening te realiseren. In dit bestemmingsplan wordt deze toiletvoorziening mogelijk gemaakt met een maximale oppervlakte van 30 m².
  3. kleinschalige voorzieningen voor dagrecreatief gebruik en gebouwde parkattractie op het grote en kleine parkeiland (regel 20b en 21a van het Ruimtelijk toetsingskader en punt 15 en 17 kaart 6): in het bestemmingsplan is op het grote parkeiland een locatie opgenomen voor een lunchroom of theehuis met een maximale oppervlakte van 100 m². Aan deze zijde van de Sloterplas ontbreekt een voorziening die met de juiste landschappelijke inpassing een meerwaarde heeft voor het gebruik van het park. Als het mooi weer is, wordt dit deel van het park al goed bezocht en heeft de voorziening een meerwaarde voor de bezoekers die hier komen zonnen of barbecueën. Bij minder mooi weer, is deze voorziening een rustpunt om even wat te drinken en te genieten van het park en het uitzicht op de plas. De voorziening kan dan een extra reden zijn voor bezoekers om het park te gebruiken en verhoogt dus de gebruikersintensiteit.
  4. een gebouwde parkattractie bij het watersportcentrum Sloterplas (kaart 8). Verzelfstandiging van het watersportcentrum Sloterplas met de mogelijkheid een zelfstandige horecavoorziening te realiseren in/op het bestaande pand van het watersportcentrum is een gewenste ontwikkeling. Het leidt tot een beter gebruik van het Watersporteiland en werkt uitnodigend voor de bezoekers van het Sloterpark. Deze ontwikkeling kan tevens aanleiding zijn om de gehele ruimtelijke kwaliteit van het eiland te verbeteren. Ook in het 'Ruimtelijk Toetsingskader Sloterpark' is op deze locatie een rode ster voor gebouwde parkattracties aangegeven. In dit bestemmingsplan is 220 m² bvo zelfstandige horeca 1 (lunchroom) en 2 (café-restaurant) mogelijk gemaakt. Dit betekent dat er een tweede bouwlaag bovenop de bestaande bouwlaag van het Watersportcentrum mogelijk is. Daarnaast is voor een betere exploitatie van het gebouw een kleine uitbreiding in het bestemmingsplan opgenomen. Het betreft de uitbreiding van de bestaande keuken met een oppervlakte van 12 m² ten behoeve van extra opslagruimte voor de keuken.
  5. een gebouwde parkattractie bij de Natureluur (kaart 8). De realisatie van een horecavoorziening (max 50 m²) in combinatie met sanitaire voorzieningen (max. 30 m²) bij het Natuur en milieu- educatiecentrum 'De Drijfsijs' is tevens een gewenste ontwikkeling op deze locatie. In het huidige gebruik van de Natureluur wordt door de bezoekers aangegeven dat een horecavoorziening in combinatie met sanitaire voorzieningen wordt gemist. Als deze worden gerealiseerd, zal de tevredenheid van de bestaande gebruikers toenemen en zal het een aantrekkende werking hebben op andere (nieuwe) gebruikers. Een kleine aanpassing leidt tot meer gebruik van dit deel van het stadspark en meer bezoekers van deze twee, al bestaande, voorzieningen.

Een ontwikkeling die niet specifiek in het Ruimtelijk toetsingskader Sloterpark opgenomen is, betreft:

  1. de realisatie van twee sanitaire voorzieningen. Locatie niet specifiek benoemd. Momenteel ontbreekt het aan dergelijke basisvoorzieningen die wel wenselijk zijn om een park te gebruiken. Met dergelijke voorzieningen wordt het aantrekkelijker om langer te verblijven in het park en zal het gebruik van het park toenemen.

Verharding stadspark

In de structuurvisie staat aangegeven dat maximaal 5% van het stadspark verhard en/of bebouwd mag zijn. In het Aanvullend toetsingskader voor de inpassing van functies in de Hoofdgroenstructuur zijn twee richtlijnen gegeven voor de toegestane mate van bebouwing en verharding. Deze zijn:

  • Behoud van het groene karakter van het gebied.
  • Maximaal enkele procenten bebouwd en/of verhard oppervlak of, indien het percentage nu al hoger is, geen significante toename daarvan.

Het gebied in het Sloterpark dat als Hoofdgroenstructuur is aangewezen heeft een oppervlakte van 983.650 m². Dit is inclusief de Zuidoever welke niet in dit bestemmingsplan is meegenomen. Van deze oppervlakte is reeds 137.866 m² verhard (bebouwd). Dit is 14% van de hoofdgroenstructuur. Het percentage verharding is nu al hoger dan de 5% die in de Structuurvisie staat vermeld. In het Sloterpark zijn brede voet- en fietspaden aanwezig. De voet- en fietspaden hebben een breedte variërend van 2 tot 4 meter. In het 'Ruimtelijk toetsingskader Sloterpark' zijn diverse profielen van de wegen en voet- en fietsspaden opgenomen. In deze profielen kun je zien dat de voet- en fietspaden hoofdzakelijk een breedte hebben van 3 en 4 meter. Daarnaast is er in het Sloterpark reeds verharding aanwezig van de bestaande bebouwing in het park. Dit betreft de verharding bij het Sloterparkbad, de kinderboerderij, de voormalige pierenbadjes op het Westelijk Bastion, manege, kinderdagverblijf, het watersportcentrum Sloterplas en de verharding aan de oever ten zuidwesten van het watersportcentrum, het grote verharde 'terras' bij café Oostoever en de stenen trappartijen langs de oevers van de Sloterplas. Een verhardingspercentage van 5% voor het Sloterpark is, gelet op de bestaande situatie, dan ook niet reëel. Zie voor het percentage verhard en onverhard oppervlak bijlage 11.

In dit bestemmingsplan worden een aantal ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen leidt tot de volgende toename van het verhard oppervlak:

  • Culturele voorziening Noordoever: gebouw en terras samen 1534 m²
  • Horecavoorziening op voormalig pierenbadje Sloterparkbad + toiletvoorziening: gebouw (400), terras (350) en toiletvoorziening (30) in totaal 750 m². Bestaand pierenbadje heeft een oppervlak van 738 m². Het terras is deels binnen als buiten het verhard oppervlak van het pierenbadje toegestaan. In totaal kan 343 m² van het terras op onverharde gronden, buiten het pierenbadje, worden gerealiseerd.
  • Horecavoorziening grote parkeiland: lunchroom/theehuis 100 m², terras 125 m², pad laden/lossen 105m². Totaal 330 m²
  • Uitbreiding en verzelfstandiging horecavoorziening Watersportcentrum Sloterplas: uitbreiding keuken 12 m². Verder uitbreiding van het pand tbv zelfstandige horeca komt op de verdieping dus geen nieuwe verharding.
  • Horecavoorziening (50 m²) en sanitaire voorziening (30 m²) NME-centrum 'De Drijfsijs'. Totaal 80 m²
  • Kiosk (15 m²) oostoever, terras 34 m². Totaal 49 m²
  • Twee sanitaire voorzieningen (2 x 30 m²). Totaal 60 m²

In totaal zal met de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen het verhard oppervlak toenemen met 2359 m². Dit is een toename van 0,26% ten opzichte van de reeds bestaande verharding. Dit betreft geen significante toename van het reeds verhard oppervlak. Gelet op de ambities die er zijn voor een metropolitane stadspark en de gewenste voorzieningen die voor deze transformatie nodig zijn, is er sprake van een aanvaardbare toename van het verhard oppervlak die in dit bestemmingsplan.

15.5.2 TAC advies

Op 11 augustus 2016 heeft de TAC haar advies gegeven op het concept ontwerp bestemmingsplan Sloterplas en omgeving. De TAC constateert dat het bestemmingsplan inpasbaar is in de Hoofdgroenstructuur. De in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen zijn voor wat betreft locatie en functie allen inpasbaar binnen de richtlijnen van het Ruimtelijk Toetsingskader Sloterpark en meer algemeen binnen het groentype stadspark van de Hoofdgroenstructuur. Daarnaast wordt de toename van het verhard oppervlak door de TAC acceptabel geacht. Dit temeer omdat in de berekeningen uitsluitend is uitgegaan van het aanwezige land en het wateroppervlak van de plas buiten beschouwing is gelaten. In de ruimtelijke beleving speelt dat wel een rol. Zorgen worden geuit over het toevoegen van parkeerplaatsen in het Sloterpark. Deze worden in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

De TAC geeft in haar advies aan dat de evenementen die in het bestemmingsplan opgenomen zijn aangevuld dient te worden met de integrale afweging die er in het kader van de locatieprofielen voor evenementen die momenteel wordt voorbereid. Afstemming hierover vindt reeds plaats.

Voor het overige heeft de TAC opmerkingen gemaakt over zaken die niet direct betrekking hebben op het bestemmingsplan en in deze niet direct ruimtelijk relevant zijn. Dit betreft onder andere de mogelijke toekomstige ontwikkelingen die niet in dit bestemmingsplan opgenomen zijn, de waterkwaliteit van de Sloterplas, de openbaarheid van de het zwembadterrein van het Sloterparkbad, beheer en onderhoud. Het advies van de TAC is als bijlage 12 bijgevoegd.

15.5.3 Conclusie

Het plangebied ligt niet in een wettelijk beschermd natuurgebied. Het ligt wel in de Hoofdgroenstructuur zoals aangewezen door de Structuurvisie Amsterdam. De Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) heeft advies uitgebracht en geconstateerd dat het bestemmingsplan inpasbaar is in de Hoofdgroenstructuur

De natuurwaarden van de Sloterplas zijn matig tot slecht. Vooral de hoge voedselrijkdom en de grote diepte zijn hiervan de oorzaak. Het Sloterpark heeft een goede tot zeer goede natuurkwaliteit. Echte hotspots zijn niet aan te wijzen. Beschermde soorten worden verspreid over het gehele park waargenomen. Aangezien er een voornamelijk conserverend bestemmingsplan komt wordt er geen effect op de beschermde soorten verwacht. Op geen van de onderzochte locaties, waar ontwikkelingen mogelijk zijn, is sprake van een effect op beschermde soorten. Wel is het voor enkele locaties van belang om buiten de broedtijd te starten met de werkzaamheden. Voor de effecten van evenementen op de natuur wordt verwezen naar paragraaf 4.2.

Onderliggend bestemmingsplan is niet in strijd met de relevante wet- en regelgeving voor gebied- en soortenbescherming.

Hoofdstuk 16 Water

16.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding (oftewel de plankaart) en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  2. de taken van de waterbeherende instantie;
  3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  4. het huidige watersysteem;
  5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

Hieronder wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleids)regels van de bevoegde lagere organen genoemd. Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is water(kwaliteit- en kwantiteit)beheerder in het plangebied. De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor het beheer van water als openbare ruimte; het stadsdeel verleent de vergunningen voor het afmeren van (woon)schepen en het aanleggen van steigers. Hierna worden de verschillende waterhuishoudkundige aspecten in beschouwing genomen.

16.2 Beleid En Regelgeving

16.2.1 Kaderrichtlijn Water

Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Op grond hiervan moet in 2015 een goede (grond)waterstand zijn gerealiseerd. Het doel van de Kaderrichtlijn is het bereiken van een goede chemische en ecologische toestand van oppervlaktewater en een goede chemische en kwantitatieve toestand van het grondwater. Hierbij is het van belang om landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

De Kaderrichtlijn Water is nader uitgewerkt in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw 2009) en de onderliggende Regeling monitoring kaderrichtlijn water (Regeling monitoring). In dit besluit en deze regeling zijn eisen gesteld, waaraan de kwaliteit van de oppervlaktewater- en grondwaterlichamen in Nederland in beginsel moet voldoen. Deze goede toestand moet in principe eind 2015 zijn gehaald, tenzij een legitiem beroep kan worden gedaan op één van de uitzonderingen van de kaderrichtlijn water (zoals fasering of doelverlaging). De goede toestand moet worden bereikt door het maatregelenprogramma, dat is opgenomen in de verschillende waterplannen.

Bij ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld of de gewenste watertoestand uit de Wwh-plannen in gevaar wordt gebracht. Als nieuwe bestemmingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de watertoestand zijn maatregelen nodig. Ruimtelijke besluiten moeten worden voorafgegaan door een watertoets. Doel van deze watertoets is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een zo evenwichtig mogelijke wijze in beschouwing worden genomen bij het te nemen ruimtelijk besluit. Het verband tussen de Kaderrichtlijn Water en ruimtelijke plannen is bij uitstek onderwerp van de watertoetsprocedure.

De nieuwe bestemmingen in het plangebied hebben geen gevolgen voor de watertoestand. In dit bestemmingsplan wordt binnen de bestemmingen Groen en Water de realisatie van waterhuishoudkundige voorzieningen zoals dammen, duikers, mosselbanken en technische voorzieningen mogelijk gemaakt ten behoeve van de verbetering van de waterkwaliteit van de Sloterplas.

16.2.2 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.

Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.

16.2.3 Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het Nationaal Waterplan geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het Nationaal Waterplan.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende vijf ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust

Met het Nationaal Waterplan 2016-2021 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.

16.2.4 Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. De actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) in 2008 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot het aanscherping van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario’s. Ook is een nieuwe fase aangebroken in het samenwerkingsproces, waarbij het zwaartepunt verschuift van planvorming naar uitvoering.

16.2.5 Waterbesluit

In het Waterbesluit zijn de regels gegeven die betrekking hebben op beheer en gebruik van watersystemen die in beheer zijn van het Rijk. Voor het gebruik maken van een waterstaatswerk (een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of kunstwerk zoals een sluis) kan een watervergunning vereist zijn. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk is dat geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale waterstaatswerken staan de regels in de keur van het waterschap.

Oppervlaktewaterlichamen in rijksbeheer zijn o.a. IJsselmeer en daaraan verbonden wateren zoals het Markermeer en IJmeer; de Rijn en daarmee verbonden wateren zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, Buiten IJ, Afgesloten IJ en Noordzeekanaal (zie bijlage II van het Waterbesluit). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het rijk. Andere watergangen zoals het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep) en de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen zijn in beheer bij het Rijk.

Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Met de toevoeging "anders dan in overeenstemming met de functie" wordt geregeld dat het varen op een vaarweg of het zwemmen in zwemwater niet vergunningplichtig is. Deze toevoeging moet echter vrij beperkt geïnterpreteerd worden; het maken van een laad- en losplaats voor schepen is wel degelijk vergunningplichtig, ook als het betreffende water de functie scheepvaart heeft.

Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen. De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:

  • het uitvoeren van activiteiten genoemd in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (behoudens enkele uitzonderingen);
  • het uitvoeren van onderhoud, aanleg of wijziging van waterstaatswerken door of in opdracht van de beheerder;
  • het maken van werken om oeverafslag tegen te gaan;
  • het permanent afmeren van woonschepen of andere drijvende objecten in andere rijkswateren dan de grote rivieren

Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling.

16.2.6 Provinciale waterplan 2010-2015

In het Waterhuisplan "Beschermen, Benutten, Beleven en beheren" zijn de hoofdlijnen van beleid geformuleerd voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem.

Het Waterplan geeft als strategische waterdoelen tot 2040 en acties tot 2015 aan:

  • Het waarborgen met waterschappen en Rijkswaterstaat van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
  • De provincie zal samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat zorgen dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water wordt versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven zorgen voor schoon en voldoende water. We doen dat door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden zorgen voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij hanteert de provincie een integrale gebiedsontwikkeling.

Een belangrijk middel voor het realiseren van de provinciale waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van ons waterbeleid. Alle ruimtelijke opgaven uit het Waterplan zijn integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie.

16.2.7 Keur AGV

De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2011 is de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.

De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de wateraan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op grond van artikel 16, onder a, van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het bevoegd gezag van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.

16.2.8 Waterbeheerplan AGV 2016-2021

Het Waterbeheerplan 2016-2021 voor Waterschap Amstel, Gooi en Vecht is vanaf 1 januari 2016 van kracht.

Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden.

Met dit waterbeheerplan legt het waterschap vast hoe het invulling geeft aan de zorg voor de kerntaken. Het Waterbeheerplan 2016-2021 bouwt voort op het plan voor de periode 2010-2015 en houdt tegelijk rekening met nieuwe ontwikkelingen. Voor de komende periode heeft het waterschap per thema een aantal stippen aan de horizon gezet: de wensbeelden voor 2030. Deze ambitie voor de lange termijn is vervolgens herleid naar doelen voor de planperiode en een aanpak op hoofdlijnen.

16.2.9 Legger

De legger is een openbaar register van AGV waarin wordt bepaald aan welke eisen (diepte, hoogte, sterkte etc.) de wateren, dijken en kunstwerken moeten voldoen. Het is een openbaar register van het waterschap en dient als uitwerking van de Keur.

16.2.10 Gemeentelijk rioleringsplan 2016-2021

De gemeente Amsterdam heeft de wettelijke verantwoordelijkheid (zorgplicht) voor een aantal watertaken. Drie van deze watertaken betreffen:

  • Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
  • Inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater;
  • Nemen van grondwatermaatregelen in openbaar gebied.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 – 2021 staat hoe deze drie zorgplichten de komende periode door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam deze watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen1. Het plan is tot stand gekomen in samenwerking met de waterschappen Hollands Noorderkwartier, Rijnland, Amstel, Gooi en Vecht en Rijkswaterstaat.
De gemeente Amsterdam en het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) hebben de uitvoering van de watertaken gemandateerd aan Waternet. Alle wateraspecten worden door Waternet in samenhang behandeld en uitgevoerd. Door deze samenhang kan Waternet beter bijdragen aan een duurzame omgevingskwaliteit, volksgezondheid en veiligheid.

16.2.11 Verordening op het binnenwater

De Verordening op het binnenwater (VOB) is in op 1 februari 2010 in werking getreden. Water en Amsterdam zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: het ‘blauwe goud’ is een kenmerkende en waardevolle kwaliteit van de stad. In de verdeling van de verantwoordelijkheden voor dit water is de volgende driedeling te maken.

  1. Water als transportsysteem (nautische vaarwegbeheer): De scheepvaart over de vaarwegen vraagt om een nautische (verkeerstechnische) ordening (vaarrichting, afmeerverbod, et cetera). In grote lijnen is de stad verdeeld over twee gemeentelijke nautische beheerders, te weten het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied over het havengebied en de Waternet (voormalige dienst Binnenwaterbeheer) over het binnenwater. De VOB vormt een (gemeentelijke) aanvulling op de landelijke wet- en regelgeving die de nautische beheerders tot hun beschikking hebben voor het toezicht op een vlot en veilig verloop van het scheepvaartverkeer.
  2. Water als onderdeel van de openbare ruimte: Water maakt onderdeel uit van de openbare ruimte. Stadsdelen zijn verantwoordelijk voor de inrichting en het beheer van de openbare ruimte. Op basis van de VOB zijn stadsdelen bevoegd om vergunningen af te geven voor het afmeren van woonboten, bedrijfsvaartuigen, objecten en het aanleggen van steigers. Natuurlijk moeten hierbij de voorwaarden van de waterbeheerder (de Keur) en de nautische vaarwegbeheerder (bijvoorbeeld doorvaartprofielen) in acht worden genomen.
  3. Water als ‘fysiek systeem’ (waterbeheer): Waterbeheerders beheren de kwantiteit en kwaliteit van het watersysteem. Het Rijk en de provincie zijn hier bevoegd gezag, waarbij taken op- of overgedragen zijn aan respectievelijk Rijkswaterstaat of aan waterschappen. Het waterbeheer valt buiten de gemeentelijke bevoegdheden - en dus buiten de VOB.

Belangrijk is de Scheepvaartverkeerswet (SVW) die het wettelijke kader biedt voor de waterverkeersdeelnemers op zee en op de binnenwateren. Ingevolge deze wet is een algemene maatregel van bestuur uitgevaardigd: het Binnenvaartpolitiereglement (BPR). Dit reglement houdt verkeersregels ter voorkoming van aanvaring of aandrijving, waarbij het concreet gaat om zaken zoals gedragsregels, het voeren van lichten, het gebruik van de marifoon en het afmeren.

De VOB bevat geen inhoudelijke bepalingen die betrekking hebben op de ruimtelijke inrichting, bijvoorbeeld óf een woonboot ergens permanent mag worden afgemeerd. Hiertoe zijn veeleer de Wet ruimtelijke ordening en het bestemmingsplan de aangewezen juridische instrumenten. Bij afgifte van een ligplaatsvergunning toetst het bestuursorgaan vervolgens - onder andere op basis van het bestemmingsplan - of dit vanuit de optiek van de ruimtelijke ordening is toegestaan. De Woningwet is niet van toepassing op woonboten en daarmee ook niet het hiermee samenhangende regime van bijvoorbeeld omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen. Een ander gevolg is dat hinder-, geluids- en andere milieuzones formeel niet gelden voor ligplaatsvergunningen. In de praktijk wordt per geval beoordeeld in hoeverre de wettelijke ruimte wordt benut.

De VOB stelt wel een vergunningplicht voor verbouw en vervanging van een woonboot. Voor de beoordeling van dergelijke vergunningsaanvragen kunnen stadsdelen welstandsbeleid voor woonboten vaststellen.

De VOB stelt in aanvulling op de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) aanvullende regels zodat een veilige en milieuverantwoorde afwikkeling in het kader van een verantwoord havenbeheer gewaarborgd blijft. De regels bij of krachtens de Wvgs zijn ter bevordering van de openbare veiligheid bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. De regels zijn van toepassing op de gehele vervoersketen van gevaarlijke stoffen. Maar ook de handelingen gerelateerd aan het vervoer, zoals het laden en lossen of het laten staan of liggen van de vervoermiddelen waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen, of resten daarvan, bevinden. Ook kortstondige opslag van gevaarlijke stoffen tijdens het vervoer valt onder de Wvgs. De Wvgs beperkt zich tot de gevaarlijke stoffen Aanvullend, via de VOB, is het daarom nodig om voor milieuschadelijke, die niet vallen onder de categorie gevaarlijke stoffen, nadere regels te stellen.

16.2.12 Watervisie Amsterdam 2040

De Watervisie Amsterdam 2040, vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam op 14 september 2016, geeft een ruimtelijk-economisch perspectief op het gebruik van het water voor de lange termijn. De Watervisie is een uitwerking van de Structuurvisie Amsterdam 2040. Het College van B en W zet in de Watervisie vooral in op het meer toegankelijk en beleefbaar maken van het Amsterdamse water en de oevers, meer dynamisch en multifunctioneel gebruik van de beschikbare ruimte en op een betere spreiding van het gebruik van het water over stad en regio.

Onderdeel van de concept-Watervisie is ook een 'Uitvoeringsagenda 2018' met de 21 belangrijkste maatregelen en acties voor de komende jaren. Een deel van de acties en maatregelen uit de uitvoeringsagenda wordt ondergebracht in lopende projecten of programma's en een deel ervan zijn verkenningen om maatregelen op de middellange termijn mogelijk te maken of te onderzoeken

De maatregelen in een notendop
De gemeente werkt samen met andere partijen aan nieuwe recreatieve verblijfsplekken, zwemplekken en watersportvoorzieningen bij de Amsterdamse stadsplassen en de Amstel. Het vaarnetwerk wordt uitgebreid om de groei van de pleziervaart en passagiersvaart meer te laten spreiden over stad en regio. De gemeente faciliteert de groei van de passagiersvaart en cruisevaart, juist buiten de drukke binnenstad en het centrale deel van het IJ. Ook wordt er beter gehandhaafd op de groeiende (geluids)overlast op het water. De gemeente investeert de komende jaren onder andere in extra zwemplekken, recreatieve verblijfsplekken en aanlegplaatsen voor de passagiersvaart aan de Sloterplas, die zich verder ontwikkelt tot een levendig stadsmeer. Ook wordt er geïnvesteerd in recreatieve, watersport-, culturele en horecavoorzieningen aan de Sloterplas.

Daarnaast wil de gemeente samen met gebiedspartners het rondje Sloterplas verbeteren, het vaarrondje Sloterplas ontsluiten door de automatisering en renovatie van de Westlandgrachtschutsluis, het horecapaviljoen Oostoever renoveren en een (droog) stadsstrandje aanleggen en het zwemstrand Varkensbaai uitbreiden en blauwalgvrij houden. Op de westelijke punt van de Noordoever komt het Van Eesterenmuseum. Het gebruik van de boulevard tussen het museum en het Oostoever paviljoen worden gepromoot en versterkt door gedurende de zomermaanden tijdelijk een horeca-werk-cultuurboulevard te creëren. Binnen de kaders van het nieuwe evenementenbeleid worden festivals en activiteiten aan de stadsplas gestimuleerd. Kansrijk zijn een uitbreiding van het Grachtenfestival tot in de Sloterplas, het West Beach Filmfestival aan het water en de Smaakboulevard (etnisch food festival aan het water). Mogelijk kan het Amsterdam Light Festival dat in de winter plaatsvindt, bijvoorbeeld worden uitgebreid naar de kanalen en grachten in Zuid en West of zelfs tot aan de Sloterplas.

Het vaarnetwerk van Nieuw-West is behalve voor de pleziervaart ook zeer geschikt voor kanoërs, sloepjes en fluisterboten. De enorme kwaliteit van het vaarnetwerk wordt uitgebouwd door het aanpakken van een aantal knelpunten in met name de kleinere vaarten en sloten.

Tenslotte wordt verkend of het buitenstrand van het Sloterparkbad niet beter gebruikt kan worden, of het watersportcentrum (met kanovereniging en jachthaventje) aan de zuidoostoever niet kan worden uitgebreid met bijvoorbeeld een roeicentrum en horeca of dat een stille waterski(kabel) baan in de Sloterplas tot de mogelijkheden behoord. De Sloterplas wordt een stadsmeer van de 21e eeuw.

16.2.13 Waterplan Nieuw-West: visie 2040

Op 27 februari 2013 is het Waterplan Nieuw-West door de stadsdeelraad vastgesteld.

De waterstructuur is leidend geweest bij de totstandkoming van Nieuw-West. Daarom is het onlosmakelijk verbonden met de fysieke leefomgeving. Om problemen omtrent water, zoals de gevolgen van de klimaatwijzigingen of het verbeteren van de waterkwaliteit, op te lossen, moeten ze integraal opgepakt worden. De verschillende wateraspecten staan niet allemaal los van elkaar, vaak beïnvloeden ze elkaar. In het Waterplan wordt de gezamenlijke focus aangebracht. Ambities en de resultaten kunnen worden vergroot door zowel de samenhang (inhoudelijke dimensie) als de samenwerking (procesmatige dimensie) te versterken.

Naast ruimtelijke ordeningsaspecten worden ook aspecten als belevingswaarde, recreatie, biodiversiteit en cultuurhistorie in het waterplan beschreven en worden ambities voor de toekomst benoemd. Met betrekking tot het beheer en onderhoud van de watergangen (en alles daaromheen) geeft het waterplan inzicht in de verantwoordelijkheden en spreekt het ambities uit met betrekking tot ontbrekende inzichten.

verplicht

Ambities met betrekking tot de Sloterplas:

  • Het behouden, verbeteren of realiseren van bijzondere publieke verblijfsplekken. Te denken valt aan de koppen van de Sloterplas. Deze plekken zijn bij uitstek geschikt voor ontmoeting, horeca aan het water en het opzoeken van verkoeling en verpozing na het winkelen.
  • Het ontwikkelen van de Sloterplas tot waterrecreatiegebied op regionaal niveau. Dit vertaalt zich in een kwalitatief en divers aanbod van de recreatieve voorzieningen op en aan het water. Om hier invulling aan te geven, staat Nieuw-West open voor die initiatieven van derden die een belangrijke bijdrage kunnen leveren.
  • Het uitvoeren van maatregelen in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW). De Sloterplas voldoet in 2021 aan KRW doelen en heeft geen blauwalgenoverlast meer.

16.3 Plangebied Sloterplas En Omgeving

Ruimtelijke opzet Sloterplas

De Sloterplas is een mooie langgerekte stadsplas omgeven door het Sloterpark. Hij is zuidwest-noordoost gericht, 2 km lang en grofweg tussen de 350 en 450 meter breed en heeft een diepte van zo'n 30 tot 38 meter. De plas en het park liggen middenin de Westelijke Tuinsteden en bieden volop recreatiemogelijkheden langs, op en in het water.

De Sloterplas is het middelpunt van het waternetwerk in Nieuw-West, dat de woongebieden via het water en de groene oevers verbindt met de plas en het park, met elkaar en met de omliggende gebieden. Dat doet het niet alleen ruimtelijk maar ook functioneel, qua bereikbaarheid, bevaarbaarheid.

Waternetwerk Nieuw-West

De Sloterplas staat niet op zichzelf. De recreatieplas is het hart van een groen waternetwerk, van onderling en met de plas verbonden grachten en singels in de Westelijke Tuinsteden. Het netwerk beslaat in totaal zo'n 40 km aan watergangen. Het dooradert en omkadert de vier tuinsteden rond de Sloterplas. Het netwerk sluit met zes watergangen aan verschillende zijden aan op de plas. Daarnaast zijn er een aantal waterroutes binnen het Sloterpark zelf die voor een deel op de plas uitkomen.

Het waternetwerk verbindt Nieuw-West met de omgeving, aan de oostkant de binnenstad van Amsterdam en aan de westkant de Ringvaart rond de Haarlemmermeerpolder en het Groene Hart. Binnen Nieuw-West verbindt het waternetwerk de vier tuinsteden met het centrale stadspark Sloterpark, plus plas, het verbindt de vier tuinsteden onderling en de wijken daarbinnen. Daarbij wordt het vergezeld van de (hoofd)groenstructuur. Ook het Sloterpark en het Rembrandtpark zijn via het groene waternetwerk met elkaar verbonden.

Waterpeilgebied: Sloterbinnen- en Middelveldsche Gecombineerde Polders

De Sloterplas met het omringende waternetwerk Nieuw-West ligt in de Sloterbinnen- en Middelveldsche Gecombineerde Polders, voorheen de Sloterpolder. Het gebied heeft een waterpeil van 2,10m onder NAP. Voor de Sloterplas zelf is gebruik gemaakt van de nog dieper gelegen Sloterdijkermeerpolder, die was ontstaan door het droogleggen van het Slotermeer tussen 1642 en 1644. De lagere polder lag middenin de Gecombineerde Polders en werd voor de nieuwe recreatieplas Sloterplas ingekort (aan de noordzijde), op enkel plekken verbreed, uitgediept (ten behoeve van zandwinning) en weer vol water gezet.

verplicht

Waterpeil Sloterplas

Oorspronkelijk was het plan om de Westelijke Tuinsteden op hetzelfde peil te leggen als de binnenstad (-0,40 m NAP, boezempeil). De grachten van de Westelijke Tuinsteden en de Sloterplas zouden op ditzelfde boezempeil worden uitgevoerd, om de stadsuitbreiding goed te laten aansluiten op de vroeg 20e eeuwse stadsuitbreidingen en binnenstad en de stadsuitbreiding ook de grachtenidentiteit te geven van Amsterdam. Er was echter te veel zand nodig om de Gecombineerde Polders op te hogen tot het boezempeil, waardoor men uiteindelijk het bestaande polderpeil aanhield.

Om de Sloterplas en het waternetwerk van Nieuw-West (op -2,10m NAP) aan te laten sluiten op het boezempeil van Amsterdam, Amstel, IJ en Vecht aan de oostzijde (-0,40 m NAP) en de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder aan de westkant (-0,60m) zijn daardoor schutsluizen nodig voor het overbruggen van de peilverschillen. Aan de stadsboezemzijde zijn er twee schutsluizen, de Cramersluis en de Heemstedesluis. Naar de Ringvaart is er één, de Akersluis. De Cramersluis ligt ten noordoosten van de Sloterplas, tussen de Cramergracht en de Burgemeester van Tienhovengracht. De Heemstedesluis ligt ten zuidoosten van de Sloterplas tussen de Slotervaart en de Westlandgracht. De Akersluis ligt aan de zuidwestkant van Nieuw-West in het dorp Sloten, tussen de Slotervaart en de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. Momenteel zijn alleen de Cramersluis naar de stad en de Akersluis naar de Ringvaart operationeel.

Grachten en singels en de Sloterplas

Van de zes watergangen die op de Sloterplas uitkomen zijn er twee grachten (of vaarten), twee bredere singels (of singelgrachten) en twee gewone singels. De grachten, met een meer stedelijk karakter, komen aan de stedelijke zijden uit op de plas. De groenere singels komen via groene routes uit op de groenere delen rond de plas. De grachten zijn in principe 30 meter breed en hebben lage stenen kades tegen de golfslagen en bruggen met een doorvaarthoogte van zo'n 2,40m. De oeverinrichting bestaat in principe uit brede grasstroken met bloemen en kruiden en losse bomen. De singels zijn alleen bevaarbaar voor lage vaartuigen, lage vletten, visbootjes, fluisterboten, roeiboten, kano's en sups. Ze hebben meer een lokaal karakter, de schaal van de wijk of buurt. De singels zijn 10 tot 18 meter breed, met meestal lagere bruggen en duikerbruggen met een doorvaarthoogte van circa 1 tot 1,5 meter. Ze hebben zachte, vaak ecologische kanten, met variërende groene oeverinrichtingen. Overwegend als parkstrook of poldersloot met (kort gezegd) gras, bomen en riet, maar soms ook dichter begroeid met bosschages of parkbos. Enkele bredere singels, of singelgrachten vertonen verschillende kenmerken en tussenvormen van grachten en singels, zoals in breedte of qua doorvaarthoogte. De grachten, singels en singelgrachten zijn in principe rechte watergangen met lange zichtassen en af en toe een knik of een verspringing in de as. In de parken Sloterpark en Rembrandtpark maken parksingels onderdeel uit van het netwerk die zijn uitgevoerd in de Engelse Landschapsstijl. Dus met ronde vormen, kronkelend, vol verbredingen en versmallingen en met korte zichtassen die verdwijnen en verschijnen.

verplicht

In de noordoosthoek van de Sloterplas, bij café en wijk Oostoever, komt vanuit het noorden de Cramergracht uit in de plas. De Cramergracht (ca. 800m) komt vanaf de Cramersluis en is momenteel nog de enige rechtstreekse vaarroute tussen de Sloterplas en binnenstad van Amsterdam. Aan de andere kant van de plas, aan de zuidwestzijde in Osdorp, takt de tweede gracht aan op de plas, de Osdorpergracht (ca. 750 m). Deze strekt in westelijk richting en sluit aan op de Hoekenesgracht en vervolgens de Slotervaart, die aan de westzijde bij het dorp Sloten eindigt in de Akersluis. Aan het oosteinde van de Slotervaart ligt de Heemstedesluis die op termijn weer bruikbaar zal worden als tweede verbinding met de binnenstad, via Zuid en West.

Twee singels komen via de watersportclusters uit op de Sloterplas. Aan de noordwestkant is de singel van de Eliasparkstrook uit Slotermeer, via de noordelijke haven verbonden met de plas. Aan de zuidoostkant komt de Christoffel Plantijngracht tussen Slotervaart en Osdorp vanuit het zuiden, met twee aantakkingen rond het watersporteiland Slotervaart uit op de plas. Deze gracht verbindt de plas met de Slotervaart. Deze gracht heeft hogere bruggen en is bevaarbaar voor 'grachtenboten'. Het is echter ook een ecologische verbinding, minder breed dan de echte grachten/ vaarten en met dichte begroeide groene oevers in plaats van kades en grasoevers. In de Watervisie van Nieuw-West is voorgesteld deze route niet als drukke vaarroute te zien, maar het liefst uitsluitend voor stille boten, zoals fluisterboten en door menskracht aangedreven vaartuigen.

Tussen het zwembadeiland en het wijkje Noorderhof komt de oost-westgerichte singel die langs de noordkant van het Sloterpark en sportpark Ookmeer loopt uit op de plas. De singel vormt tevens de zuidgrens van Slotermeer-Zuidwest en Geuzenveld en voert tussen de Sloterplas en het landelijke veenweidegebied van de OsdorperBinnenpolder. De singel is via een lange duikertunnel onder de President Allendelaan verbonden met de Sloterparkbadsingel, die uitkomt op de Sloterplas. Een dam blokkeert aan de westkant van de tunnel de doorvaart. De dam zou de natuurlijke waterzuivering bij de Natureluur moeten beschermen tegen vuil water van de Sloterplas. Bij de dam zijn overdraagsteigers voor kano's aangelegd.

Tot slot komen twee singels langs de flanken van het westelijk deel van het Sloterpark uit aan de westelijke parkkant van de plas. De singel van de Eendrachtsparkstrook komt tussen Torenwijk en de zuidzijde van het grote parkeiland uit op de plas. Het is een bredere noord-zuidgerichte singel, tussen het Eendrachtspark en de Sloterplas, vormt vanaf het noorden eerst de grens vormt tussen Slotermeer en Geuzenveld. Vanaf het manege-eiland vormt hij de grens tussen het Ruige Riet (Sloterpark) en sportpark Ookmeer en het zuidelijk deel de grens tussen het grote parkeiland (Sloterpark) en de wijk Meer en Oever.

Waterkwaliteit

De waterkwaliteit in de Sloterbinnenpolder is slecht. De Sloterplas heeft de slechtste waterkwaliteit van de plassen in het beheersgebied van het waterschap, met jaarlijks blauwalgenbloei. In 2009 is de Sloterplas aangewezen als waterlichaam voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en zijn ecologische doelen vastgesteld.

Het grondwater mag tijdens de realisatie en tijdens de exploitatiefase van ontwikkelingen niet stijgen of dalen. Voor het aanbrengen van ondergrondse constructie moet de initiatiefnemer een grondwaterberekening uitvoeren waarmee de effecten van het werk op de grondwaterstand wordt bepaald. Het is van groot belang deze invloed te beperken, gezien de mogelijk grote nadelige gevolgen voor bijvoorbeeld houten paalfunderingen. Het uitvoeren van de grondwaterberekening moet zowel voor de realisatiefase als voor de exploitatiefase. Het is raadzaam om op basis van een globaal plan een grondwater berekening te maken. De globale effecten op het grondwater zijn dan bekend zodat er een beeld ontstaat van maatregelen die de initiatiefnemer moet nemen om eventuele negatieve effecten tegen te gaan. De voorkeursvolgorde van maatregelen zijn:

  • aanpassen stedenbouwkundig grid;
  • integrale grondverbetering;
  • aanleg grindkoffers.

In het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015 (Breed Water) is voor de gemeente Amsterdam vastgelegd wat het beleid is ten aanzien van grondwater. In de Amsterdamse Bouwverordening zijn regelingen opgenomen om te voorkomen dat de grondwaterstand door ondergronds bouwen negatief wordt beïnvloed en voorts is voor dergelijke ondergrondse activiteiten overleg met Waternet nodig.

Waterkwantiteit

Ruimtelijke ontwikkelingen dienen 'waterneutraal' of 'waterpositief' te worden uitgevoerd. Hiermee wordt een zodanige inrichting beoogd dat de afwenteling van problemen van (grond)waterkwaliteit of -kwantiteit op de omgeving wordt voorkomen of verminderd. Eventuele problemen moeten, waar mogelijk, opgelost worden in het gebied waar ze ontstaan. De Keur van het Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht stelt dat bij een toename van de oppervlakte verharding van 1.000 m² of meer de toename aan verharding gelet op de Keur 2011 dient te worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging. Demping van oppervlaktewater moet voor 100% worden gecompenseerd. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden. In onderhavig bestemmingsplan worden een aantal ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

In onderhavig bestemmingsplan worden een aantal ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waardoor de oppervlakteverharding toeneemt. Dit betreffen culturele voorzieningen (museum) aan de noordoever met een maximale oppervlakte van 400 m² en een totaal verhard oppervlak van 1.534 m². Een horecavoorziening op het westelijk Bastion van 400 m² waarbij een verhard terras gerealiseerd mag worden van maximaal 350 m². De horecavoorziening op het westelijk Bastion is geprojecteerd op het voormalige pierenbadje van het Sloterparkbad. Deze is reeds verhard. Het terras van 350 m² betreft wel nieuwe verharding van de gronden. Eén horecavoorziening van maximaal 100 m² en terras van 125 m² en paden ten behoeve van het laden en losse van 105 m². Eén horecavoorziening van maximaal 50 m² in combinatie met een sanitaire voorzieningen van 30 m². Drie toiletvoorzieningen met een totale gezamenlijke oppervlakte van 90 m², een kiosk van maximaal 15 m² met een terras van 34 m² aan de oostoever en een uitbreiding aan de achterzijde van het watersportcentrum Sloterplas van 12 m². De toename van verhard oppervlak bedraagt maximaal 2.438 m². Met deze ontwikkelingen wordt er geen bestaand water gedempt. Deze toename van verhard oppervlak moet met minimaal 242,8 m² extra te realiseren oppervlaktewater worden gecompenseerd. De Sloterparkbadsingel ten westen van het Sloterparkbad is in 2010 aan de noordzijde doorgetrokken naar de Sloterplas. Hierdoor is een extra wateroppervlakte ontstaan van circa 6.700 m². Hiervan is 370 m² administratief bestemd voor watercompensatie van de Jacob Geelbuurt. De toename van het verhard oppervlak is met de uitbreiding van de Sloterparkbadsingel voldoende gecompenseerd.

Riolering en hemelwaterafvoer

Schoon hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater via een vegetatiedak. Het aanleggen van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan. Het toestaan van de lozing van grondwater op het riool of oppervlaktewater wordt beoordeeld op basis van de richtlijnen voor de lozing van grondwater, samengevat in de 'Beslisbomen lozing grond- en regenwater'.

Materiaalgebruik

Het gebruik van uitlogende materialen leidt tot verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater, waterbodems en grondwater. Het gebruik van dergelijke materialen dient voorkomen te worden gedurende de bouw- en gebruiksfase van bouwwerken maar ook bij inrichting en gebruik van de openbare ruimte. Emissies naar het oppervlaktewater van bitumeuze materialen, geïmpregneerd hout (PAK), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan. Afhankelijk van de gebruikte (bouw)materialen kan een melding of een vergunning noodzakelijk zijn, vooral wanneer deze materialen in contact (kunnen) komen met (regen)water. Naast niet uitlogende materialen, zoals beton, mogen ook de volgende materialen (en verder alle met FSC-keurmerk geleverde houtsoorten) worden toegepast in oppervlaktewateren

Hoofdstuk 17 Juridische Planbeschrijving

17.1 Algemeen

Bij het opstellen van het huidige bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en de presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort, dat bestemmingsplannen uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast, om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de Overgangsregels), zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (planregels), vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd. Waar de overige hoofdstukken van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft dit hoofdstuk een toelichting op de bestemmingsplanregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de verbeelding. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels en de verbeelding. Daartoe worden in paragraaf 17.3 de regels per artikel toegelicht. Aangezien alle onderdelen van de verbeelding verbonden zijn met één of meer regels, wordt daarbij ook de verbeelding toegelicht.

17.2 Planvorm

Het bestemmingsplan Sloterplas en omgeving betreft hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan. Het groen en water is conserverend bestemd conform de regels van de Hoofd- en Stadsdeelgroenstructuur. Ook de bestaande horeca wordt opgenomen in het bestemmingsplan. Daarnaast zijn een aantal ontwikkelingen die binnen het door de gemeenteraad vastgestelde 'Toetsingskader Sloterplas' (2002) en de door de deelraad in 2013 vastgestelde 'Ontwikkelstrategie Sloterplas' passen, meegenomen in het bestemmingsplan. Voor dit bestemmingsplan is gekozen voor eindbestemmingen met diverse functieaanduidingen.

De verbeelding is de kaart waarop door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes cq volumes staan aangegeven. De kaart heeft, in samenhang met de regels, een bindend karakter.

Als ondergrond voor de verbeelding is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de analoge verbeelding te waarborgen, is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de verbeelding weergegeven.

17.3 Artikelgewijze Toelichting

17.3.1 Toelichting op de planregels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1: inleidende regels; met daarin definities en de wijze van meten en berekenen.
  • Hoofdstuk 2: bestemmingsregels; die het hart van ieder bestemmingsplan vormen. Ze zijn opgebouwd uit een bestemmingsomschrijving, waarin een omschrijving wordt gegeven van de aan de grond toegekende functies. De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Verder kunnen in de bestemmingsomschrijving ook impliciet bij de bestemming behorende functies worden genoemd ("met de daarbij behorende"), bijvoorbeeld erf, paden, toegangswegen etc. Per bestemming worden bouwregels gegeven, waarin voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bouwbepalingen worden geregeld. Waar nodig worden specifieke gebruiksregels gegeven. Daarin kunnen aanvullingen of afwijkingen van de algemene gebruiksregels worden gegeven.
  • Hoofdstuk 3: algemene regels; deze hebben betrekking op in beginsel alle voorafgaande regels. Hierbij gaat het onder meer om de anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene bouwregels algemene afwijkingsbevoegdheid.
  • Hoofdstuk 4: overgang- en slotregels.

De regels in hoofdstuk 1 en de algemene regels in hoofdstuk 3 gelden voor het bestemmingsplan als geheel. Zij werken door in de diverse bestemmingen.

17.3.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.

HOOFDSTUK 1 - INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.

Artikel 2 Wijze van meten

Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.

HOOFDSTUK 2 - BESTEMMINGEN

Artikel 3 Cultuur en ontspanning

Binnen de bestemming Cultuur en ontspanning zijn voorzieningen toegestaan gericht op kunst en cultuur, vermaak en ontspanning. Deze bestemming is gegeven aan een perceel aan de Noordoever van de Sloterplas. Het maximum bebouwd oppervlak bedraagt 400 m² en het maximum vloeroppervlak 700 m². De maximale bouwhoogte is 8 meter. Daarnaast is binnen deze bestemming een zelfstandige horecavoorziening van categorie 2 toegestaan met een maximale oppervlakte van 230 m². Deze horecavoorziening moet binnen de maximale bouwvolume van 700 m² bvo gerealiseerd worden.

Artikel 4 Groen

Het Sloterpark gelegen rondom de Sloterplas heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Het Sloterpark maakt onderdeel uit van het Hoofdgroenstructuur. Het betreft een stadspark waar gerecreëerd wordt. De voor Groen aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, recreatief gebruik, oevervoorzieningen, steigers, bruggen, trappartijen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en kunstobjecten.

Binnen de bestemming Groen zijn diverse aanduidingen opgenomen voor gebouwen ten behoeve van de natuureducatie ('specifieke vorm van natuur - 1'), voor een heemtuin ('specifieke vorm van groen - 2'), ten behoeve van een natuurspeeltuin ('specifieke vorm van groen - 3'), voor een horecavoorziening (daghoreca) op het grote parkeiland ('specifieke vorm van groen - 4'), voor diverse voorzieningen zoals speelvoorzieningen, ligweiden, buitenzwembaden en terras bij het Sloterparkbad ('zwembad'), voor parkeerterreinen ('parkeerterrein'), voor een ecologische verbindingszone ('ecologische waarde') en terrassen ('terras'). Bij het gebouw ten behoeve van de natuureducatie is tevens de realisatie van een horecavoorziening (daghoreca) mogelijk met een maximale oppervlakte van 50 m² bvo en een sanitaire voorziening van maximaal 30 m². Daarnaast is voor het gebouw De Drijfsijs de aanduiding 'onderdoorgang' opgenomen. Binnen deze aanduiding mogen hoofdgebouwen pas vanaf een hoogte van 2,5 meter gerealiseerd worden. Op de verbeelding en in de regels zijn verder de maximale bouwhoogtes en oppervlakten opgenomen.

Ten behoeve van de ecologische verbindingszone dient rekening gehouden te worden met de natuurontwikkeling van het Sloterpark. Door de recreatieve betekenis van dit gebied wordt bij het gebruik van dit gebied een goede combinatie van natuur en recreatie nagestreefd. Dit betekent dat er meer recreatieve ontwikkelingen mogelijk en toegestaan zijn binnen de bestemming Groen en specifiek binnen de aanduiding 'waarde ecologie', mits ze de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische verbindingszone niet schaden.

Daarnaast wordt binnen de bestemming Groen twee toiletvoorzieningen mogelijk gemaakt met een oppervlakte van 30 m² per voorziening. Het is mogelijk binnen deze toiletvoorzieningen omkleedruimten ten behoeve van de bezoekers te realiseren.

Tot slot is binnen de bestemming Groen de aanduiding 'specifieke vorm van water- 1' opgenomen. Dit is ten behoeve van de vrije doorvaart van wateren binnen Amsterdam van en naar de Sloterplas.

Ten behoeve van de realisatie van verhardingen binnen de bestemming Groen is een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Dit met uitzondering voor voet- en fietspaden en de bebouwing zoals opgenomen binnen het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1' en 'specifieke vorm van groen - 4'.

In het Sloterpark vinden jaarlijks diverse terugkerende evenementen plaats. Deze evenementen worden geregeld binnen deze bestemming. Het gaat in totaal om vier evenementen. Twee dance evenementen, een sportevenement met versterkte muziek en een filmfestival. Voor de twee dance evenementen en sportevenement is een specifieke locatie opgenomen op de verbeelding met de aanduiding 'evenemententerrein'. Voor het filmfestival is geen locatie opgenomen. In de regels zijn verder nadere regels opgenomen over de duur van het evenement, het maximaal aantal bezoekers en geluidsnormen.

Artikel 5 Horeca - 1

Deze bestemming is gelegd op gronden waar reeds een horecavoorziening is gevestigd. Dit betreft café-restaurant Oostoever. Binnen deze bestemming is horeca van categorie 2 toegestaan. voor het gebouw geldt een maximale bouwhoogte van 8 meter.

Artikel 6 Horeca - 2

Deze bestemming is gelegd op het voormalig pierenbadje van het Sloterparkbad (westelijk bastion). Binnen deze bestemming is een horecavoorziening toegestaan in de categorie 1 en 2. De horecavoorziening mag een maximale oppervlakte hebben van 400 m² bvo en een maximale bouwhoogte van 8 meter. Daarnaast mag binnen deze bestemming een terras van maximaal 350 m² gerealiseerd worden en een toiletvoorziening van maximaal 30 m².

Artikel 7 Maatschappelijk

De in het plangebied gelegen kinderdagverblijf en kinderboerderij hebben de bestemming Maatschappelijk gekregen. Deze zijn als dusdanig aangeduid binnen de bestemming. Binnen deze bestemming zijn de maximale goot- en bouwhoogtes van de gebouwen opgenomen.

Artikel 8 Sport - 1

De in het plangebied gelegen zwemaccommodatie Sloterparkbad met fitnessruimte en vergaderruimte heeft de bestemming Sport - 1 gekregen. Binnen deze bestemming zijn de maximale bouwhoogtes van het gebouw opgenomen.

Artikel 9 Sport - 2

De in het plangebied gelegen watersportcentrum Sloterplas, scouting Sarto en Phoenix, watersportvereniging Sloterplas, kanovereniging Sloterplas en de dependance van de Amsterdamse Hengelsportvereniging hebben de bestemming Sport - 2 gekregen. Binnen deze bestemming zijn de maximale bouwhoogtes van de gebouwen opgenomen. Ter plaatse van het watersportcentrum Sloterplas is tevens een zelfstandige horecavoorziening van categorie 1 en 2 met een maximale oppervlakte van 220 m² toegestaan. Deze horecavoorziening is voorzien op het bestaande gebouw van het watersportcentrum.

Artikel 10 Sport - 3

De in het plangebied gelegen Manege Geuzeneiland heeft de bestemming Sport - 3 gekregen. Binnen deze bestemming zijn de maximale goot- en bouwhoogtes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde opgenomen.

Artikel 11 Verkeer - 1

De wegen in het plangebied hebben de bestemming Verkeer - 1 gekregen. Dit betreft de doorgaande weg President Allendelaan. Er zijn behalve wegen ook bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, verblijfsruimten en dergelijken. Er mogen ten dienste van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd, zoals wegbewijzeringsinstallaties en verlichting. Ook de parkeervoorzieningen in de openbare ruimte zijn binnen deze bestemming opgenomen. De bruggen in het plangebied zijn nader aangeduid met de aanduiding 'brug'. Naast dat de bestaande bruggen binnen de bestemming Verkeer -1 nader zijn aangeduid, zijn bruggen zondermeer toegestaan binnen deze bestemming. Daarnaast is binnen de bestemming Verkeer - 1 de aanduiding 'specifieke vorm van water- 1' opgenomen. Dit is ten behoeve van de vrije doorvaart van wateren binnen Amsterdam van en naar de Sloterplas.

Artikel 12 Verkeer - 2

Het voet- en fietspad langs de noord- en oostoever en de Christoffel Plantijnpad hebben de bestemming Verkeer - 2 gekregen. Er zijn behalve voet- en fietspaden ook bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Er mogen ten dienste van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd, zoals wegbewijzeringsinstallaties en verlichting. Daarnaast is binnen de bestemming Verkeer - 2 de aanduiding 'specifieke vorm van water- 1' opgenomen. Dit is ten behoeve van de vrije doorvaart van wateren binnen Amsterdam van en naar de Sloterplas.

Artikel 13 Water

De Sloterplas heeft de bestemming Water gekregen. Binnen deze bestemming zijn naast water(partijen) en waterberging onder andere oevervoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen zoals dammen, duikers, mosselbanken en technische voorzieningen ten behoeve van de waterkwaliteit toegestaan. Daarnaast is het water bestemd voor recreatief gebruik en voorzieningen ten behoeve van het recreatieve gebruik. Binnen deze bestemming zijn drie jachthavens met voorzieningen ten behoeve van de watersport toegestaan en als zodanig aangeduid. Binnen één van de jachthavens aan de Noordoever is een woonark gelegen. Deze is aangeduid met de aanduiding 'woonschepenligplaats' en dient als bedrijfswoning ten behoeve van de jachthaven. In deze jachthaven is tevens een gebouw gelegen waarin diverse functies zijn toegestaan zoals voorzieningen ten behoeve van de watersport, horeca van categorie 2, vergader- en instructieruimten, workshopruimte, kleedvoorzieningen en sanitaire voorzieningen. Dit gebouw heeft de aanduiding 'gemengd' gekregen. De bruggen in het plangebied zijn nader aangeduid met de aanduiding 'brug'. Naast dat de bestaande bruggen binnen de bestemming Water nader zijn aangeduid, zijn bruggen zondermeer toegestaan binnen deze bestemming.

Artikel 14 Waarde - Archeologie

Voor de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie geldt dat de initiatiefnemer bij ingrepen in de bodem, indien daarbij de bodemverstoring groter is dan 500 m² en dieper is dan 2,00 meter onder maaiveld, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een archeologisch rapport dient te overleggen. Op basis daarvan kunnen aan de betreffende vergunningen voorschriften worden verbonden. In de planregels is geregeld welke dit kunnen zijn.

Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie

Het noordelijk deel van het Sloterplasgebied heeft de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie - Beschermd Stadsgezicht gekregen. In hoofdstuk 10.3.2 is uitvoerig aandacht besteed aan de cultuurhistorische ontwikkeling. Behoud van de cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden staat bij gronden met deze bestemming voorop. Om die reden is de bestemming primair gemaakt aan de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen. Dit betekent dat aanvragen om omgevingsvergunning altijd eerst dienen te worden getoetst aan de regels van de dubbelbestemming.

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

Artikel 17 Algemene bouwregels

In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.

Artikel 18 Algemene gebruiksregels

In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.

Artikel 20 Overige regels

In de regels wordt een enkele keer verwezen naar andere wettelijke regelingen. Landelijke wettelijke regelgeving kan gedurende de looptijd van het bestemmingsplan veranderen. Om die reden wordt in dit artikel aangegeven dat daar waar wordt verwezen naar landelijke wettelijke regelingen, die regelingen zijn bedoeld zoals deze luidden op het moment waarop het ontwerp bestemmingsplan ter visie is gelegd.

Artikel 21 Overgangsrecht

De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.

Artikel 22 Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 18 Economische Uitvoerbaarheid

Voor zover het bestemmingsplan strekt tot het vastleggen van de bestaande situatie is geen economische uitvoerbaarheid aan de orde.

Waar het nieuwe ontwikkelingen betreft besluit de gemeenteraad, ingevolge artikel 6.12 Wro, of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan, omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de grond waarop het bestemmingsplan van toepassing is op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel.

Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van de Wro dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van de gronden.

Het bestemmingsplan Sloterplas en omgeving is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan. De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden zijn kleinschalig van karakter en betreffen ondersteunende voorzieningen ten behoeve van het park. De ontwikkelingen die mogelijk gemaakt worden zullen de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staan.

Hoofdstuk 19 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

19.1 Overleg Met Betrokken Overheden (Art. 3.1.1. Bro)

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan verzonden aan:

  1. Ministerie van Infrastructuur & Milieu;
  2. Ministerie van Defensie;
  3. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie;
  4. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  5. Provincie Noord-Holland;
  6. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht;

De instanties genoemd onder de nummers 1 en 5 hebben aangegeven dat zij geen opmerkingen hebben op het bestemmingsplan. De instantie genoemd onder 6 heeft aangegeven dat het in de toelichting opgenomen 'plan gemeentelijke watertaken Plan Breed Water 2010-2015' niet meer actueel is en verzocht deze te vervangen door het nieuwe gemeentelijk rioleringsplan Gemeente Amsterdam 2016-2021. Dit is aangepast. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.

19.2 Maatschappelijk Overleg

Op 21 november 2016 heeft het college van Burgemeester en wethouders ingestemd met de vrijgave van het ontwerpbestemmingsplan 'Sloterplas en omgeving' voor ter inzagelegging. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 8 december 2016 tot en met 18 januari 2017 ter inzage gelegen.

Gedurende deze termijn van tervisielegging is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze bij de gemeenteraad van Amsterdam in te dienen. Naar aanleiding van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan zijn 16 zienswijzen ingediend.

Alle ontvangen zienswijzen zijn in een aparte nota, de zogenoemde 'Nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Sloterplas en omgeving' in samengevatte vorm weergegeven en zijn volledigheidshalve integraal als bijlage opgenomen. Dit betekent niet dat die onderdelen van de zienswijzen, die niet expliciet worden genoemd, niet bij de beoordeling zouden zijn betrokken. De zienswijzen zijn in hun geheel beoordeeld. Per zienswijze is aangegeven of en in welke mate deze aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan. De 'Nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Sloterplas en omgeving' en de zienswijzen zijn als bijlage 13 bij deze toelichting opgenomen.

Bijlage 1 Ontwikkelstrategie Sloterplas

bijlage 1 Ontwikkelstrategie Sloterplas

Bijlage 2 Geluidsplan Evenementen

bijlage 2 Geluidsplan evenementen

Bijlage 3 Natuuronderzoek Evenementen

bijlage 3 Natuuronderzoek evenementen

Bijlage 4 Verkeers- En Vervoersplan Evenementen

bijlage 4 Verkeers- en vervoersplan evenementen

Bijlage 5 Bodemonderzoek Sloterpark

bijlage 5 Bodemonderzoek Sloterpark

Bijlage 6 Verkeersonderzoek Sloterplas

bijlage 6 Verkeersonderzoek Sloterplas

Bijlage 7 Archeologisch Bureauonderzoek, Bma Juli 2015

bijlage 7 Archeologisch bureauonderzoek, BMA juli 2015

Bijlage 8 Cultuurhistorische Verkenning

bijlage 8 Cultuurhistorische verkenning

Bijlage 9 Quick Scan Ecologie, Els & Linde Juli 2015

bijlage 9 Quick scan ecologie, Els & Linde juli 2015

Bijlage 10 Ruimtelijk Toetsingskader Sloterpark

bijlage 10 Ruimtelijk toetsingskader Sloterpark

Bijlage 11 Percentage Verharding Sloterpark

bijlage 11 Percentage verharding Sloterpark

Bijlage 12 Tac Advies

bijlage 12 TAC advies

Bijlage 13 Planschade Risicoanalyse

bijlage 13 Planschade risicoanalyse

Bijlage 14 Nota Van Beantwoording

bijlage 14 Nota van Beantwoording

Bijlage 15 Nota Van Wijzigingen

bijlage 15 Nota van Wijzigingen

Bijlage 16 Toelichting (Pdf)

bijlage 16 Toelichting (pdf)

Bijlage 17 Verbeelding (Gewaarmerkt)

bijlage 17 Verbeelding (gewaarmerkt)

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan 'Sloterplas en omgeving' met identificatienummer NL.IMRO.0363F1310BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanduidingsvlak

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.7 achtergevel

De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.8 antenne-installatie

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne.

1.10 archeologisch monument

Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.11 archeologisch onderzoek

Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), zoals bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.12 archeologisch rapport

Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van burgemeester en wethouders/ het bevoegd gezag voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.13 archeologische verwachting

Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt.

1.14 archeologische waarde

Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.

1.15 automatenhal

Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, zoals die geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn opgesteld.

1.16 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.17 bebouwingspercentage

Een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden.

1.18 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van personen, die daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein ten behoeve van beheer of toezicht noodzakelijk is.

1.19 beschermd stads- of dorpsgezicht

Een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

1.20 bestaande bebouwing of gebruik

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.21 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.24 bijzondere bouwlaag

Kelder, souterrain, kap, dakopbouw.

1.25 botenhuis

Een gebouw gebouwd over het water en bereikbaar van het te bevaren water, dat dient voor overdekt onderbrengen van één of meer schepen.

1.26 botenstalling / botenopslag

Stalling en opslag van schepen met in begrip van de daartoe noodzakelijke gebouwen.

1.27 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.28 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.29 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een , begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen.

1.30 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.32 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.33 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.34 brutovloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

1.35 consumentverzorgende dienstverlening

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.36 cultuur en ontspanning

Het verrichten van activiteiten gericht op kunst en cultuur, vermaak en ontspanning zoals, museum, atelier, expositieruimten, filmhuis, creativiteitscentrum, yogastudio, muziekschool, (muziek)theater, dansschool en naar aard daarmee gelijk te stellen activiteiten.

1.37 cultuurhistorische waarde

De fysieke overblijfselen van de historie, zowel bovengronds(gebouwde monumenten) als ondergronds (archeologie) als het cultuurlandschap met zijn historische landschapselementen als verbinding daartussen.

1.38 bevoegd gezag

Het bevoegd gezag van het stadsdeel Nieuw West/ gemeente Amsterdam

1.39 dagrecreatief medegebruik

Een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, varen, waterfietsen, een vissteiger, een picknickplaats, een zwemstrandje of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.

1.40 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.41 eerste bouwlaag / plint

De eerste volledige bouwlaag op of boven peil.

1.42 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.43 geldwisselkantoor

Een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.

1.44 groenvoorziening

Ruimten in de open lucht, zoals (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

1.45 horeca van categorie 1

Een inrichting die overdag geopend is en kleine etenswaren, ijs en/of alcoholvrije dranken verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plekke.

1.46 horeca van categorie 2

Een inrichting die gericht is op het verstrekken van maaltijden die ter plaatse aan tafel genuttigd worden en verkoop van (alcoholhoudende) drank, eventueel aangevuld met een afhaalfunctie.

1.47 horeca van categorie 3

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van alcoholhoudende dranken, of anderzijds de uitstraling heeft van een café.

1.48 horeca van categorie 4

Een inrichting die fastfood en alcoholvrije drank verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plekke.

1.49 horeca van categorie 5

Een inrichting met nachtelijke openingstijden die bedrijfsmatig muziek ten gehore brengt en gelegenheid geeft tot dansen, al dan niet met levende muziek, al dan niet met het schenken van (alcoholhoudende) drank en/of etenswaren voor consumptie ter plekke.

1.50 horeca van categorie 6

Verhuur van zalen ten behoeve van besloten feesten, muziek- en dansevenementen, al dan niet met levende muziek en al dan niet in combinatie met verkoop van (alcoholhoudende) dranken en etenswaren.

1.51 horeca van categorie 7

Verhuur van zalen ten behoeve van congressen en seminars, al dan niet als nevenactiviteit van een
hotel.

1.52 horeca van categorie 8

Een inrichting met een logiescapaciteit

1.53 internetcafé

Een gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig de gelegenheid bieden tot internetten (het raadplegen van websites, e-mailen en dergelijke).

1.54 jachthaven

Haven met de daarbij behorende grond waarbij overwegend gelegenheid wordt gegeven tot het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van pleziervaartuigen.

1.55 kampeermiddelen

Een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan, danwel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.56 langzaamverkeersroute

Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.

1.57 maaiveld

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.58 maatschappelijke dienstverlening

Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

1.59 manege

Een bedrijf voor het stallen van paarden en pony's alsmede voor het beoefenen van de hippische sport.

1.60 monument

Aangewezen onroerend goed als bedoeld in artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

1.61 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.62 overbouwing / onderdoorgang

Een op de (digitale) plankaart aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.63 openbare ruimte

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.64 peil

Onder het peil wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil

1.65 planregels

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Sloterplas en omgeving'.

1.66 prostitutie

Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

1.67 prostitutiebedrijf

Een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.

1.68 seksinrichting

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.69 smartshop

Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.

1.70 telefooninrichting / belhuis

Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.

1.71 terras

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.72 uitbouw

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee hij in functioneel opzicht verbonden is, en dat door de vorm als een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw onderscheiden kan worden en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.73 verbeelding

De verbeelding (voorheen: plankaart) van het bestemmingsplan.

1.74 verblijfrecreatie

Recreatief buitenverblijven, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, dan wel in bouwwerken, die beschikbaar zijn gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of woning anders dan een zomerhuis.

1.75 watergang

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

1.76 waterstaatkundige werken

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken.

1.77 weg

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.

1.78 wet

Wet ruimtelijke ordening.

1.79 woonark

Een woonboot, niet zijnde een woonschip of woonvaartuig, die feitelijk niet geschikt is om mee te varen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 de brutovloeroppervlakte van een gebouw

de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Cultuur En Ontspanning

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning;
  2. horeca van categorie 2;
  3. terrassen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen en andere nevenruimten;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

  1. het bepaalde in artikel 18 dient in acht te worden genomen;
  2. voor de functie genoemd in lid 3.1, sub b geldt een maximum brutovloeroppervlakte van 230 m²;

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' (hoofdgroenstructuur) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. dagrecreatief medegebruik;
  3. horeca van categorie 1;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. (groene) oevervoorzieningen;
  6. steigers;
  7. bruggen;
  8. trappartijen;
  9. gebouwen ten behoeve van de natuureducatie en een horecavoorziening in combinatie met een sanitaire voorziening ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1';
  10. een heemtuin ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 2;
  11. een natuurspeeltuin ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 3';
  12. een horecavoorziening ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 4';
  13. speelvoorzieningen, terrassen, ligweiden, buitenzwembaden en naar de aard daarmee te vergelijken voorzieningen ten behoeve van het zwembad ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'zwembad';
  14. een parkeerterrein ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'parkeerterrein';
  15. terrassen ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'terras';
  16. een evenemententerrein ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'evenemententerrein';
  17. evenementen;
  18. toiletvoorzieningen;
  19. natuurontwikkeling in de vorm van een ecologische verbindingszone met de daarbij behorende voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'ecologische waarde';

met de daarbij behorende:

  1. voet- en fietspaden;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. voorzieningen ten behoeve van het dagrecreatief medegebruik;
  5. kunstwerken;
  6. toegangs- en ontsluitingswegen ten behoeve beheer- en nooddiensten;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 4.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

  1. het bepaalde in artikel 18 dient in acht te worden genomen;
  2. de in lid 4.1 onder i en l genoemde horecavoorzieningen mogen uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van horeca van categorie 1;
  3. maximaal aantal evenementen: 4 , waarvan 2 dance evenementen, een sportevenement met versterkte muziek en een filmfestival;
  4. de 2 dance evenementen en sportevenement met versterkte muziek zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'evenemententerrein';
  5. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'evenemententerrein' gelden de volgende regels:
    1. maximaal 1 grote dance evenement met versterkte muziek per jaar, met een maximum van 25.000 bezoekers per dag;
      • duur evenement: 1 dag van 11.00-23.00 uur;
      • op- en afbouw evenement: 12 dagen;
      • het equivalente geluidsniveau LA,eq (bepaald over drie minuten) uitgedrukt in dB(A) invallend geluid (Li) op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen, veroorzaakt door een evenement, mag niet meer bedragen dan 70 dB(A);
      • hersteltijd: tussen de twee dance evenementen in wordt een hersteltijd van minstens 8 weken aangehouden;
    2. maximaal 1 grote dance evenement met versterkte muziek per jaar, met een maximum van 15.000 bezoekers per dag;
      • duur evenement: 1 dag van 11.00-23.00 uur;
      • op- en afbouw evenement: 12 dagen;
      • het equivalente geluidsniveau LA,eq (bepaald over drie minuten) uitgedrukt in dB(A) invallend geluid (Li) op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen, veroorzaakt door een evenement, mag niet meer bedragen dan 70 dB(A);
      • hersteltijd: tussen de twee dance evenementen in wordt een hersteltijd van minstens 8 weken aangehouden;
    3. maximaal 1 sportevenement met versterkte muziek per jaar, met een maximum van 8.000 bezoekers per dag;
      • duur evenement: 1 dag van 09.00-21.00 uur;
      • op- en afbouw evenement: 5 dagen;
      • het equivalente geluidsniveau LA,eq (bepaald over drie minuten) uitgedrukt in dB(A) invallend geluid (Li) op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen, veroorzaakt door een evenement, mag niet meer bedragen dan 70 dB(A);
  6. voor een filmfestival gelden de volgende regels:
    1. maximum aantal bezoekers: 300 per dag;
    2. duur evenement: 11 dagen van 20.30-23.00;
    3. op- en afbouw evenement: 2 dagen, start opbouw 14.00 uur, einde afbouw 15.00 uur;
    4. de geluidsnorm op gevels van geluidgevoelige bestemmingen mag niet meer bedragen dan 60 dB(A) equivalente geluidsniveau LA,eq (bepaald over drie minuten) invallend geluid (Li).

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Horeca - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca van categorie 2
  2. terrassen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen en andere nevenruimten;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 5.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 18 in acht genomen dient te worden.

Artikel 6 Horeca - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca van categorie 1 en horeca van categorie 2;
  2. terrassen;
  3. toiletvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen en andere nevenruimten;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

  1. het bepaalde in artikel 18 dient in acht te worden genomen;
  2. ten behoeve van terrassen geldt een maximale oppervlakte van 350 m².

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een kinderboerderij ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'kinderboerderij';
  2. een kinderdagverblijf ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'kinderdagverblijf';

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. speelterreinen en speelvoorzieningen;
  3. bergingen en andere nevenruimten;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. voetpaden;
  7. groenvoorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 7.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 18 in acht genomen dient te worden.

Artikel 8 Sport - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een zwemaccommodatie inclusief fitness en vergaderruimte;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. bergingen en andere nevenruimten;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. nutsvoorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 8.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 18 in acht genomen dient te worden.

Artikel 9 Sport - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen ten behoeve van de watersport en scouting;
  2. horeca van categorie 1;
  3. horeca van categorie 2;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. steigers
  3. bergingen en andere nevenruimten;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen.

9.2 Bouwregels

9.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 9.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

  1. het bepaalde in artikel 18 dient in acht genomen te worden;
  2. horeca van categorie 1 en horeca van categorie 2 is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2';
  3. het maximum bruto vloeroppervlak ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2' mag niet meer bedragen dan 220 m².

Artikel 10 Sport - 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een manege;

me daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. bergingen en andere nevenruimten;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 10.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 18 in acht genomen dient te worden.

Artikel 11 Verkeer - 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen:
  2. groenvoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. afvalinzamelingssystemen;
  5. bruggen ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'brug'.

11.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 10 meter;
  2. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van water - 1', dienen de gronden vrij doorvaarbaar te zijn van en naar de Sloterplas met een minimale hoogte van 1 meter.

11.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 11.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 18 in acht genomen dient te worden.

Artikel 12 Verkeer - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voet- en fietspaden;
  2. groenvoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 10 meter;
  2. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van water - 1', dienen de gronden vrij doorvaarbaar te zijn van en naar de Sloterplas met een minimale hoogte van 1 meter.

12.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 12.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 18 in acht genomen dient te worden.

Artikel 13 Water

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. waterberging;
  3. waterhuishouding en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. waterpartijen;
  5. watersport;
  6. (groene) oevervoorzieningen;
  7. een jachthaven en voorzieningen ten behoeve van de watersport ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'jachthaven';
  8. een aan de jachthaven gerelateerde bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  9. voorzieningen ten behoeve van de watersport, horeca van categorie 2, vergader- en instructieruimten, workshopruimte, kleedvoorzieningen en sanitaire ruimten ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'gemengd';
  10. bruggen ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'brug';
  11. voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen, duikers, steigers, aanlegplaatsen en andere waterbouwkundige constructies.

13.2 Bouwregels

13.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 13.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 18 in acht genomen dient te worden.

Artikel 14 Waarde - Archeologie

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden;
  2. de bestemming Waarde - Archeologie is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

14.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in lid 14.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de onder a, genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. het bepaalde onder a en b, is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. die betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 500 m² en een kleinere diepte dan 2,00 meter onder maaiveld;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het in werking treden van dit plan.

14.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en de inrichting van gronden en bouwwerken, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische en architectonische waarden.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag ten behoeve van de op de verbeelding aangegeven onderliggende bestemming worden gebouwd met in acht name van aanwezige cultuurhistorische waarden. Uit de aanvraag omgevingsvergunning moet blijken dat de cultuurhistorische en architectonische waarden van het gebied in voldoende mate is vastgesteld en met deze waarden actief rekening wordt gehouden.

15.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd, ter verkrijging van een stedenbouwkundig verantwoorde bebouwing in relatie tot het behoud van het (cultuur)historische karakter van de Noordoever van de Sloterplas, welk karakter is omschreven in de plantoelichting, nadere eisen te stellen aan:

  1. de situering en aan de afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor zover deze vanaf de openbare weg zichtbaar zijn;
  2. de situering van parkeer- en verkeersvoorzieningen alsmede de aantallen parkeervoorzieningen;
  3. de situering van groenvoorzieningen, straatmeubilair, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevervoorzieningen, steigers, bruggen, trappartijen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.

15.4 Specifieke gebruiksregels

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden en opstallen mogen niet worden gebruikt op een wijze die afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden.

15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene Bouwregels

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen te overschrijden:

  1. tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  2. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  3. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1,0 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 m boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 m langs een rijweg, 2,4 m boven een rijwielpad en 2,4 m boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 m;
  4. trappenhuizen, liftinstallaties, zonnepanelen en andere duurzaamheidsmaatregelen, technische installaties en vergelijkbare ondergeschikte bouwwerken, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter en deze worden gebouwd op tenminste 2 meter afstand van de gevellijn.

Artikel 18 Algemene Gebruiksregels

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. telefoneerinrichting of belhuis, automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop, partycentra;
  2. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
  3. inrichting en bedrijf als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  4. het gebruik van water en aangrenzende gronden ten behoeve van woonboten, met uitzondering ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  5. Ten aanzien van parkeren gelden de volgende bepalingen:
    1. voor horeca van categorie 2 geldt een parkeernorm van 8,5 parkeerplaatsen per 100 m2 brutovloeroppervlakte;
    2. voor culturele voorzieningen geldt een parkeernorm van 1 parkeerplaatsen per 100 m2 brutovloeroppervlakte;
    3. parkeergelegenheid ten behoeve van kort parkeren in de vorm van wegbrengen en ophalen, laden en lossen, en taxistandplaatsen zijn van de hierboven onder 1 en 2 genoemde beperkingen uitgezonderd.

Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels

Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het bevoegde gezag bevoegd om in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan ten behoeve van:

  1. het bouwen van de volgende bebouwing:
    1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m², alsmede;
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies, mits hiertoe gezamenlijk niet meer dan 10% van de totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
  2. de in de regels toegestane maximum bouwhoogten met niet meer dan 1 meter wordt vergroot;
  3. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  4. bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen of grenzen van maatvoeringsvlakken met ten hoogste 2 meter worden overschreden ten behoeve van balkons, luifels, erkers, toegangsportalen, tochtportalen, brandtrappen, ventilatiekanalen, overstekende daken en vergelijkbare onderdelen van gebouwen;
  5. de in de regels toegestane maximum bouwhoogten met ten hoogste:
    1. 5 meter worden overschreden ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, vlaggenmasten, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde, antennes en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen;
    2. 2 meter worden overschreden ten behoeve van de aanleg van daktuinen.

Artikel 20 Overige Regels

Waar in de planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het gestelde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

21.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Sloterplas en omgeving.

Bijlage 1 Regels (Pdf)

bijlage 1 Regels (pdf)

Bijlage 2 Verbeelding (Gewaarmerkt)

bijlage 2 Verbeelding (gewaarmerkt)