KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel Wijziging Omgevingsplan
1.3 Bevoegdheden
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plangebied
2.1 Ligging En Begrenzing Besluitgebied
2.2 Historie Van Het Besluitgebied
2.3 Beschrijving Huidige Situatie Besluitgebied
2.4 Geldend Juridisch Planologisch Kader
Hoofdstuk 3 Beleid En Regelgeving
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid - Metropoolregio
3.4 Gemeentelijk Beleid - Stedelijke Kaders
Hoofdstuk 4 Het Ruimtelijk Kader
4.1 Ruimtelijk Functionele Aspecten
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten
Hoofdstuk 5 Milieueffectrapportage
5.1 Wetgeving
5.2 Mer / Mer Beoordeling
Hoofdstuk 6 Verkeer En Vervoer
6.1 Bereikbaarheid Auto, Ov En Fiets
6.2 Verkeersveiligheid
6.3 Parkeren
Hoofdstuk 7 Geluid
7.1 Geluid Vanwege Wegen, Spoorwegen En Industrieterreinen
7.2 Geluid Vanwege Milieubelastende Activiteiten
7.3 Geluid Vanwege Luchtvaart
Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit
8.1 Regelgeving En Beleid
Hoofdstuk 9 Omgevingsveiligheid (Externe Veiligheid)
9.1 Algemeen
9.2 Regelgeving
9.3 Gemeentelijk Beleid
9.4 Besluitgebied
Hoofdstuk 10 Bodem En Ondergrond
10.1 Bodemkwaliteit
10.2 Niet Gesprongen Explosieven
Hoofdstuk 11 Water
11.1 Beleid En Regelgeving
11.2 Besluitgebied
Hoofdstuk 12 Ecologie
12.1 Beleid En Regelgeving
12.2 Besluitgebied
Hoofdstuk 13 Cultuurhistorie En Archeologie
13.1 Wet- En Regelgeving - Algemeen
13.2 Te Beoordelen Aspecten
13.3 Besluitgebied
Hoofdstuk 14 Duurzaamheid En Klimaatadaptatie
14.1 Algemeen
14.2 Wet- En Regelgeving En Beleid
14.3 Besluitgebied
Hoofdstuk 15 Juridische Toelichting
15.1 Algemeen
15.2 Toelichting Op De Regels Tam-omgevingsplan Nierkerkestraat
Hoofdstuk 16 Uitvoerbaarheid
16.1 Eigendomsverhouding En Gemeentelijke Grondexploitatie
16.2 Kostenverhaal
16.3 Nadeelcompensatie
16.4 Participatie En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Mer-beoordeling 030924
Bijlage 2 Verkeer En Parkeeronderzoek 230724
Bijlage 3 Parkeeronderzoek Nierkerkecomplex 260924
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Peutz 190224
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Voetbalkooi 180724
Bijlage 6 Plan/ Objectanalyse Lib Schiphol 060324
Bijlage 7 Ev Onderzoek Aviv 160224
Bijlage 8 Archiefonderzoek Bodem 2019
Bijlage 9 Bomeninventarisatie 051124
Bijlage 10 Quickscan Ecologie Staro Sept 2023
Bijlage 11 Onderzoek Stikstofdepositie 180924
Bijlage 12 Memo Staro Aanvullend Onderzoek
Bijlage 13 Participatieplan 090424
Bijlage 14 Nota Van Beantwoording
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1 Algemeen
Hoofdstuk 2 Gebruiksdoel Van Gronden En Bouwwerken, Regels Over Gebruik
Artikel 2 Algemene Regels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Maatschappelijke Dienstverlening
Hoofdstuk 3 Activiteiten Met Betrekking Tot Bouwen (Omgevingsplanactiviteit Bouwactiviteit)
Artikel 6 Gebouwen
Artikel 7 Bouwwerken, Geen Gebouwen Zijnde
Artikel 8 Bouwwerken, Die Ruimtelijk Zijn Toegestaan
Hoofdstuk 4 Slotbepalingen
Artikel 9 Citeertitel

TAM-omgevingsplan H22B Nierkerkestraat

Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam

Ontwerp op 09-01-2025 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Zuidwestkwadrant in Amsterdam-Osdorp is het afgelopen decennium flink op de schop gegaan. Als een van de eerste buurten in de Amsterdamse Westelijke Tuinsteden is deze buurt vernieuwd en zijn er woningen gesloopt en bijgebouwd, diverse voorzieningen zijn gerealiseerd en is de openbare ruimte aangepakt. Met de aanleg van Stadspark Osdorp en het Waterpark zijn er twee nieuwe parken aan de buurt toegevoegd. De Kikker, een nieuwe Brede School, biedt onderdak aan twee basisscholen en verschillende maatschappelijke voorzieningen.

Het Nierkerkecomplex is de laatste kavel van het Zuidwestkwadrant waar nog geen vernieuwing heeft plaats gevonden en vormt daarmee het sluitstuk van één van de grootste opgaven in Amsterdam-Osdorp.

Dit complex bevindt zich aan de Nierkerkestraat in het noordwesten van het Zuidwestkwadrant in Osdorp en bestaat uit 72 sociale huurwoningen.

Dit complex is onderdeel van een vastgesteld Stedenbouwkundig Programma van Eisen uit 2005.

Voor deze laatste kavel was destijds bedacht om, na sloop, 32 eengezinswoningen terug te bouwen. Dit is ook zo opgenomen in het huidige bestemmingsplan.

Deze gedachte past echter niet meer bij de huidige woningbouwopgave.

Het meest passend op deze smalle alzijdige strook is een ensemble van twee appartementenblokken met portiek en/of galerijontsluiting. De twee woningbouwblokken zullen uit verschillende lagen bestaan met een uitbreiding c.q. verlenging van de bouwlocatie aan de westzijde. Het gebouw sluit hierdoor aan op de Baden Powellweg. Dit betekent een verdubbeling van het aantal woningen, waardoor een grotere groep woningzoekenden bediend kan worden.

Het voorliggend plan past niet binnen de kaders van het omgevingsplan gemeente Amsterdam (voorheen bestemmingsplan). Om medewerking te kunnen verlenen is een wijziging van het omgevingsplan nodig. Dit document voorziet hierin.

1.2 Doel Wijziging Omgevingsplan

Met voorliggende wijziging van het omgevingsplan gemeente Amsterdam wordt het mogelijk maken van de nieuwe ontwikkeling op de locatie Nierkerkerstraat nagestreefd.

1.3 Bevoegdheden

Op grond van de Omgevingswet wordt het omgevingsplan door de raad gewijzigd. De raad kan deze bevoegdheid delegeren aan het college van burgemeester en wethouders. Daar is in deze situatie geen sprake van.
Het besluitgebied is gelegen binnen de grenzen van het stadsdeel Nieuw-West.

De Verordening op de stadsdelen en het stadsgebied Amsterdam 2022 verdeelt de taken (bijlage 2) en bevoegdheden (bijlage 3) tussen de centrale stad en stadsdelen (en het stadsgebied Weesp).
Het plangebied is op de kaart in bijlage A behorende bij de Verordening niet aangewezen als stedelijk gebied of project. Daarom ligt de voorbereiding van de wijziging van het omgevingsplan tot aan de vrijgave van het ontwerpbesluit tot wijziging van het omgevingsplan bij het dagelijks bestuur. Vanaf het besluit tot terinzagelegging van de ontwerpwijziging van het omgevingsplan tot aan de besluitvorming door de gemeenteraad ligt de voorbereiding bij de centrale stad.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plankader. Er wordt onder meer ingegaan op de ligging en begrenzing van het besluitgebied. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijke (planologische en stedenbouwkundige kader) toegelicht. In hoofdstuk 5 tot en met 14 worden diverse omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 15 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 16 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid (inclusief participatie).

Hoofdstuk 2 Het Plangebied

2.1 Ligging En Begrenzing Besluitgebied

Het Nierkercomplex bevindt zich in de huidige situatie aan de Nierkerkestraat in het noordwesten van de buurt Zuidwestkwadrant in Osdorp.

verplicht

In de toekomstige situatie bestaat het complex uit twee woongebouwen en voorziet het plan in ongeveer 150 woningen.

verplicht

Het besluitgebied wordt aan de noordzijde begrenst door de Nierkerkestraat, aan de zuidzijde door het Roosje Vospad, aan de oostzijde door de Clauskindereweg en aan de westzijde door een groenstrook grenzend aan de Baden Powellweg.

Voor de exacte ligging van het besluitgebied wordt verwezen naar de geometrie (de weergave van de regels van het omgevingsplan die binnen het besluitgebied van voorliggende wijziging van het omgevingsplan gelden).

2.2 Historie Van Het Besluitgebied

Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP)

Het besluitgebied maakt onderdeel uit van de Westelijke Tuinsteden die volgens de stedenbouwkundige principes van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP) zijn gerealiseerd. Het Algemeen Uitbreidings Plan van Amsterdam was een rechtstreeks gevolg van de grote annexatie van 1921, waarbij het grondgebied van Amsterdam vrijwel werd verviervoudigd. De stad kampte toentertijd met een chronisch ruimtegebrek en een chaotische stadsrand. Het maken van een allesomvattend uitbreidingsplan was daarom noodzakelijk. Onder leiding van C. van Eesteren werd een stedenbouwkundig Plan in Hoofdzaken gemaakt, waarin ruimte werd gelaten voor nadere uitwerking. Het AUP was in 1935 gereed, maar is grotendeels na de Tweede Wereldoorlog uitgevoerd.

Het plan introduceerde voor Amsterdam het vingerstadmodel waarbij het groen via groene scheggen tot diep in het stedelijk gebied doordringt. Nieuw-West kent één kleine (De Bretten) en twee grote (Sloterplas en Amsterdamse Bos / Nieuwe Meer) groene scheggen. Binnen het plan werd een viertal stedelijke functies benoemd, die een eigen plek dienden te krijgen: wonen, werken, ontspanning en verkeer. Het werken diende zich te concentreren in de bestaande binnenstad (City) en het aan te leggen Westelijk Havengebied. De voornaamste nieuwe woongebieden werden gepland in het westen (Nieuw-West) en zuiden (Buitenveldert). Recreatie zou tussen de woon- en werkgebieden kunnen plaatsvinden, in parken en groenstroken.

In 1950 werd de 'Partiële herziening van het westelijke gedeelte van het AUP' vastgesteld, het plangebied omvatte het gedeelte tussen Tuinstad Slotermeer en de Nieuwe Meer. Op basis van deze partiële herziening maakte men twee voorontwerpen, die gezien kunnen worden als nadere uitwerking van de 'Partiële herziening van het westelijke gedeelte van het AUP'.

Uitgangspunt bij het ontwerpen van de wijken was de toetreding van lucht, licht en ruimte. Het gevolg zijn planmatige wijken met een sterke nadruk op de stedenbouwkundige structuur. Wegen, water en groen vormen een doorgaande openbare ruimte. De gebouwen worden daar zorgvuldig in geplaatst in een veelal open verkaveling: een combinatie van laag-, middelhoog- en hoogbouw waarbij het groen om de bebouwing heen 'vloeit'. Inmiddels worden steeds meer delen van de oorspronkelijke bebouwing vervangen door bebouwing in een hogere dichtheid. Belangrijk daarbij is dat de nieuwe bouwlocaties zich in grote lijnen voegen naar de stedenbouwkundige AUP karakteristiek. Dit geldt in mindere mate voor de architectuur. Gezocht wordt naar een hedendaagse interpretatie van de principes van het AUP die voldoen aan de wensen en eisen van nu.

verplicht

Zuidwest Kwadrant

Het Zuidwest Kwadrant is een woongebied uit de vroege jaren zestig en werd gerealiseerd als onderdeel van de Westelijke Tuinsteden van Amsterdam. De wijk ontleent zijn naam aan de ligging; Osdorp werd bekeken in kwadranten en het gebied ligt in het zuidwestelijk deel van Osdorp zoals dit in de jaren '60 van de vorige eeuw werd gerealiseerd.

De woonbuurt was ontworpen volgens de stedenbouwkundige principes die kenmerkend zijn voor de Westelijke Tuinsteden. De openbare ruimte werd in sterke samenhang met de bebouwing ontworpen, waardoor er sprake is van een samenhangende compositie van wegen, groen, water en bebouwing. Uitgangspunt bij het ontwerpen van de buurten en de woningen was de toetreding van licht, lucht en ruimte. Brede wegprofielen, groenstroken, grachten en een open, transparante verkaveling vloeiden hieruit voort. De ruimtelijke structuur van het Zuidwest Kwadrant kenmerkte zich na de realisatie in de jaren '60 door de open bebouwingsvorm: vrijstaande gebouwen met voornamelijk portiek-etagewoningen in een groene omgeving, vijf lagen hoog, gegroepeerd in haken of stroken met opvallend ruime verkavelingen.

De buurt ligt aan de rand van de Westelijke Tuinsteden van Amsterdam Nieuw-West. Ooit lag de wijk op de grens van stad en open landschap. De positie van de buurt in de stad is in de jaren '90 echter ingrijpend veranderd. Was de buurt eerst een jonge tuinstad aan de rand van de stad, later werd het een oudere buurt omgeven door de nieuwe woonwijken de Aker en Nieuw-Sloten. Daardoor is de buurt midden in dit deel van de stad komen te liggen.

De tuinsteden en het Zuidwest Kwadrant in het bijzonder werden bedreigd door groeikernen als Hoofddorp en Purmerend en later ook door deze nieuwe woonwijken aan de stadsrand. De woningen in de naoorlogse buurt waren klein, versleten en ouderwets vergeleken bij de nieuwbouwwoningen van de groeikernen en de uitbreidingswijken Aker en Nieuw-Sloten. Niet alleen de woningen, maar ook de woonomgeving was aanzienlijk verouderd, slecht onderhouden en sloot niet meer aan bij de wensen van de bewoners. Door het verdwijnen van het oude gevoel van gemeenschappelijkheid, was er een behoefte aan een scherper onderscheid tussen de openbare en de private sfeer. De Aker en Nieuw-Sloten lokten draagkrachtige huishoudens weg, sociaal-economisch minder sterke huishoudens bleven achter. Hierdoor kwamen de voorzieningen in de buurt onder druk te staan.

Het Zuidwest Kwadrant werd een van de eerste stedelijke vernieuwingsgebieden in Nieuw-West. Om te kunnen concurreren met de nabijgelegen uitbreidingswijken moest een aantrekkelijk woonmilieu met een gevarieerd woningaanbod gecreëerd worden. De aanpak bestond uit een combinatie van sloop, nieuwbouw en renovatie van woningen en de herinrichting van de openbare ruimte. Inmiddels is de stedelijke vernieuwing vrijwel geheel afgerond

Planlocatie

Het Zuidwestkwadrant in Amsterdam-Osdorp is het afgelopen decennium flink op de schop gegaan. Als een van de eerste buurten in de Amsterdamse Westelijke Tuinsteden is deze buurt vernieuwd en zijn er woningen gesloopt en bijgebouwd, diverse voorzieningen zijn gerealiseerd en is de openbare ruimte aangepakt. Met de aanleg van Stadspark Osdorp en het Waterpark zijn er twee nieuwe parken aan de buurt toegevoegd. De Kikker, een nieuwe Brede School, biedt onderdak aan twee basisscholen en verschillende maatschappelijke voorzieningen.

Het Nierkerkecomplex is de laatste kavel van het Zuidwestkwadrant waar nog geen vernieuwing heeft plaats gevonden en vormt daarmee het sluitstuk van één van de grootste opgaven in Amsterdam-Osdorp.

Dit complex bevindt zich aan de Nierkerkestraat in het noordwesten van het Zuidwestkwadrant in Osdorp en bestaat uit 72 sociale huurwoningen. Dit complex is onderdeel van een vastgesteld Stedenbouwkundig Programma van Eisen uit 2005.

Voor deze laatste kavel was destijds bedacht om, na sloop, 32 eengezinswoningen terug te bouwen. Dit is ook zo opgenomen in het huidige bestemmingsplan.

Deze gedachte past echter niet meer bij de huidige woningbouwopgave.

2.3 Beschrijving Huidige Situatie Besluitgebied

Het complex bevindt zich aan de Nierkerkestraat in het noordwesten van het Zuidwestkwadrant in Osdorp. Het bestaande gebouw aan de Nierkerkestraat is een langgerekt appartementengebouw van 145 meter met 72 sociale huurwoningen met portiekontsluiting in 5 bouwlagen. Het gebouw grenst met alle zijden aan de openbare ruimte.

verplicht

verplichtBestaande situatie ter plaatse van het Nierkerkecomplex (bron: gemeente Amsterdam)

2.4 Geldend Juridisch Planologisch Kader

De projectlocatie maakt onderdeel uit van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan gemeente Amsterdam, deelgebied bestemmingsplan Zuidwest Kwadrant (vastgesteld op 11 september 2016).

Het plangebied heeft de bestemmingen Wonen, Groen en Verkeer- 1. Daarnaast heeft een deel van de bestemming Wonen de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1'. De maximale toegestane bouwhoogte is deels 13 meter en deels 10 meter.

verplicht

Uitsnede Omgevingsplan gemeente Amsterdam, deelgebied Zuidwest Kwadrant (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 3 Beleid En Regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen en deze vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda.

De Visie

De NOVI bevat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een groot aantal opgaven, op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De NOVI biedt daarbij een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Omgevingskwaliteit is daarbij het kernbegrip. De NOVI staat voor een nieuwe aanpak waarbij overheden en maatschappelijke organisaties met regie vanuit het Rijk integrale afwegingen maken.

Toelichting

In de toelichting worden 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving beschreven en de daarbij horende opgaven waarvoor het Rijk zich gesteld ziet. Steeds wordt per belang het huidige beleid gekoppeld en wordt de opgave gesteld die met het belang samenhangt.

Besluitgebied

Ter plaatse van het werkingsgebied is geen strijd met de NOVI.

3.1.2 Instructieregels Rijk via Besluit kwaliteit leefomgeving

Een instructieregel is een algemene regel waarmee een bestuursorgaan aan een ander bestuursorgaan aangeeft hoe dat orgaan een taak of bevoegdheid moet uitoefenen. Het Rijk heeft de instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) opgenomen. Behalve het Rijk stelt ook de provincie Noord-Holland instructieregels in de omgevingsverordening, zie paraagraaf 3.2.2.

In hoofdstuk 5 van het Bkl staan de instructieregels voor omgevingsplannen per onderwerp. De meeste instructieregels hebben betrekking op omgevingsaspecten en worden in de hierna volgende hoofdstukken beschreven. Hieronder worden algemene planologische instructieregels beschreven.


Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel met het oog op zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand. Het is terug te vinden in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
De instructieregel houdt in dat bij het toelaten van een nieuwe stedelijke ontwikkeling er rekening moet worden gehouden met:

  • de behoefte aan die ontwikkeling; en
  • bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied: met de mogelijkheden om binnen het stedelijk gebied of stedelijk groen in de behoefte te voorzien.


Hierbij gaat het om een inhoudelijke sturing op de uit te voeren belangenafweging. De formulering 'rekening houden met' betekent dat het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid heeft. Andere belangen dan het belang dat gediend wordt met de instructieregel kunnen de doorslag geven. Daarbij is van belang dat het gaat om een afweging van de ontwikkelingsbehoefte met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Zowel kwantitatieve aspecten als ook kwalitatieve aspecten kunnen een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte.


Begrip stedelijke ontwikkeling

Artikel 5.129g Bkl is van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van bedrijventerreinen, zeehaventerreinen, woningbouwlocaties, kantoren, detailhandelvoorzieningen of andere stedelijke voorzieningen. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling in relatie met de omgeving bepaalt of het plan voldoende substantieel is. Er zijn geen ondergrenzen aangegeven, maar in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn hiervoor de volgende lijnen uitgezet:

  • Bij woningbouw is vanaf twaalf woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling;
  • Bij nieuwbouw en uitbreiding van winkels, kantoren en bedrijven ligt de ondergrens in beginsel bij een bruto-vloeroppervlakte van 500 m2;
  • Bij nieuwbouw en uitbreiding van overige stedelijke functies ligt de ondergrens in beginsel bij een ruimtebeslag van 500 m2.


Onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' worden onder meer maatschappelijke, religieuze, culturele en ontspanning en vermaak gerelateerde voorzieningen als stedelijke ontwikkeling aangemerkt. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Of een stedelijke ontwikkeling nieuw is, wordt bepaald in vergelijking met de regels in het omgevingsplan die daarvoor golden. Dit is inclusief de (in het verleden) verleende omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit waarbij wordt afgeweken van het omgevingsplan. Het gaat daarbij om een stedelijke ontwikkeling die een nieuw of groter planologisch beslag legt op de ruimte, of, als alleen sprake is van een wijziging van een gebruiksfunctie, op een andere manier wezenlijke ruimtelijke effecten heeft. Van belang is dus in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte het plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande plan.


Begrip stedelijk gebied

Een stedelijk gebied is het samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur, met uitzondering van stedelijk groen aan de rand van die bebouwing en lintbebouwing langs wegen, waterwegen of waterkeringen. Het betreft het samenstel van bebouwing dat in een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is toegelaten.


Reikwijdte onderzoek

De aard en omvang van de ontwikkeling bepalen het schaalniveau en de uitgebreidheid waarop de ruimtebehoefte wordt afgewogen. Bij elk plan hoort derhalve een passende onderbouwing. Provinciale of regionale visies en afspraken kunnen als basis dienen voor de onderbouwing, als dergelijke documenten concreet en voldoende onderbouwd zijn. Bij ontwikkelingen met een ruimtelijk effect op het grondgebied van andere gemeenten of provincies is bovengemeentelijke of zelfs bovenprovinciale afstemming noodzakelijk.


Besluitgebied

In beginsel' is een plan met meer dan 11 woningen een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is dus de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of er een nieuw of groter beslag op de ruimte is. Of, als er alleen een wijziging van de gebruiksfunctie is, op een andere manier wezenlijke ruimtelijke effecten heeft.

Van belang is hierbij dus in hoeverre het plan:

  • in vergelijking met het vorige plan, voorziet in een functiewijziging
  • en welk planologische beslag op de ruimte het plan mogelijk maakt in vergelijking met het vorige plan


Een combinatie van een ontwikkeling met een nieuw of groter planologisch ruimtebeslag en een functiewijziging is natuurlijk ook mogelijk.


Laddertoets

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in maximaal 150 woningen, deels op gronden aangewezen waar woningen al zijn toegestaan en deels op gronden waar geen woningen zijn toegestaan (bestemmingen Groen, Verkeer -1). Ook voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een grotere bebouwingshoogte dan wat is toegestaan op basis van het (tijdelijke) omgevingsplan.


Gelet hierop is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder duurzame verstedelijking.


Beschrijving behoefte

De behoeftevraag naar functies als wonen en werken en overige stedelijke voorzieningen is in grote mate afhankelijk van de toekomstige demografische en economische ontwikkelingen in een gebied.

Uit het rapport Demografische ontwikkelingen 2010-2040 van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt de Metropoolregio Amsterdam aanhoudend (tot 2040) sterk tot zeer sterk te groeien: 10 procent tot meer dan 20 procent. Ook de huishoudensontwikkeling geeft dezelfde trend met een stevige groei van 20 procent of meer. De verwachting is dat de gemeente Amsterdam in 2040 ruim 50.000 huishoudens meer heeft dan in 2010. De werkzame beroepsbevolking in de Metropoolregio Amsterdam zal toenemen.

Om de concurrentie met andere economisch topregio's aan te kunnen dient het hoogstedelijk centrummilieu doorontwikkeld te worden. Intensivering van het grondgebruik in de stad is hierbij van groot belang. Een grotere mix van wonen en werken, waarbij kansrijke economische sectoren de ruimte krijgen. Meer woon- en werkruimte betekent meer draagvlak voor voorzieningen. Daarbij horen horeca, detailhandel en een diversiteit aan culturele en onderwijsinstellingen. De nieuwe economie bestaat uit een complex van functies: wonen, werken en recreëren.

Wonen

De woningbehoefte in de Metropoolregio Amsterdam is zeer groot en voor de komende decennia van structurele aard. De stadsregio behoort landelijk tot één van de weinige regio's in Nederland waar het tot nu toe niet lukt om het woningtekort terug te dringen. Die woningbehoefte heeft veel te maken met de regionale economische ontwikkeling. De Amsterdamse regio is in economische termen de succesvolste van Nederland en wordt gezien als een belangrijke motor van de nationale economie.

Met de partners in de Metropoolregio is afgesproken dat Amsterdam haar woningvoorraad met 50.000 woningen uitbreidt binnen het bestaande stedelijke gebied in de periode 2010-2030. In de periode tot 2050 heeft Amsterdam de ambitie de voorraad met totaal 150.000 woningen uitgebreid te hebben. De druk op de Amsterdamse woningmarkt neem toe. De schaarste zorgt voor stijgende prijzen waardoor de betaalbaarheid voor lagere en middeninkomens verder onder druk komt te staan. De vraag naar woningen in Amsterdam is onverminderd groot, met name in de stedelijke woonmilieus binnen de Ring A10. Het centrum met het aangrenzende Zuid, Oud-West en Oostelijk Havengebied vormen samen de centraal stedelijke zone. De vraag naar stedelijk wonen is hier groot en door de unieke kwaliteiten heeft dit gebied weinig concurrentie in de regio. Veel mensen willen juist hier wonen, de dichtheid van bebouwing, voorzieningen en activiteiten is hier heel hoog.

Gemeentelijke prognoses geven aan dat er 3.000 tot 7.500 woningtoevoegingen per jaar moeten plaatsvinden om in de woningbehoefte te voorzien. Er vestigen zich veel nieuwe mensen in de stad: netto circa 10.000 per jaar. De komende decennia zal het aantal ouderen in Amsterdam fors toenemen. Door het landelijk beleid zullen veel ouderen langer zelfstandig blijven wonen. In bouwplannen zal dan ook ruimte moeten zijn voor nieuwbouw die ook geschikt is voor ouderen. Ook de vraag naar studentenwoningen is in Amsterdam onverminderd groot, zodat de komende jaren de bouw van studentenhuisvesting blijvend gestimuleerd moet worden. Tot slot is behoefte aan ruimte voor zelfbouwers en bouwgroepen.

Naast de woningvraag van nieuwe inwoners wordt met het mogelijk maken van nieuwe woningen ook een doorstroombeweging in de stad in gang gezet. Voor de gezinshuishoudens die nu noodgedwongen in te krappe woningen blijven wonen, ontstaan er mogelijkheden om binnen hun wensen in de stad te blijven wonen. De woningen die zij in verschillende buurten achterlaten zijn geschikt voor kleine huishoudens en starters op de woningmarkt. De middenhuur kan de sleutel vormen voor een betere verdeling van de schaarse woonruimte in Amsterdam. Er zit nu vaak een groot gat tussen de sociale huurprijzen tot afgerond 700 euro per maand en de huurprijzen in de vrije sector. Door veel woningen te bouwen met een middenhuur kunnen de relatief welvarende mensen in een sociale huurwoning verleid worden om te verhuizen. Er moeten meer middensegment woningen worden gebouwd. De gemeente heeft hiertoe in 2017 het Actieplan meer middeldure huur en de Woonagenda 2025 vastgesteld.

De gemeente Amsterdam heeft gezien deze toenemende woningbehoefte de ambitie uitgesproken om vanaf 2018 per jaar minimaal 5.000 woningen te realiseren, waarvan 500 sociale huurwoningen. Om tegemoet te komen aan de grote vraag naar nieuwbouwwoningen is het zaak om hierop in te spelen door woningbouw planologisch mogelijk te maken: de planvoorraad moet worden vergroot.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in maximaal 150 woningen, waarbij ingezet wordt op 50% sociale huurwoningen voor verschillende doelgroepen en 50% betaalbare koopwoningen.


Voorzieningen/ vestiging van een dienst

De beoogde voorzieningen betreffen voorzieningen met een beperkte omvang en een lokaal karakter, gericht op de nieuwe woningen en de buurt. Ze dragen bij aan de leefbaarheid en worden niet gezien zelfstandige ontwikkeling. Gezien de kleinschaligheid van deze voorzieningen zal er voldoende draagvlak voor en behoefte aan deze voorzieningen zijn.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Daaruit volgt dat de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte. De ruimtevraag kan geheel worden opgevangen in bestaand stedelijk gebied.


Behoud van ruimte voor toekomstige functies
Paragraaf 5.1.6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels over het behoud van ruimte voor toekomstige functies. De paragraaf bevat instructieregels met betrekking tot aangewezen reserveringsgebieden.

Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties vereist in bepaalde gevallen dat gebieden worden vrijgehouden voor toekomstige ontwikkelingen die alleen op bepaalde locaties kunnen plaatsvinden. Het Besluit kwaliteit leefomgeving kent in navolging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een aantal reserveringsgebieden, waar vanwege de voorzienbare toekomstige aanleg van werken of objecten regels gelden over activiteiten die een dergelijke aanleg zouden bemoeilijken. Het gaat onder meer om gebiedsreserveringen voor de lange termijn voor gebieden rond autowegen, autosnelwegen en hoofdspoorwegen of gebieden voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

Binnen Amsterdam zijn reserveringsgebieden aangewezen voor de uitbreiding of aanleg van een autoweg of autosnelweg.


Besluitgebied

Het werkingsgebied van voorliggend omgevingsplan ligt buiten aangewezen reserveringsgebieden.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland

Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven.

Doel en hoofdambitie

Klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, grote woningbehoeftes, bodemdaling, verminderde biodiversiteit. Het is een greep uit de vele grote onderwerpen waar opgaven in schuil gaan. De Omgevingsvisie geeft koers hoe de provincie Noord-Holland met deze onderwerpen moeten omgaan richting de toekomst. Daarin hanteert de Omgevingsvisie het uitgangspunt om in samenhang te kijken naar de opties. In de Omgevingsvisie wordt de ambitie geschetst een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau vast te houden. Daarvoor moet een goede balans gezocht worden tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.


Ambitie in relatie tot (metropool) Amsterdam

De provinciale visie ten aanzien van Amsterdam en de metropool rond Amsterdam is opgenomen in de Omgevingsvisie. De metropool rond Amsterdam is een stedelijk systeem van grotere en kleinere kernen, met Amsterdam als hoog stedelijke kernstad, een landschap met hoge gebruiks- en belevingswaarde, een multimodale bereikbaarheid, een havengebied met energietransitie en circulaire economie als dragers en Schiphol als internationale hub. De ontwikkeling komt tot uiting door een snelgroeiend aantal inwoners, arbeidsplaatsen en bezoekers, leidend tot een tendens van concentraties van economische functies. Grote aantallen arbeidsplaatsen concentreren zich op een aantal locaties in een zone van de Amsterdamse binnenstad tot net ten zuiden van Schiphol. Daarbij is het wenselijk om, vanuit het beperken van woon-werkafstanden en daarbij horende mobiliteitsinvesteringen, nieuwe woningen zo dicht mogelijk bij de grote werkconcentraties te realiseren, waar mogelijk in gemengde woonwerkmilieus.

De provincie heeft vijf samenhangende bewegingen beschreven die richting geven aan de ontwikkeling van de leefomgeving. De samenhangende bewegingen zijn:

  • Dynamisch schiereiland: de provincie Noord-Holland is aan drie zijden omgeven door water. Het benutten van deze unieke ligging is leidend, waarbij de kustverdediging voorop staat en waar toeristische en recreatieve kansen benut kunnen worden en natuurwaarden worden toegevoegd.
  • Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  • Sterke kernen, sterke regio's, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en waarin de kernen de herkenbare identiteit behouden.
  • Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving; centraal staat het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector.


De hoofdthema's en de samenhangende bewegingen vormen de belangrijkste maatschappelijke opgaven voor de komende jaren. Ontwikkelprincipes bieden houvast voor iedereen die iets wil doen dat raakt aan de fysieke leefomgeving. Aan de ruimtelijke beslissingen van de provincie zal daarom altijd een afweging van deze belangen voorafgaan.
Metropool

Amsterdam maakt onderdeel uit van de metropoolregio Amsterdam, een regio die zich uitstrekt tot Zaanstad, Almere, Zuid Kennemerland en de Gooi- en Vechtstreek. De metropool moet tot 2050 verder groeien als een belangrijke en duurzame internationale concurrerende stedelijke regio.

Er moeten daarom voldoende kantoren, bedrijven en woningen zijn, die vooral binnen het binnenstedelijk gebied gerealiseerd worden. De regionale verschillen tussen de grotere en kleinere kernen binnen de metropool moeten hun sterke identiteit behouden, terwijl het geheel in sterkere mate als een systeem functioneert. Er moet functiemenging zijn, een goede bereikbaarheid en er wordt geïnvesteerd in een samenhangend netwerk van openbaar vervoer tussen woon- en werklocatie. De provincie ziet hierin niet de rol van trekker voor zichzelf, maar dit zal gezamenlijk met partners die daar mede voor verantwoordelijk zijn, worden opgepakt.

Verdichting

De woningbouwbehoefte wordt vooral in en aansluitend op de bestaande, verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Er moet voldoende ruimte en budget zijn voor de ontsluiting van grote woongebieden door te verdichten op goed bereikbare plekken nabij knooppunten van openbaar vervoer.

Besluitgebied

De binnen het besluitgebied voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de kaders uit de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening Noord-Holland

Artikel 2.6 van de Omgevingswet bepaalt, dat Provinciale Staten één omgevingsverordening vaststellen waarin de provinciale regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. De provincie Noord-Holland wil met de Omgevingsverordening NH2022 ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Gezocht wordt naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn vertaald naar regels die verankerd zijn in de Omgevingsverordening Noord-Holland.

De Omgevingsverordening geeft de weerslag van de afweging tussen ruimte voor ontwikkelingen en bescherming van bijvoorbeeld het landelijk gebied. De regels geven de kaders waarbinnen deze ruimte voor afweging en maatwerk mogelijk is en zijn in overeenstemming met de ontwikkelprincipes en ambities zoals verwoord in de omgevingsvisie. Deze regels zijn er onder andere op gericht om zoveel mogelijk binnenstedelijk te verdichten en het landschap te behouden en beschermen. Dat wil niet zeggen dat er niets mogelijk is in het landelijk gebied, maar het vraagt wel om een goede onderbouwing en landschappelijke inpassing. Voor gebieden met grotere landschappelijke, ecologische, aardkundige en cultuurhistorische waarde, de bijzondere provinciale landschappen, is deze bewijslast logischerwijs zwaarder.


Instructieregels Provincie via Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening bevat instructieregels die van belang zijn om het provinciale beleid of het provinciale belang te laten doorwerken in de uitoefening van taken of bevoegdheden door andere bestuursorganen dan provinciale staten, zoals gemeenten. Afdeling 6.2 bevat de instructieregels voor gemeentelijke omgevingsplannen. Deze instructieregels gelden ook als beoordelingsregels voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Er zijn onder andere instructieregels opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen, woningbouw, detailhandel, duurzame energie, beschermd landelijk gebied en cultureel erfgoed.

Besluitgebied

Artikel 6.13

Artikel 6.13 lid 1 Omgevingsverordening bepaald dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling die in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte afspraken.

Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt in de provinciale verordening een ontwikkeling als bedoeld in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving verstaan (een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is).
In beginsel' is een plan met meer dan 11 woningen een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is dus de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

De ontwikkeling die dit omgevingsplan mogelijk maakt bestaat uit meer dan 11 woningen, waardoor er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Beschrijving behoefte: demografische en economische ontwikkeling

De behoeftevraag naar functies als wonen en werken en overige stedelijke voorzieningen is in grote mate afhankelijk van de toekomstige demografische en economische ontwikkelingen.

Uit het rapport Demografische ontwikkelingen 2010-2040 van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt de Metropoolregio Amsterdam aanhoudend (tot 2040) sterk tot zeer sterk te groeien: 10 procent tot meer dan 20 procent. Ook de huishoudensontwikkeling geeft dezelfde trend met een stevige groei van 20 procent of meer. De verwachting is dat de gemeente Amsterdam in 2040 ruim 50.000 huishoudens meer heeft dan in 2010. De werkzame beroepsbevolking in de Metropoolregio Amsterdam zal toenemen.

Om de concurrentie met andere economisch topregio's aan te kunnen dient het hoogstedelijk centrummilieu doorontwikkeld te worden. Intensivering van het grondgebruik in de stad is hierbij van groot belang. Een grotere mix van wonen en werken, waarbij kansrijke economische sectoren de ruimte krijgen. Meer woon- en werkruimte betekent meer draagvlak voor voorzieningen. Daarbij horen horeca, detailhandel en een diversiteit aan culturele en onderwijsinstellingen. De nieuwe economie bestaat uit een complex van functies: wonen, werken en recreëren.

Wonen

De woningbehoefte in de Metropoolregio Amsterdam is zeer groot en voor de komende decennia van structurele aard. De stadsregio behoort landelijk tot één van de weinige regio's in Nederland waar het tot nu toe niet lukt om het woningtekort terug te dringen. Die woningbehoefte heeft veel te maken met de regionale economische ontwikkeling. De Amsterdamse regio is in economische termen de succesvolste van Nederland en wordt gezien als een belangrijke motor van de nationale economie.

Met de partners in de Metropoolregio is afgesproken dat Amsterdam haar woningvoorraad met 50.000 woningen uitbreidt binnen het bestaande stedelijke gebied in de periode 2010-2030. In de periode tot 2050 heeft Amsterdam de ambitie de voorraad met totaal 150.000 woningen uitgebreid te hebben. De druk op de Amsterdamse woningmarkt neem toe. De schaarste zorgt voor stijgende prijzen waardoor de betaalbaarheid voor lagere en middeninkomens verder onder druk komt te staan. De vraag naar woningen in Amsterdam is onverminderd groot, met name in de stedelijke woonmilieus binnen de Ring A10. Het centrum met het aangrenzende Zuid, Oud-West en Oostelijk Havengebied vormen samen de centraal stedelijke zone. De vraag naar stedelijk wonen is hier groot en door de unieke kwaliteiten heeft dit gebied weinig concurrentie in de regio. Veel mensen willen juist hier wonen, de dichtheid van bebouwing, voorzieningen en activiteiten is hier heel hoog.

Gemeentelijke prognoses geven aan dat er 3.000 tot 7.500 woningtoevoegingen per jaar moeten plaatsvinden om in de woningbehoefte te voorzien. Er vestigen zich veel nieuwe mensen in de stad: netto circa 10.000 per jaar. De komende decennia zal het aantal ouderen in Amsterdam fors toenemen. Door het landelijk beleid zullen veel ouderen langer zelfstandig blijven wonen. In bouwplannen zal dan ook ruimte moeten zijn voor nieuwbouw die ook geschikt is voor ouderen. Ook de vraag naar studentenwoningen is in Amsterdam onverminderd groot, zodat de komende jaren de bouw van studentenhuisvesting blijvend gestimuleerd moet worden. Tot slot is behoefte aan ruimte voor zelfbouwers en bouwgroepen.

Naast de woningvraag van nieuwe inwoners wordt met het mogelijk maken van nieuwe woningen ook een doorstroombeweging in de stad in gang gezet. Voor de gezinshuishoudens die nu noodgedwongen in te krappe woningen blijven wonen, ontstaan er mogelijkheden om binnen hun wensen in de stad te blijven wonen. De woningen die zij in verschillende buurten achterlaten zijn geschikt voor kleine huishoudens en starters op de woningmarkt. De middenhuur kan de sleutel vormen voor een betere verdeling van de schaarse woonruimte in Amsterdam. Er zit nu vaak een groot gat tussen de sociale huurprijzen tot afgerond 700 euro per maand en de huurprijzen in de vrije sector. Door veel woningen te bouwen met een middenhuur kunnen de relatief welvarende mensen in een sociale huurwoning verleid worden om te verhuizen. Er moeten meer middensegment woningen worden gebouwd. De gemeente heeft hiertoe in 2017 het Actieplan meer middeldure huur en de Woonagenda 2025 vastgesteld.

De gemeente Amsterdam heeft gezien deze toenemende woningbehoefte de ambitie uitgesproken om vanaf 2018 per jaar minimaal 5.000 woningen te realiseren, waarvan 500 sociale huurwoningen. Om tegemoet te komen aan de grote vraag naar nieuwbouwwoningen is het zaak om hierop in te spelen door woningbouw planologisch mogelijk te maken: de planvoorraad moet worden vergroot.


Met deze wijziging van het omgevingsplan worden 78 woningen toegevoegd aan de woningvoorraad. Er wordt bij de woningprogrammering aangesloten op de ambities die in de Woonagenda 2025 benoemd zijn (meer sociale huur en meer betaalbare koop).

Artikel 6.75

Artikel 6.75 lid 1 Omgevingsverordening bepaald dat de motivering van een omgevingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maat een beschrijving bevat van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. In Hoofdstuk 11 Water en Hoofdstuk 14 Duurzaamheid en klimaatadaptatie wordt hier nader op ingegaan.

Conclusie

In de Omgevingsverordening NH2022 zijn geen regels opgenomen die aan voorliggende wijziging van het omgevingsplan in de weg staan. De voorliggende wijziging van het omgevingsplan voldoet aan de Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal Beleid - Metropoolregio

De Metropoolregio Amsterdam is het samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 30 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De 30 gemeenten vormen 7 deelregio's; de gemeente Amsterdam is alleen een deelregio. De gemeenteraden en Provinciale Staten van de MRA-deelnemers worden door de eigen colleges geïnformeerd en betrokken bij de activiteiten van de samenwerking. Daarmee treedt de MRA-samenwerking niet in de formele relatie tussen volksvertegenwoordigers en bestuurders.

De bestuurders van de colleges zijn op tal van terreinen actief binnen hun provincie of eigen deelregio. Op MRA-schaal werken wethouders namens hun deelregio binnen de drie inhoudelijke MRA-platforms Economie, Ruimte en Mobiliteit aan de uitvoering van de MRA Agenda. Door de aanpak van onderwerpen op het niveau van de deelregio's in combinatie te brengen met afstemming op het niveau van de MRA wordt de MRA Agenda uitgevoerd.

MRA agenda 2020-2024

Deze agenda is de inhoudelijke basis van de samenwerking in de regio. Nieuw in deze agenda 2.0 zijn, ten opzichte van de MRA Agenda 2016-2020, de twee leidende principes 'toekomstbestendig' en 'evenwichtig'. Dit is uitgewerkt in vier bestuurlijke opdrachten:

  • het verder versterken van de samenwerking;
  • het realiseren van een veerkrachtige, inclusieve en schone economie;
  • bouwen voor de woningbehoefte, met groei de leefkwaliteit van het geheel versterken;
  • tempo maken met het metropolitaan mobiliteitssysteem.


In deze agenda is gekozen voor een programmatische benadering, met zogenoemde 'uitvoeringslijnen' die uit de bestuurlijke opdrachten voortvloeien.


Voorliggende wijziging van het omgevingsplan voorziet in de bouw van maximaal 150 woningen (circa 50% sociaal en circa 50% betaalbare koop) en draagt op deze wijze bij aan de bestuurlijke opdracht 'bouwen voor de woningbehoefte, met groei de leefkwaliteit van het geheel versterken'.

3.4 Gemeentelijk Beleid - Stedelijke Kaders

3.4.1 Omgevingsvisie Amsterdam 2050

Van Structuurvisie Amsterdam 2040 naar Omgevingsvisie Amsterdam 2050

De Omgevingsvisie Amsterdam 2050 is een langetermijnvisie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving, die elke overheid opstelt in het kader van de Omgevingswet. De omgevingsvisie is samen met het OER op 8 juli 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Amsterdam 2040.

Met vaststelling van de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 door de gemeenteraad is de Structuurvisie Amsterdam 2040 vervangen. Hierop zijn twee uitzonderingen, de Hoofdgroenstructuur en het hoogbouwbeleid, die integraal opgenomen waren in de structuurvisie. Deze blijven van kracht tot vervangend beleid is vastgesteld. De Gemeente Amsterdam wil met een brede blik sturen. Deze omgevingsvisie heeft daarbij een drieledige functie:

  • richting geven aan groei;
  • versnellen van transities;
  • ruimte bieden aan initiatieven.

De omgevingsvisie bouwt voort op eerder geformuleerde beleidsinzetten. In sommige paragrafen wordt derhalve nog verwezen naar de Structuurvisie Amsterdam 2040. Op een aantal punten formuleert de omgevingsvisie een aangepaste ruimtelijke koers. Die is gericht op het tegengaan van negatieve effecten op kansengelijkheid en leefbaarheid, op het verduurzamen van de stad en op herstel en vernieuwing van de economie.

Wereldwijd groeien steden. Steden hebben aantrekkingskracht omdat ze bedrijvigheid, wetenschap en creativiteit dicht bijeenbrengen en zo innovatie stimuleren en kansen bieden aan individuen. De stad moet kansen bieden aan iedereen. Om die reden omarmt Amsterdam zowel nieuwe inwoners als nieuwe banen. Economische groei is gewenst, niet in de laatste plaats vanwege de inkomsten. Maar Amsterdam wil ook ruimte bieden aan vernieuwing en een meer circulaire economie. Groei een plek geven in de stad is daarmee ook een verantwoordelijkheid. Om volledig profijt te trekken moet die groei richting gegeven worden. Gezien de ambities en de schaarste van ruimte en financiën maakt het bestuur vijf strategische keuzes:

  • Meerkernige ontwikkeling: Amsterdam is uit balans met één centrum waar alles op is gericht is. Een van de hoofddoelen van deze visie is een stad te worden met meer stedelijke centra. Ook in de regio willen we de kernen meer stedelijke kwaliteit geven.
  • Groeien binnen grenzen: duurzame, compacte stedelijke ontwikkeling en intensief ruimtegebruik. Daarmee maken we sociaal sterke buurten, met veel ruimte voor ondernemerschap en beperken we de ecologische voetafdruk van de stad.
  • Duurzaam en gezond bewegen: in een compacte stad staan ontmoeten en bewegen in de openbare ruimte voorop. In de hele stad krijgen lopen, fietsen en openbaar vervoer ruim baan.
  • Rigoureus vergroenen: nieuwe parken en meer groen in de openbare ruimte en op en aan gebouwen houdt de stad klimaatbestendig en leefbaar voor mens, dier en plant.
  • Samen stadmaken: meer mogelijkheden voor maatschappelijk initiatief. Samen met Amsterdammers, corporaties en private partijen bouwen we aan de stad. Daarbij maken we meer ruimte voor experimenten en verantwoordelijk en eigenaarschap voor onze inwoners.


Het voorliggende plan is in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.

3.4.2 Woonagenda 2025 (2017)

Voor welke uitdagingen staat Amsterdam tot 2025 op het terrein van wonen? De Woonagenda 2025 geeft hier antwoord op. De Woonagenda 2025 is een kader stellend, richtinggevend en praktisch document voor het woonbeleid tot 2025. Op 19 juli 2017 is de Woonagenda 2025 vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. In de Woonagenda staat beschreven hoe het Amsterdamse college wil blijven investeren in een stad waar voldoende woningen zijn voor alle Amsterdammers, de woningen duurzaam en van goede kwaliteit zijn en betaalbaar voor de Amsterdammers die erin wonen of gaan wonen. De Woonagenda zet in op voldoende, betaalbare en goede woningen in 2025 en brengt in kaart waar de huidige woningmarkt te kort schiet, wat er nu reeds aan gedaan wordt en welke aanvullende acties nodig zijn. Er zijn 25 acties geformuleerd. Voor het uitgangspunt 'voldoende woningen' is de ambitie om de woningvoorraad en woningbehoefte in 2025 beter op elkaar te laten aansluiten. De meest in het oog springende actie is het nieuwe stedelijke uitgangspunt voor de woningbouwprogrammering: 40% gereguleerde huur (sociale huur), 40% middeldure huur en koop en 20% dure huur en koop. Er zijn spelregels opgesteld om de programmering van 40-40-20 op een goede wijze toe te passen in projecten. Als de woningvoorraad hierdoor beter aansluit bij de woningbehoefte, is het belangrijk dat deze woningen ook bewoond worden door de huishoudens die hierop zijn aangewezen.

Met voorliggende wijziging van het omgevingsplan gemeente Amsterdam wordt een programma mogelijk gemaakt dat voorziet in circa 50% sociaal- en circa 50% betaalbare koop, waarmee afgeweken wordt van de Woonagenda.

Hoofdstuk 4 Het Ruimtelijk Kader

4.1 Ruimtelijk Functionele Aspecten

Bestaande situatie

Het bestaande gebouw aan de Nierkerkestraat is een langgerekt appartementengebouw van 145 meter met 72 sociale huurwoningen met portiekontsluiting in 5 bouwlagen. Het gebouw grenst met alle zijden aan de openbare ruimte. Het woongebouw was voorheen onderdeel van een groter halfopen bouwblok, als onderdeel van het AUP.

Alle entrees van het woongebouw zijn aan de Nierkerkestraat gelegen, net als het autoparkeren en de afvalophaallocatie. Aan de zijde van het Roosje Vospad heeft het woongebouw achtertuintjes die grenzen aan de openbare groenstrook langs het vrij liggende fietspad. De blinde kopgevel van het woongebouw aan de zijde van Baden Powellweg sluit aan op een open grasveld, een restant van de oorspronkelijke verkaveling.

De tevens blinde kopgevel aan de andere zijde van het woongebouw, centraal in de buurt, sluit aan op de rooilijn van het straatprofiel en het trottoir.


verplicht

4.2 Stedenbouwkundige Aspecten

Stedenbouwkundige analyse

Het stedenbouwkundig plan Zuidwestkwadrant uit 1995, van bureau de Nijl, vormde de basis voor de grootschalige vernieuwing van dit deel van Osdorp. Naast grootschalige sloop-nieuwbouw rond de Pieter Calandlaan, bestaat het plan ook uit grote delen met renovatie van bestaande woongebouwen. Een helder stratenpatroon wordt gecombineerd met een structuur van groene zones aansluitend op het Osdorppark.

De belangrijkste kenmerken van het gerealiseerde stedenbouwkundig plan zijn:

  • heldere rooilijnen en bouwmassa's
  • heldere overgangen openbaar - privé
  • heldere openbare groenzones
  • veel collectief, door hekwerken afgesloten, groen
  • een ruime schaal en maat

Specifiek voor de buurt:
1. Een gemengde stedelijke stadstraat, Pieter Calandlaan.
2. Woonbuurt achter Pieter Calandlaan, compacte laagbouwbuurt met heldere rooilijnen en bouwmassa's.
3. Bouwblokken-XL en de drie wachters, 8 tot 10 bouwlagen in hoge dichtheid, in combinatie met collectieve groene hoven.
4. Een groene lommerrijke stadslaan, Baden Powellweg.
5. 80-er-jaren blokken, getrapte strokenverkaveling met weidse groene tussenruimtes.
6. Nieuwbouwblok aan Baden Powellweg, vijflaags nieuwbouwblok met verhoogde plint, in crèmekleurige baksteen met brede betonbanden, incl. ondergrondse parkeergarage.
7. Nieuwbouwblok met loopbruggen, vijf-laags nieuwbouwblok met verhoogde plint, in rode baksteen met uitkragende betonbanden, incl. ondergrondse parkeergarage.
8. Woonstraat tussen deze twee nieuwbouwblokken (6 en 7) Rengerskerkestraat.
9. Basisschool de Kikker.
10. Voetbalkooi XL, grootschalige aanliggende speelvoorziening, passend bij de schaal van het Zuidwest Kwadrant.
11. Roosje Vospad, doorgaand vrijliggend fietspad van de Sloterplas, via Osdorppark naar de Aker
12. Heldere groenzones.
13. Nierkerkestraat, asymmetrische woonstraat met enkele bomen en dwarsparkeren aan de zijde van het bestaande Nierkerke-complex.
14. Open gevels in woonbuurt achter Calandlaan (ontwerpprincipe dat, in een groene versie, referentie kan zijn voor de nieuwe gevel aan Roosje Vospad).
15. Groenzone langs Roosje Vospad, naast ruimte voor openbaar groen biedt deze zone ook voldoende ruimte voor ca. 2 meter aan dubbele groene gevel met buitenruimtes georiënteerd op de zon.
16. Transparante blokentrees in Zuidwestkwadrant, mogelijke referentie voor entree nieuwbouw Nierkerke-locatie.


Het woningbouwblok aan de Nierkerkestraat is het enige deel van het stedenbouwkundige plan Zuidwestkwadrant uit 1995 dat niet gerealiseerd is. Het woongebouw maakte onderdeel van het SPvE Nierkerkecomplex uit 2005. Mede door de behoefte aan woningen voor (tijdelijke) herhuisvesting is de sloop/nieuwbouw van het Nierkerkeblok tot nu toe niet gerealiseerd.


verplicht

Stedenbouwkundig kader
De locatie vormt een uitzondering binnen het stedenbouwkundig kader van het Zuidwestkwadrant Osdorp. Daar waar de overige blokken deel uitmaken van een bepaalde repetitie binnen de stedenbouwkundige opzet, wordt de nieuwbouw op deze locatie een zoveel mogelijk op zichzelf staand stedenbouwkundig ensemble. Bepalend voor de herontwikkeling van de locatie is dat het lange kavel aan alle zijden grenst aan openbare ruimte. Dit betekent dat aan alle zijden een heldere representatieve gevel dient te worden gerealiseerd, aansluitend op het stedenbouwkundig kader voor de rest van de buurt. Aan de zijde van de Nierkerkestraat zullen alle entrees worden gerealiseerd. Aan het Roosje Vospad zal een zo ontspannen en groen mogelijke overgang met het vrijliggende fietspad worden gerealiseerd.

Het woningbouwprogramma van de locatie bestaat uit circa 50% sociale huur en circa 50% betaalbare koop. Omdat deze ontwikkeling daardoor in twee bouwstromen gerealiseerd gaat worden, is gekozen voor het realiseren van twee vrijstaande gebouwen met een tussenruimte. De twee gebouwen vormen samen één stedenbouwkundig ensemble en krijgen een vergelijkbare hoofdmassa. Het woongebouw dat centraal in de buurt ligt bevat het sociale huurprogramma, hierna genoemd als gebouw 1. Het woongebouw dat gesitueerd is aan de Baden Powellweg bevat het betaalbare koopprogramma, hierna genoemd als gebouw 2.

De twee gebouwen vormen binnen het ensemble een ritmiek van 4 hoofdvolumes, elk met een terugliggend tussendeel. Zo ontstaan qua volume twee identieke gebouwen, passend bij de stedenbouwkundige opzet van de wijk. De bouwhoogte en verdiepingshoogtes van de beide woongebouwen zijn gelijk, zodat het ensemble een zo sterk mogelijke ruimtelijke samenhang krijgt ondanks dat er twee bouwstromen zullen zijn en de woongebouwen mogelijk worden ontworpen door twee verschillende architecten. De woningen mogen niet eenzijdig georiënteerd zijn, dus geen corridorontsluiting. Buitenruimtes en galerijen worden binnen de hoofdmassa's van de gebouwdelen geplaatst, overeenkomstig met het stedenbouwkundige principe van de overige bebouwing in het Zuidwestkwadrant. Aanhangende galerijen en balkons zijn dus niet toegestaan.

Gebouw 1, centraal in buurt, krijgt een verhoogde plint met plaats voor BOG-ruimte (bedrijfs-onroerend goed) voor maatschappelijke voorzieningen. De plint heeft aan de zijde van de Nierkerkestraat de collectieve entrees en zo veel mogelijk direct aan de straat ontsloten maatschappelijke voorzieningen en begane grond-ontsloten woningen. De plint aan de Nierkerkestraat zal hierdoor zo veel mogelijk levendigheid krijgen.

Het stedenbouwkundige ensemble wordt behalve door de samenhang in hoofdvolumes en architectuur zo veel mogelijk tot een samenhang gebracht door het ontwerp van de groeninrichting en openbare ruimte. De twee woongebouwen worden geplaatst op een groen veld dat rondom de gebouwdelen loopt en ook de tussenruimte tussen de beide woongebouwen bepaalt. Deze tussenruimte vormt naast een zichtlijn in noord-zuidrichting voor de buurt, ook een tuin en toegangsruimte voor de voorzieningen en woningen in de plint.

verplicht

Programmatisch kader
Het plan voorziet in maximaal 150 woningen waarbij voor de nieuwbouw is gekozen voor een onderverdeling van ca. 50% sociale huur en ca. 50% betaalbare koop, verdeeld over de twee woongebouwen. De gemeente Amsterdam maakt zich sterk voor het behoud van de voorraad sociale huurwoningen in de stad. Vanwege de sloop van 72 sociale huurwoningen worden daarom minimaal 72 sociale huurwoningen teruggebouwd.

De overige woningen (maximaal 78) zullen worden gerealiseerd in het betaalbare koopsegment.


Voor gebouw 1 bestaat het programma uit sociale huurwoningen, onderverdeeld in de volgende grootte:

  • 20% woningen van circa 40m2 GBO (2-kamerwoningen),
  • 60% woningen van circa 60m2 GBO (3-kamerwoningen en
  • 20% woningen van circa 85m2+ GBO (4- en 5-kamerwoningen).


Onderdeel van het programma zijn verder enkele rolstoelwoningen met aanvullend maximaal 300 m2 BVO bedrijfsonroerend goed (BOG)-ruimten in de plint. Deze BOG-ruimten hebben een maatschappelijke (wijk)functie. In overleg kan de gemeente ook maatschappelijke functies met commerciële erfpachtbestemmingen toestaan, bijvoorbeeld voor een huisarts of apotheek.

Voor gebouw 2 bestaat het programma uitbetaalbare koopwoningen.Er wordt geen verdeling van woninggroottes verplicht gesteld, alleen dat de gemiddelde woninggrootte (van alle betaalbare koopwoningen samen) maximaal 60 m2 GBO is. Kleine woningen voor starters/studenten zijn niet passend op deze locatie in Osdorp.

Architectonisch kader

Hoofdmassa's stedenbouwkundig ensemble

De beide woongebouwen vormen een zelfstandig stedenbouwkundig ensemble binnen de buurt. Vanwege de opdeling van de bebouwing van het langgerekte kavel in twee losstaande gebouwen met elk een eigen woonprogramma, is gekozen voor een heldere ritmische volumeopbouw om de ruimtelijke samenhang van een ensemble te versterken. De regelmatige verspringing van de rooilijn, in combinatie met een terugspringend toplaag en een sprekende plint met een ruime verdiepingshoogte, is daar de uitdrukking van.

Plasticiteit van de architectuur

Repetitie en collectieve vormgeving vormen de basis van de architectonische uitwerking en een doelmatige verzorgde detaillering. Sobere en terughoudende vormgeving als rustige en informele achtergrond voor de openbare ruimte.

De ontsluiting van de woningen zal een portiekgalerijontsluiting zijn in combinatie met korte galerijen, aangezien de woningen niet eenzijdig georiënteerd mogen zijn. Aan de zijde van het Roosje Vospad is binnen de gebouwcontour van 16 meter diepte, ruimte voor de buitenruimtes van de woningen en aan de zijde van de Nierkerkestraat voor de galerijen. De koppen van de beide woongebouwen dienen ook sprekende gevels te zijn, als integraal onderdeel van de architectuur.

Architectonische geleding

Het hoofdvolume is helder en strak vormgegeven, passend bij de architectuur van Zuidwest Kwadrant. De architectonische uitwerking van de twee woongebouwen kenmerkt zich door een visuele 'schil' om het hoofdvolume, ook aansluitend op het dakvlak. De 'schil' wordt gezien als een heldere omkadering van het bouwvolume en benadrukt de horizontale geleding van het gebouw. De vloeren vullen dan ook het volledige bouwvlak. Binnen de 'schil' is ruimte voor gevelverspringingen, buitenruimtes en galerijen.

Materiaal en kleurgebruik

Om ervoor te zorgen dat de twee gebouwen maximaal verwant zijn, zal het gebouw dat als eerste ontwikkeld gaat worden leidend zijn voor de uitstraling van het tweede gebouw. Het tweede gebouw zal op een passende manier moeten aansluiten bij het eerste gebouw.

Het stedenbouwkundig ensemble is qua kleur identiek, of in ieder geval verwant.

  • Er is sprake van één hoofdkleur.
  • Lichte warme kleuren voeren de boventoon.
  • Kleurdetails zijn toegestaan, mits ondergeschikt.
  • Kleuren zijn terughoudend en samenhangend.


Materialen en kleuren zijn ingetogen, in harmonie en passend in het straatbeeld.

  • In de gevel overheersen bij voorkeur duurzame materialen die goed aansluiten bij de baksteen- en betonarchitectuur van de nieuwbouw in de buurt. De voorkeur gaat uit naar hout.
  • Gevelopeningen in hoofdzaak transparant invullen.
  • Gerecycled materiaal sluit aan bij de circulaire intenties en bij de beeldkwaliteit. Dit kunnen elementen zijn uit het plangebied zelf (van de sloop), maar ook van elders.
  • PV-cellen in de gevel zijn alleen mogelijk indien geïntegreerd in het ontwerp.
  • Geen gebruik maken van uitlogende materialen, zoals koper en zink.
  • Kozijnen zijn van hout of hebben een vergelijkbare luxe uitstraling.


Daarnaast wordt voor de nieuwbouw verwezen naar de kaders die worden gesteld in de welstandsnota van Amsterdam: "De schoonheid van Amsterdam, 2016", hoofdstuk 6 "AUP en Post-AUP".

Ambities

Ruimtelijke kwaliteit

Ambitie 1

Heldere lijnen en bouwmassa, overeenkomstig de stedenbouw van Zuidwest Kwadrant:

  • Doorgaande horizontale lijnen van de bouwhoogte en verdiepingshoogtes.
  • Tweezijdige georiënteerd woningen, dus geen corridorontsluiting.
  • Buitenruimtes en galerijen worden binnen de hoofdmassa's van de gebouwdelen geplaatst, overeenkomstig het stedenbouwkundige principe van de overige bebouwing in het Zuidwest Kwadrant, dus geen aanhangende galerijen en balkons.

Ambitie 2

Collectieve uitstraling van de twee appartementengebouwen als stedenbouwkundig ensemble met een heldere verhoogde plint met entrees aan de Nierkerkestraat en een terugspringende toplaag.

Ambitie 3

Heldere sterke inkadering van het stedenbouwkundig ensemble van twee woongebouwen door een groen openbare ruimteontwerp aan zowel de Nierkerkestraat als het doorgaand fietspad, het Roosje Vospad.

Kavelregels

Stedenbouw

Het totale kavel voor de twee woningbouwblokken heeft een totale lengte van ca. 180 meter en een breedte van 16 meter. Beide woningbouwblokken hebben een lengte van 84 meter, met een tussenruimte van 12 meter.

Bij elk bouwblok wordt het middendeel tussen de twee blokken 'ingesnoerd'. Het middengedeelte (10-16 meter breed) heeft zichtbaar een teruggesprongen rooilijn aan zowel de voor- als achtergevel. Hierdoor wordt dit middendeel ondergeschikt aan de hoofdvolumes en wordt de lengte van de galerij onderbroken.

De diepte van de woningbouwblokken is max. 16 meter aan de buitenkanten, en zichtbaar minder bij het middengedeelte. Dit is inclusief buitenruimtes en galerijen. Bouwen in de rooilijn aan de Nierkerkestraat is verplicht. Het gebouw mag ook minder diep dan 16 meter gebouwd worden, mits de verspringing bij het middenstuk zowel aan de voor- als achterzijde behouden blijft.

De bouwhoogte is 5 bouwlagen bij het middendeel, en 6 bouwlagen voor de overige delen. De maximale bouwhoogte is resp. 18 en 21 meter. Zie ook onderstaande afbeelding.

verplicht

Het totale programma van woningen en maatschappelijke voorzieningen is ca. 12.500 m2BVO, excl. buitenruimtes woningen.

In de plinten van beide woongebouwen, en de halfverdiepte parkeergarage van het middeldure huurblok, bevinden zich de bergingen en het inpandig fiets- en autoparkeren, waarbij de levendigheid van de plint gewaarborgd moet worden. Bij de woningen en maatschappelijke voorzieningen in de plint wordt er aandacht besteed aan de ontmoeting tussen privé en openbaar. Er is bij deze woningen een duidelijke zichtrelatie naar de straat, maar ook aandacht voor de privacy van de bewoners. (Te open gevels worden met gordijnen gesloten, het is beter als de architectuur hiervoor de oplossing aanreikt.)

De twee woningbouwblokken staan rondom in het groen. Aan de zijde van het Roosje Vospad komt een openbare groenstrook die ook de ruimte tussen de twee gebouwen vult. Aan de Nierkekestraat wordt het straatprofiel waar mogelijk vergroend. Aan de straat en in de openbare ruimte bevindt zich ook het bezoekersparkeren voor fietsen en auto's.

Kenmerken woningbouwblokken:

  • twee alzijdige woongebouwen, zicht (sociale controle) op alle zijden rondom gebouw
  • kopgevels hebben open uitstraling
  • de plinthoogte is 4,5 meter
  • alle buitenruimtes vallen binnen het hoofdvolume (dus geen achtertuintjes en uitstekende balkons)
  • (hoofd)entrees aan de straatkant Niekerkerstraat
  • goede overgangen privé-openbaar
  • zo min mogelijk gesloten gevels op de begane grond
  • (hoofd)entrees aan de straatkant Nierkerkestraat
  • woningen op de begane grond hebben hun eigen entree aan de straat
  • woningen op de bovengelegen verdiepingen hebben een gezamenlijke entree aan de straatzijde
  • de collectieve entrees zijn duidelijk herkenbaar onderdeel van de architectonische opgave:
  • de zesde bouwlaag mag tot max 12m bebouwd worden (minder mag ook), overige ruimte beschikbaar voor dakterras bij de woning.


Prettig wonen:

  • Goede woningplattegronden
  • Iedere woning heeft een ruime buitenruimte
  • De buitenruimtes van de woningen op de begane grond vallen binnen het hoofdvolume. Erfafscheidingen zijn onderdeel van de architectuur (geen schuttingen)
  • Aandacht voor privacy wonen, De architectuur biedt hier oplossingen voor (bijvoorbeeld geen ramen tot de grond, deze worden dichtgezet met gordijnen)
  • Bij woningen op de begane grond: zicht op straat belangrijk, dus woonkamer of keuken aan de straat, geen slaapkamers
  • Aandacht voor de overgang prive-openbaar bij de begane grond woningen, dit oplossen in de gevelarchitectuur
  • BOG-plint: zichtbare functies. Van buiten is zichtbaar wat er binnen gebeurt en vice versa
  • BOG-plint: plint heeft uitnodigende en open uitstraling


Programma

Het programma bestaat uit maximaal 150 woningen, waarvan 72 tot 80 in de sociale huur en 70 tot 78 wonignen betaalbare koop.

Voor het sociale huurblok is er een verdeling van 20% woningen van 40m2 GBO, 60% woningen van 60m2 GBO en 20% woningen van 85m2+ GBO. Het sociale huurblok heeft in de plint een BOG-programma van 300m2 voor maatschappelijke voorzieningen in de plint, gecombineerd met (fiets)bergingen en woningen.

De betaalbare koopwoningen hebben een maximale gemiddelde woninggrootte van 60m2 GBO. Het blok heeft verder ruimte voor (fiets)bergingen en inpandig autoparkeren in een half-verdiepte parkeerverdieping.

Parkeren

Autoparkeren
Voor de parkeernorm wordt verwezen naar de 'Nota Parkeernormen Auto' uit 2017. Daarin staat het volgende beschreven:

Een maximumparkeernorm van één parkeerplek per woning voor alle woningtypen, vrije sectorwoningen (koop en huur) en sociale huurwoningen.

Voor vrije sectorwoningen (koop en huur):

  • Bij woningen tot 30 m² bvo, een minimumnorm van 0,1 tenzij het project met minder dan 100 woningen in deze categorie betreft. In dat geval is de norm 0,0 parkeerplek per woning.
  • Woningen tussen 30 m² en 60 m² bvo, een minimumnorm van 0,3 parkeerplek per woning.
  • Woningen boven de 60 m² bvo, een minimumnorm van 0,6 parkeerplek per woning
  • Voor alle soorten sociale huurwoningen, geen minimumparkeernorm.


In gereguleerd gebied geldt bij nieuwbouw van alle woningtypen (vrije sectorwoningen en sociale huur) dat bewoners worden uitgesloten van parkeervergunningverlening. In gebieden met (nog) geen regulering wordt daarom vooraf duidelijk aangegeven dat, mocht regulering worden ingevoerd, bewoners niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning.

Voor parkeerplaatsen voor voorzieningen (de BOG in de plint) wordt verwezen naar normen in de CROW. Aantallen zijn afhankelijk van de functie.

Fietsparkeren

Voor de parkeernormen voor fietsen en scooters wordt verwezen naar de 'Nota Parkeernormen Fiets en Scooter' uit 2018. Daarin worden de volgende aantallen voor het aantal benodigde fietsparkeerplekken gehanteerd:

  • Woningen < 50m2 2 fietsparkeerplekken
  • Woningen 50-75m2 3 fietsparkeerplekken
  • Woningen 75-100m2 4 fietsparkeerplekken
  • Woningen 100-125m2 5 fietsparkeerplekken
  • Woningen >125m2 6 fietsparkeerplekken


Voor scooters geldt een minimum parkeernorm van 0,13 parkeerplaatsen per woning.


Openbare ruimte en omgeving

Uitgangspunt voor het ontwerp van de openbare ruimte is een samenhangende groene inrichting rondom de twee nieuwbouwblokken.

  • Aan het Roosje Vospad komt een strook groen ingerichte openbare ruimte, met meer bomen.
  • Aan Nierkerkestraat komt mogelijk een groener straatprofiel met continue bomenrij, en een vermindering van autoparkeerplaatsen in het straatprofiel.
  • Aan de overzijde van de rijbaan blijft het straatprofiel van de Nierkerkstraat onveranderd, zoals het nu is.
  • De ruimte tussen de twee gebouwen wordt groen ingericht als onderdeel van de nieuwbouw.

Hoofdstuk 5 Milieueffectrapportage

5.1 Wetgeving

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is opgenomen in afdeling 1.64 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). In het Omgevingsbesluit opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben. Tot slot kan er sprake zijn van een zogenoemde vormvrije-beoordeling. Dit geldt voor activiteiten die wel worden genoemd in het Omgevingsbesluit, maar vanwege de omvang van de activiteit (onder de drempelwaarde) geen m.e.r.(beoordelings)plicht kent.

Bij besluiten die grote gevolgen voor het milieu kunnen hebben, moet het onderwerp 'milieu' goed en op tijd worden onderzocht. De regels die hiervoor gelden staan in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 van het Omgevingsbesluit.

In bijlage V bij het Omgevingsbesluit (kolom 1, nummer J11) staat dat wanneer een activiteit de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen omvat, er sprake is van een m.e.r.(beoordeling)-plicht.

Voor projecten die aangemerkt kunnen worden als een stedelijk ontwikkelingsproject neemt het bevoegd gezag de beslissing of een mer moet worden doorlopen. Het bevoegd gezag neemt de mer-beoordelingsbeslissing binnen zes weken, nadat initiatiefnemer de schriftelijke melding van het voornemen om een mer-beoordelingsplichtig project heeft ingediend bij het bevoegd gezag. De mededeling en het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning kan tegelijkertijd. Het verzoek om de mer-beoordelingsbeslissing is dan onderdeel van de aanvraag omgevingsvergunning. Het is ook mogelijk om eerst te verzoeken om een mer-beoordelingsbeslissing.

Volgens jurisprudentie van de Raad van State hangt het antwoord op de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer de aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling een rol spelen.

Een voorzichtige lijn die aangehouden kan worden bij de bepaling van of er al dan niet sprake is van een stedelijke ontwikkeling is dat naar mate functies worden gewijzigd, de omvang van het project en de toename van bebouwing groter en de wijziging van de ruimtelijke inrichting significanter is, de kans dat een bouwproject wordt aangemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject toeneemt.

Het perceel waarop het project wordt gerealiseerd is in het tijdelijk omgevingsplan Amsterdam, deelgebied bestemmingsplan Zuidwest Kwadrant deels aangewezen voor Wonen en deels voor Groen. Ook wordt een grotere bouwhoogte mogelijk gemaakt. Er worden zo'n 150 woningen gerealiseerd. De bebouwing krijgt een hoogte van maximaal 21 meter (exclusief opbouwen voor installaties en liftschachten).

Op basis van Bijlage V van het Omgevingsbesluit (nr. J11 aanleg, wijziging of uitbreiding van stedelijke ontwikkelingsprojecten) en gelet op de jurisprudentie is er sprake van een kans dat dat de voorgenomen ontwikkeling wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject.

5.2 Mer / Mer Beoordeling

Om inzichtelijk te maken of de voorgenomen ontwikkeling tot nadelige milieugevolgen leidt heeft de gemeente Amsterdam een m.e.r.-beoordelingsnotitie opgesteld (zie Bijlage 1).

Uit de beoordeling blijkt dat er geen dusdanig milieueffecten te verwachten zijn waardoor er M.E.R. doorlopen hoeft te worden.

Hoofdstuk 6 Verkeer En Vervoer

6.1 Bereikbaarheid Auto, Ov En Fiets

6.1.1 Verkeersafwikkeling in het besluitgebied

Team onderzoek & kennis van de gemeente Amsterdam heeft onderzoek uitgevoerd naar de verkeersafwikkeling/ verkeersaantrekkende werking als gevolg van voorgenomen ontwikkeling. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 2. In deze paragraaf is een samenvatting van de resultaten gegeven.

Onderzoek

Om de effecten van de extra woningen en voorzieningen te bepalen is een ritgeneratieanalyse gedaan. Tevens is op basis van het Verkeermodel Amsterdam (VMA; voor het jaar 2030AR) bekeken of de extra woningen passen binnen het huidige wegennet.

De berekening is gemaakt op basis van maximaal 167 woningen 600m2 BVO BOG.

Verder uitgangspunten voor de berekening zijn:

Uitgangspunten voor de berekeningen zijn:

  • Te amoveren woningen: 72
  • Nieuwe woningen: 167
  • Nieuwe voorzieningen: 600 m2 BVO

Op basis van 1,5 inwoner per woning en 1 fte per 80m2 BVO, leidt dit tot:

  • (167-72=) 95 x 1,5 = 143 extra inwoners
  • (600 m2/80 m2 = ) 8 nieuwe fte


Op basis van deze uitgangspunten is de extra ritgeneratie per etmaal 270. In onderstaande tabel is te zien hoe deze is verdeeld over de modaliteiten.

verplicht

De toename van het autoverkeer stijgt licht. Maar ook op basis van de resultaten uit het VMA is te zien dat dit niet leidt tot congestie in de straat, of op de met deze straat verbonden straten. Hierbij is uitgegaan dat de helft van de gegenereerde rit de Baden Powellweg neemt en de andere helft de Woldbrantskerkweg/Koos Vorrinkweg om naar de zuid of noord te gaan.

verplicht

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat het toevoegen van 167 woningen (bij sloop van 72 woningen) en 600m2 voorzieningen geen problemen oplevert in de bereikbaarheid van het gebied. Het toevoegen van minder woningen en minder voorzieningen leidt daardoor ook niet tot problemen.

6.2 Verkeersveiligheid

6.2.1 Amsterdam veilig en leefbaar: 30 km/u in de stad

Het college van B&W heeft het streven vanaf 2023 voor alle wegen in stedelijk gebied in Amsterdam in principe een maximumsnelheid van 30 km/u te hanteren. Wegen met een maximumsnelheid van 50 km/u worden de uitzondering. Dit staat beschreven in de beleidsnota 'Amsterdam veilig en leefbaar, 30 km/u in de stad'.

Het beleidsvoornemen dient drie doelen:

  1. De verkeersveilige stad

Een lagere snelheid draagt bij aan minder én minder ernstige ongevallen. Ook verbetert het leefklimaat als gemotoriseerd verkeer rijdt met een lagere snelheid die past bij de stad. Weggebruikers voelen zich veiliger. Als automobilisten in de stad langzamer rijden, sluit dat beter aan op de snelheid van de andere weggebruikers. Zeker in een stad als Amsterdam, waar lopen en fietsen de belangrijkste modaliteiten zijn, is dat van groot belang.

  1. De geluidsarme stad

Met een maximumsnelheid van 30 km/u wordt de grootste bron van ernstige geluidshinder aangepakt: het verkeerslawaai. Geluid is een belangrijke bron van hinder en slaapverstoring, wat op termijn leidt tot een hogere bloeddruk, hartziekten en zelfs sterfte. Een lagere snelheid in de stad draagt dus bij aan een betere gezondheid van Amsterdammers.

  1. De autoluwe stad

Een maximumsnelheid van 30 km/u als norm draagt bij aan de ambitie om meer ruimte te maken voor een leefbare en toegankelijke stad. Naar verwachting leidt een lagere snelheid tot minder autoverkeer. Ook zal een deel van het autoverkeer zich verplaatsen naar plekken waar dat tot minder overlast leidt. Als er minder (dominant) autoverkeer is, kunnen er andere keuzes gemaakt worden in de inrichting en functionaliteit van de openbare ruimte.

Het snelheidsregime van wegen wordt niet geregeld door middel van het omgevingsplan, maar door middel van verkeersbesluiten.

6.2.2 Verkeersveiligheid in het besluitgebied

Uit de het onderzoek naar de verkeersgeneratie, zie hoofdstuk 4 van Bijlage 2 blijkt dat bij het toevoegen van 167 woningen (en de sloop van 72 woningen) en 600m2 BVO voorzieningen er geen sprake zal zijn van problemen ten aanzien van de bereikbaarheid van het plangebied. De verkeersveiligheid in het gebied is dan ook niet in het geding.

6.3 Parkeren

6.3.1 Beleidskader

Nota parkeren Auto 2017

De gemeente Amsterdam voert al jaren parkeerbeleid. Parkeerbeleid heeft invloed op de bereikbaarheid en leefbaarheid in de stad. Dit onder meer vanuit het idee dat minder auto's op straat leidt tot meer ruimte voor voetgangers en fietsen en een aantrekkelijkere openbare ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers. Daarnaast willen ondernemers en bewoners ook een bereikbare stad, een stad waar ze hun auto kwijt kunnen en klanten een parkeerplek kunnen vinden. Minder auto's op straat en tegelijkertijd een goede (auto)bereikbaarheid van de stad, het lijken tegenstrijdige doelstellingen.

De gemeenteraad heeft op 8 juni 2017 de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld. Deze Nota is op 29 november 2017 gewijzigd vastgesteld (Gmb, 2017, 229877). In de Nota staan beleidsregels en parkeernormen voor nieuwbouw- en transformatieplannen. Autoparkeernormering helpt om de toekomstige parkeervraag in (ondergrondse) autoparkeergarages op te lossen, door ontwikkelaars te verplichten om bij nieuwbouw parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren. Niet voor alle functies geldt een minimumparkeernorm. Op de locaties waar geen minimumparkeernorm geldt en de ontwikkelaar ervoor kiest om geen autoparkeervoorzieningen te realiseren, geldt wel dat bewoners uitgesloten worden van een parkeervergunning voor het parkeren in de openbare ruimte.

De belangrijkste uitgangspunten van de Nota zijn:

  1. Er geldt geen minimumparkeernorm voor sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen.
  2. De verplichte minimumparkeernorm voor vrije sectorwoningen is afhankelijk van de woninggrootte (< 30 m2 geldt een norm van 0,1-1 pp per woning, 30-60 m2 geldt een norm van 0,3-1 pp per woning en woningen >60 m2 geldt een norm van 0,6-1 pp per woning).
  3. Er geldt in de hele stad een maximumparkeernorm van 1 parkeerplaats per woning. Nu geldt in grote delen van de stad geen maximumparkeernorm.
  4. Er geldt alleen een maximumparkeernorm voor kantoren en geen minimumnorm.
  5. Voor voorzieningen wordt maatwerk geleverd.
  6. Bij nieuwbouw wordt geen parkeervergunning aan huurders, kopers en werknemers verleend.

In de 'Nota Parkeernormen Auto' wordt voor parkeernormen onderscheid gemaakt in drie soorten typen locaties: A-, B-, en C-locaties genoemd.

Nota Parkeernormen Fiets en Scooter 2018

Op 14 maart 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter 2018 vastgesteld (Gmb 2018, nr. 183048). Met de Nota Parkeernormen fiets en Scooter wordt voorkomen dat Amsterdammers hun fiets of scooter bij nieuwe woningen of voorzieningen in de openbare ruimte moeten stallen en zo een groot beslag leggen op die ruimte. Daarom worden er eisen gesteld bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Initiatiefnemers bij nieuwbouw en herontwikkeling moeten in hun plannen voldoende parkeervoorzieningen voor de fiets opnemen. Het vereiste aantal fietsparkeerplekken bepaalt de gemeente aan de hand van parkeernormen, die verschillen per functie en per zone. Deze normen worden vastgelegd in het omgevingsplan.

De Nota Parkeernormen Fiets en Scooter bevat bindende beleidsregels voor fietsers bij niet-woonfuncties. Daarnaast bevat de nota richtlijnen voor het parkeren van scooters bij woningen en niet-woonfuncties, voor fietsparkeervoorzieningen bij woningen en voor de toegankelijkheid, inrichting en bruikbaarheid van de parkeervoorzieningen voor fiets en scooter. De richtlijnen zijn niet bindend.

In de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter worden twee verschillende beoordelingssituaties onderscheiden:

  1. Nieuwbouw: als een gebouw wordt gebouwd op een perceel zonder bebouwing.
  2. Herontwikkeling (c.q. transformatie/bestemmingswijziging): het bestaande gebouw krijgt een andere functie.

De Nota Parkeernormen Fiets en Scooter kent drie zones die verschillen in intensiteit van het fietsgebruik. De indeling is als volgt:

  1. Zone 1 (hoog fietsgebruik)
  2. Zone 2 (gemiddeld fietsgebruik)
  3. Zone 3 (laag fietsgebruik)

verplicht

6.3.2 Parkeren in het besluitgebied

Autoparkeren

Om de parkeerbehoefte van het Nierkerkecomplex is inzichtelijk te maken is door de gemeente Amsterdam (Bijlage 2) als door Royal HaskoningDHV (Bijlage 3) onderzoek uitgevoerd. Het door de gemeente uitgevoerde onderzoek is gebaseerd op een situatie zonder invoering van betaald parkeren. Het door Royal HaskoningDHV uitgevoerde onderzoek is gebaseerd op de situatie na invoering van betaald parkeren.

In de navolgende paragrafen wordt dan ook nader ingegaan op het onderzoek van Royal HaskoningDHV.

Programma & normen

In het voorliggende wijziging van het omgevingsplan is ruimte voor maximaal 150 woningen. In de berekening is uitgegaan van minimaal 72 en maximaal 80 sociale huurwoningen en minimaal 70 en maximaal 78 betaalbare koopwoningen.

In het omgevingsplan is 300 m2 BVO maatschappelijke dienstverlening voorzien. In de parkeerberekeningen is echter uitgegaan van 500 m2 BVO.

Berekening parkeerbehoefte
De autoparkeernorm voor de te realiseren sociale huurwoningen heeft een bandbreedte van 0 tot 1 parkeerplaats per woning. Voor de koopwoningen geldt een minimum parkeernorm van 0,3 parkeerplaats per woningen en een maximum van 1 parkeerplaats per woning. + 0,1 openbare parkeerplaats per woning. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat de parkeerbehoefte van nieuwbouw op eigen terrein wordt gefaciliteerd en dat bewoners niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning. Dit betekent dat toekomstige bewoners niet met een parkeervergunning op straat kunnen parkeren.

De minimum parkeerbehoefte voor de woningen bedraagt minimaal 0 parkeerplaatsen voor de sociale huurwoningen en minimaal 21 tot 24 parkeerplaatsen voor de betaalbare koopwonigen.

De maximum parkeerbehoefte bedraagt 80 parkeerplaatsen voor de sociale huurwoningen en 78 parkeerplaatsen voor de betaalbare koopwoningen.

Voor bezoek wordt uitgegaan van 0,1 parkeerplaats per woning. Dit betekent dat voor bezoek 15 parkeerplaatsen nodig zijn.

Voor de maatschappelijke dienstverlening is uitgegaan van de norm voor kantoor met baliefunctie. Deze bedraagt op B-locaties 1,0 parkeerplaats per 125 m2 BVO. Voor 500m2 maatschappelijke dienstverlening zijn 4 parkeerplaatsen nodig.

De minimale parkeerbehoefte bedraagt:

  • 24 parkeerplaatsen betaalbare koop (uitgaande van 78 woningen in dit segment)
  • 15 parkeerplaatsen voor bezoekers
  • 4 parkeerplaatsen voor maatschappelijke voorzieningen.

Parkeerdruk in de omgeving

Royal HaskoningDHV heeft de actuele parkeersituatie rondom het te realiseren complex inzichtelijk gemaakt. Hierbij is uitgegaan van een loopafstand van 100 meter rondom het complex evenals natuurlijke grenzen (wat betekent dat straten in de omgeving van hoek tot hoek zijn meegenomen).

Uit het onderzoek blijkt dat de gemiddelde parkeerdruk rondom het Nierkerkecomplex maximaal 68% bedraagt (voor de invoering van betaald parkeren in april 2024 was de parkeerdruk in de meeste straten groter dan 95%).

Fiets- en scooterparkeren

Voor het berekenen van de fietsparkeerbehoefte is uitgegaan van de vigerende "Nota Parkeernormen Fiets en Scooter" uit 2018. Daarin is vastgelegd dat voor woningen van verschillende grootte de fiets- en scooterparkeernorm vastgelegd.

Op basis van de vigerende regelgeving zijn voor 150 woningen het volgende aantal parkeerplaatsen nodig:

  • Inpandige fietsparkeerplaatsen voor bewoners: 450
  • fietsparkeerplekken voor bezoekers: 75
  • Scooterparkeerplaatsen: 20

Voor 500 m2 maatschappelijke dienstverlening bedraagt het aantal te realiseren plaatsen:

  • 15 fietsparkeerplekken
  • 2 scooterparkeerplekken

Conclusie

De minimale autoparkeerbehoefte (bij 78 betaalbare koopwoningen en 500m2 maatschappelijke voorzieningen) bedraagt 43 parkeerplaatsen. Hiervan zijn 15 parkeerplaatsen voor bezoekers, waaronder bezoekers van bewoners van de sociale huurwoningen.

De totale parkeervraag kan opgevangen worden op eigen terrein. Het omgevingsplan maakt de realisatie van een parkeerkelder mogelijk onder een van de twee woningblokken.

Het fietsparkeren zal deels opgelost worden met inpandige fietsenstallingen dan wel middels fietsparkeerplekken in de openbare ruimte.

Hoofdstuk 7 Geluid

7.1 Geluid Vanwege Wegen, Spoorwegen En Industrieterreinen

7.1.1 Algemeen

Bij het toelaten van een activiteit, (spoor)weg, industrieterrein of geluidgevoelig gebouw moet het geluid op de geluidgevoelige gebouwen beoordeeld worden. Hiertoe zijn in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) instructieregels opgenomen. De instructieregels hebben tot doel de gezondheid en het milieu te beschermen tegen te veel geluid. Hiervoor zijn in het Besluit kwaliteit leefomgeving eisen gesteld aan het geluid op geluidgevoelige gebouwen. Een geluidgevoelig gebouw is volgens de begripsbepalingen in bijlage 1, Bkl, een (deel van een) gebouw met een woonfunctie, een gebouw met een onderwijsfunctie, een gebouw voor kinderopvang met bedden, een gebouw voor gezondheidszorg met bedden. Ook ligplaatsen voor woonschepen en standplaatsen voor woonwagens zijn aangewezen als geluidgevoelig.

Een geluidaandachtsgebied is een gebied langs een (spoor)weg of rond een industrieterrein waarbinnen het geluid vanwege de betreffende bron hoger kan zijn dan de standaardwaarde. De grootte van het gebied is afhankelijk van de bron. De standaardwaarde is in het algemeen een aanvaardbaar geluidniveau. In het omgevingsplan kan op basis van het type gebied een hogere of lagere standaardwaarde worden vastgesteld.

Het omgevingsplan voorziet in een aanvaardbaar geluidsniveau van verkeer en industrie op een geluidgevoelig gebouw. Hiervoor zijn in het omgevingsplan regels opgenomen over het toelaten van een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied en over het toelaten of wijzigen van nieuwe of bestaande (spoor)wegen en industrieterreinen.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beschermen van de gezondheid en het milieu tegen het geluid van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met geluidproductieplafonds (paragraaf 5.1.4.2a, Bkl).

7.1.2 Veel gebruikte begrippen uitgelegd

In het Besluit kwaliteit leefomgeving worden verschillende begrippen gebruikt om geluidsemissies en geluidwaarden te beschrijven. Hieronder volgt een kort overzicht.

Standaardwaarden en grenswaarden

Geluidwaarden worden uitgedrukt in standaardwaarden en grenswaarden. De standaardwaarde is een aanvaardbaar geluidniveau waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Een standaardwaarde kan bij omgevingsplan hoger of lager worden vastgesteld. Zo kan bijvoorbeeld de gemeente in het omgevingsplan de standaardwaarde voor een bedrijventerrein verhogen en in het buitengebied verlagen. Als aan de standaardwaarde wordt voldaan, is geen nadere afweging of besluitvorming nodig.

Een grenswaarde is een uiterste grens waar niet van mag worden afgeweken. Een overschrijding van de grenswaarde op een geluidgevoelig gebouw is alleen bij uitzondering en in de in het Bkl genoemde gevallen mogelijk.

Gecumuleerd geluid en gezamenlijk geluid

Het gecumuleerd geluid is het geluid door de geluidbronsoorten en andere activiteiten tegelijk, opgeteld met een correctie voor de verschillen in hinderlijkheid. Het gezamenlijk geluid is het geluid door geluidbronsoorten en andere activiteiten tegelijk, opgeteld zonder correctie voor de verschillen in hinderlijkheid.

Bij zowel het bepalen het gecumuleerd geluid en het gezamenlijk geluid moet in ieder geval het geluid afkomstig van (spoor)wegen, industrieterreinen, luchtvaartverkeer, windturbines en schietbanen worden betrokken.

7.1.3 Beoordeling geluid in het omgevingsplan

De regels voor geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen gelden alleen voor geluidgevoelige gebouwen die binnen een geluidaandachtsgebied liggen en voor bronnen met een geluidaandachtsgebied.

Bij het toelaten van een nieuw geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied of het wijzigen of aanleggen van een geluidbron met een geluidsaandachtsgebied moet de geluidbelasting worden getoetst. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd, moeten maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting zoveel mogelijk terug te brengen.

Indien uit onderzoek volgt dat de standaardwaarde wordt overschreden bij het toelaten van een geluidgevoelig gebouw dan wordt het gezamenlijke geluid op de gevel vastgelegd in het omgevingsplan of in de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsactiviteit.

Het gecumuleerd geluid op de gevel wordt beoordeeld als het geluid van een geluidbronsoort op de gevel hoger is dan de standaardwaarde en toeneemt ten opzichte van het geluid in de bestaande situatie.

7.1.4 Waarden voor geluid

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat standaardwaarden en grenswaarden voor geluid door een geluidbronsoort op een geluidgevoelig gebouw. Deze waarden zijn van toepassing op het geluid door alle geluidbronnen van een geluidbronsoort en gelden voor een geluidgevoelig gebouw dat langer dan 10 jaar is toegelaten (artikel 5.78, tweede lid, Bkl). De waarden die bij het toelaten van een geluidgevoelig gebouw voor de 7 geluidbronsoorten gelden, staan in de onderstaande tabel.

verplicht

Bij het toelaten van een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied wordt de geluidwaarde op het gebouw berekend en beoordeeld. Het uitgangspunt is dat het geluid op een geluidgevoelig gebouw niet hoger is dan de standaardwaarde. Het geluid is dan in ieder geval aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade is klein. Meer geluid dan de standaardwaarde kan echter als aanvaardbaar beoordeeld worden.

7.1.5 Amsterdams geluidbeleid

Amsterdam kent een eigen geluidbeleid gericht op het beschermen van geluidgevoelige gebouwen tegen geluid. Het gaat om geluidbeleid voor het bouwen op geluidbelaste locaties en om Amsterdams geluidbeleid dat uitvoering geeft aan de verplichtingen van de Europese richtlijn omgevingslawaai. Amsterdam stelt als agglomeratiegemeente elke vijf jaar een geluidskaar en een Actieplan geluid vast. Dit Actieplan geluid is vooral gericht op de beperking van overlast van het (weg)verkeerlawaai.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 17 oktober 2023 het Interim geluidbeleid Amsterdam 2024 vastgesteld met het oog op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hiermee beoogt het college zoveel mogelijk te voorzien in een beleidsneutrale overgang van het Amsterdams geluidbeleid 2016 (gewijzigd) en de geluidsnota Weesp 2007.

Het Amsterdams geluidbeleid is vertaald in de regels van het Omgevingsplan en in beleidsregels geluid (vastgesteld op 17 oktober 2023). Bij overschrijding van de standaardwaarde moet een woning in principe beschikken over een stille zijde, de stille zijde bevindt zich bij voorkeur bij de slaapkamer. Woningen met een niet geluidgevoelige gevel moeten altijd een stille zijde krijgen, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen, zoals tijdelijke bewoning door bijzondere doelgroepen.

Bij de beoordeling van geluid moet rekening worden gehouden met de cumulatie van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Volgens Amsterdams geluidbeleid is sprake van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3dB hoger is dan ten hoogste de maximaal toelaatbare grenswaarde.

7.1.6 Besluitgebied

In opdracht van de gemeente Amsterdam heeft Peutz akoestisch onderzoek uitgevoerd met als doel inzichtelijk te maken in hoeverre er ter plaatse van de beoogde ontwikkellocatie sprake is van een aanvaardbare akoestische situatie. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het onderzoek gegeven. Het volledige onderzoek is bijgesloten als Bijlage 4.

Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de door de gemeente beschikbaar gestelde verkeersgegevens ter plaatse van de beoogde woongebouwen die de huidige bebouwing vervangen (zie ook onderstaande afbeelding).

verplicht

De uitgangspunten voor de verkeersgegevens zijn ontleend aan het gemeentelijk verkeersmodel. De verkeerscijfers betreffen het prognosejaar 2035. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de gehanteerde verkeersintensiteiten.

verplicht

Overige wegen zijn vanwege de afstand en/of de geringe verkeersintensiteit als niet relevant aangemerkt.

Toetsingskader

Een omgevingsplan dat een nieuw geluidgevoelig gebouw toelaat, voorziet erin dat het geluid vanwege wegverkeer op dat gebouw niet hoger is dan de standaardwaarde, zoals bedoeld in onderstaande tabel.

verplicht

Een omgevingsplan dat een nieuw geluidgevoelig gebouw toelaat, kan erin voorzien dat het geluid op dat gebouw hoger is dan de standaardwaarde als:

  1. geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de standaardwaarde te voldoen;
  2. de overschrijding van de standaardwaarde door het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt;
  3. het geluid op geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de grenswaarde, zoals bedoeld in tabel 3.1.

Geluidbeperkende maatregelen worden in aanmerking genomen als die financieel doelmatig zijn en daartegen geen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard bestaan.

Indien een geluidbelasting hoger dan de standaardwaarde wordt toegestaan, wordt het belang van het beschermen van de gezondheid door een geluidluwe gevel betrokken en wordt de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid beoordeeld.

Berekeningen

Op basis van de uitgangspunten is een rekenmodel opgesteld waarmee de geluidbelasting vanwege wegverkeer is berekend op de gevels van de beoogde woningen. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van een rekenmodel dat gebaseerd is op bijlage IVe (meet- en rekenmethode geluid wegen) van de Omgevingsregeling. In bijlage 1 van het akoestisch onderzoek zijn de invoergegevens van het rekenmodel opgenomen.

Rekenresultaten

De geluidbelasting ten gevolge van de gemeentewegen bedraagt tot 58 dB. In onderstaande figuur is de geluidbelasting vanwege wegverkeer weergegeven (per rekenpositie is alleen de hoogste geluidbelasting van alle bouwlagen weergegeven).

De rekenresultaten zijn in meer detail opgenomen in bijlage 2 van het akoestisch onderzoek.

verplichtGeluidbelasting vanwege wegverkeer (in dB)

Beoordeling

Vanwege wegverkeer is er sprake van geluidbelastingen van ten hoogste 58 dB ter plaatse van de beoogde woningen aan de Nierkerkestraat. Dit is -plaatselijk- hoger dan de standaardwaarde op grond van het Bkl van 53 dB.

Ter plaatse van een groot gedeelte van de woningen is sprake van geluidbelastingen van minder dan 53 dB.

Maatregelen

Overschrijding van de standaardwaarde kan conform het Bkl toelaatbaar zijn. Wel dient onderzocht te worden of er geluidbeperkende maatregelen mogelijk zijn. Daarnaast stelt het gemeentelijk geluidbeleid bij overschrijding van de standaardwaarde één stille (geluidluwe) zijde verplicht bij de betreffende woning.

Het merendeel van de woningen beschikt over ten minste één geluidluwe zijde. Ter plaatse van enkele woningen gesitueerd aan de zijde van de Baden Powellweg treden geluidbelastingen tot 5 dB hoger dan de standaardwaarde op en is er geen geluidluwe gevel aanwezig.

Maatregelen bij de bron

Bij het treffen van maatregelen kan worden gedacht aan het terugbrengen van de geluidbelasting ter plaatse van de beoogde woningen middels het aanbrengen van geluidreducerend wegdek. Door bijvoorbeeld een dunne deklaag type B toe te passen ter plaatse van de Baden Powellweg kan de geluidbelasting met 2 tot 3 dB worden teruggebracht. Met een dergelijke reductie is alleen ter plaatse van de kopse gevel van het woongebouw (aan de zijde die gericht is naar de Baden Powellweg) nog sprake van een overschrijding van de standaardwaarde.

Maatregelen in de overdracht

Overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld het plaatsen van geluidschermen zijn onder andere vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk.

Maatregelen bij de ontvanger

Omdat in dit stadium de exacte locatie, afmetingen en plattegrond van de geluidbelaste woningen nog niet bekend zijn kan er enkel een indicatieve oplossingsrichting worden gegeven. Om geluidbelastingen ter plaatse van een eventuele buitenruimte terug te brengen tot de standaardwaarde is -afhankelijk van de locatie van de buitenruimte- een reductie benodigd van 1 tot 5 dB. Aangeraden wordt om maatregelen te treffen ter plaatse van de langsgevels (parallel aan de Nierkerkestraat) omdat daar sprake is van beperkte overschrijding van de standaardwaarde tot maximaal 2 dB.

Als oplossingsrichting kan gedacht worden aan het aanbrengen van een (eventueel verhoogde) gesloten borstwering in combinatie met een geluidabsorberend plafond (e.e.a. afhankelijk van de optredende geluidbelasting in combinatie met de verdieping waar de woning zich bevindt). Een andere mogelijkheid voor het terugbrengen van de geluidbelasting ter plaatse van te openen ramen is het aanbrengen van een constructie vóór het raam, bijvoorbeeld in de vorm van een SilentAir-systeem of een bloemkozijn.

Conclusie

Vanwege wegverkeer is er bij een aantal woningen sprake van een overschrijding van de standaardwaarde, er treden geluidbelastingen op tot 58 dB. Ook beschikt niet elke woning over een geluidluwe gevel, hetgeen als voorwaarde is opgenomen in het gemeentelijk geluidbeleid.

Mogelijkheden om de geluidbelasting terug te brengen bestaan uit het treffen van gebouwgebonden maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van aanpassingen aan de buitenruimte (gesloten borstwering, geluidabsorberend plafond) of aan de te openen ramen.

Gezien het stadium van de planvorming en de mate van overschrijding van de standaardwaarde zijn er naar verwachting voldoende mogelijkheden om ter plaatse van elke woning te kunnen voorzien in één geluidluwe gevel.

7.2 Geluid Vanwege Milieubelastende Activiteiten

7.2.1 Toetsingskader

Hieronder wordt het kader voor het aspect geluid door milieubelastende activiteiten beschreven, anders dan:

  • industriegeluid;
  • spoorweggeluid;
  • wegverkeersgeluid;
  • scheepsvaartgeluid;
  • luchtvaartgeluid; en
  • bouw- of sloopgeluid.

Rekening houden met geluid

Op grond van artikel 5.59, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is het verplicht om rekening te houden met het geluid van activiteiten, anders dan wonen, op geluidgevoelige gebouwen. Deze verplichting is aan de orde zowel bij het toelaten van geluidveroorzakende activiteiten (met uitzondering van de hierboven genoemde bronnen) als bij het toelaten van geluidgevoelige gebouwen.

Een geluidgevoelig gebouw is:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat is toegelaten op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met een:

  1. woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  2. onderwijsfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  3. gezondheidszorgfunctie met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan;
  4. bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan;

Concreet betekent deze verplichting dat bij het toelaten van geluidgevoelige of geluid veroorzakende activiteiten gemotiveerd moet worden:

  • dat er sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie; en
  • en wat de gevolgen zijn voor de 'geluidruimte' van activiteiten.

Bij de beoordeling van de geluidsituatie moet niet alleen gekeken worden naar het geluid van de activiteiten afzonderlijk, maar ook gecumuleerd. (Voor gecumuleerd geluid zie verder ook paragraaf Geluid vanwege industrieterrein en (spoor)wegverkeer.)

Aanvaardbaarheid

Op grond van het tweede lid van artikel 5.59 Bkl moet het omgevingsplan erin voorzien dat het geluid door een activiteit, anders dan wonen, op geluidgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. Aan dit vereiste kan voldaan worden door het stellen van geluidwaarden (conform art. 5.65 t/m 5.69 Bkl). Ook is het mogelijk om geen waarden op te nemen als de aard en de locatie van de milieubelastende activiteit hiertoe aanleiding geven. Tot slot is het ook mogelijk om andere regels dan geluidwaarden te stellen, bv. het verplichten tot het treffen van geluidbeperkende maatregelen.

7.2.2 Besluitgebied

In de omgeving van het besluitgebied zijn geen bedrijven gevestigd waar geluidveroorzakende activiteiten plaatsvinden. Wel ligt aan het Louis de Visserplein een voetbalkooi.

verplicht

Afbeelding 7.2.1: situering plangebied en voetbalkooi (bron: Peutz)

In artikel 22.63 van het Omgevingsplan gemeente Amsterdam is bepald dat, met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder, het geluid door een activiteit op een geluidgevoelig gebouw niet hoger mag zijn dan de waarde bedoeld in tabel 22.3.1.

Ook is in het Omgevingsplan gemeente Amsterdam bepaald (artikel 22.70, lid 1 onder c) bepaald dat stemgeluid van bezoekers op het open terrein bij sport- of recreatieactiviteiten buiten beschouwing blijft. In artikel 22.70, lid 2 onder b opgenomen dat voor de beoordeling van de maximale geluidniveau's het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan buiten beschouwing blijft. Concreet betekent dit dat de meeste geluiden vanwege het gebruik van de voetbalkooi niet aan de grenswaarden conform artikel 22.63 Omgevingsplan gemeente Amsterdam getoetst hoeven te worden.

In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is een toetsing van het geluid vanwege de voetbalkooi echter wel wenselijk en noodzakelijk.
Vanwege de geringe afstand tussen de voetbalkooi en de te realiseren woningen is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 5.

Onderzoek

In het onderzoek is het toetsingskader op grond van artikel 5.65 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) als leidraad gehanteerd. Hoewel dit artikel expliciet niet van toepassing is op activiteiten die in hoofdzaak in de openbare buitenruimte worden verricht, kunnen de hierin genoemde waarden als richtinggevend gebruikt worden bij de beoordeling of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

verplicht

Uitgangspunten onderzoek

De voetbalkooi wordt gebruikt voor meerdere sporten, waaronder voetbal en basketbal. De kooi kan tot 22.00 uur in gebruik zijn, na 22.00 uur is gebruik van de kooi -zoals op de borden die op de kooi zijn aangebracht is aangegeven- niet toegestaan. Voor wat betreft het geluidvermogen van de activiteiten in de kooi is aangesloten bij geluidmetingen verricht in vergelijkbare situaties elders. Op basis hiervan is een geluidvermogen gehanteerd van 94 dB(A) voor de gehele kooi. Hierbij is aangehouden dat sprake is van een mix van gemiddeld ca. 20 tot 25 kinderen en jongeren/volwassenen gedurende de gehele avondperiode van 19.00 tot 22.00 uur.

De maximale geluidniveaus (“pieken”) die kunnen optreden zijn enerzijds gerelateerd aan het schieten van ballen tegen een hekwerk, en anderzijds aan het stemgeluid (schreeuwen) van gebruikers van de kooi. Hiervoor zijn op basis van ervaringsgegevens waarden gehanteerd van respectievelijk 105 en 108 dB(A).

Bij gebruik van dit soort sportvoorzieningen blijkt in de praktijk sprake van een grote variatie/spreiding van de geluidemissies, afhankelijk van hoe, door wie en met welke intensiteit de kooi op dat moment gebruikt wordt. De bovenstaande uitgangspunten zijn van toepassing bij relatief intensief en continu gebruik van de kooi en kunnen daarmee als worst-case aangemerkt worden.

Berekeningen

Op basis van de uitgangspunten is een akoestisch rekenmodel opgesteld. Met behulp van dit rekenmodel zijn de optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in de dag- en avondperiode (respectievelijk 07.00 – 19.00 uur en 19.00 – 23.00 uur) berekend, alsook de optredende maximale geluidniveaus (“pieken”). In de nachtperiode (23.00 – 07.00 uur) is de voetbalkooi niet in gebruik.

Uit de berekeningen blijkt dat ter plaatse van de beoogde nieuwe woningen aan de Nierkerkestraat sprake is van een geluidbelasting van ca. 52 dB(A) in de dagperiode en ca. 52 dB(A) in de avondperiode.

De maximale geluidniveaus bedragen tot ca. 73 dB(A), hierbij is het schreeuwen van gebruikers van de voetbalkooi maatgevend voor de optredende pieken.

Beoordeling

De standaardwaarden en grenswaarden conform artikel 5.65 van het Bkl worden als richtinggevend toetsingskader gehanteerd voor de beoordeling of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

In onderstaande tabel zijn de rekenresultaten samengevat en afgezet tegen de standaardwaarden en grenswaarden.

verplicht

De optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in de dag- en avondperiode zijn met 52 dB(A) respectievelijk 2 en 7 dB(A) hoger dan de standaardwaarden zoals opgenomen in tabel 5.65.1 van het Bkl. De optredende maximale geluidniveaus in de avondperiode zijn 8 dB(A) hoger dan de standaardwaarden zoals opgenomen in tabel 5.65.1 van het Bkl.

Overwegingen

De grenswaarden zoals opgenomen in tabel 5.65.2 van het Bkl worden niet overschreden, mits de nieuwe woningen een geluidwering van de gevel hebben van minimaal 28 dB(A). In de regels is zodoende bepaald dat gevels een isolatiewaarde van ten minste 28 dB(A) dienen te hebben. Zie ook artikel 4.4 lid 2.

De woningen dienen te voldoen aan de wettelijke eisen ten aanzien van ventilatie. Het zal niet noodzakelijk zijn om ('s avonds en 's nachts) een raam open te zetten om een gezond binnenklimaat te hebben.

De voetbalkooi vervult een belangrijke maatschappelijke functie. Ze biedt de mogelijkheid om in de buurt te kunnen sporten. Ook zorgt de voetbalkooi voor verbinding. Ze functioneert als een ontmoetingsplek.

Conclusie

Er is sprake is van een inpasbare situatie.

7.3 Geluid Vanwege Luchtvaart

7.3.1 Luchthavenindelingsbesluit Schiphol

Beperkingengebied geluid (LIB 4)

In bijlage 3 van het LIB is het 'beperkingengebied geluidgevoelige gebouwen' aangewezen, aangeduid met nummer 4. Dit beperkingengebied is ingesteld om ernstige geluidhinder en slaapverstoring te voorkomen. Gelet op de hoge geluidbelasting die in dit gebied voorkomt, zijn nieuwe geluidgevoelige gebouwen op grond van artikel `2.2.1.c slechts onder de volgende voorwaarden toegestaan:

  • maximum 25 woningen in bestaand stedelijk gebied of maximum 3 woningen in de lintbebouwing;
  • vervangende nieuwbouw van geluidsgevoelige objecten van gelijke aard en omvang.

Dit beperkingengebied komt in kleine delen van Nieuw-West en Zuid voor. De Nierkerkestraat ligt buiten het Beperkingengebied geluid (LIB 4).

Afwegingsgebied LIB 5

In bijlage 3 van het LIB is het zogenaamde ruimtelijk afwegingsgebied geluid en externe veiligheid (voorheen: 20 Ke gebied) aangewezen, aangeduid met nummer 5. Volgens het bepaalde in artikel 2.2.1.d, eerste lid, van het LIB zijn binnen het ruimtelijke afwegingsgebied geen nieuwe woningbouwlocaties toegestaan buiten bestaand stedelijk gebied. Op grond van het tweede lid van hetzelfde artikel motiveren gemeenten in de toelichting op het omgevingsplan de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het LIB bevat tevens de Omgevingsverordening NH 2022 (de Omgevingsverordening) regels ten aanzien van woningbouw binnen 20 Ke. Op grond van artikel 6.34 van de Omgevingsverordening wordt in de toelichting van een omgevingsplan 'rekenschap gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen, alsmede de uitkomsten van het onderzoek naar de maatschappelijke haalbaarheid hieromtrent'.

Op 28 juni 2017 heeft de gemeenteraad de beleidsregel 'Wonen en vliegen 20Ke-contour Schiphol' vastgesteld waarin is vastgelegd hoe het 'rekenschap geven' zoals bedoeld in de Omgevingsverordening in de toelichting van een omgevingsplan vorm krijgt.

De geluidregels van de omgevingsverordening hebben alleen betrekking op nieuwe woningen, niet op andere geluidgevoelige gebouwen.

De Nierkerkestraat ligt buiten het afwegingsgebied geluid en externe veiligheid (LIB 5).

7.3.2 Besluitgebied

Uit de Plan-/ Objectanalyse i.v.m. Luchthavenbesluit Schiphol (LIB), Bijlage 6, blijkt dat het besluitgebied wordt geraakt door de toetsvlakken 'Beperkingen aantrekken vogels' en 'Beperkingen voor windturbines en lasers'.

Er is geen sprake van doorsnijding van toetshoogtevlakken en er is ook geen sprake van doorsnijding van radarvlakken. Voorliggend plan heeft geen vogelaantrekkende werking en maakt geen windturbines of een vaste laserinstallatie mogelijk. Vanuit het LIB zijn er geen beperkingen.

Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit

8.1 Regelgeving En Beleid

8.1.1 Besluit kwaliteit leefomgeving

De gemeente moet bij het toelaten van activiteiten in het omgevingsplan in een aantal situaties toetsen aan omgevingswaarden voor lucht. De Omgevingswet bepaalt dat bij evenwichtige toedeling van functies aan locaties de gemeente in ieder geval rekening houdt met het belang van het beschermen van de gezondheid, zo bepaalt artikel 2.1 lid 4 van de Omgevingswet (Ow). Hierbij houdt de gemeente rekening met de lokale specifieke omstandigheden en de gevolgen van de activiteiten voor de gezondheid van haar burgers (art. 2.1 en 2.4 Ow).

In paragraaf 5.1.4.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan instructieregels die de gemeente bij het opstellen van een omgevingsplan moet hanteren om de luchtkwaliteit te beschermen. De gemeente moet voor een aantal activiteiten de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in acht nemen.

Behalve als een activiteit niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Dit houdt in dat het toelaten van activiteiten leidt tot een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie in de buitenlucht van zowel stikstofdioxide als PM10 van 1,2 ìg/m3 of minder. De standaardgevallen niet in betekenende mate luchtkwaliteit staan onder artikel 5.54 (Bkl).

Activiteitentoetsen in en nabij aandachtsgebieden

De gemeente moet de luchtkwaliteit vooral toetsen binnen aangewezen aandachtsgebieden (artikel 5.51 Bkl). Dat zijn gebieden of locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Volgens het tweede lid is de agglomeratie Amsterdam/Haarlem aangewezen als aandachtsgebied voor stikstofdioxide en fijnstof.
De gemeente gaat na of toe te laten activiteiten gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit binnen een aandachtsgebied. De gemeente doet dit voor de activiteiten genoemd in het eerste lid van artikel 5.51 Bkl, namelijk:

  1. de aanleg of wijziging van wegen, vaarwegen en spoorwegen, niet zijnde een activiteit als bedoeld in artikel 5.50 eerste lid;
  2. activiteiten die een toename van de verkeersintensiteit veroorzaken op wegen, vaarwegen en spoorwegen; of
  3. milieubelastende activiteiten waarover in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) regels zijn gesteld met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht.

Omgevingswaarden

Artikel 5.51 vierde lid van het Bkl bepaalt het volgende:

Als de activiteiten leiden tot een verhoging van de concentratie in de buitenlucht van een van de volgende in een daarbij aangegeven aandachtsgebied, worden in een omgevingsplan de daarbij aangegeven omgevingswaarden in acht genomen:

  1. in een aandachtsgebied voor zowel stikstofdioxide als fijnstof:
    1°. de omgevingswaarde voor stikstofdioxide, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onder b; en

2°. de omgevingswaarden voor PM10, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid; en

  1. in een aandachtsgebied voor fijnstof: de omgevingswaarden voor PM10, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid.

Het vijfde lid bepaalt vervolgens:
Op het berekenen van de concentratie van stikstofdioxide of van PM10 zijn de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing .

De omgevingswaarden voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn te vinden in paragraaf 2.2.1 Bkl. De omgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof zijn te vinden onder artikel 2.4, respectievelijk 2.5, Bkl.

8.1.2 Besluitgebied

Middels een berekening met de NIBM-tool (NIBM-tool | Informatiepunt Leefomgeving (iplo.nl)) is inzichtelijk gemaakt of de beoogde ontwikkeling al dan niet in betekende mate bijdrage levert aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

verplicht

Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van verslechtering van de luchtkwaliteit.

Hoofdstuk 9 Omgevingsveiligheid (Externe Veiligheid)

9.1 Algemeen

Een van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving in relatie tot het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen bij bedrijven met risicovolle milieubelastende activiteiten, het transport van gevaarlijke stoffen via openbare wegen, water- en spoorwegen en buisleidingen, het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

Een viertal begrippen is van belang: het plaatsgebonden risico (PR), brand-, explosie- en gifwolkaandachtsgebieden (BAG, EAG en GAG), voorschriftengebieden en het groepsrisico (GR). Deze begrippen vullen elkaar aan en leiden gecombineerd met elkaar tot een voldoende (en afgewogen) beschermingsniveau per functie en locatie.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen of activiteiten, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour rond de risicovolle activiteit en geeft daarmee de (minimaal) aan te houden afstand aan tussen de risicovolle activiteit en te beschermen objecten.

Aandachtsgebieden

Aandachtsgebieden zijn gebieden die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen, onvoldoende beschermd kunnen zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Aandachtsgebieden volgen uit het toestaan van een bepaalde risicobron op een locatie en gelden automatisch zodra de risicoactiviteit vergund is dan wel met de risicoactiviteit is begonnen. In brand-, explosie- of gifwolkaandachtsgebieden, moet je rekening houden met gevaren die door bedrijven of door het transport van gevaarlijke stoffen veroorzaakt worden. Binnen deze aandachtsgebieden kunnen voorwaarden worden gesteld voor bijvoorbeeld het bouwen van woningen, scholen, kantoorpanden en ziekenhuizen. Hiertoe wordt er onderscheid gemaakt tussen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen (zoals kinderopvang en ziekenhuizen) en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties (zoals kampeerterreinen en grote evenementen). De definities van deze categorieën zijn opgenomen in bijlage VI bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Voorschriftengebied

In het omgevingsplan worden aandachtsgebieden als voorschriftengebieden aangewezen, waardoor (bouwtechnische) maatregelen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) gaan gelden voor nieuwe gebouwen. De gemeente moet in principe in een omgevingsplan een geldend brandaandachtsgebied aanwijzen als een brandvoorschriftengebied en een geldend explosieaandachtsgebied als een explosievoorschriftengebied. De gemeenteraad kan gemotiveerd afzien van de verplichte aanwijzing van een voorschriftengebied of een kleiner voorschriftengebied aanwijzen. Voor zover zeer kwetsbare gebouwen zijn voorzien op een locatie in het aandachtsgebied bestaat deze mogelijkheid niet en moeten de maatregelen uit het Bbl worden toegepast. Voor een gifwolkaandachtsgebied is het niet mogelijk (en ook niet nodig) een voorschriftengebied aan te wijzen, omdat de generieke bouweisen uit het Bbl al voldoende mogelijkheden bieden om bescherming tegen een gifwolk te realiseren.

Groepsrisico

Binnen de aandachtsgebieden kunnen zich ongewone voorvallen met gevaarlijke stoffen voordoen, waarbij afhankelijk van de bevolkingsdichtheid in het gebied meer of minder slachtoffers kunnen vallen. Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal tien mensen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hiermee wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Uit onder meer de Nota van toelichting bij het Bkl is echter op te maken dat het in het nieuwe beleid niet alleen gaat om het voorkomen van doden, maar ook om het voorkomen of beperken van maatschappelijke ontwrichting. Maatschappelijke ontwrichting kan verband houden met het overlijden van een groep mensen, maar ook met gewonden, milieuschade en economische schade.

Voor externe veiligheid wordt door het Rijk sinds 2013 nieuw beleid ontwikkeld dat wordt aangeduid als omgevingsveiligheidsbeleid. Het omgevingsveiligheidsbeleid is er op gericht dat het bevoegd gezag externe veiligheidsrisico's als ontwerp-variabele zo vroeg mogelijk bij de totstandkoming van omgevingsplannen betrekt. In de ontwerpfase zijn immer meestal nog meerdere keuzes mogelijk, zoals een keuze voor een andere, minder risicovolle locatie of voor het voorschrijven van maatregelen die het aantal mogelijke slachtoffers bij een ongeval verminderen. Omdat het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de term omgevingsveiligheid niet gebruikt wordt de term externe veiligheid in dit omgevingsplan gebruikt.

Omgevingsveiligheid wordt ook wel in verband gebracht met artikel 5.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Op grond van dat artikel moet in een omgevingsplan rekening worden gehouden met de mogelijkheden om een brand, ramp of crisis te voorkomen, beperken en te bestrijden en met de mogelijkheden voor zelfredzaamheid van personen en geneeskundige hulpverlening. Dit betreft dus een bredere afweging, externe veiligheid is dan slechts één van die veiligheidsrisico's, maar het kan ook gaan om overstromingen, natuurbranden of paniek in een menigte. Deze andere aspecten van veiligheid worden uitgewerkt in het regionaal risicoprofiel en het regionaal beleidsplan die worden opgesteld door de Veiligheidsregio. Wanneer onderdelen hiervan gevolgen hebben voor dit omgevingsplan, wordt dit uitgewerkt in de betreffende paragraaf of toegepast op dat gebied.

9.2 Regelgeving

9.2.1 Besluit kwaliteit leefomgeving

De Omgevingswet geeft aan welke instructieregels worden gesteld over met het oog het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu, met betrekking tot de externe veiligheidsrisico's van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen, in ieder geval ter uitvoering van de Seveso-richtlijn. Deze instructieregels zijn opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

De instructieregels gaan in op het plaatsgebonden risico, aandachtsgebieden, voorschriftengebieden en het groepsrisico in relatie tot beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Wat er onder beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties valt, is opgenomen in Bijlage VI van het Bkl. In de bijlagen VII, VIII, IX en X van het Bkl staan de risicovolle activiteiten genoemd.

9.3 Gemeentelijk Beleid

Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam 2012

Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 8 juni 2012 door burgemeester en wethouders) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico s zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.

Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied. Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied gaat. Hierbij kan gedacht worden aan vervoer per water of door buisleidingen in plaats van vervoer per spoor door de stad.

Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van het bevoegd gezag kan worden toegestaan. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico´s.

Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten 100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is mogelijk mits door het bevoegd gezag expliciet is toegestaan.

9.4 Besluitgebied

Onderstaande figuur toont de ligging van het plangebied ten opzichte van beide hogedruk aardgasleidingen van Gasunie.

verplicht

De parameters uit het leidingdatabestand voor beide buisleidingen staan in onderstaande tabel weergegeven.

verplicht

Middels de rapportage Externe veiligheid/ Woningbouw Nierkerkestraat te Amsterdam van AVIV (16 februari 2024 kenmerk 235605, zie Bijlage 7) zijn de risico's beoordeeld.

Plaatsgebonden risico

Voor zeer kwetsbare gebouwen (bijv. ziekenhuis, penitentiaire inrichting, kinderdagverblijf) en kwetsbare gebouwen en locaties (bijv. woningen, grote kantoren) is de plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 per jaar een grenswaarde (art. 5.7 Bkl) waar niet van afgeweken mag worden. Voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties is dit een standaardwaarde (art. 5.11 Bkl) waar gemotiveerd van af geweken mag worden.

Onderstaande figuren tonen de plaatsgebonden risicocontouren van aardgasleidingen A-561 en W-534-01.

verplicht

PR-contour aardgasleiding A-561

verplicht

PR-contour aardgasleiding W-534-01

De berekeningen hebben niet geleid tot een contour voor de grenswaarde van 1 10-6/jr. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

Aandachtsgebied

Voor aardgasbuisleidingen geldt dat rekening gehouden dient te worden met een brandaandachtsgebied. Dit is het gebied waarbinnen aanwezigen mogelijk kunnen overlijden als gevolg van een incident met de aardgasbuisleiding. In het omgevingsplan kan het bevoegd gezag opnemen of binnen een aandachtsgebied een voorschriftengebied wordt aangewezen. In het omgevingsplan is vooralsnog geen aandachtsgebied opgenomen. Er gelden zodoende (nog) geen aanvullende bouweisen voor nieuwbouw en vervangende nieuwbouw van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen.

De brandaandachtsgebieden wordt getoond in onderstaande figuur. Het plangebied ligt volledig binnen het brandaandachtsgebied van aardgasleiding A-561 en gedeeltelijk binnen het brandaandachtsgebied van aardgasleiding W-534-01.

In de nieuwbouw worden 150 woningen gerealiseerd. In de plint van het gebouw komt zo'n 300 m2 aan maatschappelijke functies. Functies (zoals kinderdagverblijven) die ertoe leiden dat het gebouw gecategoriseerd wordt als een zeer kwetsbaar gebouw, worden uitgesloten.

Vanwege de woonfunctie kan de nieuwbouw worden aangemerkt als een kwetsbaar gebouw. Het aanwijzen van een voorschriftengebied is voor deze ontwikkeling daarom niet verplicht.

verplicht

Brandaandachtsgebied

Groepsrisicoberekening

Op het moment van dit schrijven zijn er geen voorschriftengebieden bekend rond de aardgasleidingen. Om te kunnen onderbouwen of eventuele aanvullende maatregelen binnen het aandachtsgebied nodig zijn, is een groepsrisicoberekening uitgevoerd. Daartoe zijn bevolkingsgegevens opgevraagd via de BAG-populatieservice.

In de huidige situatie is uitgegaan van 72 woningen. In de toekomstige situatie is uitgegaan van 150 woningen en 300 m2 maatschappelijke functies. Voor de woningen wordt gerekend met 2.4 personen per woning waarvan 50% overdag en 100% in de nacht aanwezig is. Voor de maatschappelijke functie wordt uitgegaan van één persoon per 30 m2 b.v.o. met alleen aanwezigheid overdag. Het resulterend verondersteld aantal personen wordt getoond in onderstaande tabel.ersonenaantallen huidige en toekomstige situatie

Onderstaande tabel toont het groepsrisico als factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde. In de tabel is aangegeven hoeveel de berekende frequentie op een bepaald aantal slachtoffers maximaal afwijkt van de oriëntatiewaarde. Een factor 0.167 betekent dat de hoogte van het groepsrisico ongeveer 5 keer kleiner is dan de oriëntatiewaarde.

verplicht

Personenaantallen huidige en toekomstige situatie

Onderstaande tabel toont het groepsrisico als factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde. In de tabel is aangegeven hoeveel de berekende frequentie op een bepaald aantal slachtoffers maximaal afwijkt van de oriëntatiewaarde. Een factor 0.167 betekent dat de hoogte van het groepsrisico ongeveer 5 keer kleiner is dan de oriëntatiewaarde.

verplicht

Groepsrisico als factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde (OW)

Het blijkt dat er een kans bestaat dat per jaar tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen het brandaandachtsgebied. Er moet derhalve in het omgevingsplan rekening gehouden worden met het groepsrisico. Verder blijkt dat de ontwikkeling voor aardgasleiding A-561 een minimale toename van 2.7% (het groepsrisico wijzigt van 0.406 in 0.417) van het groepsrisico tot gevolg heeft. Het groepsrisico van aardgasleiding W-534-01 blijft gelijk. Op basis daarvan wordt gesteld dat het treffen van aanvullende maatregelen niet nodig is.

Wel dient om de gevolgen van ongevallen te beperken in ieder geval rekening gehouden te worden met (art. 5.2 Bkl):

1°. het voorkomen, beperken en bestrijden van die branden, rampen en crises;

2°. de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen; en

3°. de geneeskundige hulpverlening aan personen.

Belemmeringengebied

Het belemmeringengebied dient ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. Binnen dit gebied mogen geen nieuwe bouwwerken opgericht worden. Voor buisleidingen met een druk van 40 bar, zoals hier het geval is, geldt een belemmeringengebied van 4 m aan weerszijden van de buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Voor buisleidingen met een hogere druk geldt een belemmeringengebied van 5 m.

Voor aardgasleiding W-534-01 geldt een belemmeringengebied van 4 m. Voor aardgasleiding A-561 geldt een belemmeringengebied van 5 m. Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 60 m van de buisleidingen. Het belemmeringengebied vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling.

Toetsing aan uitvoeringsbeleid EV gemeente Amsterdam

Het plangebied ligt volledig binnen het invloedsgebied van beide buisleidingen. Het plan ligt buiten de 100%-letaliteitscontour van aardgasleiding W-534-01 en gedeeltelijk binnen de 100%-letaliteitscontour van aardgasleiding A-561. Dit wordt grafisch weergegeven in onderstaande figuur.

  1. Het plan ligt buiten de belemmeringenstrook van 4 of 5 m van de buisleidingen.
  2. Ontwikkeling ligt binnen 100%-letaliteit van aardgasleiding A-561. Het beleid staat in dit gebied geen objecten toe voor minder zelfredzame personen. Hieraan wordt voldaan: Er is in de toekomstige ontwikkeling geen sprake van nieuwe objecten bedoeld voor minder zelfredzame personen.

Er wordt daarnaast gestreefd naar een groepsrisico lager dan de oriëntatiewaarde. Hieraan wordt voldaan.

  1. Binnen invloedsgebied zijn (beperkte) ontwikkelingen in beginsel aanvaardbaar.

verplicht

Contouren 100% letaliteit aardgasleidingen

Conclusies

Plaatsgebonden risico

Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour voor de grenswaarde van 1 10-6/jr.

Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering.

Aandachtsgebied

De ontwikkeling ligt volledig binnen het brandaandachtsgebied van aardgasleiding A-561 en gedeeltelijk binnen het brandaandachtsgebied van aardgasleiding W-534-01.

De ontwikkeling zorgt voor een minimale toename van het groepsrisico voor aardgasleiding A-561. Het groepsrisico van aardgasleiding W-534-01 blijft gelijk. Het treffen van aanvullende maatregelen is daarom niet nodig.

Belemmeringengebied

De locatie ligt buiten het belemmeringengebied van beide buisleidingen.

Uitvoeringsbeleid EV Gemeente Amsterdam

Getoetst is aan het beleid van de gemeente Amsterdam. Door geen objecten voor niet zelfredzame personen mogelijk te maken wordt aan dit beleid voldaan.

Hoofdstuk 10 Bodem En Ondergrond

10.1 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

In het kader van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties dient voorkomen worden dat bodemgevoelige activiteiten op verontreinigd grond plaats vinden. Gelet hierop bevat paragraaf 5.1.4.5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) instructieregels voor het toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie.

Een bodemgevoelige locatie is:

  1. een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit;
  2. een onmiddellijk aan een bodemgevoelig gebouw grenzende aaneengesloten tuin of een daaraan grenzend aaneengesloten terrein.

Een bodemgevoelig gebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt en waar personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zijn of een woonschip of woonwagen, met uitzondering van een bijbehorend bouwwerk van ten hoogste 50 m2.

Gelet op artikel 5.89j van het Bkl moeten bij het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie de waarden voor de toelaatbare bodemkwaliteit in acht genomen worden. Bij overschrijding van die waarden mag alleen gebouwd worden als sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen.

Deze beoordeling vindt plaats in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken (zie hiervoor de artikelen 22.29 en 22.30 van het omgevingsplan evt aanpassen na vaststelling basisregeling). Desalniettemin dient bij de toelating van een bodemgevoelige gebouw aannemelijk zijn dat de vergunning verleend kan worden en dat het plan financieel uitvoerbaar is.

Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van de wijziging van het omgevingsplan (al dan niet dossier-) onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het besluitgebied. Bij een geconstateerde (potentiële) verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van de wijziging van het omgevingsplan tevens in kaart worden gebracht welke maatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.

Bodemkwaliteitskaart

Op grond van de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeenteraad de Nota bodembeheer Amsterdam en de daarbij horende bodemkwaliteitskaart vastgesteld. De Nota bodembeheer bevat onder meer het gebiedsspecifiek beleid voor het toepassen van grond en baggerspecie. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de wettelijke grondslag van die besluiten vervallen. Om een rechtsvacuüm te voorkomen voorziet artikel 22.1, onder b, van de Omgevingswet erin dat het gebiedsspecifiek beleid en de bijbehorende kaarten onderdeel uitmaken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Op termijn worden deze kaarten en besluiten omgezet naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.

Bijlage 3A is de zonekaart waarin verschillende zones zijn gedefinieerd op basis van bodemkwaliteit en ophooggeschiedenis. Elke bodemkwaliteitszone heeft een bepaalde kwaliteit, die consequenties heeft voor het toegestane grondverzet en de kwaliteit van de grond die er op mag worden aangebracht, afhankelijk van de bodemfunctie.

verplicht

Zones 1 en 2 op de bodemkwaliteitskaart hebben betrekking op locaties met een relatief schone bodem. Voorafgaand het bouwen van een bodemgevoelige gebouw is in deze zones in principe een vooronderzoek (dossieronderzoek) voldoende, tenzij dat onderzoek aanleiding geeft voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek.

Besluitgebied

De voorgenomen ontwikkeling aan de Nierkerkestraat vindt plaats in gebied dat op de Bodemkwaliteitskaart in zone 1 ligt, zie ook onderstaande afbeelding.

verplicht

De Omgevingsdienst noordzeekanaalgebied heeft in januari 2019 archiefonderzoek uitgevoerd naar het mogelijk gevolg van vroegere activiteiten voor de milieu hygiënische bodemkwaliteit, zie ook Bijlage 8.

Bij dit onderzoek zijn de volgende bronnen uit het DMB archief geraadpleegd:

  • bodemonderzoeksrapporten
  • gegevens over ondergrondse tanks
  • gegevens over bedrijfsactiviteiten
  • de bodemkwaliteitskaart
  • de bodemkaart “dempingen en ophogingen in Amsterdam”
  • het onderzoeksrapport “Ophoging en Bodemgebruik te Amsterdam” (OMEGAM, rapportnummer: 1026279, 9 januari 2002)

Uit het onderzoek kwam het volgende naar voren:

  1. Er zijn geen (ondergrondse) tanks nabij de locatie bij ons bekend.
  2. Er zijn geen bedrijfsactiviteiten op of nabij de locatie aangetroffen.
  3. De locatie ligt in zone 1 van de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam. De boven- en ondergrond vallen in kwaliteitsklasse achtergrondwaarde (niet verontreinigd).
  4. De openbare weg valt in zone A van de bodemkwaliteitskaart van de Openbare Weg van Amsterdam. Voor deze zone kunnen vrijstellingen verkregen worden bij graven in de weg. De spelregels hiervoor staan in de Nota Bodembeheer.
  5. Op de bodemkaart staan dempingen aangegeven op de locatie.
  6. De locatie is opgehoogd tussen 1945 en 1959. In deze periode werd meestal gebruik gemaakt van niet-verontreinigd ophoogmateriaal.
  7. Er zijn asbestonderzoeken nabij de locatie bij ons bekend. Hierbij is geen asbest aangetroffen.

Conclusie

Het onderzochte gebied is niet verdacht.

10.2 Niet Gesprongen Explosieven

Niet-gesprongen explosieven zijn ontplofbare oorlogsresten, bijvoorbeeld uit de Eerste of Tweede Wereldoorlog. Ze leveren een gevaar op als ze verplaatst of aangeraakt worden bij graaf- of baggerwerkzaamheden.

In Amsterdam wordt de NGE-bodembelastingskaart bijgehouden. NGE staat voor Niet Gesprongen Explosieven. Op deze 'bommenkaart' is te zien waar mogelijk oude vliegtuigbommen (blindgangers) uit WOII in de bodem zitten. Deze informatie is van belang voor het inplannen of uitvoeren van grootschalige (grond)werkzaamheden. Wanneer een gebied als 'verdacht' is aangemerkt is een uitgebreid bodemonderzoek nodig, tenzij de grond sinds 1945 geroerd is of nieuwe grondlagen zijn aangebracht.

Besluitgebied

De projectlocatie is op de bommenkaart gemeente Amsterdam niet aangewezen als verdacht gebied.

Hoofdstuk 11 Water

11.1 Beleid En Regelgeving

11.1.1 Europees beleid

Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2027 op orde is.

Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen.

Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. Daarnaast geldt sinds 2006 de Grondwater Richtlijn (GWR). Deze richtlijn beschermt het grondwater tegen verontreiniging.

Waterprogramma's spelen een belangrijke rol bij het behalen van doelstellingen uit de KRW en GWR. In de Omgevingswet zijn voor zowel het Rijk, de provincies als de waterschappen verplichtingen opgenomen tot het vaststellen van waterbeheerprogramma's waarin maatregelen zijn opgenomen. Voor het Rijk is dat een nationaal waterprogramma, voor de provincie een regionaal waterprogramma en voor waterschappen een waterbeheerprogramma. De daarin op te nemen maatregelen staan in het Besluit kwaliteit leefomgeving.

11.1.2 Nationaal beleid- en regelgeving

Instructieregels Besluit kwaliteit leefomgeving

Watertoets

Artikel 5.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving schrijft voor dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Daarbij worden, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Op grond van dit artikel dient afstemming plaats te vinden met de waterbeheerder (Rijk, provincie, waterschap of gemeente). De verplichte weging van waterbelangen in afstemming met de waterbeheerder wordt ook 'watertoets' genoemd.

Primaire waterkeringen

In verband met de waterveiligheid bepaalt artikel 5.38 van het Besluit kwaliteit leefomgeving dat een omgevingsplan moet waarborgen dat er geen belemmeringen ontstaan voor de instandhouding, het onderhoud of de versterking van de primaire waterkering.

11.1.3 Provinciaal beleid

Op grond van artikel 2.18 Omgevingswet heeft de provincie de volgende taken op het gebied van waterbeheer:

  1. het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden
  2. op het gebied van het beheer van watersystemen en het zwemwaterbeheer:
    1. het beheer van watersystemen, voor zover dat aan de provincie is toegedeeld;
    2. het houden van toezicht op het beheer van watersystemen voor zover dat is toegedeeld aan de waterschappen, met uitzondering van het beheer van primaire waterkeringen,
    3. het beheer van de zwemwaterkwaliteit, voor zover deze taak niet bij een gemeente, een waterschap of het Rijk ligt.

De provincie stelt een regionaal waterprogramma vast om uitvoering te geven aan verschillende Europese richtlijnen zoals de KRW en de GWR en is daartoe verplicht op grond van de Omgevingswet. De provincie neemt hierin het regionaal waterbeleid op. Daarnaast coördineert ze de gebiedsgerichte uitoefening van taken en bevoegdheden door gemeenten en waterschappen.

Omgevingsverordening

Grondwater

De provincie heeft als taak de kwaliteit van het grondwater te beschermen in grondwaterbeschermingsgebieden (artikel 2.18 Omgevingswet). In de omgevingsverordening moet de provincie daarom regels opnemen voor het beschermen van de kwaliteit van het grondwater. Op grond van artikel 4.4 lid 2 het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wijst de provincie onder meer de grondwaterbeschermingsgebieden aan. De grondwaterbeschermingsgebieden liggen buiten het grondgebied van de gemeente Amsterdam.

Regionale waterkeringen

Op grond van de Omgevingswet (artikel 2.13) is de provincie verplicht omgevingswaarden voor de veiligheid van regionale waterkeringen in de omgevingsverordening op te nemen. Daarbij neemt de provincie de gemiddelde kans op overstroming van bij verordening aangewezen gebieden op en wijst de vaarwegen aan die in beheer bij gemeenten zijn.

Op grond van artikel 6.84 van de Omgevingsverordening moet het omgevingsplan voorzien in regels die waterkerende activiteiten beschermen.

In principe zijn in het werkingsgebied van de regionale waterkeringen – de beschermingszone - op grond van artikel 6.85 geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Alleen in overeenstemming met de waterbeheerder en de provincie is dit mogelijk. Onderstaande afbeelding geeft de regionale waterkeringen aan.

verplicht

Het projectgebied ligt niet in of nabij een regionale waterkering.

11.1.4 Waterschappen

De waterschappen zijn beheerder van de regionale watersystemen.

Waterschapsverordening

De verschillende waterschappen die voor Amsterdam van belang zijn hebben elk een eigen waterschapsverordening vastgesteld wat een samenvoeging inhoudt van de voorheen geldende Keuren, keurbesluiten en andersoortige regelingen. In de waterschapsverordening van het waterschap zijn regels opgenomen gericht op het watersysteem en waterstaatswerken binnen het beheergebied van het waterschap.

Waterberging

In de Waterschapsverordening zijn regels gesteld over onder meer de compensatie van verhard oppervlak in verband met het verlies aan waterberging in de bodem en de verhoogde afvoer van hemelwater op het oppervlaktewater.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient voldoende waterberging te worden aangelegd, zodat dit niet afgewenteld wordt op de omgeving. Daarom dient waterneutraal te worden gebouwd. Voldoende compenserende maatregelen dienen hiertoe getroffen te worden. Een maatwerkberekening is vereist waar het om een aanzienlijke verharding gaat, om de benodigde waterbergingscapaciteit te kwantificeren.

Standaard wordt gecompenseerd in vergroting van het wateroppervlak. Maar als gevolg van verdere verstedelijking neemt de druk op de openbare ruimte toe waardoor de openbare ruimte vaak multifunctioneel wordt benut. Hierdoor is de ruimte beperkt om waterberging te realiseren. Er zijn vormen van waterberging ontwikkeld die een alternatief kunnen vormen voor het realiseren van extra oppervlaktewater. De beleidsregels van het hoogheemraadschap geven ruimte aan de toepassing van deze andere vormen van waterberging.

In de Waterschapsverordening Amstel, Gooi en Vecht, artikel 2.4 lid 1, is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning het verhard oppervlak in stedelijk gebied uit te breiden met meer dan 1.000m2. In artikel 2.5 lid 1 van de verordening is bepaald dat de toename van de afvoer vaan hemelwater vanaf verhard oppervlak op het watersysteem wordt gecompenseerd door open water met een omvang van 10% van de uitbreiding van het verhard oppervlak.

Overige vergunningplichtige activiteiten

Voor activiteiten in en rondom beperkingengebieden zoals bijvoorbeeld een oppervlaktewaterlichaam, een waterkering of dijklichaam, het aanleggen van een bouwwerk, maar ook het onttrekken van grondwater is een omgevingsvergunning van het waterschap vereist.

11.1.5 Gemeentelijk beleid en regelgeving

De gemeente heeft op grond van artikel 2.16 Omgevingswet een aantal zorgtaken en verplichtingen op het gebied van het beheer van watersystemen en waterketenbeheer.

Het gaat hier om:

  1. Hemelwaterzorgplicht;
  2. Grondwaterzorgplicht;
  3. Inzameling en transport stedelijk afvalwater;
  4. Beheer van watersystemen, voor zover toegedeeld bij provinciale omgevingsverordening of Omgevingsregeling;
  5. Zuivering van stedelijk afvalwater, voor zover van toepassing.

Grondwatereffecten bij ondergrondse bouwwerken

Afwegingskader Grondwaterneutrale kelders Amsterdam

Uit onderzoek van Waternet en het Ingenieursbureau van de gemeente Amsterdam is gebleken dat in grote delen van de stad de effecten van (met name cumulatieve) kelderbouw negatief zijn. Door de barrièrewerking van meerdere kelders naast elkaar wordt de stand en stroom van het grondwater beïnvloed. Dit leidt tot onder- en overlast van het grondwater. Dit heeft negatieve gevolgen in de openbare ruimte en op particuliere percelen.

Teneinde ongewenste ruimtelijke effecten en daarmee schade als gevolg van aanleg van kelders te voorkomen, is het Afwegingskader Grondwaterneutrale kelders Amsterdam (hierna: Afwegingskader) op 20 januari 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In dit afwegingskader is onder meer een gebiedsanalyse opgenomen waarin wordt aangegeven welke maatregelen per buurt nodig zijn en daarnaast technische eisen aan de aanleg van een kelder om de stroom van het grondwater in stand te houden.

Beleidsregel Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam

In de Beleidsregel Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam, laatstelijk vastgesteld d.d. 7 februari 2022, door het college van burgemeester en wethouders zijn de criteria opgenomen waar aanvragen omgevingsvergunning voor kelders aan worden getoetst. Alleen een kelder die grondwaterneutraal kan worden aangelegd komt voor vergunningverlening in aanmerking. Deze beleidsregel is gedestilleerd uit het Afwegingskader dat op 20 januari 2021 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Hemelwaterverordening

De Hemelwaterverordening Amsterdam regelt een verplichting voor nieuwe gebouwen en voor bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, waaraan één of meer bouwlagen worden toegevoegd, of waarvan het bebouwde oppervlak wordt uitgebreid, om per m² minimaal 60 liter hemelwater te bergen en dit hemelwater over de opvolgende 60 uur af te voeren. Doel van deze verordening is om bij grote regenbuien, die steeds vaker voorkomen, waterschade in de stad zoveel mogelijk te voorkomen en daarmee een bijdrage te leveren aan een klimaatbestendige stad.

De waterbergingseisen zijn het volgende:

  • Vanaf gebouwen mag hemelwater op het riool of op de openbare ruimte geloosd worden nadat hemelwaterberging is aangebracht die in stand wordt gehouden.
  • Een waterberging heeft een minimale capaciteit nodig van 60 liter per m2.
  • De berging dient binnen 60 uur weer leeg te zijn, zodat de capaciteit beschikbaar is voor de volgende bui.

Voor hergebruiksystemen en centrale besturingssystemen gelden afwijkende eisen.

Vergunningsvrij gebouwen voldoen aan de eisen als ze zijn voorzien van een groen dak, met minimaal 30 liter waterberging per m2.

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet maakt de Hemelwaterverordening van rechtswege onderdeel uit van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan. Aanvragen om een omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken worden aan de waterbergingseisen getoetst.

De regels ten aanzien van waterberging zijn te vinden in paragraaf 4.4.2 Hemelwaterafvoer bij bouwwerken van de hoofdregeleing, meer specifiek in artikel 4.110 t/m 4.113.

Omgevingsprogramma Riolering 2022 – 2027

De gemeente Amsterdam heeft de wettelijke verantwoordelijkheid (zorgplicht) voor een aantal watertaken. De ambitie voor de taken op het gebied van stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater is vastgelegd in de Omgevingsvisie Amsterdam 2050, vastgesteld op 8 juli 2021.

Deze ambitie is in het Omgevingsprogramma Riolering 2022 – 2027 (OPR) verder uitgewerkt, dat op 15 februari 2022 door het college van burgemeester en wethouders (onder voorbehoud van wensen en bedenkingen van de gemeenteraad) is vastgesteld.

Hemelwaterberging

Conform het OPR moet de capaciteit voor hemelwaterberging op publiek terrein minimaal 70 mm/uur zijn door bijv. hergebruik van hemelwater of verwerking op de eigen kavel. De norm is daarbij in het OPR van 60 mm naar 70 mm verhoogd, op basis van het KNMI Klimaatsignaal '21.

Het bouwplan zal moeten voldoen aan de de regels ten aanzien van waterberging. Deze zijn te vinden in de hoofdregeling, paragraaf 4.4.2 Hemelwaterafvoer bij bouwwerken, artikel 4.110 t/m 4.113.

Ontwateringsdiepte

In het OPR wordt ook ingezet op zorg dragen voor een ontwateringsdiepte die is afgestemd op de benodigde functies in het gebied, zoals wonen, transport en groen ten behoeve van een klimaatbestendige stad. Hierbij is een ontwateringdiepte van minimaal 90 cm de norm. De ontwateringsdiepte is het verschil tussen het maaiveldniveau en de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Zowel het maaiveldniveau als de grondwaterstand kunnen binnen een relatief korte afstand toch variëren. Vandaar dat de ontwateringsdiepte in praktijk ook van locatie tot locatie kan verschillen. Voldoende ontwateringsdiepte is essentieel voor stedelijke functies zoals bebouwing, wegen, bomen en hemelwaterinfiltratie. Een belangrijk aspect daarbij is het voorkomen van (grond)wateroverlast, nu en in de toekomst anticiperend op klimaatverandering. Een ontwateringsdiepte van 90 cm wordt daarbij gezien als duurzame norm voor een robuuste maaiveldhoogte.

11.2 Besluitgebied

De activiteiten vallen binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht (Agv)

Waterkeringen

De activiteit wordt niet uitgeoefend binnen – of in een gebied nabij een waterkering. Wel loopt er op ruim 100 meter van de ontwikkeling, langs de Osdorperweg, een kering, de A502-002. De ontwikkeling die met deze wijziging van het omgevingsplan mogelijk wordt gemaakt bevindt zich echter niet in de beschermingszone van de kering.

Waterberging

Door de activiteit is sprake van toename van verharding. Compensatie is noodzakelijk.

Het huidige blok heeft een lengte van 145 meter en een breedte van 11 meter (oppervlakte 1.595m2) De twee nieuwe blokken hebben elk een lengte van 84 meter en een breedte van 16 meter (1.344m2, totaal 2.688m2). De toename verharding bedraagt 1.093m2.

De toename van de afvoer van hemelwater vanaf het verhard oppervlak op het watersysteem wordt gecompensserd door open water met een omvang van 10% van de uitbreiding van het verhard oppervlak. Bij een toename van 1.093 m2, betekent dit een compensatie van 109,3 m2.

Er zal hiervoor een reservering in de waterbank Nieuw-West worden getroffen.

Hemelwaterberging

Bij nieuwbouw en in sommige gevallen bij bestaande bouw dient een hemelwaterberging te worden aangebracht en in stand gehouden. De Hemelwaterverordening bevat normen waaraan de hemelwaterberging qua capaciteit dient te voldoen (een hemelwaterberging heeft ten minste een capaciteit van 60 liter per vierkante meter bebouwd oppervlak, loost maximaal 1 liter per vierkante meter bebouwd oppervlak per uur op een openbaar riool en is na 60 uur leeg).

Met voorliggende wijziging van het omgevingsplan wordt 2.688 m2 bebouwd oppervlak mogelijk gemaakt (2 bouwblokken van 84 meter bij 16 meter).

Bij een hemelwaterberging met een capaciteit van 60 liter per vierkante meter bebouwd oppervlak leidt dit tot een berging van ongeveer 161,3 m3.

Gebruik materialen

Voor de nieuwbouw worden geen materialen gebruikt die de kwaliteit van het regen- en oppervlaktewater negatief beïnvloeden, zoals uitloogbare materialen als koper, zink, lood of geïmpregneerd hout.

Grondwater

Wanneer de gebouwen onderkelderd worden, zal via het (laten) uitvoeren van geohydrologisch onderzoek inzichtelijk gemaakt moeten worden of er effecten op het grondwater te verwachten zijn.

Ondergrondse gebouwen

Het omgevingsplan maakt, middels een binnenplanse afwijking ondergrondse bebouwing mogelijk in de vorm van een ondergrondse parkeerkelder.

Middels geohydrologisch onderzoek is het nodig te beoordelen welke effecten de activiteiten hebben op het grondwater en welke maatregelen getroffen moeten worden teneinde negatieve grondwatereffecten te voorkomen. Het uitvoeren van een dergelijk onderzoek is vastgelegd in de regels, ook artikel 6.2 lid 3 en is daarmee een voorwaarde voor het verlenen van medewerking aan de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Hoofdstuk 12 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen en projecten moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.

Het wijzigen van het omgevingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal of gemeentelijk beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het besluitgebied zelf te liggen. Activiteiten in een besluitgebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking.

Bij alle plannen/projecten in parken, groengebieden, de Hoofdgroenstructuur en NNN wordt in een vroegtijdig stadium een ecoloog geraadpleegd. Daarnaast kunnen individuele dier- en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen (soortenbescherming). Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet rekening worden gehouden bij de vaststelling van het omgevingsplan.

12.1 Beleid En Regelgeving

12.1.1 Gebiedsbeschermin: Natura 2000

Op grond van de Vogel- en van de Habitatrichtlijn zijn door de Europese lidstaten gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur, ook wel Natura 2000-gebieden genoemd. Voor die gebieden geldt een zware bescherming en zijn doelstellingen voor de daar voorkomende beschermde planten- of diersoorten vastgesteld.

Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, moet worden onderzocht of de ontwikkeling significante negatieve effecten heeft op de soorten en/of habitattypen waar doelstellingen voor zijn. Sommige negatieve effecten, zoals die van stikstof, kunnen verreiken.

De natuurbeschermingswetgeving vereist dat het zeker moet zijn dat significant nadelige effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van het plan of project uitgesloten zijn, voordat toestemming verleend wordt voor dat plan of project. Als het niet op voorhand zeker is dat dergelijke effecten uitgesloten zijn, moet een zogenoemde passende beoordeling opgesteld worden en een omgevingsvergunning bij Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland (namens deze: de Omgevingsdienst Noord-Holland-Noord) worden aangevraagd voor een Natura2000-activiteit. Als uit de passende beoordeling blijkt dat die effecten ook niet met te treffen maatregelen kunnen worden uitgesloten, dan moet de zogenoemde ADC-toets worden doorlopen: er zijn geen Alternatieven, er is sprake van Dwingende redenen van openbaar belang en er vindt Compensatie plaats. Dit moet in het te nemen besluit gemotiveerd worden.

12.1.2 Natuurnetwerk Nederland

Voor heel Nederland zijn natuurgebieden met verbindingszones vastgelegd. Dit Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. Het NNN moet er onder meer toe bijdragen dat afspraken over het behoud en het herstel van biodiversiteit worden nagekomen. De verbindingen zijn grensoverschrijdend, als je uitzoomt zie je dat de verbindingen in Europa met elkaar zijn verbonden, zodat diersoorten zich vrij kunnen bewegen en vermengen over Europa en de grote natuurgebieden kunnen bereiken.

Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op grond van artikel 7.6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de provincie Noord-Holland gebieden aangewezen als NNN en als natuurverbindingen die onmisbaar zijn voor het volwaardig functioneren van het NNN.

12.1.3 Beschermde soorten

Vrijwel alle in Nederland in de vrije natuur voorkomende flora en fauna is beschermd. Soortenbescherming is een onderdeel van de Omgevingswet en Besluit activiteiten leefomgeving. De soortenbescherming geldt zowel binnen als buiten speciaal beschermde natuurgebieden.

Met verschillende wetsinstrumenten is het mogelijk om te zorgen voor de bescherming van flora en fauna. Dit voorkomt achteruitgang van de biodiversiteit. Dit betekent onder meer dat het verboden is om vogels, zoogdieren, amfibieën, reptielen en een aantal vissoorten te verstoren, te vangen of te doden en dat het verboden is om hun rust-, verblijfs-, en nestplaatsen uit te halen of te vernielen. Wilde planten mogen niet worden uitgestoken.

12.1.4 Bomenverordening

De Bomenverordening is sinds 1 oktober 2016 van kracht en geldt voor de hele gemeente. Met behulp van de bomenverordening zorgt de gemeente ervoor dat het volume van het bomenbestand in de stad behouden blijft en dat er zorgvuldig wordt omgesprongen met de bomen. In de verordening staan regels over bijvoorbeeld kap, behoud, bescherming, handhaving en compensatie van bomen. In artikel 7 staat de Herplantplicht, waarbij het mogelijk is om bomen fysiek (één op één) te compenseren of als dat niet mogelijk is dat de monetaire waarde wordt gestort in het gemeentelijk herplantfonds. In de nota Compensatie en herplant van bomen wordt dit verder uitgewerkt.

Bomen in het plangebied

Uit de inventarisatie van de bomen in het plangebied (zie Bijlage 9) blijkt dat er één boom met de stam op de rand van het bouwvlak staat, waarbij de kroon en wortels over het bouwvlak heenvallen. Het is niet mogelijk deze op boom op deze plek te behouden.

Drie andere bomen staan met de kroon en wortels over het bouwvlak. De locatie van de bomen bemoeilijken het bouwproces, kroon en wortels worden mogelijk beschadigd en deze bomen werpen schaduw op de te realiseren woningen.

De mogelijkheiden worden onderzocht deze bomen te herplanten.

12.1.5 Hoofdgroenstructuur

De Hoofdgroenstructuur bevat de minimaal benodigde hoeveelheid stedelijk groen en bijbehorende waterstructuren. Het gaat om bestaand groen met een wijkoverstijgende functie. Daarnaast kan de waarde van een groengebied een reden zijn om het aan de Hoofdgroenstructuur toe te voegen. Denk hierbij aan waarde voor een klimaatbestendige stad, voor de gezondheid of voor de natuur. Om een groen netwerk te realiseren zijn verbindingen nodig. Daarom vallen ook die onder de Hoofdgroenstructuur.

Op de toetskaart in het beleidskader staan alle bestaande groengebieden ingetekend die tot de Hoofdgroenstructuur behoren.

verplicht

Toetskaart Hoofdgroenstructuur (Nierkerkestraat is rood omcirkeld)

Om de diversiteit van het groen te bewaken wordt gewerkt met zogenaamde 'groentypen'. In het ene groentype kan meer dan in het andere groentype. Zo biedt een stadspark gericht ruimte aan voorzieningen om te wandelen, fietsen, sporten en spelen of elkaar te ontmoeten, naast groene attracties zoals een natuurpad, bloemweide, rosarium of kruidentuin. In een natuurpark draait het juist om beleving van natuur en stilte. Beschermen en bevorderen van de natuurwaarde en biodiversiteit zijn hier het meest belangrijk.

De groenfunctie van de Hoofdgroenstructuur wordt streng 'bewaakt': alleen plannen of initiatieven die zorgen voor een verbetering van de Hoofdgroenstructuur zijn toegestaan. Initiatieven die daarentegen een aantasting ervan vormen niet.

12.2 Besluitgebied

In opdracht van de gemeente Amsterdam heeft starobv een Quickscan natuur uitgevoer (zie ook Bijlage 10). In deze paragraaf wordt een samenvatting van dit onderzoek gegeven.

Doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek was, om op basis van een globale inventarisatie, een beoordeling te maken of door door uitvoering van voorgenomen plannen negatieve effecten ontstaan op beschermde soorten, gebieden en houtopstanden.

Daarnaast dient het onderzoek er toe, indien mogelijk negatieve effecten ontstaan op beschermde soorten, gebieden en houtopstanden ontstaan, te bepalen in hoeverre nadere stappen genomen dienen te worden, zoals mitigerende maatregelen, vervolgonderzoek en/of een ontheffing verkrijgen.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de landelijk geldende richtlijnen, waarbij het basisbeginsel van goed onderzoek bestaat uit beschikbare data (NDFF) en literatuur (verspreidingsatlassen), het uitvoeren van een quickscan binnen invloedsfeer van de voorgenomen plannen. De resultaten verkregen uit onderliggende quickscan vormen geen volledige inventarisatie.

Onderzoeksgebied

Het onderzoeksgebied betreft het appartementencomplex aan de Nierkerkestraat en de ruimte eromheen, namelijk het gazon met struiken en bomen, de stoep, de parkeerplaatsen en een deel van de straat. De ligging van het onderzoeksgebied in de wijdere omgeving is weergegeven in onderstaande figuur.

verplicht

Ligging onderzoeksgebied in wijdere omgeving (geel omlijnd) (bron: starobv)

De (globale) begrenzing van het onderzoeksgebied is weergegeven in onderstaande figuur.

verplicht

Globale begrenzing onderzoeksgebied (geel omlijnd) (bron: starobv)

Omschrijving huidige situatie

Het onderzoeksgebied ligt aan Nierkerkestraat in de bebouwde kom van Amsterdam. Het projectgebied heeft een oppervlakte van circa 7.700 m2 en bestaat uit het appartementencomplex en de ruimte eromheen (het gazon met struiken en bomen, de stoep, de parkeerplaatsen en een deel van de straat).

De gemeente Amsterdam is voornemens het appartementencomplex te slopen en de buitenruimte opnieuw in te richten. De geplande start van de uitvoering is 1 mei 2025, en de geplande oplevering is 31 oktober 2025.

Beschermde gebieden

Natura 2000

Uit de kaarten van maps.amsterdam.nl blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op circa 9,2 kilometer afstand ten noorden van het projectgebied ligt, zie onderstaande figuur. Dit betreft het Natura 2000-gebied Polder Westzaan. Ten oosten van het projectgebied ligt het natura 2000- gebied Markermeer & IJmeer op circa 12,6 kilometer afstand. Ten westen van het projectgebied ligt het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid op circa 13,1 kilometer afstand.

verplicht

Ligging onderzoeksgebied (zwart omlijnd) ten opzichte van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (donkergroene vlakken) (bron: starobv)

Effectbeoordeling

Doordat het projectgebied buiten een Natura 2000-gebied ligt, kunnen alleen effecten optreden als gevolg van externe werking. Gezien de relatief grote afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is het uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op Natura 2000-gebieden als gevolg van effecten van verdroging, versnippering, optische en mechanische verstoring en verstoring door licht, geluid en trilling door de voorgenomen plannen. Mogelijk ontstaan door uitvoering van voorgenomen plannen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden door stikstof. Hiervoor dient een AERIUS-berekening te worden uitgevoerd.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natuurgebieden in Nederland zijn erg versnipperd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) heeft als doel om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden.

Uit de kaarten van maps.amsterdam.nl blijkt dat het projectgebied geen deel uitmaakt van het NNN. Het dichtstbijzijnde gebied wat deel uitmaakt van het NNN ligt op circa 60 meter ten westen van het projectgebied (verbindingszone), het betreft de watergang. De ligging van het NNN in de omgeving van het projectgebied is weergegeven in onderstaande figuur.

verplicht

Ligging onderzoeksgebied (zwart omlijnd) ten opzichte van de NNN-verbindingen (blauwgroene lijnen) (bron: starobv)

Effectbeoordeling

Het projectgebied behoort niet tot het NNN. Gezien de afstand tussen het projectgebied en het NNN, en de lokale aard van de voorgenomen plannen is het uit te sluiten dat de voorgenomen plannen een negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Hoofdgroenstructuur gemeente Amsterdam

Uit de kaarten van maps.amsterdam.nl blijkt dat er verschillende hoofdgroenstructuren rondom het projectgebied liggen, zie ook onderstaande figuur. Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur ligt op circa 600 meter afstand ten zuidoosten van het projectgebied. Dit betreft de corridor Plesmanlaan. Iets ten zuiden hiervan ligt ruigtegebied/struinnatuur Vrije Geer.

Er is gebruik gemaakt van de in september 2023 geldende hoofdgroenstructuur. Op moment van schrijven is er een concept beleidskader hoofdgroenstructuur in afwachting van goedkeuring binnen een referendumprocedure. In de nabije toekomst kan de nieuwe hoofdgroenstructuur, waarin de huidige Amsterdamse hoofdgroenstructuur wordt gecombineerd met Amsterdamse Ecologische structuur, afwijken.

verplicht

Ligging onderzoekgebied (zwart omlijnd) ten opzichte van de Hoofdgroenstructuur (bruine vlakken = corridor, groene vlak = ruigtegebied/struinnatuur) (bron: starobv)

Ecologische structuur gemeente Amsterdam

De ecologische structuur is bedoeld om de groene gebieden in Amsterdam met elkaar te verbinden. Plannen en projecten mogen niet leiden tot verzwakking van de ecologische structuur. Uit de kaarten van maps.amsterdam.nl blijkt dat het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van de ecologische structuur ligt op circa 50 meter afstand ten westen van het projectgebied, zie ook onderstaande figuur.

Er is gebruik gemaakt van de in september 2023 geldende hoofdgroenstructuur. Op moment van schrijven is er een concept beleidskader hoofdgroenstructuur in afwachting van goedkeuring binnen een referendumprocedure. In de nabije toekomst kan de nieuwe hoofdgroenstructuur, waarin de huidige Amsterdamse hoofdgroenstructuur wordt gecombineerd met Amsterdamse Ecologische structuur, afwijken.

verplicht

Ligging projectgebied (zwart omlijnd) ten opzichte van de Ecologische structuur (groene vlakken) (bron: staro)

Effectbeoordeling

Het projectgebied behoort niet tot de ecologische structuur van gemeente Amsterdam. Het is daarom uit te sluiten dat de werkzaamheden een negatief effect hebben op de ecologische structuur van gemeente Amsterdam. De werkzaamheden zorgen niet voor het ontstaan van knelpunten. Bij dit project zijn geen mogelijkheden om bestaande knelpunten op te heffen.

Beschermde soorten

Vaatplanten

Uit de gegevens van de NDFF blijkt dat in de omgeving van het projectgebied geen plantensoorten zijn waargenomen die beschermd zijn.

Binnen één kilometer van het projectgebied zijn de volgende soorten waargenomen die vallen onder de Amsterdamse beleidssoorten: dodemansvingers en brede wespenorchis.

  1. Dodemansvingers is een soort die voorkomt op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op natte, matig voedselrijke, brakke zandgrond. Op kwelplekken bij de kust. Aan waterkanten en in grasland, bosranden, struwelen, ruigten en zeeduinen.
  2. Brede wespenorchis is een soort die voorkomt op licht beschaduwde plaatsen op goed doorluchte, humeuze grond. In bossen, bosranden, struwelen, beschaduwde bermen, dijken, tuinen, recreatieterreinen, zeeduinen, langs spoorwegen, plantsoenen en geluidswallen.

Het projectgebied bestaat voornamelijk uit bebouwing, verharding en strak gemaaid gazon, dit is geen geschikt leefgebied voor bovengenoemde soorten. De delen met struiken en struweelbegroeiing zijn mogelijk geschikt als leefgebied voor deze soorten. Echter, tijdens het veldbezoek zijn bovengenoemde beschermde soorten niet aangetroffen.

Het voorkomen van de beschermde vaatplanten kan op basis van deze argumenten en expert judgement uitgesloten worden.

Vogels

Uit de gegevens van de NDFF blijkt dat de volgende vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest zijn waargenomen in de wijde omgeving van het projectgebied: boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, ooievaar, ransuil, roek, slechtvalk, sperwer en wespendief.

Tijdens het veldbezoek zijn in het projectgebied geen vogelnesten aangetroffen. In het projectgebied en overvliegend zijn zilvermeeuw, kauw, stadsduif, kleine mantelmeeuw, halsbandparkiet en ekster waargenomen.

Voor bovengenoemde vogelsoorten waarvan het nest jaarrond is beschermd is, is in het projectgebied geen geschikte nestgelegenheid aanwezig. In het projectgebied zijn geen mogelijkheden voor horsten aanwezig, daarom ontbreken nesten voor boomvalk, buizerd, havik, ransuil, roek, sperwer en wespendief. Ook ontbreken geschikte openingen in de bebouwing waardoor geen nestgelegenheid aanwezig is voor huismus en gierzwaluw.

Voor ooievaar en slechtvalk ontbreken ook geschikte nestplekken zoals bouwwerken en zeer hoge gebouwen. Voor grote gele kwikstaart ontbreekt het geschikte habitat met stromend water en oevers.

Nestgelegenheden voor algemene vogelsoorten is aanwezig in de bomen en struiken in het projectgebied. Meeuwen kunnen broeden op het dak van het appartementencomplex. Het projectgebied kan ook dienen als foerageergebied voor algemene vogelsoorten.

Effectbeoordeling

Bij het snoeien of kappen van bomen en struiken kunnen nesten worden vernietigd en broedende vogels worden verstoord. Bij het slopen van het gebouw kunnen meeuwennest worden vernietigd en broedende meeuwen worden verstoord. Gedurende het broedseizoen zijn nesten strikt beschermd.

Foerageergebied in het projectgebied wordt door de werkzaamheden tijdelijk minder geschikt. Vogels kunnen echter uitwijken naar geschikt foerageergebied in de directe omgeving van het projectgebied.

Mitigerende maatregelen

Het snoeien of kappen van bomen en struiken en het slopen van het gebouw dient te worden uitgevoerd wanneer geen broedgeval aanwezig is en buiten het broedseizoen van vogels. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot en met juli. Wettelijk gezien wordt voor het broedseizoen echter geen standaardperiode gehanteerd.

Vleermuizen

Uit de Atlas van de Nederlandse vleermuizen (1997), Korsten en Regelink (2010) en gegevens van de NDFF blijkt dat de soorten gewone dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis voorkomen in de wijde omgeving van het projectgebied.

In het appartementencomplex zijn open stootvoegen aanwezig die vleermuizen toegang bieden tot de spouwmuur, tevens zijn bij de dakranden en kozijnen ook spleten aanwezig waar vleermuizen tussen kunnen kruipen. Het gebouw is derhalve geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, mogelijk ook als massawinterverblijfplaats door de omvang van het gebouw.

In de bomen in het projectgebied zijn geen holten aangetroffen waarin vleermuizen kunnen verblijven.

Het projectgebied kan dienen als foerageergebied voor vleermuizen. Als vliegroute is het projectgebied niet geschikt.

Effectbeoordeling

Bij het slopen van het gebouw kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen worden vernietigd, dit is een overtreding van de bepalingen uit de Omgevingswet.

Foerageergebied in het projectgebied wordt door de werkzaamheden tijdelijk minder geschikt.

Vleermuizen kunnen uitwijken naar geschikt foerageergebied in de directe omgeving van het projectgebied. Ook kan verstoring van vleermuisverblijfplaatsen buiten het projectgebied optreden wanneer hier tijdens de werkzaamheden licht op wordt geschenen.

Mitigerende maatregelen

Nader onderzoek is nodig naar verblijfplaatsen van vleermuizen in het gebouw (inclusief massawinterverblijfplaatsen). Het betreft onderzoek naar de volgende soorten: gewone-, kleine- en ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, meervleermuis en tweekleurige vleermuis.

Bouwverlichting dient afgewend te zijn van de gevels ten noorden van de Nierkerkestraat en de gevels ten zuiden van de Roosje Vospad.

Marterachtigen

Uit gegevens van de NDFF blijkt dat op een afstand van één tot twee kilometer van het

projectgebied bunzing en hermelijn zijn waargenomen. Op een afstand van twee tot vijf van het projectgebied zijn boommarter, das, steenmarter en wezel waargenomen.

Dicht in de buurt van het projectgebied zijn geen marters waargenomen, de stad is voor boommarter, das, wezel en hermelijn dan ook geen uitermate geschikt leefgebied. Deze soorten zijn vrij schuw en hebben veel dekking nodig. Deze rust en schuilmogelijkheden zijn in het projectgebied niet aanwezig. Bunzing en steenmarter zijn minder schuwe dieren die wel in de bebouwde kom voor kunnen komen. Voor deze soorten biedt het projectgebied ook onvoldoende dekking, waardoor de aanwezigheid van een verblijfplaats in het projectgebied uitgesloten is. Het projectgebied biedt geen essentieel leefgebied en geen verblijfplaatsen voor marterachtigen.

Overige zoogdieren

Uit gegevens van de NDFF blijkt dat binnen één kilometer afstand van het projectgebied de volgende soorten zijn waargenomen: algemene spits-, woel- en ware muizensoorten, egel en konijn. Op een afstand van één tot twee kilometer van het projectgebied zijn haas en vos waargenomen. Op een afstand van twee tot vijf kilometer zijn eekhoorn en ree waargenomen.

Doordat in en om het projectgebied veel verharding aanwezig is en de gazons strak gemaaid zijn is het projectgebied niet uitermate geschikt als leefgebied voor bovengenoemde zoogdieren. Echter kan de aanwezigheid van verblijfplaatsen van algemene muizensoorten en egel in de struiken in het projectgebied niet uitgesloten worden.

Het projectgebied biedt geen leefgebied aan konijn, haas, eekhoorn en ree. Van deze soorten zijn geen sporen aangetroffen en deze soorten komen voor in rustigere gebieden met meer dekking. Vos kan het projectgebied incidenteel doorkruisen, maar het projectgebied vormt geen essentieel onderdeel van het leefgebied voor deze soort.

Effectbeoordeling

Bij het verwijderen van de struiken kunnen verblijfplaatsen van algemene muizensoorten en egel worden vernietigd.

Mitigerende maatregelen

Voor algemene spits-, woel- en ware muizensoorten en egel geldt in provincie Noord-Holland een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Voor het verwonden of niet opzettelijk doden van deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel is er een meldingsplicht, de melding dient digitaal ingediend te worden bij ODNHN. Ook geldt altijd de Algemene zorgplicht. Om het verwonden of niet opzettelijk doden van dieren te voorkomen kan bij het verwijderen van de vegetatie één kant op worden gewerkt, zodat aanwezige dieren kunnen vluchten. De gemeente Amsterdam werkt met de gedragscode soortbescherming voor gemeenten. Volgens deze gedragscode zijn werkzaamheden waarbij mogelijke overwinteringslocaties van egel worden vernietigd niet toegestaan. Dichte vegetaties en blader- en takkenhopen dienen in verband met de winterslaap van egel buiten de overwinteringsperiode (november tot en met half mei) te worden verwijderd.

Vlinders

Uit gegevens van de NDFF en De Vlinderstichting blijkt dat op een afstand van één tot twee kilometer afstand van het projectgebied grote vos en grote weerschijnvlinder zijn waargenomen. Tevens komt binnen één kilometer de Amsterdamse beleidssoort bruin blauwtje voor.

  1. Grote vos is een zeldzame en kwetsbare soort die voorkomt in vochtige, open bossen, bosranden, boomgaarden en andere plekken met grote vrijstaande bomen. De waardplanten van deze soort zijn vooral iep, maar ook zoete kers en sommige wilgensoorten.
  2. Grote weerschijnvlinder is een tot voor kort zeldzame (nu een niet bedreigde) standvlinder die voorkomt in oudere, vochtige loofbossen, wilgenbroekbossen of groepen samenhangende bosjes in beekdalen. De waardplant van deze soort is vooral boswilg, soms grauwe wilg.
  3. Bruin blauwtje is een vrij schaarse standvlinder die voornamelijk voorkomt schrale grasbermen, met een voorkeur voor begroeide terreinen afgewisseld met open grond. De soort prefereert droge, zandige, open, kruidenrijke en schrale graslanden en kalkgraslanden, denk bijvoorbeeld aan dijken, wegbermen of weilanden. De waardplanten betreffen diverse soorten ooievaarsbek, met name kleine ooievaarsbek en gewone reigersbek.

In het projectgebied ontbreken het geschikte habitat en de geschikte waardplanten voor deze beschermde vlinders. Daarom is het voorkomen van voortplantingshabitat van beschermde vlindersoorten uitgesloten.

Libellen

Uit de gegevens van de NDFF en De Vlinderstichting blijkt dat op een afstand van twee tot vijf kilometer afstand van het projectgebied gevlekte witsnuitlibel is waargenomen.

Binnen het projectgebied is geen permanent oppervlaktewater aanwezig en daardoor ontbreekt het aan geschikt voortplantingshabitat voor libellen. Het voorkomen van voortplantingshabitat van (beschermde) libellen in het projectgebied is uitgesloten.

Kevers en weekdieren

Volgens de gegevens van de NDFF en EIS Nederland komen geen beschermde kevers en weekdieren voor in de omgeving van het projectgebied. Voor de beschermde kevers en weekdieren zijn weinig verspreidingsgegevens bekend, daarom wordt in deze paragraaf van alle beschermde kevers en weekdieren beoordeeld of ze in het projectgebied kunnen voorkomen.

  1. Vliegend hert komt voor in (oude) eikenbossen.
  2. De beschermde houtkevers; vermiljoenkever, heldenbok en juchtleerkever zijn afhankelijk van oude of holle vrijstaande bomen of (natte) gebieden met veel dood hout. De beschermde waterkever gestreepte waterroofkever is voor het voorkomen afhankelijk van sloten en kanalen met helder water, zeer spaarzame of afwezige drijvende en onderwatervegetatie en komt vooral voor in laagveengebieden. De brede geelgerande waterroofkever komt in Nederland alleen voor in enkele vennen in Drenthe met helder water, blad op de bodem en de aanwezigheid van grote kokerjuffers.
  3. De aquatische slakkensoort platte schijfhoren is afhankelijk van de aanwezigheid van heldere, schone wateren met waterplanten. Bataafse stroommossel is een soort die voorkomt in stromend water (rivieren of beken). Deze soort is al 50 jaar niet meer waargenomen in Nederland.

Bovenstaande habitats komen in het projectgebied niet voor. De aanwezigheid van deze soorten is derhalve uitgesloten.

Amfibieën

Uit gegevens van RAVON, de NDFF en De amfibieën en reptielen van Nederland (Creemers & Van Delft, 2009) blijkt dat binnen één kilometer afstand van het projectgebied kleine watersalamander is waargenomen. Op een afstand van één tot twee kilometer van het projectgebied zijn bruine kikker, gewone pad, meerkikker en rugstreeppad waargenomen.

Bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en meerkikker zijn algemene en nietkritische soorten, ze hebben geen uitgesproken voorkeur voor specifiek land-, overwinteringsof voortplantingshabitat en kunnen in een grote variatie aan leefgebieden voorkomen waaronder dorpen en steden. Rugstreeppad is een kritische soort ten aanzien van het habitat, het is een pionierssoort die voorkomt in hoog-dynamische milieus zoals de duinen en ruderale terreinen. Rugstreeppad kan grote afstanden afleggen.

In het projectgebied is geen oppervlaktewater aanwezig en daardoor ontbreekt het aan voortplantingshabitat voor amfibieën. Het projectgebied is wel geschikt als land- en overwinteringshabitat voor algemene en niet-kritische soorten. Bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en meerkikker kunnen zich verschuilen tussen de struiken in het projectgebied.

Rugstreeppad kan voorkomen in het projectgebied zodra de werkzaamheden gestart zijn. Zandhopen en waterplassen kunnen geschikt habitat bieden waardoor rugstreeppad zich op de bouwplaats kan vestigen.

Effectbeoordeling

Bij het verwijderen van dekkingbiedende vegetatie kan mogelijk het land- en overwinteringshabitat van bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en meerkikker worden vernietigd en individuen worden verwond of gedood.

Door te voorkomen dat het juiste habitat ontstaat (tijdelijke poelen, plassen en zanddepots), worden negatieve effecten op rugstreeppad en knelpunten met de Wet natuurbescherming voorkomen.

Mitigerende maatregelen

Voor bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en meerkikker geldt bij ruimtelijke ingrepen in provincie Noord-Holland een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Voor het verwonden of niet opzettelijk doden van deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel is er een meldingsplicht, de melding dient digitaal ingediend te worden bij ODNHN. Ook geldt altijd de Algemene zorgplicht. In het kader van de zorgplicht dient het verwijderen van vegetatie, struweel en takken (indien nodig) waar amfibieën voorkomen, plaats te vinden in de periode buiten de overwinteringsperiode van deze soorten. De overwinteringsperiode duurt van 1 november – 15 maart. Bij het verwijderen van de vegetatie dient in één richting gewerkt te worden, zodat individuen kunnen vluchten.

Voor rugstreeppad geldt deze vrijstelling ook niet en dienen maatregelen te worden genomen om het ontstaan van geschikt habitat te voorkomen. Dit kan gedaan worden door zandhopen af te dekken en geen ondiepe waterplassen in het terrein te laten liggen.

Reptielen

Uit gegevens van RAVON, de NDFF en De amfibieën en reptielen van Nederland (Creemers & Van Delft, 2009) blijkt dat in de omgeving van het projectgebied geen beschermde reptielen zijn waargenomen.

Het ontbreekt binnen het projectgebied aan geschikt habitat voor beschermde reptielen. Deze soorten komen met name voor in bossen, heiden en veengebieden. Het voorkomen van beschermde reptielensoorten in het projectgebied is derhalve uit te sluiten.

Vissen

Uit de gegevens van de NDFF blijkt dat in de omgeving van het projectgebied geen beschermde vissoorten zijn waargenomen. Vanwege het ontbreken van permanent oppervlaktewater is het voorkomen van (beschermde) vissoorten in het projectgebied uit te sluiten.

Conclusies ten aanzien van soortenbescherming

De ontwikkelingen in het projectgebied leiden mogelijk tot een overtreding van wet- en regelgeving. Voor algemene vogels, algemene muizen, egel, algemene amfibieën en rugstreeppad kan dit voorkomen worden door het nemen van mitigerende maatregelen. Voor vleermuizen kan door middel van nader onderzoek in beeld gebracht worden of de soorten aanwezig zijn, wat de effecten van de ontwikkeling zijn en of een activiteitenplan en een omgevingsvergunning Flora en fauna activiteiten nodig is.

Mitigerende maatregelen

  1. De werkzaamheden kunnen pas uitgevoerd worden nadat het nader onderzoek is afgerond en de benodigde vervolgstappen zijn genomen.
  2. Slopen van het gebouw en kappen van bomen buiten het broedseizoen van vogels uitvoeren. Dus tussen 1 augustus en 15 maart.
  3. Kappen en verwijderen van struiken buiten het broedseizoen van vogels uitvoeren en buiten de overwinteringsperiode van egel en algemene amfibieën. Dus tussen 1 augustus en 1 november.
  4. Bij het kappen en verwijderen van de struiken in één richting werken zodat dieren kunnen vluchten
  5. Geen zanddepots en plassen water achterlaten om vestiging van rugstreeppad te voorkomen.

Nader onderzoek

Vleermuisonderzoek naar gewone-, kleine- en ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, meervleermuis en tweekleurige vleermuis voor de volgende type verblijfplaatsen: zomer-, winter-, paar-, kraam- en massawinterverblijfplaatsen is nodig.

Indien uit het nader onderzoek blijkt dat verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in het gebouw dient voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden een omgevingsvergunning te worden verkregen. De aanvraag kan pas worden ingediend als het nader onderzoek helemaal is afgerond. Bij de aanvraag dient ook een mitigatieplan/activiteitenplan ingediend te worden. Hierin staat onder andere welke mitigerende en compenserende maatregelen genomen zullen worden.

Tijdelijke vleermuisvoorzieningen

In het kader van de Quickscan ecologie is vastgesteld dat verblijfplaatsen van vleermuizen in het gebouw niet uitgesloten kunnen worden en dat nader onderzoek nodig is. In het geval dat er verblijfplaatsen van vleermuizen gevonden worden bij het nader onderzoek is het nodig tijdelijke voorzieningen te plaatsen rondom het complex gedurende de sloop. Ten behoeve van het versnellen van de verwachte vergunningsprocedure, is door starobv ecologisch advies gegeven over de mogelijke plaatsing van tijdelijke voorzieningen vóór het nader onderzoek (zie ook Bijlage 12).

De tijdelijke voorzieningen moeten dan al een periode vóór de sloop worden opgehangen, dit is de gewenningsperiode. Deze gewenningsperiode duurt een half jaar gedurende de actieve periode van vleermuizen. Dat kan in combinatie met de vergunningsprocedure vertraging opleveren voor de sloop kan worden aangevangen. Om de vergunningsprocedure wat te versnellen en vertraging te minimaliseren kunnen in lente 2024, vóór het nader onderzoek, al tijdelijke kasten opgehangen worden.

De locatie van een tijdelijke voorziening mag maximaal 200 meter van de verdwijnende verblijfplaats binnen het leefgebied van de groep worden geplaatst, bij grote verblijfplaatsen (zoals kraamverblijfplaatsen) is dit maximaal 50 m van de verdwijnende verblijfplaats. De voorzieningen dienen niet nabij raampartijen, kunstlichtbronnen en andere verstoringsbronnen te worden aangebracht. Er moet minimaal 3 meter vrije ruimte onder de kast zijn, en ze dienen te worden geplaatst in de zone direct rond de dakrand. De kasten moeten verschillende oriëntaties (windrichtingen) hebben en mogen met maximaal 3 kasten bij elkaar geclusterd worden.

Permanente voorzieningen

In de nieuwbouw dienen permanente voorzieningen aangebracht te worden. Het aantal permanente voorzieningen is afhankelijk van het aantal gevonden gevonden verblijfplaatsen. In de voorwaarden van de vergunning Omgevingswet wordt dit door het bevoegd gezag als voorschrift meegegeven.

Permanente voorzieningen voor vleermuizen kunnen in de ontwerpfase van het nieuwe gebouw meegenomen worden. Hieronder volgen een aantal voorbeelden.

Gebiedsbescherming

KP-adviseurs heeft in opdracht van de gemeente Amsterdam onderzocht of de voorgenomen ontwikkeling die met voorliggende wijziging van het omgevingsplan een relevant effect heeft op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. In het onderzoek zijn zowel de sloop-, bouw- als gebruiksfase beschouwd.

Hieronder is een samenvatting van het onderzoek opgenomen, Het volledige onderzoek zit als Bijlage 11 bij de toelichting.

Het dichtsbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is 'Polder Westzaan'. Dit gebied ligt op ongeveer 9 kilometer afstand van de planlocatie.

verplicht

Onderzoek

Bestaande situatie
In de huidige situatie is op de locatie een appartementencomplex met 72 appartementen aanwezig. Als gevolg van het huidige gebruik is er sprake van stikstofdepositie.

Als de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een significante toename van de stikstofdepositie, wordt het verschil tussen de huidige situatie en de toekomstige situatie in kaart gebracht (intern salderen). Vooralsnog wordt hier niet van uitgegaan.

Sloop- en bouwfase
Voor de sloop- en bouwfase zijn de exacte wijze van werken en periode van werken nog niet bekend. Daarom zijn de berekeningen gebaseerd op ervaringscijfers.

De verwachting is dat de sloop- en bouwwerkzaamheden in een aaneengesloten periode van 12 maanden worden uitgevoerd.

In onderstaande tabel, tabel 1 staat een overzicht van het aantal voertuigbewegingen die door het uitvoeren van de sloop- en bouwwerkzaamheden gegenereerd worden. In tabel 2 is de stikstofdepositie van het te gebruiken materieel opgenomen. Hierbij is de stageklasse aangegeven en de emissie die de werktuigen veroorzaken.

verplichtverplicht

Gebruiksfase

Binnen het plangebied worden circa 150 woningen gerealiseerd en 300m2 bedrijfsonroerend goed. De emissies die veroorzaakt worden door de woningen zijn minimaal, omdat de nieuwbouw gasloos is. Voor de berekening van de stikstofdepositie zijn daarom alleen de vervoersbewegingen van personenwagens relevant die van en naar de locatie rijden. Deze voertuigen zijn opgenomen tot het punt waar deze voertuigen opgaan in het heersende verkeersbeeld (halverwege Pieter Calandlaan). Bij het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de CROW publicatie ‘Toekomstig bestendig parkeren’. Hierbij zijn de volgende kentallen gebruikt:

verplicht

verplicht

Conclusie

In het onderzoek van de stikstofdepositie zijn de volgende resultaten berekend:

  • In de sloopfase ontstaat geen relevante stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
  • In de bouwfase ontstaat geen relevante stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
  • In de gebruiksfase ontstaat geen relevante stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.


Op basis van de uitkomsten van de berekening wordt geconcludeerdj dat het plan geen stikstofdepositie boven de grenswaarde op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving veroorzaakt.

Hoofdstuk 13 Cultuurhistorie En Archeologie

13.1 Wet- En Regelgeving - Algemeen

Cultureel erfgoed is overal in onze samenleving aanwezig. In musea, historische binnensteden en in het landelijk gebied. Maar ook in de bodem en onder water. En als immaterieel erfgoed in tradities, rituelen en verhalen. Het vertelt over waar we vandaan komen, wie wij zijn en hoe we ons ontwikkelen.

Cultureel erfgoed is als onderdeel van de fysieke leefomgeving medebepalend voor de kwaliteit van die leefomgeving. Het gaat hierbij om bekende of aantoonbaar te verwachten overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden en de terreinen waarin of waarop deze zich bevinden (archeologische monumenten) en andere door de mens tot stand gebrachte of in wisselwerking tussen de mens en omgeving ontstane objecten, ensembles, patronen en structuren (gebouwde en aangelegde monumenten, stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen), die onderdeel uitmaken van onze fysieke leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling.

Cultureel erfgoed bepaalt in hoge mate de identiteit en de omgevingskwaliteit van Amsterdam en biedt aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. De cultuurhistorisch rijke en bijzondere woonomgeving is bepalend voor hoe bewoners en bezoekers de stad beleven. Door de eeuwen heen zijn unieke plekken ontstaan die ieder op eigen wijze bijdragen aan de kwaliteit van de stad en waarmee mensen zich verbonden voelen. Niet alleen de beschermde stadsgezichten zoals de grachtengordel, Plan Zuid van H.P. Berlage, een deel van de Westelijke Tuinsteden, de tuin- en dijkdorpen en de vele gebouwde monumenten in de stad hebben cultuurhistorische waarde. Ook historische landschappelijke structuren en elementen zoals waterwegen, dijken en archeologische resten in de bodem zijn waardevol. Hetzelfde geldt voor de ruimtelijke opbouw van Amsterdam als lobbenstad, gelegen te midden van waardevolle cultuurlandschappen. Ten slotte is ook de rijke traditie van integraal stedenbouwkundig ontwerpen in Amsterdam een vorm van (immaterieel) erfgoed.

13.1.1 Internationale verdragen

Verdrag van Granada

Op de tweede ministerconferentie van de Raad van Europa, gehouden in Granada, werd op 3 oktober 1985 een overeenkomst bereikt inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa. In 1994 is Nederland toegetreden tot het Verdrag van Granada, waarin staat de bescherming van het architectonische erfgoed een essentieel doel is van de ruimtelijke ordening: niet alleen bij de planologische uitwerking, maar ook het vormgeven aan ontwikkelingen. Dit verdrag geeft een bredere definitie van erfgoed, waardoor bijvoorbeeld ook industrieel erfgoed, cultuurlandschappen, ensembles en roerend erfgoed binnen de term erfgoed kunnen worden opgenomen.
Het verdrag bevat verder bepalingen betreffende inventarisatie, documentatie, bescherming en restauratie. De ruimtelijke ordening wordt hier voor het eerst aangegeven als middel voor instandhouding. Naast het voorkomen van achteruitgang heeft het opwaarderen van de directe omgeving van een beschermd monument een positieve invloed op de waardering en beleving ervan. Artikel 7 van het verdrag van Granada verplicht daarom tot maatregelen om de kwaliteit van de openbare ruimte rond beschermde monumenten, in beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen te verbeteren. In de Omgevingswet en de bijbehorende AMvB's is de regelgeving ten aanzien van de omgeving van monumenten geactualiseerd en in lijn gebracht met de bedoelingen van het Verdrag van Granada.

Verdrag van Malta

Op 16 april 1992 hebben een aantal Europese lidstaten, w.o. Nederland, het Verdrag van Malta ondertekend. Dit verdrag wordt ook wel Conventie van Valletta genoemd. Aanleiding voor het opstellen van het verdrag was de toenemende bedreiging van het Europese archeologische erfgoed door natuurlijke processen, ondeskundig gebruik van het bodemarchief en door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening. Uit het verdrag volgt onder meer dat bij projecten in de fysieke leefomgeving vroegtijdig rekening gehouden moet worden met bekende of te verwachten archeologische monumenten, die bij voorkeur in situ behouden moeten worden. Wanneer behoud in situ niet mogelijk is, is de verstoorder verantwoordelijk voor het doen van opgravingen en het documenteren van de archeologische waarde.
Door het ondertekenen van het verdrag heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. De uitgangspunten van het verdrag zijn terug te vinden in de Erfgoedwet. De Omgevingswet regelt de omgang met (verwachte) archeologische waarden bij ruimtelijke plannen.

13.1.2 Rijksregels en - besluiten

De Omgevingswet en de uitvoeringsregels (AMvB's en Omgevingsregeling) regelen waar het gaat om het behoud van cultureel erfgoed bepaalde zaken landelijk, maar de toepassing en uitvoering van de regelgeving vinden veelal lokaal plaats, in het omgevingsplan. Het omgevingsplan beziet alle aspecten van de fysieke leefomgeving op integrale wijze, inclusief cultureel erfgoed en is daarmee het eerst aangewezen instrument om uitvoering te geven aan behoud van cultureel erfgoed. De vrijheid om daar op lokaal niveau een eigen invulling aan te geven, wordt ingekaderd door de Omgevingswet en de AmvB's (bijvoorbeeld het daarin gehanteerde begrippenkader en de instructieregels), provinciale instructieregels en instructiebesluiten van het Rijk of de provincie.

Artikel 5.130 van het Bkl bepaalt dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten.
Het rekening houden met cultureel erfgoed betekent dat het bevoegd gezag een analyse moet maken van het aanwezige cultureel erfgoed en de conclusies daarvan moet vertalen in het omgevingsplan. Het bevoegd gezag moet daartoe een toereikend beschermingsregime instellen. Dit vertaalt zich over het algemeen in regels in het omgevingsplan die ertoe kunnen leiden dat bepaalde activiteiten in het geheel niet kunnen plaatsvinden of dat activiteiten slechts onder beperkingen kunnen plaatsvinden. Die beperkingen kunnen in de vorm van voorschriften aan een in het omgevingsplan opgenomen omgevingsvergunning worden verbonden.

13.1.3 Erfgoedverordening Amsterdam

Op 16 december 2015 is de Erfgoedverordening Amsterdam vastgesteld. Deze stedelijke verordening vervangt de erfgoedverordeningen van de stadsdelen en de centrale stad en is geldig voor heel Amsterdam. De Erfgoedverordening beschermt de boven- en ondergrondse cultuurhistorische waarden van de gemeente Amsterdam.

De regels voor archeologische monumentenzorg worden automatisch onderdeel van het tijdelijke omgevingsplan. Het vergunningenstelsel voor aanpassingen aan gemeentelijke en beschermde (rijks)monumenten gaat van de erfgoedverordening over naar regels in het omgevingsplan. Bij vaststelling van een nieuw (deel-)omgevingsplan worden alle regels over cultureel erfgoed die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, opgenomen in dat nieuwe (deel)omgevingsplan. Alle regels over cultureel erfgoed die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving uit de erfgoedverordening moeten op termijn opgenomen zijn in het omgevingsplan.

Daarnaast blijft de erfgoedverordening op grond van de Erfgoedwet in afgeslankte vorm bestaan. De verordening bevat dan alleen nog regels over cultureel erfgoed die níet over de fysieke leefomgeving gaan, zoals regels voor roerend erfgoed, over een subsidieregeling of de procedure voor de aanwijzing van beschermde monumenten.

13.1.4 Nota Cultuurhistorie Nieuw-West

Voor de bepaling van de Cultuurhistorische waarden ter plaatse van het projectgebied vormt de Nota Cultuurhistorie Amsterdam Nieuw-West de basis. De Nota Cultuurhistorie Nieuw-West is op 26 juni 2013 door de stadsdeelraad vastgesteld, deze geeft richtlijnen hoe om te gaan met cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Vanwege de ingrijpende stedelijke vernieuwing in het Zuidwest Kwadrant kent de bebouwing in deze buurt weinig cultuurhistorische waarden meer. Waardevol is vooral het oorspronkelijke stratenplan en het blauwe en groene raamwerk. Het oorspronkelijk, openbaar toegankelijke groen is bij de vernieuwing vrijwel geheel geprivatiseerd en omgevormd in collectieve of privétuinen.

Eén van de weinige oorspronkelijke gebouwen is de Rooms-Katholieke Sint Pauluskerk aan de Pieter Calandlaan. Het overige deel van de bebouwing in de buurt heeft weinig cultuurhistorische waarde. Het gaat om Orde 3 bebouwing of om nieuwbouw van recente datum. Het plangebied valt volgens de Nota cultuurhistorie Nieuw-West onder het beschermingsregime AUP Tuinstad Standaard. De volgende richtlijnen zijn in deze delen van de buurt van toepassing:

Bebouwing

De typologie verkavelingseenheden mag worden omgeruild. Bij ensemble (mag voorzieningenstrook worden) en voorzieningenstrook (mag ensemble worden).

  1. Bij nieuwbouw:
    1. in principe van oorsprong voorkomende verkavelingstypologieën;
    2. geen gesloten bouwblokken;
    3. verder zijn alle typologieën van open verkaveling toegestaan (U-blokken, willekeurig opengewerkte bouwblokken, AUP Buitenveldert verkavelingen en verkavelingen, waarbij het ontbreken van hoven wordt gecompenseerd door openbare groenstroken).
  2. Woningbouw ook in voorzieningenstrook (stroken, hybride of Solitair).
  3. Bouwblok (stempel) kan architectonische eenheid zijn als sprake is van afstemming binnen ensemble.
  4. Gebouw kan architectonische eenheid zijn als:
    1. gebouw binnen ensemble wordt herhaald per stempel;
    2. sprake is van afstemming binnen ensemble.
    3. Woning kan architectonische eenheid zijn als:
    4. bouwlocatie niet grenst aan Raamwerk of Buurtstraat;
    5. bij voorkeur aan autovrije straat (niveau stoep / woonpad);
    6. locatie pandsgewijze verkaveling wordt herhaald per stempel;
  5. sprake is van afstemming binnen ensemble.
  6. De maatvoering van de onbebouwde ruimte tussen bebouwing bedraagt minimaal anderhalf keer de maat van de bouwhoogte van het hoogste gebouw (2 : 3 verhouding).
  7. Hoogbouw enkel aan Raamwerk.


Netwerken

  • Groene, blauwe en grijze Raamwerk blijft in stand.
  • Bestaand stratenplan mag worden gewijzigd mits hiërarchie in stand blijft.
  • Alle schaalniveaus groen blijven gehandhaafd.
  • Toepassen Bomentaal Nieuw-West.
  • Straatprofielen zijn asymmetrisch.
  • Minimaal collectieve, groene hof of openbaar groen tussen bouwblokken minimaal 20 x 30 meter (bij strokenbouw: groenstrook minimaal 10 meter breed).
  • Hof is bereikbaar en zichtbaar van buiten het bouwblok.

13.2 Te Beoordelen Aspecten

13.2.1 Archeologie

De bodem van Amsterdam zit vol met overblijfselen uit het verleden. Bijzondere schatten die verbonden zijn met het allereerste begin van Amsterdam en daardoor behoren tot het collectief geheugen van de stad en haar inwoners. De gemeente heeft de wettelijke verplichting om archeologische belangen mee te wegen in bouwprocessen en stedelijke ontwikkeling, en onderzoek in te passen. Dit was reeds op grond van de Erfgoedwet voorgeschreven en in de Omgevingswet is dit nog een keer benadrukt, met de toevoeging dat de archeologische verwachting goed onderbouwd moet zijn.

In de Omgevingswet wordt in de begripsbepalingen voor de definitie van archeologisch monument verwezen naar artikel 1.1 van de Erfgoedwet. Een archeologische toevalsvondst van algemeen belang is onder de Omgevingswet een “onverwachte vondst in of op de bodem, anders dan bij het doen van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, voor zover evident of vermoedelijk van algemeen belang uit het oogpunt van de archeologische monumentenzorg”.

Gemeenten moeten in het omgevingsplan rekening houden met bekende archeologische monumenten en met aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Aantoonbaar te verwachten betekent dat de mogelijkheid tot het aantreffen van een archeologisch monument goed onderbouwd moet zijn. Het voorspellen van de aanwezigheid van een archeologisch monument kan door middel van het uitvoeren van archeologisch onderzoek, maar ook een combinatie van bestaande relevante archeologische, bodemkundige of historische informatie kan voldoende zijn om de mogelijke aanwezigheid van een archeologisch monument op een locatie te onderbouwen.

Dit generieke onderzoek moet al verricht worden in het kader van de vaststelling van het omgevingsplan. Dit voorkomt enerzijds toedeling van 'verkeerde' functies op 'verkeerde locaties' en anderzijds onverwachte belemmeringen of kosten aan de kant van initiatiefnemers, met name omdat bij de uitvoering van een concreet initiatief alleen nog archeologisch onderzoek kan worden voorgeschreven als sprake is van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten.

13.2.2 Cultuurhistorie

Vanwege de ingrijpende stedelijke vernieuwing in het Zuidwest Kwadrant kent de bebouwing in deze buurt weinig cultuurhistorische waarden meer. Waardevol is vooral het oorspronkelijke stratenplan en het blauwe en groene raamwerk. Bij de vernieuwing is geen rekening gehouden met de 'Bomentaal Nieuw-West' omdat deze ten tijde van de planvorming nog niet 'herontdekt' was. De doorkoppeling van eht groen was in het Zuidwest Kwadrant van oorsprong overigens al niet sterk vormgegeven. Het oorspronkelijk, openbaar toegankelijke groen is bij de vernieuwing vrijwel geheel gepricatiseerd en omgevorm in collectieve of privétuinen. Het toepassen van hekwerken is hierbij erg in het oog springend. De lange zichtlijnen in straten, parkstroken en over de Hoekenesgracht en de Slotervaart is door de vernieuwing gehandhaafd en versterkt met name door de verbreding van parkstroken aan de randen van de buurt. Het Zuidwest Kwadrant kan gezien worden als staalkaart van de zoektocht naar verkaveling voor stedelijke vernieuwing. Experiment werd hierbij niet geschuwd, deels werd voortgeborduurd op de oorspronkelijke AUP-principes (torenreeksen, ensembles) en plaatselijk werd hiermee ook gebroken (gesloten, VINEX-achtige bouwblokken in hoge dichtheid). De aanpassingen zijn soms rigoureus maar overal concequnt en bewust doorgevoerd.

13.3 Besluitgebied

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van UNESCO Werelderfgoed of een beschermd stads- en dorpsgezicht of een cultuurlandschap. Deze aspecten zijn dan ook niet van toepassing op het besluitgebied.

In het besluitgebied bevinden zich geen monumenten. Ook in de nadere omgeving van het besluitgebied bevinden zich geen monumenten.

Uit archeologisch bureauonderzoek zoals dat door Bureau Monumentenzorg & Archeologie is uitgevoerd voor het bestemmingsplan Zuid West kwadrant volgt dat er in het Zuidwest kwadrant alleen in een strook parallel aan de Osdorperweg een verwachtingszone is.Voor de overige delen in dit gebied gelden lage verwachtingen. Het projectgebied aan de Nierkerstraat ligt buiten de verwachtingszone.

verplicht

Archeologische verwachting ter plaatse van het Zuidwest Kwadrant (projectgebied is rood omcirkeld)

Ten aanzien van cultuurhistorie: het huidige aanwezige bouwblok is niet opgenomen op de waarderingskaart architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit Algemeen Uitbreidingsplan - AUP. Ook de omliggende bouwvelden met bebouwing uit de jaren '80 en later zijn niet gewaardeeerd op de waarderingskaarten.

Alle verkavelingstypologieen met een open verkaveling zijn toegestaan. Dat betekent ook U-blokken, willekeurige opengewerkte bouwblokken en verkavelingen, waarbij het ontbreken van hoven wordt gecompenseerd door openbare groenstroken. Gesloten bouwblokken zijn niet toegestaan. De voorgenomen bebouwing met vrijstaande bouwblokken past binnen de verkavelingstypologieën die zijn voorgezien voor gebieden met het beschermingsregime Tuinstad Standaard in de Nota Cultuurhistorie Nieuw-West.

Hoofdstuk 14 Duurzaamheid En Klimaatadaptatie

14.1 Algemeen

Klimaatbeleid algemeen

Het Nederlands klimaatbeleid is in 2 sporen te verdelen: klimaatmitigatie en klimaatadaptatie.

Klimaatmitigatie is het voorkomen van verdere klimaatverandering door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Het beperken van klimaatverandering staat centraal in de Klimaatwet. Hierin staat hoeveel broeikasgasemissies verminderd moeten worden de komende jaren, mede als uitvloeisel van internationale afspraken.

In Nederland verandert het klimaat. De temperaturen stijgen. Er is meer kans op een extreme regenbui, op een hittegolf en op langere, droge periodes. Door droogte daalt de bodem op sommige plekken in Nederland. De zeespiegel stijgt en er is meer kans op overstromingen. Klimaatverandering heeft grote gevolgen voor de gezondheid, de leefbaarheid en de economie. Een hittegolf zorgt bijvoorbeeld voor extra sterfte onder kwetsbare groepen. Nederland moet zich voorbereiden op de risico's van het veranderende klimaat en hierop de omgeving aanpassen. Dit heet klimaatadaptatie.

Hittestress

Hittestress voorkomen is een van de pijlers van het klimaatbeleid.

Hittestress is een verzamelnaam voor ongemakken als gevolg van aanhoudende hitte. Bij welke temperaturen hittestress optreedt verschilt per persoon. Hittestress heeft een grote nadelige invloed op onze dagelijkse gang van zaken, waaronder gezondheid. Bij hittestress kan het lichaam zichzelf niet goed afkoelen. Dat kan verschillende gevolgen hebben: huiduitslag, krampen, oververmoeidheid, beroertes, nierfalen en ademhalingsproblemen. In het ergste geval kun je eraan overlijden. Dit zijn fysiologische gevolgen, hitte kan daarnaast ook invloed hebben op het menselijk gedrag (bijvoorbeeld agressiviteit) en op slaapkwaliteit (RIVM, 2019). Het nadelige effect op de gezondheid als gevolg van extreme hitte in de stad is een van de gevolgen.

verplicht

Figuur “Mindmap Hitte in de stad” Hogeschool Amsterdam

14.2 Wet- En Regelgeving En Beleid

14.2.1 Provinciale wet- en regelgeving en beleid

Omgevingsverordeningen en klimaatadaptatie

In artikel 6.75 van de provinciale omgevingsverordening is een instructieregel met een procesmatige verplichting opgenomen ten aanzien van klimaatadaptatie in het omgevingsplan. Een omgevingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. In ieder geval moet worden ingegaan op: wateroverlast, overstroming, hitte, droogte, waterbeschikbaarheid en verzilting. Ook de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico's te voorkomen of te beperken moeten worden beschreven en de afweging die daarbij is gemaakt. Dit wordt gedaan in overleg met het waterschap.

14.2.2 Gemeentelijke wet- en regelgeving en beleid

Omgevingsvisie Amsterdam 2050 – een menselijke metropool

De omgevingsvisie Amsterdam 2050 stelt dat “Het huidige klimaat meet gemiddeld twintig zomerse dagen in de regio Amsterdam. Dit aantal gaat flink oplopen. Op tropische dagen is de stad een hitte-eiland, tot twaalf graden hoger dan het ommeland. Hittestress kan leiden tot tal van fysieke en geestelijke problemen bij de mens en kan maatschappelijk ontwrichtend zijn. Het doel is om Amsterdam beter bestand te maken tegen hitte.”

Strategie klimaatadaptatie Amsterdam en Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie

De gemeente en waterschappen zetten zich in om Amsterdam zo goed mogelijk voor te bereiden op het veranderende klimaat. In de Strategie Klimaatadaptatie Amsterdam zijn het thema, de opgave en de mogelijke oplossingen, beschreven. De vier thema's uit het landelijk Deltaprogramma vormen hierbij het uitgangpunt: hitte, droogte, wateroverlast en overstromingen.

Vervolgens zijn in de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie, vastgesteld mei 2021, concrete activiteiten benoemd. In de Uitvoeringsagenda is onderscheid gemaakt tussen acties op verschillende niveaus, namelijk huis en pand, straat, gebied en wijk, stad en regio en nationaal en internationaal.

Niveau huis en pand

Stimuleren en faciliteren eigen terrein klimaatadaptief te maken. Zo waren er in 2021 (on)tegelacties en biedt de gemeente een subsidieregeling voor het aanleggen van groene daken en blauw/groene daken, en de aanplant van nieuwe bomen. Amsterdamse schoolpleinen worden groener met de Amsterdamse impulsregeling.

Niveau straat

In de openbare ruimte worden koelteplekken gerecreëerd door bijvoorbeeld de aanleg van parken met zwemplekken of regenwatervijvers en wordt voorzien in schaduw van bomen en slimme looproutes. Bij herinrichting en groot onderhoud wordt waar mogelijk de verharding vervangen door groen en wordt klimaatadaptieve beplanting toegepast. Bij bestrating wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van waterdoorlatende bestrating. Ook worden zichtbare waterbergende en –infiltrerende maatregelen toegepast zoals de aanleg van wadi's, greppels en groene trambanen, maar ook onzichtbare waterbergingen zoals infiltratiekratten en –putten zijn voorzien.

Niveau gebied en wijk

Op het niveau van gebied en wijk wordt zowel in de bestaande stad als in delen die nieuw worden aangelegd maatregelen getroffen om bij een eventuele overstroming de schade te beperken en slachtoffers te voorkomen. Meer hierover staat in de Omgevingsvisie Amsterdam 2050.

Niveau stad en regio

Een sterke en toekomstbestendige verbinding tussen het regionale watersysteem en de stad is nodig. Dit betekent dat de doorstroming van het water in de grachten verbetert moet worden. Hiervoor zijn afspraken over het bruggen, sluizen, oevers, kades en het gebruik van water nodig. Met waterschappen, bewoners, bedrijven, vastgoedeigenaren en woningcorporaties wordt een netwerk klimaatadaptatie opgezet om vragen te beantwoorden en te helpen bij initiatieven op privaat terrein en in de openbare ruimte. De haalbaarheid van de regionale intentieovereenkomst klimaatbestendige nieuwbouw met de bouwketen en overheden door de Metropoolregio Amsterdam (MRA) wordt verkend. De hemelwaterverordening, vastgesteld door de gemeenteraad, inwerking getreden op 11 mei 2021), moeten nieuwe gebouwen het hemelwater op eigen terrein bergen en vertraagd afvoeren.

14.3 Besluitgebied

Voor voorliggende ontwikkeling zijn de volgende ambities en doelstellingen bepaald op het gebied van duurzaamheid.

Ambitie 1: Duurzame energie en aardgasvrij

Er wordt aardgasvrij gebouwd. De ontwikkelaar is gehouden aan de landelijke BENG en TOjuli. Voor deze kavel is de ambitie om een energieneutraal gebouw te realiseren. Dit draagt bij aan de doelstelling om CO²- uitstoot te reduceren, met name tijdens de gebruiksfase van het gebouw.

• Deze ambitie is een eis voor zowel het sociale huurblok als het middeldure huurblok.

Ambitie 2: Natuurinclusief bouwen

Er wordt natuurinclusief gebouwd. De ontwikkelaar kan hiervoor inspiratie halen uit het Handboek Natuurinclusief Bouwen en de Klimplantengids. Dit draagt bij aan de doelstelling om rigoureus te vergroenen en gebouwen een stepping stone te laten zijn voor biodiversiteit (doelsoorten). Ook helpen een groen gebouw en een groene omgeving tegen hittestress. Voor de kavel in het bijzonder zijn verdere ambities:

- Het realiseren van een groene dubbele gevel met buitenruimtes aan de zijde van het Roosje Vospad, gecombineerd met een groen dak.

• Deze ambitie is een eis voor zowel het sociale huurblok als het betaalbare koopblok.

Ambitie 3: Circulair gebouwde omgeving

Er wordt circulair gebouwd. De ontwikkelaar is gehouden aan de landelijke MPG en het gebruik van FSC-hout. Voor de beide kavels is de ambitie om een circulair woongebouw te realiseren, al dan niet volledig uitgevoerd in houtbouw. Dit draagt bij aan de doelstelling om CO²-uitstoot te reduceren, met name tijdens de realisatie van het gebouw.

• Deze ambitie is een eis voor zowel het sociale huurblok als het betaalbare koopblok.

De landelijke MPG wordt vanaf 1 januari 2025 aangescherpt tot 0,5. Dat maakt het interessant om hierop te anticiperen. Daarnaast heeft de gemeente op 7 december 2023 het manifest 'Het Nieuwe Normaal' ondertekend: een initiatief overheden en bouwend Nederland.

• De ambitie is een scoringsfactor bij de Tender voor het betaalbare koopblok.

Ambitie 4: Klimaatadaptatie

Er wordt klimaatadaptief gebouwd. De ontwikkelaar is gehouden aan de Hemelwaterverordening (rainproof).

• Deze ambitie is een eis voor zowel het sociale huurblok als het betaalbare koopblok.

Voor beide kavels is de ambitie om meer te doen dan de Hemelwaterverordening voorschrijft. Bijvoorbeeld: 70-90 liter water bergen per vierkante meter, om de verder toenemende omvang en intensiviteit van regenbuien te kunnen opvangen.

• De ambitie is een scoringsfactor bij de Tender voor het betaalbare koopblok.

Daarnaast wordt ook aandacht gevraagd voor het voorkomen van hittestress. Dit kan door rekening te houden met de oriëntatie van het gebouw (zon en wind), het gebruik van biobased materialen, het gebruik van licht gekleurde materialen en het toepassen van daken gevelgroen (zie onder natuurinclusief bouwen). Dit draagt bij aan de doelstelling om toekomstbestendig te bouwen in een veranderend klimaat.

• Deze ambitie is een eis voor zowel het sociale huurblok als het betaalbare koopblok.

Ambitie 5: Uitstootvrije mobiliteit en schone lucht

De ontwikkelaar is gehouden aan het gemeentelijke parkeerbeleid voor auto, scooter en fiets. Daarnaast zijn er Europese richtlijnen voor het voorbereiden en aanbrengen van infrastructuur voor elektrische voertuigen.

• Deze ambitie is een eis voor zowel het sociale huurblok als het betaalbare koopblok.

Een ambitie voor deze kavel is om naast regulier parkeren ook in te zetten op deel(auto)mobiliteit. Denk daarbij aan het reserveren van plekken voor deelauto's, scooters en/of (bak)fietsen. Daarnaast kan tijdens de uitvoering uitgevraagd worden op emissieloos bouwmaterieel. Dit draagt bij aan de doelstelling om CO²-uitstoot en fijnstoffen te reduceren.

• De ambitie is een scoringsfactor bij de Tender voor het betaalbare koopblok.

Ambitie 6: Afvalvrije stad

Een ambitie voor beide kavels is om voedselvermalers toe te passen om GFE-afval van restafval te kunnen scheiden. Dit draagt bij aan de doelstellingen om in 2050 een afvalvrije stad te kunnen zijn. Hoe meer de fracties aan de bron gescheiden kunnen worden, hoe beter afval als grondstof terug kan keren in de gesloten grondstoffencyclus.

• De ambitie is een scoringsfactor bij de Tender voor het betaalbare koopblok.

Hoofdstuk 15 Juridische Toelichting

15.1 Algemeen

Door de komst van de Omgevingswet stellen alle gemeenten een omgevingsplan vast. Hierin komt een grote hoeveelheid regels over de fysieke leefomgeving bij elkaar. Denk aan regels over bouwen, gebruik van gebouwen, monumenten, water en milieubelastende activiteiten.

Vanaf de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2024, heeft Amsterdam automatisch een tijdelijk omgevingsplan ‘van rechtswege’ gekregen. Daarin staan de huidige bestemmingsplannen nog gewoon zoals ze waren. Samen met specifieke regels over bouwen en milieu die van het Rijk naar de gemeenten zijn gaan.

Gemeenten hebben tot 2032 de tijd om een nieuw, samenhangend omgevingsplan te maken. De gemeente Amsterdam doet dit als volgt:

  1. Eerst wordt de ‘basisregeling’ vastgesteld. De basisregeling bestaat uit een set regels die de basis vormt voor het Omgevingsplan gemeente Amsterdam. De genoemde rijksregels zijn erin verwerkt, regels uit de erfgoed- en hemelwaterverordening en veelvoorkomende regels uit bestemmingsplannen.
  2. Vervolgens wordt met die basisregeling stap voor stap de onder oud recht vastgestelde bestemmingsplannen vervangen. Dat gebeurd per gebied. Ondertussen worden meer regels uit gemeentelijke verordeningen toegevoegd, bijvoorbeeld regels over bomenkap.

Dit betekent niet dat alle regels overal in Amsterdam gaan gelden. Regels kunnen gelden voor een specifieke locatie, voor een groter gebied of voor de hele stad.

15.1.1 De Basisregeling

De (ontwerp) basisregeling is te vinden op 'regels op de kaart' (https://omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart/viewer)


De (ontwerp) basisregeling bevat regels, die zodra de basisregeling is vastgesteld direct overal in Amsterdam gelden, zoals een vergunningplicht voor bouwen, regels waaraan vergunningaanvragen worden getoetst, maar ook een lijst van vergunningsvrije bouwwerken. Maar bijvoorbeeld ook de regels over activiteiten bij monumenten en over milieubelastende activiteiten.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen, bevat:

  • Begripsbepalingen (artikel 1.1)
  • Oogmerk (doelstelling) van de regels (artikel 1.2

In dit artikel wordt bepaald dat de regels in het omgevingsplan zijn gesteld met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 1.3 van de Omgevingswet, tenzij uit de regels van het omgevingsplan volgt dat het oogmerk is beperkt.

  • Geografisch werkingsgebied van de regels (artikel 1.3)

In dit artikel is bepaald dat het omgevingsplan geldt binnen het gehele grondgebied van de gemeente Amsterdam, tenzij in de regels is bepaald of uit de regels volgt dat het geografisch werkingsgebied is beperkt.

  • Normadressaat (artikel 1.4)

In dit artikel is bepaald dat aan de regels in het omgevingsplan wordt voldaan door diegene die de activiteiten verrichten en dat diegene zorg draagt voor de naleving van de regels over die activiteit.

  • Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden (artikel 1.5)

In dit artikel is bepaald waaraan gegevens en bescheiden dienen te voldoen, die worden verstrekt aan het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 2 Gebruiksdoel van gronden en bouwwerken, regels over gebruik, bevat:

Dit hoofdstuk bevat, aangezien de regels uit de bestemmingsplannen nog niet zijn overgezet in het omgevingsplan Amsterdam, vooralsnog alleen afdeling 2.1 Algemeen en afdeling 2.2 Meet- en rekenregels.

In afdeling 2.1 Algemeen is bepaald dat hoofdstuk 2 betrekking heeft op het gebruiksdoel van gronden en bouwwerken en het gebruik van gronden en bouwwerken. (artikel 2.1 lid 1). Ook is bepaald dat afdeling 2.3 Vangnetbepaling strijdig gebruik niet van toepassing is ter plaatse van de aanduiding 'ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen'. Want daar wordt het gebruiksdoel van gronden en bouwwerken bepaald door de bestemming die op de grond van het 'ter plaatse ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan' (de bestemmingsplannen) geldt (artikel 2.1 lid 2).

Artikel 2.3 Vangnet bepaling strijdig gebruik bepaald in lid 1 dat het verboden is gronden of bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet in overeenstemming is met een in afdeling 2.3 aan een locatie gegeven gebruiksdoel en daarop betrekking hebbende regels of op een wijze die in strijd is met de regels over gebruik, bedoeld in hoofdstuk 3.

In de leden 2 t/m 5 zijn de afwijkingen en aanvullingen op artikel 2.3 lid 1 opgenomen.

Voor voorliggende TAM-wijziging van het omgevingsplan TAM-omgevingsplan H22B Nierkerkestraat zijn de bepalingen uit artikel 2.3 lid 3 en lid 4 van belang, omdat hierin het volgende is bepaald:

Artikel 2.3 lid 3:

In afwijking van het eerste lid is het daar waar een TAM-omgevingsplan is vastgesteld en in werking is getreden, waarbij het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan is vervallen, verboden gronden of bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet in overeenstemming is met de daarin opgenomen regels over gebruik van gronden en bouwwerken, of op een wijze die in strijd is met de regels over gebruik, bedoeld in hoofdstuk 3, voor zover die van toepassing zijn.

Artikel 2.3 lid 4:

In aanvulling op het tweede lid (het artikel waarin is bepaald dat het verboden is gronden of bouwwerken in strijd met de regels uit de (nog) van toepassing zijnde bestemmingsplannen te gebruiken) is het daar waar een TAM-omgevingsplan is vastgesteld en in werking is getreden, zonder dat daarbij het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan is vervallen, verboden gronden of bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet in overeenstemming is met de daarin opgenomen regels over gebruik van gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 3 Overige regels over het gebruik van gronden en bouwwerken

Dit hoofdstuk bevat de overige regels over gebruik van gronden en bouwerken. Te denken valt aan:

  • regels over het inrichten en gebruik van bij een hoofdgebouw behorend erf en erfbebouwing (paragraaf 3.2.2)
  • regels over parkeernormering voor auto's en normering voor fietsstalling (paragraaf 3.2.3)
  • regels over ondergeschikt kantoorgebruik (paragraaf 3.2.4)
  • regels over ondergeschikte detailhandel (paragraaf 3.2.5)
  • regels over het wijzigen van het gebruik van een gebouw naar een geluidsgevoelige functie (paragraaf 3.2.6)
  • regels over huisvesting in verband met mantelzorg (paragraaf 3.2.7)
  • regels over het wijzigen van een buisleiding met gevaarlijke stoffen, de druk of de vervoerde stof (paragraaf 3.2.8)

Hoofdstuk 4 Activiteiten met betrekking tot bouwwerken

Dit hoofdstuk bevat naast algemene regels (artikel 4.1 toepassingsbereik, artikel 4.2 meet en rekenregels, artikel 4.3 Uitzetten rooilijnen, bebouwingsgrenzen en straatpeil, artikel 4.4 overgangsrecht met betrekking tot gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten, artikel 4.5 Overgangsrecht met betrekking tot rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten) regels over:

  • de omgevingsplanactiviteit Bouwwerken (afdeling 4.2)
  • de omgevingsplanactiviteit Slopen (afdeling 4.3)
  • overige regels over bouwwerken en activiteiten met betrekking tot bouwwerken (afdeling 4.4)

Afdeling 4.2 Omgevingsplanactiviteit Bouwwerken

Afdeling 4.2, meer specifiek paragraaf 4.2.2. bevat artikelen waarin bepaald is dat:

  • het zonder omgevingsvergunning verboden is een omgevingsplanactiviteit bouwwerken te verrichten (artikel 4.7)
  • de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken alleen wordt verleend, indien die activiteit niet in strijd is met de regels over het verlenen van de omgevingsvergunning die in paragraaf 4.2.4 zijn gesteld (artikel 4.8)
  • algemene aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken (artikel 4.9). Dit zijn onder andere een opgave van bouwkosten, het beoogde gebruik van het bouwwerk, de bruto inhoud en het bruto oppervlakte en een situatietekening van de bestaande en toekomstige toestand, de hoogte van het bouwwerk.

Paragraaf 4.2.3 bevat onder andere de regels voor bouwwerken, waarvoor de vergunningplicht voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken niet geldt, maar ruimtelijke regels over bouwwerken wel onverkort van toepassing zijn (het bouwvergunningsvrij bouwen). In artikel 4.12 worden de bouwwerken genoemd, waarvoor geen omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken nodig is. Dit betreft (onder voorwaarden) een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan, een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf, een dakkapel, een sport- speeltoestel, een zwembad/ bubbelbad, een erf- of perceelsafscheiding etc. etc. Zie voor meer informatie de artikelen 4.12 lid 1 a t/m j.

Afdeling 4.3 Omgevingsplanactiviteit Slopen

Deze afdeling is nog niet gevuld en bevat vooralsnog geen specifieke regels

Afdeling 4.4 Overige regels over bouwwerken en activiteiten tot bouwwerken

Afdeling 4.4 bevat naast regels over het uiterlijk van bouwwerken (voorheen welstand) (artikel 4.108 en 4.109), regels over hemelwaterafvoer bij bouwwerken (regels uit de Hemelwaterverordening) (artikel 4.110 t/m 4.113).

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke regels over bouwwerken

Dit hoofdstuk bevat, zodra er bestemmingsplannen zijn omgezet in het omgevingsplan, ruimtelijke regels die van toepassing zijn om de omgevingsplanactiviteit bouwwerken.

Naast de algemene regels uit afdeling 5.1 (toepassingbereik, beperking geografisch toepassingsbereik, meet- en rekenregels, voorrangsbepaling meet en rekenregels tijdelijk deel en overgangsrecht tot beschermde stads- en dorpsgezichten), bevat dit hoofdstuk in afdeling 5.2 een algemeen verbod om bouwwerken te bouwen, in stand te houden en te gebruiken in strijd met ruimtelijke regels over bouwwerken (artikel 5.6).

Ook bevat dit hoofdstuk regels over bouwwerken die in beginsel overal zijn toegestaan (afdeling 5.3): de vergunningsvrije bouwwerken. Zie hiervoor artikel 5.8 a en b.

Artikel 5.9 t/m 5.13 schrijft voor wanneer er geen sprake kan zijn van vergunningsvrij bouwen.

Ten slotte bepaald afdeling 5.4 Gebruik van bouwwerken, dat bouwwerken uitsluitend mogen worden gebruikt op een wijze die in overeenstemming is met:

  • het ter plaatse geldend gebruiksdoel,
  • de ter plaatse geldende bestemming,
  • een verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit,
  • een verleende omgevingsvergunning om af te wijken als bedoeld in artikel 2.1 onder c van de Wabo.

Hoofdstuk 6 Aanlegactiviteiten (het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van een werkzaamheid)

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het verrichten van een aanlegactiviteit, en zal nog gevuld worden.

Hoofdstuk 7 Het aanleggen of wijzigen van een gemeenteweg, waterschapsweg of lokale spporweg, of het wijzigen van gebruik van een lokale spoorweg

Dit hoofdstuk is van toepassing op geluid op de gevel van geluidgevoelige gebouwen als gevolg van de wijziging van lokale of waterschapswegen, lokale spoorwegen of de wijziging van gebruik van een lokale spoorweg, en zal nog gevuld worden.

Hoofdstuk 8 Kostenverhaal

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de zogenaamde kostenverhaalsbijdrage.

Hoofdstuk 9 Milieubelastende activiteiten

Dit hoofstuk geeft regels over milieubelastende activiteiten.

Zo zijn in subpararagraaf 9.2.2.3 Geluid regels opgenomen ter bescherming van geluidgevoelige gebouwen (artikel 9.37 t/m 9.58) en in subparagraaf 9.2.2.4 zijn regels opgenomen over trillingen (artikel 9.73 t/m 9.80).

Verder bevat dit hoofdstuk regels over geur (waaronder door het houden van landbouwdieren), regels over het opwekken van elektriciteit met een windturbine, regels over activiteiten met risico voor de omgeving, regels over het lozen op het riool en in de bodem, maar ook regels over bodembeheer en activiteiten in en op de bodem (afdeling 9.4), zoals graven, saneren en bodembeheer (artikel 9.330 t/m 9.370).

Hoofdstuk 10 Monumenten en Activiteiten met betrekking tot Monumenten

Dit hoofdstuk bevat de regels over gemeentelijke monumenten (afdeling 10.1) en provinciale monumenten (afdeling 10.2).

Hoofdstuk 11 Vellen van een houtopstand

Dit hoofdstuk zal te zijner tijd regels gaan bevatten over het kappen van bomen.

Hoofdstuk 12 t/m 20 zijn nog niet aan specifieke onderwerpen toebedeeld

Hoofdstuk 21 Overige vanwege instructieregels aangewezen locaties

Dit hoofdstuk zal te zijner tijd regels bevatten over beperkingsgebieden lokale spoorwegen en over de aanwijzing bebouwingscontour jacht.

Hoofdstuk 22 Activiteiten Bruidschat van het Rijk

Dithoofdstuk bevat regels die op 1 januari 2024 van het Rijk zijn overgegaan naar de gemeente en van rechtswege zijn opgenomen in het (tijdelijk) deel van het omgevingsplan.

Het gaat om regels over:

  • bouwen en slopen (afdeling 22.2)
  • milieubelastende activiteiten (afdeling 22.3)
  • aanleggen of wijzigen van wegen of spoorwegen zonder geluidplafonds (afdeling 22.4)
  • overige activiteiten (afdeling 22.5)

Hoofdstuk 23 Algemeen overgangsrecht

Dit hoofdstuk bevat de regels over het overgangsrecht met betrekking tot:

  • verleende vergunningen, ontheffingen, maatwerkvoorschriften en andere genomen besluiten
  • een aanvraag om een vergunning, ontheffing, maatwerkvoorschrift of ander besluit
  • meldingen en kennisgevingen
  • een nieuwe vergunningplicht
  • het gebruiksdoel van gronden en bouwwerken en regels over gebruiksactiviteiten
  • ruimtelijke regels over bouwwerken als bedoeld in de vangnetbepaling ruimtelijke regels bouwwerken
  • handhavingsbesluiten

Hoofdstuk 24 Slotbepalingen

Dit hoofdstuk bevat de citeertitel (het omgevingsplan wordt aangehaald als Omgevingsplan gemeente Amsterdam).

15.1.2 verhouding Basisregeling -Tam-omgevingsplan H22B Nierkerkestraat

Het omgevingsplan/ de basisregeling is gepubliceerd met een nieuwe digitale standaard (STOP-TP).Het is nog niet mogelijk via de nieuwe digitale standaard wijzigingen van het omgevingsplan te publiceren.

Daarom is er de tijdelijke alternatieve maatregel (TAM), waarmee wijzigingen van het omgevingsplan tijdelijk worden gepubliceerd via de oude digitale standaard (IMRO).

  • Een TAM-omgevingsplan is juridisch gezien een wijziging van het omgevingsplan, maar digitaal gezien een zelfstandig plan.
  • Een TAM-omgevingsplan wordt toegevoegd aan het omgevingsplan als hoofdstuk 22A, 22B enz.
  • Het TAM-omgevingsplan sluit aan op de systematiek van de basisregeling.

Bij het opstellen van het TAM-omgevingsplan worden de regels gebruikt zoals deze staan in de basisregeling, maar worden niet alle regels uit de basisregeling overgenomen.

Voor voorliggend TAM-omgevingsplan H22B Nierkerkestraat betekend dit dat voor de Algemene bepalingen (begripsbepalingen) wordt aangesloten op de begripsbepalingen uit hoofdstuk 1 uit de basisregeling en waar nodig is aangevuld met voor dit TAM-omgevingsplan specifiek van toepassing zijnde begripsbepalingen.

De overige regels van het TAM-omgevingsplan H22B Nierkerkestraat gelden deels in aanvulling en deels ter vervanging van de regels van het Omgevingsplan gemeente Amsterdam.

De regels van het TAM-omgevingsplan H22B Nierkerkestraat gelden uitsluitend binnen het besluitgebied van dit TAM-Omgevingsplan.

15.2 Toelichting Op De Regels Tam-omgevingsplan Nierkerkestraat

15.2.1 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN verwijst voor de begripsbepalingen naar artikel 1.1 van het omgevingsplan gemeente Amsterdam en geeft in aanvulling daarop begripsbepalingen die specifiek op voorliggend TAM-omgevingsplan van toepassing zijn.

Daarnaast wordt in artikel 1.2 bepaald dat voorliggend TAM-ongevingsplan onderdeel is van het omgevingsplan gemeente Amsterdam en dat de regels deels in aanvulling en deels ter vervanging van de regels uit de hoofdregeling gelden, maar uitsluitend binnen het besluitgebied van dit TAM-omgevingsplan.

15.2.2 Hoofdstuk 2 Gebruiksdoel van gronden en bouwwerken

Hoofdstuk 2 GEBRUIKSDOEL VAN GRONDEN EN BOUWWERKEN, REGELS OVER GEBRUIKkent naast een algemeen voorschrift, regels ten aanzien van de gebruiksdoelen GROEN, WONEN en MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING

Ter plaatse van het gebruiksdoel GROEN is bepaald dat de gronden gebruikt mogen worden voor groenvoorzieningen en het realiseren van voet- en fietspaden. Het gebruik van de gronden voor het faciliteren van bouwwerken ten behoeve van buitensportactiviteiten, waterlopen en waterstaatkundige werken is via de specifieke gebruiksregels uitgesloten.

Ter plaatse van het gebruiksdoel WONEN is bepaald dat de gronden gebruikt mogen worden voor wonen. Het gebruik van woonruimte voor short stay is niet toegestaan. Het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis is onder voorwaarden toegestaan.

Het gebruik van een woning voor bed and breakfast, kamerverhuur of splitsen in meerdere woningen is uitsluitend toegestaan, voor zover daar een vergunning voor is verleend.

15.2.3 Activiteiten met betrekking tot bouwen

Hoofdstuk 3 ACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT BOUWEN (OMGEVINGSPLANACTIVITEIT BOUWACTIVITEIT) bevat de specifiek voor dit TAM-omgevingsplan geldende bouwregels.

Zo mag er uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak worden gebouwd, is ondergrondse bebouwing alleen maar toegestaan, waar dit middels een aanduiding is aangegeven, gelden er specifieke regels voor de bouwhoogte, de minimale hoogte van de eerste bouwlaag, het aantal bouwlagen, het bebouwingspercentage en dient er in de aangegeven gevellijn gebouwd te worden.

Het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde evenals het bouwen van vergunningsvrije bouwwerken. Op deze verbodsbepaling wordt een uitzondering gemaakt voor beeldende kunstwerken, ondergrondse afvalcontainers, lantarenpalen en (meeontworpen) erfascheidingen bij woningen.

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is over erfafscheidingen het volgende overwogen:

De uitstraling van tuinen waar men schuttingen, bergingen of anderszinds in het zicht springende objecten kan plaatsen die afbreuk doen aan de architectuur of een rommelig beeld veroorzaken moet ten alle tijden worden voorkomen en zijn daarom niet toegestaan.

De volgende eisen worden gesteld:

  • De tuinen vormen een samenhangend element als onderdeel van het gebouw.
  • Erfafscheidingen zijn mee-ontworpen als onderdeel van de architectuur. Deze zijn in hoofdzaak groen uitgevoerd eventueel in combinatie met een (deels) gebouwde afscheiding.

15.2.4 Slotbepalingen

In Hoofdstuk 4 SLOTBEPALINGEN staat aangeven dat voorliggend TAM-omgevingsplan wordt aangehaald als: TAM-omgevingsplan H22B Nierkerkestraat

Hoofdstuk 16 Uitvoerbaarheid

Voor nieuwe ontwikkelingen die met voorliggende wijziging van het omgevingsplan mogelijk worden gemaakt wordt ingegaan op de eigendomsverhoudingen, gemeentelijke grondexploitatie, kostenverhaal en nadeelcompensatie.

16.1 Eigendomsverhouding En Gemeentelijke Grondexploitatie

Alle percelen waarop deze wijziging betrekking heeft zijn in eigendom van gemeente Amsterdam, zijn deels al in erfpacht uitgegeven en zullen in erfpacht worden uitgegeven.

Alle kosten voor opstalontwikkeling en inrichting van de in erfpacht uitgegeven percelen zijn voor rekening van de ontwikkelende partijen.

16.2 Kostenverhaal

Bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving zal de gemeente vaak kosten maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van openbare voorzieningen. De Omgevingswet verplicht de gemeente om de kosten voor werken, werkzaamheden en maatregelen naar evenredigheid te verhalen op de initiatiefnemers die profijt hebben van de aan te leggen openbare voorzieningen. De wettelijke regeling voor kostenverhaal is niet van toepassing voor gronden die de gemeente in eigendom heeft of in erfpacht uitgeeft, omdat kostenverhaal dan wordt verrekend via de gronduitgifte of de erfpachtcanon. Afdeling 13.6 kostenverhaal van de Omgevingswet is in dat geval niet van toepassing. Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van kostenverhaal in de Omgevingswet, dat het privaatrechtelijke spoor voorop stelt.

Deze wijziging van het omgevingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk op gronden die volledig in eigendom zijn van gemeente Amsterdam. Er hoeft geen kostenverhaalsgebied te worden aangewezen, omdat eventueel kostenverhaal wordt verrekend via de gronduitgifte of de erfpachtcanon.

16.3 Nadeelcompensatie

Nadeelcompensatie is de vergoeding van schade die de overheid veroorzaakt in de rechtmatige uitoefening van haar taak of bevoegdheid. Het gaat om schade die uitstijgt boven het normale maatschappelijke risico en een burger of bedrijf onevenredig zwaar treft in vergelijking tot andere burgers of bedrijven. Deze schadevergoeding dekt niet de volledige schade. Een deel zal voor eigen rekening blijven.

De nadeelcompensatieregeling heeft een breder bereik dan de planschaderegeling uit de voormalige Wet ruimtelijke ordening. Planschade had betrekking op inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak als gevolg van een planologisch besluit, terwijl nadeelscompensatie betrekking heeft op zowel schade veroorzaakt door rechtmatige besluiten, als door rechtmatige feitelijke handelingen, zoals wegopbrekingen.

Artikel 15.1 Ow bevat een limitatieve opsomming van schadeoorzaken die exclusief vallen binnen het bereik van de Ow, waarbij besluiten en maatregelen zijn aangewezen, die

  1. rechtstreeks werkende rechten en verplichtingen voor burgers en bedrijven bevatten, of
  2. rechtstreeks gevolgen hebben voor burgers en bedrijven door verandering van de fysieke leefomgeving.

Belangrijkste voorbeelden van deze schadeoorzaken zijn:

  1. een regel in het omgevingsplan (art. 15.1, lid 1, aanhef en onder d),
  2. een omgevingsvergunning (art. 15.1. lid 1, aanhef en onder k).

Daarnaast bevat afdeling 15.1 Ow nog enkele aanvullende bepalingen, zoals specifieke regels voor het bepalen van indirecte schade (art. 15.3 en art .15.4 Ow), actieve en passieve risicoaanvaarding (art. 15.5 en 15.6 Ow), 4% het normaal maatschappelijk risico (nmr) voor indirecte schade (art. 15.7 Ow), vergunningsvrije bouwwerken gaan niet boven het nmr uit (art. 15.7 lid 4 Ow jo art. 9.1 Omgevingsbesluit).

Als voor een activiteit een omgevingsvergunning is vereist op grond van een regel uit het omgevingsplan, dan geldt alleen het besluit over de omgevingsvergunning als schadeveroorzakend besluit (art. 15.2 Ow). Met andere woorden, een omgevingsplan is geen schadeoorzaak als er nog een omgevingsvergunning nodig is op grond van het omgevingsplan (ook wel: de omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit). Het schademoment verschuift dus van omgevingsplan naar omgevingsvergunning. Dit is alleen aan de orde bij indirecte schade. Het omgevingsplan als schadeoorzaak is alleen nog relevant voor directe schade.

Aanvragen om nadeelcompensatie kunnen binnen 5 jaar worden ingediend nadat benadeelde bekend is geworden met de schadeveroorzakende gebeurtenis. Als er beroep kan worden ingesteld tegen het schadeveroorzakende besluit kan de aanvraag pas worden ingediend binnen 5 jaar na het onherroepelijk worden van het besluit.

Voor de wijze van behandeling van deze aanvragen heeft de gemeenteraad op 17 februari 2022 de Verordening nadeelcompensatie Amsterdam 2022 vastgesteld. Deze treedt in werking gelijktijdig met de inwerkingtreding van titel 4.5 van de Awb en de Omgevingswet.

Het college van B&W heeft op 21 december 2021 de Beleidsregel normaal maatschappelijk risico (NMR) van schade bij rechtmatig overheidshandelen vastgesteld. Hierin worden o.a. drempelpercentages van omzetschade en bagatelbedragen van schades vastgesteld die onder het NMR vallen.

Wijziging omgevingsplan

In deze wijziging van het omgevingsplan worden nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden toegevoegd met een vergunningsplicht.

Hierbij verschuift de schadeoorzaak naar de vergunning. De wijziging van het omgevingsplan is dus niet de schadeoorzaak.

De risico- analyse wordt verlegd naar de voorbereiding van de vergunning. Het gaat dan over de eventuele indirecte schade van de buren (eigenaren onroerende zaak) van een naastgelegen te vergunnen bouwproject. Bedenk hierbij dat sprake is van een verhoogd normaal maatschappelijk risico van 4% van de waarde van de onroerende zaak. Veel schade in de vorm van waardedaling zal binnen dit normaal maatschappelijk risico blijven.

16.4 Participatie En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

16.4.1 Wettelijk en beleidskader participatie

Omgevingsbesluit: motiveringsplicht vroegtijdige publieksparticipatie

Op grond van artikel 10.2 van het Omgevingsbesluit dient bij de kennisgeving van het voornemen om een omgevingsplan vast te stellen te worden aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding worden betrokken. Bij het vaststellen van een omgevingsplan wordt hier verslag van gedaan. Hierbij wordt aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Daarbij wordt aangegeven op welke wijze invulling is gegeven aan het toepasselijke decentrale participatiebeleid.

16.4.2 Besluitgebied

Het Dagelijks Bestuur van stadsdeel Nieuw West heeft op 9 april 2024 het participatieplan Nierkerkestraat vastgesteld. In dit plan staan de doelen voor participatie benoemd, evenals de stakeholders die bij het plan betrokken zijn en zullen worden.

Daarnaast is inzicht gegeven in de participatiemomenten die al hebben plaatsgevonden. Zie voor meer informatie Bijlage 13 Participatieplan 090424

Bijgesloten Nota van beantwoording inspraakreacties, Bijlage 14, geeft inzicht in de binnengekomen reacties op het concept ontwerp TAM-omgevingsplan H22B Nierkerkestraat

Bijlage 1 Mer-beoordeling 030924

bijlage 1 MER-beoordeling 030924

Bijlage 2 Verkeer En Parkeeronderzoek 230724

bijlage 2 Verkeer en parkeeronderzoek 230724

Bijlage 3 Parkeeronderzoek Nierkerkecomplex 260924

bijlage 3 Parkeeronderzoek Nierkerkecomplex 260924

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Peutz 190224

bijlage 4 Akoestisch onderzoek Peutz 190224

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Voetbalkooi 180724

bijlage 5 Akoestisch onderzoek voetbalkooi 180724

Bijlage 6 Plan/ Objectanalyse Lib Schiphol 060324

bijlage 6 Plan/ Objectanalyse LIB Schiphol 060324

Bijlage 7 Ev Onderzoek Aviv 160224

bijlage 7 EV onderzoek Aviv 160224

Bijlage 8 Archiefonderzoek Bodem 2019

bijlage 8 Archiefonderzoek bodem 2019

Bijlage 9 Bomeninventarisatie 051124

bijlage 9 Bomeninventarisatie 051124

Bijlage 10 Quickscan Ecologie Staro Sept 2023

bijlage 10 Quickscan Ecologie Staro sept 2023

Bijlage 11 Onderzoek Stikstofdepositie 180924

bijlage 11 Onderzoek Stikstofdepositie 180924

Bijlage 12 Memo Staro Aanvullend Onderzoek

bijlage 12 Memo Staro aanvullend onderzoek

Bijlage 13 Participatieplan 090424

bijlage 13 Participatieplan 090424

Bijlage 14 Nota Van Beantwoording

bijlage 14 Nota van beantwoording

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Algemeen

1.1 Begripsbepalingen

  1. In aanvulling op artikel 1.1 van het Omgevingsplan gemeente Amsterdam gelden voor toepassing van dit TAM-Omgevingsplan de volgende begripsbepalingen:

  1. TAM-Omgevingsplan H22B Nierkekestraat

De onderhavige wijziging van het Omgevingsplan gemeente Amsterdam die volgens de technische standaarden van IMRO tot stand komt.

  1. Besluitgebied

Het gebied waarop het TAM-Omgevingsplan H22B Nierkerkestraat van toepassing is.

  1. Besluitgebied van dit TAM-Omgevingsplan

Het besluitgebied waarvan de geometrisch bepaalde begrenzing is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.F2402OPSTD-OW01, zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

  1. Voor zover een begripsbepaling opgenomen in het eerste lid, afwijkt van een begripsbepaling, bedoeld in artikel 1.1 van het onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Amsterdam dat in het Omgevingsloket vindbaar is onder de naam "Omgevingsplan gemeente Amsterdam", met identificatienummer /akn/nl/act/gm0363/2020/omgevingsplan, is de in het eerste lid bedoelde begripsbepaling van toepassing op dit TAM-omgevingsplan.

1.2 Positie binnen het Omgevingsplan gemeente Amsterdam, toepassingsbereik

  1. Dit TAM-Omgevingsplan is onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Amsterdam.
  2. De regels van dit TAM-Omgevingsplan gelden deels in aanvulling en deels ter vervanging van de regels van het Omgevingsplan gemeente Amsterdam en uitsluitend binnen het besluitgebied van dit TAM-Omgevingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebruiksdoel Van Gronden En Bouwwerken, Regels Over Gebruik

Artikel 2 Algemene Regels

2.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk heeft betrekking op het gebruiksdoel van de gronden en bouwwerken en het gebruik van gronden en bouwwerken.

2.2 Vangnetbepaling strijdig gebruik

  1. Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet in overeenstemming is met een aan een locatie gegeven gebruiksdoel en de daarop betrekking hebbende regels, of op een wijze die in strijd is met de regels over gebruik, bedoeld in hoofdstuk 2 en 3.
  2. Tot een gebruik dat in overeenstemming is met een aan een locatie gegeven gebruiksdoel, bedoeld in het eerste lid, behoort in elk geval het inrichten en/of gebruiken van gronden en bouwwerken voor:
    1. groenvoorzieningen en waterpartijen;
    2. nutsvoorzieningen;
    3. ontsluitingsinfrastructuur ten behoeve van het gebruiksdoel;
    4. het voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

Artikel 3 Groen

3.1 Toepassingsbereik

  1. Deze pararaaf is van toepassing op het gebruiksdoel ter plaatse van de aanduiding 'gebruiksdoel: GROEN'.
  2. Deze paragraaf geldt ter plaatse van de aanduiding 'gebruiksdoel: GROEN'.

3.2 Gebruiksdoel ter plaatse van de aanduiding 'gebruiksdoel: GROEN', toegestaan gebruik

  1. De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'gebruiksdoel:GROEN' heeft als gebruiksdoel het realiseren, in stand houden en gebruiken van groenvoorzieningen in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, en open speelplekken, met de daarbij behorende waterpartijen.
  2. Tenzij elders in dit TAM-omgevingsplan is bepaald zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'gebruiksdoel: GROEN' mede bedoeld voor het realiseren van de volgende voorzieningen, bouwwerken en andere werken;
    1. voet- en fietspaden, speelplekken en speelvoorzieningen, straatmeubilair, objecten van beeldende kunst, en overige naar aard en omvang ondergeschikte bouwwerken en verhardingen;
    2. faciliteiten en bouwwerken in de openbare ruimte ten behoeve van buitensportactiviteiten, zoals skateboarden, panna, freestyle footbal en urban sport parcours;
    3. vijvers, sloten, waterlopen, waterwegen en overige waterpartijen met bijbehorende beschoeiingen, (aanleg)steigers, bruggen en daarmee vergelijkbare naar aard en omvang ondergeschikte werken en bouwwerken die zich verdragen met het in het tweede lid, gestelde doel;
    4. nutsvoorzieningen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen;
    5. waterstaatkundige werken.
  3. Bij het realiseren van de in het tweede lid bedoelde voorzieningen, bouwwerken en andere werken worden de bepalingen zoals elders in dit omgevingsplan gesteld, voor zover die op de desbetreffende activiteiten van toepassing zijn, in acht genomen.
  4. Gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'gebruisdoel: GROEN' mogen worden gebruikt op een wijze die gelet op die inrichting passend is.

3.3 Specifieke regels over het gebruik van Groen

  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2 onder b en 3.2 onder 2 sub d, zijn gebouwde nutsvoorzieningen niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gebruiksdoel: GROEN':
  2. In afwijking van het bepaalde in arikel 3.2 is het volgende gebruik niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gebruiksdoel: GROEN':
    1. facaliteiten en bouwwerken in de openbare ruimte ten behoeve van buitensportactiviteiten, zoals skateboarden, panna, freestyle footbal en urban sport parcours;
    2. waterlopen, waterwegen en overige waterpartijen met bijbehorende beschoeiingen, (aan)legsteigers, bruggen en daarmee vergelijkbare naar aard en omvang ondergeschikte werken en bouwwerken;
    3. waterstaatkundige werken.

Artikel 4 Wonen

4.1 Toepassingsbereik

  1. Dit artikel is van toepassing op het gebruiksdoel ter plaatse van de aanduiding 'gebruiksdoel: WONEN'.
  2. Dit artikel geldt ter plaatse van de aanduiding 'gebruiksdoel: WONEN'.

4.2 Gebruiksdoel ter plaatse van de aanduiding 'gebruiksdoel: WONEN', toegestaan gebruik

  1. De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'gebruiksdoel: WONEN' hebben als gebruiksdoel wonen, en mogen worden gebruikte ten behoeve van het bieden van wonen.
  2. Een ander gebruik van woonruimte dan voor wonen is uitsluitend toegestaan voor zover dit is aangegeven en met inachtneming van de daarvoor geldende regels;
  3. In afwijking van het bepaalde onder 1 zijn gebouwde nutsvoorzieningen toegestaan, voor zover deze inpandig worden gerealiseerd.

4.3 Omvang en situering van wonen

Het maximum aantal woningen bedraagt: 150.

4.4 Specifieke regels over het gebruik van woonruimte

  1. Het gebruik van woonruimte voor short stay is niet toegestaan;
  2. Het gebruik van woonruimte is uitsluitend toegestaan indien de gevels een isolatiewaarde van ten minste 28 dB(A) hebben.
  3. Het gebruik van onbebouwde gronden voor tuinen is toegestaan.

4.5 Het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis

  1. Het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan, maar uitsluitend voor zover:
    1. het gebruik van de woonruimte en het erf ten behoeve van bewoning overheersend blijft; en
    2. het beroep of bedrijf aan huis door de bewoner zelf wordt uitgeoefend.
  2. Het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis dat gepaard gaat met geluidhinder of geurhinder is niet toegestaan.
  3. Het uitoefenen van bedrijfsmatige seksuele dienstverlening is niet toegestaan.
  4. Op degene die een beroep of bedrijf aan huis uitoefent berust de bijzondere zorgplicht datgene in het werk te stellen wat redelijkerwijze kan worden verlangd om hinder op de woonomgeving als gevolg van de uitoefening van het beroep of bedrijf aan huis te voorkomen.
  5. Het bevoegd gezag kan een maatwerkvoorschrift stellen over de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis om onaanvaardbare hinder voor het woon- en leefklimaat tegen te gaan.

4.6 Het gebruik van woonruimte of bijbehorende opstallen voor bed and breakfast

  1. Het is verboden woonruimte te gebruiken voor Bed and Breakfast, tenzij daarvoor de op grond van de Huisvestingsverordening benodigde vergunning is verleend, en uitsluitend voor de duur van die vergunning.
  2. Het is verboden bij woonruimte behorende bijgebouwen te gebruiken voor Bed and Breakfast.

4.7 Het gebruik van woonruimte of bijbehorende opstallen voor kamerverhuur

  1. Woonruimte is uitsluitend toegestaan in de vorm van zelfstandige woonruimte, tenzij:
    1. de woonruimte is gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit voor zover die vergunning voorziet in het realiseren van onzelfstandige woonruimte; of
    2. de op grond van de Huisvestingsverordening benodigde omzettingsvergunning is verleend.

4.8 Woningvorming

Het is verboden een woonruimte te verbouwen tot twee of meer woonruimten, tenzij daarvoor de op grond van de Huisvestingsverordening benodigde woningvormingsvergunning is verleend.

Artikel 5 Maatschappelijke Dienstverlening

5.1 Toepassingsbereik

  1. Dit artikel is van toepassing op het gebruiksdoel ter plaatse van de aanduiding 'gebruiksdoel: MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING'.
  2. Dit artikel geldt ter plaatse van de aanduiding 'gebruiksdoel: maatschappelijke dienstverlening'.

5.2 Gebruiksdoel ter plaatse van de aanduiding 'gebruiksdoel: maatschappelijke dienstverlening', toegestaan gebruik

  1. De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'gebruiksdoel: MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING' hebben als gebruiksdoel maatschappelijke dienstverlening, en mogen worden gebruikt ten behoeve van het bieden van maatschappelijke dienstverlening.
  2. Een ander gebruik dan voor MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING is uitsluitend toegestaan voor zover dit is aangegeven en met inachtneming van de daarvoor geldende regels.

5.3 Omvang en situering van maatschappelijke dienstverlening

  1. Het maximum bruto-vloeroppervlak MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING is: 300m2.
  2. MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING is uitsluitend toegestaan in de eerste bouwlaag.

5.4 Specifieke regels over het gebruik ten behoeve van het bieden van maatschappelijke dienstverlening

  1. uitsluitend het volgende gebruik is toegestaan:
    1. voorzieningen voor medische zorgverlening: huisartsenpost, apotheek, tandartsen, fysiotherapie, dierenartsenpraktijk, consultatiebureau;
    2. voorzieningen op het gebied van maatschappelijke dienstverlening: buurtcentrum, bibliotheek, muziek- en dansschool, oefenstudio.

Hoofdstuk 3 Activiteiten Met Betrekking Tot Bouwen (Omgevingsplanactiviteit Bouwactiviteit)

Artikel 6 Gebouwen

6.1 Waar bovengrondse gebouwen zijn toegestaan

Een bovengronds gebouw is, tenzij elders anders is bepaald, uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.

6.2 Waar ondergrondse gebouwen zijn toegestaan en tot welke verticale bouwdiepte

  1. Een ondergronds gebouw is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ondergronds gebouw toegestaan'.
  2. De maximale verticale diepte bedraagt 1 bouwlaag;
  3. Indien er sprake is van een ondergronds gebouw met een oppervlakte groter dan 300m2 en/ of een diepte van meer dan 4 meter dient, middels geohydrologisch onderzoek aangetoond te worden dat het bouwen niet tot negatieve effecten leidt.

6.3 Bouwhoogte van gebouwen

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de maximum bouwhoogte van een gebouw in meters de daar bepaalde waarde;
  2. In afwijking van het bepaalde onder 1. bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' de maximale bouwhoogte 21 m waar 20 meter staat aangegeven en 18 meter waar 17 meter staat aangeven, indien er geen ondergrondse parkeergarage wordt gerealiseerd.

6.4 Minimale hoogte van de eerste bouwlaag

  1. De minimale hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt: 3,5 meter;
  2. De minimale hoogte van de eerste bouwlaag wordt gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag;
  3. Indien de vloer van de eerste verdieping onder het aangrenzend maaiveld ligt, wordt in afwijking van het tweede lid gemeten vanaf aangrenzende maaiveld tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag.

6.5 Gevellijn

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn', dient de bebouwing in de gevellijn gerealiseerd te worden.

6.6 Geluid wegverkeer

Ter plaatse van de aanduiding 'nadere afweging geluid bij bouwplan noodzakelijk' is subparagraaf 4.2.4.7 van de Hoofdregeling van toepassing.

Artikel 7 Bouwwerken, Geen Gebouwen Zijnde

7.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. Het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde is niet toegestaan;
  2. In afwijking van het bepaalde onder 1 is het toegestaan om ter plaatse van het gebruiksdoel GROEN artistieke kunstwerken te plaatsen;
  3. de maximum bouwhoogte van een artistiek kunstwerk als bedoeld onder 2 bedraagt 3 meter;
  4. In afwijking van het bepalde onder 1 is het toegestaan om ter plaatse van het gebruiksdoel GROEN lantarenpalen te plaatsen;
  5. de maximum bouwhoogte van lantarenpalen zoals bedoeld onder 4 is 5 meter;
  6. In afwijking van het bepaalde onder 1 is het toegestaan om ter plaatse van het gebruiksdoel GROEN ondergrondse afvalcontainers te plaatsen;
  7. In afwijking van het bepaalde onder 1 is het toegestaan om ter plaatse van het gebruiksdoel WONEN erfafscheidingen te plaatsen;
  8. de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen als bedoeld onder 7 bedraagt 2 meter;
  9. erfafscheidingen als bedoeld onder 7 zijn mee-ontworpen als onderdeel van de architectuur en zijn in hoofdzaak middels beplanting uitgevoerd.

Artikel 8 Bouwwerken, Die Ruimtelijk Zijn Toegestaan

  1. Het bepaalde in afdeling 5.3 Hoofdregeling, artikel 5.8 inzake bouwwerken die ruimtelijk zijn toegestaan, is niet van toepassing op voorliggend besluitgebied.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Citeertitel

Dit TAM-omgevingsplan wordt aangehaald als: TAM-omgevingsplan H22B Nierkerkestraat