KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Tuin - 1
Artikel 5 Tuin - 2
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregel
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Artikel 13 Geluidzone Industrie
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Plankader
2.1 Beschrijving Van Het Plangebied
2.2 Geldend Planologisch Kader
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Beleid Van Het Stadsdeel West
Hoofdstuk 4 Het Ruimtelijk Kader
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Verkeer En Parkeren
5.2 Geluid
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Bodem
Hoofdstuk 6 Water
6.1 Algemeen
6.2 Watertoets
Hoofdstuk 7 Natuur En Landschap
7.1 Algemeen
7.2 Regelgeving
7.3 Resultaten Onderzoeken
7.4 Conclusie
Hoofdstuk 8 Cultuurhistorie En Archeologie
8.1 Algemeen
8.2 Regelgeving
8.3 Resultaten Onderzoeken
Hoofdstuk 9 Luchthavenindelingsbesluit
Hoofdstuk 10 Juridische Planbeschrijving
10.1 Algemeen
10.2 Artikelgewijze Toelichting
Hoofdstuk 11 Uitvoerbaarheid
11.1 Economische Uitvoerbaarheid
11.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Briefrapport Fugro Betreffende Beschouwing Waterhuishouding Herinrichting Zuidelijk Veld, 5 Juli 2010
Bijlage 2 Rapport Fugro Betreffende Hemelwaterafvoer Zuidelijk Veld Fase 2, 18 Juni 2010
Bijlage 3 Rapport Aviv Externe Veiligheid A10 Bouwplan Zuidelijk Veld Fase 2, 3 Augustus 2009
Bijlage 4 Advies Brandweer Amsterdam-amstelland Omtrent Externe Veiligheid T.b.v. Bestemmingsplan Zuidelijk Veld Fase 2
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Royal Haskoning Wegverkeerslawaai, 24 November 2009
Bijlage 6 Aanvullend Akoestisch Onderzoek Cordaan Van Royal Haskoning, Effecten Schermverhoging, 5 Februari 2010
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Dmb Inzake Industrielawaai, 11 Januari 2010
Bijlage 8 Vaststelling Hogere Grenswaarden Bp Zuidelijk Veld Fase 2.pdf

Zuidelijk Veld Fase 2

Bestemmingsplan - Amsterdam

Onherroepelijk op 03-02-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.H0902BPSTD-0000 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.2 plan:

het bestemmingsplan Zuidelijkveld fase 2 (stadsdeel West) van de gemeente Amsterdam.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, achitectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen worden uitgeoefend.

1.5 belhuis

een onderneming dat zich in hoofdzaak richt op op publiekgerichte dienstverlening op het gebied van telefoon- en faxvoorzieningen.

1.6 belwinkel

een onderneming dat zich in hoofdzaak richt op detailhandel alsook op publiekgerichte dienstverlening op het gebied van telefoon- en faxvoorzieningen, mits deze niet meer dan 40% van het totale vloeroppervlak uitmaken.

1.7 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.10 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.11 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.12 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.13 brutovloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

1.14 consumentverzorgende dienstverlening

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.15 dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur van het stadsdeel West van de gemeente Amsterdam.

1.16 dienstverlening

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:

  1. 1. consumentverzorgende dienstverlening;
  2. 2. zakelijke dienstverlening;
  3. 3. maatschappelijke dienstverlening.

1.17 dove gevel

een bouwkundige constructie waarin,

  1. a. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
  2. b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.18 eerste bouwlaag / plint

De volledige bouwlaag op of boven peil.

1.19 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 horeca III

Café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.21 horeca IV

Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.22 maatschappelijke dienstverlening

Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

1.23 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.24 omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor zover in artikel 14.1, lid a, in de aanhef wordt gesproken over een omgevingsvergunning voor het bouwen krachtens welke gebouwd kan worden, wordt daaronder mede verstaan een bouwvergunning verleend op grond van de Woningwet.

1.25 peil

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

1.26 plankaart

De plankaart van het bestemmingsplan Zuidelijk Veld Fase 2.

1.27 planregels

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan Zuidelijk Veld Fase 2.

1.28 zakelijke dienstverlening

Het verlenen van diensten die bestaan uit het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 de brutovloeroppervlakte van een gebouw

de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke dienstverlening;
  2. b. woningen;
  3. c. zakelijke en consumentverzorgende dienstverlening, uitsluitend in de plint ter plaatse van de aanduiding 'gemengd', met uitzondering van belhuizen, belwinkels en seksinrichtingen;
  4. d. horeca III of IV, uitsluitend in de plint ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';

met daarbij behorende

  1. e. berging en andere nevenruimten;
  2. f. gemeenschappelijke ruimte voor bewoners.

3.2 Bouwregels

  1. a. Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd uitsluitend ten dienste van de bestemming.
  2. b. Voor gebouwen geldt een maximale bouwhoogte: zoals op de plankaart aangegeven.
  3. c. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 2,5 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de functies genoemd in artikel 3.1, onder c en d geldt een gezamenlijke maximale bedrijfsvloeroppervlak van 150 m2.

Artikel 4 Tuin - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. ondergrondse parkeergarage en overige ondergrondse nevenruimten, waaronder in ieder geval begrepen, nutsvoorziening, technische ruimte en berging, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  3. c. voetpaden;
  4. d. trapconstructies en andere ondergeschikte onderdelen van de aangrenzende bebouwing;
  5. e. speelplaatsen.

4.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 4.1 genoemde gronden mogen slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht, met een maximale bouwhoogte van 2 meter.
  2. b. Onverminderd het bepaalde in lid 1 mag ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens gebouwd worden tot ten hoogste 1 meter boven peil en met een maximale bouwdiepte van 1,85 meter onder peil.

4.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van maatregelen die noodzakelijk zijn om grondwateroverlast te voorkomen.

Artikel 5 Tuin - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. op- en toegangen naar de aangrenzende woonbestemming;
  3. c. in- en uitritten van gebouwde parkeervoorzieningen, met een maximum van 1 inrit en 1 uitrit per bestemmingsvlak;
  4. d. andere ondergeschikte onderdelen van de aangrenzende bebouwing, zoals balkons, erkers en loggia's.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 5.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  2. b. In afwijking van sublid a mag vanaf 3 meter boven peil worden gebouwd ten behoeve van voor mensen toegankelijke bouwdelen van gebouwen, waarbij geldt dat:
    1. 1. de diepte van balkons, gemeten van bestemmingsgrens, ten hoogste 1,6 meter mag bedragen;
    2. 2. de diepte van overige voor mensen toegankelijke bouwdelen, zoals erkers, gemeten vanuit de bestemmingsgrens, ten hoogste 1,25 meter mag bedragen;
    3. 3. de oppervlakte van de voor mensen toegankelijke bouwdelen ten hoogste 6 m2 mag bedragen.
  3. c. De diepte van portieken van de aangrenzende bebouwing mag ten hoogste 2 meter bedragen gemeten van de bestemmingsgrens.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden om de in lid 5.1 genoemde gronden te gebruiken of laten gebruiken ten behoeve van het parkeren van voertuigen.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rijwegen;
  2. b. openbare ruimte;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. voet- en fietspaden;
  6. f. parkeervoorzieningen
  7. g. ondergeschikte onderdelen van de aangrenzende bebouwing, zoals balkons, terrassen e.d.;

met de daarbij behorende

  1. h. lichtmasten;
  2. i. nutsvoorzieningen;
  3. j. andere bijbehorende verkeerskundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

  1. a. Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
  2. b. In afwijking van sublid a mag ter plaatse van de noordelijke koppen van de aangrenzende bestemming maatschappelijk vanaf 3 meter boven peil worden gebouwd ten behoeve van voor mensen toegankelijke bouwdelen van gebouwen, waarbij geldt dat de diepte van balkons en overige voor mensen toegankelijke bouwdelen, zoals erkers, gemeten vanaf bestemmingsgrens, ten hoogste 1,6 meter mag bedragen.
  3. c. In afwijking van sublid a mag ter plaatse van de zuidelijke koppen van de aangrenzende bestemming wonen vanaf 3 meter boven peil worden gebouwd ten behoeve van voor mensen toegankelijke bouwdelen van gebouwen, waarbij geldt dat de diepte van balkons en overige voor mensen toegankelijke bouwdelen, zoals erkers, gemeten vanaf bestemmingsgrens, ten hoogste 0,75 meter mag bedragen.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. dienstverlening, uitsluitend in de plint ter plaatse van de aanduiding 'gemengd', met uitzondering van belhuizen, belwinkels en seksinrichtingen;
  3. c. horeca III of IV, uitsluitend in de plint ter plaatse van de aanduiding 'gemengd'

met daarbij behorende

  1. d. gebouwde parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  2. e. berging en andere nevenruimten;
  3. f. nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels

  1. a. Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
  2. b. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. maximale bouwhoogte: zoals op de plankaart aangegeven;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'dove gevel' dient bebouwing ten behoeve van geluidgevoelige functie te zijn voorzien van een dove gevel, met dien verstande dat voor de oostgevel deze verplichting voor de vijfde bouwlaag geldt, en voor de zuidgevel deze verplichting vanaf de derde bouwlaag en hoger geldt.
  3. c. Op de gebouwen mogen dakterrassen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. 1. het dakterras, inclusief dakterrasafscheidingen en toegangsconstructies, dient op een afstand van ten minste 2 meter vanuit de gevels van het betrokken gebouw te worden gebouwd;
    2. 2. de op de plankaart aangegeven bouwhoogte mag worden overschreden door dakterrasafscheidingen met ten hoogste 1,2 meter, gemeten vanaf de bovenkant van het gebouw;
    3. 3. de op de plankaart aangegeven bouwhoogte mag worden overschreden door toegangsconstructies met een hoogte van ten hoogste 0,5 meter, gemeten vanaf de bovenkant van het gebouw.
  4. d. Voor ondergrondse parkeervoorzieningen en andere nevenruimten geldt een maximale bouwhoogte van 1 meter boven peil en een maximale verticale bouwdiepte van - 1,85 meter onder peil.
  5. e. In afwijking van het bepaalde in het vorige sublid, geldt voor ondergrondse parkeervoorzieningen en verblijfsruimten van woningen een maximale bouwhoogte van 1,2 meter boven peil, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifiek vorm van verkeer". De maximale verticale bouwdiepte van -1,85 meter onder peil blijft onverkort van toepassing.
  6. f. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.

7.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van maatregelen die noodzakelijk zijn om grondwateroverlast te voorkomen.

7.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het gebruik van gedeelten van woningen voor kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover:
    1. 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    2. 2. het vloeroppervlak, in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte, niet groter is dan 40% van het vloeroppervlak van de betreffende woning en aan- en uitbouwen;
    3. 3. het beroep door de bewoner wordt uitgeoefend.
  2. b. Voor de functies genoemd in lid 7.1 sub b en c geldt een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 60 m2 per vestiging.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. a. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  2. b. hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, zoals lift- en trappenhuizen, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregel

In de ondergrondse parkeergarage dienen minimaal 50 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden ten behoeve van de woningen.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Het dagelijks bestuur is bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:

  1. a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter, en een maximale brutovloeroppervlak van 20 m²;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, bebouwing ten behoeve van afvalopslag, geluidwerende voorzieningen;
  3. c. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 2 meter;
  4. d. ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 2 meter gemeten vanaf de bestemmingsgrens.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in de artikelen 4.3 en 7.3 is de volgende procedure van toepassing:

    1. a. Het dagelijks bestuur legt het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken voor een periode van twee weken ter inzage.
    2. b. Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het dagelijks bestuur in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
    3. c. In de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen, wie in de gelegenheid wordt gesteld om een zienswijze in te dienen en op welke wijze dit dient te gebeuren.
    4. d. Belanghebbenden kunnen bij het dagelijks bestuur naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
    5. e. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen als bedoeld onder d bedraagt twee weken, welke termijn aanvangt met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

Artikel 13 Geluidzone Industrie

De voor Geluidzone industrie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede aangewezen voor; een zone industrielawaai in de zin van artikel 40 en 52 Wet geluidhinder.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het dagelijks bestuur kan eenmalig in afwijking van lid a omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan Zuidelijk Veld Fase 2.

Hoofdstuk 1 Inleiding

In 2003 hebben de deelraad van het Stadsdeel Bos en Lommer en de gemeenteraad van de Gemeente Amsterdam een vernieuwingsplan opgesteld voor de herontwikkeling van de Kolenkitbuurt. Doel van het plan is om de Kolenkitbuurt om te vormen tot een kansrijk gebied voor zijn bewoners. Het plan behelst zowel fysieke als economische en sociale veranderingen. De genoemde vernieuwing is juridisch-planologisch gezien reeds mogelijk gemaakt door het bestemmingsplan Kolenkitbuurt uit 2007.

De (gefaseerde) uitvoering van het vernieuwingsplan is in volle gang. Op dit moment wordt aan fase 2 van het deelgebied Zuidelijk Veld gewerkt. Bij het concrete ontwikkelplan voor het wooncomplex aan de Jacob van Artevelde- en Leeuw van Vlaanderenstraat is de behoefte ontstaan aan een geringe wijziging van de bouwrandvoorwaarden zoals neergelegd in het bestemmingsplan Kolenkitbuurt. Derhalve dient dat bestemmingsplan op enkele punten aangepast te worden.

Het bouwplan ziet ook op vervangende nieuwbouw van het zogenaamde Cordaangebouw op het adres Leeuw van Vlaanderenstraat 117. Omdat het nieuwe ontwikkelplan hogere bebouwing bevat dan hetgeen in het voor dit gebouw van toepassing zijnde bestemmingsplan 'Bos en Lommerplein en omgeving' mogelijk maakt, wordt dat bestemmingsplan ook herzien voor het betreffende gedeelte.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de hierboven bedoelde aanpassingen.

In het kader van de vernieuwing van het bestuurlijk stelsel is per 1 mei 2010 het aantal stadsdelen verminderd van 14 naar 7. Het stadsdeel Bos en Lommer vormt samen met stadsdelen De Baarsjes, Oud-West en Westerpark het nieuwe stadsdeel West. Het beleid van stadsdeel Bos en Lommer en ter uitvoering daarvan de herontwikkeling van de Kolenkitbuurt wordt door stadsdeel West voortgezet.

Hoofdstuk 2 Plankader

2.1 Beschrijving Van Het Plangebied

Het plangebied wordt begrensd door de Erasmusgracht in het zuiden, de Jacob van Arteveldestraat in het westen, en de Leeuw van Vlaanderenstraat in het noorden en in het oosten. Het plangebied en zijn ligging in de stad worden hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.H0902BPSTD-OH01_0001.jpg"
Figuur 1: Ligging plangebied in de stad


afbeelding "i_NL.IMRO.0363.H0902BPSTD-OH01_0002.jpg"
Figuur 2: De begrenzing van het plangebied en omgeving

Zoals in de Inleiding kort werd aangegeven valt het ontwikkelplan voor dit deelgebied onder het stedelijke vernieuwingsprogramma van het stadsdeel Bos en Lommer (inmiddels stadsdeel West) dat op 2 april 2003 door de stadsdeelraad en op 30 oktober tevens door de gemeenteraad is vastgesteld. Het Vernieuwingsplan Kolenkitbuurt is in de loop van 2004 en 2005 verder geconcretiseerd in twee uitwerkingsplannen. Het plangebied van dit bestemmingsplan valt onder het Uitwerkingsplan Zuidelijk Veld dat op 30 maart 2005 is vastgesteld.

Het ontwikkelplan voorziet in de sloop van de bestaande woongebouwen, van bouw van nieuwe woningen, het realiseren van een ondergrondse parkeergarage onder de woningen en de bijbehorende tuinen en de vervangende nieuwbouw van de woonvoorziening voor verstandelijk gehandicapten.

Het plangebied bevat verder het zogenaamde Foyergebouw, tevens een (zorg)instelling met maatschappelijke functie. De openbare ruimte rondom de gebouwen wordt heringericht.

2.2 Geldend Planologisch Kader

De parallelle woongebouwen vallen onder het bestemmingsplan 'Kolenkitbuurt' dat op 17 januari 2007 is vastgesteld door de stadsdeelraad en op 4 september 2007 is goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland. Dit bestemmingsplan laat de functie wonen toe op gronden waar nu ook in woningen wordt voorzien.

De Cordaan- en Foyergebouwen vallen onder het bestemmingsplan 'Bos en Lommerplein en omgeving' dat op 6 december 2000 is vastgesteld door de deelraad en op 13 maart 2001 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. De betreffende gronden hebben de bestemming "gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en woningen". Op deze gronden mogen conform de geldende regels gebouwen ten behoeve van maatschappelijke en sociaal culturele voorzieningen en woningen gebouwd worden, met de daarbij behorende medische en therapeutische voorzieningen, gemeenschappelijke ruimten en andere nevenruimten.

Het ontwikkelplan is in grote lijnen in overeenstemming met de vigerende bestemmingsplannen, doch zijn er enkele afwijkingen op essentiële punten zodat het opstellen van een nieuw postzegelplan noodzakelijk is. Het gaat om de volgende afwijkingen:

  • de situering van de parkeergarage wijzigt; het zal ook onder de tuinen gerealiseerd kunnen worden en niet allen onder woningen;
  • de bebouwingsoppervlakte van de woningen neemt gering toe: de woonblokken worden een halve meter breder om voldoende ruimte te geven aan de parkeerplaatsen en tevens wordt één woonblok circa 20 meter langer;
  • het Cordaangebouw wordt gekoppeld gebouwd aan één woonblok;
  • de bouwhoogte van het Cordaangebouw wordt verhoogd (van 6 naar 17 meter);
  • in de onderste bouwlaag van het Cordaangebouw en in aangewezen delen van het woonblok aan de Jacob van Arteveldestraat wordt de mogelijkheid geboden om kleinschalige commerciële functies te huisvesten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal en regionaal alsmede lokaal beleid beknopt samengevat. Voorop wordt gesteld dat de vigerende bestemmingsplannen reeds getoetst zijn aan het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en lokaal beleid. Daarbij is geconcludeerd dat de voorziene ontwikkelingen binnen het vigerende beleid passen. Dit onderliggende bestemmingsplan wijkt slechts op enkele punten af van de vigerende plannen, welke punten geen invloed hebben op het realiseren van de beleidsdoelstellingen.

3.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte
Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Het ruimtelijk beleid zal worden gericht op vier algemene doelen:

  1. 1. de versterking van de internationale concurrentiepositie;
  2. 2. het bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland;
  3. 3. het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  4. 4. het borgen van veiligheid.

Het rijk wil verstedelijking zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken waar Amsterdam deel van uitmaakt. Het ontwikkelingsperspectief is erop gericht de ruimtelijke, culturele en economische diversiteit van de Randstad te behouden en te versterken en de eigen ruimtevraag binnen de Randstad op te vangen. In de Randstad moet tussen 2010 en 2030 rekening worden gehouden met een vraag naar 360.000 tot 440.000 woningen. Een deel van de woningen kan worden gebouwd door "verdichting" in bestaand stedelijk gebied. Het streefgetal voor de realisatie van woningen en arbeidsplaatsen in het bestaand bebouwd gebied van stedelijke netwerken is 40% van het totale uitbreidingsprogramma, hoewel het rijk rekening houdt met 25% op basis van de tegenvallende praktijk. Een optimale benutting van het bebouwd gebied blijft van groot belang.

Nota Mobiliteit
De nota Mobiliteit geeft de volgende beleidsdoelen aan:

  1. 1. het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
  2. 2. het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische ontwikkeling;
  3. 3. een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
  4. 4. het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.

3.2 Provinciaal Beleid

Streekplan Noord-Holland Zuid
Amsterdam neemt binnen het provinciale streekplan een bijzondere positie in. Als uitvloeisel van de gesloten beleidsovereenkomst tussen gedeputeerde staten van Noord-Holland en burgemeester en wethouders is het structuurplan "Kiezen voor Stedelijkheid" op 17 februari 2004 door gedeputeerde staten vastgesteld als uitwerking van het streekplan Noord Holland Zuid.

3.3 Regionaal Beleid

Woonvisie
De Regionale Woonvisie (december 2004) is het beleidskader op het gebied van volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Het geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. Centraal staat in de Woonvisie de opgave tot het bouwen van voldoende woningen en dus het op gang brengen van de nieuwbouw en de herstructurering. Dit plan beoogt mede uitvoer te geven aan de woningbouwopdracht van Amsterdam.

Regionaal Verkeer en Vervoerplan
Het Regionaal Verkeer en Vervoerplan (RVVP) is in december 2004 vastgesteld door de Regioraad en opgesteld in samenwerking met de zestien gemeenten van de stadsregio Amsterdam. De gezamenlijke ambitie is een gezonde en gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat voor inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving.

De mobiliteitsgroei is hierbij een gegeven. Deze groei moet wel worden opgevangen om voldoende recht te doen aan de geformuleerde ambities maar mag niet leiden tot onbereikbaarheid en aantasting van de leefbaarheid. Beleid is noodzakelijk om niet alleen de bereikbaarheidsproblemen op te lossen maar ook om de veiligheid en leefbaarheid te waarborgen.

Het RVVP gaat uit van een samenhangende aanpak van de bereikbaarheidsproblemen. Er wordt ingezet op het uitnutten van de sterke kanten van het bestaande aanbod van OV en wegcapaciteit, maar het kan niet zonder uitbreiding van deze capaciteit en verdere beïnvloeding van de vraag naar mobiliteit. Goed samenspel tussen ruimtelijke ontwikkelingen en verkeer en vervoer is noodzakelijk.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurplan
Amsterdam neemt binnen het provinciale streekplan een bijzondere positie in. Als uitvloeisel van de gesloten beleidsovereenkomst tussen gedeputeerde staten van Noord-Holland en burgemeester en wethouders is het structuurplan "Kiezen voor Stedelijkheid" op 17 februari 2004 door gedeputeerde staten vastgesteld als uitwerking van het streekplan Noord-Holland Zuid.

Het thans vigerende structuurplan 'Kiezen voor stedelijkheid', dat in 2003 door de gemeenteraad is vastgesteld, schetst een beeld van de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2010. Als belangrijkste algemene opgaven voor de stad worden gezien:

  1. 1. het ontwikkelen van milieus die juist in Amsterdam kansen hebben: milieus met bebouwing en omgeving van hoge kwaliteit, met intensief grondgebruik, menging van activiteiten en een optimaal openbaar vervoer- en fietsnetwerk. Dit vraagt om transformatie van bestaande woon- en werkgebieden en terugdringing van de milieuhinder;
  2. 2. het op alle fronten vergroten van de bereikbaarheid van de stad gericht op het kanaliseren van de mobiliteitsgroei, afstemming van stedelijke ontwikkeling en bereikbaarheid en vergroting van het gebruik van fiets en openbaar vervoer;
  3. 3. het verhogen van de kwaliteit van water, groen en openbare ruimte: met extra aandacht voor waterberging.

Het plangebied is aangeduid als gebied voor stedelijk wonen en werken. Amsterdam kiest voor stedelijk bouwen in de stad. Bij stedelijk bouwen gaat het om woningen, kantoren, voorzieningen en bedrijven. Er is een grote behoefte aan woningen in de regio Amsterdam en de gemeente wil graag voldoen aan de groeiende vraag naar stedelijk en zeer stedelijk (metropolitaan) wonen. Met het creëren van dichte stedelijke milieus kan een zo groot mogelijk deel van de woningbehoefte in de stad zelf worden opgelost. Tot 2010 zullen in Amsterdam ongeveer 35.000 nieuwe woningen worden gebouwd en ongeveer 15.000 worden vervangen. Dat is nodig, omdat er behoefte is aan kwalitatief betere woningen, met name ook om middeninkomensgroepen in de stad te houden.

Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuwe structuurvisie voor de periode 2010-2020. De uitgangspunten voor dit deelgebied zullen niet veranderen in de nieuwe structuurvisie, het blijft een gebied voor stedelijk wonen.

Nota Stedelijke Vernieuwing (1999)
In deze nota wordt het beleidskader voor stedelijke vernieuwing van Amsterdam beschreven. Naast de fysieke pijler bestaan een economische en sociale pijler. De fysieke pijler heeft tot doel de ruimtelijke voorwaarden te scheppen voor de revitalisering van een buurt waarbij het gaat om de integrale aanpak van woon- en werkmilieus.

3.5 Beleid Van Het Stadsdeel West

Hieronder wordt het beleid van het oud-stadsdeel Bos en Lommer weergegeven dat door het nieuwe stadsdeel West voortgezet wordt.

Woonvisie Bos en Lommer 2008-2011
Op 11 juni 2008 heeft het stadsdeel de Woonvisie Bos en Lommer 2008-2011 vastgesteld. Doelstelling van het stadsdeel is om door transformatie van de woningvoorraad de woonsituatie van de huidige bewoners te verbeteren en om ruimte te bieden voor nieuwe groepen en sociale stijgers. Transformatie vindt plaats door (onder meer) verkoop van sociale huurwoningen en door sloop- en nieuwbouw, met de randvoorwaarde dat voldoende aanbod van sociale huurwoningen behouden blijft. Op de kaart behorende bij de Woonvisie is het plangebied aangemerkt voor sloop- en nieuwbouw.
Het bouwplan voorziet in zowel koopwoningen (50 in totaal) als in sociale huurwoningen (64 woningen).

Vernieuwingsplan Kolenkitbuurt, Visie op de economische vernieuwing van de Kolenkitbuurt (2003)
Op 2 april 2003 is door de stadsdeelraad het Vernieuwingsplan Kolenkitbuurt vastgesteld. Dit Vernieuwingsplan is op 30 oktober 2003 tevens vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. Doel van dit plan is om de negatieve ontwikkelingen te keren door het nemen van vergaande maatregelen. De Kolenkitbuurt zal worden omgevormd tot een buurt waar bewoners kansen kunnen krijgen en bereid zijn die te nemen. Daarvoor moet er veel veranderen op zowel fysiek, economisch als sociaal gebied. In dit plan zijn diverse ontwikkelingen beschreven die tot 2015 tot uitvoering zullen worden gebracht. Behoud en versterking van het voorzieningenaanbod, met een nadruk op maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid is een belangrijk onderdeel van het vernieuwingsplan voor de Kolenkitbuurt.

Het Vernieuwingsplan is nader uitgewerkt in twee uitwerkingsplannen: Uitwerkingsplan Ringspoorzone (vastgesteld op 29 september 2004) en Uitwerkingsplan Zuidelijk Veld (vastgesteld op 30 maart 2005). Beide uitwerkingsplannen (en de Nota van Wijzigingen) vormen het kader en de randvoorwaarden voor wat betreft het grondgebruik, de verkaveling/rooilijnen, waterhuishouding, parkeren (gebouwd en ongebouwd), voorzieningen en andere functies. Tegelijkertijd met het Uitwerkingsplan Zuidelijk Veld is de Bouwenvelop vastgesteld. De bouwenvelop bestaat uit hetgeen is vastgelegd in de Uitwerkingsplannen en een exacte beschrijving van de toegestane optimalisatie.

Nota Parkeren (2005)
In de Nota Parkeren 2005 staat het parkeerbeleid van het stadsdeel. Het parkeerbeleid is erop gericht de overlast van parkeren voor het milieu, gezondheid en leefbaarheid te beperken, terwijl het noodzakelijk geachte autoverkeer de beschikking heeft over een parkeerplaats. Om dit te realiseren, is in 1997 betaald parkeren als parkeerregime in heel Bos en Lommer geïntroduceerd.
In de Nota Parkeren 2005 staan de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • evenwichtige verdeling van de openbare ruimte, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de zwakkere gebruikers;
  • geen uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen (op maaiveld);
  • beschikbaarheid van een parkeerplaats binnen redelijke afstand van de woning, winkel en zakelijke bestemming;
  • bij nieuwbouw dient op eigen terrein of binnen het plangebied te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • voor toekomstige ontwikkelingen geldt als uitgangspunt dat de parkeerplaatsen die op straat verdwijnen, moeten worden gecompenseerd in gebouwde voorzieningen, op het niveau van het desbetreffende vergunninggebied.

Hoofdstuk 4 Het Ruimtelijk Kader

Wonen
De Kolenkitbuurt is gerealiseerd in de jaren '50 van de vorige eeuw. Toen de wijk net was gebouwd, lag deze aan de rand van de stad en was het toonbeeld van het moderne bouwen. De wijk maakt onderdeel uit van de Westelijke Tuinsteden die zijn ontwikkeld op basis van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van Cornelis van Eesteren. De Westelijke Tuinsteden vormden de schakel tussen stad en platteland. Het ideaal van de groene, open stad met "licht, lucht en ruimte" stond centraal.

Bij de herstructurering van de wijk heeft de huidige hoofdstructuur van de Kolenkitbuurt als uitgangspunt gediend voor het ontwerp van de toekomstige situatie. Hierdoor is de stedenbouwkundige samenhang gewaarborgd en zullen er geen "breuken" ontstaan tussen de bestaande en nieuwe structuur tijdens de vernieuwing. De bijzondere bebouwingselementen van de buurt, zoals de (half)open bouwblokken met een groene binnentuin worden behouden. Verder wordt aandacht besteed aan de kwaliteit van de buitenruimte. De verbetering hiervan vindt plaats door het instellen van een "encroachmentzone" langs de voorzijde van de woningen. Dit is een strook van 2,5 meter langs de buitenkant van de gebouwen die als een soort van "voortuin" kan gezien worden. Deze zone - in dit bestemmingsplan bestemd als Tuin-2 - is in het leven geroepen om nadrukkelijk de relatie tussen het leven op straat en het wonen te herstellen en privacy te bieden voor de woonfunctie op de begane grond. Alle woningen hebben een tuin, souterrain, erker of balkon in de encroachment. Er komt een duidelijke en herkenbare afscheiding tussen openbaar en privé. Van belang is een heldere scheiding tussen openbaar en privé met aandacht voor sociale veiligheid en beheer.

Met een maximale bouwhoogte van 14 meter kunnen in de woonblokken 4 lagen gebouwd worden. Op de zuidelijke koppen van de woonblokken wordt ruimte gegeven om een extra verdieping te realiseren.

Maatschappelijke voorzieningen
Onderdeel van het plangebied zijn de bestaande maatschappelijke voorzieningen in de zogenaamde Cordaan- en Foyergebouwen.

In het Cordaangebouw en op de laagste twee verdiepingen van het Foyergebouw biedt de zorginstelling Cordaan woonvoorzieningen voor verstandelijk gehandicapten. De bovenste twee verdiepingen van het Foyergebouw worden op dit moment gebruikt als tijdelijke huisvesting voor buitenlandse studenten. Beide gebouwen behouden hun gebruiksmogelijkheden conform het vigerend bestemmingsplan voor verschillende vormen van maatschappelijke dienstverlening.

Het Cordaangebouw wordt gesloopt en vervangen door nieuwbouw die nu onderdeel wordt van één van de woonblokken. Hiervoor worden nieuwe bouwregels gesteld in dit bestemmingsplan. De maximale bouwhoogte wordt tot 17 meter verhoogd waardoor het woonblok twee verhoogde koppen krijgt. Het aantal woningen neemt door deze verhoging niet toe; door wijziging van de gebouwvorm en door ruimere inrichting van woningen kunnen 24 woningen op 4 verdiepingen gerealiseerd worden. De begane grond kan gebruikt worden als gemeenschappelijk ruimte en tevens wordt hier ruimte geboden voor een "commerciële" functie (zie hieronder).

Commerciële functies
In de plint van het Cordaangebouw en in aangewezen delen van het woonblok aan de Jacob van Arteveldestraat wordt ruimte geboden voor de vestiging van diverse commerciële en/of maatschappelijke functies, zoals buurtcentrum of lunchroom. Deze functies kunnen de leefbaarheid van de woonwijk en de sociale cohesie vergroten.

Met betrekking tot de locaties aan de Jacob van Arteveldestraat wordt het volgende overwogen. Na voltooiing van de brug over de Erasmusgracht naar de Laan van Spartaan (buiten het plangebied van dit bestemmingsplan) zal de Jacob van Arteveldestraat een verbindingsroute voor fietsers en voetgangers vormen tussen deze nieuwe wijk en het kerngebied rondom het Bos en Lommerplein. De straat is daardoor interessant voor de vestiging van kleinschalige bedrijvigheid. Gekozen is verder voor onderdelen van het woongebouw waarvan de entree direct aan de straat ligt en de gevels een open uitstraling voor de straat hebben.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat op het ontrekken van woningen nog overige regelgeving, zoals de Ontrekkingsverordening van oud-stadsdeel Bos en Lommer 2000 van toepassing is. In dit bestemmingsplan worden slechts nieuwe functies juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Aan het ontrekken van woningen zijn vanuit genoemde regelgeving verdere vereisten verbonden.

Gekozen is voor functies met een beperkte milieuhinder die verenigbaar zijn met wonen. De toegelaten functies vallen in milieuhindercategorie 1 of 2 conform de brochure "Bedrijven en milieuzonering" (geactualiseerde uitgave uit 2007) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Functies van milieuhindercategorie 1 worden geacht te passen in een woongebied met een beperkte menging met andere functies. Categorie 2 functies zijn ook aanvaardbaar in een woonomgeving, maar dan in een meer gemengd gebied.

Verkeer
De openbare ruimte wordt tevens opnieuw ingericht om een verblijfsgebied te creëren met veel "licht, lucht en ruimte". Met het realiseren van ondergrondse parkeergarage zal de parkeerdruk hierdoor afnemen, zie hiervoor verder paragraaf 5.1.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Verkeer En Parkeren

Ontsluiting autoverkeer
Het plangebied wordt ontsloten door de Bos en Lommerweg. De Bos en Lommerweg ontsluit het gebied op de A10. De Bos en Lommerweg sluit verder via de Admiraal de Ruyterweg aan die de verbinding vormt tussen het plangebied en het centrum van Amsterdam. Voor het plangebied is derhalve sprake van een goede ontsluiting voor het autoverkeer.

Openbaar vervoer
De Bos en Lommerweg maakt onderdeel uit van het hoofdnet openbaar vervoer en worden gebruikt door lijndiensten van het openbaar stadsvervoer van Amsterdam. Over de Bos en Lommerweg rijden de busdiensten tussen Slotervaart en het Centraal Station, alsmede de tramverbinding tussen Slotermeer en het Flevopark. Beide lijnen hebben een halteplaats bij het net buiten het plangebied gelegen metrostation De Vlugtlaan, waar ook de metro's van de ringlijn stoppen. Ook de NS- en metrostations Sloterdijk en Lelylaan bevinden zich op relatief korte afstand van het plangebied. Het gebied is dan ook per openbaar vervoer goed ontsloten.

Langzaam verkeer
Het langzaam verkeer maakt op de Wiltzanghlaan en de Bos en Lommerweg, evenals op de doorgaande wegen buiten het gebied, gebruik van de daar aanwezige fiets- en voetpaden. De Bos en Lommerweg maakt onderdeel uit van het hoofdnet fiets. Op de erftoegangswegen zijn wel voetpaden aanwezig, maar wordt het fietsverkeer gemengd met het autoverkeer afgewikkeld, conform de uitgangspunten van Duurzaam Veilig. Zowel in oost-west- als in noord-zuidrichting zijn daarmee een groot aantal routes voor het langzaam verkeer. Daarnaast zal een nieuwe fietsverbinding worden aangelegd over de Erasmusgracht in het verlengde van de Jacob van Arteveldestraat. Er wordt ook een nieuwe fiets-/wandelroute gerealiseerd naar de Haarlemmerweg, zodat ook station Sloterdijk beter bereikbaar is geworden voor het langzaam verkeer. Langs de Leeuwendalersweg wordt een (hoofdnet)fietsroute aangelegd die zorgt voor de verbinding met station Sloterdijk.

Verkeersaantrekkende werking
Het bestemmingsplan heeft slechts een zeer beperkt aanvullend verkeersaantrekkende werking ten opzichte van het vigerend planologisch kader en de feitelijk bestaande situatie. Het aantal woningen en aantal m2 wonen neemt slechts verwaarloosbaar toe. Het bestemmingsplan maakt de vestiging van enkele commerciële functies in de plint van het Cordaangebouw en gedeeltelijk in één van de woonblokken mogelijk. Hierbij zijn alleen functies met beperkte milieuhinder toegelaten. Gelet op de aard van deze functies, de kleine schaal van vestigingen (maximaal 150 m2 bedrijfsvloeroppervlakte) en de opgelegde parkeernorm zullen de commerciële functies ook een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking hebben. Dit bestemmingsplan heeft dan ook een verwaarloosbaar verkeersaantrekkende werking.

Parkeren
Zoals in paragraaf 3.5 reeds werd aangegeven, is het beleid van het stadsdeel erop gericht dat er geen uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen op maaiveld zal plaatsvinden en dat bij nieuwbouw op eigen terrein of binnen of rondom het plangebied dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte.

Voor de koopwoningen in het plangebied wordt uitgegaan van 1 gebouwde parkeerplaats per woning en 0,2 parkeerplaats in de openbare ruimte voor bezoekers. Voor sociale huurwoningen wordt een parkeernorm van 0,5 parkeerplaats in de openbare ruimte gehanteerd.

De gebouwde parkeerplaatsen worden ondergronds gerealiseerd. Hiermee neemt de parkeerdrukte in het plangebied af. Voor de functie begeleid wonen hoeven er geen parkeerplaatsen gerealiseerd te worden; de bewoners van instelling (verstandelijk gehandicapten) maken geen gebruik van auto. Voor de werknemers van de zorginstellingen kunnen conform beleid drie "maatschappelijke vergunningen" verleend worden voor parkeren in de openbare ruimte. Overdag is er overigens voldoende parkeerruimte aanwezig.

Voor de commerciële functies geldt de norm van één parkeerplaats per 125 m2(bedrijfsvloeroppervlakte). Dit betekent dat er één extra parkeerplaats in de openbare ruimte moet komen. Deze parkeerplaats wordt tevens in de openbare ruimte voorzien.

De in de openbare ruimte benodigde parkeerplaatsen zijn meegenomen in de parkeerbalans van het stadsdeel. Deze parkeerbalans vormt de basis voor de (her)inrichting van de openbare ruimte.

5.2 Geluid

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail-, wegverkeer- en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen. De geluidnormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of industrieterrein.

In de Wet geluidhinder is aangegeven dat bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan dat ziet op een geluidzone, akoestisch onderzoek moet worden verricht naar de geluidbelasting op de gevel van woningen en andere geluidsgevoelige bebouwing.

Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan nieuwbouw van geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd indien een hogere waarde kan worden verleend. Voorwaarde voor een hogere waarde is in ieder geval dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen.

Wanneer de maximaal toelaatbare waarde voor geluidbelasting wordt overschreden, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel (een gevel zonder te openen/met slechts incidenteel te openen delen) of vliesgevel te realiseren. De geluidwaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Wanneer er sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting (art. 110a lid 6 Wgh en artikel 1.5 Besluit geluidhinder (Bgh). Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidbelasting, de binnenwaarde te worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen (suskast, isolatieglas).

In het Amsterdamse geluidbeleid ("Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder" van 13 november 2007) is bepaald dat de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld in principe dienen te beschikken over een stille zijde. Van dit principe kan slechts worden afgeweken op grond van zwaarwegende argumenten. Woningen met een dove gevel of een geluidwerende geven dienen altijd over een stille gevel of stil geveldeel te beschikken, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties.

5.2.1 Industriegeluid

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van het industrieterrein Westpoort.

Voor de vaststelling van het vigerend bestemmingsplan is reeds onderzoek verricht naar de geluidbelasting vanwege industrielawaai van Westpoort. Het onderzoek is per woonblok uitgevoerd en uit de berekeningen is gebleken dat de geluidbelasting 51 dB(A) bedroeg. Dit niveau is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en gelet hierop heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland op 16 januari 2007 hogere waarden vastgesteld.

Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is opnieuw onderzoek verricht naar industrielawaai. De Dienst Milieu en Bouwtoezicht, die de geluidzone beheert, heeft de geluidbelasting ter plaatse van de woningen opnieuw berekend. De resultaten van deze berekening zijn opgenomen in de Notitie "HGW Bestemmingsplan Kolenkitbuurt fase 2" van 11 januari 2010 (nr. 2009000112), zie als bijlage. Uit de nieuwe berekening blijkt dat de geluidbelasting vanwege Westpoort maximaal 50 dB(A) bedraagt. Dit niveau komt overeen met de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) zodat de vaststelling van nieuwe hogere waarden niet noodzakelijk is. De voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai wordt in acht genomen bij dit bestemmingsplan.

5.2.2 Wegverkeergeluid

Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle wegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de weg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen:

  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of;
  • waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken. Voor vervangende nieuwbouw geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde voor vervangende nieuwbouw vanwege snelwegen (buitenstedelijk verkeer) bedraagt 63 dB, vanwege binnenstedelijke wegen bedraagt het 68 dB.

Het plangebied ligt binnen de zone van de Bos en Lommerweg en van de A10. Conform de Wet geluidhinder is onderzoek verricht naar de geluidbelasting vanwege deze wegen door adviesbureau Royal Haskoning. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek Postzegelbestemmingsplan Cordaan, Zuidelijk Veld, Kolenkitbuurt" van 14 november 2009 (nr. 9V4505.01/R0001/Nijm), zie als bijlage. Uit het onderzoek blijkt het volgende.

Geluidbelasting vanwege A10
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt bij de meeste hoger gelegen woningen overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt ter hoogte van enkele woningen ook overschreden. Deze woningen, gelegen aan de zuidelijke koppen van de woonblokken, kunnen slechts met een dove gevel uitgevoerd worden. In de regels wordt voor de betreffende woningen een dove gevel voorgeschreven.

Voorafgaand aan de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan heeft de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam op 20 december 2006 een aantal hogere waarden vastgesteld. Voor de bouwblokken die vallen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan (4S en 4T) is ontheffing verleend tot 65 dB(A) (sinds de invoering van de nieuwe dosismaat Lden is dit gelijk te stellen met 63 dB) voor in totaal 90 woningen. Aan deze vastgestelde hogere waarden kan voldaan worden. Omdat het bouwplan meer woningen omvat dan oorspronkelijk gepland, wordt ten behoeve van dit bestemmingsplan een hogere waarde vastgesteld voor in totaal 114.

Verder wordt ten behoeve van het Cordaangebouw (in totaal 24 woningen) hogere waarden vastgesteld.

Geluidbelasting vanwege Bos en Lommerweg
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt bij een paar woningen van het Cordaangebouw overschreden. Het gaat met name over de noord- en westgevel van het Cordaangebouw. De hoogste geluidbelasting vanwege de Bos en Lommerweg is 51 dB hetgeen ver onder de maximale ontheffingswaarde van 68 dB ligt. Voor deze woningen (in totaal 12 woningen) wordt een hogere waarde vastgesteld.

5.2.3 Spoorweggeluid

Op grond van artikel 106b van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle spoorwegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de spoorweg aan het gestelde in de wet dient te worden getoetst. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB.

Het plangebied bevindt zich in de geluidzone van de ringspoorlijn. Reeds voorafgaand van het vigerend bestemmingsplan is er uitgebreid onderzoek verricht naar railverkeerslawaai. Uit dat onderzoek is gebleken dat het spoorweglawaai ter hoogte van dit plangebied (ruim) onder de voorkeursgrenswaarde van 55 dB blijft. Ook in het in paragraaf 5.2.2 genoemde akoestisch onderzoek van Royal Haskoning is railverkeerslawaai betrokken. Uit een indicatieve verkennende studie is gebleken dat de geluidbelasting onder de 55 dB blijft. Geconcludeerd kan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB voldaan kan worden.

5.2.4 Hogere waarden

Zoals in paragraaf 5.2.2 aangegeven is de geluidbelasting vanwege de A10 en Bos en Lommerweg hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Bij een aantal woningen is de geluidbelasting zelfs hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB.

Maatregelen ter beperking van de geluidhinder
Reeds ter voorbereiding van het vigerende bestemmingsplan is uitvoerig onderzoek verricht naar de redelijkerwijs mogelijke maatregelen om de geluidbelasting te beperken. In dat bestemmingsplan is onder meer overwogen om de bouwblokken gedeeltelijk te sluiten. Een gesloten bouwblok zou echter nadelige gevolgen hebben voor de bezonning van woningen en voor de sociale veiligheid van het gebied. Er is reeds een aantal bron- en overdrachtsmaatregelen genomen. Op de A10 en de afritten is geluidsluw asfalt aangebracht, de maximum snelheid is beperkt tot 80 km per uur en er zijn geluidsschermen geplaatst langs de snelweg. Verder is overwogen om een zes meter hoog scherm te plaatsen op de brug over de Erasmusgracht. Deze maatregel werd echter gelet op de aanzienlijke kosten daarvan en de beperkte vermindering van de geluidbelasting niet redelijk geacht.

Ondanks de getroffen maatregelen blijft de geluidbelasting boven de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Derhalve dienen voor deze woningen hogere waarde vastgesteld te worden voordat dit bestemmingsplan wordt vastgesteld. Voor zover de geluidbelasting boven de maximale ontheffingswaarde is, dienen deze woningen met een dove gevel uitgevoerd te worden. Hierbij wordt nog opgemerkt dat aan de norm voor binnenniveau (33 dB dan wel 35 dB(A)) wordt voldaan waarmee een aanvaardbaar akoestisch klimaat binnen de woningen gewaarborgd wordt.

Cumulatie van verschillende soorten geluidhinder
Artikel 110a van de Wet geluidhinder bepaalt dat wanneer er sprake is van cumulatie van geluid, er alleen een hogere waarde mag worden vastgesteld als de gecumuleerde geluidsbelastingen niet leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Conform het Amsterdams geluidsbeleid treedt een onaanvaardbare geluidbelasting op als de gecumuleerde waarde meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toegestane ontheffingswaarden. Uit het akoestisch onderzoek van Royal Haskoning d.d. 24 november 2009 blijkt dat het gecumuleerd geluidsniveau maximaal 65 dB bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan het Amsterdams beleid en de desbetreffende bepaling van de Wet geluidhinder.

Stille / geluidluwe zijde van woningen
Een ander vereiste uit het Amsterdams beleid inzake hogere grenswaarden is dat nieuwe woningen, waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld dan wel met een dove gevel wordt gerealiseerd, in principe een stille zijde dienen te krijgen. Een stille zijde wordt gedefinieerd als een gevel (of geveldeel) die niet rechtstreeks wordt belast met een geluidsniveau boven de voorkeursgrenswaarde. Van dit uitgangspunt mag gemotiveerd afgeweken worden.

Ondanks de getroffen maatregelen kan niet volledig verholpen worden dat niet alle woningen met een hogere geluidbelasting een stille zijde zullen hebben. Deze situatie bestond overigens ook al ten tijde van de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan Kolenkitbuurt. Destijds heeft het bestuur van het stadsdeel Bos en Lommer een afweging gemaakt van de verschillende belangen en deze situatie aanvaard. Hierbij werd belangrijk geacht dat stadsdeelbewoners een wooncarrière kunnen maken in een gemengde woonwijk. Het werd onderkend dat er geen oplossing bestaat om een geluidluw gebied te realiseren op deze locatie. Ten slotte werd nog overwogen dat sprake was van vervangende nieuwbouw, waarbij de bestaande woningen ook met dezelfde hoge geluidsbelasting te maken hadden.

Dit bestemmingsplan betekent een ondergeschikte wijziging van het vigerend bestemmingsplan, waarbij het aantal woningen slechts in beperkte mate toeneemt. Het stadsdeelbestuur heeft opnieuw overwogen dat er geen verdere redelijkerwijs te verwachten geluidsbeperkende maatregelen getroffen kunnen worden en dat het belang van het uitvoeren van het stedelijke vernieuwingsprogramma voorkeur krijgt boven het realiseren van stille zijden voor alle belaste woningen.

Advisering TAVGA
Conform het Amsterdams geluidbeleid is voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp hogere waarde besluit het plan voorgelegd aan het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA). Het TAVGA adviseerde om verder te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de reeds bestaande geluidschermen langs de A10 te verhogen. Verder is het TAVGA akkoord gegaan met de aanvraag hogere waarde.

Naar aanleiding van het advies van TAVGA heeft het adviesbureau Royal Haskoning een aanvullend onderzoek verricht naar de effecten van een eventuele schermverhoging. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Aanvullend akoestisch onderzoek Cordaan, effecten schermverhoging" van 5 februari 2010 (nr. 9V8239.01/N001/Nijm), zie als bijlage. In deze notitie is onderzocht wat de gevolgen zijn voor de geluidbelasting wanneer het bestaande scherm wordt verhoogd met twee meter.

Uit de resultaten blijkt dat de maximale reductie bij een schermverhoging van twee meter maximaal 2 dB is op het gebouw Cordaan en maximaal 1 dB op het bouwblok 4T. De maximale reductie van 2 dB geldt voor circa 6 woningen. Een reductie van 1 dB geldt voor circa 13 woningen. Het aantal woningen met een hogere waarde blijft gelijk na schermverhoging tot 8 meter.

De conclusie van dit aanvullend onderzoek is dat een schermverhoging, akoestisch gezien, niet doelmatig wordt beschouwd omdat relatief weinig woningen (totaal circa 19) profijt zouden hebben van de schermverhoging en omdat het slechts een beperkte geluidreductie als effect heeft.

5.2.5 Conclusie

Het plangebied is belast door verschillende verkeersbronnen, waarbij de A10 en de Bos en Lommerweg de meest maatgevende zijn. Ondanks de reeds getroffen geluidbeperkende maatregelen, wordt de voorkeursgrenswaarde voor een aantal woningen overschreden. Voor die woningen dient derhalve een hogere waarde besluit genomen te worden voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Een aantal woningen dient met een dove gevel uitgevoerd te worden. Hiermee wordt voldaan aan de Wet geluidhinder en aan het Amsterdams beleid inzake hogere waarden.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

5.3.2 Regelgeving

De Wet luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Ingevolge de wet is een specifiek op luchtkwaliteit betrekking hebbende titel 5.2 in de Wet milieubeheer (hierna: Wm) opgenomen.

Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit slechts vastgesteld worden indien (samengevat) aannemelijk is gemaakt dat:

  1. 1. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden of waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de wet opgenomen grenswaarde;
  2. 2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of
  3. 3. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met het bestemmingsplan samenhangende maatregel of een door dat bestemmingsplan optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  4. 4. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
  5. 5. het bestemmingsplan is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is vastgesteld programma (NSL).

In bijlage 2 van de wet zijn de grenswaarden, plandrempel en alarmdrempels voor de diverse stoffen opgenomen. Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2, jaargemiddelde) in Amsterdam het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de wet veroorzaakt. Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10) van belang.

Besluit en Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Artikel 5.16, eerste lid, onder b, van de wet introduceert het begrip "niet in betekende mate". In het Besluit "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit Nibm) en de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (Regeling Nibm) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip "niet in betekende mate" (nibm). Projecten die "niet in betekenende mate" (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In artikel 2 van het Besluit Nibm is bepaald dat de uitoefening van een of meer bevoegdheden of de toepassing van een of meer wettelijke voorschriften niet in betekenende mate bijdraagt, indien aannemelijk is gemaakt dat als gevolg van die uitoefening of toepassing de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide

  1. 1. met ingang van het tijdstip dat het NSL in werking is getreden niet de 3%- grens overschrijdt;
  2. 2. tot het tijdstip dat het NSL in werking treedt niet de tijdelijke 1%- grens overschrijdt.

Per 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, zodat inmiddels de 3%-grens van toepassing is.

In de Regeling Nibm is voor bepaalde categorieën van projecten de 3%-grens getalsmatig geconcretiseerd. Voor deze categorieën is het wettelijk geregeld dat in die gevallen de negatieve effecten de 3%-grens in ieder geval niet overschrijden. Dit betekent dat in de aangewezen gevallen zelfs geen indicatieve berekening hoeft plaats te vinden en dat het project zonder verdere motivering of toetsing door kan gaan. De belangrijkste aangewezen categorieën voor de 3%-grens zijn de bouw van niet meer dan 1500 woningen (of 3.000 woningen indien er twee ontsluitingswegen zijn met een gelijkmatige verkeersverdeling) en de bouw van kantoren met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 (of 200.000 m2 indien er twee ontsluitingswegen zijn met een gelijkmatige verkeersverdeling).

5.3.3 Beoordeling aspect luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan voorziet in een beperkte uitbreiding van het programma dat planologisch reeds mogelijk is. Het aantal m2 woningen neemt ten opzichte van het vigerend plan slechts verwaarloosbaar toe. Er worden in totaal 114 woningen mogelijk gemaakt (exclusief zorgwoningen) wat ver onder de drempel van 1500 woningen van de Regeling Nibm is. De effecten van het hele stedelijke hernieuwingsprogramma werd reeds bij het vigerend bestemmingsplan getoetst aan de grenswaarden en werd geconcludeerd dat het plan niet leidde tot overschrijding van grenswaarden. In het bestemmingsplan wordt de vestiging van gemengde "commerciële functies" tot een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 150 m2 mogelijk gemaakt. De verkeersaantrekkende werking van deze nieuwe functies is zodanig laag dat het voldoende aannemelijk is dat dit bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de heersende concentraties van verontreinigende stoffen. Ook het eventuele omzetten van woningen in kleinschalige bedrijfsactiviteiten hetgeen in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, heeft een zeer beperkt verkeersaantrekkende werking. Gelet op artikel 5.16, eerste lid, onder b, van de Wet luchtkwaliteit is er geen verder onderzoek noodzakelijk naar de effecten van dit plan op de luchtkwaliteit.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's bij de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van 10 of meer personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Binnen externe veiligheid zijn twee aspecten te onderscheiden: risico's vanwege bedrijven en risico's vanwege vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied bevindt zich niet in de omgeving van risicobedrijven. Over de A10 worden echter wel gevaarlijke stoffen vervoerd.

5.4.2 Toetsingskader

Voor de beoordeling van externe veiligheidsaspecten van transport van gevaarlijke stoffen over de weg (en tevens ook over het spoor en het binnenwater) is 'Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' van toepassing (laatst gewijzigd op 22 december 2009, gepubliceerd in Staatscourant 2009, nr. 19907). De Circulaire hanteert een risicobenadering waarbij het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) wordt beoordeeld.

Op basis van de circulaire is in nieuwe situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten, zoals woningen, 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Voor het groepsrisico geldt geen "harde" grenswaarde, maar een oriënterende waarde (OR). Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Hierbij dient de regionale brandweer in gelegenheid te worden gesteld advies uit te brengen over het groepsrisico, de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het bevoegd gezag kan gemotiveerd aangeven of de overschrijding van de oriëntatiewaarde al dan niet acceptabel wordt geacht.

5.4.3 Resultaten onderzoeken

Het plangebied ligt op 50 á 100 meter van de A10. Over de snelweg wordt brandbaar gas en brandbare en giftige vloeistoffen vervoerd. Het adviesbureau AVIV BV heeft op 3 augustus 2009 een onderzoek verricht naar de gevolgen van het vervoer gevaarlijke stoffen dichtbij het plangebied, waarbij gekeken is naar het plaatsgebonden en groepsrisico met en zonder bouwplan. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Externe Veiligheid A10 bouwplan Zuidelijk Veld Fase 2 van 3 augustus 2009, met kenmerk 091612B, zie als bijlage.

Voor dit onderzoek is als uitgangspunt genomen dat als gevolg van het bouwplan 10 bewoners meer aanwezig zullen zijn in het plangebied dan in de autonome situatie (situatie zonder bouwplan). Dit getal was gebaseerd op een voorgenomen uitbreiding van het Cordaangebouw in die zin dat er op de bovenste verdieping 4 penthouses zouden worden gebouwd. Dit voornemen wordt echter niet doorgevoerd; in het bouwplan is nu rekening gehouden met grotere zorgwoningen waardoor het aantal zorgwoningen gelijk blijft. Hoewel de penthouses niet meer gerealiseerd worden, is besloten om het externe veiligheidrapport niet te laten aanpassen gelet op de conclusies in de tekst.

In het plan wordt verder een commerciële ruimte van maximum 150 m2 in de plint toegelaten (hetgeen geschikt is voor een reisbureau, klein café of lunchroom), maar hier zullen geen grote aantallen mensen voor een langere periode aanwezig zijn. In het vigerende noch in dit bestemmingsplan zijn er aantallen woningen vastgelegd. Het bouwvolume in het vigerende en onderliggende bestemmingsplan neemt slechts in zeer geringe mate toe waardoor het aannemelijk is dat het aantal bewoners niet zal toenemen. Het eventuele omzetten van woonfunctie in commerciële functie heeft gelet op de kleinschaligheid daarvan (het gaat om vestigingen met een maximum van 60 m2 bedrijfsvloeroppervlakte en een gezamenlijke maximum van 540 m2 bedrijfsvloeroppervlakte) heeft een verwaarloosbaar effect.

De transportintensiteiten en bevolkingscijfers zijn in het rapport vermeld. Deze intensiteiten komen overeen met de cijfers genoemd in de bijlage van de Circulaire.

De conclusie van het rapport met betrekking tot het plaatsgebonden risico is dat het nergens langs de weg groter is 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Met betrekking tot groepsrisico wordt het volgende opgemerkt. In de autonome situatie is er sprake van overschrijding van de oriëntatiewaarde met een factor 12.8. Met de toename van 10 personen meer in het plangebied (zoals dat als uitgangspunt is genomen) neemt het groepsrisico niet berekenbaar toe.

In overeenstemming met de Circulaire heeft de Brandweer Amsterdam-Amstelland op 20 november 2009 advies uitgebracht, waarbij een aantal risicobeperkende maatregelen worden voorgesteld.

5.4.4 Verantwoording Groepsrisico

5.4.5 Conclusie externe veiligheid

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in een gebied, waar het plaatsgebonden risico onder de norm ligt, maar het groepsrisico de oriënterende waarde is reeds overschreden. Door het plan neemt het groepsrisico niet toe. Door vermindering van het transport van brandbaar gas, door coating van tankwagens, door een verbeterde bereikbaarheid van hulpdiensten en door interne noodplan voor Cordaan neemt het groepsrisico af en de veiligheid voor de bewoners toe.

Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat het vervoer van gevaarlijke stoffen geen onaanvaardbaar risico vormt en dat derhalve dit aspect geen belemmering betekent voor dit bestemmingsplan.

5.5 Bodem

5.5.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet in het belang van een goede ruimtelijke ordening worden voorkomen dat wordt gebouwd op verontreinigde grond. Op grond van artikel 8 van de Woningwet (Ww) stelt de gemeenteraad een bouwverordening vast. Hierin worden onder meer regels gesteld ter voorkoming van het bouwen op verontreinigde grond. Op grond van artikel 7b Ww is het verboden om te bouwen in strijd met deze regels. Derhalve moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemverontreiniging in het plangebied en moet in kaart worden gebracht hoe de eventuele verontreiniging zal worden gesaneerd.

5.5.2 Resultaten onderzoeken

Ten behoeve van het vigerend bestemmingsplan Kolenkitbuurt is reeds een indicatief bodemonderzoek verricht. Uit het onderzoek van Cauberg-Huygen d.d. 30 juni 2003, rapportnr. 20030550R1/BSt, blijkt dat er sprake van een matige verontreiniging met PAK in de grond. Deze verontreiniging is echter niet van dien aard, dat nader bodemonderzoek noodzakelijk is. De verontreiniging beperkt zich tot de ondergrond (0,5 - 1 m mv). Tevens is er sprake van een sterke verontreiniging met arseen en benzeen in het grondwater (ter plaatse van De Leeuw van Vlaanderenstraat 30-32). Nader onderzoek heeft uitgewezen dat er sprake is van een sterke grondwaterverontreiniging. Omdat het verontreinigde bodemvolume echter kleiner is dan 100 m³ en zowel horizontaal als verticaal is afgeperkt, is er geen sprake van ernstige bodemverontreiniging zoals bedoeld in de Wet bodembescherming.

5.5.3 Conclusie

Uit de reeds beschikbare onderzoeken blijkt dat er geen verdere onderzoeken dan wel (saneringsmaatregelen) noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk 6 Water

6.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV), die verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De gemeente Amsterdam beheer de riolering en heeft een zorgtaak met betrekking tot de grondwater.

6.2 Watertoets

Voorafgaand het opstellen van het vigerende bestemmingsplan Kolenkitbuurt is vooroverleg gevoerd met de waterbeheerder en het watertoets is doorgelopen. In dat bestemmingsplan is rekening gehouden met de verschillende waterhuishoudkundige aspecten bij het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp. Zo is bijvoorbeeld de toename van verhard oppervlak gecompenseerd met de aanleg van oppervlaktewater. Verder zijn de effecten van het bouwplan op de verschillende waterhuishoudkundige aspecten voldoende onderzocht.

Ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan Kolenkitbuurt maakt dit bestemmingsplan slechts kleine wijzigingen mogelijk die grotendeels geen invloed hebben op de waterhuishouding.

Grondwater
Een belangrijke wijziging ten opzichte van de uitgangspunten van het vigerend planologisch kader is de nieuwe situering van de parkeerkelder. In plaats van twee (halfverdiepte) kelders onder de bouwblokken wordt één gezamenlijke parkeerkelder mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Het totale oppervlak van de parkeerkelder en het aanlegniveau (NAP -1,2 m) blijven ongewijzigd.

Het gevolg van de gewijzigde situering van de parkeerkelder is op 29 mei 2009 in beeld gebracht door Fugro Ingenieursbureau B.V. In het briefrapport nr. 1109-0024-000 wordt geconcludeerd dat de aanleg van de halfverdiepte parkeerkelder geen significante barriérewerking zal veroorzaken. Ter plaatse van de binnentuinen kan bij hevige neerslag wateroverlast optreden (het zogenaamde "badkuipeffect"). De projectontwikkelaar zal bij de verdere uitwerking van het bouwplan een drainageplan voor de binnentuin opstellen om maatregelen te treffen ter voorkoming wateroverlast. Hierbij valt te denken aan maatregelen als de plaatsing van pijpleidingen waardoor het water op de Erasmusgracht geloosd kan worden.

Naar aanleiding van het commentaar van Waternet in het kader van het overleg met betrokken overheden op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, heeft Fugro aanvullend veldwerk verricht. De actule informatie is verwerkt in het briefrapport van 5 juli 2010, met opdrachtnummer 1109-0024-002.

In verband met mogelijk barrierewerking wordt blijkt uit het briefrapport dat de aanleg van de halfverdiepte kelder naar verwachting geen barrierewerking zal veroorzaken. Verder wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de binnentuinen een zogenaamd 'badkuipeffect' kan optreden. Ter voorkoming van het badkuipeffect heeft Fugro tevens een ontwateringsadvies opgesteld. Dit advies is opgenomen in het 'Rapport betreffende Hemelwaterafvoer Zuidelijk Veld Fase 2 te Amsterdam' van 18 juni 2010, met kenmerk 1109-0024-001. In dit rapport wordt geadviseerd om de binnentuin te ontwateren door middel van een drainagesysteem op particulier terrein. Het geactualiseerde briefrapport en het ontwateringsadvies is ter toetsing aan Waternet aangeboden. Waternet heeft met het voorgestelde drainageplan ingestemd. Om het drainageplan af te kunnen dwingen, wordt een regel aan het bestemmingsplan toegevoegd. Conform deze regel mag het dagelijks bestuur nadere eisen stellen in verband met maatregelen die nodig zijn om grondwateroverlast te voorkomen.

Waterkwaliteit
Bij de bouw van bouwwerken mag geen gebruik worden gemaakt van onbehandeld koper, zink, lood, teerhoudende dakbedekking (PAK's) en andere uitlogende (bouw)materiaalen die in aanraking komen (met regenwater dat in contact komt) met grondwater of oppervlaktewater. Deze maatregelen zullen worden geborgd bij de privaatrechtelijke uitgifte van de gronden.

Watercompensatie
Dit bestemmingsplan maakt slechts een verwaarloosbare toename van verharding mogelijk ten opzichte van het vigerend plan Kolenkitbuurt; circa 100 m2. Dit is aanzienlijk lager dan de 1.000 m2 toename verharding die als ondergrens geldt voor de verplichting van watercompensatie.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat in het plan Kolenkitbuurt dat de herinrichting van de hele Kolenkitbuurt planologisch mogelijk maakte, voldoende aandacht werd besteed aan dit onderwerp. In dat kader werd voorzien in 5.000 m2 toename van water wat vrijwel geheel in de Ringspoorzone is gerealiseerd. Verder werd voorzien in het vergraven van de plas-drasbermen in de ecologische zone.

Hoofdstuk 7 Natuur En Landschap

7.1 Algemeen

Twee wettelijke regelingen zijn van belang:

  1. 1. de Natuurbeschermingswet 1998 (NBW 1998) voor de gebiedsbescherming;
  2. 2. de Flora- en faunawet (Ffw) voor de soortenbescherming.

Daarnaast zijn waardevolle gebieden beschermd op basis van beleid, zoals de Nota Ruimte en het provinciale en het gemeentelijk ecologische beleid. De effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten moeten worden onderzocht en getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.

7.2 Regelgeving

Natuurbeschermingswet
Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van een Natura 2000 gebied kan verslechteren of verstoren (dit wordt de verslechterings- en verstoringstoets genoemd) dient er een vergunning op grond van de Nb-wet te worden aangevraagd.

Flora en faunawet
Op grond van de Flora en Faunawet (Ffw) zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Ffw aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de Ffw kan worden verleend. In dat geval is het bestemmingsplan vanwege de Ffw niet uitvoerbaar.

7.3 Resultaten Onderzoeken

Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een gebied dat valt onder de Natuurbeschermingswet.

In het verleden is een inventarisatie uitgevoerd naar de mogelijk aanwezige dier- en plantsoorten in het plangebied. De werkzaamheden in het plangebied leiden tot mogelijke aantasting van de verblijfsgebieden en/of verstoring van de volgende beschermde soorten:
- broedvogels: alle vogelsoorten met een verblijfplaats in of nabij de plangebieden, te weten soorten van stedelijk gebied en soorten van tuin en struweel;
- zoogdieren: gewone dwergvleermuis, laatvlieger (mogelijk), egel, gewone bosspitsmuis,huisspitsmuis, mol, veldmuis, bosmuis en konijn.

De aantasting en verstoring van de vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen (half maart t/m half juli) te laten starten. Er heeft een onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat er vleermuizenverblijfplaatsen in het plangebied aanwezig zijn. De bebouwing waarin deze verblijfplaatsen zich bevinden, zullen buiten de kolonietijd en voortplantingstijd gesloopt worden (mei-oktober) en er zullen vervangende verblijfplaatsen worden gerealiseerd.

De kleine zoogdiersoorten komen algemeen voor in Nederland. De verwachting is dat met de in dit bestemmingsplan behandelde ontwikkelingen de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in het geding komt, omdat genoemde soorten (indien zij verstoord worden) slechts tijdelijk worden verstoord en nabij het plangebied en voldoende gelijkwaardig leefgebied voorhanden is.

7.4 Conclusie

De Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet zullen de uitvoer van dit bestemmingsplan niet in de weg staan.

Hoofdstuk 8 Cultuurhistorie En Archeologie

8.1 Algemeen

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.

8.2 Regelgeving

Monumentenwet
De Monumentenwet 1988 bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a Monumentenwet 1988). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.

Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen en voor het uitvoeren van overige werken, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de omgevingsvergunning worden gesteld.

8.3 Resultaten Onderzoeken

Reeds ter voorbereiding van het vigerende bestemmingsplan heeft het Bureau Monumenten en Archeologie Amsterdam (BMA) een bureauonderzoek verricht naar de te verwachten archeologische waarden in het plangebied. Uit die inventarisatie is gebleken dat de kans dat archeologische waarden in dit plangebied worden aangetroffen, laag is. Gelet hierop is geen verder onderzoek nodig vooraf of tijdens grondwerkzaamheden. Derhalve worden in dit bestemmingsplan geen regels gesteld ter bescherming van archeologische waarden.

Ondanks de lage verwachting kunnen toevalsvondsten worden aangetroffen tijdens de bouwwerkzaamheden. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat bij toevalsvondsten het Bureau Monumenten en Archeologie Amsterdam per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

Hoofdstuk 9 Luchthavenindelingsbesluit

In de directe omgeving van de gemeente Amsterdam ligt Schiphol. Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van het Schiphol is geformuleerd in de Wet luchtvaart. Deze wet biedt grondslag voor het Luchthavenindelingsbesluit, waarin de ruimtelijke consequenties van de Wet luchtvaart worden weergegeven. Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Hierin worden verschillende milieuaspecten ten aanzien van Schiphol geregeld, namelijk beperkingen met het oog op externe veiligheid, geluidsbelasting, vogelaantrekkende werking of hoogtebeperkingen.

Het voorliggende plan valt buiten het beperkingengebied van het LIB. Derhalve heeft het LIB geen gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Hoofdstuk 10 Juridische Planbeschrijving

10.1 Algemeen

Zoals hiervoor reeds aangegeven, is dit bestemmingsplan op ontwikkeling gericht, waarbij in het kader van stedelijke vernieuwing nieuwe woningen worden gerealiseerd. Gelet op het in omvang beperkt plangebied en de inmiddels concreet geworden bouwplannen, is gekozen voor een gedetailleerd uitgewerkt bestemmingsplan.

Het plan is gemaakt met behulp van RO-Plan, een softwarepakket waarmee bestemmingsplannen digitaal en volgens de standaard van het Handboek Amsterdamse bestemmingsplannen kunnen worden getekend en voorzien van de bijbehorende regels.

Het bestemmingsplan is door particulieren te raadplegen op internet. Bij het aanklikken van een bestemming met de muis verschijnen de regels die erop van toepassing zijn in beeld. Op deze wijze wordt het bestemmingsplan toegankelijker voor particulieren. Daarnaast is zoals gebruikelijk een 'papieren plan' beschikbaar dat geraadpleegd kan worden.

10.2 Artikelgewijze Toelichting

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de plankaart.

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en regels, vergezeld van een toelichting. De plankaart heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De (digitale) plankaart vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in drie hoofdstukken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels.

In de regels is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij het vigerend bestemmingsplan "Kolenkitbuurt". Slechts waar het bouwplan niet in dat bestemmingsplan past, is hierbij een nieuwe regeling getroffen.

Artikel 1 Begrippen
Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd. De gehanteerde omschrijving van de begrippen komt overeen met de wijze waarop deze in andere actuele Amsterdamse bestemmingsplannen wordt omschreven.

Artikel 2 Wijze van meten
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een bouwplan past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.

Artikel 3 Maatschappelijk
De bestemming Maatschappelijk is toegekend aan de zogenaamde Foyer- en Cordaangebouw, waar verstandelijk gehandicapten worden gehuisvest. Voor het Cordaangebouw wordt een grotere bouwhoogte mogelijk gemaakt. Verder wordt in de plint de nieuwe functie van (zakelijke en consumentverzorgende) dienstverlening en / of horeca III (café, bar) en IV (restaurant, koffie- of theehuis, lunchroom) toegelaten.

Artikel 4 Tuin 1
Dit artikel geeft een regeling over de binnentuin tussen de woonblokken. Een deel van de binnentuin hoort als privétuin bij de aangrenzende woningen, maar het grootste gedeelte is in gezamenlijk gebruik. Het oprichten van bouwwerken in de binnentuin is slechts beperkt toegestaan; gebouwen (voor zover omgevingsvergunningplichtig) zijn in het gezamenlijke gedeelte noch in privétuinen toegestaan. Er wordt de mogelijkheid gegeven om een parkeergarage (half)ondergronds te realiseren tot 1,85 meter diep. Deze diepte is uit het (ontwerp) bouwplan overgenomen, op grond waarvan de effecten op (grond)waterhuishouding is onderzocht.

Artikel 5 Tuin 2
Dit artikel betreft de voortuinen, de zogeheten "encroachmentzone" aan de buitenkant van de woonblokken. Zoals hiervoor in hoofdstuk 4 al opgemerkt, is dit een private, niet-openbare strook langs de voorzijde van de woningen van 2,5 meter die in het leven is geroepen om nadrukkelijk de relatie tussen het leven op straat en het wonen te herstellen. In de strook wordt tuin ingericht en balkons of erkers in de hogere verdiepingen. De portieken bij de ingang van de gebouwen mogen maximaal 2 meter uitsteken.

Artikel 6 Verkeer
In de bestemming Verkeer wordt ruimte geboden voor de inrichting van de openbare ruimte, zoals de realisatie van parkeerplaatsen. Hierbij wordt opgemerkt dat met de realisatie van ondergrondse parkeervoorzieningen de parkeerdruk in de Leeuw van Vlaanderenstraat zal afnemen (zie hiervoor nog de toelichting bij artikel 10) .

Artikel 7 Wonen
In dit artikel wordt de woonfunctie geregeld. De bestemmingsvlakken zijn wat breder geworden dan in het vigerend bestemmingsplan, maar de overige bouw- en gebruiksvereisten zijn dezelfde gebleven. Hierbij wordt nog nadrukkelijk gemeld dat een deel van de woningen (aan de zuidkoppen) met een dove gevel gerealiseerd moeten worden. Een verdere beschrijving van de geluidaspecten is te vinden in paragraaf 5.2. Er wordt de mogelijkheid gegeven om een parkeergarage (half)ondergronds te realiseren tot 1,85 meter diep. Deze diepte is uit het (ontwerp) bouwplan overgenomen, op grond waarvan de effecten op (grond)waterhuishouding is onderzocht.
De bouwhoogte van de onderste bouwlaag bedraagt 1 meter boven peil. In het algemeen is het niet wenselijk dat de halfverdiepte ondergrondse bouwlaag, en met name de parkeergarage, te veel boven het peil uitsteekt omdat het het straatbeeld verstoort. Bij enkele gedeelten van het gebouw is echter toegestaan dat de onderste bouwlaag 1,2 meter boven het peil mag uitsteken. Deze uitzondering is gemaakt voor de gedeelten waar tevens een halfverdiepte woonruimte aanwezig is. Voor de souterrain woonruimtes is het essentieel dat ze voldoende daglicht ontvangen. Dit kan alleen gewaarborgd worden als de bouwhoogte van de onderste bouwlaag verhoogd is tot 1,2 meter boven peil. Bij deze gedeelten van het gebouw is het toegestaan dat tevens het parkeergarage-gedeelte aan de Leeuw van Vlaanderenstraat 1,2 meter boven peil mag uitsteken. Een lagere bouwhoogte voor de parkeergarage zou betekenen dat er een "knik" zou ontstaan in het plafond van de onderste bouwlaag wat technisch moeilijk en zeer kostbaar is om te realiseren. Verder wordt overwogen dat de encroachment zone zodanig wordt ingericht dat de parkeergarage nauwelijks zichtbaar is vanaf de straat. Gezien de samenhang van de parkeergarage met de souterrain woningen, de onredelijke hoge kosten van realisatie met ongelijk plafond en de inrichting van de encroachment zone vindt het stadsdeelbestuur in dit geval acceptabel dat de parkeergarage op enkele locaties hoger uitsteekt dan in het algemeen aanvaardbaar wordt geacht.
In hoofdstuk 4 is reeds aangegeven dat op enkele aangewezen locaties kleinschalige bedrijvigheid (in de vorm dienstverlening en horeca III en IV ) mogelijk is gemaakt voor zover deze functies geen onaanvaardbare milieuhinder veroorzaken.

Artikel 8 Antidubbeltelregel
Deze bepaling vormt evenals de overgangsbepaling een van de "standaardregels" die het Bro als verplicht op te nemen bepaling in een bestemmingsplan voorschrijft en komt dus geheel overeen met de tekst uit het Bro. Het moet verhinderen dat bouwpercelen, die slechts voor een bepaald deel mogen worden bebouwd, later alsnog kunnen worden volgebouwd. Nadat een eerste bouwwerk is gerealiseerd, moet deze bepaling voorkomen dat het overgebleven open terrein opnieuw als het totale bouwperceel kan worden beschouwd.

Artikel 9 Algemene bouwregels
Dit artikel maakt bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakgrenzen en bebouwingsregels mogelijk zonder een ontheffingsprocedure. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel omgevingsvergunningprocedures (voorheen: ontheffing, daarvoor vrijstelling) nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een omgevingsvergunning te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt "bij wijze van recht". Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregel
In dit artikel is voorgeschreven dat in de ondergrondse parkeergarage minimaal 50 parkeerplaatsen dienen gerealiseerd te worden. Zoals in de paragrafen 3.5 en 5.1 reeds genoemd is, wordt per koopwoning (in totaal 50 in fase 2) 1 parkeerplaats in de ondergrondse parkeergarage gerealiseerd. De overige woningen in deze fase zijn sociale huurwoningen. Voor deze woningen worden conform het beleid van het stadsdeel parkeerplaatsen opgenomen in de parkeerbalans.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Met deze regel kan het dagelijks bestuur omgevingsvergunning verlenen van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer bepalingen over specifieke doeleinden zoals antennes, liftopbouwen en overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen gaan in dit geval verder dan de in artikel 9 opgenomen mogelijkheden en maken een afwegingsmoment noodzakelijk.

Artikel 12 Algemene procedureregels
Bij het stellen van nadere eisen, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, dient aan belanghebbenden de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen te worden geboden. Hiertoe wordt in artikel 12 een procedure voorgeschreven.

Artikel 13 Geluidzone industrie
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Westpoort. Conform de Wet geluidhinder wordt de geluidzone op de plankaart weergegeven. Het bouwen van geluidsgevoelige bestemmingen in de geluidzone is slechts toegestaan indien aan de vereisten van de Wet geluidhinder wordt voldaan. De toets aan de Wet geluidhinder is in paragraaf 5.2 verantwoord.

Artikel 14 Overgangsrecht
In dit artikel zijn overgangsregels opgenomen, die evenals de anti-dubbeltelregel behoren tot de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 15 Slotregel
De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de deelraad.

Hoofdstuk 11 Uitvoerbaarheid

11.1 Economische Uitvoerbaarheid

Grondexploitatiewetging
Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de gronden waarop het bestemmingsplan van toepassing is. Het kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro, is daarom verzekerd via het erfpachtstelsel.

Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van de Wro dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van de gronden.

Financiële uitvoerbaarheid
Dit bestemmingsplan strekt ter uitvoering van het stedelijke vernieuwingsprogramma van de Kolenkitbuurt. Zowel voor het Vernieuwingsplan Kolenkitbuurt als voor het Uitwerkingsplan Zuidelijk Veld is een raming gemaakt van de kosten en opbrengsten van het vernieuwingsprogramma. Met betrekking tot de financiering van het programma wordt verwezen naar de financiële paragrafen van die plannen.

Met betrekking tot hetgeen in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, wordt nog opgemerkt dat de projectontwikkelaar had aangegeven dat hij over voldoende financiële middelen beschikt om het plan uit te voeren.

11.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

11.2.1 Maatschappelijk overleg

Voorafgaand aan de vaststelling van het vernieuwingsplan, de vigerende bestemmingsplan en het Uitwerkingsplan Zuidelijk Veld is reeds voldoende mogelijkheid tot inspraak geboden. Dit bestemmingsplan geeft slechts op ondergeschikte punten afwijkende regeling ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen. Derhalve is besloten om geen afzonderlijke inspraakavond te organiseren bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan. Uiteraard kunnen derden in het kader van de formele bestemmingsplanprocedure zienswijzen naar voren brengen.

Desalniettemin werd parallel met het overleg met betrokken overheden (ex artikel 3.1.1 Bro) het concept-ontwerp bestemmingsplan ook opgestuurd naar de volgende maatschappelijke partners:

  1. 1. Milieucentrum Amsterdam;
  2. 2. Kamer van Koophandel.

11.2.2 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1 Bro)

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het concept ontwerp bestemmingsplan verzonden aan:

  1. 1. Provincie Noord-Holland;
  2. 2. Vrom-Inspectie, Regio Noord-West;
  3. 3. Burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam / APC;
  4. 4. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht / Waternet;
  5. 5. Stadregio Amsterdam;
  6. 6. Brandweer Amsterdam-Amstelland;
  7. 7. Rijkswaterstaat Noord-Holland.

Hieronder wordt in samengevatte vorm de inhoud van de binnengekomen reacties weergegeven. Tevens is daarbij aangegeven op welke wijze met de reactie in het bestemmingsplan rekening is gehouden.

1. Stadsregio Amsterdam

De Stadsregio Amsterdam verzoekt om aanvulling van hoofdstuk 3 van de toelichting met het regionale beleid zoals het Regionaal Verkeer en Vervoerplan en de Woonvisie van de Stadsregio.

Verder verzoekt zij om de belangrijkste loop- en fietsroutes naar bijvoorbeeld de stations, metrohaltes en busvoorzieningen aan te duiden.

Reactie:
Conform verzoek is in hoofdstuk 3 een nieuwe paragraaf 3.3 Regionaal beleid opgenomen, waarin het Regionaal Verkeer en Vervoerplan en de Woonvisie van de Stadsregio op hoofdlijnen is beschreven. Verder worden in paragraaf een 5.1 onder een nieuw kopje "Langzaam verkeer" de belangrijkste loop- en fietsroutes naar openbaar vervoer haltes beschreven.

2. Brandweer Amsterdam-Amstelland

Bij de voorbereiding van het concept-ontwerpbestemmingsplan is advies gevraagd van de Brandweer Amsterdam-Amstelland ten aanzien van externe veiligheid. Het advies van de Brandweer is verwerkt in paragraaf 5.4 van de toelichting. In haar reactie in het kader van 3.1.1. overleg geeft de Brandweer aan dat het aspect externe veiligheid uitgewerkt is en dat het gemotiveerd wordt waar de overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico aanvaardbaar wordt geacht. Derhalve heeft de Brandweer geen opmerkingen met betrekking tot het concept-ontwerpbestemmingsplan.

Reactie:
Is voor kennisgeving aangenomen.

3. Waternet

a. Grondwater
Waternet geeft aan niet akkoord te zijn met het drainageplan in het openbare gebied. Drainage op particulier terrein kan mits het grondwater in het openbaar gebied hier geen hinder van ondervindt. Verder wordt erop gewezen dat de parkeergarage de barrierewerking vergroot, terwijl er in de omgeving nu al grondwaterproblemen zijn.

Reactie:
Naar aanleiding van het commentaar van Waternet heeft adviesbureau Fugro nader onderzoek gedaan naar mogelijke barrierewerking en naar maatregelen ter voorkoming van het zogenaamd 'badkuipeffect'. Hierbij is geconcludeerd dat de aanleg van de halfverdiepte kelder naar verwachting geen barrierewerking zal veroorzaken. Om het zogenaamd 'badkuipeffect' ter plaatse van de binnentuinen te voorkomen werd verder een ontwateringsadvies opgesteld. De inhoud van het nader rapport en van het ontwateringsadvies wordt verder beschreven in hoofdstuk 6 van de toelichting. Op basis van deze aanvullingen gaf Waternet positief wateradvies in haar brief van 7 juli 2010.

b. Watercompensatie
Waternet verzoekt om de toelichting uit te breiden met overwegingen omtrent watercompensatie. Hierbij dient aangegeven te worden wat de toename is van de verharding en waar compensatie zal plaats vinden.

Reactie:
Zoals in de toelichting aangegeven staat maakt dit bestemmingsplan slechts kleine wijzigingen mogelijk ten opzichte van het vigerende plan Kolenkitbuurt dat in de herinrichting van de hele Kolenkitbuurt mogelijk maakte. In dat plan heeft men destijds voldoende aandacht besteed aan het onderwerp watercompensatie. In dat kader werd voorzien in 5.000 m2 toename van water wat vrijwel geheel in de Ringspoorzone is gerealiseerd. Verder was voorzien in het vergraven van de plas-drasbermen in de ecologische zone. Waternet heeft dat plan goedgekeurd.
Dit bestemmingsplan maakt slechts een verwaarloosbare toename van verharding mogelijk; circa 100 m2. Dit is aanzienlijk lager dan de 1.000 m2 toename verharding die als ondergrens geldt voor de verplichting van watercompensatie. Deze overwegingen zijn aan de toelichting toegevoegd.

c. Verboden bouwmaterialen
Tot slot geeft Waternet aan dat het gebruik van uitlogende materialen / stoffen als PAK, lood, zink en koper niet toestaat.

Reactie:
In de toelichting is een passage opgenomen waarin het gebruik van genoemde stoffen wordt verboden. Dit vereiste wordt meegegeven aan de ontwikkelaar.

11.2.3 Terinzagelegging ontwerp

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft samen met alle relevante stukken vanaf 2 september 2010 tot en met 13 oktober 2010 ter inzage gelegen en tevens werd het langs elektronische weg beschikbaar gesteld. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om zienswijzen naar voren te brengen. Het bevoegd gezag heeft geen zienswijzen naar aanleiding van het ontwerp-besluit ontvangen.

Bijlage 1 Briefrapport Fugro Betreffende Beschouwing Waterhuishouding Herinrichting Zuidelijk Veld, 5 Juli 2010

Bijlage 1 Briefrapport Fugro betreffende Beschouwing waterhuishouding herinrichting Zuidelijk Veld, 5 juli 2010

Bijlage 2 Rapport Fugro Betreffende Hemelwaterafvoer Zuidelijk Veld Fase 2, 18 Juni 2010

Bijlage 2 Rapport Fugro betreffende Hemelwaterafvoer Zuidelijk Veld Fase 2, 18 juni 2010

Bijlage 3 Rapport Aviv Externe Veiligheid A10 Bouwplan Zuidelijk Veld Fase 2, 3 Augustus 2009

Bijlage 3 Rapport AVIV Externe veiligheid A10 bouwplan Zuidelijk Veld fase 2, 3 augustus 2009

Bijlage 4 Advies Brandweer Amsterdam-amstelland Omtrent Externe Veiligheid T.b.v. Bestemmingsplan Zuidelijk Veld Fase 2

Bijlage 4 Advies Brandweer Amsterdam-Amstelland omtrent Externe veiligheid t.b.v. bestemmingsplan Zuidelijk Veld fase 2

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Royal Haskoning Wegverkeerslawaai, 24 November 2009

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek Royal Haskoning Wegverkeerslawaai, 24 november 2009

Bijlage 6 Aanvullend Akoestisch Onderzoek Cordaan Van Royal Haskoning, Effecten Schermverhoging, 5 Februari 2010

Bijlage 6 Aanvullend akoestisch onderzoek Cordaan van Royal Haskoning, effecten schermverhoging, 5 februari 2010

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Dmb Inzake Industrielawaai, 11 Januari 2010

Bijlage 7 Akoestisch onderzoek DMB inzake industrielawaai, 11 januari 2010

Bijlage 8 Vaststelling Hogere Grenswaarden Bp Zuidelijk Veld Fase 2.pdf

Bijlage 8 Vaststelling Hogere grenswaarden BP Zuidelijk Veld fase 2.pdf