VU medisch centrum (e.o.)
Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam
Onherroepelijk op 22-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan VU medisch centrum (en omgeving) van de gemeente Amsterdam
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.K1002BPGST.gml met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 archeologisch rapport
Rapport, zoals bedoeld in artikel 39, lid 2 Monumentenwet 1988, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
1.6 automatenhal
Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, zoals die geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn opgesteld.
1.7 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage
Een in de regels of plankaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden.
1.9 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bijzondere bouwlaag
Kelder, souterrain, kap, dakopbouw.
1.12 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.13 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.14 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.15 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.17 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.18 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.19 brutovloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc., uitgezonderd ondergrondse parkeervoorzieningen.
1.20 consumentverzorgende dienstverlening
Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.
1.21 cyclotron
Bedrijfsmatig vervaardigen van kortlevende radioactieve producten bestemd voor toepassing binnen afdelingen nucleaire geneeskunde van ziekenhuizen.
1.22 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die deze zaken kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.23 dienstverlening
Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:
- 1. consumentverzorgende dienstverlening;
- 2. zakelijke dienstverlening;
- 3. maatschappelijke dienstverlening.
1.24 dove gevel
De bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, waarin:
- a. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), dan wel;
- b. alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.25 eerste bouwlaag / plint
De eerste volledige bouwlaag op of boven peil.
1.26 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 geldwisselkantoor
Een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.
1.28 geluidsgevoelige functie
Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.29 geluidsgevoelige ruimte gezondheidszorggebouwen
- a. onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- b. onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van andere gezondheidszorggebouwen;
- c. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.
1.30 geluidwerend vlies
Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen als gevolg waarvan voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder, en waarbij de afstand tussen geluidwerende vlies en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen geluidwerende vlies en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).
1.31 gevoelige bestemming luchtkwaliteit
Categoriën van gevallen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), uitsluitend voor zover deze nog niet aanwezig dan wel vergund waren op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
1.32 groenvoorziening
Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
1.33 hogere waarde
Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.
1.34 horeca I
Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
1.35 horeca III
Café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
1.36 horeca IV
Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
1.37 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.
1.38 maaiveld
De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.
1.39 maatschappelijke dienstverlening
Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.
1.40 medisch-gerelateerde dienstverlening
Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek, op het gebied van de uitvoering van medische zorg, medisch onderwijs en medisch onderzoek, inclusief de daarbij behorende al dan niet zelfstandig te vestigen kantoorruimte.
1.41 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.42 omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor zover in artikel 22, lid 22.1, onder a, in de aanhef wordt gesproken over een omgevingsvergunning voor het bouwen krachtens welke gebouwd kan worden, wordt daaronder mede verstaan een bouwvergunning verleend op basis van de Woningwet.
1.43 ondergrondse parkeergarage
Parkeervoorziening gelegen onder maaiveld.
1.44 ondergronds
Gelegen onder maaiveld.
1.45 openbare ruimte
Voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
1.46 overbouwing / onderdoorgang
Een op de plankaart aangegeven gebied waar, binnen de bestemmnig een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht.
1.47 peil
Onder het peil wordt verstaan:
- a. voor bouwwerken gelegen binnen de gronden met de bestemming Maatschappelijk het N.A.P;
- b. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
1.48 plankaart
De plankaart van het bestemmingsplan VU medisch centrum (en omgeving).
1.49 planregels
De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan VU medisch centrum (en omgeving).
1.50 praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis
Dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft.
1.51 prostitutie
Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.
1.52 prostitutiebedrijf
Een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.
1.53 seksinrichting
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.
1.54 short stay
Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.
1.55 souterrain
Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend maaiveld is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,50 meter boven het maaiveld is gelegen.
1.56 Staat van Inrichtingen
De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.
1.57 tramvoorzieningen
Dienstgebouwen alsmede abri's, tramrails,bovenleidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het tramverkeer.
1.58 watergang
Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.
1.59 waterkering
Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.
1.60 waterpeil
Het N.A.P. of het plaatse aan te houden waterpeil.
1.61 waterstaatkundige werken
Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.
1.62 weg
Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
1.63 wet
Wet ruimtelijke ordening.
1.64 woning
Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouden.
1.65 zakelijke dienstverlening
Het verlenen van diensten die bestaan uit het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus.
1.66 zorgtuin
Openbaar toegankelijke binnentuin VUmc.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf maaiveld tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de brutovloeroppervlakte van een gebouw
de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.
2.8 de minimum bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf peil tot aan het punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouwzijnde, waaraan de bouwhoogte ten minste moet voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de omhullende gevel van een gebouw aan deze minimum bouwhoogte moet voldoen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. openbare ruimte;
- c. waterlopen en waterpartijen;
met de daarbij behorende:
- d. voet- en fietspaden;
- e. straatmeubilair;
- f. speelvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen.
De op de plankaart voor Groen aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens bestemd voor:
- h. maatschappelijke dienstverlening en in het bijzonder medische voorzieningen, waaronder begrepen een (universitair) medisch centrum met bijbehorende onderwijsvoorzieningen ten behoeve van universitair, hoger en middelbaarberoepsonderwijs, kantoorruimten, laboratoria en onderzoeksruimten;
- i. medisch-gerelateerde dienstverlening;
- j. ondergrondse parkeergarages.
3.2 Bouwregels
- a. Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. maximale bouwhoogte: 3 meter;
- 2. maximale bebouwingsoppervlakte per bouwwerk: 10 m².
- b. Onverminderd het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens gebouwen worden opgericht ten dienste van de functies als bedoeld in lid 3.1, onder h, i en j, zij het uitsluitend onder maaiveld en met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. maximale bouwdiepte: twee bouwlagen;
- 2. maximaal bebouwingspercentage: 100%.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken geen gebouwen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 3.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 18 in acht dient te worden genomen.
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke dienstverlening en in het bijzonder medische voorzieningen, waaronder begrepen een (universitair) medisch centrum met bijbehorende onderwijsvoorzieningen ten behoeve van universitair, hoger en middelbaar beroepsonderwijs, laboratoria en onderzoeksruimten, en bijbehorend(e) kantoor(ruimten);
met (een) bij deze medische voorzieningen behorende en / of daaraan ondersteunend zijnde:
- b. helikopterplatform, met de daarbij behorende hangaar en overige voorzieningen;
- c. uitvaartcentrum;
- d. sportvoorzieningen;
- e. gastenverblijf, inclusief overnachtingsgelegenheid;
- f. cyclotrons;
- g. medisch-gerelateerde dienstverlening;
alsmede ten behoeve van:
- h. andere maatschappelijke dienstverlening dan bedoeld onder a;
- i. detailhandel;
- j. consumentverzorgende dienstverlening;
- k. horeca I en horeca IV;
- l. een functiemenging van wonen, horeca IV en consumentverzorgende dienstverlening, uitsluitend voor zover het betreft de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd';
- m. straten en wegen met 8 rijstroken, waaronder begrepen een tweetal trambanen tevens te gebruiken als dubbele busbaan, en voet- en fietspaden, uitsluitend voor zover het betreft de gronden ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
met de daarbij behorende:
- n. parkeervoorzieningen, waaronder begrepen ondergrondse parkeergarages, met de daarbij behorende in- en uitritten, alsmede voorrijmogelijkheden;
- o. groenvoorzieningen;
- p. openbare ruimte;
- q. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- 1. de in deze bestemming begrepen gronden mogen worden bebouwd tot een maximale brutovloeroppervlakte van 460.000 m2, met inachtneming van de maximale brutovloeroppervlaktes voor zover op de plankaart staan aangegeven;
- 2. uitgezonderd ondergrondse bebouwing mogen gebouwen uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- i. maximale bouwhoogte: zoals op de plankaart staat aangegeven;
- ii. onverminderd het bepaalde onder i geldt binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd' een maximale bouwhoogte van drie bouwlagen, met inbegrip van een souterrain, ondergrondse bebouwing als bedoeld onder 3 niet meegerekend;
- iii. maximaal bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100 %;
- 3. voor ondergrondse gebouwen, met inbegrip van ondergrondse parkeergarages, geldt een maximale bouwdiepte van twee bouwlagen;
- 4. gebouwen dienen te zijn voorzien van een dove gevel dan wel van een geluidwerend vlies:
- a. aan de zijde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' vanaf maaiveld tot aan de maximale bouwhoogte;
- b. aan de zijde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' vanaf maaiveld tot aan een bouwhoogte van 24,5 meter;
- c. aan de zijde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' vanaf maaiveld tot aan een bouwhoogte van 21 meter;
- d. aan de zijde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' vanaf een hoogte van 14 meter tot aan de maximale bouwhoogte;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5' geldt dat vanaf maaiveld tot een hoogte van ten minste 8 meter geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens de voor hogere opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies;
- 6. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' geldt dat vanaf maaiveld tot een hoogte van ten minste 4 meter geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens de voor hogere opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies;
- 7. voor zover binnen een bouwvlak een aanduiding gevellijn is opgenomen geldt per afzonderlijk gebouw binnen het betreffende bouwvlak dat de gevel aan de zijde van deze aanduiding gevellijn vanaf een hoogte van 10 meter tot een hoogte van 35 meter voor ten minste 80% ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient te worden opgericht.
- b. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- 1. maximale bouwhoogte: 3 meter;
- 2. maximaal bebouwingspercentage: 100%.
4.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nadere eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de situering van vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.
- c. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot ondergrondse bebouwing inhoudende dat maatregelen dienen te worden getroffen welke noodzakelijk zijn om grondwateroverlast te voorkomen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een onderzoek naar de effecten op het grondwater aan hen te overleggen.
4.4 Afwijking van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 2, voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' en bebouwing toestaan met een maximale bouwhoogte van 21 meter, onder voorwaarde dat de openbare toegankelijkheid middels een vrije, op begane grond niveau onbebouwde ruimte naar de gronden met de bestemming Tuin is gewaarborgd, en dat de bebouwing deze ontsluitingsfunctie middels een transparante verschijningsvorm uitstraalt.
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 4, voor (delen van) gebouwen indien er ter plaatse van (het betreffende deel van) die gevel:
- 1. geen sprake is van vestiging van een functie welke is aan te merken als gevoelig in de zin van de Wet geluidhinder, dan wel;
- 2. is aangetoond dat als gevolg van gewijzigde omstandigheden wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder dan wel aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld middels het besluit hogere waarden, dan wel;
- 3. geen sprake is van situering van:
- i. geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten als bedoeld in de Wet geluidhinder;
- ii. een geluidsgevoelige ruimte gezondheidszorggebouwen;
- c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 7, met dien verstande dat per afzonderlijk gebouw de voorgevel vanaf een hoogte van 10 meter tot een hoogte van 35 meter voor ten minste 60% dient te worden opgericht mits daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan de gewenste bouwwand.
- d. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub b, tot een maximale bouwhoogte van 6 meter ten behoeve van een overkapping voor afvalopslag.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 4.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:
- a. Het bepaalde in artikel 18 dient in acht te worden genomen.
- b. In aanvulling op het bepaalde in artikel 18, sub a, is het ter plaatse van de aanduiding 'dove gevel' tevens verboden (delen van) bebouwing in gebruik te nemen ten behoeve van functies die zijn aan te merken als geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 4 dan wel lid 4.4, sub b.
- c. De in lid 4.1, sub b genoemde functie is voor zover het betreft het helikopterplatform uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer' bovenop de bestaande IC-toren en ten behoeve van een traumahelikopter.
- d. De in lid 4.1, sub f genoemde functie is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting'.
- e. Voor zover onder de in lid 4.1 genoemde functies tevens wordt begrepen een gevoelige bestemmingluchtkwaliteit dan is deze uitsluitend toegestaan buiten een afstand van 300 meter vanaf de rand van de rijksweg A10 en buiten een afstand van 50 meter vanaf:
- i. de rand van de bestemming Verkeer-1 en,
- ii. de rand van de bestemming Verkeer-2, uitsluitend voor zover dit de Amstelveenseweg betreft.
- f. Voor de functies welke zijn genoemd in lid 4.1, onder i tot en met k, geldt een maximale brutovloeroppervlakte van 5.000 m2.
- g. Voor de functies welke zijn genoemd in lid 4.1, onder l, gelden de volgende aanvullende bepalingen:
- 1. horeca IV is uitsluitend toegestaan in de eerste bouwlaag / plint,
- 2. wonen is uitsluitend toegestaan op de eerste verdieping, en
- 3. consumentverzorgende dienstverlening is uitsluitend toegestaan in het souterrain.
4.6 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.5, onder e, en toestaan dat een gevoelige bestemming luchtkwaliteit elders wordt gevestigd, onder voorwaarde dat er op de betreffende locatie geen sprake is van een (dreigende) overschreiding als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), en daarover advies van de GGD is ingewonnen.
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een zorgtuin;
- b. een kapel;
- c. groenvoorzieningen;
- d. openbare ruimte;
- e. waterlopen en waterpartijen;
met de daarbij behorende:
- f. voet- en fietspaden;
- g. straatmeubilair;
- h. speelvoorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. maximale bouwhoogte: 3 meter;
- b. maximale bebouwingsoppervlakte: 50 m².
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken geen gebouwen.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 5.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 18 in acht dient te worden genomen.
Artikel 6 Verkeer - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Verkeer - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. straten en wegen, met inachtneming van het aantal rijstroken, waaronder tevens begrepen busbanen, zoals op de plankaart staat aangegeven;
- b. tramverkeer;
- c. voet- en fietspaden;
- d. kunstwerken, zoals viaducten, tunnels, bruggen;
- e. parkeervoorzieningen, alsmede in- en uitritten;
met de daarbij behorende:
- f. tramvoorzieningen;
- g. taluds;
- h. bermen en beplanting en overige groenvoorzieningen;
- i. geluid- en luchtschermen;
- j. waterlopen;
- k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. straatmeublair;
- m. ondergrondse afvalcontainers;
- n. ondergrondse infrastructuur;
- o. nutsvoorzieningen;
- p. andere bijbehorende verkeerskundige voorzieningen.
De op de plankaart voor Verkeer - 1 aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens bestemd voor:
- q. maatschappelijke dienstverlening en in het bijzonder medische voorzieningen, waaronder begrepen een (universitair) medisch centrum met bijbehorende onderwijsvoorzieningen ten behoeve van universitair, hoger en middelbaarberoepsonderwijs, kantoorruimten, laboratoria en onderzoeksruimten;
- r. medisch-gerelateerde dienstverlening;
- s. ondergrondse parkeergarages.
6.2 Bouwregels
- a. Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
- b. Onverminderd het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens gebouwen worden opgericht ten dienste van de functies als bedoeld in lid 6.1, onder q, r en s, zij het uitsluitend onder maaiveld en met een maximale bouwdiepte van twee bouwlagen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Voor de in lid 6.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 18 in acht dient te worden genomen;
- b. Voor de functie welke is genoemd in lid 6.1, onder b, geldt dat deze uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer'.
Artikel 7 Verkeer - 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. straten en wegen, met inachtneming van het aantal rijstroken, waaronder tevens begrepen busbanen, zoals op de plankaart staat aangegeven;
- b. voet- en fietspaden;
- c. kunstwerken, zoals viaducten, tunnels, bruggen;
- d. parkeervoorzieningen, alsmede in- en uitritten;
met de daarbij behorende:
- e. taluds;
- f. bermen en beplanting en overige groenvoorzieningen;
- g. geluid- en luchtschermen;
- h. waterlopen;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. straatmeublair;
- k. ondergrondse afvalcontainers;
- l. ondergrondse infrastructuur;
- m. nutsvoorzieningen;
- n. andere bijbehorende verkeerskundige voorzieningen.
De op de plankaart voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens bestemd voor:
- o. maatschappelijke dienstverlening en in het bijzonder medische voorzieningen, waaronder begrepen een (universitair) medisch centrum met bijbehorende onderwijsvoorzieningen ten behoeve van universitair, hoger en middelbaarberoepsonderwijs, kantoorruimten, laboratoria en onderzoeksruimten;
- p. medisch-gerelateerde dienstverlening;
- q. ondergrondse parkeergarages.
7.2 Bouwregels
- a. Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
- b. Onverminderd het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens gebouwen worden opgericht ten dienste van de functies als bedoeld in lid 7.1 , onder o, p en q, zij het uitsluitend onder maaiveld en met een maximale bouwdiepte van twee bouwlagen.
7.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 7.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 18 in acht dient te worden genomen.
Artikel 8 Verkeer - 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Verkeer - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. openbare ruimte;
met de daarbij behorende:
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. taluds;
- f. geluid- en luchtschermen;
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. straatmeublair;
- j. ondergrondse afvalcontainers;
- k. ondergrondse infrastructuur;
- l. nutsvoorzieningen;
- m. andere bijbehorende verkeerskundige voorzieningen;
- n. in- en uitritten.
8.2 Bouwregels
- a. Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
- b. Onverminderd het bepaalde onder a geldt voor nutsvoorzieningen, zoals genoemd in lid 8.1, onder l, uitsluitend voor zover het betreft een gemaal, en onder voorwaarde dat deze onder maaiveld wordt opgericht, een maximale bebouwingsoppervlakte van 400 m².
8.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 8.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 18 in acht dient te worden genomen.
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water, waaronder begrepen watergangen en waterstaatkundige werken;
met de daarbij behorende:
- b. bruggen en steigers.
9.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
9.3 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2 en een bouwwerk, geen gebouw zijnde toestaan met een maximaal oppervlak van 10 m2 en een maximale bouwhoogte van 10 meter ten behoeve van kunst(uitingen).
9.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 9.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 18 in acht dient te worden genomen.
Artikel 10 Wonen - 1
10.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Wonen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, waaronder mede begrepen short stay, al dan niet in combinatie met praktijk- of vrijeberoepsuitoefening aan huis;
met de daarbij behorende:
- b. parkeervoorzieningen, in- en uitritten;
- c. tuinen en erven.
10.2 Bouwregels
Op en onder de in de in lid 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:
- a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- 2. maximale goot- en bouwhoogte: zoals op de plankaart is aangegeven;
- 3. maximaal bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100 %;
- b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.
10.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 10.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 18 in acht dient te worden genomen.
Artikel 11 Wonen - 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Wonen - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, waaronder mede begrepen short stay, al dan niet in combinatie met praktijk- of vrijeberoepsuitoefening aan huis;
- b. maatschappelijke dienstverlening in de vorm van verblijfs- en logeergelegenheid, alsmede de daarbij behorende administratieve ruimten;
- c. een ondergrondse parkeergarage, met de daarbij behorende in- en uitritten;
- d. tuinen en erven.
11.2 Bouwregels
Op en onder de in de in lid 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:
- a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- 2. maximaal aantal bouwlagen: zoals op de plankaart is aangegeven, ondergrondse parkeergarages als bedoeld onder 5 niet meegerekend;
- 3. maximaal bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100 %;
- b. Ongeacht het bepaalde onder a gelden voor een ondergrondse parkeergarage de volgende bepalingen:
- 1. een ondergrondse parkeergarage mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van de gronden als bedoeld in lid 11.1 voor zover deze zijn gelegen ten zuidoosten van het bouwvlak;
- 2. maximale bouwdiepte: 1 bouwlaag, waarbij ongeacht het bepaalde in artikel 1, lid 1.43, de vloer van de erboven gelegen bouwlaag maximaal 1 meter boven het maaiveld mag zijn gelegen.
- c. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.
11.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 11.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:
- a. Het bepaalde in artikel 18 dient in acht te worden genomen.
- b. Het maximaal aantal te realiseren woningen bedraagt 30.
- c. parkeren mag uitsluitend plaatsvinden in een ondergrondse parkeergarage.
Artikel 12 Maatschappelijk - Voorlopig
12.1 Voorlopige bestemming
12.2 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming
De voorlopige bestemming als bedoeld in lid 12.1 geldt voor vijf jaar, gerekend vanaf het moment van inwerking treden van voorliggend bestemmingsplan.
12.3 Definitieve bestemming
Artikel 13 Leiding-gas
13.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De op de plankaart voor Leiding-Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gasleiding.
- b. De bestemming Leiding-Gas is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
13.2 Bouwregels
Op de in lid 13.1 genoemde gronden is het verboden te bouwen.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 13.2, met dien verstande dat de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, slechts gebouwd mogen worden mits de belangen van de aardgasleiding daardoor niet worden geschaad.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Op en onder de in lid 1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken of werkzaamheden, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- 2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
- 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
- 4. het verlagen van het waterpeil;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
- 6. het aanbrengen van drainage;
- 7. het aanbrengen van hoogopgaande of diepwortelende beplanting;
- 8. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- 9. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal onderhoud;
- 10. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- 11. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- 12. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
- b. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
- 1. normaal onderhoud en beheer betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
- c. De onder a genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien het uitvoeren van werken of werkzaamheden geen schade aan de gasleiding toebrengt. Voor het vaststellen dat er geen schade zal ontstaan, kunnen burgemeester en wethouders de netbeheerder informeren en tevens de netbeheerder vragen om binnen een nader door burgemeester en wethouders te bepalen redelijke termijn zijn zienswijze kenbaar te maken.
- d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen onder meer voorschriften worden verbonden inhoudende de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de gasleiding wordt beschermd.
Artikel 14 Waarde-archeologie-1
14.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De op de plankaart voor Waarde-Archeologie-1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en behoud van archeologische waarden.
- b. De bestemming Waarde-Archeologie-1 is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
14.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:
- a. Voor zover met betrekking tot de in lid 14.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen.
- b. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 500 m2 of een kleinere diepte dan 1,20 m onder maaiveld;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter bescherming van de in lid 14.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 14.1aanwezig zijn.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 1,20 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- 2. het aanbrengen van drainage;
- 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
- 4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
- 6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
- b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
- c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
- d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 500 m2 of een kleinere diepte dan 1,20 m onder maaiveld;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
14.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde-Archeologie-1 geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
Artikel 15 Waarde-archeologie-2
15.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De op de plankaart voor Waarde-Archeologie-2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en behoud van archeologische waarden.
- b. De bestemming Waarde-Archeologie-2 is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
15.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:
- a. Voor zover met betrekking tot de in lid 15.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen.
- b. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m2 of een kleinere diepte dan 1,20 m onder maaiveld;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter bescherming van de in lid 15.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 15.1aanwezig zijn.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 1,20 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- 2. het aanbrengen van drainage;
- 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
- 4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
- 6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
- b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
- c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
- d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m2 of een kleinere diepte dan 1,20 m onder maaiveld;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde-Archeologie-2 geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 17 Algemene Bouwregels
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
- a. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
- b. gevelaccenten, gevel- en kroonlijsten, pilasters, overstekende daken, erkers, balkons en dergelijke delen van gebouwenen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter en deze werken niet lager gelegen zijn dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg danwel boven een rijwielpad en danwel boven een voetpad, voor zover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 meter.
Artikel 18 Algemene Gebruiksregels
- a. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:
- 1. inrichtingen als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
- 2. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van automatenhallen, seksinrichtingen, raam- resp. straatprostitutie en prostitutiebedrijven, telefoneerinrichtingen of belhuis, geldwisselkantoren en internetcafés;
- 3. het gebruik van water en aangrenzende gronden ten behoeve van woonboten en andere vaartuigen.
- b. De in dit plan begrepen gronden en bebouwing mogen uitsluitend worden gebruikt met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. voor zover op gronden mag worden gebouwd en gronden en/of bebouwing mogen worden gebruikt ten behoeve van de in artikel 3, lid 3.1, onder h en i, artikel 4, lid 4.1, onder a tot en met l, met uitzondering van de functie wonen, artikel 6, lid 6.1, onder q en r, artikel 7, lid 7.1, onder o en p, en artikel 12, lid 12.1, sub 12.1.1, onder a genoemde functies, mag dit slechts voor functies die in de van deze regels deel uitmakende Staat van Inrichtingen vallen onder categorie 1, 2 of 3.1;
- 2. ongeacht het bepaalde onder 1 geldt voor de gronden als bedoeld in artikel 4 dan wel voor de daarbinnen gelegen bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer' dat deze mogen worden gebruikt ten behoeve van de onder artikel 4, lid 4.1, onder b, genoemde functie;
- 3. ongeacht het bepaalde onder 1 geldt voor de gronden als bedoeld in artikel 4 dan wel voor de daarbinnen gelegen bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting' dat deze mogen worden gebruikt ten behoeve van de onder artikel 4, lid 4.1, onder f, genoemde functie;
- 4. burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen omtrent afwijking van het bepaalde onder 1 voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die:
- niet in de 'Staat van Inrichtingen' voorkomt en niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën;
- al dan niet na uitbreiding of wijziging valt onder één of meer categorieën hoger in de 'Staat van Inrichtingen' dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën.
- c. Voor de gronden als bedoeld in artikel 4 en artikel 12 gelden in aanvulling op het bepaalde in artikel 4 en artikel 12 met betrekking tot parkeren de volgende bepalingen:
- 1. parkeren mag uitsluitend plaatsvinden in ondergrondse parkeergarages;
- 2. binnen de gronden als bedoeld in artikel 4 en artikel 12 mag een maximaal aantal van 2.175 parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in gebruik genomen, waarbij:
- i. ten hoogste 845 daarvan mogen worden gerealiseerd en in gebruik genomen binnen de gronden welke zijn gelegen ten noorden van de De Boelelaan;
- ii. ten hoogste 1330 daarvan mogen worden gerealiseerd en in gebruik genomen binnen de gronden welke zijn gelegen ten zuiden van de De Boelelaan;
- 3. de parkeerplaatsen welke zijn gelegen ten noorden van de De Boelelaan mogen uitsluitend worden ontsloten langs de noordzijde van de bebouwing (ACTA) op de Mahlerlaan;
- 4. van de parkeerplaatsen welke zijn gelegen ten zuiden van de De Boelelaan mag een maximaal aantal van 185 rechtstreeks worden ontsloten op de De Boelelaan;
- 5. van de parkeerplaatsen welke zijn gelegen ten zuiden van de De Boelelaan mag een maximaal aantal van 430 rechtstreeks worden ontsloten op de Amstelveenseweg;
- 6. van de parkeerplaatsen welke zijn gelegen ten zuiden van de De Boelelaan dient een minimaal aantal van 712 uitsluitend te worden ontsloten op de Van der Boechorststraat, op een afstand van ten minste 100 meter van de De Boelelaan;
- 7. parkeergelegenheid ten behoeve van kort parkeren in vorm van op- en afhalen en taxistandplaatsen zijn van de hierboven onder 1 tot en met 6 genoemde beperkingen uitgezonderd.
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
- a. Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels omgevingsvergunning om af te wijken van de bouw- dan wel gebruiksregels kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd omgevingsvergunnuing te verlenen om af te wijken van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan met dien verstande dat:
- 1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen kunnen worden toegestaan met een maximale bouwhoogte van 6 meter, en een maximale brutovloeroppervlakte van 25 m²;
- 2. omgevingsvergunning kan worden verleend om af te wijken van het bepaalde in artikel 5, lid 5.2 en/of artikel 12, lid 12.1.2, dan wel artikel 12, lid 12.3.2, ten behoeve van gebouwen, uitsluitend ten dienste van de bestemming en in het bijzonder ten behoeve van een zorgtuin, met inachtneming het bepaalde onder 4;
- 3. omgevingsvergunning kan worden verleend om af te wijken van het bepaalde in artikel 5, lid 5.2, dan wel artikel 12, lid 12.3.2 ten behoeve van de realisatie van maximaal 1 kapel, met inachtneming van het bepaalde onder 4;
- 4. bij toepassing van de afwijkingsregels zoals bedoeld onder 2 en 3, worden de volgende bepalingen in acht genomen:
- i. maximale bouwhoogte: 10 meter;
- ii. maximale bebouwingsoppervlakte: gezamenlijk 500 m2, waarbij voor een kapel als bedoeld onder c een maximaal bebouwingsoppervlakte geldt van 250m2.
- 5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken worden toegestaan;
- 6. geringe afwijkingen worden toegestaan welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 1 meter.
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 18, onder c, onder 5 en 6, en toestaan dat een ander dan het daar genoemde aantal mag worden ontsloten op de Amstelveenseweg en op de Van der Boechorststraat, onder voorwaarde dat uit verkeerskundig onderzoek blijkt dat dit niet leidt tot onaanvaardbare verkeersdruk, en uitsluitend tot aan in gebruikname van de voorziene bebouwing ten zuiden en zuidoosten van de gronden met de bestemming 'Tuin'.
Artikel 20 Algemene Procedureregels
- a. Burgemeester en wethouders nemen bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 3, lid 3.3, artikel 4, lid 4.3, artikel 5, lid 5.3, artikel 12, lid 11.3, sub 12.3.3, artikel 14, lid 14.3 en artikel 15, lid 15.3, de volgende regels in acht:
- 1. Burgemeester en wethouders leggen het ontwerp van de te stellen nadere eis, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp ter inzage;
- 2. Voorafgaand aan de terinzagelegging geven Burgemeester en wethouders in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze kennis van het ontwerp, volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud;
- 3. Belanghebbenden kunnen bij Burgemeester en wethouders naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over de ontwerp naar voren brengen;
- 4. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen als bedoeld in het voorgaande lid bedraagt twee weken, welke termijn aanvangt met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
Artikel 21 Overige Regels
Waar in de planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
22.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
22.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 23 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan VU medisch centrum (en omgeving).
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Het VU medisch centrum (VUmc) en zijn gebouwen zijn aan constante veranderingen onderhevig. Op en rond het oorspronkelijke gebouw uit de jaren ’60 en de grote uitbreiding uit de jaren ’80 hebben de laatste jaren meerdere verdichtingen plaatsgevonden. Zeer bewust maakt VUmc sinds enkele jaren een transitie door op het terrein van huisvesting en vastgoed. Vanaf de start van dit proces ligt de prioriteit nadrukkelijk bij de technologische, relatief kwetsbare en soms sterk verouderde onderdelen van de huisvesting die de kern vormen van het klinisch bedrijf en research.
Naast vernieuwingen op het technische vlak betekent dit eveneens een grote stap in stijl en uitstraling van VUmc. Daarnaast is een goede logistiek en efficiënte bedrijfsvoering van doorslaggevende betekenis voor de ordening van functies binnen VUmc.
De omgeving van VUmc verandert mee. Door de ontwikkeling van de Zuidas komt VUmc als vanzelf in een hoogstedelijk milieu te liggen. Gelegen aan de kop van de De Boelelaan vormt het een belangrijke entree tot de Zuidas. Enerzijds levert deze dynamiek mogelijkheden op voor verdichting, bereikbaarheid en de uitwisseling met andere functies. Anderzijds brengt dit een extra verantwoordelijkheid met zich mee. Het vraagt om een nieuwe, meer stedelijke, manier van kijken naar de gebouwde omgeving en om het benoemen van kwaliteit.
Eind 2005 heeft dit alles bij VUmc de behoefte doen ontstaan een integrale visie te ontwikkelen voor verdere uitbreidingsmogelijkheden en verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit. Dit heeft eind 2008 geleid tot een Stedenbouwkundig Masterplan. Hierin worden zowel de recente ontwikkelingen meegenomen op eigen terrein en in het VU-kwartier, als een verdere verdieping van de ontwikkelingsmogelijkheden van VUmc.
Deels is de vernieuwing reeds ingezet. Juridisch-planologsich is hieraan medewerking verleend middels vrijstellingen (Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)) en projectbesluiten (Wet ruimtelijke ordening (Wro)). Voor een groot deel blijft bovendien de bestaande situatie gehandhaafd. Zowel hetgeen reeds bestaat, als hetgeen reeds in aanbouw (o.a. Westflank) danwel vergund is (O&D), wordt in het bestemmingsplan als juridisch bestaand en dus autonoom meegenomen. In zijn totaliteit gaat het daarbij om 320.000 m2 brutovloeroppervlak (exclusief parkeervoorzieningen). Een deel van de vernieuwing dient echter nog te gebeuren. Het betreft zo'n 140.000 m2 brutovloeroppervlak, hoofdzakelijk ten zuiden van de De Boelelaan te realiseren.
Vanwege de wettelijke verplichting per 1 juli 2013 te voorzien in actuele bestemmingsplannen, is ervoor gekozen de verdere vernieuwing middels een bestemmingsplan mogelijk te maken. Het is daarbij zaak te voorzien in de juridische randvoorwaarden waarbinnen de gewenste doorontwikkeling van VUmc plaats kan vinden. In het bestemmingsplan worden tevens de ontwikkelingen die reeds hebben plaatsgevonden ingepast. Voorliggend bestemmingsplan beoogt daarin te voorzien.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in ontwikkelingsmogelijkheden voor het Vrije Universiteit Medisch Centrum (VUmc). In het plangebied is tevens een aantal bestaande woningen langs de Amstelveenseweg meegenomen.
Met ingang van 14 april 2011 is in de Crisis- en herstelwet het project Amsterdam VU-gebied aangewezen als gebiedsontwikkeling met nationale uitstraling (bijlage II, Aa nummer 2). De ontwikkeling bij VUmc maakt daarvan onderdeel uit. Als gevolg daarvan is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet van toepassing.
1.2 Leeswijzer
Het bestemmingsplan VU medisch centrum (en omgeving) bestaat uit de plankaart en planregels met de daarbij behorende toelichting. Op de plankaart zijn de beoogde bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling. De plankaart en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) en de onderbouwing bij de bestemmingsplanregeling.
In de hoofdstukken 2 en 3 wordt het algemeen kader weergegeven. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving gegeven van het ruimtelijk en stedenbouwkundig kader. In hoofdstuk 6 tot en met 15 worden de achtergronden bij de bestemmingsplanregeling beschreven. In hoofdstuk 16 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 17 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, en in hoofdstuk 18 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dat laatste hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de uitkomsten van het overleg met de artikel 3.1.1 Bro-instanties. Daarnaast wordt, overeenkomstig artikel 3.1.6, eerste lid, onder e, van het Besluit ruimtelijke ordening, een beschrijving gegeven van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Hoofdstuk 2 Plankader
2.1 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied dat bestuurlijk is aangewezen als grootstedelijk projectgebied Zuidas. Het plangebied ligt ter hoogte van de afslag S108 direct ten zuiden van de A10.
Figuur 1: Ligging plangebied
Het plangebied wordt globaal begrensd aan de noordzijde door de Gustav Mahlerlaan en de afslag S108, aan de oostzijde door de Gustav Mahlerlaan en de Van der Boechorststraat, aan de zuidzijde door de Overijsselweg, en aan de westzijde door de Amstelveenseweg. Delen van de Amstelveenseweg, Van der Boechorststraat en Gustav Mahlerlaan maken onderdeel uit van het plangebied.
Figuur 2: Plangrens bestemmingsplan
Ten noorden van het plangebied ligt het VUmc Cancer Center Amsterdam (CCA). Hiervoor is recent een bestemmingsplan vastgesteld. Met de plangrens daavran is in voorliggend bestemmingsplan rekening gehouden. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de plangrens zoals deze op de bestemmingsplankaart is aangegeven.
2.2 Beschrijving Van Het Plangebied
Het karakter van het plangebied wordt overwegend bepaald door de aanwezigheid van het VUmc. Daarnaast bevindt zich langs de Amstelveense weg een aantal grondgebonden woningen en een apartementencomplex. De locatie kenmerkte zich tot begin jaren ’50 als een agrarisch gebied tussen Amsterdam en Amstelveen.
De komst van VUmc in de jaren ’60 in Buitenveldert markeerde het begin van de stedenbouwkundige ontwikkeling. Later volgde andere bebouwing, de snelweg, spoor met station WTC en de aansluitingen op de stad. Ondanks het gebrek aan stedelijke context heeft de eerste bebouwing een bijna formele oriëntatie op de De Boelelaan, het enige aanknopingspunt. In de decennia daarna is vanuit deze oorsprong verder gebouwd aan het complex, in eerste instantie met de sprong over de De Boelelaan, begin jaren ’80. Later is het complex met twee beddentorens uitgebreid aan de zuidzijde van de oorspronkelijke bebouwing.
Sinds begin jaren ’90 is de zone tussen de bebouwing van Buitenveldert en Amsterdam Zuid omgedoopt tot de Zuidas met het hoofdkantoor van ABN AMRO als eerste nieuwe bewoner. De Zuidas is inmiddels één van de belangrijkste stedelijke ontwikkelgebieden van ons land en kent een elders ongekende grondprijs die wordt ingegeven door een goede bereikbaarheid van het gebied, de nabijheid van luchthaven Schiphol, het havengebied en de binnenstad van Amsterdam en Amstelveen. Veel zakelijke dienstverleners hebben hun kantoren inmiddels in het gebied ondergebracht en de verwachting is dat dit de komende 10-20 jaar doorzet. Voor het gebied is een uitgebreid stedenbouwkundig plan opgesteld waarin een nieuw stadshart wordt ontwikkeld met de allure van een wereldstad. Hierin worden wonen, werken en recreëren nadrukkelijk gecombineerd.
Door deze positionering is VUmc zichtbaar, bereikbaar en herkenbaar voor alle Amsterdammers en mensen uit de regio, maar ook zeker nationaal en internationaal bezien. VUmc zal in de toekomst nog nadrukkelijker in de stad en de Zuidas aanwezig zijn. De stedelijke straten en heldere rooilijnen waarlangs gebouwd wordt sluiten direct aan op de omgeving, waarbij de aansluiting op de bebouwing van de Vrije Universiteit wordt gezocht.
2.3 Geldend Planologisch Kader
Het geldende planologisch kader wordt gevormd door het bestemmingsplan Buitenveldert (vastgesteld 29 augustus 1973), inclusief voor zover in het kader van voorliggend bestemmingsplan relevant de volgende partiële wijzigingen, uitwerkingen en herzieningen:
- eerste wijziging (26 juni 1981)
- derde wijziging (14 maart 1986)
- eerste uitwerking (7 december 1979, herzien 30 juli 1982)
Ingevolge de 1 juli 2008 in werking getreden Wro geldt voor bestemmingsplannen dat deze elke tien jaar moeten worden geactualiseerd. Het voor het plangebied van toepassing zijnde bestemmingsplan is in die zin aan actualisatie toe. Hoewel het bestemmingsplan voorziet in een bestemming die medische functies mogelijk maakt, is deze regeling ook inhoudelijk niet meer actueel. Diverse recente ontwikkelingen zijn, vanwege strijd met het geldende bestemmingsplan, dan ook vergund op basis van vrijstellingen en projectbesluiten. Ook de verschillende toekomstige ontwikkelingen passen niet binnen de geldende planologische regeling.
Om deze reden is besloten een nieuw bestemmingsplan voor het gebied op te stellen, deels conserverend van aard (namelijk voor zover het het vastleggen van de bestaande situatie betreft), deels ontwikkelingsgericht.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nota Ruimte
Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Het ruimtelijk beleid zal worden gericht op vier algemene doelen:
- 1. de versterking van de internationale concurrentiepositie;
- 2. het bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland;
- 3. het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- 4. het borgen van veiligheid.
De voorgenomen ontwikkeling waarin voorliggend bestemmingsplan voorziet, geeft uitvoering aan deze doelstellingen.
3.1.2 Nationaal Milieubeleidsplan 4
In het Nationaal Milieubeleidsplan is (o.a.) beleid opgenomen ten aanzien van de luchtkwaliteit. Het doel van het Nederlandse beleid voor luchtkwaliteit is het beschermen van de bevolking en de natuur tegen de negatieve effecten van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. Om dit te bereiken staan in de wet zowel emissiedoelstellingen om de milieudruk te verminderen als normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. Voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS) zijn verplichte emissiedoelstellingen geformuleerd in het kader van de Europese NEC-richtlijn. Het gaat hierbij om nationale emissieplafonds, waarboven de emissies in Nederland met ingang van 2010 niet mogen uitkomen. In het kader van het Nationale Milieubeleidsplan 4 zijn voor de emissies van dezelfde vier stoffen inspanningsverplichtingen genoemd die strenger zijn dan de NEC-richtlijn.
In hoofdstuk 8 wordt meer concreet ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid
Op 21 juni 2010 hebben provinciale staten van Noord-Holland de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 1 november 2010 zijn beide documenten gepubliceerd en daarmee in werking getreden. In de structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij denkt deze visie te realiseren.
In de structuurvisie worden de (ruimtelijke) ontwikkelingen en de voornaamste keuzes, die de Provincie Noord-Holland moet maken, omschreven. Ook wordt geschetst hoe de Provincie er in 2040 uitziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie bij zal dragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld.
Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De Provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen wordt ingespeeld op de veranderingen in de bevolkingsontwikkeling op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied opwekken van duurzame energie draagt ze bij aan de CO2-reductie. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de Provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:
- 1. Klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink, grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie.
- 2. Ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.
- 3. Duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en recreatieve en toeristische voorzieningen.
De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. Aan de ruimtelijke beslissingen van de Provincie Noord-Holland zal daarom altijd een afweging van deze drie belangen voorafgaan.
In de structuurvisie is de bestemmingsplanlocatie opgenomen als metropolitaan stedelijk gebied en vastgestelde kantorenlocatie. Het ontwikkelen van een kantorenprogramma, zoals met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, draagt bij aan de provinciale doelstelling om voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten (waaronder kantoorlocaties) beschikbaar te stellen. Het belang van kantoren als fysieke werkplek in Noord-Holland neemt sterk toe. Daardoor wordt het belang van kantoorontwikkeling steeds prominenter voor de ruimtelijke inrichting. Het gaat daarbij niet alleen om de gebouwen zelf en de inpassing in de omgeving maar ook om de infrastructuur, inclusief parkeermogelijkheden. Ook de bereikbaarheid met het openbaar vervoer is belangrijk, om verkeerscongestie te voorkomen.
Hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit en een goede inpassing in, en vervlechting van kantoren met het stedelijke gebied is belangrijk omdat met name het zuiden van de provincie Noord-Holland veel internationale en internationaal georiënteerde kantoorbedrijven huisvest. De keuze van deze bedrijven voor vestiging in Amsterdam en omgeving of een andere internationale grootstedelijke regio zoals Londen, Parijs, Frankfurt, Brussel, Milaan, is deels afhankelijk van de kwaliteit van het vestigingsklimaat, en dus ook de kwaliteit van de kantooromgeving. Deze internationale bedrijven leveren veel werkgelegenheid en toegevoegde waarde op.
In bestaand bebouwd gebied is menging van kantoorfuncties met stedelijke functies als wonen, recreëren, winkelen en cultuur belangrijk om monofunctionele, geïsoleerde werkgebieden te voorkomen.
De specifieke bestemmingsplanlocatie past binnen de ruimtelijke inrichting zoals de provincie die voor ogen heeft met een goede inpassing in de omgeving, voldoende parkeergelegenheid en goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie 2010
De provincie heeft, voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid, diverse juridische instrumenten tot haar beschikking waaronder een provinciale ruimtelijke verordening. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) heeft provinciale staten in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland, inclusief Amsterdam, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Daarnaast zijn ter uitvoering van de Provinciale Structuurvisie algemene regels vastgesteld over onder meer:
- bedrijventerreinen en detailhandel;
- mogelijkheden voor woningbouw in het landelijke gebied;
- de vereiste ruimtelijke kwaliteit, verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied;
- de Groene Ruimte;
- de Blauwe Ruimte;
- energie;
- landbouw.
Daarnaast zijn regels opgenomen die voortvloeien uit het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Algemene maatregel van Bestuur Ruimte). Het gaat hierbij om een aantal onderwerpen ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening waaronder:
- bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
- rijksbufferzones;
- ecologische hoofdstructuur;
- nationale landschappen;
- het kustfundament;
- het regionaal watersysteem.
Aan de verordening zijn in een bijlage diverse kaarten verbonden. Ook zijn in de bijlage toetsingskaders voor de toepassing van regels opgenomen.
De kantoorontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is in overeenstemming met de geldende provinciale planningsopgave voor kantoren (Plabeka) en onderhavig bestemmingsplan voldoet ook aan de overige regels zoals gesteld in de PRVS.
3.3 Regionaal Beleid
Stadsregio Amsterdam
De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld, waarvan in dit kader het Plabeka en de Regionale Woonvisie relevant zijn.
3.3.1 Plabeka
In het Platform Bedrijventerreinen en Kantoorlocaties (Plabeka) werken gemeenten als Almere, Amsterdam, Haarlem, Haarlemmermeer en Zaanstad (en andere) samen met Flevoland, Noord-Holland en de Stadsregio Amsterdam (voorheen ROA) om als Noordvleugel beter op de wensen van het internationale bedrijfsleven in te kunnen spelen. Plabeka werkt een regionaal programma uit waaruit blijkt welke investeringen, afspraken en eventuele beleidswijzigingen, waar en wanneer op het gebied van kantoorlocaties, bedrijventerreinen en haventerreinen noodzakelijk zijn om de internationale kracht van de Noordvleugel te behouden dan wel te versterken. Voor dit bestemmingsplan is relevant dat op Noordvleugelniveau de Plabekapartners de intentie hebben uitgesproken om 3,5 miljoen m2brutovloeroppervlak planaanbod van kantoren uit de markt te nemen.
De mogelijkheden voor kantoren zijn in dit plan dusdanig beperkt, en bovendien uitsluitend gerelateerd aan de functie van universitair medisch centrum dat deze beschouwd kunnen worden als passend binnen de regionale afspraken.
3.3.2 Regionale Woonvisie
De Regionale Woonvisie (december 2004) is het beleidskader op het gebied volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Het geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. Centraal staat in de Woonvisie de opgave tot het bouwen van voldoende woningen en dus het op gang brengen van de nieuwbouw en de herstructurering. Dit plan beoogt mede uitvoer te geven aan de woningbouwopdracht van Amsterdam.
In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in toevoeging van woningen.
3.3.3 Regionaal Verkeer en Vervoerplan
Het Regionaal Verkeer en Vervoerplan (RVVP) is in december 2004 vastgesteld door de Regioraad en opgesteld in samenwerking met de zestien gemeenten van de stadsregio Amsterdam. De gezamenlijke ambitie is een gezonde en gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat voor inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving.
De mobiliteitsgroei is hierbij een gegeven. Deze groei moet wel worden opgevangen om voldoende recht te doen aan de geformuleerde ambities maar mag niet leiden tot onbereikbaarheid en aantasting van de leefbaarheid. Beleid is noodzakelijk om niet alleen de bereikbaarheidsproblemen op te lossen maar ook om de veiligheid en leefbaarheid te waarborgen.
Het RVVP gaat uit van een samenhangende aanpak van de bereikbaarheidsproblemen. Er wordt ingezet op het benutten van de sterke kanten van het bestaande aanbod van OV en wegcapaciteit, maar het kan niet zonder uitbreiding van deze capaciteit en verdere beïnvloeding van de vraag naar mobiliteit. Goed samenspel tussen ruimtelijke ontwikkelingen en verkeer en vervoer is noodzakelijk.
Met de uitgangspunten zoals deze zijn geformuleerd is in het bestemmingsplan rekening gehouden. In hoofdstuk 6 wordt verder ingegaan op het aspect bereikbaarheid.
3.3.4 Regionale OV-Visie 2010-2030 van de Stadsregio Amsterdam
De OV-Visie 2010-230 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en toekomstvaste keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040
De gemeenteraad van Amsterdam heeft in zijn vergadering van 16 februari 2011 de Structuurvisie Amsterdam 2040 vastgesteld. De centrale ambitie van de structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Om economisch sterk en duurzaam te zijn en Amsterdam en de regio verder te kunnen ontwikkelen als internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool wil Amsterdam onder meer een intensiever gebruik van de bestaande stad en het openhouden van landschap. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte, efficiënter omgaan met energie en vervoer en er hoeft minder landschap te worden aangetast. Daarnaast betekent het ook 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen erbij tot 2040, intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen en ruimte voor waterberging.
Op de Zuidas ontstaat de komende jaren een internationale locatie. Het wordt niet alleen het deel van het stadscentrum voor internationaal zakendoen en kennisontwikkeling, er zal ook op grote schaal gewoond worden en er komen voorzieningen als winkels, kinderopvang, (internationale) scholen en horeca. Exclusieve retail en culturele voorzieningen moeten de internationale aantrekkingskracht versterken. Het wordt niet alleen het zakencentrum voor de metropool Amsterdam maar van heel Nederland. Nergens in Nederland zijn vergelijkbare kansen aanwezig voor een internationaal vestigingsmilieu. Amsterdam is de stad met de internationale hoofdkantoren en met de Zuidas wordt die positie verder bevestigd. Met het plan voor Zuidas wordt beoogd de stedelijke kwaliteit te realiseren die nodig is om de rol van toplocatie te bestendigen en verder te ontwikkelen.
Figuur 3: Zuidas in de Structuurvisie Amsterdam 2040
De Zuidas is aangemerkt als metropolitaan kerngebied. Een zeer gedifferentieerd gebied waar sprake is van een optimale menging van wonen en werken met daarin internationale toplocaties voor kantoren, een winkelgebied van internationale allure en ook woningen.
Uit het vervolg van deze toelichting zal blijken dat aan de uitgangspunten van de structuurvisie uitwerking wordt gegeven.
3.4.2 Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam beweegt"
Het Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam beweegt" (2005) is het inhoudelijk kader voor de sociale pijler, met als hoofdlijn 'dynamiek' als drijvende kracht en katalysator voor de stad Amsterdam, met drie hoofddoelstellingen:
- 1. investeren in grootstedelijke dynamiek, zodat Amsterdam een creatieve kennis- en dienstenstad wordt, die in de concurrentiestrijd tussen (inter)nationale vestigingsmilieus een sterke en onderscheidende positie inneemt;
- 2. investeren in menselijk kapitaal, zodat zoveel mogelijk Amsterdammers zich persoonlijk kunnen ontwikkelen en zelfstandig, volwaardig en actief, en zo nodig met gerichte ondersteuning en participeren in de samenleving via werk en scholing, via sport en bewegen, vrijetijdsactiviteiten en cultuur, en via zorg, welzijn en dienstverlening;
- 3. investeren in een leefbare omgeving, zodat juist in een moderne en multiculturele omgeving als de Amsterdamse, algemene noties over het samenleven gedeeld, onderhouden en, waar nodig, worden beschermd, en dat deze drie hoofddoelstellingen op programmatische wijze worden uitgewerkt in zes themahoofdstukken, te weten:
- a. kennisstad (onderwijs en kenniseconomie);
- b. werkende stad (werk en inkomen);
- c. culturele stad (kunst, cultuur en creatieve industrieën);
- d. sportieve stad (vrije tijd en sport);
- e. zorgzame stad (zorg, welzijn en dienstverlening);
- f. veilige stad ((sociale) veiligheid).
Zuidasbreed wordt uitgebreid voorzien in bovenstaande uitgangspunten. Het plangebied maakt daarvan onderdeel uit.
3.4.3 Nota Locatiebeleid Amsterdam
In de Nota Locatiebeleid Amsterdam (2008) is nieuw locatiebeleid vastgelegd, en zijn nieuwe parkeernormen opgenomen.
Er is er voor gekozen om de huidige parkeernormen voor kantoren en bedrijven te blijven hanteren. Dit houdt in een parkeernorm voor kantoren en bedrijven van 1:250 m2 bvo op A-locaties en 1:125 m2 bvo op B-locaties. A-locaties bevinden zich rondom de belangrijkste NS-stations (CS, Sloterdijk, Zuid en Bijlmer) en B-locaties zitten in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstations en overige NS-stations of liggen binnen het tram/busnetwerk.
Echter daarnaast wordt de mogelijkheid gegeven om in bepaalde gevallen van deze vaste normen te kunnen afwijken. Flexibele toepassing van parkeernormen kan alleen als de luchtkwaliteit en de intensiteit/capaciteit van het wegennet dit toelaten. Dit zijn harde randvoorwaarden.
Voor overige niet-woonfuncties (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten en winkels) zijn als richtlijn aangepaste CROW-parkeercijfers (dit zijn op de praktijk gebaseerde kencijfers, die zijn ontwikkeld als hulpmiddel bij het berekenen van het aantal aan te leggen parkeerplaatsen bij een bepaalde voorziening) opgenomen.
Voor de woonfunctie zijn geen normen of richtlijnen opgenomen. Stadsdelen of de centrale stad in geval van grootstedelijke gebieden, kunnen zelf deze normen voor wonen opnemen in hun parkeerbeleid of vastleggen in grondexploitatie of erfpachtcontract. Deze normen worden niet centraal geregeld, aangezien de parkeernorm in hoge mate afhankelijk is van de locatie en het type woning.
In hoofdstuk 6 wordt het beleid ten aanzien van parkeren voor het betreffende projectgebied verder geconcretiseerd.
3.4.4 Nota Parkeren 2011, Parkeren in Zuid
De deelraad heeft op 25 mei 2011 de nota Parkeren in Zuid vastgesteld. In de nota staat wat het stadsdeel tot 2014 gaat doen om de bereikbaarheid te verbeteren. Met betrekking tot de Zuidas wordt in de nota het volgende opgemerkt.
Het Zuidas gebied kent eigen parkeernormen. Omdat de ontwikkeling van dit gebied onder verantwoordelijkheid valt van de Dienst Zuidas en ook de vaststelling van parkeernormen in het gebied een centraalstedelijke bevoegdheid is, blijft de Zuidas voor wat betreft de parkeernorming buiten beschouwing. Aangegeven is dat het stadsdeel het van belang vindt dat hier ook voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd zodat de parkeerdruk niet op de openbare ruimte wordt afgewenteld.
Voor grootschalige gebiedsontwikkeling (bijvoorbeeld de Zuidas) kunnen aparte parkeernormen worden geformuleerd, afgestemd op de ligging van het gebied (bereikbaarheid), de te ontwikkelen functies en de inrichting van de openbare ruimte. De normen die in deze notitie zijn geformuleerd kunnen hierbij wel als ijkpunt fungeren.
Omdat in de Zuidas alle woon- en bedrijfsgebouwen gebouwd zijn (en worden) met parkeerplaatsen op eigen terrein worden hier per 1 januari 2012 geen parkeervergunningen meer uitgegeven.
In hoofdstuk 6 wordt het beleid ten aanzien van parkeren voor het betreffende projectgebied verder geconcretiseerd.
3.4.5 Hoogbouw, Beleid en Instrument (2005)
De nota Hoogbouw, Beleid en Instrument (2005) is in juni 2005 als aanvullend toetsingskader op het structuurplan "Kiezen voor stedelijkheid" door de gemeenteraad Amsterdam vastgesteld. Het belangrijkste doel van het Amsterdamse hoogbouwbeleid is een zorgvuldige inpassing van hoogbouwinitiatieven in de bestaande structuren van de stad. Daarbij is de landschappelijke inpassing een aspect dat, zodra er sprake is van een zekere impact op het stadslandschap, een stedelijke afweging behoeft. In de Nota wordt aangegeven voor welke hoogbouwplannen dit geldt.
Zuidas is aangewezen als grootstedelijke hoogbouwcluster. Bij bouwhoogtes groter dan 90 meter is aangegeven dat een landschapstudie aan de centrale raadscommissie dient te worden gezonden.
De HER is een rapportage waarin alle relevante effecten van hoogbouw, zoals windhinder en schaduwwerking, toetsing aan hindernisbeperkingen als straalpaden en beperkingen rond Schiphol worden onderzocht, maar die vooral is bedoeld om de effecten van een plan op het stadslandschap in beeld te brengen.
Voor de voorgenomen ontwikkelingen van voorliggend bestemmingsplan is een HER niet noodzakelijk, aangezien de ondergrens van 90 meter niet wordt overschreden.
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is wel onderzoek gedaan naar een aantal hoogbouwgerelateerde onderwerpen. Op zowel bezonningsaspecten en windhinder, maar ook op het Luchthaven Indelingsbesluit (LIB) wordt in hoofdstuk 14 meer inhoudelijk ingegaan.
Voor het overige geldt dat ook straalpaden geen belemmering vormen voor de hoogbouw.
3.4.6 Visie Zuidas 2009
In de Visie Zuidas 2009 is aangegeven dat Zuidas zich ontwikkelt tot een internationale toplocatie voor wonen en werken in Amsterdam. De uitstekende bereikbaarheid, de kwalitatief hoogwaardige omgeving en de aantrekkingskracht van Amsterdam vormen de grondslagen voor haar succesvolle ontwikkeling. Een ontwikkeling waarmee Amsterdam en Nederland de internationale concurrentie aan kunnen.
De ambitie bestaat uit het bereiken van een duurzaam en succesvol stedelijk topmilieu, van internationale allure, met Amsterdamse kwaliteiten. Dit betekent voor Zuidas:
Toplocatie: succesvol en herkenbaar
Succes, economisch en sociaal, is een noodzakelijke voorwaarde om de ambities te realiseren. Daarbij richt Zuidas zich op de top van kantoren en voorzieningen. De al gevestigde vooraanstaande positie in de financiële dienstverlening en de advocatuur vormt de basis voor het nader uitbouwen van de toppositie. Vanuit internationaal oogpunt kan voortgebouwd worden op het imago van Amsterdam als creatieve, tolerante en internationaal georiënteerde stad. En lokaal kan Zuidas een extra dimensie aan de regio bieden. Niet in concurrentie met bestaande zaken- en voorzieningencentra, maar aanvullend, met een hoge standaard van business, winkelen, voorzieningen en wonen. Die hoge standaard vertaalt zich ook in een hoge kwaliteit van bebouwing, in een attractief en identiteitsvol deel van de stad.
Amsterdamse kwaliteit: compact en levendig
Een compacte stad in hoge dichtheid maakt optimaal gebruik van de bijzondere kenmerken van een specifieke plek. Bij Zuidas hoort een efficiënt gebruik van de schaarse ruimte, met een programmamix die tot wisselend maar permanent gebruik over de dag en avond leidt en over een grote diversiteit beschikt. Zuidas is veilig en trekt een breed scala aan publiek en bewoners, met een breed aanbod van voorzieningen. De openbare ruimte is hoogwaardig, met een goed microklimaat en een gezonde leefomgeving. In de omgeving is er een directe aansluiting op de aangrenzende landschappen, maar Zuidas heeft ook een eigen ecologische kwaliteit.
Duurzaam: efficiënt en verantwoordelijk
Een duurzame stad maakt efficiënt gebruik van de ruimte. Deze efficiëntie wordt versterkt door bebouwing die flexibel en aanpasbaar is voor toekomstige ontwikkelingen. Ook een zo groot mogelijk vervoersaandeel van openbaar vervoer en fiets is onmisbaar voor een duurzame stad. Niet alleen verantwoordelijk met ruimte omgaan, maar ook met grondstoffen, energie, water en afval. Excelleren van Zuidas als internationaal topmilieu betekent ook excelleren in duurzame ontwikkeling.
Daarbij is belangrijk dat niet alleen technologische oplossingen en een gezond economisch perspectief er toe doen, maar dat duurzaamheid in het gehele proces als wens op de voorgrond staat. Dit betekent een proactieve samenwerking met belanghebbenden.
3.4.7 Startbesluit Kenniskwartier
Op 26 mei 2009 heeft de stadsdeelraad van het toenmalige stadsdeel Zuideramstel het Startbesluit Kenniskwartier vastgesteld. Dit Startbesluit bevat de uitgangspunten en randvoorwaarden voor de verdere planvorming. Er wordt in het startbesluit voorzien in een menging van functies: wonen, werken en voorzieningen. De ontwikkeling van VUmc is in het startbesluit niet meegenomen.
Wel heeft de stadsdeelraad een amendement over de hortus aangenomen: “Ook de hortus valt binnen de plangrens. De bezoekersfunctie van de hortus wordt door veel omwonenden gewaardeerd. De hortus moet blijven. Het stadsdeel verzoekt de gemeente Amsterdam om geen medewerking te verlenen aan een bestemmingswijziging voor het gebied van de hortus.”
In paragraaf 4.2.2 wordt hierop nader ingegaan.
3.4.8 Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier
De algemene ambitites zoals verwoord in de Visie Zuidas 2009 hebben een doorvertaling gekregen in het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier (vastgesteld 16 februari 2011).
Naast de opgave zoals geformuleerd in het Startbesluit wordt daarin ook de toekomstige ontwikkeling van het VUmc meegenomen in het uitvoeringsbesluit. Daarmee is het mogelijk een integrale afweging te maken tussen de verschillende opgaven in het gebied in programmatisch en ruimtelijk opzicht. Ook voor de integrale opgave van de water- en verkeersopgave is dit noodzakelijk.
Inmiddels heeft het VUmc een Masterplan gereed dat vorm geeft aan de noodzaak van een soepel draaiende logistiek van het ziekenhuis met mogelijkheden voor groei en verandering enerzijds en een goede verblijfskwaliteit van de openbare ruimte anderzijds.
De volgende doelstellingen zijn onderdeel van de gebiedsvisie Kenniskwartier:
- Mix aan functies door het gebied t.b.v. grote levendigheid
- Rangorde in openbare ruimten
- Actieve plint / straatwanden
- Flexibiliteit in gebouw en typologie
- Omgevingskwaliteit
- Duurzaamheid
- Fasering, functionaliteit en leefbaarheid gedurende de ontwikkelingsfases
- Sociale en culturele bijdrage en identiteiten
- Langzaam verkeersroutes passend bij functies en de routing van de gebruikers
Doel van dit uitvoeringsbesluit is het formuleren van een integraal stedenbouwkundig raamwerk en flexibel ontwerp voor het gehele plangebied Kenniskwartier. Dit besluit vormt de basis voor de uitvoering van concrete bouwprojecten en daagt uit tot een duurzame en architectonische invulling van hoge kwaliteit. Van belang is dat een helder inzicht wordt gegeven in het stedenbouwkundig raamwerk van het gebied Kenniskwartier en de functionele invulling van het programma in bouwvolumes. Daarmee wordt namelijk de basis gelegd voor de toekomstige ontwikkelingen van dit gebied.
Bij het uitvoeringsbesluit is een plankaart opgesteld, waarop o.a. de kaders voor wat betreft bebouwing en de ligging van water en groen in het hele gebied zijn aangegeven.
Figuur 4: Plankaart Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier
Overeenkomstig het uitvoeringsbesluit wordt in totaal ongeveer 536.000 m2 bvo aan hoger onderwijs en ziekenhuis voorzieningen gerealiseerd, waarvan circa 140.000 nog te realiseren nieuwbouw VUmc.
Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende aspecten van belang:
- herprofilering van de Van der Broechorststraat en de De Boelelaan, met inpassing van verkeer, oplossingen voor het ontsluiten van de parkeergarages en de nieuwe rooilijnen;
- een nieuwe waterstructuur;
- transformatie van de hortus tot zorgtuin van het VUmc.
Het uitvoeringsbesluit heeft een doorvertaling naar het voorliggend bestemmingsplan gekregen. In paragraaf 4.1 wordt meer inhoudelijk op de integrale stedenbouwkundige uitganspunten voor het Kenniskwartier ingegaan. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitgangspunten zoals die zijn opgenomen met betrekking tot verkeer en parkeren. In paragraaf 12.2.3 wordt uitgebreid ingegaan op de uitgangspunten die in het uitvoeringsbesluit zijn opgenomen ten aanzien van water.
Bij vaststelling van het uitvoeringsbesluit is een aantal moties aangenomen. De moties die betrekking hebben op de hortus en op een groene trambaan hebben inhoudelijk betrekking op voorliggend bestemmingsplan. In respectievelijk de paragrafen 4.2.2 en 6.3 wordt op de moties ingegaan. Daarnaast is er een motie inzake de vervoerstudie. In paragraaf 6.2.5 wordt op de relevantie voor voorliggend bestemmingsplan daarvan ingegaan.
Hoofdstuk 4 Het Ruimtelijk Kader
4.1 Uitgangspunten Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier
Het stedenbouwkundig kader voor het gehele Kenniskwartier wordt gevormd door het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier (16 februari 2011).
Identiteit Kenniskwartier binnen de Zuidas
Identiteit van het Kenniskwartier wordt gezocht aan de ene kant in de aansluiting aan de internationale allure van de Zuidas en aan de andere kant in het ontwikkelen van een specifieke programmamix en daarbij passende openbare ruimte en bebouwingsstructuur.
Mix aan functies
De ontwikkeling van het Kenniskwartier is een belangrijke impuls voor de Zuidas. Het gaat om een zeer levendig gebied met een breed scala aan functies. De Universiteit (VU) en het Universitair medisch centrum (VUmc) hebben een regionale functie. De ontwikkeling van het Kenniskwartier betekent intensivering van de bestaande functies en toevoegen van nieuwe woningen, kantoren en voorzieningen. Ambitie van de Zuidas om uit te groeien tot een multifunctioneel stedelijk milieu kan in het Kenniskwartier vorm krijgen door een bijzondere combinatie van verschillende functies en gebruikers – studenten, bezoekers, werknemers, sporters, onderzoekers. Deze mix heeft als gevolg een potentieel levendige, in alle tijden van de dag en de week goed gebruikte openbare ruimte.
Rangorde in openbare ruimte
Het Kenniskwartier is een schakel tussen de kantoren uit het kerngebied van Zuidas, de recreatie in het Amsterdamse Bos en het rustig wonen in Buitenveldert. Het versterken van de verbindingen met de omgeving draagt bij aan de rol van het Kenniskwartier als schakel binnen de Zuidas. Niet alleen in het eindbeeld, maar ook tijdens de langdurige transformatie moet het gebied als geheel blijven functioneren. Daarom gaat het stedenbouwkundig plan uit van bestaande functies en routes in het gebied. Met name de OV-haltes zijn vaste aanknopingspunten met de omgeving, namelijk: station Amsterdam Zuid, metrostation Amstelveense weg en de metroen tramhalte op de Buitenveldertselaan.
Door het plangebied Kenniskwartier lopen belangrijke stadsverbindingen – De Boelelaan en Buitenveldertse laan waar continuïteit en afwikkeling van het doorgaande verkeer zeer belangrijk is. Snelle routes voor fietsers en voetgangers volgen deze hoofdstraten. Voor de routing en verblijfskwaliteit in het gebied is ook het secundaire netwerk van straten en pleinen van groot belang. Dit netwerk groeit door verschillende ontwikkelingsfasen en kent een variatie in grootte en sferen, Een nieuwe oversteek over de Boelelaan verbindt het VU plein met het nieuwe plein en nieuwe gebouwen van de VU ten noorden van de Boelelaan.
Actieve plint
Zowel aan de hoofdstraten, de secundaire straten en het campusplein is een actieve plint een randvoorwaarde voor een goede, veilige en levendige sfeer. De plint wordt deels ingevuld door voorzieningen (winkels, horeca, buurtfuncties) en deels door het plaatsen van de meest actieve onderdelen van het programma (bibliotheek, kantine, lobby) aansluitend op de openbare ruimte. Door een keuze voor grotere schaal van blokken dan in het centrale deel van de Zuidas (Mahler, Gershwin) wordt ook gekozen voor minder openbare ruimte en hogere dichtheid van gebruikers in de openbare ruimte. Invulling van plinten wordt hiermee ook intensiever.
Flexibiliteit van bebouwing
Het programma van het gebied bestaat uit functies met verschillende bebouwingstypologieën – van een universiteitsgebouw met onderwijs, kantoor en laboratoriavoorzieningen tot een woongebouw. Daarnaast wordt het gebied in een langere periode ontwikkeld, door verschillende partijen en in verschillende korrelgroottes. Grote bouwblokken, bestaand uit verschillende gebouwen die gefaseerd ontwikkeld kunnen worden, zijn flexibel in fasering en invulling.
Omgevingskwaliteit
Zowel voor de openbare ruimte, als voor de woonen onderwijsfuncties is de omgevingskwaliteit – voldoende zon en groen, bescherming van lawaai en wind – een doorslaggevende succesfactor. Beperking van de bouwhoogte in het gebied zorgt voor goede bezonning. Dit is vooral van belang bij de pleinen en specifieke openbare ruimten. In de openbare ruimte worden bomenrijen gebruikt als element van continuïteit én als omgevingskwaliteit. Binnen de blokken wordt collectieve ruimte met een prettig woonklimaat gepland. Hogere bebouwing langs de snelweg beschermt het achterliggend woongebied tegen geluid. Voetgangersgebieden langs de hoofdstraten en aan de twee pleinen krijgen voldoende ruimte en actieve plinten. De leefomgevingskwaliteit van dit gebied in ontwikkeling verdient bijzondere aandacht.
Rooilijnen
Straatprofielen, zoals ook aangegeven in de visie Zuidas, worden begrensd door rooilijnen. Vaste rooilijnen in het plan vormen straatwanden en daarmee ook de openbare ruimte. Flexibele rooilijnen zijn maximale bebouwingslijnen, waar bebouwing in de lijn mogelijk, maar niet verplicht is. Op drie plekken in het gebied (twee op de kavel van het VUmc en een op de kavel van de VU) zijn teruggetrokken lijnen op de begane grond nodig voor het functioneren van de openbare ruimte.
Water en groen
In tegenstelling tot de overige verbindingen, wijkt de waterstructuur in het plan voor het Kenniskwartier af van de waterstructuur in de omgeving. Sinds de bouw van de VU in de jaren ’50 heeft het Kenniskwartier een afwijkende waterstructuur van de polder Buitenveldert. Met de verdere verstedelijking is er geen reden om de waterstructuur van de polder alsnog in het Kenniskwartier te introduceren. De beperkte openbare ruimte in het gebied wordt ingezet voor stedelijke ruimtes en prettige stadsstraten. De waterstructuur is een volgend element in het ruimtelijke raamwerk.
De waterstructuur bestaat uit open water ten zuiden van De Boelelaan. Ten noorden van de De Boelelaan is specifiek aandacht geschonken aan de hemelwaterafvoer door het in de openbare ruimte zichtbaar te maken. Tevens in het gebied een berging van water zichtbaar bijvoorbeeld in de vorm van een waterplein (zie hoofdstuk water). In de samenhang tussen water en groen wordt het vertragend effect van de afvoer van hemelwater in de hoogstedelijke omgeving gerealiseerd en zichtbaar gemaakt. Twee plekken in de openbare ruimte zijn gereserveerd voor voorbeeldprojecten voor zichtbare hemelwateropvang: in De Boelelaan en de Buitenveldertselaan.
Het groen in het plan is met name gekoppeld aan de straatprofielen en sluit aan op de omgeving van het Kenniskwartier. Lange lijnen bomen bevorderen de inbedding van de openbare ruimte op grotere schaal. In De Boelelaan komt een dubbele bomenrij. De Mahlerlaan heeft een continu profiel, verlengd uit het centrale gebied van de Zuidas. In de Buitenveldertse laan en de Van der Boechorststraat dragen zowel bestaande, als nieuwe bomen aan de visuele eenheid van straten binnen en buiten het plangebied.
Verkeer en openbare ruimte
De Amstelveense weg, De Boelelaan en de Buitenveldertselaan zijn de doorgaande wegen in het plangebied. De Boelelaan is de centrale openbare ruimte van het Kenniskwartier. Nieuwe universiteitsgebouwen aan de noordkant, een dubbele bomenrij en de aanwezigheid van de hoofdingangen en actieve plinten zorgen voor een aangenaam verblijfskarakter. Een nieuwe oversteek versterkt de verbinding tussen de noord- en zuidzijde van De Boelelaan. Op de plankaart zijn ook de toekomstige haltes van de tram en metro (een ondergrondse Amstelveenselijn) aangegeven. Publieke ruimtes – trottoirs en pleinen, verbinden het gebied met deze haltes en met de omgeving. Een deel van de publieke ruimtes is als indicatief aangegeven – als aanwijzing dat de grootte en de ligging in de uitwerking definitief bepaald zullen worden, afhankelijk van de functies en bebouwing. De twee pleinen ten noorden van de Mahlerlaan hebben een functie als de voorruimte voor het daaraanliggende bebouwing. De straten en het plein tussen de Mahlerlaan en de Boelelaan vormen een klein netwerk dat, samen met de voetgangersroute aan de Buitenveldertselaan, het Kenniskwartierverbindt met het station en centrale deel van de Zuidas.
Bebouwing
Bouwblokken zijn begrensd door rooilijnen en publieke ruimtes. Maximaal toegestane bouwhoogtes zijn bepaald op basis van het te realiseren programma, de continuïteit van de straatprofielen en de nodige bezonning. De hoofdtoegangen van universiteitsgebouwen en naar het campusplein bevinden zich aan de Boelelaan. Daarnaast zijn belangrijke toegangen aan de Buitenveldertse laan en de Van der Boechorststraat. Langs de route over de Buitenveldertselaan tussen station Amsterdam Zuid en de VU komt een actieve plint, dat doorloopt langs de noordkant van de Boelelaan.
De autoontsluiting van gebouwen vindt plaats via de Mahlerlaan en de Van der Boechorststraat. De ingangen van de parkeergarages bevinden zich in deze stadsstraten.
Doorvertaling naar Masterplan VUmc
Middels een Stedenbouwkundig Masterplan heeft VUmc visie gegeven aan de toekomstige ontwikkelingen. Het masterplan VUmc geeft vorm aan de noodzaak van een soepel draaiende logistiek van het ziekenhuis met mogelijkheden voor verandering en groei en daarnaast de wenselijkheid van een goede verblijfskwaliteit van de openbare ruimte.
Het Masterplan is als uitgangspunt gehanteerd voor het beschrijven van de ruimtelijke functionele en stedenbouwkundige aspecten ten aanzien van VUmc van voorliggend bestemmingsplan, zoals deze uiteindelijk hebben geleid tot de juridische regeling zoals die is opgenomen op plankaart en in planregels.
4.2 Ruimtelijk-functionele Aspecten
4.2.1 VU medisch centrum
VUmc bevindt zich in een complexe en dynamische omgeving. De liberalisering van de zorgmarkt, veranderingen in de zorgvraag, schaarste op de arbeidsmarkt en de technologische ontwikkelingen zijn voorbeelden van veranderingen in de omgeving die grote impact hebben op de strategie van VUmc. VUmc wil hier nadrukkelijk op inspelen en anticiperen, zeker wanneer het gaat om trends met een lage voorspelbaarheid en grote impact. Hoewel de wereldwijde recessie tot onvoorspelbare gevolgen kan leiden voor de liberalisering van de zorgmarkt, is een meer marktgerichte oriëntatie noodzakelijk. De steeds meer vraaggestuurde markt dwingt VUmc scherpere keuzes te maken.
De positionering van VUmc maakt dat deze zichtbaar, bereikbaar en herkenbaar is. VUmc zal in de toekomst nog nadrukkelijker in de stad en de Zuidas aanwezig zijn. De stedelijke straten en heldere rooilijnen waarlangs gebouwd wordt sluiten direct aan op de omgeving, waarbij de aansluiting op de bebouwing van de Vrije Universiteit wordt gezocht.
Aan de noordzijde van de De Boelelaan betekent dit dat toekomstige bebouwing een meer kosmopolitische uitstraling zal krijgen. Dit is reeds het geval bij het ontwerp van Acta, O&D en de dakopbouwen van de polikliniek.
Daarnaast sluit het kosmopolitische karakter van de bebouwing aan op de toekomstige gebouwen van de Zuidas. Deze past ook bij de prominente en zichtbare plek bij (de afrit van) de A10. Ten zuiden van de De Boelelaan is de bebouwing meer ingetogen en sluit aan op de woonbebouwing van Buitenveldert.
De aanwezigheid in de stad zal tenslotte als laatste onderstreept worden door de nadrukkelijke oriëntatie op de De Boelelaan. Hierbij kan vooral de hoek De Boelelaan-Amstelveenseweg fungeren als een markante plek waar VUmc zich manifesteert aan de toegang tot de Zuidas.
Kerntaken
VUmc formuleert mede op basis daarvan drie kerntaken, te weten:
- onderzoek,
- patientenzorg, en
- onderwijs en opleiding.
De uitoefening van deze kerntaken is mede bepalend voor de juridische regeling die in voorliggend bestemmingsplan is opgenomen. Om die reden wordt hieronder kort ingegaan op de betreffende kerntaken.
Onderzoek
Binnen de drie kerntaken is wetenschappelijk onderzoek richtinggevend en onderscheidend en vormt het een belangrijke stimulans voor de ontwikkeling van de overige kerntaken. Concentratie van onderzoek vindt plaats binnen de vijf zwaartepunten van VUmc:
- Kanker en afweer
- Hersenen
- Vitale functies
- Extra- en transmuraal
- Bewegen
Binnen deze vijf zwaartepunten vindt verdere focussering plaats. VUmc definieert preferente patiëntengroepen vanuit deze onderzoekszwaartepunten. De noodzakelijke interactie tussen patiëntenzorg en zwaartepunten van onderzoek leidt tot topreferente zorg en geeft richting aan keuzes voor topklinische zorg.
Binnen de zwaartepunten streeft VUmc naar een toppositie op het samenhangend geheel van fundamenteel, translationeel, klinisch en gezondheidswetenschappelijk onderzoek.
Patiëntenzorg
VUmc zal de komende jaren de positie in de markt versterken. Naast concentratie op de vijf zwaartepunten van VUmc zal iedere afdeling actief de eigen patiëntenmix bepalen. Daarbij worden de prioriteiten die zijn toegekend aan basiszorg, opleiding, strategische en financiële belangen meegenomen in de analyses.
In alle zorgprocessen van VUmc zal de patiënt centraler komen te staan. Er zijn talrijke initiatieven op het gebied van patiëntenparticipatie, patiëntervaringsenquêtes, patiëntencommunicatie en service. Een voorbeeld is het poliklinisch diagnostisch centrum ingericht volgens de principes van de healing environment.
Onderwijs en opleiding
Het medisch opleidingscontinuüm is het vertrekpunt voor het huidige en toekomstige onderwijsaanbod binnen VUmc. Op het gebied van onderwijs en opleiding wil VUmc een integraal, volledig en internationaal georiënteerd aanbod aanbieden wat gericht is op de ontwikkeling van talent op ieder niveau.
Huisvesting
De huisvesting van VUmc is een van de productiemiddelen waarmee de doelen van VUmc gerealiseerd worden. Het is wel een bijzonder productiemiddel. Het heeft net als de andere productiemiddelen invloed op de efficiëntie van de zorgverlening, maar het is ook een belangrijk middel in het beeld dat het VUmc van zichzelf in buitenwereld creëert. Dat beeld wordt heel direct beïnvloed door de gekozen architectuur zowel binnen als buiten, maar ook door de uitgedrukte opvattingen over duurzaamheid en de inrichting van de bedrijfsprocessen.
Huisvesting is dienstbaar aan het behalen van de doelstellingen van VUmc. Dat wil zeggen dat de investeringen in vastgoed bijdragen aan de versterking van het imago van VUmc. Deze overweging zorgt voor het toekennen van prioriteit aan publieke domeinen. Huisvesting moet de meest eigentijdse opvattingen op zorgverlening faciliteren. Naast het faciliteren van medisch handelen is er veel aandacht voor de patiënt en zijn privacy. Daarnaast is het van belang dat huisvesting efficiënt(er) werken mogelijk maakt. Naast de aandacht voor de goederenlogistiek zal er veel aandacht besteed worden aan de organisatie het facilitaire proces.
Het voorliggend bestemmingsplan strekt ertoe de bovenstaande kerntaken in juridisch-planologische zin te regelen. Het gaat daarbij om het bieden van zowel een functioneel juridisch kader, als van een toepasbare juridische regeling ten behoeve van de huisvesting middels goede bebouwingsregelingen.
4.2.2 De hortus
De Hortus Botanicus van de Vrije Universiteit, welke zich bevindt binnen de grenzen van voorliggend bestemmingsplan, is in 1967 opgezet ten behoeve van onderwijs en onderzoek. De tuin is gelegen achter het medisch centrum van de VU en beslaat een oppervlakte van circa 1 ha. met ongeveer 1.000 m2 aan kassen. In de loop der jaren is de betekenis van de Hortus voor het academisch onderwijs en onderzoek van de Vrije Universiteit grotendeels verdwenen.
Om het perspectief en de mogelijkheden van de Hortus in beeld te brengen heeft de VU onderzoek gedaan naar een drietal aspecten:
- 1. Wat zijn de huidige functies van de Hortus?
- 2. Wat betekent de planvorming van de VU/VUmc voor de Hortus op de huidige locatie?
- 3. Indien de Hortus niet op de huidige locatie gehandhaafd kan worden, zijn er dan alternatieven?
Daarbij is gekeken naar de huidige functies van de Hortus. Dat is voor de vier verschillende functies gedaan:
- 1. Wetenschappelijke functie van de Hortus
- 2. Beheerfunctie van plantencollecties op de Hortus
- 3. Groenbeleving- en publiekstrekkerfunctie
- 4. Maatschappelijke functie
Een en ander heeft geresulteerd in de Notitie perspectief Hortus (30 juni 2010) van de Vrije Universiteit, waarin de volgende conclusies zijn getrokken.
De bouwplannen richten zich pas over acht tot tien jaar op de locatie van de huidige Hortus. Verplaatsing komt pas dan aan de orde. De discussie die rond de toekomst van de Hortus is ontstaan, is vooral een emotionele discussie over de groenbeleving en minder over de bijzondere collecties. De slechte staat van onderhoud is momenteel een punt van aandacht. De huidige Hortus kan nog zo'n acht jaar zijn functie vervullen op de huidige locatie.
Wetenschappelijke waarde
De wetenschappelijke functie op de huidige Hortus is van belang, echter niet gebonden aan de huidige locatie. Geadviseerd wordt de wetenschappelijke functie indien deze door de faculteit van belang wordt geacht, mee te nemen in het Programma van Eisen voor de vervangende nieuwbouw W&N-gebouw.
Bijzondere plantencollecties
De bijzondere collecties worden door de geïnterviewden vooral gewaardeerd voor de belevingswaarde. Behoud van dit erfgoed wordt belangrijk gevonden, maar dit kan ook op een andere plek. Alle belangrijke collecties kunnen worden verplaatst. Voor een aantal bomen is het niet zeker of ze een verhuizing aan kunnen. Dit dient nader te worden onderzocht.
Groenbeleving- en publiekstrekkerfunctie
De meeste emoties komen voort uit de ontwikkeling van de Zuidas. Steeds meer openbaar groen wordt vervangen door gebouwen. Het realiseren van groenvoorzieningen is belangrijk, voor de omwonenden, VUmc-bezoekers, studenten en VU-medewerkers. De toegankelijkheid is daarvoor erg belangrijk. Tevens wordt openbaar groen gezien als toegevoegde waarde voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling. De zorgtuin van het VUmc biedt daarvoor een uitstekende mogelijkheid.
Maatschappelijke functie
Dat de Hortus een maatschappelijke functie met de vrijwilligers heeft is duidelijk, maar verder is de maaatschappelijke functie minimaal.
Adviezen
Het onderzoek in acht nemende wordt het volgende geadviseerd.
Lange termijn:
- Zorg voor een goede groene invulling in het VU-Kwartier/Zorgtuin VUmc die in kwaliteit tenminste vergelijkbaar is met de Hortus. Aanbevolen wordt publiek groen een meer pregnante plek te geven in het hele gebied. Betrek daarbij een landschapsarchitect.
- Geef daarbij de huidige collecties van de Hortus zoveel mogelijk een plek in de zorgtuin van het VUmc of draag deze over aan andere partijen.
- Kies voor een publieke groenfunctie op de locatie van de Hortus voor de komende periode, zolang de nieuwbouw van het VUmc niet gerealiseerd wordt.
Korte termijn
- De functie van de Hortus wordt afgebouwd. Wel blijft er een publiek toegankelijke tuin behouden.
- Bepaal welke delen van het gebied publiek toegankelijk zijn voor de komende periode.
- Bouw de wetenschappelijke waarde af of zorg voor herplaatsing van deze delen. Onderzoek welke delen momenteel nodig zijn voor onderzoek en wanneer dit af loopt. Bepaal welke delen naar nieuwbouw kunnen of kunnen worden verplaatst naar het NWI-gebouw (UvA).
- Onderzoek welke investeringen nodig zijn voor urgent onderhoud, zodat de veiligheid voor de bezoekers en medewerkers is in de publiek toegankelijke tuin gewaarborgd.
- Onderzoek of met de publiek toegankelijke tuin opbrengsten te genereren zijn.
- Zorg voor goede communicatie met de betrokkenen en stakeholders op korte en lange termijn.
Motie inzake Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier betreffende de Hortus
Bij vaststelling van het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier is door de gemeenteraad een motie aangenomen met betrekking tot de hortus (nr. 101, motie van het raadslid de heer Mulder inzake het uitvoeringsbesluit Kenniskwartier (Hortus). Uitgangspunt daarvan is dat de hortus als openbaar toegankelijke ruimte behouden blijft. De raad heeft middels de motie verzocht deze langs meer dan één doorgang toegankelijk te maken voor publiek, zodat deze langs meerdere kanten te bereiken is.
Vertaling naar voorliggend bestemmingsplan
Op grond van het bovenstaande is geconcludeerd dat het op termijn verdwijnen van de hortus in zijn huidige vorm onvermijdelijk is, maar dat anderzijds aan behoud van bepaalde aspecten van de hortus grote behoefte bestaat.
Het bestemmingsplan voorziet dan ook in een regeling die hervestiging in de vorm van een zorgtuin mogelijk maakt, en die voorziet in uitvoering van de adviezen en de raadsmotie. Zowel binnen de bestemmingen 'Tuin', als binnen de bestemming 'Maatschappelijk - voorlopig' wordt in een zorgtuin voorzien. Onder zorgtuin wordt een openbaar toegankelijke binnentuin verstaan. Dit betekent dat, in tegenstelling tot de huidige situatie, de openbare toegankelijk ervan een vereiste wordt.
De nieuwbouw van het VUmc aan de van der Boechorsstraat maakt onderdeel uit van een nieuw complex ter plaatse van de huidige Hortus. De zorgtuin van het nieuwe VUmc bewaart de functie van het groen in het gebied en zorgt voor een visuele verbinding tussen verschillende gebieden in het kenniskwartier en de Amstelveense weg/ Nieuwe Meer.
Rondom de zorgtuin worden in de komende jaren nieuwe gebouwen van het VUmc gebouwd. In het Uitvoeringsbesluit Kenninskwartier is de ruimte tussen de twee geplande gebouwen in de van der Boechorsstraat (Imaging centrum en Polikliniek) op de plankaart aangegeven als “openbare ruimte indicatief”. Hiermee wordt bedoeld dat de zorgtuin openbaar toegankelijk moet zijn vanuit de van der Boechorsstraat en dat de ruimte tussen de twee gebouwen volledig gebruikt moet worden voor de visuele verbinding tussen de straat en de tuin. Door de bijzondere functie van het ziekenhuis zou in de toekomst nodig kunnen zijn om deze ruimte deels of volledig te overdekken en van de straat af te sluiten. Dit wordt mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan, mits het bouwwerk in deze zone door transparantie van de constructie en materialen en vrije ruimte over de hele breedte en hoogte niet afwijkt van het oorspronkelijke idee over een sterke visuele en functionele verbinding tussen de straat en de tuin.
4.2.3 Bestaande woningbouw Amstelveenseweg
Aan de zijde van de Amstelveense weg bevindt zich een aantal woningen. Het gaat om een aantal grondgebonden woningen, en om een aantal appartementen.
Een deel van het zuidelijk gelegen woonblok is in gebruik als Ronald McDonald huis. Het betreft een voorziening die een thuis biedt aan ouders van zieke of gehandicapte kinderen. In een Ronald McDonald huis kunnen ouders, broertjes en zusjes logeren van zieke kinderen die worden behandeld in het nabij gelegen (psychiatrisch) ziekenhuis of revalidatiecentrum. De meeste Ronald McDonald huizen staan op loopafstand van het ziekenhuis, zodat ouders binnen een paar minuten bij hun zieke kind kunnen zijn. Dat het Ronald McDonald huis zo dichtbij is, geeft niet alleen ouders, maar ook kinderen een veilig gevoel.
Het bestemmingsplan voorziet in behoud van zowel de woonfunctie, als van die van het Ronald Mc Donald huis. De bestaande situatie zal conserverend worden bestemd.
4.3 Stedenbouwkundige Aspecten
4.3.1 VUmc
Relatie VUmc met de omgeving
VUmc kent op dit moment een grote verscheidenheid aan gebouwen en bouwstijlen. Hierop wordt in principe niet ingegrepen. Wel is gezocht naar middelen die samenhang brengen in de bebouwing en de aansluiting op de omgeving verbeteren. Samenhang tussen de verschillende gebouwen zal worden verkregen door het hanteren van strikte rooilijnen. Hierdoor komt VUmc meer aan de omliggende straten te liggen. Verder worden de nieuwe gebouwen uitgevoerd met een plint. De plint kan worden benut voor de invulling met publieke functies, maar bijvoorbeeld ook door het onderscheidend materialiseren van de gevel, het maken van portalen of het plaatsen van luifels op deze hoogte.
VUmc zal in de toekomst nog nadrukkelijker in de stad en de Zuidas aanwezig zijn. De stedelijke straten en heldere rooilijnen waarlangs gebouwd wordt sluiten direct aan op de omgeving, waarbij de aansluiting op de bebouwing van de Vrije Universiteit wordt gezocht.
Routing en parkeren
VUmc is gelegen op de drukke Zuidas van Amsterdam. Voor de bereikbaarheid van VUmc is dit niet altijd ideaal. Met name in de spitsuren is het voor medewerkers, bezoekers en patiënten lastig om VUmc per auto te bereiken. Eenmaal bij VUmc aanbeland is het lastig om de juiste parkeerplaats te vinden gezien de onlogische routing en de drukte van auto’s, fietsers, voetgangers, trams en bussen op de De Boelelaan. De openbaar vervoerverbindingen daarentegen zijn legio, zowel per trein, metro, tram en bus is VUmc goed bereikbaar.
In de toekomst zullen projecten ten behoeve van de bereikbaarheid per auto en het parkeren moeten worden gerealiseerd. Bovendien wordt de vrije ruimte schaarser waardoor meer stedelijke vormen van toegangen, parkeren en bevoorrading gewenst zijn. In de praktijk komt dit neer op bouwkundige, inpandige oplossingen. Mits goed uitgewerkt draagt dit bij tot het opschonen van de buitenruimte en een verbetering van de routing voor auto’s en voetgangers.
De parkeervoorzieningen worden bereikbaar gemaakt vanuit de Amstelveenseweg, Mahlerlaan en Van der Boechorststraat. Hierdoor kunnen de huidige inritten aan de voorzijde van de Polikliniek en van het ziekenhuis op termijn vervallen en nog slechts als noodvoorziening blijven bestaan. De voorgebieden van VUmc aan de De Boelelaan worden daarmee aanzienlijk ontlast en daarmee rustiger. Het beperken van het aantal entrees en de eenvoudige bereikbaarheid ervan essentieel is voor een goede oriëntatie. Nader verkeerstechnisch onderzoek zal moeten uitwijzen welk bereikbaarheidsmodel het meest geschikt is.
Buitenruimte
In en rondom de gebouwen van VUmc zijn veel openbare ruimtes die de leefbaarheid van de gebouwen bepalen. Momenteel worden veel ruimtes gebruikt als overloopgebied voor de opslag van voorraden en afval, dit komt het aanzien van de bebouwing niet en goede. Een modern UMC als het VUmc vraagt om een andere invulling en gebruik van openbare ruimtes.
De contouren van de buitenruimtes zijn met grote precisie vastgelegd. Hier zal het een komen en gaan zijn van bezoekers, medewerkers en patiënten. De ruimtes worden gekenmerkt door heldere looplijnen en aantrekkelijke verblijfsplekken. Naar de randen maakt VUmc met rooilijnen, brede stoepen en een aantal kleine pleinen duidelijke overgangen naar het omliggende stedelijke weefsel. Middenin wordt een grote klassieke binnentuin met arcade gerealiseerd waarop de bebouwing zich oriënteert en waar personeel, bezoekers en patiënten kunnen wandelen en verpozen.
Grenzend aan de bebouwingsrand van het beddenhuis van het Ziekenhuis wordt een rechthoekige tuin voorgesteld met een afmeting van ca. 100x100m. Deze klassieke groene ruimte wordt omzoomd met bebouwing die een duidelijke grens maakt. De tuin is een bijzondere verblijfsplek en biedt vanuit de zorginstellingen aangenaam uitzicht. Een uitgelezen plek om even te verpozen of een wandeling te maken. Een groot deel van de bestaande bomen krijgen in de tuin een plek. Door verbindingen te leggen met de Amstelveenseweg en de VU-campus maakt de tuin bovendien onderdeel uit van een stelsel van openbare en openbaar toegankelijke ruimtes voor voetgangers. Tevens dient een deel van de tuin als oefen- en therapietuin voor patienten. Belangrijk aspect van de tuin is de ruimtelijke beslotenheid. Door het onderbreken van lange zichtlijnen en een compacte opzet van de bebouwing krijgt de tuin zijn intimiteit en aangename verblijfsklimaat. Hiertoe zal ook de rand met de entrees tot de gebouwen rond het groen 80cm worden opgetild.
Programma VUmc Noord
Het gebied ten noorden van de De Boelelaan, bij de huidige Polikliniek, is recentelijk verder verdicht. Aan de noordzijde is tijdelijk het CCA gevestigd (hiervoor is een apart bestemmingsplan vastgesteld; het maakt geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan). Op het gebouw van de Polikliniek is op verschillende plaatsen de mogelijkheid tot optoppen benut, variërend van 2 tot 4 verdiepingen. In totaal is op deze manier nog ongeveer 13.000 m2 brutovloeroppervlak (bvo) gerealiseerd. Ten oosten van de polikliniek wordt gewerkt aan de gebouwen van Acta en O&D. Het gaat hierbij om twee volumes van 25.000 en 35.000 m2 bvo. In de stedenbouwkundige uitwerking wordt nu gekozen het geheel van Polikliniek, Acta en O&D als een groot bouwblok op te vatten, waarbij de ruimte tussen de gebouwen alleen gebruikt wordt voor logistiek- en calamiteitenverkeer.
De twee kleine voorpleinen voor de bestaande Polikliniek en tussen Acta en O&D dienen voor het publiek als de toegangen tot de gebouwen. Tussen Acta en O&D is tevens de voetgangersuitgang van de ondergrondse parkeergarage geprojecteerd.
Programma VUmc Zuid
Ten zuiden van de De Boelelaan ontstaat rond de zorgtuin een randzone van ongeveer 50 meter diep die bebouwingsmogelijkheden geeft voor de poliklinische zorgfuncties van het ziekenhuis met geralateerde partners. Bij een gedifferentieerde bebouwingshoogte binnen de gegeven bouwenvelop is de capaciteit ongeveer 130.000 m2 bvo.
Zowel vanuit de beleving in de zorgtuin als vanwege de aansluiting op de omliggende bebouwing is het wenselijk de bebouwing op te delen in verschillende volumes en daarbij te differentiëren in bouwhoogte. Het maximale bouwpotentieel van de Zuidflank kent dus nog flexibiliteit. Vanwege de ligging aan het water en de oriëntatie op de zon heeft de zuidzijde veel potentie voor het maken van bebouwing met tuinen en terrassen. Dit maakt het aantrekkelijk om hier te verblijven. Ook wordt er op deze manier een minder harde rand gemaakt naar de naastgelegen woningbouw.
Ondergrondse bebouwing
Binnen het plangebied bestaat reeds veel functionele ondergrondse bebouwing, waarbij het bestemmingsplan bovendien voorziet in een verdere uitbreiding daarvan. Het gaat daarbij voor een groot deel om ondergrondse parkeervoorzieningen, maar ook om kelderlagen die door het VUmc (zullen) worden gebruikt voor bepaalde functies, zoals radiologie en de te realiseren cyclotrons.
Welstandscriteria
In het bestemmingsplan is ten aanzien van de bebouwing een relatief globaal juridisch kader geboden. In concrete bouwplannen zal dit nader uitgewerkt worden. Naast het bestemmingsplan dient daarbij tevens te worden getoetst aan de welstandscriteria.
Daarin is het volgende aangegeven: "Voor de geplande bebouwing van het VUmc van 35 meter hoog tegenover de Overijsselweg Weldam is een nadere uitwerking nodig om de massaliteit te doorbreken door in hoogte en breedte te variëren."
4.3.2 Bestaande woningbouw
De in het plangebied bestaande woningbouw langs de Amstelveenseweg zal behouden blijven. De bestaande situatie zal conserverend worden bestemd. Er wordt niet voorzien in uitbreiding van de betreffende bebouwing.
4.4 Gefaseerde Ontwikkeling
Zoals blijkt uit het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier en uit het Masterplan VUmc is er sprake van een gefaseerde ontwikkeling van het Kenniskwartier. Dit geldt ook voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Hoewel in een bestemmingsplan in beginsel wordt uitgegaan van die ontwikkelingen die binnen de plantermijn zullen worden gerealiseerd, is ervoor gekozen om in voorliggend bestemmingsplan de beoogde eindsituatie te bestemmen. De realisatie van het in dit bestemmingsplan opgenomen programma loopt dus langer door dan de 10-jaars herzieningstermijn van het bestemmingsplan.
Hoewel uitgegaan wordt van een fasering, is niet op voorhand met zekerheid te stellen in welke volgorde de volledige herontwikkeling van het gebied zal gebeuren. Weliswaar is er sprake van een zekere mate van voorkeur voor de fasering, maar indien in de loop van de tijd vanuit bijvoorbeeld huisvestingsoogpunt een andere fasering meer voor de hand blijkt te liggen, dan is het zeer wenselijk dat het bestemmingslan daarvoor reeds de ruimte biedt. Daarbij speelt mee dat een functie als een universitair medisch centrum veelal geconfronteerd wordt met nieuwe, nu nog niet te voorziene ontwikkelingen, die vragen om een snelle inpassing in de organisatie. Dat brengt te allen tijde wijzigingen in de huisvesting met zich mee.
Daarbij komt dat juist door uit te gaan van de eindsituatie de mogelijke ruimtelijke gevolgen integraal in beeld kunnen worden gebracht.
Hoofdstuk 5 Milieueffectrapportage
5.1 Algemeen
In verband met de beoogde (her)ontwikkeling van VU en VUmc is een milieueffectrapport (MER) opgesteld; de procedure om te komen tot het MER is de milieueffectrapportage (m.e.r.)). In het MER voor VU en VUmc (MER Vrije Universiteit en Vrije Universiteit medisch centrum, bestaande uit deel A van 18 februari 2011, zie bijlagen, en deel B van 25 janurai 2011, zie bijlagen) worden de milieueffecten, onder andere op het gebied van luchtkwaliteit, geluid, en flora en fauna, van de voorgenomen activiteit onderzocht en vergeleken met verschillende alternatieven. In het MER wordt rekening gehouden met de cumulatieve effecten als gevolg van de Zuidasontwikkeling.
Het doel van een m.e.r.-procedure is het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming te betrekken. Dit om ten behoeve van het ontwikkelen van plannen en het nemen van besluiten inzicht te krijgen in de effecten van de voorgenomen activiteit op de omgeving en om onderzoek te kunnen doen naar mogelijke maatregelen om negatieve effecten op de omgeving te verminderen of te compenseren.
Het plangebied en de daarbinnen voorgenomen ontwikkeling van voorliggend bestemmingsplan maakt onderdeel uit van het projectgebied van VU en VUmc. In paragraaf 5.2 wordt kort aangegeven welke ontwikkeling het betreft. In paragraaf 5.3 wordt het wettelijk kader geschetst, en wordt ingegaan op de m.e.r.-plicht. In paragraaf 5.4 wordt ingegaan op de voorgeschreven en doorlopen procedure. In de daarop volgende twee paragrafen komt de milieueffectrapportage inhoudelijk aan bod, waarbij in paragraaf 5.5 de uitkomsten en conclusies van de uitgevoerde milieueffectrapportage worden behandeld, welke betrekking hebben op het gehele projectgebiedVU en VUmc. In paragraaf 5.6 wordt ingegaan op de bruikbaarheid van het MER. In paragraaf 5.7 zal meer expliciet worden ingegaan op de betekenis voor (de besluitvorming over) voorliggend bestemmingsplan.
5.2 Vu En Vumc: Plangebied En Beoogd Programma
De Vrije Universiteit van Amsterdam (VU) en het medisch centrum van de Vrije Universiteit (VUmc) zijn gelegen direct ten zuiden van de A10 Ringweg-zuid in het stadsdeel Zuideramstel (inmiddels stadsdeel Zuid). Het plangebied bestaat uit twee delen: de VU en het VUmc (zie figuur 5, met links VUmc, en rechts de VU). VU en VUmc hebben plannen om hun terreinen her in te richten. Dat betekent dat gebouwen worden gesloopt, nieuwe gebouwen worden gebouwd, functies wijzigen en worden toegevoegd. De bestaande, te handhaven en gewijzigde functies worden vastgelegd in nieuwe bestemmingsplannen. Ten behoeve van deze nieuwe bestemmingsplannen hebben de VU en het VUmc gekozen voor een vrijwillige m.e.r.-procedure om de milieueffecten van de voorgenomen activiteiten in beeld te brengen.
Figuur 5: Plangebied MER
De Vrije Universiteit richt zich op de realisatie van een nieuwe campus die de positie van de VU versterkt, nieuwe samenwerkingsvormen mogelijk maakt en een aantrekkelijke studie-, werk- en onderzoeksomgeving biedt. Op de terreinen van de VU wordt zowel sloop en nieuwbouw van de onderwijs- en onderzoeksvoorzieningen voorgesteld als de bouw van woningen en andere voorzieningen, zoals een congrescentrum, horeca en kantoren(allianties). Parkeervoorzieningen worden onder de gebouwen gerealiseerd. De randvoorwaarden voor deze (her)ontwikkeling zijn vastgelegd in de 'Campusvisie en Kader VU-kwartier 2010-2020'.
De huidige VU heeft circa 300.000 m2 aan bestaande gebouwen. Ten behoeve van groei, allianties en voorzieningen is circa 185.000 m2 extra benodigd. Voor woningbouw is circa 95.000 m2 gereserveerd. Door autonome realisatie van enkele activiteiten en sloop is het aantal m2 dat in dit milieueffectrapport onderzocht wordt circa 148.500 m2 voorzieningen en circa 95.000 m2 woningbouw. Totaal geldt voor de voorgenomen activiteiten van de VU dat in dit MER 243.500 m2 beschouwd wordt.
De plannen voor het VUmc zijn reeds verder uitgekristalliseerd dan die voor de VU. De plannen zijn vastgelegd in het 'Stedenbouwkundig Masterplan VUmc' (concept februari 2010). Voor de plannen wordt een deel van de gebouwen gesloopt en worden nieuwe gebouwen gebouwd. Ook worden functies verplaatst. De totale ontwikkeling van VUmc, dus inclusief reeds onherroepelijk vergunde activiteiten, betreft circa 230.000 m2. Het nog toe te voegen programma dat in dit MER is beschouwd bedraagt 140.000 m2.
5.3 M.e.r.-plicht
De m.e.r. is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (Besluit m.e.r. 1994). Ten gevolge van de Europese richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB) is de Wm in september 2006 uitgebreid met het instrument 'plan-m.e.r.' In de Wm is beschreven hoe een MER moet worden opgesteld en welke procedure moet worden gevolgd. Het Besluit m.e.r. 1994 bevat overzichten van activiteiten waarvoor een (plan-) m.e.r. verplicht is of waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of een m.e.r. moet worden doorlopen. (Plan-) m.e.r.-plichtige activiteiten zijn opgenomen in onderdeel C, m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten in onderdeel D. In de bijlagen worden ook drempelwaarden genoemd; pas als bepaalde drempelwaarden worden overschreden moet een m.e.r.(beoordeling) worden gemaakt.
Voor besluiten die een directe bouwtitel vormen voor m.e.r-plichtige activiteit geldt dat een besluit-m.e.r. moet worden opgesteld. Een besluit-m.e.r. bevat onder meer een beschrijving van de voorgenomen activiteiten en van de alternatieven daarvoor, een motivering van de keuze voor de in beschouwing genomen alternatieven en een beschrijving van de gevolgen voor het milieu van de voorgenomen activiteit en van de alternatieven.
Zowel in het betrokken plan, als in het betrokken besluit geeft het bevoegd gezag aan op welke wijze rekening is gehouden met hetgeen naar voren is gekomen uit het MER. Aan het besluit worden de voorwaarden, voorschriften en beperkingen verbonden die blijkens de m.e.r. nodig zijn met het oog op de bescherming van het milieu.
In de vorige paragraaf is de voorgenomen ontwikkeling aangegeven. De herinrichting van de terreinen van VU en VUmc zijn op zichzelf niet m.e.r.-plichtig. De keuze om toch een m.e.r.-procedure te doorlopen is gebaseerd op twee aspecten. Ten is eerste is er een uitspraak van het Europese Hof van Justitie geweest met betrekking tot de drempelwaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht. Vanwege deze uitspraak is door VU/VUmc besloten voor activiteiten die weliswaar onder deze drempelwaarden liggen toch een m.e.r.-procedure op te starten.
Ook zonder de uitspraak van het Hof van Justitie zou gekozen worden voor een vrijwillige m.e.r.-procedure. In het plangebied VU en VUmc worden de komende jaren de herontwikkeling of nieuwbouw van een polikliniek, revalidatiegeneeskunde, ziekenhuis-, onderwijs- en onderzoeksvoorzieningen, laboratoria, woningen, retail- en andere voorzieningen zoals horeca, kantoren en andere diverse voorzieningen, zoals een congrescentrum, een hotelvoorziening, restaurant en cafés, sport- en cultuurfaciliteiten voorzien. De bovengenoemde geplande ontwikkelingen zijn op zichzelf niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige functies worden ruim onderschreden. Echter alle ontwikkelingen van VU en VUmc samen beschouwd is besloten dit toch in een vrijwillige m.e.r.-procedure te onderzoeken om zo te voldoen aan het zorgvuldigheidsbeginsel (hetgeen ook recht doet aan de uitspraak van het Hof van Justitie).
De m.e.r.-procedure wordt gekoppeld aan het eerste te nemen ruimtelijk-juridisch besluit voor een deel van het beMERd plangebied. Het vaststellingsbesluit van voorliggend bestemmingsplan is dat eerste besluit.
5.4 M.e.r.-procedure
Op 7 april 2010 is kennis gegeven van de startnotitie milieueffectrapportage (m.e.r.) ten behoeve van de ontwikkeling van VU en VUmc. Met ingang van 8 april 2010 heeft deze startnotitie gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen, met de mogelijkheid daarover zienswijzen naar voren te brengen. Er is een elftal zienswijzen binnengekomen. Tevens is de startnotitie aan de wettelijk adviseurs toegezonden met de mogelijkheid een advies uit te brengen.
Per brief is de startnotitie aan de Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna: de Commissie) toegezonden, met het verzoek een advies uit te brengen over het geven van richtlijnen. Tevens zijn zo spoedig mogelijk na ontvangst ook de zienswijzen en adviezen aan de Commissie doorgezonden. Per brief van 17 juni 2010 heeft de Commissie advies uitgebracht (Advies voor de richtlijnen voor het milieueffectrapport, 17 juni 2010 / rapportnummer 2418-50).
Middels een Nota van Beantwoording heeft de gemeente Amsterdam aangegeven op welke wijze met deze adviezen en zienswijzen wordt omgegaan.
Per 1 juli 2010 is de Wet modernisering m.e.r.-regelgeving in werking getreden. De m.e.r.-procedure voor VU / VUmc valt onder dit nieuwe regime. Bepalend is namelijk of de vaststelling van de richtlijnen (zoals onder de oude wetgeving voorgeschreven) voor 1 juli 2010 heeft plaatsgevonden. Dit is niet het geval. Het college heeft, rekening houdend met de binnengekomen zienswijzen en adviezen van de verschillende adviseurs, de adviezen van de Commissie voor de milieueffectrapportage overgenomen en besloten deze als advies inzake reikwijdte en detailniveau aanvullend op de startnotitie bij het opstellen van het MER mee te geven aan de initiatiefnemer (Advies reikwijdte en detailniveau MER VU - VUmc van 13 juli 2010, zie bijlagen). Het advies van de Commissie en de Nota van Beantwoording zijn als bijlage in dit advies opgenomen.
Per brief van 15 juli 2010 is de initiatiefnemer het advies inzake reikwijdte en detailniveau meegegeven. Diegenen die een zienswijze naar voren hebben gebracht, hebben eveneens een afschift van dit advies ontvangen.
Per brief van 24 februari 2011 is door de initiatiefnemer het MER Vrije Universiteit / Vrije Universiteit medisch centrum overlegd. In de hierna volgende paragrafen wordt ingegaan op de inhoudelijke aspecten.
Met ingang van 21 juli 2011 heeft het MER samen met het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan ter inzage gelegen, waarbij een ieder gedurende zes weken de mogelijkheid is geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen. Overeenkomstig wettelijk voorschrift is de Commissie in de gelegenheid gesteld advies over het MER uit te brengen.
Toetsingsadvies Commissie m.e.r.
Op 15 september 2011 heeft de Commissie, daartoe volgens wettelijk voorschrift in de gelegenheid gesteld, advies uitgebracht over het MER. Het toetsingsadvies is als bijlage bij deze raadsvoordracht meegestuurd.
De Commissie is van oordeel dat de essentiële informatie voor besluitvorming in het MER aanwezig is.
Het MER bestaat uit meerdere rapporten. De Commissie is van mening dat het achtergrondrapport heldere en gestructureerde informatie bevat. Het kaartmateriaal in het MER brengt echter de ontwikkelingen niet duidelijk in beeld.
De belangrijkste nadelige milieueffecten hangen samen met verkeersaspecten. In het MER is dan ook de meeste aandacht uitgegaan naar verkeersafwikkeling, geluid en luchtkwaliteit. Uit het MER blijkt dat er zonder het nemen van maatregelen knelpunten zijn op het vlak van geluidhinder en verkeer in het studiegebied.
In het MER zijn de effecten van de voorgenomen ontwikkelingen vergeleken met de effecten van de referentiesituatie (huidige situatie en autonome ontwikkelingen). Veel ontwikkelingen in het plangebied zijn al vastgelegd in een onherroepelijk ruimtelijk plan en deze autonome ontwikkelingen behoren daarmee terecht tot de referentiesituatie en niet tot het voornemen. Dit heeft wel tot gevolg dat de milieuveranderingen ten opzichte van de huidige situatie groter zullen zijn dan uit de juist gehanteerde systematiek van het MER blijkt.
Het MER is goed afgestemd op de ontwikkeling van de Flanken van de Zuidas. De verkeersafwikkeling en de daaraan gerelateerde effecten zijn samen onderzocht met de ontwikkelingen van de Flanken van de Zuidas, waarvoor een separate m.e.r.-procedure is doorlopen.
5.5 Inhoud Mer
5.5.1 Referentiesituatie en alternatieven
In een milieueffectrapportage worden niet alleen de effecten van de voorgenomen activiteit, maar ook die van redelijkerwijze te beschouwen alternatieven en varianten onderzocht. Deze effecten worden beoordeeld aan de hand van een referentiesituatie.
Referentiesituatie
Voor de VU en VUmc gelden dat diverse activiteiten reeds zijn vastgelegd in een onherroepelijk ruimtelijk plan en behoren daarmee tot de referentiesituatie. Daarnaast geldt dat in het vigerende bestemmingsplan nog veel ruimte voor de ontwikkeling van zowel de VU als het VUmc mogelijk is. Voor de activiteiten die niet meer onder dit bestemmingsplan passen is deze m.e.r.-procedure opgestart.
In dit MER zijn de effecten van de voorgenomen plannen vergeleken met de referentiesituatie. Met de referentiesituatie wordt bedoeld: de huidige situatie en de autonome ontwikkeling samengenomen. De autonome ontwikkeling bestaat uit de reeds onherroepelijk vastgestelde (ruimtelijke) plannen voor het gebied. Hierdoor ontstaat een beeld van het plangebied in de toekomst, zonder uitvoering van de voorgenomen plannen.
De referentiesituatie heeft betrekking op het jaar 2020. De voorgenomen ontwikkelingen worden echter gefaseerd gerealiseerd, waarbij ook na 2020 nog realisatie van plannen zal plaatsvinden. In dit MER is uitgegaan van de volledige realisatie van alle plannen in 2020. Echter enkele onderdelen van de plannen voor de VU lopen tot 2030. Door deze ontwikkelingen nu reeds in 2020 te projecteren wordt in dit MER een worst-case benadering gehanteerd. Voor de plannen van VUmc wordt er vanuit gegaan dat deze wel geheel voor 2020 gerealiseerd zullen worden.
Voor een meer uitgebreide beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van het MER.
Voorgenomen activiteit
In paragraaf 5.2 van dit hoofdstuk is reeds kort ingegaan op de voorgenomen activiteit, welke ook geleid heeft tot de m.e.r.-plicht. Voor een meer uitgebreide beschrijving daarvan wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 3.2 van het MER.
Alternatieven en optimalisatie
In een MER moeten alle 'redelijkerwijs te beschouwen' alternatieven aan de orde komen. In het geval van de ontwikkelingen van VU en VUmc is gekeken naar de plannen, zoals die zijn opgenomen in het Stedenbouwkundig Masterplan VUmc en de Campusvisie en Kader VU-kwartier 2010-2020. Hierin liggen de hoofdlijnen van de ruimtelijke structuur (infrastructuur, plaats en functie van gebouwen, verdeling openbare ruimte en gebouwen) reeds vast. Er is dus geen alternatieve locatie onderzocht.
Naast het alternatief dat de voorgenomen activiteiten bij VU/VUmc mogelijk maakt is in het MER ook een alternatief beschouwd met een ophoging met 15% van het programma. Voor het VU/VUmc worden daarmee de volgende alternatieven vergeleken:
- alternatief 1: realisatie van het totale programma;
- alternatief 2: een verhoging met een factor 1.15 van het totale programma.
Beide alternatieven worden vergeleken met de referentiesituatie.
In paragraaf 3.3 van het MER wordt meer uitgebreid ingegaan op de verschillende alternatieven.
In deze m.e.r. is gekeken naar optimalisatiemogelijkheden voor diverse milieuthema's. In de startnotitie voor dit MER is aangekondigd dat, naast de drie alternatieven, een aantal varianten in het MER aan de orde zouden komen. Het gaat om varianten rond drie thema's:
- Duurzaamheid
- Mobiliteit
- Positionering functies binnen deelgebieden
Tijdens het opstellen van het MER is er voor gekozen om deze varianten niet op voorhand uit te werken, maar de resultaten van het effectenonderzoek te gebruiken om na te gaan of het mogelijk en zinvol is varianten te ontwikkelen en te onderzoeken. De varianten hebben daarmee meer het karakter van mogelijke optimalisaties gekregen.
Relatie met ontwikkelingen in de omgeving
Er is een samenhang tussen de ontwikkelingen bij VU/VUmc en die bij de Flanken (waarvoor eveneens een m.e.r.-procedure is doorlopen). Vanwege die samenhang is voor beide m.e.r.-procedures een gezamenlijk deel B opgesteld met de thema's verkeer en vervoer, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en water. In deel B wordt middels diverse modelvarianten de impact van VU/VUmc en de Flanken op de diverse thema's in samenhang geanalyseerd.
5.5.2 Effecten
De referentiesituatie en de alternatieven zijn met elkaar vergeleken en beoordeeld op diverse milieu aspecten en criteria. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van een zevenpuntsschaal:
Figuur 6: Beoordelingsschaal
De tabel met de effectvergelijking geeft aan dat op diverse milieuaspecten en criteria de alternatieven niet verschillen van de referentiesituatie (score neutraal) en dat op een aantal criteria de milieueffecten van de alternatieven weliswaar verschillen van die in de referentiesituatie, maar onderling geen verschil in effectbeoordeling laten zien.
Figuur 7: effectbeoordeling
Voor de criteria waarvoor een verschil optreedt ten opzichte van de referentiesituatie wordt hieronder een onderbouwing van de beoordeling gegeven. Voor de overige milieuaspecten en criteria is er geen verschil tussen de alternatieven en de referentiesituatie en/ of tussen de alternatieven onderling. Voor een volledige beschrijving wordt verwezen naar het MER.
Verkeer en vervoer
De automobiliteit op en rondom de Zuidas is reeds groot. De verdere ontwikkeling van beide plangebieden leidt tot nieuwe verplaatsingen: personen die van en naar het plangebied reizen. Bij de ontwikkeling van VU/VUmc neemt het aantal verplaatsingen per auto slechts in zeer beperkte mate toe. De score voor automobiliteit is daarom neutraal gescoord. Wel dient opgemerkt te worden dat de De Boelelaan ter hoogte van de VU wel zwaarder wordt belast (circa 2.000 motorvoertuigen per etmaal extra). Op dit stuk tracé wordt bij 'optimalisaties' nader ingegaan. Voor de modal split geldt een licht positieve beoordeling. Deze komt voort uit de procentuele afname van het aandeel autoverplaatsingen ten gunste van het gebruik van het openbaar vervoer bij een verdere ontwikkeling van VU/VUmc. Een groter aandeel van de verplaatsingen vindt bij een verdere intensivering plaats per fiets of openbaar vervoer.
Op de reeds zware belasting van de A10 in de referentiesituatie heeft de ontwikkeling van VU/VUmc slechts een zeer beperkte impact. Voor beide alternatieven is daarmee sprake van een neutrale score.
De toename van de verkeersintensiteiten op het wegennet in het plan- en studiegebied is over het geheel genomen zeer beperkt. Dit wordt verklaard doordat de ontwikkeling plaatsvindt in een gebied met reeds een grote dichtheid en dus ook in de autonome situatie al veel verplaatsingen kent. Het programma van VU/VUmc valt in deze omgeving dus relatief enigszins weg. Een tweede factor is dat de toename van het aantal verplaatsingen vooral in het aandeel OV gaat zitten en niet in het autoverkeer.
De ontwikkeling van het plangebied leidt tot een (beperkte) toename van de belasting van het wegennet door autoverkeer. Het aantal verkeersongevallen (en dus ook het aantal slachtoffers) zal daarmee in zeer beperkte mate toenemen. Het effect van de ontwikkeling op de verkeersveiligheid is vooral gerelateerd aan de toename van fietsers en voetgangers (omdat dit in het stedelijk gebied de meest kwetsbare groepen zijn).
Luchtkwaliteit
De ontwikkelingen bij VU/VUmc tonen voor zowel NO2 als PM10 een zeer beperkte toename van de maximale concentratie. De concentraties liggen daarbij ruim onder de grenswaarden. Vanwege de zeer beperkte toenames scoort de ontwikkeling van VU/VUmc neutraal in beide alternatieven, waarbij de resultaten niet onderscheidend zijn tussen de alternatieven.
Geluid
Voor geluid is de A10 als dominante geluidsbron aanwezig in het gebied. Door de zeer beperkte toename van het verkeer op de A10 veranderen de geluidniveau als gevolg van de A10 niet. De toename van verkeer op het onderliggend wegennet leidt op vrijwel alle onderzochte bestaande gebouwen ook niet tot een significante stijging van de geluidbelasting als gevolg van de ontwikkeling van VU/VUmc.
De geluidbelasting in het plangebied is hoog, vooral als gevolg van het verkeer op de A10. De beide alternatieven worden daarom voor het criterium 'wegverkeerslawaai ruimtelijk niveau' sterk negatief beoordeeld (- - -).
Voor spoorweglawaai is slechts sprake van een geringe toename van de geluidbelasting. Het spoorweglawaai is ook minder prominent aanwezig dan het wegverkeerslawaai (met als hoofdbron de A10).
Ten aanzien van de geluidbelasting van de A10 geldt dat circa 24% van de personen bij VU/VUmc ernstig door geluid gehinderd worden en dat op vele plaatsen (25%) dove gevels of gebouwschermen noodzakelijk zijn (uitgaande van geluidgevoelige bestemmingen en geen schermen bij de A10). Als echter uit wordt gegaan van realisatie van het Kenniskwartier (onderdeel van de MER Zuidas - Flanken) neemt het percentage noodzakelijke dove gevels af tot 5%. Bij een realisatie van 115% van de voorgenomen activiteiten is geen sprake van een ander percentage gehinderden ten opzichte van alternatief 1, maar is wel sprake van een hoger absoluut aantal gehinderden.
Externe veiligheid
Alleen de A10 is een relevante risicobron voor de ontwikkeling van VU/VUmc. Door de ontwikkeling van VU/VUmc is sprake van een stijging van het groepsrisico. Bij alternatief 2 is deze stijging hoger dan voor alternatief 1.
Water
Voor de ontwikkeling van het plangebied is één belangrijke nieuwe waterloop voorzien: de Boelegracht ten zuiden van de A10. De werking van het oppervlaktewatersysteem is hiermee gegarandeerd en er wordt voldoende waterberging gerealiseerd om te voorkomen dat er toename van de afvoer dan wel wateroverlast ontstaat. Dit aspect verschilt niet tussen de alternatieven. De waterkwaliteit wordt niet beïnvloed door de ontwikkelingen en ook de effecten op de waterberging zijn beperkt en dus neutraal gescoord voor beide alternatieven.
Bodem
De effecten op bodem worden in beide alternatieven als neutraal beoordeeld. Er komen geen bijzondere bodems, bodembeschermingsgebieden of aardkundige waarden in het gebied voor, zodat op de bodemopbouw geen effect zal optreden. De bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de ontwikkeling, zodat ook hiervoor beide alternatieven als neutraal worden beoordeeld.
Ecologie
Voor zoogdieren en amfibieën, vogels en vissen vindt door de voorgestelde ingrepen verstoring plaats, die als enigszins negatief wordt beoordeeld. De ingrepen hebben ook een negatief effect voor de vleermuizen. De redenen hiervoor zijn: het verdwijnen van groen en nestplaatsen voor vogels, leefgebied voor zoogdieren en amfibieën, en het beperken van foerageermogelijkheden en negatieve effecten op verblijfslocaties voor vleermuizen. Bij de herinrichting verdwijnen enkele groeiplaatsen van beschermde plantensoorten. Het plan wordt echter als neutraal beoordeeld, aangezien er mitigerende maatregelen genomen kunnen worden. Beschermde reptielen, vlinders, libellen en overige ongewervelde dieren komen (naar verwachting) niet in het gebied voor. De gunstige staat van instandhouding wordt door deze ingrepen niet negatief beïnvloed. Het verschil in effect op de natuurwaarden van de twee alternatieven is te beperkt om onderscheid te maken in de beoordeling.
Archeologie, cultuurhistorie en landschap
Er kunnen door de ingrepen archeologische waarden verloren gaan. Voor archeologie wordt het effect van de ingreep als enigszins negatief beoordeeld. Deze score verandert niet bij de realisatie van 15% extra programma in het gebied. Voor wat betreft de bekende archeologische vondsten geldt dat deze zijn gedocumenteerd en voor zover mogelijk zijn opgeslagen in het depot. Voor bekende archeologische vondsten scoren beide alternatieven daarom neutraal.
Voor historische geografie en historische bouwkunde geldt dat er geen effecten te verwachten zijn. Op dit thema scoort de ontwikkeling dan ook neutraal. Deze score geldt ook bij de realisatie van 15% extra programma in het gebied. Aangezien het open, agrarische landschap niet meer aanwezig is in het gebied, is het effect van de plannen hierop neutraal.
Ruimtelijke ordening en economie
De toevoeging van de woonfunctie op het terrein van de VU en de duidelijker samenhang tussen bebouwing en buitenruimte leidt naar verwachting tot een verhoogde sociale veiligheid. De twee alternatieven worden daarom beide als positief beoordeeld. Aan de barrièrewerking zal niet veel wijzigen door de uitvoering van de plannen. De scores voor beide alternatieven zijn daarom als neutraal beoordeeld.
De inzet in de visies (masterplan en campusvisie) voor zowel VU als VUmc is gericht op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Op basis van de teksten uit de verschillende visies kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen activiteiten een impuls geven aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en de samenhang in het gebied zullen vergroten. Daarmee wordt het effect van de realisatie van de plannen voor VU en VUmc beoordeeld als zeer positief. Het realiseren van een groter programma (+15%) zal tot een grotere verdichting leiden. Het is te verwachten dat een grotere verdichting tot een minder positief effect voor de ruimtelijke kwaliteit leidt.
Overige hinderaspecten
Voor de overige aspecten geldt dat de verschillende alternatieven niet onderscheidend zijn en dat er geen problemen ontstaan door de ontwikkeling van VU/VUmc.
Uit de samenvattende tabel blijkt dat de impact van de voorgenomen activiteiten van VU/VUmc op de diverse (milieu)thema's beperkt is. De belangrijkste effecten treden op bij verkeer (ter hoogte van de Boelelaan bij de VU), geluid, externe veiligheid en ecologie (vleermuizen). Op deze aspecten is gekeken naar mogelijke optimalisaties.
5.5.3 Maatregelen en optimalisatie
Voor enkele (milieu)thema's zijn negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen plannen van VU/VUmc geconstateerd. Om deze negatieve effecten te beperken of weg te nemen kan een aantal maatregelen worden. Het gaat om maatregelen die betrekking hebben op de verbetering van het stedelijk wegennet ter bevordering van de bereikbaarheid en maatregelen op het gebied van geluid.
Daarnaast zijn optimalisaties mogelijk. Deze worden echter niet noodzakelijk geacht ter beperking van de nadelige (milieu)gevolgen van de voorgenomen activiteit. Het betreft maatregelen die betrokken kunnen worden bij de concrete plan- en besluitvorming voor de plannen van VU/VUmc. Daarbij kan per plan en besluit worden afgewogen of de maatregelen in het bestemmingsplan kunnen en moeten worden geborgd, of dat deze bij de planuitwerking aan bod dienen te komen.
Verkeer en vervoer
Wat betreft het aspect verkeer en vervoer is uit de verkeersanalyse gebleken dat de De Boelelaan door de voorgenomen activiteiten bij VU/VUmc het meest wordt belast. De oversteekbaarheid van deze weg kan nog verbeterd worden. Mogelijke maatregelen daarvoor zijn, afkomstig uit het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier (waar VU/VUmc onderdeel van uit maakt), vrijliggende fietspaden van 2.5 meter, ruime dimensionering van de oversteekvoorziening bij het kruispunt De Boelelaan - Buitenveldertselaan en een extra brede solitaire oversteekvoorziening ter hoogte van de universiteit. Naast de hoofdinfrastructuur is ook een trottoir gedimensioneerd van 6 meter breed. Door realisatie van deze maatregelen zal de verkeersveiligheid voor fietsers en voetgangers bij de De Boelelaan verbeteren.
Geluid
Voor geluid is een aantal maatregelen mogelijk. Bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het plaatsen van geluidschermen langs de A10, omdat dit de grootste geluidbron is voor het gebied. Bij de implementatie van een scherm van 8 meter zou het percentage geluidgehinderden sterk worden teruggebracht en het percentage dove gevels eveneens. In het geluidonderzoek zijn ook diverse optimaliseringmogelijkheden in het plangebied beschreven om geluidhinder tegen te gaan:
- Het voorzien in een terugloop van de bebouwing, in de geluidschaduw van dichter bij de geluidbron gesitueerde gebouwen;
- Het realiseren van collectieve geluidluwe binnenruimten (atrium etc);
- Het minimaliseren van geluidlekken;
- Het plaatsen van schermen tussen gebouw en geluidbron ten behoeve van geluidluw binnenhof dan wel het aanbrengen van vliesgevels;
- Het realiseren van serres en loggia's met geluidafschermde werking;
- Het maken van geluidongevoelige bestemmingen als geluidbuffer;
- Hoge gebouwrand als afschermende werking.
Externe veiligheid
In de te nemen ruimtelijke besluiten die betrekking hebben op het invloedsgebied langs de A10 zal steeds de stijging van het groepsrisico (externe veiligheid) dienen te worden verantwoord, conform de Circulaire Risiconormering transport gevaarlijke stoffen. De beschikbaarheid van voldoendebluswater, de zelfredzaamheid van personen, de aanwezigheid van goede vluchtwegen en de bereikbaarheid voor hulpdiensten zullen telkens in die verantwoording dienen te worden betrokken. Hiervoor is altijd maatwerk noodzakelijk. De hierna beschreven maatregelen betreffen optimalisaties:
- aandacht voor voldoende bluswater;
- aandacht voor de situering van functies waar kleine kinderen of geestelijk en/of lichamelijk zwakkeren aanwezig ten opzichte van risicobronnen;
- aandacht voor de zelfredzaamheid van personen in gebouwen en/of in het risocogebied;
- rekening houden met vluchtmogelijkheden in het risicogebied van af;
- aandacht voor de aanrijroutes voor hulpdiensten.
Ecologie
De binnen het plangebied aanwezige dieren kunnen op diverse manieren beschermd of gecompenseerd worden:
Vleermuizen:
- voldoende groenstructuren en lijnvormige laanbeplanting
- vleermuizenkasten in nieuwe bebouwing
Vogels:
- in beeld brengen van nestlocaties en alternatieve broedplaatsen in nabijgelegen potentieel geschikt leefgebied
Vissen:
- demping van watergangen in een rustig tempo en vanaf één zijde, zodat vissen de mogelijkheid hebben om te vluchten
- verzamelen zoetwatermosselen om die elders uit te zetten (voedsel voor Bittervoorn)
- plantenrijke watergangen creëeren (Bittervoorn) en watergangen met voldoende substraat in de vorm van stenen, grind of takken en boomwortels (Rivierdonderpad)
Duurzaamheid
De implementatie van de plannen voor de duurzame ontwikkeling van VU/VUmc zal er toe leiden dat de VU en VUmc meer dan nu het geval is een duurzaam gebied wordt, met een laag gebruik van fossiele brandstoffen (en emissie van CO2). In de overkoepelende visie op duurzaamheid bij VU/VUmc is het de ambitie is dat gebouwen zeer energiezuinig zullen worden gebouwd in het gebruik van (fossiele) energie voor verwarming en koeling. Als dit bij de uitvoering van de plannen gerealiseerd kan worden resteert met name verkeer en vervoer als gebruiker van fossiele brandstoffen.
In lijn met mogelijke optimalisaties, zoals gesteld bij verkeer en vervoer, kan de duurzaamheid van het gebied vergroot worden door een toename van het gebruik van de fiets.
Effecten buiten het plangebied
Het onderzoek naar de milieugevolgen van de ontwikkeling van VU/VUmc maakt duidelijk dat in het studiegebied buiten het eigenlijke plangebied weinig effecten zullen optreden.
5.5.4 Relatie met ontwikkelingen in de omgeving
Voor de beschrijving van de effecten voor VU/VUmc is een aantal nog niet uitgevoerde projecten als uitgangspunt genomen en zijn andere mogelijk uit te voeren projecten niet meegenomen. Door middel van een aantal gevoeligheidsanalyses is in beeld gebracht welke impact deze keuzes hebben op de effectbeoordelingen.
Alternatief: 100% realisatie VU/VUmc en 100% ontwikkeling Flanken
In dit MER zijn voor VU/VUmc twee alternatieven onderzocht. Bij deze twee alternatieven is geen sprake van de ontwikkeling van de Flanken. Voor de thema's die in dit deel A beschreven staan komt uit de analyse per thema dat de verdere ontwikkeling van de Flanken geen impact heeft op de effectbeoordeling. Voor de thema's die in deel B beschreven staan: verkeer en vervoer, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en water kan dit wel in meer of mindere mate impact op de effectbeoordeling hebben. Op de impact voor de (milieu)situatie bij VU/VUmc als gevolg van de verdere ontwikkeling van de Flanken van de Zuidas wordt hierna op ingegaan.
Verkeer en vervoer
De ontwikkeling van de Flanken hebben een veel grotere impact op de verkeersstromen dan sec de plannen voor VU/VUmc. Op het meest relevante punt voor VU/VUmc, de De Boelelaan, neemt het verkeer in totaal met 32% toe. De noodzaak om de oversteekbaarheid te verbeteren, zoals eerder is genoemd, zal hierdoor versterkt worden.
Het totaal aantal verplaatsingen neemt door de 100% ontwikkeling van de Flanken logischerwijs sterk toe. Deze toename zit voornamelijk in het aandeel OV en in mindere mate in het aandeel wegverkeer.
Luchtkwaliteit
Voor luchtkwaliteit nemen de concentraties NO2 en PM10 voor het alternatief '100% realisatie Flanken' ten opzichte van alternatief 1 significant (meer dan 1.2 µg/m3) toe. Deze significante toename zit echter niet ter hoogte van VU/VUmc. Wel is ter hoogte van VU/VUmc een lichte toename zichtbaar als gevolg van de realisatie van de Flanken. Hierbij is geen sprake van normoverschrijding.
Geluid
Voor geluid geldt dat het verschil tussen alternatief 1 en het alternatief '100% realisatie Flanken' op de bestaande gebouwen aan de De Boelelaan leidt tot een significante toename van meer dan 1.5 dB.
Voor de geluidbelasting op nieuwe gebouwen geldt bij VU/VUmc dat de alternatieven 1 en 2 zonder geluidafscherming Kenniskwartier 25% dove gevels hebben, maar bij realisatie van het Kenniskwartier (bij realisatie 100% Flanken) 'slechts' 5% dove gevels. Dit komt door de afschermende werking van het Kenniskwartier voor de gebouwen van VU/VUmc.
Externe veiligheid
Voor externe veiligheid zijn de berekende waarden voor alternatief 1 en het alternatief 100% realisatie Flanken gelijk ter hoogte van het plangebied VU/VUmc.
Water
Voor water geldt dat de ontwikkeling van de Flanken geen impact heeft op de ontwikkeling van VU/VUmc.
5.5.5 Leemten in kennis en aanzet tot evaluatie
De nadere stedenbouwkundige uitwerking en de architectonische vormgeving van de gebouwen en de openbare ruimte zullen een wezenlijke invloed hebben op het effect van de realisatie van de plannen op het landschap. Deze uitwerkingen zijn in deze fase nog niet voor handen en zullen pas in de loop van de tijd worden gemaakt.
Om effecten op aspecten van ruimtelijke ordening en economie en overige hinderaspecten te kunnen beoordelen is een nadere uitwerking van stedenbouwkundige en architectonische plannen eveneens noodzakelijk. In de beoordeling in deze MER is ervan uitgegaan dat in deze plannen rekening gehouden wordt met sociale veiligheid, lokale bereikbaarheid, barrièrewerking, ruimtelijke kwaliteit, windhinder, schaduwwerking, lichthinder en hitte. Dit wordt in de stedenbouwkundige en architectonische uitwerkingen als aandachtspunt meegenomen.
Ten aanzien van bodem kan nog niet bepaald worden wat het definitieve grondverzet en de daarbij behorende grondbalans zal zijn. Dit wordt in de diverse bestemmingsplannen nader uitgewerkt.
In het MER is tevens een aanzet gegeven tot een evaluatieprogramma. Deze evaluatie zal zijn beslag krijgen na afronding van dit MER en na het vaststellen van de diverse ruimtelijke besluiten die voorzien in de realisering van de voorgenomen activiteit.
5.6 Overwegingen Met Betrekking Tot Het Mer
Bruikbaarheid MER
Ten aanzien van het MER zoals dat door de initiatiefnemers is ingediend kan het volgende worden overwogen.
Per brief van 15 juli 2010 zijn de Vrije Universiteit en de Vrije Universiteit medisch centrum geadviseerd over de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER. Het MER is overeenkomstig dit advies uitgewerkt. Het MER voldoet verder aan de inhoudelijke vereisten die daaraan overeenkomstig artikel 7.23 van de Wet milieubeheer moeten worden gesteld.
Het MER bevat die informatie die nodig is om de gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben in de besluitvorming te betrekken.
Inhoudelijke aspecten
Wanneer de verschillende alternatieven met elkaar worden vergeleken, dan moet worden geconcludeerd dat deze slechts op een enkel onderdeel en in geringe mate van elkaar onderscheidend zijn. Deze verschillen in effecten zijn niet dusdanig dat om die reden de keuze voor een van de onderzochte alternatieven noodzakelijk moet worden geacht.
Het basisalternatief voor de ontwikkeling van VU en VUmc zoals die is vertaald in een concreet nog te realiseren programma (zie ook paragraaf 5.2) is vanuit oogpunt van de milieueffectbeoordeling goed mogelijk.
Wel zijn in het MER, om de mogelijk optredende effecten te voorkomen of te doen afnemen, adviezen gegeven met betrekking tot mitigatie en optimalisatie. Over het algemeen hebben deze adviezen betrekking op deelprojectniveau (bestemmingsplannen voor deelgebieden, zoals voorliggend bestemmingsplan, waarbij gedacht kan worden aan de situering van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de verschillende bestemmingsplangebieden) of zelfs op gebouwniveau (denk daarbij aan maatregelen op het gebied van externe veiligheid). Dit betekent dat per bestemmingsplan voor die thema's die het betreft aanvullend onderzoek nodig kan zijn, om definieve keuzes te kunnen maken over de inrichting van het betreffende plangebied en de vormgeving van de uiteindelijke planregels. In feite betreft het nader onderzoek zoals dat vanuit thematische wetgeving of vanuit een goede ruimtelijke ordening sowieso is vereist.
Tegelijk met de ontwikkelingen bij VU en VUmc wordt er door de gemeente voorzien in ontwikkeling van de Zuidas Flanken. In deel A van het MER voor VU/VUmc wordt met name ingegaan alternatieven waarbij geen sprake van de ontwikkeling van de Zuidas Flanken. In deel B, waarin onder andere de verkeerskundige effecten zijn onderzocht, is echter wel gekeken naar de cumulatieve effecten.
Uitgaande van een 100% ontwikkeling van de Zuidas Flanken en VU en VUmc volgen daaruit een aantal adviezen, die inhouden dat een aantal kruispunten moet worden aangepast. Inmiddels is daarover een Actieplan weginfrastructuur opgesteld. In zowel paragraaf 5.7.1 als in hoofdstuk 6 zal hierop nader worden ingegaan.
5.7 Doorwerking Mer In Bestemmingsplan Vumc E.o.
Het MER VU / VUmc beschrijft de milieugevolgen van de totale ontwikkeling. Hieronder wordt specifiek ingegaan op de relatie van de MER op onderhavig bestemmingsplan. Met name zal daarbij worden aangegeven in hoeverre maatregelen voor het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling relevant en mogelijk zijn.
5.7.1 Mobiliteit en bereikbaarheid
Uit het onderzoek blijkt dat het effect op het wegennet van de ontwikkeling van zowel VU en VUmc als van de Flanken zich voor een groot deel concentreert op het plangebied van VU en VUmc en de Flanken zelf, en op de twee aansluitingen op de A10. Uit de verkeersmodelberekeningen blijkt dat het stedelijk wegennet buiten het gezamenlijk plangebied slechts in beperkte mate wordt beïnvloed door de ontwikkelingen.
Voor wat betreft het autoverkeer wordt geconstateerd dat bij de volledige realisatie van VU en VUmc en de Zuidas flanken een aantal kruispunten moet worden aangepast. Het betreft onder meer de in het Kenniskwartier gelegen kruisingen van de De Boelelaan met de Mahlerlaan/ Van der Boechorststraat en de kruising De Boelelaan met de Amstelveenseweg. Verder worden de aansluitingen van de Amstelveenseweg (S108) en Europaboulevard (S109) met de A10 als knelpunt benoemd.
In voorliggend bestemmingsplan zijn de omliggende wegen in het plangebied opgenomen. Rekening houdend met de adviezen uit het MER wordt voorzien in aanpassingen van de inrichting van de bestaande infrastructuur. Met vaststelling van het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier zijn reeds de financiële middelen voor de noodzakelijk geachte aanpassingen gereserveerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet voor zover van toepassing op het plangebied in de nodige aanpassingen. In hoofdstuk 6 zal hier nader op in worden gegaan.
Niet alle maatregelen die bij realisatie van het gecumuleerde programma worden geadviseerd vallen overigens binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. In dat kader kan worden opgemerkt dat uitgangspunt is dat de maatregelen tijdig genomen zullen gaan worden, en dat daartoe momenteel wordt gewerkt aan de plan van aanpak. Hierin zullen de geadviseerde maatregelen in een planning worden gezet en financieel worden onderbouwd.
5.7.2 Geluid
In het bestemmingsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de adviezen. Feit is dat het VUmc voor een groot deel uit geluidsgevoelige ruimten bestaat. De oplossingen zullen op gebouwniveau worden gezocht. Dit kan onder andere middels voorgeschreven dove gevels. Daar staat tegenover dat vanwege de luchtbehandeling in het VUmc dichte gevels reeds op grote schaal worden toegepast. In hoofdstuk 7 wordt nader op het aspect geluid ingegaan.
5.7.3 Externe veiligheid
In het MER is aandacht besteed aan de externe veiligheid (plaatsgebonden risico en groepsrisico). De A10 (vervoer gevaarlijke stoffen) is hierbij de belangrijkste risicobron. Er zijn langs de A10 geen plaatsgebonden risicocontouren aanwezig.
De ontwikkeling van VU en VUmc, in samenhang bezien met de ontwikkeling van de Zuidas Flanken, met een sterke intensivering van het gebruik van het gebied, leidt tot een sterke stijging van het groepsrisico. Het MER geeft aan dat het daarom nodig is voldoende aandacht te besteden aan zelfredzaamheid, bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid voor hulpdiensten. Dit dient op bestemmingsplan- en gebouwniveau te gebeuren. In hoofdstuk 9 wordt hierop nader ingegaan.
5.7.4 Ecologie
De voorgestelde maatregelen kunnen binnen de opgenomen bestemmingsplanregeling worden uitgevoerd. Overigens wordt in hoofdstuk 13 meer concreet op ecologie ingegaan.
5.7.5 Duurzaamheid
De hoge ambities zoals die door VU en VUmc zijn geformuleerd zijn mogelijk binnen de opgenomen bestemmingsregels. Het bestemmingsplan is in die zin voorwaardenscheppend om de uitvoering van het beleid mogelijk te maken.
5.7.6 Overige milieugevolgen
Zoals voor veel van de hierboven behandelde thema's geldt dat nader onderzoek is uitgevoerd in het kader van dit bestemmingsplan. In de hierna opgenomen hoofdstukken wordt daarop ingegaan.
5.7.7 Conclusie
De effecten van de ontwikkeling van dit bestemmingsplan zijn gering te noemen. Het MER VU / VUmc leidt niet tot bijzondere aandachtspunten voor voorliggend bestemmingsplan. Op een aantal gebieden wordt verdere invulling gegeven aan de suggesties die zijn gedaan ten aanzien van mitigatie en optimalisatie. Hierop wordt in de hiernavolgende hoofdstukken nader ingegaan. De beschrijving van de gevolgen van het milieu van dit bestemmingsplan richt zich in de betreffende hoofdstukken van de toelichting van dit bestemmingsplan derhalve op de effecten die zijn gerelateerd aan het plangebied van dit bestemmingsplan zelf.
5.8 Conclusie
Vanuit de uitgevoerde milieueffectrapportage zijn de volgende conclusies te trekken, waarover door het bevoegd gezag een beslissing dient te worden genomen.
Ten opzichte van de referentiesituatie zijn de optredende milieueffecten van de verschillende onderzochte alternatieven gering. De verschillen in effecten tussen het basisalternatief en het alternatief blijken eveneens gering. Ook wanneer de ontwikkeling wordt bekeken in samenhang met de ontwikkeling van de Flanken is vanuit oogpunt van de milieueffectbeoordeling realisatie van de plannen goed mogelijk.
Voor wat betreft verkeer blijkt, ook wanneer de ontwikkeling van VU en VUmc in samenhang wordt bekeken met die van de Zuidas Flanken, dat de effecten op de doorstroming van de A10 als gevolg van het basisalternatief, in vergelijking met de referentiesituatie gering zijn. De voornaamste reden daarvoor is de reeds zware belasting van de A10 in die referentiesituatie.
Wel wordt geconstateerd dat bij de volledige realisatie van VU en VUmc en de Zuidas flanken een aantal kruispunten moet worden aangepast. Voor zover deze aanpassing zijn gelegen binnen het plangebied, voorziet het bestemmingsplan daarin. Niet alle maatregelen die bij realisatie van het gecumuleerde programma worden geadviseerd vallen overigens binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. In dat kader kan worden opgemerkt dat uitgangspunt is dat de maatregelen tijdig genomen zullen gaan worden. Inmiddels is ter uitvoering daarvan een Actieplan weginfrastructuur gereed gekomen.
Alle overige aspecten hebben veel meer betrekking op de concrete plan- en besluitvorming per deelproject. Hieraan zal in de betreffende bestemmingsplannen de nodige aandacht moeten worden besteed.
Voor voorliggend bestemmingsplan kan worden geconstateerd dat de adviezen voor zover relevant in het stedenbouwkundig ontwerp zijn betrokken, en voor zover nodig in juridische zin zijn vastgelegd.
Hoofdstuk 6 Verkeer En Parkeren
6.1 Algemeen
In het kader van het MER VU / VUmc is een verkeersstudie uitgevoerd door de Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer van de Gemeente Amsterdam d.d. 17 januari 2011 (opgenomen als bijlage in het MER VU / VUmc deel B, zie bijlagen). Hierin is onderzoek gedaan naar de effecten op het gebied van verkeer en vervoer van de ontwikkeling van VU en VUmc afzonderlijk en in samenhang met de ontwikkeling van de Zuidas Flanken. In deze verkeersstudie zijn meerdere modelvarianten onderzocht. In relatie tot voorliggend bestemmingsplan is modelvariant 2 van belang waarbij zowel het programma van VU en VUmc als dat van de Zuidas Flanken voor 100% wordt gerealiseerd. Ontwikkeling van het programma van dit bestemmingsplan maakt hier onderdeel van uit. De effecten op het gebied van verkeer en vervoer zijn verder beschreven in het rapport deel B behorende bij MER VU/VUmc. In de volgende paragrafen zijn de uitkomsten van deze studie in relatie tot het bestemmingsplangebied verwoord.
In het MER is voor het eindbeeld van de flankenontwikkeling van de Zuidas geconstateerd dat een aantal knelpunten zal optreden indien geen maatregelen worden genomen. Voor wat betreft het autoverkeer wordt geconstateerd dat bij volledige realisatie van modelvariant 2 een aantal kruispunten moet worden aangepast (zie paragraaf 6.2.2). Inmiddels is om daaraan uitvoering te geven een Actieplan weginfrastructuur opgesteld voor de uitvoering van betreffende maatregelen. In het concept Bij vaststelling van het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier is reeds (financieel en ruimtelijk) voorzien in maatregelen.
6.2 Autoverkeer
6.2.1 Effect op verkeersintensiteiten op het wegennet
De effecten van de ontwikkeling van modelvariant 2 op de verkeersbelasting van het wegennet kunnen worden gevisualiseerd met zogenaamde verschilplots. Voor modelvariant 2 zijn deze gemaakt voor de avondspits. De verschilplots laten het verschil zien met de referentiesituatie, uitgedrukt in percentages. Rode kleuren duiden op een toename in vergelijking met de referentiesituatie.
Figuur 8: Effect van de ontwikkelingen op de verkeersbelasting van de wegen voor modelvariant 2. Per wegvak en rijrichting is een balk opgenomen. De breedte van de grijze balk correspondeert met de verkeersintensiteit, de gekleurde rand van de balk correspondeert met het effect van de ontwikkeling in vergelijking met de referentiesituatie: rood is toename, groen is afname. Hoe breder de rand, hoe groter het verschil met de referentiesituatie
De ontwikkeling conform modelvariant 2 heeft vooral effect op de belasting van het wegennet ten zuiden van de A10. De beide uiteinden van de De Boelelaan, de aansluitende wegen (Amstelveenseweg en Europaboulevard), de Beethovenstraat (tussen Gustav Mahlerlaan en de De Boelelaan) en de aansluitingen op de A10 laten het grootste effect zien. Ten noorden van de A10 (richting Amsterdam-Centrum) is het effect van de Flanken op de verkeersintensiteiten beperkt.
Ontwikkeling van modelvariant 2 in vergelijking met de referentiesituatie leert dat de verkeersintensiteiten weliswaar toenemen, maar dat dit relatief beperkt blijft gezien de grote schaal van de ontwikkeling. Dit heeft te maken met het verschuiven van de modal split in het voordeel van het OV, dus de toename van het aantal bewegingen neemt vooral in die sector significanter toe.
De toenamen op de A10 - zuid zijn voor het westelijke en centrale deel verwaarloosbaar klein (< 2.000 mvt/etmaal). Voor het oostelijke gedeelte van de A10 - zuid langs de plangebieden geldt een maximale toename van circa 5.000 mvt/etmaal. Procentueel gezien is dit 'slechts' een toename van 2%. De procentuele toename van het verkeer op de toe- en afritten van de A10 blijft op alle punten onder de 20%. Bij de SAoost - afrit zuid is door herverdeling van de verkeersstromen sprake van een lichte procentuele afname van het verkeer. De procentuele toename van het verkeer is het grootst op de De Boelelaan en de Beethovenstraat.
6.2.2 Effect op de verkeersafwikkeling
Intensiteit / Capaciteit
Een maat voor de kwaliteit van de verkeersafwikkeling is de verhouding tussen I (intensiteit) en C (capaciteit) op een wegvak. De I/C-verhoudingen zijn in betreffende verkeersstudie bepaald voor de avondspits. I/C-verhoudingen worden uitgedrukt in een getal tussen de 0 en de 1, waarbij een getal dicht bij 1 duidt op een kans op vertraging.
Figuur 9: I/C-verhoudingen 2020 modelvariant 2
In het studiegebied heeft de A10 in de referentiesituatie reeds een hoge I/C-verhouding. Ondanks de relatief kleine toename van de belasting van de A10 is daardoor de I/C-verhouding van de A10 en van enkele toe- en afritten aan de hoge kant. De I/C-verhouding bij de diverse op- en afritten van de A10 verslechtert ten opzichte van de referentiesituatie. Ook op de A10 in het oostelijke deel is een verschuiving waar te nemen van de I/C-verhouding van oranje naar rood. Dit betreft echter een toename van 0.01 bij de I/C-verhouding voor de A10, waardoor deze net 'omklapt' naar een rode kleur.
Kruispunten
In het stedelijk gebied is de capaciteit van kruisingen over het algemeen meer maatgevend voor de doorstroming van het verkeer dan de capaciteit van de wegvakken. Om deze reden zijn in een kruispuntenanalyse alle relevante kruispunten in de Zuidas beschouwd.
Voor de omgeving van het bestemmingsplangebied is van belang dat alle kruisingen in de avondspits en bij de reeds voorliggende profielen goed regelbaar zijn. Voor de ochtendspits geldt, bij realisatie van het totale programma van de flanken, dat de onderstaande kruispunten in de omgeving van het bestemmingsplangebied moeten worden aangepast om de gegeven intensiteiten te kunnen verwerken:
- Amstelveenseweg (S108) - Op-afrit A10 noordzijde
- Amstelveenseweg (S108) - Op-afrit A10 zuidzijde
- Amstelveenseweg - De Boelelaan
- De Boelelaan - Van de Boechorststraat
Verder is geconstateerd dat bij één kruispunt een andere vakindeling gewenst is: bij de Amstelveenseweg - Van Nijenrodeweg geven twee rechtdoor richtingen op de Van Nijenrodeweg oost in het huidige profiel een gunstigere regeling. Dit past binnen de breedte van het huidige wegprofiel.
In het Verkeersregeltechtnisch onderzoek Zuidasgebied, zoals dat als bijlage is opgenomen in de verkeersstudie van de Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer van de Gemeente Amsterdam (d.d. 17 januari 2011, bijlage bij het MER, zie bijlagen) zijn de uitgangspunten voor de aanpassingen aangegeven.
Inmiddels is een Actieplan weginfrastructuur vastgesteld dat voorziet in de te nemen maatregelen. Hiermee wordt voorzien in een tijdige aanpak van de te verwachten knelpunten. Uitgangspunt daarbij is dat op basis van een reële concrete ontwikkelingsplanning bekeken is wanneer welke te verwachten knelpunten worden opgepakt.
6.2.3 Actieplan weginfrastructuur Zuidas 2011
In het kader van de actualisatie van het Referentiemodel Verkeer en Vervoer Zuidas en ter onderbouwing van de gebiedsontwikkeling van de Zuidas is de Verkeersstudie Zuidas 2011 (zie bijlagen) opgesteld. De verkeersstudie Zuidas 2011 is een nadere uitwerking van de verkeerstudie die in het kader van de MER Zuidas flanken is opgesteld. Beide onderzoeken baseren zich op hetzelfde verkeersmodel, het verkeersmodel Zuidas. In deze verkeersstudie is onder andere een analyse gemaakt van de intensiteiten van het (auto)verkeer en de capaciteit van de weginfrastructuur als gevolg van de vastgoedontwikkeling van de Zuidasflanken. Er zijn twee fases beschouwd: 2015 en het eindbeeld in 2020.
Op onderstaande kaart is de belasting in 2020 van het wegennet in de Zuidas en de directe omgeving in beeld gebracht.
Figuur 10: Verkeerintensiteiten wegennet in 2020
Ook zijn de I/C-waarden weer in beeld gebracht, weergegeven op onderstaande kaart.
Figuur 11: I/C-waarden 2020
Grotendeels komt het beeld overeen met dat wat uit het MER naar voren kwam. Op enkele onderdelen is er sprake van een beperkte verslechtering of verbetering.
In de studie wordt geconcludeerd dat er een aantal infrastructurele maatregelen genomen moet worden om het autoverkeer van de flanken op een acceptabele wijze afgewikkeld te krijgen. Op basis daarvan is een plan van aanpak opgesteld (Actieplan weginfrastructuur Zuidas 2011, zie bijlagen). Daarin staan de maatregelen beschreven, waarbij per maatregel een situatieomschrijving van het knelpunt wordt weergegeven, de voorgestelde oplossing, een kostenraming voor deze benodigde oplossing en een planning op hoofdlijnen.
6.2.4 Ontsluiting plangebied
De verkeerskundige ontsluiting van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan moet in het breder perspectief van het Kenniskwartier worden bekeken.
Door het plangebied lopen drie wegen die in het Beleidskader Hoofdnetten zijn aangeduid als Hoofdnet Auto, namelijk de Amstelveenseweg, de Boelelaan en de Buitenveldertselaan. Het verkeer wordt geconcentreerd op deze wegen. Verder voldoen deze wegen aan de eisen die beschreven staan in het Beleidskader Hoofdnetten, waarvan de belangrijkste eis is dat er voldoende (lees 2x2) rijstroken worden gerealiseerd. Voor de overige wegen in het plangebied wordt volstaan met 2x1 rijstroken.
De Boelelaan
De Boelelaan is de belangrijkste ontsluitingsweg voor het autoverkeer in de Zuidas. In de plankaart wordt bij het kruispunt Amstelveenseweg – Boelelaan ruimte gereserveerd voor drie opstelstroken richting de S108. Hiermee kan het autoverkeer (bij realisatie van het volledige programma) goed worden afgewikkeld.
Amstelveenseweg
De Amstelveenseweg heeft net als de De Boelelaan een ontsluitingsfunctie voor het verkeer. Vanaf de S108 zal veel verkeer Kenniskwartier inrijden. Daarom is er op de Amstelveenseweg-noord ruimte gereserveerd voor drie opstelstroken richting de Boelelaan. Op de Amstelveenseweg wordt een parkeergarage van VUmc t.b.v. Westflank en mogelijk nieuwe functies aan de westzijde van de VUMC aangesloten.
6.2.5 Parkeren
Om de Zuidas goed bereikbaar te houden is het noodzakelijk om, naast goede voorzieningen voor openbaar vervoer en langzaam verkeer, het aantal autoverplaatsingen zo beperkt mogelijk te houden. Dit geldt vooral voor Kenniskwartier, omdat via dit gebied een deel van de Zuidas wordt ontsloten richting de A10. Een strikt parkeerbeleid draagt bij aan het beperken van het aantal autoverplaatsingen.
Het parkeren in Kenniskwartier wordt conform het vastgestelde Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier grotendeels in parkeergarages opgelost. Op de hoofdstructuur (De Boelelaan, Buitenveldertselaan en Amstelveenseweg) wordt geen straatparkeren toegepast. Een nader te bepalen gedeelte van het aantal parkeerplaatsen wordt openbaar toegankelijk. De wijze van exploitatie wordt nog nader uitgewerkt. Om het plangebied ook voor minder validen een aantrekkelijke locatie te laten zijn, worden voldoende gehandicaptenparkeerplaatsen gerealiseerd, zowel in de openbare ruimte als in de parkeergarages.
De parkeergarages worden zo min mogelijk direct aangesloten op de hoofdverkeersstructuur, zodat de doorstroming niet wordt belemmerd en er geen kruisende bewegingen zijn over de belangrijkste fietspaden. Uitzonderingen hierop zijn één aansluiting op de Buitenveldertselaan en één aansluiting op de Amstelveenseweg.
Voor wat betreft de parkeernormering gelden de uitgangspunten van Zuidas (Visie Zuidas, 2009) volgens de vastgestelde Nota parkeernormen uit 2001. Voor woningen wordt uitgegaan van 1,25 parkeerplaats per woning en voor kantoren binnen circa 800 meter van station Zuid 1 parkeerplaats per 250 m2 bvo en daarbuiten 1 parkeerplaats per 125 m2 bvo. Voor voorzieningen wordt uitgegaan van 1 parkeerplaats per 100 m2 bvo, afhankelijk van de functie wordt dit per project verder uitgewerkt. Voor het gehele Kenniskwartier (waar dit bestemmingsplan onderdeel van uitmaakt) is een totale parkeerbalans opgesteld waarbij de hiervoor omschreven parkeernormering is betrokken (Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier). Met de parkeerbalans voor het gehele Kenniskwartier wordt voorzien in de bestuurlijk gewenste reductie van het totaal aantal parkeerplaatsen met 20%.
De gemeenteraad van Amsterdam heeft bij het vaststellen van de Visie Zuidas 2009 de ambitie vastgesteld om het parkeerareaal in de Zuidas met 20% gefaseerd te reduceren. Nader onderzoek moet uitwijzen of en op welke wijze dit mogelijk te maken is. Dit zal niet per deelproject maar Zuidasbreed bekeken worden. Voorlopig wordt voor het Kenniskwartier aangehouden dat ten opzichte van de rekeneenheden een vermindering van 26 procent van het aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd. De effecten van de DOKontwikkeling kunnen leiden tot een ander standpunt wat betreft parkeren.
Motie inzake vervoersstudie
Bij vaststelling van het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier is een motie aangenomen die er onder andere toe strekt dat 1) de parkeerplaatsen welke aan de VU (universiteit) worden toegerekend alleen ter beschikking worden gesteld voor de VU indien de inwisselbaarheid met de parkeerbehoefte voor VUmc (ziekenhuis) is gewaarborgd, c.q. dat het gebruik hiervan door bezoekers en patiënten van het ziekenhuis wordt toegestaan, en 2) dat indien vanwege verkeersstudies nieuwe inzichten onstaan ten aanzien van verkeersbewegingen, parkeeroverlast en parkeernormen, de raad wijzigingen ten opzichte van het uitvoeringsbesluit kan vaststellen en daartoe het college kan verzoeken om daarover voorstellen te doen (nr. 100, motie van het raadslid de heer Mulder inzake het uitvoeringsbesluit Kenniskwartier (vervoerstudies)).
Het eerste aspect van de motie heeft inhoudelijk gezien hoofdzakelijk betrekking op de parkeernorm bij de VU. De gronden van de VU-ontwikkeling vallen niet binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Voor zover dit eerste aspect van de motie betrekking heeft op VUmc strekt het ertoe dubbelgebruik van de parkeerplaatsen bij VU te regelen ten behoeve van VUmc. Dit valt buiten de strekking van voorliggend bestemmingsplan, waarbij wel moet worden opgemerkt dat middels voorliggend bestemmingsplan in een adequaat aantal parkeerplaatsen voor het VUmc wordt voorzien.
Wat betreft het tweede aspect van de motie blijkt reeds uit de vooafgaande paragrafen dat de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de gehele Flankenontwikkeling vraagt om aanpassingen. Voor zover maatregelen vallen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan, wordt voorzien in de te nemen maatregelen. De verkeersbewegingen leiden er op zichzelf niet toe dat deze de parkeernorm zouden moeten beïnvloeden.
Locatiebeleid Amsterdam 2008
De uitgangspunten ten aanzien van de parkeernormering zoals hierboven aangegeven zijn conform het gemeentelijk locatiebeleid. Het VUmc moet echter worden gezien als een voorziening waarvoor geen specifieke parkeernormering geldt. Ook in het locatiebeleid zelf is geen eenduidige norm aangegeven. Er dient maatwerk te worden geleverd. Als handreiking daarbij zijn Amsterdamse parkeerkencijfers opgesteld, gebaseerd op de CROW-cijfers. De minimumcijfers van de CROW-norm zijn daarbij vermenigvuldigd met 75%, waarmee een zekere flexibiliteit is gecreëerd.
De volgende kencijfers zijn voor deze locatie opgenomen:
Zorgvoorziening | Minimaal | Maximaal |
Ziekenhuis (per bed) | 1,125 | 1,7 |
Arts / maatschap / therapeut / kruisgebouw* (per behandelkamer) | 1,25 | 2,0 |
*Voor poliklinieken is geen aparte norm opgenomen; uitgegaan is van de kengetallen die voor een arts per behandelkamer zijn aangegeven
Naast een ziekenhuis en poliklinische functie kent het bestemmingsplan VUmc echter ook een onderwijs functie toe aan de gronden. Zo is binnen het plangebied het Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA) gevestigd. Daarnaast vindt er veel (universitair) onderzoek plaats (o.a. O&D en Imaging). Een aanzienlijk deel van de (nieuw te realiseren) bebouwing is ten behoeve van die functies bedoeld.
De kengetallen die in het locatiebeleid ten aanzien van beroepsondetrwijs zijn opgenomen zijn dan ook, voor een universitair medisch centrum, waarbij onderwijs, onderzoek en ziekenhuisactiviteiten veelal door elkaar heen lopen, lastig toepasbaar.
Al met al kan worden geconstateerd dat een universitair medisch centrum als het VUmc een functie betreft waarop het lastig is etiketten te plakken. Dat geldt zeker ook voor de parkeerkencijfers.
Bouwmaatstaven parkeervoorzieningen in de zorgsector
Behalve de CROW-normen, en de invulling die daaraan is gegeven in het Amsterdamse locatiebeleid, zijn er door het College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen bouwmaatstaven gegeven voor parkeervoorzieningen in de zorgsector (goedgekeurd door het Ministerie van VWS op 11 mei 2001). Met deze maatstaven wordt niet beoogd oplossingen voor de parkeerproblematiek voor te schrijven. Wel geven de maatstaven een toetsingskader in de zin van een indicatie van de factoren die een rol spelen bij het bepalen van de omvang en de aard van de in de zorgsector benodigde parkeervoorzieningen.
Samengevat komt het college met de volgende adviezen:
bezoekers van klinische patiënten | in geval van een beperkt aantal bezoekuren per dag: 0,5 parkeerplaats per bed (bij ziekenhuizen op basis van de 2,8% norm) (in geval van gespreide bezoektijden: 0,25 parkeerplaats per bed respectievelijk klinische plaats) |
dagverplegings- repectievelijk deeltijdbehandelingspatiënten | 0,5 parkeerplaats per bed respectievelijk plaats |
poliklinische patiënten overige bezoekers | 1 parkeerplaats per 1.200 polikliniekbezoeken per jaar |
medewerkers | 0,25 parkeerplaats per formatieplaats (voor elke ambulante behandelaar echter 1 parkeerplaats |
Ook van deze indicaties moet worden geconstateerd dat deze vanwege de hierboven genoemde redenen lastig toepasbaar zijn op (bestemmingsplan voor) het VUmc.
Locatiekenmerken
VUmc bevindt zich op een locatie die uitstekend bereikbaar is, niet alleen per auto, maar juist ook met het openbaar vervoer: de tram, metro- en buslijnen bieden rechtstreekse verbindingen naar de grote delen van Amsterdam en Amstelveen. Het station Zuid/WTC is een essentieel knooppunt op het landelijke net van de NS.
De ontwikkeling van de Zuidas zal bovendien gepaard gaan met een verdere verbetering van de bereikbaarheid:
De belangrijkste wijziging in het OV is de aanleg van de Noord-Zuidlijn kerntraject
(Buikslotermeerplein – Zuid/WTC) inclusief de daarbij behorende aanpassing op het
bestaande OV netwerk. De realisatie van Noord-Zuidlijn is gepland in 2017.
- Noord-Zuidlijn kerntraject (Buikslotermeerplein – Zuid/WTC)
- Ringlijn naar Gaasperplas, frequentieverhoging
- Geinlijn (54) frequentieverhoging
- Gaasperlijn (53) opgeheven
- Zuidtangent als hoogwaardige busverbinding, inclusief verbinding naar IJburg
- Station Watergraafsmeer (Sciencepark)
- Busstation CS (noordzijde).
Mobiliteitsbeleid
Het academisch ziekenhuis VUmc en de Vrij Universiteit gezamenlijk onderkennen de kansen en bedreigingen van hun locatie op het gebied van bereikbaarheid. Ze voeren daarom al lange tijd een beleid om het autogebruik terug te dringen. Het woon-werkverkeer in de spits is daarbij de belangrijkste doelgroep.
VUmc laat medewerkers betalen voor de parkeerruimte. Dit blijkt een remmend effect te hebben op de parkeervraag. Bovendien is het te verdelen aantal parkeerplaatsen per cluster aan een quotum gebonden. Alleen voor medewerkers in roosterdienst is het gebruik van de parkeerplaatsen vrij wegens het ontbreken van een goed OV-alternatief op de extreme tijden en problemen met de sociale veiligheid.
Ook ACTA heeft besloten een restrictief mobiliteitsbeleid te voeren. Op de nieuwe locatie zullen studenten geen parkeerkaarten krijgen.
Bereikbaarheid en luchtkwaliteit
De voorziene hoeveelheid parkeerplaatsen moet uiteraard niet leiden tot een dusdanige verkeersaantrekkende werking dat de doorstroming van het verkeer en daarmee de bereikbaarheid van het gebied in het geding komt, dan wel dat een onaanvaardbare situatie ten aanzien van de luchtkwaliteit ontstaat. Met betrekking tot de luchtkwaliteit wordt verwezen naar hoofdstuk 8.
In aanvulling op het Zuidasbreed verkeersonderzoek dat is gedaan (zie de hieraan voorafgaande paragrafen) is specifiek onderzoek gedaan naar de effecten van het beoord (parkeer)programma van voorliggend bestemmingsplan (Verkeersonderzoek Masterplan VUmc, 25 maart 2011, zie bijlagen). Daarbij is gekeken naar de meest wenselijke verdeling van het parkeerprogramma over het gebied. De hieruit naar voren gekomen optimale verdeling en wijze van ontsluiting is geregeld in de planregels.
Vertaling voor VUmc
Rekening houdend met bovenstaande aspecten is ervoor gekozen om voor het plangebied van VUmc een totaalnorm te hanteren. VUmc is een bijzondere functie, waarvoor maatwerk noodzakelijk is, rekening houdend met het beleid zoals geformuleerd door de gemeenteraad om niet onnodig veel parkeervoorzieningen te realiseren, maar waarbij tevens betrokken is de gedachte dat de uitbreiding van het VUmc niet moet leiden tot het verleggen van parkeerproblematiek naar de omliggende buurten toe.
In onderling overleg met VUmc is een totaalparkeernorm vastgesteld, die voorziet in voldoende parkeergelegenheid, zonder dat er een ongewenste verkeersaantrekkende werking van uit gaat. Daarbij is onder andere uitgegaan van een aantal van meer dan 700 ziekenhuisbedden in 2020. Met inbegrip van GGZ InGeest en RCA komen er ruim 920 bedden voor klinische functies. Het aantal polikliniekbezoeken is voor 2020 ingeschat op 350.000 per jaar. De parkeerplekken hebben een openbaar toegankelijk karakter.
Gezamenlijk is een parkeerbalans vastgesteld van 2175 parkeerplaatsen.
6.3 Openbaar Vervoer
Het plangebied is uitstekend bereikbaar per openbaar vervoer. Station Zuid, waar bus, tram, metro, trein en in de toekomst hogesnelheidslijn bij elkaar komen, ligt op loopafstand van het plangebied. Eveneens is het metrostation Amstelveenseweg nabij en hebben tramlijn 16 en 24 een halte in het gebied evenals diverse buslijnen. De metrohalte van de NZ-lijn wordt mogelijk ten zuiden van De Boelelaan ondergronds aangelegd wat gevolgen heeft op de fasering. Volgens planning wordt in 2012 een besluit genomen over het doortrekken van de NZ-lijn.
Er zal een groot aantal bussen en trams via De Boelelaan en de Buitenveldertselaan gaan rijden. In het ontwerp van de infrastructuur zal dan ook rekening gehouden worden met deze grote stromen. Dit vertaalt zich in voldoende vrijliggende OV-banen van voldoende breedte en haltes die berekend zijn op grote reizigersstromen en plaats bieden voor meerdere bussen of trams. De haltes worden zo dicht mogelijk bij de kruispunten gesitueerd om het overstappen op andere lijnen eenvoudig te maken.
Tramlijnen 16 en/of 24 worden doorgetrokken naar station Zuid. Vanaf het moment dat de Noordzuidlijn zal worden geopend zullen er meer streekbussen gaan rijden via De Boelelaan naar station Zuid. Beide ontwikkelingen vragen om een vrije OV-baan (tram/bus). Deze OV/trambaan zal in het midden van De Boelelaan en de Buitenveldertselaan worden aangelegd. De route van HOV lijn 310 (de zuidtangent) gaat over de vrije OV-baan van de Boelelaan. In het ontwerp van de haltes wordt hiermee rekening gehouden.
Motie inzake Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier betreffende groene trambanen
Bij vaststelling van het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier is door de gemeenteraad een motie aangenomen met betrekking tot de trambanen (nr. 102, motie van het raadslid de heer Mulder inzake het uitvoeringsbesluit Kenniskwartier (groene trambanen)). Uitgangspunt daarvan is het belang van het behoud en het scheppen van voldoende groen en groene ruimtes bij binnenstedelijke verdichting. Om die reden is verzocht bij het ontwerp voor de openbare ruimte de loop van de trambanen een groene uitvoering te geven, dat wil zeggen met gras en andere begroeiing in plaats van asfalt tussen de rails.
Ter plaatse van de trambaan wordt voor een deel tevens voorzien in een vrije busbaan, tevens te gebruiken door taxiverkeer. Ook is voor een optimale bereikbaarheid van het VUmc bruikbaarheid van de huidige trambaan essentieel. Dat dubbele gebruik van de trambaan in combinatie met toepassing van gras en andere begroeiing tussen de rails is niet mogelijk. In het belang van een goede doorstroming van het busverkeer blijft net als in de bestaande situatie het dubbelgebruik van de trambaan voorop staan.
6.4 Langzaam Verkeer
De verschillende functies in Kenniskwartier zijn goed bereikbaar voor voetgangers en fietsers, zowel vanuit het centrum van Amsterdam als vanaf de nabijgelegen stations Zuid en Amstelveenseweg. Door de uitbreiding van de universiteit en de bouw van een groot aantal woningen zal het aantal voetgangers en fietsers sterk toenemen.
In het ontwerp van de infrastructuur wordt daarom rekening gehouden worden met deze grote stromen. Voor de fietsers vertaalt dit zich in voldoende brede fietspaden, voldoende opstelruimte bij kruispunten, zo kort mogelijke wachttijden bij verkeerslichten en voldoende fietsparkeerplaatsen. Via de De Boelelaan, Amstelveenseweg en de Buitenveldertselaan zullen de meeste fietsers hun bestemming in Kenniskwartier bereiken. De vrijliggende fietspaden krijgen hier een breedte van 2,5 meter.
De grootste stroom voetgangers zal vanaf station Zuid richting de VU lopen. De oversteekvoorziening bij het kruispunt Boelelaan - Buitenveldertselaan zal daarom ruim gedimensioneerd worden. Op de Boelelaan komen verschillende oversteekvoorzieningen bij de kruispunten en ter hoogte van de universiteit wordt een extra brede solitaire oversteekvoorziening aangelegd. Langs de hoofdstructuur wordt voor trottoirs een minimale maat van 6 meter aangehouden.
Fietsparkeren
In de openbare ruimte van het plangebied is zeer beperkt ruimte voor fietsrekken. Het realiseren van voldoende inpandige fietsenstallingen voor bewoners, werknemers, studenten en bezoekers is daarom essentieel. Waar mogelijk en noodzakelijk worden voor bezoekers fietsrekken in de openbare ruimte geplaatst. Met name in de buurt van de OVvoorzieningen wordt in de openbare ruimte rekening gehouden met het plaatsen van fietsrekken.
6.5 Verkeerskundig Ontwerp
Zoals reeds in paragraaf 6.2 aangegeven is inmiddels een Actieplan weginfrastructuur opgesteld dat voorziet in infrastructurele maatregelen. Hierin wordt voorzien in een tijdige aanpak van de te verwachten knelpunten. Uitgangspunt daarbij is dat op basis van een reële concrete ontwikkelingsplanning bekeken is wanneer welke te verwachten knelpunten worden opgepakt. De randvoorwaarden en uitgangspunten daarvoor zijn voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan vertaald in een verkeerskundig ontwerp (zie figuur 10).
Figuur 12: verkeerskundig ontwerp (voorlopig)
De grootste aanpassingen in vergelijking met de bestaande situatie betreffen de kruispunten. Hoewel het verkeerskundig ontwerp op details nog aan verandering onderhevig kan zijn, vormt deze de basis voor de plankaart en planregels van dit bestemmingsplan. Voor met name de bestemmingen Verkeer-1 en Verkeer-2, waarbinnen autoverkeer is toegestaan, is de begrenzing iets ruimer gelegd dan die op de bovenstaand ontwerp is opgenomen.
Aanpassingen verkeerskundig ontwerp Amstelveenseweg - Westflank
Tijdens de terinzageleggingsperiode van het bestemmingsplan is een tweetal omgevingsvergunningen in ontwerp ter inzage gelegd. Deze vergunningen voorzien in noodzakelijke infrastructurele aanpassingen (Amstelveenseweg - Westflank en Amstelveenseweg – De Boelelaan), die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan Buitenveldert, maar passen binnen het vast te stellen bestemmingsplan VUmc. Reden om te kiezen voor deze parallelle procedures is dat de aanpassing van de infrastructuur bij de Westflank noodzakelijk is vanwege het reeds in aanbouw zijnde Westflank gebouw van VUmc met oplevering 3e kwartaal 2012, en de aanpassing van de kruising Amstelveenseweg – De Boelelaan als belangrijk knelpunt is aangemerkt in het Actieplan weginfrastructuur. Om een snelle aanpak van beide werkzaamheden niet te bewerkstelligen, is voor losse procedures gekozen. Inmiddels zijn de vergunningen verleend.
Naar aanleiding van zienswijzen is in overleg met omwonenden de omgevingsvergunning voor aanpassing van de Amstelveenseweg ter hoogte van de Westflank aangepast. Het verkeerskundig ontwerp is gewijzigd ten opzichte van het verkeerskundig ontwerp zoals dat aan het ontwerp bestemmingsplan ten grondslag lag (figuur 12). De wijzigingen zijn op de bestemmingsplankaart overgenomen. Op onderstaande figuur is het definitief ontwerp voor dit onderdeel weergegeven.
Figuur 12b: aangepast verkeerskundig ontwerp Amstelveenseweg - Westflank
6.6 Conclusies
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de te nemen maatregelen zoals die uit het verkeerskundig onderzoek dat is gedaan in het kader van het MER naar voren zijn gekomen. De maatregelen zijn in ieder geval nodig bij realisatie van het volledig programma van planviarant 2, dat wil zeggen met 100 % realisatie van het programma voor VU en VUmc, en bij 100% realisatie van het Flankenprogramma van de Zuidas. Uiteraard wordt dat programma gefaseerd gerealiseerd. Desondanks is er voor gekozen om de te nemen verkeerskundige maatregelen zoals voorzien in het plangebied van VUmc op korte termijn op te starten. Hiervoor is in het kader van het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier reeds budget gereserveerd. Om hieraan concreet uitvoering te geven is inmiddels een Actieplan weginfrastructuur opgesteld dat voorziet in de te nemen maatregelen. Hierin wordt voorzien in een tijdige aanpak van de te verwachten knelpunten. Uitgangspunt daarbij is dat op basis van een reële concrete ontwikkelingsplanning bekeken is wanneer welke te verwachten knelpunten worden opgepakt.
Hoofdstuk 7 Geluid
7.1 Algemeen
Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.
7.2 Toetsingskader
7.2.1 Algemeen
Op 5 juli 2006 is de wijzigingswet van de Wet geluidhinder aangenomen (Staatsblad 350, Wet van 5 juli 2006, houdende wijziging Wet geluidhinder, modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase). De artikelen van de nieuwe wet zijn in werking getreden per 1 januari 2007. In de (gewijzigde) Wet geluidhinder zijn geluidnormen voor toelaatbare equivalente geluidniveaus opgenomen. De geluidnormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of industrieterrein.
In de Wet geluidhinder is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidgevoelige bebouwing in de geluidzone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.
Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan op grond van de Wet geluidhinder een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door de burgemeester en wethouders (en in een aantal gevallen gedeputeerde staten). Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).
Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting (art. 110a, lid 6, Wgh en artikel 1.5 Besluit geluidhinder (Bgh). Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidbelasting, de binnenwaarde worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen.
7.2.2 Industriegeluid
Op grond van de Wet geluidhinder moet een geluidzone worden vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die "in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken" (artikel 40 Wgh). Dit zijn inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit milieubeheer, de zogenaamde grote lawaaimakers. Dergelijke inrichtingen worden geacht zoveel lawaai te (kunnen) veroorzaken, dat de wijde omgeving ervan zeer zwaar belast wordt.
In het bestemmingsplan worden geen inrichtingen mogelijk gemaakt die vallen onder het Inrichtingen en Vergunningenbesluit.
7.2.3 Wegverkeergeluid
Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle wegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de weg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen:
- die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of;
- waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.
De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken.
Tabel 1: Breedte van geluidzones langs autowegen in stedelijk gebied
Aantal rijstroken | Geluidzones stedelijk gebied | Geluidszones buitenstedelijk gebied a |
Weg met één of twee rijstroken | 200 meter | 250 meter |
Weg met drie of meer rijstroken | 350 meter | nvt |
Weg met drie of vier rijstroken | nvt | 400 meter |
Weg met vijf of meer rijstroken | nvt | 600 meter |
a. buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI (zones langs wegen) en VII (zones langs spoorwegen) voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg.
In artikel 76 van de Wet geluidhinder is geregeld dat bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de wettelijke voorkeursgrenswaarden in acht moeten worden genomen van de artikelen 82 (bij nieuwbouw) en 100 (in geval het bestemmingsplan voorziet in een reconstructue van een weg) van de Wet geluidhinder.
Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan nieuwbouw van geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd indien de waarde niet hoger is dan de maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde, en mits deze hogere waarde kan worden verleend (zie paragraaf 7.2.5).
Naast bovengenoemde buitenwaarden zijn er in de Wet geluidhinder tevens maxima gesteld aan binnenwaarden. Toetsing daaraan vindt plaats in het kader van de bouwaanvraag.
Tabel 2: Geluidhindernormen wegverkeer bij nieuwbouw
Type Geluidsgevoelig gebouw | Voorkeurs grenswaarde [dB] | Maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrensaarde [dB] | |
Woning | 48 | buitenstedelijk 53 | binnenstedelijk 63 |
Onderwijsgebouwen a | 48 | buitenstedelijk: 58 | binnenstedelijk: 63 |
Ziekenhuizen en verpleeghuizen b | 48 | 63 | |
Bij AMvB aangewezen andere gezondheidszorggebouwen c | 48 | 53 |
- a. delen van het gebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten maken voor de toepassing van deze wet geen deel uit van een onderwijsgebouw
- b. algemene, categorale en academische ziekenhuizen, evenals verpleeghuizen
- c. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven
Op basis van artikel 110g van de Wet geluidhinder mag er op de geluidbelasting vanwege een weg, op de gevel van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, een aftrek worden toegepast in verband met het stiller worden van het verkeer in de toekomst.
De aftrek bedraagt maximaal (artikel 3.6 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006):
- 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
- 5 dB voor overige wegen;
- 0 dB in het geval de geluidbelasting wordt gebruikt voor de bepaling van de gevelisolatie (Bouwbesluit) of het de binnenwaarde betreft.
Geluidsgevoelige gebouwen
Overeenkomstig de Wet geluidhinder wordt onder geluidsgevoelige gebouwen, anders dan woningen, verstaan:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- 3. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2.
Delen van het gebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten maken voor de toepassing van deze wet geen deel uit van een onderwijsgebouw.
In het Besluit geluidhinder zijn als andere gezondheidszorggebouwen aangewezen:
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken, en
- medische kleuterdagverblijven.
7.2.4 Spoorweggeluid
Op grond van artikel 106b van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle spoorwegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de spoorweg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst.
Tabel 3 Geluidshindernormen railverkeerslawaai bij nieuwbouw Lden
Type Geluidsgevoelig gebouw | Voorkeurs grenswaarde [dB] | Maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde [dB] |
Woning | 55 | 68 |
Onderwijsgebouwen a | 53 | 68 |
Ziekenhuizen en verpleeghuizen b | 53 | 68 |
Bij AMvB aangewezen andere gezondheidszorggebouwen c | 53 | 68 |
- a. delen van het gebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten maken voor de toepassing van deze wet geen deel uit van een onderwijsgebouw
- b. algemene, categorale en academische ziekenhuizen, evenals verpleeghuizen
- c. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleurerdagverblijven
7.2.5 Hogere waarden
Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan nieuwbouw van geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd indien een hogere waarde kan worden verleend. Voorwaarde voor een hogere waarde is in ieder geval dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen.
Wanneer de maximale toelaatbare waarde voor geluidbelasting wordt overschreden, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel (een gevel zonder te openen/met slechts incidenteel te openen delen) of vliesgevel. De geluidwaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm.
In het Amsterdamse geluidbeleid (november 2007) is bepaald dat de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld in principe dienen te beschikken over een stille zijde. Van dit principe kan slechts worden afgeweken op grond van zwaarwegende argumenten. Woningen met een dove gevel of een geluidwerende geven dienen altijd over een stille gevel of stil geveldeel te beschikken, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties.
7.2.6 Cumulatie
Bij blootstelling aan verschillende geluidbronnen tegelijk (bijv. spoor en weg) moeten de bronnen eerst bij elkaar worden opgeteld voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld. De Wet geluidhinder geeft voor een dergelijk cumulatieve geluidbelasting geen aparte grenswaarden en evenmin een standaard toetsingsmethode. Wel moet worden gemotiveerd op welke wijze het bevoegd gezag rekening houdt met deze samenloop. Overigens speelt het vraagstuk van de cumulatieve geluidbelasting alleen als er voor één of meer van de geluidbronnen een ontheffing wordt gevraagd. Dus als een woning zich in de invloedssfeer bevindt van twee wegen, die elk onder de voorkeursgrenswaarde blijven, dan bestaat er geen plicht tot cumulatie.
7.3 Resultaten Onderzoeken
Er is akoestisch onderzoek gedaan ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan (Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Vrije Universiteit medisch centrum, 15 april 2011, zie bijlagen). Het akoestisch onderzoek omvat twee deelonderzoeken:
- Planontwikkelingen VUmc;
- Wijzigingen aan wegtracés ten behoeve van de verkeersafwikkelingen inclusief de plan- ontwikkelingen.
In beide deelonderzoeken is uitgegaan van de uitgangspunten zoals die hebben gegolden voor het verkeerskundig ontwerp (zie paragraaf 6.5 van deze toelichting).
In het akoestisch rapport worden de volgende conclusies getrokken.
7.3.1 Hogere waarden
Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot de uitbreiding van het VUmc met onder meer geluidgevoelige bestemmingen (onderwijs en gezondheidszorg). De geluidgevoelige bestemmingen worden door geluid belast dat afkomstig is van de rijksweg A10, van stedelijke wegen inclusief trams en van het spoorwegtraject Amsterdam RAI – Amsterdam Schiphol inclusief metro.
De geluidbelastingen zijn berekend conform het 'Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006'. De Standaard Rekenmethode II uit bijlage III en IV is hierbij gehanteerd voor respectievelijk wegverkeers- lawaai en spoorweglawaai. De berekende geluidbelastingen zijn getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.
Uit de berekeningsresultaten is gebleken dat als gevolg van verschillende (spoor-)wegen de voorkeursgrenswaarde en op een aantal plaatsen ook de maximale ontheffingswaarden voor wegverkeerslawaai wordt overschreden voor de wegen rijksweg A10 en De Boelelaan.
Maatregelen aan de geluidbron, in het geluidoverdrachtsgebied of aan gebouwen brengen grote bezwaren met zich mee. Het is realistisch voor de geluidgevoelige functies een hogere waarde aan te vragen voor de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeers- en spoorweglawaai. Daar waar de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dienen bij geluidgevoelige functies wel dove gevels of gebouwgebonden geluidschermen te worden toegepast.
Daar waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden maar niet de maximale ontheffingswaarde, dienen hogere waarden te worden aangevraagd. Een overzicht van de aan te vragen hogere waarden is opgenomen in het onderzoek.
7.3.2 Dove gevels
In onderstaande figuur zijn de gevels aangewezen waar, ingeval van geluidgevoelige functies, dove gevels of gebouwgebonden geluidschermen moeten worden toegepast. Indien er bouwlagen zijn, waar wel aan de maximale ontheffingswaarde wordt voldaan, kan de dove gevel achterwege blijven.
Ook indien geen geluidgevoelige ruimten, analoog aan de uitsluiting van toetsing voor ruimten die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten en die voor de toepassing van de Wet geluidhinder geen deel uit van een onderwijsgebouw, worden gesitueerd achter de betreffende gevel kan de dove gevel achterwege blijven.
Voor alle onderzoekslocaties geldt dat op bepaalde locaties in de plannen de gecumuleerde geluid- belasting LVL,cum meer dan 3 dB hoger is dan de maximaal toelaatbare ontheffingswaarde. Op deze locaties zijn echter al dove gevels bij geluidgevoelige functies voorgeschreven als gevolg van een of meer overschrijdingen van de maximale ontheffingswaarden.
Figuur 13: Overzicht vereiste dove gevels vanwege geluid afkomstig van de A10 en De Boelelaan
Voor die plaatsen waarvoor wordt geconstateerd dat dove gevels nodig zijn, is grotendeels sprake van bestaande bebouwing. Bovendien is bij het grootste deel daarvan sprake van gevels zonder te openen delen. Veelal heeft dit, behalve met het geluidsaspect, te maken met de luchtbehandelingssituatie in het VUmc. Vanuit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is het toepassen van dove gevels in die gevallen dan ook niet bezwaarlijk. Alleen voor nieuwe bouwaanvragen zal worden getoetst of en zo ja waar dove gevels nodig zijn.
Uit het onderzoek is verder gebleken dat daar waar dove gevels nodig zijn, die niet altijd de gehele gevel hoeft te betreffen. Waar de dove gevel in oranje is aangegeven, is de dove gevel bijvoorbeeld pas nodig vanaf een bouwhoogte van 14 meter, terwijl ter plaatse van de gele en groene markering de dove gevel uitsluitend nodig is voor respectievelijk de eerste 21 en 24,5 meter. In paragraaf 16.4 wordt aangegeven hoe hiermee in de planregels is rekening gehouden.
7.3.3 Wijziging wegen
Op bepaalde wegtracés worden (soms plaatselijk) rijstroken of voorsorteerstroken toegevoegd. Deze wegtracés zijn als volgt:
- Amstelveenseweg vanaf de noordelijke op-/afrit rijksweg tot het Gaffelaarspad;
- De Boelelaan tussen de Amstelveenseweg en de Gustav Mahlerlaan;
- Gustav Mahlerlaan tussen de De Boelelaan en de Buitenveldertselaan;
- Van der Boechorststraat tussen de De Boelelaan en de Arent Janszoon Ernststraat.
De wegwijziging op de De Boelelaan tussen de Gustav Mahlerlaan en de Buitenveldertselaan als gevolg van de verlegging van de tramlus richting de Buitenveldertselaan is al ten behoeve van het daartoe genomen projectbesluit Wro onderzocht. De nieuwe tramlus en bijbehorende wegwijzigingen zijn in de toekomstige situatie wel verdisconteerd maar niet getoetst.
Er is binnen de Wet geluidhinder sprake van een “reconstructie van een weg” wanneer een wijziging op of aan een aanwezige weg leidt tot een toename van de geluidbelasting vanwege die weg van 2 dB of meer. Deze reconstructie van een weg wordt, om verwarring te voorkomen met dezelfde term die staat voor de fysieke wijziging van de weg, ook wel een “reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder” genoemd.
Een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder is geconstateerd op de gevels parallel aan de Amstelveenseweg ter plaatse van de blokken op nummer 712-758 en 603-627. De reconstructies in de zin van de Wet geluidhinder worden hoofdzakelijk veroorzaakt door de geldende eerder vastgestelde hogere waarden. De verbredingen of verleggingen van de weg(delen) hebben nagenoeg geen akoestisch effect, de motorvoertuigintensiteiten zijn in zeer geringe mate gewijzigd.
Zoals hiervoor reeds is geconcludeerd zijn geluidbeperkende maatregelen aan de weg en in het geluidoverdrachtsgebied niet reëel.
De reconstructies in de zin van de Wet geluidhinder ten aanzien van de De Boelelaan worden hoofdzakelijk veroorzaakt door de toevoeging van de tram als geluidbron aan de De Boelelaan. Voor de verlegging van de tramlus is reeds een projectbesluit en een hogere waarde besluit genomen.
De toekomstige geluidbelastingen en de toenamen geconstateerde reconstructies in de zin van de Wet geluidhinder zijn conform de Wet geluidhinder toegestaan.
Om bovenstaande redenen zullen ter plaatse van de ontvangerpunten hogere waarden dan de grenswaarden moeten worden aangevraagd. In onderstaande tabel wordt een overzicht van de aan te vragen hogere waarden gegeven. In onderstaande figuur zijn de gevelvlakken van de woningen in rood aangegeven waarvoor de hogere waarden moeten gelden.
Locatie | Bron | Hogere waarde [dB] |
Amstelveenseweg 712-758/gevels zijde Amstelveenseweg | Amstelveenseweg | 63 |
Amstelveenseweg 603-627/gevels zijde Amstelveenseweg | Amstelveenseweg | 66 |
Figuur 14: Overzicht Gevelvlakken hogere waarden
7.3.4 Reeds verleende hogere waarden
Ten tijde van de voorbereiding van het ontwerp bestemmingsplan is een aantal procedures opgestart die voorzien in de aanpassing van de weginfrastructuur op delen van de De Boelelaan en de Amstelveenseweg. In het kader van die procedures wordt tevens voorzien in vaststelling van een aantal hogere waarden. De betreffende hogere waarden hebben uitsluitend betrekking op de bestaande bebouwing (zie bijlage Vaststellingsbesluiten hogere grenswaarden Wgh). Voor zover er voor VUmc wordt voorzien in uitbreidingsmogelijkheden, zijn daarvoor gekoppeld aan het besluitvormingstraject van voorliggend bestemmingsplan aanvullende hogere waarden worden vastgesteld (zie eveneens bijlage Vaststellingsbesluiten hogere grenswaarden Wgh).
7.4 Conclusie
Op een aantal locaties worden de geluidsnormen zoals die op grond van de Wet geluidhinder gelden overschreden. Voor een deel kunnen daarvoor hogere waarden worden aangevraagd. Deels worden echter ook de maximale ontheffingswaarden overschreden. Voor die situaties geldt dat, voor zover er sprake is van situering van geluidsgevoelige ruimten aan die zijde, dat dove gevels of gebouwgebonden schermen moeten worden toegepast.
Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit
8.1 Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.
8.2 Toetsingskader
8.2.1 Wet Milieubeheer (Wet luchtkwaliteit)
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Ingevolge de wet is een specifiek op luchtkwaliteit betrekking hebbende titel 5.2 in de Wet milieubeheer (hierna: Wm) opgenomen. De wet voorziet onder meer het rijksprogramma het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip "in betekenende mate" (ibm) en gebiedssaldering. De kern van de wet wordt gevormd door een programmatische aanpak om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, te halen en door de introductie van het begrip "in betekenende mate".
Per 1 augustus 2009 is de wet van 12 maart 2009 tot Wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen)in werking getreden. Deze wet dient de navolgende doelen:
- implementatie van richtlijn nr. 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEG L 152), hierna te noemen: de richtlijn;
- implementatie van het uit die richtlijn volgende uitstel en vrijstelling van de verplichting om aan bepaalde grenswaarden te voldoen (derogatie). Dit krijgt zijn beslag in de desbetreffende voorschriften van bijlage 2 van de Wm. Daartoe worden de ingangsdata van de desbetreffende (inhoudelijk ongewijzigde) normen gewijzigd, met een nadere invulling bij algemene maatregel van bestuur binnen het wettelijke kader. De Europese Commissie heeft op 7 april 2009 derogatie verleend;
- wettelijke regeling van enige onderwerpen die volgen uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat leidde tot de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) alsmede van enige onderwerpen van juridisch-technische aard.
Naast de wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) is in augustus 2009 tevens het Besluit derogatie in werking getreden en is Regeling beoordeling luchtkwaliteit gewijzigd.
Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden uitgeoefend indien (samengevat) aannemelijk is gemaakt dat:
- a. deze uitoefening niet leidt tot het overschrijden of waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de wet opgenomen grenswaarde;
- b. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of
- c. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
- d. deze uitoefening niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
- e. deze uitoefening is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is vastgesteld programma (NSL).
In bijlage 2 van de wet zijn de grenswaarden, plandrempel en alarmdrempels voor de diverse stoffen opgenomen. Voor fijn stof en stikstofdioxide zijn de belangrijkste grenswaarden in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 1 Bijlage 2: grenswaarden maatgevende stoffen
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig vanaf |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | 2010 |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | 2005 |
dagnorm 24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | 2005 |
Ten gevolge van de derogatie geldt binnen de agglomeratie Amsterdam/Haarlem, uitstel of vrijstelling van de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide genoemd in bijlage 2. Concreet betekent dit dat de grenswaarden voor fijn stof per 11 juni 2011 moeten worden te worden behaald en stikstof per 1 januari 2015. Tot deze tijdstippen gelden andere hogere grenswaarden genoemd in Bijlage 2. Voor fijn stof en stikstofdioxide zijn de belangrijkste grenswaarden in tabel weergegeven 2.
Aan het einde van de derogatietermijn zal overal in Nederland aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit moeten worden voldaan (tabel 1).
Tabel 2 Grenswaarden maatgevende stoffen vanaf 1 augustus 2009 in agglomeratie Amsterdam/Haarlem
stof | toetsing van | grenswaarde | Geldig tot |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 1 januari 2015 |
uurgemiddelde concentratie | 300 µg/m³ Max. 18 X per kalenderjaar overschrijden, | 1 januari 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg/m³ | 11 juni 2011 |
dagnorm 24-uurgemiddelde concentratie | 75 µg/m³ Max 35 X per kalenderjaar overschrijden | 11 juni 2011 | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ | Gaat gelden vanaf 1 januari 2015 Tot 1 januari 2015 geen beoordeling en toetsing. |
De dagnorm 24-uurgemiddelde concentratie houdt in dat de norm voor fijn stof (PM10) maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. Daarnaast geldt een plaatsafhankelijke aftrek voor de jaargemiddelde norm voor fijn stof. Voor Amsterdam bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde fijn stof 6 µg/m³ en voor het 24-uurgemiddelde 6 overschrijdingen per jaar. Met deze aftrek mag de dagnorm derhalve 41 keer worden overschreden.
Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2, jaargemiddelde) in Amsterdam het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de wet veroorzaakt. Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10) van belang.
8.2.2 Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Ingevolge (artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van) de Wet milieubeheer kan een bestemmingsplan worden vastgesteld hetzij indien een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, of artikel 5.13, eerste lid, vastgesteld programma.
Het NSL is 1 augustus 2009 in werking getreden. Nu het NSL van kracht is, hoeven de hierin opgenomen IBM-projecten niet meer aan de grenswaarden te worden getoetst. In plaats daarvan vindt de zogenaamde “programma-toetsing” plaats. Daarbij gaat het erom of een project is genoemd of beschreven, dan wel past binnen of niet in strijd is met het NSL. Het project Zuidas is in het NSL opgenomen.
Het project Zuidas wordt in het NSL getypeerd als een gemengd project. De omvang van het project Zuidas, zoals opgenomen, is als volgt:
- Flanken: 1.100.000 m2 b.v.o.kantoren en voorzieningen, 700.000 m2 b.v.o. woningen (5.600)
- Dok: 600.000 m2 b.v.o. kantoren, ca. 500.000 m2 b.v.o. woningen (ca. 4.000)
In onderstaande tabel is aangegeven welk programma er voor het project Zuidas deel uitmaakt van het NSL-programma. Tevens is aangegeven over welk nieuw programma sindsdien is besloten. In de tabel zijn tevens een vrijstellingsbesluit ex artikel 19 WRO (Beethoven) en twee in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen (Kenniskwartier Noord West en Gershwin) meegenomen.
Wonen | Kantoren en voorzieningen | ||
NSL totaal Flanken | 700.000 | 1.100.000 | |
Kop Zuidas | 60.000 | 147.000 | |
Beethoven (AkzoNobel) | 16.550 | ||
Beethoven (SNL) | 12.000 | ||
VU-kwartier | 41.000 | ||
Gershwin | 169.500 | 95.720 | |
Restprogramma NSL | 470.500 | 787.730 |
In totaal wordt met voorliggend bestemmingsplan voorzien in toevoeging van 140.000 m2 bvo aan voorzieningen. Gezien het nog resterend programma voor kantoren en voorzieningen past het toe te voegen programma, waarin voorliggend bestemmingsplan voorziet, ruimschoots binnen de uitgangspunten van het NSL
8.2.3 Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007
Ook in het nieuwe wettelijk stelsel voor luchtkwaliteit bestaat de mogelijkheid van projectsaldering. Saldering is de mogelijkheid om ruimtelijke plannen uit te voeren in gebieden waar te veel fijn stof en stikstofdioxide in de lucht zit. Het gaat daarbij ook om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. De saldobenadering voor projecten is vastgelegd in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1 en 2, van de Wet milieubeheer. Projecten in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden kunnen, evenals onder het voorheen geldende Besluit luchtkwaliteit 2005 doorgaan als de concentratie van een stof gelijk blijft of verbetert (sub 1, projectsaldering in enge zin) en ook als weliswaar de concentratie van een stof verder verslechtert, maar er per saldo, door de inzet van extra maatregelen of door het optreden van gunstige effecten elders, sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit (sub 2, projectsaldering in ruime zin). Net zoals onder het regime van het Besluit luchtkwaliteit 2005 gelden er belangrijke wettelijke voorwaarden waaraan met name bij de projectsaldering als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2, dient te worden voldaan.
Projectsaldering is aan de orde wanneer de gevolgen van een project de 3% grens, voor 'niet in betekenende mate' overschrijden. Bij het bepalen van de precieze gevolgen van het in betekenende mate project speelt die grens vervolgens geen rol meer. De omvang van de salderingsopgave beslaat immers de gehele verslechtering. Bij het bepalen van de omvang van het studiegebied zullen alle significante gevolgen dienen te worden meegenomen.
De regeling stelt eisen aan overheden om ruimtelijke besluiten goed te onderbouwen en motiveren.
8.2.4 Besluit gevoelige bestemmingen
De AMvB is in januari 2009 in werking getreden. Met deze AMvB wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit.
Deze AMvB vormt een aanvulling op het beginsel van een goede ruimtelijke ordening zoals verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. De AMvB heeft niet tot doel om op voorhand elk risico af te dekken, maar om de meest nijpende situaties via een dwingende regeling te voorkomen.
Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat de AMvB is gericht op functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, zijnde kinderen, ouderen en zieken.
In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties overigens niet als gevoelige bestemming gezien. In de meeste ziekenhuizen is sprake van luchtbehandeling, waardoor binnen een goede luchtkwaliteit gehandhaafd kan worden. Ook hebben ziekenhuizen een flinke verkeersaantrekkende werking, met negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit in de directe omgeving, terwijl een goede bereikbaarheid cruciaal is. (Bron:http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/luchtkwaliteit/wettelijk-kader-en/besluit-gevoelige)
Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10 ) en/of voor stikstofdioxide (NO2 ). Ook tijdens de zogenoemde derogatieperiode blijven voor de toepassing van deze AMvB de oorspronkelijke (dus niet tijdelijk verhoogde) grenswaarden blijven gelden van 40 µg/m3jaargemiddeld voor PM10 en voor NO2 en 50 µg/m3 etmaalgemiddeld met maximaal 35 overschrijdingsdagen per jaar voor PM10.
Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw.
Eenmalig kan een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming worden toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven.
8.2.5 Actieplan Luchtkwaliteit (maart 2006)
In het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam zijn diverse maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de lucht in zijn geheel te verbeteren. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd. Op grond van het Actieplan Luchtkwaliteit moet in het ruimtelijke ordeningsbeleid meer rekening gehouden worden dat voorzieningen voor gevoelige groepen niet in de directe nabijheid van grote verkeersaders worden geplaatst of dat er maatregelen worden getroffen om de gevoelige groepen beter te beschermen dan nu doorgaans het geval is.
8.2.6 Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam
Amsterdam heeft een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het beschermen van gevoelige groepen. De gemeente wil ook in relatie tot ruimtelijke planvorming in de omgeving van het eigen wegennet zorgvuldig met deze groepen omgaan. Het behartigen van de gezondheid van de burgers vraagt om een meer lokale benadering waarbij niet alleen wordt gekeken naar de situatie rond snelwegen en provinciale wegen, maar ook naar de situatie rond drukke lokale verkeerswegen.
De aanpak met betrekking tot gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit is vastgelegd in een Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen. Met deze Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit is sprake van extra en strengere regelgeving dan Europa voorschrijft, maar de richtlijn heeft een zogenaamde “eerbiedigende werking” en heeft geen gevolgen voor bestaande situaties. Bovendien kan het bestuur - in tegenstelling tot bij de landelijke wetgeving - altijd van een richtlijn afwijken.
Onderdeel van de richtlijn is het uitgangspunt dat binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd. Dit is een aanvulling op het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit en geldt los van de vraag of sprake is van een (dreigende) overschrijding. Verder geldt als uitgangspunt dat bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 mvt per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd.
Van de onder 1 en 2 genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Met het oog hierop zijn projecten voortaan verplicht om bij de ruimtelijke producten expliciet aandacht te besteden aan de relatie tussen gezondheid en luchtkwaliteit. De aandacht voor de relatie tussen gezondheid en luchtkwaliteit heeft een integraal karakter waarbij de aan de luchtkwaliteit gerelateerde gezondheidsaspecten worden beschouwd in relatie tot alle overige spelende belangen. Indien men vanuit projecten gevoelige bestemmingen langs drukke wegen wil realiseren, dan is men verplicht om een toetsing te laten uitvoeren door de GGD, afdeling Milieu en Gezondheid. De bevindingen van deze toetsing en de eventuele daaruit voortvloeiende aanbevelingen worden binnen het kader van besluitvorming over het desbetreffende project aan het bevoegd gezag kenbaar gemaakt. Indien het bevoegd gezag de eventuele aanbevelingen van de GGD niet overneemt, dan wordt dit schriftelijk met redenen omkleed beargumenteerd.
8.3 Onderzoeken
In het kader van de m.e.r.-procedure is onderzoek gedaan naar de onderlinge verschillen van de verschillende modelvarianten. In dat onderzoek is uitgegaan van zowel de herontwikkeling van VU als van VUmc. Aangezien het project onderdeel uitmaakt van het NSL zijn de effecten van de verschillende modelvarianten op de luchtkwaliteit berekend voor het jaar 2020. Hieruit is gebleken dat er bij alle onderzochte modelvarianten slechts sprake is van een berperkte toename van de maximale concentratie voor NO2 en PM10. Wanneer dit wordt bekeken in samenhang met de ontwikkeling van de Zuidasflanken, blijkt er weliswaar sprake te zijn van een grotere toename, maar ook dan wordt voor wat betreft de maximale concentraties ruim binnen de normen gebleven.
8.4 Conclusie
Per 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. Nu dit van kracht is, hoeven de hierin opgenomen IBM-projecten niet meer aan de grenswaarden te worden getoetst. In plaats daarvan vindt de zogenaamde “programma-toetsing” plaats. Daarbij gaat het erom of een project is genoemd of beschreven, dan wel past binnen of niet in strijd is met het NSL. In de aanmelding van het project Zuidas voor het NSL is reeds rekening gehouden met de ontwikkelingen van Vumc. Deze zijn in het NSL opgenomen. een nadere toets is niet aan de orde. Reeds op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat er geen strijd is met de betreffende regeling in de Wet milieubeheer.
Overigens blijkt uit onderzoek dat met betrekking tot luchtkwaliteit in het kader van de m.e.r. is uitgevoerd dat voor de situatie in 2020 met de realisatie van het totale programma, en met ingebrip van het totale Flankenprogramma Zuidas, voldaan wordt aan de geldende normen (zie ook het MER Vrije Universiteit/ Vrije Universiteit medisch centrum).
Wat betreft gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit wordt niet voorzien in vestiging van dergelijke functies binnen een afstand van 300 meter van de A10, noch binnen een afstand van 50 meter van een stedelijke weg met meer dan 10.000 mvt per etmaal. Dit is in de planregels als zodanig vastgelegd. Wel is er een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Daarbij dient echter rekening te worden gehouden met de criteria die daarvoor ook in het gemeentelijk beleid zijn opgenomen. Daarmee wordt voorzien in uitvoering van de vastgestelde richtlijn.
Hoofdstuk 9 Externe Veiligheid
9.1 Algemeen
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windturbines.
Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.
Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.
Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windturbines.
Gezien de ligging in de nabijheid van de rijksweg A10, waarover transport gevaarlijke stoffen plaatsvindt, valt een stijging van het groepsrisico als gevolg van de realisatie van het plan niet uit te sluiten. Bovendien is in de nabijheid van het plangebied een aardgasleiding aanwezig.
Hieronder worden de risico's van deze activiteiten voor de omgeving omschreven.
9.2 Toetsingskader
9.2.1 Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over binnenwateren
De Wet vervoer gevaarlijke stoffen (1996) regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren. Hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden (art. 11). In deze wet is ook vastgelegd dat gemeenten zelf de route voor gevaarlijke stoffen mogen aanwijzen (art. 18, eerste lid). Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het PR en het GR.
Voor de wijze waarop het PR en GR beoordeeld moeten worden, is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: de Circulaire) van toepassing. De Circulaire is op 4 augustus 2004 in werking getreden. Verder is op 10 juli 2008 de Wijziging en verlenging Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in werking getreden. De Circulaire beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. De overheid vraagt gemeenten, provincies en infrabeheerders om medewerking aan dit beleid te verlenen door bij de besluitvorming die onder hun verantwoordelijkheid valt, de veiligheidsbelangen overeenkomstig deze Circulaire af te wegen. Hierbij gaat het om diverse besluiten gerelateerd aan vervoer van gevaarlijke stoffen, milieu en ruimtelijke ordening.
Op basis van de Circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar.
Voor het GR geldt op basis van de Circulaire voor het bevoegd gezag een verantwoordingsplicht in de gevallen van een overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het GR. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Desondanks kan uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een verantwoording voor het groepsrisico ook buiten deze 200 meter op zijn plaats zijn, met eventuele beperkingen, zoals bijvoorbeeld in de sfeer van maatregelen die de zelfredzaamheid van de bevolking bevorderen.
9.2.2 Buisleidingen
Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.
Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.
Indien:
- een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied waarbinnen de letaliteit van personen binnen het invloedsgebied minder dan 100% is of bij toxische stoffen waarbij het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar is, of
- het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of de toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan niet hoger is dan 10%
kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording. Dit betekent dat maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht.
Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel in te stellen voor het uitwerken van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaameden binnen de belemmeringsstrook die de integriteiten en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.
9.3 Resultaten Onderzoeken En Verantwoording
9.3.1 Externe veiligheid A10
De toename van het plaatsgebonden en groepsgebonden risico vanwege de A10 zijn berekend (Externe veiligheid A10-Zuid Deloitte en VUmc, 25 oktober 2010, zie bijlagen). De berekening is gedaan voor zowel VUmc als een ander project, gelegen binnen de Zuidas. Met betrekking tot de ontwikkeling van VUmc vallen de volgende conclusies uit de berekening te halen.
Plaatsgebonden risico
Er is geen contour aanwezig voor de grenswaarde van 1.0 10-6 /jr, het plaatsgebonden risico langs de weg is overal kleiner dan 1.0 10-6 /jr. Het plaatsgebonden risico vormt daardoor geen belemmering voor de ontwikkelingen langs de A10-Zuid. De figuren 2 en 3 tonen de contouren voor de A10-Zuid voor de noordelijke en de zuidelijke rijbaan afzonderlijk voor de transportintensiteit basisnet.
Groepsrisico
A10-Zuid noordelijke rijbaan
- Voor de huidige bebouwingsituatie en het transport van 2009 vergeleken met het transport basisnet weg neemt het groepsrisico toe van fractie 0.582 naar 0.869.
- Voor het transport basisnet weg en de huidige bebouwingssituatie vergeleken met de ontwikkelingen in het plangebied Vumc neemt het groepsrisico af van fractie 0.869 naar 0.866.
A10-Zuid zuidelijke rijbaan
- Voor de huidige bebouwingsituatie en het transport van 2009 vergeleken met het transport basisnet weg neemt het groepsrisico toe van fractie 0.560 naar 0.839.
- Voor het transport basisnet weg en de huidige bebouwingssituatie vergeleken met de ontwikkelingen in het plangebied Vumc neemt het groepsrisico af van fractie 0.839 naar 0.733.
De berekening van het groepsrisico laat voor de ontwikkeling van VUmc een afname zien.
9.3.2 Externe veiligheid hogedruk aardgastransportleiding
De toename van het plaatsgebonden en groepsgebonden risico vanwege de nabij het plangebied gelegen aardgasleiding zijn berekend (Externe veiligheid hogedruk aardgastransportleiding VUmc, 6 december 2011, zie bijlagen). Met betrekking tot de ontwikkeling van VUmc vallen de volgende conclusies uit de berekening te halen.
Plaatsgebonden risico
Ter hoogte van het plangebied wordt geen plaatsgebonden risicocontour berekend voor de grenswaarde van 1.0 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de herontwikkeling het gebied ten zuiden van het VU ziekenhuis.
Groepsrisico
Het groepsrisico is berekend voor de bestaande situatie en de toekomstige bebouwingssituatie. Het groepsrisico in beide situaties is meer dan twee keer kleiner dan de oriëntatiewaarde. Door het plangebied is er een geringe toename van het groepsrisico van 0.436 naar 0.437 keer de orientatiewaarde. De toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan is niet hoger dan 10%. Volstaan kan worden met de zogenaamde lichte verantwoording.
Verantwoording
Bij de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de volgende aspecten:
- de aanwezige en de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding die het groepsrisico mede veroorzaakt;
- het groepsrisico per kilometer buisleiding op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico;
- de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
- de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding die het groepsrisico mede veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.
De eerste twee aspecten zijn opgenomen in het rapport. Dit rapport maakt onderdeel uit van deze toelichting. Kortheidshalve wordt op deze plek naar de inhoud ervan verwezen. De overige aspecten komen hieronder aan bod.
9.3.3 Advies Regionale Brandweer
Vanwege het aspect externe veiligheid is de regionale brandweer verzocht een advies te geven. Per brief van 28 november 2011 is dit advies ontvangen (Advies Externe Veiligheid Bestemmingsplan VU Medisch Centrum in Amsterdam, 28 november 2011, zie bijlagen). Samengevat adviseert de regionale brandweer als volgt:
Incidenten met gevaarlijke stoffen zijn schaars maar hebben in potentie een zeer grote omvang. Gelet op de gevaarlijke stoffen die over de Rijksweg A10 en door de hogedruk aardgasleiding worden vervoerd moet de hulpverlening rekening houden met de volgende ongevalscenario's:
- ongeval met een tankwagen met LPG.
- ongeval met een tankwagen met benzine.
- ongeval met een tankwagen met een giftige stof.
- ongeval met een hogedruk aardgasleiding.
De hierboven genoemde scenario's zijn niet of nauwelijks te bestrijden. De hulpverlening zal zich voornamelijk richten op het bestrijden van branden in de directe omgeving en indien mogelijk het helpen van slachtoffers. Omdat de hulpverlening zich niet alleen richt op het plangebied VU Medisch Centrum maar op het totale effectgebied inclusief het VU Medisch Centrum kan bij het ontstaan van de genoemde ongevalscenario's het aantal slachtoffers zo groot zijn dat de hulpvraag groter is dan het hulpaanbod. Er kunnen maatregelen worden genomen die de effecten van de ongevalscenario's met gevaarlijke stoffen op het plangebied verkleinen (tabel 9 van het advies). De maatregelen hebben vooral betrekking op mogelijke (constructieve) voorzieningen aan gebouwen en infrastructuur en op voorlichten en tijdig alarmeren. De voorgestelde maatregelen dragen bij aan een grotere zelfredzaamheid.
De brandweer adviseert om:
- 1. bij de ontwikkeling van VU Medisch Centrum rekening te houden met de gevolgen van de mogelijke ongevalscenario's;
- 2. de mogelijke risico-beperkende maatregelen in overweging te nemen;
- 3. het risico dat overblijft na het nemen van maatregelen te betrekken bij de besluitvorming over de ontwikkeling van het plangebied VU Medisch Centrum.
9.4 Verantwoording En Conclusie
Het groepsrisico vanwege vervoer gevaarlijke stoffen over de A10 laat een afname zien. Het groepsrisico vanwege de aanwezige aardgasleiding laat een zeer geringe toename zien. De Regionale Brandweer is verzocht te adviseren. Een en ander is in onderstaande overwegingen betrokken.
De ontsluiting van het plangebied en de (mogelijke) situering van de entrees van de gebouwen bieden voldoende mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bereikbaarheid voor de hulpverlening. Zoals ook blijkt uit het advies van de regionale brandweer kan de capaciteit van de hulpverleningsdiensten in bepaalde ongevalscenario's onvoldoende blijken. De kans is echter bijzonder gering dat een dergelijk scenario optreedt. Daarbij komt dat bouwen in de nabijheid van een snelweg of een aardgasleiding niet uniek is, maar zich voordoet op verschillende plekken in de stad. Over enkele jaren neemt het groepsrisico bovendien aanzienlijk af door de overkapping van de A10 dan wel de verplaatsing van het vervoer van brandbare gassen naar de Westrandweg middels een routeringsbesluit.
Veel risico-beperkende maatregelen hebben betrekking op het niveau van concrete bouwplannen en de verdere inrichting van het gebied. In dat kader kunnen aan bouwplannen ook nadere eisen worden gesteld met betrekking tot de situering van vluchtwegen. Daartoe is in de planregels een nadere eisenregeling opgenomen. Het advies is tevens aan VUmc meegegeven om bji de verdere planuitwerking te betrekken. Gelet op de mogelijke maatregelen ter beperking van de risico's alsmede de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid, en gezien het grote algemeen belang dat is gediend met de ontwikkeling van het gebied, wordt het risico aanvaardbaar geacht.
Hoofdstuk 10 Milieuhinderlijke Functies
10.1 Algemeen
VUmc heeft een aantal vergunningen die milieugerelateerd zijn. Het gaat om vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, de Hinderwet, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Kernenergiewet, inclusief diverse wijzigingen en meldingen.
De vergunngingen hebben betrekking op de bestaande situatie. Vanwege de voorgenomen ontwikkelingen en wijzigingen in de situering van een aantal functies zal er op onderdelen weer sprake zijn van een wijziging van wijziging van een of meer van de betreffende vergunningen, of van een of meer meldingen.
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het van belang dat het aannemelijk is dat de betreffende vergunningen zullen worden verleend. Gezien de bestaande situatie, waarvoor reeds vergunning is verleend, mag ervan uit worden gedaan dat dit ook voor de toekomstige ontwikkeling en herinrichting van het gebied het geval zal zijn.
Vanwege een aantal milieuhinderlijke activiteiten die in het plangebied plaatsvinden is aan de bestemmingsregels een Staat van Inrichtingen toegevoegd. Daarin wordt inzichtelijk gemaakt welke potentiële milieubelasting er van de verschillende functies uit kan gaan. In paragraaf 16.3 wordt nader op de betekenis van deze Staat van Inrichtingen ingegaan.
10.2 Helikopterhaven
In verband met gewijzigde wetgeving zal voor de helikopterhaven van het VUmc het Bignal-besluit (Bignal staat voor Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen) moeten worden omgezet naar een luchthavenbesluit. De voorbereidingen hiervoor zijn in volle gang. De provincie is aangewezen als bevoegd gezag voor het luchthavenbesluit.
Van een luchthavenbesluit kunnen vanwege externe veiligheid en geluid beperkingen voor de omgeving uitgaan. Deze beperkingen kunnen ertoe leiden dat bestemmingsplannen moeten worden aangepast. Om te voorkomen dat voorliggend bestemmingsplan na vaststelling van het luchthavenbesluit moet worden aangepast, zijn ten aanzien van externe veiligheid en geluid berekeningen uitgevoerd (Externe veiligheidsberekingen en geluidberekeningen t.b.v. het luchthavenbesluit helikopterhaven VUmc, 1 juni 2011, zie bijlagen). Deze berekeningen zijn uiteindelijk bedoeld ten behoeve van het te nemen luchthavensbesluit, maar kunnen vooruitlopend daarop worden gebruikt om in beeld te brengen of er beperkingen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan kunnen ontstaan.
Op onderstaande kaart zijn de verschillende relevante contouren aangegeven.
Firguur 15: Contourenkaart externe veiligheid en geluid
De 10-6 plaatsgebonden risicocontour (externe veiligheid) en de 56 dB(A) Lden geluidcontour zijn bepalend voor de beperkingengebieden vanwege respectievelijk externe veiligheid en geluid. Beperkingen gelden niet binnen het aan te wijzen luchthavengebied. In de Wet luchtvaart is bepaald dat onder het luchthavengebied dient te worden verstaan het gebied dat bestemd is voor gebruik als luchthaven (art. 1.1).
In hetzelfde artikel wordt aangegeven dat onder luchthaven moet worden verstaan:
- 1. een terrein geheel of gedeeltelijk bestemd voor het opstijgen en het landen van luchtvaartuigen met inbegrip van:
de daarmee verband houdende bewegingen van luchtvaartuigen op de grond, - 2. de afwikkeling van het in de aanhef en onder 1° bedoelde luchtverkeer, of
- 3. bedrijfsmatige activiteiten die samenhangen met de afwikkeling van het in de aanhef en onder 1° bedoelde luchtverkeer.
Op grond daarvan is het op onderstaande figuur weergegeven luchthavengebied gedefinieerd. (Toekomstige) activiteiten binnen het VUmc die zijn afgestemd op de daklocatie van de traumahelikopter, en de locatie van die activiteiten, zijn daarbij bepalend. Deze zijn immers onlosmakelijk verbonden met de helikopterluchthaven. Het gaat om spoedeisende hulp, neonatologie, IC-ruimten, OK's, interventie OK's en diagnostiek in relatie met OK's.
Figuur 16: Voorgesteld Luchthavengebied voor VUmc (groene stippellijn)
Externe veiligheid
Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de bepalende plaatsgebonden risicocontour (PR-contour) van 10-6 per jaar, en de geluidscontour van 56 dB(A) Lden deels buiten het terrein van het VUmc zijn gelegen en dus per definitie deels buiten het te definiëren luchthavengebied vallen.
De PR-contour van 10-5 per jaar valt binnen het luchthavengebied. Het beperkingengebied van externe veiligheid bevat daarmee geen PR-contour van 10-5 per jaar. Dit betekent dat er geen woningen en kwetsbare gebouwen aan hun bestemming behoeven te worden onttrokken.
Op of tussen de PR-contouren van 10-6 en 10-5 per jaar, voor zover behorend tot het beperkingen gebied (dus buiten het luchthavengebied) van externe veiligheid is een zestal woningen gelegen, alsmede (delen van) (beperkt) kwetsbare gebouwen.
Binnen een beperkingengebied voor externe veiligheid geldt als beperking (art. 11 Besluit burgerluchthavens) dat nieuwbouw van een gebouw, niet zijnde een bedrijfswoning, niet is toegestaan, tenzij een verklaring van geen bezwaar wordt afgegeven. Een verklaring van geen bezwaar kan alleen worden afgegeven:
- bij nieuwbouw op een open plek in de bestaande bebouwing;
- bij verandering van de bestemming van een gebouw, of;
- bij verplaatsing van een woning of een kwetsbaar gebouw naar een minder risicodragende locatie binnen het gebied.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet ten opzichte van de bestaande situatie niet in toevoeging van bebouwing of verandering van bestemming binnen het beperkingengebied voor externe veiligheid zoals dat naar verwachting middels het te nemen luchthavenbesluit zal worden vastgesteld.
Geluid
Een contour van 70 dB(A) Lden is niet van toepassing. Dit betekent dat er geen woningen of geluidgevoelige gebouwen aan hun functie behoeven te worden onttrokken.
Op of binnen de contour van 56 dB(A) Lden, voor zover behorend tot het beperkingengebied van geluid, zijn geen woningen of delen van geluidgevoelige gebouwen gelegen. Binnen het beperkingengebied van geluid geldt als beperking (art. 12 Besluit burgerluchthavens) dat nieuwbouw van een woning (uitgezonderd een bedrijfswoning) en een geluidsgevoelig gebouw niet is toegestaan, tenzij een verklaring van geen bezwaar wordt afgegeven. Een verklaring van geen bezwaar kan alleen worden afgegeven voor een woning of een geluidsgevoelig gebouw, gelegen op de contour van 56 dB(A) Lden of in het gebied tussen de contour van 56 dB(A) Lden en de contour van 70 dB(A) Lden die:
- een open plek in de bestaande bebouwing opvult;
- zal dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, of;
- binnen het desbetreffende gebied wordt verplaatst naar een locatie waar de geluidbelasting ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer minder is.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet ten opzichte van de bestaande situatie niet in toevoeging van bebouwing of verandering van bestemming binnen het beperkingengebied voor geluid zoals dat naar verwachting middels het te nemen luchthavenbesluit zal worden vastgesteld.
Hoogtebeperkingen
Vanwege de helikopterhaven gelden er hoogtebeperkingen voor wat betreft bebouwing. Deze hoogtebeperkingen zijn in beeld gebracht in een rapport (Aviation Support, rapportnr. WD20110006, van 30 mei 2011, zie bijlagen).
Figuur 17: Hoogtebeperkingengebied vanwege Helikopterhaven VUmc oostzijde
Figuur 18: Hoogtebeperkingengebied vanwege Helikopterhaven VUmc westzijde
De hoogtebeperkingen zijn deels gelegen binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Met de hoogtebeperkingen is in voorliggend bestemmingsplan rekening gehouden. Een gedeelte van de bebouwing ten zuiden van de De Boelelaan kent een maximale bouwhoogte van 38,5 meter.
Conclusie
Vanwege gewijzigde wetgeving zal het Bignal-besluit voor VUmc worden omgezet in een besluit op grond van het Besluit burgerluchthavens. Naar verwachting zal dit in de tweede helft van 2011 zijn beslag krijgen. Het betreft een omzetting van bestaand recht. Met vaststelling van een luchthavenbesluit zal naar verwachting zowel met betrekking tot externe veiligheid als vanwege geluid een beperkingengebied worden aangewezen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet ten opzichte van de bestaande situatie niet in toevoeging van bebouwing of verandering van bestemming binnen deze beperkingsgebieden. Het te nemen luchthavenbesluit zal naar verwachting dan ook geen gevolg hebben voor voorliggend bestemmingsplan.
Vanwege het luchthavenbesluit behoeven naar verwachting binnen of buiten het plangebied geen woningen, geluidgevoelige gebouwen en/of kwetsbare gebouwen aan hun bestemming te worden onttrokken.
Met de hoogtebeperkingen zoals die nu reeds gelden en die naar verwachting in het luchthavenbesluit zullen worden opgenomen is in dit bestemmingsplan rekening gehouden.
Hoofdstuk 11 Bodem
11.1 Toetsingskader
Ontgrondingenwet
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is het in beginsel verboden om zonder vergunning te ontgronden of als eigenaar/gebruiker van een onroerende zaak toe te laten dat ontgronding op die zaak plaatsvindt zonder vergunning.
De bevoegdheid tot het verlenen van een vergunning berust blijkens artikel 8, tweede lid, van de wet bij Provinciale Staten van de provincie waarin de betrokken onroerende zaak is gelegen.
Provinciale verordening met betrekking tot ontgronding
De regelgeving van de provincie op het gebied van ontgronding is opgenomen in een provinciale verordening van 11 mei 1998. Op grond van deze verordening is geen vergunning vereist voor het aanleggen of wijzigen van watergangen, waterpartijen etc., indien de hoeveelheid af te voeren oppervlaktedelfstoffen (grond) minder is dan 10.000 kubieke meter.
11.2 Resultaten Onderzoeken
Er is een archiefonderzoek uitgevoerd naar het mogelijke gevolg van vroegere activiteiten voor de milieuhygiënische bodemkwaliteit voor het gehele Kenniskwartier (Archiefonderzoek locatie VU kwartier te Amsterdam, 29 september 2008, zie bijlagen). Op basis van dit archiefonderzoek is geconcludeerd dat de locatie is aan te merken als niet verdacht. Uitzondering hierop vormen enkele deellocaties waar potentieel verdachte activiteiten (tanks/ bedrijfsactiviteiten/dempingen) hebben plaatsgeonden.
Als er handelingen in de bodem worden verricht (zoals ontgravingen) kan er worden volstaan met een indicatief onderzoek.
11.3 Conclusie
Uit archiefonderzoek blijkt dat er naar verwachting geen dusdanige verontreingingen in de bodem aanwezig zijn dat deze aan uitvoering van het bestemmingsplan in de weg zouden staan. Geconcludeerd kan worden dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 12 Water
12.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6, lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.
Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de plankaart en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:
- 1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
- 2. de taken van de waterbeherende instantie;
- 3. het overleg met de waterbeherende instantie;
- 4. het huidige watersysteem;
- 5. het toekomstige watersysteem.
De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.
Hieronder wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleids)regels van de bevoegde lagere organen genoemd.
12.2 Toetsingskader
12.2.1 Wet- en regelgeving
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
- 1. van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
- 2. de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
- 3. het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
- 4. de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.
Op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten lidstaten ervoor zorgen dat uiterlijk in het jaar 2015 een 'goede toestand' van de Europese wateren wordt bereikt. Om aan deze verplichting te voldoen stellen waterbeheerders op alle niveaus plannen voor waterbeheer in de zin van de Wet op de waterhuishouding op en nemen – indien noodzakelijk – maatregelen om de goede chemische en ecologische toestand te bereiken.
Nationaal Waterplan
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit komt in de plaats van de Vierde Nota Waterhuishouding. Het beleid in dit plan is gericht op:
- a. een goede bescherming tegen overstroming;
- b. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
- c. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
- d. het veiligstellen van strategische watervoorraden.
Keur
De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". De Keur AGV 2009 is de waterschapsverordening van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Op 26 november 2009 heeft het Algemeen Bestuur van AGV de Keur AGV 2009 (de Keur) vastgesteld. Deze Keur is op 22 december 2009 in werking getreden voor het beheergebied van AGV. Met de Keur wil AGV de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Naar verwachting zal AGV in 2011 een nieuwe Keur vaststellen.
In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of het rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie in de bodem. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, de verdichting van bestaand stedelijk gebied, de aanleg van kassen of de aanleg van wegen is sprake van het verharden van gebieden waar voordien water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem als gevolg van de aanleg van verhard oppervlak dient daarom te worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding in ieder geval niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Daarom is het in de keur verboden om (zonder vergunning) meer dan 1000 m2 verhard oppervlak aan te leggen in bestaand of nieuw in te richten stedelijk gebied. Daar waar een initiatiefnemer of rechtspersoon meer dan de genoemde oppervlakte verhard oppervlak wil aanleggen dient deze vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap stelt in de vergunning eisen aan de wijze van compensatie die in de vorm van voldoende waterbergend oppervlak in het plangebied dan wel andere vormen van (tijdelijke) waterberging zal worden vereist.
Legger
De legger is een openbaar register van AGV waarin wordt bepaald aan welke eisen (diepte, hoogte, sterkte enz.) de wateren, dijken en kunstwerken moeten voldoen. Het is een openbaar register van het waterschap en dient als uitwerking van de Keur.
Waterbeheerplan AGV 2010-2015
Op 17 juni 2010 heeft het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 goedgekeurd. Het is het eerste waterbeheerplan van AGV in de nieuwe 6-jarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel meegekregen: 'Werken aan water, in en met de omgeving'.
Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema’s is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld worden beoordeeld.
Provinciale waterplan 2010-2015
In het Waterhuisplan "Beschermen, Benutten, Beleven en beheren" zijn de hoofdlijnen van beleid geformuleerd voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem.
Het Waterplan geeft als strategische waterdoelen tot 2040 en acties tot 2015 aan:
- Het waarborgen met waterschappen en Rijkswaterstaat van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
- De provincie zal samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat zorgen dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water wordt versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
- De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven zorgen voor schoon en voldoende water door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
- De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden zorgen voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij hanteert de provincie een integrale gebiedsontwikkeling.
Een belangrijk middel voor het realiseren van de provinciale waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van ons waterbeleid. Alle ruimtelijke opgaven uit het Waterplan zijn integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie.
12.2.2 Waterbeleid Visie Zuidas
In de Visie Zuidas 2007 is reeds uitgebreid aandacht besteed aan water. Water is een ordenend en richtinggevend element bij ruimtelijke ontwikkelingen in Zuidas, bijvoorbeeld voor de aantakking op de omgeving. Tegelijkertijd is waterberging en waterkwaliteit een beginsel voor een duurzame stedelijke omgeving.
De verdichting van Zuidas levert een flinke waterbergingsopgave op. Ter voorkoming van wateroverlast binnen en buiten Zuidas is het stand-still principe uitgangspunt. Dit betekent dat in de trits vasthouden, bergen en afvoeren, allereerst maximaal ingezet wordt op het vasthouden van het gevallen regenwater op kavelniveau, bijvoorbeeld door groene daken en waterpartijen (waterneutrale kavels). Voor berging vormt een robuust net van waterlopen de basis waarop aangetakt kan worden. In dit netwerk is de positie van het Dok belangrijk. Het Dok vormt aan de noordzijde als kunstwerk een verholen waterkering tussen twee boezems met een verschillend waterpeil. Daarom zijn minimaal twee robuuste nieuwe waterlopen vereist: aan de noordzijde de Irenegracht, aan de zuidzijde de Boelegracht.
Verder is aangegeven dat de Irenegracht bovendien als bevaarbaar water een extra dimensie aan Zuidas toe kan voegen. Grondwateroverlast kan worden voorkomen door gebieden integraal op te hogen, de aanleg van watergangen, integrale grondverbetering en het realiseren van grindkoffers. In ieder geval moet de afvoer van grondwater via het rioolstelsel worden voorkomen.
Open water biedt piekberging in traditionele vorm, en biedt ecologische en gebruikswaarde. In een veranderend klimaat met toename van het aantal en de intensiteit van piekbuien is dit een wezenlijke duurzaamheidsvoorwaarde. De genoemde nieuwe waterlopen zullen echter niet voldoende waterberging kunnen bieden. Afwenteling op omliggende gebieden van Zuidas is in principe niet toegestaan, hoewel een beperkt aantal gebieden aangewezen zijn als bergingsruimte buiten het plangebied Zuidas (Amstelpark, Gijsbrecht van Amstelpark en de Schinkeleilanden). Berging in alternatieve vormen zal dus noodzakelijk zijn: water onder sportvelden, in of op parkeergarages, in de openbare ruimte, de Dokconstructie, daktuinen of -vijvers. Deze noodzaak kan tot één van de visitekaartjes van Zuidas gemaakt worden, een voorbeeld van hoe in een hoogstedelijke omgeving de groeiende wateropgave zichtbaar wordt gemaakt.
12.2.3 Projectgebied Kenniskwartier
In het Uitvoeringsbesluit zijn de uitgangspunten in overleg met Waternet verder uitgewerkt.
Waterstructuur
Grote aanpassingen zijn gemaakt ten aanzien van eerdere ontwerpen voor de waterstructuur (Visie Zuidas 2009, Startbesluit Kenniskwartier). Een noordelijke verbinding is ruimtelijk niet mogelijk gebleken zonder hierbij een afdoende robuustheid aan de waterstructuur mee te geven. Ook het doortrekken van de De Boelegracht conform het projectbesluit De Boelelaan is komen te vervallen. Ruimtelijk gemotiveerd om de campus functie over de De Boelelaan heen beter te kunnen verbinden, alswel het verbinden van de VU-MC en de campus over de Boechorststraat. Op het schaalniveau van het plangebied Zuidas heeft het Kenniskwartier zo een flinke wijziging van de waterstructuur teweeg gebracht.
De belangrijkste aanpassing van de waterstructuur is dat de gracht in de Boelelaan wordt vervangen door een waterstructuur ten oosten en ten zuiden van de Universiteitskavel. De Boelelaan wordt hiermee een verbindende element en niet meer een scheidende element in het Kenniskwartier, met voldoende ruimte voor de afwikkeling van het doorgaand verkeer. De hoofdingangen van de Universiteitsgebouwen en mogelijkheden voor voorzieningen in de plinten worden kenmerkend voor deze stadsstraat. De watergangen ten noorden van de De Boelelaan bij de afslag van de snelweg worden vervangen door een robuuste drainage en ophoging, waarmee ruimte ontstaat voor het doortrekken van de fietsroute van de G. Mahlerlaan en toekomstige ontwikkelingen aan de Amstelveenseweg.
Deze wijziging in waterstructuur heeft een doorwerking op vrijwel alle waterthema’s die ten behoeve van de inpassing van het systeem opnieuw beschouwd dienen te worden. De zuidelijke ligging en het dempen van de bestaande watergangen leidt ertoe dat watergangen uit het gebied verdwijnen. De waterstructuur wordt nu langs de randen van het projectgebied ontwikkeld en vormt zo een grens tussen het Kenniskwartier en de rest van Buitenveldert. De waterstructuur krijgt een breedte van 26,5 meter gelijk aan de De Boelegracht ten zuiden van Gershwin. Voor de inpassing van de sportvelden is gekozen voor een begrenzing met watergangen en hierbij is de breedte aangepast tot 10,5 meter rondom de sportvelden.
Met het vervallen van de noordelijk loop in het watersysteem en het behouden van de bestaande waterinlaat vanuit De Nieuwe Meer onder de Amstelveenseweg door ontstaat hier een doodlopende tak. Dit staat haaks op het principe van een robuuste waterstructuur zonder doodlopende watergangen. Extra aandacht voor de waterkwaliteit is hierom gewenst. Oplossingen hierbij zijn een voldoende brede waterpartij, uitmonden van HWA-afvoer op doodlopende watergang en/of een waterkunstwerk middels fontein die stroming en beluchting verzorgt.
Figuur 19: Water in het Kenniskwartier
Waterberging
In het Startbesluit Kenniskwartier is een waterbergingsopgave van 4,7 ha geformuleerd tezamen met een alternatieve waterberging van 10.000 m3. Deze kwantificering is conform de waterbergingskaart afgeleidt van de “Berekeningssytematiek en Referentiesituatie” (Waternet, 2008) voor het gehele plangebied van de Zuidas. Onder voorwaarde van een robuuste waterhuishouding kan een deel van de traditionele waterbergingsopgave middels alternatieve waterbergingen ingevuld worden.
De grootschalige alternatieve waterbergingen op Zuidas zijn geprojecteerd onder de sportvelden in het Kenniskwartier. Eerdere verkenningen hebben een aangetoond dat een bergingskelder van 10.000 m3 per sportveld te realiseren is. De waterstructuur op de plankaart heeft een oppervlakte van 2.4 ha. De opgave voor extra waterberging is toegenomen tot 3.3 (2,3 ha vanwege het te kleine wateroppervlak en 1,0 ha als 15%-compensatie voor de extra hoeveelheid verharding) doordat minder water in de plankaart voorkomt. Middels uitbreiding van de alternatieve waterberging kan dit worden opgelost. Van belang daarbij is dat dit in open verbinding met het watersysteem staat en onder voorwaarde dat het watersysteem robuust genoeg is om het water voldoende snel door het systeem te laten verplaatsen. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat het groene middenterrein binnen het zuidelijk deel van het VUmc conform de plankaart als onverhard oppervlak ingericht wordt (dus met een waterdoorlatend maaiveld en zonder een ondergrondse parkeergarage). In plaats van de aanleg van extra oppervlaktewater wordt de waterberging gerealiseerd als alternatieve waterberging (1 m³ alternatieve waterberging is in de Zuidas ongeveer gelijk aan 2,5 m² oppervlaktewater).
Deze extra alternatieve waterberging voor de afwijking tussen de plankaart en de waterbergingskaart moet een inhoud van minimaal 13.000 m³ moeten hebben. De totale hoeveelheid alternatieve waterberging in het deelgebied Kenniskwartier komt dan op 25.000 m³ (circa 2,5 voetbalveld).
Grondwater
In een onderzoek van IBA (Wateradvies Kenniskwartier, versie 10 maart 2010, zie bijlagen) is een grondwater modellering voor de aangepaste waterstructuur opgenomen die laat zien dat met het verwijderen van de waterstructuren uit het middengebied en noordelijk deel er zonder aanvullende maatregelen een grondwaterstandstijging in het noord-westelijke deel optreedt. Het plangebied en de daarin opgenomen ontwikkeling maakt van deze rapportage onderdeel uit.
Er zijn meerdere methoden waarmee de ontwatering plaatselijk vergroot kan worden, zodat voldaan wordt aan de gemeentelijke grondwaternorm. Sommige methoden zijn duurzamer, robuuster en door de waterbeheerder meer gewenst dan andere methodes (zie paragraaf 1.8.7 van de rapportage).
Aangezien voorliggend bestemmingsplan betrekking heeft op slechts een gedeelte van het plangebied, en omdat bovendien ook de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt niet in een keer zullen worden gerealiseerd, is op voorhand niet aan te geven welke maatregelen concreet dienen te worden gehanteerd. Nader onderzoek op bouwplanniveau zou meer inzichtelijk kunnen maken of er als gevolg van het betreffende plan maatregelen nodig zijn en zo ja welke. Om die reden is er voor gekozen in de planregels een nadere eisen regeling op te nemen ten aanzien van maatregelen die noodzakelijk zijn om grondwateroverlast te voorkomen.
Hemelwater
In de opeenvolgende visies en PvE’s is telkens de ambitie geuit om op minimaal 40% van het verhard oppervlak, het hemelwater vertraagd tot afvoer te brengen. Dit kan zowel op de daken van gebouwen, de kavel als de openbare ruimte. Dit kan middels een combinatie van groene/blauwe daken, infiltratievoorzieningen, waterpleinen, wadi’s of eventuele andere technische oplossingen die ervoor zorgen dat hemelwater niet direct het oppervlaktewater belast. Waternet is voornemens om dit vast te leggen in een waterretentie nota welke geldt zodra deze is vastgesteld. Deze eis kan in toekomstige bouwenveloppen worden vastgelegd. De combinatie van voldoende vertraagde afvoer van hemelwater en voldoende waterberging maken het tot een goed werkend systeem.
12.3 Watertoets
Het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier en de daarin opgenomen waterparagraaf is in overleg met Waternet tot stand gekomen. Waternet heeft zitting gehad in de projectgroep en via die projectgroep haar inbreng geleverd. Inhoudelijk wordt kortheidshalve verwezen naar het gestelde onder 12.2.3.
Ook in het kader van zowel de doorlopen m.e.r.-procedure als het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voor dit bestemmingsplan is zowel Waternet als het Hoogheemraadschap in de gelegenheid gesteld op de plannen een reactie te geven (zie hoofdstuk 18). Men heeft geen aanleiding gezien tot het maken van opmerkingen.
12.4 Conclusie
Concreet voor voorliggend bestemmingsplan is het van belang dat ten behoeve van het realiseren van voldoende waterbergende capaciteit het groene middenterrein binnen het zuidelijk deel van het VU medisch centrum als onverhard oppervlak ingericht wordt (dus met een waterdoorlatend maaiveld en zonder een ondergrondse parkeergarage).
Om grondwaterstanden binnen het gebied Kenniskwartier te beheersen zal een drainage worden aangelegd ten noorden en westen van het VU medisch centrum. Verder wordt in de planregels een nadere eisen regeling opgenomen ten aanzien van maatregelen die noodzakelijk zijn om grondwateroverlast te voorkomen.
Hoofdstuk 13 Natuur En Landschap
13.1 Algemeen
Twee wettelijke regelingen zijn van belang:
- 1. de Natuurbeschermingswet 1998 (NBW 1998) voor de gebiedsbescherming;
- 2. de Flora- en faunawet (FFW) voor de soortenbescherming.
Daarnaast zijn waardevolle gebieden uit de ecologische hoofdstructuur beschermd op basis van beleid, zoals het Structuurschema Groene Ruimte of het provinciale ecologische beleid. De effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten moeten worden onderzocht en getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.
13.2 Toetsingskader
Natuurbeschermingswet
Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van een Natura 2000 gebied kan verslechteren of verstoren (dit wordt de verslechterings- en verstoringstoets genoemd) dient er een vergunning op grond van de Nb-wet te worden aangevraagd. Het bevoegd gezag voor deze vergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied in is gelegen.
Indien het plan bovendien mogelijk significante negatieve gevolgen heeft voor deze gebieden dient een passende beoordeling gemaakt te worden. Significant negatieve gevolgen treden op als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied worden aangetast. Is dit het geval, kan alleen een vergunning worden verkregen indien wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria. Dat wil zeggen voor het plan moeten dan geen alternatieven zijn, er dient sprake te zijn van een dwingende reden van groot openbaar belang en er is voorzien in compenserende maatregelen.
Flora en faunawet
Op grond van de Flora en Faunawet (Ffw) zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.
Voor algemene soorten, geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw. Voor overige soorten is geen ontheffing nodig indien de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden.
De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld die de Minister van LNV heeft goedgekeurd. Bij naleving van deze gedragscode geldt er dan ook een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Voor tabel 3, bijlage IV Habitatrichtlijn-soorten en vogelsoorten geldt deze vrijstelling echter niet bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting. Indien een verbodsbepaling van de Ffw aan de orde is, zal voor deze soorten ontheffing moeten worden aangevraagd.
Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. In het geval van soorten die zijn opgenomen op bijlage IV van de Habitatrichtlijn, kan ontheffing slechts worden verleend wanneer er, naast de voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, geen andere bevredigende oplossing bestaat en met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Ffw aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit zal zich voordoen wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de Ffw kan worden verleend. In dat geval is het bestemmingsplan vanwege de Ffw niet uitvoerbaar.
13.3 Resultaten Onderzoeken
In opdracht van VUmc is oriënterend ecologisch onderzoek gedaan (Oriënterend ecologisch onderzoek fase 1 VUmc, januari 2011, zie bijlagen).
Flora:
In het onderzoeksgebied zijn beschermde soorten uit tabel 1 en 2 van de Flora- en faunawet aangetroffen. Binnen het bestemmingsplangebied betreft het de brede wespenorchis, de grote kaardenbol, de koningsvaren (allen tabel 1), de gulden sleutelbloem en de tongvaren (beide tabel 2).
Voor de tabel 1 soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Voor de overige aangetroffen soorten geldt bij naleving van de gemeentelijke gedragscode een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Fauna:
In het plangebied moet rekening worden gehouden met drie door de Flora- en faunawet beschermde soorten:
- er is een vaste verblijfplaats aangetroffen van een grote bonte specht in een schietwilg;
- er zijn (mogelijk) vaste verblijfplaatsen van vleermuizen;
- mogelijk komt de bittervoorn voor.
Verder is er een nest van een eekhoorn (tabel 2) aangetroffen.
Voor deze soorten is ontheffing van de Flora- en faunawet nodig indien de voorgenomen werkzaamheden tot verstoring leiden. Daarvoor is een gedetailleerde uitwerking van de werkzaamheden nodig. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het van belang dat aannemelijk is dat voor zover benodigd, de ontheffing verleend kan worden. Gezien de soorten die het betreft is dat het geval.
13.4 Conclusie
Er is een aantal soorten aangetroffen of mogelijk aanwezig op basis waarvan eventueel een ontheffing nodig is. Gezien de soorten die het betreft is het aannemelijk dat deze kan worden verkregen. Nader onderzoek is wel nodig. Indien gewerkt wordt conform de goedgekeurde gedragscode hoeft er voor aangetroffen tabel 2 soorten geen ontheffing te worden aangevraagd. Voor tabel 3 soorten is dat wel het geval. Ook voor die soorten is het van belang dat volgens de gedragscode wordt gewerkt. Onderzoek naar vleermuizen dient plaats te vinden volgens een voorgeschreven protocol.
Ontheffing is aan de orde bij de daadwerkelijke uitvoering. Het is aannemelijk dat deze voor zover nodig kan worden verleend. De aangetroffen soorten vormen geen belemmering voor vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
Hoofdstuk 14 Hoogbouwaspecten
14.1 Bezonning
In het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier wordt ingegaan op de aspecten bezonning en lichttoetredening.
De plankaart en voorbeeldverkaveling van het uitvoeringsbesluit zijn zo opgesteld dat er voldoende woonkwaliteit binnen het gehele gebied gerealiseerd kan worden. Dit lukt door bijvoorbeeld de hoogte van de bebouwing direct aan de woningen lager te houden (geen torens) en de binnenterreinen op een minimaal maat te houden.
Er bestaan overigens geen landelijk wettelijk vastgelegde normen of eisen waaraan plannen ten aanzien van de bezonning in relatie tot bestaande functies moeten voldoen. In het Bouwbesluit is wel regelgeving voor daglichttoetreding opgenomen maar dit heeft geen betrekking op schaduwwerking van het ene gebouw op het andere. Ten einde de resultaten van het bezonningsonderzoek te kunnen beoordelen kan gebruik gemaakt worden van een TNO-norm. Deze norm (of een afgeleide daarvan) wordt door verschillende gemeenten gehanteerd bij het uitvoeren van een bezonningsstudie bij een gebiedsontwikkeling. De TNO-norm gaat uit van het criterium dat woningen ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag op het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam moeten krijgen gedurende de periode van 19 februari tot 21 oktober (gedurende 8 maanden). Op basis hiervan kan de schaduwwerking beoordeeld worden. De TNO-norm geeft ten aanzien van de bezonningsuren een richtlijn. Het huidige plan voldoet daaraan.
Figuur 20a t/m 20d: bezonningsdiagram voorbeeldverkaveling Kenniskwartier
Figuur 20a: 21 maart, 10.00 uur
Figuur 20b: 21 maart, 12.00 uur
Figuur 20c: 21 maart, 14.00 uur
Figuur 20d: 21 maart, 16.00 uur
Gezien de ligging van de geprojecteerde nieuwbouw ten opzichte van bestaande bebouwing is er geen sprake van een dusdanige schaduwwerking dat er sprake is van een onaanvaardbare situatie. Dit blijkt ook uit de bezonningsdiagrammen die voor het gehele Kenniskwartier zijn gemaakt op basis van een voorbeeldverkaveling (zie figuur 6a t/m 6d). Het plan voldoet aan de gehanteerde criteria.
14.2 Windhinder
Er is aan de hand van een schaalmodel van het bestemmingsplan voor VUmc, inclusief bestaande omgeving, een windtunnelonderzoek uitgevoerd (Rapport Peutz, rapportnr. OA 15181-1-RA d.d. 8 november 2010, zie bijlagen). Het doel van het onderzoek is het geven van een eerste beoordeling van het te verwachten windklimaat in het plangebied.
Het te verwachten windklimaat in het plangebied is beoordeeld als doorloopgebied, overwegend goed tot matig, en op twee meetpunten slecht. Het matige windklimaat wordt met name gevonden aan de zuidzijde van het gebied op de Van der Boechorststraat in het plangebied, aan de noordzijde van het gebied op de Gustav Mahlerlaan, en op het westelijk deel van de De Boelelaan.
Figuur 21: indicatie van de gebieden met een ongunstig windklimaat
Een slecht windklimaat wordt gevonden op het meetpunt onder de overbouwing van de De Boelelaan en op en op een meetpunt op de Van der Boechorststraat. Overigens wordt opgemerkt dat het niet waarschijnlijk is dat bij de uiteindelijke bebouwingssituatie de maximale grenzen van het bestemmingsplan volledig zullen worden opgezocht. Dat kan leiden tot aanzienlijke afwijkingen van de nu gepresenteerde metingen, waarbij er sprake kan zijn van zowel een verbetering als van een verslechtering.
Geadviseerd wordt bij de verdere ontwikkeling van de plannen aandacht te besteden aan de verdeling tussen loop- en slentergebieden in het plagebied. Daarbij zijn ook de plannen in de omgeving van het plangebied een punt van aandacht.
Geconcludeerd kan worden dat er geen onoplosbare, grote problemen met het windklimaat zijn te verwachten.
Bij de verdere uitwerking van de plannen dient het windklimaat wel een punt van anadacht te blijven. Om die reden is in de planregels de mogelijkheid opgenomen om nadere eisen te stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer. De nadere eisen kunnen betrekking hebben op plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
14.3 Luchthavenindelingsbesluit
Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.
De genoemde beperkingen betreffen:
- 1. De bebouwing en het gebruik van gronden in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenverkeer;
- 2. De bebouwing en het gebruik van gronden in verband met de geluidsbelasting vanwege het luchthavenverkeer;
- 3. De maximale bouwhoogte van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer;
- 4. Bebouwing die, of een gebruik dat vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer.
Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.
In artikel 8.8 lid 1 van de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.
Overigens wordt het LIB rond het jaar 2014 herzien. Ten tijde van het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan was het nog niet duidelijk wat de gevolgen van dat toekomstige LIB zullen zijn.
Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte van het LIB. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. Op onderstaande figuur is voor het plangebied aangegeven welke waarden dit zijn. De hoogtes zijn gerelateerd aan de referentiehoogte van de luchthaven: -4.00 m N.A.P. Dit betekent dat van de op de onderstaande kaart aangegeven hoogtes nog vier meter moet worden afgetrokken om te komen tot de maximaal toelaatbare hoogtes ten opzichte van N.A.P.
In afwijking van de aangegeven waarden kan, op grond van artikel 2.2.2, derde lid van het LIB, een object dat hoger is worden toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoelt in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.
Figuur 22: Uitsnede met hoogtebeperkingen LIB
De maximaal toelaatbare bouwhoogtes vanwege het LIB lopen op van circa 60 meter aan de zijde van de Amstelveenseweg tot ongeveer 63,5 meter aan de oostgrens van het plangebied, gemeten vanaf referentieniveau Schiphol. Op grond van het LIB zijn derhalve bouwhoogtes toegestaan van maximaal circa 56 meter + N.A.P. in het westen tot circa 59,5 meter + N.A.P. aan de oostzijde van het plangebied.
Ter referentie: zowel de Amstelveenseweg als de De Boelelaan zijn ter hoogte van het VUmc gelegen op circa een halve meter boven N.A.P.
In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de maximale hoogtes conform het LIB. De gestelde maxima worden niet overschreden.
Hoofdstuk 15 Cultuurhistorie En Archeologie
15.1 Algemeen
Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.
Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.
15.2 Toetsingskader
Monumentenwet
De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden.
Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a Monumentenwet 1988). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.
In het belang van de archeologische monumentenzorg kan in een bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, als bedoeld in artikel 3.3 sub a van de Wet ruimtelijke ordening verplicht worden gesteld (art. 39 lid 1 Monumentenwet 1988).
Daarbij kan in een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg bepaald worden dat de aanvrager van een dergelijke omgevingsvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (art. 39 lid 2 Monumentenwet). Aan een dergelijke omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden (art. 39 lid 3 Monumentenwet 1988).
Ook regelt de Monumentenwet dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Ook aan de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen voorschriften worden verbonden.
Archeologiebeleid Provincie Noord-Holland
Met het in werking treden van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is de verhouding tussen de provincie en de gemeenten gewijzigd. In het beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland omschrijft de provincie haar rol. Hierbij staat de samenwerking met gemeenten op basis van gemeentelijke en de provinciale structuurvisie centraal. Tevens handhaaft de provincie de Belvedère-benadering, waarin behoud van cultuurhistorie door ontwikkeling wordt nagestreefd. Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en projectbesluiten met een Beeldkwaliteitplan hanteert de Provincie tevens het beleidskader en het streekplan. Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening in acht te nemen.
In het beleidskader is opnieuw de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) opgenomen, waarin gebieden, die naar verwachting archeologisch waardevol zijn, zijn aangewezen als provinciale archeologische attentiegebieden. De waardestellingen van de CHW zijn bedoeld als primaire algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering behoeven.
De provinciale beleidsintentie is om invulling aan de primaire doelstelling van het Verdrag van Malta te geven en archeologische reservaten aan te wijzen. Deze gebieden dienen om archeologische monumenten duurzaam te beschermen en te beheren en daarmee voor toekomstig onderzoek te bewaren. Daarnaast betrekt de provincie nadrukkelijk culturele waarden, waaronder ook archeologie, bij de realisatie van de ruimtelijke- en stedelijke vernieuwing.
Archeologiebeleid Amsterdam
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.
De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek.
Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.
Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.
Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.
15.3 Resultaten Onderzoeken
Door Bureau Monumtenzorg & Archeologie van Amsterdam is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Archeologisch bureauonderzoek, plangebied Kenniskwartier, BO 10-039 Amsterdam juni 2010, inclusief erratum, zie bijlagen). Het onderzoek heeft betrekking op het gehele zogenoemde Kenniskwartier. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is daarvan een onderdeel. Met het onderzoek is het cultuurhistorische verleden van het plangebied in kaart gebracht, waarmee een beeld is verkregen van de archeologische sporen die in de bodem aanwezig kunnen zijn.
De historisch topografische kartering heeft geresulteerd in een overzicht van archeologische informatie over de ontwikkeling van het Kenniskwartier. Van dit ruimtelijke en landschappelijke beeld is een archeologische verwachting opgesteld die omgezet is naar een beleidskaart. De kaart biedt een specificatie van de beleidsregels en maatregelen voor de vereiste archeologische monumentenzorg.
De beleidskaart maakt onderscheid tussen een zone met een hoge archeologische verwachting, een zone met een lage archeologische verwachting en een zone die vrijgesteld is van verder archeologisch onderzoek. Elke zone kent een specifieke normering om vast te stellen of en in welke mate eventueel archeologisch veldonderzoek nodig is in eventuele bouwplanontwikkeling.
Figuur 23: Beleidskaart archeologie
Voor de groen aangegeven gebieden geldt een hoge verwachting: nader onderzoek is nodig met uitzondering van bodemingrepen die betrekking hebben op een oppervlak kleiner dan 500 m2 of minder die diep gaan dan 1,20 meter onder het maaiveld. Voor de geel aangegeven gebieden geldt een lage verwachting: nader onderzoek is nodig met uitzondering van bodemingrepen die betrekking hebben op een oppervlak kleiner dan 10.000 m2 of die minder diep gaan dan 1,20 meter onder het maaiveld. De overige gebieden zijn vrijgesteld van nader onderzoek.
Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld moet worden zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
15.4 Conclusie
De conclusies en adviezen zijn in het bestemmingsplan overgenomen. Uit het archeologisch bureauonderzoek zoals dat door Bureau Monumtentzorg & Archeologie is uitgevoerd, volgt dat er voor het plangebied drie verschillende verwachtingzones zijn te onderscheiden:
- een zone met beleidscategorie 5 bij hoge verwachting;
- een zone met beleidscategorie 8 bij lage verwachting;
- een zone met beleidscategorie bij lage en negatieve verwachting.
De eerste twee zones zijn ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden op de plankaart bestemd met een dubbelbestemming Waarde-archeologie - 1 respectievelijk Waarde-archeologie - 2. Aan die bestemmingen is een beschermende regeling gekoppeld. In de artikelgewijze toelichting (paragraaf 16.5) wordt nader op de opgenomen regeling ingegaan.
Aan de zone met de negatieve verwachting is geen dubbelbestemming gekoppeld.
Hoofdstuk 16 Juridische Planbeschrijving
16.1 Algemeen
Bij het opstellen van het huidige bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en de presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort, dat bestemmingsplannen uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) is op het voorliggende plan toegepast, om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de Overgangsregels), zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (voorheen de plankaart genoemd) en regels (voorheen de voorschriften), vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels.
Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de verbeelding. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels en de verbeelding. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht. Aangezien alle onderdelen van de verbeelding verbonden zijn met één of meer regels, wordt daarbij ook de verbeelding toegelicht.
Het bestemmingsplan is te raadplegen op internet. Daarnaast is zoals gebruikelijk een 'papieren plan' beschikbaar dat geraadpleegd kan worden.
16.2 Planvorm
Er wordt nadrukkelijk beoogd met dit bestemmingsplan, uitgaande van de bestaande situatie, een flexibele regeling voor een verdere ontwikkeling van het gebied vast te leggen. Die flexibiliteit heeft zowel betrekking op de nog nieuw te ontwikkelen onderdelen als op de bestaande bebouwing van het VU medisch centrum. Een instelling als het VU medisch centrum is veelvuldig aan doorontwikkeling onderhevig. Dit vraagt ook flexibiliteit qua bebouwingsmogelijkheden en functionele uitwisselbaarheid van de verschillende onderdelen van het medisch centrum.
Het bestemmingsplan is dan ook een relatief globaal plan. De essentiële voorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening zijn vastgelegd, maar het plan is waar mogelijk flexibel. Door diverse flexibiliteitsregels wordt binnen de plankaders ruimte geboden voor ontwikkelingen in de toekomst, zonder dat de aan het plan te verbinden rechtszekerheid voor burgers en gemeente in het geding komt.
Daar waar sprake is van een eindsituatie, zoals ter plaatse van de bestaande woningen langs de Amstelveenseweg, is er voor gekozen die situatie conserverend vast te leggen.
16.3 Milieuhinderlijke Functies: Staat Van Inrichtingen
Onderdeel van dit bestemmingsplan is de regeling van milieuhinderlijke activiteiten, die onderdeel uitmaakt van de algemene gebruiksregels. De regeling wordt veelal aangeduid met "bedrijvenregeling", hoewel ook de milieuhinder van andere functies dan bedrijven hiermee wordt geregeld. Om inzicht te krijgen in de invloed die een functie op de woonomgeving heeft, is per functie de potentiële milieubelasting bepaald. Deze potentiële milieubelasting is een indicatie voor de mogelijke hinder afkomstig van een bepaalde functie. Deze score betreft niet de feitelijke milieuhinder van een concreet geval, maar is gebaseerd op indicatieve gegevens uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf of andere functie, representatief voor die specifieke functie. De werkelijke milieubelasting wordt bepaald door de specifieke activiteiten van een bedrijf of andere functie.
Functies worden in alle hedendaagse bestemmingsplannen ingedeeld in hoofdcategorieën (en een aantal subcategorieën) oplopend naarmate de milieuhinder toeneemt. De VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) heeft aan de hand van de SBI-codes (standaard bedrijfsindeling) een lijst gemaakt, waarbij de minimumafstanden zijn aangegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geluid, geur, gevaar en stof. De afstanden zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen uit de praktijk.
Daar waar milieuhinderlijke en milieugevoelige functies zijn gemengd, zijn afstandsnormen echter niet goed bruikbaar. In een gemengd gebied is een fysieke scheiding van functies immers niet aan de orde. Mits alleen functies met relatief weinig milieuhinder worden toegestaan (zoals het geval is in het onderhavige plangebied) kan in een gemengd gebied een fysieke scheiding achterwege blijven. Daarbij moet worden opgemerkt dat de afstandsnormen in de standaard VNG-methodiek zijn gerelateerd aan een "rustige woonwijk". Dit omgevingstype "rustige woonwijk" houdt in dat er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voorkomen en is dan ook vergelijkbaar met een "rustig buitengebied", een stiltegebied of een natuurgebied.
De VNG-lijst is ook het uitgangspunt voor de lijst die in dit bestemmingsplan is gekoppeld aan alle bestemmingen waarbinnen mogelijk milieuhinderlijke functies zijn toegestaan. Deze 'Staat van Inrichtingen' maakt als bijlage deel uit van de regels van dit bestemmingsplan. Binnen de betreffende bestemmingen zijn, verwijzend naar de Staat van Inrichtingen, functies toegestaan tot maximaal milieuhindercategorie 3.1.
Twee specifieke functies zijn van deze inperking uitgesloten, te weten de helikopterhaven en de cyclotrons. Wat betreft de helikopterhaven is er sprake van een bestaande situatie. De helikopterhaven is uitsluitend bedoeld voor de traumahelikopter. In het bestemmingsplan is de locatie van de helikopterhaven vastgelegd.
Wat betreft de cyclotron gaat het om een bedrijf dat basisproducten (radioactief) t.b.v. verdere verwerking levert voor patiëntenzorg/behandeling van VUmc en andere ziekenhuizen in Nederland. Aandeelhouders zijn VU en VUmc. Uitgaande van de Staat van Inrichtingen betreft het een inrichting die valt onder de categorie "Splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijven". Dit zou op basis van de indicatie 'gevaar' een categorie 6-inrichting zijn. Het betreft een reeds op het terrein van VU bestaande inrichting. Middels de vergunning die op basis van de Kenrenergiewet is afgegeven, zijn die maatregelen getroffen die ervoor zorgen dat er ten aanzien van straling geen enkel gevaar aanwezig is. Ook in geval van herplaatsing zal aan die dan opnieuw te stellen voorwaarden moeten worden voldaan. Onder die voorwaarden is vestiging van de betreffende functie in het plangebied mogelijk, zonder dat er vanuit oogpunt van milieuhinder beperkingen ten aanzien van afstand behoeven te worden gesteld. In het bestemmingsplan is de locatie waar de cyclotron kan worden gevestigd vastgelegd.
Naast toetsing aan de bestemmingsregels (met name de bestemmingsomschrijving: past de functie daarbinnen) zal de toetsing van de hinder van een zich in het bestemmingsplangebied nieuw te vestigen functie in eerste instantie door middel van een indicatieve toets aan de Staat van Inrichtingen plaatsvinden. Daarbij is de toetsing uit te breiden naar de actuele hinder, met name indien sprake is van een van elders verplaatste functie. Bezien kan dan worden of aanvullende eisen moeten worden gesteld en eventueel de afwijkingsregels kunnen worden toegepast op grond waarvan een functie voor wat betreft de milieuhindercategorie lager kan worden ingeschaald dan indicatief aangegeven.
Het bovenstaande is middels het artikel 18 van de planregels geregeld.
16.4 Regels Met Betrekking Tot Geluid
Zones vanwege wegen
Op grond van artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in het bestemmingsplan worden aangegeven wat de functie is van de voornaamste wegen, alsmede het dwarsprofiel of het aantal rijstroken daarvan dan wel de as van de weg waarmee gerekend is, bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder. De verwijzing naar artikel 74 Wgh heeft betrekking op de breedte van de zone waarmee gerekend moet worden. Zoals in paragraaf 7.2.3 reeds is aangegeven gelden er voor wegen bepaalde zones, waarbij de breedte van de zones afhankelijk is van het aantal rijstroken. Daarbij geldt voor binnenstedelijk gebied een onderscheid tussen wegen bestaande uit een of twee rijstroken, en wegen bestaande uit drie of meer rijstroken. Er is in dit bestemmingsplan voor gekozen om op de plankaart het aantal rijstroken aan te geven. Slechts voor een zeer klein deel geldt een maximum van 2 rijstroken. Daar geldt een zone van 200 meter. Voor alle overige delen geldt een zone van 350 meter.
Regeling gevoelige gebouwen
Naast woningen worden op grond van de Wet geluidhinder als geluidsgevoelige gebouwen tevens aangemerkt onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, en bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen. Met betrekking tot deze gebouwen is de Wet geluidhinder van toepassing (zie hoofdstuk 7).
Uit onderzoek is gebleken dat op een aantal locaties niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden of de maximaal toelaatbare waarden zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Daar waar dat het geval is wordt in de planregels voorgeschreven dat, indien bebouwing wordt opgericht ten behoeve van geluidsgevoelige functies, deze bebouwing dient te zijn voorzien van een dove gevel dan wel van een geluidwerend vlies.
Niet alle ruimten binnen geluidsgevoelige gebouwen zijn echter daadwerkelijk geluidsgevoelig. Zoals in paragraaf 7.2.3 reeds is aangegeven worden voor wat betreft onderwijsgebouwen die delen van het gebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten niet gezien als geluidsgevoelige ruimte. De Wet geluidhinder is op die ruimten niet van toepassing.
Ook binnen bebouwing ten behoeve van medische voorzieningen is er een groot scala aan ruimten denkbaar die redelijkerwijze niet als geluidsgevoelig behoeven te worden beschouwd. Gedacht kan worden aan bedrijfskantines, wasruimten, personeelsruimten, vergaderruimten, trappenhuizen, etcetera. Het lijkt niet de bedoeling te zijn van de Wet geluidhinder dat ook die ruimten als geluidsgevoelig zouden moeten worden bestempeld.
Om een onderscheid te kunnen formuleren tussen ruimten van gezondheidsgebouwen die wel of juist niet als geluidgevoeling zouden kunnen worden aangemerkt kan het best aansluiting worden gezocht bij het onderscheid dat in het Besluit geluidhinder is opgenomen, en dat betrekking heeft op het begrip verblijfsruimten. Voor die ruimten geldt een regeling die ertoe strekt dat burgemeester en wethouders bij het verlenen van hogere waarden maatregelen treffen met betrekking tot de geluidwering van die gevel om te bevorderen dat bepaalde binnenwaarden niet worden overschreden. Beredeneerd zou kunnen worden dat het met name deze ruimten betreft die op grond van de Wet geluidhinder bescherming behoeven.
De volgende ruimten worden binnen gezondheidszorggebouwen als verblijfsruimte aangemerkt:
- onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van andere gezondheidszorggebouwen;
- ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.
Kort gezegd betreft het die ruimten die bedoeld zijn voor behandeling en verblijf van patienten. De overige ruimten binnen gezondheidszorggebouwen kunnen op basis daarvan als niet-geluidgevoelig worden beschouwd.
Ook daarvoor geldt dat de uitgangspunten van de Wet geluidhinder niet van toepassing behoeven te zijn. Voor al die ruimten die niet moeten worden aangemerkt als geluidsgevoelig kan een uitzondering worden gemaakt voor wat betreft de plicht om, indien de voorkeursgrenswaarden of maximaal toelaatbare waarden worden overschreden, het gebouw ter plaatse van die ruimte te voorzien van een dove gevel of een geluidwerend vlies.
In het bestemmingsplan is daarin voorzien door daar waar dat in beginsel vanwege de optredende geluidsbelasting aan de orde is dove gevels voor te schrijven. De verplichting hoeft alleen te gelden tot een bepaalde hoogte, of vanaf een bepaalde hoogte. Dit is in de juridische regeling opgenomen. Daarbij is in de planregels een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen.
Behalve geluidsgevoelige functies worden in de planregels ook niet geluidsgevoelige functies zoals detailhandel, vormen van horeca en consumentverzorgende dienstverlening mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan schrijft niet voor waar deze binnen de bebouwing mogen (of, met uitsluiting van andere, wel-geluidsgevoelige functies, moeten) komen. Een bepaalde mate van vestigingsvrijheid is wenselijk. Daarmee kan niet op voorhand worden uitgesloten dat daar waar bijvoorbeeld detailhandel wordt toegestaan, geluidsgevoelige functies zijn uitgesloten. Het is dus mogelijk dat niet-geluidsgevoelige functies zoals detailhandel of horeca worden gevestigd op een plek in een gebouw waarvoor op de plankaart een dove gevel is voorgeschreven. Ook voor die gevallen is in de planregels een afwijkingsmogelijkheid opgenomen op grond waarvan bij vestiging van een niet-geluidsgevoelige functie kan worden afgeweken van het het vereiste van een dove gevel. Hiermee wordt voorkomen dat zinledige dove gevels moeten worden gerealiseerd.
Ook kan het zijn dat vanwege bijvoorbeeld de fasering in de bouw een dove gevel dan wel een geluidwerend vlies niet langer noodzakelijk is, omdat reeds gerealiseerde bebouwing een geluidwerende werking kan hebben. Ook in die gevallen kan gebruik worden gemaakt van een opgenomen afwijkingsmogelijkheid. Afwijking van het vereiste van een dove gevel dan wel van een geluidwerend vlies kan worden verleend indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden, dan wel aan de maximaal toelaatbare waarden zoals vastgesteld middels een besluit hogere waarden. Dit besluit hogere waarden wordt gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan voorbereid. Indien gebleven wordt binnen de voorkeursgrenswaarden, kan in afwijking van het vereiste van een geluidluwe zijde vergunning worden verleend.
Verder kan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan in die gevallen worden gebruikt waarin er geen sprake is van situering van een geluidsgevoelige ruimte. Het kan daarbij gaan om niet geluidgevoelige ruimten voor onderwijsgebouwen, of voor medische voorzieningen. Om duidelijk het onderscheid tussen wel- en niet-geluidsgevoelige ruimten te stellen, is in de begripsbepalingen een omschrijving opgenomen van geluidsgevoelige ruimte gezondheidszorggebouwen.
Het is uiteraard niet de bedoeling dat na realisatie van een gebouw geluidsgevoelige ruimten worden gevestigd op plaatsen waar de geluidsbelasting op de gevel te groot is, en waar geen dove gevel is gerealiseerd of ontheffing van die noodzaak is verleend. Om dit te voorkomen worden ook in de specifieke gebruiksregels restricties gesteld aan vestiging van die geluidsgevoelige functies.
Op grond van artikel 76, lid 3, van de Wet geluidhinder zijn deze beperkingen niet opgenomen voor zover er reeds sprake was van een bestaande situatie. De vereisten zijn van toepassing op nieuwe aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
16.5 Artikelgewijze Toelichting
Algemeen
De plankaart is de kaart waarop door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes cq volumes staan aangegeven. De kaart heeft, in samenhang met de regels, een bindend karakter.
Als ondergrond voor de plankaart is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de analoge verbeelding van de plankaart te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de plankaart weergegeven.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1: inleidende regels; met daarin definities en de wijze van meten en berekenen.
- Hoofdstuk 2: bestemmingsregels; die het hart van ieder bestemmingsplan vormen. Ze zijn opgebouwd uit een bestemmingsomschrijving, waarin een omschrijving wordt gegeven van de aan de grond toegekende functies. De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Verder kunnen in de bestemmingsomschrijving ook impliciet bij de bestemming behorende functies worden genoemd ("met de daarbij behorende"), bijvoorbeeld erf, paden, toegangswegen etc. Per bestemming worden bouwregels gegeven, waarin voor alle bouwwerk en de van toepassing zijnde bouwbepalingen worden geregeld. Waar nodig worden specifieke gebruiksregels gegeven. Daarin kunnen aanvullingen of afwijkingen van de algemene gebruiksregels worden gegeven.
- Hoofdstuk 3: algemene regels; deze hebben betrekking op in beginsel alle voorafgaande regels. Hierbij gaat het onder meer om de anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene bouwregels algemene afwijkingsbevoegdheid.
- Hoofdstuk 4: overgang- en slotregels.
De regels in hoofdstuk 1 en de algemene regels in hoofdstuk 3 gelden voor het bestemmingsplan als geheel. Zij werken door in de diverse bestemmingen.
Hieronder volgt per opgenomen artikel een toelichting. Daar waar het betreffende artikel vanwege de erin opgenomen regeling dit vraagt zal uitgebreid worden ingegaan op die regeling. Voor de overige artikelen wordt volstaan met een meer beperkte uitleg.
Artikel 1 Begrippen
Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen dat in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd. De gehanteerde omschrijving van de begrippen komt overeen met de wijze waarop deze in andere actuele Amsterdamse (grootstedelijke) bestemmingsplannen wordt omschreven.
Artikel 2 Wijze van meten
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die in de overige regels worden aangegeven.
Artikel 3 Groen
Die gedeelten van het plangebied die een overwegend 'groene' inrichting kennen zijn bestemd als groen. Binnen de groenbestemming zijn ook daarmee verband houdende inrichtingen mogelijk, zoals water, voet- en fietspaden, en speelvoorzieningen.
Binnen de gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de groenbestemming. Het gaat daarbij om bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn uitgesloten.
Een uitzondering daarop wordt gemaakt voor specifiek aangegeven delen van de betreffende bestemming, waar zich in de bestaande situatie reeds gebouwen onder maaiveld bevinden. Het gaat om bestaande ruimten die in gebruik zijn van het VUmc. De bebouwing is gemaximaliseerd in omvang door het aanduidingsvlak, en in diepte door in de regels het maximum van twee bouwlagen onder maaiveld aan te geven. In de bestemmingsomschrijving is met het bestaande gebruik van deze ruimten rekening gehouden door aan te geven dat de gronden tevens bestemd zijn voor maatschappelijke dienstverlening (nader gespecificeerd), medisch-gerelateerde dienstverlening en ondergrondse parkeergarages.
Artikel 4 Maatschappelijk
Funtionele mogelijkheden
De delen van het plangebied die momenteel in gebruik zijn en blijven van het VU medisch centrum en daarmee verband houdende gebruikers hebben een bestemming Maatschappelijk gekregen. Uitzondering vormen de binnentuin van het VUmc, die een bestemming Tuin heeft gekregen, en de gronden waarop tijdelijke bebouwing is voorzien, en die een bestemming Maatschappelijk - Voorlopig hebben gekregen.
Voor wat betreft het VUmc voorziet het bestemmingsplan overwegend in een nieuwe regeling voor een reeds bestaande situatie, waarbij de bestaande situatie betrekking heeft op de reeds aanwezige bebouwing dan wel op reeds vergunde en/of in aanbouw zijnde bebouwing (o.a. het zogenoemde O&D-gebouw, Westflank en opbouw D van de Polikliniek). Voor een deel wordt ook voorzien in verdere uitbreiding. Het betreft maximaal 140.000 m2 extra brutovloeroppervlak, te realiseren ten zuiden van de De Boelelaan.
Ten behoeve van zowel het bestaande universitair medisch centrum als voor de nog voorziene uitbreidingen is een ruime bestemmingsomschrijving opgenomen, die het mogelijk maakt flexibel om te gaan met de positionering van de verschillende functies binnen de bestemming en de gebouwen. Daarbij is expliciet aangegeven dat het naast medische voorzieningen tevens gaat om onderwijsvoorzieningen (hoofdzakelijk universitair, maar ook hoger beroeps- en ander onderwijs is mogelijk), laboratoria en onderzoeksruimten en de bij dat alles behorende kantoorruimten.
Verder is er een aantal voorzieningen benoemd die bij het medisch centrum horen, maar die ook vanwege hun ruimtelijke uitstraling dermate specifiek zijn dat het apart benoemen wenselijk of noodzakelijk moet worden geacht. Naast sportvoorzieningen, een gastenverblijf en een uitvaartcentrum gaat het daarbij met name om de bestaande helikopterhaven en de te vestigen cyclotrons (nu nog gevestigd op het aangrenzende terrein van de Vrije Universiteit). Voor de laatste twee functies is via een aanduiding op de plankaart expliciet aangegeven waar deze mogen komen.
Ook is ruimte geboden aan vestiging van medisch-gerelateerde dienstverlening. Het gaat daarbij om op zichzelf staande functies (instellingen of bedrijven) die diensten verlenen welke direct zijn te relateren aan de uitvoering van de medische zorg, medisch onderwijs of medisch onderzoek. Er hoeft daarbij geen sprake te zijn van een rechtstreeks contact met het publiek (bijvoorbeeld patienten). Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat vestiging van bijvoorbeeld banken, verzekeraars of advocatenkantoren mogelijk wordt gemaakt. Om dit duidelijk te stellen is daartoe in de begripsbepalingen het begrip medisch-gerelateerde dienstverlening nader gedefinieerd als 'het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek, op het gebied van de uitvoering van medische zorg, medisch onderwijs en medisch onderzoek, inclusief de daarbij behorende al dan niet zelfstandig te vestigen kantoorruimte'.
Naast al deze direct aan het VUmc gerelateerde functies wordt er tevens ruimte geboden voor een aantal zelfstandige functies zoals consumentverzorgende dienstverlening, detailhandel, en bepaalde vormen van horeca. Dergelijke functies zijn complementair aan een universitair medisch centrum, en zijn wenselijk om binnen het geheel te worden gehuisvest. Wel zijn deze middels de specifieke gebruiksregels in omvang gemaximaliseerd tot een maximum van 5.000 m2 bvo.
Aan de noordzijde van de De Boelelaan bevindt zich nabij de ingang van de polikliniek in de huidige situatie een klein woongebouw met daarbij tevens een aantal commerciele voorzieningen. Het gaat om een los van het VUmc zelfstandig functionerende horecagelegenheid, en om consumentverzorgende dienstverlening. Deze situatie wordt middels lid 4.1, onder l, in samenhang met lid 4.2, onder a, onder 2, onder ii, en lid 4.5, onder g, conserverend bestemd.
Naast al deze functies is tevens geregeld dat er parkeervoorzieningen mogen worden gerealiseerd, waaronder begrepen ondergrondse parkeervoorzieningen. Waar deze mogen komen is geregeld in de bouwregels in samenhang met de gebruiksregels (met inbegrip van een verwijzing naar de algemene gebruiksregels, zoals opgenomen in artikel 16. Er is gekozen voor de algemene gebruiksregels, omdat de regels met betrekking tot parkeren binnen de bestemming Maatschappelijk moeten worden gezien in samenhang met de bestemming Maatschappelijk - voorlopig; daarbij is tevens het aantal parkeerplaatsen vastgelegd.). Overigens is het zo dat ondergrondse parkeervoorzieningen niet alleen mogelijk zijn, maar dat hoofdzakelijk wordt voorzien in ondergrondse parkeervoorzieningen. Het is niet aannemelijk dat er op grote schaal bovengrondse parkeervoorzieningen zullen worden gerealiseerd. Om die reden is er vanaf gezien hier nadere regels over op te nemen.
Flexibele bouwregels
Voor zowel de bestaande bouw als de nog te realiseren (en deels in aanbouw zijnde) nieuwbouw is de bouwregeling ruim. Als maatgevend criterium voor de toelaatbare bouwhoogte zijn hoofdzakelijk de criteria van het Luchthavenindelingsbesluit gebruikt. Tevens is daarbij rekening gehouden met de hoogtebeperkingen die gelden vanwege de traumahelikopter. Gezien de ligging ten opzichte van met name woonbebouwing bestaat er nauwelijks aanleiding tot het verder naar beneden brengen van de daarbinnen toelaatbare bouwhoogtes. Waar dit vanwege de ligging nabij bestaande woonbebouwing wel het geval is (namelijk naar het zuiden toe), zijn de maximaal toelaatbare bouwhoogtes naar beneden toe bijgesteld.
Ter referentie: zowel de Amstelveenseweg als de De Boelelaan zijn ter hoogte van het VUmc gelegen op circa een halve meter boven N.A.P.
In het bestemmingsplan is wel een maximum gesteld aan het totaal aantal vierkante meters brutovloeroppervlak. Dit is onderverdeeld in een aantal specifiek geduide bouwvakken met een bepaald maximaal brutovloeroppervlak. Enerzijds wordt hiermee zorg gedragen voor een goede programmatische verdeling binnen het plangebied; anderzijds blijft het bestemmingsplan hiermee toetsbaar.
Voor wat betreft de ondergrondse bebouwingsmogelijkheden is aangegeven waar deze mogen worden gerealiseerd, met een maximum van twee bouwlagen beneden maaiveld.
Langs de Van der Boechorststraat is in het uitvoeringsbesluit een publieke ruimte voorzien. Doel daarvan is een openbaar toegankelijke doorgang te verkrijgen naar de eveneens openbaar toegankelijke zorgtuin op het binnenterrein van VUmc. Op deze gronden geldt in beginsel geen bouwmogelijkheid. Wel is binnenplans een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Op basis daarvan kan bebouwing worden gerealiseerd tot maximaal 21 meter hoog. Als voorwaarde geldt daarbij dat de openbare toegankelijkheid moet zijn gewaarborgd middels een vrije, op de begane grond onbebouwde ruime. Bovendien moet er sprake zijn van een transparante verschijningsvorm.
Parkeervoorzieningen
Het bestemmingsplan voorziet in een grote hoeveelheid parkeerplaatsen. Het is van belang te voorkomen dat de ontsluiting daarvan leidt tot verkeerscongestie. Om die reden zijn regels gesteld ten aanzien van aantallen en aan de situering van de ontsluiting ervan. Dit is geregeld in artikel 16 van de algemene gebruiksregels. Er is gekozen voor de algemene gebruiksregels, omdat de regels met betrekking tot parkeren binnen de bestemming Maatschappelijk moeten worden gezien in samenhang met de bestemming Maatschappelijk - voorlopig; daarbij is tevens het aantal parkeerplaatsen vastgelegd. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 18.
Regels m.b.t. geluidsgevoelige gebouwen
In de regels is een regeling opgenomen ten aanzien van geluidsgevoelige gebouwen. Hierin is in paragraaf 16.4 reeds nader ingegaan. Kortheidshalve wordt naar die paragraaf verwezen.
Nadere eisen regeling
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van bij het plan te geven regels ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen nadere eisen kunnen stellen. Ten aanzien van een aantal onderwerpen en onderdelen is deze mogelijkheid opgenomen.
Allereerst is geregeld dat burgemeester en wethouders ter voorkoming van eventuele windhinder nadere eisen kunnen stellen met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van gebouwen. Deze regeling heeft betrekking op gebouwen die hoger zijn dan 30 meter. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen dat een onderzoek naar eventuele windhinder. In het uiterste geval kan het daarbij gaan om een windtunnelonderzoek.
Tevens kunnen indien advisering van de brandweer daartoe aanleiding geeft, nadere eisen worden gesteld met betrekking tot vluchtwegen.
Ook ter voorkoming van eventuele negatieve grondwatereffecten is een nadere eisenregeling getroffen. In het kader van de totale gebiedsontwikkeling van het kenniskwartier is onderzoek gedaan naar onder andere de mogelijke grondwatereffecten. Gebleken is dat er mogelijk negatieve effecten kunnen optreden, maar dat deze oplosbaar zijn zonder dat daarmee de uitvoerbaarheid van het plan in geding is. Op specifiek bouwplanniveau kunnen de daadwerkelijke effecten en mogelijke oplossing definitief worden bepaald. Om die reden is ook ter voorkoming van wateroverlast de mogelijkheid opgenomen tot het stellen van een nadere eisen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen dat een onderzoek naar de effecten op het grondwater wordt overlegd.
Regeling gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit
In de specifieke gebruiksregels is om uitvoering te geven aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit een aparte regeling opgenomen. Deze sluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit uit binnen een zone van 300 meter van de Rijksweg A10, en binnen een afstand van 50 meter van de Amstelveenseweg. Daarbij is tevens een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Criterium voor gebruikmaking daarvan is dat er geen sprake is van een (dreigende) overschrijding, en dsat de GGD om advies is gevraagd.
De overige wegen in het plangebied zijn in het gemeentelijk beleid niet aangemerkt als 'drukke lokale verkeerswegen'. Evenmin is er sprake van andere buiten het plangebied gelegen 'drukke lokale verkeerswegen' waarvan de 50-meter zone zou vallen binnen de deze bestemming.
Artikel 5 Tuin
Voor de gronden die de binnentuin vormen van het VUmc, en die een openbaar toegankelijk karakter zullen krijgen, is de bestemming Tuin opgenomen. Binnen de bestemming mag bebouwing wordne gerealiseerd met een maximum oppervlak van 50 m2.
Zoals blijkt uit paragraaf 4.2.2 wordt de hortus in zijn huidige vorm en op de huidige locatie feitelijk wegbestemd. Daarvoor in de plaats dient binnen het plangebied een zogenoemde zorgtuin terug te keren. De meest voor de hand liggende locatie voor hervestiging is gelegen binnen de gronden met de bestemming Tuin. Hierin wordt dan ook voorzien. Functioneel is vestiging van de zorgtuin expliciet mogelijk gemaakt.
Een deel van deze zorgtuin vraagt om huisvesting in een gebouw (gedacht kan worden aan onder andere kassen) met een groter oppervlak dan de genoemde 50 m2. gedacht moet worden aan bebouwing met een maximum oppervlak van 500 m2. Er is niet voor gekozen daarvoor een direct bouwrecht op te nemen. Enerzijds is het bepalen van de definitieve locatie een keuze die vraagt om een nadere afweging, anderzijds geldt dat een deel van de gronden waar de hortus zou kunnen komen (nu nog) een andere bestemming hebben, namelijk Maatschappelijk - voorlopig. Er is ten behoeve van de mogelijkheid de afwijking in samenhang te bekijken voor gekozen om deze hervestiging via de algemene afwijkingsregels in artikel 19 te regelen (zie verder te toelichting van artikel 19).
Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid om op de gronden met de bestemming Tuin een kapel te vestigen, met een maximum oppervlak van 250m2. Ook hiervoor geldt dat een definitieve locatie nog niet bekend is. Het opnemen van een algemene vestigingsmogelijkheid wordt niet wenselijk geacht. Een nader afwegingsmoment ten aanzien van de locatie is wenselijk. Net als voor de hortus geldt dit tevens voor de gronden met de bestemming Maatschappelijk - voorlopig. Ook deze afwijkingsmogelijkheid is daarom opgenomen in de algemene afwijkingsregels in artikel 19. Daarbij is overigens tevens bepaald dat bebouwing ten behoeve van de zorgtuin en de kapel gezamenlijk niet meer dan 500 m2 mag bedragen.
Artikel 6 Verkeer - 1
In de bestemming Verkeer-1 wordt een regeling getroffen voor de gronden die gebruikt worden voor verkeer, waaronder auto- en tramverkeer, met allerlei bijbehorende voorzieningen. Vanwege de wet geluidhinder is tevens het aantal rijstroken (met inbegrip van een vrije busbaan, al dan niet in combinatie met de trambaan) aangegeven (zie ook paragraaf 16.4).
Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen onder voorwaarden worden gerealiseerd. Gebouwen zijn uitgesloten.
Een uitzondering daarop wordt gemaakt voor specifiek aangegeven delen van de betreffende bestemming, waar zich in de bestaande situatie reeds gebouwen onder maaiveld bevinden. Het gaat om bestaande ruimten die in gebruik zijn van het VUmc. De bebouwing is gemaximalseerd in omvang door het aanduidingsvlak, en in diepte door in de regels het maximum van twee bouwlagen onder maaiveld aan te geven. In de bestemmingsomschrijving is met het bestaande gebruik rekening gehouden door aan te geven dat de gronden tevens bestemd zijn voor maatschappelijke dienstverlening (nader gespecificeerd), medisch-gerlateerde dienstverlening en ondergrondse parkeergarages.
Artikel 7 Verkeer - 2
In de bestemming Verkeer - 2 wordt een regeling getroffen voor de gronden die gebruikt worden voor verkeer, waaronder auto, met allerlei bijbehorende voorzieningen. Het verschil met de bestemming Verkeer-1 is dat binnen Verkeer - 2 geen tramverkeer is mogelijk gemaakt. Vanwege de wet geluidhinder is tevens het aantal rijstroken (met inbegrip van een vrije busbaan) aangegeven (zie ook paragraaf 16.4).
De bouwregeling sluit gebouwen uit. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen onder voorwaarden worden gerealiseerd.
Artikel 8 Verkeer - 3
In de bestemming Verkeer - 3 wordt een regeling getroffen voor de gronden die gebruikt worden voor openbare ruimte met allerlei bijbehorende voorzieningen. Binnen de bestemming is wel langzaam verkeer toegestaan, maar auto- en tramverkeer zijn, in tegenstelling tot binnen de bestemmingen Verkeer - 1 en verkeer - 2, niet mogelijk, met uitzondering van in- en uitritten.
De bouwregeling sluit gebouwen uit. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen onder voorwaarden worden gerealiseerd.
Artikel 9 Water
De gronden die bestemd zijn ten behoeve van water hebben de bestemming Water gekregen. Het gaat om die gronden waar vanuit oogpunt van voldoende waterbergingscapaciteit ook daadwerkelijk water moet komen. Daar waar binnen de bestemming Groen bijvoorbeeld ook waterpartijen zijn mogelijk gemaakt, is binnen de bestemming Water een andere inrichting dan water om die reden uitgesloten.
Bruggen en steigers mogen wel worden gerealiseerd. Via een verwijzing naar artikel 18 van de regels is het gebruik van water en aangrenzende gronden ten behoeve van woonboten en andere vaartuigen verboden.
Artikel 10 Wonen - 1
De bestaande woningen en de daarbij behorende tuinen en erven langs de Amstelveenseweg zijn middels de bestemmingen Wonen - 1 en Wonen - 2 positief bestemd. Er is daarbij gekozen voor een conserverende bouwregeling.
Er is onderscheid gemaakt tussen beide woonbestemmingen vanwege de functionele mogelijkheden die binnen de ene woonbestemming wel mogelijk zijn, en binnen de andere niet. Bovendien kennen beide woonbestemmingen een verschillende regeling met betrekking tot parkeren.
Binnen de bestemming Wonen - 1 zijn uitsluitend de bestaande grondgebonden woningen met de bijbehorende bestaande parkeermogelijkheden toegestaan.
Artikel 11 Wonen - 2
De bestemming Wonen - 2 geldt het ten zuiden van Wonen - 1 gelegen appartementencomplex. Een deel van dit gebouw is in gebruik als Ronald McDonald huis. Het betreft een voorziening die een thuis biedt aan ouders van zieke of gehandicapte kinderen. Het betreft een dusdanig specifieke functie dat daarboor in de bestemmingsomschrijving aan aparte regeling getroffen. Aangegeven is dat het gaat om maatschappelijke dienstverlening in de vorm van verblijfs- en logeergelegenheid, alsmede de daarbij behorende administratieve ruimten. Er is nadrukkelijk geen sprake van een regulier hotel. Door aan te geven dat het gaat om maatschappelijke dienstverlening wordt dit onderscheid ook duidelijk gesteld.
Het aantal woningen is in deze bestemming gemaximaliseerd op 30. Verder is in de bestemmingsregeling vastgelegd dat parkeren uitsluitend ondergronds dient te gebeuren, in maximaal 1 bouwlaag. Gelet op de bestaande situatie, waarin reeds maximaal is gebruik gemaakt van die bouwmogelijkheden voor een ondergrondse parkeergarage, is ervan afgezien een concrete norm op te nemen.
Artikel 12 Maatschappelijk - voorlopig
Op de terreinen van het VU medisch centrum bevindt zich de zogenaamde transferafdeling. Het gaat om tijdelijke bebouwing, met daarin een tijdelijk functie. Na beëindiging van die tijdelijke situatie zal een definitief gebruik als tuin, zoals ook geldt voor de gronden die vallen onder de bestemming Tuin (artikel 5) gelden.
In lid 12.1 van de planregels is de voorlopige bestemming geregeld. Aangegeven is welke functies er gedurende de voorlopige termijn mogen worden gevestigd, en welke bebouwingsregeling er geldt. Deze zijn overeenkomstig de bestaande situatie opgesteld.
Op termijn dient deze bebouwing te verdwijnen en plaats te maken voor groen en openbare ruimte. De termijn die eraan is gesteld betreft de maximale termijn voor voorlopige bestemmingen van vijf jaar. Dit is geregeld in lid 12.2 van de regels.
In lid 12.3 tot slot wordt de definitieve bestemming geregeld. Het gaat hoofdzakelijk om een inrichting als tuin. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn regels opgenomen. Met betrekking tot deze gronden is middels de algemene afwijkingsregels in artikel 19 een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels opgenomen ten behoeve van vestiging van bebouwing (o.a. kassen) ten behoeve van de zorgtuin en vestiging van een kapel (zie ook de toelichting van artikel 5 en artikel 19).
Artikel 13 Leiding-Gas
Vanwege een in het plangebied aanwezige gasleiding is een dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming legt beperkingen op aan de overige bestemmingen. Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overigens geldende bestemmingen.
Zoals in paragraaf 9.2.2 reeds is beschreven, stelt het Besluit externe veiligheid buisleiding (Bevb) algemene regels voor de inhoud van bestemmingsplannen. Zo is het verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen.
Conform het Bevb geldt een geclausuleerd bouwverbod binnen de belemmeringstrook. Er kan alsnog toestemming verleend worden voor het bouwen als de veiligheid met betrekking tot de buisleiding niet wordt geschaad. Verder is een omgevingsvergunning (voorheen: aanlegvergunning) verplicht gesteld voor de uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die de buisleiding kunnen beschadigen.
Artikel 14 Waarde-Archeologie-1
De gronden waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt, hebben een dubbelbestemming Waarde-Archeologie-1 gekregen. Voor deze gronden is geregeld dat de initiatiefnemer bij ingrepen in de bodem, indien daarbij de bodemverstoring groter is dan 500 m2 en dieper is dan 1,20 m onder maaiveld, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen de aanlegvergunning) een archeologisch rapport dient te overleggen. Op basis daarvan kunnen aan de betreffende vergunningen voorschriften worden verbonden. In de planregels is geregeld welke dit dit kunnen zijn.
Artikel 15 Waarde-Archeologie-2
De gronden waarvoor een lage archeologische verwachting geldt, hebben een dubbelbestemming Waarde-Archeologie-2 gekregen. Voor deze gronden is geregeld dat de initiatiefnemer bij ingrepen in de bodem, indien daarbij de bodemverstoring groter is dan 10.000 m2 en dieper is dan 1,20 m onder maaiveld, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen de aanlegvergunning) een archeologisch rapport dient te overleggen. Op basis daarvan kunnen aan de betreffende vergunningen voorschriften worden verbonden. In de planregels is geregeld welke dit dit kunnen zijn.
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling vormt evenals de overgangsbepaling een van de "standaardregels" die het Bro als verplicht op te nemen bepaling in een bestemmingsplan voorschrijft en komt dus geheel overeen met de tekst uit het Bro. Het moet verhinderen dat bouwpercelen, die slechts voor een bepaald deel mogen worden bebouwd, later alsnog kunnen worden volgebouwd. Nadat een eerste bouwwerk is gerealiseerd, moet deze bepaling voorkomen dat het overgebleven open terrein opnieuw als het totale bouwperceel kan worden beschouwd.
Artikel 17 Algemene bouwregels
Dit artikel maakt bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakgrenzen en bebouwingsregels mogelijk zonder een afwijkingsprocedure. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel (toen nog ontheffings)procedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een ontheffing te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt "bij wijze van recht". Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen.
Overigens zijn hierbij de gebruikelijke overschrijdingen voor wat betreft de bouwhoogte buiten de regeling gelaten. Dit vanwege de maximale bouwhoogte die het Luchthavenindelingsbesluit toestaat. Aangezien die reeds in de bouwregeling van de bestemming 'Maatschappelijk' volledig wordt benut, kan daarvoor niet in extra mogelijkheden worden voorzien. Voor de overige bestemmingen geldt dat de betreffende regeling geen toegevoegde waarde zou hebben. Er is dan wel sprake van een conserverende regeling voor de bestaande situatie (binnen de bestemming Wonen), dan wel van bestemmingen die nauwelijks tot geen bebouwing kennen.
Artikel 18 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een aantal algemeen geldende regels opgenomen.
In dit artikel is in aanvulling op het algemene gebruiksverbod in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een aantal specifieke activiteiten uitgezonderd.
Staat van Inrichtingen
In dit artikel is ook de regeling inzake de Staat van Inrichtingen opgenomen (zie ook paragraaf 16.3). Deze 'Staat van Inrichtingen' maakt als bijlage deel uit van de regels van dit bestemmingsplan. Er is een afwijkingsbepaling opgenomen voor bedrijfssoorten die niet in de Staat van Inrichtingen voorkomen. Voorwaarde voor zo'n afwijking is dat het bedrijf ten hoogste een vergelijkbare milieubelasting heeft als andere bedrijven die in dat bestemmingsvlak zijn toegestaan en wél bekend zijn in de Staat van Inrichtingen. Ook in het kader van de vergunning cq melding op grond van de Wet Milieubeheer kunnen eisen worden worden gesteld met betrekking tot aanvullende voorzieningen in de bedrijfsvoering.
Voor twee bedrijfssoorten is geregeld dat deze, ongeacht of zij vallen buiten de categorieën 1 tot en met 3.1, toch gevestigd mogen worden. Het gaat om het helikopterplatfporm ten behoeve van de traumahelikopter, en om de vestiging van cyclotrons. Voor een nadere toelichting hierbij wordt verwezen naar paragraaf 16.3.
Parkeervoorzieningen
In artikel 16 is tevens een regeling opgenomen met betrekking tot parkeren. De regeling is van toepassing op de gronden met de bestemmingen Maatschappelijk en Maatschappelijk - voorlopig. In de regeling is bepaald dat welk totaal aantal parkeerplaatsen binnen beide bestemmingen mag worden gerealiseerd.
Daarbij is tevens, ten behoeve van een goede bereikbaarheid van de Zuidas, bepaald dat slechts een gering aantal direct mag worden ontsloten op de De Boelelaan. Het betreft uitsluitend die parkeerplaatsen die ook nu reeds worden ontsloten op de De Boelelaan.
Voor de overige aan de zuidzijde van de De Boelelaan te realiseren parkeervoorzieningen is het om verkeerskundige redenen van belang dat deze deels een ontsluiting dienen te krijgen op de Amstelveenseweg, en deels op de Van der Broechorststraat. Het daadwerkelijk gebruik van de ontsluiting van de parkeergarage aan de Van der Broechorststraat is geregeld via de specifieke gebruiksregels. Daarbij is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die in feite regelt dat het gebruik van de ontsluiting aan de zijde van de Van der Broechorststraat pas vereist is vanaf het moment dat de erboven gelegen bebouwing gereed is om in gebruik te worden genomen, onder voorwaarde dat een (tijdelijke) ontsluiting op de Amstelveenseweg niet leidt tot een onaanvaarbare verkeersdruk.
Om daadwerkelijk en uitsluitend gebruik van ontsluiting aan de zijde van de Van der Boechorststraat af te dwingen is, aanvullend op de algemene verbodsbepaling van artikel 16, een verbodsbepaling opgenomen die het gebruik van de erbovengelegen bebouwing zonder dat de eronder gelegen parkeerplaatsen worden ontsloten op de Van der Boechorststraat strafbaar stelt.
Aan de noordzijde dienen de parkeervoorzieningen langs de noordzijde van het bestaande ACTA te worden ontsloten op de Gustav Mahlerlaan. Overigens is dit reeds feitelijk zo gerealiseerd.
Artikel 19 Algemene afwijkingsregels
Met dit voorschrift kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van de bouw- en/of gebruiksregels voor onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn.
Met betrekking tot de gronden waarvoor de bestemmingen 'Tuin' en 'Maatschappelijk - voorlopig' geldt dat wordt voorzien in een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid ten behoeve van zowel (her)vestiging van de hortus als in de vestiging van een kapel. Voor beide zijn de maximale maatvoeringen aangegeven. De maxima zijn absoluut. Het is niet zo dat zowel op de gronden met de bestemming 'Tuin' als op de gronden met de bestemming 'Maatschappelijk - voorlopig' elk afzonderlijk gebruik gemaakt kan worden van de mogelijkheid. De afwijkingsmogelijkheid van de regels binnen de bestemming 'Maatschappelijk - voorlopig' geldt zowel de voorlopige bestemming, als de eindbestemming.
Daar waar de zorgtuin functioneel niet in strijd is met de bestemming (de zorgtuin is duidelijkheidshalve zelfs expliciet in de benoemd in de respectievelijke bestemmingsomschrijvingen), is de kapel dat wel. Om die reden dient in het geval van de kapel ook afwijkingsvergunning te worden verleend van de gebruiksregels. Hierin wordt voorzien. Deze afwijkingsmogelijkheid is dermate ondergeschikt van aard dat deze er niet toe leidt dat daarmee inhoudelijk de bestemming wordt gewijzigd.
Naast bovengenoemde mogelijkheden zijn er onder meer bepalingen opgenomen over specifieke doeleinden zoals antennes, liftopbouwen en overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen gaan in dit geval verder dan de in artikel 17 opgenomen mogelijkheden en maken een afwegingsmoment noodzakelijk. Een omgevingsvergunning omtrent afwijking kan echter nooit zover gaan dat de bestemming wordt veranderd.
Overigens zijn hierbij de gebruikelijke overschrijdingen voor wat betreft de bouwhoogte buiten de regeling gelaten. Dit vanwege de maximale bouwhoogte die het Luchthavenindelingsbesluit toestaat. Aangezien die reeds in de bouwregeling van de bestemming Maatschappelijk volledig wordt benut, kan daarvoor niet in extra mogelijkheden worden voorzien. Voor de overige bestemmingen is er vanwege het conserverende karakter van de betreffende regelingen geen reden om ruimere afwijkingsmogelijkheden op te nemen.
Artikel 20 Algemene procedureregels
Bij de toepassing van nadere eisen, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, dient aan belanghebbenden de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen te worden geboden. Hiertoe wordt in dit artikel een procedure voorgeschreven.
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, wordt de zogeheten uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals geregeld in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht direct bij wet voorgeschreven.
Artikel 21 Overige regels
In de regels wordt een enkele keer verwezen naar andere wettelijke regelingen. Landelijke wettelijke regelgeving kan gedurende de looptijd van het bestemmingsplan veranderen. Om die reden wordt in dit artikel aangegeven dat daar waar wordt verwezen naar landelijke wettelijke regelingen, die regelingen zijn bedoeld zoals deze luidden op het moment waarop het ontwerp bestemmingsplan ter visie is gelegd.
Artikel 22 Overgangsrecht
In dit artikel zijn overgangsregels opgenomen, die evenals de anti-dubbeltelregel behoren tot de standaardregels uit het Bro.
Artikel 23 Slotregel
De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
Hoofdstuk 17 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van de voorgenomen ontwikkeling welke het bestemmingsplan mogelijk maakt geldt er in beginsel de verplichting dat de gemeenteraad tevens een exploitatieplan vaststelt (artikel 6.12, lid 1 Wro). Ingevolge artikel 6.12 Wro, kan de gemeenteraad echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Met betrekking tot de kosten van de grondexploitatie over de gronden waarop VUmc zal gaan ontwikkelen is een zogenoemde anterieure overeenkomst aangegaan, waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Voor het overige wordt in dit bestemmingsplan niet voorzien in ontwikkelingen waarover kostenverhaal op grond van de Wro noodzakelijk is. Ook ziet de gemeenteraad geen noodzaak om een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4o en 5o Wro te bepalen of nadere eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d Wro te stellen.
Voor wat betreft de gronden waar andere partijen dan VU medisch centrum een eigendomspositie hebben, wordt opgemerkt dat daar niet wordt voorzien in een ontwikkeling waarop artikel 6.12, lid 1, Wro van toepassing is. Kostenverhaal is in die situaties dan ook niet aan de orde.
Op grond van het bovenstaande wordt afgezien van vaststelling van een exploitatieplan.
Hoofdstuk 18 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
18.1 Algemeen
In het kader van het bestuurlijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerp bestemmingsplan verzonden aan:
- Vrom-Inspectie, Regio Noord-West
- Rijkswaterstaat, Directie Noord Holland
- Provincie Noord-Holland
- Waternet
- Hoogheemraadschap AGV
- Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Luchtvaart
- Stadsdeel Zuid
Daarnaast zijn de stukken in het kader van het maatschappelijk overleg tevens verzonden aan:
- Brandweer Amsterdam-Amstelland
- Stadsregio Amsterdam
Hieronder wordt in samengevatte vorm de inhoud van de binnengekomen reacties weergegeven. Tevens is daarbij aangegeven op welke wijze met de reactie in het bestemmingsplan is rekening gehouden.
Daarnaast zijn ook in het kader van de m.e.r.-procedure voor de Vrije Universiteit en het Vrije Universiteit Medisch Centrum de wettelijk adviseurs alsmede de Commissie voor de milieueffectrapportage in de gelegenheid gesteld tot het geven van een advies. Daarbij is een ieder de mogelijkheid geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen. In paragraaf 18.4 wordt hier nader op ingegaan.
Verder is er met betrekking tot de planvorming op meerdere momenten de gelegenheid geboden aan een ieder tot het geven van een zienswijze dan wel een reactie op de planvoornemens. In paragraaf 18.4wordt hier nader op ingegaan.
18.2 Adviezen Reikwijdte En Detailniveau
Op grond van artikel 7.14 van de Wet milieubeheer (zoals deze gold voor 1 juli 2010) zijn de wettelijk adviseurs in de gelegenheid gesteld te adviseren over het geven van richtlijnen voor het MER. Met het inwerking treden van de gemoderniseerde mer-procedure per 1 juli 2010 zijn de adviezen betrokken bij het gegeven advies inzake reikwijdte en detailniveau voor het MER. In de Nota van beantwoording Zienswijzen en Adviezen Startnotitie m.e.r. VU / VUmc is aangegeven op welke wijze de adviezen zijn betrokken bij het gegeven Advies Reikwijdte en detailniveau inzake het MER, danwel worden betrokken bij de verdere ruimtelijke planvorming. Kortheidshalve wordt naar de betreffende stukken verwezen. Voor de uitkomsten van het MER wordt verwezen naar hoofdstuk 5.
18.3 Overleg Met Betrokken Overheden (Art. 3.1.1. Bro)
In het kader van het besuurlijk overleg is van de volgende instanties een reactie ontvangen:
- Vrom-Inspectie, Regio Noord-West
- Provincie Noord-Holland
- Stadsdeel Zuid
18.3.1 Vrom-Inspectie, Regio Noord-West
- De VROM-Inspectie geeft in algemene zin aan dat door het ontbreken van onderzoeken op het gebied van luchtkwaliteit, geluid, waterhuishouding en externe veiligheid het plan op deze aspecten pas na het gereedkomen daarvan kan worden beoordeeld.
- In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het Europese beleid node gemist. Gedacht kan worden aan de Kaderrichtlijn Water. Verder ontbreken in de beschijving van het Rijksbeleid het Nationaal Waterplan en de Nota Mobiliteit.
Gemeentelijke reactie:
- Naar aanleiding van de reactie heeft nader overleg plaatsgevonden met de VROM-inspectie. Vanuit de zijde van de gemeente is aangegeven dat het inderdaad de bedoeling was en is de aanvullende onderzoeken bij het ontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen. De VROM-inspectie heeft aangegeven daarmee te kunnen instemmen.
- Wat betreft het opnemen van een beschrijving van Europees beleid op het gebied van water wordt opgemerkt dat juist dat beleid inmiddels door VROM is geïmplementeerd in de Waterwet. Daarmee is het benoemen van de betreffende richtlijn in principe overbodig. Desondanks is hoofdstuk 3 op dit punt aangevuld. Tevens is een korte beschrijving van het Nationaal Waterplan en de Nota Mobiliteit opgenomen.
18.3.2 Provincie Noord-Holland
Geconstateerd wordt dat het plangebied is gelegen binnen de contour stedelijk gebied zoals blijkt uit Kaart 1, behorende bij de Provinciale ruimtelijkke verordening Boord-Holland 2009. Het betreft een binnenstedelijk plan en raakt derhalve geen provinciale belangen en geeft geen aanleiding tot opmerkingen.
Gemeentelijke reactie:
De reactie is voor kennisgeving aangenomen.
18.3.3 Stadsdeel Zuid
Het stadsdeel stelt dat de hortus, overeenkomstig de tekst daarover in het startbesluit, moet blijven, en willen niet dat medewerking wordt verleend aan een bestemmingswijziging voor de huidige hortus. De voorgestelde binnenplanse afwijkingsmogelijkheid voor de herhuisvesting van de hortus op een andere locatie biedt onvoldoende zekerheid voor behoud. Verzocht wordt de huidige hortus niet weg te bestemmen, en het bestemmingsplan daarop aan te passen.
Gemeentelijke reactie:
Mede naar aanleiding van de reactie van het stadsdeel, maar ook vanwege de reacties die op dit punt zijn binnengekomen in het kader van het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier, heeft aanvullend overleg plaatsgehad met de VU. De VU heeft aangegeven om meerdere redenen geen toekomst te zien voor de hortus in zijn huidige vorm en op de huidige locatie. In voorliggend bestemmingsplan is een paragraaf toegevoegd waarin uitgebreid wordt ingegaan op de overwegingen (zie paragraaf 4.2.2). Kortheidshalve wordt naar de betreffend eparagraaf verwezen. De argumenten van de VU zijn van dien aard dat redelijkerwijze niet kan worden vastgehouden aan behoud van de huidige hortus. Dit neemt niet weg dat hervestiging van de hortus, zij het in gewijzigde vorm, uitgangspunt moet zijn. De VU heeft voldoende zekergesteld dat dit zal gebeuren.
18.4 Maatschappelijk Overleg
In het kader van het maatschappelijk overleg is van de Stadsregio Amsterdam de volgende reactie ontvangen.
18.4.1 Stadsregio Amsterdam
- Aan paragraaf 3.3 zou ook aandacht besteed moeten worden aan het regionaal Verkeer en Vervoerplan (RVVP). Gezien de bereikbaarheidscomponent van dit bestemmingsplan is dat zeker van belang.
- In hoofdstuk 5 kan de paragraaf inzake openbaar vervoer nog kunnen worden aangevuld met het feit dat aan de rand van het plangebied tramlijn 5 en sneltram 51 halteren.
- Gewezen wordt op een aantal mogelijke ontwikkelingen (o.a. het wel of niet doortrekken Noord/Zuidlijn richting Amstelveen, gevolgen voor lijn 5 en 51, doortrekken tramlijnen 16 en 24 naar station Zuid, herorrientatie streekbussen a.g.v. komst Noord/Zuidlijn) waarvan het goed is er aandacht aan te besteden.
- De aandacht voor langzaam verkeer en fietsparkeren wordt gewaardeerd. De De Boelelaan en Amstelveenseweg maken deel uit van het regionale netwerk fiets. Er wordt op gewezen dat verbeteringen aan deze fietsvoorzieningen in aanmerkingen komen voor subsidiering vanuit de Stadsregio Amsterdam. Hetzelfde geldt voor fietsparkeerplaatsen bij OV-haltes.
Gemeentelijke reactie:
- Onder paragraaf 3.3.3 is kort aandacht besteed aan het RVVP.
- De toevoeging m.b.t. tram 5 en sneltram 51 is aangebracht.
- Aan het voorliggend bestemmingsplan ligt mede het "MER Vrije Universiteit/ Vrije Universiteit medisch centrum" ten grondslag. In deel B van dit MER wordt op de mogelijke ontwikkelingen op het gebied van (openbaar) vervoer en bereikbaarheid ingegaan. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.
- Zodra de plannen voor genoemde werkzaamheden meer concreet worden zal de mogelijkheid van subsidiëring worden bekeken.
18.4.2 Brandweer Amsterdam-Amstelland
In het kader van m.e.r.-porcedure heeft de brandweer een advies gegeven, waarin aandacht is gevraagd voor het aspect fysieke veiligheid. Dat behelst meer dan externe veiligheid. Door de steeds ingewikkelder wordende ruimtelijek ordening wordt het van toenemend belang structurele aandacht te geven aan fysieke veiligheidsaspecten in bestemmingsplannen. Om die reden wordt verzocht in het bestemmingsplan uit te gaan van de brede opvatting van fysieke veiligheid, bij voorkeur door het opnemen van een veiligheidsparagraaf in de plantoelichting. In een dergelijke paragraaf kan worden toegelicht op welke wijze in het plan rekening is gehouden met veiligheidsaspecten:
- risicobronnen in (de omgeving van) het plangebied, zoals het spoor en de provinciale weg;
- kwetsbare bestemmingen waar minder zelfredzame mensen verblijven, zoals zorgwoningen, zorginstellingen, kinderdagverblijven en basisscholen;
- de bereikbaarheid voor nood- en hulpdiensten en bluswatervoorziening;
- de mogelijkheden om het plangebied in geval van een ramp te ontvluchten;
- de mogelijkheden om het veiligheidsbewustzijn en de zelfredzaamheid van burgers te vergroten.
Gemeentelijke reactie:
De genoemde veiligheidsaspecten komen in het kader van de Verantwoordingsplicht externe veiligheid aan de orde. In die zin wordt reeds in het verzoek voorzien.
In zijn algemeenheid dient in een bestemmingsplan voldoende rekening te worden gehouden met de bereikbaarheid voor nood- en hulpdiensten en met bluswatervoorzieningen. Het bestemmingsplan heeft daarin voornamelijk een faciliterende rol. Stedenbouwkundige opzet van het plan en de structuur van de wegen moeten voldoende waarborgen bieden voor een goede bereikbaarheid. Daarbij moet het bestemmingsplan er niet aan in de weg staan dat er voldoende bluswatervoorzieningen worden gerealiseerd. Hierin voorziet voorliggend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is niet het juridisch kader waarin tot in detail moet (en kan) worden voorgeschreven hoe uitvoering daarvan dient te gebeuren.
18.5 Participatie
Op grond van artikel 7.12 van de Wet milieubeheer (zoals deze gold voor 1 juli 2010) is op 7 april 2010 kennisgegeven van de startnotitie milieu-effectrapportage ten behoeve van de Vrije Universiteit en de Vrije Universiteit Medisch Centrum is ingediend. De startnotitie heeft met ingang van 8 april 2010 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is de mogelijkheid geboden zienswijzen naar voren te brengen.
In de Nota van beantwoording Zienswijzen en Adviezen Startnotitie m.e.r. VU / VUmc is aangegeven op welke wijze de zienswijzen zijn betrokken bij het gegeven Advies Reijkwijdte en detailniveau inzake het MER, danwel worden betrokken bij de verdere ruimtelijke planvorming.
Daarnaast is het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier inmiddels vastgesteld door de gemeenteraad. Voorafgaand daaraan heeft dit ter inzage gelegen, met de mogelijkheid voor een ieder daarop te reageren. De reacties die daarop binnen zijn gekomen zijn betrokken bij de besluitvorming over het uitvoeringsbesluit.
Op grond van artikel 1.3.1, eerste lid, van het Bro moet van het voornemen tot het voorbereiden van onder andere een bestemmingsplan vooraf kennis worden gegeven. Die plicht geldt alleen indien bij de voorbereiding van dat bestemmingsplan geen milieueffectrapport wordt opgesteld. Hoewel een MER wordt opgesteld, is er desondanks voor gekozen nogmaals op grond van artikel 1.3.1 Bro kennis te geven van de voorbereiding van het bestemmingsplan. Aangezien er reeds in het kader van de startnotitie m.e.r. de mogelijkheid is geboden zienswijzen naar voren te brengen, en een ieder bovendien in de gelegenheid is gesteld tot het geven van een reactie op het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier, is ervan afgezien die mogelijkheid nogmaals in het kader van het bestemmingsplan te bieden.
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen
Bijlage 1 Staat van Inrichtingen
Bijlage 1 Mer Vrije Universiteit En Vrije Universiteit Medisch Centrum, Deel A Van 18 Februari 2011
Bijlage 1 MER Vrije Universiteit en Vrije Universiteit medisch centrum, deel A van 18 februari 2011
Bijlage 2 Mer Vrije Universiteit En Vrije Universiteit Medisch Centrum, Deel B Van 25 Januari 2011
Bijlage 2 MER Vrije Universiteit en Vrije Universiteit medisch centrum, deel B van 25 januari 2011
Bijlage 3 Advies Reikwijdte En Detailniveau Mer Vu - Vumc Van 13 Juli 2010
Bijlage 3 Advies reikwijdte en detailniveau MER VU - VUmc van 13 juli 2010
Bijlage 4 Verkeersstudie Zuidas 2011
Bijlage 4 Verkeersstudie Zuidas 2011
Bijlage 5 Actieplan Weginfrastructuur Zuidas 2011
Bijlage 5 Actieplan weginfrastructuur Zuidas 2011
Bijlage 6 Verkeersonderzoek Masterplan Vumc, 25 Maart 2011
Bijlage 6 Verkeersonderzoek Masterplan VUmc, 25 maart 2011
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Bestemmingsplan Vrije Universiteit Medisch Centrum, 15 April 2011
Bijlage 7 Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Vrije Universiteit medisch centrum, 15 april 2011
Bijlage 8 Vaststellingsbesluiten Hogere Grenswaarden Wgh
Bijlage 8 Vaststellingsbesluiten hogere grenswaarden Wgh
Bijlage 9 Externe Veiligheid A10-zuid Deloitte En Vumc, 25 Oktober 2010
Bijlage 9 Externe veiligheid A10-Zuid Deloitte en VUmc, 25 oktober 2010
Bijlage 10 Externe Veiligheid Hogedruk Aardgastransportleiding Vumc, 6 December 2011
Bijlage 10 Externe veiligheid hogedruk aardgastransportleiding VUmc, 6 december 2011
Bijlage 11 Advies Brandweer Externe Veiligheid, 28 November 2011
Bijlage 11 Advies brandweer externe veiligheid, 28 november 2011
Bijlage 12 Externe Veiligheids- En Geluidberekeningen Luchthavenbesluit, 1 Juni 2011
Bijlage 12 Externe veiligheids- en geluidberekeningen luchthavenbesluit, 1 juni 2011
Bijlage 13 Rapport Hoogtebeperkingen, 30 Mei 2011
Bijlage 13 Rapport hoogtebeperkingen, 30 mei 2011
Bijlage 14 Archiefonderzoek Locatie Vu Kwartier Te Amsterdam, 29 September 2008
Bijlage 14 Archiefonderzoek locatie VU kwartier te Amsterdam, 29 september 2008
Bijlage 15 Wateradvies Kenniskwartier, Versie 10 Maart 2010
Bijlage 15 Wateradvies Kenniskwartier, versie 10 maart 2010
Bijlage 16 Oriënterend Ecologisch Onderzoek Fase 1 Vumc, Januari 2011
Bijlage 16 Oriënterend ecologisch onderzoek fase 1 VUmc, januari 2011
Bijlage 17 Windhinderonderzoek D.d. 8 November 2010
Bijlage 17 Windhinderonderzoek d.d. 8 november 2010
Bijlage 18 Archeologisch Bureauonderzoek, Plangebied Kenniskwartier, Bo 10-039 Amsterdam Juni 2010
Bijlage 18 Archeologisch bureauonderzoek, plangebied Kenniskwartier, BO 10-039 Amsterdam juni 2010
Bijlage 19 Archeologisch Bureauonderzoek, Erratum Dd 15 September 2010
Bijlage 19 Archeologisch bureauonderzoek, erratum dd 15 september 2010
Bijlage 20 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 20 Nota van Beantwoording zienswijzen
Bijlage 21 Samenvatting Mer Vu Vumc
Bijlage 21 Samenvatting MER VU VUmc
Bijlage 22 Advies Van De Commissie Voor De Milieueffectrapportage
Bijlage 22 Advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage