Museumkwartier Valeriusbuurt
Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam
Vastgesteld op 25-05-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het Museumkwartier en Valeriusbuurt van de gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.K1005BPSTD-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanbouw
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat. Een gebouw dat onderscheiden wordt van, en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan, het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 achtererfgebied
Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.7 archeologisch onderzoek
Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.8 archeologisch rapport
Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.9 archeologische waarden
Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.
1.10 automatenhal
Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld.
1.11 bebouwing
Één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage
Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.13 bed & breakfast
Een horecagelegenheid, die met behoud van de woonfunctie door ten minste de hoofdbewoner in een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van nachtverblijf voor maximaal 4 personen voor korte tijd, waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten ondergeschikt is.
1.14 bedrijf
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen, met dien verstande dat alleen bedrijven conform 26.3 zijn toegestaan.
1.15 bedrijfsboot
Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee- of binnenschip, hoofdzakelijk gebruikt of bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep, dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten.
1.16 belwinkel
Een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen.
1.17 bestaand
- a. Bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning;
- b. Het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.18 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.21 bijgebouw
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een op zichzelf staand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw.
1.22 bijzondere bouwlaag
Kelder, souterrain en kap.
1.23 bodemverstoring
Elke vorm van grondverzet.
1.24 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.25 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.26 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.
1.27 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 consumentverzorgende dienstverlening
Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.
1.30 dagelijks bestuur
Het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Zuid.
1.31 dakopbouw
Een bouwwerk, niet zijnde een verblijfsruimte, uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van een dakterras.
1.32 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.33 dienstverlening
Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:
- a. consumentverzorgende dienstverlening;
- b. zakelijke dienstverlening;
- c. maatschappelijke dienstverlening.
1.34 dove gevel
- a. een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak, zonder te openen delen en met een in de Wet geluidhinder bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB, of
- b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
1.35 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 geldwisselkantoor
Een voor publiek toegankelijk kantoor of gelegenheid waarvan het hoofdbestanddeel van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren.
1.37 geluidgevoelige gebouwen
Geluidsgevoelige gebouwen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, zijnde:
- a. woningen;
- b. onderwijsgebouwen;
- c. ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- d. verzorgingstehuizen;
- e. psychiatrische inrichtingen;
- f. medisch centra;
- g. poliklinieken;
- h. medische kleuterdagverblijven.
1.38 hoofdgebouw
Een gebouw dat door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.39 horeca van categorie 1
Een inrichting die geheel of in overwegende mate fastfood producten verstrekt, die ter plaatse kunnen worden genuttigd dan wel afgehaald kunnen worden, daaronder worden begrepen: fastfoodrestaurants, cafetaria's, snackbars, automatiek, loketverkoop en shoarmazaken.
1.40 horeca van categorie 2
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning, al dan niet met levende muziek en al dan niet met vertrekking van dranken en kleine etenswaren, daaronder worden begrepen: dancing/discotheek, zaalverhuurbedrijven en een sociëteit, (dance)club.
1.41 horeca van categorie 3
Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van alcoholische dranken, of anderzijds de uitstraling hebben van een café, daaronder worden begrepen: café, bar, cocktailclub.
1.42 horeca van categorie 4
Een inrichting die:
- A. geheel gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaar, die uitsluitend ter plaatse aan tafel genuttigd worden, eventueel aangevuld met een afhaalfunctie, en in zoverre deze inrichting niet valt onder horeca van categorie 1 en horeca van categorie 3, daaronder worden begrepen: restaurant en eetcafé (categorie 4A);
- B. gericht is op het verstrekken van alcoholvrije dranken, dan wel van kleine etenswaren (niet vallende onder horeca van categorie 1), sandwiches en ijswaren , daaronder worden begrepen: lunchroom, koffie-/theehuizen, juicebars en ijssalons (categorie 4B).
1.43 hotel
Een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken ondergeschikt is, één en ander met inbegrip van vergader- en congresfaciliteiten.
1.44 huisgebonden bedrijf
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hiermee wordt wel een bed & breakfast, maar geen detailhandel of horeca bedoeld.
1.45 huisgebonden beroep
De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten.
1.46 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.47 kap
Een bijzondere bouwlaag waarvan de dakconstructie bestaat uit ten minste één hellend dakvlak.
1.48 kelder
Een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het peil is gelegen.
1.49 kunstwerk
Bouwwerken ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals viaducten, alsmede bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers.
1.50 maatschappelijke dienstverlening
Het verlenen van diensten op het gebied van gezondheidszorg, sociaal-cultureel, welzijn, woonzorg, kinderopvang, onderwijs en educatie, sport, religie, overheid en vergelijkbare gebieden, waaronder mede ondergeschikte nevenfuncties ten behoeve van de diensten worden begrepen.
1.51 netto vloeroppervlak
Het totale vloeroppervlak dat voor publiek toegankelijk is.
1.52 nutsvoorziening
Gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water, elektra en telematische diensten.
1.53 object te water
Een voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd en dat niet behoort tot enig andere categorie vaartuigen en niet gebruikt wordt als woonverblijf, niet zijnde een vlot.
1.54 omgevingsvergunning
Vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.55 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.56 ondersteunende detailhandel
Niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie.
1.57 ondersteunende horeca
Niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca van categorie 3 of horeca van categorie 4, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie.
1.58 opleidingshotel
Een educatieve instelling welke praktijksopleidingsfaciliteiten biedt voor deelnemers aan horecaopleidingen en alwaar de horeca-actviteiten in samenhang met en als onderdeel van de aldaar geldende bestemming worden verricht.
1.59 overkapping
Een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt, bestaande uit een dakconstructie en voorzien van ten hoogste één wand.
1.60 passagiersvaartuig
Een bedrijfsboot, hoofdzakelijk gebruikt voor of bestemd tot:
- a. vervoer van personen;
- b. het beschikbaar stellen aan een of meer personen ten behoeve van varende recreatie.
1.61 peil
- a. voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m¹ boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
- b. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor een bouwwerk in het water, een woonboot of een bedrijfsboot: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
- d. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.62 pleziervaartuig
Een schip, gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.
1.63 rondvaartboot
Passagiersvaartuig dat af en aan vaart vanaf een of meerdere vaste opstapplaatsen en bijbehorend verkooploket voor het publiek.
1.64 seksinrichting
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- a. een prostitutiebedrijf: een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding;
- b. erotisch getinte vermaaksfunctie: Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische / pornografische aard, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een erotische videotheek, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, wel of niet in combinatie met elkaar.
1.65 short-stay
Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste één (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige blijft het gebruik gelijk als bedoeld bij de bestemming 'Wonen'.
1.66 smartshop
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden van psychotrope stoffen.
1.67 souterrain
Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,50 meter boven peil is gelegen.
1.68 steiger
Een bouwwerk te water die aan één zijde met de wal is verbonden en/of door middel van palen met de grond is verbonden, dat wellicht door de gekozen constructie verticaal met het water/ getij beweegt, doch de eigenschap mist om van plaats te veranderen.
1.69 straatwand
Aan een straat gelegen zijde van een aaneengesloten bouwblok, welke aan weerszijden begrensd wordt door openbare ruimte en/of begrensd wordt door verandering van straatnaam.
1.70 terras
Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
1.71 tramvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het tramverkeer, hieronder wordt in ieder geval abri's, tramrails en bovenleidingen gerekend.
1.72 uitbouw
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.73 vaartuig
Vervoermiddel op of onder water.
1.74 verbeelding
De verbeelding van het bestemmingsplan 'Museumkwartier en Valeriusbuurt'.
1.75 vlot
Een drijvende constructie, niet zijnde een bouwwerk, een vaartuig of een object te water, die niet met constructieve voorzieningen met de ondergrond noch met de wal verbonden is en daardoor de eigenschap heeft behouden om zich in horizontale richting te verplaatsen.
1.76 voorgevel
De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.77 wet/wettelijke regelingen
Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van:
- a. de tervisielegging van het ontwerpplan voor wat betreft het bouwen;
- b. de in werkingtreding van het bestemmingsplan voor wat betreft het gebruik;
tenzij in deze regels anders is bepaald.
1.78 woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.79 woonark
Een woonboot, niet zijnde een woonschip.
1.80 woonboot
Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf van één huishouden, niet zijnde een object dat valt onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.81 woonschip
Een woonboot die herkenbaar is als een van origine varend schip en dat naargelang het type schip, in elk geval voorzien is van originele kenmerken zoals een stuurhut, een roer, gangboorden, een luikenkap, een mast en zwaarden.
1.82 zakelijke dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen, uitgezonderd detailhandel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 begrenzing van de onderscheidene bestemmingen
Voorzover niet in maten op de kaart vastgelegd, door middel van meting op de (digitale) plankaart vanaf het hart van de lijn met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 hoogte vaartuigen en objecten te water
Vanaf peil tot aan het hoogste punt van een vaartuig of van een object te water, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals masten, schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.
2.4 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 de bruto vloeroppervlakte van een gebouw
De bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen en bijzondere bouwlagen bij elkaar opgeteld.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 oppervlakte van een vaartuig
Binnen de uiterste contouren van de romp.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - Nutsvoorziening'' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen;
- b. tuinen;
- c. voetpaden.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Cultuur En Ontspanning
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en Ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. museum;
- b. muziektheater;
- c. horeca van categorie 3, met in achtneming van het bepaalde in 4.4.1;
- d. horeca van categorie 4, met in achtneming van het bepaalde in 4.4.1;
- e. ondersteunende horeca, met in achtneming van het bepaalde in 4.4.1;
- f. terras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras';
- g. ondersteunende educatieve functie;
- h. ondersteunende detailhandel;
- i. nutsvoorziening;
- j. laad- en losplaatsen;
- k. tuinen;
- l. voetpaden;
- m. fietspaden.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1 en 4.2.2 onder e een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen van kelders en souterrains en het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- b. de technische haalbaarheid is aangetoond;
- c. de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie, geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling;
- d. indien de kelder wordt gerealiseerd in een (binnen)tuin, de bovenzijde van het dak ten minste 0,80 meter is gelegen onder de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van de (binnen)tuin en een grondpakket wordt gerealiseerd van minimaal 0,80 meter boven op het dak;
- e. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Gemengd - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen en short-stay, uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger en ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- b. huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf, overeenkomstig het bepaalde in 5.4.1;
- c. bed & breakfast, overeenkomstig het bepaalde in 5.4.1;
- d. detailhandel, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- e. consumentverzorgende dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- f. maatschappelijke dienstverlening, uitsluitend binnen bebouwing in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder en op onbebouwd blijvende gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - maatschappelijke dienstverlening';
- g. zakelijke dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
- h. kantoor, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
- i. bedrijf, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- j. horeca van categorie 1, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
- k. horeca van categorie 2, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2';
- l. horeca van categorie 3, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1', 'horeca van categorie 2' en 'horeca van categorie 3';
- m. horeca van categorie 4, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1', 'horeca van categorie 2', 'horeca van categorie 3' en 'horeca van categorie 4';
- n. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen detailhandel, dienstverlening en kantoor;
- o. hotel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotel';
- p. verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
- q. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' op maaiveld en binnen bebouwing;
- r. nutsvoorziening;
- s. terras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras';
- t. tuinen;
- u. voetpaden.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 5.2.1 en 5.2.2 onder e een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen van kelders en souterrains en het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- b. de technische haalbaarheid is aangetoond;
- c. de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie, geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling;
- d. indien de kelder wordt gerealiseerd in een (binnen)tuin, de bovenzijde van het dak ten minste 0,80 meter is gelegen onder de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van de (binnen)tuin en een grondpakket wordt gerealiseerd van minimaal 0,80 meter boven op het dak;
- e. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 5.4.5 een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het gebruik van onbebouwde gronden voor maatschappelijke dienstverlening onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- a. het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig wordt aangetast;
- b. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Gemengd - 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen en short-stay, uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger en ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- b. huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf, met in achtneming van het bepaalde in 6.4.1;
- c. bed & breakfast, met in achtneming van het bepaalde in 6.4.1;
- d. detailhandel, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- e. consumentverzorgende dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- f. maatschappelijke dienstverlening, uitsluitend binnen bebouwing in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder en op onbebouwd blijvende gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - maatschappelijke dienstverlening';
- g. zakelijke dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- h. kantoor, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de respectievelijk de aanduiding 'kantoor';
- i. bedrijf, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- j. horeca van categorie 1, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
- k. horeca van categorie 2, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2';
- l. horeca van categorie 3, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1', 'horeca van categorie 2' en 'horeca van categorie 3';
- m. horeca van categorie 4, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1', 'horeca van categorie 2', 'horeca van categorie 3' en 'horeca van categorie 4';
- n. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen detailhandel, dienstverlening en kantoor;
- o. hotel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotel';
- p. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' op maaiveld en binnen bebouwing;
- q. nutsvoorziening;
- r. tuinen;
- s. voetpaden.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.1 en 6.2.2 onder e een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen van kelders en souterrains en het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- b. de technische haalbaarheid is aangetoond;
- c. de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie, geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling;
- d. indien de kelder wordt gerealiseerd in een (binnen)tuin, de bovenzijde van het dak ten minste 0,80 meter is gelegen onder de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van de (binnen)tuin en een grondpakket wordt gerealiseerd van minimaal 0,80 meter boven op het dak;
- e. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 6.4.6 een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het gebruik van onbebouwde gronden voor maatschappelijke dienstverlening onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- b. het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig wordt aangetast;
- c. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Gemengd - 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen en short-stay, uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger en ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- b. huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf, met in achtneming van het bepaalde in 7.4.1;
- c. bed & breakfast, met in achtneming van het bepaalde in 7.4.1;
- d. consumentverzorgende dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
- e. maatschappelijke dienstverlening, uitsluitend binnen bebouwing in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' en op onbebouwd blijvende gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - maatschappelijke dienstverlening';
- f. zakelijke dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
- g. kantoor, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de respectievelijk de aanduiding 'kantoor';
- h. museum;
- i. horeca van categorie 2, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2';
- j. horeca van categorie 3, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2' en 'horeca van categorie 3';
- k. horeca van categorie 4, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2', 'horeca van categorie 3' en 'horeca van categorie 4';
- l. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen museum, dienstverlening en kantoor;
- m. hotel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotel';
- n. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' op maaiveld en binnen bebouwing;
- o. nutsvoorziening;
- p. terras;
- q. tuinen;
- r. voetpaden.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 7.2.1 en 7.2.2 onder e een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen van kelders en souterrains en het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- b. de technische haalbaarheid is aangetoond;
- c. de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie, geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling;
- d. indien de kelder wordt gerealiseerd in een (binnen)tuin, de bovenzijde van het dak ten minste 0,80 meter is gelegen onder de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van de (binnen)tuin en een grondpakket wordt gerealiseerd van minimaal 0,80 meter boven op het dak;
- e. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 7.4.4 een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het gebruik van onbebouwde gronden voor maatschappelijke dienstverlening onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- a. het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig wordt aangetast;
- b. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 8 Gemengd - 4
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen en short-stay, uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger en ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- b. huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf, met in achtneming van het bepaalde in 8.4.1;
- c. bed & breakfast, met in achtneming van het bepaalde in 8.4.1;
- d. detailhandel, uitsluitend in de eerste twee bouwlagen, het souterrain en/of de kelder, met dien verstande dat het gebruik van de tweede bouwlaag alleen is toegestaan als minimaal twee bouwlagen en/of bijzondere bouwlagen gebruikt worden voor wonen en deze woningen bereikbaar zijn middels een zelfstandige entree aan de P.C. Hooftstraat;
- e. kantoor, uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
- f. horeca van categorie 3, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3';
- g. horeca van categorie 4, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3' en 'horeca van categorie 4';
- h. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen detailhandel en kantoor;
- i. hotel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotel';
- j. nutsvoorziening;
- k. tuinen;
- l. voetpaden.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 8.2.1 en 8.2.2 onder e een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen van kelders en souterrains en het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- b. de technische haalbaarheid is aangetoond;
- c. de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie, geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling;
- d. indien de kelder wordt gerealiseerd in een (binnen)tuin, de bovenzijde van het dak ten minste 0,80 meter is gelegen onder de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van de (binnen)tuin en een grondpakket wordt gerealiseerd van minimaal 0,80 meter boven op het dak;
- e. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Gemengd - 5
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. horeca van categorie 4;
- c. parkeergarage, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse parkeergarage', uitsluitend in de kelder;
- d. groenvoorzieningen;
- e. voetpaden.
9.2 Bouwregels
Artikel 10 Gemengd - 6
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen en short-stay, uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger en ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- b. huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf, met in achtneming van het bepaalde in 10.4.1;
- c. bed & breakfast, met in achtneming van het bepaalde in 10.4.1;
- d. maatschappelijke dienstverlening, uitsluitend binnen bebouwing in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder en op onbebouwd blijvende gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - maatschappelijke dienstverlening';
- e. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen maatschappelijke dienstverlening en met in achtneming van het bepaalde in 10.4.2;
- f. parkeergarage, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse parkeergarage', uitsluitend worden gerealiseerd in de kelder;
- g. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' op maaiveld en binnen bebouwing;
- h. tuinen;
- i. voetpaden.
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 10.2.1 en 10.2.2 onder e een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen van kelders en souterrains en het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- b. de technische haalbaarheid is aangetoond;
- c. de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie, geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling;
- d. indien de kelder wordt gerealiseerd in een (binnen)tuin, de bovenzijde van het dak ten minste 0,80 meter is gelegen onder de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van de (binnen)tuin en een grondpakket wordt gerealiseerd van minimaal 0,80 meter boven op het dak;
- e. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 10.4.4 een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het gebruik van onbebouwde gronden voor maatschappelijke dienstverlening onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- b. het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig wordt aangetast;
- c. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
10.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 11 Gemengd - 7
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 7' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen en short-stay, uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger en ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- b. huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf, met in achtneming van het bepaalde in 11.4.1;
- c. bed & breakfast, met in achtneming van het bepaalde in 11.4.1;
- d. detailhandel, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- e. consumentverzorgende dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' ;
- f. maatschappelijke dienstverlening, uitsluitend binnen bebouwing in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' en op onbebouwd blijvende gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - maatschappelijke dienstverlening';
- g. zakelijke dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
- h. kantoor, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
- i. horeca van categorie 3, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3';
- j. horeca van categorie 4, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3' en 'horeca van categorie 4';
- k. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen detailhandel, dienstverlening en kantoor;
- l. hotel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotel';
- m. museum, uitsluitend in de kelder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds museum';
- n. parkeergarage, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse parkeergarage', uitsluitend worden gerealiseerd in de kelder;
- o. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' op maaiveld en binnen bebouwing;
- p. nutsvoorziening;
- q. terras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras';
- r. tuinen;
- s. voetpaden.
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 11.2.1 en 11.2.2 onder e een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen van kelders en souterrains en het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- b. de technische haalbaarheid is aangetoond;
- c. de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie, geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling;
- d. indien de kelder wordt gerealiseerd in een (binnen)tuin, de bovenzijde van het dak ten minste 0,80 meter is gelegen onder de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van de (binnen)tuin en een grondpakket wordt gerealiseerd van minimaal 0,80 meter boven op het dak;
- e. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
11.4 Specifieke gebruiksregels
11.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 11.4.5 een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het gebruik van onbebouwde gronden voor maatschappelijke dienstverlening onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- a. het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig wordt aangetast;
- b. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
11.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 12 Gemengd - 8
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 8' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen en short-stay, met in achtneming van het bepaalde in 12.4.1;
- b. huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf, met in achtneming van het bepaalde in 12.4.1;
- c. bed & breakfast, met in achtneming van het bepaalde in 12.4.1;
- d. detailhandel, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- e. consumentverzorgende dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- f. maatschappelijke dienstverlening, uitsluitend binnen bebouwing in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder en op onbebouwd blijvende gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - maatschappelijke dienstverlening';
- g. bedrijf, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
- h. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen detailhandel en dienstverlening;
- i. hotel, met in achtneming van het bepaalde in 12.4;
- j. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' op maaiveld en binnen bebouwing;
- k. nutsvoorziening;
- l. tuinen;
- m. voetpaden.
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 12.2.1 en 12.2.2 onder e een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen van kelders en souterrains en het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- b. de technische haalbaarheid is aangetoond;
- c. de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie, geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling;
- d. indien de kelder wordt gerealiseerd in een (binnen)tuin, de bovenzijde van het dak ten minste 0,80 meter is gelegen onder de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van de (binnen)tuin en een grondpakket wordt gerealiseerd van minimaal 0,80 meter boven op het dak;
- e. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
12.4 Specifieke gebruiksregels
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 12.4.4 een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het gebruik van onbebouwde gronden voor maatschappelijke dienstverlening onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- b. het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig wordt aangetast;
- c. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
12.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 13 Groen
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. evenementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
- c. extensieve recreatie;
- d. bermen en beplanting;
- e. speelvoorzieningen;
- f. voetpaden;
- g. fietspaden;
- h. kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding;
- i. waterlopen en waterpartijen;
- j. werken van beeldende kunst;
- k. museum, uitsluitend toegestaan in de kelder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds museum';
- l. parkeergarage, uitsluitend toegestaan in de kelder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse parkeergarage';
- m. detailhandel, uitsluitend toegestaan in de kelder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse detailhandel';
- n. straatmeubilair;
- o. nutsvoorziening;
- p. openbare toiletvoorziening.
13.2 Bouwregels
13.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 14 Maatschappelijk
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke dienstverlening;
- b. consumentverzorgende dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
- c. opleidingshotel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk-opleidingshotel';
- d. ondersteunende horeca, met in achtneming van het bepaalde in 14.4.1;
- e. ondersteunende detailhandel, met in achtneming van het bepaalde in 14.4.1;
- f. pleinen en schoolpleinen;
- g. openbare ruimtes;
- h. speelvoorzieningen;
- i. wegen en paden;
- j. groenvoorzieningen;
- k. terras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras';
- l. parkeergarage, uitsluitend toegestaan in de kelder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse parkeergarage';
- m. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' op maaiveld en binnen bebouwing;
- n. tuinen.
14.2 Bouwregels
14.3 Afwijken van de bouwregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 14.2.1 en 14.2.2 onder f een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen van kelders en souterrains en het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- b. de technische haalbaarheid is aangetoond;
- c. de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie, geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling;
- d. indien de kelder wordt gerealiseerd in een (binnen)tuin, de bovenzijde van het dak ten minste 0,80 meter is gelegen onder de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van de (binnen)tuin en een grondpakket wordt gerealiseerd van minimaal 0,80 meter boven op het dak;
- e. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
14.4 Specifieke gebruiksregels
14.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 15 Tuin
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
- b. voetpaden;
- c. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' op maaiveld en binnen bebouwing;
- d. museum, uitsluitend toegestaan in de kelder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds museum';
- e. terras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras'.
15.2 Bouwregels
15.3 Wijzigingsbevoegdheid
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming van de in 15.1 genoemde gronden te wijzigen door:
- a. ter plaatse van de aanduidingen 'Wro-zone - wijzigingsgebied - 12b' , 'Wro-zone - wijzigingsgebied - 13b' en 'Wro-zone - wijzigingsbevoegdheid - 14b' de aanduiding 'terras' toe te voegen onder voorwaarden dat deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast in samenhang en ten dienste van de wijzigingsbevoegdheid zoals bedoeld in 7.6.1 onder a tot en met c.
- b. voorwaarde voor toepassing van de in dit sublid opgenomen wijzigingsbevoegdheid is dat het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 16 Verkeer
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. parkeergarage, uitsluitend toegestaan in de kelder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse parkeergarage';
- e. museum, uitsluitend toegestaan in de kelder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds museum';
- f. tramvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de Hobbemastraat, de Paulus Potterstraat, de Willemsparkweg, de Koninginneweg, de Amstelveenseweg, de Van Baerlestraat, de Roelof Hartstraat, de J.M. Coenenstraat, de De Lairessestraat, de Cornelis Krusemanstraat, de Gabriël Metsustraat, de Johannes Vermeerstraat en de Ruysdaelstraat.
- g. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- h. nutsvoorziening;
- i. terras;
- j. kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding;
- k. waterlopen en waterpartijen;
- l. oeververbindingen (bruggen);
- m. ondergrondse afvalcontainers met bijbehorende bovengrondse voorzieningen;
- n. werken voor de beeldende kunst;
- o. ondergrondse infrastructuur;
- p. straatmeubilair;
- q. openbare toiletvoorzieningen.
16.2 Bouwregels
Artikel 17 Verkeer - Verblijfsgebied
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. pleinen;
- b. verblijfsgebied;
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. parkeergarage, uitsluitend toegestaan in de kelder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse parkeergarage';
- e. museum, uitsluitend toegestaan in de kelder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds museum';
- f. detailhandel, uitsluitend toegestaan in de kelder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse detailhandel';
- g. bergbezinkbassin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-bergbezinkbasin';
- h. staanplaatsen ten behoeve van detailhandel;
- i. groenvoorzieningen;
- j. speelvoorzieningen;
- k. straatmeubilair;
- l. geldautomaten;
- m. nutsvoorziening;
- n. kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding;
- o. waterlopen en waterpartijen;
- p. oeververbindingen (bruggen);
- q. ondergrondse afvalcontainers met bijbehorende bovengrondse voorzieningen;
- r. werken voor de beeldende kunst;
- s. terras;
- t. openbare toiletvoorzieningen.
17.2 Bouwregels
17.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 18 Water
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen en waterpartijen;
- d. waterwegen
- e. groenvoorzieningen;
- f. ligplaats voor woonboten en in samenhang daarmee huisgebonden beroep en/of huisgebondenbedrijf en/of short-stay en/of bed & breakfast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats';
- g. ligplaats voor rondvaartboten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - rondvaartboot';
- h. ligplaats voor bedrijfsboten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - bedrijfsboot';
- i. ligplaats voor objecten te water, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats', mits met de aanduiding 'maximum aantal objecten' een aantal staat aangegeven;
- j. loopplanken en steigers ten behoeve van ligplaatsen voor woonboten en bedrijfsboten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' ;
- k. opstapplaatsen voor rondvaartboten, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van water - rondvaartboot' en 'specifieke vorm van water - aanlegsteiger 1';
- l. aanlegsteigers voor roeiboten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - aanlegsteiger 2' ;
- m. kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding;
- n. werken voor de beeldende kunst;
- o. infiltratie voorzieningen;
- p. nutsvoorziening.
18.2 Bouwregels
18.3 Specifieke gebruiksregels
18.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 18.3.2 onder a een omgevingsvergunning te verlenen, met dien verstande dat de in dat lid genoemde maximale afmetingen met ten hoogste 10% mogen worden vergroot.
Artikel 19 Wonen
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen en short-stay;
- b. huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf, met in achtneming van het bepaalde in 19.4.1;
- c. bed & breakfast, met in achtneming van het bepaalde in 19.4.1;
- d. tuinen en erven;
- e. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' op maaiveld en binnen bebouwing;
- f. verblijfsgebied;
- g. voet- en fietspaden.
19.2 Bouwregels
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 19.2.1 en 19.2.2 onder e een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen van kelders en souterrains en het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder voorwaarden dat:
- a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;
- b. de technische haalbaarheid is aangetoond;
- c. de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie, geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling;
- d. indien de kelder wordt gerealiseerd in een (binnen)tuin, de bovenzijde van het dak ten minste 0,80 meter is gelegen onder de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van de (binnen)tuin en een grondpakket wordt gerealiseerd van minimaal 0,80 meter boven op het dak;
- e. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
19.4 Specifieke gebruiksregels
19.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 20 Waarde - Archeologie 1
20.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden;
- b. De bestemming 'Waarde - archeologie 1' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
20.2 Bouwregels
Op en onder de in 20.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. voor zover met betrekking tot de in 20.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een archeologisch rapport te overleggen.
- b. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Het bepaalde in 20.2 is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- a. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 500 m2 en een kleinere diepte dan 2,50 meter onder maaiveld;
- b. die het normale onderhoud betreft;
- c. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kan worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
- d. in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig of meer aanwezig zijn.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Op en onder de in 20.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2,50 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- 2. het aanbrengen van drainage;
- 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
- 4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen in nieuwe, nog niet bestaande tracés;
- 6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
- b. De aanvrager van een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapportte overleggen.
- c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 20.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden;
- d. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in 20.1 niet onevenredig schaden.
20.5 Afwijken van de regels omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Het bepaalde in 20.4 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- a. indien de werken en werkzaamheden betrekking hebben op een gebied met een kleiner oppervlak dan 500 m2 en een kleinere diepte dan 2,50 meter onder maaiveld;
- b. die het normale onderhoud betreffen;
- c. die het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen in bestaande tracés betreffen;
- d. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- e. in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig of meer aanwezig zijn.
20.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening en met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, het bestemmingsplan te wijzigen:
- a. door de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1' te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. in die zin dat de (digitale) plankaart wordt gewijzigd door aan een of meerdere bestemmingsvlakken de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1' toe te kennen indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 21 Waarde - Archeologie 2
21.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden;
- b. De bestemming 'Waarde - archeologie 2' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
21.2 Bouwregels
Op en onder de in 21.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. voor zover met betrekking tot de in 21.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een archeologisch rapport te overleggen.
- b. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
21.3 Afwijken van de bouwregels
Het bepaalde in 21.2 is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- a. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m2en een kleinere diepte dan 2,50 meter onder maaiveld;
- b. die het normale onderhoud betreft;
- c. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kan worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
- d. in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig of meer aanwezig zijn
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Op en onder de in 21.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2,50 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- 2. het aanbrengen van drainage;
- 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
- 4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen in nieuwe, nog niet bestaande tracés;
- 6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
- b. De aanvrager van een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapportte overleggen.
- c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 21.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden.
- d. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in 21.1 niet onevenredig schaden.
21.5 Afwijken van de regels omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Het bepaalde in 21.4 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- a. indien de werken en werkzaamheden betrekking hebben op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m2 en een kleinere diepte dan 2,50 meter onder maaiveld;
- b. die het normale onderhoud betreffen;
- c. die het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen in bestaande tracés betreffen;
- d. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- e. in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig of meer aanwezig zijn.
21.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening en met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, het bestemmingsplan te wijzigen:
- a. door de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. in die zin dat de (digitale) plankaart wordt gewijzigd door aan een of meerdere bestemmingsvlakken de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' toe te kennen indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 22 Waterstaat - Waterkering
22.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van een waterkering;
- b. De bestemming Waterstaat - Waterkering is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 23 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 24 Algemene Bouwregels
24.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, koekoeken, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,3 meter bedraagt.
24.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer/brandblusvoorzieningen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de ruimte tussen bouwwerken;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen.
24.3 Bestaande bebouwing
- a. Bestaande bebouwing, die in overeenstemming met een verleende vergunning is gebouwd en afwijkt van dit bestemmingsplan, is toegestaan.
- b. Het geheel of gedeeltelijk vervangen of vernieuwing van de onder a bedoelde bebouwing is toegestaan, mits de afwijking van dit bestemmingsplan naar aard en omvang niet wordt vergroot, tenzij daarvoor met toepassing van enige in dit bestemmingsplan geregelde afwijkingsbevoegdheid een omgevingsvergunning voor wordt verleend.
Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels
- a. Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het dagelijks bestuur bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c, van de Wet ruimtelijke ordening een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:
- 1. het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximaal vloeroppervlak van 25 m²;
- 2. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, fonteinen, plastieken, vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, bruggen en andere waterbouwkundige constructies en ondergrondse vuilstortcontainers;
- 3. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
- 4. het overschrijden van de bouw- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2 meter voor erkers, serres, uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;
- 5. de in de regels toegestane maximum bouwhoogten met maximaal 1,2 meter;
- 6. de in de regels toegestane maximum bouwhoogten ten behoeve van een extra bouwlaag of het verbouwen van een bijzondere bouwlaag tot een bouwlaag met ten hoogste 3 meter, onder voorwaarden dat:
- door de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsdterdam een positief advies is gegeven en;
- de bouwlaag ten dienste is van de functie wonen en;
- de bouwlaag niet leidt tot een toename van het aantal woningen en;
- de bouwlaag geen onevenredige afbreuk doet aan het straat- en bebouwingsbeeld en;
- de bouwlaag geen onevenredige gevolgen heeft voor de daglichttoetreding van omliggende panden;
- 7. de in de regels toegestane maximum bouwhoogten, anders dan bedoeld onder 4, 5 en 6, met ten hoogste 3 meter worden overschreden ten behoeve van centrale verwarmingsinstallaties, liftschachten, dakopbouwen en trappenhuizen en met ten hoogste 5 meter worden overschreden ten behoeve van schoorstenen, antennes, ventilatie-inrichtingen, antennemasten voor mobiele telefonie, zonnepanelen, zonneboilers en dergelijke en windmolens.
- 8. het gebruik van gronden en/of gebouwen ten behoeve van parkeren, mits:
- aangetoond kan worden dat, ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt, het fysiek mogelijk was om op eigen terrein te parkeren;
- voor het aantal auto's dat op eigen terrein geparkeerd wordt geen parkeervergunning verleend is en/of een eventueel verleende parkeervergunning voor het openbaar gebied wordt ingetrokken;
- een in- en uitrit beschikbaar is voor het ontsluiten van de parkeerplaatsen.
- a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel kan worden verleend, mits de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 26 Algemene Gebruiksregels
26.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
26.2 Gebruiksverbod
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 26.1 wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en/of bebouwing:
- a. als bedrijven die worden begrepen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
- b. als automatenhal, belwinkel, geldwisselkantoor, seksinrichting, smartshop;
- c. als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen;
- d. als stortplaats voor puin of afvalstoffen, voor zover dit niet betrekking heeft op het tijdelijk storten van geringe hoeveelheden afvalstoffen;
- e. als opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop;
- f. als ligplaats voor woonboten, bedrijfsvaartuigen, passagiersvaartuigen en stationerende vaartuigen en objecten, één en ander behoudens de op grond van artikel 18 toegestane ligplaatsen voor woonboten en bedrijfsboten.
26.3 Toegelaten bedrijven
Voor zover bedrijven zijn toegestaan, mogen de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de volgende categorieën bedrijven:
- a. Voor zover op grond van deze regels bedrijven zijn toegestaan, zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die vallen onder categorie A van de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat vanbedrijfsactiviteiten.
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie B' zijn tevens bedrijven toegestaan die vallen onder categorie B van de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
- c. Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is uitsluitend een transformatorruimte ten behoeve van elektriciteitslevering toegestaan.
- d. Het dagelijks bestuur is bevoegd in afwijking van het bepaalde in a en b een omgevingsvergunning te verlenen met dien verstande dat het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf is toegestaan dat:
- 1. niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
- 2. in de Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomt en valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
- 3. na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van bedrijfsactiviteiten valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft, dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën, meer milieuhinder veroorzaakt.
26.4 Doelmatigheidsbepaling
Het dagelijks bestuur verleent een omgevingsvergunning in afwijking van het bepaalde in artikel 26.1wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 27 Algemene Wijzigingsregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd om overeenkomstig artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in die zin dat:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- c. het wijzigen van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven;
- d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 28 Algemene Procedureregels
28.1 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 29 Overgangsrecht
29.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het dagelijks bestuur kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
29.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 30 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Museumkwartier en Valeriusbuurt van stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam.
Aldus vastgesteld in de stadsdeelraadsvergadering van | ||||
......... | ||||
De voorzitter, | De griffier, | |||
.... | ... | |||
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Binnen stadsdeel Zuid is een veelheid aan bestemmingsplannen in de loop der tijd en op basis van de ontwikkelingen in hun tijd opgesteld. Gevolg hiervan is dat de uniformiteit in de regelgeving in veel gevallen ontbreekt. Daarnaast is een deel van de bestemmingsplannen in Zuid ouder dan 10 jaar en vormen deze plannen geen actueel toetsingskader meer. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat een bestemmingsplan eens per 10 jaar herzien dient te worden. Daarmee wordt immers een actueel toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen binnen het plangebied verkregen. Een andere aanleiding tot het herzien van de bestemmingsplannen vormt het uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening om bestemmingsplannen gestandaardiseerd en digitaal op te stellen.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een nieuw bestemmingsplan voor het zuidelijke deel van de Willemsparkbuurt en het Museumkwartier. Tezamen vormt dit het 'Bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt', wat, na van kracht wording, de vigerende regelingen uit de onderstaande bestemmingsplannen vervangt. Deze bestemmingsplannen zijn (met respectievelijke datum van vaststelling, goedkeuring Gedeputeerde Staten dan wel Koninklijk Besluit):
Bestemmingsplan | Vaststelling | Goedkeuring | Koninklijk Besluit | |||||||||||
Museumplein e.o. (incl. 1e t/m 10e herziening) | 19 oktober 1988 | 6 juni 1989 | 21 augustus 1990 | |||||||||||
Museumplein 1995 (incl. 1e t/m 3e herziening) | 20 september 1995 | 1 mei 1996 | 23 september 1999 (RvS) | |||||||||||
Vondelpark-Concertgebouwbuurt (incl. 1 t/m 12e herziening; deels) | 16 november 1983 | 19 maart 1985 | 14 juni 1989 | |||||||||||
Noorder-Amstelkanaal (incl. 1 t/m 4e herziening; deels) | 6 juli 1994 | 7 februari 1995 | 10 juli 1997 | |||||||||||
Jan-Willem Brouwersstraat | 5 november 1980 | 22 december 1981 | 3 maart 1983 | |||||||||||
Vossiusstraat 52-53 | 28 juni 2000 | 27 september 2000 | ||||||||||||
Richard Holstraat | 17 september 1986 | 28 april 1987 | 13 december 1988 | |||||||||||
Vondelpark (deels) | 22 december 2004 | 19 juli 2005 | 7 juni 2006 (RvS) | |||||||||||
Amsterdams Lyceum | 18 juni 2003 | 23 september 2003 | ||||||||||||
Voormalige Boerhaavekliniek | 16 april 1997 | 6 juni 1997 |
Totdat voorliggend bestemmingsplan van kracht wordt, gelden voor het plangebied de regelingen uit deze bestemmingsplannen. Het pand Van Baerlestraat 27 (Sweelinck Conservatorium), waar een apart bestemmingsplan voor is ontwikkeld, zal geen onderdeel vormen van dit bestemmingsplan. De panden Banstraat 23 t/m 27 maken evenmin deel uit van het nieuwe bestemmingsplan, nu daarvoor een afzonderlijke planologische procedure wordt doorlopen.
De reden waarom er voor is gekozen om het Museumkwartier en het zuidelijke deel van de Willemsparkbuurt samen te voegen in één bestemmingsplan, is om te komen tot een éénduidige en praktische opzet van het bestemmingsplan, zodat in de toekomst voor beide buurten dezelfde regels gelden. De ruimtelijke karakteristieken van de buurten zijn voor een groot deel gelijk.
Het stadsdeel heeft alvorens tot dit nieuwe bestemmingsplan te komen een voorfase met bijbehorend maatschappelijk overleg georganiseerd. Ter voorbereiding van het bestemmingsplan is op 8 september 2007 een informatiemarkt georganiseerd waar het stadsdeel de voorlopige beleidsvoorstellen voor de herziening van het bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt heeft gepresenteerd. De bezoekers van deze tentoonstelling is gevraagd een schriftelijke vragenlijst over deze voorlopige beleidsvoorstellen in te vullen. Naar aanleiding van de resultaten van deze enquête en verdere uitwerking van de beleidsvoorstellen heeft de stadsdeelraad op 26 november 2008 de 'Keuzenotitie Bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt' vastgesteld. In de keuzenotitie staat een aantal concrete uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan, welke vertaald zijn naar de planregels en de verbeelding. In de keuzenotitie zijn keuzes gemaakt voor onder andere bouw- en goothoogtes, binnentuinen en parkeren. De Keuzenotitie is als bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting op het bestemmingsplan.
Naar aanleiding van inspraakreacties, het vaststellen van het horecabeleid voor het stadsdeel en de op handen zijnde in werkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is in juni 2010 een aanvullende notitie met uitgangspunten, genaamd 'oplegnotitie' door het dagelijks bestuur van het stadsdeel vastgesteld. Deze Oplegnotitie is inhoudelijk verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan en het document is als bijlage 2 aan deze toelichting gevoegd.
1.2 Ligging En Beschrijving Plangebied
Het plangebied bestaat uit twee buurten, het Museumkwartier (bestaande uit 9 kleinere buurten) en het zuidelijk deel van de Willemsparkbuurt (Valeriusbuurt Oost en West). Deze buurten zijn gelegen ten zuidwesten van het stadscentrum van Amsterdam, ten zuiden van het Vondelpark. Het westelijke deel van het plangebied wordt gevormd door de Willemsparkbuurt en het oostelijk deel door het Museumkwartier. De scheiding tussen de twee buurten wordt gevormd door de Emmastraat. Het grootste gedeelte van het plangebied maakt deel uit van de '19e-eeuwse Gordel'. Een gedeelte van de zuidkant van het plangebied maakt deel uit van de 'Gordel '20-'40'.
Gebieden en wijken binnen voormalig stadsdeel Oud-Zuid
In ruimtelijk opzicht kennen de twee buurten veel overeenkomsten. Beide buurten bestaan uit lange, smalle, gesloten bouwblokken met bebouwing van vier of vijf bouwlagen al dan niet met kap en een binnentuin. Zowel de Willemsparkbuurt als het Museumkwartier hebben een woonfunctie, maar kennen daarnaast ook veel functiemenging. In het Museumkwartier zijn veel detailhandelsbedrijven, hotels en restaurants te vinden. In de Willemsparkbuurt daarentegen zijn vrij veel woningen omgebouwd tot kantoren. Opvallende locatie binnen het Museumkwartier is het Museumplein met de omliggende musea en het Concertgebouw.
1.3 Plangrenzen
Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Sophialaan, de Saxen-Weimarlaan, de Koninginneweg, de Van Eeghenstraat, het Vondelpark en de Singelgracht, aan de oostkant door de Boerenwetering, aan de zuidzijde door het Noorder Amstelkanaal, de Hendrik Jacobszstraat en de Cornelis Krusemanstraat, en aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Amstelveenseweg.
Plangebied bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de ontstaansgeschiedenis en de bestaande situatie voor het gehele plangebied. Hoofdstuk 3 beschrijft het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de visie voor het plangebied wordt verwoord. Een toelichting op de juridische regeling wordt in hoofdstuk 5 beschreven. De financieel economische uitvoerbaarheid wordt in hoofdstuk 6 wordt beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid (de resultaten van de inspraak en vooroverlegreacties) wordt in het laatste behandeld.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
In dit hoofdstuk wordt, aan de hand van de ontstaansgeschiedenis van het Museumkwartier en de in de Willemsparkbuurt gelegen buurten Valeriusbuurt Oost en Valeriusbuurt West, beschreven welke diverse bebouwingsvormen voorkomen en welke bebouwing kenmerkend is voor dit gebied. Daarnaast wordt ingegaan op het gebruik van de bebouwing en de openbare ruimte.
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Het plangebied ligt zuidwestelijk van het historische centrum van Amsterdam en is eind 19de eeuw begin 20e eeuw tot stand gekomen. Het Museumkwartier en de Willemsparkbuurt vormen onderdeel van een grotendeels door waterwegen begrensd gebied. In het zuidwesten de Schinkel en de Stadiongracht, in het zuiden het Noorder-Amstelkanaal, in het oosten de Boerenwetering en in het noorden de Singelgracht. De grenzen van deze gebiedsindeling zijn bepaald door de afwateringskanalen van de Buyte-Veldse polder (Buitenvelderse polder) en in het noordwesten door het Vondelpark. De Emmastraat scheidt het Museumkwartier van de wijk Willemsparkbuurt.
2.1.1 Museumkwartier
Het Museumkwartier wordt begrensd door de Van Eeghenstraat, de Emmastraat, de Reijnier Vinkeleskade, de Hobbemekade, de Stadhouderskade en de Vossiusstraat. De wijk Museumkwartier kan worden opgedeeld in 9 verschillende schouwbuurten, te weten: Johannes Vermeerbuurt, P.C. Hooftbuurt, Concertgebouwbuurt, Cornelis Schuytbuurt, Banpleinbuurt, Hondecoeterbuurt, Harmoniehofbuurt, Duivelseiland en het Museumplein. Overigens valt het pand Van Baerlestraat 27 (Sweelinck Conservatorium) buiten het plangebied. Voor dit pand is een apart bestemmingsplan ontwikkeld.
2.1.2 Valeriusbuurt Oost en West
De Valeriusbuurt Oost en de Valeriusbuurt West vormen 2 van de 3 buurten binnen de Willemsparkbuurt. De derde buurt betreft het Willemspark. De Valeriusbuurt Oost en de Valeriusbuurt West worden tezamen begrensd door de Emmastraat, de Koninginneweg, de Saxen Weimarlaan, de Sophialaan, de Amstelveenseweg, de Cornelis Krusemanstraat, de Hendrik Jacobszstraat en de Jan van Goyenkade,
Rond 1770 lagen in de Buitenvelderse polder enkele paden die de prestedelijke verkaveling volgen, zoals het huidige Zandpad ('Sandpad'), het Rust-en-Werkpad en de Schagerlaan die haaks op de Boerenwetering lagen. Deze paden zijn aangelegd voor de bereikbaarheid van de moestuinen. Aan het Schapenburgerpad is deze verkaveling nog terug te zien. Op het huidige Museumplein hebben (zaag)molens gestaan aan de toenmalige Mennonietensloot, die in verbinding stond met de Buitensingelgracht.
In de periode 1886-1894 heeft de gemeente Nieuwer-Amstel een verbindingsweg aangelegd tussen de Willemsparkweg en haar nieuwe gemeentehuis aan de Amsteldijk (het huidige gemeentearchief). De weg volgde het tracé van de grens met Amsterdam en liep langs de Alexander Boersstraat, Jan Willem Brouwersstraat, Van Baerlestraat, Roelof Hartstraat en de Rustenburgerstraat. Er heeft een rechtstreekse verbinding bestaan tussen de Roelof Hartstraat en de Rustenburgerstraat in het verlengde van de rooilijn (voorgevel) van de school aan het plein.
Rond 1864 werd, op initiatief van C.P. van Eeghen, het Vondelpark aangelegd. Het parkbestuur gebruikte voortdurend haar invloed op de kwaliteit van de bebouwing rondom het park. Werkplaatsen en fabrieken waren verboden. Bij het gereedkomen van het eerste deel van het Vondelpark was er van bebouwing in Oud Zuid nog nauwelijks sprake. De Willemsparkweg werd reeds in 1874 aangelegd als verbindingsweg tussen het Willemspark en de Amsterdamse Ringweg (Van Baerlestraat, destijds ter plaatse Houbrakenstraat geheten) en in 1883-84 verhoogd tot rijweg. De Willemsparkweg, toen nog Parkweg geheten, liep in 1883 nog door een ongerept polderlandschap.
De P.C. Hooftstraat werd in 1876 als één van de eerste straten in Amsterdam Zuid aangelegd. In eerste instantie werd deze straat gebouwd als woonstraat, maar in de loop der tijd heeft deze zich ontwikkeld tot één van de duurste winkelstraten van Nederland. In 1878 en 1894 werden achtereenvolgens de Vossiusstraat en de Jan Luijkenstraat gerealiseerd.
Het grootste gedeelte van het huidige Museumkwartier behoorde tot mei 1896 bij de gemeente Nieuwer-Amstel. Bij deze gemeente vonden de eerste stedenbouwkundige ontwikkelingen plaats. Het ontwerp voor het Museumplein werd in 1891 deel goedgekeurd en rond 1900 kwam het plein tot ontwikkeling. In 1902 werd de rest van het ontwerp goedgekeurd. Dit vond plaats op het grondgebied van de gemeente Amsterdam, tussen de Singelgracht en de Van Baerlestraat. Aan de westzijde van de Overtoomsevaart (gedempt in 1903) bevond zich de Stadspolder; aan de oostzijde zette de Buitenvelderse polder zich voort tot aan de Amstel. Tussen Overtoom en Amstel ligt het eeuwenoude afwateringskanaal de Boerenwetering (de Watering). Oorspronkelijk mondde deze uit in het IJ. Met de aanleg van een groot deel van de woningen in het Museumkwartier werd gewacht tot de Koninklijke Waskaarsenfabriek, gelegen tussen de latere Pieter de Hooch de Nicolaas Maesstraat, in 1906 sloot. Het stratenpatroon ontstond vanaf 1902 en was gebaseerd op ontwerpen van P.J.H. en het college van B&W uit 1891. Vanaf 1907 werd het Museumkwartier bebouwd.
Reeds in 1883 waren door Amsterdam pogingen ondernomen om de gemeente Nieuwer Amstel te annexeren, maar die gemeente verzette zich heftig tegen haar machtige buur. De HBS aan het Roelof Hartplein, de brandweerkazerne op de hoek van de Van Baerlestraat, schuin tegenover het Concertgebouw en een nieuw stadhuis aan de Amsteldijk - het latere Gemeentearchief - dateren uit die tijd. In 1921 vond de annexatie van Nieuwer-Amstel plaats. De grond tussen de Willemsparkweg en de De Lairessestraat werd, voor de annexatie, door de gemeente Nieuwer-Amstel uitgegeven aan de bouwonderneming 'Maatschappij Weltevreden'. Deze strook liep van het Concertgebouw tot aan de Amstelveenseweg. Het stratenplan voor de Johannes Verhulststraat tot aan het Valeriusplein en in het verlengde hiervan de Lomanstraat en verder de Valeriusstraat, werd ontworpen door A.L. van Gendt. Vanaf circa 1915 is de strook grond tussen de De Lairessestraat / Cornelis Krusemanstraat en het Noorder Amstelkanaal uitgegeven in grote percelen voor de bouw van onder andere het duurdere type herenhuizen.
In 1908 werd de woningbouwvereniging 'De Samenwerking' opgericht. Deze vereniging bouwde aan de Moreelsestraat, de Nicolaas Maesstraat en de Frans van Mierisstraat met name woningen voor de meer gegoede burgerklasse. Tot 1928 bouwde De Samenwerking in totaal 850 woningen in het zuidelijk deel van het Museumkwartier, waaronder de Harmoniehof e.o., de J.M. Coenenstraat en aan het Roelofhartplein. Het gebied Duivelseiland en Frans van Mierisstraat e.o. vormt het overgangsgebied tussen de 19e-eeuwse speculatiebouw en de woningbouw van particulieren en woningbouwverenigingen in het begin van de 20e eeuw. De Concertgebouwbuurt, het Museumkwartier en het Duivelseiland zijn typische 19de-eeuwse segmenten. De buurten ten zuiden van de Roelof Hartstraat en ten zuiden van de Cornelis Krusemanstraat zijn vroeg 20e-eeuwse buurten. Wat betreft de karakteristieken van de bebouwing kunnen deze buurten tot de Gordel '20-'40 gerekend worden. Het gebied tussen het Noorder Amstelkanaal en de De Lairessestraat werd tussen 1915 en 1930 bebouwd. Dit is beduidend later dan de blokken ten noorden van de De Lairessestraat, die al in 1905 voltooid werden. De grond in dit gebied is uitgegeven in eenheden die tien tot twintig percelen omvatten, bestemd voor de seriebouw van een groot type herenhuis zonder bovenwoning. Het gebied bestaat uit een reeks min of meer gesloten bouwblokken met ruime, veelal geschakelde herenhuizen voorzien van een kap.
In 1917 werd het Plan Zuid van Berlage uit 1915 door de gemeenteraad aangenomen. Het plangebied ligt ruwweg tussen de Amstel en de Schinkel en sluit aan op de eerder tot stand gekomen stadsdelen de Pijp, het Museumkwartier en de Concertgebouwbuurt. Het plan van Berlage kan beschouwd worden als een plan op hoofdlijnen, waarin kwalitatief hoogwaardige overgangen naar het stratenpatroon van reeds bestaande stadsdelen werden gerealiseerd, waarin verschillende nieuwe opvattingen werden doorgevoerd - zoals de sterke hang naar symmetrie - en waarin toch voldoende flexibiliteit zat om nieuwe ontwikkelingen en inzichten een plaats te geven. Een van de centrale thema's in het plan was het onderscheid tussen brede, structuurbepalende (winkels)straten, waar het verkeer zich concentreert, en rustige woonstraten en pleinen. Amsterdam-Zuid is de plek waar de architectuur van de Amsterdamse school duidelijk tot uiting is gekomen. Delen van de Harmoniehof, de Banpleinbuurt en de Valeriusbuurt West maken deel uit van Plan Zuid van Berlage.
Plan Zuid van Berlage
2.2 Ruimtelijke Beheersvisie
2.2.1 Stedenbouwkundige structuur
Een groot deel van het plangebied maakt deel uit van de Amsterdamse 19de-eeuwse Ring. In de structuur van de Amsterdamse 19de-eeuwse Ring is nog veel van het oude landschap te zien. Men is uitgegaan van de oude polderverkavelingen, waardoor veel straten het oude slotenpatroon volgen. De lange, smalle rechthoekige bouwblokken zijn eigenlijk de directe opvolger van de middeleeuwse veenweiden. In de Concertgebouwbuurt is de oude verkaveling minder direct gevolgd en zijn ter verlevendiging pleinen aangebracht. Wel volgen ook hier de lange rechte straten de lijnen van de oude sloten en weiden.
De samenhang die er binnen de 19de-eeuwse Ring tussen architectuur en stedenbouw is, is niet van tevoren vanuit een samenhangende visie gepland. Deze samenhang is ontstaan doordat het stedenbouwkundige systeem van rechthoekige, gesloten bouwblokken een herkenbaar, regelmatig patroon vormt en de bebouwing in hoofdvorm en in detail tamelijk homogeen is. Er is binnen het stratenpatroon, dat onderbroken wordt door pleinen, parken en waterlopen, sprake van een duidelijke ordening. Het perspectivische vergezicht van de straten wordt begeleid door ritmisch gelede wanden van de bouwblokken. De individuele percelen bepalen de verticale lijnen en de sierbanden, dorpels en lijsten bepalen de horizontale lijnen. De hiërarchie tussen de straten onderling wordt bepaald door de relatie tussen de straatbreedte en de goothoogte. Voor buurtstraten geldt een standaard van 15 meter breed en 15 meter hoog, wat overeenkomt met 4 bouwlagen. Bij deze bijna vierkante doorsneden ontvangen alle woningen nog voldoende licht. De verhouding waarbij de goothoogte niet meer dan de straatbreedte mag zijn, werd binnen vrijwel de gehele Ring gevolgd en later vastgelegd in de Bouwverordeningen. Voor concentrische en radiale hoofdverkeerswegen, de hoofdassen in de buurt en enkele straten 'op stand' geldt een verhouding waarbij de straatbreedte 20 tot 30 meter is en de woning 4 bouwlagen bevat. In de straten 'op stand' bevatten de woningen over het algemeen een meer gewaardeerde architectuur en zijn de verdiepingen hoger opgetrokken.
Tot de openbare ruimte van de 19de-eeuwse Ring behoren de structuur van straten en pleinen, parken, het water van de grachten en de natuurlijke waterlopen. De inrichting en het profiel van de openbare ruimte bestaan uit de boomaanplant langs de wegen, de scheiding van verkeersstromen en het straatmeubilair. De structuur is nog redelijk intact, maar de inrichting vrijwel nergens meer. Karakteristiek zijn de ruitvormige en soms cirkelvormige pleinen welke zijn ontstaan door de afgeschuinde en afgeronde hoeken van de bouwblokken. Deze afgeschuinde en afgeronde hoeken leveren veel visuele ruimtewinst op. Het denkbeeldige vierkant dat in zijn geheel kan worden overzien op dezelfde kruising blijkt bij afgeschuinde hoeken veel groter te zijn. In de Ring zijn relatief veel parken en plantsoenen te vinden. De situering hiervan is altijd verbonden aan concentrische hoofdroutes. In tegenstelling tot de meeste andere straten waren deze routes meestal met bomen beplant. Voortuinen zijn in de Ring spaarzaam. Zelden werd een openbaar gebouw gebruikt als afsluiting van een zichtas. De Jacob Obrechtkerk lijkt deze functie wel te hebben, maar deze staat niet precies in de as van de Palestrinastraat. Alleen de Vondelkerk van Cuypers bevat deze functie in de door Cuypers zelf ontwikkelde Vondelstraat. De structuur van de waterlopen vormde het raamwerk waarbinnen de planvorming in de Ring gestalte kreeg. Het Museumkwartier en de Willemsparkbuurt worden door het Noorder Amstelkanaal gescheiden van de Stadionbuurt en de Apollobuurt. De Boerenwetering scheidt het Museumkwartier van De Pijp.
2.2.2 Willemsparkbuurt
De stedenbouwkundige structuur van de Willemsparkbuurt, waarbinnen Valeriusbuurt Oost en Valeriusbuurt West gelegen zijn, is in zijn hoofdopzet veelal bepaald door de richting van de sloten en paden in de vroegere weilanden langs boeren- en tuindersbedrijfjes. Het heeft hierdoor een langgerekte vorm in oost-west richting.
De eerste hoofdas wordt gevormd door de Willemsparkweg en in het verlengde hiervan de Koninginneweg. De knik op het overgangspunt van de twee wegen is het gevolg van de uitleg van het Willemspark. De tweede hoofdas, de De Lairessestraat en in het verlengde de Cornelis Krusemanstraat vormt de rechte verbinding tussen de Van Baerlestraat en de Amstelveenseweg. De overige straten zijn nevenstraten, omdat deze worden onderbroken door de dwarsstraten, waarvan de dwarsassen worden gevormd door de Cornelis Schuytstraat, de Emmastraat en de Emmalaan / Valeriusplein.
Het centrum van het Willemspark wordt gevormd door het Emmaplein. In het verlengde van dit plein ligt het Valeriusplein, ontworpen naar een plan van Berlage. Het Valeriusplein ligt in een lijn met het Olympiaplein aan de andere zijde van het Noorder Amstelkanaal. Deze lijn vormt een monumentale as, via het poortgebouw van het Amsterdams Lyceum. Dit Amsterdams Lyceum vormt met de flankerende appartementengebouwen Valeriusterras en Westhove een bijzonder ruimtelijk element.
Een ander stedenbouwkundig waardevol element vormt de reeks profielen van de Pieter Lastmankade en de Jan van Goyenkade, welke verder doorloopt in de Reynier Vinkeleskade, met aangrenzende gevelwanden. Dit deel geeft intern structuur aan het gebied rond het Noorder Amstelkanaal dat, door drukke verkeerswegen en water omsloten, een geïsoleerde ligging heeft. Het groen heeft met z'n volgroeide bomen en zonnige ligging aan het water een voor de recreatie substantiële maat.
Van waarde zijn verder nog de noordelijke en zuidelijke gevels van de Haquartstraat, de Viottastraat en de De Lairessestraat tussen de Dufaystraat en de Lassusstraat. De voorgevelrooilijn van deze straten is gedeeltelijk teruggelegd en de verwijding wordt geaccentueerd in de architectuur waardoor er een grotere verblijfswaarde ontstaat.
2.2.3 Museumplein en omstreken
In het uitbreidingsplan van Van Niftrik uit 1867 is er van uitgegaan dat het Museumkwartier een exclusieve woonwijk binnen de 19e-eeuwse gordel zou worden. Tussen het Vondelpark en de Boerenwetering projecteerde Van Niftrik een villawijk met de mogelijkheid tot plaatsing van het Museum Willem I (het latere Rijksmuseum), een nieuwe schouwburg en een grote kerk. Het centrum van dit stadsgedeelte was ingeruimd voor een zeer groot rond plein waar 12 wegen uitstraalden. Dit uitbreidingsplan heeft de eindstreep niet gehaald. Wel zijn er vele elementen uit dit plan in latere plannen opgenomen. J. Kalff liet in zijn uitbreidingsplan voor Amsterdam uit 1876 het gedeelte tussen P.C. Hooftstraat en Boerenwetering oningevuld. In het plan was wel de mogelijkheid opgenomen de Ceintuurbaan door te trekken (Roelof Hartstraat - Van Baerlestraat en Constantijn Huygensstraat) zodat een ringweg om de oude stad ontstond.
In 1902 werd het voorstel voor het plan Museumplein en de omringende krans van straten van P.J.H. Cuypers van 1891 in gewijzigde vorm door de Gemeenteraad aangenomen. Het was bepalend voor de verdere ruimtelijke ontwikkeling van het Museumplein. Dit plan had een centraal gelegen, groot plein dat als groene long van belang zou zijn voor de gezondheidstoestand van de bewoners in de omliggende wijken. De monumentale en symmetrische vorm van het Rijksmuseum als stadspoort naar het nieuw te bouwen stadsdeel vroeg om een brede allee in het verlengde van de doorrit. De ligging van het Concertgebouw en het Stedelijk Museum maakte de stedenbouwkundige indeling van het Museumplein lastig. Het Concertgebouw (1888) ligt een kleine slag gedraaid en iets terzijde van de zichtas vanuit het Rijksmuseum. Het Stedelijk Museum (1894) ligt, net als het Rijksmuseum, met zijn rug naar het Museumplein gericht. Tot een goede inrichting van het Museumplein kwam het niet. Het terrein werd verhuurd voor grootschalige manifestaties en sportactiviteiten. Vanaf 1952 werd een nieuw inrichtingsplan van C. van Eesteren uitgevoerd, waarbij in aansluiting op de snelweg vanuit Den Haag en Schiphol een verbinding zou komen in de vorm van een middenweg tot aan het Rijksmuseum. De snelweg is echter nooit voltooid.
In de jaren '90 is het Museumplein heringericht door de Deen Sven-Ingvar Andersson. Sterke punten van het nieuwe Museumplein zijn de versterking van de zichtlijnen, de parkaanleg, de open ruimte die voor het Concertgebouw is vrijgelaten en de terugdringing van de auto's en bussen. De asymmetrie in het gebruik werd versterkt door aan de westzijde het voetgangersverkeer te concentreren, terwijl het fietsverkeer naar een kronkelend parcours aan de oostzijde werd verwezen. Het 'ezels-oor' aan de Van Baerlestraat heeft een vanzelfsprekende plek veroverd. De laantjes, de lichtlijn en het straatmeubilair versterken het hybride karakter van het plein. Andersson koos bovendien voor een neutrale klinkerverharding waarin fietsers en voetgangers niet een duidelijke, eigen plek kregen.
Het J.W. Brouwersplein kan als een stedenbouwkundige uitloper van het Museumplein worden beschouwd. De gevelwand J.W. Brouwersplein, J.W. Brouwersstraat is een onderdeel van de plaatselijk vanaf het Museumplein zichtbare omringende bebouwing en vormt voor wat betreft schaal, structuur, materiaalgebruik en detaillering een rustige, bijna ongemerkte overgang van het Museumplein met zijn monumentale bebouwing naar de achter het Concertgebouw gelegen gave woonstraten.
Een stedenbouwkundig waardevol element in het gebied rond het Museumplein vormt de Harmoniehof. De Harmoniehof is een woonbuurtje, gebouwd in de stijl van de Amsterdamse School, dat door zijn schaal een harmonieus geheel met zijn omgeving vormt. Vrijwel de gehele buurt is op de kaart cultuurhistorisch waardevolle bebouwing opgenomen.
2.3 Bebouwingstypologie
De bebouwing in het Museumkwartier is grotendeels eind 19e eeuw, begin 20e eeuw tot stand gekomen. Door het luxe karakter van de bebouwing onderscheidt de wijk zich van de overige stadsuitbreidingen uit dezelfde periode. Het grootste gedeelte van het gebied maakt deel uit van de '19e-eeuwse gordel'. De buurten ten zuiden van de Roelof Hartstraat en ten zuiden van de Cornelis Krusemanstraat behoren, wat de karakteristieken van de bebouwing betreft, tot de 'Gordel '20-'40'.
2.3.1 19e-eeuwse gordel
De bebouwing van de 19e-eeuwse gordel van Amsterdam wordt getypeerd door gesloten bouwblokken met bebouwing van vier of vijf bouwlagen al dan niet met kap. Doordat het oude slotenpatroon gevolgd is, zijn de binnenterreinen ondiep en in de loop der tijd deels bebouwd geraakt.
Onder een bouweenheid wordt verstaan een pand of een aantal panden dat gebouwd is op grond van de aanvraag met bijbehorende ontwerptekening. Een architectuureenheid is een pand of een aantal panden dat in uiterlijke verschijningsvorm een duidelijke samenhang vertoont. Er is in het Museumkwartier een aantal grotere architectuureenheden te vinden. Er komen ook bouweenheden voor die uit meer architectuureenheden bestaan en andersom kunnen architectuureenheden uit meerdere bouweenheden bestaan. De bouweenheden zijn meestal uit repeterende elementen opgebouwd. In het duurdere segment woningen, villa's en herenhuizen is de architectonische differentiatie beduidend groter dan in de volkswoningbouw, met name in de periode na 1900. Steekkappen met vakwerk, gepleisterde gevels en andere vormen die invloeden vertonen van Engelse en Duitse landhuizen, maar ook traditionele elementen die teruggrijpen op het verleden, komen voor.
2.3.2 Museumplein en omstreken
Rond het Museumplein wordt de bebouwing gekarakteriseerd door ruim opgezette herenhuizen. Uitzondering hierop vormt de P.C. Hooftstraat, waar goedkopere huizen zijn gebouwd. Rondom het Museumplein zijn er een aantal villa's te vinden. Samen met de musea bepalen deze villa's het gezicht van het plein.
Aan de westzijde van de Museumpleinbuurt zijn herenhuizen te vinden in een eclectische stijl met renaissance en classicistische elementen. Traditionele baksteenbouw met detaillering van de Art-Nouveau en de Nieuwe Kunst is in het begin van de 20e eeuw populair. Vooral in geveltoppen en portieken zijn deze motieven terug te vinden. Rondom het Museumplein en in het oostelijk deel van de wijk is architectuur van latere datum te vinden. De villa's rondom het Museumplein zijn in diverse stijlen, van eclecticisme tot traditionalisme, gebouwd. Een deel van panden in de Johannes Vermeerstraat is gebaseerd op de landelijke (Duitse) bouwkunst.
Waar in het Museumkwartier vooral sprake is van veel luxe en grote woningen in gevarieerde architectuur, vormt het Duivelseiland hier een uitzondering op. Deze buurt sluit aan op De Pijp met veel kleine woningen. De drie zuidelijke buurten langs het Noorder Amstelkanaal, Banpleinbuurt, Hondecoeterbuurt en de Harmoniehofbuurt, zijn grotendeels in de jaren '20 gebouwd. Met name de Banpleinbuurt bevat veel zeer grote woningen. De woningen in de Harmoniehof vormen een bijzondere eenheid in architectuur en eigendom.
2.3.3 Vondelpark-Concertgebouwbuurt
Tussen 1900 en 1920 werd de bebouwing in de Vondelpark-Concertgebouwbuurt gerealiseerd. In deze buurt zijn de volgende drie typische zones zijn te onderscheiden:
- a. De strook vrijstaande villa's direct aan het Vondelpark en in het Willemspark. Deze strook villa's valt buiten het projectgebied en zal dus verder buiten beschouwing gelaten worden.
- b. De bebouwing langs de oneven zijde van de Van Eeghenstraat en langs de Willemsparkweg en de Van Breestraat, waar werd 'ingevuld' tussen bestaande bebouwing. Kenmerkend voor deze straten zijn de individuele bouw en de gesloten bouwblokken, waarin ook serie panden als een geheel zijn ontworpen.
- c. De overige straten, zoals de Valeriusstraat, de Verhulststraat en de Lomanstraat, waar typische gesloten bouwblokken werden gebouwd.
Het 'invullende' bouwen is vooral opvallend aan de Willemsparkweg, waar veel jaarstenen de verschillende bouwjaren aangeven. Er zijn jaren geweest waarin de royaal van ornamenten voorziene huizen afwisselden met open gaten, welke nog moesten worden bebouwd en waar doorheen men uitzicht had op de achterliggende landerijen. De Van Breestraat bestaat daarentegen uit bebouwing die niet zozeer uit aparte eenheden bestaat, maar meer uit 4 tot 6 qua bouwwijze en detaillering bij elkaar horende huizen. In mindere mate wordt dit ook in de Valeriusstraat aangetroffen. De Van Breestraat, de Palestrinastraat en de Valeriusstraat zijn in hoog tempo volgebouwd. Al in 1905 waren hier aaneengesloten straten ontstaan met een gevarieerde bebouwing van doorgaans vier woonlagen.
De Johannes Verhulststraat en de overige straten vanaf de Emmastraat richting Amselveense weg zijn ook kort na 1900 volgebouwd, maar met typische gesloten bouwblokken. Opmerkelijk is dat in deze straten veel minder aandacht geschonken is aan het detail aan de buitenkant dan in de bovengenoemde straten als de Willemsparkweg: een enkel balkonnetje heeft nog wel eens een ornament en soms zijn portieken met tegeltableaus verfraaid. Wel is ook hier veel zorg besteed aan het interieur, zoals fraai gestuukte plafonds en houtwerk met veel profielen. Wat verder opvalt is dat aan de bouwexplosie van 1900-1905 abrupt een einde kwam. Tot ongeveer 1910 hield achter de bebouwing aan de oneven kant van de Johannes Verhulststraat en de in het verlengde liggende Lomanstraat, de bebouwing halt. Vanaf 1910 werden terreinen langs de De Lairessestraat en de Cornelis Krusemanstraat in erfpacht uitgegeven en ontstonden daar monumentale, aaneen gebouwde herenhuizen, vroege types van flatwoningen en, meer richting de Amstelveenseweg, complexen van woningbouwverenigingen, doorgaans in de stijl van de Amsterdamse School gebouwd. Het feit dat het gemeentebestuur toentertijd al met het uitbreidingsplan Zuid van Berlage, goedgekeurd in 1917, bezig was, heeft invloed gehad op de meer monumentale wijze van bouwen langs de als doorgaande verkeersroute geplande De Lairessestraat en de Cornelis Krusemanstraat.
2.3.4 Gordel '20-'40
Karakteristiek voor de Gordel '20-'40 is de samenhang tussen de hiërarchische, bloksgewijze stedenbouwkundige opzet - van hoofdassen tot intieme pleintjes - de architectuur van de straatwanden en de aandacht voor het sculpturale detail. Hogere bebouwing op de hoeken versterkt de hoofdassen en markeert de toegang tot de woonstraten en achtergelegen buurten. De bebouwing bestaat uit architectonische eenheden. Een architectuureenheid is een pand of een aantal panden dat in uiterlijke verschijningsvorm een duidelijke samenhang vertoont. Deze eenheden kunnen een heel bouwblok, een straatwand of een groot aantal aaneengesloten huizen die samen een lange straatwand vormen, betreffen.
Binnen de Gordel '20-'40 wordt het beeld van de architectuur bepaald door de grote vlakken metselwerk, met daarin een evenwichtige compositie van in ritme geplaatste openingen, erkers, balkons, penanten en andere elementen. De gevels zijn rijk aan detaillering. Er is vaak gebruikt gemaakt van verschillende steensoorten en metselverbanden, er is een grote verscheidenheid aan kozijnvormen en er is veel beeldhouwwerk aangebracht. Ook is er veel aandacht besteed aan kleine details als raampjes in voordeuren, deurknoppen en sierrandjes.
Vanaf circa 1915 is de strook grond tussen de De Lairessestraat / Corn. Krusemanstraat en het Noorder Amstelkanaal uitgegeven in grote percelen voor de bouw van o.a. het duurdere type herenhuizen in seriebouw zonder bovenwoning. Rond het Valeriusplein werden flatwoningen in de duurdere categorie woningen gerealiseerd. In het zuidwesten van de strook werd in 1921 een door J.C. van Epen ontworpen complex sociale woningen in de stijl van de Amsterdamse School gerealiseerd (Corn.Krusemanstraat 27-43 / Hendrik Jacobszstraat 27-33 / Pieter Lastmankade 31-39).
2.4 Functionele Beheersvisie
Het Museumkwartier kent een vrij centrale ligging binnen het stadsdeel Oud Zuid en bepaalt de luxe uitstraling die Oud Zuid heeft. De buurt is, mede door de ligging nabij het Vondelpark, in trek bij kapitaalkrachtige bewoners en bedrijven als woon- en werkbuurt.
2.4.1 Museumplein en omstreken
Het gebied rondom het Museumplein bevat een aantal stedelijke functies. Met de grote musea en het Concertgebouw trekt de wijk jaarlijks miljoenen bezoekers uit binnen- en buitenland. In samenhang hiermee zijn er in de wijk circa 40 hotels, pensions en dergelijke gesitueerd. Overige bovenwijkse voorzieningen zijn een aantal scholen voor voortgezet onderwijs, het Zuiderbad en de Jellinek Kliniek. In totaal zijn in de wijk circa 150 voorzieningen op het gebied van onderwijs, sport en recreatie, cultuur, etc. te vinden.
De wijk telt een groot aantal bedrijven (circa 4.000), waarvan een groot deel werkzaam is in de financiële en zakelijke dienstverlening. Deze bedrijven zijn met name gevestigd rond het Museumplein en langs het Vondelpark. De winkelconcentraties bevinden zich in de P.C. Hooftstraat / Van Baerlestraat, de Cornelis Schuytstraat en de Roelof Hartstraat en richten zich voornamelijk op de kleding en mode. De P.C. Hooftstraat bevat hierbij een bovenstedelijke functie voor winkels in het luxe segment. Verder bevinden zich in de wijk nog zo'n 60 restaurants.
Ondanks deze grote hoeveelheid niet-woonfuncties is de meest voorkomende functie in het Museumkwartier de woonfunctie. Naast de aanwezige losstaande villa's en villa-achtige panden, is 95% van de woningen gebouwd als meergezinsbouw in een gesloten bouwblok.
In de Concertgebouwbuurt / Cornelis Schuytbuurt zijn voorzieningen als onderwijsvoorzieningen, kerken en medische, sociale en culturele voorzieningen verspreid over de wijk gesitueerd. Er zijn in dit gebied verder opvallend veel kamerverhuurbedrijven en pensions, kantoren en praktijkwoningen. Binnen deze wijken kunnen de straten in verschillende functies verdeeld worden. Typische woonstraten zijn de Van Breestraat, de Valeriusstraat, de Johannes Verhulststraat en de Palestrinastraat. Echte winkelstraten zijn de Van Baerlestraat en de Cornelis Schuytstraat. De overige straten kennen een gemengd karakter.
Het gebied rond de Frans van Mierisstraat is een woon-werkgebied. De verhouding tussen wonen en werken geeft de buurt haar typerende karakter. Het betreft hier bedrijvigheid op kleinschalig niveau, waardoor deze functie goed in de woonbuurt past. Daarnaast bevat deze buurt veel onderwijsvoorzieningen.
In Duivelseiland is de meest voorkomende functie de woonfunctie. Daarnaast bevat de buurt veel detailhandels- en kleine ambachtelijke bedrijven.
De Harmoniehof kan geheel als een woonbuurt bestempeld worden. Met uitzondering van de aan de rand van de buurt gelegen Roelof Hartstraat en het Roelof Hartplein, zijn in de buurt nagenoeg geen bedrijven en winkels te vinden.
2.4.2 Willemsparkbuurt
De Willemsparkbuurt is overwegend een woonbuurt. De van oorsprong woonpanden zijn uiterlijk nauwelijks veranderd, maar wel vaak van binnen verbouwd tot kantoorruimtes. Voorzieningen bevinden zich deels verspreid in de wijk. De Willemsparkbuurt heeft in vergelijking met Oud Zuid een klein aantal winkels en is de enige buurt in Oud Zuid zonder een echt winkelgebied. De voornaamste concentratie van winkels en horeca bevindt zich aan de rand van de wijk langs de Amstelveenseweg (aansluitend op winkelgebied Zeilstraat / Hoofddorpplein). Daarnaast is er aan de Koninginneweg detailhandel aanwezig.
In tegenstelling tot het kleine aantal winkels zijn er wel veel kantoren in deze buurt. Na het Museumkwartier zijn de meeste kantoren in Oud Zuid te vinden in de Willemsparkbuurt, waardoor deze buurt een belangrijke kantoorfunctie heeft.
In de Willemsparkbuurt zijn een aantal onderwijsvoorzieningen, een vestiging voor naschoolse opvang, een peuterspeelzaal en een aantal kinderdagverblijven gevestigd. Wat betreft sociaal cultureel en maatschappelijk werk zijn er een verzorgingstehuis, de Jan van Gooyenkliniek, de Valeriuskliniek, het Joods Maatschappelijk Werk en het Wijkopbouwcentrum gevestigd.
2.5 Openbare Ruimte
2.5.1 Autoverkeer en parkeren
Binnen het plangebied bevinden zich enkele drukke ontsluitingswegen. Wegen welke onderdeel uitmaken van het hoofdnet voor auto's van Amsterdam zijn de Hobbemakade, de Stadhouderskade en de Amstelveenseweg. Overige 50 km/u wegen met een stedelijke doorgangs- en verkeersfunctie zijn de Koninginneweg / Willemsparkweg, de Van Baerlestraat, de Paulus Potterstraat / Hobbemastraat, de Roelof Hartstraat, de Joh. M. Coenenstraat, de De Lairessestraat / Cornelis Krusemanstraat en het zuidelijke deel van de Cornelis Schuytstraat. De overige rijwegen binnen het plangebied zijn alle 30 km/u wegen en hebben een overwegende verblijfsfunctie.
Aan de zuidzijde van het Museumplein, aan de Van Baerlestraat, bevinden zich de in- en uitgang van de ondergrondse parkeergarage van Q-park. Deze garage is bedoeld voor de bezoekers van de vele voorzieningen (winkels, supermarkt, horeca, musea, kantoren) op en rond het Museumplein. De ingang van de parkeergarage is gesitueerd bij de ingang van de supermarkt. De uitgang van de parkeergarage bevindt zich recht tegenover het Concertgebouw; de uitrit maakt deel uit van het kruispunt Van Baerlestraat / Concertgebouwplein / Gabriël Metsustraat. Voor toeristen-bussen is een aparte busgarage, eveneens ondergronds gesitueerd. De ingang van deze parkeergarage bevindt zich aan de Paulus Potterstraat, de uitgang ervan aan de Hobbemastraat. Voor het overige vindt het parkeren binnen het plangebied hoofdzakelijk plaats in de openbare ruimte (langs rijwegen) en in inpandige parkeervoorzieningen.
De Nota Parkeren geeft aan dat bij herontwikkeling voorzien dient te worden in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Ongebouwde parkeervoorzieningen zijn daarbij niet gewenst. Tegelijkertijd heeft het stadsdeel een lijn ingezet om het open en groene karakter van tuinen te behouden. Voor het oplossen van de parkeervraag bij (ver)nieuwbouw betekent dit dat het parkeren ondergronds opgelost dient te worden. Hierbij kan het voorkomen dat het noodzakelijk is dat de garage (deels) onder de tuin komt te liggen. Aan de wens vanuit de Nota Parkeren kan, onder bepaalde voorwaarden, worden voldaan zonder dat dit ten koste gaat van het open en groene karakter van tuinen.
Geohydrologisch is het niet mogelijk om (parkeer-)kelders bij recht toe te staan. Indien het hele plangebied onderkelderd wordt tot een diepte van 3 (of 4) meter, dan heeft dit ongewenste gevolgen voor de ondergrondse waterstromen. Parkeerkelders onder de hoofdbebouwing en in de achtertuinen worden daarom met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.
2.5.2 Langzaam verkeer
Het plangebied is per fiets en te voet goed bereikbaar. Binnen het gebied bevinden zich diverse voetverbindingen. Diverse wegen maken deel uit van het hoofdnet voor de fiets.
2.5.3 Openbaar vervoer
Het plangebied is goed bereikbaar per openbaar vervoer door middel van een diversiteit aan tram- en busverbindingen die door en langs de wijken lopen. Er lopen tramlijnen door de Hobbemastraat, de Paulus Potterstraat, de Willemsparkweg, de Koninginneweg, de Amstelveenseweg, de Van Baerlestraat, de Roelof Hartstraat, de J.M. Coenenstraat, de De Lairessestraat, de Cornelis Krusemanstraat, de Gabriël Metsustraat, de Johannes Vermeerstraat en de Ruysdaelstraat. Een vijftal buslijnen volgt de route door de De Lairessestraat / Cornelis Krusemanstraat, de Van Baerlestraat en de Paulus Potterstraat / Hobbemastraat.
2.5.4 Verblijfsgebieden
Het Museumplein vormt de belangrijkste openbare recreatieve ruimte en is tevens het belangrijkste herkenningspunt binnen het plangebied. Het plein kent een zeer veelzijdig gebruik door zowel bewoners als toeristen: als groenvoorziening, zit-, speel- en, sportgelegenheid, uitlaatplaats voor honden en als plek voor diverse evenementen.
Twee andere openbare groene verblijfsgebieden zijn het Valeriusplein en de groenstrook langs het Noorder Amstelkanaal ter hoogte van de Jan van Goyenkade en de Reijnier Vinkeleskade.
Valeriusplein
Noorder Amstelkanaal
2.5.5 Groen
De 19e-eeuwse gordel bestaat uit een aantal wijken die voornamelijk gebouwd zijn in de periode 1880 - 1915. De bredere hoofdwegen, zoals de Stadhouderskade en de Willemsparkweg, kennen in het algemeen altijd laanbeplanting. De straten waar de gegoede burgerij woonde en die breed genoeg waren bevatten vaak een dubbele bomenrij. In sommige straatprofielen, zoals bij de Johannes Vermeerstraat, was ruimte voor een groene middenberm. In de smallere woonstraatjes stonden vaak geen bomen. Het streven in de gordel '20 - '40 was een sterke samenhang tussen stedenbouw, architectuur en openbare ruimte te creëren. Water en groen kregen daarin een bepalende rol. De hiërarchie in de stedenbouwkundige opbouw van lange, monumentale verkeersassen en lanen en haaks daarop staande buurtstraten, worden door de boombeplanting benadrukt. Op een aantal plaatsen wordt door de beplanting de overgang van de 19e-eeuwse gordel naar de gordel '20- '40 geaccentueerd. Een voorbeeld hiervan is het Jacob Obrechtplein.
De bomen in de wijk zijn mede bepalend voor de beeld- en belevingskwaliteit. Door de aanwezigheid van de bomen ontstaat er variatie en diversiteit in het stadsbeeld. Daarnaast zorgen bomen voor zuivering van de lucht. Vrijwel alle straten, pleinen, parken en oevers in het gebied bevatten bomen. De toepassing van de bomen in het straatprofiel en op de pleinen heeft op een gevarieerde wijze plaatsgevonden. Hierbij is er ingespeeld op de architectuur van de omgeving. Veel stadsstraten zijn lange gebiedsontsluitingswegen, die door meerdere wijken lopen. In dit type straten staan meestal één of meerdere bomenrijen van (monumentale) iepen of platanen. Door deze (boom)beplanting aan beide zijden van de straat worden de straten omgevormd tot lanen. Veel van deze lanen bestaan uit vier tot zes symmetrische bomenrijen (laanbeplanting) en een plantsoen in de middenberm. De assen worden gekenmerkt door een wijkoverschrijdende aaneenschakeling van groene ruimtes die onderdeel uitmaken van de stedenbouwkundige structuur. Op verkeerspleinen overheerst vaak de verkeersfunctie, maar de ruimte wordt sterk bepaald door de boombeplanting. Oud Zuid heeft een structuur van gesloten bouwblokken. Hierdoor kent het gebied veel binnentuinen. Vooral van de bouwblokken aan de winkelstraten zijn veel binnentuinen volgebouwd. Ook worden door particulieren veel binnentuinen verhard. Deze ontwikkeling vormt een bedreiging voor het groene beeld en het waterbergend vermogen van de private binnentuinen. Percentueel bevat het plangebied overigens weinig groen, met uitzondering van het Vondelpark, het Museumplein en het Valeriusplein. Dit wordt echter ruimschoots gecompenseerd door de nabije aanwezigheid van het Vondelpark.
Museumpleinbuurt
De Museumpleinbuurt wordt gedomineerd door het Museumplein. Het plein bestaat uit een groene vlakte zonder duidelijke gevelwanden. Het plein wordt omringd door villa's en musea. De buurt is gebouwd als een luxe wijk. Zodoende zijn met name de Jan Luykenstraat en de straten rond de Johannes Vermeerstraat beplant met acacia's. Aan de westzijde van het Museumplein zijn de losstaande woonhuizen in strak omlijnde blokken geplaatst. Dit geeft de wijk een stedelijk karakter, waardoor de bomenrijen fungeren als verlevendiging van het straatprofiel. Daarentegen geldt voor de Frans van Mierisstraat dat het aanwezige iepenscherm de straat een monumentaal effect geeft. De Johannes Vermeerstraat heeft een breed profiel. De in de middenberm gesitueerde dubbele rij esdoorns markeren het midden van de straat. Het Roelof Hartplein is bij de laatste herinrichting getransformeerd tot een verkeersknooppunt. Van het vroegere groene karakter is slechts een plantsoen met enkele overgebleven monumentale bomen aan de noordzijde van het plein overgebleven. In de voortuin aan de zuidwest zijde van het plein staan karakteristieke taxusbomen. Deze zijn mede bepalend voor de uitstraling van het plein.
Willemsparkbuurt
Het Willemspark werd als onderdeel van het Vondelpark opgezet. Hierbij werd een parkachtige opzet nagestreefd, met een schijnbaar willekeurige plaatsing van de bebouwing in het groen. De wijk bevat een mix van rechte en slingerende straten die op de ingangen van het Vondelpark aansluiten. Het voetpad werd door linden gemarkeerd. Dit profiel bestaat nog steeds, maar is in de loop der tijd enigszins aangepast. De ruimte tussen de bomen wordt nu gebruikt parkeerplaats en er is een trottoir aangelegd. Circa twintig meter hoge monumentale iepen geven de Willemsparkweg de allure van een entree tot het villapark. Speciaal zijn de schuinstaande platanen in de Lomanstraat. Deze overkappen in de zomer de straatruimte en werken daardoor als een soort zonnescherm.
Concertgebouwbuurt
In het gebied rond het concertgebouw hebben vrijwel alle straten bomen. De datering, soort en hoogte van deze bomen verschilt per straat, waardoor ook het ruimtelijk effect verschilt. Zo staan er bijvoorbeeld in de Johannes Verhulststraat monumentale iepen, terwijl er in de Van Breestraat acacia's staan. Kenmerkend voor de buurt is het raster van pleintjes op de kruispunten. Op deze pleintjes staan veelal kastanjes, welke een omsloten verblijfsruimte vormen temidden van het autoverkeer. De kruispunten in de Johannes Verhulststraat zijn hier goede voorbeelden van. In deze straat staan twee rijen monumentale iepen. Bij de kruispunten worden deze rijen door een rand van lagere kastanjes onderbroken.
Noorder Amstelkanaal
Een stedenbouwkundig waardevolle strook betreft de groenstrook langs het Noorder Amstelkanaal ter hoogte van de Jan van Goyenkade en de Reijnier Vinkeleskade. Het profiel van deze groenstrook geeft intern structuur aan het gebied rond het Noorder Amstelkanaal dat, door drukke verkeerswegen en water omsloten, een geïsoleerde ligging heeft. Het groen heeft met z'n volgroeide bomen en zonnige ligging aan het water een voor de recreatie substantiële maat.
2.5.6 Water
Het plangebied wordt aan de zuid-, oost- en noordoostzijde begrensd door respectievelijk het Noorder Amstelkanaal, de Boerenwetering en de Singelgracht. De Boerenwetering verbindt de Singelgracht met de Amstelkanalen. Binnen deze projectgrenzen is, behalve een kunstmatige vijver op het Museumplein, geen oppervlaktewater aanwezig. Het water fungeerde in de 19e-eeuwse wijken als begrenzing van de verschillende wijken. De waterlopen werden ontworpen voor waterberging en als sierwater. Daarnaast vindt er op de waterlopen veel pleziervaart plaats en vormen de oevers uitloopgebied voor de diverse buurten. Grote en typische kwaliteiten van de waterlopen zijn de openbare toegankelijkheid, de mogelijkheden voor recreatief gebruik van de oevers en het zicht op het water. De waterstructuur is net als de groenstructuur zeer divers. De waterlopen binnen dit deel van het stadsdeel Zuid kunnen gezien worden als de groenblauwe slagaders, die langs en door het stadsdeel lopen en het stadsdeel verbinden met de rest van de stad en het omringende landschap.
Noorder Amstelkanaal
De Amstelkanalen zijn een oost-west verbinding tussen de structuurdragers Amstel en Schinkel. Het Noorder Amstelkanaal vormt de zuidgrens van het projectgebied. Het water en de oevers van het Noorder Amstelkanaal maken onderdeel uit van het Plan Zuid van Berlage. Ter hoogte van de Amstelveenseweg wordt de verbinding van het Noorder Amstelkanaal met de Stadiongracht door een dam onderbroken, waardoor potenties als de doorvaarbaarheid, het vergroten van de waterberging, het verbeteren van de doorstroming en de ecologische waarden niet worden benut. Aan de zuidoost-punt van het projectgebied komen de Amstelkanalen en de Boerenwetering samen op een soort waterplein. Dit plein is beperkt beleefbaar. Aan de noordwest-oever van het waterplein bevinden zich een benzinestation en een roeivereniging. Ter hoogte van de Pijp belemmeren enkele woonboten het zicht op het water. Over het algemeen geldt voor de rest van het Noorder Amstelkanaal dat het zicht op het water goed is en de oevers openbaar toegankelijk zijn. Langs het Noorder Amstelkanaal zijn geen officiële afmeerplaatsen en -voorzieningen, waardoor boten veelal aan bomen, straatmeubilair en willekeurige paaltjes worden afgemeerd. Ligplaatsen voor woonschepen zijn niet toegestaan. Wel toegestaan is het stallen van boten ter hoogte van het Indië-Nederland monument en bij het Hiltonhotel De inrichting van de parkachtige oevers is enigszins verschraald door versmalling van de oevers, het kappen van bomen, het niet tijdig verjongen van de beplanting, de vermindering van de diversiteit aan beplanting en het verdwijnen van veel onderbeplanting. De ecologische waarde van het Noorder Amstelkanaal en de oevers is beperkt. Vooral bij de bruggen worden de verbindingen onderbroken.
Boerenwetering
De Boerenwetering dateert al uit de 11e eeuw en is daarmee één van de oudste waterlopen van Amsterdam. Het kreeg echter pas met het Plan Zuid van Berlage een belangrijke stedenbouwkundige betekenis. Het profiel van de Boerenwetering bestaat uit drie gedeeltes. Het noordelijk deel, van Stadhouderskade tot de Eerste Jan Steenstraat, is het smalste gedeelte. De watergang bevat hier openbare, schuine kades waaraan pleziervaartuigen afgemeerd liggen. De schuine kades hebben geleid tot de bouw van ongewenste steigers. In dit gedeelte liggen geen woonboten. Dit heeft tot gevolg dat langs het noordelijk deel van de Boerenwetering het zicht op het Rijksmuseum gewaarborgd is. In het noordelijk deel liggen door het Natuur- en Milieuteam beheerde floatlands. Deze floatlands zorgen in de zomermaanden voor een groen beeld. Bovendien voorkomen ze het afmeren van vaartuigen en zijn ze van ecologische waarde. Aan de kademuren van de Boerenwetering komen bijzondere varens voor, die genoteerd staan op de zogenaamde rode lijst van bijzondere planten. Ook langs het middenstuk van de Boerenwetering zijn de kades openbaar. Het profiel is hier breder dan in het noordelijk deel. Aan beide zijdes van de oever liggen in dit gedeelte woonboten en pleziervaartuigen. Enkele woonboten verhouden zich qua schaal en maat niet met die van de Boerenwetering. Ook hebben enkele woonbootbewoners de openbare oever voor privégebruik ingericht. Aan de westelijke oever van de Boerenwetering ligt aan de Hobbemakade een plantsoen. Het derde deel van de Boerenwetering ligt ten zuiden van de Amstelkanalen en valt buiten het projectgebied.
Singelgracht
Langs de noordoostgrens van het Museumkwartier loopt de Singelgracht. Het betreft hier een stadsdeeloverschrijdende waterloop. In de Nota Ruimtelijke Randvoorwaarden Singelgrachtzone is afgesproken dat bij herinrichtingswerkzaamheden als uitgangspunt dient dat de kade als wandelpromenade toegankelijk wordt gemaakt voor langzaam verkeer. Langs de kade liggen woonboten en bedrijfsvaartuigen. Doordat echter afmeervoorzieningen ontbreken liggen de woonboten afgemeerd aan de bomen, wat slecht is voor de gezondheid van deze bomen. De bedrijfsvaartuigen liggen over het algemeen aan steigers. Langs de Singelgracht loopt een belangrijke oost-west verbinding.
2.6 Cultuurhistorie, Monumenten En Archeologie
De aanwezigheid van monumenten of in cultuurhistorisch of archeologisch opzicht waardevolle gebieden kan nadere eisen stellen aan het bestemmingsplan. Door de provincie Noord-Holland is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waarop onderscheid wordt gemaakt in de thema's 'bouwkunde', 'historische geografie' en 'archeologie'. Hieronder wordt aan de hand van deze thema's voor het Museumkwartier / de Willemsparkbuurt beschreven welke historische waarden het gebied (mogelijk) bezit.
2.6.1 Bouwkunde
Het volledige gebied van het Museumkwartier / de Willemsparkbuurt is op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland aangewezen als 'Bouwkundige vlakken van zeer hoge waarde'. In de toelichting bij de Cultuurhistorische Waardenkaart wordt genoemd dat het gaat om de historische stedenbouwkundige structuur, zoals ontstaan in de periode van 1877 tot 1917. Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de waardevolle stedenbouwkundige structuur van het Museumkwartier / de Willemsparkbuurt.
In het plangebied zijn enkele gemeentelijke monumenten en tal van rijksmonumenten aanwezig. In de Monumentenwet 1988 is onder meer bepaald dat het verboden is om monumenten af te breken of te wijzigen. De aangewezen beschermde monumenten zijn daarom conserverend opgenomen in het bestemmingsplan. De complete Harmoniehof is een rijksmonument.
Indien delen van het Museumkwartier / de Willemsparkbuurt in de toekomst op grond van de Monumentenwet 1988 als beschermd stadsgezicht worden aangewezen, dient voor deze gebieden een bestemmingsplan te zijn c.q. worden vastgesteld, dat voorziet in de bescherming van de betreffende gebieden. Gezien het conserverende karakter van het te vervaardigen bestemmingsplan wordt hierin voorzien.
2.6.2 Historische geografie
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland is een groot deel van het Museumkwartier / de Willemsparkbuurt weergegeven als 'historische geografie vlakken van waarde'. In de toelichting bij de Cultuurhistorische Waardenkaart wordt het betreffende gebied getypeerd als 'opstrekkende veenontginningen'. Kenmerkend voor de landschappelijke ontwikkeling van dit deel van Amsterdam zijn de veenontginningen en de steeds weer uitbreidende stad Amsterdam. De uitbreidingen gingen ten koste van het agrarische land. Het oorspronkelijke verkavelingspatroon, dat dateert uit de 'Volle middeleeuwen', is op sommige plaatsen nog herkenbaar in de hedendaagse structuur van de woonwijken. De oriëntatie van sloten en kavels is met name zichtbaar. Sloten werden vaak straten en kavels werden woonblokken.
2.6.3 Archeologie
Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud in de bodem of documentatie op maat gesneden maatregelen vergen. Het archeologische bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar. Vanwege de ruimtelijke aard van archeologische sporen en vondsten in de bodem heeft het archeologische beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de wijziging van de Monumentenwet 1988 met ingang van 1 september 2007 is de zorg voor het archeologisch erfgoed geïntegreerd in ruimtelijke ordeningsprocessen. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat in ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.
Binnen het plangebied zijn geen wettelijk beschermde archeologische monumenten aangewezen. Wel geldt voor een deel van het plangebied een hoge archeologische waardering. In paragraaf 3.6.2 wordt dit nader aangegeven.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het relevante beleid voor stedelijkheid, volkshuisvesting, economie en toerisme, bereikbaarheid, cultuurhistorie en archeologie, water, natuur, milieu en veiligheid. Het beleid wordt per thema (voor zover relevant) op Europees, nationaal, provinciaal, gemeente- en stadsdeelniveau beschreven. Voor wat betreft het stadsdeelbeleid wordt ingegaan op het beleid dat door het voormalige stadsdeel Oud-Zuid is vastgesteld, wat na de fusie van stadsdelen per 1 mei 2010 voor het onderhavige plangebied nog van toepassing is.
3.2 Stedelijkheid
3.2.1 Rijksbeleid
Nota Ruimte
Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte in werking getreden. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak wat in Nederland ter beschikking staat. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:
- De versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- De bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- De borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- De borging van de veiligheid.
Onderliggend bestemmingsplan dient zo veel mogelijk een bijdrage te leveren aan dit beleid.
De Nota Ruimte kent de volgende uitgangspunten:
- Deregulering;
- Decentralisatie;
- Ontwikkelingsplanologie i.p.v. toelatingsplanologie;
- Uitvoeringsgerichtheid;
- Versterking regievoerende rol van provincies.
Het Rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen. Het Rijk hanteert 'bundeling van verstedelijking en infrastructuur' en 'organiseren in stedelijke netwerken' als beleidsstrategieën voor economie, infrastructuur en verstedelijking. De daaruit afgeleide beleidsdoelen zijn: ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, versterking van de economische kerngebieden, verbetering van de bereikbaarheid, verbetering van de leefbaarheid en sociaal-economische positie van steden, bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden, behoud en versterking van de variatie tussen stad en land, afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding, en waarborging van milieukwaliteit en veiligheid. Amsterdam vormt onderdeel van de nationale Ruimtelijke Structuur.
Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid
Op grond van artikel 2.3, lid 2, van de Wro moeten structuurvisies niet alleen beleid bevatten maar tevens laten zien hoe men zich voorstelt dat deze voornemens zullen worden gerealiseerd. Daarom is deze realisatieparagraaf over de realisatie van het nationaal ruimtelijk beleid opgesteld. De Realisatieparagraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van teksten uit Planologische Kernbeslissingen (PKB's) wordt gerealiseerd en anderzijds voor de andere vigerende ruimtelijke nota's hoe de PKB-teksten daarin die bedoeld zijn om door te werken tot op lokaal niveau worden gerealiseerd. De Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid wordt toegevoegd aan de Nota Ruimte en krijgt de status van structuurvisie. De volgende nationale belangen zijn in de Realisatieparagraaf genoemd:
- (01) Ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra en versterking van de kracht en diversiteit van de economische kerngebieden en verbetering van de bereikbaarheid.
- (07) Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
- (09) Borging van milieukwaliteit en externe veiligheid
- (22) Versterking van de internationale concurrentiepositie van de Randstad Holland als geheel. Versterking van de economie, vergroting van de kracht en dynamiek van de steden en ontwikkeling van de bijzondere kwaliteiten en de vitaliteit van het Groene Hart
Het voorliggende bestemmingsplan komt tegemoet aan deze belangen doordat het het bestaande woonmilieu en de functiemenging met enige flexibiliteit vastlegt, de winkel- en hotelfunctie beschermd, de ontwikkeling van het Museumkwartier voor musea en het hele gebied voor horeca bevordert.
AMvB Ruimte
Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een scheiding aangebracht tussen beleid en normstelling. Gemeenten, provincies en rijk leggen hun beleid vast in structuurvisies. Deze binden alleen de eigen bestuurslaag. Bestaande structuurplannen, streekplannen en nationale ruimtelijke plannen als de Nota Ruimte worden in het kader van het overgangsrecht van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening naar de huidige Wro aangemerkt als een structuurvisie en verliezen daarmee hun externe werking. De concrete beleidsbeslissingen in streekplannen en PKB's behouden in het kader van het overgangsrecht hun werking wel.
Om de doorwerking van nationale ruimtelijke belangen in provinciale en gemeentelijke plannen te waarborgen wordt op rijksniveau een AMvB Ruimte opgesteld. Er is voor gekozen om de 'nationale belangen' zoals genoemd in de Nota Ruimte beleidsneutraal vast te leggen in de eerste tranche AMvB Ruimte. Daarnaast kunnen provincies er toe overgaan om de provinciale belangen vast te leggen in een provinciale verordening. Zowel deze provinciale verordeningen als de AMvB Ruimte kunnen bepalingen bevatten rondom de verplichte doorwerking in bestemmingsplannen, beheersverordeningen of projectbesluiten.
De ontwerp-AMvB is naar de Eerste en Tweede Kamer gezonden en via de Staatscourant en de website van VROM bekend gemaakt. Tot 1 september 2009 kon iedereen zijn visie op het ontwerp kenbaar maken. Het ontwerpbesluit wordt voor advies worden voorgelegd aan de Raad van State. De datum van in werkingtreding is niet bekend. De AMvB Ruimte zal tevens onderdelen bevatten die nader dienen te worden geregeld in provinciale verordeningen. Het meer recente Rijksbeleid wordt opgenomen in een volgende fase van de AMvB Ruimte.
De AMvB Ruimte bevat geen bepalingen die van belang zijn voor het onderhavige bestemmingsplan.
Structuurvisie Randstad 2040
Op 5 september 2008 heeft het kabinet de structuurvisie Randstad 2040 vastgesteld. Bij de structuurvisie gaat het om een integraal toekomstperspectief dat richting kan geven aan de integrale rijksinzet in de Randstad met oog voor de lange termijn op het gebied van onder meer wonen, werken, infrastructuur, water, natuur en landschap. De structuurvisie draagt niet alleen bij aan de ambitie een duurzame en concurrerende topregio te ontwikkelen, maar ook aan een 'mooi Nederland'. De lange termijnvisie en de richting die het kabinet (samen met de regio) kiest, focust op fysiek-ruimtelijke onderwerpen, maar beperkt zich niet tot de ruimtelijke ordening alleen. Niet-fysieke onderwerpen die in belangrijke mate bijdragen aan de nagestreefde duurzame en concurrerende Randstad worden geagendeerd in de visie. Het gaat dan bijvoorbeeld om bevordering van de sociale cohesie, vergroting van de arbeidsparticipatie, kennis en innovatie.
In het kader van de structuurvisie moeten strategische keuzes worden gemaakt met betrekking tot:
- 1. Klimaatbestendigheid van de laaggelegen delta;
- 2. Ruimtelijke investeringsstrategie;
- 3. Groenblauwe structuur als raamwerk voor verstedelijking;
- 4. Verstedelijkingsstrategie;
- 5. Bereikbaarheid in relatie tot ruimtelijke ontwikkeling;
- 6. Ruimtelijk-economische typering en structuur;
- 7. Toekomst van Schiphol.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) brengt ongeveer 25 regelingen samen die de fysieke leefomgeving betreffen. Het gaat hierbij om bouw-, milieu-, natuur- en monumentenvergunningen. Die gaan op in één vergunning: de zogenoemde Omgevingsvergunning. Zo hebben burgers en ondernemers nog maar te maken met één loket, één beschikking en één procedure. De aanvraag kan digitaal worden gedaan en behandeld. De omgevingsvergunning wordt op 1 oktober 2010 landelijk ingevoerd.
De Wabo leidt onder meer tot een nieuwe, ruimere regeling voor vergunningvrij bouwen. Het voorliggende bestemmingsplan is daarop aangepast. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop nader ingegaan.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid.
3.2.2 Provinciaal beleid
Provinciale structuurvisie en verordening
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. De nieuwe wet voorziet in een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten. Voor het streekplan komt de provinciale structuurvisie in de plaats. Hierin legt de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vast en moet zij tevens aangeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. De structuurvisie is uitsluitend zelfbindend. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar de gemeenten toe staan de provincie diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals een provinciale ruimtelijke verordening.
Op 21 juni 2010 hebben Provinciale Staten de structuurvisie en de verordening vastgesteld. Het plangebied van dit bestemmingsplan is in de Structuurvisie aangewezen als onderdeel van 'Metropolitaan stedelijk gebied' en in de Verordening als Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). Innovatief ruimtegebruik, intensiveren en herstructureren, kwaliteitsverbetering, kennisintensieve en creatieve milieus zijn beleidsuitgangspunten bij 'Metropolitaan stedelijk gebied'. De Verordening geeft binnen BBG geen nadere voorschiften die voo dit bestemmingsplan van belang zijn.
Conclusie
Het bestemmingsplan 'Museumkwartier en Valeriusbuurt' is in overeenstemming is met de Structuurvisie Noord-Holland en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.
3.2.3 Regionaal beleid
Regionale structuurvisie
De Tweede Kamer heeft in oktober 2007 besloten dat de WGR+-gebieden geen structuurvisies moeten maken. Daarom zal ook de Stadsregio Amsterdam (voorheen: ROA) dat niet doen. De provincie Noord-Holland maakt voor de hele provincie, dus inclusief de Stadsregio, een structuurvisie. De portefeuillehouders Ruimtelijke Ontwikkeling constateerden echter dat er vraagstukken zijn die bovenlokale afstemming vergen en waarvan de samenhang op regionale schaal geregeld moet worden. Daarom wordt door de Stadsregio Amsterdam een Ruimtelijke Projectennota voorbereid. Momenteel wordt een plan van aanpak opgesteld. Hoofdzaak is dat de nota een werkprogramma voor de Stadsregio is en een invulling van de structuurvisie van de provincie kan worden, voor zover het de Stadsregio betreft. Nauwe samenwerking en afstemming met de provincie is al eerder overeengekomen.
3.2.4 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Amsterdam
Op basis van de nieuwe Wro is Amsterdam in 2008 gestart met een traject om te komen tot een Structuurvisie Amsterdam. De structuurvisie bestaat uit drie delen: visie, uitvoeringsstrategie en toetsingskader. De visie heeft als planhorizon 2030-2040, uitvoeringsstrategie en toetsingskader hebben als planhorizon 2010-2020. De Structuurvisie door de gemeenteraad vastgesteld op 17 februari 2011.
In de structuurvisie wordt het Museumkwartier als een unieke plek in Amsterdam met vier culturele instellingen van wereldniveau beschreven. Het gaat hierbij om het Rijksmuseum, Stedelijk Museum, Van Gogh Museum en het Concertgebouw. Het Museumkwartier is bovendien een belangrijke toeristische trekpleister. Alle vier de culturele instellingen zijn aan het verbouwen of hebben plannen daarvoor. De verwachting in de structuurvisie is dat hierdoor het aantal bezoekers groeit naar 5 miljoen per jaar. Door de aanleg van de Noord/Zuidlijn zal een groot deel van de bezoekers straks het Museumplein vanuit een andere richting benaderen, waarvoor het Museumplein en de omgeving moeten worden aangepast. Hiervoor is de Visie Museumkwartier opgesteld om de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren en om het Museumkwartier beter te positioneren in de stad. De kenmerken van de visie voor het plein zijn een grootstedelijke en culturele uitstraling. Het gras wordt van de beste kwaliteit. Het plein verandert van achtertuin naar een verbindende voorkant waar de culturele instellingen met hun gezicht naar staan. Het open veld blijft behouden en is geschikt voor evenementen en demonstraties. Het ontwerp biedt een antwoord op grotere en andere voetgangersstromen en een beter verblijfsklimaat voor Amsterdammers en bezoekers, onder anderen door de aanleg van promenades. Verder komt er een betere verbinding met de stadsomgeving door de aanpak van de verbindende straten met de Pijp en de PC-Hooftbuurt met meer aandacht voor voetgangers. Naast het ontwerp voor het plein is er veel aandacht voor meer ruimte voor functies en voorzieningen op en in de omgeving ervan: winkels, galeries en vooral meer goede restaurants, grand cafés en brasserieën. Ook zullen de fietsvoorzieningen in het Museumkwartier worden uitgebreid en verbeterd. De vier culturele instellingen en de gemeente gaan samenwerken in marketing, promotie en programmering waardoor het Museumplein kan uitgroeien tot een vijfde culturele instelling.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
3.2.5 Stadsdeelbeleid
Geldende bestemmingsplannen
Na van kracht wording vervangt voorliggend bestemmingsplan de regelingen uit een aantal vigerende bestemmingsplannen en de bijbehorende herzieningen. Tot dat moment van van kracht wording gelden dus voor het plangebied de regelingen uit deze bestemmingsplannen. In paragraaf 1.1 is reeds een overzicht gegeven van de bestemmingsplannen die worden vervangen door het nieuwe bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt.
In de geldende bestemmingsplannen is voor een groot deel van het plangebied bepaald dat de panden de bestemming wonen en / of kantoren c.q. kleine bedrijvigheid bevatten. Veel voorkomend is ook de functie detailhandel op de begane grond met de functie wonen op de bovenliggende bouwlagen. Detailhandel komt voornamelijk voor in de buurten rondom het Museumplein, kantoren voornamelijk in de Willemsparkbuurt. Overigens betreft het in de Willemsparkbuurt veelal woningen die omgebouwd zijn tot kantoorpanden. Naast deze functies komen ook betrekkelijk veel verzorgings- en verpleegtehuizen, onderwijsvoorzieningen, kamerverhuurbedrijven, hotels en pensions. Voor de Harmoniehof kan gesteld worden dat deze buurt volledig een woonfunctie heeft. Voor de overige buurten is vooral de woon-werkfunctie bepaald. Aparte plaats neemt het Museumplein in. Rondom dit plein zijn een aantal stedelijke functies, bovenwijkse voorzieningen en een grote hoeveelheid hotels, restaurants en detailhandelsvoorzieningen gesitueerd.
3.3 Wonen
3.3.1 Rijksbeleid
Nota 'Mensen, wensen, wonen' (2000)
In de Nota 'Mensen, wensen, wonen' is in 2000 het rijksbeleid op het terrein van wonen voor een periode van ongeveer 10 jaar vastgelegd. Hierin zijn vijf kernopgaven gedefinieerd, te weten:
- Het bevorderen van het eigen woningbezit, waarbij gestreefd wordt naar een gemiddeld eigen woningbezit in het land van 65% in 2010;
- Kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities. Er wordt gestreefd naar het behouden en verbeteren van aansluiting bij de rest van de samenleving van diegenen die dat niet helemaal op eigen kracht kunnen. Het kabinet wil dit ook via het woonbeleid bewerkstelligen.
- Het faciliteren van de totstandkoming van op maat gesneden woonzorg- en dienstverleningsarrangementen voor de groeiende groep zorgbehoevenden in de samenleving.
- Het verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit. Deze woonkwaliteit blijft in de steden achter ten opzichte van de woonkwaliteit in de rest van het land. Met behulp van het Grotestedenbeleid en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) wordt de stedelijke woonkwaliteit verbeterd.
- Het creëren van ruimtelijk-ecologisch en sociaal duurzame mogelijkheden om ruime, groene woonwensen te faciliteren, zowel bij de stad als in dorpse en landelijke milieus.
Met betrekking tot de stedelijke vernieuwing staan het verhogen van de keuzemogelijkheden van bewoners en de totstandkoming van gedifferentieerde wijken hoog op de agenda. Hierbij hoort differentiatie van het aanbod van woningen in de verschillende stedelijke milieutypen.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid.
3.3.2 Provinciaal beleid
Woonvisie
De provincie heeft een Woonvisie geschreven. Hierin staat hoe het aanbod van woningen beter kan worden afgestemd op de behoeften die er zijn binnen een regio. Het gaat daarbij onder andere om de behoeften van doelgroepen zoals starters, jongeren, ouderen en zorgvragers. De provincie wil ook zo duurzaam mogelijk laten bouwen.
De provinciale Woonvisie komt voort uit de provinciale structuurvisie. Op basis van de Woonvisie wil de provincie Noord-Holland samen met de gemeenten en corporaties en andere woonpartners afspraken maken over de aantallen en het soort woningen dat moet worden gebouwd. Deze afspraken worden vastgelegd in bestuurlijke overeenkomsten. Deze zijn nu in voorbereiding in de vorm van Regionale actieprogramma's (RAP's). De RAP's worden in het eerste kwartaal van 2011 afgerond voor de periode 2011-2015.
In de Woonvisie wordt geconstateerd dat vooral in Amsterdam het woningtekort bovengemiddeld groot is. De gebrekkige doorstroming in Amsterdam, maar ook in de andere gebieden van Noord-Holland, zorgt voor problemen bij het vinden van geschikte woningen voor starters op de woningmarkt.
Woonboten
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland met betrekking tot woonboten is vermeld in de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid. In de Leidraad is aangegeven dat ligplaatsen voor woonschepen zoveel mogelijk in of aan de randen van de gebouwde omgeving gevonden dienen te worden. Voor bestemmingsplannen waar woonboten in voorkomen, is in de Leidraad een aantal uitgangspunten aangegeven waarmee in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden bij aanwijzing van nieuwe ligplaatsen. Aangezien dit niet speelt in onderhavig bestemmingsplan wordt dit punt hier niet verder toegelicht.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciale beleid.
3.3.3 Regionaal beleid
Regionale Woonvisie
De Regionale Woonvisie (vastgesteld door de Regioraad op 14 december 2004) is het beleidskader op het gebied volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Ook hiervoor geldt dat wordt aangesloten op de beleidsdoelstelling die zijn genoemd in de Regionale Agenda van het ROA. De Regionale Woonvisie geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. In de Woonvisie zijn de ambities voor het wonen verder uitgewerkt:
- Kwantiteit: Centraal staat het bouwen van voldoende woningen en op korte termijn de productie in nieuwbouw en herstructurering op gang krijgen. In de Noordvleugel van de Randstad is er voor de periode 2010-2030 een opgave voor de bouw van zo'n 150.000 woningen, in combinatie met bijbehorende infrastructuur en overige voorzieningen. Voor Amsterdam gaat de Woonvisie uit van een jaarlijkse toevoeging aan de woningvoorraad van 2.880 woningen (4.500 nieuw te bouwen woningen minus 1.620 te slopen woningen).
- Kwaliteit: Vraag en aanbod op de woningmarkt sluiten onvoldoende op elkaar aan. Een Regionaal Kwalitatief Bouwprogramma moet zorgen dat dit verbetert. In nieuwbouw en herstructurering moet gewerkt worden aan versterking van de identiteit en potenties van gebieden en wijken;
- Vergroot beschikbaarheid woningvoorraad: Hoewel er voldoende betaalbare huurwoningen in de regio staan, zijn de wachttijden voor woningzoekenden groot. De opgave richt zich op het in gang zetten van de doorstroming op de markt. Daarnaast is het in stand houden van sociale verbanden in wijken en kernen van cruciaal belang. Keuzemogelijkheden voor verschillende doelgroepen moeten worden vergroot. Er moet bijvoorbeeld meer aandacht zijn voor huisvesting van jongeren/starters en ouderen op lokaal niveau;
- Een open woningmarkt is essentieel: In het verlengde van de centrale ambities en de opgaven voor het wonen in de regio, dient de werking van de woningmarkt zo min mogelijk belemmeringen te kennen. Een open markt binnen de regio maar ook daarbuiten biedt mensen de beste keuzemogelijkheden. Overheidsinterventie kan beperkt blijven tot de zorg om de positie van de zwakkeren op de woningmarkt. Daarnaast dient de herhuisvesting van stadsvernieuwingskandidaten specifieke aandacht te krijgen.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het regionale beleid.
3.3.4 Gemeentelijk beleid
Woonvisie Amsterdam. Wonen in de metropool, woonvisie Amsterdam tot 2020
De stedelijke woonvisie is op 30 oktober 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie bevat een aantal thema's die enerzijds de bestaande stad Amsterdam schetsen en anderzijds de ambities verwoorden. De ambitie is gericht op zowel een attractieve stad met nadruk op de economische kracht als een ongedeelde stad, gericht op het voorkomen van sociale segregatie en ruimtelijke tweedeling. Zeven thema's met speerpunten voor de toekomst zijn geformuleerd:
- 1. Emancipatiestad: nieuwkomers en jongeren moeten zich kunnen blijven vestigen, bewoners moeten wooncarrière kunnen maken;
- 2. Ongedeelde stad: binnen de ring A-10 bescherming van de onderkant van de woningmarkt, elke buurt blijft toegankelijk voor mensen met lagere inkomens, meer verscheidenheid in woonmilieus, meer aanbod voor gezinnen, ruimte voor verschillen, streven naar gemengdheid;
- 3. Betaalbare stad: woningen voor lage inkomensgroepen en lage middeninkomensgroepen en middeninkomens;
- 4. Vernieuwde stad: wijkaanpak en transformatie bij wijken waar leefbaarheid onder druk staat;
- 5. Topstad: kwaliteit van woningen en voorzieningen bieden om mensen en talent aan te trekken en te behouden, verruiming (tijdelijke) vestigingsmogelijkheden voor expats, buitenlandse studenten, kunstenaars en startende ondernemers;
- 6. Zorgzame stad: woonservicewijken realiseren, aanpasbaar bouwen, huisvesting dak- en thuislozen;
- 7. Duurzame stad: energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, duurzaam en flexibel bouwen, beperken watergebruik.
Stadsdeel Zuid valt in de centraal stedelijke zone, het centrum van de Metropool Amsterdam. Uitwerking van de zeven thema's levert de volgende specifieke speerpunten op:
- behoud van een groot deel kleine oude woningen;
- behoud van gemengdheid;
- aanbod creëren in het middensegment, ook voor (kleine)gezinnen;
- hoogstedelijk woonmilieu is uitgangspunt voor nieuwbouw;
- benutten van locaties voor topsegment;
- oases behouden en creëren;
- toevoegen ouderenwoningen, zowel in nieuwbouw als bestaande bouw;
- meer mogelijkheden voor short stay;
- illegale hotels bestrijden en woonfraude.
Het bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming.
Bouwen aan de Stad II
De gemeente Amsterdam inclusief stadsdelen, de Huurdersvereniging Amsterdam en de gezamenlijke woningcorporatie hebben de ambitie om als partners samen te werken aan een stad waar mensen naar hun zin kunnen wonen, kunnen aarden en willen wortelen. Een stad waar het fijn is te wonen, werken en te recreëren, voor mensen met een lager inkomen, maar ook voor middengroepen en hogere inkomens. Partijen gaan onverkort voor een ongedeelde stad waarin mensen ongeacht hun inkomen, opleiding en achtergrond in alle wijken van de stad kunnen wonen en keuzemogelijkheden hebben op de woningmarkt. Vanwege de onzekerheden die mede samenhangen met de economische recessie vindt zowel bij de gemeente als bij de corporaties een heroverweging plaats van het woningbouwprogramma plaats. Als gevolg daarvan is het onder de huidige omstandigheden niet zinvol op voorhand een bouwprogramma overeen te komen voor de periode dat Bouwen aan de Stad II van kracht is (t/m 31 december 2014). Partijen spreken af het woningbouwprogramma van onderaf op te bouwen op basis van de in de periode van de overeenkomst te realiseren bouwprojecten. Daarbij nemen de partijen de volgende doelstellingen in acht:
- Bij grote woningbouwlocaties en als gemiddelde voor de staf als geheel geldt een percentage van 30% sociale huurwoningen in de nieuwbouw. Binnen de Ring kan, waar een hoger percentage sociale huurwoningen aanwezig is, hiervan neerwaarts worden afgeweken. Als dat het geval is, kan het stedelijk gemiddelde onder de 30% uitkomen. De 30% geldt niet op projectniveau. Het percentage van 30% wordt over de productie in de gehele periode per marktgebied gemonitord;
- Partijen zetten zich in om van de sociale huurwoningen 20% te realiseren als een grote woning met tenminste 5 kamers. De dubbele premie zoals opgenomen in het Stimuleringsfonds, blijft gehandaahfd voor zover het budget voor vastgoedpremies toereikend is;
- Partijen zullen de eisen en procedures met betrekking tot Bouwtoezicht en Welstand kritisch bezien, Uiterlijk 1 juli 2011 worden daarover nadere afspraken gemaakt.
Short Stay
Door de centrale stad is beleid voor short stay opgesteld (Beleidsnotitie Short Stay). Doel van dit beleid is om in de behoefte van werknemers van internationale bedrijven aan tijdelijke woonruimte tegemoet te komen. Het short stay beleid is op 11 februari 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. De uitvoering van dit beleid is aan de stadsdelen.
Definitie en begrenzing
Alleen woningen met een huur boven de liberalisatiegrens (van € 631,73 per 1- 7-2008 - deze wordt jaarlijks geïndexeerd - of 142 punten) komen in aanmerking voor een vergunning voor short stay (= kort verblijf vanaf één week tot zes maanden). Verblijf van korter dan één week in een woning met een woonbestemming is in strijd met de bestemming wonen volgens de Huisvestingswet en valt ook niet onder de bestemming wonen volgens het bestemmingsplan. Boven de periode van zes maanden is er sprake van wonen volgens de Huisvestingswet. Wanneer een huurder met een gewoon huurcontract binnen zes maanden weer verhuist, is er geen sprake van short stay. Short stay kan als volgt worden gedefinieerd: het op commerciële basis aanbieden van woningen voor de periode van minimaal één week tot maximaal zes maanden aan een alleenstaande of een/twee volwassenen al dan niet met kinderen.
Wettelijke basis: huisvestingverordening
De wettelijke basis voor een vergunning voor short stay is tijdelijke woningonttrekking op grond van art. 30 van de Huisvestingswet en de daarop gebaseerde Huisvestingsverordening. Woningonttrekking voor short stay betekent dat de woning daardoor naar zijn aard in het gebruik tijdelijk wordt. Om voor een vergunning in aanmerking te komen wordt getoetst aan de vergunningsvereisten:
- De woning moet gelegen zijn in het gebied dat door het stadsdeel is opengesteld voor short stay;
- de periode van verhuur moet minimaal zeven dagen zijn en maximaal zes maanden;
- De woonruimte mag niet zodanig worden verbouwd, dat deze niet geschikt is als woonruimte;
- De vergunning wordt voor een periode van maximaal tien jaar verstrekt (daarna valt de woning weer onder de reguliere woningvoorraad);
- De woning moet worden bewoond door één huishouden bestaande uit een alleenstaande of een/twee volwassenen, al dan niet met kinderen.
Quotum
Aan de meeste stadsdelen is een quotum van af te geven short stay vergunningen toegekend. Aan het voormalig stadsdeel Oud-Zuid is dat 180 (dit komt neer op ca. 5% van het aantal geliberaliseerde huurwoningen). Het totale quotum voor Amsterdam als geheel komt neer op 1.350 woningen.
Verdeelbesluit
Elk stadsdeel kan een Verdeelbesluit vaststellen (dit is een bevoegdheid van het Dagelijks Bestuur), waarin het quotum wordt verdeeld over verschillende buurten/gebieden. Dit verdeelbesluit is per 1 juli 2009 in werking getreden. Bij meer aanvragen dan het beschikbare quotum wordt een systeem van loting gehanteerd. Het is dan mogelijk dat er in een bepaald gebied/buurt geen ruimte is voor short stay, terwijl het quotum voor het stadsdeel nog niet vol is.
Nota 'Woonboten opnemen in bestemmingsplannen, een gereedschapskist en vraagbaak'
De Nota 'Woonboten opnemen in bestemmingsplannen, een gereedschapskist en vraagbaak' is in de Stuurgroep Wonen op water van 10 maart 2006 vastgesteld. Eén van de prioriteiten van deze nota is het opnemen van woonboten in bestemmingsplannen. Overigens bestaat er geen juridische verplichting woonboten op te nemen in bestemmingsplannen. Dit wordt wel wenselijk geacht om voor overheid, woonboot- en walbewoners helderheid te scheppen. Woonboten zonder ligplaatsvergunning liggen illegaal en zullen (desnoods met bestuursdwang) weg moeten. Woonboten met een ligplaatsvergunning die niet in een bestemmingsplan staan, zijn niet illegaal en kunnen dus probleemloos blijven liggen. Ook bij de ontwikkeling van nieuwe ligplaatsen wordt geadviseerd deze zo snel mogelijk in het bestemmingsplan op te nemen. Het uiterlijk van de woonboot is niet van invloed op de ruimte die de boot daadwerkelijk inneemt en daarom op de rand van 'ruimtelijk relevant', waardoor het opnemen van welstandseisen voor woonboten in bestemmingsplannen in de meeste gevallen niet wordt geadviseerd. Regelgeving rondom de woonboot is opgenomen in de Verordening op de Haven en het Binnenwater (VHB).
De twee aanwezige woonboten aan de Hobbemakade zijn in het bestemmingsplan opgenomen. Het gebruik van de openbare ruimte op de walkant als tuin is verboden. Walkantgebruik wordt daarom ook niet mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
3.3.5 Stadsdeelbeleid
Woonvisie 2008-2012
Op 26 juni 2008 is de Woonvisie stadsdeel Oud-Zuid 2008-2012 vastgesteld. In de Woonvisie zijn doelstellingen met betrekking tot het wonen binnen het totale stadsdeel geformuleerd. Daarbij worden per doelstelling voorstellen geformuleerd, welke voorstellen ingaan op kwalitatieve en/of normatieve eisen ten aanzien van verschillende woonvormen en -categorieën. Voor het deel waar dit bestemmingsplan onderdeel van uitmaakt geldt als beleid dat er medewerking zal worden verleend aan het samenvoegen van woonruimten, indien er een woningonttrekkingsvergunning is verleend. De verloren gegane woning zal gecompenseerd moeten worden.
Woonbotenbeleid
Binnen het voormalige stadsdeel Oud-Zuid geldt het beleid dat de ligging en de maatvoering van woonboten wordt geregeld in bestemmingsplannen. Uitgangspunt is daarbij dat het aantal woonboten binnen het gebied van voormalig stadsdeel Oud-Zuid gelijk blijft. Vervanging is in principe toegestaan. Verplaatsing is mogelijk voor zover bestemmingsplannen de mogelijkheid daartoe bieden.
3.4 Economie En Toerisme
3.4.1 Provinciaal beleid
Nota Locatiebeleid 'Een goede plek voor ieder bedrijf - naar een nieuw locatiebeleid in Noord-Holland'
Op 26 april 2005 is de Beleidsnota met betrekking tot het locatiebeleid voor bedrijven in Noord-Holland vastgesteld. Het locatiebeleid kent de volgende uitgangspunten:
- Intensief ruimtegebruik is strikt noodzakelijk. Hierbij gaat verdichting boven uitbreiding en dienen de specifieke werkmilieus zo intensief mogelijk te worden ingericht;
- Er moet voldoende ruimte beschikbaar blijven of worden ontwikkeld voor bedrijvigheid die vanwege milieu, veiligheid of andere overlast niet met andere activiteiten kan worden gemengd;
- Er dient voor specifieke bedrijvigheid eveneens voldoende ruimte beschikbaar te blijven. Het betreft hier in ieder geval havengebonden terreinen en terreinen voor grootschalig transport en overslag alsmede distributiefuncties;
- Arbeids- en publieksintensieve functies dienen zoveel mogelijk rond de openbaar vervoersinfrastructuur te worden geconcentreerd;
- Grootschalige ontwikkelingen en plannen met een zodanige verkeersaantrekkende werking dat deze mobiliteitseffecten hebben voor de wijdere omgeving, dienen goed te worden afgestemd op de verkeers- en vervoersinfrastructuur.
In zijn algemeenheid geldt dat de locaties, die tot een bepaald werkmilieu behoren dienen te worden ingericht met de daarbij passende activiteiten en dat geen activiteiten mogen worden gevestigd die de ontwikkeling van deze passende activiteiten kunnen belemmeren.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciale beleid.
3.4.2 Regionaal beleid
Ontwikkelingsplan Economie Regio Amsterdam (OPERA)
Het OPERA (vastgesteld door de Regioraad op 14 december 2004) is opgesteld door 16 ROA-gemeenten. Evenals het RVVP en de hierna beschreven Regionale Woonvisie maakt ook OPERA deel uit van de Regionale Agenda. Het doel van het OPERA is het verkrijgen van een evenwichtige en duurzame economie in de regio Amsterdam. De ontwikkeling van Schiphol, de havens en de kenniseconomie spelen hierbij een belangrijke rol. Verdere economische groei moeten komen door het versterken van het internationaal vestigingsmilieu, het vergroten van de samenhang tussen verschillende economische activiteiten en een betere spreiding van verschillende typen bedrijven over de regio. Het benutten van sterke sectoren als de luchthaven, de haven met bijbehorende industrieën, het toerisme en de zakelijke dienstverlening, moet aan de ambitie bijdragen. Een leidraad hierbij is het zo efficiënt mogelijk gebruiken van de schaarse ruimte en infrastructuur.
Dit beleid heeft geen betrekking op het onderhavige plangebied.
Regionaal detailhandelsbeleid
De stadsregio heeft eigen detailhandelsbeleid (de nota 'Selectieve dynamiek', 2005). De kerngedachte van het beleid is het faciliteren van de marktdynamiek, en dit in evenwicht met het behoud van de bestaande fijnmazige detailhandelsstructuur. Bij ontwikkelingen wordt uitgegaan van ruimtelijke concentratie, en dus geen solitaire vestigingen. Detailhandelsvestigingen buiten het stedelijk gebied zijn niet toegestaan. De stadsregio heeft ook een 'Leidraad Detailhandelsontwikkelingen stadsregio Amsterdam' opgesteld (2006). De leidraad beschrijft vooral het opereren van de regionale commissie winkelplanning, binnen de kaders van het regionaal beleid, en dient vooral om gemeenten te informeren wanneer een initiatief voor advies aan de commissie moet worden voorgelegd.
Het voorliggende bestemmingsplan beschermt de winkelfunctie in het plangebied en is daardoor in overeenstemming met het regionale detailhandelsbeleid.
3.4.3 Gemeentelijk beleid
Nota 'Detailhandel in balans' (2001)
Uitgangspunt bij de ruimtelijke kaders van het Amsterdams detailhandelsbeleid is dat de huidige structuur in grote lijnen gehandhaafd blijft. Dat wil zeggen een krachtig kernwinkelapparaat in de binnenstad, twee subcentra met een regionale uitstraling namelijk 'Boven 't IJ' in Amsterdam-Noord en 'Amsterdamse Poort' in Amsterdam Zuidoost en vier grotere keuzecentra die in potentie consumenten trekken van buiten het directe verzorgingsgebied, namelijk Osdorpplein, Gelderlandplein, Kinkerstraat en Ferdinand Bolstraat en omstreken. De P.C. Hooftstraat en omgeving neemt een bijzondere positie in vanwege de clustering van modewinkels in het hogere marktsegment, waardoor deze omgeving nationale en zelfs internationale aantrekkingskracht heeft.
Er wordt gestreefd naar kwaliteit in plaats van kwantiteit. Voor zowel de grootschalige en perifere detailhandel als de winkelstraten in de wijken geldt dat het onderscheidend vermogen steeds belangrijker wordt om het hoofd boven water te houden en de concurrentie aan te kunnen. Winkelgebieden moeten dienen als sfeervolle en veilige ontmoetingsplaatsen.
De bestemmingsplannen moeten ter versterking van de winkelfunctie in bepaalde gebieden de mogelijkheid bieden tot schaalvergroting. Met name in de 19e en vroeg 20e eeuwse gordel werkt de maximering van het aantal m² beperkend. Door de gemeente wordt gekeken naar mogelijkheden voor schaalvergroting door samenvoeging van winkelpanden of uitbreiding naar binnenterreinen.
Een zwak punt van de winkelgebieden is de bereikbaarheid voor bezoekers en toeleveranciers. Bij de (her)inrichting van winkelcentra moet het algehele verblijfsklimaat betrokken worden, inclusief de bereikbaarheid en het parkeren. Met name in de oude winkelstraten moet een extra inzet gepleegd worden om voldoende parkeerplaatsen beschikbaar te hebben voor winkelend publiek.
Het voorliggende bestemmingsplan is niet gericht op de door de gemeente gewenste schaalvergroting, maar beschermd de kleinschaligheid die nu in het plangebied bestaat. Dit is één van de wezenlijke kwaliteiten van het winkelapparaat in het plangebied. Ook de ruimtelijke (stedenbouwkundige)uitstraling van de kleinschalige winkelpanden is van belang voor de huidige kwaliteit van het gebied.
Nota Hotelbeleid 2007-2010
Op 20 juni 2007 is door het College van Burgemeester en Wethouders de Nota Hotelbeleid 2007-2010 vastgesteld. In deze nota wordt op basis van een analyse van de recente en verwachte toekomstige ontwikkelingen in de hotelmarkt een aantal kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen geformuleerd voor de toekomst. Tevens wordt op basis van een analyse van relevante beleidsaspecten aangegeven welke acties de gemeente in de periode 2007-2010 zal ondernemen om deze doelstellingen te bereiken.
De doelstellingen van de hotelontwikkeling zijn:
- 1. Groter en gevarieerder hotelaanbod:
- Er moeten meer initiatieven voor hotelontwikkelingen worden gestimuleerd;
- De kans op vertragingen en planuitval moet worden verkleind;
- 2. Budgetsegment en nieuwe hotelconcepten stimuleren:
- De vraag in het budgetsegment is sterk toegenomen;
- Er is meer vraag naar hoogwaardige budgetontwikkelingen;
- Congreshotels, appartementenhotels en lifestylehotels zijn nog onvoldoende vertegenwoordigd.
- 3. Procedures inzichtelijk maken en projecten faciliteren:
- Door het lange ontwikkelingstraject is er veel uitstel of afval van projecten;
- Voorwaarde voor onderhandelingen is dat tenminste 2 van de benodigde 3 partijen (ontwikkelaar, investeerder en exploitant) bekend zijn;
- Inspraakprocedures dienen inzichtelijk te zijn voor buitenlandse partijen.
- 4. Concreet beschikbare en geschikte locaties:
- Uitbreidingen van bestaande hotels zijn eenvoudiger te financieren dan realisatie van nieuwe hotelprojecten;
- Optie om hotels op het water te realiseren;
- 5. Communicatie verbeteren en facilitering centreren:
- Er wordt onvoldoende gecommuniceerd en daardoor is kennis en deskundigheid verbrokkeld over de stadsdelen en de centrale gemeente.
Om deze doelstellingen te behalen, neemt de gemeente Amsterdam de volgende acties:
- 1. Intensiveren en centraliseren van de facilitering van hotelinitiatieven en kennis over de hotelmarkt door middel van aanstellen van een hotelloods;
- 2. Stimulering van uitbreiding van het aantal beschikbare en geschikte locaties:
- Er moeten 50 nieuwe locaties worden toegevoegd;
- Reeds aangewezen locaties moeten worden herbeoordeeld op geschiktheid. Deze locaties moeten met name geschikt zijn voor budgethotels, congreshotels, appartementenhotels of lifestylehotels of waar hotelontwikkeling een kwaliteitsverbetering voor het gebied kan betekenen;
- Mogelijk geschrapte kantooraanbod wordt doorgenomen op mogelijk geschikte locaties voor hotelfuncties;
- 3. Verbetering van de communicatie met marktpartijen:
- De procedures worden transparant gemaakt en er wordt een virtueel en actueel overzicht van beschikbare hotellocaties ontsloten;
- Er zal een tweetalige handleiding Hotelontwikkeling Amsterdam worden opgesteld voor zowel de gemeente en stadsdelen als marktpartijen;
- Afspraak om met alle stadsdelen gezamenlijk 9.000 extra hotelkamers te realiseren in 2015;
- 4. Onderzoeken van twee relatief snellere oplossingsrichtingen:
- Hotels te water;
- Omzetten van leegstaande kantoren in hotels;
- Monitoring van de voortgang van de hotelontwikkeling en de ontwikkeling van de vraag.
Het stadsdeel heeft zich geconformeerd aan de doelstellingen vanuit de Nota Hotelbeleid 2007-2010. Het voorliggende bestemmingsplan is in lijn met de genoemde doelstellingen van het hotelbeleid.
Rapport Marktruimte detailhandel MRA 2040
In opdracht van de Bestuurlijke KernGroep Metropoolregio Amsterdam (BKG MRA), de Stadsregio Amsterdam en de Provincie Noord-Holland heeft Bureau Stedelijke Planning bv studie gedaan naar de beschikbare marktruimte voor detailhandelsplannen in de Metropoolregio Amsterdam, en naar geschikte criteria voor een kwalitatief beoordelingskader.
De uitgangspositie van de Metropoolregio Amsterdam voor de ontwikkeling van detailhandel is beter dan in de rest van het land. De (economische) positie en groeiverwachting is in de regio beduidend hoger dan elders, de groei van het inwonertal twee maal zo groot als gemiddeld in Nederland, en de leegstand en de winkeldichtheid zijn in de huidige situatie beduidend lager dan gemiddeld. Op grond van een meervoudige berekening van de marktruimte is berekend dat in de Metropoolregio Amsterdam voor ca. 500.000 tot 650.000 m² winkelvloeroppervlak (wvo) uitbreidingsruimte is tot 2020. Dit komt neer op een toename van de winkelvoorraad van circa 17% ten opzichte van de thans in gebruik zijnde meters. In alle regio’s is sprake van uitbreidingsruimte, al zijn er grote regionale verschillen. Zo is de uitbreidingspotentie in Amsterdam fors; circa 40 tot 50% van de totale uitbreidingsruimte is toe te schrijven aan Amsterdam. Binnen de gemeente Amsterdam is in alle stadsdelen sprake van uitbreidingsmogelijkheden voor detailhandel.
Er is in totaal voor bijna 1,2 miljoen m² bvo aan detailhandelsplannen in de Metropoolregio Amsterdam. Ruim de helft hiervan is te betitelen als harde planvoorraad. De gemeente Amsterdam neemt bijna de helft hiervan voor zijn rekening. De harde planvoorraad is met 630.000 m² op het eerste oog ongeveer zo groot als de tot 2020 beschikbare marktruimte. Echter, zowel bij de interpretatie van de planvoorraad
als bij de interpretatie van de marktruimte is een correctieslag noodzakelijk. Voor de planvoorraad heeft dat te maken met de vertaalslag tussen bruto meters en netto meters, met de vertaalslag van alle publieksfuncties naar winkelmeters en met het verdisconteren van verplaatsingsmeters. Voor de marktruimte is een correctieslag nodig omdat we op grond van historische data weten dat slechts een kleine 40% van de groei van het detailhandelsvolume wordt verklaard door de planmatige groei, en ruim 60% door autonome (gesaldeerde) groei van het aantal winkelmeters. Rekening houdend met deze correctie is op het niveau van de Metropoolregio als geheel sprake van een teveel van 80.000 tot 140.000 m² wvo aan harde detailhandelsplannen. In vrijwel alle deelregio’s, gemeenten en stadsdelen overtreft de harde planvoorraad in ruime mate de marktruimte.
Een beperkte marktruimte voor nieuwe detailhandel wil niet zeggen dat er geen ruimte is voor vernieuwing en versterking van het detailhandelsaanbod. Sterker, ook, en vaak juist in gebieden waar sprake is van distributief beperkte mogelijkheden, is vernieuwing noodzakelijk om het aanbod aan de veranderende vraag aan te passen. Dynamiek, uitgelegd als vernieuwing en versterking van het aanbod in de sector, is dus voor de gehele Metropoolregio van het grootste belang, of het nu om een deelregio gaat waar sprake is van ruime ontwikkelingsmogelijkheden voor detailhandel, als om een regio waar in kwantitatief opzicht de mogelijkheden beperkt zijn. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van vernieuwing annex versterking van het detailhandelsaanbod, komt kwalitatieve argumentatie om de hoek kijken, bovenop een kwantitatieve onderbouwing, een antwoord op de vraag of er voldoende marktruimte is voor het initiatief. Van welk type winkelprojecten gaat een betekenisvolle verbetering van het winkelaanbod uit, en welk type winkelprojecten schieten op dat punt tekort? In het rapport wordt een aanzet gedaan voor het beoordelen van wat kwaliteit is als het gaat om winkelprojecten, en hoe die kwaliteit objectiveerbaar kan worden gemaakt.
In het voorliggende bestemmingsplan is geen significante wijziging van de detailhandelsvoorraad aan de orde. Dit is een conserverend plan dat flexibiliteit biedt voor functies om enigszins uit te breiden of om zich te verplaatsen. Het is daar faciliterend voor, niet initiërend. Het plan is daarom in overenstemming met de uitkomsten van het rapport.
3.4.4 Stadsdeelbeleid
Nota toerismebeleid stadsdeel Amsterdam Oud Zuid 'Meer zien, doen en beleven in Amsterdam Oud Zuid'
In de Nota Toerismebeleid uit juni 2005 wordt het beleid ten aanzien van het toerisme in Oud Zuid beschreven. De hoofddoelen van de Nota Toerismebeleid zijn:
- Impuls aan de economie:
- Toerisme genereert werkgelegenheid voor veel mensen in Oud Zuid;
- Meer verblijfstoeristen (of een langer verblijf). Stadsdeel Oud Zuid genereert een bijdrage aan de inkomsten van de gemeente door toeristenbelasting;
- Langer verblijf in het stadsdeel door toeristen (zowel dag- als verblijfstoeristen) die meer besteden aan museumbezoek, winkelen, horeca etc.
- Bijdrage imago en uitstraling:
- Het toeristische profiel van het stadsdeel draagt bij aan het versterken van de identiteit en uitstraling van het stadsdeel en vergroot verbondenheid en trots bij de stadsdeelbewoner;
- Groei van kleinschalige, cultuurgerichte evenementen om het karakter en imago van het stadsdeel te onderstrepen. Een extra voordeel is de aantrekkelijkheid voor de bewoners.
Een subdoel van de Nota Toerismebeleid is:
- Bevorderen van kwaliteitstoerisme:
In totaliteit niet veel meer mensen naar Oud Zuid proberen aan te trekken, omdat de miljoenen mensen die jaarlijks in de omgeving Museumplein komen een uitstekende basis vormen voor toerisme in het stadsdeel. Wel een groter aandeel van de bezoekers met het gewenste profiel aantrekken voor andere, momenteel nog minder goed bezochte, delen van Oud Zuid. Dit veronderstelt het ontwikkelen van de huidige potentie.
De middelen waarmee deze doelen bereikt moeten worden zijn:
- Creëren van samenhang in het toeristisch aanbod:
- Ketenvorming in de tijd (dag-avond-nacht), een tijdsbesteding door de dag heen;
- Samenhang tussen trekkers in Oud Zuid;
- Samenhang met omliggende stadsdelen;
- Samenhang in promotie (arrangementen, routes).
- Nieuwe producten en productinnovatie.
- Hotels in het stadsdeel.
- Ondersteunen bestaande grote trekkers.
De randvoorwaarden die bij het bereiken van de doelen gelden zijn:
- Draagvlak voor leefbaarheid: toeristische effecten mogen de kwaliteit van de leefomgeving niet aantasten.
- Niet méér grote evenementen.
Horecabeleid Oud-Zuid 2009
Door de veranderde vrijetijdsbesteding in Nederland is ruimte nodig voor nieuwe trends en ontwikkelingen op het gebied van vrijetijdsvoorzieningen. Door gebrek aan tijd wordt steeds meer gebruik gemaakt van stedelijke voorzieningen (horeca, funshopping, musea, cultuurpodia etc.), waardoor een toenemende behoefte aan voorziening als restaurants, cafés, lunchrooms en winkels met een horecacomponent. Om over een effectief en flexibel kader te kunnen beschikken om op nieuwe trends en behoeften in te kunnen spelen heeft het voormalige stadsdeel Oud-Zuid op 26 november 2009, met instemming van de burgemeester, de nota Horecabeleid Oud-Zuid 2009 vastgesteld.
Doelstellingen voor deze nota zijn een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en ondernemers, het creëren van aantrekkelijke plekken voor ontmoeting, het ondersteunen van de stedelijke ambitie Amsterdam Topstad en het bijdragen aan de stedelijke doelstelling van spreiding van toerisme.
Belangrijke randvoorwaarde voor het horecabeleid is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig belast mag worden.
Voor bovengenoemde doelstellingen en randvoorwaarde worden de volgende beleidsmatige keuzes gemaakt. Ter bescherming van het woon- en leefklimaat wordt in de nota:
- 1. een categorie indeling voor horeca ingevoerd waarmee gericht horecabeleid mogelijk en het woon- en leefklimaat beschermd kan worden;
- 2. omzetting mogelijk gemaakt tussen horecacategorieën in de richting van categorieën die het minst het woon- en leefklimaat belasten;
- 3. openingstijden voor nachtzaken niet ingevoerd in Oud-Zuid;
- 4. het afkoeluurtje voor de horeca niet ingevoerd in Oud-Zuid.
Voor het creëren van aantrekkelijke plekken van ontmoeting en het versterken van het vestigingsklimaat wordt in de nota:
- 1. beleidsregels opgesteld voor ondersteunende horeca;
- 2. een pilot gestart voor gevelbanken zonder bediening voor mengformules;
- 3. horeca uitbreiding toegestaan om verblijfsmilieus met elkaar te verbinden, zoals het Museumplein, de Pijp, de Beethovenstraat en het Stadionplein;
- 4. horeca uitbreiding toegestaan op bijzondere locaties zoals op pleintjes, langs water, op straathoeken en straten met een bijzondere gevelwand;
- 5. beleidsregels opgesteld ten behoeve van horeca in culturele instellingen.
Ter ondersteuning van stedelijke doelstellingen Amsterdam Topstad en spreiding van toerisme wordt in deze nota:
- 1. openingstijden voor avondzaken mogelijk voor horeca concepten die bijdragen aan de internationale uitstraling en allure (Topstad ambitie) wanneer deze gevestigd zijn op en rond het Museumplein, op het terrein van de toekomstige sportas (Olympisch Stadion Terrein en Olympisch Kwartier Zuid) en langs het hoofdnet Auto in Oud-Zuid;
- 2. het horeca aanbod op en rond het Museumplein vergroot. De uitbreiding van horeca op en rond het museumplein is noodzakelijk voor het faciliteren van de huidige bezoekersstromen naar de musea. De verwachting is dat de komende jaren het aantal bezoekers zal toenemen. De uitbreiding van horeca op en rond het museumplein en langs de verbindingswegen tussen Museumplein en de Pijp zijn een uitwerking op het gebied van horeca van de Visie Museumkwartier: vormgeven aan het culturele hart van Amsterdam van de Gemeente Amsterdam en Stadsdeel Oud-Zuid.
Horecacategorieën
Voor bestemmingsplannen is in het horecabeleid een nieuwe categorisering ingevoerd. Doel van deze categorie-indeling is om gericht horecabeleid mogelijk te maken, waarbij enerzijds het woon- en leefklimaat kan worden beschermd en anderzijds om gericht wenselijke uitbreiding mogelijk te maken met uitsluiting van ongewenste horeca categorieën. Deze systematiek heeft sinds de invoering van het Horecabeleid De Pijp 2003 goed gewerkt en wordt met deze nota Horecabeleid Oud-Zuid 2009 ingevoerd.
Uitgangspunt van de categorie indeling is de belasting van het woon- en leefklimaat. Horeca van categorie 1 veroorzaakt doorgaans de meeste overlast voor het woon- en leefklimaat, gevolgd door Horeca van categorie 2 en daarna 3. Horeca van categorie 4 veroorzaakt over het algemeen de minste overlast. Deze categorisering vindt zijn grondslag in ruimtelijk en sociaal relevante aspecten als ruimtelijke uitstraling, verkeersaantrekkende werking, invloed op directe (woon)omgeving, geluid- en stank overlast en sociale veiligheid. Een deel van de in de nota voor bepaalde gebieden voorgestelde horecauitbreiding heeft tot doel om het vestigingsklimaat te versterken. Hierbij wordt dan gedacht aan daggerelateerde horeca, zoals lunchgelegenheden en koffiegelegenheden. Om dit verschil in de uitbreidingsvoorstellen naar voren te laten komen, en te waarborgen dat deze horecauitbreiding niet tot een grotere belasting leidt dan bedoeld, wordt hiervoor de horeca van categorie 4 opgesplitst in horecacategorie 4A (restaurants, eetcafé) en 4B (lunchroom, ijssalon, koffiehuis, theehuis, juicebar).
Ondersteunende horeca en culturele horeca
In het horecabeleid worden twee vormen van ondersteunende horeca onderscheiden, namelijk mengformules en additionele horeca. Bij mengformules gaat het om combinaties van bijvoorbeeld winkels met horeca. Hiermee wordt ingespeeld op het veranderde consumentengedrag, zoals recreatief winkelen of funshoppen. Deze mengformules leveren een bijdrage aan een positief vestigingsklimaat voor (startende) ondernemers, omdat mengformules de mogelijkheid bieden om bedrijfsactiviteiten uit te breiden. Dit bevordert de overlevingskansen van bijzondere en specialistische winkels. Dit heeft tot gevolg dat de gevarieerdheid van het winkelaanbod in stand blijft of wordt vergroot. Een mengformule kan bijdragen aan de verlevendiging van de stad en creëert nieuwe plekken voor ontmoeting. Uiteraard heeft het toestaan van een mengformule ook een keerzijde. Het toestaan van (ondergeschikte) horeca-activiteiten in winkels, warenhuizen of consumentverzorgende dienstverlening kan de bedrijfseconomische belangen van de reguliere horeca schaden, het kan overlast voor omwonenden voortbrengen of hinder veroorzaken. Om hinder en onwenselijke concurrentie te voorkomen worden mengformules alleen toegestaan onder bepaalde voorwaarden en worden er beperkingen gesteld aan de omvang.
Bij additionele horeca gaat het om onzelfstandige horeca in instellingen van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke, of godsdienstige aard maatschappelijke, culturele en sportieve voorzieningen, waarbij een deel van het vloeroppervlakte van de voorziening gebruikt wordt voor het tegen vergoeding schenken van dranken en/of verstrekken van spijzen voor directe consumptie. Voorbeelden hiervan zijn: een sportkantine, een foyer in een bioscoop of theater.
Voor veel culturele instellingen is een goede horeca-exploitatie vaak noodzakelijk om de exploitatie financieel mogelijk te maken. De meeste culturele instellingen exploiteren horeca als ondergeschikte horeca op basis van de additionele horeca regeling. Deze regeling stelt, om ongewenste concurrentie te voorkomen, beperkende voorwaarden aan de horeca-exploitatie. Deze beperkingen staan in sommige gevallen een goede culturele exploitatie in de weg. Deze beperkingen kunnen alleen worden opgeheven door zelfstandige horeca voor culturele instellingen mogelijk te maken. Dit kan wanneer een deel van het pand (met een maatschappelijke functie, of bestemming cultuur en ontspanning) voor een deel een horecafunctie krijgt in het bestemmingsplan.
Het Dagelijks Bestuur wil culturele instellingen op het gebied van horeca ruimte geven om een goede culturele exploitatie mogelijk te maken. Daarom zal het bestuur mee werken aan een gedeeltelijke bestemmingverandering binnen de bestemming maatschappelijk of cultuur en ontspanning wanneer deze tot doel heeft de culturele exploitatie te verstevigen en deze voldoet aan de volgende voorwaarden.
- Het pand heeft een culturele programmering en een bestemming maatschappelijk of cultuur en ontspanning in het bestemmingplan.
- De inkomsten van de horeca-exploitatie moeten aantoonbaar (zie bedrijfsplan) ten goede komen aan de culturele exploitatie.
- De horeca moet fysiek losgekoppeld kunnen worden van de culturele functie (bijvoorbeeld een museumrestaurant, een foyer of theatercafé).
- Om te voorkomen dat het omzetten naar zelfstandige horeca de cultuurfunctie op termijn in gevaar kan brengen zal maximaal 20% van het vloeroppervlak van de maatschappelijke functie worden omgezet in zelfstandige horeca.
Deze gedeeltelijke bestemmingverandering van de maatschappelijke of cultuur functie naar een horecafunctie is vooral geschikt voor culturele instellingen als musea, theaters en filmhuizen.
Uitbreiding horeca
Voor wat betreft het hotelbeleid heeft het stadsdeel zich geconformeerd aan de doelstellingen uit de Nota Hotelbeleid 2007 / 2010 (zie ook paragraaf 3.4.3).
3.5 Bereikbaarheid
3.5.1 Rijksbeleid
Nota Mobiliteit
In februari 2006 is de Nota Mobiliteit vastgesteld. De visie van het rijk op de mobiliteit luidt als volgt:
'Mobiliteit is een noodzakelijke voorwaarde voor economische groei en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Dit kan alleen door extra samenhang tussen economie, ruimte en verkeer en vervoer.'
De Nota Mobiliteit bevat de volgende beleidsdoelen:
- verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
- verbeteren van de bereikbaarheid binnen de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden en tussen de stedelijke netwerken en economische kerngebieden onderling;
- vergroten van de betrouwbaarheid en verminderen van de reistijd door middel van een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen ten behoeve van de economische ontwikkeling;
- inzetten op proces- en technologische innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.
Mobiliteitsgroei zal niet bestreden worden, maar in goede banen worden geleid.
Met betrekking tot het openbaar vervoer is afstemming tussen de verschillende vervoersmodaliteiten een voorwaarde voor een goed functionerend openbaar vervoersnetwerk. Nationaal, regionaal en lokaal openbaar vervoer moeten op elkaar worden afgestemd. Het aanbod van openbaar vervoer in stedelijk gebied moet toenemen en in het landelijk gebied afgestemd worden op de vraag.
Met name in stedelijke gebieden speelt het gebruik van de fiets een belangrijke rol. Fietsgebruik dient gestimuleerd te worden om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Hierbij ligt een grote verantwoordelijkheid bij de lagere overheden.
Met betrekking tot het aantal verkeersslachtoffers heeft het Rijk als doel gesteld in 2020 een reductie te bereiken van het aantal verkeersdoden met 40% en ziekenhuisgewonden met 30%. Alle overheden dienen hieraan een bijdrage te leveren.
De negatieve effecten van mobiliteit, zoals de uitstoot van schadelijke stoffen, geluidsoverlast en de versnippering van het landschap, moeten beperkt blijven. Er dient aan alle (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige eisen te worden voldaan.
De Nota Mobiliteit heeft geen directe gevolgen voor het plangebied en het bestemmingsplan wordt door de nota niet beïnvloed.
3.5.2 Regionaal beleid
Regionaal Verkeer- en Vervoerplan (RVVP) voor de stadsregio Amsterdam
Het Regionaal Verkeer- en Vervoerplan (RVVP) is vastgesteld door de Regioraad van het ROA op 14 december 2004. Het beschrijft de wijze waarop de stadsregio Amsterdam invulling wil geven aan het verkeer- en vervoerbeleid tot 2015. Het Regionaal Verkeer- en Ver Vervoerplan is opgesteld binnen de ambities die de ROA-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn:
- Het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht;
- Het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners;
- Het zorgen voor een duurzame leefomgeving.
De mobiliteitsgroei wordt hierbij als gegeven geaccepteerd. Het RVVP kent ten opzichte van de speerpunten van beleid onder andere de volgende prioriteiten:
- Het verbeteren van het functioneren van de regionale netwerken, waarbij een accent ligt op de netwerkonderdelen die de belangrijkste economische bestemmingsgebieden met elkaar en met economische centra buiten de regio verbinden.
- Regionale middelen vooral inzetten ten behoeve van de netwerken met een regionale en bovenregionale functie. Zodoende worden de dikke verkeersstromen geconcentreerd op de daarvoor meest geschikte en veilige verbindingen. Hiermee is de bereikbaarheid en, omdat daarbij de minder veilige wegen en verblijfsgebieden worden ontlast, ook de leefbaarheid en veiligheid gediend.
- In de verschillende gebiedspakketten wordt in overleg met de relevante partijen op basis van de aard en omvang van de problemen een effectieve mix gezocht van sturende en faciliterende maatregelen om de groeiende mobiliteitsdruk in goede banen te leiden.
- Een meer naar plaats en tijd gedifferentieerd prijsbeleid moet voor effectieve prikkels zorgen om de mobiliteit efficiënter te spreiden over de tijd en de modaliteiten. De regionale inzet is gericht op invoering op nationaal niveau, maar als dat niet op tijd van de grond komt is de uitbouw van regionale vormen van prijsbeleid onontbeerlijk.
- Bij het beschermen en verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid ligt het accent op dichtbevolkte gebieden en op maatregelen die een hoge kosteneffectiviteit hebben.
De RVVP heeft geen directe gevolgen voor het plangebied en het bestemmingsplan wordt door de nota niet beïnvloed.
3.5.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Amsterdam
Geconstateerd wordt dat in het gebied tussen de Singelgracht en de Ringweg A10 sprake is van een stabilisatie van het autogebruik. Het autobezit is daar nog wel toegenomen, maar ook in dit deel van de stad wordt aanzienlijk meer gefietst. Ook het autogebruik door bezoekers van deze delen van de binnenstad is verminderd, ten gunste van het ov-gebruik. Ook hier is het gevoerde parkeerbeleid de belangrijkste verklaring voor de verandering in vervoerwijzen, in combinatie met verbeterde alternatieven.
In de Structuurvisie wordt vastgesteld waar de hoofdnetten gelegen zijn, welke doelen ze dienen en aan welke eisen ze moeten voldoen. Bereikbaarheid geldt binnen dit beleidskader als centrale doelstelling. Deze doelstelling wordt vertaald naar concrete en meetbare eisen. Een bijkomend argument voor de vaststelling van de hoofdnetten in een beleidskader, is dat het in grote mate heeft gezorgd voor helderheid bij de betrokken partijen over wat de hoofdnetten zijn en aan welke eisen de hoofdnetten dienen te voldoen. Dit geldt eveneens voor de bevoegdhedenverdeling tussen de centrale stad en de stadsdelen. Binnen het plangebied is de Hobbemakade aangewezen als Hoofdnet Auto.
De groei van het fiets- en snorfietsgebruik in combinatie met de opkomst van steeds ‘grotere’ fietsen zoals de bakfiets vraagt op delen van het Hoofdnet Fiets om bredere paden en meer comfort. Op de meest intensief gebruikte fietsroutes rond en in de binnenstad kan een deel van de als gevolg van autoluwbeleid vrijkomende ruimte worden gebruikt voor het creëren van betere en bredere fietspaden. Binnen het plangebied liggen diverse routes van het Hoofdnet Fiets.
3.5.4 Stadsdeelbeleid
Nota Parkeren in Oud Zuid 'Plaats maken voor leefbare buurten'
Op 21 augustus 2007 is ingestemd met de nota Parkeren in Oud Zuid 'Plaats maken voor leefbare buurten'. In deze nota verwoordt het stadsdeel het parkeerbeleid in Oud Zuid voor een periode van tien jaar. De doelstelling van het parkeerbeleid luidt als volgt: 'Het parkeerbeleid van stadsdeel Oud-Zuid is gericht op het verbeteren van de verblijfskwaliteit van de openbare ruimte met behoud van de huidige parkeercapaciteit.' Speerpunt van dit beleid is het realiseren van 1.000 parkeerplaatsen in parkeergarages. Daarnaast worden er in de nota voorstellen gedaan voor parkeernormen bij (ver)nieuwbouw. In de Nota Parkeren komen de volgende zaken aan de orde:
- De realisatie van parkeergarages;
- De financiële aspecten van de realisatie en het beheer van parkeergarages;
- Parkeernormen bij (ver)nieuwbouw;
- Maatregelen met betrekking tot het parkeren in de openbare ruimte (parkeerregulering).
Het stadsdeel richt zijn inspanningen ten aanzien van dit parkeerbeleid voornamelijk op andere wijken dan de Willemsparkbuurt en het Museumkwartier, maar het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid nieuwe parkeergarages te realiseren. Dit is niet een direct recht, maar kan worden mogelijk gemaakt na afwijking of wijziging van het bestemmingsplan.
3.6 Cultuurhistorie En Archeologie
3.6.1 Europese en nationale regelgeving
Aan het einde van de jaren tachtig groeide het besef dat archeologische vindplaatsen in Europa ernstig werden aangetast door grootschalige infrastructurele werken, de toename van bouwlocaties en de intensivering van de landbouw. Om het archeologische erfgoed beter te beschermen hebben de Europese ministers van Cultuur in 1992 het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het Verdrag van Malta). Een essentieel uitgangspunt van dit verdrag is dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) in iedere fase van planontwikkeling dient te worden meegewogen. Als behoud in de bodem (bv door middel van technische maatregelen en/of planaanpassing) geen optie is, dient het bouwplan te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen op een juiste wijze (volgens de wettelijk verplichte Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. Het verdrag stelt de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan, dat bodemverstoring tot gevolg heeft, verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van archeologisch onderzoek. De nieuwe wet ter uitvoering van dit verdrag, de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), is per 1 september 2007 definitief van kracht. Dit heeft onder meer tot gevolg dat elk bestemmingsplan op archeologisch beleid zal worden getoetst. Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief heeft het archeologische beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de wetswijzigingen worden archeologische belangen vanaf het begin van de besluitvorming in de ruimtelijke ordening meegewogen. Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht.
Monumentenwet 1988
In het plangebied zijn enkele gemeentelijke monumenten en tal van rijksmonumenten aanwezig. In de Monumentenwet 1988 is onder meer bepaald dat het verboden is om monumenten af te breken of te wijzigen. De aangewezen beschermde monumenten dienen daarom conserverend te worden opgenomen in het bestemmingsplan. Indien delen van het Museumkwartier / de Willemsparkbuurt in de toekomst op grond van de Monumentenwet 1988 als beschermd stadsgezicht worden aangewezen, dient voor deze gebieden een bestemmingsplan te zijn c.q. worden vastgesteld, dat voorziet in de bescherming van de betreffende gebieden.
3.6.2 Provinciaal beleid
Archeologie
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Hierdoor is de verhouding tussen de provincie en de gemeenten gewijzigd. In het beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland omschrijft de provincie haar rol. Hierbij staat de samenwerking met gemeenten op basis van gemeentelijke en de provinciale structuurvisie centraal. Tevens handhaaft de provincie de Belvedère-benadering, waarin behoud van cultuurhistorie door ontwikkeling wordt nagestreefd. Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en projectbesluiten met een Beeldkwaliteitsplan hanteert de Provincie tevens het beleidskader en het streekplan. Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening in acht te nemen. In het beleidskader is opnieuw de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) opgenomen, waarin gebieden, die naar verwachting archeologisch waardevol zijn, zijn aangewezen als provinciale archeologische attentiegebieden. De waardestellingen van de CHW zijn bedoeld als primaire algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering behoeven. De provinciale beleidsintentie is om invulling aan de primaire doelstelling van het Verdrag van Malta te geven en archeologische reservaten aan te wijzen. Deze gebieden dienen om archeologische monumenten duurzaam te beschermen en te beheren en daarmee voor toekomstig onderzoek te bewaren. Daarnaast betrekt de provincie nadrukkelijk culturele waarden, waaronder ook archeologie, bij de realisatie van de ruimtelijke- en stedelijke vernieuwing.
Binnen het plangebied zijn geen wettelijk beschermde archeologische monumenten aangewezen. Wel geldt voor een deel van het plangebied volgens de Archeologische Monumenten Kaart (AMK: terrein 14.611) en de provinciale Cultuur Historische Waardenkaart (CHW: MLA 245A) een hoge archeologische waardering (zie onderstaande afbeelding). Het verwachtingsbeeld van de AMK en CHW is echter algemeen van aard en dient in het kader van de bouwplanvorming nader te worden uitgewerkt.
Plangebied Museumkwartier en Valeriusbuurt op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Het plangebied (rode lijn) valt deels binnen gebieden met een hoge archeologische waardering (oranje). De Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Holland (CHW) komt overeen met het AMK-kaartbeeld.
Geografie
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland is een groot deel van het plangebied weergegeven als 'historische geografie vlakken van waarde'. In de toelichting bij de Cultuurhistorische Waardenkaart wordt het betreffende gebied getypeerd als 'opstrekkende veenontginningen'. Kenmerkend voor de landschappelijke ontwikkeling van dit deel van Amsterdam zijn de veenontginningen en de steeds weer uitbreidende stad Amsterdam. De uitbreidingen gingen ten koste van het agrarische land. Het oorspronkelijke verkavelingspatroon, dat dateert uit de 'Volle middeleeuwen', is op sommige plaatsen nog herkenbaar in de hedendaagse structuur van de woonwijken. De oriëntatie van sloten en kavels is met name zichtbaar. Sloten werden vaak straten en kavels werden woonblokken.
Bouwkunde
Het volledige plangebied is op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland aangewezen als 'Bouwkundige vlakken van zeer hoge waarde'. In de toelichting bij de Cultuurhistorische Waardenkaart wordt genoemd dat het gaat om de historische stedenbouwkundige structuur, zoals ontstaan in de periode van 1877 tot 1917. Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de waardevolle stedenbouwkundige structuur van het Museumkwartier / de Valeriusbuurt. In paragraaf 3.6.4 wordt hierop nader ingegaan.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciale beleid. De gebieden waar archeologische bescherming nodig is zijn voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' waardoor verstoring van archeologische waarden door grondroerende werkzaamheden alleen kan plaatsvinden na onderzoek, beoordeling van de waarden en een weging van belangen.
3.6.3 Gemeentelijk beleid
Archeologie
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing. Tegen deze achtergrond is de afdeling Archeologie BMA in 2001 gestart met een nadere inventarisatie van archeologische verwachtingen in elk afzonderlijk stadsdeel. Hiertoe worden onder meer verschillende historische kaartbeelden van het stadsdeelgebied met elkaar vergeleken. Deze inventarisatie is bedoeld als een verfijning van het verwachtingsbeeld van de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) en de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Holland, en de landelijke Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) waarin de stedelijke gebieden niet gekarteerd zijn. De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal. De bescherming van (verwachte) archeologische waarden kan in een bestemmingsplan (o.a.) worden geregeld met een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Verder kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport dient te overleggen als bedoeld in artikel 39, tweede lid en kan worden bepaald dat aan een omgevingsvergunning voorschriften kunnen worden verbonden als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Monumentenwet. Zowel aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden(voorheen: aanlegvergunning) als afwijking kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van de archeologische monumentenzorg. Bij de bepaling van de vrijstellingsdrempels voor archeologisch wordt een combinatie van factoren, in acht genomen, te weten: a) de specifieke aard van de cultuurhistorische / archeologische waarden, b) het oppervlak van het te ontwikkelen terrein en c) de diepte van de bodemingreep. Volgens deze systematiek gelden in Amsterdam dertien beleidsvarianten met elk een specifieke verwachtingswaarde met daaraan gekoppeld specifieke eisen ten aanzien van noodzakelijk archeologisch veldonderzoek.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. De gebieden waar archeologische bescherming nodig is zijn voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' waardoor verstoring van archeologische waarden door grondroerende werkzaamheden alleen kan plaatsvinden na onderzoek, beoordeling van de waarden en een weging van belangen.
3.6.4 Stadsdeelbeleid
Archeologisch onderzoek BMA
In het plangebied is tot op heden geen archeologisch veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Concrete aanwijzingen over de kwaliteit van archeologische sporen zijn daarom niet voorhanden. De kwaliteit van eventuele archeologische resten dient daarom op basis van archeologisch veldonderzoek in de nabije omgeving in te worden geschat. De vondsten en structuren die op deze vindplaats werd gedocumenteerd verschaffen nadere informatie over de geschiedenis en topografie van de Amstelveenseweg en omgeving. Ze zijn een goede graadmeter voor het voorkomen van archeologische overblijfselen binnen de plangebieden. In de nabijheid van de plangebieden is het volgende vergelijkbare onderzoek uitgevoerd.
- In 1998 is op het terrein van het voormalige Boomschorshuisje aan de Amstelveenseweg direct ten noordwesten van het plangebied een archeologische opgraving uitgevoerd. Hierbij zijn sporen van een ontginningssloot en een middeleeuwse terp uit de 13e eeuw aangetroffen. Daarnaast zijn overblijfselen van de eerste bakstenen bebouwing langs de Amstelveenseweg gedocumenteerd. De bebouwing dateerde van rond 1600. Deze vindplaats verschafte nieuwe informatie over de stedelijke ontwikkeling van Amsterdam en de onmiddellijke periferie in de 17e-19e eeuw.
- In 2004 is op het terrein van het Frans Ottenstadion aan de Amstelveenseweg een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) uitgevoerd. Het terrein was opgehoogd met een bijna vier meter dik zandpakket. De archeologische verkenning werd bemoeilijkt doordat dit zandpakket voortdurend afkalfde en in de werkput schoof. Voor zover kon worden waargenomen ontbraken archeologische sporen en resten van de natuurlijke ondergrond onder een zandpakket van 2,5 tot plaatselijk 4 m dik. Gezien het feit dat de oorspronkelijke bodem zich in dit deel van de stad op 2 m +NAP onder een opgebrachte zandlaag van ruim 2 m bevindt, is het waarschijnlijk dat de originele bodem van het veenweide gebied ooit gedeeltelijk is afgegraven voordat het terrein werd opgespoten met zand. Ook kan het zijn dat deze bodemlaag onherkenbaar is samengeperst door de druk van het bovenliggende opgespoten zand. Ten aanzien van de archeologische kwaliteit van de ondergrond van het plangebied is bekend dat bij de aanleg van het Museumkwartier en de Valeriusbuurt, aan het eind van de 19de-, maar vooral in het begin van de 20ste eeuw, de oorspronkelijke bebouwing is verwijderd en het gebied met ruim 2 m zand is opgehoogd. Het oorspronkelijke niveau van het veenweidegebied lag op 2,00 m +NAP.
Op basis van de inventarisatie van BMA zijn binnen het plangebied Museumkwartier en Valeriusbuurt materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de gebruiks- en bewoningsgeschiedenis als landelijk gebied van de 11de tot en met de 19de eeuw en als stedelijk gebied vanaf de 20ste eeuw. Er kunnen in het gebied bewoning en nijverheid langs wegen en verkavelingssloten of afval van de omringende bewoning verwacht worden. Dit leidt tot een verwachtingskaart van archeologische materiële neerslag.
Archeologische verwachtingszones
Zone 1 Bewoning langs de Boerenwetering (geel)
Betreft een zone van bewoning aan de westzijde van de Boerenwetering, waarvan de materiële neerslag sporen van gebouwen, losse vondsten en afval kan betreffen. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog.
Zone 2 Schagerlaan met pleziertuinen (oranje)
Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met de pleziertuinen langs de Schagerlaan, later Ruysdaelstraat. De materiële neerslag betreft sporen van gebouwen, losse vondsten en afval. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een dichte verspreiding. De archeologische verwachting is daarom hoog.
Zone 3 Oliemolen en uitspanning Keerweer (groen)
Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met de voormalige oliemolen en latere uitspanning Keerweer aan het eind van de Schagerlaan. Daarbij gaat het om funderingen en sporen zoals beerputten, tuinen en afvallagen. Dergelijke sporen hebben een hoge dichtheid en sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog.
Zone 4 Wasblekerij de Honingbij/Koninklijke Waskaarsenfabriek (blauw)
Binnen deze verwachtingszone kunnen sporen voorkomen die gerelateerd zijn aan ambachtelijke activiteiten. De materiële neerslag bestaat onder meer uit funderingen van utiliteitsgebouwen, afvalkuilen met o.a. productieafval en losse vondsten. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog.
Zone 5 Mennonietensloot met molens en warmoezerijen (roze)
Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met molens en warmoezerijen langs de 17de-eeuwse Mennonietensloot. De materiële neerslag betreft sporen van gebouwen, losse vondsten en afval. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een dichte verspreiding. De archeologische verwachting is daarom hoog.
Zone 6 Herberg de Nieuwe Boonacker (lichtblauw)
Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met het buiten en later de herberg De (Nieuwe) Boonacker. Daarbij gaat het om funderingen en sporen zoals beerputten, tuinen en afvallagen. Dergelijke sporen hebben een hoge dichtheid en sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog.
Zone 7 Bewoning langs de Amstelveenseweg (grijs)
Betreft een zone van bewoning aan de oostzijde van de Amstelveenseweg, waarvan de materiële neerslag sporen van gebouwen, losse vondsten en afval kan betreffen. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog.
Zone 8 Boerderij/buiten Wel te Vreede en boerderij Nooit Verwacht (rood)
Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met de het buiten/de boerderij Wel te Vreede en boerderij Nooit Verwacht. Daarbij gaat het om funderingen en sporen zoals beerputten en afvallagen. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog.
Zone 9 Voormalige Binnendijkse Buitenvelderse Polder (licht-groen)
Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met bewoning en landgebruik. De materiële neerslag betreft erven, terpen, verkavelingssporen, sloten en kades van de ontginningsperiode (11de/12de eeuw) tot het gebruik als stedelijk gebied (vanaf de 20ste eeuw). Dergelijke overblijfselen hebben weinig tot geen samenhang en een wijde verspreiding. De archeologische verwachting is daarom laag.
Zone 10 Verstoring door bebouwing (licht-grijs)
Bij de aanleg van bebouwing met kelders en souterrains end 19de- en begin 20ste eeuw en de aanleg van ondergrondse parkeergarages en museumdepot eind 20ste eeuw is het bodemarchief dermate verstoord dat de kans op aanwezigheid van archeologische waarden zeer gering is.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidsadvieskaart van het plangebied Museumkwartier en Valeriusbuurt gaat uit van de diverse archeologische verwachtingen en biedt een ruimtelijk overzicht van de archeologische maatregelen voor specifieke zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden (in samenhang met de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen) gekoppeld aan de aard en omvang van de toekomstige bodemingrepen. Dit waarderingsstelsel resulteert in beleidsmatig maatwerk door clustering van twee soorten verwachtingen (een hoge en een lage verwachting) binnen twee soorten beleidszones, ieder met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen. Daarnaast is in een groot deel van het plangebied het bodemarchief door bouwactiviteiten dusdanig verstoord dat de kans op de aanwezigheid van archeologische waarden zeer gering is.
Archeologische Beleidszones op basis van de archeologische verwachtingszones en verstoringen
Beleid bij hoge verwachting (geel: verwachtingszones 1 tot en met 8)
Vanwege de hoge verwachting geldt als beleid dat bij grondroerende werkzaamheden groter dan 500 m2 en dieper dan 2,50 m onder maaiveld een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in het bouwplan wordt opgenomen. Voor de uitvoering van een Inventariserend Veldonderzoek is een archeologisch Programma van Eisen (PvE) vereist.
Beleid bij lage verwachting (groen: verwachtingszone 9)
Vanwege de lage verwachting geldt als beleid dat alleen bij grondroerende werkzaamheden groter dan 10.000 m2 en dieper dan 2,50 m onder maaiveld een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in het bouwplan wordt opgenomen. Voor de uitvoering van een Inventariserend Veldonderzoek is een archeologisch Programma van Eisen (PvE) vereist.
Beleid bij verstoring (grijs)
Vanwege de hoge mate van bodemverstoring is dit deel van het plangebied vrijgesteld van verdere archeologische maatregelen. Voor het gehele plangebied geldt dat ook in geval geen archeologisch vooronderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij de gemeente aangemeld dienen te worden, zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
Cultuurhistorisch advies over bouwhoogtes in het Museumkwartier en de Valeriusbuurt BMA
Met het oog op de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is BMA verzocht te adviseren over welke bouwhoogtes per pand, architectuureenheid of bouwblok toelaatbaar zijn vanuit cultuurhistorisch perspectief. Reden daarvoor is dat voor het Museumkwartier en een deel van de Valeriusbuurt de bouwverordening van toepassing is, welke op bepaalde locaties grote bouwhoogtes toelaat.
BMA heeft het advies gebaseerd op een onderzoek naar de historische ontwikkeling van het plangebied en een beoordeling van de architectuur van de bouwblokken ter plekke. Het advies is in bijlage 4 bij deze plantoelichting opgenomen. Het advies strekt ertoe dat de bouwhoogte per pand wordt geregeld voor zover het panden betreft die in de kaarten bij de welstandsnota, de zogenoemde ordekaarten, zijn aangewezen als orde 1, orde 2 en orde 3 voor zover deze laatstgenoemde ordecategorie is gelegen binnen de stedenbouwkundige zones A en B.
Panden van orde 1 zijn rijks- of gemeentelijk monument. Orde 2 panden worden in de welstandskaart beschouwd als 'monumentwaardige bouwwerken met een nadrukkelijke architectonische verbijzondering en bouwwerken met een bijzondere cultuurhistorische betekenis'. Onder orde 3 gewaardeerde bebouwing wordt verstaan 'karakteristieke bouwwerken met architectonische en/of stedenbouwkundige meerwaarde'.
De bouwhoogte van orde 1 en orde 2 panden wordt overeenkomstig het advies van BMA per pand geregeld. Of de bouwhoogte van de bebouwing in orde 3 per pand moet worden vastgesteld is afhankelijk van stedenbouwkundige overgingen en dus van de zonewaardering van straat of plein waaraan deze bebouwing staat.
Onder stedenbouwkundige zone wordt het openbaar gebied verstaan d.w.z. straten en pleinen, dan wel combinaties of gedeelten daarvan, in samenhang met de flankerende bebouwing, groen, water en privé tuinen die grenzen aan het openbaar gebied. Bij de stedenbouwkundige zone gaat het om de ruimtelijke samenhang van al die elementen. Daarbij is de stedenbouwkundige zone A de hoogste in waardering. Deze zone is te beschouwen als een dragende structuur van een potentieel beschermd stadsgezicht. Het wordt daarom van belang geacht dat ook voor orde 3 panden, gelegen in een stedenbouwkundige zone A, de maximum bouwhoogte per pand wordt geregeld.
Orde 3 panden, liggend aan stedenbouwkundige zone C of basiszone, en basisordepanden, liggend aan stedenbouwkundige zone B, C of basiszone worden per blok geregeld. Deze zones zijn immers van minder belang. Op deze manier wordt voor de meest van belang zijnde panden voor wat betreft de maximum bouwhoogte maatwerk geleverd maar kan daarnaast bij de overige bouwwerken ook enige flexibiliteit worden verwezenlijkt in het bestemmingsplan.
Welstandsnota Oud Zuid (juli 2004)
In de Welstandsnota Oud Zuid wordt beschreven hoe het stadsdeel omgaat met de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gegeven bevoegdheid om aanvragen voor een omgevingsvergunning te toetsen op 'redelijke eisen van welstand'.
Het plangebied van onderliggend bestemmingsplan is in de Welstandsnota ingedeeld in de categorie 'gebieden met een bijzonder welstandsniveau'. In deze gebieden is het welstandstoezicht erop gericht om aantasting van de ruimtelijke karakteristiek te voorkomen en de bestaande kwaliteit te versterken. Het betreft gebieden met architectonische, cultuurhistorische, landschappelijke en / of stedenbouwkundige waarden. Aan de Welstandsnota Oud Zuid liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:
- Het welstandsbeleid dient gericht te zijn op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van stadsdeel Oud Zuid;
- Het beleid moet stimulerend en klantvriendelijk zijn, het moet uit te leggen zijn en de uitvoering ervan moet openbaar en controleerbaar zijn;
- De regels dienen ten minste een ondergrens te waarborgen en moeten overzichtelijk zijn. Afhankelijk van het ambitieniveau dient er sprake te zijn van maatwerk per gebied;
- In het recente verleden is door het stadsdeel welstandsbeleid vastgesteld voor de 19de eeuwse Ring en de Gordel '20-'40. Dit beleid is in de Welstandsnota Oud Zuid opgenomen.
De welstandsnota is gedigitaliseerd en heet tegenwoordig 'De Schoonheid van Amsterdam Digitaal, stadsdeel Zuid'.
3.7 Groen En Water
3.7.1 Europees en Rijksbeleid
Europese Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:
- Een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
- Het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
- Een goede toestand van het grondwater;
- Een duurzaam gebruik van water;
- Afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheersysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland:
- Wet op de waterhuishouding;
- Wet op de waterkering;
- Grondwaterwet;
- Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
- Wet verontreiniging zeewater;
- Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904);
- Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte');
- Waterstaatswet 1900;
- Waterbodemparagraaf uit de Wet bodembescherming.
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.
Nationaal Waterplan
Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en
ing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van behoud van het bestaand groen en water. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een toename van verharding mogelijk zou maken.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water
Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.
3.7.2 Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan 2010-2015
Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Het motto van het Waterplan is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling.
In het Waterplan wordt per thema behandeld wat de provincie zelf doet tot en met 2015 en wat de provincie verwacht van Rijk, Rijkswaterstaat, waterschappen, gemeenten, terreinbeheerders en bedrijfsleven. De provincie versterkt de uitvoering van het plan en bewaakt de voortgang door samen met haar partners een uitvoeringsprogramma voor de hele planperiode op te stellen.
In het Waterplan worden vier uitgangspunten gehanteerd:
- Klimaatbestendig waterbeheer: De waterkeringen, het watersysteem en de ruimtelijke inrichting moeten voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering.
- Water medesturend in de ruimte: Water is een belangrijke sturende factor in de ruimtelijke ontwikkeling. Op sommige plekken, zoals in de omgeving van dijken, is water vanwege de veiligheid zelfs het belangrijkste sturende element. Elders is water volgend in de ruimtelijke afweging.
- Centraal wat moet, decentraal wat kan: Met de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening is 'centraal wat moet, decentraal wat kan' de nieuwe sturingsfilosofie van het Rijk die de provincie overneemt. De uitgangspunten van deze vernieuwingen zijn: minder regels, meer uitvoeringsgericht, modernisering en stroomlijning van de regels.
- Gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering: Het Noord-Hollandse landelijk gebied zoals dat nu ervaren wordt is het resultaat van het leven met en de strijd tegen water. Daarbij moet worden gedacht aan de terpen, dijken, molens en droogmakerijen. Sinds 2007 heeft de provincie dankzij het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) een belangrijke regierol voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied. Met het Rijk heeft de provincie uitvoeringsafspraken gemaakt voor de periode 2007-2013. De uitvoering van het waterbeleid vraagt maatwerk via een gebiedsgerichte aanpak.
3.7.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie: Hoofdgroenstructuur
Amsterdam bevat een 'Hoofdgroenstructuur'. Binnen het plangebied is geen groen aanwezig dat deel uit maakt van deze hoofdgroenstructuur.
Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 (Breed Water)
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
- 1. de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
- 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
- 3. het nemen van grondwatermaatregelen.
In ’Plan gemeentelijke Watertaken 2010-2015’ staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op ontwikkelingen zoals het veranderende klimaat.
Om de gestelde doelen te realiseren zijn de volgende acties en stappen nodig per zorgplicht:
De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor de uitvoering van de drie watertaken. Bij het realiseren van haar doelstellingen is zij echter ook afhankelijk van de medewerking van anderen:
- Perceeleigenaren zoals particulieren, bedrijven en instellingen moeten ervoor zorgen dat hun perceel op de juiste wijze is aangesloten op de riolering (geen afvalwater op het hemelwaterriool) en kunnen hun eigen vervuiling beperken;
- Bij het voorkomen of aanpakken van grondwaterproblemen is de gemeente afhankelijk van vele factoren, zoals de bodemopbouw, de wijze waarop het gebied bouwrijp is gemaakt, de inrichting en het gebruik van de grond, en de ondergrond. Vooral bij particulier terrein (bijvoorbeeld toename verharding, bouw van kelders) heeft de gemeente beperkte invloed. Het beheer van het peil van het oppervlaktewater, de verantwoordelijkheid van het waterschap, is vaak maar van beperkte invloed op het grondwaterniveau.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
Waternet - Keur AGV 2009
Bevoegd gezag is het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Waternet is de gezamenlijke uitvoerende dienst van het Bevoegd gezag en daarmee ook de waterbeheerder van het onderhavige plangebied.
Op 26 november 2009 heeft het Algemeen Bestuur de Integrale Keur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld. De 'Keur' is de traditionele naam die waterschappen doorgaans geven aan een verordening met betrekking tot hun waterstaat- en waterhuishoudkundige taken. De Keur van hoogheemraadschap Amstel, Gooi, en Vecht (AGV) is niet alleen gericht op het beschermen van de water aan- en -afvoer en bescherming tegen wateroverlast en overstroming, maar ook op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem.
De Keur bestaat in essentie uit verboden en geboden. Op de meeste verboden en geboden kan onder bepaalde voorwaarden een zogenaamde vergunning tot 'ontheffing' van het gebod of verbod worden verleend. Dit is toestemming om een bepaalde activiteit of ingreep uit te voeren ondanks een algemeen 'verbod'. Deze vergunning staat niet op zich maar wordt verleend in samenhang met 'ontheffingen' voor alle andere verboden die op grond van andere waterwet- en regelgeving van kracht zijn, inclusief die van het vaarwegbeheer. Vergunningvoorwaarden zijn of kunnen worden afgeleid van beleidsregels en richtlijnen in separaat door het bestuur van AGV vast te stellen stukken.
In de Keur is ten aanzien van woonboten onder meer geregeld dat tussen de onderkant van de woonboot en de minimale aanleg- of onderhoudsdiepte van de ligplaats een ruimte moet overblijven van minimaal 0,6 meter. Deze speelruimte is nodig voor de aangroei van bagger en mogelijke wisselingen in waterpeil. Het ligplaats nemen mag namelijk niet leiden tot een onacceptabele vermindering van de doorstroming of, effectief gezien, zelfs demping van water wanneer de woonboot vast komt te liggen in de waterbodem.
De regels die AGV/Waternet stelt zijn bindend en hebben dezelfde kracht als en staan los van die van het bestemmingsplan, de Algemene Plaatselijke Verordening of de Verordening op de Haven en het Binnenwaterbeheer.
Waternet - Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015
In het Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015 zijn voor de periode tot eind 2015 in totaal circa 43 pakketten van uitvoeringsmaatregelen ter bevordering van de ecologische waterkwaliteit samengesteld, waarvan 13 autonoom (reeds voorgenomen maatregelen). Daarnaast zijn er 11 onderzoekspakketten geformuleerd, waarvan 1 autonoom. Een deel hiervan heeft betrekking op onderzoek naar de uitvoerbaarheid of effectiviteit van specifieke maatregelen, deze kunnen mogelijk na 2015 alsnog tot uitvoeringsmaatregelen leiden.
De belangrijkste maatregelen liggen in iets meer dan de helft van de waterlichamen op het vlak van het terugdringen van de (fosfaat)belasting; in bijna alle waterlichamen betreft het de verbetering van oeverinrichting. Daarnaast gaat het om het opheffen van acht vismigratiebarrières, waarvan één autonoom. Er zijn circa tien maatregelen met relatief hoge kosten en klein effect op KRW-doelen. Deze zijn niet opgenomen in het maatregelenpakket.
Het Waterbeheerplan omvat geen maatregelen die voor het onderhavige plangebied van belang zijn.
Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelgrens. Schoon regenwater van gevels en daken dient bij voorkeur worden benut (toiletspoeling, daktuinen e.d.) of te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie) en indien niet mogelijk of gewenst dan rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het beleid van Waternet.
3.7.4 Stadsdeelbeleid
Visie Groen en Blauw 2020
Op 26 januari 2006 heeft de Stadsdeelraad de 'Visie Groen en Blauw 2020' vastgesteld. Het doel van deze visie is het waarborgen van een hoogwaardige en continue groen- en waterstructuur, afgestemd op het gebruik en de beleving en de specifieke stedenbouwkundige identiteit en de architectuur van de diverse buurten. Om een duurzame en hoogwaardige groen- en waterstructuur voor de toekomst te garanderen is ingezet op een vierledige strategie:
- Behouden en versterken van de bestaande kwaliteiten;
- Toevoegen van ontbrekende schakels;
- Verbeteren & herstellen van de verschraalde (historische) inrichting;
- Hoogwaardig, duurzaam, historisch bewust en consequent onderhoud en beheer.
Enkele aanbevelingen ten aanzien van de waterlopen zijn:
- Het bewaken en behouden van de goede waterkwaliteit;
- Het opheffen van doodlopende waterlopen, ten behoeve van het optimaliseren van het gebruik, het vergroten van de waterberging en het verbeteren van de doorstroming van het water en de ecologische waarden;
- Het verbeteren van het zicht op het water, ten behoeve van de belevingskwaliteit;
- Het verbeteren van de recreatieve potenties van de oevers, door continuering van de doorgaande langzaam verkeersroutes en het inpassen van extra verblijfsplekken, waarbij rekening gehouden wordt met de specifieke wensen van de verschillende gebruikers;
- Het opstellen van integraal woonbotenbeleid, waarin o.a. de locaties en de afmetingen van ligplaatsen, afmeervoorzieningen en het gebruik van de oevers worden opgenomen;
- Het openbaar toegankelijk houden en zonodig maken van de kades / oevers;
- Het opstellen van integraal afmeerbeleid voor pleziervaartuigen, waarin o.a. afmeerlocaties en afmeervoorzieningen zijn opgenomen;
Voor de waterlopen die zich in het plangebied bevinden zijn de volgende aanbevelingen gedaan:
Noorder Amstelkanaal:
- Verbinden van het Noorder Amstelkanaal met de Stadiongracht ten behoeve van het optimaliseren van het gebruik, het vergroten van de waterberging en het verbeteren van de doorstroming van het water en de ecologische waarden;
- Herstel van de openbare parkachtige oevers met aandacht voor de 'monumentaliteit', symmetrie en beplantingsaccenten bij de bruggenhoofden.
- Herstellen van de openbare oevers aan het waterplein op de kruising van de Amstelkanalen;
- Integraal woonbotenbeleid opstellen, waarin het vrijmaken van het kanaal van woonbootligplaatsen opgenomen dient te worden;
- Afmeerbeleid opstellen, ten behoeve van het afmeren van pleziervaartuigen, waarin onder andere opgenomen wordt waar afgemeerd mag worden, voor hoe lang en op welke manier;
- Aanbrengen van voorzieningen aan en onder de bruggen ten behoeve van het verbeteren van ecologische structuren.
Boerenwetering:
- Criteria voor het afmeren van pleziervaartuigen opnemen in het op te stellen afmeerbeleid;
- Criteria voor het afmeren van woonboten opnemen;
- Stimuleren van bewonersbeheer van de floatlands;
- Openbare oevers moeten openbaar gehouden worden;
- Opnemen van de bescherming van de muurvarens in een beheerplan.
Singelgracht:
- Aanbrengen van afmeervoorzieningen voor woonboten;
- Inpassing van het profiel voor een stedelijke wandelboulevard aan de Stadhouderskade, volgens de NvU.
Enkele aanbevelingen ten aanzien van het groen zijn:
- Verhogen van de beheer- en onderhoudsintensiteit, in verband met de hoge gebruiksdruk;
- Beter afstemmen van de inrichting op het gebruik en opstellen en treffen van regulerende maatregelen, ten behoeve van het verlagen van de gebruiksdruk en het waarborgen van de kwaliteit en de diversiteit van de beplanting;
- Realiseren van een professionele beheerorganisatie en uitgewerkte beheerplannen met financieel commitment;
- Opstellen van bomenbeleid, waarin de belangrijke structuren worden vastgelegd en vervangingsstrategieën worden uitgewerkt. Dit beleid is voor het voormalige stadsdeel Oud-Zuid opgesteld en op 27 mei 2009 vastgesteld door de stadsdeelraad;
- Terugbrengen van de karakteristieke en gevarieerde beplanting in plantsoenen en duurzaam beheren aan de hand van beplantings-, onderhoud- en beheerplannen;
- Het behoud en verbeteren van de kwaliteit van ( gevel)tuinen;
- Handhaven van het groene karakter van de voortuinen, door bebouwing en verstening zo veel mogelijk tegen te gaan;
- Het bevorderen en versterken van de groene binnen- en daktuinen in bouwblokken;
- Bewuste keuzes maken ten aanzien van het Museumplein, waarbij de inrichting goed aansluit op het gewenste gebruik. Deze keuzes dienen opgenomen te worden in een beheerplan. Daarnaast zullen maatregelen getroffen moeten worden (onder andere het opstellen van een evenementenbeleid), zodat het gewenste gebruik gereguleerd kan worden en de kwaliteit van de beplanting gewaarborgd blijft.
3.7.5 Watertoets
Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de 'Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw' ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de 'Watertoets' toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De Watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit (ruimte voor water) en waterkwantiteit en veiligheid (overstroming).
Waterkeringen
In het plangebied liggen uitsluitend secundaire waterkeringen.
Waterpeil
De Singelgracht, de Boerenwetering en het Noorder Amstelkanaal hebben een waterpeil van NAP -0.4m, zijnde stadsboezempeil.
Waterkwantiteit
Het bestaande waterbergende vermogen in het plangebied blijft gehandhaafd. Demping van water is niet aan de orde. Voorts geldt dat werken die vallen binnen de bestemming Water vergunningplichtig zijn in het kader van de integrale Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Op grond van de Keur AGV 2009 geldt dat, indien in de toekomstige situatie meer dan 1.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangelegd ten opzichte van de huidige situatie, dit met meer oppervlaktewater (10% van het verharde oppervlak) gecompenseerd moet worden.
Ondergronds bouwen
Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat er geen verslechtering mag ontstaan van de huidige grondwatersituatie door nieuwbouw in bestaand gebied. Zo mag ondergronds bouwen, zoals parkeergarages, geen belemmering vormen voor de vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater. Uitgangspunt hiervoor is de gemeentelijk vastgestelde grondwaternorm. Plannen voor het aanbrengen van ondergrondse bouwwerken moeten worden voorgelegd aan Waternet, sector Waterbeheer als uitvoerder van de grondwaterzorgtaak. Plannen voor het aanbrengen van ondergrondse bouwwerken moeten worden voorgelegd aan Waternet, afdeling Planadviese en vergunningen.
Waterkwaliteit
In het Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015 zijn voor de periode tot eind 2015 in totaal circa 43 pakketten van uitvoeringsmaatregelen ter bevordering van de ecologische waterkwaliteit samengesteld, waarvan 13 autonoom (reeds voorgenomen maatregelen). Daarnaast zijn er 11 onderzoekspakketten geformuleerd, waarvan 1 autonoom. Een deel hiervan heeft betrekking op onderzoek naar de uitvoerbaarheid of effectiviteit van specifieke maatregelen, deze kunnen mogelijk na 2015 alsnog tot uitvoeringsmaatregelen leiden.
De belangrijkste maatregelen liggen in iets meer dan de helft van de waterlichamen op het vlak van het terugdringen van de (fosfaat)belasting; in bijna alle waterlichamen betreft het de verbetering van oeverinrichting. Daarnaast gaat het om het opheffen van acht vismigratiebarrières, waarvan één autonoom. Er zijn circa tien maatregelen met relatief hoge kosten en klein effect op KRW-doelen. Deze zijn niet opgenomen in het maatregelenpakket.
Het Waterbeheerplan omvat geen maatregelen die voor het onderhavige plangebied van belang zijn.
Riolering
In het plangebied bevindt zich een gemengd rioleringsstelsel. Hierbij wordt al het in het gebied vrijkomende afvalwater, inclusief regenwater, doormiddel van één type leiding ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Het beleid van AGV/Waternet is om daar waar mogelijk schoon hemelwater af te koppelen, dat wil zeggen te scheiden van de vuilwaterstromen. Hierdoor wordt de rioolwaterzuiveringsinstallatie ontlast en wordt het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Mocht de mogelijkheid zich in de toekomst voordoen dan zal hier aandacht aan besteed moeten worden.
3.8 Natuur
3.8.1 Nationale regelgeving
Vogel- en Habitatrichtlijn / Flora- en Faunawet
De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De Soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet.
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is geen aangewezen beschermd gebied in de zin van Vogel- en Habitatrichtlijn. Wel is de soortenbescherming van toepassing op het plangebied. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten, zoals genoemd in de Flora en Faunawet. Indien uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en / of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaats vinden na ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Flora en Faunawet. Bij de beoordeling van deze ontheffing c.q. vrijstelling is de habitatrichtlijn mede toetsingskader.
In het bestemmingsplan wordt niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen. Er zijn geen gebieden met bijzondere natuurwaarde in het plangebied. In overleg met dienst Ruimtelijke Ordening is vastgesteld dat voor het bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt, gezien het conserverende karakter, geen nader onderzoek in het kader van de Flora en Faunawet vereist is.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale regelgeving.
3.9 Milieu
3.9.1 Nationale regelgeving
Wet milieubeheer
In de Wet milieubeheer zijn bepalingen opgenomen voor het behoud en het verbeteren van de milieukwaliteit. De milieukwaliteit vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke belangenafweging. Zodoende heeft de Wet milieubeheer raakvlakken met het bestemmingsplan. In de Wet milieubeheer en het op grond van deze wet vastgestelde Besluit milieueffectrapportage 1994 is bepaald dat voor een bestemmingsplan in bepaalde gevallen een milieueffectrapportage (MER) opgesteld dient te worden.
In dit bestemmingsplan wordt, gezien de conserverende aard ervan, niet voorzien in de realisatie van mer-plichtige dan wel mer-beoordelingsplichtige activiteiten. Zodoende vormen de Wet Milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan (voor de uitbreiding van het Rijksmuseum is toendertijd een MER opgesteld).
Wet luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen.
De nieuwe wetgeving kent een dubbele doelstelling:
- De overheid wil een belangrijke impuls geven aan het treffen van maatregelen zodat in ons land de Europese normen worden gehaald;
- De overheid wil er ook voor zorgen dat er meer mogelijkheden zijn om projecten door te laten gaan. Dat was nodig om dat in het verleden veel plannen door de rechter werden stilgelegd vanwege het niet halen van de normen.
Een belangrijk verschil met het vervallen besluit luchtkwaliteit 2005 is dat de nieuwe regelgeving geen directe en harde koppeling meer kent tussen besluiten en grenswaarden. Deze is vervangen door een meer flexibele toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Een van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant.
Een bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet milieubeheer als het bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de normen. Het bestemmingsplan is puur op beheer gericht en staat geen nieuwe ontwikkelingen toe die kunnen leiden tot (verdere) overschrijding van normen. Het bestemmingsplan is derhalve in overeenstemming met de Wet milieubeheer.
Gezien het karakter van de wegen, de ligging van woningen en het conserverende karakter van dit bestemmingsplan is er geen aanleiding vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening maatregelen te treffen om de luchtkwaliteit in dit kader te verbeteren. Hiervoor wordt op Rijks- en provinciaal niveau aan gewerkt middels actieplannen luchtkwaliteit.
Wet Bodembescherming
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor het bestemmingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk. Het verrichten van bodemonderzoek is daarom niet nodig.
Wet geluidhinder
In de Wet geluidhinder zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd hoeveel decibel geluid in deze situaties zijn toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften.
Het bestemmingsplan is conserverend maar biedt de mogelijkheid om huidige niet-geluidsgevoelige functies om te zetten naar geluidsgevoelige functies zoals woningen, onderwijsvoorzieningen of medische voorzieningen. Voor deze locaties is daarom akoestisch onderzoek verricht. Voor een groot aantal locaties is gebleken dat niet aan de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai kan worden voldaan (voor de lokale wegen). Onderzocht is of voor deze locaties een hogere grenswaarde op grond van hoofdstuk 3 Besluit Geluidhinder jo. artikel 110a lid 1 en 3 Wet geluidhinder kan worden vastgesteld. Daarnaast is er tevens een groot aantal locaties, waarvoor geen hogere grenswaarde vastgesteld kan worden, aangezien deze de hoogst toelaatbare geluidsbelasting overschrijden.
Naar aanleiding van het onderzoek is in het bestemmingsplan een aantal maatregelen getroffen om nieuwe geluidbelaste gevoelige bestemmingen te beschermen dan wel te voorkomen. In de eerste bouwlaag en kelder/souterrain van de bestemming Gemengd - 1 en Gemengd - 7 worden geen nieuwe geluidgevoelige functies toegestaan. Binnen de panden met deze bestemming, waar op de verdiepingen nieuwe woningen zouden kunnen worden gerealiseerd maar de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt overschreden is voorgeschreven dat een dove gevel gerealiseerd dient te worden. Binnen de bestemming Gemengd - 2 kunnen in de eerste bouwlaag en kelder/souterrain wel nieuwe geluidgevoelige functies worden gerealiseerd, maar worden óf hogere waarden vastgesteld óf dove gevels voorgeschreven. Op een beperkt aantal adressen zijn nieuwe woningen uitgesloten omdat enerzijds de niet kan worden voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt overschreden en anderzijds geen stille (geluidluwe) gevel kan worden gerealiseerd.
In Bijlage 5 is het (ontwerp) Besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder opgenomen, alsmede het daaraan ten grondslag liggende akoestisch onderzoek.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale regelgeving.
3.9.2 Gemeentelijk beleid
Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam 2005
Op 1 maart 2006 is de gemeenteraad akkoord gegaan met het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam 2005. Dit actieplan kent als doel het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. De drie centrale uitgangspunten van dit actieplan zijn:
- Het beschermen van de gezondheid van mensen staat centraal.
- Amsterdam houdt vast aan het concentratiebeleid ten aanzien van het hoofdnet auto.
- Amsterdam houdt vast aan het beleid met betrekking tot de compacte stad.
Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam
Deze stedelijke richtlijn heeft het college van B&W in december 2009 vastgesteld. Het belangrijkste uitgangspunt in de richtlijn is dat bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal binnen een afstand van 50 meter (gemeten van de rand van de weg) geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd. Van de in de richtlijn genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven.
Met deze Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit is sprake van extra en strengere regelgeving dan Europa voorschrijft.
De richtlijn geeft aan dat deze alleen bindend is voor de centrale stad. Stadsdelen zijn niet verplicht deze over te nemen. Het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid heeft besloten deze richtlijn niet van toepassing te verklaren op het onderhavige bestemmingsplan.
Geluidbeleid
Op 13 november 2007 heeft het college van B&W nota “Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid” vastgesteld, die naar aanleiding van de nieuwe Wet geluidhinder is aangepast. Met het dit besluit wordt geregeld dat de bevoegdheid voor het vaststellen van hogere grenswaarden per 1 januari 2008 wordt doorgeschoven naar de stadsdelen onder de voorwaarde dat de stadsdelen wel gehouden zijn aan het Amsterdamse geluidbeleid en dat het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) om advies wordt gevraagd.
Het geluidbeleid zoals verwoord in de nota Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid verschilt principieel niet van het bestaande Amsterdamse beleid. De essentie dat woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben is gehandhaafd. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het hogere grenswaarden besluit een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit, zoals opgenomen in Bouwbrief 2005-15 van de gemeente Amsterdam.
Bij de vaststelling van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden.
In Bijlage 5 is het (ontwerp) Besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder opgenomen, alsmede het daaraan ten grondslag liggende akoestisch onderzoek. Deze voldoen aan het Amsterdamse geluidbeleid.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
3.9.3 Stadsdeelbeleid
Milieubeleidsplan Amsterdam Oud-Zuid 2009-2011
In het Milieubeleidsplan Amsterdam Oud-Zuid 2009 - 2011 staan de visie en de doelen van het stadsdeel voor de volgende onderwerpen centraal: lucht, geluid, klimaat, duurzaam inkopen, groen, water, bodem en afval.
Twee belangrijke aandachtsgebieden voor de komende tijd blijven lucht en klimaat. Voor een schone lucht bestaat al een 'Uitvoeringsprogramma'.
Nederland heeft recentelijk uitstel gekregen van de Europese Unie om aan de luchtkwaliteitsnormen te voldoen. Dit betekent dat de doelen voor lucht nu zijn:
- 1. stikstofdioxide (NO2) maximaal 40 µg/m3 (jaargemiddelde) per 1 januari 2015;
- 2. fijn stof (PM10) maximaal 40 µg/m3 (jaargemiddelde) per midden 2011.
De doelstellingen op het gebied van klimaat sluiten aan bij die van de centrale stad. De stadsdeelorganisatie moet in 2015 CO2 neutraal zijn. Ook moet het stadsdeel als geheel maximaal bijdragen aan de doelstelling om de gehele stad in 2025 40% minder CO2 uit te laten stoten ten opzichte van 1990. Ook is geluid een belangrijk onderwerp. Onderwerpen die aan bod komen zijn onder meer: geluidsoverlast van horeca, geluidsoverlast door bedrijfsmatig gebruik van binnentuinen, verkeersgeluid en bouwlawaai.
Uitvoeringsprogramma verbetering luchtkwaliteit Oud-Zuid 2008-2010 - Werken aan gezonde lucht
Om de acties van het stadsdeel die voortvloeien uit het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam 2005 in goede banen te leiden, is het uitvoeringsprogramma verbetering luchtkwaliteit Oud-Zuid 2008-2010 opgesteld.
Het doel van het uitvoeringsprogramma is het uitvoeren van knelpuntgerichte maatregelen voor het op maat oplossen van de meest vervuilde straten van Amsterdam en generieke maatregelen om de luchtkwaliteit globaal te verbeteren.
Het uitvoeringsprogramma beschrijft op overzichtelijke wijze de maatregelen die het stadsdeel gaat uitvoeren ter verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij de termijnen, de kosten, de financiering en de organisatie van de uitvoering concreet zijn beschreven. Dit uitvoeringsplan beslaat de periode 2008-2010 met dien verstande dat in 2010 alle opgenomen maatregelen in gang zijn gezet.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Hiermee draagt het bestemmingsplan niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
3.10 Veiligheid
3.10.1 Nationale regelgeving
Wet luchtvaart / Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Rond Schiphol gelden diverse beperkingen, die voortvloeien uit de Wet Luchtvaart en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol. Het Luchthavenindelingbesluit heeft het karakter van een voorbereidingsbesluit. Dit werkt totdat het bestemmingsplan in overeenstemming is gebracht met het Luchthavenindelingbesluit. Dit legt het beperkingengebied en het luchthavengebied vast. In het beperkingengebied gelden beperkingen met het oog op veiligheid en milieu. Het gaat daarbij om hoogtebeperkingen, geluidsgevoelige functies en het voorkomen van het aantrekken van vogels. Een groot deel van Amsterdam is volgens het Luchthavenindelingbesluit Schiphol aangewezen als beperkingengebied.
Vogelaantrekkende functies:
In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol is een zonegebied rond Schiphol aangewezen waarbinnen geen nieuwe vogelaantrekkende functies zijn toegestaan. Het westelijke deel van de Willemsparkbuurt valt binnen deze zone.
Geluidsgevoelige functies:
In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol is een zonegebied rond Schiphol aangewezen waar in beginsel geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie en gebouwen met een gezondheidszorgfunctie zijn toegestaan. Het plangebied valt buiten deze zone.
Maximum bouwhoogten:
Op een kaart van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol zijn verschillende zones met verschillende maximum bouwhoogten rond Schiphol aangegeven. Voor het plangebied geldt een maximum bouwhoogte van ca. 50 meter aan de westzijde tot ca. 80 meter aan de oostzijde van het gebied.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
In oktober 2004 is het 'Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen' (BEVI) in werking getreden. Hiermee zijn voor risicovolle activiteiten normen vastgelegd. In het besluit wordt van overheden verwacht dat zij zich rekenschap geven van elke verandering in het groepsrisico dat wordt veroorzaakt door bedrijven en ruimtelijke ontwikkelingen nabij risicovolle activiteiten. Bij deze ruimtelijke ontwikkelingen dient zorgvuldig en eenduidig met de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico te worden omgegaan.
In of nabij het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die onderzoek of verantwoording vergen.
Kabels en leidingen
In of nabij het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die onderzoek of verantwoording vergen.
Transport gevaarlijke stoffen
In of nabij het plangebied bevinden zich geen routes voor transport van gevaarlijke stoffen die onderzoek of verantwoording vergen.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale regelgeving.
Hoofdstuk 4 Visie Plangebied
4.1 Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de mogelijkheid tot het opstellen van een bestemmingsplan voor gebieden binnen de bebouwde kom. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet gedacht worden aan de mogelijkheid om een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen, wijzigingsbevoegdheden op te nemen en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende 10 jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen van het plangebied juridisch is vertaald. De argumentatie van de wijze van regeling volgt uit de in de verantwoording opgenomen beleidsuitgangspunten (zie verder onder Verantwoording). Daarin is ook een beschrijving opgenomen van de huidige situatie binnen het plangebied, op basis van een analyse van het huidige gebruik en de bebouwing, alsmede de beschrijvingen uit de betreffende beleidsstukken.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de planregels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan. Het plan heeft overwegend een beheerkarakter. Ontwikkelingen die tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan concreet worden, worden evenwel meegenomen in het bestemmingsplan. Verder houdt het plan rekening met recente wetgeving, recent beleid en speelt het in op maatschappelijke en economische ontwikkelingen. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridische planologische instrumenten daarbij worden ingezet. Belangrijk uitgangspunt bij de inhoudelijke vormgeving van de regels wordt gevormd door de Keuzenotitie Museumkwartier en Valeriusbuurt. Dit beleidsstuk is voor een groot deel direct vertaald in de regels en in de verbeelding. De wijze waarop dat is gedaan wordt in volgende paragraaf beschreven.
4.2 Ruimtelijke Structuur
4.2.1 Bouw- en goothoogte
Analyse
Het Museumkwartier tussen het Vondelpark en de Boerenwetering kwam tussen 1870 en 1920 tot stand op basis van een plan van de gemeente en de architect P.J.H. Cuypers. De wijk was begin af aan bedoeld als luxe wijk. Het plan is echter niet helemaal uitgevoerd zoals gepland. Voordat het bebouwingsplan werd vastgesteld, waren de Vossiusstraat en de P.C. Hooftstraat al aangelegd. De bebouwing is er daarom van vroege datum en onregelmatig in hoogte. Deze dateert van 1870-1880. De bebouwing van bouwblokken en villa's aan de westzijde verliep volgens plan, aan de oostzijde lukte dat minder goed. Een waskaarsenfabriek die tot 1906 op het gebied, ongeveer tussen de Honthorststraat en de Ruysdaelstraat stond, verhinderde een planmatige invulling. De bebouwing aan de oostzijde dateert daarom vooral van na 1906. Het gaat om luxe woningen (villa's, herenhuizen en etagewoningen) voor de gegoede burgerij. In enkele straatwanden wisselt de hoogte, met name langs de Johannes Vermeerstraat en de Van Miereveldstraat. Dat geldt niet voor de woningen in de zuidoostelijke punt die in de volksmond als Duivelseiland werd betiteld, omdat dit stukje land een somber karakter en voor de aanleg van de Roelof Hartstraat in een uithoek van de stad lag. Ten zuiden van de fabriek waren particulieren eind 19de eeuw al met de aanleg van straten en bebouwing begonnen op basis van het landschappelijk verkavelingspatroon. De bebouwing dateert van rond 1900, is meestal van minder esthetische kwaliteit en telt vrijwel overal vier lagen en kap.
De delen in het plangebied ten zuidoosten en zuidwesten van de Van Baerlestraat en Roelof Hartsstraat laat een menging zien tussen bebouwing van rond 1900 en die van '20-'40. Dit deel kwam tot stand op basis van uitbreidingsplan van Lambrechtsen van Ritthem en H.P. Berlage en bestaat voor het overgrote deel uit gesloten bouwblokken. Het door Berlage ontworpen Roelof Hartplein vormt een scharnierpunt tussen de 19de eeuwse en vroeg 20ste eeuwse delen en de architectuur van de wanden is daarop ook vormgegeven. Een uitzondering hierop is het blok met een getrapte gevel uit 1899. Omdat Berlage onderscheid maakte tussen woningen die langs hoofdaders van de stad lagen en aan buurtstraten, verschillen de bouwhoogten vooral in het zuidoostelijk deel. De woonbebouwing rond de Harmoniehof is geheel als Rijksmonument aangewezen, waarmee de bouwhoogtes hier eigenlijk vastliggen.
Vanaf 1898 hield een adviescommissie van de gemeente toezicht op de esthetische kwaliteit van de bebouwing, zodat de esthetische kwaliteit van de architectuur erg hoog is. Hoewel het daar soms wel de schijn van heeft, zijn veel panden eind 19de, begin 20ste eeuw niet afzonderlijk ontworpen, maar gaven bouwondernemers opdracht om een ontwerp van twee of meerder panden te maken. Een straatwand kan daarom uit een afwisseling van enkel ontworpen en als serie ontworpen panden bestaan. Soms besloeg zo'n ontwerp de gehele kopbebouwing van een bouwblok. Bij de beoordeling van de bouwhoogtes wordt daarom uitgegaan van de architectonische eenheden en niet van panden. In de eerste helft van de 20ste eeuw werden vaak hele blokken door één architect ontworpen. Waren daar meerdere architecten bij betrokken, dan vond een goede afstemming tussen de ontwerpers plaats.
Voor het gedeelte tussen de Koninginneweg-Willemsparkweg en de De Lairessestraat was vermoedelijk al voor 1900 een algemeen stedenbouwkundig plan gemaakt. Particuliere bouwmaatschappijen waarvan 'Weltevreden' de grootste was, diende deelplannen in met een preciezere aanduiding van de rooilijnen. De opzet is sterk vergelijkbaar met de principes volgens welke het plan Kalff tot stand kwam. Het slagenlandschap werd als richtlijn gebruikt, hoewel de straten niet altijd samenvielen met de ligging van de tochtsloten. Er ontstonden lange straten die overigens breder zijn dan in de Pijp. De vorm van het Emmaplein en de ruitvormige pleintjes in de Johannes Verhulststraat werden in deze plannen opgenomen, die zo kenmerkend zijn voor deze buurt. Vermoedelijk is het plan van Kalffs opvolger, L.C.M. Lambrechtsen van Ritthem het uitgangspunt voor deze bebouwing geweest.
Door de hoge kwaliteit van de architectuur bevinden zich in het plangebied veel Rijksmonumenten. Ze staan op de ordekaart aangegeven. De bebouwingstypologie in het Museumkwartier varieert kortom van bebouwing van hele straatwanden (P.C. Hooftstraat en Vossiusstraat), gesloten bouwblokken en vrijstaande woningen en villa's. Tussen de kopbebouwing en de langswanden van een bouwblok zijn vaak ruimtes open gelaten voor daglicht toetreding. Het is wenselijk dat deze ruimtes open blijven.
Beleid
In het plangebied is er veel verschil in de bouw- en goothoogten van panden. Bij veel bouwblokken verschillen de hoogten ook per pand. In de keuzenotitie Bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt is een afweging gemaakt hoe om te gaan met de verschillende bouw- en goothoogten binnen het plangebied. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat bestaande rechten in principe niet mogen worden beperkt en dat bestaande hogere gebouwen opgenomen worden in het bestemmingsplan. Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan zijn begin 2009 alle feitelijke bouw- en goothoogtes van de panden geïnventariseerd. Deze feitelijke hoogte is per pand vastgelegd. De inventarisatie is afgerond op 6 april 2009.
Een ander belangrijk uitgangspunt is dat bestaande stedenbouwkundige en architectonische waardevolle structuren en panden zo veel mogelijk behouden blijven. Bij de vaststelling van de keuzenotitie is een keuze gemaakt om de bouwhoogte per pand en/of per blok vast te leggen conform bestaande rechten. Hogere bouwwerken worden conform bestaande situatie vastgelegd. Ook wordt er een algemene binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Omdat de bestaande rechten in het Museumkwartier voortkomen uit de Bouwverordening Amsterdam is voor dit gedeelte van het plangebied gekozen niet de bestaande rechten over te nemen maar te onderzoeken wat een wenselijke bouwhoogte is per pand, straatwand of blok. De bouwmogelijkheden vanuit de Bouwverordening Amsterdam zijn zeer ruim en kunnen het stedenbouwkundige karakter van het Museumkwartier aantasten. Daarom is op basis van een analyse voor het Museumkwartier nader bepaald waar een regeling voor de goot- en bouwhoogte per pand gewenst is en waar een regeling voor de goot- en bouwhoogte per bouwblok gewenst is.
Om tot een juiste regeling voor de goot- en bouwhoogtes te komen is Bureau Monumenten en Archeologie (hierna: BMA) gevraagd advies uit te brengen voor het deel van het plangebied waar nu vanuit het geldende bestemmingsplan de bouwverordening 1984 van kracht is. BMA heeft in het kader van het bestemmingsplan een analyse uitgevoerd naar de bestaande kwaliteiten van de gebouwde omgeving in het gedeelte van het plangebied waar nu de bouwverordening van kracht is. Zij heeft met dit advies richting gegeven aan vraag waar een regeling per pand, per straatwand of per blok gewenst is. Hierop is inhoudelijk al ingegaan in paragraaf 3.6.4 waarnaar kortheidshalve wordt verwezen. De analyse is opgenomen in bijlage 4.
Voor de Valeriusbuurt is deze analyse niet uitgevoerd omdat in deze buurt de bestaande rechten gebaseerd zijn op de bestaande situatie. Binnen dit overige deel van het plangebied geldt op grond van de geldende bestemmingsplannen voor elk pand een bouwhoogtecategorie die een minimale en maximale goot- en bouwhoogte kennen. De maximum bouwhoogten zijn in het bestemmingsplan overgenomen en bieden voldoende bouwmogelijkheden zonder dat de stedenbouwkundige kwaliteit wordt aangetast. Op deze manier worden bestaande stedenbouwkundige en architectonische waardevolle structuren en panden maximaal beschermd en wordt bij minder beeldbepalende panden/blokken enige flexibiliteit in bouwmogelijkheden aangebracht.
Regeling
Bij het bepalen van de goot- en bouwhoogten in het Museumkwartier is vanuit cultuurhistorisch opzicht een aantal criteria relevant.
De periode waarin de bebouwing tot stand kwam is van belang. Bij aanvang van de stadsuitbreiding rond 1870 werd nog in wisselende hoogtes gebouwd. Dat is goed waar te nemen in de P.C. Hooftstraat, aan het Schapenburgerpad en aan de Van Baerlestraat tussen de Vondelburg en de Paulus Potterstraat. Architectuureenheden van 4 en 5 lagen wisselen architectuureenheden van 2 lagen hoog af. Later, vanaf ca. 1890, wordt één hoogte per bouwblok aangehouden.
Ook is de bouwtypologie van belang. Binnen dit criteria is gekeken naar doorlopende straatwanden, bouwblokken en vrijstaande gebouwen zoals villa's. Veel panden zijn niet afzonderlijk ontworpen maar in serie van twee of meer. Daarom worden niet per pand maar per architectuureenheid gekeken. Een ontwerp kan ook de gehele kopbebouwing van een bouwblok beslaan. In de eerste helft van de 20steeeuw werden vaak hele blokken door één architect ontworpen. Gaten in de lange wanden van de 19de eeuwse bouwblokken, vlak voor de kopbebouwing gelegen, zijn uit oogpunt van lichttoetreding van belang en om ruimte te maken voor balkons van de kopbebouwing aan de achterzijde. Hier wordt de hoogte van de afsluitende wand of één-laags bebouwing in het bestemmingsplan aangehouden.
Op basis van de uitgevoerde analyse door BMA zijn 6 deelgebieden onderscheiden waarbij per bouwblok is aangegeven welke wijze van regelen van de goot- en bouwhoogte het beste recht doet aan de waarde van een blok, wand en/of pand. Daarbij is voor elk bouwblok een keuze gemaakt, op basis van bestaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten, of een regeling per pand, per architectuureenheid (vanuit de welstandsnota) of per blok (gehele bouwblok) wenselijk is. Hieronder volgt een beschrijving van deze verschillende manieren van regelen van de bouwhoogte en vervolgens is per bouwblok aangegeven op welke manier de bouwhoogte is bepaald.
Pand
Panden met de status van rijksmonument en panden met een architectonische of stedenbouwkundig (cultuurhistorisch) waardevolle bouwhoogte hebben in dit bestemmingsplan een maximum bouwhoogte gekregen die overeenkomt met de bestaande situatie. Het betreft de panden in de ordecategorieën 1 en 2 en in orde 3 gelegen binnen de stedenbouwkundige zone A.
Architectuureenheid
Voor de panden die binnen een waardevolle architectuureenheid (vanuit de ordekaart) vallen is één maximale goot- en bouwhoogte opgenomen op in het bestemmingsplan. Deze maximale goot- en bouwhoogte is gelijk aan de maximale goot- en bouwhoogte die in de bestaande situatie voorkomt binnen de architectuureenheid. Uitgangspunt is dat deze maximale goot- en bouwhoogte niet hoger mag zijn dan nu op basis van de bouwverordening 1984 is toegestaan. Wanneer binnen een architectuureenheid goothoogtes variëren van 12 tot 14 meter is de maximale goothoogte binnen de hele architectuureenheid maximaal 14 meter. Dit principe geldt ook voor de maximum bouwhoogte binnen een architectuureenheid.
Blok
Voor bouwblokken waar volgens het onderzoek van BMA bepaalde verschillen in bouwhoogte niet beschermenswaardig zijn is een regeling per blok opgenomen. Hierbij is net als binnen de regeling per architectuurorde en per straatwand een bouwhoogte opgenomen voor een heel bouwblok die gelijk is aan de maximale goot- en bouwhoogte die in dat bouwblok in de bestaande situatie voorkomt. Uitgangspunt is, net als bij de regelingen per architectuureenheid en de regeling per straatwand, dat deze maximale goot- en bouwhoogte niet hoger mag zijn dan nu op basis van de bouwverordening 1984 is toegestaan. Wanneer binnen een bouwblok goothoogtes variëren van 12 tot 18 meter en de maximale goothoogte op basis van de bouwverordening maximaal 15 meter bedraagt, is de maximale goothoogte binnen het bouwblok maximaal 15 meter. De bestaande hogere goothoogtes van bijvoorbeeld 18 meter worden als uitzondering op de regeling die voor het hele bouwblok geldt opgenomen op de plankaart. Wanneer binnen een bouwblok aan een bepaalde zijde hogere goothoogtes zijn toegestaan dan bijvoorbeeld 15 meter wordt voor die zijde een hogere maximale goothoogte opgenomen.
4.2.2 Binnentuinen
Analyse
Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan zijn begin 2009 alle binnentuinen geïnventariseerd. Daarbij zijn observaties gedaan vanaf balkons of dak om te inventariseren waar sprake is van bebouwing dan wel afwijkend gebruik. De situatie is per bouwblok vastgelegd. De inventarisatie is afgerond op 6 april 2009. In het plangebied is er veel verschil in de mate van bebouwing in de binnentuinen. Over het algemeen kan worden gesteld dat waar sprake is van overwegende woonbebouwing de binnentuinen inderdaad als tuinen zijn ingericht, met een beperkte aanwezigheid van bebouwing. Ook de woningtypen zijn van belang; bij huurwoningen komen bijna geen bebouwingen in de achtertuinen voor en bij koopwoningen wel. Waar niet-woonfuncties de overhand hebben is geconstateerd dat de binnentuinen ook voor deze niet-woonfuncties worden ingezet, in bebouwde dan wel niet-bebouwde vorm. In de binnentuinen van de geldende bestemmingsplannen mag, met uitzondering van een kleine berging, feitelijk niet worden gebouwd. Een uitzondering geldt voor de panden met een niet-woonfunctie aan de P.C. Hooftstraat (hier mag binnen het vorige bestemmingsplan het achterliggende bedrijfserf volledig worden bebouwd) en het westelijke deel van de Van Baerlestraat en de Cornelis Schuytstraat (hier mag binnen het vorige bestemmingsplan 50 m2 van het bedrijfserf bebouwd worden voor opslag). Van deze uitbreidingsmogelijkheden is volop gebruik gemaakt. Overigens betrekken veel winkeliers in het westelijke deel van de Van Baerlestraat en de Cornelis Schuytstraat de opslagruimte achter hun panden bij de winkel. Aan het handhaven van deze situatie is tot op heden geen prioriteit gegeven. Bestaande grotere bouwwerken in de binnentuinen zijn, in bijvoorbeeld het bestemmingsplan Museumplein e.o. , ingepast. In de bestemmingsplannen Vondelpark- Concertgebouwbuurt en Noorder Amstelkanaal vallen de bouwwerken onder de werking van de overgangsbepalingen, indien zij al voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig waren.
Beleid
In de keuzenotitie Bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt is een afweging gemaakt hoe om te gaan met bestaande bebouwing en toekomstige bebouwing in de binnentuinen. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat het open en groene karakter van de binnentuinen behouden blijft en waar mogelijk versterkt wordt; uitbreiding van bebouwing in de binnentuinen is niet wenselijk. In de nu geldende bestemmingsplannen zit wel een flexibiliteitsbepaling waarmee, onder voorwaarden, een uitbreiding van bebouwing (zowel hoofd- als bijgebouwen) aan de achterzijde van gebouwen in de bestemming tuinen mogelijk is.
Regeling
- Voor woningen, geen rijksmonumenten zijnde, is er geen bijgebouwenregeling opgenomen. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), welke op 1 oktober 2010 in werking treedt, vergroot de bouwmogelijkheden van vergunningsvrij bouwen. Daarom is ervoor gekozen om met het bestemmingsplan geen extra aanvullende bouwmogelijkheden te creëeren. De Wabo geldt niet voor monumenten. Het bestemmingsplan voorziet daarom wel in een bijgebouwenregeling voor deze panden.
- Voor rijksmonumenten heeft het opnemen van een bijgebouwenregeling wel een toegevoegde waarde. Indien de monumentenwet het toelaat, kan er dan op grond van het bestemmingsplan een bouwvergunning verleend worden.
Het voorgaande leidt ertoe dat de opgenomen bouwvlakken voor vrijstaande bijgebouwen bij woningen van de verbeelding gehaald worden. De aan- en uitbouwen die op de verbeelding staan kunnen behouden blijven (het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft aan dat binnen een afstand van 2,5 meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw bouwwerken mogen opgericht. Het opnemen van deze aan- en uitbouwen in een bouwvlak leidt niet tot een toename van oppervlakte van bouwwerken).
De bestaande, legale, grotere bijgebouwen die straks niet vergunningvrij terug gebouwd kunnen worden, zijn wel opgenomen met een bouwvlak op de verbeelding. Indien dit niet gebeurt, worden deze opstallen weg bestemd. Weg bestemmen kan alleen indien het aannemelijk is dat deze binnen de planperiode verdwijnen. Daar is geen sprake van.
Ten aanzien van bijbehorend bouwwerken, zoals die zijn geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het daaraan gekoppelde Besluit omgevingsrecht, is een specifieke regeling opgenomen. Voor zover panden zijn aangewezen als monument kunnen geen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd zonder omgevingsvergunning. Daarom voorziet het bestemmingsplan voor die gevallen in de mogelijkheid dat binnen een afstand van 2,5 meter vanaf het oorspronkelijke hoofdgebouw aanbouwen en uitbouwen kunnen worden gerealiseerd en tevens vrijstaande bijgebouwen met een oppervlak van maximaal 9 m2 kunnen worden gebouwd.
Voor wat betreft gebruik van de (vrijstaande) bijgebouwen, is aangesloten bij de Wabo. Vrijstaande bijgebouwen mogen uitsluitend functioneel ondergeschikt gebruikt worden ten dienste van het gebruik in het hoofdgebouw.
Door aan te sluiten bij de Wabo, worden er meer mogelijkheden geboden voor het gebruik van vrijstaande bijgebouwen, dan in de vigerende bestemmingsplannen. Het gebruik werd meestal beperkt tot tuinhuis, zowel bij woonfuncties als niet-woonfuncties. De gebruiksmogelijkheden die nu worden geboden, sluiten meer aan bij het feitelijke gebruik en ook het meest doelmatige gebruik. In het geval van hele grote bijgebouwen, kan gesteld worden dat deze verruiming in gebruiksmogelijkheden nog steeds niet het meest optimale gebruik van het bijgebouw kunnen faciliteren. Zo heeft de stadsdeelraad bij amendement besloten het bestemmingsplan aan te passen in die zin, dat voor het grote vrijstaande bijgebouw in de achtertuin van het perceel Pieter Baststraat 19 het eveneens mogelijk moet zijn om daar een zelfstandige functie (i.c. kantoor) te kunnen realiseren. Zelfstandig betekent in dit kader dat het gebruik van het hoofdgebouw in het bijgebouw voortgezet mag worden en niet langer de eis geldt dat het gebruik van het bijgebouw ondergeschikt moet zijn aan de functie in het hoofdgebouw.
4.2.3 Gebouwde en onbebouwde parkeervoorzieningen
Analyse
Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan zijn begin 2009 alle gebouwde en ongebouwde parkeerplaatsen geïnventariseerd. De inventarisatie is afgerond op 6 april 2009. Parkeren op eigen terrein (zowel gebouwde als ongebouwde voorzieningen) komt veelvuldig voor in het plangebied. In de huidige bestemmingsplannen zijn de parkeervoorzieningen met een aanduiding weergegeven. Deze aanduidingen zijn eveneens geïnventariseerd en naast de feitelijke situatie gelegd. In sommige gevallen is sprake van nieuwe parkeersituaties, waarbij geparkeerd wordt waar dit niet is vastgelegd, dan wel vastgelegde parkeerrechten niet (meer) worden gebruikt.
Beleid
In de keuzenotitie Bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt is een afweging gemaakt hoe om te gaan met bestaande ongebouwde en gebouwde parkeervoorzieningen. De Nota Parkeren geeft aan dat bij herontwikkeling voorzien dient te worden in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Ongebouwde parkeervoorzieningen zijn daarbij niet gewenst. Tegelijkertijd heeft het voormalige stadsdeel Oud-Zuid een lijn ingezet om het open en groene karakter van tuinen te behouden. In navolging van de vorige 2 punten is in de keuzenotitie en het voorontwerpbestemmingsplan aangegeven/ besloten om alleen gebruikte, legale parkeervoorzieningen op te nemen in het bestemmingsplan.
In de stasdeelraadscommissie RW van 8 september 2010 heeft een heroverweging plaats gevonden waarin het volgende is vastgesteld (zie ook bijlage 6). Het opheffen van illegale parkeerplaatsen op eigen terrein door actief te handhaven leidt er toe dat auto's die nu op eigen terrein staan, verplaatst worden naar de openbare ruimte. Hierdoor neemt de parkeerdruk toe. Bij (illegale) situaties, welke sinds lange tijd bestaan leidt het 'ineens' handhaven tot onbegrip, met de daarbij behorende juridische bezwaarprocedures. Deze illegale situaties hebben echter tot op heden niet of nauwelijks tot planologische problemen geleid. Daarmee zijn er niet direct belemmeringen voor het legaliseren van deze parkeervoorzieningen.
Een aspect dat meespeelt is dat handhaving kan leiden tot het vertrek van bedrijven, die economisch van belang zijn voor het stadsdeel. Het mag niet zo zijn dat met het onmogelijk maken van feitelijke parkeerplaatsen het onaantrekkelijk wordt voor bedrijven om in het stadsdeel te blijven (of zich nieuw te vestigen). Het gaat veelal om ondernemingen die een belang hechten aan de locatie Museumplein vanwege de mooie uitstraling om buitenlandse klanten als het ware te lokken naar Amsterdam. Zij kiezen dus bewust voor het Museumplein als charmante kantoorlocatie. Door nu het parkeren te verbieden in de tuinen moeten zij uitwijken naar parkeerplaatsen in de openbare ruimte en de parkeerplaatsen die de parkeergarage aan het Museumplein biedt. Echter voor buitenlandse klanten is het niet gemakkelijk om de parkeergarage aan het Museumplein te vinden. Voor de internationale kantoorpanden is het dus van belang dat haar internationale klanten kunnen parkeren dichtbij het kantoorpand. Als de mogelijkheid wordt ontnomen om te parkeren bij het pand dan is dit lastig om haar internationale klanten uit te nodigen. Deze economische invalshoek ligt daarom ook ten grondslag aan de beleidskeuze om het parkeren in tuinen in feitelijk bestaande situaties en situaties waar het geldende bestemmingsplan het reeds toestaat mogelijk te (blijven) maken.
Regeling
De illegale situaties die bekend zijn bij het stadsdeel worden met een aanduiding opgenomen op de verbeelding. Voor de situaties die niet bekend zijn, kan in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning verleend worden op grond van artikel 25 lid a onder 7. Aan de afwijkingsmogelijkheid worden de volgende voorwaarden gesteld:
- aangetoond moet worden dat, ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt, het fysiek mogelijk was om op eigen terrein te parkeren;
- voor het aantal auto's dat op eigen terrein geparkeerd wordt, is momenteel geen parkeervergunning aanwezig en/of een eventueel verleende parkeervergunning voor het openbaar gebied wordt ingetrokken;
- er dient een in- en uitrit beschikbaar te zijn voor het ontsluiten van de parkeerplaatsen.
Met deze regeling wordt voorkomen dat de parkeerdruk in de openbare ruimte toeneemt; er behoeven geen extra parkeervergunningen voor het openbaar terrein uitgegeven te worden. Een bijkomend voordeel is dat lopende bezwaarprocedures, welke nu bij de commissie bezwaarschriften liggen, beëindigd kunnen worden.
4.2.4 Ondergronds bouwen
Analyse
In de tot nu toe geldende bestemmingsplannen is geen regeling opgenomen voor ondergronds bouwen. Er is evenwel sprake van verschillende vormen van ondergronds bouwen binnen het bestemmingsplan, zowel ten behoeve van de woonfuncties alsook voor niet-woonfuncties. Daarbij horen onder andere ook parkeerkelders.
Beleid
Er is in de Keuzenotitie voorgesteld om in het nieuwe bestemmingsplan de realisatie van kelders onder bebouwing direct mogelijk te maken. Dit uitgangspunt is in het voorliggende bestemmingsplan gewijzigd in verband met de geohydrologische effecten die kunnen volgen uit het onbeperkt toestaan van kelders. Ondergronds bouwen is binnen het bouwvlak nog steeds mogelijk gemaakt, maar als afwijking van het bestemmingsplan. Buiten het bouwvlak kunnen kelders gebouwd worden ten behoeve van parkeren na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid die het dagelijks bestuur heeft.
Binnen het voormalige stadsdeel Oud-Zuid is er, naast de behoefte aan parkeerkelders en kelders bij woningen en andere gebouwen, ook behoefte aan ondergrondse voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling. Deze ondergrondse bouwwerken worden direct mogelijk gemaakt binnen de openbare ruimte.
Op 7 juli 2009 is de Uitgangspuntennotitie Ondergronds Bouwen vastgesteld. Met deze notitie is een kader geformuleerd aan de hand waarvan bouwinitiatieven die voorzien in ondergronds bouwen efficiënt afgehandeld kunnen worden. Er wordt in de notitie aangegeven dat er aan diverse voorwaarden voldaan moet worden, waarbij er een aantal hard genoemd kunnen worden.
Vaak bestaan de zachtere voorwaarden uit het doen van een onderzoek. Indien een onderzoek uitwijst dat er nadelige gevolgen te verwachten zijn door het ondergrondse bouwwerk, dan kan dit meestal met mitigerende of compenserende maatregelen in het ontwerp verholpen worden.
Andere voorwaarden zijn wat stringenter, bijvoorbeeld: er mag alleen bij maatschappelijke voorzieningen, woningen of bedrijven met bovenstedelijk belang (of bij aantoonbaar bedrijfseconomische noodzaak) ondergronds uitgebreid worden. Ook wordt er een grondpakket verplicht gesteld, zodat het groene karakter van de tuin behouden kan blijven. Voor de rest moet het bouwwerk voldoen aan beleid (bijv. Nota parkeren) en het Bouwbesluit (daglicht- en luchttoetreding). Ook wordt als voorwaarde gesteld dat er geen bomen verdwijnen door de ontwikkeling, hooguit vindt er herplant plaats.
Regeling
Het is niet wenselijk om de bepalingen uit de Uitgangspuntennotitie Ondergronds Bouwen direct in het bestemmingsplan op te nemen, omdat deze dynamisch behoren te zijn. Een zachte voorwaarde kan wellicht gedurende de tien jaar dat een bestemmingsplan geldig is, standhouden. De hardere eisen kunnen door voortschrijdend inzicht nog wijzigen.
In het bestemmingsplan is binnen de diverse bestemmingen geregeld dat alleen bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan. Nieuwe ondergrondse bebouwing of vergroting van bestaande ondergrondse bebouwing binnen het bouwvlak is mogelijk gemaakt als afwijking van het bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening. Aan deze afwijkingsmogelijkheid zijn de volgende criteria gekoppeld:
- a. het gebruik mag uitsluitend ten dienste zijn van de functie in het hoofdgebouw;
- b. de technische haalbaarheid moet zijn aangetoond;
- c. er mag geen bezwaar zijn van de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie;
- d. indien de kelder wordt gerealiseerd in een (binnen)tuin, de bovenzijde van het dak ten minste 0,80 meter is gelegen onder de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van de (binnen)tuin en een grondpakket wordt gerealiseerd van minimaal 0,80 meter boven op het dak;
- e. aangetoond moet zijn dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
Nieuwe ondergrondse bebouwing buiten het bouwvlak is toegestaan ten behoeve van:
- parkeergarages en nadat daarvoor een wijzigingsprocedure op grond van artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening is doorlopen. Voor deze wijzigingsmogelijkheid gelden dezelfde criteria als genoemd bij de afwijkingsbevoegdheid, behalve dat het gebruik niet voor de functie van het hoofdgebouw dient te zijn maar ten behoeve van parkeren;
- de realisatie van kelders en souterains, voor het vergroten van de ruimte, ten behoeve van het gebruik in het hoofdgebouw. Dit kan pas nadat er ontheffing is verleend. De ontheffingsvoorwaarden komen overeen met de wijzigingsvoorwaarden, zoals hiervoor genoemd.
4.2.5 Openbare ruimte (wegen, water en groen)
Analyse
Binnen het plangebied bevinden zich enkele drukke ontsluitingswegen. De overige rijwegen binnen het plangebied zijn alle 30 km/u wegen en hebben een overwegende verblijfsfunctie. In het plangebied aan de zuidzijde bevinden zich parkeergarages voor de bezoekers van de vele voorzieningen op en rond Museumplein. Bovendien is het plangebied per fiets en te voet goed bereikbaar.
Het plangebied is rijk aan groenvoorzieningen. Vrijwel alle straten, pleinen, parken en oevers in het gebied bevatten bomen. Het plangebied bevat een structuur van gesloten bouwblokken, hierdoor kent het gebied veel binnentuinen. In de verschillende buurten in het plangebied zijn de groenvoorzieningen aangepast aan de omgeving van die buurt.
In het plangebied zijn tevens waterlopen te vinden. Kwaliteiten van de waterlopen zijn de openbare toegankelijkheid, de mogelijkheden voor recreatief gebruik van de oevers en het zicht op het water. In het plangebied komen staanplaatsen voor ambulante handel voor. Deze bevinden zich op het Willem Sandbergplein. Ook zijn een aantal kiosken aanwezig op het Leemveld die een vaste plaats hebben.
Beleid
Uitsluitend het structureel groen is als zodanig bestemd. Het snippergroen valt binnen de bestemming waarin het is gelegen, bijvoorbeeld de bestemming 'Verkeer' of 'Water'.
Er is slechts op enkele plaatsen een waterbestemming opgenomen. Het plangebied grenst aan de zuidkant aan het Noorder Amstelkanaal, en aan de oostkant aan de Boerenwetering en aan de noordzijde aan de Singelgracht. Daarnaast is er alleen een waterpartij (vijver) op het Museumplein. De vijver op het Museumplein krijgt de bestemming 'Groen', waarbinnen water mogelijk is. Het Noorder Amstelkanaal, de Boerenwetering en de Singelgracht worden als 'Water' bestemd.
Met de Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is het mogelijk om overal in de openbare ruimte voor 3 evenementen per jaar (met een maximale duur van 15 dagen inclusief op- en afbouw van de voorzieningen voor het evenement) een omgevingsvergunning te verlenen (onder de noemer van kruimelgevallen). Het Museumplein heeft binnen de openbare ruimte een bijzondere functie voor evenementen, hier kunnen vaker evenementen plaatsvinden.
De aanwezige ambulante handel op het Willem Sandbergplein is gezien de aanwezige stedenbouwkundige waarde niet wenselijk. Een aantal staanplaatsen is hier reeds lange tijd aanwezig. Aanvullend kan gesteld worden dat een aantal van deze staanplaatsen te kennen hebben gegeven binnen de planperiode de verkoop te beëindigen. De resterende 2 staanplaatsen worden in het bestemmingsplan opgenomen.
Regeling
De openbare ruimte in het plangebied is conform de bestaande situatie bestemd. Hierin is onderscheid gemaakt in structuurbepalend groen (bestemming 'Groen'), water (bestemming 'Water'), 50 km/uur wegen (bestemming 'Verkeer') en overige verkeerswegen ('Verkeer - Verblijfsgebied').
(Rij)wegen bestaan naast rijbanen voor auto's ook uit voet- en fietspaden en ongebouwde parkeervoorzieningen. Alle bestaande wegen binnen het plangebied die toegankelijk zijn voor auto's zijn met de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangegeven. Er worden geen nieuwe wegen en straten aangelegd. Het bestemmingsplan heeft daarom geen gevolgen voor de bereikbaarheid van het gebied per auto. Op de doorgaande wegen zijn deels banen gerealiseerd. Binnen de bestemming 'Verkeer' worden daarom tramvoorzieningen mogelijk gemaakt. De naast de rijbanen gelegen fiets- en voetpaden zijn ook in deze bestemming opgenomen. Ook de gebieden die worden gebruikt voor het parkeren op het maaiveld hebben deze bestemming.
Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' en'Verkeer' worden algemeen terrassen mogelijk gemaakt.Het Dagelijks Bestuur geeft evenementenvergunningen en terrasvergunningen af voor de openbare ruimte op basis van de APV. Het bestemmingsplan wordt als toetsingskader genoemd in de APV. Daarom is het van belang dat terrassen mogelijk worden gemaakt met het bestemmingsplan. De APV is het instrument waarmee bepaald wordt waar er een terras vergund wordt.
Binnen de bestemming 'Water' ligt een aantal woonboten. Deze hebben een nadere aanduiding ligplaats (lp) op de verbeelding. Daarbij is het aantal toegestane woonboten vastgelegd. Onder de noemer woonboot wordt een woonschip of een woonark begrepen. Woonarken zijn alleen toegestaan voor zover dat op de verbeelding is aangegeven door een symbool dat het maximum aantal woonarken weergeeft.
4.3 Functionele Structuur
4.3.1 Woongebieden zonder functiemenging
Analyse
Het plangebied kenschetst zich als een overwegend woongebied. Hoe verder men richting bij het centrum van Amsterdam komt zijn er meerdere functies aanwezig. Deels betreffen dit centrumfuncties ten behoeve van de gehele stad, deels zijn het winkelstraten en deels zijn het functionele zones met overwegend zakelijke en financiële dienstverlening. Het grootste deel van de woonbebouwing bestaat uit meergezinsbouw in gesloten bouwblokken, een gering deel bestaat uit losstaande villa's. De plekken waar geen functiemenging voorkomt zijn schaars.
Beleid
In de Keuzenotitie wordt aangegeven dat het plangebied zich leent voor een goede mix van wonen en andere functies. Doel van het bestemmingsplan is om dit evenwicht te behouden en - waar mogelijk - om te stimuleren dat detailhandel en overige dienstverlening zich kan vestigen in het plangebied. De woonfunctie speelt zich in de gemengde zones af op de verdiepingen. Uitbreiding van wonen op de begane grond wordt niet voorgestaan daar waar sprake is van een niet-woonfunctie op de begane grond. Daar waar reeds in de plint gewoond wordt, wordt dit conserverend bestemd. In het plangebied komen aan huis gebonden beroepen voor. De zogenaamde 'vrije beroepen aan huis', waaronder onder meer arts, tandarts, advocaat en notaris zijn krachtens jurisprudentie toegestaan binnen een woonbestemming. In het plangebied komen echter ook huisgebonden bedrijven voor.
Door de centrale stad is beleid voor short-stay opgesteld (Beleidsnotitie Short Stay). Doel van dit beleid is om in de behoefte van werknemers van internationale bedrijven aan tijdelijke woonruimte tegemoet te komen. Het short stay beleid is op 11 februari 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van de centrale stad. De uitvoering van dit beleid is aan de stadsdelen.
Short-stay vindt plaats in woningen waarop volgens de regels van de geldende bestemmingsplannen de woonbestemming van toepassing is. Met het verschijnsel short stay is in die verouderde bestemmingsplannen geen rekening gehouden. Deze vorm van wonen past blijkens jurisprudentie bij strikte toepassing van de bestemmingsbepalingen niet binnen de standaard woonbestemming. Het stadsdeel Zuid vindt de functie short-stay echter wel passend binnen de (hoog)stedelijke woonomgeving en kiest er daarom voor deze strijdigheid in het nieuwe bestemmingsplannen op te lossen door binnen de bestemmingen waar wonen wordt toegestaan tevens expliciet short-stay mogelijk te maken.
Regeling
In een deel van het plangebied wordt vrijwel uitsluitend gewoond. Deze panden zijn bestemd voor 'Wonen' (W). Het gaat hier om panden voor een of meerdere huishoudens. Binnen deze bestemming zijn (op alle bouwlagen) alleen woningen toegestaan en geen andere functies zoals kantoren, detailhandel, bedrijven etc.
In het bestemmingsplan is naast 'huisgebonden beroep', ook 'huisgebonden bedrijf' en bed & breakfasttoegestaan. Als criterium geldt dat het huisgebonden beroep of bedrijf gezien de aard en omvang geen afbreuk doet en ondergeschikt is aan het woongebruik en geen hinder oplevert voor de woonsituatie. Een aan huisgebonden beroep of bedrijf mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijgebouwen, maar slechts in de hoofdbebouwing en eventuele aan- en uitbouwen die aan de hoofdbebouwing zijn gerealiseerd. Alleen bedrijven onder Categorie A van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan als huisgebonden beroep of bedrijf. Per woning mag maximaal 40% van het oppervlak, met een maximum van 60 m² voor huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf of bed & breakfast worden gebruikt. Binnen de woonfunctie wordt algemeen short-stay mogelijk gemaakt.
4.3.2 Niet-woonfuncties (winkels, bedrijven, kantoren, horeca, e.d.)
Analyse
In het plangebied zijn veel niet-woonfuncties aanwezig. Er is een duidelijk onderscheid aanwezig tussen verschillende straten in de mate en de diversiteit aan functies. De niet-woonfuncties (winkels, bedrijven, kantoren en dienstverlening) zijn met name geconcentreerd aan de 'doorgaande' straten, welke een belangrijke verkeersfunctie hebben. Deze straten onderscheiden zich van de woonstraten in die zin dat woonstraten geen doorgaand verkeer kennen maar slechts bestemmingsverkeer. Functioneel vervullen woonstraten daarmee ook een andere rol dan straten met een belangrijke verkeersafwikkelende functie. De functies die in woonstraten voorkomen zijn vaak buurtgericht, liggen ver(der) uit elkaar. Er is al heel lang een trend gaande dat steeds meer buurtwinkels verdwijnen uit de woonstraten.
Het plangebied kent voorts een aantal typische winkelstraten. Dit zijn de P.C. Hooftstraat, het winkellint Van Baerlestraat - Roelof Hartplein - Roelof Hartstraat (hierna: de Van Baerlestraat) en de Cornelis Schuytstraat. Binnen een winkelstraat zijn functies als bedrijven, woningen en kantoren ongewenst. Deze functies zijn een bedreiging voor een aaneengesloten en sterk winkelfront.
Het Museumplein, met de daarbij behorende randen, kent een specifiek gebruik. Door de aanwezigheid van grote musea en het concertgebouw vormt het Museumplein een belangrijk cultureel centrum. Aan de noord-westzijde en de zuid-oostzijde zijn grote kantoorpanden aanwezig. Er zijn weinig publiekgerichte functies aanwezig in de panden rond het Museumplein.
Beleid
In de keuzenotitie is een onderscheid gemaakt in deelgebieden waar bepaalde niet-woonfuncties in meerdere en mindere mate domineren dan wel bedreigd worden. Hierbij is een aantal algemene uitgangspunten beschreven voor het nieuwe bestemmingsplan. Zo dient functiemenging daar waar gewenst behouden en versterkt te worden, is het wenselijk dat detailhandel op een aantal locaties behouden en mogelijk uitgebreid wordt, dienen kantoren niet uit te breiden en is het niet wenselijk dat niet-woonfuncties op de begane grond worden omgezet naar wonen.
De gebiedsgerichte benadering, zoals voorgesteld in de keuzenotitie, is uitgewerkt in gewijzigde vorm. In plaats van per gebied te beoordelen welke mate van functiemenging gewenst is, is per type straat beoordeeld wat het karakter van een straat is en welke mate van functiemenging daar het beste bij aansluit. Doelstelling daarvan is enerzijds het beschermen van bepaalde functies (detailhandel) en anderzijds het tegengaan van ongewenste functies (kantoor). Daarbij is het belangrijk, daar waar dat gewenst is, onderlinge uitwisselbaarheid van functies mogelijk blijft. Deze uitgangspunten zijn uitgewerkt waarbij een onderscheid is gemaakt in vier typen straten: winkelstraten, doorgaande (gemengde) straten, randen Museumplein en woonstraten.
Schaalvergroting
Een trend als schaalvergroting vraagt om grotere vestigingen dan nu veel in het plangebied voorkomen en op basis van voorgaande bestemmingsplannen zijn toegestaan. In de Ruimtelijk-economische verkenningen winkelgebieden Museumkwartier (2003) wordt dit aspect benoemd. Daarbij wordt aangegeven dat één van de meest in het oog springende trends van de laatste jaren de dynamiek middels schaalvergroting is. In Amsterdam is op veel plekken schaalvergroting door gebrek aan fysieke ruimte vaak achterwege gebleven. Ook wordt gesteld dat in het Museumkwartier de gemiddelde omvang van de winkels achter blijft bij landelijke cijfers (2003 in Museumkwartier gemiddeld 85 m2, landelijk 150 tot 180 m2). In de verkenning wordt gesteld dat op termijn het vasthouden aan de huidige oppervlak kan betekenen dat winkels door hun beperkte maatvoering niet de gewenste formule kunnen exploiteren en kiezen voor locaties waar dit wel mogelijk is. Met name bij zittende ondernemers moet dit voorkomen worden.
Het is wenselijk deze ontwikkeling te faciliteren en grotere vestigingen toe te staan. Daarbij wordt wel een onderscheid gemaakt tussen woonstraten, doorgaande straten en winkelstraten.
Winkelstraten en woonstraten
De bestaande winkelfunctie in de winkelstraten dienen beschermd te worden. Daarbij moet de mogelijkheid worden geboden deze te versterken door een omzetting mogelijk te maken van een bestaande woning naar winkel op de begane grond verdieping. Het gaat hierbij om bestaande woningen binnen een winkelstraat. De bestaande winkelstraten in het plangebied zijn de P.C. Hooftstraat, de Van Baerlestraat de Cornelis Schuytstraat.
Omdat detailhandel ook in woonstraten een belangrijke functie heeft wordt detailhandel in alle panden met een niet-woonfunctie in een woonstraat mogelijk gemaakt. Deze functie dient op eenzelfde manier beschermd te worden als in de winkelstraten.
Functies als kantoor en bedrijf en dienstverlening passen niet in het karakter van de winkelstraten en kantoor, bedrijf en zakelijke dienstverlening bedreigt de bestaande buurtwinkels in woonstraten. Er wordt daarom geen uitbreiding van deze functies mogelijk gemaakt in winkelstraten en woonstraten. In woonstraten wordt wel consumentverzorgende en maatschappelijke dienstverlening toegestaan. Bestaande functies worden specifiek bestemd. Buiten de winkelstraten is een omzetting van een bestaande woning naar een niet-woonfunctie niet toegestaan.
Een straat die nu niet is aangewezen als winkelstraat, maar waar vanuit de visie op het Museumplein het wel wenselijk wordt geacht om meer winkels te vestigen, is de Paulus Potterstraat.
- 1. Cornelis Schuytstraat en woonstraten
Het is wenselijk dat het kleinschalige karakter en de diversiteit aan detailhandel in de woonstraten en de Cornelis Schuytstraat beschermd wordt. Een groter bruto vloeroppervlak voor de woonstraten en de Cornelis Schuytstraat groter dan 300 m2 kan dit karakter aantasten. Voor de Cornelis Schuytstraat en de woonstraten is een maximum bruto vloeroppervlak van 300 m2 wenselijk.
- 2. Van Baerlestraat
De Van Baerlestraat heeft een ander karakter dan de Cornelis Schuytstraat. Binnen de Van Baerlestraat zijn de winkelpanden over het algemeen groter waardoor een maximum van 500 m2 wenselijk is om eventuele uitbreiding van bestaande detailhandelvestigingen te faciliteren. Een verdere uitbreiding is ongewenst.
- 3. P.C. Hooftstraat
Het is wenselijk dat de gevestigde detailhandel in de P.C. Hooftstraat in oppervlakte kan uitbreiden. De mogelijkheden op begane grond niveau zijn al deels ingenomen. Een aantal vestigingen heeft al uitbreiding op de tweede bouwlaag gerealiseerd. Volume-uitbreiding voor detailhandel op de tweede bouwlaag levert in de P.C. Hooftstraat een duidelijk straatbeeld op, geeft uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande vestigingen, en zorgt ervoor dat de P.C. Hooftstraat de aankomende jaren zich kan blijven profileren als bijzondere winkelstraat. Voorwaarde voor uitbreiding is wel dan een vestiging maximaal 15 meter gevelbreedte heeft en dat minimaal twee bouwlagen gebruikt worden voor de woonfunctie. Onder die voorwaarden is het wenselijk dat er uitbreiding plaats kan vinden van het bruto vloeroppervlak tot maximaal 750 m2. Dit maximum zal in een aantal gevallen niet gehaald kunnen worden omdat niet aan alle voorwaarden zal kunnen worden voldaan.
Doorgaande straten
De doorgaande straten die niet worden aangemerkt als winkelstraat hoeven niet de bescherming te krijgen zoals bij de winkelstraten het geval is. Het is wenselijk dat in deze straten, waar veelal zeer verschillende niet-woonfuncties in de plint voorkomen, maximale flexibiliteit aanwezig is. Uitwisselbaarheid van niet-woonfuncties is hier gewenst. Een aantal niet-woonfuncties wordt specifiek bestemd. Het is niet wenselijk dat het aantal kantoren verder uitbreidt. Het is wel wenselijk dat kantoren omgezet kunnen worden in een ander gebruik. De straten die zijn aangemerkt als doorgaande straten zijn de Stadhouderskade, Willemsparkweg, Koninginneweg, De Lairessestraat, Hendrick Jacobszstraat, Cornelis Krusemanstraat, Johannes Vermeerstraat (ten zuiden van de Nicolaas Maestraat), Johannes Vermeerplein en Paulus Pottertstraat (Visie Museumkwartier), Jacob Obrechtstraat, J. M. Coenenstraat 1 en Hobbemastraat (tot aan de P.C. Hooftstraat).
In deze straten zijn de meeste niet-woonfuncties toegestaan en is wijziging van functies mogelijk. Hiermee kan het karakter van deze straten, als gemengde starten, worden versterkt en kan de diversiteit aan functies in de loop der tijd veranderen. Dit biedt maximale flexibiliteit in straten waar er geen noodzaak is een specifieke functie te beschermen. Kantoren zijn niet in elk pand mogelijk omdat daarvoor het algemene uitgangspunt geldt dat het aantal kantoren niet mag uitbreiden. Het maximum vloeroppervlak is maximaal 300 m2. Het is niet wenselijk dat er grotere vestigingen worden gerealiseerd om de diversiteit in functies en de kleinschaligheid ervan te waarborgen. Alleen langs de Willemsparkweg is een groter oppervlak, maximaal 500 m2, toelaatbaar mits niet meer dan drie panden worden samengevoegd. De bijzondere betekenis van de Willemparkweg voor het winkelgebied wordt hierna toegelicht.
- 1. Verbindingsroute Willemsparkweg
Een belangrijke potentiële verbindingsroute tussen twee winkelgebieden is de Willemsparkweg tussen de Van Baerlestraat en de Cornelis Schuytstraat. De Willemsparkweg verbindt twee belangrijke winkelgebieden, namelijk het Museum & fashion district (P.C. Hooftstraat, Van Baerlestraat) en de omgeving Cornelis Schuytstraat. De detailhandel in beide gebieden zit in het bovensegment en heeft een bovenstedelijke uitstraling. De draagkracht wordt primair bepaald door de chiquere aanpalende buurten, de gevestigde dienstverlenende en creatieve bedrijven. De Willemsparkweg verbindt deze twee winkelgebieden en bevat momenteel een mix van winkels, bedrijven en woningen. Omdat beide winkelgebieden zich op loopafstand van elkaar bevinden is er een kans om de synergie tussen beide winkelgebieden te versterken door in de Willemsparkweg (in het gedeelte tussen Van Baerlestraat en Cornelis Schuytstraat) meer economische functies mogelijk te maken, waardoor er in de toekomst een natuurlijke doorloop kan ontstaan tussen deze twee winkelgebieden. Dit gedeelte van de Willemsparkweg kan functioneren als een goede uitbreidingsmogelijkheid voor speciaalzaken die door bijvoorbeeld huurprijsstijgingen verdrongen worden uit de Cornelis Schuytstraat of de P.C. Hooftstraat. De Willemsparkweg vormt (door de aanwezigheid van functies en de autobereikbaarheid) de natuurlijke loopstroom tussen beider winkelgebieden, en is om die reden een economisch gunstige uitwijkmogelijkheid voor detailhandel die zich niet op toplocaties kan vestigen. Ook vanuit de buurt bestaat er de wens dat veel buurtgerichte detailhandel behouden blijft voor de omgeving. Deze locatie is economisch gezien de meest kansrijke voor detailhandel. Om uitwijk en groei van speciaalzaken (detailhandel) mogelijk te maken, en om de loopstroom en de synergie tussen beide winkelgebieden te versterken is in het bestemmingsplan de gehele plint van de Willemsparkweg (tussen Van Baerlestraat en Cornelis Schuytstraat) bestemd als gemengd. Hierdoor kunnen bestaande woningen op de begane grond omgezet worden in detailhandel, dienstverlening en bedrijven.
- 2. Randen Museumplein
Voor Museumplein en directe omgeving is een visie ontwikkeld. Binnen de visie is de programmering van de wanden en de verbindingsstraten met de Noord-Zuidlijn (de Pijp) een aandachtspunt. Het is vanuit de visie wenselijk dat de wanden van het plein worden geactiveerd tot publiekstoegankelijke voorzieningen. Op dit moment zijn veel kantoren aanwezig. Het is wenselijk dat een omzetting naar een museum (hele pand) of horeca (op basis van het horecabeleid) mogelijk wordt gemaakt. Deze omzetting sluit aan bij de wens om ook in de verbindingsstraten naar het Museumplein meer winkels te realiseren. De straten die als verbindingsroute of rand van het Museumplein worden aangemerkt zijn de Honthorststraat, Oostzijde Museumplein, Gabriel Metsustraat, Paulus Potterstraat en Johannes Vermeerstraat (deel tussen de Hobbemastraat en de Honthorststraat).
Culturele instellingen
De culturele instellingen rond het Museumplein vormen het culturele hart van het Museumkwartier. Zowel het Rijksmuseum als het Stedelijk Museum zijn aan het verbouwen en verplaatsen hun ingangen naar de zijde van het Museumplein. Ook het Van Gogh Museum en het Concertgebouw hebben verbouwingsplannen. De verwachting is dat het aantal bezoekers zal toenemen van 3,5 miljoen naar 5 miljoen bezoekers per jaar.
Branchering in winkelstraten
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in het bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen met betrekking tot branches van detailhandel ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In de toelichting op het Bro valt te lezen dat de Nota Ruimte als uitgangspunt heeft dat nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel niet ten koste mogen gaan van de bestaande detailhandel structuur in wijkwinkelcentra en binnensteden. Gemeenten dienen de mogelijkheid te hebben om in een bestemmingsplan de vestiging van bepaalde branches van detailhandel te beperken of uit te sluiten. Met beperking van de vestiging van bijvoorbeeld grote supermarkten aan de rand van de stad kan de gemeente ongewenste ontwikkelingen voor de bestaande detailhandelsstructuur voorkomen of tegengaan. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de eisen zullen moeten worden gemotiveerd vanuit overwegingen van ruimtelijke kwaliteit en niet louter kunnen zijn gegrond op argumenten van concurrentiebeperking. Het instrument kan ook bijvoorbeeld ingezet worden om ongewenste ontwikkelingen voor de leefomgeving en het leefmilieu, zoals verloedering en overlast, tegen te gaan door bijvoorbeeld het aantal belwinkels of bepaalde soorten horecagelegenheden te beperken en ruimte te bieden aan andere, wel gewenste ontwikkelingen. Het instrument is niet bedoeld om bestaande detailhandelvestigingen tegen normale marktwerking te bescherming door slechts bepaalde branches van detailhandel toe te staan binnen de bestemming detailhandel. Het is slechts bedoeld om bij nieuwe ontwikkelingen (winkelcentra) beperkingen op te kunnen nemen ten aanzien van branches van detailhandel om bestaande winkelstraten en -centra te beschermen én om het leefklimaat te beschermen door de vestiging van ongewenste functies (zoals belwinkels) tegen te gaan. Bestaande winkelstraten waar een bepaalde branche van detailhandel onder druk staat door normale marktwerking kan niet door middel van branchering in bestemmingsplannen beschermd worden tegen deze ontwikkeling. Het opnemen van regels over branchering in een bestemmingsplan dient daarbij vanuit ruimtelijke kwaliteit gemotiveerd te worden en is niet in alle situaties toepasbaar.
Het opnemen van regels ten aanzien van branchering van detailhandel om de vestiging van bijvoorbeeld modewinkels tegen te gaan en buurtwinkels te beschermen is niet vanuit een goede ruimtelijke ordening te motiveren. Het valt slechts te motiveren ter bescherming van bepaalde branches van detailhandel (buurtwinkel) tegen de normale marktwerking. De markt zorgt tevens voor verschijnselen als branchevervaging en bepaalde vormen van mengformules. Hierdoor is het zeer lastig te 'sturen' om bepaalde branches van detailhandel uit te sluiten en andere te faciliteren. Veranderingen in de markt vragen daarbij om aanpassing van het bestemmingsplan. De procedures om tot een bestemmingsplanwijziging te komen zijn te lang om in te spelen op veranderende marktomstandigheden. Het instrument van branchering vanuit het Bro is daarmee niet bedoeld en geschikt om buurtwinkels in het plangebied te beschermen tegen de marktwerking die leidt tot de vestiging van andere branches van detailhandel dan buurtwinkels.
Regeling
Woonstraten (Gemengd - 1)
De panden met een niet-woonfunctie in woonstraten hebben in het bestemmingsplan de bestemming 'Gemengd - 1'. In de woonstraten wordt de detailhandelsfunctie en tevens dienstverlening (m.u.v. zakelijke dienstverlening) en bedrijven direct mogelijk gemaakt. Andere niet-woonfuncties worden specifiek bestemd door middel van een aanduiding op de verbeelding. Dat betreft bestaande situaties. Het omzetten van een andere niet-woonfunctie naar detailhandel is altijd mogelijk. Het omzetten van een winkel en een andere niet-woonfunctie naar wonen op de begane grond, horeca, hotel, zakelijke dienstverlening, kantoor en bedrijf is niet mogelijk binnen deze woonstraten wanneer deze functies op de verbeelding niet met een aanduiding zijn weergegeven.
Er gelden binnen de woonstraten specifieke gebruiksregels voor wat betreft het vloeroppervlakte en de situering. Alle niet-woonfuncties die binnen de woonstraten mogelijk worden gemaakt mogen een maximum vloeroppervlak van 300 m2 hebben en zijn alleen toegestaan op de begane grond, het souterrain en/of de kelder. In afwijking daarvan zijn de op het moment van de ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande vestigingen die een groter bruto vloeroppervlak hebben dan 300 m² toegestaan.
Voor de P.C. Hooftstraat is een aparte bestemming (Gemengd - 4) in het bestemmingsplan opgenomen met specifieke gebruiksregels.
Doorgaande (gemengde) straten (Gemengd - 2)
De doorgaande straten hebben in het bestemmingsplan de bestemming 'Gemengd - 2'. Binnen deze bestemming zijn winkels, dienstverlening en bedrijven direct toegestaan. Bestaande kantoren, horeca en hotels zijn specifiek aangeduid op de verbeelding en zijn alleen toegestaan als dit nader is aangeduid. Dat betreft bestaande situaties. Nieuwe kantoren zijn daarmee niet mogelijk binnen deze bestemming, met een maximuvan 300 m2. Het maximum bruto vloeroppervlak van de functies die direct zijn toegestaan (detailhandel, dienstverlening en bedrijf) bedraagt 300 m2. Langs de Willemsparkweg is maximaal 500 m2 per vestiging toelaatbaar, mits niet meer dan 3 panden worden samengevoegd. In afwijking van het maximum oppervlak zijn de op het moment van de ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande vestigingen die een groter bruto vloeroppervlak hebben toegestaan. Een verdere vergroting is niet toegestaan.
Randen Museumplein (Gemengd - 3)
Voor de randen van het Museumplein is een bestemming opgenomen die meer functies toestaat dan nu aanwezig. Zo is in de regels opgenomen dat naast de bestaande functies musea mogelijk zijn en wanneer een procedure tot wijziging van het bestemmingsplan wordt doorlopen is tevens nieuwe horeca en nieuwe musea mogelijk. Voor horeca geldt een maximum vloeroppervlak van 500 m2. Voor de functie als museum is geen maximum vloeroppervlak opgenomen waardoor een heel pand die functie kan krijgen.
Horeca, hotels, dienstverlening en kantoren zijn tenslotte alleen toegestaan waar dat op de verbeelding is aangeduid. Dat betreft bestaande situaties.
P.C. Hooftstraat (Gemengd - 4)
Voor de winkelstraat P.C. Hooftstraat is de aparte bestemming 'Gemengd - 4' opgenomen in het bestemmingsplan. Binnen de P.C. Hooftstraat zijn winkels toegestaan in de eerste twee bouwlagen, het souterrain en/of de kelder. Voorwaarde is dat minimaal twee bouwlagen gebruikt worden voor wonen en de woningen bereikbaar zijn middels een zelfstandig entree. De maximale gevelbreedte van een winkelvestiging in de P.C. Hooftstraat bedraagt 15 meter. Het maximum vloeroppervlak binnen deze voorwaarden bedraagt 750 m2. Dit maximum zal niet in alle gevallen gerealiseerd kunnen worden omdat niet in alle gevallen aan beide voorwaarden kan worden voldaan. In dat geval kan geen gebruik worden gemaakt van dit maximum van 750 m2.
Kiosken Museumplein (Gemengd - 5)
De kiosken op het Museumplein hebben in het bestemmingsplan de bestemming Gemengd - 5. Hier is in tegenstelling tot de andere gemengde bestemmingen geen wonen toegestaan. Alleen detailhandel en horeca van categorie 4 zijn hier toegestaan.
Maatschappelijke functies (Gemengd - 6)
Voor een aantal panden is in het bestemmingsplan de afzonderlijke bestemming Gemengd - 6opgenomen. Deze bestemming staat in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain alleen maatschappelijke functies toe. Detailhandel en andere niet-woonfuncties zijn hier niet toegestaan. Hierdoor wordt de maatschappelijke functie van de panden beschermd en behouden. Op de verdiepingen is wonen toegestaan.
Winkelstraten (Gemengd - 7)
De winkelstraten hebben in het bestemmingsplan de bestemming 'Gemengd - 7'. In de winkelstraten wordt de detailhandelsfunctie direct mogelijk gemaakt. Andere niet-woonfuncties worden specifiek bestemd door middel van een nadere aanduiding op de verbeelding. Dat betreft bestaande situaties. Het omzetten van een andere niet-woonfunctie naar detailhandel is altijd mogelijk. Het omzetten van een winkel en een andere niet-woonfunctie naar dienstverlening, kantoor, hotel en horeca is niet mogelijk binnen deze winkelstraten wanneer deze functies op de verbeelding niet met een aanduiding zijn weergegeven .
Er gelden binnen de winkelstraten specifieke gebruiksregels voor wat betreft het vloeroppervlakte en de situering. Alle niet-woonfuncties die binnen de winkelstraten mogelijk worden gemaakt mogen een maximum vloeroppervlak van 300 m2 hebben en zijn alleen toegestaan op de begane grond, het souterrain en/of de kelder. In afwijking daarvan zijn de op het moment van de ter visie legging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande vestigingen die een groter bruto vloeroppervlak hebben dan 300 m² toegestaan. Een verdere vergroting is niet toegestaan. Wel zijn in afwijking daarvan detailhandelvestigingen toegestaan tot 500 m2 in de Van Baerlestraat en één ondergrondse winkel (momenteel Albert Heijn, maximaal 2.000 m2) onder het Museumplein.
Jan Luijkenstraat 40-46 (Gemengd - 8)
Op de adressen de Jan Luijkenstraat 40-46 bevindt zich een aantal panden waar de woon- en hotelfunctie gemengd voorkomt. Uitsluitend om praktische reden, teneinde een overichtelijke regeling te verkrijgen, is voor deze panden een aparte bestemming Gemengd - 8 gecreëerd. Deze bestemming is in proincipe gelijk aan de bestemming Gemengd - 1, maar de regeling van de situering van wonen en hote is verbijzonderd.
Culturele instellingen (Cultuur en Ontspanning)
De vier grote culturele instellingen rond het Museumplein zijn in het bestemmingsplan conform de bestaande situatie opgenomen. De instellingen hebben de bestemming 'Cultuur en Ontspanning' in het bestemmingsplan. Binnen deze bestemming zijn onder andere musea en muziektheater mogelijk. De vergunde bouwplannen voor het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum zijn opgenomen in het bestemmingsplan. De verbouwingsplannen van het Van Gogh museum en het Concertgebouw zijn nog niet concreet genoeg waardoor de bestaande situatie is opgenomen in het bestemmingsplan.
Vanuit de Stichting Rijksmuseum is er een initiatief om een entree voor het Rijksmuseum in de passage van het Rijksmuseum te projecteren in de vorm van een trap naar beneden. Dit initiatief is in 2005 ontstaan. In de loop der jaren is het ontwerp meerdere keren gewijzigd.
Bij de realisatie van een nieuwe entree van het museum is het van belang dat de veiligheid van het verkeer op de doorgaande fiets- en voetpaden niet in gevaar komt. De verkeersveiligheid kan door de volgende twee aspecten in het gedrang komen:
- a. Door de realisatie van de trap, kan er een fysiek gevaar ontstaan voor wandelaars en fietsers. Momenteel is er geen hoogteverschil aanwezig in de ondergang. Met het creëren van een trap naar beneden, moet voorkomen worden dat er gevaarlijke situatie ontstaat voor het doorgaande (langzame)verkeer. Met het realiseren van een fysieke afscheiding (in de vorm van een hek) tussen de doorgaande routes en de trap, kan dit worden ondervangen.
- b. Indien de doorstroming van bezoekers niet goed verloopt, kan dit leiden tot wachtende bezoekers in de passage. Het is van belang dat de bezoekers van het museum zo veel mogelijk gescheiden worden van het doorgaande (fiets-)verkeer. Een goede doorstroming bij de ingang van het museum en een fysieke scheiding van bezoekers en doorgaand verkeer vormen daarbij belangrijke aandachtspunten.
Naast de verkeersaspecten, spelen o.a. ook aspecten als welstand en brandveiligheid een rol. Alle aspecten samen hebben ertoe geleidt dat er nog geen plan is, waar overeenstemming over is bereikt. Het is daarom niet mogelijk om de nieuwe entree 'bij recht' mogelijk te maken in het voorliggende bestemmingsplan.
Er is al wel een aantal randvoorwaarden te formuleren, waaraan een mogelijke nieuwe entree van het museum aan zou moeten voldoen. Daarom is ervoor gekozen om een wijzigingsbevoegdheid in dit bestemmingsplan op te nemen, waarmee een trap naar beneden en een hekwerk van maximaal 1,5 meter hoog mogelijk wordt gemaakt.
Eén van de voorwaarden voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is dat er advies wordt ingewonnen bij de deelraad. Deze voorwaarde is bij de vaststelling van het bestemmingsplan bij amendement aan de overige voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid toegevoegd. Hiermee wordt het bijzondere karakter van de wijziging van het bestemmingsplan onderstreept. Er is jarenlang overleg geweest tussen diverse betrokken partijen, waaronder de stadsdeelraad. Het is niet wenselijk dat bij een concrete uitvoering van het ontwerp tot het realiseren van een entree tot het Rijksmuseum in de onderdoorgang, de deelraad niet meer als partij betrokken wordt. Om te voorkomen dat het principe van een wijzigingsbevoegdheid (snellere besluitvorming door delegeren bevoegdheid aan het dagelijks bestuur) wordt ondermijnd door deze extra voorwaarde, wordt niet als eis gesteld dat het advies van de deelraad wordt overgenomen.
4.3.3 Horeca
Analyse
Horeca voorzieningen zijn goede ontmoetingsplekken voor bewoners, werknemers, ondernemers en bezoekers. Ze vormen een onlosmakelijk onderdeel van het stadsdeel, en specifiek voor onderhavig plangebied is de horecafunctie van stedelijk belang. Het gebied rond het Museumplein telt circa 40 verblijfsaccommodaties, en met 60 restaurants is het een van de belangrijke culinaire centra van de stad.
Beleid
Het 'Horecabeleid Oud-Zuid 2009' dat op 26 november 2009 is vastgesteld door de stadsdeelraad van het voormalige stadsdeel Oud-Zuid (met instemming van de burgemeester van Amsterdam) is uitgangspunt voor het voorliggende bestemmingsplan. Hierin wordt onder andere het beleid met betrekking tot ondersteunende horeca (mengformules, additionele horeca, culturele horeca) en de uitbreiding van horeca van categorie 3 en horeca van categorie 4 in het Museumkwartier en de Willemsparkbuurt vastgesteld. Voor meer detail van het horecabeleid wordt hier verwezen naar paragraaf 3.4.4 van deze toelichting.
Regeling zelfstandige horeca
In deze fase van de planvorming worden alle bestaande legale horeca vestigingen opgenomen in het bestemmingsplan, waarbij onderscheid is gemaakt in categorieën conform het horecabeleid van het voormalige stadsdeel Oud-Zuid.
Fastfoodrestaurants, cafetaria's, snackbars, automatiek, loketverkoop en shoarmazaken vallen in horeca van categorie 1. Dit zijn inrichtingen die geheel of in overwegende mate fastfood producten verstrekken, die ter plaatse kunnen worden genuttigd dan wel afgehaald kunnen worden. Deze categorie is alleen toegestaan in panden die op de verbeelding deze nadere aanduiding hebben.
Dancings/discotheken, zaalverhuurbedrijven en sociëteiten (dance)clubs vallen in horeca van categorie2. Dit zijn inrichtingen die geheel of in overwegende mate gericht zijn op het bieden van vermaak en ontspanning, al dan niet met levende muziek en al dan niet met verstrekking van dranken en kleine etenswaren.
Café`s, bars, cocktailclubs vallen in horeca van categorie 3. Dit zijn inrichtingen die geheel of gedeeltelijk zijn gericht op het verstrekken van dranken, waaronder alcoholische, al dan niet in combinatie met het verstrekken van maaltijden.
Restaurants, eetcafé`s, lunchrooms, koffie-/theehuizen, ijssalons, juicebars en inrichtingen die niet beter gedefinieerd wordt door de definities van horeca van categorie 1, horeca van categorie 2 en horecavan categorie 3 vallen in horeca van categorie 4. Dit zijn inrichtingen die geheel of in overwegende mate gericht zijn op het verstrekken van maaltijden of etenswaar die ter plaatse genuttigd kunnen worden dan wel afgehaald kunnen worden. In het horecabeleid wordt de categorie 4 opgesplitst in de subcategorieën A en B. Onder A vallen restaurants en eetcafé's. De overige hiervoor genoemde inrichtingen vallen onder B.
Regeling ondersteunende horeca
Binnen detailhandel wordt in het bestemmingsplan ondersteunende horeca mogelijk gemaakt. Ondersteunende horeca is niet-zelfstandige binnen een andere hoofdfunctie. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld een koffie corner bij een bakkerij. De bakkerij is de hoofdfunctie en de horeca activiteit is daar ondergeschikt aan. Belangrijke voorwaarde is dat de horeca activiteit naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is de hoofdfunctie en uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie. Een andere belangrijke voorwaarde is dat de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie. Binnen detailhandel, dienstverlening en kantoor is ondersteunende horeca mogelijk tot maximaal 30% van het netto vloeroppervlak met een maximum van 30 m2. Ook wordt ondersteunende horeca binnen culturele instellingen en maatschappelijke instellingen mogelijk gemaakt. Hieraan is een percentage van het netto vloeroppervlak gekoppeld (10%).
4.3.4 Hotels
Analyse
De meeste hotels in het voormalige stadsdeel Oud-Zuid liggen binnen het plangebied, waarbij er twee concentratiegebieden zijn aan te wijzen. Het gaat om het gebied tussen de Van Baerlestraat, Nicolaas Maesstraat, Jacob Obrechtstraat en Van Breestraat, en de driehoek tussen Vondelpark, Van Baerlestraat, Museumplein en Stadhouderskade. De ligging van deze hotels is zonder meer strategisch te noemen, met op loop afstand de belangrijkste musea, uitgaansgelegenheid en (overige) centrumvoorzieningen. De gemeente Amsterdam heeft voor de nabije toekomst behoefte aan nieuwe hotels, al of niet binnen het voormalige stadsdeel Oud-Zuid.
Beleid
In de Nota Hotelbeleid 2007-2010 is aangegeven dat voldoende hotelcapaciteit voor Amsterdam een basisvoorwaarde is om haar economische doelstelling te bereiken. Deze doelstelling is: versterking van de positie als vestigingsstad (Topstad), toeristische stads en congresbestemming. Op 17 oktober 2007 heeft het Dagelijks Bestuur zich geconformeerd aan de Nota Hotelbeleid 2007-2010. Verwacht wordt dat de vraag naar hotelovernachtingen tot 2015 zal blijven groeien. De verwachte groei in de periode 2006-2015 vertaalt zich naar een behoefte van 9.000 nieuwe hotelkamers in de gemeente Amsterdam.
Het Museumkwartier heeft veel hotels, en is aantrekkelijk voor hoteluitbreiding. Het algemene uitgangspunt van het stadsdeel is dat uitbreiding van hotels gewenst is. Bestaande kantoorpanden kunnen ruimte bieden voor hotelontwikkeling zonder dat dit ten koste gaat van bestaande woningen.
Belangrijke algemene uitgangspunten voor de vestiging van nieuwe hotels of de uitbreiding van bestaande hotels in het plangebied zijn onder andere het behoud van het bestaande woon- en leefklimaat ter plaatse, de ruimtelijke inpasbaarheid en de verkeers- en parkeersituatie. Andere factoren die een belangrijke rol spelen bij de beoordeling of hotelontwikkeling inpasbaar is, zijn het huidige gebruik, het voorkomen van monocultuur, het intact blijven van bestaande winkellinten e.d. De vestiging van een hotel is daarmee maatwerk en zal per geval moeten worden beoordeeld.
Regeling
Hotels worden specifiek bestemd in het bestemmingsplan, nieuwe hotels worden niet zonder voorwaarden toegestaan. Per aanvraag voor een nieuw hotel of een uitbreiding van een bestaand hotel, zal binnen het algemene uitgangspunt dat de vestiging of uitbreiding van hotels gewenst is, een afweging worden gemaakt tussen het gewenste en het belang van het behoud van de leefbaarheid.
Panden die geheel in gebruik zijn voor kantoren mogen, met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, worden omgezet in hotels. Voorwaarde is dat het woon- en leefklimaat ter plaatse niet wordt aangetast en dat de uitbreiding of vestiging van de hotelfunctie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking ten gevolge zal hebben.
Op de adressen de Jan Luijkenstraat 40-46 bevindt zich een aantal panden waar de woon- en hotelfunctie gemengd voorkomt. Uitlsuitend om praktische reden, teneinde een overichtelijke regeling te verkrijgen, is voor deze panden een aparte bestemming Gemengd - 8 gecreëerd. Deze bestemming is in proincipe gelijk aan de bestemming Gemengd - 1, maar de regeling van de situering van wonen en hotel is verbijzonderd.
4.3.5 Maatschappelijke functies
Analyse
Binnen het Museumkwartier en de Valeriusbuurt zijn verspreid over het plangebied verschillende maatschappelijke voorzieningen aanwezig, horende bij een overwegend woongebied. Onderwijsvoorzieningen, kerken en medische, sociale en culturele voorzieningen zijn functies die men ook in andere woonwijken aantreft. Opvallend zijn enkele bovenwijkse voorzieningen zoals het Zuiderbad, de Jan van Gooyenkliniek en de Jellinek Kliniek, enkele grote scholen voor voortgezet onderwijs en verzorgings- en verpleeghuizen.
Beleid
Panden met een maatschappelijke invulling worden in het bestemmingsplan beschermd tegen de omzetting naar een ander gebruik. Anders dan bij sommige andere niet-woonfuncties is het niet wenselijk dat panden met een maatschappelijke invulling omgezet kunnen worden naar bijvoorbeeld, wonen, hotel of detailhandel.
Regeling
Voor overheids-, sociaal-culturele, medische, onderwijs-, religieuze en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen is een aparte bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Dit is alleen gebeurd als het hele gebouw in gebruik is voor maatschappelijke voorzieningen. De locaties waar zich op de begane grond maatschappelijke voorzieningen bevinden en er boven wordt gewoond, zijn bestemd als 'Gemengd'. IIn de bestemmingen 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2' en 'Gemengd - 6' zijn overal in de plinten maatschappelijke functies toegestaan. Op een aantal locaties in het plangebied dienen de maatschappelijke voorzieningen in de plint van gebouwen met een gemengde bestemming tegen de marktwerking beschermd te worden. Binnen 'Gemengd - 1' en Gemengd - 2' is functiewijziging naar bijvoorbeeld detailhandel altijd mogelijk, maar ter bescherming van de maatschappelijke fyunctie binnen 'Gemengd - 6' niet. Hier zijn in de plint behalve maatschappelijke dienstverlening geen andere functies toegestaan. n de bestemming 'Gemengd - 3' en 'Gemengd - 7' is maatschappelijke dienstverlening alleen daar toegestaan, waar zich daadwerkelijk maatschappelijke voorzieningen bevinden. Deze locaties zijn voorzien van een nadere aanduiding.
Binnen de gemengde bestemmingen is vanaf de 2e bouwlaag de woonfunctie toegestaan en op de begane grond alleen als dat op de verbeelding is aangeduid.
Hoofdstuk 5 Toelichting Juridische Regeling
5.1 Structuur Van Het Bestemmingsplan
5.1.1 Verbeelding
De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2008 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2008. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen etc.
5.1.2 Planregels
De indeling van de planregels is als volgt:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels omvat twee artikelen; één artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en één artikel, dat de wijze van meten regelt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels volgt per artikel in de meeste gevallen het volgende stramien:
- een omschrijving van de doeleinden van de bestemming;
- de bouwregels: regels omtrent hoogte enz.;
- een afwijkingsbevoegdheid van het dagelijks bestuur met betrekking tot de bouwregels;
- specifieke regels met betrekking tot de gebruiksmogelijkheden;
- een afwijkingsbevoegdheid van het dagelijks bestuur met betrekking tot de gebruiksregels;
- de mogelijkheid voor het dagelijks bestuur om het bestemmingsplan te wijzigen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat regels betrekking hebbende op:
- een artikel waar de anti-dubbeltelregel in verwoord staan;
- algemene bouwregels, die het mogelijk maken voor ondergeschikte gebouwdelen bouw- en bestemmingsgrenzen te overschrijden. Voorts wordt hierin geregeld dat stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening, op en enkel onderwerp na, buiten toepassing worden verklaard. Tenslotte is bepaald dat bestaande, legale bebouwing is toegestaan voor zover de overige regels van het bestemmingsplan daar niet reeds toe leiden.
- algemene afwijkingsregels: het gaat hierbij om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen. Ook is het op grond van de bepaling mogelijk nutsgebouwen met een nader omschreven maatvoering op te richten;
- algemene regels met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken: deze bepalingen vormen het sluitstuk van de bestemmingssystematiek in die zin dat deze bepalingen alle gebruik van gronden en opstallen dat strijdig is met de aan de grond gegeven bestemming verbiedt. In dit artikel wordt ook nader geregeld welk soort bedrijven is toegestaan binnen de bestemmingen;
- algemene wijzigingsregels van het dagelijks bestuur: deze bepaling maakt het mogelijk dat het dagelijks bestuur kleine wijzigingen kunnen aanbrengen in o.a. de bestemmingsgrenzen;
- de procedurebepalingen voor de diverse wijzigingsbevoegdheden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevat regels betrekking hebbende op:
- overgangsrecht ten aanzien van bouwen: bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is dit in strijd met de bebouwingsregels.
- overgangsrecht ten aanzien van gebruik: het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de voorschriften op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven; indien het gebruik van de grond en opstallen van eigenaar veranderd mag de afwijking niet gehandhaafd worden;
- de slotregel.
5.2 Toelichting Op De Werking Van Het Bestemmingsplan
In deze paragraaf wordt een beschrijving van de verschillende bestemmingsregelingen gegeven.
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de voorschriften worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal taalgebruik.
Artikel 2: Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden gemeten moeten worden.
Artikel 3: Bedrijf - Nutsvoorziening
De nutsvoorziening in de Emmastraat is bestemd als 'Bedrijf - Nutsvoorziening', waarbinnen nutsvoorzieningen zijn toegestaan. Ter plaatse bevindt zich een transformatorruimte ten behoeve van elektriciteitslevering.
Artikel 4: Cultuur en Ontspanning
De vier grote culturele instellingen rond het Museumplein hebben de bestemming 'Cultuur enOntspanning'. Het gaat om het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum, het Van Gogh Museum en het Concertgebouw.
In bestemmingsomschrijving (4.1) is bepaald welke functies allemaal mogelijk zijn binnen de bestemming. In de specifieke gebruiksregels (4.4) zijn, voor zover daar aanleiding toe is, nadere beperkingen gesteld aan bijvoorbeeld de oppervlakte van de functies.
In de bouwregels (4.2) is in zijn algemeenheid bepaald dat er alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Dit betekent dat de delen van de bestemming waar geen bouwvlak is opgenomen niet met gebouwen bebouwd mogen worden. Dit geldt voor de tuinen rondom de musea. Ook het gebruik van deze gronden is via de specifieke gebruiksregels in lid 4.4 beperkt tot het gebruik ten behoeve van tuinen en in deze bestemming tevens voor twee laad- en losvoorzieningen ten behoeve van het Rijksmuseum.
In de bouwregels is in lid 4.2.2 verder bepaald dat de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximale goot- en bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 12 meter hoog zijn, maar erf- en terreinafscheidingen maximaal 3 meter. Het realiseren van ondergrondse gebouwen voor de musea is toegestaan op plaatsen waar dit op de verbeelding met een aanduiding is aangegeven. Ten aanzien van kelders en souterrains is voorts geregeld dat alleen bestaande ondergrondse bebouwing is toegestaan.
Ten aanzien van onderdoorgangen en overkappingen zijn in lid 4.2.4 bepalingen opgenomen om zeker te stellen dat bestaande onbebouwde ruimten onder de onderdoorgangen en overkappingen worden gevrijwaard van bebouwing beschikbaar blijven voor het in lid 4.4.2 genoemde gebruik.
In de afwijking van de bouwregels (4.3) is het dagelijks bestuur bevoegd af te wijken van het bestemmingsplan door een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen en uitbreiden van kelders en souterrains. Voorwaarde is onder meer dat door onderzoek aangetoond worden dat hierdoor geen onaanvaardbare effecten op het grondwater ontstaan en (binnen)tuinen dienen nog als tuin ingereicht te kunnen worden doordat een minimale dikte van het grondpakket op het dak van de kelder wordt geëist.
In de specifieke gebruiksregels (4.4) is bepaald welk gebruik waar is toegestaan en wat voor horeca de maximale vloeroppervlakte is per vestiging.
In artikel 4.4.1 is bepaald dat elke instelling zelfstandige horeca van categorie 3 en horeca van categorie4 mogen realiseren met een maximum netto vloeroppervlak van 600 m² voor het Stedelijk en het Van Goghmuseum, 2 vestigingen van elk maximaal 600 m² voor het Rijksmuseum en 20% van het netto vloeroppervlak van het Concertgebouw. Voor ondersteunende horeca is bepaald dat aanvullend maximaal 10% van het netto vloeroppervlak van de instelling hiervoor gebruikt mag worden. Het gaat hierbij om niet-zelfstandige horeca die alleen voor bezoekers van de instelling te bereiken is.
Voor de onbebouwde gronden is in lid 4.4.3 bepaald dat deze uitsluitend gebruik mogen worden voor tuinen. Het gebruik van onbebouwde gronden binnen de bestemming anders dan genoemd is niet toegestaan.
Voor het Rijksmuseum is door de introductie van een wijzigingsbevoegdheid in lid 4.5.1 de mogelijk gecreëerd dat, onder voorwaarden, de hoofdentree in de onderdoorgang wordt gesitueerd. Tenslotte wordt in lid 4.5.2 geregeld dat door middel van een wijzigingsbevoegdheid nieuwe parkeergarages gebouwd kunnen worden.
Artikel 5: Gemengd - 1
Alle panden in de woonstraten waar een niet-woonfunctie aanwezig zijn hebben de bestemming 'Gemengd - 1'. Onder woonstraten vallen alle straten die niet aan een doorgaande (50 km/uur) weg liggen.
In de bestemmingsomschrijving (5.1) is bepaald welke functies allemaal mogelijk zijn binnen de bestemming. Niet alle functies zijn zonder meer in elk pand met deze bestemming toegestaan.
Voor de woonfunctie is bepaald dat wonen uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger is toegestaan, behalve wanneer het betreffende pand op de verbeelding is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotel' of 'wonen uitgesloten'. Wonen op de begane grond, het souterrain en/of de kelder is alleen toegestaan als dit met een aanduiding op de verbeelding staat aangegeven. Een omzetting van wonen naar detailhandel, bedrijf of dienstverlening (m.u.v. zakelijke dienstverlening) kan binnen deze bestemming zonder meer.
Voor de niet-woonfuncties is bepaald dat alle functies slechts zijn toegestaan in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder. Het is niet mogelijk een niet-woonfunctie op hoger gelegen verdiepingen te realiseren. Detailhandel, bedrijf of dienstverlening (m.u.v. zakelijke dienstverlening) is in alle panden binnen deze bestemming zonder meer toegestaan. De overige functies (zakelijke dienstverlening, kantoor, horeca, hotel) zijn alleen in die panden toegestaan waar dit met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven. Het omzetten van een niet-woonfunctie in de woonfunctie is niet mogelijk binnen deze bestemming.
Horeca is toegestaan in panden waar dit op de verbeelding met een aanduiding is aangegeven. Horeca van categorie 1 en 2 is alleen toegestaan in panden met respectievelijk deze aanduiding. Horeca van categorie 3 is toegestaan in panden met de aanduiding horeca van categorie 1, 2 en 3. Dit maakt het omzetten van horeca van categorie 1 en 2 naar horeca van categorie 3 zonder meer mogelijk. Horeca van categorie 4 is toegestaan in alle panden met één van de horeca aanduidingen. Dit maakt het omzetten van horeca van categorie 1, 2 of 3 naar horeca van categorie 4 zonder meer mogelijk.
Het gebruik van gronden voor parkeervoorzieningen en terras is alleen toegestaan op plaatsen waar dit op de verbeelding met een aanduiding is aangegeven.
In de bouwregels (5.2) is in zijn algemeenheid bepaald dat er alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Dit betekent dat de delen van de bestemming waar geen bouwvlak is opgenomen niet bebouwd mogen worden. Dit geldt met name voor de tuinen achter woningen en andere functies. De bestemming maakt bebouwing in deze tuinen niet mogelijk.
In de bouwregels is in de leden 5.2.2 en 5.2.3 verder bepaald dat de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximale goot- en bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Het gaat daarbij vooral om schuttingen en andere vormen van erfafscheidingen in de tuinen.
Ten aanzien van bijbehorend bouwwerken, zoals die zijn geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het daaraan gekoppelde Besluit omgevingsrecht, is een specifieke regeling opgenomen. Voor zover panden zijn aangewezen als monument kunnen geen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd zonder omgevingsvergunning. Daarom voorziet het bestemmingsplan voor die gevallen in de mogelijkheid dat binnen een afstand van 2,5 meter vanaf het oorspronkelijke hoofdgebouw aanbouwen en uitbouwen kunnen worden gerealiseerd en tevens vrijstaande bijgebouwen met een oppervlak van maximaal 9 m2 kunnen worden gebouwd.
In de afwijking van de bouwregels (5.3) is het dagelijks bestuur bevoegd in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen en uitbreiden van kelders en souterrains. Voorwaarde is onder meer dat door onderzoek aangetoond worden dat hierdoor geen onaanvaardbare effecten op het grondwater ontstaan en (binnen)tuinen dienen nog als tuin ingereicht te kunnen worden doordat een minimale dikte van het grondpakket op het dak van de kelder wordt geëist.
In de specifieke gebruiksregels (5.4) zijn, voor zover daar aanleiding toe is, nadere beperkingen gesteld aan de situering of oppervlakte van de functies.
Voor alle niet-woonfuncties geldt een maximale bruto vloeroppervlak van 300 m2. In afwijking hiervan geldt voor detailhandel langs de Willemsparkweg een maximum van 500 m2 per vestiging.
Voor gebouwen waar een geluidbelasting van meer dan 48 dB maar niet hoger dan 63 dB is geconstateerd worden hogere waraden als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld. Omdat een aantal panden geluidbelast is met een waarden van meer dan 63 dB, wordt in lid 5.4.3 geregeld dat nieuwe geluidgevoelige gebouwen alleen zijn toegestaan wanneer deze zijn voorzien van een dove gevel of een vergelijkbare geluidwerende voorziening. Dat kan een vliesgevel of een afsluitbare loggia zijn, die zorgdragen voor een aanvaardbaar akoestisch woonklimaat. Op deze wijze wordt voldaan aan de Wet geluidhinder. De panden waarop dit betrekking heeft zijn op de verbeelding weergegeven met de aanduiding 'dove gevel'. Het betreft panden waar tevens kan worden voldaan aan de eis van een stille zijde. deze eis volgt uit het Amsterdamse geluidbeleid. Waar niet aan deze eis kan worden voldaan wordt een neiwue geluidgevoelige functie uitgesloten. Dat is aan de orde op enkele adressen waar de aanduiding 'wonen uitgesloten' is weergegeven.
De bepaling in lid 5.4.4 heeft tot doel te regelen dat bijbehorende bouwwerken niet kunnen worden gebruikt voor zelfstandige woningen of vestigingen van niet-woonfuncties. Als uitzondering is voor de Pieter Baststraat 19 heeft de stadsdeelraad bij amendement besloten het bestemmingsplan aan te passen in die zin, dat voor het grote vrijstaande bijgebouw in de achtertuin van het perceel Pieter Baststraat 19 het eveneens mogelijk moet zijn om daar een zelfstandige functie (i.c. kantoor) te kunnen realiseren.
Voor de onbebouwde gronden is in lid 5.4.5 bepaald dat deze uitsluitend gebruik mogen worden voor tuinen. Waar dat met een aanduiding is aangegeven mag op ongebouwde gronden worden geparkeerd of mogen de gronden worden gebruikt voor maatschappelijke dienstverlening.Onder maatschappelijke dienstverlening valt onder andere het gebruik als speelruimte bij kinderdagverblijven en schoolpleinen bij scholen.
In afwijking van de specifieke gebruiksregels is bepaald (5.4.6) dat bestaande vestigingen zijn toegestaan met een groter maximaal bruto vloeroppervlak en/of die gerealiseerd zijn op de tweede bouwlaag en hoger. Een verdere vergroting is niet toegestaan.
Het dagelijks bestuur mag een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bepaling dat het gebruik van onbebouwde gronden voor maatschappelijke dienstverlening alleen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - maatschappelijke dienstverlening'. Daarmee kunnen buitenruimten voor kinderdagverblijven, peuterspeelzalen e.d. gecreëerd. Dit is met randvoorwaarden omgeven omdat een concentratie van deze voorzieningen zou kunnen leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat.
Er is een wijzigingsbevoegdheid (5.6) opgenomen die het dagelijks bestuur bevoegd om onder bepaalde voorwaarden het aantal hotels en horecavestigingen uit te breiden. Ook kan het dagelijks bestuur het bestemmingsplan wijzigen door ondergrondse parkeergarages onder bebouwing en onbebouwde gronden toe te staan.
Voor de realisatie van ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals balkons en buitentrappen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen (Artikel 25).
Artikel 6: Gemengd - 2
Alle panden aan de Willemsparkweg tussen de Van Baerlestraat en de Cornelis Schuytstraat en alle panden aan de doorgaande straten waar een niet-woonfunctie aanwezig zijn hebben de bestemming 'Gemengd - 2'. Onder doorgaande straten vallen de 50 km/uur wegen in het plangebied.
In de bestemmingsomschrijving (6.1) is bepaald welke functies allemaal mogelijk zijn binnen de bestemming. Niet alle functies zijn zonder meer in elk pand met deze bestemming toegestaan.
Voor de woonfunctie is bepaald dat wonen uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger is toegestaan, behalve wanneer het betreffende pand op de verbeelding is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotel' of 'wonen uitgesloten'. Wonen op de begane grond, het souterrain en/of de kelder is alleen toegestaan als dit met een aanduiding op de verbeelding staat aangegeven. Het gaat hierbij om bestaande woningen aan de Willemsparkweg tussen de Van Baerlestraat en de Cornelis Schuytstraat. De overige panden binnen deze bestemming hebben een niet-woonfunctie op de begane grond.
Een omzetting van een bestaande woonfunctie aan de Willemsparkweg tussen de Van Baerlestraat en de Cornelis Schuytstraat naar detailhandel, dienstverlening of bedrijf kan binnen deze bestemming zonder meer. Een omzetting van de woonfunctie naar een andere functie dan genoemd is niet mogelijk binnen deze bestemming.
Voor de niet-woonfuncties is bepaald dat alle functies slechts zijn toegestaan in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder. Het is niet mogelijk een niet-woonfunctie op hoger gelegen verdiepingen te realiseren. Detailhandel, dienstverlening en bedrijf is in alle panden binnen deze bestemming zonder meer toegestaan. De overige functies (kantoor, horeca en hotel) zijn alleen in die panden toegestaan waar dit met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven. Het omzetten van detailhandel, dienstverlening of bedrijf in de woonfunctie of een andere niet-woonfunctie dan detailhandel, dienstverlening en bedrijf is niet mogelijk binnen deze bestemming. Wel is een omzetting mogelijk van bijvoorbeeld bedrijf naar dienstverlening en dienstverlening naar detailhandel. Deze drie functies zijn onderling uitwisselbaar. Voor detailhandel, dienstverlening en bedrijf geldt een maximale bruto vloeroppervlak van 300 m2. Voor kantoor en horeca geldt een maximum bruto vloeroppervlak van 300 m2per vestiging.
Horeca is toegestaan in panden waar dit op de verbeelding met een aanduiding is aangegeven. Horeca van categorie 1 en 2 is alleen toegestaan in panden met respectievelijk deze aanduiding. Horeca van categorie 3 is toegestaan in panden met de aanduiding horeca van categorie 1, 2 en 3. Dit maakt het omzetten van horeca van categorie 1 en 2 naar horeca van categorie 3 zonder meer mogelijk. Horeca van categorie 4 is toegestaan in alle panden met één van de horeca aanduidingen. Dit maakt het omzetten van horeca van categorie 1, 2 of 3 naar horeca van categorie 4 zonder meer mogelijk.
Het gebruik van gronden voor parkeervoorzieningen is alleen toegestaan op plaatsen waar dit op de verbeelding met een aanduiding is aangegeven.
In de bouwregels (6.2) is in zijn algemeenheid bepaald dat er alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Dit betekent dat de delen van de bestemming waar geen bouwvlak is opgenomen niet bebouwd mogen worden. Dit geldt met name voor de tuinen achter woningen en andere functies. De bestemming maakt bebouwing in deze tuinen niet mogelijk. Ook het gebruik van deze gronden is via de specifieke gebruiksregels beperkt tot het gebruik ten behoeve van maatschappelijke dienstverlening en tuinen.
Ten aanzien van bijbehorend bouwwerken, zoals die zijn geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het daaraan gekoppelde Besluit omgevingsrecht, is een specifieke regeling opgenomen. Voor zover panden zijn aangewezen als monument kunnen geen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd zonder omgevingsvergunning. Daarom voorziet het bestemmingsplan voor die gevallen in de mogelijkheid dat binnen een afstand van 2,5 meter vanaf het oorspronkelijke hoofdgebouw aanbouwen en uitbouwen kunnen worden gerealiseerd en tevens vrijstaande bijgebouwen met een oppervlak van maximaal 9 m2 kunnen worden gebouwd.
In de afwijking van de bouwregels (6.3) is het dagelijks bestuur bevoegd in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen en uitbreiden van kelders en souterrains. Voorwaarde is onder meer dat door onderzoek aangetoond worden dat hierdoor geen onaanvaardbare effecten op het grondwater ontstaan en (binnen)tuinen dienen nog als tuin ingereicht te kunnen worden doordat een minimale dikte van het grondpakket op het dak van de kelder wordt geëist.
In de bouwregels is verder bepaald dat de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximale goot- en bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Het gaat daarbij vooral om schuttingen en andere vormen van erfafscheidingen in de tuinen.
In de specifieke gebruiksregels (6.4) zijn, voor zover daar aanleiding toe is, nadere beperkingen gesteld aan de situering of oppervlakte van de functies.
Voor gebouwen waar een geluidbelasting van meer dan 48 dB maar niet hoger dan 63 dB is geconstateerd worden hogere waraden als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld. Omdat een aantal panden geluidbelast is met een waarden van meer dan 63 dB, wordt in lid 6.4.3 geregeld dat nieuwe geluidgevoelige gebouwen alleen zijn toegestaan wanneer deze zijn voorzien van een dove gevel of een vergelijkbare geluidwerende voorziening. Dat kan een vliesgevel of een afsluitbare loggia zijn, die zorgdragen voor een aanvaardbaar akoestisch woonklimaat. Op deze wijze wordt voldaan aan de Wet geluidhinder. De panden waarop dit betrekking heeft zijn op de vereelding weergegeven met de aanduiding 'dove gevel'. Het betreft panden waar tevens kan worden voldaan aan de eis van een stille zijde. deze eis volgt uit het Amsterdamse geluidbeleid. Waar niet aan deze eis kan worden voldaan wordt een neiwue geluidgevoelige functie uitgesloten. Dat is aan de orde op enkele adressen waar de aanduiding 'wonen uitgesloten' is weergegeven.
De bepaling in lid 6.4.5 heeft tot doel te regelen dat bijbehorende bouwwerken niet kunnen worden gebruikt voor zelfstandige woningen of vestigingen van niet-woonfuncties.
Voor de onbebouwde gronden is bepaald dat deze uitsluitend gebruik mogen worden voor tuinen. Waar dat met een aanduiding is aangegeven mag op ongebouwde gronden worden geparkeerd of mogen de gronden worden gebruikt voor maatschappelijke dienstverlening.Onder maatschappelijke dienstverlening valt onder andere het gebruik als speelruimte bij kinderdagverblijven en schoolpleinen bij scholen.
In afwijking van de specifieke gebruiksregels is bepaald (6.4.7) dat bestaande vestigingen zijn toegestaan met een groter maximaal bruto vloeroppervlak en/of die gerealiseerd zijn op de tweede bouwlaag en hoger. Een verdere vergroting is niet toegestaan.
Voor de realisatie van ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals balkons en buitentrappen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen (Artikel 25).
Het dagelijks bestuur mag een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bepaling dat het gebruik van onbebouwde gronden voor maatschappelijke dienstverlening alleen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - maatschappelijke dienstverlening'. Daarmee kunnen buitenruimten voor kinderdagverblijven, peuterspeelzalen e.d. gecreëerd. Dit is met randvoorwaarden omgeven omdat een concentratie van deze voorzieningen zou kunnen leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat.
Er is een wijzigingsbevoegdheid (6.6) opgenomen die het dagelijks bestuur bevoegd om onder bepaalde voorwaarden het aantal hotels en horecavestigingen uit te breiden. Ook kan het dagelijks bestuur het bestemmingsplan wijzigen door ondergrondse parkeergarages onder bebouwing en onbebouwde gronden toe te staan.
Artikel 7: Gemengd - 3
Alle panden aan de randen van het Museumplein (met uitzondering van de culturele instellingen) hebben de bestemming 'Gemengd - 3'.
In de bestemmingsomschrijving (7.1) is bepaald welke functies allemaal mogelijk zijn binnen de bestemming. Niet alle functies zijn zonder meer in elk pand met deze bestemming toegestaan.
Voor de woonfunctie is bepaald dat wonen uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger is toegestaan. Wonen op de begane grond, het souterrain en/of de kelder is alleen toegestaan als dit met een aanduiding op de verbeelding staat aangegeven. Het gaat hierbij om bestaande woningen. Een omzetting van een bestaande woonfunctie naar detailhandel of museum kan binnen deze bestemming zonder meer. Een omzetting van de woonfunctie naar een andere functie dan genoemd is niet mogelijk binnen deze bestemming.
Voor de niet-woonfuncties is bepaald dat dienstverlening, kantoor, bedrijf en horeca slechts zijn toegestaan in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder. Het is niet mogelijk één van deze niet-woonfuncties op hoger gelegen verdiepingen te realiseren. Nieuwe musea is in alle panden binnen deze bestemming zonder meer toegestaan. De overige functies (dienstverlening, kantoor, bedrijf en horeca) zijn alleen in die panden toegestaan waar dit met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven. Het omzetten van dienstverlening, kantoor of bedrijf in de woonfunctie of een andere niet-woonfunctie dan museum is niet mogelijk binnen deze bestemming.
Horeca is toegestaan in panden waar dit op de verbeelding met een aanduiding is aangegeven. horecavan categorie 2 is alleen toegestaan in panden met deze aanduiding. horeca van categorie 3 is toegestaan in panden met de aanduiding horeca van categorie 2 en panden met de aanduiding horecavan categorie 3. Dit maakt het omzetten van horeca van categorie 2 naar horeca van categorie 3 zonder meer mogelijk. horeca van categorie 4 is toegestaan in alle panden met één van de horeca aanduidingen. Dit maakt het omzetten van horeca van categorie 2 of horeca van categorie 3 naar horecavan categorie 4 zonder meer mogelijk.
Het gebruik van gronden voor parkeervoorzieningen is alleen toegestaan op plaatsen waar dit op de verbeelding met een aanduiding is aangegeven.
In de bouwregels (7.2) is in zijn algemeenheid bepaald dat er alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Dit betekent dat de delen van de bestemming waar geen bouwvlak is opgenomen niet bebouwd mogen worden. Dit geldt met name voor de tuinen achter woningen en andere functies. De bestemming maakt bebouwing in deze tuinen niet mogelijk. Ook het gebruik van deze gronden is via de specifieke gebruiksregels beperkt tot het gebruik ten behoeve van maatschappelijke dienstverlening en tuinen.
In de bouwregels is verder bepaald dat de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximale goot- en bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Het gaat daarbij vooral om schuttingen en andere vormen van erfafscheidingen in de tuinen.
Ten aanzien van bijbehorend bouwwerken, zoals die zijn geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het daaraan gekoppelde Besluit omgevingsrecht, is een specifieke regeling opgenomen. Voor zover panden zijn aangewezen als monument kunnen geen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd zonder omgevingsvergunning. Daarom voorziet het bestemmingsplan voor die gevallen in de mogelijkheid dat binnen een afstand van 2,5 meter vanaf het oorspronkelijke hoofdgebouw aanbouwen en uitbouwen kunnen worden gerealiseerd en tevens vrijstaande bijgebouwen met een oppervlak van maximaal 9 m2 kunnen worden gebouwd.
In de afwijking van de bouwregels (7.3) is het dagelijks bestuur bevoegd in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen en uitbreiden van kelders en souterrains. Voorwaarde is onder meer dat door onderzoek aangetoond worden dat hierdoor geen onaanvaardbare effecten op het grondwater ontstaan en (binnen)tuinen dienen nog als tuin ingereicht te kunnen worden doordat een minimale dikte van het grondpakket op het dak van de kelder wordt geëist.
In de specifieke gebruiksregels (7.4) zijn, voor zover daar aanleiding toe is, nadere beperkingen gesteld aan bijvoorbeeld het oppervlakte van de functies.
Voor dienstverlening, kantoor en bedrijf geldt geen maximum vloeroppervlak. Voor horeca geldt een maximum bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.
De bepaling in lid 7.4.3 heeft tot doel te regelen dat bijbehorende bouwwerken niet kunnen worden gebruikt voor zelfstandige woningen of vestigingen van niet-woonfuncties.
Voor de onbebouwde gronden is bepaald dat deze uitsluitend gebruik mogen worden voor tuinen. Waar dat met een aanduiding is aangegeven mag op ongebouwde gronden worden geparkeerd of mogen de gronden worden gebruikt voor maatschappelijke dienstverlening.Onder maatschappelijke dienstverlening valt onder andere het gebruik als speelruimte bij kinderdagverblijven en schoolpleinen bij scholen.
In afwijking van de specifieke gebruiksregels is bepaald (7.4.5) dat bestaande vestigingen zijn toegestaan met een groter maximaal bruto vloeroppervlak en/of die gerealiseerd zijn op de tweede bouwlaag en hoger. Een verdere vergroting is niet toegestaan.
Het dagelijks bestuur mag een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bepaling dat het gebruik van onbebouwde gronden voor maatschappelijke dienstverlening alleen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - maatschappelijke dienstverlening'. Daarmee kunnen buitenruimten voor kinderdagverblijven, peuterspeelzalen e.d. gecreëerd. Dit is met randvoorwaarden omgeven omdat een concentratie van deze voorzieningen zou kunnen leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat.
Er is een wijzigingsbevoegdheid (7.6) opgenomen die het dagelijks bestuur bevoegd om onder bepaalde voorwaarden het aantal horecavestigingen uit te breiden. Ook kan het dagelijks bestuur het bestemmingsplan wijzigen door ondergrondse parkeergarages onder bebouwing en onbebouwde gronden toe te staan.
Voor de realisatie van ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals balkons en buitentrappen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen (Artikel 25).
Artikel 8: Gemengd - 4
Alle panden in de P.C. Hooftstraat tussen de Hobbemastraat en de Van Baerlestraat hebben de bestemming 'Gemengd - 4'.
In de bestemmingsomschrijving (8.1) is bepaald welke functies allemaal mogelijk zijn binnen de bestemming. Niet alle functies zijn zonder meer in elk pand met deze bestemming toegestaan.
Voor de woonfunctie is bepaald dat wonen uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger is toegestaan.
Voor de niet-woonfuncties is bepaald dat detailhandel is toegestaan in de eerste twee bouwlagen, het souterrain en/of de kelder mits er minimaal twee bouwlagen gebruikt worden voor de woonfunctie en de woningen middels een zelfstandig entree bereikbaar zijn. Dit betekent dat wanneer een vestiging wil uitbreiden op de tweede bouwlaag dit alleen mogelijk is als daardoor nog minimaal twee bouwlagen voor wonen gebruikt worden. Op die manier wordt voorkomen dat de woonfunctie in de P.C. Hooftstraat verdwijnt door de uitbreiding van detailhandel. Detailhandel is de enige functie die in alle panden binnen deze bestemming zonder meer is toegestaan. De overige functies (horeca en hotel) zijn alleen in die panden toegestaan waar dit met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven. Het omzetten van detailhandel in horeca of hotel is niet mogelijk binnen deze bestemming. Wel is een omzetting mogelijk van horeca naar detailhandel.
Horeca is toegestaan in panden waar dit op de verbeelding met een aanduiding is aangegeven. Horeca van categorie 2 is alleen toegestaan in panden met deze aanduiding. Horeca van categorie 3 is toegestaan in panden met de aanduiding horeca van categorie 2 en 3. Dit maakt het omzetten van horeca van categorie 2 naar horeca van categorie 3 zonder meer mogelijk. Horeca van categorie 4 is toegestaan in alle panden met één van de horeca aanduidingen. Dit maakt het omzetten van horeca van categorie 2 of 3 naar horeca van categorie 4 zonder meer mogelijk.
In de bouwregels (8.2) is in zijn algemeenheid bepaald dat er alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Dit betekent dat de delen van de bestemming waar geen bouwvlak is opgenomen niet bebouwd mogen worden. Dit geldt slechts voor de tuinen achter de hoofdbebouwing. Binnen de bestemming is nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. het gebruik van onbebouwde gronden is via de specifieke gebruiksregels beperkt tot het gebruik ten behoeve van tuinen.
In de bouwregels is verder bepaald dat de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximale goot- en bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Het gaat daarbij vooral om schuttingen en andere vormen van erfafscheidingen in de tuinen.
Ten aanzien van bijbehorend bouwwerken, zoals die zijn geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het daaraan gekoppelde Besluit omgevingsrecht, is een specifieke regeling opgenomen. Voor zover panden zijn aangewezen als monument kunnen geen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd zonder omgevingsvergunning. Daarom voorziet het bestemmingsplan voor die gevallen in de mogelijkheid dat binnen een afstand van 2,5 meter vanaf het oorspronkelijke hoofdgebouw aanbouwen en uitbouwen kunnen worden gerealiseerd en tevens vrijstaande bijgebouwen met een oppervlak van maximaal 9 m2 kunnen worden gebouwd.
In de afwijking van de bouwregels (8.3) is het dagelijks bestuur bevoegd om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen en uitbreiden van kelders en souterrains. Voorwaarde is onder meer dat door onderzoek aangetoond worden dat hierdoor geen onaanvaardbare effecten op het grondwater ontstaan en (binnen)tuinen dienen nog als tuin ingereicht te kunnen worden doordat een minimale dikte van het grondpakket op het dak van de kelder wordt geëist.
In de specifieke gebruiksregels (8.4) zijn, voor zover daar aanleiding toe is, nadere beperkingen gesteld aan bijvoorbeeld de oppervlakte van de functies.
Voor detailhandel geldt een maximale bruto vloeroppervlak van 750 m2. daarbij geldt een maximale gevelbreedte per vestiging van 15 meter. Dit komt in de praktijk overeen met 2 panden (percelen). Wanneer er niet kan worden voldaan aan deze eis en aan de eis dat minimaal twee bouwlagen voor wonen wordt gebruikt kan de maximale bruto vloeroppervlakte van 750 m2 niet gerealiseerd worden. Voor horeca geldt een maximum bruto vloeroppervlak van 300 m2 per vestiging.
De beplaing in lid 8.4.4 heeft tot doel te regelen dat bijbehorende bouwwerken niet kunnen worden gebruikt voor zelfstandige woningen of vestigingen van niet-woonfuncties.
Voor de onbebouwde gronden is bepaald dat deze uitsluitend gebruik mogen worden voor tuinen. Het gebruik van onbebouwde gronden binnen de bestemming anders dan genoemd is niet toegestaan.
In afwijking van de specifieke gebruiksregels is bepaald (8.4.6) dat bestaande vestigingen zijn toegestaan met een groter maximaal bruto vloeroppervlak en/of die gerealiseerd zijn op de derde bouwlaag en hoger. Een verdere vergroting is niet toegestaan.
Er is een wijzigingsbevoegdheid (8.5) opgenomen die het dagelijks bestuur bevoegd om onder bepaalde voorwaarden ondergrondse parkeergarages onder bebouwing en onbebouwde gronden toe te staan.
Voor de realisatie van ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals balkons en buitentrappen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen (Artikel 25).
Artikel 9: Gemengd - 5
De vijf kiosken en twee paviljoens op het Museumplein hebben de bestemming 'Gemengd - 5'.
In de bestemmingsomschrijving (9.1) is bepaald welke functies allemaal mogelijk zijn binnen de bestemming. Alle functies zijn zonder meer in elke kiosk met deze bestemming toegestaan. Dit betekent dat een kiosk waar nu detailhandel in zit omgezet mag worden in horeca van categorie 4 en andersom. Dit lid voorziettevens in een regeling voor de onder de busparkeergarage die loopt onder de twee gebouwen langs het fietspad bij het Rijksmuseum.
In de bouwregels (9.2) is in zijn algemeenheid bepaald dat er alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. In de bouwregels is verder bepaald dat de maximum bouwhoogte van gebouwen bepaald word aan de hand van de maximum bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden.
Artikel 10: Gemengd - 6
In bestemmingsomschrijving (10.1) is bepaald welke functies allemaal mogelijk zijn binnen de bestemming. Niet alle functies zijn zonder meer overal in deze bestemming toegestaan.
Voor de woonfunctie is bepaald dat wonen uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger is toegestaan.
Voor de niet-woonfunctie is bepaald dat alle functies slechts zijn toegestaan in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder. Het is niet mogelijk een niet-woonfunctie op hoger gelegen verdiepingen te realiseren. Detailhandel, bedrijven, kantoren en niet-maatschappelijke dienstverleningen zijn niet toegestaan.
In de bouwregels (10.2) is in zijn algemeenheid bepaald dat er alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Dit betekent dat de delen van de bestemming waar geen bouwvlak is opgenomen niet bebouwd mogen worden. Dit geldt met name voor de tuinen. De bestemming maakt bebouwing in deze tuinen niet mogelijk. Ook het gebruik van deze gronden is via de specifieke gebruiksregels beperkt tot het gebruik ten behoeve van maatschappelijke dienstverlening en tuinen.
In de bouwregels is verder bepaald dat de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximale goot- en bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Het gaat daarbij vooral om schuttingen en andere vormen van erfafscheidingen in de tuinen.
Ten aanzien van bijbehorend bouwwerken, zoals die zijn geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het daaraan gekoppelde Besluit omgevingsrecht, is een specifieke regeling opgenomen. Voor zover panden zijn aangewezen als monument kunnen geen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd zonder omgevingsvergunning. Daarom voorziet het bestemmingsplan voor die gevallen in de mogelijkheid dat binnen een afstand van 2,5 meter vanaf het oorspronkelijke hoofdgebouw aanbouwen en uitbouwen kunnen worden gerealiseerd en tevens vrijstaande bijgebouwen met een oppervlak van maximaal 9 m2 kunnen worden gebouwd.
In de afwijking van de bouwregels (10.3) is het dagelijks bestuur bevoegd om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen en uitbreiden van kelders en souterrains. Voorwaarde is onder meer dat door onderzoek aangetoond worden dat hierdoor geen onaanvaardbare effecten op het grondwater ontstaan en (binnen)tuinen dienen nog als tuin ingereicht te kunnen worden doordat een minimale dikte van het grondpakket op het dak van de kelder wordt geëist.
In de specifieke gebruiksregels (10.4) zijn, voor zover daar aanleiding toe is, nadere beperkingen gesteld aan bijvoorbeeld de oppervlakte van de functies.
De beplaing in lid 10.4.3 heeft tot doel te regelen dat bijbehorende bouwwerken niet kunnen worden gebruikt voor zelfstandige woningen of vestigingen van niet-woonfuncties.
Voor de onbebouwde gronden is bepaald dat deze uitsluitend gebruikt mogen worden voor maatschappelijke dienstverlening en tuinen. Onder maatschappelijke dienstverlening valt onder andere het gebruik als speelruimte bij kinderdagverblijven en scholen. Waar dat met een aanduiding is aangegeven mag op ongebouwde gronden worden geparkeerd. Het gebruik van onbebouwde gronden binnen de bestemming anders dan genoemd is niet toegestaan.
In afwijking van de specifieke gebruiksregels is bepaald (10.4.5) dat bestaande vestigingen zijn toegestaan met een groter maximaal bruto vloeroppervlak en/of die gerealiseerd zijn op de derde bouwlaag en hoger. Een verdere vergroting is niet toegestaan.
Er is een wijzigingsbevoegdheid (10.6) opgenomen die het dagelijks bestuur bevoegd om onder bepaalde voorwaarden ondergrondse parkeergarages onder bebouwing en onbebouwde gronden toe te staan.
Voor de realisatie van ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals balkons en buitentrappen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen (Artikel 25).
Artikel 11: Gemengd - 7
Alle panden in de winkelstraten hebben de bestemming 'Gemengd - 7'. Onder deze winkelstraten vallen de Cornelis Schuytstraat, de Van Baerlestraat, de Roelof Hartstraat en een deel van de P.C. Hooftstraat.
In de bestemmingsomschrijving (11.1) is bepaald welke functies allemaal mogelijk zijn binnen de bestemming. Niet alle functies zijn zonder meer in elk pand met deze bestemming toegestaan.
Voor de woonfunctie is bepaald dat wonen uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger is toegestaan, behalve wanneer het betreffende pand op de verbeelding is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotel' of 'wonen uitgesloten'. Wonen op de begane grond, het souterrain en/of de kelder is alleen toegestaan als dit met een aanduiding op de verbeelding staat aangegeven. Het gaat hierbij om bestaande woningen binnen een winkelstraat. Een omzetting van wonen naar detailhandel kan binnen deze bestemming zonder meer. Een omzetting van wonen naar een andere functie dan detailhandel is niet mogelijk binnen deze bestemming. De detailhandelsfunctie wordt op deze manier binnen deze bestemming beschermd en mogelijk versterkt door de omzetting van bestaande woningen naar detailhandel.
Voor de niet-woonfuncties is bepaald dat alle functies slechts zijn toegestaan in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder. Het is niet mogelijk een niet-woonfunctie op hoger gelegen verdiepingen te realiseren. Detailhandel is in alle panden binnen deze bestemming zonder meer toegestaan. De overige functies (dienstverlening, kantoor, bedrijf, horeca, hotel) zijn alleen in die panden toegestaan waar dit met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven. Het omzetten van detailhandel in de woonfunctie of een andere niet-woonfunctie dan detailhandel is niet mogelijk binnen deze bestemming. Daarmee is detailhandel de enige functie die bij een wijziging van het gebruik is toegestaan.
Horeca is toegestaan in panden waar dit op de verbeelding met een aanduiding is aangegeven. horecavan categorie 1 en horeca van categorie 2 is alleen toegestaan in panden met respectievelijk deze aanduiding. horeca van categorie 3 is toegestaan in panden met de aanduiding horeca van categorie 2en panden met de aanduiding horeca van categorie 3. Dit maakt het omzetten van horeca van categorie2 naar horeca van categorie 3 zonder meer mogelijk. horeca van categorie 4 is toegestaan in alle panden met één van de horeca aanduidingen. Dit maakt het omzetten van horeca van categorie 1, horeca van categorie 2 of horeca van categorie 3 naar horeca van categorie 4 zonder meer mogelijk.
Het gebruik van gronden voor parkeervoorzieningen en terras is alleen toegestaan op plaatsen waar dit op de verbeelding met een aanduiding is aangegeven.
In de bouwregels (11.2) is in zijn algemeenheid bepaald dat er alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Dit betekent dat de delen van de bestemming waar geen bouwvlak is opgenomen niet bebouwd mogen worden. Dit geldt met name voor de tuinen achter woningen en andere functies. De bestemming maakt bebouwing in deze tuinen niet mogelijk.
In de bouwregels is in de leden 11.2.2 en 11.2.3 verder bepaald dat de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximale goot- en bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Het gaat daarbij vooral om schuttingen en andere vormen van erfafscheidingen in de tuinen.
Ten aanzien van bijbehorend bouwwerken, zoals die zijn geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het daaraan gekoppelde Besluit omgevingsrecht, is een specifieke regeling opgenomen. Voor zover panden zijn aangewezen als monument kunnen geen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd zonder omgevingsvergunning. Daarom voorziet het bestemmingsplan voor die gevallen in de mogelijkheid dat binnen een afstand van 2,5 meter vanaf het oorspronkelijke hoofdgebouw aanbouwen en uitbouwen kunnen worden gerealiseerd en tevens vrijstaande bijgebouwen met een oppervlak van maximaal 9 m2 kunnen worden gebouwd.
In de afwijking van de bouwregels (11.3) is het dagelijks bestuur bevoegd in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen en uitbreiden van kelders en souterrains. Voorwaarde is onder meer dat door onderzoek aangetoond worden dat hierdoor geen onaanvaardbare effecten op het grondwater ontstaan en (binnen)tuinen dienen nog als tuin ingereicht te kunnen worden doordat een minimale dikte van het grondpakket op het dak van de kelder wordt geëist.
In de specifieke gebruiksregels (11.4) zijn, voor zover daar aanleiding toe is, nadere beperkingen gesteld aan de bijvoorbeeld de oppervlakte van de functies.
Ter plaatse van het 'ezelsoor' aan de Van Baerlestraat is momenteel onder de grond een vestiging van Albert Heijn aanwezig. Deze vestiging is groter dan het op de verbeelding weergegeven bestemmingsvlak 'Gemengd - 7' en loopt door onder de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer -Verblijfsgebied'. In lid 11.4.2 is geregeld dat deze detailhandelsvestiging maximaal 2.000 m2 groot mag zijn, zijnde het totaaloppervlak van alle drie de bestemmingen tezamen.
Voor gebouwen waar een geluidbelasting van meer dan 48 dB maar niet hoger dan 63 dB is geconstateerd worden hogere waraden als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld. Omdat een aantal panden geluidbelast is met een waarden van meer dan 63 dB, wordt in lid 11.4.3 geregeld dat nieuwe geluidgevoelige gebouwen alleen zijn toegestaan wanneer deze zijn voorzien van een dove gevel of een vergelijkbare geluidwerende voorziening. Dat kan een vliesgevel of een afsluitbare loggia zijn, die zorgdragen voor een aanvaardbaar akoestisch woonklimaat. Op deze wijze wordt voldaan aan de Wet geluidhinder. De panden waarop dit betrekking heeft zijn op de verbeelding weergegeven met de aanduiding 'dove gevel'. Het betreft panden waar tevens kan worden voldaan aan de eis van een stille zijde. deze eis volgt uit het Amsterdamse geluidbeleid. Waar niet aan deze eis kan worden voldaan wordt een neiwue geluidgevoelige functie uitgesloten. Dat is aan de orde op enkele adressen waar de aanduiding 'wonen uitgesloten' is weergegeven.
De bepaling in lid 11.4.4 heeft tot doel te regelen dat bijbehorende bouwwerken niet kunnen worden gebruikt voor zelfstandige woningen of vestigingen van niet-woonfuncties.
Voor de onbebouwde gronden is bepaald dat deze uitsluitend gebruik mogen worden voor tuinen. Waar dat met een aanduiding is aangegeven mag op ongebouwde gronden worden geparkeerd of mogen de gronden worden gebruikt voor maatschappelijke dienstverlening.Onder maatschappelijke dienstverlening valt onder andere het gebruik als speelruimte bij kinderdagverblijven en schoolpleinen bij scholen.
In afwijking van de specifieke gebruiksregels is bepaald (11.4.6) dat bestaande vestigingen zijn toegestaan met een groter maximaal bruto vloeroppervlak en/of die gerealiseerd zijn op de tweede bouwlaag en hoger. Een verdere vergroting is niet toegestaan.
Het dagelijks bestuur mag een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de bepaling dat het gebruik van onbebouwde gronden voor maatschappelijke dienstverlening alleen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - maatschappelijke dienstverlening'. Daarmee kunnen buitenruimten voor kinderdagverblijven, peuterspeelzalen e.d. gecreëerd. Dit is met randvoorwaarden omgeven omdat een concentratie van deze voorzieningen zou kunnen leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat.
Er is een wijzigingsbevoegdheid (11.6) opgenomen die het dagelijks bestuur bevoegd om onder bepaalde voorwaarden het aantal hotels en horecavestigingen uit te breiden. Ook kan het dagelijks bestuur het bestemmingsplan wijzigen door ondergrondse parkeergarages onder bebouwing en onbebouwde gronden toe te staan.
Voor de realisatie van ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals balkons en buitentrappen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen (Artikel 25).
Artikel 12: Gemengd - 8
Op de adressen de Jan Luijkenstraat 40-46 bevindt zich een aantal panden waar de woon- en hotelfunctie gemengd voorkomt. Uitlsuitend om praktische reden, teneinde een overichtelijke regeling te verkrijgen, is voor deze panden een aparte bestemming 'Gemengd - 8' gecreëerd. Deze bestemming is in proincipe gelijk aan de bestemming 'Gemengd - 1', maar de regeling van de situering van wonen en hote is verbijzonderd.
Artikel 13: Groen
Bestaand structuurbepalend groen heeft de bestemming 'Groen'.
In de bestemmingsomschrijving (13.1) is bepaald welke gebruiken allemaal binnen deze bestemming mogelijk zijn. Dit zijn onder andere groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden, kunstwerken, waterlopen en waterpartijen, parken, plantsoenen, speeltoestellen, speelterrein, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Op het Museumplein is het gebruik als evenemententerrein mogelijk. In artikel 13.3.1 is de aard, omvang en frequentie van de toegelaten evenementen geregeld, overeenkomstig het evenementenbeleid van het stadsdeel.
In de bouwregels (13.2) is in zijn algemeenheid bepaald dat er alleen gebouwd mag worden ten dienste van de bestemming. Onder het plein zijn parkeer-, museum- en detailhandelsvoorzieningen gerealiseerd. In lid 13.2.2 wordt voorzien in ene regeling voor deze ondergrondse gebouwen. Ook zijn bovengronds nutsvoorzieningen en openbare toiletvoorzieningen toegestaan.
Ter plaatse van het 'ezelsoor' aan de Van Baerlestraat is momenteel onder de grond een vestiging van Albert Heijn aanwezig. Deze vestiging is groter dan het op de verbeelding weergegeven bestemmingsvlak Gemengd - 7 en loopt door onder de bestemmingen Groen en Verkeer -Verblijfsgebied. In lid 13.3.1 is geregeld dat deze detailhandelsvestiging maximaal 2.000 m2 groot mag zijn, zijnde het totaaloppervlak van alle drie de bestemmingen tezamen.
Boven de grond zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogelijk tot maximaal 12 meter hoog. Deze bouwmogelijkheid is bedoeld voor lichtmasten, zendmasten, sirenemasten en andere bouwwerken die daarmee vergelijkbaar zijn.
Artikel 14: Maatschappelijk
Grote maatschappelijke voorzieningen hebben de bestemming Maatschappelijk.
In de bestemmingsomschrijving (14.1) is bepaald welke gebruiken allemaal binnen deze bestemming mogelijk zijn. De belangrijkste daarbij is maatschappelijke dienstverlening. Hieronder wordt verstaan het verlenen van diensten op het gebied van gezondheidszorg, sociaal-cultureel, welzijn, woonzorg, kinderopvang, onderwijs en educatie, sport, religie, overheid en vergelijkbare gebieden. Hieronder vallen scholen, ziekenhuizen en andere medische instellingen en bejaardentehuizen. Ook het College Hotel aan de Roelof Hartstraat valt hieronder, onder de noemer 'opleidingshotel, omdat het hotel primair tot doel heeft onderwijs en opleiding te bieden.
Dienstverlening, parkeervoorzieningen en/of een terras is alleen toegestaan op die locaties die op de verbeelding zijn aangeduid. Buiten deze gebieden zijn deze functies niet toegestaan.
In de bouwregels (14.2) is in zijn algemeenheid bepaald dat er alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. In de bouwregels is verder bepaald dat de maximum bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximum bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden. Buiten de bouwvlakken is eveneens enige bebouwing voor gebouwen (fietsenstallingen en bergingen) toegestaan, met een maximum van 15% van het oppervlak van de gronden buiten de bouwvlakken.
In de afwijking van de bouwregels (14.3) is het dagelijks bestuur bevoegd om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen en uitbreiden van kelders en souterrains. Voorwaarde is onder meer dat door onderzoek aangetoond worden dat hierdoor geen onaanvaardbare effecten op het grondwater ontstaan en (binnen)tuinen dienen nog als tuin ingereicht te kunnen worden doordat een minimale dikte van het grondpakket op het dak van de kelder wordt geëist.
In de specifieke gebruiksregels (14.4) is bepaald welke functies waar zijn toegestaan. Binnen elke maatschappelijke functie die is toegestaan binnen deze bestemming mag 10% van het nettovloeroppervlak gebruikt worden voor ondersteunende horeca en 25% (met een maximum van 200 m2) voor ondersteunende detailhandel. Zelfstandige horeca is niet toegestaan binnen deze bestemming.
Er is een wijzigingsbevoegdheid (14.5) opgenomen die het dagelijks bestuur bevoegd om onder bepaalde voorwaarden ondergrondse parkeergarages onder bebouwing en onbebouwde gronden toe te staan.
Artikel 15: Tuin
De voortuinen bij hoofdgebouwen hebben de bestemming Tuin.
In de bestemmingsomschrijving (15.1) is bepaald dat binnen deze bestemming alleen het gebruik als tuinen en voetpaden is toegestaan. Parkeervoorzieningen zijn alleen toegestaan als dit met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven. Onder de voortuin van Hobbemastraat 22 is tevens een kelder ten behoeve van museum aanwezig, wat met een aanduiding op de verbeelding is weergegeven. In dit lid is bepaald dat parkeervoorzieningen en museum alleen zijn toegestaan op de plekken waar dit met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven.
In de bouwregels (15.2) is bepaald dat er alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Op deze gronden zijn geen bouwwerken mogelijk. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Hekwerken en dergelijke mogen vóór de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter hoog zijn.
Ten behoeve van de mogelijke nieuwvestiging van horeca langs het Museumplein (in de bestemming 'Gemengd - 3') is in lid 15.3 geregeld dat de bestemming zodanig gewijzigd mag worden dat terrassen kunnen worden gerealiseerd.
Artikel 16: Verkeer
Alle 50 km/uur wegen in het plangebied hebben de bestemming Verkeer.
In de bestemmingsomschrijving (16.1) is bepaald dat binnen deze bestemming onder andere wegen, straten, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, tramvoorzieningen en groenvoorzieningen zijn toegestaan.
In verband met de bijdrage van tramverkeer aan de geluidbelasting op gevels is in lid 19.1 geregeld dat tramverkeer alleen is toegestaan in bepaalde straten. Dat zijn de straten waar nu al trams rijden.
In de bouwregels (16.2) is bepaald dat er alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Op en onder deze gronden zijn alleen gebouwen toegestaan ten behoeve van de ondergrondse parkeergarage, museumvoorzieningen, nutsvoorzieningen en openbare toiletvoorzieningen. Ook zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan zoals lichtmasten, bewegwijzering en vergelijkbare bouwwerken. Deze mogen maximaal 12 meter hoog zijn.
Artikel 17: Verkeer - Verblijfsgebied
Alle 30 km/uur wegen en verblijfsgebieden in het plangebied hebben de bestemming Verkeer -Verblijfsgebied. In de bestemmingsomschrijving (17.1) is bepaald dat binnen deze bestemming onder andere wegen, straten, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, verblijfsgebieden en groenvoorzieningen zijn toegestaan. Aan de voorzijde van het Rijksmuseum bevindt zich een ondergronds bergbezinkbasin, dat dan ook in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels is opgenomen.
In de bouwregels (17.2) is bepaald dat er alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Op en onder deze gronden zijn alleen gebouwen toegestaan ten behoeve van de ondergrondse parkeergarage, museumvoorzieningen, nutsvoorzieningen, openbare toiletvoorzieningen en geldautomaten. Ook zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan zoals lichtmasten, bewegwijzering en vergelijkbare bouwwerken. Deze mogen maximaal 10 meter hoog zijn.
Ter plaatse van het 'ezelsoor' aan de Van Baerlestraat is momenteel onder de grond een vestiging van Albert Heijn aanwezig. Deze vestiging is groter dan het op de verbeelding weergegeven bestemmingsvlak Gemengd - 7 en loopt door onder de bestemmingen Groen en Verkeer -Verblijfsgebied. In lid 17.3.1 is geregeld dat deze detailhandelsvestiging maximaal 2.000 m2 groot mag zijn, zijnde het totaaloppervlak van alle drie de bestemmingen tezamen.
Artikel 18: Water
Alle waterwegen hebben de bestemming Water.
In de bestemmingsomschrijving (18.1) is bepaald dat binnen deze bestemming onder andere waterlopen, waterwegen, waterberging en ligplaatsen voor woonboten, bedrijfsboten, rondvaartboten en steigers voor passagiersvaart en roeiboten zijn toegestaan.
In de bouwregels (18.2) is bepaald dat er alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Er zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan binnen de bestemming. Deze mogen maximaal 4 meter hoog zijn.
In de specifieke gebruiksregels (18.3) is een regeling opgenomen voor de afmetingen van vaartuigen. Omdat vaartuigen geen bouwwerken zijn, is sprake van een regeling binnen de specifieke gebruiksregels. De plansystematiek komt grotendeels overeen met de regeling in het bestemmingsplan 'Water in de Pijp' dat ongeveer gelijktijdig met het onderhavige bestemmingsplan in procedure is gebracht. De regeling heeft tot doel enige flexibiliteit te bieden in de ligging van boten en door maxima ten aanzien van maatvoering de stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied te bewaken.
Voor wat betreft de afmetingen is in artikel 18.3.7 geregeld dat legale bestaande hoogteafwijkingen in stand gehouden mogen worden zolang het betreffende vaartuig gebruik maakt van de ligplaats, tot het moment dat het vaartuig wordt vervangen door een ander vaartuig. Indien een boot verloren gaat door een calamiteit, zoals brand, en er daarom vervanging nodig is, mag worden afgeweken van de maximale hoogtemaat. In dat geval mag de boot worden vervangen door een boot met gelijke (of kleinere) hoogte als de boot die verloren ging. De nieuwe boot met een grotere hoogte mag echter niet leiden tot een grotere afwijking van het bepaalde in artikel 18.3.2 dat wil zeggen dat, wanneer de boot die verloren is gegaan slechts voor een deel een afwijkende hoogte had (bijvoorbeeld alleen de stuurhut week af), de nieuwe boot niet een groter deel met deze hoogte mag hebben.
Deze bepaling in 18.3.7 heeft nadrukkelijk betrekking op de hoogte en niet de lengte of breedtematen. Dat betekent dat een boot die nu langer is dan hetgeen is bepaald in artikel 18.3.2 mag worden vervangen door een even grote of brede boot. De nieuwe boot met een grotere lengte en/of breedte mag echter niet leiden tot een grotere afwijking van het bepaalde in artikel 18.3.2.
Ook in nieuwe situaties kan het voorkomen dat een vaartuig in geringe mate afwijkt van de gestelde maatvoering en er toch geen onaanvaardbare situatie ontstaat. Dan mag op grond van artikel 18.4 na ontheffing van het Dagelijks Bestuur maximaal 10% worden afgeweken van de gegeven maten. Een hoogte van 2,5 meter mag bijvoorbeeld met maximaal 0,25 meter worden overschreden indien het Dagelijks Bestuur daarvoor ontheffing verleend.
Artikel 19: Wonen
Alle panden met een woonfunctie op de begane grond en hoger hebben de bestemming Wonen.
In de bestemmingsomschrijving (19.1) is bepaald welke gebruiken allemaal binnen deze bestemming mogelijk zijn. De belangrijkste daarbij is de woonfunctie. Ondergeschikt aan de woonfunctie is ook huisgebonden bedrijf en huisgebonden beroep alsmede short-stay mogelijk binnen een woning.
In de bouwregels (19.2) is in zijn algemeenheid bepaald dat er alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. In de bouwregels is verder bepaald dat de maximum bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximum bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden.
Ten aanzien van bijbehorend bouwwerken, zoals die zijn geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het daaraan gekoppelde Besluit omgevingsrecht, is een specifieke regeling opgenomen. Voor zover panden zijn aangewezen als monument kunnen geen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd zonder omgevingsvergunning. Daarom voorziet het bestemmingsplan voor die gevallen in de mogelijkheid dat binnen een afstand van 2,5 meter vanaf het oorspronkelijke hoofdgebouw aanbouwen en uitbouwen kunnen worden gerealiseerd en tevens vrijstaande bijgebouwen met een oppervlak van maximaal 9 m2 kunnen worden gebouwd.
In de afwijking van de bouwregels (19.3) is het dagelijks bestuur bevoegd in afwijking van het bestemmingsplan aan omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen en uitbreiden van kelders en souterrains. Voorwaarde is onder meer dat door onderzoek aangetoond worden dat hierdoor geen onaanvaardbare effecten op het grondwater ontstaan en (binnen)tuinen dienen nog als tuin ingereicht te kunnen worden doordat een minimale dikte van het grondpakket op het dak van de kelder wordt geëist.
In de specifieke gebruiksregels (19.4) is bepaald welke functies waar zijn toegestaan en wat de maximale oppervlakte voor aan huis verbonden bedrijven en beroepen is.
De bepaling in lid 19.4.2 heeft tot doel te regelen dat bijbehorende bouwwerken niet kunnen worden gebruikt voor zelfstandige woningen.
Er is een wijzigingsbevoegdheid (19.5) opgenomen die het dagelijks bestuur bevoegd om onder bepaalde voorwaarden ondergrondse parkeergarages onder bebouwing en onbebouwde gronden toe te staan.
Voor de realisatie van ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals balkons en buitentrappen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen (Artikel 25).
Artikel 20: Waarde - Archeologie 1
Het bestemmingsplan kent een dubbelbestemming voor archeologische waarde. Een dubbelbestemming dient ter bescherming van een specifiek ruimtelijk belang. In dit geval de bescherming van archeologische waarden. De dubbelbestemming valt over de 'onderliggende' inhoudelijke bestemmingen heen en houdt beperkingen in voor de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Binnen de regels is onder andere bepaald dat voor een bodemverstoring tot 500 m2 en minder diep dan 2,50 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
Artikel 21: Waarde - Archeologie 2
Het bestemmingsplan kent een dubbelbestemming voor archeologische waarde. Een dubbelbestemming dient ter bescherming van een specifiek ruimtelijk belang. In dit geval de bescherming van archeologische waarden. De dubbelbestemming valt over de 'onderliggende' inhoudelijke bestemmingen heen en houdt beperkingen in voor de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Binnen de regels is onder andere bepaald dat voor een bodemverstoring tot 10.000 m2 en minder diep dan 2,50 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
Artikel 22:_Waterstaat - Waterkering
De waterkeringen zijn met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering aangegeven. Deze bestemming regelt dat de betreffende gronden kunnen worden gebruikt als waterkering. Ver- en gebodsbepalingen die betrekking hebben op de bescherming van de waterkering zijn overeenkomstig vaste jurisprudentie niet in het bestemmingsplan opgenomen, omdat de Keur van het Hoogheemraadschap daarin reeds voorziet.
Artikel 23: Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 24: Algemene bouwregels
In deze regeling zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen, bestaande afstanden en andere maten.
Artikel 25: Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. In deze regeling zijn de algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen zodat enige flexibiliteit mogelijk wordt gemaakt ten aanzien van de regels. Het maakt voorts mogelijk dat parkeren op eigen terrein wodt toegestaan. Omwille van de ruimtelijke kwaliteit is dat niet bij voorbaat overal toegestaan.
Artikel 26: Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt geregeld welk gebruik is toegelaten. In 26.2 wordt gebruik dat in strijd is met de bestemming van de grond en de bijbehorende regels verboden. Zo worden in ieder geval bedrijven, genoemd in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit behorend bij de Wet milieubeheer, uitdrukkelijk uitgesloten van vestiging in het plangebied op grond van de te verwachten overlast van dergelijke bedrijfsuitoefening.
In 26.3 is vastgelegd welk soort bedrijven toegestaan zijn, indien volgens de regels binnen een bepaalde bestemming het vestigen van bedrijven is toegelaten. Vanuit milieuoverwegingen (lawaai, stank, et cetera) als vanuit ruimtelijke overwegingen is het wenselijk niet alle bedrijven toe te laten. Daarom is als bijlage een zogenaamde Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Deze lijst vormt het planologische toetsingskader bij het al dan niet toelaten van een nieuw bedrijf. De Staat van bedrijfsactiviteiten is ontleend aan de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze publicatie Bedrijven is een tweetal bedrijvenlijsten opgenomen. Een lijst is geschikt voor pure bedrijventerreinen, de andere lijst is geschikt voor gemengde gebieden, zoals stadscentra, dorpskernen, horecagebieden en gemengde woon- en werkgebieden. Het onderhavige plangebied is een gemengd woon-werkgebied waar naast woningen ook detailhandel, horeca, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven zijn gevestigd. Voor Museumkwartier en Valeriusbuurt is daarom de 'Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging' (bijlage 4 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering) toegepast.
In de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging is een aantal bedrijven opgenomen welke uit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in een gebied met functiemenging. In de lijst is onderscheid gemaakt in de categorieën A, B en C. Categorie A bedrijven zijn relatief weinig milieubelastend voor de omgeving en kunnen daarom worden gevestigd in panden waar ook wordt gewoond. De eisen die het Bouwbesluit stelt aan de scheiding tussen wonen en bedrijven zijn toereikend.
Categorie B bedrijven kunnen zich in een gemengd gebied vestigen. De milieubelasting van deze bedrijven is echter zodanig dat deze bouwkundig moeten worden afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies. Dit betekent dat deze bedrijven niet kunnen worden ondergebracht in hetzelfde pand als waar wordt gewoond.
Categorie C bedrijven (zoals groothandel) hebben een dermate grote verkeersaantrekkende werking dat deze uitsluitend gewenst zijn langs de hoofdontsluiting van een wijk of stad.
In de toelichting van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering is aangegeven dat per geval (of per bestemmingsplan) aan de hand van de Staat van bedrijfsactiviteiten een keuze moet worden gemaakt welke bedrijven wel en welke niet toelaatbaar zijn in het gebied. Deze keuze moet worden gemotiveerd in de toelichting. In de navolgende tekst wordt hierop ingegaan.
In het bestemmingsplan is op grond van de door de stadsdeelraad vastgestelde horecabeleid nieuwe horeca op bepaalde plaatsen toegestaan. Het is op grond van deze besluitvorming niet wenselijk om horeca als 'bedrijf' aan te merken en daarmee op veel plekken in het plangebied toe te staan. Omdat de horeca al apart geregeld is in het bestemmingsplan, is deze categorie geschrapt uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging. Ook voor detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en dienstverlening geldt een specifiek beleid, wat heeft geresulteerd in op maat gesneden bestemmingen. In het bestemmingsplan is de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging daarom beperkt tot de 'ambachtelijke' bedrijven, welke in een gemengd stedelijk gebied goed inpasbaar zijn. Volgens de systematiek is onderscheid gemaakt in de categorieën A, B en C.
In het bestemmingsplan is dit vertaald door categorie A bedrijven toe te staan in panden waar ook wordt gewoond. Ook bij bedrijf aan huis is uitsluitend een categorie A bedrijf toegestaan. De categorie B bedrijven zijn alleen toegestaan in panden alwaar geen woningen zijn toegestaan. Dat komt in dit bestemmingsplan niet voor. Omdat een aantal garagebedrijven in het plangebied is gevestigd, welke onder categorie B vallen, zijn deze bij uitzondering toegestaan door weergave met een aanduiding op de verbeelding.
Categorie C bedrijven zijn vergelijkbara met bedrijven in categorie B en die die goed ontsloten worden door de grotere wegen. Dit type bedrijven bedrijven komt in het plangebied niet voor.
In 26.4 wordt het dagelijks bestuur verplicht een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de regels in artikel 26.2 wanneer strikte toepassing daarvan het meest doelmatige gebruik beperkt, zonder dat hiervoor dringende redenen zijn.
Artikel 27: Algemene wijzigingsregels
In de Algemene wijzigingsregels is de mogelijkheid opgenomen wijzigingen in het plan aan te brengen. Overeenkomstig jurisprudentie is deze bevoegdheid van het dagelijks bestuur aan objectieve grenzen gebonden.
Artikel 28: Algemene procedureregels
In deze regeling is bepaald dat de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is op de wijzigingsbevoegdheid.
Artikel 29: Overgangsrecht
Hier wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan.
Artikel 30: Slotregel
Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Financieel Economische Uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn. Voor het stadsdeel zijn aan zowel de opstelling als de uitvoering van dit conserverende plan geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid kan derhalve geacht te zijn aangetoond.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld. In afwijking van het eerste lid kan de stadsdeelraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet bepaald worden of een exploitatieplan als vastgesteld moet worden.
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.
Het bestemmingsplan beoogt niet om nieuwe bouwplannen mogelijk te maken die aanleiding zouden geven tot het vaststellen van een exploitatieplan. Uitsluitend op de locatie Hobebmakade 31 is een omzetting vamn 'Maatschappelijk' naar 'Gemegd - 6' mogelijk gemaakt om woningen te kunnen realiseren. Het kosteverhaal is in dat geval geregeld met een anterieure overeenkomst.
Voorts is het,zoals in elk bestemmingsplan, mogelijk om binnen bestaande bebouwingscontouren sloop-nieuwbouwplannen te ontwikkelen. In die gevallen, voor zover zij zich zullen voordoen, zijn er echter geen kosten voor het stadsdeel, waardoor kostenverhaal niet aan de orde is.
Conclusie:
Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Participatie
Informatiedag en enquête
Alvorens tot dit bestemmingsplan te komen heeft het stadsdeel een voorfase met bijbehorend maatschappelijk overleg georganiseerd.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan heeft het stadsdeel op 8 september 2007 een informatiedag met tentoonstelling georganiseerd. Belanghebbende hebben toen hun wensen via een enquête kunnen uitspreken. In totaal hebben 193 mensen de enquête ingevuld. Eenderde hiervan heeft de schriftelijke enquête ingevuld (64 mensen), tweederde heeft de webversie ingevuld (129 mensen). Van de 193 enquêtes zijn er 181 afkomstig van mensen die aangeven te wonen en/of te werken in het plangebied. De resultaten en conclusies hebben betrekking op de bezoekers van de Tentoonstelling. De uitkomsten van de enquête zijn meegenomen bij het opstellen van de keuzenotitie.
7.2 Wettelijk (Voor)overleg
Inspraak
Het bestemmingsplan heeft van 6 november 2009 t/m 17 december 2009 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er circa 1.400 inspraakreacties ingediend. Veel van deze inspraakreacties zijn in de vorm van een standaard brief of 'strookje' ingediend. Al met al zijn er 97 verschillende inspraakreacties ingediend. In bijlage 7 zijn deze schriftelijke reacties beknopt samengevat en beantwoord.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Museumkwartier en Valeriusbuurt' aan de volgende instanties gezonden:
- 1. Dienst Milieu en Bouwtoezicht (DMB)
- 2. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
- 3. VROM inspectie
- 4. Bureau Monumenten en Archeologie (BMA)
- 5. Waternet
- 6. Brandweer Amsterdam-Amstelland
- 7. Liander
- 8. Dienst Ruimtelijke Ordening (DRO)
- 9. Provincie Noord-Holland
Alle adressanten hebben gereageerd. In bijlage 8 zijn de reacties van de overlegpartners samengevat en beantwoord.
Bijlage 1 Adressen Hogere Grenswaarden
Bijlage 1 Adressen hogere grenswaarden
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Keuzenotitie
Bijlage 2 Oplegnotitie
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Cultuurhistorisch Advies Bma
Bijlage 4 Cultuurhistorisch advies BMA
Bijlage 5 Besluit Hogere Grenswaarden Wet Geluidhinder (Vastgesteld)
Bijlage 5 Besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder (vastgesteld)
Bijlage 6 Memo Parkeren Voor Raadscommissie Rw D.d. 8 September 2010
Bijlage 6 Memo parkeren voor raadscommissie RW d.d. 8 september 2010
Bijlage 7 Nota Van Beantwoording Inspraakreacties
Bijlage 7 Nota van Beantwoording inspraakreacties