KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Kantoor
Artikel 5 Verkeer - 1
Artikel 6 Verkeer - 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Plankader
2.1 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
2.2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.3 Geldend Planologisch Kader
2.4 Mer
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Het Ruimtelijk Kader
4.1 Ruimtelijk-functionele Aspecten
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten
Hoofdstuk 5 Milieueffectrapportage
5.1 Algemeen
5.2 Zuidas Flanken: Plangebied En Beoogd Programma
5.3 M.e.r.-plicht
5.4 M.e.r.-procedure
5.5 Inhoud Mer
5.6 Doorwerking Mer Zuidas Flanken In Bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West
5.7 Conclusie
Hoofdstuk 6 Verkeer En Parkeren
6.1 Algemeen
6.2 Autoverkeer
6.3 Openbaar Vervoer
6.4 Langzaam Verkeer
Hoofdstuk 7 Geluid
7.1 Algemeen
7.2 Toetsingskader
7.3 Conclusie
Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit
8.1 Algemeen
8.2 Toetsingskader
8.3 Onderzoeken En Conclusie
Hoofdstuk 9 Externe Veiligheid
9.1 Algemeen
9.2 Toetsingskader
9.3 Resultaten Onderzoeken
9.4 Verantwoording
9.5 Conclusie
Hoofdstuk 10 Bodem
10.1 Toetsingskader
10.2 Resultaten Onderzoeken
10.3 Conclusie
Hoofdstuk 11 Water
11.1 Algemeen
11.2 Toetsingskader
11.3 Resultaten Onderzoek En Conclusie
11.4 Watertoets
Hoofdstuk 12 Natuur En Landschap
12.1 Algemeen
12.2 Toetsingskader
12.3 Resultaten Onderzoeken En Conclusie
Hoofdstuk 13 Duurzaamheid
13.1 Duurzaamheid Zuidas
13.2 Breeam
Hoofdstuk 14 Hoogbouwaspecten
14.1 Bezonning
14.2 Windhinder
14.3 Luchthavenindelingsbesluit (Lib)
Hoofdstuk 15 Cultuurhistorie En Archeologie
15.1 Algemeen
15.2 Toetsingskader
15.3 Resultaten Onderzoeken
15.4 Conclusie
Hoofdstuk 16 Juridische Planbeschrijving
16.1 Algemeen
16.2 Planvorm
16.3 Artikelgewijze Toelichting
Hoofdstuk 17 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 18 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
18.1 Algemeen
18.2 Overleg Met Betrokken Overheden (Art. 3.1.1. Bro)
18.3 Maatschappelijk Overleg
18.4 Adviezen Reikwijdte En Detailniveau Mer
18.5 Participatie
Bijlage 1 Verkeersonderzoek Kavel Ovg Zuidas Verkeerscijfers Voor Bestemmingsplan, Gemeente Amsterdam Dienst Infrastructuur Verkeer En Vervoer D.d. 6 Januari 2011
Bijlage 2 Geluidonderzoek Verkeersaantrekkende Werking, Cauberg-huygen D.d. 30 November 2010
Bijlage 3 Externe Veiligheid A10-zuid Deloitte En Vumc, Aviv D.d. 25 Oktober 2010
Bijlage 4 Archiefonderzoek Locatie Vu Kwartier Te Amsterdam, Gemeente Amsterdam Dienst Milieu En Bouwtoezicht D.d. 29 September 2008
Bijlage 5 Verkennend Bodem- En Waterbodemonderzoek Gustav Mahlerlaan Noordstrook Vu Kwartier Te Amsterdam, Wareco Ingenieurs D.d. 7 Mei 2009
Bijlage 6 Aanvullend Bodemonderzoek Gustav Mahlerlaan Te Amsterdam, Wareco Ingenieurs D.d. 16 Augustus 2010
Bijlage 7 Wateradvies Kenniskwartier Deelgebied Van De Zuidas Amsterdam, Gemeente Amsterdam Ingenieursbureau Land & Water D.d. 10 Maart 2010
Bijlage 8 Natuurtoets Kenniskwartier Noord West, Gemeente Amsterdam Dienst Ruimtelijke Ordening D.d. November 2010
Bijlage 9 Duurzaamheidsplan Zuidas D.d. Mei 2008
Bijlage 10 Windklimaatonderzoek Op Basis Van Cfd-berekeningen, Peutz D.d. 5 Oktober 2010
Bijlage 11 Archeologisch Bureauonderzoek Plangebied Kenniskwartier Stadsdeel Zuideramstel, Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie D.d. Juni 2010
Bijlage 12 Erratum Beleidsregels Archeologisch Bureauonderzoek Kenniskwartier, Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie D.d. 15 September 2010
Bijlage 13 Startnotitie M.e.r. Zuidas Amsterdam - Flanken D.d. 31 Maart 2010
Bijlage 14 Reikwijdte En Detailniveau Mer Zuidas - Flanken D.d. 28 September 2010
Bijlage 15 Milieueffectrapportage Deel A - Hoofdrapport Incl. Samenvatting - Zuidas - De Flanken D.d. 25 Januari 2011
Bijlage 16 Deel B Behorend Bij: Mer Zuidas - Flanken - Achtergrondrapport Verkeer, Grijs Milieu En Water
Bijlage 17 Toetsingsadvies Commissie M.e.r. D.d. 5 April 2011
Bijlage 18 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 19 Kennisgeving Vaststelling Bestemmingsplan 27 Juli 2011
Bijlage 20 Actieplan Weginfrastructuur Zuidas
Bijlage 21 Verkeersstudie Zuidas 2011 Bij Actieplan

Bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West

Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam

Onherroepelijk op 27-08-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West van de gemeente Amsterdam

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.K1007BPGST-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak

Een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage

Een in de regels of plankaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.8 bestaande bebouwing of gebruik

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.9 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.13 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw en zolder.

1.14 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.15 brutovloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etcetera, uitgezonderd ondergrondse parkeervoorzieningen.

1.16 eerste bouwlaag / plint

De volledige bouwlaag op of boven maaiveld.

1.17 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.18 gevellijn

Een op de plankaart aangegeven lijn, waarin de gevel van de gebouwen aan de betreffende zijde moet worden opgericht.

1.19 groenvoorziening

Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.20 hoofdgebouw

Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.21 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.

1.22 kelder

Een bijzondere bouwlaag, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,70 meter boven het gemiddeld aangrenzende maaiveld is gelegen.

1.23 langzaamverkeersroute

Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.

1.24 maaiveld

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.25 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, warmte/koudeopslag (ook in de bodem), telefooncellen en zendmasten.

1.26 ondergrondse parkeervoorziening

Parkeervoorziening gelegen onder maaiveld.

1.27 openbare ruimte

Voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.28 peil

Onder het peil wordt verstaan: het N.A.P.

1.29 plankaart

De plankaart van het bestemmingsplan Kenniswartier Noord West van de gemeente Amsterdam (NL.IMRO.0363.K1007BPGST-).

1.30 planregels

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West van de gemeente Amsterdam.

1.31 weg

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.32 wet

Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 de bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf maaiveld tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de brutovloeroppervlakte van een gebouw

De bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. tuinen;
  3. c. waterlopen en waterpartijen;
  4. d. expeditie, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van laden en lossen met de daarbijbehorende ontsluitingsweg en in- en uitritten;
  5. e. ondergrondse parkeervoorzieningen;
  6. f. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. voet- en fietspaden;
  2. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. i. straatmeubilair;
  4. j. ondergrondse infrastructuur;
  5. k. speelvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

  1. a. Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
  1. 1. maximale bouwhoogte: 3 meter;
  2. 2. maximale bebouwingsoppervlakte: 10 m2.
  1. b. Onverminderd het bepaalde onder a geldt dat tevens ondergrondse parkeervoorzieningen mogen worden opgericht, met een maximale verticale bouwdiepte van 2 bouwlagen.
  2. c. Onverminderd het bepaalde onder a geldt dat tevens een gemaal mag worden opgericht, onder voorwaarde dat deze onder maaiveld wordt opgericht, met een maximale bebouwingsoppervlakte van 400 m².

3.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 9 in acht dient te worden genomen.

Artikel 4 Kantoor

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoor;
  2. b. ondergrondse parkeervoorzieningen met de daarbij behorende in- en uitritten, en met inbegrip van de daarbij behorende ventilatie-installaties;
  3. c. fietsparkeren;
  4. d. verblijfsgebied en openbare ruimte;
  5. e. voet- en fietspaden;
  6. f. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. groenvoorzieningen;
  2. h. ondergrondse infrastructuur.

4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. 1. maximale bouwhoogte: 59,5 meter aan de westkant van het bestemmingsvlak onder een hellingshoek van 0,9° tot 60,9 meter aan de oostkant van het bestemmingsvlak;
  2. 2. maximum bebouwingspercentage: 100%;
  3. 3. ten aanzien van de aanduiding 'gevellijn' geldt dat het geveloppervlak van de bouwlagen tussen 10 en 35 meter hoog voor 80% moet worden opgericht in deze lijn.
  1. b. Voor ondergrondse parkeervoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. 1. maximale verticale bouwdiepte: 2 bouwlagen, waarbij deze aan de noordzijde geheel onder maaiveld dienen te worden gerealiseerd, en in afwijking van lid 1.26, aan de overige zijden tot maximaal 0.7 m boven gemiddeld aangrenzende maaiveld mogen worden gerealiseerd;
  2. 2. de bij de ondergrondse parkeervoorzieningen behorende ventilatie-installaties mogen boven maaiveld worden gerealiseerd, met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximaal bebouwingsoppervlak van 25 m²;
  1. c. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. 1. maximale bouwhoogte: 3 meter;
  2. 2. maximale bebouwingsoppervlakte: 10 m2.
  1. d. Onverminderd het bepaalde onder a tot en met c geldt dat tevens een gemaal mag worden opgericht, onder voorwaarde dat deze onder maaiveld wordt opgericht, met een maximale bebouwingsoppervlakte van 400 m².

4.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de situering van vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot ondergrondse bebouwing inhoudende dat maatregelen dienen te worden getroffen welke noodzakelijk zijn om grondwateroverlast te voorkomen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een onderzoek naar de effecten op het grondwater aan hen te overleggen.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 4.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. het bepaalde in artikel 9 dient in acht te worden genomen;
  2. b. voor de functies genoemd in lid 4.1 onder a. geldt een maximum brutovloeroppervlakte van 41.000 m².

Artikel 5 Verkeer - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Verkeer - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. straten en wegen met een maximum snelheid van 30 km per uur;
  2. b. verblijfsgebied en openbare ruimte;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. parkeervoorzieningen, waaronder begrepen ondergrondse parkeervoorzieningen en met inbegrip van de daarbij behorende ventilatie-installaties;
  5. e. voorzieningen ten behoeve van laden en lossen met de daarbijbehorende in- en uitritten;
  6. f. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bermen en beplanting en overige groenvoorzieningen;
  2. h. waterlopen;
  3. i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. j. straatmeublair;
  5. k. ondergrondse afvalcontainers;
  6. l. ondergrondse infrastructuur;
  7. m. verkeerskundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
  1. 1. maximale bouwhoogte: 3 meter;
  2. 2. maximale bebouwingsoppervlakte: 10 m2.
  1. b. Onverminderd het bepaalde onder a geldt dat tevens ondergrondse parkeervoorzieningen mogen worden opgericht, met een maximale verticale bouwdiepte van 2 bouwlagen.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 5.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 9 in acht dient te worden genomen.

Artikel 6 Verkeer - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. ondergrondse parkeervoorzieningen, met inbegrip van de daarbij behorende ventilatie-installaties;
  4. d. fietsparkeren;
  5. e. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. f. bermen en beplanting en overige groenvoorzieningen;
  2. g. waterlopen;
  3. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. i. straatmeublair;
  5. j. ondergrondse afvalcontainers;
  6. k. ondergrondse infrastructuur;
  7. l. verkeerskundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor ondergrondse parkeervoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. 1. maximale verticale bouwdiepte: 2 bouwlagen.
  2. 2. de bij de ondergrondse parkeervoorzieningen behorende ventilatie-installaties mogen boven maaiveld worden gerealiseerd, met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximaal bebouwingsoppervlak van 25 m²;
  1. b. Voor gebouwen ten behoeve van fietsparkeren gelden de volgende bepalingen:
  1. 1. maximale bouwhoogte: 5 meter;
  2. 2. maximaal bebouwingsoppervlak: 600 m²;
  1. c. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. 1. maximale bouwhoogte: 3 meter;
  2. 2. maximale bebouwingsoppervlakte: 10 m2.
  1. d. Onverminderd het bepaalde onder a tot en met c geldt dat tevens een gemaal mag worden opgericht, onder voorwaarde dat deze onder maaiveld wordt opgericht, met een maximale bebouwingsoppervlakte van 400 m².

6.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 6.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 9 in acht dient te worden genomen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

  1. a. Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden danwel af te wijken van de aangegeven gevellijnen ten behoeve van:
  1. 1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter en de maximale bouwhoogte niet wordt overschreden;
  2. 2. gevelaccenten, gevel- en kroonlijsten, pilasters, overstekende daken, erkers, balkons, luifels en dergelijke delen van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter en deze werken niet lager gelegen zijn dan 4,2 meter boven een rijweg, rijwielpad danwel voetpad, en mits de maximale bouwhoogte niet wordt overschreden;
  3. 3. reclame-uitingen mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter en de maximale bouwhoogte niet wordt overschreden;
  1. b. Onverminderd het bepaalde onder a is het toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden danwel af te wijken van de aangegeven gevellijnen ten behoeve van erkers mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 meter; deze erkers niet lager liggen dan 30 meter boven een rijweg, rijwielpad danwel voetpad en de maximale bouwhoogte niet wordt overschreden;
  2. c. Onverminderd het bepaalde onder a is het toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden danwel af te wijken van de aangegeven gevellijnen ten behoeve van een luifel mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 6 meter; deze luifel niet lager ligt dan 8 meter boven een rijweg, rijwielpad danwel voetpad; de maximale bouwhoogte niet wordt overschreden en het oppervlakte van maximaal 140 m2 niet wordt overschreden.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Ten aanzien van parkeren geldt een maximum aantal parkeerplaatsen in het totale plangebied van 378 parkeerplaatsen met uitzondering van de voorzieningen ten behoeve van laden en lossen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van de regels van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:

  1. a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter, en een maximale brutovloeroppervlak van 25 m²;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken mits de maximale bouwhoogte niet wordt overschreden;
  3. c. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 2 meter en de maximale bouwhoogte niet wordt overschreden.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Burgemeester en wethouders nemen bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in lid 4.3 de volgende regels in acht:

  1. a. Burgemeester en wethouders leggen het ontwerp van de nadere eis, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage;
  2. b. voorafgaand aan de terinzagelegging geven Burgemeester en wethouders in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze kennis van het ontwerp, volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud; in de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage liggen, wie in de gelegenheid wordt gesteld om een zienswijze in te dienen en op welke wijze dit dient te gebeuren;
  3. c. belanghebbenden kunnen bij Burgemeester en wethouders naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen;
  4. d. de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen als bedoeld in het voorgaande lid bedraagt twee weken, welke termijn aanvangt met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De Zuidas ontwikkelt zich tot internationale toplocatie voor wonen en werken in de metropoolregio Amsterdam. De uitstekende bereikbaarheid, de kwalitatief hoogwaardige omgeving en de economische aantrekkingskracht van Amsterdam vormen de grondslagen voor een succesvolle ontwikkeling. Een ontwikkeling waarmee Amsterdam en Nederland de internationale concurrentie aankunnen.

Met ingang van 14 april 2011 is in de Crisis- en herstelwet het project Amsterdam Zuidas aangewezen als gebiedsontwikkeling met nationale uitstraling (bijlage Aa, nummer 3). Als gevolg daarvan is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet van toepassing.

Sinds de vaststelling van het Masterplan Zuidas door de gemeenteraad van Amsterdam in 1998 wordt de ontwikkelingsstrategie voor de Zuidas uitgewerkt in verschillende deelprojecten. Eén van deze deelprojecten is het project Kenniskwartier. Voor het project Kenniswartier is een Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier vastgesteld (besluit Gemeenteraad d.d. 16 februari 2011). Het Uitvoeringsbesluit geeft de ambities weer voor de ontwikkeling van het Kenniskwartier en vormt de basis voor dit bestemmingsplan.

In verband met deze beoogde ontwikkeling van Zuidas Amsterdam - de Flanken is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Met de Flanken wordt het deel van het gebied Zuidas bedoeld dat aan weerszijden van de A10 Ringweg Zuid ligt. Deze Flanken bestaan uit verschillende deelgebieden waaronder dit bestemmingsplangebied Kenniskwartier Noord West. In het MER Zuidas - de Flanken worden de milieueffecten, onder andere op het gebied van geluid, luchtkwaliteit en flora en fauna van de voorgenomen activiteit onderzocht en vergeleken met verschillende alternatieven. In het MER Zuidas - de Flanken wordt rekening gehouden met de cumulatieve effecten als gevolg van de Zuidasontwikkeling. De procedure van deze milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure) wordt gekoppeld aan het eerste te nemen ruimtelijke besluit voor een deelgebied van de Flanken van de Zuidas. Het eerst te nemen ruimtelijke besluit is dit bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in ontwikkelingsmogelijkheden voor het noordwestelijke deel van het projectgebied Kenniskwartier (één van de deelgebieden van de Zuidas Amsterdam - Flanken). Het bestemmingsplangebied is bestemd voor de ontwikkeling van een kantoorgebouw van maximaal 41.000 m2 bruto vloeroppervlak (exclusief parkeervoorzieningen).

1.2 Leeswijzer

Het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West bestaat uit de plankaart en de planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de plankaart zijn de toekomstige bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling. De plankaart en de planregels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid en resultaten van uitgevoerde onderzoeken) en de onderbouwing bij de bestemmingsplanregeling.

In de hoofdstukken 2 en 3 wordt het algemeen kader weergegeven. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving gegeven van het ruimtelijk en stedenbouwkundig kader. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitkomsten van de uitgevoerde milieueffectrapportage. In de hoofdstukken 6 tot en met 15 worden de achtergronden van de bestemmingsplanregeling beschreven. In hoofdstuk 16 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 17 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 18 behandelt de maatschappelijke uitvoerbaarheid. In dit laatste hoofdstuk worden zowel de uitkomsten weergegeven van het bestuurlijk overleg o.g.v. art. 3.1.1. Bro als een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken (Bro art. 3.1.6. lid 1 onder e)

Hoofdstuk 2 Plankader

2.1 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied dat bestuurlijk is aangewezen als grootstedelijk projectgebied Zuidas. Het plangebied ligt ter hoogte van de afslag S108 direct ten zuiden van de A10.

Het plangebied wordt globaal begrensd door het talud van de A10 en de op- en afrit S108 aan de noord en westzijde, voorheen Tennispark Popeye Goldstar aan de oostzijde en de Gustav Mahlerlaan aan de zuidzijde. De A10, S108 en de Gustav Mahlerlaan maken geen onderdeel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0001.png"

Figuur 1 Plangebied binnen Amsterdam

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0002.png"

Figuur 2 Plangrens bestemmingsplan

Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de plangrens zoals deze op de bestemmingsplankaart is aangegeven.

2.2 Beschrijving Van Het Plangebied

De locatie kenmerkte zich tot begin jaren ’50 als een agrarisch gebied tussen Amsterdam en Amstelveen. In de jaren '60 vestigde VU medisch centrum zich in Buitenveldert en markeerde met haar komst het begin van een stedenbouwkundige ontwikkeling. In de jaren '70 verhuisde ook de VU universiteit vanuit het centrum van Amsterdam naar de De Boelelaan. Later volgde de snelweg A10 met haar op- en afritten, het spoor met station Zuid WTC, overige (woon)bebouwing en de aansluitingen op de stad.

Sinds begin jaren ’90 is de zone tussen Amsterdam Zuid en Buitenveldert omgedoopt tot de Zuidas met het hoofdkantoor van ABN AMRO als eerste nieuwe bewoner. De Zuidas is inmiddels één van de belangrijkste stedelijke ontwikkelgebieden van ons land en kenmerkt zich door een goede bereikbaarheid van het gebied, de nabijheid van luchthaven Schiphol, het havengebied en de binnenstad van Amsterdam en Amstelveen. Veel zakelijke dienstverleners hebben hun kantoren inmiddels in het gebied ondergebracht en de verwachting is dat dit de komende 10-20 jaar doorzet. Voor het gebied is een uitgebreid stedenbouwkundig plan opgesteld waarin een nieuw gemengd stedelijk centrum voor zaken, voorzieningen en wonen wordt ontwikkeld met internationale allure.

2.3 Geldend Planologisch Kader

Het geldende planologisch kader wordt gevormd door het bestemmingsplan Buitenveldert (vastgesteld 29 augustus 1973), inclusief voor zover in het kader van voorliggend bestemmingsplan relevant de partiële uitwerking bestemmingsplan Buitenveldert - 1e uitwerking (7 december 1979, herzien 30 juli 1982). Dit bestemmingsplan voorziet niet in de beoogde ontwikkeling van een kantoorgebouw op deze locatie. Er wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken en te voorzien in een geactualiseerd juridisch planologisch kader.

2.4 Mer

Het plangebied Kenniskwartier Noord West is onderdeel van Zuidas Flanken. Voor de ruimtelijke besluiten over de Flanken is een milieu-effectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd. Hierop wordt in hoofdstuk 5uitgebreid ingegaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk komen algemene beleidsstukken van Rijk, provincie, stadsregio Amsterdam en de gemeente aan de orde. Beleid dat betrekking heeft op een specifiek onderdeel, zoals het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit of de Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Waterplan, worden in de desbetreffende hoofdstukken over dat betreffende onderwerp behandeld.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nota Ruimte

Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor verschillende ruimte vragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Het ruimtelijk beleid wordt gericht op vier algemene doelen:

  1. 1. de versterking van de internationale concurrentiepositie;
  2. 2. het bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland;
  3. 3. het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  4. 4. het borgen van veiligheid.

Bestemmingsplannen moeten zoveel mogelijk hun bijdrage leveren aan uitvoering van dit rijksbeleid. De ontwikkeling van Kenniskwartier Noord West als onderdeel van het deelgebied Kenniskwartier en daarmee van Zuidas draagt met de realisatie van nieuw kantoorprogramma op deze specifieke locatie bij aan de versterking van de internationale concurrentiepositie en daarmee aan het gestelde doel van het rijksbeleid.

3.2.2 Nationaal Milieubeleidsplan 4

In het Nationaal Milieubeleidsplan is (o.a.) beleid opgenomen ten aanzien van de luchtkwaliteit. Het doel van het Nederlandse beleid voor luchtkwaliteit is het beschermen van de bevolking en de natuur tegen de negatieve effecten van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. Om dit te bereiken staan in de wet zowel emissiedoelstellingen om de milieudruk te verminderen als normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. Voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS) zijn verplichte emissiedoelstellingen geformuleerd in het kader van de Europese NEC-richtlijn. Het gaat hierbij om nationale emissieplafonds, waarboven de emissies in Nederland met ingang van 2010 niet mogen uitkomen. In het kader van het Nationale Milieubeleidsplan 4 zijn voor de emissies van dezelfde vier stoffen inspanningsverplichtingen genoemd die strenger zijn dan de NEC-richtlijn. In hoofdstuk 8 wordt meer concreet ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

3.2.3 Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit geeft de volgende beleidsdoelen aan:

  1. 1. het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
  2. 2. het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
  3. 3. een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
  4. 4. het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.

De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving. In hoofdstuk 6 wordt meer concreet ingegaan op het aspect verkeer.

3.2.4 Regeerakkoord

Op 30 september 2010 bereikten de Tweede Kamerfracties van VVD en CDA het regeerakkoord, dat als motto heeft 'Vrijheid en verantwoordelijkheid'. Het regeerakkoord is de leidraad voor het beleid van het kabinet-Rutte.

In het regeerakkoord is opgenomen dat in een open wereldeconomie de versterking van het concurrentievermogen van de Nederlandse economie essentieel is. De ontwikkeling en groei van de economie vormt de basis van onze werkgelegenheid, welvaart en voorzieningen. Nederland beschikt over een goede uitgangspositie door bedrijven en sectoren die wereldwijd opereren en exporteren, een gunstige ligging en vestigingsklimaat en een goed opgeleide beroepsbevolking. De ambitie is deze positie voor de toekomst te verzekeren, uit te breiden en te versterken. De overheid geeft richting aan deze ambitie door een faciliterend en stimulerend beleid op het gebied van infrastructuur, onderwijs, arbeidsmarkt, belastingen en regeldruk.

Om de concurrentiekracht van het bedrijfsleven te versterken voert de overheid ook een gericht beleid ter bevordering van innovatie en ondernemerschap, onder meer door stimulering van samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid. Innovatie is voor alle sectoren van het bedrijfsleven van vitaal belang bij de productontwikkeling en export.

Het is voor de economische ontwikkeling en innovatie belangrijk dat bedrijven geclusterd kunnen opereren, zoals Greenports, waaronder de Greenports Venlo, Westland en de Bollenstreek BrainportZuid-Oost Nederland, de Food Valley in Wageningen, de Maintenance Valley in Midden- en West Brabant, de Energy Valley in Groningen, de nanotechnologie in Twente en Delft, de Zuidas in Amsterdam, Schiphol en de haven van Rotterdam. Deze clusters worden maximaal gefaciliteerd. Ook de regionaal geclusterde bedrijven krijgen de ruimte.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid

Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 1 november 2010 zijn beide documenten gepubliceerd en daarmee in werking getreden. In de structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij denkt deze visie te realiseren.

In de structuurvisie worden de (ruimtelijke) ontwikkelingen en de voornaamste keuzes, die de Provincie Noord-Holland moet maken, omschreven. Ook wordt geschetst hoe de Provincie er in 2040 uitziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie bij zal dragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld.

Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De Provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen wordt ingespeeld op de veranderingen in de bevolkingsontwikkeling op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied opwekken van duurzame energie draagt ze bij aan de CO2-reductie. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de Provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.

In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:

  1. 1. Klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink, grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie.
  2. 2. Ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad.
  3. 3. Duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en recreatieve en toeristische voorzieningen.

De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. Aan de ruimtelijke beslissingen van de Provincie Noord-Holland zal daarom altijd een afweging van deze drie belangen voorafgaan.

In de structuurvisie is de bestemmingsplanlocatie opgenomen als metropolitaan stedelijk gebied en vastgestelde kantorenlocatie. Het ontwikkelen van een kantorenprogramma, zoals met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, draagt bij aan de provinciale doelstelling om voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten (waaronder kantoorlocaties) beschikbaar te stellen. Het belang van kantoren als fysieke werkplek in Noord-Holland neemt sterk toe. Daardoor wordt het belang van kantoorontwikkeling steeds prominenter voor de ruimtelijke inrichting. Het gaat daarbij niet alleen om de gebouwen zelf en de inpassing in de omgeving maar ook om de infrastructuur, inclusief parkeermogelijkheden. Ook de bereikbaarheid met het openbaar vervoer is belangrijk, om verkeerscongestie te voorkomen.

Hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit en een goede inpassing in, en vervlechting van kantoren met het stedelijke gebied is belangrijk omdat met name het zuiden van de provincie Noord-Holland veel internationale en internationaal georiënteerde kantoorbedrijven huisvest. De keuze van deze bedrijven voor vestiging in Amsterdam en omgeving of een andere internationale grootstedelijke regio zoals Londen, Parijs, Frankfurt, Brussel, Milaan, is deels afhankelijk van de kwaliteit van het vestigingsklimaat, en dus ook de kwaliteit van de kantooromgeving. Deze internationale bedrijven leveren veel werkgelegenheid en toegevoegde waarde op.

In bestaand bebouwd gebied is menging van kantoorfuncties met stedelijke functies als wonen, recreëren, winkelen en cultuur belangrijk om monofunctionele, geïsoleerde werkgebieden te voorkomen.

De specifieke bestemmingsplanlocatie past binnen de ruimtelijke inrichting zoals de provincie die voor ogen heeft met een goede inpassing in de omgeving, voldoende parkeergelegenheid en goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer. Door realisatie van het binnen het bestemmingsplan beoogde kantorenprogramma wordt uitvoering gegeven aan het versterken van de internationale concurrentiepositie en functiemenging binnen bestaand bebouwd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0003.png"

Figuur 3 Structuurvisie Noord-Holland 2040: vastgestelde kantoorlocatie

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie 2010

De provincie heeft, voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid, diverse juridische instrumenten tot haar beschikking waaronder een provinciale ruimtelijke verordening. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) heeft provinciale staten in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland, inclusief Amsterdam, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Daarnaast zijn ter uitvoering van de Provinciale Structuurvisie algemene regels vastgesteld over onder meer:

  • bedrijventerreinen en detailhandel;
  • mogelijkheden voor woningbouw in het landelijke gebied;
  • de vereiste ruimtelijke kwaliteit, verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied;
  • de Groene Ruimte;
  • de Blauwe Ruimte;
  • energie;
  • landbouw.

Daarnaast zijn regels opgenomen die voortvloeien uit het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Algemene maatregel van Bestuur Ruimte). Het gaat hierbij om een aantal onderwerpen ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening waaronder:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionaal watersysteem.

Aan de verordening zijn in een bijlage diverse kaarten verbonden. Ook zijn in de bijlage toetsingskaders voor de toepassing van regels opgenomen.

De kantoorontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is in overeenstemming met de geldende provinciale planningsopgave voor kantoren (Plabeka) en onderhavig bestemmingsplan voldoet ook aan de overige regels zoals gesteld in de PRVS.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Platform Bedrijventerreinen en Kantoorlocaties

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld waarvan in dit kader o.a. het Platform Bedrijventerreinen en Kantoorlocaties (Plabeka) relevant is.

In het Plabeka werken gemeenten als Almere, Amsterdam, Haarlem, Haarlemmermeer en Zaanstad (en andere) samen met Flevoland, Noord-Holland en de Stadsregio Amsterdam (voorheen ROA) om als Noordvleugel beter op de wensen van het internationale bedrijfsleven in te kunnen spelen. Plabeka werkt een regionaal programma uit waaruit blijkt welke investeringen, afspraken en eventuele beleidswijzigingen, waar en wanneer op het gebied van kantoorlocaties, bedrijventerreinen en haventerreinen noodzakelijk zijn om de internationale kracht van de Noordvleugel te behouden dan wel te versterken.

Tijdens de 6e Noordvleugelconferentie is besloten dat de Noordvleugel 3,5 miljoen vierkante meter (waarvan 1,5 miljoen m2 in Amsterdam) geplande kantoorruimte gaat schrappen in Amsterdam, Almere, Haarlemmermeer en omstreken. Dit is nodig omdat er in de regio op dit moment teveel kantoren gepland staan. De bestuurlijke afspraken worden door alle deelnemers omgezet in lokale besluitvorming.

Voor de ontwikkeling van nieuwe kantoorplannen geldt (in afwachting van de nieuwe kantorenstrategie en een nieuwe Plabekaronde) het kader van de regionale Plabeka afspraken zoals vastgelegd in de Uitvoeringsstrategie (februari 2007) als plafond. Voor de Amsterdamse situatie is dit in het rapport 'Minder kantoorplannen in uitvoering' (februari 2007) per project vastgelegd, met een maximummetrage aan nieuw te ontwikkelen kantoren. Deze rapportage geldt voor het kantorenaanbod in het midden- en basissegment en niet voor het specifieke topsegment van kantoren in Zuidas.

In paragraaf 4.1.2 is verder aangegeven op welke wijze dit plan invulling geeft aan de bovengenoemde afspraken.

3.4.2 Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (december 2004)

De Stadsregio Amsterdam heeft ook een beleidskader opgesteld op het gebied van verkeer en vervoer in de stadsregio Amsterdam: 'Regionaal Verkeer & Vervoerplan december 2007 (RVVP). Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. In hoofdstuk 6 wordt verder aangegeven op welke wijze dit plan invulling geeft aan het bovengenoemde beleid.

3.4.3 Regionale OV-Visie 2010-2030 van de Stadsregio Amsterdam

De OV-Visie 2010-230 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en toekomstvaste keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 Economisch Sterk en Duurzaam

De centrale ambitie van de structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Om economisch sterk en duurzaam te zijn en Amsterdam en de regio verder te kunnen ontwikkelen als internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool wil Amsterdam onder meer een intensiever gebruik van de bestaande stad en het openhouden van landschap. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte, efficiënter omgaan met energie en vervoer en er hoeft minder landschap te worden aangetast. Daarnaast betekent het ook 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen erbij tot 2040, intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen en ruimte voor waterberging.

Op de Zuidas ontstaat de komende jaren een internationale locatie. Het wordt niet alleen het deel van het stadscentrum voor internationaal zakendoen en kennisontwikkeling, er zal ook op grote schaal gewoond worden en er komen voorzieningen als winkels, kinderopvang, (internationale) scholen en horeca. Exclusieve retail en culturele voorzieningen moeten de internationale aantrekkingskracht versterken. Het wordt niet alleen het zakencentrum voor de metropool Amsterdam maar van heel Nederland. Nergens in Nederland zijn vergelijkbare kansen aanwezig voor een internationaal vestigingsmilieu. Amsterdam is de stad met de internationale hoofdkantoren en met de Zuidas wordt die positie verder bevestigd. Met het plan voor Zuidas wordt beoogd de stedelijke kwaliteit te realiseren die nodig is om de rol van toplocatie te bestendigen en verder te ontwikkelen.

De Zuidas is aangemerkt als metropolitaan kerngebied. Een zeer gedifferentieerd gebied waar sprake is van een optimale menging van wonen en werken met daarin internationale toplocaties voor kantoren, een winkelgebied van internationale allure en ook woningen.

Uit het vervolg van deze toelichting zal blijken dat aan de uitgangspunten van de structuurvisie uitwerking wordt gegeven. De structuurvisie is 16 februari 2011 vastgesteld door de gemeenteraad.

3.5.2 Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam beweegt"

Het Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam beweegt" (2005) is het inhoudelijk kader voor de sociale pijler, met als hoofdlijn 'dynamiek' als drijvende kracht en katalysator voor de stad Amsterdam, met drie hoofddoelstellingen:

  1. 1. investeren in grootstedelijke dynamiek, zodat Amsterdam een creatieve kennis- en dienstenstad wordt, die in de concurrentiestrijd tussen (inter)nationale vestigingsmilieus een sterke en onderscheidende positie inneemt;
  2. 2. investeren in menselijk kapitaal, zodat zoveel mogelijk Amsterdammers zich persoonlijk kunnen ontwikkelen en zelfstandig, volwaardig en actief, en zo nodig met gerichte ondersteuning en participeren in de samenleving via werk en scholing, via sport en bewegen, vrijetijdsactiviteiten en cultuur, en via zorg, welzijn en dienstverlening;
  3. 3. investeren in een leefbare omgeving, zodat juist in een moderne en multiculturele omgeving als de Amsterdamse, algemene noties over het samenleven gedeeld, onderhouden en, waar nodig, worden beschermd, en dat deze drie hoofddoelstellingen op programmatische wijze worden uitgewerkt in zes themahoofdstukken, te weten:
    1. a. kennisstad (onderwijs en kenniseconomie);
    2. b. werkende stad (werk en inkomen);
    3. c. culturele stad (kunst, cultuur en creatieve industrieën);
    4. d. sportieve stad (vrije tijd en sport);
    5. e. zorgzame stad (zorg, welzijn en dienstverlening);
    6. f. veilige stad (sociale) veiligheid).

Zuidasbreed wordt uitgebreid voorzien in bovenstaande uitgangspunten. Het plangebied maakt daarvan onderdeel uit.

3.5.3 Nota Locatiebeleid Amsterdam

Bedrijven moeten in Amsterdam een attractieve plek kunnen vinden om hun bedrijf goed te kunnen laten functioneren. Een belangrijk aspect hierbij is een uitstekende bereikbaarheid van deze plekken. Het locatiebeleid heeft tot doel de bereikbaarheid van (werk)locaties te garanderen en daarmee een gezond woon-, leef- en vestigingsklimaat te behouden en de economische positie van Amsterdam te versterken. Het locatiebeleid draagt bij aan een goede afweging van de verschillende belangen: de concurrentiepositie van Amsterdam, gebiedsontwikkeling, mobiliteit en luchtkwaliteit. In het locatiebeleid staat de toepassing van het principe 'de juiste functie op de juiste plek' centraal. De Zuidas is aangemerkt als grootstedelijk kerngebied en onder meer een juiste plek voor solitaire kantoren > 2.000 m2.

3.5.4 Hoogbouw, Beleid en Instrument (2005)

De nota Hoogbouw, Beleid en Instrument (2005) is in juni 2005 als aanvullend toetsingskader op het structuurplan "Kiezen voor stedelijkheid" door de gemeenteraad Amsterdam vastgesteld. Het belangrijkste doel van het Amsterdamse hoogbouwbeleid is een zorgvuldige inpassing van hoogbouwinitiatieven in de bestaande structuren van de stad. Daarbij is de landschappelijke inpassing een aspect dat, zodra er sprake is van een zekere impact op het stadslandschap, een stedelijke afweging behoeft. In de Nota wordt aangegeven voor welke hoogbouwplannen dit geldt.

Zuidas is aangewezen als grootstedelijke hoogbouwcluster. Bij bouwhoogtes hoger dan 90 meter is aangegeven dat een landschapstudie in de vorm van een hoogbouweffectrapportage (HER) aan de centrale raadscommissie dient te worden gezonden.

De hoogbouweffectrapportage (HER) is een rapportage waarin alle relevante effecten van hoogbouw, zoals windhinder en schaduwwerking, toetsing aan hindernisbeperkingen als straalpaden en beperkingen rond Schiphol worden onderzocht, maar die vooral is bedoeld om de effecten van een plan op het stadslandschap in beeld te brengen. Voor de voorgenomen ontwikkeling is een HER niet noodzakelijk omdat de ondergrens van 90 meter niet wordt overschreden.

In het kader van het Uitvoeringsbesluit en het voorliggend bestemmingsplan is wel onderzoek gedaan naar een aantal hoogbouwgerelateerde onderwerpen zoals bezonning, windhinder, straalpaden en het Luchthaven Indelingsbesluit (LIB). In hoofdstuk 14 wordt inhoudelijk ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing in en effecten op de omgeving.

3.5.5 Visie Zuidas 2009

In de Visie Zuidas 2009 is aangegeven dat Zuidas zich ontwikkelt tot een internationale toplocatie voor wonen en werken in Amsterdam. De uitstekende bereikbaarheid, de kwalitatief hoogwaardige omgeving en de aantrekkingskracht van Amsterdam vormen de grondslagen voor haar succesvolle ontwikkeling. Een ontwikkeling waarmee Amsterdam en Nederland de internationale concurrentie aan kunnen. De ambitie bestaat uit het bereiken van een duurzaam en succesvol stedelijk topmilieu, van internationale allure, met Amsterdamse kwaliteiten. Dit betekent voor Zuidas:

Toplocatie: succesvol en herkenbaar

Succes, economisch en sociaal, is een noodzakelijke voorwaarde om de ambities te realiseren. Daarbij richt Zuidas zich op de top van kantoren en voorzieningen. De al gevestigde vooraanstaande positie in de financiële dienstverlening en de advocatuur vormt de basis voor het nader uitbouwen van de toppositie. Vanuit internationaal oogpunt kan voortgebouwd worden op het imago van Amsterdam als creatieve, tolerante en internationaal georiënteerde stad. En lokaal kan Zuidas een extra dimensie aan de regio bieden. Niet in concurrentie met bestaande zaken- en voorzieningencentra, maar aanvullend, met een hoge standaard van business, winkelen, voorzieningen en wonen. Die hoge standaard vertaalt zich ook in een hoge kwaliteit van bebouwing, in een attractief en identiteitsvol deel van de stad.

Amsterdamse kwaliteit: compact en levendig

Een compacte stad in hoge dichtheid maakt optimaal gebruik van de bijzondere kenmerken van een specifieke plek. Bij Zuidas hoort een efficiënt gebruik van de schaarse ruimte, met een programmamix die tot wisselend maar permanent gebruik over de dag en avond leidt en over een grote diversiteit beschikt. Zuidas is veilig en trekt een breed scala aan publiek en bewoners, met een breed aanbod van voorzieningen. De openbare ruimte is hoogwaardig, met een goed microklimaat en een gezonde leefomgeving. In de omgeving is er een directe aansluiting op de aangrenzende landschappen, maar Zuidas heeft ook een eigen ecologische kwaliteit.

Duurzaam: efficiënt en verantwoordelijk

Een duurzame stad maakt efficiënt gebruik van de ruimte. Deze efficiëntie wordt versterkt door bebouwing die flexibel en aanpasbaar is voor toekomstige ontwikkelingen. Ook een zo groot mogelijk vervoersaandeel van openbaar vervoer en fiets is onmisbaar voor een duurzame stad. Niet alleen verantwoordelijk met ruimte omgaan, maar ook met grondstoffen, energie, water en afval. Excelleren van Zuidas als internationaal topmilieu betekent ook excelleren in duurzame ontwikkeling. Daarbij is belangrijk dat niet alleen technologische oplossingen en een gezond economisch perspectief er toe doen, maar dat duurzaamheid in het gehele proces als wens op de voorgrond staat. Dit betekent een proactieve samenwerking met belanghebbenden.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan de Visie.

3.5.6 Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier

De ontwikkelingsstrategie zoals verwoord in de Visie Zuidas 2009 wordt verder uitgewerkt in verschillende deelprojecten. Een van deze deelprojecten is het project Kenniskwartier. Het Uitvoeringsbesluit Kennniskwartier geeft de ambities weer voor de ontwikkeling van het Kenniskwartier en vormt de basis voor dit bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan het Uitvoeringsbesluit. In het Uitvoeringsbesluit is omschreven welk programma er zal komen, wordt het stedenbouwkundig ontwerp gepresenteerd en worden aandachtspunten en randvoorwaarden gegeven voor verdere uitwerking.

De volgende doelstellingen zijn onderdeel van het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier:

  • Mix aan functies door het gebied t.b.v. grote levendigheid
  • Rangorde in openbare ruimten
  • Actieve plint / straatwanden
  • Flexibiliteit in gebouw en typologie
  • Omgevingskwaliteit
  • Duurzaamheid
  • Fasering, functionaliteit en leefbaarheid gedurende de ontwikkelingsfases
  • Sociale en culturele bijdrage en identiteiten
  • Langzaam verkeerroutes passend bij functies en de routing van de gebruikers

Doel van het Uitvoeringsbesluit is het formuleren van een integraal stedenbouwkundig raamwerk en flexibel ontwerp voor het gehele plangebied Kenniskwartier. Dit besluit vormt de basis voor de uitvoering van concrete bouwprojecten en daagt uit tot een duurzame en architectonische invulling van hoge kwaliteit. Van belang is dat een helder inzicht wordt gegeven in het stedenbouwkundig raamwerk van het gebied Kenniskwartier en de functionele invulling van het programma in bouwvolumes. Daarmee wordt namelijk de basis gelegd voor de toekomstige ontwikkelingen van dit gebied.

In hoofdstuk 4 wordt meer inhoudelijk op de integrale stedenbouwkundige uitgangspunten voor het Kenniskwartier ingegaan. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitgangspunten zoals die zijn opgenomen met betrekking tot verkeer en parkeren. In hoofdstuk 11 wordt uitgebreid ingegaan op de uitgangspunten die in het uitvoeringsbesluit zijn opgenomen ten aanzien van water.

Hoofdstuk 4 Het Ruimtelijk Kader

4.1 Ruimtelijk-functionele Aspecten

4.1.1 Kenniskwartier

In het gehele Kenniskwartier wordt een gemengd hoogwaardig programma gerealiseerd van in totaal ongeveer 1.034.000 m² bruto vloeroppervlak (bvo). Dit programma bestaat o.a. uit woningen, kantoren, onderwijs, ziekenhuis en andere voorzieningen. Ten noorden van de De Boelelaan, in het gemeentelijke exploitatiegebied, wordt 510.000 m² bvo gerealiseerd waarvan 103.000 m² bvo kantoren, verdeeld over verschillende kavels. Dit bestemmingsplangebied Kenniskwartier Noord West maakt onderdeel uit van het Kenniskwartier en voorziet in 41.000 m² bvo kantoorprogramma.

Met de voorgenomen kantoorontwikkeling op de hoek van de Gustav Mahlerlaan en langs de A10 wordt volledig voldaan aan de ruimtelijke functionele uitgangspunten zoals gesteld in het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier met een representatieve entree aan de Gustav Mahlerlaan en de presentatie van het atrium aan de A10-zijde. Uiteindelijk is dit in de planregels vertaald in een regeling die mogelijk maakt dat er een totaal kantoorprogramma wordt gerealiseerd van 41.000 m² bvo. Deze 41.000 m² bvo kantoorprogramma maakt onderdeel uit van de m.e.r.-plichtige activiteit waarin 635.000 m² bvo kantoorprogramma is benoemd.

Het programma van het gebied Kenniskwartier is een belangrijke drager voor de ontwikkeling van het Zuidas gebied. Het gebied heeft de potentie om uit te groeien tot een hoogwaardig stedelijk milieu met een rijk en gemengd programma. De functiemix draagt in hoge mate bij aan de levendigheid van de Zuidas en dit gebied in het bijzonder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0004.png"

Figuur 6 Plankaart Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier

4.1.2 Kantorenmarkt

Momenteel wordt door de werkgroep Plabeka 2 een regionale kantorenstrategie opgesteld, teneinde vraag en aanbod optimaal op elkaar af te stemmen. In de Projectenschouw is het voorgenomen programma van een groot aantal projecten reeds tegen het licht gehouden. In de rapportage na de Projectenschouw van 5 oktober 2010 ('Na de bouwstop verstandig verder') wordt vermeld dat ongeveer 400.000 m2 van de in totaal 925.000 m2 kantoormeters in de Zuidas tegen het licht worden gehouden. Dit betekent dat in de nieuwe kantorenstrategie wordt opgenomen dat er binnen de grenzen van Zuidas tot 2040 ten minste 525.000 m2 bvo kantoren kan worden toegevoegd.

Veel is daarbij afhankelijk van de voorkeursbeslissing, die medio 2012 wordt genomen over het uitvoeringsmodel van Dok Zuidas. Daarbij zal ook het voorziene kantoorvolume voor de dokzone definitief worden bepaald. Vooruitlopend daarop wordt onderzocht in welke deelgebieden eventuele omzetting van kantoren naar andere functies tot de mogelijkheden behoort.

Momenteel wordt door Dienst Zuidas, in samenwerking met het Ontwikkelingsbedrijf van de gemeente Amsterdam, bepaald op welke wijze dit in de deelplannen wordt verwerkt. Naar verwachting resulteert dit de komende maanden in een definitieve bijdrage van Zuidas voor de kantorenstrategie van Amsterdam.

Vooruitlopend op de definitieve vaststelling van de kantorenstrategie wordt het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West voorgedragen voor bestuurlijke besluitvorming. De kantoormetrages van dit bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West worden door Zuidas Amsterdam niet voorgedragen voor omzetting of schrappen in de Projectenschouw. In andere gebieden wordt hiertoe voldoende mogelijkheid gezien. Er is reeds sprake van een concrete gronduitgifte, acceptatie van een erfpachtaanbieding, voor de ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet. Het voorliggend bestemmingsplan als juridisch planologische basis is noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkelingen ook daadwerkelijk mogelijk te maken

Voor een gezonde kantorenmarkt blijft nieuwbouw noodzakelijk om aan de, met name kwalitatieve, vraag van kantoorgebruikers te voldoen. De mate waarin nieuwbouw wordt ontwikkeld en de locaties waar dit gebeurt, vergen een zorgvuldige afstemming op de verwachte vraag.

Naast invloeden op macro- en stedelijk niveau en nadere beleidsontwikkelingen, zal de ontwikkelingsstrategie niet alleen op projectniveau, maar steeds meer integraal worden benaderd. Projecten dienen elkaar vooral te versterken en worden ingevuld op basis van gebiedseigen kenmerken, kwaliteit en perspectieven, in een samenhangend en aantrekkelijk functionerend stedelijk gebied. Hiervoor is tevens een integrale visie nodig op marketing en PR. Ofwel het creëren van voorwaarden voor vraaggestuurde ontwikkelingen. In de plannen voor Zuidas is veel ruimte voor flexibiliteit waardoor adequaat kan worden ingesprongen op de marktvraag. Voor het binnen dit bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West te realiseren kantoorgebouw is reeds een specifieke eindgebruiker bekend.

De Zuidas voorziet in het topsegment van de kantorenmarkt. Op de Zuidas ontwikkelt zich een sterke concentratie van financiële en juridische dienstverlening op internationaal niveau. Nergens in Nederland zijn vergelijkbare kansen aanwezig voor een dergelijk internationaal vestigingsmilieu met een goede internationale bereikbaarheid, een ruime arbeidsmarkt met kenniswerkers voorhanden, een aantrekkelijke woningmarkt, cultureel aanbod op niveau en recreatie en groen beschikbaar in de nabijheid. Zuidas heeft deze kwaliteiten in zich.

De specifieke locatie van het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West, aan de A10, is uitermate geschikt voor de vestiging van een kantoorfunctie van een dergelijke grote omvang. De kantoren worden vooral langs de A10 gerealiseerd mede om als geluidsbuffer te fungeren voor toekomstige woningbouw. De unieke ligging van de kantoren aan de A10 bestaat uit het feit dat de ontwikkeling zich gelijktijdig presenteert aan de A10 en aan de Gustav Mahlerlaan. De locatie heeft een onderscheidende kwaliteit (qua ligging en qua beschikbare ruimte) die elders in de Amsterdamse regio in zowel beschikbare bestaande als nieuwbouwlocaties niet wordt gevonden.

4.2 Stedenbouwkundige Aspecten

Het stedenbouwkundig kader voor het gehele Kenniskwartier wordt gevormd door het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier. Hieronder wordt eerst ingegaan op de algemene stedenbouwkundige uitgangspunten voor het Kenniskwartier. Vervolgens wordt ingegaan op de betekenis voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West.

4.2.1 Uitgangspunten Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier

Identiteit Kenniskwartier binnen de Zuidas

De identiteit van het Kenniskwartier wordt enerzijds gezocht in een aansluiting bij de internationale allure van de Zuidas en anderzijds door het ontwikkelen van een specifieke programmamix en daarbij passende openbare ruimte en bebouwingsstructuur.

Mix aan functies

De ontwikkeling van het Kenniskwartier is een belangrijke impuls voor de Zuidas. Het gaat om een zeer levendig gebied met een breed scala aan functies. De Vrije Universiteit (VU) en het Universitair medisch centrum (VUmc) hebben een regionale functie. De ontwikkeling van het Kenniskwartier betekent intensivering van de bestaande functies en toevoegen van nieuwe woningen, kantoren en voorzieningen. Ambitie van de Zuidas om uit te groeien tot een multifunctioneel stedelijk milieu kan in het Kenniskwartier vorm krijgen door een bijzondere combinatie van verschillende functies en gebruikers – studenten, bezoekers, werknemers, sporters, onderzoekers. Deze mix heeft tot gevolg een potentieel levendige, in alle tijden van de dag en de week goed gebruikte openbare ruimte.

Rangorde in openbare ruimte

Het Kenniskwartier is een schakel tussen de kantoren uit het kerngebied van Zuidas, de recreatie in het Amsterdamse Bos en het rustig wonen in Buitenveldert. Het versterken van de verbindingen met de omgeving draagt bij aan de rol van het Kenniskwartier als schakel binnen de Zuidas. Niet alleen in het eindbeeld, maar ook tijdens de langdurige transformatie moet de Zuidas als geheel blijven functioneren. Daarom gaat het stedenbouwkundig plan uit van bestaande functies en routes in het gebied. Met name de OV-haltes zijn vaste aanknopingspunten met de omgeving, namelijk: station Amsterdam Zuid, metrostation Amstelveense weg en de metro- en tramhalte op de Buitenveldertselaan.

Door het Kenniskwartier lopen belangrijke stadsverbindingen – De Boelelaan en Buitenveldertse laan - waar continuïteit en afwikkeling van het doorgaand verkeer zeer belangrijk is. Snelle routes voor fietsers en voetgangers volgen deze hoofdstraten. Voor de routing en verblijfskwaliteit in het gebied is ook het secundaire netwerk van straten en pleinen van groot belang. Dit netwerk groeit door verschillende ontwikkelingsfasen en kent een variatie in grootte en sferen.

Actieve plint

Zowel aan de hoofdstraten, de secundaire straten en het campusplein is een actieve plint een randvoorwaarde voor een goede, veilige en levendige sfeer. De plint wordt deels ingevuld door voorzieningen (winkels, horeca, buurtfuncties) en deels door het plaatsen van de meest actieve onderdelen van het programma (bibliotheek, kantine, lobby) aansluitend op de openbare ruimte. Door een keuze voor grotere schaal van blokken dan in het centrale deel van de Zuidas (Mahler, Gershwin) wordt ook gekozen voor minder openbare ruimte en hogere dichtheid van gebruikers in de openbare ruimte. Invulling van plinten wordt hiermee ook intensiever.

Flexibiliteit van bebouwing

Het programma van het gebied bestaat uit functies met verschillende bebouwingstypologieën – van een universiteitsgebouw met onderwijs, kantoor en laboratoriavoorzieningen tot een woongebouw. Daarnaast wordt het gebied in een langere periode ontwikkeld, door verschillende partijen en in verschillende korrelgroottes. Grote bouwblokken, bestaand uit verschillende gebouwen die gefaseerd ontwikkeld kunnen worden, zijn flexibel in fasering en invulling.

Omgevingskwaliteit

Zowel voor de openbare ruimte, als voor de woon- en onderwijsfuncties is de omgevingskwaliteit – voldoende zon en groen, bescherming van lawaai en wind – een doorslaggevende succesfactor. Beperking van de bouwhoogte in het gebied zorgt voor goede bezonning. Dit is vooral van belang bij de pleinen en specifieke openbare ruimten. In de openbare ruimte worden bomenrijen gebruikt als element van continuïteit én als omgevingskwaliteit. Binnen een aantal blokken wordt collectieve ruimte met een prettig woonklimaat gepland. Hogere bebouwing langs de snelweg beschermt het achterliggend woongebied tegen geluid. Voetgangersgebieden langs de hoofdstraten en aan de twee pleinen krijgen voldoende ruimte en actieve plinten. De leefomgevingskwaliteit van dit gebied in ontwikkeling verdient bijzondere aandacht.

Rooilijnen

Straatprofielen, zoals ook aangegeven in de visie Zuidas, worden begrensd door rooilijnen. Vaste rooilijnen in het plan vormen straatwanden en daarmee ook de openbare ruimte. Flexibele rooilijnen zijn maximale bebouwingslijnen, waar bebouwing in de lijn mogelijk, maar niet verplicht is.

Water en groen

In tegenstelling tot de overige verbindingen, wijkt de waterstructuur in het plan voor het Kenniskwartier af van de waterstructuur in de omgeving. Sinds de bouw van de VU in de jaren ’50 heeft het Kenniskwartier een afwijkende waterstructuur van de polder Buitenveldert. Met de verdere verstedelijking is er geen reden om de waterstructuur van de polder alsnog in het Kenniskwartier te introduceren. De beperkte openbare ruimte in het gebied wordt ingezet voor stedelijke ruimtes en prettige stadsstraten. De waterstructuur is een volgend element in het ruimtelijke raamwerk.

De waterstructuur bestaat uit open water ten zuiden van de De Boelelaan. Ten noorden van de De Boelelaan is specifiek aandacht geschonken aan de hemelwaterafvoer door het in de openbare ruimte zichtbaar te maken. Tevens is in het gebied een berging van water zichtbaar bijvoorbeeld in de vorm van een waterplein. In de samenhang tussen water en groen wordt het vertragend effect van de afvoer van hemelwater in de hoogstedelijke omgeving gerealiseerd en zichtbaar gemaakt.

Het groen is met name gekoppeld aan de straatprofielen en sluit aan op de omgeving van het Kenniskwartier. Lange lijnen bomen bevorderen de inbedding van de openbare ruimte op grotere schaal. In de De Boelelaan komt een dubbele bomenrij. De Gustav Mahlerlaan heeft een continu profiel, verlengd uit het centrale gebied van de Zuidas. In de Buitenveldertselaan en de Van der Boechorststraat dragen zowel bestaande als nieuwe bomen bij aan de visuele eenheid van straten binnen en buiten het gebied.

Verkeer en openbare ruimte

De Amstelveense weg, de De Boelelaan en de Buitenveldertselaan zijn de doorgaande wegen in het gebied. De De Boelelaan is de centrale openbare ruimte van het Kenniskwartier. Nieuwe universiteitsgebouwen aan de noordkant, een dubbele bomenrij en de aanwezigheid van de hoofdingangen en actieve plinten zorgen voor een aangenaam verblijfskarakter. Een nieuwe oversteek versterkt de verbinding tussen de noord- en zuidzijde van de De Boelelaan. Ook is voorzien in toekomstige haltes van de tram. Publieke ruimtes – trottoirs en pleinen, verbinden het gebied met deze haltes en met de omgeving. Een deel van de publieke ruimtes is als indicatief aangegeven – als aanwijzing dat de grootte en de ligging in de uitwerking definitief bepaald zullen worden, afhankelijk van de functies en bebouwing. De twee pleinen ten noorden van de Gustav Mahlerlaan hebben een functie als de voorruimte voor de daaraanliggende bebouwing. De straten en het plein tussen de Gustav Mahlerlaan en de De Boelelaan vormen een klein netwerk dat, samen met de voetgangersroute aan de Buitenveldertselaan, het Kenniskwartier verbindt met het station en centrale deel van de Zuidas.

Bebouwing

Bouwblokken zijn begrensd door rooilijnen en publieke ruimtes. Maximaal toegestane bouwhoogtes zijn bepaald op basis van het te realiseren programma, de continuïteit van de straatprofielen en de nodige bezonning. De auto-ontsluiting van gebouwen vindt plaats via de Gustav Mahlerlaan en de van der Boechorststraat. De ingangen van de parkeergarages bevinden zich zowel aan de Gustav Mahlerlaan als in de tussenstraten.

Bij het Uitvoeringsbesluit is een plankaart opgesteld, waarop o.a. de kaders voor wat betreft bebouwing en de ligging van water en groen in het hele gebied zijn aangegeven.

4.2.2 Betekenis voor het plangebied Kenniskwartier Noord West

Vanuit het Uitvoeringsbesluit zijn de volgende uitgangspunten van belang voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

Functie

De locatie van het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West, aan de A10, is uitermate geschikt voor de vestiging van een kantoorfunctie van grote omvang en hoogwaardige uitstraling. De unieke ligging aan de A10 wordt versterkt door de ligging op de rand van het Kenniskwartier en bij de toegang tot de Zuidas. De kantoren worden in het Kenniskwartier vooral langs de A10 gerealiseerd mede om als geluidsbuffer te fungeren voor toekomstige woningbouw. Waar mogelijk wordt menging van functies nagestreefd. De kavel van dit bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West is ondieper dan andere kavels in de Noordstrook van het Kenniskwartier en van twee kanten (noord en west) volledig open richting de snelweg. Deze kenmerken maken het goed passen bij de functie kantoren met een hoogwaardige uitstraling.

Rooilijnen en aansluiting openbare ruimte

Vanuit het Uitvoeringsbesluit gelden regels voor de rooilijnen en de aansluiting van een gebouw op de openbare ruimte. Deze gaan uit van de continuïteit van de straatwanden (hier de Gustav Mahlerlaan) en een algemene Zuidas regel voor 8 – 10 meter hoge plinten. Daarnaast wordt in de zone tot 30 meter hoogte de continuïteit van de straatwand gewaarborgd door de verplichte rooilijn aan de Mahlerlaan.

Het gebouw wordt ontsloten vanaf de Gustav Mahlerlaan. In de plint is het terugtrekken van de bouwvolumes toegestaan, zodat een overdekte ruimte kan ontstaan tussen de straat en de ingang van het gebouw. Op deze manier wordt een goede overgang tussen het gebouw en de openbare ruimte nagestreefd.

Auto ontsluiting en bevoorrading zijn voorzien vanuit de zijstraat aan de oostkant van de kavel.

Bebouwing

De maximale toelaatbare bouwhoogte is bepaald door de beperkingen vanuit het Luchthavenindelingsbesluit. De driedeling in de hoogte (plint, zone tot 30 meter, torens) die geldt voor de centrale delen van de Zuidas wordt in het Kenniskwartier, en vooral in de Noordstrook langs de A10 deels verlaten vanwege grotere beperkingen in de mogelijke bouwhoogte.

Voor de architectonische kwaliteit en uitstraling van het gebouw gelden de algemene Welstandscriteria Zuidas. Hierin wordt de hoogwaardige uitstraling gekenmerkt door hoogwaardige, duurzame materialen, gelaagde opbouw van de gevels, waardoor ze zowel van afstand als vanuit directe omgeving aantrekkelijk blijven, en bijzondere architectuur. Daarnaast wordt duurzaamheid in brede zin een belangrijk onderdeel van de architectonische kwaliteit van de bebouwing.

Juridische vertaling

Bovenstaande ruimtelijk-functionele en stedenbouwkundige eisen en randvoorwaarden uit het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier hebben in dit bestemmingsplan een juridische vertaling gekregen naar bestemmingsregels. De wijze waarop dit is gebeurt, wordt met name beschreven in hoofdstuk 16.

Hoofdstuk 5 Milieueffectrapportage

5.1 Algemeen

De ontwikkeling van de Flanken in de Zuidas loopt al een aantal jaren. Enkele delen van de Flanken zijn al ontwikkeld. Voor de ontwikkelingen die de partiële streekplanherziening Amsterdam Noordzeekanaalgebied (ANZKG) mogelijk maakte is in 2003 een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (Ingenieursbureau Amsterdam, 2003). Deze m.e.r.-beoordeling heeft destijds geleid tot de conclusie dat voor de op dat moment voorziene ontwikkelingen een m.e.r.-procedure niet nodig was. Een conclusie die door de Afdeling bestuursrechtspraak is bevestigd.

In 2007 is voor de ontwikkeling van de projecten Ravel, Beethoven, Noordzone en VUkwartier aanvullend een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Deze m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd omdat er ten opzichte van het streekplan en de daaraan gekoppelde beoordeling uit 2003 meer programma werd voorzien. Op basis van deze m.e.r.-beoordeling werd in 2007 geconcludeerd dat voor de besluitvorming over de betreffende projecten geen m.e.r.-procedure nodig was.

Inmiddels is er een milieueffectrapportage uitgevoerd, betrekking hebbend op het programma van de Zuidas Flanken. De reden dat nu besloten is tot het uitvoeren van een milieueffectrapportage is dat er sprake is van een gewijzigd programma ten opzichte van het gezamenlijk programma van de m.e.r.-beoordelingen 2003 en 2007, met onder andere een groter aantal woningen. Dit leidt tot de verwachting dat het aantal van 4.000 woningen overschreden wordt en daarmee het project m.e.r.-plichtig is geworden. Daarnaast is ook de totale ontwikkeling (dus ook kantoren en voorzieningen) die nu gepland is groter dan de geplande ontwikkeling ten tijde van de m.e.r.-beoordeling 2003 en de m.e.r.-beoordeling 2007. Hierbij is van belang dat diverse ontwikkelingen in de Flanken de laatste jaren meer concreet geworden zijn op grond waarvan het gemeentebestuur heeft besloten dat een m.e.r.-procedure wordt gevolgd. In paragraaf 5.3 is nader ingegaan op de m.e.r.-plicht voor dit project.

Het doel van een m.e.r.-procedure is het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming te betrekken. Dit om ten behoeve van het ontwikkelen van plannen en het nemen van besluiten inzicht te krijgen in de effecten van de voorgenomen activiteit op de omgeving en om onderzoek te kunnen doen naar mogelijke maatregelen om negatieve effecten op de omgeving te verminderen of te compenseren.

Het plangebied en de daarbinnen voorgenomen ontwikkeling van voorliggend bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de Zuidas Flanken. In paragraaf 5.2 wordt kort aangegeven welke ontwikkeling wordt verstaan onder de Zuidas Flanken. In paragraaf 5.3 wordt het wettelijk kader geschetst, en wordt ingegaan op de m.e.r.-plicht voor de Zuidas Flanken. In paragraaf 5.4 wordt ingegaan op de voorgeschreven en doorlopen procedure. In de volgende twee paragrafen komt de milieueffectrapportage inhoudelijk aan bod, waarbij in paragraaf 5.5 de uitkomsten en conclusies van de uitgevoerde milieueffectrapportage worden behandeld, welke betrekking hebben op het gehele projectgebied van de Zuidas Flanken. In paragraaf 5.6 wordt meer expliciet ingegaan op de betekenis voor (de besluitvorming over) voorliggend bestemmingsplan. Tot slot wordt in paragraaf 5.7 een aantal algemene conclusies getrokken.

5.2 Zuidas Flanken: Plangebied En Beoogd Programma

De Zuidas in het zuiden van Amsterdam, langs de A10 Ringweg-zuid, is een gebied dat al een aantal jaren sterk in ontwikkeling is. De gemeente Amsterdam heeft concrete plannen om het gebied verder te ontwikkelen en te intensiveren.

Naast de ontwikkeling van de verschillende deelgebieden behorend bij de Flanken bestaan er plannen om de infrastructuur A10 en de sporen in een brede tunnel te leggen. Voor deze plannen geldt dat de rol van het bevoegd gezag is weggelegd voor het Rijk. Deze plannen voor het Dok maken geen onderdeel uit van deze m.e.r.-procedure. Hier wordt een zelfstandige m.e.r.-procedure voor doorlopen.

Het plangebied Zuidas - Flanken ligt aan weerszijden van de infrabundel (A10 Ringwegzuid, trein, metro en tram) van Amsterdam. Naast de A10, trein, metro en tram is de Zuidas op zeer korte afstand gelegen van de binnenstad van Amsterdam en Schiphol.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0005.png"

Figuur 7 Plangebied MER Zuidas - de Flanken

Als eindbeeld wordt voor de Flanken voorzien in een programma met ca. 763.000 m2 woonfuncties, zo’n 837.500 m2 kantoorfuncties en ca. 360.500 m2 overige voorzieningen, waarvan al een deel is gerealiseerd, of in aanbouw is. Voor het overige deel dienen diverse nieuwe bestemmingsplannen opgesteld te worden.

In onderstaande tabel is opgenomen welke activiteiten er nog ontplooid gaan worden in de Flanken van de Zuidas. Dit zijn de activiteiten die ook in het MER Zuidas - de Flanken op milieueffecten beoordeeld zijn. Het programma van het Kenniskwartier Noord West, 41.000 bvo m2 kantoor maakt onderdeel uit van het totale kantorenprogramma dat in het MER is onderzocht.

Aantal bvo woningen (m2) Kantoren bvo m2 Voorzieningen bvo m2 Totaal m2
MER ca. 697.000 m2 ca. 635.000 m2 ca. 237.000 m2 ca. 1.569.000 m2

5.3 M.e.r.-plicht

De m.e.r. is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (Besluit m.e.r. 1994). In de Wm is beschreven hoe een MER moet worden opgesteld en welke procedure moet worden gevolgd. Het Besluit m.e.r. 1994 bevat overzichten van activiteiten waarvoor een (plan-) m.e.r. verplicht is of waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of een m.e.r. moet worden doorlopen. (Plan-) m.e.r.-plichtige activiteiten zijn opgenomen in onderdeel C, m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten in onderdeel D. In de bijlagen worden ook drempelwaarden genoemd; pas als bepaalde drempelwaarden worden overschreden moet een m.e.r.(beoordeling) worden gemaakt.

Voor besluiten die een directe bouwtitel vormen voor een m.e.r-plichtige activiteit geldt dat een besluit-MER moet worden opgesteld. Een besluit-MER bevat onder meer een beschrijving van de voorgenomen activiteiten en van de alternatieven daarvoor, een motivering van de keuze voor de in beschouwing genomen alternatieven en een beschrijving van de gevolgen voor het milieu van de voorgenomen activiteit en van de alternatieven.

Zowel in het betrokken plan, als in het betrokken besluit geeft het bevoegd gezag aan op welke wijze rekening is gehouden met hetgeen naar voren is gekomen uit het MER. Aan het besluit worden de voorwaarden, voorschriften en beperkingen verbonden die blijkens de m.e.r. nodig zijn met het oog op de bescherming van het milieu.

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven zal ook de komende jaren in de Zuidas op grote schaal de bouw van woningen, kantoren en voorzieningen mogelijk worden gemaakt.

De ruimtelijke besluiten die ten aanzien van de ontwikkeling van de Zuidas genomen moeten worden, maken een m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk, namelijk een 'activiteit, die betrekking heeft op een aaneengesloten gebied en 4.000 of meer woningen omvat binnen de bebouwde kom' (Besluit m.e.r., bijlage C, activiteit 11.2).

Daarnaast geldt ook een m.e.r.-beoordelingsplicht voor de Flanken, vanwege:

  • de uitvoering dan wel de wijziging of uitbreiding van een stadsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer (Besluit m.e.r., bijlage D, activiteit 11.2); en
  • de aanleg van één of meer recreatieve of toeristische voorzieningen, die op zichzelf of gezamenlijk 250.000 bezoekers of meer per jaar aantrekken (Besluit m.e.r., bijlage D, activiteit 10.1).

Aangezien reeds een m.e.r.-plicht bestaat vanwege de hoeveelheid woningen, en de recreatieve of toeristische voorzieningen hierin reeds meegenomen zijn, is een aparte m.e.r.-beoordeling voor deze laatste activiteiten niet meer noodzakelijk.

De m.e.r.-procedure wordt gekoppeld aan het eerste te nemen ruimtelijk-juridisch besluit voor een deelgebied van de Flanken van de Zuidas. Het vaststellingsbesluit van voorliggend bestemmingsplan is dat eerste besluit.

5.4 M.e.r.-procedure

Op 28 april 2010 is kennis gegeven van de startnotitie milieueffectrapportage ten behoeve van de ontwikkeling van de Flanken Zuidas. Met ingang van 29 april 2010 heeft deze startnotitie gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen, met de mogelijkheid daarover zienswijzen naar voren te brengen. Er is een elftal zienswijzen binnengekomen. Tevens is de startnotitie aan de wettelijk adviseurs toegezonden met de mogelijkheid een advies uit te brengen. Van drie instanties zijn adviezen ontvangen.

Per brief van 26 april 2010 is de startnotitie aan de Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna: de Commissie) toegezonden, met het verzoek een advies uit te brengen over het geven van richtlijnen. Tevens zijn zo spoedig mogelijk na ontvangst ook de zienswijzen en adviezen aan de Commissie doorgezonden. Per brief van 7 juli 2010 heeft de Commissie advies uitgebracht (Advies voor de richtlijnen voor het milieueffectrapport, 7 juli 2010 / rapportnummer 2425-51).

Middels een Nota van Beantwoording hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam aangegeven op welke wijze met deze adviezen en zienswijzen wordt omgegaan. Diegenen die een zienswijze naar voren hebben gebracht, zijn daarover op de hoogte gebracht.

Per 1 juli 2010 is de Wet modernisering m.e.r.-regelgeving in werking getreden. De m.e.r.-procedure voor de Flanken valt onder dit nieuwe regime. Bepalend daarvoor is namelijk of de vaststelling van de richtlijnen (zoals onder de oude wetgeving voorgeschreven) voor 1 juli 2010 heeft plaatsgevonden. Dit is niet het geval. Het college heeft, rekening houdend met de binnengekomen zienswijzen en adviezen van de verschillende adviseurs de adviezen van de Commissie overgenomen en besloten deze als advies inzake reikwijdte en detailniveau aanvullend op de startnotitie bij het opstellen van het MER te betrekken.

Met ingang van 3 maart 2011 is het MER Zuidas - de Flanken tezamen met het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan voor een ieder terinzage gelegd. Daarbij is de mogelijkheid geboden om zienswijzen naar voren te brengen over zowel het MER als het ontwerp bestemmingsplan. In een bij de raadsvoordracht behorende nota van beantwoording wordt ingegaan op de zienswijzen. Verder is de Commissie overeenkomstig wettelijk voorschrift in de gelegenheid gesteld advies over het rapport uit te brengen. Per brief van 5 april 2011 is dit advies gegeven.

Toetsingsadvies Commissie m.e.r.

De Commissie m.e.r. is van oordeel dat de essentiële informatie voor besluitvorming in het MER Zuidas - de Flanken aanwezig is. Het MER geeft op hoofdlijnen voldoende inzicht in de relevante milieueffecten van het voornemen.

De Commissie m.e.r. constateert dat de belangrijkste nadelige milieueffecten samenhangen met verkeersaspecten en dat dan ook in het MER de meeste aandacht is uitgegaan naar verkeersafwikkeling, geluid en luchtkwaliteit. De overige milieuaspecten zijn op een lager veelal indicatief detailniveau beschreven.

De Commissie m.e.r. is van mening dat de verkeersrapportage, luchtkwaliteitrapportage en geluidrapportage welke onderdeel vormen van het MER heldere en gestructureerde informatie bevatten. Uit het MER blijkt dat er zonder het nemen van maatregelen knelpunten zijn op het vlak van geluidhinder in het studiegebied. De mogelijke realisatie van het Dok heeft sterk geluidreducerende effecten tot gevolg.

Met betrekking tot water adviseert de Commissie m.e.r. te kiezen voor een gebiedsbrede aanpak. Ten aanzien van externe veiligheid adviseert de Commissie m.e.r. een verdere uitwerking. Voor het overige geeft de Commissie een aantal adviezen met betrekking tot het leefklimaat.

Om negatieve effecten zoveel mogelijk te voorkomen adviseert de Commissie m.e.r. om bij de verdere uitwerking en realisering van het voornemen de afzonderlijke bestemmingsplannen en de planvorming rond het Dok goed op elkaar af te stemmen. De Commissie m.e.r. is van mening dat het MER goed is afgestemd op de herinrichting van de terreinen van de Vrije Universiteit van Amsterdam en het medisch centrum van de Vrije Universiteit (VU/VUmc), waarvoor een separate m.e.r.-procedure wordt doorlopen.

Concluderend kan worden vastgesteld dat de essentiële informatie voor besluitvorming in het MER aanwezig is. Het MER geeft op hoofdlijnen voldoende inzicht in de relevante milieueffecten van het voornemen.

5.5 Inhoud Mer

5.5.1 Referentiesituatie en alternatieven

In een milieueffectrapportage worden niet alleen de effecten van de voorgenomen activiteit, maar ook die van redelijkerwijze te beschouwen alternatieven en varianten onderzocht. Deze effecten worden beoordeeld aan de hand van een referentiesituatie.

Referentiesituatie

In het MER Zuidas - de Flanken zijn de effecten van de voorgenomen plannen vergeleken met de referentiesituatie, waarmee is bedoeld de huidige situatie en de autonome ontwikkeling samengenomen. Hierdoor ontstaat een beeld van het plangebied in de toekomst, zonder uitvoering van nieuwe ontwikkelingen. De autonome ontwikkelingen zijn die ontwikkelingen of voornemens die bestuurlijk zijn vastgelegd door middel van ruimtelijke plannen waarover reeds juridische (en onherroepelijk geworden) besluitvorming heeft plaatsgevonden.

De referentiesituatie heeft betrekking op het jaar 2020. De voorgenomen ontwikkelingen worden gefaseerd gerealiseerd, waarbij ook na 2020 nog realisatie van de plannen zal plaatsvinden. In het MER wordt uitgegaan van volledige realisatie van alle plannen in 2020, waarmee een worst-case benadering wordt gehanteerd, omdat de werkelijke realisatie naar verwachting ook na 2020 zal plaatsvinden.

Voor een meer uitgebreide beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van het MER.

Voorgenomen activiteit

In paragraaf 5.2 van dit hoofdstuk is reeds kort ingegaan op de voorgenomen activiteit, welke ook geleid heeft tot de m.e.r.-plicht. Voor een meer uitgebreide beschrijving daarvan wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 3.2 van het MER.

Alternatieven en varianten

In een milieueffectrapportage moet onderzoek worden gedaan naar de milieugevolgen van de mogelijke manieren waarop de voorgenomen activiteit gerealiseerd kan worden. Deze mogelijkheden worden in een MER aangeduid als alternatieven. In principe moeten in een MER alle 'redelijkerwijs te beschouwen' alternatieven aan de orde komen.

De alternatieven gaan, voor wat betreft de ontwikkeling van de Flanken van de Zuidas, uit van de ruimtelijke hoofdstructuur zoals die is beschreven in de Visie Zuidas (2009). De hoofdlijnen van de ruimtelijke structuur (ontsluitingsstructuur, deelgebieden) zijn daarmee voor alle alternatieven gelijk. Er is in het MER dus niet gekeken naar een wezenlijk andere (stedenbouwkundige) indeling van het plangebied. Voor de Zuidas lag de locatie en de keuze voor een grootstedelijke ontwikkeling met hoge dichtheid immers reeds voor de uitvoering van de m.e.r.-procedure vast.

Naast een ontwikkeling volgens het voorgestelde programma zijn ook alternatieven meegenomen met een minder groot en met een groter programma, namelijk een alternatief met 85% van het programma en een met 115% van het voorgestelde programma. Deze twee alternatieven geven een bandbreedte van de gevolgen van een grotere en kleinere ontwikkeling. Beide percentages bevinden zich in de redelijk te verwachten ontwikkeling van de Zuidas in het komende decennia. Mocht door onverwachte omstandigheden het programma sterker dalen dan geanticipeerd dan gelden de uitgangspunten in dit MER als een worst-casebenadering. Bij ieder van de drie alternatieven wordt uitgegaan van 100% realisatie van het programma voor de VU en het VUmc. Voor de (milieu)thema's verkeer, luchtkwaliteit, geluid en externe veiligheid is dit van belang, omdat de verkeersbijdrage van VU/VUmc ook meegenomen is bij de drie alternatieven voor de Flanken.

In paragraaf 3.3 van het MER wordt meer uitgebreid ingegaan op de verschillende alternatieven.

In de startnotitie voor het MER is aangegeven dat een aantal varianten aan de orde zouden komen. Het gaat om optimalisaties rond drie thema's:

  • Duurzaamheid
  • Mobiliteit
  • Positionering functies binnen deelgebieden

Bij het opstellen van het MER is gebleken dat het meer zinvol was voor deze thema's mogelijke optimalisaties in beeld te brengen dan ze uit te werken tot volledige varianten.

Relatie met ontwikkelingen in de omgeving

Er is een samenhang tussen de ontwikkelingen bij de Flanken en die bij VU/VUmc (waarvoor eveneens een m.e.r.-procedure is opgestart). Vanwege die samenhang is voor beide m.e.r.-procedures een gezamenlijk deel B opgesteld met de thema's verkeer en vervoer, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en water. In deel B wordt middels diverse modelvarianten de impact van VU/VUmc en de Flanken op de diverse thema's in samenhang geanalyseerd.

Een betere inpassing van de infrabundel: het Dok, is een ander project in de Zuidas en valt niet onder deze m.e.r.-procedure. Wel kan deze ontwikkeling, bijvoorbeeld het onder de grond brengen van de infrastructuur, een duidelijke impact hebben op de Flanken-ontwikkelingen. Om deze reden is per aspect een beknopte kwalitatieve doorkijk gegeven naar de situatie met het Dok. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de infrastructuur onder de grond wordt gesitueerd.

5.5.2 Effecten

De referentiesituatie en de alternatieven zijn met elkaar vergeleken en beoordeeld op diverse milieu aspecten en criteria. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van een zevenpuntsschaal:

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0006.jpg"

Figuur 8 Beoordelingsschaal

Om tot een beoordeling te komen is de beschrijving van de effecten van groot belang. De beschrijving van de effecten vormt de onderbouwing van de beoordeling. In veel gevallen is gebruik gemaakt van expert judgement om tot een beoordeling te komen.

Onderstaande tabel met de effectvergelijking geeft aan dat op diverse milieuaspecten en criteria de alternatieven niet verschillen van de referentiesituatie (score neutraal) en dat op een aantal criteria de alternatieven wel verschillen van de referentiesituatie, maar onderling geen verschil in effectbeoordeling laten zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0007.jpg"

Figuur 9 Effectbeoordeling

Voor de criteria waarvoor een verschil optreedt ten opzichte van de referentiesituatie wordt hieronder een onderbouwing van de beoordeling gegeven. Voor de overige milieu aspecten en criteria is er geen verschil tussen de alternatieven en de referentiesituatie en/ of tussen de alternatieven onderling. Voor een volledige beschrijving wordt verwezen naar het MER.

Verkeer en vervoer

De automobiliteit op en rondom de Zuidas is reeds groot. De verdere ontwikkeling van de Flanken leidt in de drie alternatieven tot slechts een beperkte toename. Hier is een enigszins negatieve beoordeling voor gegeven. Ondanks de toename van de automobiliteit geldt voor de modal split een licht positieve beoordeling. Deze komt voort uit de afname van het aandeel autoverplaatsingen ten gunste van het gebruik van het openbaar vervoer. Een groter aandeel van de verplaatsingen vindt plaats per fiets of openbaar vervoer.

Op de reeds zware belasting van de A10 in de referentiesituatie heeft de ontwikkeling van de Flanken slechts een zeer beperkte impact. Hoewel de effecten op de A10 bij het alternatief maximaal groter zijn dan bij het alternatief minimaal zijn deze verschillen te verwaarlozen. Daardoor zijn alle drie de alternatieven als neutraal beoordeeld.

Voor het onderliggend wegennet leiden de drie alternatieven tot een enigszins negatieve score, omdat in beide alternatieven de doorstroming op het stedelijke wegennet van Amsterdam en Amstelveen verslechtert. Hierdoor zijn in de onderzochte periode aanpassingen aan kruispunten noodzakelijk teneinde de capaciteit te vergroten. Het moment van de aanpassingen is afhankelijk van de daarvoor relevante ontwikkelingen.

Luchtkwaliteit

De toename van NO2 (stikstof) scoort in alle alternatieven negatief ten opzichte van de referentiesituatie. De concentraties liggen echter ruim onder de grenswaarden. Voor PM10 (fijn stof) zijn geen significante wijzigingen berekend. Fijn stof scoort neutraal in alle alternatieven.

Geluid

Door de nieuwe ontwikkeling zal een groter gebied te maken hebben met hoge geluidsniveaus. Het geluid in de Flanken is vooral afkomstig van het verkeer op de A10 en (in mindere mate) van de grotere wegen in en rond het plangebied. De ontwikkeling van de Flanken leidt tot een beperkte toename van de bronsterkte van het wegverkeerslawaai, maar -als gevolg van de nieuwbouw- wel tot een toename van het aantal geluidgevoelige bestemmingen.

Op woningniveau is het effect beperkter dan op gebiedsniveau. Dit wordt veroorzaakt door de omstandigheid dat niet in elk gebouw een geluidgevoelige functie, zoals wonen, gerealiseerd zal worden. Gebouwen met een niet-geluidgevoelige bestemming fungeren voorts als afschermende objecten waardoor het geluidniveau achter de gebouwen afneemt. Het aantal geluidgehinderden in het plangebied neemt dus wel toe (als gevolg van de nieuw te realiseren woningen in het gebied), maar minder sterk dan het geluidbelaste oppervlak. Vandaar ook de verschillen in beoordeling tussen het ruimtelijk niveau (geluidbelast oppervlak) en het woningniveau (geluidsgevoelige objecten).

Het spoorweglawaai neemt ook toe, maar de score hiervoor slechts gering negatief.

Het alternatief maximaal scoort voor de toe-/afname van geluid, uitgedrukt in Lden, op de bestaande omgeving en op het wegverkeerslawaai op woningniveau slechter dan de andere alternatieven. Dit komt doordat het verkeer meer toeneemt op het onderliggend wegennet bij het alternatief maximaal dan bij de andere twee alternatieven.

Externe veiligheid

Voor de Flanken is alleen de A10 een relevante risicobron. Door de toevoeging van het programma aanwoningen, kantoren en voorzieningen is sprake van een stijging van het groepsrisico. Bij het alternatief minimaal (85%) is deze stijging enigszins negatief, voor het basisalternatief (100%) en het alternatief maximaal (115%) is de stijging negatief.

Ecologie

Voor vleermuizen, vogels en vissen vindt door de voorgestelde ingrepen verstoring plaats, die als enigszins negatief wordt beoordeeld. Redenen hiervoor zijn het verdwijnen van groen en nestplaatsen voor vogels, het beperken van foerageermogelijkheden voor vleermuizen en het dempen van bestaande sloten, waarin de Bittervoorn en de Rivierdonderpad kunnen voorkomen. De gunstige staat van instandhouding wordt door deze ingrepen niet negatief beïnvloed.

Archeologie, cultuurhistorie en landschap

In een klein deel van het plangebied is de kans op het aantreffen van archeologische waarden hoog en in een aantal delen is deze kans laag. Daarnaast is een deel van het gebied vrijgesteld van verder archeologisch onderzoek op basis van de bureauonderzoeken die reeds uitgevoerd zijn. Het plangebied wordt grootschalig bebouwd. Dit betekent dat er een kans bestaat dat archeologische waarden worden aangetast. Deze is als enigszins negatief beoordeeld, omdat het grotendeels om gebieden met een lage trefkans gaat en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

Voor de historische bouwkundige waarden geldt een enigszins negatieve beoordeling voor het basisalternatief en het alternatief minimaal, omdat de verdichting van het gebied enerzijds effect heeft op de monumenten die in het gebied voorkomen en anderzijds een effect hebben op monumenten en het aan te wijzen beschermd stadsgezicht Plan Berlage Zuid. Het alternatief maximaal scoort hier negatief, omdat bij een groter programma de mogelijkheid om rekening te houden met monumenten en het aan te wijzen stadsgezicht minder groot is dan bij het basisalternatief en het alternatief minimaal.

Duurzaamheid

In de Flanken gebeurt veel op het gebied van duurzaamheid. De voorgenomen activiteiten worden conform de uitgedragen principes in de Duurzaamheidsvisie gerealiseerd waardoor er op dit aspect geen onderscheid is tussen de drie alternatieven. Wel kan geconcludeerd worden dat de grootschaligheid van de intensivering ervoor zorgt dat op andere plaatsen in Amsterdam en omgeving niet extra gebouwd hoeft te worden. Zeker in combinatie met een hoogwaardige OV-knooppunt zorgt dat voor een extra duurzaam karakter.

Ruimtelijke ordening en economie

Sociale veiligheid scoort enigszins positief. Het programma leidt tot meer functiemenging, waardoor het gebied zeven dagen per week intensief gebruikt zal worden. Het plaatsen van voorzieningen in de plint leidt tot extra levendigheid en verhoogt de sociale veiligheid.

Het effect van de ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is beoordeeld als zeer positief. Hierbij zijn de gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde betrokken. De nieuwe ontwikkelingen hebben een positief effect door de menging van functies. Uitgangspunt bij de beoordeling is geweest dat deze waarden ook worden betrokken bij de verdere stedenbouwkundige en architectonische ontwerpen.

Overige hinderaspecten

Voor de aspecten trillingen, licht, hitte, wind en schaduw scoren de alternatieven enigszins negatief. Met uitzondering van trillingen is de score voor het alternatief maximaal zelfs negatief. Deze score wordt veroorzaakt door de toename van bebouwing en verharding en de grote dichtheden waarop gebouwd wordt. De trillingen worden met name veroorzaakt door de bouwwerkzaamheden, die een lange looptijd hebben en voor overlast kunnen zorgen. Schaduwwerking kan door de bewoners aan de noordzijde van de Flanken worden ervaren. Uitstraling van licht behoort bij een stedelijke omgeving, maar kan ook overlast veroorzaken voor bewoners van de omliggende gebieden. Hitte kan in de zomer leiden tot overlast, omdat het stedelijk gebied dan sneller opwarmt en langzamer de warmte weer kwijtraakt in vergelijking met niet -stedelijke gebieden. Door de verdichting van de bebouwing zal de wind minder vrij spel hebben en kan daardoor tussen de gebouwen overlast door sterkte concentratie van wind ontstaan.

Effecten in de aanlegfase

Hoewel de effecten van de aanlegfase zich over een lange periode uitstrekken, zullen deze effecten niet de gehele periode in het gehele gebied plaatsvinden. De effecten zullen steeds rond de bouwplaatsen optreden en door het gebied schuiven. Via een BLVC-plan (Bereikbaarheid, Leefbaarheid, Veiligheid en Communicatieplan) worden maatregelen genomen om de overlast als gevolg van de bouwwerkzaamheden te beperken. Dit is een veel gebruikte werkwijze in Amsterdam.

Relatie met ontwikkelingen in de omgeving

In de effectbeoordeling voor de Flanken is als uitgangspunt genomen dat de plannen voor de herinrichting van de terreinen van de VU en het VUmc uitgevoerd zouden worden. Voor de meeste milieuaspecten wijzigt de effectbeoordeling niet bij het niet uitvoeren van de plannen voor VU en VUmc. Alleen de verkeersbelasting van de De Boelelaan ter hoogte van de VU is significant lager zonder realisatie van de plannen voor VU en VUmc.

De Flanken en het Dok hebben onderling geen zodanige invloed op elkaar dat (deel)programma's niet uitvoerbaar zijn zonder realisatie van het andere project of door realisatie van het andere project. De realisatie van het Dok heeft een aantal positieve effecten op het gebied van de Flanken, met name op het gebied van geluid. Daarnaast verbetert het naar verwachting ook de leefbaarheid als geheel in de gebieden rond het Dok en komt de barrièrewerking van de huidige infrabundel te vervallen.

5.5.3 Maatregelen

Geconstateerd is dat bij realisatie van het totale programma bepaalde maatregelen zullen moeten worden genomen ter beperking van de nadelige milieugevolgen van de voorgenomen activiteit. Het gaat om maatregelen die betrekking hebben op de verbetering van het stedelijk wegennet ter bevordering van de bereikbaarheid, en maatregelen op het gebied van geluid.

Daarnaast zijn optimalisaties mogelijk. Deze worden echter niet noodzakelijk geacht ter beperking van de nadelige milieugevolgen van de voorgenomen activiteit. Het betreft maatregelen die betrokken kunnen worden bij de concrete plan- en besluitvorming per deelproject binnen de Flanken, en die veelal ook reeds in het kader van een goede ruimtelijke ordening per plan aan bod dienen te komen. Daarbij kan per plan en besluit worden afgewogen welke maatregelen in het bestemmingsplan kunnen en moeten worden geborgd, en welke dat deze bij de planuitwerking aan bod dienen te komen.

Verkeer en vervoer

Uitgaande van realisatie van het totale beoogde programma zal een aantal kruispunten moeten worden aangepast. De aanpassingen zijn noodzakelijk en mogelijk om uit te voeren. Omdat de kruispuntanalyses gebaseerd zijn op de situatie waar de alternatieven volledig zijn ontwikkeld dient per ruimtelijk besluit bekeken te worden wanneer en in hoeverre sprake is van eventuele aanpassing van een kruispunt.

Als optimalisatiemogelijkheid is gekeken naar het verder beïnvloeden van de modal split en een verbetering van de oversteekbaarheid van de De Boelelaan. Voor wat betreft de oversteekbaarheid van de De Boelelaan, zijn optimaliseringsmaatregelen voorgesteld, zoals verbrede trottoirs en verruiming van de oversteekmogelijkheden. Met deze maatregelen kan in de latere besluitvorming rekening worden gehouden.

Luchtkwaliteit

Voor de verbetering van de luchtkwaliteitzijn naar verwachting geen extra maatregelen nodig, ook omdat de Flanken onderdeel uitmaken van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Geluid

Op het gebied van geluid is aantal maatregelen mogelijk. Bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het plaatsen van geluidsschermen langs de A10, omdat dit de grootste geluidbron is voor het gebied. Voor de toename van het geluidniveau rondom de De Boelelaan kan het toepassen van geluidarm asfalt worden toegepast om dit geluidniveau te verlagen. Naast de hiervoor beschreven maatregelen zijn er verder ook enkele optimaliseringmogelijkheden bij (de situering van) gebouwen om geluidhinder tegen te gaan:

  • Het voorzien in een terugloop van de bebouwing, in de geluidschaduw van dichter bij de geluidbron gesitueerde gebouwen;
  • Het realiseren van collectieve geluidluwe binnenruimten (atrium etc);
  • Het minimaliseren van geluidlekken;
  • Het plaatsen van schermen tussen gebouw en geluidbron ten behoeve van geluidluw binnenhof dan wel het aanbrengen van vliesgevels;
  • Het realiseren van serres en loggia’s met geluidafschermde werking;
  • Het maken van geluidongevoelige bestemmingen als geluidbuffer;
  • Hoge gebouwrand als afschermende werking.

Externe veiligheid

In de te nemen ruimtelijke besluiten die betrekking hebben op het invloedsgebied langs de A10 zal steeds de stijging van het groepsrisico (externe veiligheid) dienen te worden verantwoord, conform de Circulaire Risiconormering transport gevaarlijke stoffen. De beschikbaarheid van voldoendebluswater, de zelfredzaamheid van personen, de aanwezigheid van goede vluchtwegen en de bereikbaarheid voor hulpdiensten zullen tekens in die verantwoording dienen te worden betrokken. Hiervoor is altijd maatwerk noodzakelijk. De hierna beschreven maatregelen betreffen optimalisaties.

Bluswater:

  • aandacht voor voldoende bluswater

Zelfredzaamheid:

  • aandacht voor de situering van functies waar kleine kinderen of geestelijk en/of lichamelijk zwakkeren aanwezig ten opzichte van risicobronnen
  • aandacht voor de zelfredzaamheid van personen in gebouwen en/of in het risocogebied
  • rekening houden met vluchtmogelijkheden in het risicogebied

Bereikbaarheid voor hulpdiensten:

  • aandacht voor de aanrijroutes voor hulpdiensten

Ecologie

Om de negatieve effecten op ecologie te kunnen mitigeren en optimaliseren is een aantal maatregelen voor handen.

Vleermuizen:

  • voldoende groenstructuren en lijnvormige laanbeplanting
  • vleermuizenkasten in nieuwe bebouwing

Vogels:

  • in beeld brengen van nestlocaties en alternatieve broedplaatsen in nabijgelegen potentieel geschikt leefgebied

Vissen:

  • demping van watergangen in een rustig tempo en vanaf één zijde, zodat vissen de mogelijkheid hebben om te vluchten
  • verzamelen zoetwatermosselen om die elders uit te zetten (voedsel voor Bittervoorn)
  • plantenrijke watergangen creëeren (Bittervoorn) en watergangen met voldoende substraat in de vorm van stenen, grind of takken en boomwortels (Rivierdonderpad)

Duurzaamheid

Het duurzaamheidplan biedt diverse uitgangspunten voor duurzaamheid. In lijn met mogelijke optimalisaties, zoals gesteld bij verkeer en vervoer, kan de duurzaamheid van het gebied vergroot worden door een toename van het gebruik van de fiets.

Ruimtelijke kwaliteit en overige hinderaspecten

Voor de aspecten ruimtelijke kwaliteit en overige hinderaspecten geldt dat de stedenbouwkundige en architectonische vormgeving van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimteeen grote impact kunnen hebben. Het is verstandig om in een vroeg stadium van het ontwerpproces rekening te houden met deze aspecten.

De effecten buiten het plangebied zijn beperkt tot verkeerseffecten en de daarvan afgeleide milieueffecten. Uit het verkeersonderzoek blijkt dat dit effect klein is. Dit komt doordat de Flanken nauwelijks effect hebben op de verkeersbelasting op wegen waar op korte afstand woonbebouwing is gesitueerd.

5.5.4 Leemten in kennis en aanzet tot evaluatie

Er zijn nog geen gegevens van het grondverzet (uitgraven van de bodem) beschikbaar, omdat de nadere uitwerking van de plannen nog moet worden gemaakt. Deze nadere stedenbouwkundige en architectonische uitwerking is ook van invloed op aspecten als ruimtelijke kwaliteit, de aansluiting met de omliggende (woon)gebieden en de overige hinderaspecten. De genoemde aandachtspunten kunnen in de uitwerking betrokken worden.

Ten aanzien van de evaluatie geldt een drieledig doel:

  • Studie naar vastgestelde leemten in kennis;
  • Toetsing van de voorspelde/berekende effecten aan de daadwerkelijke effecten;
  • Bepaling van de noodzaak tot het treffen van aanvullende mitigerende en compenserende maatregelen naast de in dit MER reeds voorgestelde maatregelen.

Deze evaluatie zal zijn beslag krijgen na afronding van dit MER en na het vaststellen van de diverse ruimtelijke besluiten die voorzien in de realisering van de voorgenomen activiteit.

5.5.5 Conclusie

Wanneer de verschillende alternatieven met elkaar worden vergeleken, dan moet worden geconcludeerd dat deze slechts op een enkel onderdeel en in geringe mate van elkaar onderscheidend zijn. Deze verschillen in effecten zijn niet dusdanig dat om die reden de keuze voor één van de onderzochte alternatieven noodzakelijk moet worden geacht.

Het basisalternatief voor de flanken zoals verwoord in de Visie Zuidas, en zoals die is vertaald in een concreet nog te realiseren programma (zie ook paragraaf 5.2) is vanuit oogpunt van de milieueffectbeoordeling goed mogelijk. Het gaat om een totaalprogramma op de Zuidas Flanken van 1.569.000 m2 brutovloeroppervlak. Daarvan zal in beginsel ca. 697.000 m2 bvo ten behoeve van kantoren worden gerealiseerd, ca. 635.000 m2 bvo ten behoeve van wonen, en het overige deel ten behoeve van voorzieningen, waarbij het bij voorzieningen gaat om diverse activiteiten. Het betreft onder andere functies zoals onderwijs, musea, hotels, horeca en detailhandel.

Overigens kan uit de vergelijking van de verschillende alternatieven worden opgemaakt dat een verschuiving van programma niet zal leiden tot dusdanige verschillen in milieueffecten dat de programmaverdeling voor met name kantoren en wonen als een vast gegeven moet worden beschouwd. Immers ook het planalternatief met 115% blijkt, wanneer de milieueffecten ervan worden vergeleken met de referentiesituatie en de overige alternatieven, haalbaar. Een verschuiving van programma binnen het totale maximum van 1.569.000 m2 bvo flankenontwikkeling is dus mogelijk.

Zoals reeds in paragraaf 5.5.3 is aangegeven zijn bij realisatie van het totale programma bepaalde maatregelen nodig ter beperking van de nadelige milieugevolgen van de voorgenomen activiteit. Het gaat met name om maatregelen die betrekking hebben op de verbetering van het stedelijk wegennet ter bevordering van de bereikbaarheid, en maatregelen op het gebied van geluid. Ten aanzien van een aantal van de overige onderzochte aspecten zijn optimalisaties mogelijk. Deze worden echter niet noodzakelijk geacht ter beperking van de nadelige milieugevolgen van de voorgenomen activiteit.

In de volgende paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de uitkomsten van het MER doorwerken in de besluitvorming rond voorliggend bestemmingsplan.

5.6 Doorwerking Mer Zuidas Flanken In Bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West

Het MER Zuidas - de Flanken beschrijft de milieugevolgen van de ontwikkeling van de Flanken als geheel. Procedureel is het MER gekoppeld aan voorliggend bestemmingsplan, dat voorziet in een beperkt deel van de Flanken. Hieronder wordt specifiek ingegaan op de relatie van de MER op onderhavig bestemmingsplan.

Van belang daarbij is dat het bevoegd gezag bij het nemen van het besluit rekening houdt met alle gevolgen die de activiteit waarop het besluit betrekking heeft, voor het milieu kan hebben. Daarbij kunnen, voor zover dit noodzakelijk is ter beperking van eventuele nadelige milieugevolgen van de voorgenomen activiteit, voorwaarden, voorschriften en beperkingen worden opgenomen.

In deze paragraaf zal worden ingegaan op de in het MER onderzochte milieueffecten, en de betekenis voor het voorliggend bestemmingsplan en de besluitvorming.

5.6.1 Mobiliteit en bereikbaarheid

De verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling van de Flanken is een belangrijk aspect in het MER Zuidas - de Flanken. In het MER is, op basis van onderzoek met verkeersmodellen, het effect van de ontwikkeling op de mobiliteit (aantal verplaatsingen, verdeling over auto, openbaar vervoer en fiets) en bereikbaarheid (verkeersintensiteiten, verkeersafwikkeling) beschreven. Uit het onderzoek blijkt dat het effect van de ontwikkeling van de Flanken op het wegennet zich voor een groot deel concentreert op het plangebied van de Flanken zelf en op de twee aansluitingen op de A10. Uit de verkeersmodelberekeningen blijkt dat het stedelijk wegennet buiten het plangebied van de Flanken slechts in beperkte mate wordt beïnvloed door de ontwikkeling van de Zuidas Flanken. Het beeld is dat de verplaatsingen tussen de Zuidas Flanken en de stedelijke gebieden van Amsterdam en Amstelveen voor het overgrote deel plaatsvinden per fiets en OV. De auto wordt naar het zich laat aanzien vooral gebruikt voor verplaatsingen van en naar verder weg gelegen gebieden, zoals ook blijkt uit de (overigens relatief kleine) toename van de intensiteiten op de A10.

Het MER laat zien dat het effect van de ontwikkeling van de Flanken als totaal op de verkeersbelasting beperkt is.

Voor wat betreft het autoverkeer wordt geconstateerd dat na de volledige realisatie van de Zuidas flanken een aantal kruispunten moet worden aangepast. Het betreft onder meer de in het Kenniskwartier gelegen kruisingen van de De Boelelaan met de Mahlerlaan/ Van der Boechorststraat en de kruising De Boelelaan met de Amstelveenseweg. Verder worden de aansluitingen van de Amstelveenseweg (S108) en Europaboulevard (S109) met de A10 als knelpunt benoemd.

Het nemen van maatregelen in de zin van aanpassing van de betreffende kruispunten wordt noodzakelijk geacht ter voorkoming van de nadelinge milieueffecten als gevolg van de totale flankenontwikkeling. De keuzes die gemaakt moeten worden ter verbetering van de verkeersafwikkeling (zie paragraaf 5.5.5) hebben betrekking op maatregelen die buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan plaats zouden moeten vinden, en hebben dus geen direct effect op de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied. Voor wat betreft het autoverkeer wordt geconstateerd dat bij volledige realisatie van de Zuidas Flanken een aantal kruispunten moet worden aangepast. Inmiddels is een Actieplan weginfrastructuur opgesteld voor de uitvoering van betreffende maatregelen. In het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier is reeds (financieel en ruimtelijk) voorzien in maatregelen in de omgeving van dit bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West.

In hoofdstuk 6 zal meer concreet op de specifieke mobiliteitsaspecten van de ontwikkeling van voorliggend bestemmingsplan worden ingegaan.

5.6.2 Luchtkwaliteit

Er treden als gevolg van de voorgenomen flankenontwikkeling geen milieueffecten op waarvoor maatregelen noodzakelijk moeten worden geacht. Uiteraard dient wel te worden voldaan aan de wettelijke regeling op het gebied van luchtkwaliteit. In hoofdstuk 8 wordt daarop nader ingegaan.

5.6.3 Geluid

Het MER Zuidas - de Flanken beschrijft de effecten van de ontwikkeling als geheel op de geluidbelasting van bestaande woningen in de omgeving van het plangebied en geeft een beeld van de toekomstige geluidsituatie in het plangebied van de Flanken. De Flanken voorzien niet in het mogelijk maken van inrichtingen die veel geluid produceren. De effecten van de Flanken op de akoestische situatie worden daardoor bepaald door de effecten van wegverkeer.

Door het beperkte en lokale effect van de Flanken op de verkeersintensiteiten blijkt het effect van de ontwikkeling van de Flanken op bestaande woningen klein te zijn. Het verkeer van de ontwikkeling van dit bestemmingsplan draagt voor een klein deel hieraan bij. In hoofdstuk 7 wordt hier nader op ingegaan.

Het MER laat zien dat in delen van het plangebied van de Flanken de geluidbelasting door wegverkeer hoog zal zijn. Dit wordt veroorzaakt door het verkeer op de A10 en in mindere mate door het verkeer op de stedelijke wegen. Het MER geeft aan dat een aandachtspunt bij de verdere uitwerking van de plannen voor de Flanken het situeren is van gevoelige functies met het oog op de geluidbelasting door wegverkeer. Situeren van nieuwe bebouwing kan geluid tegen houden die nieuwe geluidgevoelige functies zoals wonen mogelijk maakt.

Een van de adviezen die in het MER wordt gegeven betreft het situeren van niet-geluidsgevoelige bestemmingen op dusdanige locaties dat deze kunnen dienen als geluidsbuffer, waarbij een hoge gebouwrand kan dienen als afschermende werking. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen langs de A10. Het bestemmingsplan maakt het realiseren van een kantoor mogelijk. Deze functie is niet een gevoelige bestemming voor geluid. Op het schaalniveau van de Flanken is het situeren van een niet-geluidgevoelige functie op de locatie zoals voorzien in dit bestemmingsplan gunstig. Daarbij kan de geprojecteerde kantoorbouw in de toekomst dienen als geluidsbarriere voor erachter liggende gronden.

Overigens kan in algemene zin worden gesteld dat de Wet geluidhinder voldoende voorwaarden schept om waar nodig voorwaarden, voorschriften en beperkingen in bestemmingsplannen op te nemen.

5.6.4 Externe veiligheid

In het MER Zuidas - de Flanken is aandacht besteed aan de externe veiligheid (plaatsgebonden risico en groepsrisico). De A10 (vervoer gevaarlijke stoffen) is hierbij de belangrijkste risicobron. Er zijn langs de A10 geen plaatsgebonden risicocontouren aanwezig.

De ontwikkeling van de Flanken als geheel, met een sterke intensivering van het gebruik van het gebied, leidt tot een sterke stijging van het groepsrisico. Het MER geeft aan dat het daarom nodig is voldoende aandacht te besteden aan aspecten als zelfredzaamheid, bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid voor hulpdiensten. Dit dient op bestemmingsplan- en gebouwniveau te gebeuren. In het kader van die bestemmingsplannen moet per besluit worden beoordeeld in hoeverre het opnemen van aanvullende voorwaarden, voorschriften en beperkingen noodzakelijk is. Voor dit bestemmingsplan wordt hierop in hoofdstuk 9 nader ingegaan.

5.6.5 Overige milieugevolgen

De overige in het MER beschouwde milieugevolgen (natuur, cultuurhistorie, archeologie e.d.) zijn, voor zover er al sprake is van negatieve effecten, in belangrijke mate gebonden aan de locatie zelf. Per bestemmingsplan dient een afweging te worden gemaakt of het stellen van nadere voorwaarden, voorschriften en beperkingen noodzakelijk.

Voor de ontwikkeling van dit bestemmingsplan gaat het om de effecten op het plangebied zelf en is er geen samenhang met eventuele effecten elders in het plangebied van de Flanken. In de verschillende hierna volgende hoofdstukken zal op de betreffende aspecten en de wijze waarop deze in het bestemmingsplan zijn meegenomen nader worden ingegaan.

5.6.6 Conclusie

De effecten van de ontwikkeling van dit bestemmingsplan zijn een klein onderdeel van de ontwikkeling van de Zuidas als geheel. De milieueffectrapportage leidt niet tot bijzondere aandachtspunten voor het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West in de samenhang met de ontwikkeling als geheel. Wel wordt middels de situering van niet-geluidgevoelige bebouwing op deze locatie uitvoering gegeven aan de adviezen met betrekking tot geluid binnen de Zuidas.

De beschrijving van de gevolgen van het milieu van dit bestemmingsplan richt zich in de betreffende hoofdstukken van de toelichting van dit bestemmingsplan derhalve op de effecten die zijn gerelateerd aan het plangebied van dit bestemmingsplan zelf.

5.7 Conclusie

Vanuit de uitgevoerde milieueffectrapportage zijn de volgende conclusies te trekken, waarover door het bevoegd gezag een beslissing dient te worden genomen.

Ten opzichte van de referentiesituatie zijn de optredende milieueffecten van de verschillende onderzochte alternatieven gering. De verschillen in effecten tussen het basisalternatief en de overige twee alternatieven blijken eveneens gering. Het basisalternatief voor de Flanken is vanuit oogpunt van de milieueffectbeoordeling goed mogelijk. Daarbij is een verschuiving van programma binnen het totale maximum van 1.569.000 m2 bvo Flankenontwikkeling mogelijk.

Met betrekking tot verkeer blijkt dat de effecten op de doorstroming van de A10 als gevolg van het basisalternatief, in vergelijking met de referentiesituatie gering zijn. De voornaamste reden daarvoor is de reeds zware belasting van de A10 in die referentiesituatie. Gezien het belang van de Zuidasontwikkeling wordt deze geringe impact aanvaardbaar geacht.

Op het gebied van de verkeersafwikkeling zijn maatregelen ten aanzien van een aantal kruisingen noodzakelijk om in de ochtendspits de verwachte intensiteiten te kunnen verwerken. Hierover is een Actieplan weginfrastructuur opgesteld. De maatregelen liggen buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Bovendien maakt dit bestemmingsplan slechts een zeer gering deel van het totale flankenprogramma mogelijk. Het stellen van nadere voorwaarden, voorschriften en beperkingen aan dit bestemmingsplan wordt niet noodzakelijk geacht.

Tot slot wordt met name vanwege de aanzienlijke geluidsbelasting van het gebied een aantal adviezen gegeven die betrekking hebben op situering van geluidsgevoelige gebouwen. In de stedenbouwkundige planvorming van de Zuidas Flanken dient daarmee rekening te worden gehouden. In bepaalde gevallen kan dat een heroverweging van een reeds opgesteld stedenbouwkundig plan betekenen. De Wet geluidhinder biedt daarbij voldoende mogelijkheden voor het stellen van nadere voorwaarden, voorschriften en beperkingen.

Alle overige aspecten hebben (eveneens) vooral betrekking op de concrete plan- en besluitvorming per deelproject. Hieraan zal in de betreffende bestemmingsplannen de nodige aandacht moeten worden besteed. In de hierna volgende hoofdtukken zal hieraan uitvoering worden gegeven.

Voor voorliggend bestemmingsplan kan worden geconstateerd dat de adviezen voor zover relevant in het stedenbouwkundig ontwerp zijn betrokken, en voor zover nodig in juridische zin zijn vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Verkeer En Parkeren

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West maakt deel uit van de Zuidas Flanken waarvoor, in het kader van het MER Zuidas - de Flanken, een verkeersstudie is uitgevoerd door de Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer van de Gemeente Amsterdam d.d. 17 januari 2011 (zie bijlage bij MER Zuidas - de Flanken d.d. 25 januari 2011). In het MER en de verkeersstudie is een beschrijving opgenomen van de effecten van de ontwikkeling van de Zuidas Flanken (en VU/VUmc) op verkeer en vervoer. Er zijn meerdere modelvarianten onderzocht. In relatie tot dit bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West is alternatief 1 uit het MER (modelvariant 2 uit de verkeersstudie) van belang waarbij zowel de Flanken als het programma VU/VUmc voor 100% wordt gerealiseerd. Ontwikkeling van het programma van dit bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West maakt onderdeel uit van de totale ontwikkeling van de Flanken. In de volgende paragrafen zijn de onderzoeksuitkomsten op het gebied van verkeer en vervoer verwoord.

In het MER is voor het eindbeeld van de flankenontwikkeling van de Zuidas geconstateerd dat een aantal knelpunten zal optreden indien geen maatregelen worden genomen. Voor wat betreft het autoverkeer wordt geconstateerd dat bij volledige realisatie van de Zuidas Flanken een aantal kruispunten moet worden aangepast (zie paragraaf 6.2.2). Inmiddels is een Actieplan weginfrastructuur opgesteld voor de uitvoering van betreffende maatregelen. In het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier is reeds (financieel en ruimtelijk) voorzien in maatregelen welke de knelpunten in de omgeving van dit bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West oplossen.

6.2 Autoverkeer

6.2.1 Effect op verkeersintensiteiten op het wegennet

De effecten van de ontwikkeling van de Flanken op de verkeersbelasting van het wegennet kunnen worden gevisualiseerd met zogenaamde verschilplots. Voor de Flanken zijn deze gemaakt voor de avondspits. De verschilplots laten het verschil zien met de referentiesituatie, uitgedrukt in percentages. Hieronder is een uitsnede weergegeven van de verschilplot voor modelvariant 2. Rode kleuren duiden op een toename in vergelijking met de referentiesituatie.

De ontwikkeling van de Flanken heeft vooral effect op de belasting van het wegennet ten zuiden van de A10. De beide uiteinden van de De Boelelaan, de aansluitende wegen (Amstelveenseweg en Europaboulevard), de Beethovenstraat (tussen Gustav Mahlerlaan en de De Boelelaan) en de aansluitingen op de A10 laten het grootste effect zien. Ten noorden van de A10 (richting Amsterdam-Centrum) is het effect van de Flanken op de verkeersintensiteiten beperkt.

Ontwikkeling van de Flanken in vergelijking met de referentiesituatie leert dat de verkeersintensiteiten weliswaar toenemen, maar dat dit relatief beperkt blijft gezien de grote schaal van de ontwikkeling. Dit heeft te maken met het verschuiven van de modal split in het voordeel van het OV, dus de toename van het aantal bewegingen neemt vooral in die sector significanter toe.

De toenamen op de A10 - zuid zijn voor het westelijke en centrale deel verwaarloosbaar klein (< 2.000 mvt/etmaal). Voor het oostelijke gedeelte van de A10 - zuid langs de plangebieden geldt een maximale toename van circa 5.000 mvt/etmaal. Procentueel gezien is dit 'slechts' een toename van 2%. De procentuele toename van het verkeer op de toe- en afritten van de A10 blijft op alle punten onder de 20%. Bij de SAoost - afrit zuid is door herverdeling van de verkeersstromen sprake van een lichte procentuele afname van het verkeer. De procentuele toename van het verkeer is het grootst op de De Boelelaan en de Beethovenstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0008.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0009.png"

Figuur 10 Effect van de ontwikkelingen op de verkeersbelasting van de wegen bij de Zuidas voor modelvariant 2. Per wegvak en rijrichting is een balk opgenomen. De breedte van de grijze balk correspondeert met de verkeersintensiteit, de gekleurde rand van de balk correspondeert met het effect van de ontwikkeling in vergelijking met de referentiesituatie: rood is toename, groen is afname. Hoe breder de rand, hoe groter het verschil met de referentiesituatie

6.2.2 Effect op de verkeersafwikkeling

Intensiteit / Capaciteit

Een maat voor de kwaliteit van de verkeersafwikkeling is de verhouding tussen I (intensiteit) en C (capaciteit) op een wegvak. De I/C-verhoudingen zijn in betreffende verkeersstudie bepaald voor de avondspits. I/C-verhoudingen worden uitgedrukt in een getal tussen de 0 en de 1, waarbij een getal dicht bij 1 duidt op een kans op vertraging.

In het studiegebied heeft de A10 in de referentiesituatie reeds een hoge I/C-verhouding. Ondanks de relatief kleine toename van de belasting van de A10 is daardoor de I/C-verhouding van de A10 en van enkele toe- en afritten aan de hoge kant. De I/C-verhouding bij de diverse op- en afritten van de A10 verslechtert ten opzichte van de referentiesituatie. Ook op de A10 in het oostelijke deel is een verschuiving waar te nemen van de I/C-verhouding van oranje naar rood. Dit betreft echter een toename van 0.01 bij de I/C-verhouding voor de A10, waardoor deze net 'omklapt' naar een rode kleur.

De wegen in het plangebied zelf hebben voldoende capaciteit om het verkeer te kunnen afwikkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0010.png"

Figuur 11 I/C-verhoudingen 2020 alternatief 1 (100%) (groen = 0 - 70 geel = 70 - 90 oranje = 90 - 100 rood = > 100)

Kruispunten

In het stedelijk gebied is de capaciteit van kruisingen over het algemeen meer maatgevend voor de doorstroming van het verkeer dan de capaciteit van de wegvakken. Om deze reden zijn in een kruispuntenanalyse alle relevante kruispunten in de Zuidas beschouwd.

Voor de omgeving van het bestemmingsplangebied is van belang dat alle kruisingen in de avondspits en bij de reeds voorliggende profielen goed regelbaar zijn. Voor de ochtendspits geldt, uitgaande van volledige planrealisatie van de Zuidas flanken, dat de onderstaande kruispunten in de omgeving van het bestemmingsplangebied moeten worden aangepast om de gegeven intensiteiten te kunnen verwerken:

  • Amstelveenseweg (S108) - Op-afrit A10 noordzijde
  • Amstelveenseweg (S108) - Op-afrit A10 zuidzijde
  • Amstelveenseweg - De Boelelaan
  • De Boelelaan - Van de Boechorststraat

Bovenstaande aanpassingen zijn in het huidig ruimtebeslag van de kruispunten goed mogelijk en inpasbaar. Door de hierboven voorgestelde aanpassingen kunnen de diverse kruispunten beter gebruikt worden, waardoor de doorstroming toeneemt.

6.2.3 Ontsluiting plangebied

De verkeerskundige ontsluiting van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan moet in het breder perspectief van het Kenniskwartier worden bekeken.

Door het gebied Kenniskwartier lopen drie wegen die in het Beleidskader Hoofdnetten zijn aangeduid als Hoofdnet Auto, namelijk de Amstelveenseweg, de De Boelelaan en de Buitenveldertselaan. Het verkeer wordt geconcentreerd op deze wegen. Verder voldoen deze wegen aan de eisen die beschreven staan in het Beleidskader Hoofdnetten, waarvan de belangrijkste eis is dat er voldoende (lees 2x2) rijstroken worden gerealiseerd. Voor de overige wegen in het plangebied wordt volstaan met 2x1 rijstroken.

Vanuit het verkeersonderzoek dat is gedaan in het kader van het MER Zuidas - de Flanken blijkt uiteindelijk aanpassing van een aantal in het plangebied gelegen kruispunten noodzakelijk (zie voorgaande paragraaf).

De Boelelaan

De De Boelelaan is de belangrijkste ontsluitingsweg voor het autoverkeer in de Zuidas. Op de plankaart van het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier wordt bij het kruispunt Amstelveenseweg – De Boelelaan ruimte gereserveerd voor drie opstelstroken richting de S108. Hiermee kan het autoverkeer (bij realisatie van het volledige programma Kenniskwartier) goed worden afgewikkeld.

Amstelveenseweg

De Amstelveenseweg heeft net als de De Boelelaan een ontsluitingsfunctie voor het verkeer. Vanaf de S108 zal veel verkeer het Kenniskwartier inrijden. Daarom is er op de Amstelveenseweg-noord ruimte gereserveerd voor drie opstelstroken richting de De Boelelaan.

Buitenveldertselaan

Ook bij de Buitenveldertselaan heeft de afwikkeling van het autoverkeer prioriteit in het ontwerp, tevens is het een OV-corridor. De Gustav Mahlerlaan zal volledig worden aangesloten op de Buitenveldertselaan nadat de tram ondergronds is aangelegd.

6.2.4 Parkeren

Om alle voorzieningen in de Zuidas goed bereikbaar te houden is het noodzakelijk om, naast goede voorzieningen voor openbaar vervoer en langzaam verkeer, het aantal autoverplaatsingen zo beperkt mogelijk te houden. Dit geldt vooral voor Kenniskwartier, omdat via dit gebied een deel van de Zuidas wordt ontsloten richting de A10. Een strikt parkeerbeleid draagt bij aan het beperken van het aantal autoverplaatsingen.

Het parkeren in Kenniskwartier wordt grotendeels in parkeergarages opgelost. Op de hoofdstructuur (De Boelelaan, Buitenveldertselaan en Amstelveenseweg) wordt geen straatparkeren toegepast. Een nader te bepalen gedeelte van het aantal parkeerplaatsen in Kenniskwartier wordt openbaar toegankelijk. De wijze van exploitatie wordt nog nader uitgewerkt. Om het plangebied ook voor minder validen een aantrekkelijke locatie te laten zijn, worden voldoende gehandicaptenparkeerplaatsen in het Kenniskwartier gerealiseerd, zowel in de openbare ruimte als in de parkeergarages.

De parkeergarages worden zo min mogelijk direct aangesloten op de hoofdverkeersstructuur, zodat de doorstroming niet wordt belemmerd en er geen kruisende bewegingen zijn over de belangrijkste fietspaden. Ook de uitgang van de parkeergarage in onderhavig bestemmingsplan wordt niet rechtstreeks aangesloten op de Gustav Mahlerlaan maar op de tussenstraat.

Voor wat betreft de parkeernormering gelden de uitgangspunten van Zuidas (Visie Zuidas, 2009) volgens de vastgestelde Nota parkeernormen uit 2001. Voor woningen wordt uitgegaan van 1,25 parkeerplaats per woning en voor kantoren binnen circa 800 meter van station Zuid 1 parkeerplaats per 250 m2 bvo en daarbuiten 1 parkeerplaats per 125 m2 bvo. Voor voorzieningen wordt uitgegaan van 1 parkeerplaats per 100 m2 bvo, afhankelijk van de functie wordt dit per project verder uitgewerkt. Voor het gehele Kenniskwartier (waar dit bestemmingsplan onderdeel van uitmaakt) is een totale parkeerbalans opgesteld waarbij de hiervoor omschreven parkeernormering is betrokken (Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier). Onderdeel van het gehele programma Kenniskwartier is de 41.000 m2 bruto vloeroppervlak kantoorprogramma die dit bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West mogelijk maakt. Volgens de parkeernormering leidt dit tot 328 parkeerplaatsen. In het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West worden bovenop de norm 50 extra parkeerplaatsen toegestaan. In totaal staat het bestemmingsplan maximum 378 parkeerplaatsen toe. 100 parkeerplaatsen worden beschikbaar gesteld voor dubbel gebruik. Bezoekers en/of werknemers van het omliggende gebied kunnen gebruik maken van deze parkeerplaatsen. Het totaal aantal te realiseren parkeerplaatsen in het gehele Kenniskwartier volgens de parkeerbalans van het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier blijft ongewijzigd. Met de parkeerbalans voor het gehele Kenniskwartier wordt voorzien in de bestuurlijk gewenste reductie van het totaal aantal parkeerplaatsen met 20%.

6.3 Openbaar Vervoer

De mobiliteitsontwikkeling in de totale Zuidas wordt met name door het openbaar vervoer opgevangen. Het OV-aandeel zal van 52% groeien naar 60% als gevolg van opening Hanzelijn en Noord/Zuidlijn in combinatie met het strengere parkeerbeleid. Het effect van de voorgenomen investeringen in het openbaar vervoer sorteren dus duidelijk effect.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is uitstekend bereikbaar per openbaar vervoer. Station Zuid, waar bus, tram, metro, trein en in de toekomst de hogesnelheidslijn bij elkaar komen, ligt op loopafstand van het plangebied. Eveneens is het metrostation Amstelveenseweg nabij en hebben tramlijn 16 en 24 een halte nabij het plangebied evenals diverse buslijnen. Tramlijn 5 en sneltram 51 halteren ook in de omgeving van het plangebied.

In het plangebied ligt in de huidige situatie een keerlus voor de tram en een GVB-personeelsverblijf. Voor beide wordt momenteel een verplaatsing voorbereid naar een andere locatie in de nabijheid.

6.4 Langzaam Verkeer

Het plangebied is goed bereikbaar voor voetgangers en fietsers, zowel vanuit het centrum van Amsterdam als vanaf de nabijgelegen stations Zuid en Amstelveenseweg. Door de uitbreiding van het programma in het Kenniskwartier neemt het aantal voetgangers en fietsers sterk toe. In het ontwerp van de infrastructuur van het Kenniskwartier is daarom rekening gehouden met deze grote stromen. In de omgeving van het plangebied vertaalt zich dit voor fietsers in voldoende brede fietspaden, voldoende opstelruimte bij kruispunten, zo kort mogelijke wachttijden bij verkeerslichten en voldoende fietsparkeerplaatsen. Via de De Boelelaan, Amstelveenseweg en de Buitenveldertselaan bereiken de meeste fietsers hun bestemming in Kenniskwartier.

De grootste stroom voetgangers zal vanaf station Zuid richting de VU lopen. De oversteekvoorziening bij het kruispunt De Boelelaan - Buitenveldertselaan zal daarom ruim gedimensioneerd worden. Op de De Boelelaan komen verschillende oversteekvoorzieningen bij de kruispunten en ter hoogte van de universiteit wordt een extra brede solitaire oversteekvoorziening aangelegd.

Fietsparkeren

Met de ontwikkeling van het vastgoed dient ook de stallingcapaciteit voor de fiets uitgebreid te worden. In de openbare ruimte van het plangebied is zeer beperkt ruimte voor fietsrekken. Het realiseren van voldoende inpandige fietsenstallingen voor werknemers en bezoekers is daarom essentieel. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een fietsenstalling mogelijk.

Hoofdstuk 7 Geluid

7.1 Algemeen

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.

7.2 Toetsingskader

7.2.1 Algemeen

In de Wet geluidhinder zijn geluidnormen voor toelaatbare equivalente geluidniveaus opgenomen. De geluidnormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of industrieterrein. In de Wet geluidhinder is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidzone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.

7.2.2 Wegverkeer- en spoorweggeluid

Op grond van artikel 74 en 106b van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle wegen en spoorwegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de weg of spoorweg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen:

  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of;
  • waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken.

Er is in het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West geen sprake van de aanleg van een weg en/of spoorweg waarvoor op grond van de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan een geluidzone moet worden opgenomen.

In artikel 76 van de Wet geluidhinder is geregeld dat bij vaststelling van een bestemmingsplan de wettelijke voorkeursgrenswaarden voor de geluidsgevoelige gebouwen of terreinen in acht moeten worden genomen van de artikelen 82 (bij nieuwbouw) en 100 (in geval het bestemmingsplan voorziet in een reconstructie van een weg) van de Wet geluidhinder. Naast deze bovengenoemde buitenwaarden zijn er in de Wet geluidhinder voor gevoelige bestemmingen tevens maxima gesteld aan binnenwaarden. Toetsing daaraan vindt plaats in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning.

Er wordt in dit bestemmingsplan voorzien in een kantoorontwikkeling. Aangezien er daarmee geen sprake is van toevoeging van geluidsgevoelige bebouwing of terreinen kan dit verder buiten beschouwing blijven.

7.2.3 Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient gekeken te worden naar de effecten op het woon- en leefklimaat in en om het plangebied. Hierbij kunnen zich omstandigheden voordoen die het uitvoeren van een akoestisch onderzoek noodzakelijk maken. Ook als het plan geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk maakt of aanleg of reconstructie van een weg inhoudt. Denk bijvoorbeeld aan een bestemmingsplan dat voorziet in een uitbreiding van m2 bvo kantoren of wonen waarbij de uitbreiding leidt tot een toename van geluidbelasting (door een toename van de verkeersintensiteit op de omliggende (toegangs)wegen). Aangetoond moet worden dat er geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare toename van de geluidsbelasting, dan wel van een overschrijding van de wettelijke geluidsniveaus.

Door realisatie van het kantorenprogramma van dit bestemmingsplan neemt het verkeer in en om het plangebied toe. Het verkeer rijdt over de Gustav Mahlerlaan naar het kantoorgebouw. Langs de Gustav Mahlerlaan ligt het VUmc. Hier tegenover staat dat het nieuwe kantoorgebouw een geluidafschermende werking heeft voor geluid dat wordt veroorzaakt door de A10. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een akoestisch onderzoek (Geluidonderzoek verkeersaantrekkende werking, Cauberg-Huygen d.d. 30 november 2010) uitgevoerd naar de geluidbelastingen van de bestaande omgeving als gevolg van de te verwachten verkeersaantrekkende werking en de geluidafschermende werking van het nieuwe kantoorgebouw. In dit onderzoek zijn de gebouwen van ACTA en O&D van VUmc langs de Gustav Mahlerlaan betrokken. Het onderzoek toont aan dat een aanvaardbaar woon- en/of leefklimaat in de omgeving blijft gehandhaafd.

7.3 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van geluidsgevoelige gebouwen noch in de aanleg van een weg of een wegreconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Vanuit oogpunt van de Wet geluidhinder is nader onderzoek niet nodig, en zijn er geen belemmeringen die aan vaststelling en realisatie van het plan in de weg staan. Aangetoond is dat een aanvaardbaar woon- en/of leefklimaat in de omgeving blijft gehandhaafd. Vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening bestaat er derhalve dan ook geen belemmering die aan vaststelling en realisatie van het plan in de weg staat.

Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit

8.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

8.2 Toetsingskader

8.2.1 Wet Milieubeheer (Wet luchtkwaliteit)

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Ingevolge de wet is een specifiek op luchtkwaliteit betrekking hebbende titel 5.2 in de Wet milieubeheer (hierna: Wm) opgenomen. De kern van de wet wordt gevormd door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, te halen. En door de introductie van het begrip 'in betekenende mate' en gebiedssaldering.

Per 1 augustus 2009 is de wet van 12 maart 2009 tot Wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Deze wet dient de navolgende doelen:

  • implementatie van richtlijn nr. 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEG L 152), hierna te noemen: de richtlijn;
  • implementatie van het uit die richtlijn volgende uitstel en vrijstelling van de verplichting om aan bepaalde grenswaarden te voldoen (derogatie). Dit krijgt zijn beslag in de desbetreffende voorschriften van bijlage 2 van de Wm. Daartoe worden de ingangsdata van de desbetreffende (inhoudelijk ongewijzigde) normen gewijzigd, met een nadere invulling bij algemene maatregel van bestuur binnen het wettelijke kader. De Europese Commissie heeft op 7 april 2009 derogatie verleend;
  • wettelijke regeling van enige onderwerpen die volgen uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat leidde tot de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) alsmede van enige onderwerpen van juridisch-technische aard.

Naast de wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) is in augustus 2009 tevens het Besluit derogatie in werking getreden en is de Regeling beoordeling luchtkwaliteit gewijzigd.

Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden uitgeoefend indien (samengevat) aannemelijk is gemaakt dat:

  1. a. deze uitoefening niet leidt tot het overschrijden of waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de wet opgenomen grenswaarde;
  2. b. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  3. c. deze uitoefening niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
  4. d. deze uitoefening is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is vastgesteld programma (NSL).

8.2.2 Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Ingevolge (artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van) de Wet milieubeheer kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien deze uitoefening is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, of artikel 5.13, eerste lid, vastgesteld programma: het NSL.

Het NSL is 1 augustus 2009 in werking getreden. Het project Zuidas is in zijn geheel opgenomen in het NSL. Het project Kenniskwartier Noord West maakt onderdeel uit van het project Zuidas zoals dat is opgenomen in het NSL. Volstaan kan worden met een zogenaamde programmatoets. Bij deze toetsing worden de projecten aan het NSL getoetst. Er behoeft alleen te worden aangetoond dat het project is genoemd of beschreven in het NSL, dan wel past binnen het NSL of daarmee niet in strijd is.

Het project Zuidas wordt in het NSL getypeerd als een gemengd project. De omvang van het project Zuidas, zoals opgenomen, is als volgt:

  • Flanken: 1.100.000 m2 b.v.o.kantoren, 700.000 m2 b.v.o. woningen (5.600)
  • Dok: 600.000 m2 b.v.o. kantoren, ca. 500.000 m2 b.v.o. woningen (ca. 4.000)

In onderstaande tabel is aangegeven welk programma er voor het project Zuidas deel uitmaakt van het NSL-programma. Tevens is aangegeven over welk nieuw programma sindsdien is besloten. In de tabel zijn tevens een vrijstellingsbesluit ex artikel 19 WRO (Beethoven) en twee in voorbereiding zijnde bestemmingsplan (VUmc e.o.) en Gershwin meegenomen.

Wonen Kantoren en voorzieningen
NSL totaal Flanken 700.000 1.100.000
Kop Zuidas 60.000 147.000
Beethoven 16.550
VUmc e.o. 140.000
Gershwin 169.500 95.720
Restprogramma NSL 470.500 700.730

In totaal wordt met voorliggend bestemmingsplan voorzien in toevoeging van 41.000 m2 bvo aan kantoren. Gezien het nog resterend programma voor kantoren en voorzieningen past het toe te voegen programma, waarin voorliggend bestemmingsplan voorziet, ruimschoots binnen de uitgangspunten van het NSL

8.2.3 Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

De AMvB is in januari 2009 in werking getreden. Met deze AMvB wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit. Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat de AMvB is gericht op functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, zijnde kinderen, ouderen en zieken.

Binnen dit bestemmingsplan is geen sprake van vestiging van een gevoelige bestemming zoals opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

8.2.4 Actieplan Luchtkwaliteit (maart 2006)

In het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam zijn diverse maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de lucht in zijn geheel te verbeteren. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd.

8.2.5 Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam

Amsterdam heeft een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het beschermen van gevoelige groepen. De gemeente wil ook in relatie tot ruimtelijke planvorming in de omgeving van het eigen wegennet zorgvuldig met deze groepen omgaan. Het behartigen van de gezondheid van de burgers vraagt om een meer lokale benadering waarbij niet alleen wordt gekeken naar de situatie rond snelwegen en provinciale wegen, maar ook naar de situatie rond drukke lokale verkeerswegen. De aanpak met betrekking tot gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit is vastgelegd in de Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen.

Binnen dit bestemmingsplan is geen sprake van vestiging van een gevoelige bestemming zoals omschreven in de Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam.

8.3 Onderzoeken En Conclusie

Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan dit bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West worden vastgesteld aangezien het kantorenprogramma dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het NSL. De ontwikkeling van dit bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling Zuidas zoals die is opgenomen in het NSL.

Wat betreft gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit wordt niet voorzien in vestiging van een dergelijke functie binnen dit bestemmingsplan. Dit is in de planregels als zodanig vastgelegd. In de nabije omgeving zijn geen gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit aanwezig waardoor de kantoorontwikkeling met bijbehorende verkeersbewegingen niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat van nabij gelegen gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit. Ook vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening bestaat er derhalve geen belemmering die aan vaststelling en realisatie van het plan in de weg staat.

Hoofdstuk 9 Externe Veiligheid

9.1 Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windturbines.

Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen met gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen, buisleidingen en windturbines. Ingevolge de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geldt er een verantwoordingsplicht in nieuwe situaties op een afstand van 200 m vanaf het wegtracé. Het plangebied ligt binnen 200 meter van de rijksweg A10 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een kantoorgebouw van meer dan 1.500 m2. Derhalve valt een stijging van het groepsrisico te verwachten als gevolg van de realisatie van het plan. Voor het bestemmingsplan wordt dan ook de Verantwoordingsplicht Groepsrisico doorlopen.

9.2 Toetsingskader

9.2.1 Buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen en stelt eisen aan het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

In en nabij onderhavig bestemmingsplangebied ligt geen tracé van een buisleiding met gevaarlijke stoffen zoals aardgastransportleidingen.

9.2.2 Wegen, spoorwegen, water

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen (1996) regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren. Hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden (art. 11). In deze wet is ook vastgelegd dat gemeenten zelf de route voor gevaarlijke stoffen mogen aanwijzen (art. 18, eerste lid). Om bij ruimtelijke ontwikkelingen het vervoer van gevaarlijke stoffen te laten voldoen aan de externe veiligheidsnormen moet het bevoegd gezag rekening houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Voor de wijze waarop het PR en GR beoordeeld moeten worden, is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing. De Circulaire beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. De overheid vraagt gemeenten, provincies en infrabeheerders om medewerking aan dit beleid te verlenen door bij de besluitvorming die onder hun verantwoordelijkheid valt, de veiligheidsbelangen overeenkomstig deze Circulaire af te wegen. Hierbij gaat het om diverse besluiten gerelateerd aan vervoer van gevaarlijke stoffen, milieu en ruimtelijke ordening.

Op basis van de Circulaire (artikel 6.1.3.) is af te leiden dat voor het onderhavige plan de berekening van het PR achterwege kan blijven. PR hoeft ingevolge dit artikel namelijk niet berekend te worden voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.

Voor het GR geldt op basis van de Circulaire voor het bevoegd gezag een verantwoordingsplicht in de gevallen van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of een toename van het GR. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel voor nieuwe als conserverende ruimtelijke besluiten. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Groepsrisico

Met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van 10 personen of meer overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt naast de mogelijke ongevalscenario's en bijbehorende ongevals- en uitstromingsfrequenties bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Het GR wordt bepaald voor tenminste één strekkende kilometer weglengte, met ter weerszijden een effectafstand van enkele honderden meters. Met het GR wordt aangegeven hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers (N) groter wordt, moet de kans (f) op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Dit resulteert in een fN-curve waarbij de kans tegen het aantal slachtoffers is uitgezet.

Bij het bepalen van het GR wordt er getoetst aan de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is geen norm of grenswaarde, maar geldt als ijkpunt. Het bevoegd gezag moet binnen hun besluitvorming afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn en kan gemotiveerd de oriëntatiewaarde overschrijden. Het bevoegd gezag dient bij overschrijding van de orientatiewaarde dan wel bij toename van het GR ten opzichte van de huidige situatie en ten gevolge van de totstandkoming van een project, het GR, te verantwoorden. Daarbij moet het bevoegd gezag de regionale brandweer in de gelegenheid stellen advies uit te brengen. Dit advies moet vervolgens betrokken worden bij de besluitvorming.

9.3 Resultaten Onderzoeken

Specifiek voor het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West en VUmc is een berekening van het groepsrisico uitgevoerd (Externe veiligheid A10-Zuid Deloitte en VUmc, AVIV d.d. 25 oktober 2010). In deze berekening is ervan uitgegaan dat de A10 nog niet ondergronds is aangelegd: dus van het Dijkmodel met de bijbehorende flankbebouwing. Overige uitgangspunten, waarop de berekening is gebaseerd, zijn opgenomen in het berekeningsrapport.

Het Kenniskwartier Noord West voorziet in de ontwikkeling van een kantoorgebouw van meer dan 1.500 m2 en ligt aan de A10 Zuid waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Om deze reden moet een verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld in het kader van dit bestemmingsplan. De inventarisatie en de berekening kunnen hiervoor worden gebruikt.

De realisatie van het programma van het Kenniskwartier Noord West leidt tot een toename van het groepsrisico (noordelijke rijbaan A10 van 0,869 naar 1,028; zuidelijke rijbaan van 0,839 naar 2,863) en tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde (van 1). Om deze reden zijn richtlijnen opgesteld voor de verantwoording van het groepsrisico. In overleg met de regionale brandweer zijn daarbij maatregelen voorgesteld ter beperking van de risico’s en is gekeken naar mogelijkheden voor zelfredzaamheid en hulpverlening.

In het Zuidasbrede rapport (Externe veiligheid op de Zuidas, rapportage, 10 februari 2010) zijn een aantal aandachtspunten opgenomen in het kader van externe veiligheid. Het is van belang om deze punten op te nemen in de verantwoording van het groepsrisico. Samengevat zijn dit:

  • de routering van het vervoer van LPG over de A10 Zuid te verplaatsen naar de Westrandweg en bijbehorende mogelijke aanpassing van de maximale transporthoeveelheid in de Circulaire of het Besluit transport externe veilgheid (“Basisnet weg”);
  • de aanbeveling om de vluchtroutes van gebouwen van de A10 Zuid vandaan te oriënteren;
  • de toetsing op de bereikbaarheid voor brandweer en hulpverlening;
  • de algemene bluswatervoorziening;
  • de afstemming tussen ontwerpers en brandweer met betrekking tot de bluswatervoorziening in de gebouwen.

9.4 Verantwoording

9.4.1 De Verantwoordingsplicht

De Verantwoordingsplicht bestaat uit de volgende stappen:

  • Vaststellen van de bestaande risico's van de huidige situatie;
  • Vaststellen van de risico's na realisatie van de nieuwe plannen;
  • Maatregelen ter beperking van de risico's (bronmaatregelen, effectmaatregelen aan gebouwen en inrichting van het gebied);
  • Mogelijkheden voor zelfredzaamheid en hulpverlening (bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid).

9.4.2 Risico's in de huidige en toekomstige situatie

De rijksweg A10 is aangewezen als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De realisatie van het programma van het Kenniskwartier Noord West leidt tot een toename van het groepsrisico.

9.4.3 Maatregelen

Er zijn verschillende soorten maatregelen denkbaar ter reductie van het groepsrisico. Het gaat om bronmaatregelen, effectmaatregelen en maatregelen voor zelfredzaamheid en hulpverlening.

9.4.4 Bronmaatregelen

Routering vervoer van gevaarlijke stoffen

Met betrekking tot het vervoer heeft de gemeente Amsterdam het voornemen dat het maatgevend vervoer (brandbare gassen) niet meer over of tot een aanvaardbaar niveau over de A10 Zuid plaatsvindt maar uitsluitend of grotendeels over de Westrandweg. De ingebruikname van de Westrandweg (naar verwachting in 2012) leidt vanzelf al tot een vermindering van het aantal transporten met gevaarlijke stoffen en dus tot een verlaging van het groepsrisico. De gemeente Amsterdam voert momenteel overleg met het ministerie van Verkeer en Waterstaat teneinde het transport van gevaarlijke stoffen (en in het bijzonder brandbare gassen) te routeren via de toekomstige Westrandweg. De gemeente Amsterdam zet hierbij in op verlaging van de risico's, waarbij de oriëntatiewaarde als richtwaarde geldt.

Ontwikkeling Dok

Ten tijde van het opstellen van deze verantwoording is er nog geen besluit genomen om het Dok (het onder de grond brengen van de A10 en eventueel spoor trein en metro) te realiseren. De realisatie van het Dok verbetert de situatie ten aanzien van de externe veiligheid voor de Zuidas. Met een ondertunneling van de A10 ter hoogte van de Zuidas is deze rijksweg nauwelijks een risicobron meer. De meeste gevaarlijke stoffen, zoals ook LPG, mogen dan namelijk niet meer worden vervoerd.

9.4.5 Effectmaatregelen

Effectgerichte maatregelen zijn voornamelijk bouwkundig van aard. Deze maatregelen zijn gericht op het reduceren van het aantal gewonden, als gevolg van brand of explosies. In de rapportage zijn ter beperking van de effecten van een plasbrand en voor het vrijkomen van toxische dampen bouwkundige maatregelen voorgesteld zoals het projecteren van gebouwen op meer dan 30 meter afstand vanaf de A10, gemeten vanaf de buitenste rand verharding van de linker- of rechterrijstrook, waardoor deze gebouwen buiten het invloedsgebied van een plasbrand zijn gesitueerd. De gebouwen in het plangebied van het Kenniskwartier Noord West zijn op meer dan 30 meter van de A10 Zuid gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0011.png"

Figuur 12 Afstand gebouw > 30 meter afstand vanaf de A10

9.4.6 Maatregelen zelfredzaamheid

Met betrekking tot zelfredzaamheid wordt gekeken naar de zelfredzaamheid van mensen en de mogelijkheden om te kunnen vluchten. De mate van zelfredzaamheid wordt bepaald aan de hand van de mate waarin mensen zelfstandig kunnen besluiten te vluchten en tevens in staat zijn te vluchten. Kinderen, ouderen en minder validen zijn voorbeelden van verminderd zelfredzame mensen. Bij projecten waar de aanwezigheid van deze groepen personen verwacht kan worden, zal (binnen zekere afstand van de weg) extra aandacht moeten worden besteed aan het aspect zelfredzaamheid bij de verantwoording van het groepsrisico. In het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West worden geen functies mogelijk gemaakt waar de aanwezigheid van deze specifieke groep personen wordt verwacht.

Voldoende bedrijfshulpverleners

In de kantoren dienen voldoende bedrijfshulpverleners aanwezig te zijn met voldoende kennis om in het geval van een calamiteit adequaat te kunnen optreden. Deze gebouwen kunnen dan snel en onafhankelijk van de hulpdiensten worden geëvacueerd.

Gebouwuitgangen

De mogelijkheden om een pand te verlaten zijn ook van belang in het kader van zelfredzaamheid. Voorgesteld wordt dat aanwezigen het gebouw en vervolgens het gebied in tegengestelde richting van de A10 kunnen ontvluchten. De entree van het gebouw ligt aan de Gustav Mahlerlaan zodat de aanwezigen in tegengestelde richting kunnen vluchten. Indien advisering van de brandweer daartoe aanleiding geeft, heeft het bestemmingsplan de mogelijkheid om in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning nadere eisen te stellen aan de situering van vluchtwegen. Vluchten vanuit het kantoorgebouw over de naastgelegen bestemmingen past binnen dit bestemmingsplan.

Gebiedsontsluiting

In de inventarisatie is verder per deelproject de ontsluiting beschreven van het langzaam en het gemotoriseerd verkeer. Voor de zelfredzaamheid is het van belang dat aanwezigen het gebied via een andere route kunnen ontvluchten dan de aanrijdroute van de hulpdiensten. In deze routering wordt voorzien binnen het deelgebied Kenniskwartier.

9.4.7 Maatregelen hulpverlening

Voor de hulpverlening wordt gekeken naar:

  • de bereikbaarheid van het gebied;
  • de aanwezige bluswatervoorzieningen;
  • de capaciteit om het maatgevende scenario aan te kunnen.

Deze onderdelen zijn in de rapportage nader toegelicht.

Bereikbaarheid

Bij de mogelijkheden voor zelfredzaamheid is al stilgestaan bij de ontsluiting. Het is aan te bevelen dat een plangebied via twee routes bereikbaar is voor motorvoertuigen. Eén ingang voor de hulpdiensten om het gebied te bereiken en één uitgang voor de vluchtenden om het gebied te verlaten. In het stedenbouwkundig ontwerp voor het Kenniskwartier is hierin voorzien.

Bluswatervoorziening

In de rapportage wordt kort ingegaan op de inzet van bluswater bij ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van voldoende bluswater is een aandachtspunt voor ontwikkeling van de Zuidas. Naast de algemene bluswatervoorziening op de Zuidas, moeten ook de individuele gebouwen beschikken over voldoende blusvoorzieningen. Hierover vindt overleg plaats tussen de ontwerpers en de brandweer.

Hulpverleningscapaciteit

Het aantal mogelijke slachtoffers (gewonden) bepaalt of de brandweer en de geneeskundige hulpverlening in geval van het maatgevende scenario, een BLEVE, de hulpvraag aankunnen. Opschaling vindt plaats wanneer dit noodzakelijk geacht wordt. De brandweer en de geneeskundige hulpverlening kunnen in de huidige situatie aan maximaal 200 – 250 slachtoffers hulp bieden in een bepaald gebied. Dit is gebaseerd op de Leidraad Maatramp en de Leidraad Operationele Prestaties. Door de realisatie van de verschillende deel projecten op de Zuidas neemt de hulpvraag bij incidenten toe. Hiermee stijgt ook de kans dat de hulpvraag bij een ongeval met gevaarlijke stoffen het hulpaanbod overschrijdt. De kans is echter bijzonder gering dat een BLEVE optreedt.

9.5 Conclusie

Uit onderzoek is gebleken dat het te ontwikkelen programma op de bestemmingsplanlocatie (als onderdeel van de totale ontwikkeling van Kenniskwartier en Zuidas) in combinatie met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A10 Zuid leidt tot een toename van het groepsrisico en overschrijding van de oriëntatiewaarde. Om deze reden wordt hierover verantwoording afgelegd, waarbij de aspecten zoals beschreven in de Circulaire zijn betrokken. Daarbij is gekeken naar bron- en effectmaatregelen ter beperking van het groepsrisico en naar zelfredzaamheid (zie paragraaf 9.4 van de toelichting van het bestemmingsplan).

In het kader van het overleg ex art. 3.1.1. Bro heeft met de regionale brandweer nadere afstemming plaatsgevonden en heeft zij in haar schriftelijke reactie aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van externe veiligheid. De adviezen van de regionale brandweer zijn betrokken in het ruimtelijk besluit.

Het ligt in de lijn der verwachting dat na het in gebruik stellen van de Westrandweg (verwacht 2012), het aantal transporten met brandbaar gas en daarmee het groepsrisico, aanzienlijk zal dalen. Het feitelijke groepsrisico zal dan in de nabije toekomst in ieder geval beduidend ónder het berekende groepsrisico liggen. Naar verwachting zal het groepsrisico ook afnemen tengevolge van het afspraken die zijn gemaakt in het convenant LPG-autogas.

De ontwikkeling van dit bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West, als onderdeel van de Zuidas, is voor de gemeente Amsterdam een belangrijke ruimtelijke ontwikkeling en geeft uitvoering aan het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier (besluit gemeenteraad d.d. 16 februari 2011). De ontwikkeling van Zuidas sluit aan bij de gedachte over een duurzame stad waarbij intensief en efficiënt gebruik wordt gemaakt van de schaarse ruimte.

De specifieke locatie van het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West, aan de A10, is uitermate geschikt voor de vestiging van een kantoorfunctie van een dergelijke grote omvang en hoogwaardige uitstraling. Het kantoor wordt vooral langs de A10 gerealiseerd mede om als geluidsbuffer te fungeren voor toekomstige woningbouw. De locatie heeft een onderscheidende kwaliteit (qua ligging en qua beschikbare ruimte) die elders in de Amsterdamse regio in zowel beschikbare bestaande als nieuwbouwlocaties niet wordt gevonden.

Gelet op de verschillende maatregelen en het hiervoor beschreven belang van de voorgenomen ontwikkeling (als onderdeel van de Zuidas) wordt geconcludeerd dat het aanvaardbaar is om voor het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West het groepsrisico te laten toenemen en de oriëntatiewaarde te overschrijden.

Hoofdstuk 10 Bodem

10.1 Toetsingskader

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet in het belang van een goede ruimtelijke ordening worden voorkomen dat wordt gebouwd op verontreinigde grond. Op grond van artikel 8 van de Woningwet (Ww) stelt de gemeenteraad een Bouwverordening vast. Hierin worden onder meer regels gesteld ter voorkoming van het bouwen op verontreinigde grond. Op grond van artikel 7b Ww is het verboden om te bouwen in strijd met deze regels. Derhalve moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemverontreiniging in het plangebied en moet in kaart worden gebracht hoe de eventuele verontreiniging zal worden gesaneerd.

10.2 Resultaten Onderzoeken

Er is archiefonderzoek uitgevoerd naar het mogelijke gevolg van vroegere activiteiten voor de milieuhygiënische bodemkwaliteit voor het gehele Kenniskwartier (Archiefonderzoek locatie VU kwartier te Amsterdam, 29 september 2008). Op basis van dit archiefonderzoek is geconcludeerd dat het gehele gebied Kenniskwartier is aan te merken als niet verdacht. Uitzondering hierop vormen enkele deellocaties waar potentieel verdachte activiteiten (tanks/ bedrijfsactiviteiten/dempingen) hebben plaatsgevonden. Het bestemmingsplangebied Kenniskwartier Noord West behoort niet tot één van deze verdachte locaties blijkt uit de vervolgonderzoeken.

Hiernaast is verkennend (Verkennend bodem- en waterbodemonderzoek Gustav Mahlerlaan Noordstrook VU Kwartier te Amsterdam, 7 mei 2009) uitgevoerd. In de grond en het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Aan het maaiveld is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. De baggerspecie van de oostelijke en westelijke gelegen watergangen hebben als ontvangende waterbodem kwaliteitsklasse A. Tevens kan de baggerspecie van de oostelijke en westelijke gelegen watergangen worden toegepast op of in landbodem als baggerspecie met kwaliteitsklasse industrie en onder oppervlaktewater op waterbodem als baggerspecie met kwaliteitsklasse A. De baggerspecie van de centraal gelegen watergang heeft als ontvangende waterbodem kwaliteitsklasse schoon. De baggerspecie van de centraal gelegen watergang kan worden toegepast op of in landbodem als baggerspecie en onder oppervlaktewater op waterbodem met kwaliteitsklasse schoon. De baggerspecie van de drie watergangen zijn vrij verspreidbaar op aangrenzend perceel. De aangetroffen verontreinigingen geven geen aanleiding tot nader onderzoek of sanerende maatregelen.

I.v.m. de aanleg van de parkeerkelder is ook nog aanvullend bodemonderzoek (Aanvullend bodemonderzoek Gustav Mahlerlaan te Amsterdam, 16 augustus 2010) uitgevoerd. De grond is maximaal licht veontreinigd. Het verhoogde gehalte aan minerale olie heeft een natuurlijke herkomst. In het grondwater is niets verontreinigends aangetroffen. Aan het maaiveld en in de grond is geen asbestverdacht materiaal of asbest waargenomen. Indicatief zijn de resultaten van de af te graven grond als toe te passen bodem getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit en geclassificeerd als 'schoon'. De af te voeren grond kan worden hergebruikt op de locatie of worden afgevoerd naar een erkend verwerker. De bodemlaag onder de aan te leggen parkeerkelder is niet verontreinigd.

10.3 Conclusie

Uit het archiefonderzoek, verkennend en aanvullend onderzoek blijkt dat er naar verwachting geen dusdanige verontreingingen in de bodem aanwezig zijn dat deze aan uitvoering van het bestemmingsplan in de weg zouden staan. Geconcludeerd kan worden dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 11 Water

11.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de plankaart en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  1. 1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  2. 2. de taken van de waterbeherende instantie;
  3. 3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  4. 4. het huidige watersysteem;
  5. 5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

Hieronder wordt eerst de van toepassing zijnde regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de (beleids)regels van de bevoegde lagere organen genoemd.

11.2 Toetsingskader

11.2.1 Wet- en regelgeving

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:

  1. 1. van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  2. 2. de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  3. 3. het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  4. 4. de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

Op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten lidstaten ervoor zorgen dat uiterlijk in het jaar 2015 een 'goede toestand' van de Europese wateren wordt bereikt. Om aan deze verplichting te voldoen stellen waterbeheerders op alle niveaus plannen voor waterbeheer in de zin van de Wet op de waterhuishouding op en nemen – indien noodzakelijk – maatregelen om de goede chemische en ecologische toestand te bereiken.

Nationaal Waterplan

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit komt in de plaats van de Vierde Nota Waterhuishouding. Het beleid in dit plan is gericht op:

  1. a. een goede bescherming tegen overstroming;
  2. b. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  3. c. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  4. d. het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Keur

De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". De Keur AGV 2009 is de waterschapsverordening van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Op 26 november 2009 heeft het Algemeen Bestuur van AGV de Keur AGV 2009 (de Keur) vastgesteld. Deze Keur is op 22 december 2009 in werking getreden voor het beheergebied van AGV. Met de Keur wil AGV de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Naar verwachting zal AGV in 2011 een nieuwe Keur vaststellen.

In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of het rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie in de bodem. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, de verdichting van bestaand stedelijk gebied, de aanleg van kassen of de aanleg van wegen is sprake van het verharden van gebieden waar voordien water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem als gevolg van de aanleg van verhard oppervlak dient daarom te worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding in ieder geval niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Daarom is het in de keur verboden om (zonder vergunning) meer dan 1000 m2 verhard oppervlak aan te leggen in bestaand of nieuw in te richten stedelijk gebied. Daar waar een initiatiefnemer of rechtspersoon meer dan de genoemde oppervlakte verhard oppervlak wil aanleggen dient deze vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap stelt in de vergunning eisen aan de wijze van compensatie die in de vorm van voldoende waterbergend oppervlak in het plangebied dan wel andere vormen van (tijdelijke) waterberging zal worden vereist.

Legger

De legger is een openbaar register van AGV waarin wordt bepaald aan welke eisen (diepte, hoogte, sterkte enz.) de wateren, dijken en kunstwerken moeten voldoen. Het is een openbaar register van het waterschap en dient als uitwerking van de Keur.

Waterbeheerplan AGV 2010-2015

Op 17 juni 2010 heeft het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 goedgekeurd. Het is het eerste waterbeheerplan van AGV in de nieuwe 6-jarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel meegekregen: 'Werken aan water, in en met de omgeving'.

Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema’s is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld worden beoordeeld.

Provinciale waterplan 2010-2015

In het Waterhuisplan "Beschermen, Benutten, Beleven en beheren" zijn de hoofdlijnen van beleid geformuleerd voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem.

Het Waterplan geeft als strategische waterdoelen tot 2040 en acties tot 2015 aan:

  • Het waarborgen met waterschappen en Rijkswaterstaat van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
  • De provincie zal samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat zorgen dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water wordt versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven zorgen voor schoon en voldoende water door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden zorgen voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij hanteert de provincie een integrale gebiedsontwikkeling.

Een belangrijk middel voor het realiseren van de provinciale waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van ons waterbeleid. Alle ruimtelijke opgaven uit het Waterplan zijn integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie.

11.2.2 Waterbeleid Visie Zuidas

In de Visie Zuidas 2009 is reeds uitgebreid aandacht besteed aan water. Water is een ordenend en richtinggevend element bij ruimtelijke ontwikkelingen in Zuidas, bijvoorbeeld voor de aantakking op de omgeving. Tegelijkertijd is waterberging en waterkwaliteit een beginsel voor een duurzame stedelijke omgeving.

De verdichting van Zuidas levert een flinke waterbergingsopgave op. Ter voorkoming van wateroverlast binnen en buiten Zuidas is het stand-still principe uitgangspunt. Dit betekent dat in de trits vasthouden, bergen en afvoeren, allereerst maximaal ingezet wordt op het vasthouden van het gevallen regenwater op kavelniveau, bijvoorbeeld door groene daken en waterpartijen (waterneutrale kavels). Voor berging vormt een robuust net van waterlopen de basis waarop aangetakt kan worden. In dit netwerk is de positie van het Dok belangrijk. Het Dok vormt aan de noordzijde als kunstwerk een verholen waterkering tussen twee watersystemen met een verschillend waterpeil. Daarom zijn minimaal twee robuuste nieuwe waterlopen vereist: aan de noordzijde de Irenegracht, aan de zuidzijde de De Boelegracht.

Verder is aangegeven dat de Irenegracht bovendien als bevaarbaar water een extra dimensie aan Zuidas toe kan voegen. Grondwateroverlast kan worden voorkomen door gebieden integraal op te hogen, de aanleg van watergangen, integrale grondverbetering en het realiseren van grindkoffers. In ieder geval moet de afvoer van grondwater via het rioolstelsel worden voorkomen.

Open water biedt piekberging in traditionele vorm, en biedt ecologische en gebruikswaarde. In een veranderend klimaat met toename van het aantal en de intensiteit van piekbuien is dit een wezenlijke duurzaamheidsvoorwaarde. De genoemde nieuwe waterlopen bieden echter niet voldoende waterberging. Een beperkt aantal gebieden buiten het plangebied Zuidas is aangewezen als bergingsruimte (Amstelpark, Gijsbrecht van Amstelpark en de Schinkeleilanden). Berging in alternatieve vormen zal hiernaast noodzakelijk zijn: water onder sportvelden, in of op parkeergarages, in de openbare ruimte, de Dokconstructie, daktuinen of -vijvers. Deze noodzaak kan tot één van de visitekaartjes van Zuidas gemaakt worden, een voorbeeld van hoe in een hoogstedelijke omgeving de groeiende wateropgave zichtbaar wordt gemaakt.

11.2.3 Projectgebied Kenniskwartier

In het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier zijn de uitgangspunten in overleg met Waternet verder uitgewerkt.

Waterstructuur en kwaliteit

Grote aanpassingen zijn gemaakt ten aanzien van eerdere ontwerpen voor de waterstructuur (Visie Zuidas 2009, Startbesluit Kenniskwartier). Een noordelijk gelegen oost-west verbinding is ruimtelijk niet mogelijk gebleken zonder hierbij een afdoende robuustheid aan de waterstructuur mee te geven. Ook het doortrekken van de De Boelegracht conform het projectbesluit De Boelelaan is komen te vervallen. Ruimtelijk gemotiveerd om de campus functie over de De Boelelaan heen beter te kunnen verbinden, alswel het verbinden van de VUmc en de campus over de Boechorststraat. Op het schaalniveau van het plangebied Zuidas heeft het Kenniskwartier zo een flinke wijziging van de waterstructuur teweeg gebracht.

De belangrijkste aanpassing van de waterstructuur is dat de gracht in de Boelelaan wordt vervangen door een waterstructuur ten oosten en ten zuiden van de Universiteitskavel. De Boelelaan wordt hiermee een verbindende element en niet meer een scheidende element in het Kenniskwartier, met voldoende ruimte voor de afwikkeling van het doorgaand verkeer en inpassing van een kabel- en leidingenstrook. De hoofdingangen van de Universiteitsgebouwen en mogelijkheden voor voorzieningen in de plinten worden kenmerkend voor deze stadsstraat. De Spoorslagsloot (de watergang direct ten zuiden van de ringweg A10-zuid) wordt ter hoogte van de afslag van de snelweg vervangen door een robuuste grindkoffer en ophoging van het maaiveld, waarmee ruimte ontstaat voor het doortrekken van de fietsroute van de Gustav Mahlerlaan en toekomstige ontwikkelingen aan de Amstelveenseweg.

Door de wijzigingen in de waterstructuur zijn vrijwel alle waterthema’s opnieuw beschouwd. De zuidelijke ligging en het dempen van de bestaande watergangen leidt ertoe dat watergangen uit het gebied verdwijnen. De waterstructuur wordt nu langs de randen van het projectgebied ontwikkeld en blijft zo een grens vormen tussen het Kenniskwartier en de rest van Buitenveldert.

Met het vervallen van de noordelijk loop in het watersysteem en het behouden van de bestaande waterinlaat vanuit De Nieuwe Meer onder de Amstelveenseweg door ontstaat hier een doodlopende tak. Dit staat haaks op het principe van een robuuste waterstructuur zonder doodlopende watergangen. Extra aandacht voor de waterkwaliteit is hierom gewenst. Oplossingen hierbij zijn een voldoende brede waterpartij, uitmonden van HWA-afvoer op de kop van de doodlopende watergang, een waterkunstwerk middels fontein die stroming en beluchting van het oppervlakte water verzorgt of een tijdelijke verbinding tussen Spoorslag- en Boelesloot.

Waterberging

In het Startbesluit Kenniskwartier is een waterbergingsopgave van 4,7 ha geformuleerd tezamen met een alternatieve waterberging van 10.000 m3. Deze kwantificering is conform de waterbergingskaart afgeleidt van de “Berekeningssytematiek en Referentiesituatie” (Waternet, 2008) voor het gehele plangebied van de Zuidas. Onder voorwaarde van een robuuste waterhuishouding kan een deel van de traditionele waterbergingsopgave middels alternatieve waterbergingen ingevuld worden.

De grootschalige alternatieve waterbergingen op Zuidas zijn geprojecteerd onder de sportvelden in het Kenniskwartier. Eerdere verkenningen hebben aangetoond dat een bergingskelder van 10.000 m3 per sportveld te realiseren is. De waterstructuur op de plankaart heeft een oppervlakte van 2.4 ha. De opgave voor extra waterberging is toegenomen tot 3.3 (2,3 ha vanwege het te kleine wateroppervlak en 1,0 ha als 15%-compensatie voor de extra hoeveelheid verharding) doordat minder water in de plankaart voorkomt ten opzichte van de waterbergingskaart. Middels uitbreiding van de alternatieve waterberging kan dit worden opgelost. Van belang daarbij is dat dit in open verbinding met het watersysteem staat en onder voorwaarde dat het watersysteem robuust genoeg is om het water voldoende snel door het systeem te laten verplaatsen. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat het groene middenterrein binnen het zuidelijk deel van het VUmc conform de plankaart als onverhard oppervlak ingericht wordt (dus met een waterdoorlatend maaiveld en zonder een ondergrondse parkeergarage). In plaats van de aanleg van extra oppervlaktewater wordt de waterberging gerealiseerd als alternatieve waterberging (1 m³ alternatieve waterberging is in de Zuidas ongeveer gelijk aan 2,5 m² oppervlaktewater). Deze extra alternatieve waterberging voor de afwijking tussen de plankaart en de waterbergingskaart moet een inhoud van minimaal 13.000 m³ hebben. De totale hoeveelheid alternatieve waterberging in het deelgebied Kenniskwartier komt dan op 25.000 m³ (circa 2,5 voetbalveld).

Grondwater

In een onderzoek van IBA (Wateradvies Kenniskwartier, versie 10 maart 2010, zie ook paragraaf 11.3) is een grondwater modellering voor de aangepaste waterstructuur opgenomen die laat zien dat met het verwijderen van de waterstructuren uit het middengebied en noordelijk deel er zonder aanvullende maatregelen een grondwaterstandstijging in het noord-westelijke deel optreedt. Bij demping van de Spoorslagsloot zal een andere verticale afsluiting moeten worden gerealiseerd. De ondergrondse parkeergarages in de noordelijke kantorenstrook kunnen de kwelstroming vanuit de Amstellands boezems belemmeren en de rol overnemen van de verticale afsluiting. Voor de ontwikkelende gebieden in het noordelijk deel dient plaatselijk een ophoging van het maaiveld plaats te vinden. Ook zal een grindwaterkoffer worden aangelegd ten noorden en westen van het VUmc om de grondwaterstanden hier te beheersen, aangezien het hier i.v.m. aanwezige bebouwing niet mogelijk is om het maaiveld te verhogen.

Hemelwater

In de opeenvolgende visies en PvE’s is telkens de ambitie geuit om op minimaal 40% van het verhard oppervlak, het hemelwater vertraagd tot afvoer te brengen. Dit kan zowel op de daken van gebouwen, de kavel als de openbare ruimte. Dit kan middels een combinatie van groene/blauwe daken, infiltratievoorzieningen, waterpleinen, wadi’s of eventuele andere technische oplossingen die ervoor zorgen dat hemelwater niet direct het oppervlaktewater belast. Waternet is voornemens om dit vast te leggen in een waterretentie nota welke geldt zodra deze is vastgesteld. Deze eis kan in toekomstige bouwenveloppen worden vastgelegd. De combinatie van voldoende vertraagde afvoer van hemelwater en voldoende waterberging maken het tot een goed werkend systeem. Hemelwater wordt via een gescheiden rioolstelsel afgevoerd op het oppervlaktewater.

11.3 Resultaten Onderzoek En Conclusie

In een rapportage van het IBA (Wateradvies Kenniskwartier, 10 maart 2010) worden de effecten van de ontwikkeling van het gehele deelgebied Kenniskwartier op het grondwater- en oppervlaktewatersysteem bepaald. Daarnaast worden oplossingsrichtingen aangedragen bij een onwenselijke beïnvloeding van het watersysteem. Het bestemmingsplangebied en de daarin opgenomen ontwikkeling maakt van deze rapportage onderdeel uit en zal als één van de eerste kavels worden ontwikkeld vooruitlopend op de rest van het deelgebied Kenniskwartier. Uit het onderzoek blijkt dat met name het aspect grondwater en de effecten daarop als gevolg van de gehele ontwikkeling van het Kenniskwartier, en dus ook van voorliggend bestemmingsplan, de nodige aandacht verdient.

Waterafvoer

Een deel van de Spoorslagsloot zal moeten worden gedempt om de bestemmingsplankavel te ontwikkelen. Hierdoor wordt de bestaande oost-westverbinding verbroken en buiten gebruik gesteld. Dit heeft tot gevolg dat het oppervlaktewater via andere watergangen in het Kenniskwartier moet worden afgevoerd. Uit berekeningen is gebleken dat dit tot een extra opzetting van het waterpeil kan leiden van maximaal 0.08 m.

Waterberging

Bij demping van bestaand water en toename van de verharding door o.a. bebouwing zal de belasting op het oppervlaktewater toenemen. Plaatselijke demping van oppervlaktewater moet worden gecompenseerd met de aanleg van nieuw oppervlaktewater of alternatieve waterberging (1 m3 alternatieve waterberging is gelijk aan 2,5 m3 oppervlaktewater). Op de Zuidas geldt dat per 1000 m2 extra verhard oppervlak 150 m2 extra wateroppervlak moet worden gerealiseerd. Naast de realisatie van de werkelijke waterberging moet er ook getracht worden circa 40% van het verharde oppervlak als watervertragend in te richten.

Uit het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier blijkt dat als het gehele plangebied is ontwikkeld er in voldoende mate wordt gecompenseerd. Aangezien specifiek voor deze bestemmingsplanontwikkeling in een eerder stadium moet worden gecompenseerd is naar andere oplossingen gezocht. Compensatie is reeds gerealiseerd in het Amstelpark en het Gijsbrecht van Amstelpark.

In samenspraak met Rijkswaterstaat worden de hemelwaterlozingen van de A10 op het te dempen oppervlaktewater van de Spoorslagsloot zonodig opgevangen en verlegd naar het te handhaven oppervlaktewater. De afwaterende functie zal worden gewaarborgd.

Grondwater

In de huidige situatie vangt de Spoorslagsloot ten noorden van het Kenniskwartier de kwelstroming vanuit het noorden (de Amstellandboezem) op. Door (gedeeltelijke) demping van deze Spoorslagsloot zal de opvangende werking teniet worden gedaan en zal er een hogere grondwaterstand optreden ter plaatse van het Kenniskwartier. Oplossing om de grondwaterstand te verlagen is gelegen in het blokkeren van de grondwaterstromen van het noorden naar het zuiden door het bouwen van een ondergrondse constructie (in de vorm van parkeerkelders of damwanden) en door het ophogen van het maaiveld. Bij een gedeeltelijke demping van de Spoorslagsloot moet de afstand van de te handhaven sloot tot een nieuwe damwand / wand parkeerkelder worden geminimaliseerd (maximum afstand van circa 10 meter) om zo te voorkomen dat er alsnog grondwater van het noorden naar het zuiden kan stromen en tot een te hoge grondwaterstand leidt.

Door de demping van de Spoorslagsloot en de aanleg van de parkeerkelder ontstaat een hogere grondwaterstand ten noorden van het bestemmingsplangebied. Ten noorden van het plangebied is het (hoger gelegen) talud van de A10 gesitueerd. De grondwaterstand blijft voldoende onder dit talud en het opgehoogde maaiveld zodat hier geen problemen ontstaan en wordt voldaan aan de gemeentelijke grondwaternorm.

Waterkwaliteit

Door gedeeltelijke demping van de Spoorslagsloot, ter plaatse van dit bestemmingsplangebied, onstaan watergangen zonder doorstroming. Door één van de volgende oplossingen wordt de waterkwaliteit op peil gehouden: uitmonden van hemelwaterafvoer op de kop van de doodlopende watergang; een waterkunstwerk middels fontein die stroming en beluchting van het oppervlaktewater verzorgt of een tijdelijke verbinding tussen Spoorslag- en Boelesloot.

11.4 Watertoets

Het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier en de daarin opgenomen waterparagraaf is in overleg met Waternet tot stand gekomen. Waternet heeft zitting gehad in de projectgroep en via die projectgroep haar inbreng geleverd. Inhoudelijk wordt kortheidshalve verwezen naar het gestelde onder paragraaf 11.2.3.

Hoofdstuk 12 Natuur En Landschap

12.1 Algemeen

Twee wettelijke regelingen zijn van belang:

  1. 1. de Natuurbeschermingswet 1998 (NBW 1998) voor de gebiedsbescherming;
  2. 2. de Flora- en faunawet (FFW) voor de soortenbescherming.

Daarnaast zijn waardevolle gebieden uit de ecologische hoofdstructuur beschermd op basis van beleid, zoals het Structuurschema Groene Ruimte of het provinciale ecologische beleid. De effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten moeten worden onderzocht en getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.

12.2 Toetsingskader

Natuurbeschermingswet

Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van een Natura 2000 gebied kan verslechteren of verstoren (dit wordt de verslechterings- en verstoringstoets genoemd) dient er een vergunning op grond van de Nb-wet te worden aangevraagd. Als de activiteit waarvoor een vergunning op grond van de Nb-wet nodig is, (onlosmakelijk) samenhangt met activiteiten waarvoor tevens een omgevingsvergunning nodig is, wordt de vergunning op grond van de Nb-wet opgenomen in de omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag is in dat geval het bestuursorgaan dat de omgevingsvergunning verleend (in de meeste gevallen het college van B&W van de betreffende gemeente), maar Gedeputeerde Staten hebben verplicht adviesrecht waarvan niet mag worden afgeweken.

Indien het plan bovendien mogelijk significante negatieve gevolgen heeft voor deze gebieden dient een passende beoordeling gemaakt te worden. Significant negatieve gevolgen treden op als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied worden aangetast. Is dit het geval, dan kan alleen een vergunning worden verkregen indien wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria. Dat wil zeggen voor het plan moeten dan geen alternatieven zijn, er dient sprake te zijn van een dwingende reden van groot openbaar belang en er is voorzien in compenserende maatregelen.

Flora en faunawet

Op grond van de Flora en Faunawet (Ffw) zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.

Voor algemene soorten, geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw. Voor overige soorten is geen ontheffing nodig indien de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld die de Minister van LNV heeft goedgekeurd. Bij naleving van deze gedragscode geldt er dan ook een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Voor tabel 3, bijlage IV Habitatrichtlijn-soorten en vogelsoorten geldt deze vrijstelling echter niet bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting. Indien een verbodsbepaling van de Ffw aan de orde is, zal voor deze soorten ontheffing moeten worden aangevraagd.

Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. In het geval van soorten die zijn opgenomen op bijlage IV van de Habitatrichtlijn, kan ontheffing slechts worden verleend wanneer er, naast de voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, geen andere bevredigende oplossing bestaat en met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Ffw aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit zal zich voordoen wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de Ffw kan worden verleend. In dat geval is het bestemmingsplan vanwege de Ffw niet uitvoerbaar.

Het bevoegd gezag voor de verlening van ontheffingen is de Minister van LNV. Indien de handelingen waarvoor ontheffing nodig is, (onlosmakelijk) samenhangen met activiteiten waarvoor tevens een omgevingsvergunning nodig is, wordt de Ffw-ontheffing opgenomen in de omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag is in dat geval het bestuursorgaan dat de omgevingsvergunning verleent (in de meeste gevallen het college van B&W van de betreffende gemeente), maar de minister van LNV heeft verplicht adviesrecht waarvan niet mag worden afgeweken.

12.3 Resultaten Onderzoeken En Conclusie

Het bestemmingsplangebied maakt geen onderdeel uit van en ligt ook niet in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden) of als provinciale ecologische hoofdstructuur. Ook maakt het bestemmingsplangebied geen onderdeel uit van de Hoofdgroenstructuur.

Uit de natuurtoets blijkt dat er (op eventuele vleermuizen na) geen op grond van de Flora en Fauna wet ontheffingsplichtige diersoorten voorkomen in het plangebied. Uit nader onderzoek zou kunnen blijken dat er vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig zijn. Als blijkt dat er inderdaad vaste verblijfsplaatsen voor vleermuizen aanwezig zijn dan kunnen voldoende mitigerende maatregelen worden uitgevoerd. Door het nemen van voldoende mitigerende en compenserende maatregelen is een ontheffingsaanvraag niet nodig. Maatregelen waar aan kan worden gedacht zijn het aanbrengen van verblijfplaatsen voor vleermuizen in de nieuwbouw en planten van planten, struiken en bomen afgestemd op de voedselbehoefte van vleermuizen. Het bestemmingsplan laat deze maatregelen toe.

Bij het kappen van bomen en het verwijderen van struiken en ruigte wordt rekening gehouden met het broedseizoen van vogels. Afhankelijk van soort en weer loopt dit seizoen van half februari tot augustus. Het verwijderen van ruigte en struweel wordt in één richting uitgevoerd zodat kleine zoogdieren kunnen vluchten.

De dempingswerkzaamheden worden buiten de voortplantingstijd (april - augustus) van vissen uitgevoerd. Het water wordt in één richting en rustig gedempt zodat vissen kunnen vluchten en/of het water wordt middels elektrisch vissen leeggevangen.

Onder de voorwaarde dat bovenstaande mitigerende maatregelen voldoende worden uitgevoerd is er geen negatief effect te verwachten op de beschermde soorten. De Flora en faunawet staat dan ook niet in de weg aan de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 13 Duurzaamheid

13.1 Duurzaamheid Zuidas

In de Zuidas, waar dit bestemmingsplangebied Kenniskwartier Noord West onderdeel van uitmaakt, speelt duurzaamheid al jaren een prominente rol, hetgeen ook uitgewerkt is in het Duurzaamheidsplan van de Zuidas (2008). Belangrijk duurzaamheidaspect aan het concept van de Zuidas is dat op één locatie sprake is van een sterke verdichting rondom een OV-knooppunt. Door realisatie van kantoorruimte, woningen en voorzieningen op één locatie die goed met het openbaar vervoer te bereiken hoeven dergelijke ontwikkelingen niet op diverse andere locaties gerealiseerd te worden.

Het Duurzaamheidsplan Zuidas van mei 2008 bevat de volgende ruime definitie van duurzaamheid: 'duurzame ontwikkeling staat voor het behoud van de natuurlijke omgeving, minimaal gebruik van niet-vernieuwbare bronnen en materialen, het ondersteunen van sociale vooruitgang door gezondheid en welzijn, gelijkheid en kansen, en het bevorderen van verbonden, actieve en veilige gemeenschappen en economische groei'. Ook wordt het Brundtland-rapport (1987) aangehaald: 'Een duurzame ontwikkeling geeft vorm aan de behoeftes van de huidige tijd zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties te beperken'.

In het Duurzaamheidsplan Zuidas is een groot aantal concrete plannen en acties opgenomen. Deze zijn opgehangen aan acht aandachtsgebieden, waarbij voor elk aandachtsgebied doelstellingen zijn geformuleerd. Voor elk aandachtsgebied is tevens een aantal concrete maatregelen of acties benoemd. De aandachtsgebieden zijn:

  1. 1. Energie en CO2
  2. 2. Gezondheid en welzijn
  3. 3. Diversiteit en maatschappelijke verantwoordelijkheid
  4. 4. Materiaal
  5. 5. Afval
  6. 6. Verkeer en mobiliteit
  7. 7. Microklimaat
  8. 8. Ecologie en landschap

Op enkele thema's wordt hieronder nader ingegaan. Voor een uitgebreide en volledige beschrijving kan het Duurzaamheidsplan Zuidas geraadpleegd worden.

Algemeen

De hoge concentratie van wonen en werken aan de Zuidas vergroot de mogelijkheden om op projects- en gebiedsniveau efficiencyslagen te maken waar het gaat om (gemeenschappelijke) voorzieningen, het gebruiken van energieoverschotten voor energietekorten, etc. In de ondergrond dienen daarvoor de voorzieningen te worden getroffen. Eerder heeft Zuidas al aangetoond dat de aanleg van een integrale leidingentunnel de nagestreefde efficiency naderbij brengt. In ontwerpen van gebouwen en ook van een gebied kan rekening worden gehouden met voorzieningen als PV-panelen die nu nog (te) duur zijn, maar waarvan een prijsdaling wordt voorzien. Flexibiliteit is daarbij het leidende principe.

Energie en CO2

De mogelijkheden van warmte-koudeopslag zijn geïnventariseerd en zullen zo optimaal mogelijk worden ingezet bij de ontwikkeling van de Flanken. Stadsverwarming en Stadskoeling leveren de rest van de energie. De optimale mix wordt door de gebruikers zelf bepaald. Zuidas laat daartoe een onderzoek instellen door het Centrum voor Energievraagstukken (CvE) van de UvA. Door samenwerking komt men tot optimalisatie zowel in de beperking van uitstoot als in de kosten. Eigen energieopwekking zal voorts bestaan uit PV-panelen. Van windenergie kan op deze locatie, gezien de nabijheid van Schiphol met alle beperkingen vandien, geen substantiële bijdrage worden verwacht. In voorliggend bestemmingsplan is warmtekoude opslag mogelijk gemaakt.

Klimaat en water

Het beperken van het 'urban heatisland effect' is een stedenbouwkundige en architectonische opgave. De diverse stedenbouwkundige plannen voorzien reeds in voldoende 'natuurlijke ventilatie' van het gebied, zonder dat dit leidt tot windhinder in andere seizoenen. Materiaalgebruik voor de gevels van gebouwen en bomen kunnen het effect verder beperken. Het gebied is echter wel een stedelijk gebied. Enige extra opwarming in de zomer is niet te voorkomen.

Materiaal en afval

De Zuidas zelf zet vooral in op het voorkomen van afval door 'slimmer' te bouwen. Hierdoor zijn gewichtsbesparingen bij gebouwen mogelijk tot 60%. Dat scheelt niet alleen materiaal, maar ook transport en het voorkomen van het afvoeren van bouwmateriaal als afval. In de openbare ruimte wordt door standaardisering van het materiaal de mogelijkheid van hergebruik groter. Slimme aanleg van (ondergrondse) infrastructuur moet ertoe leiden dat de openbare ruimte niet voortdurend 'op de schop' hoeft.

Leefklimaat

De onderlinge cohesie wordt vergroot door realisatie van de verschillende deelgebieden van de Flanken. Het leefklimaat wordt hierdoor duidelijk versterkt, omdat dan sprake is van doorlopende structuren, minder braakliggende/donkere plekken, waardoor het gebied toekomstvaster wordt.

In een private erfpachtovereenkomst met de ontwikkelaar van het kantoorgebouw zijn afspraken vastgelegd dat het gebouw voldoet aan de normstelling van BREEAM excellent.

Veel duurzaamheidsconcepten en -filosofieën (zoals BREEAM, C2C, Duurzaam bouwen) richten zich o.a. op het concrete niveau van producten, productieprocessen en gebouwen. Voor ruimtelijke plan- en besluitvorming (het niveau van de gebiedsontwikkeling), bestaat er (ondanks al de aandacht die daar al decennia aan wordt geschonken) geen duidelijk kader. Veel aandacht richt zich (niet ten onrechte) op gebouwen.

13.2 Breeam

BREEAM is een meetinstrument voor de beoordeling van de duurzaamheid van gebouwen. De afkorting staat voor Building Research Establishment Environmental Assessment Method. De toevoeging NL geeft aan dat het de voor Nederlandse markt aangepaste versie betreft. In Engeland wordt inmiddels 20 jaar met BREEAM gewerkt, en ook daarbuiten wordt BREEAM (International) vaak toegepast.

De methode is inmiddels ruim een jaar beschikbaar voor de Nederlandse markt en het lijkt erop dat het zich ontwikkelt tot dé duurzaamheidstandaard in Nederland. Grote ontwikkelaars en beleggers werken inmiddels met het label. Het succes is mede te danken aan de transparante wijze waarop wordt gewerkt en de kwaliteitsborging van het label. Op basis van het ontwerp van het gebouw vindt een eerste toets plaats waarmee een Voorlopig Certificaat, met beperkte houdbaarheid, kan worden verkregen. Na ingebruikname van het gebouw volgt een definitieve toetsing op duurzaamheid voor het Definitieve Certificaat. Beide toetsen worden nog (steekproefsgewijs) geverifieerd door de Dutch Green Building Council, de licentiehouder van BREEAM in Nederland. Hiermee wordt de kwaliteit gegarandeerd.

Binnen BREEAM wordt vastgoed op een groot aantal duurzaamheidaspecten beoordeeld. Deze zijn ondergebracht in een negental categorieën. Ieder categorie heeft een vastgestelde weging. De negen categorieën met hun wegingen zijn:

  • Management 12%
  • Gezondheid 15%
  • Energie 19%
  • Transport 8%
  • Water 6%
  • Materialen 12,5%
  • Afval 7,5%
  • Landgebruik en ecologie 10%
  • Vervuiling 10%

De scores die behaald kunnen worden zijn:

  • Pass minimaal 30%
  • Good minimaal 45%
  • Very Good minimaal 55%
  • Excellent minimaal 70%
  • Outstanding minimaal 85%

In een private erfpachtovereenkomst met de ontwikkelaar van het kantoorgebouw is vastgelegd dat het kantoorgebouw wordt gerealiseerd met als score BREEAM Excellent.

Naast gebouwgebonden credits, worden ook een aantal omgevingsfactoren beoordeeld. Hiermee worden in feite de keuze voor een goede (duurzame) locatie gestimuleerd. Het is juist op dit vlak dat de uitvoering van het gemeentelijk duurzaamheidbeleid aansluiting vindt bij duurzaam vastgoed. Bij de vergelijking tussen de aspecten van het duurzaamheidbeleid voor het Kenniskwartier en de categorieën van BREEAM-NL zijn de overeenkomsten zichtbaar. Positieve omgevingsfactoren als gevolg van het duurzaamheidbeleid dragen dus direct bij aan de score van het vastgoed.

Hoofdstuk 14 Hoogbouwaspecten

14.1 Bezonning

In het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier wordt ingegaan op het aspecten bezonning en lichttoetreding.

De plankaart en voorbeeldverkaveling zijn zo opgesteld dat er voldoende woonkwaliteit gerealiseerd kan worden. Dit lukt door bijvoorbeeld de hoogte van de bebouwing direct aan de woningen lager te houden (geen torens) en de binnenterreinen op een minimaal maat te houden.

Er bestaan overigens geen landelijk wettelijk vastgelegde normen of eisen waaraan plannen ten aanzien van de bezonning in relatie tot bestaande functies moeten voldoen. In het Bouwbesluit is wel regelgeving voor daglichttoetreding opgenomen maar dit heeft geen betrekking op schaduwwerking van het ene gebouw op het andere. Ten einde de resultaten van het bezonningsonderzoek te kunnen beoordelen kan gebruik gemaakt worden van een TNO-norm. Deze norm (of een afgeleide daarvan) wordt door verschillende gemeenten gehanteerd bij het uitvoeren van een bezonningsstudie bij een gebiedsontwikkeling. De TNO-norm gaat uit van het criterium dat woningen ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag op het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam moeten krijgen gedurende de periode van 19 februari tot 21 oktober (gedurende 8 maanden). Op basis hiervan kan de schaduwwerking beoordeeld worden. De TNO-norm geeft ten aanzien van de bezonningsuren een richtlijn.

De nieuwbouw die door het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt betreft geen woningbouw. Ook in de directe nabije omgeving is geen woningbouw voorzien. Het plan voldoet aan de gehanteerde criteria.

Figuur 13a t/m 13d Bezonningsdiagram voorbeeldverkaveling Kenniskwartier

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0012.png"

Figuur 13a 21 maart, 10.00 uur

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0013.jpg"

Figuur 13b 21 maart, 12.00 uur

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0014.jpg"

Figuur 13c 21 maart, 14.00 uur

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0015.jpg"

Figuur 13d 21 maart, 16.00 uur

14.2 Windhinder

Op basis van het stedenbouwkundig plan voor het gehele Kenniskwartier is een indicatief onderzoek verricht naar de te verwachte windklimaatsituatie in het gehele Kenniskwartier (Windklimaatonderzoek op basis van CFD-berekeningen, Peutz d.d. 5 oktober 2010). Het bestemmingsplangebied maakt hier onderdeel van uit. Hieruit blijkt dat het windklimaat in het bestemmingsplangebied Kenniskwartier Noord West op basis van deze eerste indicaties ongunstig is. Dit ongunstige windklimaat wordt veroorzaakt door de vrij brede open straten om het bestemmingsplangebied heen in combinatie met de vrij open ligging voor de overheersende windrichtingen. Tijdens de fase van uitwerking van het bouwplan is het mogelijk om het windklimaat te verbeteren. Hiervoor zijn verschillende oplossingen denkbaar zoals het plaatsen van windremmende elementen bij de hoeken van het gebouw. Deze uitwerkingen kunnen het lokale windklimaat fors verbeteren en op deze wijze kan alsnog een gunstig windklimaat worden bereikt. In dit bestemmingsplan is een nadere eis regeling opgenomen waarmee burgemeester en wethouders ter voorkoming van eventuele windhinder nadere eisen kunnen stellen met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van gebouwen. Deze regeling heeft betrekking op een gebouw hoger dan 30 meter. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen dat een onderzoek naar eventuele windhinder wordt overlegd. In het uiterste geval kan het daarbij gaan om een windtunnelonderzoek.

14.3 Luchthavenindelingsbesluit (Lib)

Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart.

Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven.

De genoemde beperkingen betreffen:

  1. 1. De bebouwing en het gebruik van gronden in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenverkeer;
  2. 2. De bebouwing en het gebruik van gronden in verband met de geluidsbelasting vanwege het luchthavenverkeer;
  3. 3. De maximale bouwhoogte van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer;
  4. 4. Bebouwing die, of een gebruik dat vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer.

Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.

Overigens wordt het LIB rond het jaar 2014 herzien. Ten tijde van het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan was het nog niet duidelijk wat de gevolgen van dat toekomstige LIB zullen zijn.

In artikel 8.8 lid 1 van de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.

Het voorliggende plan valt geheel binnen het beperkingengebied van het LIB. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden.

Op onderstaande figuur is voor het plangebied aangegeven welke waarden dit zijn. De hoogtes zijn gerelateerd aan de referentiehoogte van de luchthaven: -4.00 m N.A.P. Dit betekent dat van de op de onderstaande kaart aangegeven hoogtes nog vier meter moet worden afgetrokken om te komen tot de maximaal toelaatbare hoogtes ten opzichte van N.A.P. in het projectgebied Kenniskwartier Noord West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0016.png"

Figuur 14 Uitsnede hoogtebeperkingen LIB

De maximaal toelaatbare bouwhoogte van het LIB ter plaatse van het bestemmingsplangebied loopt op van circa 59,5 meter + N.A.P. aan de westkant van het gebied tot ongeveer 60,9 meter + N.A.P. aan de oostkant van het plangebied. Dit is inclusief ondergeschikte bouwdelen als technische ruimten en technische installaties. Deze hoogtes zijn ook als maximaal toegelaten in de regels opgenomen.

maximale bouwhoogte: 59,5 meter aan de westkant van het bestemmingsvlak onder een hellingshoek van 0,9° tot 60,9 meter aan de oostkant van het bestemmingsvlak. Peil = N.A.P.

De hoogte van het bestaande maaiveld van de Gustav Mahlerlaan is circa 0,50 meter - NAP.

Het LIB vormt dan ook geen belemmering voor vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 15 Cultuurhistorie En Archeologie

15.1 Algemeen

Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed moet worden behouden en vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat niet alleen om de erkende monumenten. De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de karakteristiek van de cultuurhistorische elementen of gebieden, maar ook van de strategieën: instandhouding, aanpassing en vernieuwing. Het gaat om maatwerk. Van belang zijnde aspecten zijn: (archeologische) rijksmonumenten, (toekomstige) gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten (kaart 5 van het streekplan), cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwingsstroken, gebouwen en onderdelen van dorpskernen alsmede bekende en te verwachten archeologische waarden.

In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat zij aanwezig zijn, zal hiermee rekening moet worden gehouden bij het ontwikkelen van gebied. Het archeologisch erfgoed kan zijn:

  1. 1. beschermde terreinen op grond van de Monumentenwet;
  2. 2. terreinen van groot archeologisch belang volgens de Archeologische Monumenten Kaart;
  3. 3. terreinen met reële archeologische verwachtingswaarden volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden.

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.

15.2 Toetsingskader

Monumentenwet

De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan de bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet ten behoeve van de archeologische monumentenzorg 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden. Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan in een bestemmingsplan voor het bouwen van een bouwwerk of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden hiervoor een omgevingsvergunning verplicht worden gesteld. Daarbij kan in een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg bepaald worden dat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

Archeologiebeleid Provincie Noord-Holland

Met het in werking treden van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is de verhouding tussen de provincie en de gemeenten gewijzigd. In het beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland omschrijft de provincie haar rol. Hierbij staat de samenwerking met gemeenten op basis van gemeentelijke en de provinciale structuurvisie centraal. Tevens handhaaft de provincie de Belvedère-benadering, waarin behoud van cultuurhistorie door ontwikkeling wordt nagestreefd. Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en projectbesluiten met een Beeldkwaliteitplan hanteert de Provincie tevens het beleidskader en het streekplan. Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening in acht te nemen.

In het beleidskader is opnieuw de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) opgenomen, waarin gebieden, die naar verwachting archeologisch waardevol zijn, zijn aangewezen als provinciale archeologische attentiegebieden. De waardestellingen van de CHW zijn bedoeld als primaire algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering behoeven.

De provinciale beleidsintentie is om invulling aan de primaire doelstelling van het Verdrag van Malta te geven en archeologische reservaten aan te wijzen. Deze gebieden dienen om archeologische monumenten duurzaam te beschermen en te beheren en daarmee voor toekomstig onderzoek te bewaren. Daarnaast betrekt de provincie nadrukkelijk culturele waarden, waaronder ook archeologie, bij de realisatie van de ruimtelijke- en stedelijke vernieuwing.

Archeologiebeleid Amsterdam

In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.

De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.

Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de omgevingsvergunning worden gesteld.

Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

15.3 Resultaten Onderzoeken

Door Bureau Monumentenzorg & Archeologie van Amsterdam is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage Archeologisch bureauonderzoek, plangebied Kenniskwartier, BO 10-039 Amsterdam d.d. juni 2010 en Erratum beleidsregels archeologisch bureauonderzoek Kenniskwartier (10-039) d.d. 15 september 2010). Het onderzoek heeft betrekking op het gehele zogenoemde Kenniskwartier. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is daarvan een onderdeel. Met het onderzoek is het cultuurhistorische verleden van het plangebied in kaart gebracht, waarmee een beeld is verkregen van de archeologische sporen die in de bodem aanwezig kunnen zijn.

De historisch topografische kartering heeft geresulteerd in een overzicht van archeologische informatie over de ontwikkeling van het Kenniskwartier. Van dit ruimtelijke en landschappelijke beeld is een archeologische verwachting opgesteld die omgezet is naar een beleidskaart. De kaart biedt een specificatie van de beleidsregels en maatregelen voor de vereiste archeologische monumentenzorg.

De beleidskaart maakt onderscheid tussen een zone met een hoge archeologische verwachting, een zone met een lage archeologische verwachting en een zone die vrijgesteld is van verder archeologisch onderzoek. Elke zone kent een specifieke normering om vast te stellen of en in welke mate eventueel archeologisch veldonderzoek nodig is in eventuele bouwplanontwikkeling. Een specificatie van deze beleidsregels per zone is te vinden op de beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1007BPGST-OH01_0017.jpg"

Figuur 15 Beleidskaart archeologie

Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld moet worden zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

15.4 Conclusie

De conclusies en adviezen zijn in het bestemmingsplan overgenomen. Uit het archeologisch bureauonderzoek zoals dat door Bureau Monumtentzorg & Archeologie is uitgevoerd, volgt dat er voor het plangebied twee verschillende verwachtingzones zijn te onderscheiden:

  • een zone met beleidscategorie 8 bij lage verwachting;
  • een zone met beleidscategorie bij lage en negatieve verwachting.

Aangezien het bestemmingsplangebied kleiner is dan 10.000 m2 is de uitzondering van nader archeologisch onderzoek van toepassing en is er dan ook geen dubbelbestemming in de bestemmingsplanregels opgenomen.

Wel geldt voor het gehele plangebied de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld moet worden zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

Hoofdstuk 16 Juridische Planbeschrijving

16.1 Algemeen

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en de presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort, dat bestemmingsplannen uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) is op het voorliggende plan toegepast, om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels zijn opgenomen (bijvoorbeeld de Overgangsregels), zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en regels, vergezeld van een toelichting. De plankaart heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De plankaart vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels.

Waar de overige hoofdstukken van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft dit hoofdstuk een toelichting op de bestemmingsplanregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de plankaart. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels en de plankaart. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht. Aangezien alle onderdelen van de plankaart verbonden zijn met één of meer regels, wordt daarbij ook de plankaart toegelicht.

Het plan is gemaakt met behulp van RO-Plan, een softwarepakket waarmee bestemmingsplannen digitaal en volgens de standaard van het Handboek Amsterdamse bestemmingsplannen kunnen worden getekend en voorzien van de bijbehorende voorschriften.

Het bestemmingsplan is door particulieren te raadplegen op internet. Bij het aanklikken van een bestemming met de muis verschijnen de voorschriften die erop van toepassing zijn in beeld. Op deze wijze wordt het bestemmingsplan toegankelijker voor particulieren. Daarnaast is zoals gebruikelijk een 'papieren plan' beschikbaar dat geraadpleegd kan worden.

16.2 Planvorm

Het bestemmingsplan is erop gericht de ontwikkeling van een kantoorgebouw in een adequate bestemmingsregeling op te nemen. Het bestemmingsplan is dan ook een concreet eindplan. Daar waar dit gewenst en vanuit een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is, is het bestemmingsplan flexibel. Door diverse flexibiliteitsregels wordt binnen de plankaders ruimte geboden voor functionele wijzigingen in de toekomst, zonder dat daarmee de oorspronkelijke uitgangspunten en de aan het plan te verbinden rechtszekerheid voor burgers en gemeente in het geding komt.

16.3 Artikelgewijze Toelichting

Algemeen

De plankaart is de kaart waarop door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes c.q. volumes staan aangegeven. De kaart heeft, in samenhang met de regels, een bindend karakter.

Als ondergrond voor de plankaart is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de analoge verbeelding van de plankaart te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de plankaart weergegeven.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1: inleidende regels; met daarin definities en de wijze van meten en berekenen.
  • Hoofdstuk 2: bestemmingsregels; die het hart van ieder bestemmingsplan vormen. Ze zijn opgebouwd uit een bestemmingsomschrijving, waarin een omschrijving wordt gegeven van de aan de grond toegekende functies. De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Verder kunnen in de bestemmingsomschrijving ook impliciet bij de bestemming behorende functies worden genoemd ("met de daarbij behorende"), bijvoorbeeld erf, paden, toegangswegen etc. Per bestemming worden bouwregels gegeven, waarin voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bouwbepalingen worden geregeld. Waar nodig worden specifieke gebruiksregels gegeven. Daarin kunnen aanvullingen of afwijkingen van de algemene gebruiksregels worden gegeven.
  • Hoofdstuk 3: algemene regels; deze hebben betrekking op in beginsel alle voorafgaande regels. Hierbij gaat het onder meer om de anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels.
  • Hoofdstuk 4: overgang- en slotregels.

De regels in hoofdstuk 1 en de algemene regels in hoofdstuk 3 gelden voor het bestemmingsplan als geheel. Zij werken door in de diverse bestemmingen.

Artikel 1 Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen dat in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd. De gehanteerde omschrijving van de begrippen komt overeen met de wijze waarop deze in andere actuele Amsterdamse (grootstedelijke) bestemmingsplannen wordt omschreven.

Omdat het bestaande maaiveld nog wordt opgehoogd wordt onder peil het N.A.P. verstaan.

Artikel 2 Wijze van meten

Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die in de overige regels worden aangegeven.

Artikel 3 Groen

De gedeeltes van het plangebied die een overwegend groene inrichting kennen zijn bestemd als Groen. Binnen deze bestemming zijn ook daarmee verband houdende inrichtingen zoals water en voet- en fietspaden toegestaan en een strook ten behoeve van laden en lossen. Binnen deze bestemming is het tevens mogelijk een ondergronds gemaal op te richten. Vanwege de grootte van het gemaal is deze hier specifiek benoemd.

Binnen de bestemming Groen zijn ondergrondse parkeervoorzieningen overal mogelijk. Via de bouwregels worden wel beperkingen gesteld aan het aantal te realiseren parkeerlagen. Via de algemene gebruiksregels wordt een maximum gesteld aan het aantal parkeerplaatsen. De laad en loszone is niet bedoeld als parkeerplaats en valt om die reden buiten het maximum aantal te realiseren parkeerplaatsen.

Artikel 4 Kantoor

In dit artikel wordt via bouw- en functieregels het juridisch kader gesteld waarbinnen de ontwikkeling van de locatie mogelijk is. In de bestemmingsomschrijving is aangegeven welke functies binnen het bestemmingsvlak mogelijk zijn. Via de specifieke gebruiksregels worden hieraan waar nodig beperkingen gesteld. Deze beperkingen hebben betrekking op de omvang van de kantoorfunctie. Verder worden via de bouwregels, in samenhang met de aanduidingen daarover op de plankaart, beperkingen gesteld aan de te realiseren bebouwing. Zo mogen gebouwen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van een maximale bouwhoogte, maximale bebouwingspercentage en de gevellijn. Maximale bouwhoogte komt overeen met de Libnormen.

Ondergrondse parkeervoorzieningen zijn in de vorm van een ondergrondse parkeergarage binnen het gehele bestemmingsvlak mogelijk. Via de bouwregels worden wel beperkingen gesteld aan het aantal te realiseren parkeerlagen. Via de algemene gebruiksregels wordt een maximum gesteld aan het aantal parkeerplaatsen.

Tevens zijn binnen deze bestemming regelingen getroffen die het mogelijk maken een fietsenstalling en een ondergronds gemaal op te richten. Vanwege de grootte van het gemaal is deze hier specifiek benoemd.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van bij het plan te geven regels ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen nadere eisen kunnen stellen. Ten aanzien van een aantal onderwerpen en onderdelen is deze mogelijkheid opgenomen.

Allereerst is geregeld dat burgemeester en wethouders ter voorkoming van eventuele windhinder nadere eisen kunnen stellen met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van gebouwen. Deze regeling heeft betrekking op een gebouw hoger dan 30 meter. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen dat een onderzoek naar eventuele windhinder wordt overlegd. In het uiterste geval kan het daarbij gaan om een windtunnelonderzoek.

Tevens kunnen indien advisering van de brandweer daartoe aanleiding geeft, nadere eisen worden gesteld met betrekking tot de situering van vluchtwegen.

Ook ter voorkoming van eventuele negatieve grondwatereffecten is een nadere eisenregeling getroffen. In het kader van de totale gebiedsontwikkeling van het Kenniskwartier is onderzoek gedaan naar onder andere de mogelijke grondwatereffecten. Gebleken is dat er mogelijk negatieve effecten kunnen optreden, maar dat deze oplosbaar zijn zonder dat daarmee de uitvoerbaarheid van het plan in geding is. Op specifiek bouwplanniveau kunnen de daadwerkelijke effecten en mogelijke oplossing definitief worden bepaald. Om die reden is ook ter voorkoming van wateroverlast de mogelijkheid opgenomen tot het stellen van een nadere eisen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen dat een onderzoek naar de effecten op het grondwater wordt overlegd.

Artikel 5 Verkeer - 1

Binnen de bestemming Verkeer-1 is een regeling getroffen die het mogelijk maakt de gronden te gebruiken voor verkeer met allerlei bijbehorende voorzieningen, waaronder de in- en uitritten van de (ondergondse) parkeergarage.

Binnen de bestemming Verkeer-1 zijn ondergrondse parkeervoorzieningen overal mogelijk. Via de bouwregels worden wel beperkingen gesteld aan het aantal te realiseren parkeerlagen. Via de algemene gebruiksregels wordt een maximum gesteld aan het aantal parkeerplaatsen.

Artikel 6 Verkeer - 2

Binnen de bestemming Verkeer-2 is verblijfsgebied met de daarbij behorende voorzieningen toegestaan. In de bestemming is een regeling getroffen die het mogelijk maakt een fietsenstalling op te richten en een ondergronds gemaal. Vanwege het overwegende gebruik van dit gebeid als fietsenstalling en gemaal is gekozen voor een verkeersbestemming. Het is wel de bedoeling dat dit gebied een groene uitstraling krijgt. Vanwege de grootte van het gemaal is deze hier specifiek benoemd.

Binnen de bestemming Verkeer 2 zijn ondergrondse parkeervoorzieningen overal mogelijk. Via de bouwregels worden wel beperkingen gesteld aan het aantal te realiseren parkeerlagen. Via de algemene gebruiksregels wordt een maximum gesteld aan het aantal parkeerplaatsen. Ook stellen de bouwregels maximale afmetingen aan de fietsenstalling en het gemaal.

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Deze bepaling vormt evenals de overgangsbepaling een van de "standaardregels" die het Bro als verplicht op te nemen bepaling in een bestemmingsplan voorschrijft en komt dus geheel overeen met de tekst uit het Bro. Het moet verhinderen dat bouwpercelen, die slechts voor een bepaald deel mogen worden bebouwd, later alsnog kunnen worden volgebouwd. Nadat een eerste bouwwerk is gerealiseerd, moet deze bepaling voorkomen dat het overgebleven open terrein opnieuw als het totale bouwperceel kan worden beschouwd.

Artikel 8 Algemene bouwregels

Dit artikel maakt bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakgrenzen en bebouwingsregels mogelijk zonder een afwijkingsprocedure. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel afwijkingsprocedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een omgevingsvergunning te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt "bij wijze van recht". Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen.

Overigens is hierbij een aantal gebruikelijke overschrijdingen voor wat betreft de bouwhoogte buiten de regeling gelaten of gemaximaliseerd. Dit vanwege de maximale bouwhoogte die het Luchthavenindelingsbesluit toestaat. Aangezien deze maximum toegestane bouwhoogte reeds binnen de bouwregelgeving van de bestemming Kantoor volledig wordt benut, kan daarvoor niet in extra mogelijkheden worden voorzien.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is het maximum aantal parkeerplaatsen voor het gehele plangebied bepaald.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Met dit voorschrift kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen gaan in dit geval verder dan de in artikel 8 opgenomen mogelijkheden en maken een afwegingsmoment noodzakelijk. Een omgevingsvergunning kan echter nooit zover gaan dat de bestemming wordt veranderd.

Artikel 11 Algemene procedureregels

Bij het stellen van nadere eisen, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, dient aan belanghebbenden de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen te worden geboden. Hiertoe wordt in dit artikel een procedure voorgeschreven.

Artikel 12 Overgangsrecht

In dit artikel zijn overgangsregels opgenomen, die evenals de anti-dubbeltelregel behoren tot de standaardregels uit het Bro.

Artikel 13 Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 17 Economische Uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is (en blijft) van de grond waarop het bestemmingsplan van toepassing is. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel. Ook ziet de gemeenteraad geen noodzaak om een tijdvak of fasering te bepalen of nadere eisen, regels of een uitwerking van regels te stellen.

Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van de Wro dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van de gronden.

In het kader van het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier is een grondexploitatie opgesteld. De gemeenteraad heeft hierover op 16 februari 2011 besloten. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan en de daar voorziene ontwikkeling maken onderdeel uit van het Kenniskwartier en van de daarvoor vastgestelde grondexploitatie.

De ontwikkelaar van het bouwplan, OVG, heeft een haalbaarheidsanalyse opgesteld ter beoordeling van de financiële haalbaarheid van het plan. Hieruit is gebleken dat de ontwikkeling leidt tot een positief financieel resultaat. Financiële uitvoerbaarheid vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 18 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

18.1 Algemeen

In het kader van het bestuurlijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerp bestemmingsplan verzonden aan:

  • Vrom-Inspectie, Regio Noord-West
  • Rijkswaterstaat, Directie Noord Holland
  • Provincie Noord-Holland
  • Waternet
  • Hoogheemraadschap AGV
  • Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Luchtvaart
  • Stadsdeel Zuid

Daarnaast zijn de stukken in het kader van het maatschappelijk overleg tevens verzonden aan:

  • Brandweer Amsterdam-Amstelland
  • Stadsregio Amsterdam

Hieronder wordt de inhoud van de binnengekomen reacties samengevat. Tevens is daarbij aangegeven op welke wijze met de reacties in het bestemmingsplan rekening is gehouden.

Daarnaast zijn in het kader van de m.e.r.-procedure voor de Zuidas Amsterdam - Flanken de wettelijk adviseurs alsmede de Commissie voor de milieueffectrapportage in de gelegenheid gesteld tot het geven van een advies en een ieder in de gelegenheid gesteld tot het naar voren brengen van een zienswijze. In paragraaf 18.4 wordt hier nader op ingegaan.

Verder is met betrekking tot de planvorming op meerdere momenten de gelegenheid geboden aan een ieder tot het geven van een reactie op de planvoornemens. In paragraaf 18.5 wordt hier nader op ingegaan.

18.2 Overleg Met Betrokken Overheden (Art. 3.1.1. Bro)

In het kader van het bestuurlijk overleg zijn de volgende reacties ontvangen.

In het kader van het besuurlijk overleg is van de volgende instanties een reactie ontvangen:

  • Vrom-Inspectie, Regio Noord-West
  • Provincie Noord-Holland
  • Stadsdeel Zuid

18.2.1 Vrom-Inspectie, Regio Noord-West

  1. 1. De VROM-Inspectie mist een beschrijving van de verkeerskundige effecten op de op- en afritten van het hoofdwegennet en een beschrijving van de mogelijke maatregelen om de doorstroming op het hoofdwegennet te waarborgen.
  2. 2. In verband met de demping van watergangen is het verzoek om een goede hemelwaterafvoer vanaf de rijksweg te waarborgen.
  3. 3. Rekening houden met de verkeersveiligheid in relatie tot de afleidende werking die objecten langs de weg kunnen hebben.
  4. 4. In relatie tot Lib in de toelichting opnemen welke maximale bouwhoogte het bestemmingsplan mogelijk maakt.
  5. 5. Verzoek om een nieuwe berekening van het groepsrisico op basis van bijlage 5 van de wijziging van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen uit te voeren en het berekende groepsrisico en overschrijding orientatiewaarde in de toelichting te vermelden.
  6. 6. Verzoek om rapport 'Externe veiligheid op de Zuidas Rapportage, Inventarisatie groepsrisico en mogelijke maatregelen Zuidas Amsterdam, Arcadis d.d. 10 februari 2010

Gemeentelijke reactie:

  1. 1. In de uitgevoerde milieueffectrapportage en de bijbehorende verkeersstudie is onderzocht wat de effecten op de verkeersafwikkeling van de ontwikkeling van het totale flankenprogramma zal zijn. Hierin is tevens opgenomen wat de verkeerskundige effecten op de op- en afritten van het hoofdwegennet zijn en zijn de mogelijke maatregelen omschreven om de doorstroming op het hoofdwegennet te waarborgen. In de hoofdstukken 5 en 6 van deze toelichting wordt uitvoerig ingegaan op deze milieueffectrapportage en de verkeersstudie. Voor de omgeving van het bestemmingsplangebied is van belang dat alle kruisingen in de avondspits en bij de reeds voorliggende profielen goed regelbaar zijn. Voor de ochtendspits geldt dat de onderstaande kruispunten in de omgeving van het bestemmingsplangebied moeten worden aangepast om de gegeven intensiteiten te kunnen verwerken:
  • Amstelveenseweg (S108) - Op-afrit A10 noordzijde
  • Amstelveenseweg (S108) - Op-afrit A10 zuidzijde
  • Amstelveenseweg - De Boelelaan
  • De Boelelaan - Van de Boechorststraat

Bovenstaande aanpassingen zijn in het huidig ruimtebeslag van de kruispunten goed mogelijk en inpasbaar. Door de hierboven voorgestelde aanpassingen kunnen de diverse kruispunten beter gebruikt worden, waardoor de doorstroming toeneemt. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in slechts een relatief klein gedeelte van het totale flankenprogramma. Het is niet aannemelijk dat de effecten zoals die zich bij realisatie van het totale flankenprogeramma voordoen bij de op- en afritten, zich nu reeds gaan voordoen. Inmiddels is een Actieplan weginfrastructuur opgesteld voor de uitvoering van de maatregelen om de diverse knelpunten op te lossen. In het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier is reeds (financieel en ruimtelijk) voorzien in maatregelen welke de knelpunten in de omgeving van dit bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West oplossen.

  1. 2. In paragraaf 11.3 is toegevoegd hoe de goede hemelwaterafvoer vanaf de rijksweg wordt gewaarborgd.
  2. 3. Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van een kantoorgebouw mogelijk zoals er al vele langs de A10 zijn gerealiseerd. Er bestaat geen aanleiding voor zorg dat het ontwerp voor dit specifieke kantoorgebouw tot afleiding van het wegverkeer zal leiden.
  3. 4. In paragraaf 14.3 is toegevoegd welke maximale bouwhoogte de bestemmingsplanregels mogelijk maken. De maximale bouwhoogtes zijn in overeenstemming met de maxima van het LIB.
  4. 5. Er is een nieuwe berekening van het groepsrisico en de overschrijding orientatiewaarde uitgevoerd (Externe veiligheid A10-Zuid Deloitte en VUmc, AVIV d.d. 25 oktober 2010) en deze waarden zijn aan hoofdstuk 9 toegevoegd.
  5. 6. Rapport is opgestuurd.

18.2.2 Provincie Noord-Holland

Geconstateerd wordt dat het plangebied is gelegen in het Bestaand Bebouwd zoals blijkt uit Kaart 2, behorende bij de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie Noord-Holland 2010. Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Wel ziet de Provincie de resulaten van het MER graag tegemoet.

Gemeentelijke reactie:

De reactie is voor kennisgeving aangenomen. In het kader van de vervolgprocedure zal de provincie in de gelegenheid worden gesteld kennis te nemen van zowel het ontwerp bestemmingsplan, als van het MER.

18.2.3 Stadsdeel Zuid

  1. 1. Het stadsdeel adviseert positief over de gehanteerde parkeernorm en het opnemen van extra parkeerplaatsen voor openbaar gebruik zoals opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Zij heeft echter bezwaar tegen de in de toelichting genoemde reductie van 20% van het aantal parkeerplaatsen in het grotere plangebied Kenniskwartier. Deze reductie wordt door het stadsdeel bestuurlijk niet gewenst omdat er nog geen zicht is op een oplossing voor de verkeer- en parkeerdruk in de omliggende woongebieden en zekerheid over een grote kwaliteitsslag voor het openbaar vervoer.
  2. 2. Het stadsdeel wijst op de noodzaak om bij de verkeersmodellen voor de Zuidas gebruik te maken van reële uitgangspunten op het gebied van:
  • Geen Anders Betalen voor Mobiliteit
  • Extra bouwprogramma Zuidas
  • Parkeerplaatsen en zoekverkeer (gevolgen verschil in parkeertarieven tussen omliggende buurt en Zuidas
  • Mindere OV functionaliteit: gevolgen aanpassingen in lijnvoering OV in de omgeving
  • Bouwverkeer: bouwverkeer is niet in de verkeersmodellen verwerkt maar heeft gevolgen voor de verkeerssituatie in het stadsdeel

De relatie met de MER is hierbij een belangrijk aandachtspunt.

  1. 1. De aansluiting van het VU terrein op de Buitenveldertselaan wordt afhankelijk gesteld van de keuze voor de aanleg van een ondergrondse lijn 51, Amstelveenlijn. Het stadsdeel gaat uit van een ondergrondse ligging van de Amstelveenlijn, gebaseerd op de op 27 november 2009 door de Stadsregio en de gemeenten Amsterdam en Amstelveen ondertekende Intentieovereenkomst 'Uitvoeringsafspraken Ombouw Amstelveenlijn'.

Gemeentelijke reactie:

  1. 1. Met de parkeerbalans voor het gehele Kenniskwartier wordt voorzien in de door de gemeenteraad bestuurlijk gewenste reductie van het totaal aantal parkeerplaatsen met 20%.
  2. 2. In het kader van de milieueffectrapportage is onderzoek gedaan naar de effecten van realisatie van het totale flankenprogramma op de bestaande infrastructuur. Daarbij zijn verschillende alternatieven bekeken. Niet alleen het programma zoals vastgelegd in verschillende besluiten is onderzocht, maar ook een alternatief met een opgehoogd programma tot 115% (zie hoofdstukken 5 en 6 van deze toelichting). In het verkeerskundig onderzoek dat daarvoor is gedaan is dan ook rekening gehouden met de door het stadsdeel aangegeven aspecten. Voor de bevindingen en conclusies wordt kortheidshalve verwezen naar betreffende hoofdstukken 5 en 6 van deze toelichting alsmede naar het MER en de achterliggende stukken.
  3. 3. Dit bestemmingsplan gaat niet over de aansluiting van het VU terrein op de Buitenveldertselaan. De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.

18.3 Maatschappelijk Overleg

In het kader van het maatschappelijk overleg zijn de volgende reacties ontvangen:

  • Brandweer Amsterdam-Amstelland
  • Stadsregio Amsterdam

18.3.1 Brandweer Amsterdam-Amstelland

  1. 1. De brandweer streeft naar structurele aandacht voor fysieke veiligheid in ruimtelijke plannen, bij voorkeur door het opnemen van een veiligheidsparagraaf in de toelichting waarin de volgende veiligheidsaspecten aan de orde komen:
  • risicobronnen in (de omgeving van) het plangebied
  • kwetsbare bestemmingen waar minder zelfredzame mensen verblijven
  • de bereikbaarheid voor nood- en hulpdiensten en bluswatervoorziening
  • de ontvluchtingsmogelijkheden en de mogelijkheden om de zelfredzaamheid van burgers te vergroten
  1. 2. Geen opmerkingen over het hoofdstuk ten aanzien van externe veiligheid.
  2. 3. Specifieke bramdveiligheidsaspecten van gebouwen komen niet bij het bestemmingsplan maar bij de behandeling van de omgevingsvergunning aan de orde.

Gemeentelijke reactie:

  1. 1. De genoemde veiligheidsaspecten komen in het kader van de Verantwoordingsplicht externe veiligheid aan de orde. In die zin wordt reeds in het verzoek voorzien. In zijn algemeenheid dient in een bestemmingsplan voldoende rekening te worden gehouden met de bereikbaarheid voor nood- en hulpdiensten en met bluswatervoorzieningen. Het bestemmingsplan heeft daarin voornamelijk een faciliterende rol. Stedenbouwkundige opzet van het plan en de structuur van de wegen moeten voldoende waarborgen bieden voor een goede bereikbaarheid. Daarbij biedt dit bestemmingsplan de mogelijkheid om voldoende bluswatervoorzieningen te realiseren.
  2. 2. Wordt voor kennisgeving aangenomen.
  3. 3. Wordt voor kennisgeving aangenomen.

18.3.2 Stadsregio

  1. 1. Melding maken van de Regionale OV-Visie 2010-2030 van de Stadsregio Amsterdam waarin de Zuidas een belangrijke rol speelt in het regionale OV-systeem.
  2. 2. Er wordt van uitgegaan dat er tijdig in overleg met de Stadsregio een geschikt alternatief voor de keerlus van de tram aan de Boelelaan wordt aangeboden zodat de bereikbaarheid van het Kenniskwartier ook in de verdere toekomst blijft gewaarborgd.

Gemeentelijke reactie:

  1. 1. In paragraaf 3.4.3 is de Regionale OV-Visie 2010-2030 van de Stadsregio Amsterdam toegevoegd.
  2. 2. De gemeente deelt de waarborging van een goede bereikbaarheid en het overleg t.z.t. over een alternatieve locatie.

18.4 Adviezen Reikwijdte En Detailniveau Mer

Op grond van artikel 7.14 van de Wet milieubeheer (zoals deze gold voor 1 juli 2010) zijn de wettelijk adviseurs in de gelegenheid gesteld te adviseren over het geven van richtlijnen voor het MER Zuidas Amsterdam / Flanken. Met het in werking treden van de gemoderniseerde m.e.r.-regelgeving per 1 juli 2010 is het advies als advies over reikwijdte en detailniveau verder betrokken bij het opstellen van het MER. Mede op grond daarvan is door burgemeester en wethouders besloten over reikwijdte en detailniveau van het MER (Besluit reikwijdte en detailniveau MER Zuidas Flanken, 28 september 2010). De strekking van het besluit is dat de startnotitie (Startnotitie Zuidas Amsterdam-Flanken versie 4, 31 maart 2010) en het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Advies Commissie m.e.r. inzake MER Zuidas Amsterdam-Flanken, 7 juli 2010) gezamenlijk de uitgangspunten voor reikwijdte en detailniveau van het op te stellen MER vormen. Kortheidshalve wordt naar de betreffende stukken verwezen. Voor de uitkomsten van het MER wordt verwezen naar hoofdstuk 5.

18.5 Participatie

Op grond van artikel 7.13 van de Wet milieubeheer (zoals deze gold voor 1 juli 2010) is op 28 april 2010 kennisgegeven van de startnotitie m.e.r. ten behoeve van de Zuidas Amsterdam - Flanken. De startnotitie heeft met ingang van 29 april 2010 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is de mogelijkheid geboden zienswijzen naar voren te brengen.

In de Nota van Beantwoording zienswijzen en adviezen Startnotitie MER Zuidas Flanken is aangegeven op welke wijze de zienswijzen zijn betrokken in het MER, danwel worden betrokken bij de verdere ruimtelijke planvorming. De Nota van beantwoording maakt onderdeel uit van het Besluit Reikwijdte en detailniveau MER Zuidas Amsterdam - Flanken (zie bijlage).

Daarnaast heeft in 2010 inspraak plaatsgevonden in het kader van het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier. Het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier is op 16 februari 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam.

Op grond van artikel 1.3.1, eerste lid, van het Bro moet van het voornemen tot het voorbereiden van onder andere een bestemmingsplan vooraf kennis worden gegeven. Die plicht geldt alleen indien bij de voorbereiding van dat bestemmingsplan geen MER wordt opgesteld. Hoewel een MER is opgesteld, is er desondanks voor gekozen nogmaals op grond van artikel 1.3.1 Bro kennis te geven van de voorbereiding van het bestemmingsplan. Aangezien er reeds in het kader van de startnotitie m.e.r. de mogelijkheid is geboden zienswijzen naar voren te brengen, en een ieder bovendien in de gelegenheid is gesteld tot het geven van een reactie op het Uitvoeringsbesluit Kenniskwartier, is ervan afgezien die mogelijkheid nogmaals in het kader van dit bestemmingsplan te bieden. De kennisgeving is op 3 november 2010 gepubliceerd in het Amsterdamse Stadsblad en op 4 november 2010 in het Parool. Tevens is de kennisgeving langs elektronische weg bekendgemaakt.

Bijlage 1 Verkeersonderzoek Kavel Ovg Zuidas Verkeerscijfers Voor Bestemmingsplan, Gemeente Amsterdam Dienst Infrastructuur Verkeer En Vervoer D.d. 6 Januari 2011

Bijlage 1 Verkeersonderzoek Kavel OVG Zuidas Verkeerscijfers voor bestemmingsplan, Gemeente Amsterdam Dienst Infrastructuur Verkeer en vervoer d.d. 6 januari 2011

Bijlage 2 Geluidonderzoek Verkeersaantrekkende Werking, Cauberg-huygen D.d. 30 November 2010

Bijlage 2 Geluidonderzoek verkeersaantrekkende werking, Cauberg-Huygen d.d. 30 november 2010

Bijlage 3 Externe Veiligheid A10-zuid Deloitte En Vumc, Aviv D.d. 25 Oktober 2010

Bijlage 3 Externe veiligheid A10-Zuid Deloitte en VUmc, AVIV d.d. 25 oktober 2010

Bijlage 4 Archiefonderzoek Locatie Vu Kwartier Te Amsterdam, Gemeente Amsterdam Dienst Milieu En Bouwtoezicht D.d. 29 September 2008

Bijlage 4 Archiefonderzoek locatie VU kwartier te Amsterdam, Gemeente Amsterdam Dienst Milieu en Bouwtoezicht d.d. 29 september 2008

Bijlage 5 Verkennend Bodem- En Waterbodemonderzoek Gustav Mahlerlaan Noordstrook Vu Kwartier Te Amsterdam, Wareco Ingenieurs D.d. 7 Mei 2009

Bijlage 5 Verkennend bodem- en waterbodemonderzoek Gustav Mahlerlaan Noordstrook VU kwartier te Amsterdam, Wareco ingenieurs d.d. 7 mei 2009

Bijlage 6 Aanvullend Bodemonderzoek Gustav Mahlerlaan Te Amsterdam, Wareco Ingenieurs D.d. 16 Augustus 2010

Bijlage 6 Aanvullend bodemonderzoek Gustav Mahlerlaan te Amsterdam, Wareco ingenieurs d.d. 16 augustus 2010

Bijlage 7 Wateradvies Kenniskwartier Deelgebied Van De Zuidas Amsterdam, Gemeente Amsterdam Ingenieursbureau Land & Water D.d. 10 Maart 2010

Bijlage 7 Wateradvies Kenniskwartier Deelgebied van de Zuidas Amsterdam, Gemeente Amsterdam Ingenieursbureau Land & Water d.d. 10 maart 2010

Bijlage 8 Natuurtoets Kenniskwartier Noord West, Gemeente Amsterdam Dienst Ruimtelijke Ordening D.d. November 2010

Bijlage 8 Natuurtoets Kenniskwartier Noord West, Gemeente Amsterdam Dienst Ruimtelijke Ordening d.d. november 2010

Bijlage 9 Duurzaamheidsplan Zuidas D.d. Mei 2008

Bijlage 9 Duurzaamheidsplan Zuidas d.d. mei 2008

Bijlage 10 Windklimaatonderzoek Op Basis Van Cfd-berekeningen, Peutz D.d. 5 Oktober 2010

Bijlage 10 Windklimaatonderzoek op basis van CFD-berekeningen, Peutz d.d. 5 oktober 2010

Bijlage 11 Archeologisch Bureauonderzoek Plangebied Kenniskwartier Stadsdeel Zuideramstel, Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie D.d. Juni 2010

Bijlage 11 Archeologisch bureauonderzoek Plangebied Kenniskwartier Stadsdeel Zuideramstel, Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie d.d. juni 2010

Bijlage 12 Erratum Beleidsregels Archeologisch Bureauonderzoek Kenniskwartier, Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie D.d. 15 September 2010

Bijlage 12 Erratum beleidsregels archeologisch bureauonderzoek Kenniskwartier, Gemeente Amsterdam Bureau Monumenten & Archeologie d.d. 15 september 2010

Bijlage 13 Startnotitie M.e.r. Zuidas Amsterdam - Flanken D.d. 31 Maart 2010

Bijlage 13 Startnotitie m.e.r. Zuidas Amsterdam - Flanken d.d. 31 maart 2010

Bijlage 14 Reikwijdte En Detailniveau Mer Zuidas - Flanken D.d. 28 September 2010

Bijlage 14 Reikwijdte en detailniveau MER Zuidas - Flanken d.d. 28 september 2010

Bijlage 15 Milieueffectrapportage Deel A - Hoofdrapport Incl. Samenvatting - Zuidas - De Flanken D.d. 25 Januari 2011

Bijlage 15 Milieueffectrapportage deel A - hoofdrapport incl. samenvatting - Zuidas - de Flanken d.d. 25 januari 2011

Bijlage 16 Deel B Behorend Bij: Mer Zuidas - Flanken - Achtergrondrapport Verkeer, Grijs Milieu En Water

Bijlage 16 Deel B behorend bij: MER Zuidas - Flanken - Achtergrondrapport verkeer, grijs milieu en water

Bijlage 17 Toetsingsadvies Commissie M.e.r. D.d. 5 April 2011

Bijlage 17 Toetsingsadvies commissie m.e.r. d.d. 5 april 2011

Bijlage 18 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 18 Nota van beantwoording zienswijzen

Bijlage 19 Kennisgeving Vaststelling Bestemmingsplan 27 Juli 2011

Bijlage 19 Kennisgeving vaststelling bestemmingsplan 27 juli 2011

Bijlage 20 Actieplan Weginfrastructuur Zuidas

Bijlage 20 Actieplan weginfrastructuur Zuidas

Bijlage 21 Verkeersstudie Zuidas 2011 Bij Actieplan

Bijlage 21 Verkeersstudie Zuidas 2011 bij Actieplan