Bestemmingsplan Vondeltuin
Bestemmingsplan - Amsterdam
Onherroepelijk op 03-01-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Vondeltuin van de gemeente Amsterdam;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.K1101BPSTD-OH01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologisch onderzoek
werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
1.6 archeologisch rapport
rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.7 archeologische waarden
Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem;
1.8 automatenhal
iedere besloten ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage
een op de plankaart of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het te bebouwen deel van een bestemmingsvlak aangeeft, tenzij in de regels anders is bepaald, waarbij kelders en souterrains niet worden meegerekend;
1.11 belwinkel
een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijzondere bouwlaag
kelder, kap;
1.15 bodemverstoring
elke vorm van grondverzet;
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 dagelijks bestuur
het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid;
1.22 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 horeca van categorie 1
een inrichting die geheel of in overwegende mate fastfood producten verstrekt, die ter plaatse kunnen worden genuttigd dan wel afgehaald kunnen worden, daaronder worden begrepen: fastfoodrestaurants, cafetaria's, snackbars, automatiek, loketverkoop en shoarmazaken;
1.24 horeca van categorie 2
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning, al dan niet met levende muziek en al dan niet met vertrekking van dranken en kleine etenswaren, daaronder worden begrepen: dancing/discotheek, zaalverhuurbedrijven en een sociëteit, (dance)club;
1.25 horeca van categorie 3
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van alcoholische dranken, of anderzijds de uitstraling hebben van een café, daaronder worden begrepen: café, bar, cocktailclub;
1.26 horeca van categorie 4
Een inrichting die:
A: geheel gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaar, die uitsluitend ter plaatse aan tafel genuttigd worden, eventueel aangevuld met een afhaalfunctie, en in zoverre deze inrichting niet valt onder horeca van categorie 1 en horeca van categorie 3daaronder worden begrepen: restaurant en eetcafé (categorie 4A);
B: gericht is op het verstrekken van alcoholvrije dranken, dan wel van kleine etenswaren (niet vallende onder horeca van categorie 1, sandwiches en ijswaren , daaronder worden begrepen: lunchroom, koffie-/theehuizen, juicebars en ijssalons (categorie 4B);
1.27 horecalokaliteit
een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van etenswaar en alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
1.28 kap
een bijzondere bouwlaag waarvan de dakconstructie bestaat uit ten minste één hellend dakvlak;
1.29 kelder
een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het peil is gelegen;
1.30 landschappelijke waarden
de cultuurhistorische en visuele waarden van het landschap;
1.31 peil
- a. voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m¹ boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
- b. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.32 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- a. een prostitutiebedrijf: een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding;
- b. erotisch getinte vermaaksfunctie: Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische / pornografische aard, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een erotische videotheek, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, wel of niet in combinatie met elkaar;
1.33 smartshop
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van psychotrope stoffen;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. ondergrondse vuilcontainers met bijbehorende bovengrondse voorzieningen met dien verstande dat deze niet verder dan 2 meter vanaf de noordelijke grens van het bestemmingsplan worden gerealiseerd;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening'.
3.2 Bouwregels
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. voor zover gronden zijn bestemd als 'Waarde - Landschap' dient het bepaalde in artikel 7 in acht te worden genomen.
Artikel 4 Horeca
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca van categorie 4 met bijbehorende voorzieningen, met inbegrip van bijbehorend terras;
- b. openbare sanitaire voorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. voorzieningen ten behoeve van de verhuur van sportartikelen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - verhuur';
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het dagelijks bestuur is in het geval van sloop/nieuwbouw bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de bouw van ondergrondse bebouwing, met dien verstande dat een kelder kan worden gerealiseerd teneinde het bovengronds bebouwde oppervlak te verminderen, waarvoor de volgende regels gelden;
- a. maximum gebouwd oppervlak in de kelder: 60 m2;
- b. het maximum oppervlak zoals bedoeld in lid 4.2.2 onder c wordt verminderd;
- c. de technische en financiële haalbaarheid van de realisatie van de kelder dient te zijn aangetoond;
- d. voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning moet van de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie, een schriftelijke bevestiging zijn ontvangen dat zij geen bezwaar hebben tegen de bouw van de kelder;
- e. aangetoond is dat grondwaterinvloeden ten gevolge van de bouw van de kelder niet ten koste gaan van (waardevolle) bomen of onaanvaardbare consequenties hebben voor omliggende bebouwing.
4.4 Specifieke gebruiksregels
- a. bij sloop/nieuwbouw dienen alle bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van hetgeen nodig is ten behoeve van het functioneren van het terras, inpandig gebracht te worden;
- b. de horecalokaliteit mag zich uitsluiten in de eerste bouwlaag bevinden.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden;
- b. De bestemming 'Waarde - Archeologie' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
5.2 Bouwregels
Op en onder de in 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. voor zover met betrekking tot de in 5.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een archeologisch rapport te overleggen.
- b. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologischewaarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bepaalde in 5.2 is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- a. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m2 en een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
- b. die het normale onderhoud betreft;
- c. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kan worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
- d. in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig of meer aanwezig zijn.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde,of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- 2. het aanbrengen van drainage;
- 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
- 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen in nieuwe, nog niet bestaande tracés;
- 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
- b. De aanvrager van een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
- c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 5.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden;
- d. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in 5.1 niet onevenredig schaden.
5.5 Afwijken van de regels omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Het bepaalde in 5.4 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- a. indien de werken en werkzaamheden betrekking hebben op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m2 en een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
- b. die het normale onderhoud betreffen;
- c. die het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen in bestaande tracés betreffen;
- d. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- e. in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig of meer aanwezig zijn.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening en met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, het bestemmingsplan te wijzigen:
- a. door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. in die zin dat de (digitale) plankaart wordt gewijzigd door aan een of meerdere bestemmingsvlakken de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te kennen indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waardenaanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het herstel van de waardevolle cultuurhistorische en landschappelijke elementen.
6.2 Bouwregels
Bebouwing overeenkomstig de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat ten behoeve van de bepaling van de positie en maatvoering van bouwwerken rekening wordt gehouden met de ruimtelijke relatie met de aangrenzende speelvoorzieningen en de daarmee samenhangende zichtas.
Artikel 7 Waarde - Landschap
7.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van landschappelijke waarden;
- b. De bestemming 'Waarde - Landschap' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
7.2 Bouwregels
Op en onder de in 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Op en onder de in 7.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het kappen dan wel verwijderen van bomen en bosschages;
- 2. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- 3. het aanbrengen van drainage;
- 4. het aanleggen en verbreden van wateren;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen in nieuwe, nog niet bestaande tracés.
- b. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 7.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden;
- c. De onder a sub 1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de landschappelijke waarden zoals bedoeld in 7.1 niet onevenredig schaden;
- d. De onder a, sub 2 tot en met 5 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de in standhouding van bomen en bosschages op de in 7.1genoemde gronden niet onevenredig schaden.
7.4 Afwijken van de regels omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Het bepaalde in 7.3 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- a. die het normale onderhoud betreffen;
- b. die het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen in bestaande tracés betreffen;
- c. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- d. in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen lanschappelijke waarden aanwezig of meer aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, koekoeken, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,3 meter bedraagt.
9.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- d. erf- en terreinafscheidingen, in de gevallen dat binnen de bestemming regels omtrent de bouwhoogte zijn opgenomen.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
- a. Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het dagelijks bestuur bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c, van de Wet ruimtelijke ordening een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:
- 1. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, fonteinen, plastieken, vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, bruggen en andere waterbouwkundige constructies en ondergrondse vuilstortcontainers;
- 2. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
- 3. het overschrijden van de bouw- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2 meter voor bordessen, buitentrappen, luifels, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;
- 4. overschrijding van de in de regels toegestane maximum bouwhoogten met maximaal 1,2 meter;
- 5. overschrijding van de in de regels toegestane maximum bouwhoogten, anders dan bedoeld onder 4, met ten hoogste 3 meter worden overschreden ten behoeve van schoorstenen, antennes, zonnepanelen, zonneboilers en dergelijke en windmolens.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel kan worden verleend, mits de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de in Bestemmingsregels bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
11.2 Gebruiksverbod
Onder verboden gebruik als bedoeld in lid 11.1 wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en/of bebouwing:
- a. als bedrijven die worden begrepen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
- b. als automatenhal, seksinrichting, belwinkel en smartshop
- c. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen;
- d. als stortplaats voor puin of afvalstoffen, voor zover dit niet betrekking heeft op het tijdelijk storten van geringe hoeveelheden afvalstoffen;
- e. als opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop.
11.3 Doelmatigheidsbepaling
Het dagelijks bestuur verleent een omgevingsvergunning in afwijking van het bepaalde in artikel 11.1 wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het dagelijks bestuur kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanVondeltuin.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het Vondelpark is één van de bekendste en meest bezochte stadsparken van Nederland. Sinds de aanleg, tussen 1864 en 1877, is het gebruik van het monumentale park veranderd en geïntensiveerd, hetgeen een goed en gestructureerd beheer noodzakelijk maakt. Stadsdeel Zuid draagt voor het deel dat onder dit stadsdeel valt de verantwoordelijkheid voor het beheer. Het stadsdeel streeft naar een kwalitatieve en duurzame inrichting van het Vondelpark. Onlangs is hiertoe een grootschalige renovatie afgerond waardoor het park, met behoud van de karakteristieke Engelse landschapsstijl, voldoet aan de eisen van duurzaamheid en intensief gebruik.
In het Vondelpark, bij de entree aan de Amstelveenseweg, bevindt zich de Vondeltuin met het adres Vondelpark 7. Dit is een horecazaak en binnen het zogenaamde snoephuisje (ontworpen door architect Baanders, afgebrand 26 april 2011) werden tot 2011 skates verhuurd. Naast de Vondeltuin ligt een speelplaats.
Als onderdeel van de renovatie van het Vondelpark is de speelplaats bij de Vondeltuin vernieuwd. Ook met betrekking tot de horecavoorziening is het stadsdeel voornemens om de kwaliteit en duurzaamheid te waarborgen. De speelplaats als onderdeel van de Vondeltuin is openbaar toegankelijk, terwijl het horecagedeelte door het stadsdeel wordt verhuurd en niet openbaar toegankelijk is.
Conform het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening dient het Amsterdamse stadsdeel Zuid voor zijn gehele grondgebied een actuele planologische regeling vast te stellen. Op 22 december 2004 is door het stadsdeel een bestemmingsplan voor het Vondelpark vastgesteld. Door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (d.d. 7 juni 2006) is de regeling uit dit bestemmingsplan voor wat betreft de Vondeltuin gedeeltelijk vernietigd.
De Raad van State vernietigde dit plandeel omdat:
- het vastgestelde bestemmingsplan ertoe leidde dat de bebouwing moest worden teruggebracht tot twee gebouwen van resp. 16 m2 en 21 m2 waardoor voortzetting van de horecavoorziening niet langer meer mogelijk was omdat niet meer zou kunnen worden voldaan aan de Drank- en Horecawet (ten minste één horecalokaliteit met een vloeroppervlak van ten minste 35 m2);
- het vastgestelde bestemmingsplan onvoldoende invulling gaf aan de plannen tot vernieuwing van de bebouwing van het horecabedrijf en het in omvang herstellen daarvan tot de oorspronkelijke oppervlakte van 120 m2, zoals die bestond vóór de diverse branden die tot verwoesting van een deel van de voorheen aanwezige bebouwing hebben geleid.
Deze uitspraak heeft tot gevolg dat voor een deel van de Vondeltuin momenteel nog de Bouwverordening van toepassing is.
Ten behoeve van een hernieuwde planologische regeling heeft de stadsdeelraad op 27 januari 2010 een Keuzenotitie (zie Bijlage 1) vastgesteld waarin diverse toekomstperspectieven voor de Vondeltuin zijn opgenomen. In de keuzenotitie wordt de Vondeltuin integraal behandeld: de inrichtingsvoorstellen hebben betrekking op het horecagedeelte én de aangrenzende speelplaats. Deze benadering is vanuit historisch en ruimtelijk perspectief goed te verdedigen daar beide onderdelen door Baanders als één geheel ontworpen zijn. Vanuit dit perspectief, de bestaande ruimtelijke relaties en vanuit de doelstelling om een goed uitvoerbaar en samenhangend juridisch planologisch kader te scheppen is ervoor gekozen om beide gedeelten in het voorliggende bestemmingsplan Vondeltuin op te nemen.
De stadsdeelraad heeft van de in de keuzenotitie opgenomen toekomstperspectieven gekozen voor het perspectief 'conserverende model 2a'. Dit model gaat uit van behoud van de bestaande fysiek aanwezige hoeveelheid bebouwing, ongeveer 100 tot 120 m2, dan wel vernieuwing binnen de fysiek bebouwde contour exclusief de aanbouwsels voor opslag. De intentie is hierbij om, in overleg met de exploitant, tot een andere oplossing te komen voor het rommelige beeld dat de aanbouwsels voor opslag op dit moment geven.
Bij vaststelling van de keuzenotitie door de stadsdeelraad zijn tevens twee moties aangenomen (zie Bijlage 2). Motie 310 draagt het dagelijks bestuur op om te streven naar een situatie, waarbij een zo groot mogelijk deel van de bebouwing ten behoeve van sanitaire voorzieningen en opslag ondergronds gebracht wordt. Op deze wijze kan het oppervlak aan bovengrondse bebouwing worden verminderd. Motie 311 heeft betrekking op het huurcontract met de exploitant en op de exploitatievergunning om nadere regels te stellen omtrent openingstijden, geluidoverlast, toegankelijkheid en de openstelling gedurende de dag in de winter.
Het raadsbesluit en de moties vormen de basis voor het bestemmingsplan Vondeltuin. Het bestemmingsplan maakt de vernieuwing en de uitvoering mogelijk overeenkomstig het raadsbesluit en de moties.
1.2 De Planregeling In Kort Bestek
De planologische regeling zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan Vondeltuin is gebaseerd op het in de voorgaande paragraaf aangehaalde raadsbesluit, de aangenomen moties, het juridisch kader (zoals behandeld in hoofdstuk 4) en het beleidskader (zoals behandeld in hoofdstuk 5).
1.2.1 Horeca
De bestaande situatie, zowel qua bebouwing als qua functies, mag worden voortgezet. Het doel is om op termijn over te gaan tot vernieuwing van de bebouwing om de rommelige ruimtelijke structuur te verbeteren. Indien mogelijk wordt een deel van de bebouwing ondergronds gebracht en er wordt gestreefd naar het herstel van de ruimtelijke relatie tussen de horeca en de speelplaats. Een nieuwbouwplan is er nog niet. De ruimtelijke uitgangspunten, voor zover deze planologisch van belang zijn, worden in dit bestemmingsplan vastgelegd.
type horeca
Conform het bestaande gebruik is op dit perceel horeca van categorie 4, zoals bedoeld in het horecabeleid van het stadsdeel, toegestaan. Daarbinnen is zowel horecacategorie 4A (restaurants, eetcafé) als 4B (lunchroom, ijssalon, koffiehuis, theehuis, juicebar) mogelijk. Horeca van categorie 4 veroorzaakt over het algemeen de minste overlast: minder dan de categorieën 1 tot en met 3.
bebouwd oppervlak
Er wordt voor gebouwen een bebouwd oppervlak van 120 m2 toegestaan. Dit betreft het bebouwd terreinoppervlak, niet te verwarren met het vloeroppervlak van de voorziening: indien een zolder wordt aangebracht leidt dat tot een groter vloeroppervlak van de voorziening, maar niet tot een groter bebouwd oppervlak. Het bebouwd oppervlak betreft dus uitsluitend de oppervlakte van het bebouwde terrein.
De omvang van dit oppervlak is bepaald aan de hand van de uitspraak van de Raad van State van 7 juni 2006, waarin werd geoordeeld dat het bestemmingsplan ter plaatse recht dient te doen aan destijds tot stand gekomen plannen tot vernieuwing van de bebouwing van het horecabedrijf en het in omvang herstellen daarvan tot de oorspronkelijke oppervlakte van 120 m2, zoals die bestond vóór de diverse branden die tot verwoesting van een deel van de voorheen aanwezige bebouwing hebben geleid.
Het maximum oppervlak van 120 m2 heeft betrekking op het totaal van alle gebouwen op het perceel, dus ook (delen van) gebouwen die feitelijk een ander gebruik kennen dan horeca. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, luifels en overstekende kappen worden in de bepaling van het bebouwd oppervlak van 120 m2 niet meegerekend.
beperking overlast
Door te regelen dat het voor publiek toegankelijke deel van de voorziening niet groter kan worden dan de begane grond van de bebouwing, wordt de capaciteit niet vergroot. Voor de bepaling van het publiek toegankelijke deel wordt aangesloten op wat in de Drank- en horecawet benoemt als 'horecalokaliteit'.
Het vloeroppervlak in de verdieping of ondergronds is niet ten dienste van de horecalokaliteit, maar voor nevenruimten zoals toiletten, opslag, kantoor en dergelijke. De nu (beperkte) opslag van voorraad en afval kan daardoor inpandig gebracht en vergroot worden, waardoor minder overlast ontstaat. Bovendien wordt geregeld dat bij sloop/nieuwbouw alle bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van hetgeen nodig is ten behoeve van het functioneren van het terras, inpandig gebracht moeten worden. Te denken valt aan de spoelbakken die nu aan de buitenzijde van de bebouwing zijn gerealiseerd.
plaatsing van nieuwe bebouwing
Het bestemmingsplan moet mogelijk maken de bebouwing te vernieuwen, een betere ruimtelijke uitstraling te realiseren en de ruimtelijke relatie met de speelplaats te verbeteren. Daarom is nieuwe bebouwing ook mogelijk buiten de footprints van de bestaande bebouwing en is het bouwvlak (zoekgebied voor nieuwe bebouwing) groter.
De omvang en begrenzing van het bouwvlak wordt bepaald door een aantal structuurbepalende uitgangspunten. Aan de noord-west- en zuidzijde is het bouwvlak begrensd door de perceelgrenzen en aan de oostzijde door de oorspronkelijk ontworpen (maar niet meer aanwezige) verbinding tussen de Willemsparkbuurt en het Vondelpark. De bebouwing wordt alleen aan de oostzijde van deze verbinding toegestaan, om de bomen aan de westzijde te behouden.
De as die door het ontwerp van de speelplaats loopt is doorgetrokken door het bouwvlak. Dit is weergegeven met de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie'. Daarin is geregeld dat bij sloop/nieuwbouw rekening gehouden dient te worden met deze zichtas teneinde de ruimtelijke relatie tussen speelplaats en horeca te versterken. Daarmee is bebouwing in de as niet bij voorbaat uitgesloten: het is denkbaar dat door middel van zorgvuldige architectonische uitwerking ook in gebouwde vorm een passende ruimtelijke relatie wordt gecreëerd.
ondergrondse bebouwing
Nagestreefd wordt om de functies die zich daarvoor lenen ondergronds te brengen. Het kan bijvoorbeeld gaan om opslag en sanitaire voorzieningen. Indien ondergrondse bebouwing wordt gerealiseerd, moet het ondergrondse oppervlak in mindering worden gebracht op het bovengrondse oppervlak.
De haalbaarheid van het streven om bebouwing ondergronds te brengen is nog niet zeker. Motie 310 heeft daarmee rekening gehouden. In overeenstemming daarmee is het ondergronds bouwen wel mogelijk gemaakt maar niet bij voorbaat als eis gesteld.
Beperkingen van civieltechnische, archeologische en praktische aard (grondwater en constructie / hoge archeologische verwachting / bedrijfsvoering) zijn aanleiding om de mogelijkheid van ondergrondse bebouwing te beperken. Het oppervlak ondergrondse bebouwing is gemaximeerd op de helft van het totale oppervlak, dus 60 m2.
Als een invalidentoilet wordt gerealiseerd ligt het niet voor de hand dat in de kelder onder te brengen, omdat dan voorzieningen als een lift en bredere verkeersruimten nodig zijn.
seizoensgebruik
De horecavoorziening is momenteel een seizoensgebonden activiteit. Dit seizoensgebondenkarakter wordt geregeld in de privaatrechtelijke overeenkomst en de exploitatievergunning en niet in het bestemmingsplan.
1.2.2 Groen
De speelplaats was in het bestemmingsplan Vondelpark bestemd als 'Park'. Wegens de verplichte landelijke standaardisering van bestemmingsplannen is deze naamgeving van de bestemming niet meer mogelijk en is de speelplaats nu bestemd als 'Groen'. De naamgeving is weliswaar anders, maar onder de nieuwe naam kan hetzelfde worden geregeld.
Voor wat betreft de regeling zijn twee onderwerpen van belang: het gebruik als openbare speelplaats en het structuurbepalende groen in het westelijk deel van de speelplaats.
Het gebruik als speelplaats is mogelijk gemaakt door op de verbeelding van het bestemmingsplan de gehele speelplaats aan te wijzen voor 'speelvoorziening'.
De beeldbepalende boomformaties en bosschages aan de westzijde van de speelplaats maken deel uit van het monumentale parkontwerp en worden daarom door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' beschermd. Daarin zijn beperkingen gesteld aan de mogelijkheden om bomen en bosschages te verwijderen. Het kappen en verwijderen van bomen en bosschages is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt of de kap/verwijdering leidt tot aantasting van de landschappelijke waarde. Die waarde bestaat in dit geval uit het monumentale parkontwerp.
Dit heeft een aanvullende werking op de kapverordening en geeft invulling aan de rijksmonumentenstatus.
1.2.3 Plangrenzen
Het plangebied van het bestemmingsplan Vondeltuin beslaat het perceel van de Vondeltuin en de speelplaats. Het gehele plangebied (gronden en opstallen) is eigendom van stadsdeel Zuid.
Het bestemmingsplan wordt begrensd door de volgende plangrenzen.
- In het noorden sluit het plangebied aan op de zuidelijke rand van het fietspad dat vanaf de Amstelveenseweg het Vondelpark in loopt;
- Aan de oostzijde ligt de grens van het plangebied op de perceelgrens van Vondelpark 7. Dit is tevens de grens van het deel van het bestemmingsplan dat de Raad van State in 2006 vernietigde;
- De zuidgrens van het plangebied worden gevormd door de perceelgrens van Vondelpark 7 en van de speelplaats. Het plangebied sluit hier aan op de plangrenzen van het bestemmingsplan Willemspark/Van Eeghenstraat 2002;
- De westgrens loopt over de perceelgrens van de speelplaats.
1.2.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit twee delen:
Deel A - Planopzet (hoofdstuk 2 en 3)
Dit plandeel geeft de ruimtelijke en functionele uitgangspunten voor de toekomstige ontwikkelingen in het plangebied. Daarnaast bevat het de juridische uitgangspunten voor de vertaling van de visie in het bestemmingsplan. Om een indruk te krijgen wat met het bestemmingsplan wordt beoogd en hoe het juridisch vertaald wordt, is het lezen van deel A voldoende.
Deel B - Verantwoording (hoofdstuk 4, 5 en 6)
Deel B geeft de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit onderdeel wordt onder meer de analyse van de bestaande situatie, het beleidskader, de milieuhygiënische aspecten, de economische uitvoerbaarheid en de procedures behandeld.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Algemene Beschrijving Omgeving
Het plangebied van het bestemmingsplan Vondeltuin ligt binnen de Willemsparkbuurt in het Amsterdamse stadsdeel Zuid, in de nabijheid van het stadscentrum en de rijksweg A10. Deze buurt is onderdeel van het zuidwestelijke deel van de negentiende-eeuwse bebouwingsgordel. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden ter plaatse van het perceel Vondelpark 7. Deze gronden liggen aan de westelijke zijde van het Vondelpark.
Bij het perceel Vondelpark 7 grenst het Vondelpark aan de Willemsparkbuurt. De Willemsparkbuurt bestaat overwegend uit monumentale woonblokken van circa vier verdiepingen met een dakconstructie. De woonblokken bevatten voornamelijk grotere (etage)woningen.
Ten westen van het plangebied loopt de Amstelveenseweg. De Amstelveensweg vormt een belangrijke verkeersader tussen de in Amsterdam West gelegen Overtoom en de gemeente Amstelveen. Via de Overtoom en De Lairessestraat staat de Amstelveenseweg in verbinding met het centrum van Amsterdam. Langs de Amstelveenseweg bevinden zich diverse voorzieningen, waaronder een concentratie van horeca.
2.2 Ontstaansgeschiedenis Omgeving
De Vondeltuin maakt onderdeel uit van het Vondelpark. Het Vondelpark is een negentiende-eeuws stadspark. Het park is in de tweede helft van de negentiende-eeuw ontworpen door J.D. Zocher jr. en zijn zoon L.P. Zocher. Het Vondelpark is tussen 1864 en 1877 aangelegd op voormalige weilanden en betrof een initiatief van een groep rijke zakenlieden rond C.P. van Eeghen. Het doel was om een volkspark te realiseren voor de Amsterdamse burger. Het Vondelpark is vervolgens in drie fasen aangelegd; het plangebied maakt onderdeel uit van de derde, in 1876-1877, naar ontwerp van L.P. Zocher aangelegde fase.
In de ontwikkeling en de verandering van het park in de loop der jaren kan globaal onderscheid worden gemaakt in drie perioden, te weten, het Vondelpark ten tijde van de aanleg, de periode na de eerste grote renovatie in 1959 en het Vondelpark zoals het nu bestaat. De aanwijzing van het park als rijksmonument in 1996 vindt zijn grondslag in het feit dat nog altijd veel van het oorspronkelijke landschappelijke vormen- en lijnenspel herkenbaar is. De renovatie van het afgelopen decennium heeft tot doel gehad om, rekening houdend met de huidige gebruiksdruk, waar mogelijk het oorspronkelijke ontwerp te herstellen.
De Vondeltuin ligt in een druppelvormig beplantingsvak in de zuidwesthoek van het Vondelpark tegen de Oranje Nassaulaan aan. Dit stuk groen ligt op grensgebied van Willemspark en Vondelpark. Op kaarten uit 1882 vormen beide parken nog een volledige eenheid. De druppelvorm werd toen nog doorsneden door een verbinding met het Willemspark. Met de komst van het hek rond het Vondelpark groeiden beide delen aaneen tot een doorlopend groengebied. Door het hek en de lagere ligging van het park bestaat er een duidelijke scheiding tussen Vondel- en Willemspark.
Eind jaren twintig maakten H.A.J. en J. Baanders verschillende ontwerpen voor het park, waaronder het hek aan de Amstelveenseweg en de speelplaats in wat later de Vondeltuin ging heten. Deze speelplaats besloeg slechts de helft van het druppelvormig stuk groen. Bij de ingang van de speelplaats plaatste de architecten het Snoephuisje en in een rechte lijn daarachter, achter in de tuin, de Werkplaats. Beide gebouwtjes stonden op het terrein van de speelplaats.
In 1968 is de speelplaats heringericht door A. van Eyck. De door Baanders tussen 1927 en 1931 ontworpen speelplaats met een zandbak en klimpalen werd hierdoor vervangen. De speelplaats in het Vondelpark (ontwerp: 1958-1962) volgt een door Van Eyck veelvuldig toegepaste opzet waarbij de speelplaatsen in één lijn liggen. Hier heeft hij door middel van trappen ook een niveauverschil aangebracht (of mogelijk benut). De as definieert een richting die nauw verband houdt met de ruimtelijke waarneming en beweging.
Het Snoephuis en de Werkplaats met privaten zijn tussen 1926 en 1929 gebouwd. Beide hebben een rechthoekige plattegrond. Het huidige snoephuis is een replica uit 1993, omdat het oorspronkelijk Snoephuisje in 1990 is afgebrand. De bouwtekeningen van Baanders vormden het uitgangspunt van de herbouw.
2.3 Bestaande Bebouwing En Openbare Ruimte
Het plangebied bevindt zich in de zuidwestelijke hoek van het Vondelpark. De Vondeltuin behoort tot het entreegebied aan de Amstelveenseweg aan de westzijde. Dit deel van het Vondelpark is in de jaren 1876 en 1877 naar ontwerp van L.P. Zocher aangelegd ter voltooiing van het park. Karakteristiek voor het zuidwestelijke deel van het Vondelpark is de landgoed-achtige en open structuur met monumentale boomformaties: de Engelse landschapsstijl. Kenmerkend voor deze stijl zijn glooiende vormen en het nagenoeg ontbreken van rechte lijnen. De bebouwing van het Willemspark resulteert ter plaatse van de Vondeltuin in een duidelijke afscheiding tussen de stedelijke bebouwing en het Vondelpark.
Het westelijk deel van het plangebied van bestemmingsplan Vondeltuin bestaat uit een speelplaats en een zandbak vormgegeven als twee cirkels op een as. Het ontwerp is van Aldo van Eijck. In 2006 is deze in het kader van de renovatie van het Vondelpark gerestaureerd. In 2010 is in de speeltuin ter hoogte van het snijpunt van de cirkels een nieuw speeltoestel geplaatst. Het speelobject versterkt de as in het ontwerp van Van Eijck en benadrukt de ruimtelijke eenheid van het snoephuisje en de speeltuin.
Het snoephuis is op 26 april 2011 (voor de tweede keer) afgebrand. Het had houten wanden die zich naar boven toe verwijden en was met een steil hellende rietkap afgedekt. De rietkap kende een groot overstek. Deze diende als luifel voor de bar die aan de noord en oostzijde rond het gebouw was geplaatst. Nagestreefd wordt ditgebouw (wederom) te herbouwen.
Het andere gebouw als onderdeel van Baanders' ontwerp betreft de Werkplaats. Dit gebouw heeft een bakstenen onderbouw, gemetseld in kruisverband. Omdat het metselwerk onder iets terugspringt is een plint ontstaan. De onderbouw dateert uit de jaren dertig van de twintigste eeuw. Ook de Werkplaats heeft een steile, rieten kap met een groot overstek. De houten constructie van de kap doet vermoeden dat deze van zeer recente datum is. Het huidige uitgiftepunt aan de noordzijde heeft drie grote openingen met profielen die duidelijk dateren uit de bouwperiode.
In de jaren negentig is aan de voorzijde een stacaravan geplaatst, aan de achterzijde een houten uitbouw. Later heeft de huidige uitbater van de Vondeltuin een houten uitbreiding gerealiseerd, bestaande uit een vakwerkconstructie, ingevuld met wanden van glas. Deze uitbreiding is zonder vergunning gerealiseerd ter vervanging van het afgebrande overdekte terras.
De gebouwen geven onderdak aan een horecavoorziening en (tot voor kort) een skateverhuurpunt. De horecavoorziening bestaat uit een bar en restaurant. Ten oosten van de bouwwerken worden de gronden gebruikt als terrasruimte.
De Vondeltuin en de speelplaats worden van de rest van het Vondelpark en aangrenzend stedelijk gebied gescheiden door een hekwerk en groenvoorzieningen. De speelplaats is openbaar toegankelijk, terwijl het oostelijk deel van het plangebied door het hek kan worden afgesloten.
2.4 Cultuurhistorie, Monumenten En Archeologie
De aanwezigheid van monumenten of in cultuurhistorisch of archeologisch opzicht waardevolle gebieden kan nadere eisen stellen aan het bestemmingsplan.
2.4.1 Cultuurhistorie
Door de provincie Noord-Holland is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waarop onderscheid wordt gemaakt in de thema's 'bouwkunde', 'historische geografie' en 'archeologie'.
Ter plaatse van het plangebied zijn op de Cultuurhistorische Waardenkaart qua historische geografie en archeologie geen vlakken, lijnen of punten weergegeven. Wel wordt het hele plangebied en omgeving vanuit het oogpunt van bouwkunde als vlak van zeer hoge waarde aangeduid.
De unieke ligging en combinatie met de speelplaats van de Vondeltuin voorziet van oudsher in behoeften in het westelijk deel van het park. Deze behoeften komen van zowel reguliere bezoekers uit de buurt als toeristen.
Als gevolg van de landschappelijke inrichting van de Willemsparkbuurt en het Vondelpark bestaan zichtlijnen, welke een interactie bewerkstelligen tussen het Vondelpark en de aangrenzende Willemsparkbuurt. Op de karakteristiekenkaart uit de toelichting van het aangrenzende bestemmingsplan Willemspark / Van Eeghenstraat 2002 zijn deze zichtlijnen ingetekend. Op de karakteristiekenkaart loopt ook over de Vondeltuin een zichtlijn, maar deze is in de huidige situatie niet meer aanwezig en is daarom in 2004 niet in het bestemmingsplan Vondelpark opgenomen.
De veelhoekige speelplaats is tussen 1927 en 1931 door Baanders ontworpen met een zandbak en klimpalen. Deze oorspronkelijke grote, veelhoekige zandbak is in 1968 vervangen door een speeltuin met 2 cirkels op een as naar het ontwerp van Aldo van Eijck. De klinkers werden toen vervangen door stoeptegels. In overleg met mevrouw van Eijck, de heer Blom en mevrouw Strauven is besloten dat de speeltuin bij de Vondeltuin behouden moet blijven als mooi voorbeeld van het 'speeltuinen-oeuvre' van Van Eijck.
Het door Baanders ontworpen, na een brand weer herbouwde rietgedekte snoephuisje is ontworpen in Indonesische stijl. Inmiddels is het snoephuisje op 26 april 2011 nogmaals door brand verwoest. Het buffethuisje of snoephuisje werd ongeveer tegelijkertijd met de speelplek ook door Baanders ontworpen. Zowel het eerste speeltuinontwerp van Baanders rond 1929 als het in 2006 gerestaureerde ontwerp van Van Eijck uit 1968, gaat uit van een speelplaats en snoephuisje als één ruimtelijke eenheid en één plangebied.
In de bijlagen is een Cultuurhistorische waardebepaling opgenomen (Bijlage 3) die in maart 2010 is opgesteld door Bureau Monumentenzorg en Archeologie, Amsterdam (BMA). Daarin is aangegeven dat de relatie tussen terras en park en de relatie tussen terras en speeltuin door hoog geplaatste hekken is bemoeilijkt. Van de beide, door Baanders ontworpen gebouwtjes is alleen het werkplaatsgebouw oorspronkelijk, dat geldt in ieder geval voor de bakstenen onderbouw en de houten kozijnen. Beide gebouwtjes behoorden echter van begin af aan tot de door Baanders ontworpen speelplein en hebben daardoor wel een zekere cultuurhistorische waarde gekregen.
2.4.2 Monumenten
De Vondeltuin maakt onderdeel uit van het Vondelpark. Dit park is per 24 mei 1996 aangewezen als rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988. Het doel van deze wet is om monumenten van bouwkunst en archeologie te behouden. De uitwerking van de wet behelst dat het algemeen belang tegen het particulier belang wordt afgewogen. Hiertoe dient voor wijzigingen aan het beschermde monument een vergunning aangevraagd te worden bij het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid.
Het Vondelpark en daarmee de Vondeltuin zijn als complex aangewezen als rijksmonument. Daarbij zijn diverse afzonderlijke objecten, zoals bruggen en toegangshekken, als rijksmonument gekwalificeerd.
Vondelpark 7 en de overige gebouwtjes in de Vondeltuin hebben geen afzonderlijke monumentale status en worden ook niet expliciet beschreven in de redengevende omschrijving. De waardering van het monumentale complex in zijn geheel is samengevat als “Parkaanleg van algemeen belang vanwege de over het algemeen gaaf bewaarde aanleg in landschapstijl bestaande uit rij-, wandel- en ruiterpaden, waterpartijen met eilandjes, de weides, als ook zichtassen.”
2.4.3 Archeologie
Op 25 februari 2010 heeft Bureau Monumenten en Archeologie een archeologische quick-scan uitgevoerd. Deze is in de bijlagen bij dit bestemmingsplan gevoegd (Bijlage 4).
Vanwege de lange gebruiksperiode en geringe verstoring hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog. Als beleid geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 en minder dan 0,50 m onder maaiveld. Bij grotere ingrepen is een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk, bij kleinere ingrepen niet.
Bij kleinere ingrepen geldt wel, conform de Monumentenwet, een meldingsplicht in geval tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden archeologische sporen en of vondsten worden aangetroffen. Dit houdt in dat de aanwezigheid van bodemvondsten ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld wordt zodat in gezamenlijk overleg met de uitvoerder maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
2.4.4 Welstand
In de Welstandsnota van het voormalige stadsdeel Oud Zuid (2004, geactualiseerd april 2009) is beschreven hoe het stadsdeel omgaat met de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gegeven bevoegdheid om aanvragen tot omgevingsvergunning voor bouwen te toetsen op 'redelijke eisen van welstand'.
De Vondeltuin wordt in de Welstandsnota behandeld als onderdeel van het Vondelpark. De relevante passages met betrekking tot dit bestemmingsplan zijn dat het Vondelpark en het aangrenzende Willemspark als één geheel is ontworpen. De waterpartijen en de groenvoorzieningen verbinden beide gebieden. De verbinding komt eveneens tot uiting in de visuele relatie; vanaf de straat is er zicht op het park en vice versa.
Voor het Vondelpark zijn geen voor dit bestemmingsplan van belang zijnde gebiedsgerichte criteria gegeven. In de Welstandscriteria voor het bouwwerk op zichzelf / ontwerpaspecten is voor bebouwing in het Vondelpark een vormgeving voorgeschreven van vrijstaande, individuele objecten.
Naast het bepaalde in de Welstandsnota heeft de welstandscommissie een reactie verzorgd op de keuzenotitie, waarin diverse toekomstperspectieven voor de Vondeltuin zijn opgenomen. Het conserverende model uit de keuzenotitie dient als basis voor het voorliggende bestemmingsplan. In haar reactie geeft de commissie aan dat het versterken van de ruimtelijke eenheid ter plaatse van de Vondeltuin uitgangspunt dient te zijn. De commissie stelt dat het hekwerk dat nu tussen de gebouwtjes en de speelplaats is geplaatst, alsmede de aanbouw aan de werkplaats, een aantasting vormen voor de ruimtelijke relatie en van het oorspronkelijke ontwerp. De commissie is voorstander van verwijdering van de illegale bebouwing. Toevoeging van nieuw volume acht de commissie ook mogelijk, waarbij de schaal, omvang en positie van groot belang is. Nieuw volume dient te passen bij het karakter van het park en niet tot verstedelijking te leiden. Tot slot wordt aangegeven dat de zichtassen gerespecteerd dienen te worden.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Ontwikkeling
3.1 Horeca
Sinds 1999 wordt het perceel Vondeltuin 7 met opstallen door de gemeente Amsterdam verhuurd aan de huidige exploitant, die daar een horecabedrijf genaamd 'De Vondeltuin' exploiteert. De horeca in de huidige vormt een uitvloeisel van het in begin jaren '30 van de vorige eeuw ontworpen buffethuisje bij de speelplaats.
Uitspraak Raad van State 2006
De Raad van State oordeelde op 7 juni 2006 dat het bestemmingsplan ter plaatse recht dient te doen aan destijds tot stand gekomen plannen tot vernieuwing van de bebouwing van het horecabedrijf en het in omvang herstellen daarvan tot de oorspronkelijke oppervlakte van 120 m2, zoals die bestond vóór de diverse branden die tot verwoesting van een deel van de voorheen aanwezige bebouwing hebben geleid.
Raadsbesluit en moties 2010
In navolging daarvan is bij raadsbesluit van 27 januari 2010 besloten de bestaande bebouwing te legaliseren dan wel vernieuwing mogelijk te maken binnen de fysiek bebouwde contour exclusief de aanbouwsels voor opslag. Er moet in overleg met de exploitant een andere oplossing worden bedacht voor het rommelige beeld dat de aanbouwsels voor opslag op dit moment geven. Het streven is daarom dat de opslag ondergronds wordt gebracht en daarbij het bebouwd oppervlak op maaiveld aanzienslijk wordt verminderd.
Ruimtelijke relatie met de speeltuin
Er is momenteel nog geen concreet bouwplan voor vervanging van de bestaande bebouwing van de Vondeltuin, noch financiering daarvoor. Echter, mocht deze vervanging op enig moment haalbaar blijken dan biedt dat de mogelijkheid om de ruimtelijke relatie tussen de speelplaats en de Vondeltuin te herstellen (zie paragraaf 3.3), door daarmee rekening te houden in de plaatsing en maatvoering van de nieuwe bebouwing.
Openbare toiletvoorzieningen
Er ontbreekt in dit deel van het Vondelpark een openbaar toilet. Daarom is het de bedoeling dat in het geval van nieuwbouw openbare toiletten, bij voorkeur ondergronds, worden gerealiseerd.
Omvang van de horecavoorziening
Ter plaatse van de Vondeltuin bevindt zich reeds sinds jaar en dag een horeca uitspanning. Door het succes van de exploitatie wordt aangelopen tegen de grenzen van wat op deze plek met de bestaande huisvesting mogelijk is. Daarmee is nog niet direct gezegd dat daarom de huisvesting vergroot moet worden. Een benadering dat de ruimtelijke ordening volgend moet zijn aan de marktvraag is een te enge opvatting: ruimtelijke ordening behelst een afweging van meer belangen. In dit geval maakt het perceel van de Vondeltuin deel uit van een rijksmonument, waardoor aan het behoud van cultuurhistorische waarden en ruimtelijke kwaliteit een zeer zwaar gewicht moet worden toegekend. Dit belang weegt zwaarder dan het bedrijfseconomische belang van de horeca exploitant en de exploitatie van de horecafaciliteit kan daarom uitsluitend plaatsvinden binnen de kaders die volgen uit de rijksmonumentenstatus. Daarnaast is er het belang van het goede woon- en leefmilieu voor de nabijgelegen woningen. Zowel de woningen als de horecafaciliteit staan hier al lange tijd naast elkaar, op korte afstand: korter dan heden ten dage als richtafstand wordt aangehouden in de landelijk toegepaste VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (50 meter). Bovendien geldt dat op zeer korte afstand van de locatie en rondom het park een uitgebreid aanbod van horeca aanwezig is, zodat het belang van een toereikend verzorgingsniveau voor de bewoners van Amsterdam en de bezoekers van het park niet een grotere horecavoorziening vergt.
De populariteit van de horecaonderneming betekent dus nog niet dat uitbreiding op deze locatie zonder meer ruimtelijk passend of planologisch noodzakelijk is.
Voor zover een vergroting van het (legaal aanwezige) bedrijfsvloeroppervlak aanvaardbaar is moet dat leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en beperking van de overlast. Het bestemmingsplan biedt daarvoor de mogelijkheid, door
- a. een bebouwd oppervlak toe te staan dat vergelijkbaar (iets meer) is dan nu legaal aanwezig is ;
- b. een aanvaardbare maximum goot- en bouwhoogte;
- c. de waarborg (door middel van de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie') dat bij sloop/nieuwbouw een bestaande cultuurhistorisch waardevolle relatie met de speeltuin wordt hersteld;
- d. dat ondergrondse bebouwing mag worden gerealiseerd ter vermindering van het bovengrondse oppervlak.
Bovendien biedt een nieuwbouwplan mogelijkheden om de huidige overlast te verminderen, waarvoor (ook wegens de extra oppervlakte voor verkeersruimten) het nodig kan zijn dat de bovengrondse en ondergrondse bebouwing tezamen groter is dan een bedrijfsvloeroppervlak van 120 m2 .
Naar aanleiding daarvan wordt het volgende overwogen. Enige vergroting van het bruto vloeroppervlak door ondergrondse bebouwing is niet principieel onaanvaardbaar, zoals ook blijkt uit motie 310. Uit oogpunt van de goede ruimtelijke ordening moeten daaraan de voorwaarden zijn verbonden dat de bovengrondse bebouwing niet toeneemt (maar bij voorkeur juist afneemt), de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd, overlast afneemt en de capaciteit gelijk blijft. Zowel het bestemmingsplan als bij afgifte van de exploitatievergunning kunnen deze voorwaarden voldoende worden geborgd. Het bestemmingsplan stelt nadere regels ten aanzien van ruimtelijke aspecten. In dat verband regelt het voorliggende bestemmingsplan:
- enerzijds een verruiming van het bruto vloeroppervlak toe te staan en
- anderzijds de beperking van overlast en
- een begrenzing van de capaciteit.
3.2 Groen En Speelvoorziening
Er onbreekt in dit deel van het Vondelpark een openbaar toilet. Daarom is het de bedoeling dat in het geval van nieuwbouw openbare toiletten worden gerealiseerd.
3.2 Groen en speelvoorziening
Met betrekking tot de speelplaats is het uitgangspunt om deze in de huidige vorm en functie te behouden. De speelplaats vormt een belangrijke aanvulling op het voorzieningenniveau van het Vondelpark en de omliggende woonbuurten. Het stadsdeel heeft de intentie om de kwaliteit van de speelplaats te behouden en te versterken. Hiertoe zijn onlangs nog twee speeltorens met een glijbaan geplaatst daar waar de twee ruimtelijke cirkels van de speelplaats elkaar benaderen.
3.3 Bijzondere Waarden
De kwalificatie van het complex Vondelpark, en daarmee de Vondeltuin, tot rijksmonument impliceert dat de bestaande waarden beschermd dienen te worden. De waarden ter plaatse van de Vondeltuin hebben betrekking op de bestaande groenvoorzieningen en de vanuit historisch perspectief gecreëerde zichtlijnen. De Vondeltuin bevat geen afzonderlijke objecten die als rijksmonument zijn aangewezen.
Cultuurhistorische waarde
De ruimtelijke kwaliteit van de Vondeltuin en omgeving komt mede voort uit de aanwezigheid van zichtlijnen. De zichtlijnen bewerkstelligen zowel interne als externe ruimtelijke relaties.
Ter plaatse van het plangebied is een zichtlijn ontworpen die het Vondelpark visueel met het aangrenzende Willemspark verbond. Voor het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit is het van groot belang dat deze zichtlijn niet wordt gefrustreerd door nieuwe bebouwing. In dit bestemmingsplan is daartoe het vlak waarbinnen gebouwen kunnen worden opgericht zodanig begrensd dat geen nieuwe gebouwen in de zichtlijn kunnen worden gebouwd.
Het uitgangspunt voor het voorliggende bestemmingsplan is tevens om, zoals door Baanders en Van Eijck was bedacht, de ruimtelijke relatie te herstellen tussen de binnen het plangebied gelegen speelplaats en het terrein rond de horecavoorziening. Momenteel staat er bebouwing in de zichtlijn die geen rekening houdt met deze ruimtelijke relatie. Die bebouwing wordt met het voorliggende bestemmingsplan niet wegbestemd, maar bij sloop/nieuwbouw moet rekening worden gehouden met de ruimtelijke relatie en de zichtas. Dat kan door de as vrij te houden van bebouwing, maar ook door een zorgvuldige vormgeving (bijvoorbeeld transparante delen) en situering (begeleiden van de zichtlijn) van bebouwing.
Landschappelijke waarde
De bosschages en bomen in het plangebied hebben verschillende functies. Ze omlijsten en begeleiden de uitzichten en zorgen ervoor dat de randen van het park niet overal zichtbaar zijn. Tevens scheppen en versterken zij de voor het parklandschap zo belangrijke variatie tussen open en gesloten, en licht en donker. Door de ruimtelijke relevantie zijn de groenvoorzieningen van belang voor de monumentaliteit van het park als geheel, derhalve dienen zij beschermd te worden.
Het bestemmingsplan Vondelpark voorzag en voorziet reeds in de bescherming van structuurbepalende bomen en bosschages. Het voorliggende bestemmingsplan zet de bescherming van deze bomen en bosschages voort en vult deze aan door introductie van een vergunningplicht voor het kappen of verwijderen van bomen en bosschages en de uitvoering van andere werken die van invloed kunnen zijn op het behoud van de landschappelijke waarden.
Archeologische waarde
Gezien de hoge archeologische verwachting op deze locatie zijn randvoorwaarden ten aanzien van bodemverstoringen nodig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daarin. Tevens is op 25 februari 2010 door Bureau Monumenten en Archeologie in opdracht van het stadsdeel een quick-scan naar archeologische waarden uitgevoerd (zie Bijlage 4) en geldt vanuit de Monumentenwet de meldingsplicht indien bij werkzaamheden waardevolle sporen worden ontdekt of vondsten worden gedaan.
Hoofdstuk 4 Juridisch Kader
4.1 Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten tot het opstellen van bestemmingsplan voor haar gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop.
De bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, moet binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw vastgesteld.
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen van het plangebied juridisch is vertaald. De argumentatie van de wijze van regeling volgt uit de in de verantwoording opgenomen beleidsuitgangspunten (zie verder onder Verantwoording). Daarin is ook een beschrijving opgenomen van de huidige situatie binnen het plangebied, op basis van een analyse van het huidige gebruik, alsmede de beschrijvingen uit de betreffende beleidsstukken.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand (met daarin de verbeelding) en de planregels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de planregels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
4.2 Geldende Wet- En Regelgeving
4.2.1 Wet milieubeheer
Besluit MER 1994
In de Wet milieubeheer zijn bepalingen opgenomen voor het behoud en het verbeteren van de milieukwaliteit. De milieukwaliteit vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke belangenafweging. Zodoende heeft de Wet milieubeheer raakvlakken met het bestemmingsplan. In de Wet milieubeheer en het op grond van deze wet vastgestelde Besluit milieueffectrapportage 1994 is bepaald dat voor een bestemmingsplan in bepaalde gevallen een milieueffectrapportage (mer) opgesteld dient te worden. Het bestemmingsplan Vondeltuin maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarvoor MER beoordeling verplicht is.
Luchtkwaliteitseisen
In de Wet milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat bij het voorbereiden van ruimtelijke plannen, waaronder een bestemmingsplan, moet worden onderzocht of het plan ertoe leidt dat grenswaarden voor de luchtkwaliteit worden overschreden of, wanneer deze reeds worden overschreden, het plan leidt tot een verdere overschrijding.
Het effect van het plan op de luchtkwaliteit hangt direct samen met de potentiële verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan dan wel de bestaande situatie. De geldende planologische regeling (de Bouwverordening, zie paragraaf 5.2.4) stelt geen beperking aan het toegestane programma. Het voorliggende plan leidt tot behoud van het bestaande programma en niet tot een groter programma dan reeds planologisch is toegestaan.
Daarbij wordt, blijkens het rapport 'Berekeningen luchtkwaliteit Amsterdam 2008 (15 juli 2010)', op de omliggende wegen van het plangebied momenteel voldaan aan de toepasselijke grenswaarden van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit zal de komende jaren door het treffen van diverse maatregelen (actieplan luchtkwaliteit) verder verbeteren.
Daarnaast geldt dat een nieuwbouwprogramma van 1.500 woningen of 100.000 m2kantoorvloeroppervlak op één ontsluitingsweg op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Het programma dat op basis van het voorliggende bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt is aanmerkelijk kleinschaliger dan dat. De ontwikkelingen die op basis van dit bestemmingsplan worden toegestaan zijn derhalve te kwalificeren als 'niet in betekenende mate'.
Het voorgaande in ogenschouw nemende en gezien het toegestane programma binnen het plangebied is het aannemelijk dat het plan niet leidt tot overschrijding van de wettelijke grenswaarden. Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorliggende bestemmingsplan.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is de AMvB 'gevoelige bestemmingen' in werking getreden. Artikel 2 van de AMvB omschrijft gevoelige bestemmingen als gebouwen die geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik zijn:
- ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen;
- ten behoeve van kinderopvang;
- als verzorgingshuis, verpleegtehuis, bejaardentehuis;
- ten behoeve van een combinatie van functies als bovenstaand.
De aanwijzing in de AMvB heeft betrekking op nieuw te bouwen gebouwen en wanneer sprake is van een uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming die leidt tot een toename van meer dan 10% van het 'rechtens aantal personen dat ter plaatse mag verblijven'.
Het bestemmingsplan maakt geen gevoelige bestemmingen mogelijk, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de AMvB.
4.2.2 Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit bevat algemene voorschriften ter voorkoming of beperking van allerlei vormen van gevaar, schade of hinder voor de omgeving door de activiteiten van bedrijven. Zo biedt het activiteitenbesluit onder andere bescherming tegen lawaai afkomstig van horeca-inrichtingen. Zowel bestaande als nieuwe horeca-inrichtingen moeten zich in beginsel houden aan de geluidsnormen zoals deze zijn opgenomen in het activiteitenbesluit.
Het bestemmingsplan gaat uit van de bestaande situatie en maakt daarmee de bestaande horecavoorziening mogelijk. Tevens wordt in het bestemmingsplan toegestaan dat de bebouwing ten behoeve van de horecavoorziening (gedeeltelijk) anders gesitueerd wordt. Vergroting van de horecavoorziening wordt echter niet toegestaan, waardoor de overlast ten opzichte van de bestaande situatie niet zal wijzigen. Ter beperking van de overlast voor omwonenden wordt in het bestemmingsplan, eveneens gelijk aan de bestaande situatie, uitsluitend horeca van categorie 4 toegestaan. Deze categorie geldt binnen de horeca-indeling van het stadsdeel als minst overlastgevende categorie. Het karakter van een dergelijke horecavoorziening en de geluideigenschappen die dit met zich meebrengt passen binnen (het aanvaardbare geluidniveau van) een stedelijke omgeving.
4.2.3 Wet bodembescherming
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Het bestemmingsplan maakt de bestaande situatie mogelijk en biedt eveneens de mogelijkheid om de bestaande horecavoorziening elders binnen het betreffende bouwvlak op te richten. Verplaatsing van de horecavoorziening heeft bodemverstorende activiteiten tot gevolg, waardoor een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden. In verband daarmee heeft Cauberg-Huygen in opdracht van stadsdeel Zuid op 8 maart 2011 gerapporteerd omtrent de milieuhygiënische bodemgesteldheid (rapportnr. 20110146-02, zie Bijlage 5).
Uit het onderzoek blijkt dat een zinkverontreiniging in de bovengrond aanwezig is. Nog niet duidelijk is wat de exacte omvang van de verontreiniging is. Indien deze groter is dan 25 m3is sprake van ernstige verontreiniging. Indien het nieuwe bouwplan leidt tot werkzaamheden in het verontreinigde deel van de grond is het nodig de verontreiniging te saneren.
Om de omvang van de verontreiniging te bepalen is nader onderzoek verricht. Op 9 augutus 2011 is door Cauberg-Huygen het 'aanvullend en afperkend bodemonderzoek Vondelpark 7 te Amsterdam' geleverd (rapportnr. 20110146-04, zie Bijlage 6). In dat onderzoek is de sterke verontreiniging globaal afgeperkt. De noordelijk gelegen ‘vlek’ heeft een omvang van circa 60 m3 (120 m2 x 0,5 m) en de zuidelijk gesitueerde ‘vlek’ circa 10 m3 (20 m2 x 0,5 m). Gezien ter plaatse een geval van ernstige bodemverontreiniging (>25 m3 sterk verontreinigde grond), zoals bedoel in de wet Bodembescherming (WBB), aanwezig is, is er sprake van een saneringsnoodzaak.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van één van de volgende actuele risico’s:
- humaantoxicologisch: de bepalende parameter is zink. Op basis van het maximaal gemeten gehalte van 980 mg/kg ds is er geen sprake van een humaantoxicologisch risico;
- ecologisch risico: de verontreiniging bevindt zich niet in een waardevol gebied;
- verspreidingsrisico: de bepalende parameters zijn immobiel en niet aangetoond in het grondwater.
Derhalve is er geen sprake van een spoedeisend te saneren geval. Omdat in het kader van de beoogde ontwikkelingen in de sterk verontreinigde grond wordt gewerkt dient voor begin van de werkzaamheden een goedgekeurd saneringsplan beschikbaar te zijn, dan wel een melding worden gedaan in het kader van het ‘besluit uniforme saneringen’ (BUS-melding).
De vraag of ter plaatse van de verontreiniging werkzaamheden worden uitgevoerd is afhankelijk van het eventuele bouwplan.
De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is niet afhankelijk van een bodemsanering. Alleen bij de realisatie van een bouwplan is nader onderzoek en eventueel sanering nodig. Het bestemmingsplan maakt weliswaar mogelijk dat een nieuw bouwplan wordt gerealiseerd, maar biedt tevens de mogelijkheid de bestaande legale situatie te behouden. In dat laatste geval is nader onderzoek en eventuele sanering niet aan de orde.
4.2.4 Wet geluidhinder
Op grond van de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek verplicht indien nieuwe geluidsgevoelige functies als wonen en onderwijs mogelijk worden gemaakt in de geluidszones van wegen waar 50 kilometer per uur of meer wordt gereden, spoorwegtrajecten en industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder.
Onder geluidsgevoelige gebouwen verstaan: woningen en 'andere geluidsgevoelige gebouwen', zijnde onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen.
Het voorliggende bestemmingsplan staat geen geluidgevoelige bestemmingen toe, zodat op grond van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek nodig is.
4.2.5 Flora- en faunawet
De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De Soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet.
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is geen aangewezen beschermd gebied in de zin van Vogel- en Habitatrichtlijn. Wel is de soortenbescherming van toepassing op het plangebied. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten, zoals genoemd in de Flora- en Faunawet.
Het bestemmingsplan staat de bestaande situatie toe. Tevens biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om de bestaande horecavoorziening elders binnen het betreffende bouwvlak op te richten.
Indien tot sloop en nieuwbouw wordt overgegaan is nodig om vast te stellen of beschermde natuurwaarden in het geding zijn. In het 'Natuurwaardenonderzoek bestemmingsplangebied Vondeltuin' (juni 2011, DRO, zie Bijlage 7) is geconcludeerd dat het niet is uit te sluiten dat er door de Flora- en faunawet streng beschermde soorten in het plangebied voorkomen. Indien de aanwezige gebouwtjes zouden worden gesloopt en er bomen zouden worden gekapt moet nader onderzoek naar vleermuizen worden uitgevoerd. Door de aanwezigheid van goed foerageergebied en de geschikte gebouwtjes en bomen als verblijfplaats is er een kans dat deze in het bestemmingsplangebied verblijven.
Het bestemmingsplan is echter uitvoerbaar zonder sloop van de bestaande bebouwing en de kap van bomen, zodat de het bepaalde in de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid niet in de weg staat.
4.2.6 Monumentenwet
Om het archeologische erfgoed beter te beschermen hebben de Europese ministers van Cultuur in 1992 het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het Verdrag van Malta). Een essentieel uitgangspunt van dit verdrag is dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) in iedere fase van planontwikkeling dient te worden meegewogen. Als behoud in de bodem (bv door middel van technische maatregelen en/of planaanpassing) geen optie is, dient het bouwplan te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen op een juiste wijze (volgens de wettelijk verplichte Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. Het verdrag stelt de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan, dat bodemverstoring tot gevolg heeft, verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van archeologisch onderzoek. De nieuwe wet ter uitvoering van dit verdrag, de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), is per 1 september 2007 definitief van kracht. Door de wetswijzigingen worden archeologische belangen vanaf het begin van de besluitvorming in de ruimtelijke ordening meegewogen. Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht.
Het bestemmingsplan maakt de bestaande situatie mogelijk. Tevens biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om de bestaande horecavoorziening elders binnen het betreffende bouwvlak op te richten, hetgeen bodemingrepen tot gevolg kan hebben. Dat is in ieder geval aan de orde indien een deel van het programma ondergronds wordt gerealiseerd.
Omdat tijdens het opstellen van het bestemmingsplan geen concreet voornemen bestaat om de huidige horecavoorziening elders binnen het bouwvlak te herbouwen of een kelder te realiseren is archeologisch veldonderzoek momenteel niet aan de orde; de concrete onderzoekslocatie is namelijk nog niet bekend.
In paragraaf 2.4.3 werd reeds ingegaan op de uitgevoerde archeologische quick-scan, waaruit volgt dat bij bodemingrepen van meer dan 100 m2 en een diepte van meer dan 0,50 meter archeologisch vervolgonderzoek nodig is.
Het bestemmingsplan maakt een horecavoorziening van maximaal 120 m2 mogelijk. Een nieuw bouwplan met die omvang vergt het uitvoeren van een archeologisch veldonderzoek. In de regels van het bestemmingsplan is het uitvoeren van een dergelijk veldonderzoek daarom als voorwaarde voor bodemingrepen groter dan 100 m2 en een diepte van meer dan 0,50 meter opgenomen.
4.2.7 Wet luchtvaart / Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Op 1 november 2002 heeft het kabinet zijn definitieve goedkeuring verleend aan nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor Schiphol. De regels zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, behorend bij de in 2001 goedgekeurde Schipholwet: het luchthavenindelingsbesluit en luchthavenverkeersbesluit. Het luchthavenverkeersbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthavenluchtverkeer rondom Schiphol.
Het luchthavenindelingsbesluit bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een 'beperkingengebied' aangewezen met betrekking tot maximale bouwhoogten, vogelaantrekkende functies en toegestane functies. Dit leidt echter niet tot beperkingen ten opzichte van hetgeen in het voorliggende bestemmingsplan wordt toegestaan.
4.2.8 Externe veiligheid
In oktober 2004 is het 'Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen' (BEVI) in werking getreden. Hiermee zijn voor risicovolle activiteiten normen vastgelegd. In het besluit wordt van overheden verwacht dat zij zich rekenschap geven van elke verandering in het groepsrisico dat wordt veroorzaakt door bedrijven en ruimtelijke ontwikkelingen nabij risicovolle activiteiten. Bij deze ruimtelijke ontwikkelingen dient zorgvuldig en eenduidig met de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico te worden omgegaan. Eenzelfde benadering geldt op grond van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen voor transportroutes van gevaarlijke stoffen.
Het plangebied ligt niet in een zone van een inrichting waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of een transportroute waar gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Er is om die reden geen onderzoek nodig naar externe veiligheidrisico's.
4.3 Juridische Regeling Bestemmingsplan
In paragraaf 1.2 is de hoofdlijn van de planregeling reeds beschreven. Ter vermijding van herhalingen wordt naar die paragraaf verwezen.
4.4 Structuur Van Het Bestemmingsplan
4.4.1 Verbeelding
De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2008 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2008. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen et cetera.
4.4.2 Planregels
De indeling van de planregels is als volgt:
Hoofdstuk 1 'Inleidende regels' omvat twee artikelen; één artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en één artikel, dat de wijze van meten regelt.
Hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels' volgt het volgende stramien:
- een omschrijving van de doeleinden van de bestemming;
- de bouwregels: regels omtrent de situering en de grootte van gebouwen.
Hoofdstuk 3 'Algemene regels' bevat regels betrekking hebbende op:
- een artikel waar de anti-dubbeltelbepaling in verwoord staan;
- algemene regels met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken: deze bepalingen vormen het sluitstuk van de bestemmingssystematiek in die zin dat deze bepalingen alle gebruik van gronden en opstallen dat strijdig is met de aan de grond gegeven bestemming verbiedt;
- algemene afwijkingsregels: het gaat hierbij om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen;
- algemene wijzigingsregels van het dagelijks bestuur: deze bepaling maakt het mogelijk dat het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Zuid kleine wijzigingen kunnen aanbrengen.
Hoofdstuk 4 ''Overgangs- en slotregels bevat regels betrekking hebbende op:
- Overgangsrecht ten aanzien van bouwen: bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is dit in strijd met de bebouwingsregels.
- Overgangsrecht ten aanzien van gebruik: het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de voorschriften op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven; indien het gebruik van de grond en opstallen van eigenaar veranderd mag de afwijking niet gehandhaafd worden;
- de slotbepaling.
4.4.3 Artikelsgewijze toelichting
In het hiernavolgende is een beschrijving opgenomen van de verschillende bestemmingsregelingen.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de voorschriften worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal taalgebruik.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden gemeten moeten worden.
Artikel 3 Groen
In dit artikel is bepaald dat de gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt voor groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden, ondergrondse vuilcontainers, nutsvoorzieningen. Speelvoorzieningen zijn toegestaan daar waar de aanduiding 'speelvoorziening' is opgenomen. Het bepaalde in dit artikel sluit aan op de bestaande situatie.
In lid 2 is bepaald dat, ten behoeve van het in lid 1 omschreven gebruik, alleen bouwwerken, anders dan gebouwen, zijn toegestaan. Ook is een maximum bebouwingspercentage per bestemmingsvlak voorgeschreven en een maximum bouwhoogte van 7 meter. Deze hoogte is gebaseerd op de hoogte van de bestaande klimtoren.
In het derde lid wordt verwezen naar de regeling met betrekking tot de dubbelbestemming ''Waarde - Landschap.
Artikel 4 Horeca
In lid 1 is vermeld dat gronden met de bestemming 'Horeca' voor horeca van categorie 4 met bijbehorend terras, groenvoorzieningen mogen worden gebruikt. Wat onder horeca van categorie 4 wordt verstaan is omschreven in de begrippenlijst onder artikel 1. Ook is daar waar binnen de bestemming de aanduiding 'specifieke vorm van sport-verhuur' is opgenomen een voorziening voor de verhuur van sportartikelen toegestaan, zoals het tot voor kort bestaande verhuur van skates, skeelers, rollerskates, kangoojump-schoenen. Daaronder valt tevens het met de verhuur samenhangende activiteiten als skatelessen, reparaties en schaatsen slijpen.
In lid 2 is vermeld dat binnen de bestemming 'Horeca' mag worden gebouwd ten behoeve van het gebruik zoals omschreven in lid 1. Gebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak zoals dat op de verbeelding is weergegeven. Voorts zijn de bouwregels opgenomen voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bepaald is dat gebouwen maximaal een oppervlakte mogen beslaan van 120 m2.
In lid 3 wordt het dagelijks bestuur de mogelijkheid geboden om de nadere eis te stellen dat in geval een kelder wordt gerealiseerd. Daarbij moet wel voldaan worden aan de bepalingen die in lid 3 onder a tot en met e zijn opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op het formaat van de ondergrondse gebouwdelen en op de doelstelling dat de bovengrondse bebouwing zo veel als redelijkerwijs mogelijk wordt verminderd ter compensatie van de vergroting van het oppervlak door de ondergrondse bebouwing. De nadere eisen zien voorts op de bescherming van aanwezige waarden en op de technische en financiële uitvoerbaarheid hiervan.
Lid 4 geeft bijzondere regels ten aanzien van het gebruik. De horecalokaliteit mag alleen in de eerste bouwlaag (begane grond) worden gerealiseerd en bij sloop/nieuwbouw dienen alle bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van hetgeen nodig is ten behoeve van het functioneren van het terras, inpandig gebracht te worden. Ten behoeve van bijvoorbeeld een uitgifteloket van de keuken en een open bar kunnen dus in de gevel / buiten de bebouwing voorzieningen getroffen worden, maar een uitpandige spoelkeuken is niet langer mogelijk.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Dit artikel dient ter bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden. De bestemming geldt voor het gehele bestemmingsplangebied en is primair ten opzichte van de andere bestemming die ter plaatse voorkomt.
In lid 2 is bepaald dat in geval van bodemverstorende bouwactiviteiten, alvorens het verlenen van de vergunning hiertoe, een archeologisch rapport met een bepaling van de archeologische waarde ter plaatse overlegd moet worden. Bovendien zijn onder b voorschriften genoemd die verbonden kunnen worden aan de omgevingsvergunning.
In lid 3 zijn bodemverstoringen genoemd waarbij de archeologische voorwaarden uit lid 2 niet van toepassing zijn.
In lid 4 is bepaald dat onder a genoemde werkzaamheden, anders dan werkzaamheden voor het oprichten van bouwwerken, verboden zijn als deze geschieden in afwijking van een verleende omgevingsvergunning of als hiervoor geen omgevingsvergunning is verleend. De overige subleden hebben tot doel om de archeologische waarden te beschermen.
In lid 5 zijn werkzaamheden genoemd waarbij de voorwaarden uit lid 4 niet van toepassing zijn.
Lid 6 biedt het dagelijks bestuur de mogelijkheid om de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' te schrappen daar waar is aangetoond dat zich hier geen archeologische waarden bevinden.
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
Deze bestemming, welke primair is aan de andere op dezelfde gronden voorkomende bestemming, dient ter bescherming en herstel van waardevolle cultuurhistorische en landschappelijke elementen. In deze bestemming is geregeld dat bij de positionering van bouwwerken rekening moet worden gehouden met de in het ontwerp van de speelplaats voorkomende zichtas (zie paragraaf 3.3).
Artikel 7 Waarde - Landschap
Deze bestemming dient ter bescherming en veiligstelling van landschappelijke waarden (zie paragraaf 3.3 en is primair aan de op dezelfde gronden voorkomende bestemming.
Artikel 8: Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9: Algemene bouwregels
In deze regeling zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen, bestaande afstanden en andere maten. In dit artikel zijn tevens een aantal voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van een aantal stedenbouwkundige onderwerpen uitgesloten.
Artikel 10: Algemene afwijkingsregels
In deze regeling zijn de algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen zodat enige flexibiliteit mogelijk wordt gemaakt ten aanzien van de regels.
Artikel 11: Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt geregeld welk gebruik is toegelaten. In 11.1 en 11.2 wordt gebruik dat in strijd is met de bestemming van de grond en de bijbehorende regels verboden. Zo worden in ieder geval bedrijven, genoemd in het bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, uitdrukkelijk uitgesloten van vestiging in het plangebied op grond van de te verwachten overlast van dergelijke bedrijfsuitoefening.
Artikel 12: Algemene procedureregels
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 5.6). In dit artikel wordt verwezen naar de procedure die doorlopen moet worden wanneer de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast.
Artikel 13: Overgangsrecht
Hier wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan.
Artikel 14: Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Beleidskader
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het relevante beleid voor stedelijkheid, cultuurhistorie en archeologie, water, natuur en veiligheid. Het beleid wordt per thema (voor zover relevant) op Europees, nationaal, provinciaal, gemeente- en stadsdeelniveau beschreven.
5.2 Stedelijkheid
5.2.1 Rijksbeleid
Nota Ruimte
Per 27 februari 2006 is de Nota Ruimte van kracht. Door de nota tracht het kabinet bij te dragen aan een versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, de bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, de borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en de borging van de veiligheid.
Het nationaal ruimtelijke beleid voor steden en netwerken richt zich op voldoende ruimte voor wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport en water. Om een eenzijdige samenstelling van de bevolking te voorkomen, stimuleert het rijk meer variatie in het woningaanbod. Om de trek van midden- en hogere inkomens uit de stad te voorkomen zijn volgens de Nota Ruimte meer hoogstedelijke woonmilieus nodig. Tegelijk blijft stedelijke vernieuwing en herstructurering dringend nodig om de leefbaarheid te vergroten. Nieuwe bebouwing ten behoeve van de bundeling van verstedelijking en economische activiteiten dient grotendeels geconcentreerd tot stand te komen in bestaand bebouwd gebied. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt.
Het bestemmingsplan Vondeltuin staat functies toe welke dienen ter ondersteuning van een goed voorzieningenniveau binnen stedelijk gebied, hierdoor kan de leefkwaliteit worden versterkt. Het bestemmingsplan is hiermee in lijn met de Nota Ruimte.
Realisatieparagraaf Ruimtelijk Beleid
Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen geïdentificeerd in de Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte. De aanleiding voor het opstellen van de Realisatieparagraaf is de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). De nieuwe Wro verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar dat daarnaast ook inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. In de Realisatieparagraaf zijn 33 nationaal ruimtelijke belangen aangegeven, waaronder:
- 1. (19) De ruimtelijke basiskwaliteit van het landschap: behoud en versterking van de kernkwaliteiten met betrekking tot natuur, architectuur, cultuurhistorie, gebruikswaarde en belevingswaarde van het landschap (landschappelijke kwaliteit);
- 2. (12) Het op orde brengen en houden van de regionale watersystemen;
- 3. (23) Ruimte scheppen in de Randstad om de grote ruimtevraag voor onder meer wonen, werken, natuur en recreatie te accommoderen.
Het bestemmingsplan maakt de bestaande functies juridisch planologisch mogelijk. Hiermee biedt het bestemmingsplan ruimte voor recreatieve functies en ondersteunt het het stedelijke leefklimaat. Eveneens waarborgt het bestemmingsplan de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is in lijn met de realisatieparagraaf Ruimtelijk Beleid.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 14 juni 2011 stuurde het kabinet het ontwerp van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aan de Tweede Kamer met daarbij een ontwerp Algemene maatregel van bestuur (Amvb) Ruimte (Barro).
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met in werkingtreding van de SVIR en het Barro zullen de Nota Ruimte en Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid komen te vervallen.
De inwerkingtreding van de Amvb vindt gefaseerd plaats. Een eerder ontwerp Amvb Ruimte is in 2009 in voorhang aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden en met de Tweede Kamer besproken. Ook is het traject van advisering door de Raad van State doorlopen. Een beperkt aantal onderdelen uit het eerdere ontwerp zijn opgenomen in het nu voorliggende ontwerp. Deze onderdelen worden nu definitief vastgesteld. Het betreft de onderdelen:
- a. Rijksvaarwegen
- b. Project Mainportontwikkeling Rotterdam
- c. Kustfundament
- d. Grote rivieren
- e. Waddenzee en waddengebied
- f. Defensie
- g. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
- h. Elektriciteitsvoorziening
- i. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
- j. Ecologische hoofdstructuur
- k. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
- l. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
- m. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
De nieuwe artikelen in de Amvb Ruimte zijn inmiddels aan de Eerste en Tweede Kamer worden aangeboden. Deze artikelen is met de SVIR en plan-MER op 3 augustus 2011 ter inzage gelegd. Met ingang van 30 juni 2011 zijn deze stukken digitaal ter beschikking gesteld. Gedurende een termijn van 6 weken kunnen zienswijzen worden ingediend. data actueel houden
Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het meer neerleggen van beslissingen dichter bij de burger. Om die reden bevat deze structuurvisie een veel beperkter aantal nationale belangen dan voorheen en minder regels in de Amvb Ruimte dan eerder was voorgenomen. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan andere overheden door hen goed worden behartigd. Waar de Amvb Ruimte bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal de bestemmingsplannen dan ook niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op de voorliggende bestemmingsplan.
Structuurvisie Randstad 2040
Op 5 september 2008 heeft het kabinet de structuurvisie Randstad 2040 vastgesteld. Bij de structuurvisie gaat het om een integraal toekomstperspectief dat richting kan geven aan de integrale rijksinzet in de Randstad met oog voor de lange termijn op het gebied van onder meer de wonen, werken, infrastructuur, water, natuur en landschap. De structuurvisie draagt niet alleen bij aan de ambitie een duurzame en concurrerende topregio te ontwikkelen, maar ook aan een 'mooi Nederland'. De lange termijnvisie en de richting die het kabinet (samen met de regio) kiest, focust op fysiek-ruimtelijke onderwerpen, maar beperkt zich niet tot de ruimtelijke ordening alleen. Niet-fysieke onderwerpen die in belangrijke mate bijdragen aan de nagestreefde duurzame en concurrerende Randstad worden geagendeerd in de visie. Het gaat dan bijvoorbeeld om bevordering van de sociale cohesie, vergroting van de arbeidsparticipatie, kennis en innovatie.
Het bestemmingsplan Vondeltuin is in overeenstemming met de structuurvisie.
5.2.2 Provinciaal beleid
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. De nieuwe wet voorziet in een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten. Hiertoe stelt de provincie een structuurvisie vast. In de structuurvisie legt de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vast en moet zij tevens aangeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. De structuurvisie is uitsluitend zelfbindend. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar de gemeenten toe staan de provincie diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals een provinciale ruimtelijke verordening.
De Provinciale Staten van de provincie Noord Holland hebben op 21 juni 2010 de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie vastgesteld.
Structuurvisie Noord-Holland 2040 en Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (2010)
In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 zijn de provinciale belangen verwoord die een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Het gaat daarbij met name om het versterken van de ruimtelijke kwaliteit, het bevorderen van duurzaam ruimtegebruik en de klimaatbestendigheid. Daarnaast pleit de provincie ten behoud van het open gebied en ter verbetering van de kwaliteit van het leefklimaat om verdichtings- en ontwikkelingskansen in de nabijheid van OV-knooppunten te benutten.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking van deze provinciale belangen naar de gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. Het betreft regels omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Onderwerpen zijn onder meer volumineuze detailhandel op bedrijventerreinen, grootschalige (perifere) detailhandel, locaties voor bedrijventerreinen en kantoorlocaties binnen bestaand bebouwd gebied, het bouwen van woningen of bedrijventerrein in landelijk gebied, 'groene ruimten' zoals nationale landschappen en Rijksbufferzones en 'blauwe ruimten' zoals waterkeringen en energie (zoals de bouw van windmolens).
Het plangebied behoort tot het Metropolitaan stedelijk gebieden en het bestaand bebouwd gebied (BBG), waarbij gestreefd wordt naar intensivering van het ruimtegebruik. Het plan past binnen het beleid van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.
5.2.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie 'Amsterdam 2040 sterk en duurzaam'
De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 17 februari 2011 de Structuurvisie Amsterdam 2040 vastgesteld. In de structuurvisie worden keuzes vastgelegd voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad. In de ontwerpstructuurvisie is als centrale ambitie verwoord dat Amsterdam zich als kernstad verder dient te ontwikkelen binnen een internationaal concurrerende duurzame Europese metropool. Deze ambitie wordt in het document verder uitgewerkt in onder meer de doelstelling om de bestaande stad intensiever te gebruiken.
In de structuurvisie is het Vondelpark, waarvan het plangebied van bestemmingsplan Vondeltuin deel uitmaakt, opgenomen als onderdeel van de Hoofdgroenstructuur. Binnen de Hoofdgroenstructuur zijn gebieden opgenomen waar de functies groen en groene recreatie voorop staan. Ingrepen ten behoeve van de recreatieve gebruikswaarde en/of natuurwaarde worden hier gestimuleerd.
Bovendien wordt het Vondelpark vanwege de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden geschaard onder de gebieden van bijzondere waarde.
De structuurvisie maakt een onderscheid in diverse groentypen. Het Vondelpark, en daarmee de Vondeltuin, is getypeerd als stadspark. Dit zijn groengebieden met een parkachtige textuur in een stedelijke context, waarbij de natuurlijke en landschapsarchitectonische kwaliteiten bijzondere attracties vormen. De visie staat bij dergelijke gebieden een bepaald voorzieningenniveau voor ter plaatse van de entree- en parkzone. Hierbij worden onder andere voorzieningen als een kiosk, kleinschalige horecavoorzieningen en sport- en spelvoorzieningen genoemd.
Het bestemmingsplan Vondeltuin legt de bestaande functies en bebouwing vast mogelijk en waarborgt de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Het betreft een kleinschalige voorziening in de entreezones en de skateverhuur is in overeenstemming met de mogelijkheid kleinschalige activiteiten voor niet-georganiseerde sportbeoefening te ontplooien. Het bestemmingsplan is daarom in overeenstemming met de structuurvisie en de regels die volgen uit de aanwijzing als Hoofdgroenstuctuur. Dit is bevestigd door de Technische Advies Commissie in haar brief van 6 juli 2011 (zie Bijlage 8).
Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV)
In de APV is geregeld dat het verboden is om zonder vergunning van de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren (exploitatievergunning). De burgemeester merkt een alcoholverstrekkend bedrijf in de vergunning aan als een dagzaak, een avondzaak of een nachtzaak. De burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf, de openbare orde of de veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf. De exploitatievergunning wordt verleend voor een periode van 3 jaar en is niet overdraagbaar. De Vondeltuin beschikt over een exploitatievergunning voor een dagzaak. .
5.2.4 Stadsdeelbeleid
Vigerende planologische regeling
Ter plaatse van het plangebied gelden momenteel twee verschillende planologische regelingen. Voor het westelijke deel van het plangebied (speelplaats) is bestemmingsplan Vondelpark 2004 het planologische kader, op het oostelijke deel van het plangebied (horeca) is de Bouwverordening van de gemeente Amsterdam van toepassing.
Bestemmingsplan Vondelpark 2004
Het bestemmingsplan Vondelpark 2004 is op 22 december 2004 vastgesteld door de stadsdeelraad van het toenmalige stadsdeel Oud-Zuid, op 19 juli 2005 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland en onherroepelijk geworden op 7 juni 2006. Het perceel van de horecavoorziening is daarvan uitgezonderd wegens vernietiging van dat plandeel door de Raad van State.
Het plangebied van het bestemmingsplan beslaat ruwweg het Vondelpark en heeft tot doel om als planologisch juridische waarborg te dienen voor het Vondelpark als rijksmonument en voor de uitvoering het renovatieplan dat het afgelopen decennium in het Vondelpark is gepraktiseerd.
Ter plaatse van de speelplaats bij de Vondeltuin geldt volgens het bestemmingsplan Vondelpark 2004 de bestemming 'Park'. Op de gronden met deze bestemming zijn groenvoorzieningen, paden, speelweiden, maximaal 5% aan water- en oevervoorzieningen, ondergrondse vuilcontainers toegestaan. Binnen deze bestemming bij de Vondeltuin is tevens een aantal aanduidingen opgenomen. Zo mag een speelplaats worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'speelplaats' (dit geldt bij de bestaande speelplaats) en dienen bij de aanduiding 'beeldbepalende bomen en bosschages' bomen en bosschages behouden te blijven.
Binnen de bestemming 'Park' zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van maximaal 6 meter hoog toegestaan.
Tot slot geldt een aanlegvergunningenstelsel ter regulering van bepaalde bodemroerende werkzaamheden.
Bouwverordening gemeente Amsterdam
Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 7 juli 2006 ten aanzien van het vastgestelde bestemmingsplan Vondelpark 2004, is de planologische regeling uit dit bestemmingsplan Vondelpark 2004 niet van toepassing op het oostelijke deel van de Vondeltuin. Daarom fungeert voor dit deel van het plangebied de Bouwverordening van de gemeente Amsterdam als planologisch toetsingskader.
De bouwverordening geeft geen planologische regels ten aanzien van het gebruik van de gronden. Wel bevat de bouwverordening bepalingen met betrekking tot het bouwen van bouwwerken. Er zijn regels gesteld ten aanzien van de situering van de voor- en achtergevelrooilijn van gebouwen en de bouwhoogte. De bouwverordening laat meer en hogere bebouwing toe dan nu bestaat.
Conclusie
De regeling uit het bestemmingsplan Vondelpark 2004 wordt voor wat betreft het westelijke deel van het plangebied als uitgangspunt aangehouden voor het voorliggende bestemmingsplan Vondeltuin. De geldende regeling conform de huidige (technische) standaard vertaald in het bestemmingsplan Vondeltuin. Voor wat betreft het oostelijk deel van het plangebied geldt dat de planologische mogelijkheden die de Bouwverordening biedt, zowel qua toegestane bouwhoogten, toegestane bebouwde oppervlakten als qua gebruik worden ingeperkt in bestemmingsplan Vondeltuin.
Horecabeleid Oud-Zuid 2009
Op 29 november 2009 is door de stadsdeelraad van het toenmalige stadsdeel Oud-Zuid de nota 'Horecabeleid Oud-Zuid 2009'. Deze nota verschaft het stadsdeel de mogelijkheid om effectief in te spelen op een toenemende behoefte aan voorzieningen als restaurants, cafés, lunchrooms en winkels met een horecacomponent.
Doelstellingen van deze nota zijn het realiseren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en ondernemers,het creëren van aantrekkelijke plekken voor ontmoeting, het ondersteunen van de stedelijke ambitie Amsterdam Topstad en het bijdragen aan de stedelijke doelstelling van spreiding van toerisme. Belangrijke randvoorwaarde voor het horecabeleid is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig belast mag worden.
Voor de voornoemde doelstellingen en randvoorwaarde worden de volgende beleidsmatige keuzes gemaakt. Ter bescherming van het woon- en leefklimaat wordt in de nota onder andere een categorie indeling voor horeca ingevoerd waarmee gericht horecabeleid mogelijk en het woon- en leefklimaat beschermd kan worden en omzetting mogelijk gemaakt tussen horecacategorieën in de richting van categorieën die het minst het woon- en leefklimaat belasten;
Horecacategorieën
Voor bestemmingsplannen is in het horecabeleid een nieuwe categorisering ingevoerd. Doel van deze categorie-indeling is om gericht horecabeleid mogelijk te maken, waarbij enerzijds het woon- en leefklimaat kan worden beschermd en anderzijds om gericht wenselijke uitbreiding mogelijk te maken met uitsluiting van ongewenste horeca categorieën. Deze systematiek heeft sinds de invoering van het Horecabeleid De Pijp 2003 goed gewerkt en wordt met deze nota Horecabeleid Oud-Zuid 2009 ingevoerd.
Uitgangspunt van de categorie indeling is de belasting van het woon- en leefklimaat. Horeca van categorie 1 veroorzaakt doorgaans de meeste overlast voor het woon- en leefklimaat, gevolgd door Horeca van categorie 2 en daarna 3. Horeca van categorie 4 veroorzaakt over het algemeen de minste overlast. Deze categorisering vindt zijn grondslag in ruimtelijk en sociaal relevante aspecten als ruimtelijke uitstraling, verkeersaantrekkende werking, invloed op directe (woon)omgeving, geluid- en stank overlast en sociale veiligheid. Een deel van de in de nota voor bepaalde gebieden voorgestelde horeca-uitbreiding heeft tot doel om het vestigingsklimaat te versterken. Hierbij wordt dan gedacht aan daggerelateerde horeca, zoals lunchgelegenheden en koffiegelegenheden. Om dit verschil in de uitbreidingsvoorstellen naar voren te laten komen, en te waarborgen dat deze horeca-uitbreiding niet tot een grotere belasting leidt dan bedoeld, wordt hiervoor de horeca van categorie 4 opgesplitst in horecacategorie 4A (restaurants, eetcafé) en 4B (lunchroom, ijssalon, koffiehuis, theehuis, juicebar).
Beleidsregels terrassen Oud-Zuid 2009
Terrassen maken Stadsdeel Zuid aantrekkelijk maar geven soms ook overlast aan omwonenden. Voor het voormalig stadsdeel Oud-Zuid zijn de Beleidsregels Terrassen Oud-Zuid 2009 geldig. De beleidsregels hebben betrekking op terrassen die voldoen aan de volgende definitie: “een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar zitgelegenheid wordt geboden en waar tegen vergoeding dranken en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt”. De beleidsregels hebben geen betrekking op het terras van de Vondeltuin daar het geen openbaar gebied betreft.
Visie Groen en Blauw 2020
Op 26 januari 2006 heeft de stadsdeelraad de 'Visie Groen en Blauw 2020' vastgesteld. Het doel van deze visie is het waarborgen van een hoogwaardige en continue groen- en waterstructuur, afgestemd op het gebruik en de beleving en de specifieke stedenbouwkundige identiteit en de architectuur van de diverse buurten. Om een duurzame en hoogwaardige groen- en waterstructuur voor de toekomst te garanderen is ingezet op een vierledige strategie:
- behouden en versterken van de bestaande kwaliteiten;
- toevoegen van ontbrekende schakels;
- verbeteren & herstellen van de verschraalde (historische) inrichting;
- hoogwaardig, duurzaam, historisch bewust en consequent onderhoud en beheer.
Het Vondelpark wordt in de visie als gebruikspark omschreven en dient als zodanig behouden te blijven. Beleidsuitgangspunt is hierbij om de inrichting van het park beter af te stemmen op het intensieve gebruik. De intentie is om zo de gebruiksdruk op het park beter te reguleren.
Uitgangsnotitie Ondergronds Bouwen
De druk op de ruimte binnen stadsdeel Zuid neemt toe als gevolg van de gunstige ligging van het stadsdeel en de aangename woon- en wekomstandigheden. Gebruikers van de ruimte binnen het stadsdeel vragen vaak om uitbreidingsmogelijkheden in de directe omgeving. Het stadsdeel kan dergelijke verzoeken niet altijd eenvoudig inwilligen door belemmeringen als gevolg van stedenbouwkundige waarden en structuren, monumentaliteit et cetera. Uitbreidingsmogelijkheden worden daarom steeds vaker ondergronds gezocht. De Uitgangsnotitie Ondergronds Bouwen vormt een afwegingskader bij dergelijke verzoeken. Doel hiervan is om een goede balans te bewerkstelligen ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Inhoudelijk bestaat het afwegingskader onder andere uit de aspecten beleid, technische (milieu) aspecten, financiële haalbaarheid en draagvlak in de omgeving.
5.3 Cultuurhistorie En Archeologie
Monumentenwet 1988
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Vondelpark dat als complex is aangewezen als rijksmonument. De bescherming van rijksmonumenten is geregeld in de Monumentenwet 1988. De aanwijzing van het complex Vondelpark als rijksmonument houdt in dat de cultuurhistorische waarden van het gebied beschermd dienen te worden. Dit betekent dat wijzigingen slechts zijn toegestaan na het verkrijgen van een monumentenvergunning. Het verlenen van een dergelijke vergunning is een bevoegdheid van het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid. Voor nadere informatie wordt verwezen naar paragraaf 4.2.6.
5.4 Water
Europese Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:
- Een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
- Het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
- Een goede toestand van het grondwater;
- Een duurzaam gebruik van water;
- Afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheersysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland:
- Wet op de waterhuishouding;
- Wet op de waterkering;
- Grondwaterwet;
- Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
- Wet verontreiniging zeewater;
- Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904);
- Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte');
- Waterstaatswet 1900;
- Waterbodemparagraaf uit de Wet bodembescherming.
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.
Nationaal Waterplan
Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en
ing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van behoud van het bestaand groen en water. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een toename van verharding mogelijk zou maken.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water
Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.
Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 (Breed Water)
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
- 1. de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
- 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
- 3. het nemen van grondwatermaatregelen.
In ’Plan gemeentelijke Watertaken 2010-2015’ staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op ontwikkelingen zoals het veranderende klimaat.
Om de gestelde doelen te realiseren zijn de volgende acties en stappen nodig per zorgplicht:
De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor de uitvoering van de drie watertaken. Bij het realiseren van haar doelstellingen is zij echter ook afhankelijk van de medewerking van anderen:
- Perceeleigenaren zoals particulieren, bedrijven en instellingen moeten ervoor zorgen dat hun perceel op de juiste wijze is aangesloten op de riolering (geen afvalwater op het hemelwaterriool) en kunnen hun eigen vervuiling beperken;
- Bij het voorkomen of aanpakken van grondwaterproblemen is de gemeente afhankelijk van vele factoren, zoals de bodemopbouw, de wijze waarop het gebied bouwrijp is gemaakt, de inrichting en het gebruik van de grond, en de ondergrond. Vooral bij particulier terrein (bijvoorbeeld toename verharding, bouw van kelders) heeft de gemeente beperkte invloed. Het beheer van het peil van het oppervlaktewater, de verantwoordelijkheid van het waterschap, is vaak maar van beperkte invloed op het grondwaterniveau.
Watertoets
Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de 'Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw' ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de 'Watertoets' toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De Watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).
Waterkeringen
In het plangebied liggen geen waterkeringen.
Waterpeil
In het plangebied ligt geen open water.
Waterkwantiteit
Op grond van de Keur AGV 2009 geldt dat, indien in de toekomstige situatie meer dan 1.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangelegd ten opzichte van de huidige situatie, dit met meer oppervlaktewater (10% van het verharde oppervlak) gecompenseerd moet worden. Dit bestemmingsplan leidt niet tot een dergelijke toename van verharding.
Ondergronds bouwen
Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat er geen verslechtering mag ontstaan van de huidige grondwatersituatie door nieuwbouw in bestaand gebied. Zo mag ondergronds bouwen, zoals parkeergarages, geen belemmering vormen voor de vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater. Uitgangspunt hiervoor is de gemeentelijk vastgestelde grondwaternorm. Plannen voor het aanbrengen van ondergrondse bouwwerken moeten worden voorgelegd aan Waternet, sector Waterbeheer als uitvoerder van de grondwaterzorgtaak. Plannen voor het aanbrengen van ondergrondse bouwwerken moeten worden voorgelegd aan Waternet, afdeling Planadviese en vergunningen.
In verband hiermee heeft Cauberg-Huygen in opdracht van stadsdeel Zuid op 8 maart 2011 gerapporteerd omtrent wateraspecten (rapportnr. 20110146-03, zie Bijlage 9). In deze waternotitie is aangegeven dat de ondergrondse bebouwing ter voorkoming van grondwaterproblemen voor naburige bebouwing in noord-zuidrichting zal worden gerealiseerd. Antwoord op de vraag welke grondwatereffecten door ondergrondse bebouwing zullen optreden vergt een gericht onderzoek op basis van gedetailleerde informatie over de situering en dimensionering van de kelder. Om die reden is in de bestemmingsplanregeling opgenomen dat het Dagelijks Bestuur bevoegd is nadere eisen te stellen aan ondergrondse bebouwing uit oogpunt van het voorkomen van onaanvaardbare grondwatereffecten.
Waterkwaliteit
In het Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015 zijn voor de periode tot eind 2015 in totaal circa 43 pakketten van uitvoeringsmaatregelen ter bevordering van de ecologische waterkwaliteit samengesteld, waarvan 13 autonoom (reeds voorgenomen maatregelen). Daarnaast zijn er 11 onderzoekspakketten geformuleerd, waarvan 1 autonoom. Een deel hiervan heeft betrekking op onderzoek naar de uitvoerbaarheid of effectiviteit van specifieke maatregelen, deze kunnen mogelijk na 2015 alsnog tot uitvoeringsmaatregelen leiden.
De belangrijkste maatregelen liggen in iets meer dan de helft van de waterlichamen op het vlak van het terugdringen van de (fosfaat)belasting; in bijna alle waterlichamen betreft het de verbetering van oeverinrichting. Daarnaast gaat het om het opheffen van acht vismigratiebarrières, waarvan één autonoom. Er zijn circa tien maatregelen met relatief hoge kosten en klein effect op KRW-doelen. Deze zijn niet opgenomen in het maatregelenpakket.
Het Waterbeheerplan omvat geen maatregelen die voor het onderhavige bestemmingfsplan van belang zijn.
Algemeen beleid is dat het gebruik van uitlogende materialen (koper, zink e.d.) voorkoemn moet worden.
Riolering
Het beleid van AGV/Waternet is om daar waar mogelijk schoon hemelwater af te koppelen, dat wil zeggen te scheiden van de vuilwaterstromen. Hierdoor wordt de rioolwaterzuiveringsinstallatie ontlast en wordt het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Het voorliggende bestemmingsplan leidt echter niet tot ingrepen in het rioleringsstelsel.
5.5 Milieu
Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam 2005
Op 1 maart 2006 is de gemeenteraad akkoord gegaan met het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam 2005. Dit actieplan kent als doel het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. De drie centrale uitgangspunten van dit actieplan zijn:
- Het beschermen van de gezondheid van mensen staat centraal.
- Amsterdam houdt vast aan het concentratiebeleid ten aanzien van het hoofdnet auto.
- Amsterdam houdt vast aan het beleid met betrekking tot de compacte stad.
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van negatieve invloed zijn op de luchtkwaliteit of de gezondheid van de inwoners van de stad. Het bestemmingsplan voldoet hiermee aan het actieplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
De gronden en de opstallen ter plaatse van het plangebied zijn geheel in eigendom van het stadsdeel Zuid en worden verhuurd.
Er zijn geen andere grondeigenaren op wie eventuele kosten verhaald zouden kunnen worden. Er zal daarom geen toepassing worden gegeven aan artikel 6.12 lid 2 Wro en geen grondexploitatieplan worden vastgesteld.
Omdat de financiële haalbaarheid van het gedeeltelijk ondergronds realiseren van een nieuw bouwplan nog niet zeker is, stelt het bestemmingsplan ondergrondse bebouwing niet bij voorbaat als eis.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Participatie
Als basis voor het bestemmingsplan Vondeltuin dient onder andere het raadsbesluit dat ten aanzien van de Keuzenotitie is genomen. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft niet ter inzage gelegen omdat het een uitwerking betreft van oplossingsrichting 2a van de vastgestelde keuzenotitie. Over de keuzenotitie is een uitgebreide consultatieronde gehouden. Belanghebbenden en omwonenden hebben dinsdagavond 29 september 2009 hun mening kunnen geven over de vooraf verspreide concept keuzenotitie. Veel van de aanwezigen hebben aan gegeven voor de conserverende oplossingsrichting 2 te voelen. Het verslag van de informatieavond en reacties werd als bijlage bij deze keuzenotitie gevoegd, net als een bouwplanontwerp van de exploitant en een alternatief voorstel van omwonenden. Na de informatieavond is de keuzenotitie aangescherpt aan de hand van de reacties. In de behandeling van de keuzenotitie in de stadsdeelraad commissie ruimte en wonen is vervolgens ook uitvoerig overleg gevoerd, waarna de keuzenotitie op 27 januari 2010 door de stadsdeelraad is vastgesteld.
Het ontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening ter visie gelegd voor een periode van 6 weken. Tijdens deze periode is een inloopavond georganiseerd en werd een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijke of mondelinge zienswijzen in te dienen.
Er zijn acht zienswijzen van burgers ingekomen. Enkele van de zienswijzen zijn door meer mensen ondertekend en aan de zienswijze van de exploitant is een door 121 sympathisanten ondertekende adhesiebetuiging gevoegd. Daarnaast zijn reacties van de dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam, Waternet en KPN ontvangen. De zienswijzen zijn in een Nota van Beantwoording puntsgewijs samengevat en voorzien worden van een beantwoording. Deze Nota van Beantwoording maakt deel uit van de stukken voor de vaststelling van dit bestemmingsplan door de stadsdeelraad.
Bij de beantwoording van de zienswijzen is per adressant aangegeven of de zienswijze heeft geleid tot een aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. De ingekomen ziensiwjzen hebben geleid tot vijf wijzigingen:
- 1. in artikel 1 is aanvullend gedefinieerd wat wordt verstaan onder de horecalokaliteit, waarbij is aangesloten op de definitie uit de Drank- en horecawet;
- 2. artikel 4.3 onder b is gewijzigd in: 'b. het maximum oppervlak zoals bedoeld in lid 4.2.2 onder c wordt verminderd', zodat niet het gehele ondergrondse oppervlak in mindering moet worden gebracht op het bovengrondse oppervlak;
- 3. in artikel 4 is een nieuw lid 4.4 'Specifieke gebruiksregels' toegevoegd, waarin onder a wordt geregeld dat bij sloop/nieuwbouw alle bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van hetgeen nodig is ten behoeve van het functioneren van het terras, inpandig gebracht dienen te worden;
- 4. in artikel 4 is een nieuw lid 4.4 'Specifieke gebruiksregels' toegevoegd, waarin onder b wordt geregeld dat de horecalokaliteit zich uitsluiten in de eerste bouwlaag mag bevinden;
- 5. de bepaling in artikel 10, lid a onder 4 is aangepast zodanig dat van de goothoogte niet kan worden afgeweken.
6.2.2 Wettelijk (voor)overleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro vindt er vooroverleg plaats met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het voorontwerp bestemmingsplan wordt gestuurd naar de volgende instanties:
- 1. VROM-inspectie;
- 2. Ministerie van VWS;
- 3. De Provincie Noord-Holland, directie Beleid, Sector Ruimtelijke Inrichting;
- 4. Waternet;
- 5. Liander;
- 6. Gemeentelijke partners: DRO, DMB en BMA.
Vanaf 28 februari 2011 konden de overlegpartners reageren op het voorontwerpbestemmingsplan. Er zijn twee reacties ingekomen: van Liander en DMB.
Liander heeft aangegeven dat zich binnen het bestemmingsvlak Horeca, in de noordoostelijke punt, een gestuurde boring bevindt en verzocht wordt daarmee rekening te houden in de uitwerking van het plan. Blijkens de meegezonden inpeiling betreft het een klein deeltje van de bestemming Horeca, waar geen gebouwen zijn toegelaten. Daar bevinden zich in de bestaande situatie al hekken. Indien eventueel de hekken in de toekomst vervangen zouden worden kan met de gestuurde boring rekening worden gehouden.
DMB heeft aangegeven als de geconstateerde bodemverontreiniging groter is dan 25 m3 een sanering nodig is en dat de beoordeling daarvan zal plaatsvinden in het kader van een vergunningaanvraag. Voor het overige heeft DMB geen opmerkingen.
Bijlage 1 Keuzenotitie
Bijlage 2 Moties 310 En 311
Bijlage 3 Cultuurhistorische Uitgangspunten
Bijlage 3 Cultuurhistorische uitgangspunten
Bijlage 4 Archeologische Quick Scan (25 Februari 2010)
Bijlage 4 Archeologische quick scan (25 februari 2010)
Bijlage 5 Milieuhygiënisch Bodemonderzoek Vondelpark 7 (8 Maart 2011)
Bijlage 5 Milieuhygiënisch bodemonderzoek Vondelpark 7 (8 maart 2011)
Bijlage 6 Aanvullend En Afperkend Bodemonderzoek Vondelpark 7 Te Amsterdam (9 Augustus 2011)
Bijlage 6 Aanvullend en afperkend bodemonderzoek Vondelpark 7 te Amsterdam (9 augustus 2011)
Bijlage 7 Natuurwaardenonderzoek Bestemmingsplangebied Vondeltuin (Juni 2011)
Bijlage 7 Natuurwaardenonderzoek bestemmingsplangebied Vondeltuin (juni 2011)
Bijlage 8 Advies Van Tac Betreffende Ontwerpbestemmingsplan (6 Juli 2011)
Bijlage 8 Advies van TAC betreffende ontwerpbestemmingsplan (6 juli 2011)