KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 5 Bedrijf - Tramremise
Artikel 6 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Zonder Lpg
Artikel 7 Gemengd - 1 (Niet-woonfuncties In Woonbuurten)
Artikel 8 Gemengd - 2 (Citroëngebouwen)
Artikel 9 Gemengd - 3 (Kantoorgebied)
Artikel 10 Groen
Artikel 11 Maatschappelijk
Artikel 12 Sport - 1
Artikel 13 Sport - 2
Artikel 14 Tuin
Artikel 15 Verkeer
Artikel 16 Water
Artikel 17 Wonen
Artikel 18 Waarde - Archeologie 1
Artikel 19 Waarde - Archeologie 2
Artikel 20 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 21 Waarde - Hoofdgroenstructuur
Artikel 22 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 23 Anti-dubbeltelregel
Artikel 24 Algemene Bouwregels
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 27 Algemene Gebruiksregels
Artikel 28 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 29 Overgangsrecht
Artikel 30 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Olympisch Stadion
2.1 De Historische Beschrijving
2.2 De Toekomst
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plangebied
3.1 Ontstaansgeschiedenis
3.2 Ruimtelijke Structuur
3.3 Functionele Structuur
Hoofdstuk 4 Planvisie En Planbeschrijving
4.1 Inleiding
4.2 Ruimtelijke Structuur
4.3 Functionele Structuur
4.4 Toekomstvisie En Ontwikkelingen
Hoofdstuk 5 Beleidskader
5.1 Algemeen Ruimtelijke Beleid
5.2 Bedrijven
5.3 Kantoren
5.4 Wonen
5.5 Detailhandelsbeleid
5.6 Maatschappelijk
5.7 Horeca
5.8 Verkeer
5.9 Groen
5.10 Water
Hoofdstuk 6 Sport
6.1 Rijksbeleid
6.2 Gemeentelijk Beleid
6.3 Olympisch Stadion
Hoofdstuk 7 Cultuurhistorie
7.1 Wettelijk En Beleidskader
7.2 Onderzoek
Hoofdstuk 8 Milieu
8.1 Bodem
8.2 Water
8.3 Natuur
8.4 Luchtkwaliteit
8.5 Geluid
8.6 Externe Veiligheid
8.7 Parkeren
8.8 Bedrijven En Milieuzonering
8.9 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 9 Toelichting Juridische Regeling
9.1 Verbeelding
9.2 Planregels
Hoofdstuk 10 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 11 Handhaving
Hoofdstuk 12 Inspraak En Vooroverleg
12.1 Inspraak:
12.2 Wettelijk (Vooroverleg):
Bijlage 1 Adressen Hogere Grenswaarden
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Voorwaarden Reclamemast
Bijlage 1 Nota Van Beantwoording Inspraak
Bijlage 2 Nota Van Uitgangspunten Bestemmingsplan 'Olympisch Stadion E.o.'
Bijlage 3 Cultuurhistorische Verkenning En Advies
Bijlage 4 Beschikking Hogere Waarden Wet Geluidhinder
Bijlage 5 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 6 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 7 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 8 Advies Externe Veiligheid Brandweer Amsterdam-amstelland
Bijlage 9 Advies Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur

Olympisch Stadion e.o.

Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam

Vastgesteld op 21-01-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. met identificatienummer NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02 van de gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuid.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat. Een gebouw dat onderscheiden wordt van, en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan, het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanlegsteiger

Boven of in het water aangebrachte of op het water drijvende constructie voor het afmeren van een boot, waarna over de aanlegsteiger naar de wal kan worden gelopen.

1.7 achtererfgebied

Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.8 archeologisch onderzoek

Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.9 archeologisch rapport

Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.10 archeologische waarden

Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.

1.11 automatenhal

Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld.

1.12 bebouwing

Één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingspercentage

Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.14 bed & breakfast

Een gelegenheid, die met behoud van de woonfunctie door ten minste de hoofdbewoner in een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van nachtverblijf voor maximaal 4 personen voor korte tijd, waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten ondergeschikt is.

1.15 bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden bedrijven daaronder niet begrepen, met dien verstande dat alleen bedrijven conform 27.3 zijn toegestaan.

1.16 bedrijfsvaartuig

Een vaartuig dat hoofdzakelijk wordt gebruikt ten behoeve van de uitvoering van bedrijfsmatige activiteiten, waaronder in ieder geval passagiersvaart wordt begrepen.

1.17 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.

1.18 belwinkel

Een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen.

1.19 bestaand

Bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, die is gebouwd, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning.

1.20 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.23 bijgebouw

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een op zichzelf staand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw.

1.24 bijzondere bouwlaag

Kelder, souterrain en kap.

1.25 bodemverstoring

Elke vorm van grondverzet.

1.26 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.27 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.28 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.

1.29 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.31 consumentverzorgende dienstverlening

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.32 dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid.

1.33 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.34 dienstverlening

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:

  1. a. consumentverzorgende dienstverlening;
  2. b. zakelijke dienstverlening;
  3. c. maatschappelijke dienstverlening;
  4. d. sportgerelateerde dienstverlening.

1.35 dove gevel

Een gevel waarin geen te openen delen aanwezig zijn, dan wel een gevel waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte. Deze gevel dient een karakteristieke geluidwering, als bedoeld in NEN 5077, te hebben die tenminste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB, indien de geluidbelasting is berekend op basis van de jaarmiddeling Lden, onderscheidenlijk 35 dB(A) als van een etmaalwaarde wordt uitgegaan.

1.36 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 geldwisselkantoor

Een voor publiek toegankelijk kantoor of gelegenheid waarvan het hoofdbestanddeel van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren.

1.38 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder.

1.39 geluidsluwe zijde

Gevel(deel) van een geluidsgevoelig object met een geluidsbelasting lager of gelijk aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.

1.40 gestapelde woning

Woning, geheel gelegen op een hogere bouwlaag dan de eerste bouwlaag.

1.41 gevel

Een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.

1.42 grondgebonden woning

Gebouw waarin de eerste bouwlaag (hoofdzakelijk) voor woondoeleinden wordt benut, huisgebonden beroep of bedrijf daarbij inbegrepen.

1.43 grootschalige detailhandel

Detailhandel met een minimumvestigingsgrootte van 1.500 m2 winkeloppervlak, waarvoor met uitzondering van dagelijkse artikelen geen branchebepaling geldt, hier niet onder begrepen detailhandel in volumineuze goederen.

1.44 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting op de gevel/ aan de rand van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder.

1.45 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.46 horeca van categorie 1

Een inrichting die geheel of in overwegende mate fastfood prodcuten verstrekt, die ter plaatse kunnen worden genuttigd dan wel afgehaald kunnen worden, daaronder worden begrepen in elk geval: fastfoodrestaurants, cafetaria's, snackbars automatiek, loketverkoop en shoarmazaken.

1.47 horeca van categorie 2

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning, al dan niet met levende muziek en al dan niet met verstrekking van dranken en kleine etenswaren, daaronder worden in elk geval begrepen: dancing/discotheek, zaalverhuurbedrijven en een sociëteit, (dance)club.

1.48 horeca van categorie 3

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van alcoholische dranken, of anderzijds de uitstraling hebben van een café, daaronder worden in elk geval begrepen: café, bar, cocktailclub. Het bieden van de gelegenheid om te dansen is toegestaan op voorwaarde dat er geen entreegeld wordt geheven en de dansvloer niet groter is dan 20% van het bruto vloeroppervlakte van de horecazaak.

1.49 horeca van categorie 4

Een inrichting die:

  1. a. geheel gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaar, die uitsluitend ter plaatse aan tafel genuttigd worden, eventueel aangevuld met een afhaalfunctie, en in zoverre deze inrichting niet valt onder horeca van categorie 1 en horeca van categorie 3, daaronder worden in elk geval begrepen: restaurant en eetcafé (categorie 4A). Het bieden van de gelegenheid om te dansen is toegestaan op voorwaarde dat er geen entreegeld wordt geheven en de dansvloer niet groter is dan 20% van het bruto vloeroppervlakte van de horecazaak;
  2. b. gericht is op het verstrekken van alcoholvrije dranken, dan wel van kleine etenswaren (niet vallende onder horeca van categorie 1), sandwiches en ijswaren, daaronder worden in elk geval begrepen: lunchroom, koffie-/theehuizen, juicebars en ijssalons (categorie 4B).

1.50 hotel

Een horeca-inrichting die in hoofdzaak nachtverblijf verstrekt en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken ondergeschikt is, één en ander met inbegrip van vergader- en congresfaciliteiten.

1.51 huisgebonden bedrijf

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt wel een bed & breakfast begrepen, maar niet detailhandel of horeca.

1.52 huisgebonden beroep

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of horeca.

1.53 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen aan het kantoor ondergeschikte congres- en vergaderaccommodatie.

1.54 kap

Een bijzondere bouwlaag waarvan de dakconstructie bestaat uit ten minste één hellend dakvlak.

1.55 kelder

Een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het peil is gelegen.

1.56 kunstwerk

Bouwwerk ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers.

1.57 ligplaatsvergunning

Een vergunning die strekt tot het innemen van een ligplaats, zoals bedoeld in de Verordening op het binnenwater 2010.

1.58 maaiveld

De bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.59 maatschappelijke dienstverlening

Het verlenen van diensten op het gebied van gezondheidszorg, sociaal-cultureel, welzijn, woonzorg (inclusief een woonzorgcentrum), kinderopvang, onderwijs en educatie, sport, religie, overheid en vergelijkbare gebieden, waaronder mede ondergeschikte nevenfuncties ten behoeve van de diensten worden begrepen.

1.60 mediabedrijf

Een bedrijf dat producten maakt of bedrijfsmatig diensten verleent op het gebied van beeld, geluid en tekst met gebruikmaking van radio, televisie, computer, mobiel, print en evenementen.

1.61 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de electronische communicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen voorzieningen voor warmte- en koudeopslag, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.62 object te water

een voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd en dat niet behoort tot enige andere categorie vaartuigen en niet gebruikt wordt als woonverblijf, niet zijnde een vlot.

1.63 omgevingsvergunning

Vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.64 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.65 ondersteunende detailhandel

Niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een vestiging en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de vestiging en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de vestiging.

1.66 ondersteunende horeca

Niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca van categorie 3 of horeca van categorie 4, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie.

1.67 opstapplaats

Oever, kade of steiger welke ingericht dan wel gebouwd is om passagiers van passagiersvaartuigen en rondvaartboten de gelegenheid te bieden op, af of in te stappen, zonder dat sprake is van een permanente ligplaats van passagiersvaartuigen en rondvaartboten.

1.68 overkapping

Een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt, bestaande uit een dakconstructie en voorzien van ten hoogste één wand.

1.69 passagiersvaartuig

Een vaartuig, hoofdzakelijk gebruikt voor of bestemd tot:

a. vervoer van personen;

b. het beschikbaar stellen aan een of meer personen ten behoeve van varende recreatie.

1.70 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk in het water: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen daarbij niet meegeteld worden.

1.71 pleziervaartuig

Een vaartuig, gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.

1.72 seksinrichting

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. een prostitutiebedrijf: een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding;
  2. b. erotisch getinte vermaaksfunctie: een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische / pornografische aard, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een erotische videotheek, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, wel of niet in combinatie met elkaar.

1.73 short-stay

Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden, dan wel voor 4 personen, indien zij deel uitmaken van meer dan één huishouden, voor een aaneensluitende periode van tenminste één (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige blijft het gebruik gelijk als bedoeld bij de bestemming 'Wonen'.

1.74 sloop/nieuwbouw

Het geheel of nagenoeg geheel slopen en opnieuw oprichten van een hoofdgebouw.

1.75 smartshop

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden van psychotrope stoffen.

1.76 souterrain

Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.77 sportgerelateerde dienstverlening

Het verlenen van diensten op het gebied van sport en vergelijkbare gebieden, waaronder mede ondergeschikte nevenfuncties ten behoeve van de diensten worden begrepen.

1.78 Staat van bedrijfsactiviteiten

De als bijlage opgenomen lijst behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.

1.79 standplaats

Een plaats waar tijdelijke bebouwing geplaatst kan worden voor de verkoop van goederen of het doen van onderzoek.

1.80 steiger

Een bouwwerk te water die aan één zijde met de wal is verbonden en/of door middel van palen met de grond is verbonden, dat wellicht door de gekozen constructie verticaal met het water/ getij beweegt, doch de eigenschap mist om van plaats te veranderen.

1.81 terras

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.82 tramvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het tramverkeer, hieronder wordt in ieder geval abri's, tramrails en bovenleidingen gerekend.

1.83 tijdelijke bebouwing ten behoeve van evenementen

Bouwwerken, gebouwen en laad- en losfaciliteiten die ten behoeve van een evenement worden opgericht, zoals tijdelijke horeca, toiletvoorzieningen, banieren, televisieschermen, geluidsinstallaties, geluidwerende voorzieningen, meubilair, podia, etc.

1.84 uitbouw

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.85 vaartuig

Vervoermiddel op of onder water.

1.86 verbeelding

De verbeelding van het bestemmingsplan 'Olympisch Stadion e.o.'.

1.87 vestiging

Een (deel van een) gebouw waar een niet-woonfunctie, inclusief de daarbijbehorende nevenruimten, wordt uitgeoefend en welke door aard en omvang een zelfstandig karakter heeft.

1.88 vliesgevel

Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen als gevolg waarvan aan deze gevel het geluidniveau afneemt tot de voorkeurswaarde wegverkeer- danwel railverkeerslawaai. De afstand tussen het geluidwerend vlies en de gevel dient ten minste 0,5 meter te zijn. Tussen het geluidwerend vlies en de gevel dient sprake te zijn van buitenlucht. Voor het creëren van deze buitenlucht dienen permanente openingen in het vlies aanwezig te zijn, welke openingen gebaseerd zijn op de spuibehoefte van achtergelegen woning c.q. kamer. Voor de afmetingen van de openingen gelden twee eisen de openingen dienen zodanig te zijn dat er een spuicapaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van het achterliggende verblijfsgebied ontstaat, uitgaande van een luchtsnelheid van 0,4 m/s, tenzij er bij geen van de andere woonhuisgevels andere spuiopening aanwezig zijn (is), in welk geval de snelheid op 0,1 meter per seconde gesteld moet worden. Aanvullend geldt een tweede eis voor uitsluitend een ruimte achter een vlies, waarbij analoog de afmetingen zodanig moeten zijn dat een spuicapaciteit van 3 dm3 per seconde per m2 vloeroppervlak voor de achterliggende verblijfsruimte ontstaat, waarbij van een snelheid van 0,1 m/s moet worden uitgegaan.

1.89 vlot

Een drijvende constructie, niet zijnde een bouwwerk, een vaartuig of een object te water, die niet met constructieve voorzieningen met de ondergrond noch met de wal verbonden is en daardoor de eigenschap heeft behouden om zich in horizontale richting te verplaatsen.

1.90 voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied van hetzelfde kadastrale perceel.

1.91 voorgevel

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.92 waterberging

(Tijdelijke) opslag van een overmaat aan (oppervlakte)water in het (oppervlakte)watersysteem.

1.93 wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van:

  1. a. de terinzagelegging van het ontwerpplan voor wat betreft het bouwen;
  2. b. de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor wat betreft het gebruik;

tenzij in deze regels anders is bepaald.

1.94 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.95 woonboot

een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf voor maximaal 1 huishouden niet zijnde een object in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.96 woonzorgcentrum

Een gebouw of gedeelte van een gebouw waar een specifieke doelgroep, zoals ouderen, woont, die algemene en medische verzorging geniet en waar naast ruimten voor verzorging tevens bij het zorgcentrum behorende ruimten zoals ondergeschikte detailhandel, ondersteunende horeca en overige nevenruimten zijn inbegrepen.

1.97 zakelijke dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen, uitgezonderd detailhandel.

1.98 zorgwoning

Een zelfstandige woning waar (intensieve) zorgverlening mogelijk is en waar zorg op afroep beschikbaar is vanuit een verpleeg- of verzorgingshuis, een woonzorgcentrum of een dienstencentrum.

1.99 zwaar evenement

Evenement met een hogere geluidbelasting vanwege het podium/de geluidsbron en/of een hogere gevelbelasting bij omringende kantoren/woningen, dan bij een middelzwaar evenement.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de begrenzing van de ondergescheidene bestemmingen

Voor zover niet in maten op de (analoge) verbeelding vastgelegd, door middel van meting op de (digitale) verbeelding vanaf het hart van de lijn met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de bruto vloeroppervlakte van een vestiging (bvo)

De oppervlakte van een bouwwerk vermenigvuldigd met het aantal bouwlagen waar een vestiging zich bevindt, bijzondere bouwlagen daarin begrepen (tenzij in de regels anders bepaald), vermeerderd met het oppervlak van de door de vestiging in gebruik genomen bijbehorende bouwwerken.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de hoogte van vaartuigen

Vanaf peil tot aan het hoogste punt van een vaartuig, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals masten, schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de netto vloeroppervlakte van een vestiging

De bruto vloeroppervlakte van een vestiging, verminderd met de oppervlakten van draagconstructies, separatiewanden, gevels, brandwerende wanden, schachten en ruimten lager dan 1,5 meter.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven zoals bedoeld in artikel 27.3 van deze regels, met de daarbij behorende bergingen en nevenruimten;
  2. b. parkeervoorzieningen ten behoeve van de in 3.1 onder a genoemde bestemming;
  3. c. ondergrondse parkeergarage ten behoeve van de in 3.1 onder a genoemde bestemming, uitsluitend in de kelder en/of het souterrain, met dien verstande dat toegangen en in- en uitritten tevens in de eerste bouwlaag zijn toegestaan;
  4. d. ondersteunende horeca met in achtneming van het bepaalde in 3.3;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. tuinen;
  7. g. verkeersareaal.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Voor ondersteunende horeca geldt een maximum netto vloeroppervlak van 20% van het netto vloeroppervlak van de vestiging.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf – Nutsvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een bedrijf, zijnde een nutsvoorziening, met de daarbij behorende voorzieningen, bergingen en nevenruimten;
  2. b. parkeervoorzieningen ten behoeve van de in 4.1 onder a genoemde bestemming;
  3. c. ondergrondse parkeergarage ten behoeve van de in 4.1 onder a genoemde bestemming, uitsluitend in de kelder en/of het souterrain, met dien verstande dat toegangen en in- en uitritten tevens in de eerste bouwlaag zijn toegestaan;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. tuinen;
  6. f. verkeersareaal.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Bedrijf - Tramremise

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf – tramremise' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een bedrijf, zijnde een tramremise, met de daarbij behorende tramvoorzieningen, bergingen en nevenruimten;
  2. b. parkeervoorzieningen ten behoeve van de in 5.1 onder a genoemde bestemming;
  3. c. ondergrondse parkeergarage ten behoeve van de in 5.1 onder a genoemde bestemming, uitsluitend in de kelder en/of het souterrain, met dien verstande dat toegangen en in- en uitritten tevens in de eerste bouwlaag zijn toegestaan;
  4. d. ondersteunende horeca, met inachtneming van het bepaalde in 5.3;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. tuinen;
  7. g. verkeersareaal.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Zonder Lpg

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een bedrijf, zijnde een verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG, met de daarbij behorende bergingen en nevenruimten;
  2. b. ondergeschikte detailhandel;
  3. c. parkeervoorzieningen ten behoeve van de in 6.1 onder a genoemde bestemming;
  4. d. ondergrondse parkeergarage ten behoeve van de in 6.1 onder a genoemde bestemming, uitsluitend in de kelder en/of het souterrain, met dien verstande dat toegangen en in- en uitritten tevens in de eerste bouwlaag zijn toegestaan;
  5. e. ondersteunende horeca, met inachtneming van het bepaalde in 6.3;
  6. f. verkeersareaal;
  7. g. tuinen;
  8. h. groenvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Voor ondersteunende horeca geldt een maximum netto vloeroppervlak van 20% van het netto vloeroppervlak van de vestiging.

Artikel 7 Gemengd - 1 (Niet-woonfuncties In Woonbuurten)

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1 (niet-woonfuncties in woonbuurten)'aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (zorg)woningen en short-stay, uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger;
  2. b. huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf, overeenkomstig het bepaalde in 7.3.1;
  3. c. bed & breakfast, overeenkomstig het bepaalde in 7.3.1;
  4. d. detailhandel, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
  5. e. consumentverzorgende dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
  6. f. bedrijf zoals bedoeld in artikel 27.3 van deze regels, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
  7. g. kantoren, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor';
  8. h. maatschappelijke dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
  9. i. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen detailhandel, dienstverlening, kantoor en bedrijf, met inachtneming van het bepaalde in 7.3.2 onder b;
  10. j. parkeervoorzieningen ten behoeve van de in 7.1 onder a t/m h genoemde bestemmingen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein' op maaiveld en in de eerste bouwlaag;
  11. k. ondergrondse parkeergarage ten behoeve van de in 7.1 onder a t/m h genoemde bestemmingen, uitsluitend in de kelder en/of het souterrain, met dien verstande dat toegangen en in- en uitritten tevens in de eerste bouwlaag zijn toegestaan;
  12. l. tuinen;
  13. m. groenvoorzieningen;
  14. n. verkeersareaal.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

7.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 8 Gemengd - 2 (Citroëngebouwen)

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2 (Citroëngebouwen)'aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel met inachtneming van het bepaalde in 8.3.1 onder a;
  2. b. cultuur;
  3. c. horeca met inachtneming van het bepaalde in 8.3.1 onder b;
  4. d. mediabedrijven;
  5. e. consumentverzorgende, maatschappelijke en sportgerelateerde dienstverlening;
  6. f. ondersteunende horeca, met inachtneming van het bepaalde in 8.3.1 onder c;
  7. g. parkeervoorzieningen ten behoeve van de in 8.1 onder a t/m e genoemde bestemmingen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein' op de tweede bouwlaag en hoger, met dien verstande dat toegangen en in- en uitritten tevens in de eerste bouwlaag zijn toegestaan;
  8. h. ondergrondse parkeergarage ten behoeve van de in 8.1 onder a t/m e genoemde bestemmingen, uitsluitend in de kelder en/of het souterrain, met dien verstande dat toegangen en in- en uitritten tevens in de eerste bouwlaag zijn toegestaan;
  9. i. tuinen;
  10. j. groenvoorzieningen;
  11. k. verkeersareaal;
  12. l. terras;
  13. m. hotel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca-hotel'.

8.2 Bouwregels

8.3 Specifieke gebruiksregels

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 9 Gemengd - 3 (Kantoorgebied)

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd 3 - (kantoorgebied)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. maatschappelijke en sportgerelateerde dienstverlening;
  3. c. bedrijven zoals bedoeld in 27.3 van deze regels, met de daarbij behorende bergingen en nevenruimten;
  4. d. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein' op maaiveld en binnen bebouwing;
  5. e. ondergrondse parkeergarage ten dienste van de bestemming, alsmede ten dienste van wonen en hotel, uitsluitend in de kelder en/of het souterrain, met dien verstande dat toegangen en in- en uitritten tevens in de eerste bouwlaag zijn toegestaan;
  6. f. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen kantoor, bedrijf en dienstverlening met inachtneming van het bepaalde in 9.3.1;
  7. g. terras
  8. h. verkeersareaal;
  9. i. groenvoorzieningen;
  10. j. tuinen;
  11. k. verkeersareaal;
  12. l. hotel, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van horeca-hotel'.

9.2 Bouwregels

9.3 Specifieke gebruiksregels

9.4 Afwijken van de gebruiksregels

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 10 Groen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. park en groenvoorzieningen;
  2. b. speelvoorzieningen;
  3. c. rijwegen, voet- en fietspaden;
  4. d. terrassen;
  5. e. kunstwerken;
  6. f. oeververbindingen;
  7. g. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
  8. h. werken van beeldende kunst;
  9. i. straatmeubilair;
  10. j. volkstuinen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'volkstuinen';
  11. k. een kinderboerderij met ondersteunende horeca en de daarbij behorende bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'kinderboerderij', met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.3;
  12. l. tuinen;
  13. m. ondergrondse parkeergarage, uitsluitend in de kelder en/of het souterrain.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de gronden bedoeld in 10.1 onder k geldt een maximale oppervlakte van 2.500 m2.

Artikel 11 Maatschappelijk

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke dienstverlening;
  2. b. ondersteunende horeca, met inachtneming van het bepaalde in 11.3.1;
  3. c. pleinen en schoolpleinen;
  4. d. verkeersareaal;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. parkeervoorzieningen ;
  7. g. ondergrondse parkeergarage, ten behoeve van de in 11.1a genoemde bestemming, uitsluitend in de kelder en/of het souterrain, met dien verstande dat toegangen en in- en uitritten tevens in de eerste bouwlaag zijn toegestaan;
  8. h. wonen ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen';
  9. i. groenvoorzieningen;
  10. j. tuinen.

11.2 Bouwregels

11.3 Specifieke gebruiksregels

11.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 12 Sport - 1

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvoorzieningen, met inbegrip van bijbehorende kleedruimten, medische ruimten, bergruimten, kantoor- en vergaderruimten ten behoeve van sportverenigingen en -manifestaties en kantines;
  2. b. zakelijke dienstverlening en detailhandel met inachtneming van het bepaalde in 12.3.2;
  3. c. bedrijven zoals bedoeld in artikel 27.3, mediabedrijven en culturele voorzieningen met inachtneming van het bepaalde in 12.3.2; ;
  4. d. horeca van de categorie 4 met inachtneming van het bepaalde in 12.3.2;
  5. e. maatschappelijke voorzieningen;
  6. f. ondersteunende horeca ten behoeve van de a t/m e, met uitzondering van d, genoemde bestemmingen, met in achtneming van het bepaalde in 12.3.1;
  7. g. groenvoorzieningen;
  8. h. verkeersareaal;
  9. i. evenementen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'evenemententerrein' met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.3.4;
  10. j. parkeervoorzieningen ten behoeve van de in artikel 12.1 onder a t/m e genoemde bestemmingen;
  11. k. ondergrondse parkeergarage, uitsluitend in de kelder en/of het souterrain, met dien verstande dat toegangen en in- en uitritten tevens in de eerste bouwlaag zijn toegestaan;
  12. l. terrassen;
  13. m. speelvoorzieningen;
  14. n. kunstwerken;
  15. o. waterlopen en waterpartijen;
  16. p. werken van beeldende kunst;
  17. q. straatmeubilair.

12.2 Bouwregels

12.3 Specifieke gebruiksregels

12.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 13 Sport - 2

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvoorzieningen, met inbegrip van bijbehorende kleedruimten, medische ruimten, bergruimten, kantoor- en vergaderruimten ten behoeve van sportvoorzieningen en -verenigingen;
  2. b. ondersteunende horeca, met inachtneming van het bepaalde in 13.3;
  3. c. een buitenschoolse opvang (bso) en kinderopvang.
  4. d. culturele voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - culturele voorzieningen';
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. verkeersareaal;
  7. g. parkeervoorzieningen ten behoeve van de in artikel 13.1 onder a t/m d genoemde bestemmingen
  8. h. ondergrondse parkeergarage ten behoeve van de in artikel 13.1 onder a t/m d genoemde bestemmingen, uitsluitend in de kelder en/of het souterrain, met dien verstande dat toegangen en in- en uitritten tevens in de eerste bouwlaag zijn toegestaan;
  9. i. terrassen;
  10. j. speelvoorzieningen;
  11. k. kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding;
  12. l. waterlopen en waterpartijen;
  13. m. werken van beeldende kunst;
  14. n. straatmeubilair;

13.2 Bouwregels

13.3 Specifieke gebruiksregels

13.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 14 Tuin

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. voetpaden.

14.2 Bouwregels

Artikel 15 Verkeer

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten, voet- en fietspaden met een verkeersfunctie;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. ondergrondse parkeergarage, uitsluitend in de kelder en/of het souterrain, met dien verstande dat toegangen en in- en uitritten tevens op het maaiveld zijn toegestaan;
  4. d. tramvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de museumtramlijn langs de Schinkeleilanden, de Havenstraat en het gedeelte van de Amstelveenseweg;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. pleinen;
  7. g. terras;
  8. h. speelvoorzieningen;
  9. i. kunstwerken;
  10. j. waterlopen en waterpartijen;
  11. k. oeververbindingen (bruggen);
  12. l. werken voor de beeldende kunst;
  13. m. straatmeubilair;
  14. n. openbare toiletvoorzieningen;
  15. o. evenementen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'evenemententerrein' met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.3.1;
  16. p. reclameuitingen, uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclamemast', met inachtneming van het bepaalde in 15.2.3 onder a:
  17. q. geluidwerende voorzieningen;
  18. r. laad- en losvoorzieningen.

15.2 Bouwregels

15.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 16 Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging, waterhuishouding, waterlopen, waterwegen en waterpartijen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. oeververbindingen;
  4. d. ligplaats voor één passagiersvaartuig, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'ligplaats' met inachtneming van het bepaalde in 16.3;
  5. e. opstapplaats voor passagiersvaartuigen, uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding 'aanlegsteiger', met inachtneming van het bepaalde in 16.3 onder a.
  6. f. werken voor de beeldende kunst;
  7. g. kunstwerken.

16.2 Bouwregels

16.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in 16.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

  1. a. voor de in 16.1 onder e genoemde gronden geldt dat deze steigers uitsluitend in de perioden dat evenementen als bedoeld in artikelen 12.1 onder k en 15.1 onder o plaatsvinden, als opstapplaats voor passagiersvaart gebruikt mogen worden;
  2. b. voor de in 16.1 onder d genoemde gronden dat deze ligplaats mag worden gebruikt voor één passagiersvaartuig met de maximale afmetingen 20,00 meter lang, 4,25 meter breed en 1,90 meter hoog.

Artikel 17 Wonen

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (zorg)woningen en short-stay;
  2. b. ondergrondse parkeergarage ten behoeve van de in artikel 17.1 onder a genoemde bestemming, uitsluitend in de kelder en/of het souterrain, met dien verstande dat toegangen en in- en uitritten tevens in de eerste bouwlaag zijn toegestaan;
  3. c. huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf, met inachtneming van het bepaalde in 17.4.1;
  4. d. bed & breakfast, met inachtneming van het bepaalde in 17.4.1;
  5. e. tuinen;
  6. f. verkeersareaal;
  7. g. groenvoorzieningen.

17.2 Bouwregels

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 18 Waarde - Archeologie 1

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie 1' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

18.2 Bouwregels

Op en onder de in 18.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. voor zover met betrekking tot de in 18.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
  2. b. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bepaalde in 18.2 is niet van toepassing indien de bodemverstoring:

  1. a. betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 500 m2 of diepte minder dan 2,5 meter onder maaiveld;
  2. b. het normale onderhoud betreft;
  3. c. reeds in uitvoering is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of uitgevoerd kan worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde danwel verleende vergunning;
  4. d. plaatsvindt in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig of meer aanwezig zijn.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening de verbeelding van het bestemmingsplan te wijzigen:

  1. a. door een of meerdere vlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. door aan een of meerdere bestemmingsvlakken geheel of gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1' toe te kennen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 2

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

19.2 Bouwregels

Op en onder de in 19.1 gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. voor zover met betrekking tot de in 19.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
  2. b. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bepaalde in 19.2 is niet van toepassing indien de bodemverstoring:

  1. a. betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 2.500 m2;
  2. b. het normale onderhoud betreft;
  3. c. reeds in uitvoering is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of uitgevoerd kan worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde danwel verleende vergunning;
  4. d. plaatsvindt in en op gronden waarvan vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig of meer aanwezig zijn.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening de verbeelding van het bestemmingsplan te wijzigen:

  1. a. door een of meerdere vlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. b. door aan een of meerdere bestemmingsvlakken geheel of gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' toe te kennen, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 20 Waarde - Cultuurhistorie

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

20.2 Bouwregels

Op en onder de in 20.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd in aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), na advies van Bureau Monumenten en Archeologie van de gemeente Amsterdam.

20.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

20.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' te wijzigen:

  1. a. door een of meerdere vlakken met de bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien het betreffende pand of de betreffende panden niet langer zijn aangewezen als cultuurhistorisch waardevol;
  2. b. door aan een of meedere bestemmingsvlakken geheel of gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' toe te kennen, indein het betreffende pand of de betreffende panden wordt/worden aangewezen als cultuurhistorisch waardevol.

Artikel 21 Waarde - Hoofdgroenstructuur

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - hoofdgroenstructuur' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de hoofdgroenstructuur inclusief de bescherming van de cultuurhistorische waarde van de Schinkeleilanden.

21.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

21.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door het toekennen danwel verwijderen van de dubbelbestemming 'Waarde - Hoofdgroenstructuur', indien gronden aangewezen zijn als (nieuwe) hoofdgroenstructuur, respectievelijk niet langer zijn aangewezen als hoofdgroenstructuur, onder de voorwaarde dat de Technische Adviescommisse hierover heeft geadviseerd.

Artikel 22 Waterstaat - Waterkering

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van een waterkering.

22.2 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door het toekennen danwel verwijderen van de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering', indien gronden aangewezen zijn als (nieuwe) waterkering, respectievelijk niet langer zijn aangewezen als waterkering, onder de voorwaarde dat de het betreffende Hoogheemraadschap hierover heeft geadviseerd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 23 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 24 Algemene Bouwregels

24.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, koekoeken, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,3 meter bedraagt.

24.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening Amsterdam 2003

De regels van de bouwverordening Amsterdam 2003 ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer/brandblusvoorzieningen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de ruimte tussen bouwwerken;
  4. d. het bouwen bij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. in geval van sloop/nieuwbouw: de parkeergelegendheid en laad- en losmogelijkheid bij of in gebouwen.

Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels

25.1 Veiligheidszone - lpg

25.2 Vrijwaringszone 1 - weg

25.3 Vrijwaringszone 2 - weg en openbaar vervoer

25.4 Vrijwaringszone 3 - fietsverbinding

Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het dagelijks bestuur bevoegd overeenkomsitg het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c, van de Wet ruimtelijke ordening een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:
    1. 1. het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter en een maximaal vloeroppervlak van 25 m²;
    2. 2. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, kunstobjecten, fonteinen, plastieken, vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, bruggen en andere waterbouwkundige constructies en ondergrondse vuilstortcontainers;
    3. 3. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
    4. 4. het overschrijden van de bouwvlak- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2,5 meter voor erkers, serres, uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdleen van gebouwen;
    5. 5. het overschrijden van de in de regels toegestane maximale bouwhoogten met maximaal 1,5 meter;
    6. 6. het overschrijden van de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, anders dan bedoeld onder 4 en 5, met ten hoogste 3 meter ten behoeve van centrale verwarmingsinstallaties, liftschachten en trappenhuizen, met ten hoogste 5 meter ten behoeve van schoorstenen, antennes, ventilatie-inrichtingen, zonneboilers, zonnepanelen, antennemasten voor mobiele telefonie en met ten hoogste 5 meter ashoogte ten behoeve van windmolens;
    7. 7. het bouwen van kelders en souterrains en het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder voorwaarden dat:
      • de technische haalbaarheid is aangetoond;
      • de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie, geen bezwaar hebben tegen de onderkeldering;
      • de bovenzijde van het dak van het deel van de kelder dat zich op een grotere afstand dan 2,5 meter uit de oorspronkelijke achtergevel bevindt, tenminste 0,80 meter is gelegen onder de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende maaiveld van de (binnen-)tuin en op dit deel van de kelder een grondpakket wordt gerealiseerd van minimaal 0,80 meter;
      • aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.
    8. 8. het gebruik van gronden en/of gebouwen ten behoeve van parkeren, mits: aangetoond kan worden dat, ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan,
      • daar waar reeds op eigen terrein geparkeerd werd;
      • voor het aantal auto's dat op eigen terrein geparkeerd wordt geen parkeervergunning verleend is en/of een eventueel verleende parkeervergunning voor het openbaar gebied wordt ingetrokken;
      • een in- en uitrit beschikbaar is voor het ontsluiten van de parkeerplaatsen.

b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel kan worden verleend, mits de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of belangen van derden niet

onevenredig worden geschaad.

Artikel 27 Algemene Gebruiksregels

27.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

27.2 Gebruiksverbod

Onder verboden gebruik als bedoeld in 27.1 wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en/of bebouwing:

  1. a. als bedrijven die worden begrepen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;'
  2. b. als automatenhal, belwinkel, geldwisselkantoor, seksinrichting, smartshop;
  3. c. als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen;
  4. d. als stortplaats voor puin, schroot, afbraak- en bouwmaterialen of andere afvalstoffen, voor zover dit niet betrekking heeft op het tijdelijk storten van geringe hoeveelheden afvalstoffen;
  5. e. als opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop;
  6. f. als ligplaats voor woonboten, opstapplaats voor passagiersvaartuigen, stationerende vaartuigen en objecten, behoudens de ligplaatsen en opstapplaatsen aangeduid in artikel 16;
  7. g. ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  8. h. ten dienste van inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is.

27.3 Toegelaten bedrijven

Voor zover bedrijven zijn toegestaan, mogen de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de volgende categorieën bedrijven:

  1. a. Voor zover op grond van deze regels bedrijven zijn toegestaan, zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die vallen onder categorie A van de in de bij deze regels opgenomen Bijlage2 Staat van bedrijfsactiviteiten;
  2. b. Het dagelijks bestuur is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in 3.6 lid onder c van de Wet ruimtelijke ordening om in afwijking van het bepaalde in 27.3 onder a een omgevingsvergunning te verlenen met dien verstande dat het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf is toegestaan dat:
    1. 1. niet in de Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
    2. 2. in de Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomt en valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
    3. 3. na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft, dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën, meer milieuhinder veroorzaakt.

27.4 Parkeren bij sloop/nieuwbouw

Bij sloop/nieuwbouw is het toegestaan om op maaiveld te parkeren indien:

  1. a. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  2. b. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de gronden buiten het bouwvlak;
  3. c. het parkeren niet zal plaatsvinden in het achtererfgebied;
  4. d. het parkeren, met uitzondering van in- en uitritten van ondergrondse parkeerkelders, niet zal plaatsvinden in de eerste bouwlaag.

27.5 Doelmatigheidsbepaling

Het dagelijks bestuur verleent een omgevingsvergunning in afwijking van het bepaalde in 27.1 wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 28 Algemene Wijzigingsregels

28.1 Algemeen

Het dagelijks bestuur is bevoegd om overeenkomstig artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat:

  1. a. bestemmingsgrenzen worden overschreden, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. bestemmingsgrenzen worden overschreden voor zover dit van belang is voor het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate ten behoeve van de verkeersveiligheid en/of –intensiteit. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. de Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels wordt gewijzigd, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven;
  4. d. de bepalingen in de voorafgaande artikelen worden aangepast, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden gewijzigd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 29 Overgangsrecht

29.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

29.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 30 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. van stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam.

Aldus vastgesteld in de stadsdeelraadsvergadering van

De voorzitter, De griffier,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Binnen stadsdeel Zuid is een veelheid aan bestemmingsplannen in de loop der tijd en op basis van de ontwikkelingen in hun tijd opgesteld. Voor het plangebied Olympisch Stadion e.o. geldt voor een deel van het gebied geen bestemmingsplan. Gevolg hiervan is dat de uniformiteit in de regelgeving in veel gevallen ontbreekt. Daarnaast is een deel van de bestemmingsplannen in Zuid ouder dan 10 jaar en vormen deze plannen geen actueel toetsingskader meer. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat een bestemmingsplan eens per 10 jaar herzien dient te worden. Daarmee wordt een actueel toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen gewaarborgd.

Een andere aanleiding tot het herzien van de bestemmingsplannen vormt het uitgangspunt van de Wro bestemmingsplannen gestandaardiseerd en digitaal op te stellen.

Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied Olympisch Stadion e.o. zijn negen, nu geldende, planologische regelingen van kracht. Deze regelingen zijn (met respectievelijke datum van vaststelling, goedkeuring Gedeputeerde Staten dan wel Koninklijk Besluit):

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0001.png"

Afbeelding 1-1: Bestemmingsplannen

Bestemmingsplan/regeling Vaststelling Goedkeuring KB/RvS
1. Schinkeleilanden 2001 23-1-2002 3-9-2002 23-7-2003
2. Zuidstrook 23-10-1991 2-6-1992 4-9-1992
3. Bouwverordening Amsterdam 2003 1-10-2010 - -
4. Gebied ten noorden van het Olympisch Stadion 11-6-1999 16-5-2000 19-9-2001
5. Tweede herziening Algemeen Uitbreidingsplan 3-5-1950 15-11-1950 -
6. Verordening ex. artikel 43 Woningwet 1901 Industrieterrein 21-5-1943 9-11-1943 -
7. Karperstraat 10 31-1-2001 15-5-2001 5-7-2001
8. Schinkelbuurt 2-11-1983 18-12-1984 12-1-1989
9. Havenstraat 11-2-1998 15-5-1998 -

De regelingen voor het gebied zijn over een lange periode tot stand gekomen. De diverse vormen van regelingen hebben ook geleid tot diverse uitgangspunten, waarbij overigens de meeste regelingen gericht waren op het vastleggen van de bestaande situatie. Daarbij bieden de diverse bestemmingsplannen weinig flexibiliteit, omdat alleen gekeken werd naar wat op het moment van het maken van het plan aanwezig is en in veel minder mate naar wat wenselijk / mogelijk gemaakt zou kunnen / moeten worden. Diverse regelingen zoals de bouwverordening zijn ook niet gericht op het creëren van flexibiliteit. Dit betekent ook dat minder aandacht uitgegaan is naar welke kwaliteiten beschermd zouden moeten worden en hoe ander beleidsaspecten een rol in de bestemmingsplannen hadden kunnen krijgen.

Totdat het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. van kracht wordt, gelden voor het plangebied de regelingen uit deze planologische regelingen.

Nota van uitgangspunten

Voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan is de nota van uitgangspunten Bestemmingsplan “Olympisch Stadion e.o.” opgesteld, die op 2 februari 2012 door het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid is vastgesteld. Deze nota van uitgangspunten is op 7 maart 2012 besproken in de deelraadscommissie Ruimte & Wonen. Het doel van deze nota van uitgangspunten is:

  • Het markeren van de start van het totstandkomingsproces van het nieuwe bestemmingsplan
  • Het vaststellen van de (beleids-)uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan
  • Het opstellen van een deregulerend bestemmingsplan
  • Het bieden van inzicht in het planproces en de beoogde planning

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

De plangrenzen van het bestemmingsplangebied worden gevormd door de plangrenzen van de bestemmingsplannen die aan het gebied grenzen. Diverse plannen in de omgeving zijn recent of worden op dit moment geactualiseerd. De zuidelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de Ringweg A10. De oostelijke begrenzing van het plangebied wordt grofweg door de Amstelveenseweg gevormd. Dit vormt de begrenzing van de meest oostelijke uitlopers van het plangebied. Niet op alle plekken reikt het plangebied echter tot aan deze weg. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Vaartstraat en aan de westzijde door de Schinkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0002.png"

Afbeelding 1-2: globale ligging en begrenzing van het plangebied

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de ontstaansgeschiedenis en de bestaande situatie van het plangebied beschreven, zowel in stedenbouwkundig als functioneel opzicht. Hoofdstuk 3 bevat per thema een beschrijving van de planvisie voor het plangebied. Het algemene beleidskader komt in Hoofdstuk 4 aan bod. In Hoofdstuk 5 zijn de milieukundige randvoorwaarden benoemd. Een toelichting op de juridische regeling wordt in Hoofdstuk 6 beschreven. Andere aspecten die de uitvoerbaarheid van het plan betreffen (economische uitvoerbaarheid, handhaving en maatschappelijke uitvoerbaarheid) komen in de hoofdstukken 7 t/m 9 aan bod.

Hoofdstuk 2 Het Olympisch Stadion

2.1 De Historische Beschrijving

Het Olympisch Stadion Amsterdam is het icoon van de Nederlandse sport, de bakermat van traditie. In 1928 gastheer van de enige Olympische spelen op Nederlands grondgebied en in de acht decennia erna het decor van nationale gebeurtenissen: sportevenementen, bijeenkomsten van het koningshuis, cultuur en economie.

Het Olympisch Stadion was in 1928 het centrum van de Olympische Spelen in Amsterdam. Het Olympisch Stadion is speciaal gebouwd voor de Olympische Spelen in 1928. Architect Jan Wils, won voor zijn ontwerp een gouden Olympische medaille op de Kunstolympiade van 1928. Het stadion werd in die jaren een 'stenen sportstad' genoemd.

Olympisch vuur

Op 17 mei 1928 werd in het stadion het eerste officiële evenement georganiseerd: de opening van het Olympisch hockeytoernooi. De Olympische Spelen werden officieel geopend op 28 juli 1928 en duurden tot en met 12 augustus.

Grote namen van 1928 waren onder meer de Amerikaanse zwemeer Johnny Weismuller, de Finse atleet Paavo Nurmi, de Nederlandse zwemster Zus Braun en de Australische roeier Bobby Pearce. Op deze Spelen werd voor de eerste keer het Olympisch Vuur ontstoken.


Marathontoren

Voor het stadion staat een hoge toren. Deze heeft de naam Marathontoren. De toren is ze Marathontoren is 46 meter hoog.
Bovenop de Marathontoren staat een vuurschaal. Architect Jan Wils zegt over de Marathontoren: 'Ik stel me daarvan veel voor. Het wordt een heele ijle toren, die dienen moet om de bazuinblazers op te stellen als de marathonloopers aankomen en ook de loudspeaker zal daar komen. Er boven komt een groote schaal, waarin overdag een rookpluim kan opstijgen en s'avonds een vuurzuil'. Omdat bij de Spelen van 1928 voor het eerst een vuur werd ontstoken, kan Wils gezien worden als de uitvinder van het Olympisch Vuur. Het vuur, dat aan het begin van de Olympische Spelen wordt ontstoken, representeert saamhorigheid en wederszijds respect voor elkaars prestatie.

Ringen op de toren
Het Olympisch Stadion is het enige stadion in Nederland dat de ringen mag dragen. De Olympische Spelen van tegenwoordig zijn bedacht door de Fransman Pierre de Coubertin. Hij is de bedenker van deze ringen. Deze bestaan al sinds 1914 en staan voor de vijf continenten. De kleuren zijn zwart-rood-geel-groen en blauw. Met deze kleuren kunnen alle vlaggen van de wereld worden gemaakt. Op deze manier zijn de landen met elkaar verbonden.

Kunst
Voor de ingang van het stadion staat het beeld van Frederik Willem Christiaan Hendrik baron van Tuyll van Serooskerken. Hij was eerste voorzitter van het Nederlands Olympisch Commité (NOC) in 1912 en als eerste Nederlander trad hij in 1898 toe tot het Internationaal Olympisch Comité (ICO). Op deze sokkel stond het beeld De Olympische groet van de Haagse beeldhouwster Gra Rueb.


Op het voorplein aan de linkerkant van het stadion staat een groot beeld van Prometheus. Hij heeft een fakkel in zijn hand. Ieder jaar op 4 mei worden bij dit beeld alle omgekomen sporters herdacht.


Tegenover het Johan Cruyff Court staat een beeld van Johan Cruijff. Hij is verkozen tot Europees voetballer van de eeuw.

Op het Olympisch Stadion zijn de Latijnse woorden citius, altius, fortius aangebracht, welke betekenen: sneller, hoger, sterker.


Voetbal
Na de Olympische Spelen werd het Stadion gebruikt door het Nederlands Elftal dat hier 77 thuiswedstrijden heeft gespeeld. Blauw-Wit is decennia de Stadionclub geweest, net als FC Amsterdam in de jaren '70. Ajax speelde hier zijn thuiswedstrijden, waaronder de wedstrijd tegen Liverpool in 1966 en enkele grote finales. De beroemdste voetbalwedstrijd op het Olympische gras is de Europac Cup 1-finale tussen Real Madrid en Benefica (1962, eindstand 5-3 voor de Portugezen).


Andere belangrijke sporten die in het stadion voor de renovatie werden beoefend, waren wielrennen, atletiek en speedway.

Nationaal verzamelpunt
Naast een sporttempel groeide het Olympisch Stadion uit tot een nationaal verzamelpunt, waar feesten werden gevierd en herdenkingen plaatsvonden. Koningin Juliana werd in het Olympisch stadion binnengehaald als nieuwe vorstin, maar ook de eerste Dodenherdenking na de Tweede Wereldoorlog vond plaats in het Olympisch Stadion.
Het Olympisch Stadion is vanaf de opening in 1928 tot aan de renovatie in 2000 een centrum geweest van nationale en internationale gebeurtenissen.


Renovatie
Het vernieuwde stadion werd ingewijd op 13 mei 2000 door prins Willem-Alexander. Sinds de renovatie spelen alleen de Suriprofs hier hun jaarlijkse benefietwedstrijd. Het wordt nog steeds gebruikt voor verschillende doeleinden, waaronder atletiekwedstrijden. Ook wordt er door Phanos bijna dagelijks gebruik van gemaakt voor trainingen en wedstrijden. Sinds 2005 is het museum Olympic Experience Amsterdam gevestigd in het Olympisch Stadion.

In 2003 is een ontwerp voor de openbare ruimte rond het Olympisch Stadion gemaakt door Buro Sant & Co. Het terrein is geschikt gemaakt voor het houden van kleine en grote evenementen, ook is er een basketbalveld, een jeu de boules-zone en in de zomer een beachvolleybalveld. Rondom het stadion en op het voorplein is speciale verlichting geplaatst, ontworpen door lichtkunstenaar Henk van der Geest is ontworpen. Daarnaast zijn er kantoren gevestigd in het stadion.

2.2 De Toekomst

Amsterdam is verkozen tot de organisator van de Europese kampioenschappen atletiek van 2016. Dit evenement zal in het Olympisch Stadion plaatsvinden. Omdat de huidige capaciteit 22.000 toeschouwers bedraagt en de organisatie ten minste 30.000 eist, zullen er achter de doelen 8.000 extra plaatsen gecreëerd worden.

Hoofdstuk 3 Beschrijving Plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied kent een bonte mix aan functies, bouwperioden en bouwstijlen. Het meest noordelijke gedeelte van het plangebied was aan het begin van de 20e eeuw reeds gerealiseerd. Dit betreft het gebied van de penitentiaire inrichting, de bebouwing van de Vaartstraat en Vlietstraat en (een groot deel van) de tramremise.

Ten zuiden daarvan is het Plan Zuid van Berlage van belang geweest voor de ontwikkeling van het gebied. Met dit plan werd de stad aan het begin van de 20e eeuw verder naar het zuiden toe uitgebreid. Daarvoor was het gebied in gebruik als landbouwgebied. In het Plan Zuid is het plangebied Olympisch Stadion e.o. voornamelijk aangewezen als Industrieterrein, waarbij de Spoorbaan over het tramremiseterrein verder naar het zuiden toe doorliep. Het Olympisch Stadion staat in dit plan (uit 1915) nog een kwartslag gedraaid ten opzichte van de huidige ligging en aan de oostzijde van de Amstelveenseweg ingetekend. Ten westen van de Amstelveenseweg is verder woonbebouwing gepland. Deze bebouwing is niet gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0003.png"

Afbeelding 3-1: Uitsnede van het Plan Zuid van Berlage (1915)

3.2 Ruimtelijke Structuur

Het plangebied Olympisch Stadion e.o. maakt onderdeel uit van een gebied dat te kenmerken is als een overgangsgebied tussen het stedelijk wonen in het (noord)oosten naar een steeds meer niet-woonomgeving in het (zuid)westen. Deze ligging in een overgangsgebied maakt dat het plangebied een interessante mix van bedrijvigheid, hoogwaardig groen, kantorengebied, (top)sportlocaties met een klein beetje wonen kent. Het gebied maakt vanwege de vele sportvoorzieningen (met name aan de zuidzijde) onderdeel uit van de Sportas, die van het Vondelpark tot het Wagener Stadion in het Amsterdamse Bos loopt. De wens is dan ook in het bestemmingsplan meer kansen te bieden voor sportgerelateerde functies. In Hoofdstuk 4 wordt dit nader uitgewerkt.

De mix van functies leidt tot een onderverdeling in 6 deelgebieden met ieder eigen ruimtelijke karakteristieken en eigen functies (figuur 2-2):

  1. 1. Woningen en penitentiaire inrichting Schinkelbuurt;
  2. 2. Tramremise en bedrijven Karperweg/-straat;
  3. 3. Noordelijke Schinkeleilanden;
  4. 4. Sportcluster;
  5. 5. Olympisch Kwartier Zuid;
  6. 6. Citroëngebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0004.png"

Afbeelding 3-2: Het plangebied is te verdelen in 6 deelgebieden

1. Woningen en penitentiaire inrichting Schinkelbuurt

Het noordelijke gebied wordt gekenmerkt door een gesloten bouwblokken met gestapelde woningen (3 - 4 lagen) en de aanwezigheid van een penitentiaire inrichting. Het westelijk gedeelte van het deelgebied kent een stedenbouwkundige samenhang, waarin de overwegend uit vier bouwlagen met een kapverdieping bestaande bebouwing ritmisch wordt onderbroken door bebouwing van drie bouwlagen met een kapverdieping. Deze bebouwing dateert van eind 19e of begin 20e eeuw. De penitentiaire inrichting domineert het oostelijke gedeelte van dit deelgebied, dat minder stedenbouwkundige samenhang kent als gevolg van de meer recente invoegingen van bouwblokken in de bestaande structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0005.png"

Afbeelding 3-3: globale ligging deelgebied I

2. Tramremise en bedrijven Karperweg/-straat

Ten zuiden van het eerste deelgebied ligt een deelgebied dat bestaat uit twee sub-deelgebieden, namelijk de Tramremise Havenstraat en de Karperweg/Karperstraat.Het tussengelegen Havenstraatterrein vormt geen onderdeel van dit bestemmingsplan (hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 3 uit deze toelichting 'project Havenstraatterrein'.

De tramremise Havenstraat.

De tramremise Havenstraat is een niet openbaar toegankelijke terrein, dat omheind is met een betonnen afrastering en in gebruik is als tramremise en reparatieplaats behorende bij de tramremise. In dit deelgebied zijn tevens enkele zelfstandige woningen aanwezig.

De Karperweg/Karperstraat

Het gebied rond de Karperweg/Karperstraat behoort ook tot dit deelgebied. In dit gebied zijn diverse gebouwen met een verschillende hoogte en uit verschillende perioden (jaren '60-'70 van de vorige eeuw en 2003-2007) aanwezig. Tussen dit gedeelte en het gedeelte van de tramremise ligt een terrein dat wordt geherstructureerd. Dit maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0006.png"

Afbeelding 3-4: globale ligging deelgebied 2

3. Noordelijke Schinkeleilanden

Verder naar het zuiden ligt het deelgebied Noordelijke Schinkeleilanden. Dit gebied bestaat uit twee eilanden in de Schinkel - Parkeiland en Natuureiland. Het noordelijk gelegen park Natuureiland. Het zuidelijk eiland is Parkeiland. Beide zijn als park ingericht. De eilanden hebben een groene functie. Voor het ontwerp van deze beide eilanden is de Groene Stad Award uitgereikt in 2011. In dit deelgebied bevinden zich langs de Stadiongracht enkele volkstuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0007.png"

Afbeelding 3-5: luchtfoto Noordelijke Schinkeleilanden (links) en tramremise

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0008.png"

Afbeelding 3-6: globale ligging deelgebied 3

4. Sportcluster

Het deelgebied Sportcluster ligt ten zuid(oosten)en van de Noordelijke Schinkeleilanden. Dit deelgebied vormt het hart van het plangebied met het Olympisch Stadion, Frans Otten stadion, Sporthallen Zuid en Voetbal- en Tenniseiland. De sportaccomodaties zijn grootschalig en worden met uitzondering van het Olympisch Stadion omzoomd door groene randen. De volgende sporten kunnen worden beoefend: atletiek, voetbal, tennis, binnensport. Het Olympisch Stadion ligt meer in een infrastructurele omgeving met parkeergelegenheden en wegen. In dit deelgebied loopt eveneens het tracé van de Museumtramlijn. In het midden van het deelgebied, lnags de Stadiongracht en direct ten westen van Sporthallen Zuid zijn volkstuintjes aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0009.png"

Afbeelding 3-7: globale ligging deelgebied 4

5. Olympisch Kwartier Zuid

Aan de zuidoostkant van deelgebied Sportcluster ligt deelgebied Olympisch Kwartier Zuid. In dit gebied komt een verscheidenheid aan gebouwen voor, veelal grootschalig met een kantoor- en/of maatschappelijke functie. De gebouwen zijn verschillend in vorm, situering en volume. Aan de noordzijde van het IJsbaanpad kent de bebouwing een meer planmatige opzet dan aan de zuidzijde van het pad, met een gelijke rooilijn en afnemende bouwhoogte vanaf de Amstelveenseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0010.png"

Afbeelding 3-8: globale ligging deelgebied 5

6. Citroëngebouwen

Het laatste deelgebied ligt ten noorden van het Olympisch Kwartier Zuid en ten oosten van het deelgebied Sportcluster. In de zuidelijke helft van dit deelgebied staan een woning (aan de Stadiongracht), een tankstation en het zuidelijke Citroën-gebouw. In de noordelijke helft dan dit deelgebied staat het noordelijke Citroën-gebouw en het voormalige portiershuisje van het stadion. Het noordelijke gebouw is een monument. Beide Citroën-gebouwen zijn (overwegend) drie bouwlagen hoog. De Amstelveenseweg maakt ook gedeeltelijk deel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0011.png"

Afbeelding 3-10: globale ligging deelgebied 6

3.3 Functionele Structuur

De verdeling in deelgebieden die voor de ruimtelijke structuur is gehanteerd is ook van toepassing op de functionele structuur. De verschillende deelgebieden kennen een verschillende ruimtelijke indeling, maar ook een verschillend functioneel gebruik.

1. Woningen en penitentiaire inrichting Schinkelbuurt

Het eerste deelgebied wordt gebruikt als woongebied en kent de penitentiaire inrichting. Binnen de woonbebouwing zijn in de begane grond alleen een beperkt aantal maatschappelijke functies gevestigd. Op de Baarsstraat 15 t/m 37 is een expertisecentrum (voor niet-aangeboren hersenletsel) en dagbestedingscentrum van Heliomare aanwezig. Detailhandel en consumentverzorgende of zakelijke dienstverlening is niet aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0012.png"

Afbeelding 3-11: Foto's penitentiaire inrichting (links) en woningen (rechts) aan de noordzijde van het plangebied

2. Tramremise en bedrijven Karperweg/-straat

Binnen dit deelgebied wordt het noordwestelijke sub-deelgebied gebruikt als tramremise en reparatie- en onderhoudsplaats voor trams. Overigens zijn op het terrein van de tramremise een zevental (zelfstandige) huurwoningen aanwezig. Het zuidelijke gedeelte van dit gebied is een kantoorlocatie.De zuidoostzijde van dit deelgebied is een deel in gebruik als water.

3. Noordelijke Schinkeleilanden

De Noordelijke Schinkeleilanden zijn ingebruik als park en groenvoorziening en hebben ook een recreatieve functie. De steigers aan het Parkeiland mogen niet gebruikt worden als aanlegsteiger als gevolg van een afmeerverbod op grond van het Binnenvaartpolitiereglement.

4. Sportcluster

Zoals de naam doet vermoeden is het vierde deelgebied in gebruik voor sportaccomodaties. Er komen zowel in- als outdoor sportfaciliteiten voor gericht op diverse sporten. Bijzonder in dit gebied is het Olympisch Stadion. Onder het Olympisch Stadion ligt een parkeergarage met ruim 800 parkeerplaatsen; de parkeergarage doet tevens dienst als transferium. Behalve als sportvoorziening en parkeergarage is dit gebouw ook ingebruik voor andere functies zoals zakelijke dienstverlening, horeca, kantoren, detailhandel, etc.

5. Olympisch Kwartier Zuid

Het Olympisch Kwartier Zuid kent een functie als kantorenlocatie en gebied met maatschappelijke instanties. De nadruk ligt - met name ten zuiden van het IJsbaanpad - in dit gebied op instanties voor gespecialiseerde jeugdzorg, zoals de Van Detschool en een kantoor van jeugdzorg. In Tripolis is in ieder geval tot 2014 een stadsdeelkantoor aanwezig. In het gebouw Tripolis is een ondergrondse parkeergarage met 340 parkeerplaatsen aanwezig.

6. Citroëngebouwen

De Citroëngebouwen zijn in gebruik als showroom, werkplaats en kantoor. Daarnaast is in dit deelgebied een tankstation aanwezig en twee vrijstaande panden met kantoor en woning.In een van de Citroëngebouwen bestaat planvorming voor hergebruik. Zie hiervoor de planvisie in hoofdstuk 4. Er is een deel van het pand in gebruik geweest als woonruimte, maar dit is recentelijk gewijzigd naar kantoorruimte.

Het voormalige portiershuisje van het stadion is in gebruik als vergaderfaciliteit met horeca in de begane grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0013.png"

Afbeelding 3-12: Foto's Citroëngebouden vanaf de zuidzijde (links) en vanaf de noordzijde

Hoofdstuk 4 Planvisie En Planbeschrijving

4.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de mogelijkheid tot het opstellen van een bestemmingsplan voor gebieden binnen de bebouwde kom. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet gedacht worden aan de mogelijkheid om een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen, wijzigingsbevoegdheden op te nemen en het toepassen van nadere eisen.

De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende 10 jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. De argumentatie van de wijze van regeling volgt uit de in de verantwoording opgenomen beleidsuitgangspunten. Daarin is ook een beschrijving opgenomen van de huidige situatie binnen het plangebied, op basis van een analyse van het huidige gebruik en de bebouwing, alsmede de beschrijvingen uit de betreffende beleidsstukken.

Planvorm

De verbeelding en de planregels vormen het juridische deel van het bestemmingsplan. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de planregels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. Het plan heeft overwegend een beheerkarakter. Ontwikkelingen die tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan bestuurlijk worden vastgesteld, worden evenwel meegenomen in het bestemmingsplan. Verder houdt het plan rekening met recente wetgeving, recent beleid en speelt het in op maatschappelijke en economische ontwikkelingen. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridische planologische instrumenten daarbij worden ingezet. Belangrijk uitgangspunt bij de inhoudelijke vormgeving van de regels wordt gevormd door de nota van uitgangspunten bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o.. Deze nota is voor een groot deel direct vertaald in de regels en in de verbeelding. De wijze waarop dat is gedaan komt in de volgende paragrafen thematisch aan de orde.

Nota van uitgangspunten

De belangrijkste punten uit de nota van uitgangspunten bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. zijn als volgt:

  1. 1. Het bestemmingsplan respecteert de bestaande rechten zoveel mogelijk. Daarbij wordt de aansluiting bij andere bestemmingsplannen voor het stadsdeel wel zoveel mogelijk nagestreefd. Het plan legt het huidige gebruik en de huidige bouwregels vast. Vanzelfsprekend wordt voor de regelingen rekening gehouden met het meest recente beleid en de meest recente wet- en regelgeving.
  2. 2. Waar mogelijk biedt het bestemmingsplan flexibiliteit ten aanzien van gebruik en bouwen. Belangrijke voorwaarden daarbij zijn het bewaken van een woon- en leefomgeving met voldoende kwaliteit.
  3. 3. Het stadsdeel streeft naar een zoveel mogelijk sportgerelateerde inrichting van het gebied. Dit alles in voorbereiding op sportevenementen die (mogelijk) in het gebied worden georganiseerd. Daarmee worden sportgerelateerde dienstverlening, sportfaciliteiten en bedrijven en detailhandel gericht op sport met voorrang behandeld. Een daadwerkelijke invulling van de visies voor het Olympisch Kwartier Zuid en de Sportas vindt nog niet plaats, omdat de plannen daarvoor nog niet voldoende uitgewerkt en onderbouwd zijn.

De Nota van uitgangspunten is in bijlage 2 van deze toelichting opgenomen.

4.2 Ruimtelijke Structuur

Met de ruimtelijke structuur worden onderwerpen als Openbare ruimte (Olympisch Stadionterrein is een evenemententerrein), Parkeren, Ondergronds bouwen, Groen, Water en recreatie, (Voor)tuinen bedoeld. De bestaande ruimtelijke structuur van het gebied is beschreven in paragraaf 3.2. Het gaat om een overgangsgebied, waarin diverse ruimtelijke structuren voorkomen, gericht op de verschillende functies die aanwezig zijn. Het plangebied vormt niet direct een ruimtelijk-stedenbouwkundig geheel.

Er bestaan zowel vanuit het stadsdeel als vanuit de gemeente ambities om het gebied in te richten met de nadruk op sport. Deze ambities zijn verwoord in diverse beleidsstukken en bijvoorbeeld gekoppeld aan de wens om de Olympische Spelen in 2028 in Nederland te organiseren (zie ook hoofdstuk 6). Op 29 oktober 2012 heeft het Kabinet Rutte II het reageerakkoord bekend gemaakt. Hierin wordt bekend gemaakt dat dit kabinet de ambitie om de Nederlandse sport op olympisch niveau te brengen onderschrijft, maar zonder de Olympische Spelen naar Nederland te willen halen. Deze ambities worden echter nog niet in het bestemmingsplan vastgelegd, omdat de uitwerking ervan nog onvoldoende concreet is. Met name het zuidelijke deel van het gebied zal hierdoor een andere ruimtelijke structuur krijgen.

Aan de noordzijde van het plangebied zal de herinrichting van de tramremise en de Havenstraat en omgeving het gebied een gewijzigde ruimtelijke structuur geven. Ook hier zijn de plannen onvoldoende concreet om in het bestemmingsplan zijn weerslag te kunnen krijgen.

4.3 Functionele Structuur

De Nota van uitgangspunten geeft voor de verschillende functies die in het gebied voorkomen de richtlijnen aan voor de bestemmingsregeling. Deze zijn gekoppeld aan de verschillende functies die in het gebied voorkomen. De uitgangspunten worden hier globaal opgenomen.

Wonen

Deze functie concentreert zich voornamelijk in het noordelijke deel van het plangebied. Er vindt nauwelijks menging plaats met andere functies dan wonen, noch verticaal (niet-woonfuncties in de begane grond), noch horizontaal. Er wordt in de meest noordelijke bouwblokken langs de Vaartstraat vrijwel uitsluitend gewoond. Het gaat om de bestaande functie wonen. Nieuwbouw van woningen is niet voorzien in het bestemmingsplan.

In het plan worden short-stay en zorgwoningen eveneens mogelijk gemaakt. Dit is in overeenkomst met de Woonvisie Zuid 2012. Uitwisseling tussen woningen en zorgwoningen wordt mogelijk gemaakt door de bestemming wonen voor beide vormen van wonen mogelijk te maken. Short stay past blijkens jurisprudentie bij strikte toepassing van de bestemmingsbepalingen niet binnen de standaard woonbestemming. Het stadsdeel Zuid vindt de functie short-stay echter wel passend binnen de (hoog)stedelijke woonomgeving en kiest er daarom voor deze strijdigheid in het nieuwe bestemmingsplannen op te lossen door binnen de bestemmingen waar wonen wordt toegestaan tevens expliciet short-stay mogelijk te maken.

In het bestemmingsplan worden ook huisgebonden beroepen en huisgebonden bedrijven mogelijk gemaakt, alsmede bed & breakfast (max. 4 bedden). Daarmee sluit het bestemmingsplan aan bij de bestemmingsplannen van Stadion- en Beethovenbuurt 2012en Rivierenbuurt.

Het bouwen van een zwembad bij een woning is op grond van bijlage II, hoofdstuk 3, artikel 3 lid 5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) mogelijk zonder omgevingsvergunning. Het Stadsdeel Zuid wil echter zicht houden op de realisatie van zwembaden door middel van een gebruiksbeperking. Zwembaden worden worden binnen de bestemming wonen als recht toegestaan, onder de voorwaarden dat maximaal 30% van het oppervlak van de tuin mag worden gebruikt als zwembad tot een maximum van 50m2.

Regeling

Daar waar panden alleen voor bewoning worden gebruikt - eventueel gecombineerd met huisgebonden bedrijven en beroepen of bed & breakfast - wordt de bestemming Wonen (W) toegekend. Als criterium geldt dat het huisgebonden beroep of bedrijf gezien de aard en omvang geen afbreuk doet en ondergeschikt is aan het woongebruik en geen hinder oplevert voor de woonsituatie. Een aan huisgebonden beroep of bedrijf mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijgebouwen, maar slechts in de hoofdbebouwing en eventuele aan- en uitbouwen die aan de hoofdbebouwing zijn gerealiseerd.

Alleen bedrijven die vallen onder categorie A van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan als huisgebonden beroep of bedrijf. Voor de gestapelde woningen geldt dat maximaal 40% van het oppervlak, met een maximum van 60 m2 mag worden gebruikt voor huisgebonden beroep, huisgebonden bedrijf of bed &breakfast. Voor de grondgebonden woningen geldt dat 40% van het oppervlak (één bouwlaag) mag worden gebruikt voor beroep aan huis. Binnen de woonfunctie wordt algemeen short-stay mogelijk gemaakt. Dit is in overeenstemming met het beleid zoals beschreven in hoofdstuk 5.

Bedrijven

In het gebied komen diverse bedrijven voor. Er komt een aantal bedrijven voor die vallen onder categorie A van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage bij de regels). Deze worden als bedrijf bestemd; waarbij geldt dat bedrijven op de begane grond de bestemming Gemengd krijgen en los-staande bedrijven (ongeacht categorie) een maatbestemming krijgen.

Regeling

De bedrijven worden bestemd volgens het bestaande gebruik, waarbij de zwaardere bedrijven een maatbestemming krijgen. Bijvoorbeeld de tramremise van het GVB, het tankstation aan het Stadionplein en de nutsvoorziening aan de Stadiongracht en de Karperweg.

Detailhandel

In het plangebied komt detailhandel alleen voor als deelfunctie bij andere functies. Zo is een sportwinkel gevestigd in het Olympisch Stadion, zodat deze functie onderdeel uitmaakt van de bestemming Sport-1. De Gemengd-bestemmingen laten ook detailhandel toe. Binnen de Gemengd-bestemmingen in de begane grond zijn geen winkels aanwezig. Winkelstraten en grote detailhandels vestigingen komen niet voor en zijn niet gewenst.

Regeling

Detailhandel komt niet voor in panden met een Gemengd-bestemmingen, maar deze bestemming maakt vestiging van detailhandel wel mogelijk. Binnen de bestemming Sport-1 is detailhandel onder een aantal voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden betreffen bijvoorbeeld dat de detailhandel sportgerelateerd dient te zijn en tevens betreft het een maximum aan aantal oppervlaktes ten behoeve van de detailhandel.

Kantoren

In het zuiden van het plangebied komen kantoren voor langs de A10. Daarnaast is kantoorruimte beschikbaar in het Olympisch Stadion. De kantoren zijn vooral gericht op de maatschappelijke dienstverlening en jeugdzorg. Daarmee kennen deze gebouwen een bijzonder gebruik. Een uitwisseling tussen kantoren en maatschappelijke dienstverlening is een nadrukkelijke wens van het stadsdeel. Deze uitwisseling wordt bij recht toegestaan. Vooruitlopend op de ambities voor de ontwikkeling van Olympisch Kwartier Zuid, bestaat ook de wens juist sportgerelateerde dienstverlening toe te staan in het gebied.

De kantorenmarkt kent op dit moment een overaanbod aan kantoren. De wens bestaat dan ook om in de kantoren in het gebied de mogelijkheid te creëren andere functies als hotel en studentenhuisvesting mogelijk te maken. Dit wordt niet bij recht mogelijk, maar pas na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.

Regeling

Om een uitwisseling tussen kantoren en maatschappelijke dienstverlening mogelijk te maken worden beide functies onder de bestemming Kantoor toegestaan. Ook sportgerelateerde dienstverlening wordt toegestaan.

Hotels

In het gebied komen geen hotels voor. Deze passen ook niet overal in het gebied, maar juist in de deelgebieden 5 en 6 zijn kantoren aanwezig die een hotelfunctie kunnen krijgen. Ten aanzien van de ontwikkeling aan het IJsbaanpad 12 wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

Regeling

Voor de als Gemengd-3 (kantoorgebied) bestemde panden wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze als hotel in gebruik te kunnen nemen.

Horeca

In de nota van uitgangspunten bestemmingsplan Olympisch stadion eo is aangegeven dat het door de stadsdeelraad vastgestelde horecabeleid kader is voor het nieuwe bestemmingsplan. Voor meer details van het horecabeleid wordt hier verwezen naar paragraaf 5.7 (Horecabeleid Stadsdeel Zuid 2011) van deze toelichting.

Parkeren

De parkeeraspecten worden conform de nota Parkeren in Zuid 2011 geregeld. Dit houdt in dat parkeren op eigen terrein verplicht wordt gesteld in geval van (sloop-)nieuwbouw en dat hieraan normen zijn verbonden. Er is een aantal terreinen aanwezig waarop parkeren op maaiveld is toegestaan. Bij sloop/nieuwbouw is het toegestaan om onder voorwaarden (o.a. verkeersveiligheid, behoud waardevolle bomen en niet in het achtererfgebied) te parkeren. Ook komt een aantal ondergrondse parkeergarages voor.

Regeling

In de diverse bestemmingen is aangegeven waar parkeren op maaiveld is toegestaan en waar een parkeergarage. Voor het overige vindt op dit moment parkeren in de openbare ruimte plaats.

Maatschappelijke voorzieningen

In het plangebied komen maatschappelijke voorzieningen voor. Hiervan hebben de penitentiaire inrichting, het voormalig DWI-gebouw, de Van Detschool, Heliomare op Baarsstraat 15 t/m 37 en IJsbaanpad 12 (voormalig ANWB-technostation) de bestemming Maatschappelijk gekregen. Voor het overige worden maatschappelijke voorzieningen als ondergeschikte functies mogelijk gemaakt bij kantoren en sport.

Regeling

Vier instellingen hebben de bestemming maatschappelijk gekregen in het bestemmingsplan. Daarnaast is maatschappelijke dienstverlening mogelijk gemaakt in andere bestemmingen, zoals sport en Gemengd-3 (kantoorgebied). De penitentiaire inrichting aan de Havenstraat zal volgens het Masterplan DJI 2013-2018 van de Rijksdienst "Dienst Justitiële Inrichtingen" in 2014 gesloten worden. Er is echter ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan nog niet bekend welke invulling het gebouw dan zal krijgen. De bestemming Maatschappelijk zal dan ook niet gewijzigd worden.

Sport

Ten aanzien van sport bestaat een belangrijke ambitie voor het gebied. Er wordt de voorkeur gegeven aan sportgerelateerde detailhandel en dienstverlening in het plangebied, met name in de deelgebieden 4, 5 en 6, de deelgebieden zijn weergegeven in paragraaf 2.2. Binnen deze bestemming is het mogelijk een kinderdagverblijf of een buitenschoolse opvang te realiseren.

Regeling

Het bestemmingsplan kent een tweetal sportbestemmingen. De bestemming Sport-1 is voor het Olympisch Stadion. De bestemming Sport-2 wordt aan alle overige sportvoorzieningen gegeven. Verder worden sportgerelateerde dienstverlening en detailhandel in het gebied gewenst. Deze worden mogelijk gemaakt, bijvoorbeeld binnen de bestemming Gemengd-3 (kantoorgebied).

Groen, water en recreatie

Aan de westzijde van het plangebied komt een gedeelte van de Hoofdgroenstructuur van de gemeente voor. Deze delen zijn in gebruik als park en sportfaciliteiten. Het groene karakter van dit deel van het plangebied wordt als gevolg van de aanwijzing als Hoofdgroenstructuur behouden.

De volkstuinen langs de museumspoorlijn worden positief bestemd en maken onderdeel uit van de groenbestemming.

In het plangebied is tevens een waterkering aanwezig Deze waterkering loopt in het noordelijke gedeelte van deelgebied 5 en gedeeltelijk door deelgebied 4.

Regeling

De dubbelbestemming Hoofdgroenstructuur geldt voor een deel van de gronden aan de westzijde van het plangebied. Daaronder gelden ook de enkelbestemmingen groen en sport voor deze gebieden. Vanuit de hoofdgrondstructuur geldt de verplichting de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur te betrekken bij een afwijking van het bestemmingsplan. In de bestemming groen worden volkstuinen mogelijk gemaakt met een aanduiding. Ook wordt met een aanduiding de realisatie van een kinderboerderij mogelijk gemaakt.

Ongewenst gebruik

In de nota van uitgangspunten bestemmingsplan Olympisch Stadion eo is aangegeven dat in het bestemmingsplan een regeling wordt opgenomen om ongewenst gebruik tegen te gaan. Hierbij moet worden gedacht aan belwinkels, automatenhallen, seksinrichtingen, prostitutie en smartshops. Ook vuilstort en milieuzoneringsplichtige bedrijven zullen worden uitgesloten. In het bestemmingsplan is hiertoe een algemene gebruiksbepaling opgenomen, zie Artikel 27 Algemene gebruiksregels.

4.4 Toekomstvisie En Ontwikkelingen

4.4.1 Inleiding

In de voorgaande paragrafen is aangegeven wat de huidige ruimtelijke en functionele structuur is. Een belangrijk uitgangspunt van dit bestemmingsplan is om deze bestaande structuren te handhaven en waar mogelijk, te versterken. Dit uitgangspunt is in ieder deelgebied van het plangebied terug te vinden: de bestaande situatie is ingetekend op de verbeelding en in de regels worden eventuele bestaande rechten uit voorgaande plannen opgenomen.

De toekomstvisie van het plangebied bestaat derhalve dan ook voor een groot deel uit het behoud van de ruimtelijke en functionele eigenschappen van het gebied van en rondom het Olympisch Stadion. Er zijn echter meerdere ontwikkelingen gaande, waarbij de ene concreter is dan de anderen, die hun effect kunnen hebben op de ruimtelijke en/of functionele structuur binnen of in de directe nabijheid van het plangebied. Deze ontwikkelingen vormen het andere deel van de toekomstvisie van het plangebied. In deze paragraaf worden deze ontwikkelingen omschreven, waarbij telkens kort wordt stilgestaan bij de historie, de stand van zaken en de wijze waarop de ontwikkeling zijn beslag krijgt in het bestemmingsplan.

4.4.2 Ontwikkelingen

Sportas

Achtergrond

Langs de Amstelveenseweg ligt een gebied met veel potentie: hier kan een ware Amsterdamse sport-as ontstaan, bij voorkeur met olympische allure. Deze 'Olympische Sportas' strekt zich uit aan de noordkant van het Olympisch Stadion tot en met het sportpark van het Amsterdamse Bos aan de zuidkant. In deze strook liggen een flink aantal sportaccommodaties van nationaal en internationaal niveau. Het Olympisch Stadion zelf is een toplocatie voor atletiek. Het Frans Ottenstadion is het grootste indoor squashcentrum van Europa. De Sporthallen Zuid zijn de enige indoor topsport accommodatie van Amsterdam. De Bosbaan is het nationale roei- en kanocentrum van Nederland en voldoet aan internationale wedstrijdeisen. Het Wagener Stadion in het Sportpark Amsterdamse Bos is het nationale hockeycentrum, waar ook internationale wedstrijden worden gespeeld. Pal ernaast ligt het nationale cricketcentrum. Deze topaccommodaties worden onderling met elkaar verbonden door de Amstelveenseweg, het tracé van de Museumtramlijn en het doorgaande fietspad dat dit tracé volgt tot aan Bovenkerk. De Sportas is dus een gebied met een groot aantal publiekstrekkers op een klein oppervlak en verbindt het stedelijke gebied van de Zuidas en de Vrije Universiteit met de Nieuwe Meer en het Amsterdamse Bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0014.png"

Afbeelding 4-1: Sportas zoals weergegeven in Plan Amsterdam nr. 7, 2009

In het Amsterdamse Sportplan 2009-2012 - in 2008 door de gemeenteraad vastgesteld - staat beschreven dat er in de Sportas flinke kansen liggen om de sport hier nog nadrukkelijker de ruimte te geven en het gebied tot een herkenbare ruimtelijke eenheid te smeden. Maar, voordat het gebied een vanzelfsprekende rol kan spelen bij grote evenementen en voor de breedtesport moet er wel het nodige gebeuren. De accommodaties moeten op peil worden gebracht, de openbare ruimte verdient een flinke injectie, de bereikbaarheid moet echt veel beter en er moeten goede verbindingen komen met Zuidas en de VU.

Stand van zaken

In de eerste fase van het project is een aanvang gemaakt met de Strategische Agenda Sportas.

De Strategische Agenda is een dynamisch stuk en nog aan wijzigingen onderhevig. Deze Strategische Agenda is het fundament onder de aanpak. Deze agenda is bedoeld voor iedereen die een bijdrage gaat leveren of verwacht binnen het Sportas project. In het Sportas project is gekozen voor een 'bottom up' aanpak. Dit omdat de belangrijkste 'drive' voor de uitvoering van dit project bij de gebruikers en de belanghebbenden ligt. Dit zijn in de eerste plaats de sportorganisaties maar ook wetenschap, cultuur, bedrijvigheid en retail spelen een belangrijke rol. Denk aan de Vrije Universiteit, de Rietveld, de sportorganisaties in het gebied en de bedrijven die er werkzaam zijn. Het gaat er om zo veel mogelijk van deze stakeholders bij het proces te betrekken. De stakeholders zijn in kaart gebracht. Dit netwerk kan verder uit gebouwd worden.

Deze werkwijze zorgt er wel voor dat veel ontwikkelingen die als gevolg van de Sportas gerealiseerd zouden kunnen worden, veelal afhankelijk zijn van de investeringsbereidheid van derden. Het is hiermee onzeker welke ontwikkelingen de komende jaren uitgevoerd gaan worden. Veel van die ontwikkelingen zullen dan ook in afwijking van het onderhavige bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Dit wil echter niet betekenen dat de Sportas geen plaats kan krijgen in het bestemmingsplan. Vooruitlopend op de op stapel staande ontwikkelingen wordt in ieder geval bestaande bebouwing het gebruik ten behoeve van sportvoorzieningen gefaciliteerd.

Regeling

Om aan de gedachte van de Sportas invulling te kunnen geven, wordt ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen meer mogelijkheden geboden voor sportgerelateerde functies en wordt in de aanwezige bebouwing een verruiming gegeven in het aantal functies dat toegestaan is. Ook zal er meer mogelijkheden zijn voor het uitwisselen van functies onderling en is er een grote mate van flexibiliteit opgenomen om van het plan af te wijken. Voorbeelden zijn de verruiming van de gebruiksmogelijkheden van de ruimtes binnen het Olympisch Stadion (eerst alleen bedrijven, kantoren, detailhandel, nu ook cultuur, media, maatschappelijke dienstverlening en horeca). Ander voorbeeld zijn de gebruiksmogelijkheden van de kantoorpanden in het Olympisch Kwartier Zuid: de kantoren mogen voortaan ook worden gebruikt ten behoeve van maatschappelijke en sportgerelateerde dienstverlening (als recht) en er zijn mogelijkheden om enkele kantoorpanden om te zetten naar (studenten-/jongeren-) woningen of naar hotel.

Voor de evenementen die gaan plaatsvinden in de Sportas, geldt het evenementenbeleid. Om gedurende deze evenementen een dynamisch gebruik van het gebied te kunnen faciliteren, wordt het bouwen van tijdelijke gebouwen en andere bouwwerken ten tijde van het evenement toegestaan. Ook zal het toegestaan worden om de steiger achter het Olympisch Stadion (nachtligplaats van een rondvaartboot) te gebruiken als op- en afstapplaats van passagiers.

Overigens is inmiddels een nieuw Sportplan opgesteld, het betreft Sportplan 2013-2016. Een samenvatting van het Sportplan 2013-2016 is opgenomen in paragraaf 6.2.

Zuidas en ontvlechting verkeersknopen A10

Achtergrond

Zuidas ontwikkelt zich tot een internationale toplocatie voor wonen en werken in Amsterdam. De uitstekende bereikbaarheid, de kwalitatief hoogwaardige omgeving met de nabijheid van Schiphol en de aantrekkingskracht van Amsterdam vormen de grondslagen voor deze ontwikkeling. Sinds de vaststelling van het Masterplan Zuidas door de gemeenteraad van Amsterdam in 1998, wordt er hard gewerkt om Amsterdam deze toplocatie voor (inter)nationale kantoren realiteit te laten worden.

Onderdeel van de Zuidas ontwikkeling is de realisatie van het Zuidas dok. Voor de middellange termijn voorziet deze ontwikkeling in een verbreding van de A10 naar 2 x 4 rijstroken doorgaand verkeer en 2 rijstroken bestemmingsverkeer, het ondergronds brengen van de A10 in het centrumgebied van de Zuidas, een capaciteitsuitbreiding van station Zuid en de realisatie van een hoogwaardige openbaarvervoersknoop bij het station Zuid.

Bij de knooppunten Nieuwe meer en Amstel zal het doorgaande verkeer van de A10 ontvlochten worden van het bestemmingsverkeer.

Inherent aan deze ontwikkelingen dient de wegenstructuur voor en na het Zuidas-gebied aangepast te worden, zodat de doorstroming van gegarandeerd kan worden. Eén van de aanpassingen die doorgevoerd gaat worden is het verplaatsen van de noordelijk gelegen oprit naar de A10 van de oostzijde van de Amstelveenseweg naar de westzijde van de Amstelveenseweg. De afrit wordt gehandhaafd, maar zal wel worden verlegd als gevolg van de verbreding van de A10. De nieuwe oprit zal langs het kantorencomplex Tripolis komen te liggen en zuidelings langs Sporthallen Zuid lopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0015.png"

Afbeelding 4-2: concept wegontwerp nieuwe oprit A10 ter hoogte van kantorencomplex Tripolis.

Stand van zaken

De Structuurvisie ZuidasDok is op 9 juli 2012 vastgesteld. De planning die daarin is aangenomen voorziet in een realisatie van de oprit in de periode tussen 2014 en 2018. Hiermee valt het project binnen de planperiode van dit bestemmingplan.

Regeling

De oprit wordt als ruimtelijke reservering opgenomen in het plangebied. Binnen deze ruimtelijke reservering zal het niet toegestaan worden om nieuwe gebouwen op te richten. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, blijven wel mogelijk. Deze bouwwerken zijn doorgaans eenvoudiger en goedkoper te verwijderen. Er zal een Tracébesluit genomen worden voor de uitbreiding van de A10 en de nieuwe ontvlechting van de verkeersknooppunten. Het is mogelijk dat een deel van het bestemmingsplangebied onder het Tracébesluit-gebied zal vallen. Conform artikel 13, lid 10 van de Tracéwet is het bevoegd gezag verplicht om binnen 1 jaar nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden het bestemmingsplan overeenkomstig het tracébesluit vast te stellen.

Olympisch Kwartier Zuid/ IJsbaanpad 12

Achtergrond

Direct ten zuiden van het Olympisch Stadion aan het IJsbaanpad ligt in de Sportas het Olympisch Kwartier Zuid. Door de nieuwe Na Druk Gelukbrug zijn stadion en Kwartier met elkaar verbonden. Het Olympisch Kwartier Zuid ligt aan de westflank van de Zuidas, het nieuwe centrum van internationale allure, en daarmee in de Schiphol Corridor; het gebied tussen Zuidas en Schiphol. Deze strategische ligging biedt kansen voor intensivering en opwaardering van het ruimtegebruik in het Kwartier. Daar bovenop wordt met de plannen voor de Olympische Sportas de toon voor het Olympisch Kwartier Zuid gezet. Met deze nieuwe inzichten heeft het Stadsdeel Oud-Zuid de Ontwikkelingsvisie Olympisch Kwartier Zuid opgesteld. Deze visie, waarin de plannen voor het gebied staan beschreven, is in het voorjaar van 2009 door de stadsdeelraad Oud-Zuid vastgesteld. Het eerste ontwikkelinitiatief in dit gebied vindt plaats op de locatie van het voormalig 'ANWB keuringsstation', op IJsbaanpad 12.

Naast de ontwikkelingen in het Olympisch Kwartier zijn in het kader van Zuidwaarts de kansen voor de Olympische Sportas verkend. Daarbij ging het vooral om de ruimtelijke en programmatische ingrepen die de scheg aan de stad vastknopen. Het Olympisch Kwartier Zuid speelt met de sporthallen Zuid nu al een grote rol als het gaat om sportaccommodaties.

Vanwege de potentie van het gebied, dat benadrukt werd door het eerste ontwikkelinitiatief, is door voormalig stadsdeel Oud-Zuid een visie opgesteld. De deelraad heeft deze visie in 2009 vastgesteld. De kaart bij deze visie (zie hieronder voor de visiekaart) voorzag in een verdichting in de strook ten noorden van het IJsbaanpad, de sloop van enkele gebouwen, de herontwikkeling van Sporthallen Zuid en het plaats bieden aan meer sportgerelateerde functies. De verdichting van de bebouwing in de noordstrook zou gepaard kunnen gaan met een lichte verhoging van de bouwhoogte, waarbij IJsbaanpad 12 een hoogteaccent zou kunnen vormen. De maximum bouwhoogte voor de noordstrook zou 25 meter bedragen, het hoogteaccent zou 55 meter hoog mogen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0016.png"

Afbeelding 4-3 Visiekaart Olympisch Kwartier Zuid

De visie dient als ruimtelijk kader voor nieuwe ontwikkelingen, maar zal niet dienen als basis voor een grootschalig herontwikkelingproject. De bebouwing in de noordstrook is vrij recent opgericht en de gebruikers/eigenaren van de betreffende panden hebben geen uitbreidingswensen. De Sporthallen Zuid zijn voor de opvattingen van nu geschikt gemaakt voor de komende 15 jaar. Het enige project dat wel mogelijk gerealiseerd kan gaan worden, is de herontwikkeling van het perceel IJsbaanpad 12.

Stand van zaken

Er is door de eigenaar van het perceel IJsbaanpad 12 een notitie gemaakt, waarin de stedenbouwkundige uitgangspunten en een ontwikkelplan voor IJsbaanpad 12 zijn uitgeschreven. Het gaat om de realisatie van twee bouwvolumes, die op de eerste bouwlagen met elkaar worden verbonden. De hoogte zal maximaal 50 meter bedragen. In één van de bouwvolumes komt een drie sterrenhotel met 220 kamers, in het andere volume komen 58 appartementen (deels met Short Stay). In de plint wordt gedacht aan een lounge, restaurant, de hotellobby en groeps- en presentatieruimte. Tevens zal er een parkeergarage worden gerealiseerd.

De notitie is juli 2012 voorgelegd aan het stadsdeel, ter beoordeling van het initiatief.

Regeling

De visie Olympisch Kwartier Zuid wordt nog niet verder uitgewerkt in concrete projecten. In de visie wordt echter wel aangegeven welke functionele structuur in het gebied gewenst zou zijn, namelijk een functiemix van maatschappelijke bedrijvigheid, sportgerelateerde voorzieningen, verblijfsfuncties (wonen/kantoor) en meer commerciële functies. Omdat dit past binnen de wens om het gebied meer te verbinden met het Olympisch Stadion en onderdeel te laten uitmaken van de Sportas (zie verder in deze paragraaf), zal het bestemmingsplan meer ruimte bieden voor dergelijke functies dan voorheen. Maatschappelijke dienstverlening zal toegestaan worden, net als sportgerelateerde dienstverlening. In sommige gebouwen wordt een omzetting naar wonen, danwel hotel mogelijk gemaakt middels een wijzigingsbevoegdheid.

Omdat de herontwikkeling op IJsbaanpad 12 nog niet door het bestuur akkoord is bevonden, zal het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. niet voorzien in de ontwikkeling. Indien het stadsdeel (al dan niet na het stellen van randvoorwaarden) akkoord kan gaan met het bouwplan, zal hiervoor een omgevingsvergunning ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 Wabo aangevraagd worden, danwel een eigen bestemmingsplan krijgen. Tot die tijd zal het bestemmingsplan Olympisch Stadion in ieder geval de bestaande rechten uit het vigerende bestemmingsplan overnemen.

Overigens is dit gebied tevens een locatie ingetekend met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding- reclamemast' voor een nieuwe grootschalige reclamemast. In de regels zijn aan de bouw van de reclamemast voorwaarden verbonden, die voor de leesbaarheid zijn opgenomen in de regels. Er zal, mocht de locatie definitief vaststaan, een omgevingsvergunning worden verleend. Bij het bepalen van de definitieve locatie zal deze ruimtelijk inpasbaar moeten zijn. Rijkswaterstaat hanteert voor dergelijke projecten de notitie 'Objecten langs auto(snel)wegen', waarin een kader voor vergunningverlening wordt gegeven. Uiteraard zal bij het bepalen van de exacte locatie hier rekening mee gehouden worden. De criteria waar rekening mee gehouden dient te worden zijn onder te verdelen in:

  • slagboomcriteria, hieraan moet altijd worden voldaan;
    1. 1. bewegende beelden op digitale billboards zijn niet toegestaan (hieronder valt ook knipperen;
    2. 2. objecten mogen niet verblinden. Ze moeten te allen tijde voldoen aan de Richtlijnen Lichthinder, met name deel 2 over terreinverlichting en deel 4 over reclameverlichting;
    3. 3. afstand ten opzichte van de rijdbaan. Binnen het beheersgebied van de weg wordt geen vergunning verleend voor het plaatsen van:
      1. a. commerciële uitingen;
      2. b. objecten, tenzij de aanvraag een locatie betreft buiten de obstakelvrije zone en mits is voldaan aan de overige criteria;
  • afwegingscriteria, deze wegen in onderlinge samenhang en afhankelijk van de context mee in een besluit;
    1. 1. een object/bord mag niet staan binnen de turbulentieafstanden voor en na een uitvoeging, weefvak, samenvoeging, splitsing (gemeten vanaf het begin en/of einde van de blokmarkering), of gelijkvloers kruispunt;
    2. 2. het object mag qua vormgeving en/of kleur niet lijken op verkeersrelevante informatie;
    3. 3. om te voorkomen dat objecten aandacht lang vasthouden gelden de volgende criteria:
      1. a. beelden en teksten op digitale billboards mogen niet vaker dan 1 maal per 6 seconden wisselen en beelden mogen niet aan elkaar gerelateerd zijn;
      2. b. bewegende objecten kunnen worden toegestaan als de beweging voorspelbaar is en er geen licht uitgestraald wordt;
      3. c. binnen 13 meter vanaf de kantstrookmarkering mogen geen objecten boven de weg worden geplaatst met uitzondering van eenvoudige uitingen op gebouwen en traverses op minimaal 8 meter boven de verharding;
      4. d. het moet in één oogopslag duidelijk zijn wat het object voorstelt en het object moet in redelijke mate passen binnen hetgeen weggebruikers rond auto(snel)wegen verwachten.
      5. e. het object mag niet als aanstootgevend kunnen worden ervaren;
      6. f. het object mag niet parallel aan de rijrichting staan (hoek mag niet kleiner zijn dan 60 graden, waarbij 90 graden gedefinieerd is als haaks op de rijrichting);
    4. 4. objecten mogen niet misleiden;
    5. 5. objecten moeten landschappelijk worden ingepast en afgestemd op de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Stadionplein

Achtergrond

Het Stadionplein is in potentie een fantastische plek. Het ligt op een belangrijke locatie in Amsterdam, tegenover het Olympisch Stadion als toegangspoort tot de stad. Nu is het nog een parkeerterrein zonder uitstraling. Dit gaat veranderen. Het Stadionplein moet echt een plein worden voor buurt en stad. Een plein waar mensen graag willen zijn en elkaar kunnen ontmoeten.

Om de potentie te kunnen benutten heeft voormalig stadsdeel Zuid een stedenbouwkundig programma vastgesteld (met een verankering daarvan in het inmiddels onherroepelijke bestemmingsplan Stadionplein), dat voorzag in het herontwikkelen van het parkeerterrein naar een levendig plein met twee nieuwe bouwblokken.

Stand van zaken

In de 2e helft van 2012 wordt de ontwikkeling van beide bouwenveloppen aanbesteed, het Zuidblok via een Europese aanbesteding, en het Noordblok via een onderhandse aanbesteding aan Bouwinvest. Vanaf juli 2012 wordt het ontwerptraject voor het Noordblok ingezet. Het ontwerptraject voor het Zuidblok volgt vanaf januari 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0017.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0018.jpg"

Afbeelding 4-4: links: Ontwerp Stadionplein (openbare ruimte). Rechts: programma van de nieuwe bouwblokken.

Regeling

Het Stadionplein zelf maakt geen onderdeel uit van het plangebied van bestemmingsplan Olympisch Stadion, maar het ontwerp van het Stadionplein en de visie Citroëngebouwen hebben wel een nadrukkelijke samenhang. Het Zuidblok van het Stadionplein is in het bestemmingsplan Stadionplein opgenomen als hotel, met culturele voorzieningen in de plint. Aangezien de visie Citroëngebouwen tevens voorziet in een hotelfunctie voor het zuidelijke Citroëngebouw, kunnen bij het ongewijzigd overnemen van de visie Citroëngebouwen in onderhavig bestemmingsplan, twee hotels in de directe nabijheid van elkaar gerealiseerd worden. Omdat het gebied hierdoor een mono-functioneel karakter kan krijgen (mede door het voorgestelde hotel in IJsbaanpad 12) en de groei van het aantal hotels de laatste jaren kan leiden tot een verzadiging van de hotelmarkt, is besloten om de visie Citroëngebouwen op dit punt niet te volgen. Dit bevordert tevens de haalbaarheid van de realisatie van het Zuidblok Stadionplein. Verondersteld wordt dat een hotelontwikkelaar, bij een geboden keuze tussen deze twee locaties, eerder geïnteresseerd zou zijn voor een hotel in het zuidelijke Citroëngebouw; een reeds gerealiseerd gebouw, met een groter oppervlak dan het Zuidblok Stadionplein.

Voor de functies die wel mogelijk worden geacht in het zuidelijke Citroëngebouw, zie hieronder.

Citroëngebouwen

Achtergrond

De plannen van voormalig stadsdeel Oud-Zuid voor het nieuwe Stadionplein hebben in het verleden tot een hernieuwde aandacht voor de Citroëngebouwen geleid. In de stedenbouwkundige opzet van het nieuwe Stadionplein wordt nadrukkelijk de verbinding gelegd tussen het Stadionplein en de Citroëngebouwen. De nieuwe gebouwen op het Stadionplein vormen samen met de Citroëngebouwen de entree tot de stad. Om deze verbinding gestalte te kunnen geven, is door de deelraad van het voormalig stadsdeel Oud-Zuid een visie vastgesteld in mei 2008, waarin de gebruiksmogelijkheden van de Citroëngebouwen is verkend. De visie voorzag, resumerend, in een hergebruik van het zuidelijk Citroëngebouw ten behoeve van retail en horeca in de eerste bouwlaag en hotel in de bovengelegen bouwlagen. Voor het noordelijke Citroëngebouw werd gedacht aan cultuur en horeca in de eerste bouwlaag/tussenverdieping en kelder, aan sportmedia studio's op de tweede en derde bouwlaag en aan horeca op de vierde bouwlaag.

Stand van zaken

Deze visie is tot op heden niet uitgevoerd, omdat Citroën geen concrete plannen had om de locatie te verlaten. Gezien het aanstaande vertrek van Citroën uit het zuidelijke gebouw, zal op korte termijn een hergebruik kunnen plaatsvinden. Aangezien de visie op de Citroëngebouwen reeds vier jaar oud is en uitging van een gelijktijdig vrijkomen van beide gebouwen, is het noodzakelijk om de visie niet als blauwdruk te beschouwen, maar als wensbeeld voor het gebied tussen het Olympisch Stadion en het Stadionplein en als wensbeeld voor de kop van de Sportas.

Regeling

Vanuit de visie op het gebied, is het niet bezwaarlijk om vooruitlopend op een mogelijke beëindiging van het bestaand gebruik in het noordelijke Citroëngebouw, tevens aan het noordelijke Citroëngebouw een Gemengd 2 bestemming toe te kennen. Tevens zal in lijn met de visie Citroëngebouwen hotels worden toegestaan, na het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid.

Om te voorkomen dat het huidige gebruik van beide gebouwen wordt voortgezet door een ander autobedrijf, dat vanuit de visie op het gebied niet de voorkeur verdient, zal een uitsterfregeling worden opgenomen binnen de bestemming Gemengd - 2.

Het DB zal dan bevoegd zijn het plan te wijzigen in die zin dat bij het beëindigen van het autobedrijf, dit gebruik niet langer toegestaan zal zijn. Het extra besluitmoment is dan niet afhankelijk van de initiatiefnemer, maar geldt uitsluitend voor het dagelijks bestuur. De functie maatschappelijke dienstverlening blijft bestaan en is in het bestemmingsplan opgenomen in de bestemmingsomschrijving.

Conclusie

Beide Citroëngebouwen krijgen de bestemming Gemengd 2, waarbij het huidige gebruik (gebruik aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan ) blijft toegestaan, voor zover dat niet in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving van de bestemming Gemengd - 2. Er wordt een wijzigingbevoegdheid opgenomen om de specifieke regel, die het gebruik ten tijde van de inwerkingtreding van het plan blijft toestaan, te verwijderen.

Voor het noordelijk Citroëngebouw geldt dat deze voorlopig nog niet vrij zal komen. Ook hier wordt het bestaande gebruik niet langer als recht in het bestemmingsplan opgenomen. Om de omzetting van het huidige gebruik niet meer mogelijk te maken op het moment dat ook dit gebouw wordt verlaten door Citroën, is het overgangsrecht, conform Artikel 29 van toepassing.

Havenstraatterrein

Achtergrond

In de afgelopen jaren is in het westelijke deel van Amsterdam Zuid veel veranderd. De eerste belangrijke stap was de restauratie van het Olympisch Stadion. De nieuwe woonwijk Olympisch Kwartier Noord en het Park Schinkeleilanden volgden. De herontwikkeling van het Havenstraatterrein biedt een uitgelezen kans om een hoogwaardig centrumstedelijke locatie toe te voegen aan het populaire Amsterdam Zuid. Mede door middel van de projectie van een fietsersbrug over de Stadiongracht in het verlengde van de Rheastraat.

Het project Havenstraatterrein omvat een kansrijke transformatie van een gebied met tijdelijke bedrijfsbebouwing naar een woon-werkmilieu. Hierbij komt de nadruk te liggen op het wonen. Uitvoering en realisatie van het plan staan gepland voor de periode 2015-2022.

Stand van zaken

Het projectbesluit - het Vernieuwingsplan Havenstraatterrein - is door de stadsdeelraad op 26 juni 2012 vastgesteld en op 20 november 2012 door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam. Het projectbesluit bevat uitgangspunten en randvoorwaarden voor de volgende planvorming. Het projectbesluit is niet het eindbeeld. Het schetst globaal de contouren en kaders van het plan. In de volgende planfase worden deze contouren geconcretiseerd in een stedenbouwkundig plan en bestemmingsplan. Hieronder is de voorkeursvariant weergegeven, deze wordt ten behoeve van het investeringsbesluit verder uitgewerkt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0019.png"

Afbeelding 4-5 Voorkeursvariant uit Vernieuwingsplan Havenstraatterrein

Regeling

Het plangebied voor het Havenstraatterrein maakt geen onderdeel uit van het plangebied van bestemmingsplan Olympisch Stadion. Door de herontwikkeling van het Havenstraatterrein kan in de omliggende gebieden een mogelijke spinoff plaatsvinden. Er is reeds gebleken dat eigenaren en ontwikkelaars van vastgoed langs de Karperweg onderzoeken of in de plint meer centrumstedelijke en/of commerciële functies gerealiseerd mogen worden. Om de ontwikkeling van het Havenstraatterrein zo min mogelijk te bemoeilijken, wordt in de directe omgeving van het projectgebied zoveel mogelijk de bestaande situatie bestemd. Op het moment dat het project wordt/is uitgevoerd zal worden bekeken welke functies in de reeds bestaande bebouwing toegestaan kan worden, die een aanvulling kunnen betekenen voor de functies die in het projectgebied zich gaan vestigen.

De herontwikkeling van het Havenstraatterrein grenst direct aan het rangeerterrein van de trams bij de GVB-tramremise aan de Havenstraat. Er dient nog nader te worden onderzocht of het geluid van dit terrein beperkingen heeft voor de ontwikkeling van het Havenstraat terrein. Indien dit het geval is dient te worden onderzocht op welke wijze dit het hoofd geboden kan te worden. Een van de mogelijkheden is het aanbrengen van geluidswerende maatregelen in de gevel van de nieuw te realiseren bebouwing op het Havenstraatterrein. Een andere mogelijkheid is het treffen van maatregelen bij de bron, dus op het GVB-terrein. Om de geluidshinder vanaf het GVB-terrein te verminderen kan gedacht worden aan een overkapping van (een gedeelte van) het rangeerterrein , waardoor er aan/bij de nieuwbouwwoningen geen geluidswerende maatregelen getroffen hoeven worden, wat een positief effect kan hebben op het woongenot. Aanvullend wordt gedacht aan het afwerken van de overkapping met een groen dak, waardoor het aanzicht van bovenaf verbetert. Aangezien de beperkingen van de geluidhinder nog niet nader zijn onderzocht, is op dit moment nog onvoldoende inzichtelijk of er maatregelen getroffen moeten worden en welke dat dat zonodig zullen worden. In dit bestemmingsplan is daarom geen regeling opgenomen voor een eventuele overkapping.

Watercompensatie/Verplaatsing woonboten NLR

Achtergrond

Bij grootschalige ontwikkelingen die voorzien in een significante toename van verhard en/of gebouwd oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie, kunnen problemen ontstaan met de afvoer van regenwater en/of water dat afgevoerd dient te worden via het rioolstelsel. Om deze problemen te voorkomen, dient binnen het gebied waar de ontwikkeling plaats zal vinden, compensatie plaats te vinden voor de berging van het water. Zuidas is een ontwikkeling waarbij er een zeer significante toename van de verharding is gepland, waardoor de compensatie van waterberging (verder: watercompensatie) noodzakelijk wordt geacht. De watercompensatie van Zuidas zal deels plaatsvinden ter plaatse van de jachthaven in de Schinkel/Olympiakanaal, in het noorden van het Voetbaleiland van Park Schinkeleilanden. Hiertoe wordt het gebruik van het grondperceel van de jachthaven beëindigd en zal de aanwezige verharding en eventuele bebouwing plaats maken voor water.

Tegelijkertijd wordt gezocht naar een mogelijke ligplaats voor de drie woonboten die nu in de Westlandgracht ligplaats nemen, in de nabijheid van het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) op bedrijventerrein Schinkel. Deze dienen vanwege het respecteren van de milieuruimte ten behoeve van het NLR verplaatst te worden naar buiten het bedrijventerrein. Er wordt door het stadsdeel gezocht naar gelijkwaardige alternatieve locaties. De watercompensatie voor Zuidas is een van de locaties die wordt onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0020.png"

Afbeelding 4-6: zoeklocatie verplaatsing woonboten NLR, verplaatsing jachthaven en watercompensatie Zuidas.

Stand van zaken

De watercompensatie ten behoeve van Zuidas is niet conform het vigerende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan Zuider Amstelkanaal in hoofdzaak" te realiseren. Er dient een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te worden verleend om de compensatie te laten plaatsvinden, dan wel een postzegelplan te worden opgesteld. De aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning/postzegelpan is nog niet ingediend. Omdat de locatie is gelegen in de hoofdgroenstructuur van de gemeente Amsterdam, zal ook de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur een uitspraak moeten doen over de wenselijkheid van de afgraving van het huidige grondoppervlak naar water.

Het dagelijks bestuur van Stadsdeel Zuid heeft op 18 december 2012 besloten deze locatie als voorkeurslocatie voor de verplaatsing van de drie woonboten aan te wijzen. Tevens is besloten om hiervoor een separate procedure te doorlopen, waarin tevens de verplaatsing van jachthaven Olympia wordt meegenomen. Ook zal de watercompensatie van de Zuidas een plaats krijgen in deze separate procedure.

Voor beide ontwikkelingen geldt tevens dat deze uitgaan van een verplaatsing van de jachthaven. Het is nog niet bekend waar de jachthaven naartoe verplaatst zal worden, wat er terug zal komen en welke dimensies dit dan zal krijgen. Hiervoor geldt ook de verplichting tot een advies van de TAC.

Regeling

De onzekerheden die samenhangen met zowel de watercompensatie en de verplaatsing van de woonboten, zorgen ervoor dat het zeer lastig is om een definitieve bestemming aan de betreffende gronden toe te kennen, zelfs om voor te sorteren op één of meer ontwikkelingen middels een binnenplanse wijzigingsmogelijkheid. Het project wordt het meest recht aangedaan, indien dit niet met de procedure van onderhavig bestemmingsplan rekening hoeft te houden en voorzien wordt van een eigen bestemmingsplan op het moment dat er een definitief ontwikkelingsbeeld is uitgewerkt. Deze overweging leidt tot een aanpassing van de bestemmingsplangrenzen ten opzichte van de Nota van uitgangspunten: het projectgebied zal uit het bestemmingsplan worden "geknipt".

Zodra de plangrenzen van het bestemmingsplan dat voor dit project opgesteld zal worden bekend zijn, dan zullen deze grenzen worden verwerkt in onderhavig plan, waarbij het onderhavig plan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zal voorzien in een grotere uitsnede ter plaatse. Tot die tijd blijft de bestemde situatie ongewijzigd.

Hoofdstuk 5 Beleidskader

In dit hoofdstuk komt het vigerende beleid aan de orde.

Het beleid wordt per beleidsniveau besproken, hierin worden de volgende niveaus gedefinieerd: Rijks-, Provinciaal-, Regionaal-, Gemeentelijk en Stadsdeelniveau. Voor de wetgeving geldt wel dat het bestemmingsplan moet voldoen aan deze wetgeving en hierom niet iedere van toepassing zijnde wet besproken zal worden, enkel als dit van toegevoegde waarde is.

Ten aanzien van de verschillende thema's wordt dezelfde volgorde gehanteerd als in hoofdstuk 2 en 3: algemeen, bedrijven, kantoren, wonen, detailhandel, maatschappelijk, horeca, dienstverlening, verkeer, groen en water.

5.1 Algemeen Ruimtelijke Beleid

5.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 22 november 2011 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) inclusief een ontwerp Algemene maatregel van bestuur (Amvb) van de Wro (Barro) door de Tweede Kamer aangenomen.

De SVIR is op 13 maart 2012 inwerking getreden en de Barro op 30 december 2011. Bij de inwerkingtreding zijn de Nota Ruimte (27 februari 2006) en de realisatieparagraaf over de realisatie van het nationaal ruimtelijk beleid vervallen. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

De inwerkingtreding van de Amvb vindt gefaseerd plaats. Een eerder ontwerp Amvb Ruimte is in 2009 in voorhang aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden en met de Tweede Kamer besproken. Ook is het traject van advisering door de Raad van State doorlopen. Een beperkt aantal onderdelen uit het eerdere ontwerp zijn opgenomen in het Barro. Deze onderdelen zijn nu definitief vastgesteld. Het betreft de onderdelen:

  1. a. Rijksvaarwegen
  2. b. Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  3. c. Kustfundament
  4. d. Grote rivieren
  5. e. Waddenzee en waddengebied
  6. f. Defensie
  7. g. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  8. h. Elektriciteitsvoorziening
  9. i. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  10. j. Ecologische hoofdstructuur
  11. k. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  12. l. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  13. m. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan andere overheden door hen goed worden behartigd. Waar de Amvb Ruimte bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal de bestemmingsplannen dan ook niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.

Conclusie: Geen van de in het Barro opgenomen onderwerpen heeft invloed op het bestemmingsplan. De uitbreiding van de A10 (onder punt g) heeft invloed op het bestemmingsplan, maar omdat in het plan zelf hiervoor niets geregeld wordt (met uitzondering van het aanwijzen van een vrijswaringszone) voldoet het plan aan het Barro.

Structuurvisie Randstad 2040

Op 5 september 2008 heeft het kabinet de structuurvisie Randstad 2040 vastgesteld. Bij de structuurvisie gaat het om een integraal toekomstperspectief dat richting kan geven aan de integrale rijksinzet in de Randstad met oog voor de lange termijn op het gebied van onder meer wonen, werken, infrastructuur, water, natuur en landschap. De structuurvisie draagt niet alleen bij aan de ambitie een duurzame en concurrerende topregio te ontwikkelen, maar ook aan een 'mooi Nederland'. De lange termijnvisie en de richting die het kabinet (samen met de regio) kiest, focust op fysiek-ruimtelijke onderwerpen, maar beperkt zich niet tot de ruimtelijke ordening alleen. Niet-fysieke onderwerpen die in belangrijke mate bijdragen aan de nagestreefde duurzame en concurrerende Randstad worden geagendeerd in de visie. Het gaat dan bijvoorbeeld om bevordering van de sociale cohesie, vergroting van de arbeidsparticipatie, kennis en innovatie.

In het kader van de structuurvisie moeten strategische keuzes worden gemaakt met betrekking tot:

  1. 1. Klimaatbestendigheid van de laaggelegen delta;
  2. 2. Ruimtelijke investeringsstrategie;
  3. 3. Groenblauwe structuur als raamwerk voor verstedelijking;
  4. 4. Verstedelijkingsstrategie;
  5. 5. Bereikbaarheid in relatie tot ruimtelijke ontwikkeling;
  6. 6. Ruimtelijk-economische typering en structuur;
  7. 7. Toekomst van Schiphol.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid

5.1.2 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid"

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. De nieuwe wet voorziet in een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten. Voor het streekplan komt de provinciale structuurvisie in de plaats. Hierin legt de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vast en moet zij tevens aangeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. De structuurvisie is uitsluitend zelfbindend. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar de gemeenten toe staan de provincie diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals een provinciale ruimtelijke verordening.

Op 21 juni 2010 is de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Op 3 november 2010 is de Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (Prvs) in werking getreden. De regels van de Prvs vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Voor beide is een eerste partiële herziening vastgesteld op 23 mei 2011.

In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie voor de komende tien jaar vastgelegd en geeft zij een doorkijk van dertig jaar.

De provinciale belangen vloeien voort uit zes criteria:

  1. 1. Wettelijke taak. Bijvoorbeeld: luchtkwaliteit, geluidhinder;
  2. 2. Juridische doorwerking van Europees-/ Rijksbeleid. Bijvoorbeeld: Algemene Maatregelen van Bestuur, een directe of getrapte aanwijzing van het Rijk;
  3. 3. Financiële betrokkenheid. Bijvoorbeeld: een project/ programma dat financieel wordt gesteund door de provincie (gebiedsontwikkeling of aanbesteding);
  4. 4. Provinciale hoofdstructuur/gemeentegrensoverschrijdende effecten. Bijvoorbeeld: landschappelijke structuren;
  5. 5. Gekoppelde ruimtelijke belangen. Bijvoorbeeld: bij een of meer ontwikkelingen zijn gekoppelde ruimtelijke belangen in het geding. Dat kan ook op kleinere schaal dan bij een gebiedsontwikkeling het geval zijn;
  6. 6. Regionaal/ bovenlokaal karakter. Bijvoorbeeld: klimaatverandering, thematische belangen, bijvoorbeeld op het gebied van verkeer en vervoer, milieu, natuur, recreatie enzovoorts.

Om het toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de Provincie Noord-Holland op basis van de bovengenoemde criteria provinciale belangen benoemd.

Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen en twaalf sub-belangen. Daarbij richt de Provincie zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die op regionaal en bovenregionaal schaalniveau spelen en/of gevolgen hebben. De hoofdbelangen en de daarbij geformuleerde ondergeschikte belangen zijn de volgende:

Ruimtelijke kwaliteit

  • Behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen;
  • Behoud en ontwikkeling van natuurgebieden;
  • Behoud en ontwikkeling van groen om de stad.

Duurzaam ruimtegebruik

  • Milieukwaliteiten;
  • Behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken;
  • Voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting;
  • Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij;
  • Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten;
  • Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatieve en toeristische voorzieningen.

Klimaatbestendigheid

  • Voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast;
  • Voldoende en schoon drink-, grond- en oppervlaktewater;
  • Voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. Aan de ruimtelijke beslissingen van de Provincie Noord-Holland zal daarom altijd een afweging van deze drie belangen voorafgaan.

Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten;

In de omgeving van het stedelijk gebied (in de metropolitane landschappen) stimuleert de Provincie Noord-Holland de ontwikkeling van enkele nieuwe economische activiteiten en functies die gericht zijn op de recreatiebehoefte van het stedelijk gebied. Het plangebied behoort tot het bestaande bebouwde gebied, waarin voldoende gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten bestaat.

Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatieve en toeristische voorzieningen.

In de structuurvisie is de Schinkel opgenomen als onderdeel van het basisnet voor recreatietoervaart. Het fietspad langs het IJsbaanpad is onderdeel van het Fietsnetwerk.

Voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast

Het IJsbaanpad en de het zuidelijke deel van de Amstelveenseweg zijn aangewezen als regionale waterkering.

Voldoende en schoon drink-, grond- en oppervlaktewater

Het gehele bestemmingsplangebied is opgenomen als een gebied voor fijnmazige waterberging.

Voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie

Het gehele bestemmingsplangebied is tevens opgenomen als gebied voor kleinschalige oplossingen voor duurzame energie.

Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie

De Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels over de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. De Prvs is een van de instrumenten vanuit de Wet ruimtelijke ordening. De regels in de Prvs vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

De Prvs schrijft voor waaraan bestemmingsplannen en beheersverordeningen moeten voldoen. De provincie kan gemeenten via de verordening verplichten om hun bestemmingsplannen aan te passen. Gemeenten kunnen op hun beurt ontheffing aanvragen. Uiteraard moet het provinciale belang de inzet van de verordening rechtvaardigen.

Het uitgangspunt van de wet is dat bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijke beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet, maar complementair staan reactieve instrumenten zoals overleg, zienswijze en zo nodig een reactieve aanwijzing ook ter beschikking om doorkruising van provinciaal beleid te voorkomen.

In de Prvs zijn regels omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen opgenomen. Het gaat daarbij over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Bij ontwikkelingen waarvoor een ontheffing noodzakelijk is (met name in landelijk gebied) moet rekening worden gehouden met de in de Prvs gestelde kwaliteitseisen. Het plangebied is in de Prvs aangewezen als Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) (gelet op artikel 9 en kaart 2 van de Verordening). De toelichting van de verordening geeft aan dat gemeenten verplicht zijn om voor het BBG bestemmingsplannen te maken. Zij hebben bij de invulling daarvan een grote mate van beleidsvrijheid. De provincie stelt gelet op de toelichting op artikel 13 weinig eisen voor bouwen en gebruik binnen bestaand bebouwd gebied.

Conclusie: Het bestemmingsplan sluit aan bij het provinciale beleid.

5.1.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Amsterdam

Op 17 februari 2011 is de Structuurvisie "Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam" vastgesteld in de gemeenteraad. De structuurvisie bestaat uit drie delen: visie, uitvoeringsstrategie en toetsingskader. De visie heeft als planhorizon 2030-2040, uitvoeringsstrategie en toetsingskader hebben als planhorizonten 2010-2020 en 2020-2030.

De structuurvisie stelt dat de ontwikkeling in stadsdeel Zuid zich kenmerkt door twee bewegingen uit de Structuurvisie, te weten de 'uitrol centrumgebied' en de 'internationalisering van de zuidflank'. Daarnaast is versterking van de aantakking op de groene scheggen een belangrijke opgave.

Voor het plangebied zijn de volgende onderdelen van belang. De centrale opgave in het eerste en volgende decennium is de verdere realisering van de Zuidas. De structuurvisie beschouwt het Zuidas gebied als een cruciale schakel tussen Schiphol en de Amsterdamse binnenstad. Station Zuid wordt één van de belangrijkste ov-knooppunten in Nederland. Dit gebied ligt direct ten zuidoosten van het plangebied Olympisch Stadion e.o..

Op de Zuidas vindt verdichting plaats op de best bereikbare plek. Dit maakt het mogelijk de groene scheggen te behouden en verder uit te nutten. Verder is er sprake van een sterke mate van functiemenging van wonen, werken en voorzieningen. Het gebied is internationaal onderscheidend met een Amsterdams karakter.

De essentiële beleidsonderdelen uit de Structuurvisie worden bij het desbetreffende thema besproken.

Conclusie: Het bestemmingsplan sluit aan bij de algemene onderdelen van de structuurvisie Amsterdam.

5.1.4 Stadsdeelbeleid

Welstandsnota Oud Zuid (2009)

In de Welstandsnota Oud Zuid wordt beschreven hoe het stadsdeel omgaat met de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gegeven bevoegdheid om aanvragen voor een omgevingsvergunning te toetsen op 'redelijke eisen van welstand'.

Aan de Welstandsnota liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:

  • Het welstandsbeleid dient gericht te zijn op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het stadsdeel;
  • Het beleid moet stimulerend en klantvriendelijk zijn, het moet uit te leggen zijn en de uitvoering ervan moet openbaar en controleerbaar zijn;
  • De regels dienen ten minste een ondergrens te waarborgen en moeten overzichtelijk zijn. Afhankelijk van het ambitieniveau dient er sprake te zijn van maatwerk per gebied;

De welstandsnota is gedigitaliseerd en op een aantal (ondergeschikte) punten aangepast en heet tegenwoordig 'De Schoonheid van Amsterdam Digitaal'.

In praktijk betekent dit dat ieder stadsdeel zijn eigen versie heeft van 'De Schoonheid van Amsterdam Digitaal'. Deze digitale versie is tweeledig en bestaat uit:

  • Een op adres gebaseerd systeem dat de gebruiker inzicht geeft in de welstandscriteria die per adres gelden;
  • Een beleidsnota die de gemeenschappelijke ambities en welstandscriteria van de stadsdelen weergeeft en per stadsdeel is aan te vullen met specifiek welstandsbeleid.

Het bestemmingsplangebied Olympisch Stadion e.o. is in de Welstandsnota opgedeeld in een aantal deelgebieden. Het betreft diverse gebieden met een diversiteit aan architectonische, cultuurhistorische, landschappelijke en / of stedenbouwkundige waarden:

  • Schinkelbuurt: onderdeel van de 19e-eeuwse ring
  • Haarlemmermeerstation e.o.: onderdeel van Kantoren en Bedrijventerreinen;
  • Stadionbuurt/Beethovenbuurt (Olympisch Stadion): onderdeel van Gordel 20-40
  • Kantorenlocatie Burgerweeshuis: onderdeel van Kantoren en Bedrijventerreinen;
  • Groengebied Schinkel: perifere groen/watergebieden.

In opdracht van het Portefeuillehouderoverleg Fysiek van de gemeente Amsterdam is vanaf de zomer 2011 in een gezamenlijk traject van stad en stadsdelen gewerkt aan één welstandsnota voor de gehele stad. Daarbij zijn de ruimtelijke systemen in plaats van de stadsdeelgrenzen leidend. Later is aan de opdracht toegevoegd dat de nota moet bijdragen aan een kostenreductie van vijftien procent van het welstandstoezicht. De inspraaktermijn voor de nieuwe nota liep 19 november 2012 af.

Op dit moment zijn er nog vijftien welstandsnota's met criteria waaraan bouwplannen worden getoetst. De verschillende criteria aan weerszijden van de stadsdeelgrenzen zorgden nogal eens voor verwarring. Bovendien is er per 1 oktober 2010 veel veranderd op het gebied van regelgeving en ruimtelijk beleid. Daarom hebben centrale stad en stadsdelen gezamenlijk besloten om een nieuwe, vereenvoudigde welstandsnota voor de hele stad te maken.

Aan de opdracht is als volgt invulling gegeven:

- een sterke nieuwe structuur, waarmee flexibel ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen;

- de toetsingscriteria zijn duidelijk en voorzien van ondersteunend beeldmateriaal;

- de nota is ingericht op basis van het motto 'sterk waar nodig en licht en wendbaar waar mogelijk;

- vereenvoudiging van de regels;

- de nota komt in digitale vorm beschikbaar zodat de welstandscriteria op adresniveau kunnen worden opgevraagd;

- de nota is zo ingericht dat ambtelijke afhandeling door de ambtelijke organisatie voor een grote groep plannen mogelijk is en het proces daarmee efficiënter uitgevoerd kan worden. Dit draagt bij aan de beoogde bezuiniging.

De nota gaat uit van de wijziging van het Besluit Omgevingsrecht van 1 maart 2013, die een ambtelijke welstandstoetsing zonder tussenkomst van de welstandscommissie mogelijk maakt. Als beleidsregel geldt dat de bevoegdheid om af te zien van een welstandsadvies wordt gebruikt bij veel voorkomende bouwplannen die voldoen aan de criteria in hoofdstuk 6 van de nota.

Conclusie: Welstandsnota en bestemmingsplan bevatten elkaar aanvullend beleid

Nota beleidsregels afwijkingsbesluiten omgevingsvergunning A2 Wabo


Indien een bouwplan niet past binnen de kaders van het bestemmingsplan kan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden afgeweken

van het bestemmingsplan. Voor de gevallen die zijn genoemd in artikel 2.12 lid 2 sub a onder 2 is in het Besluit omgevingsrecht (de oude "kruimelgevallen") zijn beleidsregels opgesteld, die door het dagelijks bestuur van het stadsdeel op 28 juni 2011 zijn vastgesteld.


Dakterrassen op hoofdbebouwing en aan- uit, en bijgebouwen mogen met de nieuwe beleidsregels ook op niet-woonfuncties met uitzondering van horeca en mogen ook tot op de dakrand van de achtergevel en op meerdere platte daken worden gemaakt.


Het plangebied grenst aan Plan Zuid, maar maakt er geen onderdeel van uit.


Naast het plan Zuid van Berlage heeft het stadsdeel ook veel andere architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten die bescherming verdienen. Zo wordt beleidsregel 3 (toegang dakterras) niet van toepassing verklaard op panden die worden gerekend tot de architectuurordes 1 en 2 zoals deze zijn toegekend in de atlassen voor de 19e-eeuwse ring en de gordel '20 - '40.

Conclusie

De beleidsregels kunnen worden toegepast op zowel binnenplanse als buitenplanse afwijkingen. Er is dan ook bekeken in hoeverre de categorieën van gevallen uit de beleidsregels in het bestemmingsplan opgenomen kunnen worden. Dit is bijvoorbeeld gedaan voor gebouwde terrassen. Voor de gevallen waarbij de beleidsregels leidend blijven, treedt het bestemmingsplan faciliterend en aanvullend op (bijvoorbeeld door in de voorwaarden van algemene afwijkingen voldoende ruim te formuleren om deze in te kunnen vullen met beleidsregelgevallen).

5.2 Bedrijven

5.2.1 Regionaal beleid

Kantoor Platform Bedrijventerreinen en Kantoorlocaties (Plabeka)

Waar er een overschot is op de kantorenmarkt, dreigt er op regionale schaal ook een kwantitatief overschot aan bedrijventerreinen. Er is 2.200 hectare aan verouderde bedrijventerreinen. Dit is 30% van het totale volume aan bedrijventerreinen. De herstructurering van deze verouderde terreinen gaat niet zo snel alsgehoopt, ondanks het instellen van een Pilotbureau Herstructurering Bedrijventerreinen. Amsterdam heeft zichzelf een grote transformatieopgave gesteld waardoor geen overschot ontstaat, maar juist evenwicht. Er is wel een tekort aan natte zeehaventerreinen. Een groter probleem is de kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod. Er is op korte termijn voldoende aanbod aan moderne gemengde bedrijventerreinen en transport- en distributieterreinen. Aan terreinen in de hogere milieuhindercategorieën en binnenstedelijke terreinen is een kwalitatief tekort.

De mogelijkheden voor het creëren van extra binnenstedelijk terrein zijn beperkt. Soms kunnen segmenten van bedrijventerreinen onderling worden uitgeruild. Om de knelpunten op te lossen, monitoren we het bereiken van de volgende doelstellingen:

  • Het schrappen van 520 hectare plancapaciteit bedrijventerreinen voor de periode 2010-2040. Dit is 23% van het planaanbod;
  • Voortzetting van de aanpak van verouderde bedrijventerreinen door 2.200 hectare te revitaliseren en te herprofileren;
  • Voor de periode na 2020 ruimte vinden voor het toevoegen van ‘natte' zeehaventerreinen;
  • Meer vestigingsruimte reserveren voor milieuhinderlijke bedrijven.


Conclusie: Het bestemmingsplan sluit aan bij het regionaal beleid ten aanzien van kantoren.

5.2.2 Provinciaal beleid

Nota Locatiebeleid 'Een goede plek voor ieder bedrijf - naar een nieuw locatiebeleid in Noord-Holland'

Op 26 april 2005 is de Beleidsnota met betrekking tot het locatiebeleid voor bedrijven in Noord-Holland vastgesteld. Het locatiebeleid kent de volgende uitgangspunten:

  • Intensief ruimtegebruik is strikt noodzakelijk. Hierbij gaat verdichting boven uitbreiding en dienen de specifieke werkmilieus zo intensief mogelijk te worden ingericht;
  • Er moet voldoende ruimte beschikbaar blijven of worden ontwikkeld voor bedrijvigheid die vanwege milieu, veiligheid of andere overlast niet met andere activiteiten kan worden gemengd;
  • Er dient voor specifieke bedrijvigheid eveneens voldoende ruimte beschikbaar te blijven. Het betreft hier in ieder geval havengebonden terreinen en terreinen voor grootschalig transport en overslag alsmede distributiefuncties;
  • Arbeids- en publieksintensieve functies dienen zoveel mogelijk rond de openbaar vervoersinfrastructuur te worden geconcentreerd;
  • Grootschalige ontwikkelingen en plannen met een zodanige verkeersaantrekkende werking dat deze mobiliteitseffecten hebben voor de wijdere omgeving, dienen goed te worden afgestemd op de verkeers- en vervoersinfrastructuur.

In zijn algemeenheid geldt dat de locaties, die tot een bepaald werkmilieu behoren dienen te worden ingericht met de daarbij passende activiteiten en dat geen activiteiten mogen worden gevestigd die de ontwikkeling van deze passende activiteiten kunnen belemmeren.

Conclusie: Het bestemmingsplan sluit aan bij het provinciale beleid

5.2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie "Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam"

In de structuurvisie is het gebied Havenstraat/Karperweg aangeduid als woon-werkgebied voor de periode 2010-2020. Uitgangspunt van dergelijke gebieden is dat minimaal 25% van de in 2009 voor bedrijven gebruikte oppervlakte van de terreinen voor bedrijven in gebruik blijft. Daarbij gaat het om bedrijven met een stedelijke oriëntatie. Voor het terrein Havenstraat (tramremise) bestaan - nog niet vastgestelde plannen - voor een herontwikkeling. Deze plannen worden nog verder uitgewerkt.

Conclusie: Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast.Het project Havenstraatterrein zal invulling gevan aan de visiebeelden uit de Structuurvisie. Het projectgebied is uit het plangebied van onderhavig bestemmingsplan geknipt en zal voorzien worden van een eigen bestemmingsplan

Amsterdams Ondernemers Programma "Amsterdam Onderneemt!"

In het Amsterdams Ondernemers Programma "Amsterdam Onderneemt!" (AOP) zijn concrete acties en doelstellingen opgenomen om het ondernemersklimaat in Amsterdam verder te verbeteren. Met een krachtige coalitie van bedrijfsleven, stad, stadsdelen en Kamer van Koophandel willen we van Amsterdam een nog sterkere, ondernemende economie maken. Ondernemerschap is een belangrijke motor voor de economie. Het zorgt voor werkgelegenheid, innovatie, en productiviteitsgroei. Ook op sociaal terrein kan ondernemerschap een rol spelen, bijvoorbeeld door bij te dragen aan de bestrijding van armoede, werkeloosheid en sociaaleconomische achterstand. Daarom is de doelstelling ondernemerschap stimuleren en een gunstig klimaat creëren voor het ontstaan, aantrekken en groeien van ondernemingen. Ondernemen doe je zelf, maar de gemeente kan ervoor zorgen ervoor dat het in Amsterdam makkelijker wordt.

Kortom: Ondernemerschap + Ondernemersklimaat = Amsterdam Onderneemt!

Met dit plan heeft men als doel het aantal starters en de ondernemersquote handhaven, het aantal faillissementen laag houden en het aantal snelle groeiers vergroten.

Hiervoor dienen de de randvoorwaarden om te ondernemen optimaal zijn. In het AOP heeft het college de ambitie voor een ondernemende metropool voor 2011-2014 uitgewerkt. In het AOP worden knelpunten geïndentificeerd op het gebied van ondernemen, zoals veiligheid, en gaan daarmee aan de slag. Op deze manier wordt de ondernemer gefaciliteerd en gestimuleerd om de kansen te benutten die de stad Amsterdam biedt.

Met dit plan heeft het bestuur de missie om een beter ondernemersklimaat te creeeren. Daarvoor dient het succesvolle ondernemingen te trekken en een samenwerking tussen gemeente en ondernemer te bevorderen; er dient ruimte te zijn voor ondernemerschap.

Conclusie: Het bestemmingsplan sluit aan bij het gemeentelijk beleid.

5.2.4 Stadsdeelbeleid

Visie Citroëngebouwen

In mei 2008 is een visie vastgesteld door het toenmalige Stadsdeel Oud-Zuid, over de ontwikkeling van de Citroëngebouwen. Het vormt een verkenning van de toekomstige herontwikkeling van de gebouwen in de context van de vernieuwing van het Stadionplein. Een gewijzigde invulling van de gebouwen past in de Olympische ambitie voor het gebied rond het Olympisch Stadion, alsmede in de plannen voor de Zuidas en Sportas.
In de verkenning is aangegeven dat de wens bestaat de Citroëngebouwen een meer publieke functie te geven. Daarbij moet rekening gehouden worden met de volgende zaken:

  • De herontwikkeling moet passen binnen het brede perspectief van het gebied (Olympische karakter, aansluiting op SportAs en op de Zuidas)
  • Onnodige en ongewenste concurrentie met het Stadionplein, PC Hooftstraat, Beethovenstraat en de Zuidas moet voorkomen worden.
  • Uitgangspunt is de realisatie van kwalitatief hoogwaardig programma.
  • Om de gewenste bijdrage aan de levendigheid in het gebied te kunnen realiseren, moeten de functies op de begane grond een directe relatie aangaan met het publieke domein
  • Het gewenste programma moet ook financieel haalbaar zijn (wie gaat wat betalen).

Voor het noordelijke gebouw is een combinatie van horeca en cultuur en studio-, bedrijfs- en kantoorruimtes voorzien. Voor het zuidelijke gebouw een combinatie van detailhandel, cultuur, mediabedrijven en horeca.

Conclusie: In hoofdstuk 4 staat reeds beschreven dat de Visie Citroëngebouwen geen blauwdruk is voor toekomstige situatie de Citroëngebouwen, maar aanknopingspunten biedt voor het hergebruik. Het bestemmingsplan staat het gebruik dat was bedacht voor het noordelijk Citroëngebouw als recht toe in de Citroëngebouwen.

Nota 'Ondernemen in Zuid'

In de op 26 oktober door de stadsdeelraad vastgestelde nota 'Ondernemen in Zuid' is stadsdeelbeleid voor diverse economische functies weergegeven. Het voor bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. relevante aspect is het volgende.

Kantoren: Het bestuur van Stadsdeel Zuid heeft de intentie mee te werken aan bestemmingsaanpassing van leegstaande kantoren als dat kansen biedt voor nieuw gebruik. Daarbij kan worden gedacht aan de omzetting van grote kantoren in kleinere eenheden of in bedrijfsverzamelgebouw. Daarnaast wil het stadsdeel waar mogelijk meewerken bij het mogelijk maken van tijdelijke invullingen, bijvoorbeeld voor culturele functies. Daarom worden bij nieuwe bestemmingsplannen omzettingen (dubbelfuncties) mogelijk gemaakt.

Conclusie: deze beleidslijn heeft zijn beslag gekregen in het bestemmingsplan.

5.3 Kantoren

5.3.1 Regionaal beleid

Kantoor Platform Bedrijventerreinen en Kantoorlocaties (Plabeka)

Het Plabeka (Platform Bedrijven en Kantoren) werkt aan een gezamenlijke strategie voor de planning van kantoor- en bedrijfslocaties in de Metropoolregio Amsterdam. In 2007 is de eerste Uitvoeringsstrategie Plabeka vastgesteld. Belangrijke mijlpalen waren het schrappen van een overaanbod van 3,5 miljoen m2 kantoorplannen.

De tweede Uitvoeringsstrategie (Snoeien om te bloeien), waarin voor de periode 2010-2040 de programmering van planaanbod en de bijdrage van Amsterdam binnen de regio is opgenomen, is op 23 juni 2011 vastgesteld door het Bestuurlijk Overleg PRES (Platform Regionale Economische Structuur). Dit betreft een herijking van de afspraken die in 2006 in Plabeka-verband zijn gemaakt. De doelstelling van de uitvoeringsstrategie is als volgt: "Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven." Met strategie wordt voldaan aan de afspraak met het Rijk om het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 regionaal uit te werken en te verankeren. Er wordt een onderscheid gemaakt naar kansrijke groeigebieden waarbij het accent ligt op uitbreiding (nieuwe uitgiften), beperkte groeigebieden waar het accent ligt op herontwikkeling/transformatie met beperkte mogelijkheid tot nieuwe uitgiften, balansgebieden waarbij het accent ligt op herontwikkeling en in mindere mate op transformatie en beperkingsgebieden waar het accent ligt op transformatie en sloop en in mindere mate op herontwikkeling. Door in regionaal verband het planaanbod beter af te stemmen op de vraag ontstaat een situatie waarbij op termijn schaarste en daarmee waarde wordt gecreëerd.

Dit betekent concreet:

  1. 1. Het in evenwicht brengen van vraag en aanbod door het schrappen van 1,8 miljoen m² (bruto vloeroppervlak) plancapaciteit kantoren. Dit betreft 40% van het vigerende planaanbod. Daarnaast gaat het om het schrappen van 520 hectare plancapaciteit bedrijventerreinen voor de periode 2010 - 2040. Dit is 23% van het planaanbod. Daarnaast moet er voor de periode na 2020 ruimte worden gevonden voor het toevoegen van voldoende 'natte' zeehaventerreinen. Bovendien moet er meer vestigingsruimte worden gereserveerd voor milieuhinderlijke bedrijven o.a. door het bieden van voldoende 'gemengd plus' terreinen.
  2. 2. Transformatie tot 2020 van 1,5 miljoen m2 kantoorruimte bestaande uit 1,1 miljoen m² die nu structureel leegstaat en incourant is en 400.000 m² aan panden die nog achtergelaten zullen worden door gebruikers die naar nieuwbouw gaan verhuizen. Daarnaast herontwikkeling van 1,5 miljoen m² kantoren op bestaande locaties in de periode tot 2020 door middel van sloop/nieuwbouw of hoogwaardige renovatie. De aanpak van structurele leegstand van kantoren vindt plaats door inzet van (financiële) instrumenten en samenwerking met marktpartijen en rijksoverheid.
  3. 3. De aanpak van verouderde bedrijventerreinen voort te zetten door 2.200 ha te revitaliseren en te herprofileren door inzet van (financiële) instrumenten en meer samenwerking met marktpartijen.

Het resultaat van deze Uitvoeringsstrategie is dat in de MRA in totaal voor 1,9 miljoen m² planaanbod kantoren wordt geschrapt of uitgefaseerd tot na 2040. De reductie voor de deelregio Amsterdam betreft 962.000 m2.

Conclusie: In het bestemmingsplan wordt aangesloten bij deze trend door bij kantoren ook ruimte te bieden aan andere functies.

5.3.2 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie "Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam", Kantorenstrategie

De kantorenstrategie van de gemeente Amsterdam is een uitwerking van de Structuurvisie. De kantorenstrategie geeft richting aan de rol van de gemeente Amsterdam op de kantorenmarkt om de leegstand terug te brengen tot een acceptabel niveau en de toenemende verversing en de geringe uitbreiding van de kantorenvoorraad vorm te geven. De gemeente wil hiermee bijdragen aan het herstellen van het evenwicht op de kantorenmarkt op termijn. De kantorenstrategie richt zich niet alleen op de planvoorraad, maar vooral ook op de bestaande voorraad. Op stedelijk en projectniveau worden maatregelen en kaders benoemd die bijdragen aan:

  • het stimuleren en faciliteren van herontwikkeling om de kwaliteit van de bruikbare kantorenvoorraad op peil te houden;
  • het stimuleren en faciliteren van transformatie en sloop van in onbruik geraakte kantoren om de omvang van de bestaande kantorenvoorraad te verkleinen;
  • de reductie en temporisering van de planvoorraad voor nieuwbouw in overeenstemming met de lagere toekomstige ruimtebehoefte.

Per saldo zal hierdoor de totale kantorenvoorraad in Amsterdam in omvang af dienen te nemen en zal er weer zicht komen op een 'normaal' leegstandspercentage. Het doel is een continue toekomstbestendige kantorenvoorraad die voldoende ruimte biedt aan de uiteenlopende vraag van huidige en potentiële kantoorondernemingen.

In de kantorenstrategie worden verschillende maatregelen beschreven om het evenwicht tussen vraag en aanbod voor de kantorenmarkt te herstellen en de overmaat aan leegstand op te lossen.

In de Kantorenstrategie is de stad ingedeeld in vier categorieën: krimpgebieden, balansgebieden, beperkte groeigebieden en groeigebieden. Voor de kantoren in het plangebied geldt dat zijn gelegen zijn in een "balansgebied". Balansgebieden zijn en blijven belangrijke kantoorlocaties voor de stad, maar hebben qua massa hun maximum bereikt. Aangezien de stedelijke ruimtebehoefte in de toekomst gering is, is het onverstandig de kantorenvoorraad op deze locaties verder toe te laten nemen.

Conclusie: Het bestemmingsplan sluit aan bij deze strategie.

5.3.3 Stadsdeelbeleid

Nota 'Ondernemen in Zuid'

In de op 26 oktober door de stadsdeelraad vastgestelde nota 'Ondernemen in Zuid' is stadsdeelbeleid voor diverse economische functies weergegeven. Het voor bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. relevante aspect is het volgende.

Kantoren: Het bestuur van Stadsdeel Zuid heeft de intentie mee te werken aan bestemmingsaanpassing van leegstaande kantoren als dat kansen biedt voor nieuw gebruik. Daarbij kan worden gedacht aan de omzetting van grote kantoren in kleinere eenheden of in bedrijfsverzamelgebouw. Daarnaast wil het stadsdeel waar mogelijk meewerken bij het mogelijk maken van tijdelijke invullingen, bijvoorbeeld voor culturele functies. Daarom worden bij nieuwe bestemmingsplannen omzettingen (dubbelfuncties) mogelijk gemaakt.

Conclusie: deze beleidslijn heeft zijn beslag gekregen in het bestemmingsplan.

5.4 Wonen

5.4.1 Rijksbeleid

Nota 'Mensen, wensen, wonen' (2000)

In de Nota 'Mensen, wensen, wonen' is in 2000 het rijksbeleid op het terrein van wonen voor een periode van ongeveer 10 jaar vastgelegd. Hierin zijn vijf kernopgaven gedefinieerd, te weten:

  1. a. Het bevorderen van het eigen woningbezit, waarbij gestreefd wordt naar een gemiddeld eigen woningbezit in het land van 65% in 2010;
  2. b. Kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities. Er wordt gestreefd naar het behouden en verbeteren van aansluiting bij de rest van de samenleving van diegenen die dat niet helemaal op eigen kracht kunnen. Het kabinet wil dit ook via het woonbeleid bewerkstelligen.
  3. c. Het faciliteren van de totstandkoming van op maat gesneden woonzorg- en dienstverleningsarrangementen voor de groeiende groep zorgbehoevenden in de samenleving.
  4. d. Het verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit. Deze woonkwaliteit blijft in de steden achter ten opzichte van de woonkwaliteit in de rest van het land. Met behulp van het Grotestedenbeleid en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) wordt de stedelijke woonkwaliteit verbeterd.
  5. e. Het creëren van ruimtelijk-ecologisch en sociaal duurzame mogelijkheden om ruime, groene woonwensen te faciliteren, zowel bij de stad als in dorpse en landelijke milieus.

Met betrekking tot de stedelijke vernieuwing staan het verhogen van de keuzemogelijkheden van bewoners en de totstandkoming van gedifferentieerde wijken hoog op de agenda. Hierbij hoort differentiatie van het aanbod van woningen in de verschillende stedelijke milieutypen.

Conclusie: Woningen komen slechts beperkt voor in het plangebied. Er wordt geen nieuwe woningbouw mogelijk gemaakt in het plangebied. Wel zal het na het wijzigen van het bestemmingsplan mogelijk worden om woningen te realiseren in kantoorgebouwen. Dit is geheel in lijn met het rijksbeleid.

5.4.2 Provinciaal beleid

Woonvisie

De provincie heeft een Woonvisie geschreven. Hierin staat hoe het aanbod van woningen beter kan worden afgestemd op de behoeften die er zijn binnen een regio. Het gaat daarbij onder andere om de behoeften van doelgroepen zoals starters, jongeren, ouderen en zorgvragers. De provincie wil ook zo duurzaam mogelijk laten bouwen. De provinciale Woonvisie komt voort uit de provinciale structuurvisie. Op basis van de Woonvisie wil de provincie Noord-Holland samen met de gemeenten en corporaties en andere woonpartners afspraken maken over de aantallen en het soort woningen dat moet worden gebouwd. Deze afspraken worden vastgelegd in bestuurlijke overeenkomsten. In de Woonvisie wordt geconstateerd dat vooral in Amsterdam het woningtekort bovengemiddeld groot is. De gebrekkige doorstroming in Amsterdam, maar ook in de andere gebieden van Noord-Holland, zorgt voor problemen bij het vinden van geschikte woningen voor starters op de woningmarkt.

Conclusie: het bestemmingsplan sluit aan bij het provinciale beleid.

5.4.3 Regionaal beleid

Regionale Woonvisie

De Regionale Woonvisie (vastgesteld door de Regioraad op 14 december 2004) is het beleidskader op het gebied volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Er wordt aangesloten op de beleidsdoelstelling die zijn genoemd in de Regionale Agenda van het ROA.

De Regionale Woonvisie geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. In de Woonvisie zijn de ambities voor het wonen verder uitgewerkt:

  • Kwantiteit: Centraal staat het bouwen van voldoende woningen en op korte termijn de productie in nieuwbouw en herstructurering op gang krijgen. In de Noordvleugel van de Randstad is er voor de periode 2010-2030 een opgave voor de bouw van zo'n 150.000 woningen, in combinatie met bijbehorende infrastructuur en overige voorzieningen. Voor Amsterdam gaat de Woonvisie uit van een jaarlijkse toevoeging aan de woningvoorraad van 2.880 woningen (4.500 nieuw te bouwen woningen minus 1.620 te slopen woningen);
  • Kwaliteit: Vraag en aanbod op de woningmarkt sluiten onvoldoende op elkaar aan. Een Regionaal Kwalitatief Bouwprogramma moet zorgen dat dit verbetert. In nieuwbouw en herstructurering moet gewerkt worden aan versterking van de identiteit en potenties van gebieden en wijken;
  • Vergroot beschikbaarheid woningvoorraad: Hoewel er voldoende betaalbare huurwoningen in de regio staan, zijn de wachttijden voor woningzoekenden groot. De opgave richt zich op het in gang zetten van de doorstroming op de markt. Daarnaast is het in stand houden van sociale verbanden in wijken en kernen van cruciaal belang. Keuzemogelijkheden voor verschillende doelgroepen moeten worden vergroot. Er moet bijvoorbeeld meer aandacht zijn voor huisvesting van jongeren/starters en ouderen op lokaal niveau;
  • Een open woningmarkt is essentieel: In het verlengde van de centrale ambities en de opgaven voor het wonen in de regio, dient de werking van de woningmarkt zo min mogelijk belemmeringen te kennen. Een open markt binnen de regio maar ook daarbuiten biedt mensen de beste keuzemogelijkheden. Overheidsinterventie kan beperkt blijven tot de zorg om de positie van de zwakkeren op de woningmarkt. Daarnaast dient de herhuisvesting van stadsvernieuwingskandidaten specifieke aandacht te krijgen.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het regionale beleid

5.4.4 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Amsterdam. Wonen in de metropool, woonvisie Amsterdam tot 2020

De stedelijke woonvisie is op 30 oktober 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie bevat een aantal thema's die de bestaande stad Amsterdam schetsen en de ambities verwoorden.

De ambitie is gericht op zowel een attractieve stad met nadruk op de economische kracht als een ongedeelde stad, gericht op het voorkomen van sociale segregatie en ruimtelijke tweedeling.

Zeven thema's met speerpunten voor de toekomst zijn geformuleerd:

  1. 1. Emancipatiestad: nieuwkomers en jongeren moeten zich kunnen blijven vestigen, bewoners moeten wooncarrière kunnen maken;
  2. 2. Ongedeelde stad: binnen de ring A-10 bescherming van de onderkant van de woningmarkt, elke buurt blijft toegankelijk voor mensen met lagere inkomens, meer verscheidenheid in woonmilieus, meer aanbod voor gezinnen, ruimte voor verschillen, streven naar gemengdheid;
  3. 3. Betaalbare stad: woningen voor lage inkomensgroepen en lage middeninkomensgroepen en middeninkomens;
  4. 4. Vernieuwde stad: wijkaanpak en transformatie bij wijken waar leefbaarheid onder druk staat;
  5. 5. Topstad: kwaliteit van woningen en voorzieningen bieden om mensen en talent aan te trekken en te behouden, verruiming (tijdelijke) vestigingsmogelijkheden voor expats, buitenlandse studenten, kunstenaars en startende ondernemers;
  6. 6. Zorgzame stad: woonservicewijken realiseren, aanpasbaar bouwen, huisvesting dak- en thuislozen;
  7. 7. Duurzame stad: energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, duurzaam en flexibel bouwen, beperken watergebruik.

Stadsdeel Zuid valt in de centraal stedelijke zone, het centrum van de Metropool Amsterdam. De uitwerking van de zeven thema's levert de volgende specifieke speerpunten op:

  • behoud van een groot deel kleine oude woningen;
  • behoud van gemengdheid;
  • aanbod creëren in het middensegment, ook voor (kleine)gezinnen;
  • hoogstedelijk woonmilieu is uitgangspunt voor nieuwbouw;
  • benutten van locaties voor topsegment;
  • oases behouden en creëren;
  • toevoegen ouderenwoningen, zowel in nieuwbouw als bestaande bouw;
  • meer mogelijkheden voor short stay;
  • illegale hotels bestrijden en woonfraude.

Bouwen aan de Stad II

De gemeente Amsterdam inclusief stadsdelen, de Huurdersvereniging Amsterdam en de gezamenlijke woningcorporatie hebben de ambitie om als partners samen te werken aan een stad waar mensen naar hun zin kunnen wonen, kunnen aarden en willen wortelen. Een stad waar het fijn is te wonen, werken en te recreëren, voor mensen met een lager inkomen, maar ook voor middengroepen en hogere inkomens. Partijen gaan onverkort voor een ongedeelde stad waarin mensen ongeacht hun inkomen, opleiding en achtergrond in alle wijken van de stad kunnen wonen en keuzemogelijkheden hebben op de woningmarkt.

Short Stay

Door de centrale stad is in 2009 beleid voor short stay opgesteld (Beleidsnotitie Shortstay). Dit beleid is na twee jaar geëvalueerd. Deze evaluatie heeft ertoe geleid dat in juli 2011 het beleid voor Shortstay is geactualiseerd.

Kern van het nieuwe beleid is dat gekozen wordt voor een beleid dat uitnodigend is voor aanbieders van shortstay met een vergunning met een minimum aan voorwaarden. Daarnaast wil het college de positieve resultaten die met het shortstay beleid zijn geboekt, sterker uitbouwen.

Definitie en begrenzing

Shortstay is het tijdelijk wonen in een zelfstandige woning voor een periode van tenminste vijf nachten en maximaal zes maanden.

Hierbij betreft de ondergrens een experiment, in de Regionale Huisvestingsverordening blijft de minimale periode van zeven nachten gehandhaafd. dit experiment is voor de duur van één jaar. Na zes maanden is sprake van wonen in de zin van de Huisvestingswet, dat valt niet onder dit beleid. Verblijfsperiodes korter dan zes maanden zijn overigens niet automatisch shortstay, hiervoor is de intentie bepalend.

Studentenhuisvesting en huisvesting van bijzondere doelgroepen valt niet onder het beleid shortstay. De woningen die daarvoor bestemd zijn, zijn veelal speciaal gelabeld. Ook het niet structureel aanbieden van de woning (bv. "social travelling" en "couch surfing")wordt niet aangemerkt als shortstay.

Woningen die na 1 januari 2008 zijn gebouwd is geen shortstay vergunning vereist. Hierbij wordt het bestaande beleid voortgezet. Een stadsdeel kan in het kader van het ruimtelijk beleid afwegen dat nieuwbouw ten behoeve van shortstay niet of niet geheel past binnen het gewenste ruimtelijk kader. Bovendien is het niet de bedoeling dat het shortstay beleid het onmogelijk maakt dat kantoor- en bedrijfspanden eventueel gebruikt worden voor shortstay.

Vergunning

In het kader van de Huisvestingsverordening is voor shortstay een vergunning voor woningonttrekking nodig. De aanvraag gebeurt bij het stadsdeel waarin de woning is gelegen. Bij een vergunningaanvraag wordt aan de volgende criteria getoetst:

  1. 1. de woning moet een huurprijs boven de huurtoeslaggrens hebben (geliberaliseerde voorraad);
  2. 2. shortstay moet in het bestemmingsplan niet expliciet uitgesloten zijn;
  3. 3. de periode van verhuur moet minimaal 5 nachten aaneensluitend zijn;
  4. 4. een vergunning wordt niet verstrekt als de woning niet vrij is voor nieuwe bewoning;
  5. 5. de vergunning wordt voor een periode van maximaal tien jaar verstrekt;
  6. 6. er moet door de vergunninghouder een goede administratie worden bijgehouden waaruit blijkt hoe de shortstay wordt aangeboden en geadministreerd;
  7. 7. de woning moet bewoond worden door één huishouden, dan wel door maximaal vier personen indien zij deel uitmaken van meer dan één huishouden;
  8. 8. de woning moet passen binnen eventueel aanvullend beleid van het desbetreffende stadsdeel ten aanzien van quotering in of uitsluiting van bepaalde gebieden;
  9. 9. er moet voldaan worden aan de in de vergunning opgenomen voorwaarden ten aanzien van leefbaarheid.

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam hebben voor de volgende buurten in Zuid quota short stay vastgesteld.

  • Oude Pijp: 55
  • Willemspark: 25
  • Museumkwartier: 150
  • Apollobuurt: 130
  • Station Zuid/WTC e.o.: 5

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0021.jpg" Afbeelding 5-1: Uitsnede uit de kaart quata short stay

Dit besluit geldt vanaf 1 november 2012. Voor de buurten waar geen quotum voor is vastgesteld geldt geen limiet.

De gemeente wil de opzet van een keurmerk ondersteunen, maar het initiatief ligt bij de eigenaren van de woningen met een shortstay vergunning.

Aangezien shortstay een negatief effect kan hebben op de leefbaarheid, met name wat betreft overlast, kan de vergunning worden geweigerd. Dit geldt met name in gebieden waar al overlast bestaat. Tevens kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van beperking van overlast en brandveiligheid.

Wettelijke basis: Huisvestingverordening

De wettelijke basis voor een vergunning voor shortstay is tijdelijke woningonttrekking op grond van art. 30 van de Huisvestingswet en de daarop gebaseerde Huisvestingsverordening. Woningonttrekking voor shortstay betekent dat de woning daardoor naar zijn aard in het gebruik tijdelijk wordt.

Het bestemmingsplan moet tevens shortsay mogelijk maken. Ook bestaat de mogelijkheid om dit mogelijk te maken door middel van een ontheffingsvergunning.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Studentenhuisvesting, werken aan 9.000 eenheden

In het Programakkoord 2010-2014 wordt ingezet op 9.000 studentenwoningen. Voor operationalisering van de ambitie is de publicatie Kiezen voor studentenhuisvesting opgesteld, die op 6 oktober 2010 is besproken in de Raadscommissie BWK.

Voor de realisatie moeten alle kansen worden aangegrepen. Het aantal nieuwbouwprojecten in planning, inclusief transformatie van kantoren, en de mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad zijn niet voldoende om het doel te kunnen bereiken. Er zullen ook nieuwe locaties ontwikkeld moeten worden.

De notitie Studentenhuisvesting, werken aan 9.000 eenheden gaat nader in op de reacties van partijen op de eventuele mogelijkheden voor nieuwbouw van studentenwoningen, mede in relatie tot andere – al lopende – initiatieven / projecten. Dit leidt tot een nadere invulling van het programma voor studentenhuisvesting 2010-2014.

Uit de publicatie Kiezen voor studentenhuisvesting zijn locaties naar voren gekomen die ontwikkeld kunnen worden voor studentenhuisvesting en waarvoor nog een ontwikkelende partij wordt gezocht. Hier wil men circa 2.000 woningen bouwen. Van de projecten die corporaties en marktpartijen in voorbereiding hebben, inclusief transformatie van kantoren, zullen naar verwachting een kleine 3.000 woningen tot uitvoering kunnen komen. In totaal kan dit dan leiden tot in totaal 5.000 nieuwbouwwoningen.

Om de ambitie van 9.000 eenheden te halen zullen in de bestaande woningvoorraad ook nog 4.000 woningen moeten worden gevonden. Dat kan door middel van tijdelijke verhuur en labelen.

Ter ondersteuning voor het halen van de doelstelling om 9.000 studentenwoningen toe te voegen, wordt ook ingezet op het meer toesnijden dan wel aanpassen van de wet- en regelgeving. Dit betreft gemeentelijk en rijksbeleid.

Op gemeentelijk niveau wordt aandacht gevraagd voor het al dan niet realiseren van parkeervoorzieningen bij studentenhuisvesting. Over het algemeen hebben studenten geen auto. Daar komt bij dat de meeste locaties heel goed bereikbaar zijn met openbaar vervoer en fiets. Daarom zijn geen (dure) parkeervoorzieningen – aanleg van parkeerterreinen of bouw van garages – noodzakelijk. Dit leidt ertoe dat voor parkeren bij studentenhuisvesting kan worden uitgegaan van het principe "0, tenzij…". Er kunnen redenen zijn om hier gemotiveerd van af te wijken. In dat geval wordt een richtlijn gehanteerd van 1 parkeerplaats op 10 studentenwoningen. Deze norm is dan ook opgenomen in de Nota Parkeren Stadsdeel Zuid.

Aanpassing van landelijke wet- en regelgeving kost over het algemeen veel tijd en leidt niet op korte termijn tot toepasbare resultaten. In samenwerking met de andere grote steden, wordt samengewerkt en de meest optimale inzet bepaald. Hiervoor wordt ook de samenwerking met het kenniscentrum studentenhuisvesting Kences en de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) gezocht.

Conclusie: Binnen de bestemming Gemengd-3 (kantoorgebied) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van woningen. Dit zou ook jongerenhuisvesting kunnen zijn.

Plan Jongerenhuisvesting 2011-2015

Begin 2007 is de Visie Jongeren- en Studentenhuisvesting door de Amsterdamse gemeenteraad vastgesteld. De ambities uit dit stuk zijn een half jaar later geconcretiseerd in het Uitvoeringsplan Jongerenhuisvesting 2007-2015, vastgesteld door het college van B&W in oktober 2007.

Iedereen tussen de 18 en de 26 jaar met als hoogst afgeronde opleiding MBO valt onder de doelgroep van het Amsterdamse woonbeleid voor jongeren. Dit zijn 37.000 Amsterdammers.

Laagopgeleide jongeren zijn met name aangewezen op een sociale huurwoning, omdat ze niet de middelen hebben om een woning te kopen of een geliberaliseerde (dus dure) huurwoning te huren. Dit komt door hun geringe inkomenspositie, die in tegenstelling tot studenten en afgestudeerden, niet binnen afzienbare tijd zal verbeteren. Gezien het feit dat ze nog weinig inschrijfduur hebben opgebouwd maken ze weinig kans op een sociale huurwoning.

Om de positie van jongeren op de Amsterdamse woningmarkt te verbeteren wordt ingezet op:

  1. 1. het realiseren van 500 woonplekken (d.m.v tijdelijke verhuur) voor jongeren in sloop- en renovatiepanden;
  2. 2. het realiseren van 150 woonplekken voor jongeren in containerwoningen;
  3. 3. het realiseren van 100 woonplekken voor jongeren in kantoren;
  4. 4. het labelen van 1.000 extra woonplekken voor jongeren, waarvan de helft in de stadsdelen Noord, Zuidoost en Nieuw-West;
  5. 5. de invoer van het Jongerencontract in 2011. Wel mag het contract alleen aangeboden worden aan jongeren tot 24 jaar, zodat een jongere minimaal tweeënhalf jaar op de jongerenwoning kan blijven wonen;
  6. 6. de continuering van de huidige 80 woon-, leer-, werk- (WLW) plekken. Vanaf 2012 zal worden voorgesteld de woonbegeleiding van de 80 WLW plekken structureel te financieren;
  7. 7. een onderzoek om er achter te komen hoeveel laagopgeleide jongeren huren in de goedkope particuliere sector. Ook wordt er een woongids voor jongeren gemaakt waarbij jongeren expliciet gewezen worden op de mogelijkheden om te huren van een particuliere verhuurder. Tot 2015 moeten minimaal 650 laagopgeleide jongeren een woonplek op de particuliere huurmarkt kunnen vinden.

Het is de verwachting dat in de periode 2011-2015 tussen de 2.000 en 2.500 woonplekken aan jongeren aangeboden kunnen worden:

  • 1.000: labelen;
  • 500: tijdelijke verhuur;
  • 150: containerwoningen;
  • 100: transformatie van kantoren;
  • 50: nieuwbouw;
  • 650: particuliere verhuur.

Het bestemmingsplan staat de uitvoering van het beleid voor jongerenhuisvesting niet in de weg.

Conclusie: Binnen de bestemming Gemengd-3 (kantoorgebied) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van woningen. Dit zou ook studentenhuisvesting kunnen zijn.

5.4.5 Stadsdeelbeleid

Woonvisie

Op 30 mei 2012 heeft de deelraad Zuid 'Woonvisie 2011-2014 vastgesteld. In de woonvisie zijn voor 2011-2014 de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • Stadsdeel Zuid streeft voor een langere periode -tot 2020- naar een percentage van tenminste 35% eigen woningbezet en tenminste 45% betaalbare voorraad;
  • Opstellen van nieuwe uitvoeringsregels voor woningonttrekking, -samenvoeging en omzetting op basis van de Centraal-stedelijke beledisregels met als uitgangspunten eenvoudiger en meer mogelijkheden en geen verplichting meer van financiële compensatie voor eigenaar-bewoners;
  • Blijven streven naar 30% betaalbare voorraad. Daarbij tevens nagaan of in de periode 2012-2015 ruimte is om alsnog het te kort van 27 betaalbare huurwoningen van de afgelopen jaren in te lopen.

Conclusie: Het bestemmingsplan sluit aan bij het beleid van het Stadsdeel.

5.5 Detailhandelsbeleid

5.5.1 Regionaal beleid

Regionaal detailhandelsbeleid

De stadsregio heeft eigen detailhandelsbeleid (de nota 'Selectieve dynamiek', 2005). De
kerngedachte van het beleid is het faciliteren van de marktdynamiek, en dit in evenwicht met het behoud van de bestaande fijnmazige detailhandelsstructuur. Bij ontwikkelingen wordt uitgegaan van ruimtelijke concentratie, en dus geen solitaire vestigingen.


Detailhandelsvestigingen buiten het stedelijk gebied zijn niet toegestaan. In de
Citroëngebouwen en het Olympisch stadion is het toegestaan om detailhandel te vestigen, voor het overige is dit bestemmingsplan conserverend van aard.

De stadsregio heeft ook een 'Leidraad Detailhandelsontwikkelingen stadsregio Amsterdam' opgesteld (2006). De leidraad beschrijft vooral het opereren van de regionale commissie winkelplanning, binnen de kaders van het regionaal beleid, en dient vooral om gemeenten te informeren wanneer een initiatief voor advies aan de commissie moet worden voorgelegd.

Conclusie: Het bestemmingsplan maakt op een aantal punten detailhandel mogelijk en is daardoor in overeenstemming met het regionale detailhandelsbeleid.

5.5.2 Gemeentelijk beleid

Nota Ruimtelijk detailhandelsbeleid Amsterdam 2011-2015

De nota Ruimtelijk detailhandelsbeleid Amsterdam 2011-2015 is voor de komende jaren het centraalstedelijk beleidskader voor de detailhandel in Amsterdam. De hoofddoelstellingen van het ruimtelijke detailhandelsbeleid voor de periode 2011-2015 zijn:

1. het versterken en borgen van het gevarieerde winkelmilieu van Amsterdam;

2. het versterken en borgen van de fijnmazige structuur van winkelgebieden met aanbod in dagelijkse artikelen.

Beide doelstellingen vergroten de kwaliteit aan winkelgebieden in Amsterdam. Voor bewoners en bezoekers wordt Amsterdam als winkelstad gevarieerder en daarmee aantrekkelijker, en voor Amsterdammers blijven de winkels ook op korte afstand toegankelijk.

De huidige kwaliteit aan winkelgebieden is kostbaar en moet worden gekoesterd. In de loop der tijd kunnen zich echter ontwikkelingen voordoen die een verandering in de structuur teweeg (moeten) brengen om winkelgebieden te behouden dan wel te versterken. In de nota worden daarom beleidshoofdlijnen gegeven die een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van bovenstaande hoofddoelstellingen. Voor het bestemmingsplan zijn de volgende beleidshoofdlijnen van belang:

  • winkels zijn geclusterd in winkelgebieden en winkelinitiatieven worden bij voorkeur gefaciliteerd in of aansluitend op bestaande winkelgebieden;
  • uitbreiding winkeloppervlak in sommige gebieden (met name in de stadsdelen Centrum, Zuid en Zuidoost);
  • verruiming bestemmingsplannen in sommige gebieden in potentiële stadsstraten;
  • vasthouden aan terughoudendheid van brancheverruiming in perifere winkelgebieden.

In de nota is aangegeven dat het bestemmingsplan voor de overheid een krachtig publiekrechtelijke instrument is op basis waarvan onder meer kan worden aangegeven waar winkels mogelijk zijn en waar niet. Uit hoofde van de EU-Dienstenrichtlijn mogen alleen ruimtelijke relevante aspecten in de overweging worden meegenomen.

Andere (niet ruimtelijk relevante) instrumenten zijn privaatrechtelijk (erfpacht en andere privaatrechtelijke overeenkomsten), het instellen van een Accommodatieteam als gemeentelijk aanspreekpunt voor winkeliers en het vergroten van de organisatiegraad ondernemers.

De nota Ruimtelijk detailhandelsbeleid Amsterdam 2011-2015 past in het regionale beleidskader van de Stadsregio en van de provincie Noord-Holland.

Conclusie: In het bestemmingsplan wordt geen nieuwe detailhandel mogelijk gemaakt, behalve de ruimte in het Olympisch Stadion en de Citroëngebouwen. Dit versterkt het winkelmilieu van dit gebied en vormt een uitbreiding van winkeloppervlak in stadsdeel Zuid. Om deze reden sluit het bestemmingsplan aan op dit beleid.

5.5.3 Stadsdeelbeleid

In de op 26 oktober door de stadsdeelraad vastgestelde nota 'Ondernemen in Zuid' is stadsdeelbeleid voor diverse economische functies weergegeven. De voor bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. relevante aspecten zijn de volgende. Ruimte voor kleinschaligheid: Een goed vestigingsklimaat kan ook ongewenste effecten hebben. Gevestigde ondernemers worden geconfronteerd met hoge huren of de huur wordt opgezegd ten behoeve van andere branches. Bewoners zien hierdoor de winkelstraat veranderen en missen de oude vertrouwde buurtwinkels. Het behoud van buurtwinkels is voor het stadsdeel een belangrijke kwaliteit. De gemeente kan prijsstijgingen van winkelpanden niet beperken maar kan wel ruimte maken voor ondernemerschap door bedrijf- en winkelruimte planologisch mogelijk te maken in de zijstraten of de nabije omgeving. Daarom wordt bij nieuwe bestemmingsplannen gekeken waar de detailhandelfunctie bescherming verdient en waar uitbreiding mogelijk is als de markt (de economische conjunctuur) daar om vraagt.

Conclusie: In het bestemmingsplan wordt geen nieuwe detailhandel mogelijk gemaakt, behalve de ruimte in het Olympisch Stadion en de Citroëngebouwen. Daarmee vormt het gebied geen concurrentie voor de winkelgebieden in de aansluitende woonbuurten (Stadionbuurt, Beethovenbuurt en Schinkelbuurt). Daarmee sluit het bestemmingsplan aan op het beleid.

5.6 Maatschappelijk

5.6.1 Stadsdeelbeleid

Huisvesting van Maatschappelijke Voorzieningen in Stadsdeel Zuid

De nota Huisvesting Maatschappelijke Voorzieningen geeft de uitgangspunten en richting voor de huisvesting van brede scholen en welzijnswerk verspreid in het stadsdeel.

Het doel van de notitie Huisvesting Maatschappelijke Voorzieningen is:

  • sociaal-ruimtelijke opgaven te benoemen per beleidsterrein;
  • toetsingscriteria te bieden voor de huisvesting van maatschappelijke voorzieningen voor de korte termijn ( 1 tot 3 jaar) , met een doorkijk naar de (middel)lange termijn tot 2020-2030;
  • een basis te bieden voor de totstandkoming van het meerjaren investeringsprogramma sociale accommodaties (MIPSA).

Hoofddorpplein-, Schinkel- en Stadionbuurt

Opgave korte termijn:

  • Uitwerken visie brede school voor de Bockesprong en benodigde ruimte beheer en exploitatie.
  • Aantrekkelijke plek voor dagbesteding/ontmoeting /bewonersinitiatieven voor zowel volwassenen als ouderen
  • Uitvalsbasis jongerenwerk bepalen.

Verwachte vraag lange termijn:

  • Gezien het aantal kinderen en jongeren blijft de vraag naar voorzieningen voor deze groep ongeveer gelijk.
  • Toename van het aantal ouderen, waardoor de vraag naar voorzieningen voor deze groep zal toenemen.

Conclusie: Het bestemmingsplan biedt voldoende ruimte voor de ontwikkeling van maatschappelijke functies.

5.7 Horeca

5.7.1 Gemeentelijk beleid

Nota Hotelbeleid 2007-2010

Op 20 juni 2007 is door het College van Burgemeester en Wethouders de Nota Hotelbeleid 2007-2010 vastgesteld. In deze nota wordt op basis van een analyse van de recente en verwachte toekomstige ontwikkelingen in de hotelmarkt een aantal kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen geformuleerd voor de toekomst. Met betrekking tot het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. is de volgende doelstelling uit het beleid van toepassing:

Groter en gevarieerder hotelaanbod: Er moeten meer initiatieven voor hotelontwikkelingen worden gestimuleerd; De kans op vertragingen en planuitval moet worden verkleind;

De gemeente Amsterdam onderneemt een aantal acties, waarvan de volgende van toepassing is op het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o.:

  • Onderzoeken van twee relatief snellere oplossingsrichtingen: Hotels te water; Omzetten van leegstaande kantoren in hotels; Monitoring van de voortgang van de hotelontwikkeling en de ontwikkeling van de vraag.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid.

5.7.2 Stadsdeelbeleid

Nota 'Ondernemen in Zuid'

In de op 26 oktober door de stadsdeelraad vastgestelde nota 'Ondernemen in Zuid' is stadsdeelbeleid voor diverse economische functies weergegeven. Voor hotels is voor het Olympisch Stadion e.o. het volgende aspect van belang.

Hotels: Andere leegstaande kantoren hebben meer kansen op gebruik als hotel. Bij nieuwe bestemmingsplannen zal gekeken worden welke kantoorpanden kansen bieden voor hotelfuncties. Amsterdam heeft behoefte aan meer hotelkamers. Voor het vergroten van het aantal hotelkamers in Amsterdam werkt het bestuur van Stadsdeel Zuid mee aan de doelstellingen van dat stedelijke hotelbeleid. Stadsdeel Zuid ontwikkelt dus geen apart hotelbeleid, maar zet wel ambitieus in op het realiseren van hotelkamers. Per aanvraag wordt onderzocht of de hotelfunctie ruimtelijk inpasbaar is.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid.

Horecabeleid stadsdeel Zuid 2011

Op 21 december 2011 heeft de stadsdeelraad van Stadsdeel Zuid het Horecabeleid Zuid 2011 vastgesteld. Doelstelling van het horecabeleid is het verlevendigen en aantrekkelijker maken van het stadsdeel en het verruimen van mogelijkheden voor ondernemers, zonder dat het woon- en leefklimaat onder onevenredige druk komt te staan. Daarnaast wordt met het horecabeleid een bijdrage geleverd aan de ruimtelijk-economische doelstellingen om stadsstraten en -pleinen te ontwikkelen, vrijetijdsmilieus met elkaar te verbinden en het toerisme in het stadsdeel te stimuleren.

Om een gericht horecabeleid te voeren, hanteert stadsdeel Zuid in nieuwe bestemmingsplannen een aantal horecacategorieën. Deze categorisering vindt zijn grondslag in ruimtelijk en sociaal relevante aspecten als ruimtelijke uitstraling, verkeersaantrekkende werking, invloed op directe (woon)omgeving, geluid- en stank overlast en sociale veiligheid.

Bedrijfsverzamelgebouwen

Leegstaande kantoren (voor grote ondernemingen) kunnen een nieuwe invulling krijgen als bedrijfsverzamelgebouw voor een mix van kleinere bedrijven. Het dagelijks bestuur wil de ontwikkeling van bedrijfsverzamelruimte stimuleren bij onder andere leegstaande kantoorgebouwen door mee te werken aan een gedeeltelijke bestemmingwijziging, indien aan een aantal criteria wordt voldaan:

  1. 1. Het pand een kantoor- of een bedrijfsmatige bestemming in het bestemmingplan heeft;
  2. 2. De inkomsten van de horeca-exploitatie aantoonbaar ten goede komen aan de exploitatie van het bedrijfsverzamelgebouw;
  3. 3. De horeca fysiek losgekoppeld kan worden van de kantoor- of bedrijfsfunctie (bijvoorbeeld een kantine of een foyer);
  4. 4. Om te voorkomen dat deze verzelfstandiging van de horecafunctie leidt tot te grote horecazaken mag maximaal 20% van het vloeroppervlak van het bedrijfsverzamelgebouw worden omgezet tot zelfstandige horeca.

Tijdelijke horeca

Als gevolg van de crisis, de daaruit voortvloeiende vertraging en het stilleggen van ruimtelijke projecten, wordt de gemeente geconfronteerd met braakliggende terreinen en leegstaand vastgoed. Het stadsdeel wil, in het kader van het gemeentelijke initiatief 'Ondertussen', op dergelijke locaties mogelijkheden creëren om een functie te geven voor het openbare leven. Tijdelijke horecavoorzieningen moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving ten aanzien van horeca (onder andere horeca exploitatievergunning). Het stadsdeel zal bij dergelijke initiatieven samen met betrokkenen nagaan of, waar en op welke manier invulling aan tijdelijke horeca kan worden gegeven.

Uitbreiding horeca

Het Horecabeleid bevat tevens gebiedsgericht horecabeleid. Daarin is een afweging gemaakt of en waar uitbreiding van horeca inpasbaar en gewenst is.Op basis van een analyse van het gebied is per wijk aangegeven waar de vestiging van nieuwe horeca mogelijk is en welke categorie horeca (II, III, IVA of IVB) in welke mate (maximaal aantal/percentage) hierbij past. In het Horecabeleid is aangegeven dat in het bestemmingsplangebied Olympisch Stadion e.o. uitbreiding van horeca mogelijk is:

  1. 1. Schinkeleilanden
    De wens bestaat op het Natuureiland (noordelijke Schinkeleiland) een kinderboerderij te realiseren. Bij deze kinderboerderij is horeca ondergeschikt aan de functie van kinderboerderij te realiseren. Dit betekent dat tijdens de openingstijden van de kinderboerderij zijn bepalend voor de horeca.
  2. 2. Olympisch Stadion terrein
    "Het terrein tussen de Laan der Hesperiden, de Amstelveenseweg en de waterwegen, Stadiongracht en Zuider Amstelkanaal is een evenemententerrein voor sport en cultuur en een onderdeel van de Amsterdamse Sportas. De verwachting is dat de aankomende jaren respectievelijk het bezoek aan de evenementen en het gebruik van de sportieve faciliteiten zal toenemen."
  3. 3. Olympisch Kwartier Zuid
    Voor dit deelgebied binnen het bestemmingsplangebied bestaat de visie om het gebied te ontwikkelen tot een op sport gericht gebied. In de visie wordt ook ruimte geboden voor het ontwikkelen van bijvoorbeeld een sporthotel. Aangezien de visie nog geen concrete uitwerking kent, krijgt dit nog geen directe uitwerking in het bestemmingsplan.

Conclusie: Het bestemmingplan is in overeenstemming met dit stadsdeelbeleid. Het biedt een (deel)uitkomst voor de beperking van de mogelijkheden door privaatrechtelijke overeenkomsten door deze regelingen via de regels van het bestemmingsplan te regelen.

Trends en ontwikkelingen in onzelfstandige horeca

In het horecabeleid worden twee vormen van ondersteunende horeca onderscheiden, namelijk mengformules en additionele horeca.

Bij mengformules gaat het om winkels, kantoren (met een publieks- of baliefunctie), dienstverlenende bedrijven en grootschalige detailhandelconcepten die geen planologische bestemming horeca hebben waarbij een deel van het vloeroppervlak gebruikt wordt als horeca. Voorbeelden van mengformules zijn een bakker met een koffiehoek of een meubelwinkel met een eetgelegenheid. De laatste jaren is een toenemende vraag te zien naar winkelconcepten met een horecadeel. In deze winkel- of kantoorconcepten worden meerdere, uiteenlopende, activiteiten gecombineerd in één onderneming. Ondernemers spelen hiermee in op het veranderende consumentengedrag zoals recreatief winkelen of funshoppen. Ondernemers kunnen een dergelijk rustpunt bieden door een zitruimte in te richten en gelegenheid te bieden voor het consumeren van dranken en etenswaren. Daarnaast leveren mengformules ook een bijdrage aan een positief vestigingsklimaat voor (startende) ondernemers, omdat het de mogelijkheid biedt om bedrijfsactiviteiten uit te breiden. Dit bevordert de overlevingskansen van bijzondere en specialistische winkels. Dit heeft tot gevolg dat de gevarieerdheid van het winkelaanbod in stand blijft of wordt vergroot.

Voor mengformules geldt dat maximaal 30% van het vloeroppervlak ten behoeve van het horecadeel mag worden gebruikt, met een absoluut maximum van 30 m2. Daarmee zijn mengformules zowel mèt als zonder expolitatievergunning mogelijk. Voor een horecadeel tot 20 m2 is geen exploitatievergunning op grond van de APV nodig. Voor een horecadeel tussen 20 m2 en 30 m2 is wel een exploitatievergunning op grond van de APV nodig. Additionele horeca is onzelfstandige horeca in instellingen van maatschappelijke, culturele en sportieve voorzieningen, waarbij een deel van het vloeroppervlakte van de voorziening wordt gebruikt voor het tegen vergoeding schenken van dranken en/of verstrekken van spijzen voor directe consumptie. Additionele horeca is altijd ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Voorbeelden hiervan zijn: een sportkantine, een foyer in een bioscoop of theater of een museumrestaurant voor bezoekers. Additionele horeca is in stadsdeel Zuid mogelijk onder een aantal in het Horecabeleid gegeven voorschriften en bepalingen.


Ruimtelijke aspecten daarbij zijn:

1. Het deel van het netto vloeroppervlakte dat in gebruik is als additionele horeca mag ten hoogste 20% van dat netto vloeroppervlak zijn;

2. Horeca op basis van de additionele horecaregeling mogen geen terras exploiteren omdat zij niet functioneren als zelfstandige horeca (hiervoor ontbreekt de noodzakelijke planologische bestemming horeca).

Evenementenbeleid Zuid 2011

Met de Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is het mogelijk om overal in de openbare ruimte voor drie evenementen per jaar (met een maximale duur van vijftien dagen inclusief op- en afbouw van de voorzieningen voor het evenement) een omgevingsvergunning te verlenen (onder de noemer van kruimelgevallen).

Op 21 december 2011 heeft de stadsdeelraad van Stadsdeel Zuid, tegelijk met de vaststelling van het nieuwe Horecabeleid, het Evenementenbeleid Zuid 2011 vastgesteld. In het evenementenbeleid is in het voorliggende bestemmingsplan Olympisch Stadion het Olympisch Stadion en Olympisch stationterrein opgenomen als evenemententerrein.

Locatie en bereikbaarheid

Het Olympisch Stadionterrein is een evenemententerrein rondom het Olympisch Stadion. De totale oppervlakte van het terrein bedraagt circa 13.000 m². Het Olympisch Stadionterrein is per openbaar vervoer bereikbaar met diverse tram- en buslijnen. Metrostation Amstelveenseweg bevindt zich op een loopafstand van circa 700 meter. Het Olympisch Stadionterrein is ook over het water bereikbaar, er is een aanlegsteiger voor een boot aan de achterzijde van het stadion. Onder het Olympisch Stadion bevindt zich een parkeergarage met 300 vrije plaatsen en 250 plaatsen als P&R voorziening. Het Olympisch Stadionterrein is voetgangersgebied, met uitzondering van de rijweg rondom het stadion.

Karakter/evenementenprofiel

Het Olympisch Stadionterrein biedt in principe ruimte voor zowel grootschalige als kleinschalige evenementen. Kernbegrippen hierbij zijn:

  • sport;
  • cultuur en media;
  • (inter)nationale ontmoeting.

Evenementen versterken het karakter van het Olympisch gebied. Op het Olympisch Stadionterrein kunnen zowel evenementen die direct samenhangen met wedstrijden/evenementen in het stadion (side events) als zelfstandige evenementen of jaarmarkten plaatsvinden. Bij de programmering van de evenementen op het Olympisch stadionterrein krijgt het Olympisch Stadion een adviserende rol. Hiermee zullen evenementen beter kunnen aansluiten bij het karakter van het terrein en de ambities van het stadion.

Maximaal aantal evenementen per jaar

In het Olympisch Stadion mogen maximaal 12 grote evenementen/sportwedstrijden per jaar plaatsvinden waarvoor een geluidsontheffing nodig is (vergunning op basis van Wet Milieubeheer/ Activiteitenbesluit, Wabo). Op het Olympisch Stadionterrein is het maximaal aantal vergunde evenementen gerelateerd aan de maximale geluidsbelasting. Maximaal 13 kleine, middelgrote en grote evenementen per jaar, met een geluidsbelasting variërend van zwaar, via middelzwaar tot licht. Dit aantal is inclusief de side events bij evenementen in het Olympisch Stadion. Aan de buitenzijde van het Olympisch Stadion bevinden zich kantoren en bedrijven. Omwille van de bedrijfsvoering van deze kantoren en bedrijven dienen evenementen met een zware en middelzware geluidsbelasting zoveel mogelijk buiten kantooruren plaats te vinden.

Gedurende de maanden tijdens en rond Olympische Zomer- en Winterspelen kan er aanleiding zijn om af te wijken van de hierboven vermelde regels inzake het maximaal aantal evenementen in het stadion en op het terrein.

Maximaal aantal bezoekers/deelnemers per evenement

Gelijktijdig aanwezig:

  • Olympisch Stadion: 22.500 bezoekers/ deelnemers (exclusief de mogelijkheid van tijdelijke uitbreiding met herbruikbare tribuneunits en/of veldring);
  • Olympisch Stadionterrein: 20.000 bezoekers/deelnemers;
  • Bij evenementen die gecombineerd plaatsvinden in het Olympisch Stadion en op het Olympisch Stadionterrein: 40.000 bezoekers/deelnemers (bij tijdelijke uitbreiding van stadioncapaciteit ad hoc te bepalen).

Maximale duur per evenement

De maximale duur van een evenement is gekoppeld aan de geluidsbelasting, waarbij de indeling zwaar, middelzwaar en licht wordt aangehouden.

  • Zwaar: 2 dagen (excl. op- en afbouw).
  • Middelzwaar: 2 dagen (excl. op- en afbouw).
  • Licht: 7 dagen (excl. op- en afbouw).

Gedurende de maanden tijdens en rond Olympische Zomer- en Winterspelen kan er aanleiding zijn om af te wijken van de hierboven vermelde regels inzake de maximale duur van evenementen in het stadion en op het terrein.

Kleine evenementen vergunningvrij (art. 2.41 APV)

Onder de volgende voorwaarden is geen vergunning vereist voor een evenement op het Olympisch Stadionterrein, maar volstaat een melding:

  • het betreft een eendaags olympisch gerelateerd evenement;
  • het geluidsniveau op de gevels van de aanwezige kantoren komt tijdens kantooruren niet boven het reguliere achtergrondniveau uit, buiten kantooruren is het maximale geluidsniveau 70 dB(A) op de gevels van de omringende woningen;
  • het maximaal aantal bezoekers/deelnemers bedraagt 500 (tegelijkertijd aanwezig);
  • het evenement vindt plaats tussen 9.00 en 23.00 uur;
  • het evenement vindt niet plaats op de rijbaan van de weg rondom het stadion of vormt anderszins een belemmering voor het verkeer of scheepvaartverkeer;
  • het betreft geen commercieel evenement;
  • het evenement heeft een aanwijzbare organisator.

Pilots inhoudelijke sturing op evenementenprogrammering met betrokken partijen

Voor zowel het stadsdeel als voor instellingen en ondernemers, maar ook bewoners en bezoekers, is een inhoudelijke evenementenprogrammering een meerwaarde. Hiermee wordt voorkomen dat evenementen op een ‘ad hoc’ basis plaatsvinden, wat de kwaliteit van het evenementenaanbod ten goede kan komen. Het kan daarnaast het karakter / de identiteit van een locatie versterken. Door het gezamenlijk programmeren kunnen de potenties van een gebied sterker worden benut en de aantrekkingskracht worden vergroot. Bovendien biedt deze samenwerking de mogelijkheid om het draagvlak voor evenementen onder directbetrokkenen te vergroten.

Een locatie die hier goed voor in aanmerking komen zijn onder andere het Olympisch Stadionterrein. Op deze locatie is het Olympisch Stadion en de ondernemersvereniging en bewoners, met wie het stadsdeel en de gemeente een samenwerking voor de evenementenprogrammering verder wil ontwikkelen. Het stadsdeel start met tweejarige pilots (2012-2013) om te onderzoeken hoe een gezamenlijke sturing op evenementenprogrammering kan worden vormgegeven op bovengenoemde locatie en of deze sturing bijdraagt aan de kwaliteit van het evenementenaanbod.

Uitgangspunten voor de pilots zijn:

  • activiteiten binnen de instellingen en op de aangrenzende evenementenlocaties buiten moeten elkaar wederzijds inspireren en versterken;
  • instellingen / ondernemers en bewoners krijgen een adviserende rol ten aanzien van de programmering;
  • instellingen / ondernemers leveren een actieve bijdrage aan het evenementenaanbod.

Eind 2013 / begin 2014 zullen de pilots worden geëvalueerd.

Omdat het niet duidelijk is wat precies de afbakening van het pilotproject gaat zijn en een pilot per definitie tijdelijk is, is het bestemmingsplan niet het juiste instrument om dit planologisch te faciliteren. Om die reden zal te zijner tijd een tijdelijke omgevingsvergunning worden verleend, waarbij de voorwaarden voor de parapluvergunning tevens getoetst kunnen worden aan de criteria van een goede ruimtelijke ordening. Een tijdelijke vergunning kan voor een periode van 5 jaar verleend worden. Mocht de pilot positief geëvalueerd worden, dan is het altijd mogelijk om het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. op dat facet te herzien, om het een definitief karakter te geven. Mocht de pilot niet goed uitpakken, dan wordt teruggevallen op het evenementenbeleid.

Conclusie: Het bestemmingsplan biedt ruimte voor evenementen en voor het realiseren van tijdelijke bebouwing daarvoor. Verder zijn bestemmingsplan en evenementenbeleid aanvullend op elkaar.

5.8 Verkeer

Het Rijksbeleid op het gebied van verkeer is geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Hier wordt dan ook verwezen naar de behandeling van deze structuurvisie in paragraaf 5.1.

5.8.1 Regionaal beleid

Regionaal Verkeer- en Vervoerplan (RVVP) voor de stadsregio Amsterdam

Het Regionaal Verkeer- en Vervoerplan (RVVP) is vastgesteld door de Regioraad van het ROA op 14 december 2004. Het beschrijft de wijze waarop de stadsregio Amsterdam invulling wil geven aan het verkeer- en vervoerbeleid tot 2015. Het Regionaal Verkeer- en Vervoerplan is opgesteld binnen de ambities die de ROA-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn:

  • Het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht;
  • Het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners;
  • Het zorgen voor een duurzame leefomgeving.

De mobiliteitsgroei wordt hierbij als gegeven geaccepteerd. Het RVVP kent ten opzichte van de speerpunten van beleid onder andere de volgende prioriteiten:

  • Het verbeteren van het functioneren van de regionale netwerken, waarbij een accent ligt op de netwerkonderdelen die de belangrijkste economische bestemmingsgebieden met elkaar en met economische centra buiten de regio verbinden;
  • Regionale middelen vooral inzetten ten behoeve van de netwerken met een regionale en bovenregionale functie. Zodoende worden de dikke verkeersstromen geconcentreerd op de daarvoor meest geschikte en veilige verbindingen. Hiermee is de bereikbaarheid en, omdat daarbij de minder veilige wegen en verblijfsgebieden worden ontlast, ook de leefbaarheid en veiligheid gediend;
  • In de verschillende gebiedspakketten wordt in overleg met de relevante partijen op basis van de aard en omvang van de problemen een effectieve mix gezocht van sturende en faciliterende maatregelen om de groeiende mobiliteitsdruk in goede banen te leiden;
  • Een meer naar plaats en tijd gedifferentieerd prijsbeleid moet voor effectieve prikkels zorgen om de mobiliteit efficiënter te spreiden over de tijd en de modaliteiten. De regionale inzet is gericht op invoering op nationaal niveau, maar als dat niet op tijd van de grond komt is de uitbouw van regionale vormen van prijsbeleid onontbeerlijk.

Bij het beschermen en verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid ligt het accent op dichtbevolkte gebieden en op maatregelen die een hoge kosteneffectiviteit hebben. De RVVP heeft geen directe gevolgen voor het plangebied en het bestemmingsplan wordt door de nota niet beïnvloed.

Conclusie: Het bestemmingsplan sluit aan bij het regionale beleid.

5.8.2 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie "Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam

Hoofdnetten Auto, Fiets en OV en de ruimtelijke reserveringen voor alle infrastructuur.

In de Structuurvisie is vastgesteld waar de hoofdnetten gelegen zijn, welke doelen ze dienen en aan welke eisen ze moeten voldoen. Bereikbaarheid geldt binnen dit beleidskader als centrale doelstelling. Deze doelstelling wordt vertaald naar concrete en meetbare eisen. Een bijkomend argument voor de vaststelling van de hoofdnetten in een beleidskader, is dat het in grote mate heeft gezorgd voor helderheid bij de betrokken partijen over wat de hoofdnetten zijn en aan welke eisen de hoofdnetten dienen te voldoen. Dit geldt eveneens voor de bevoegdhedenverdeling tussen de centrale stad en de stadsdelen.

Hoofdnet Auto

Binnen het plangebied is alleen de Amstelveenseweg aangewezen als Hoofdnet Auto. Ten noorden van het Olympisch Stadion is op de kaart een nieuwe verbinding weergegeven. Deze ligt slechts voor een klein gedeelte in het plangebied. In dit bestemmingsplan wordt hiervoor een vrijwaringszone opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0022.jpg"

Afbeelding 5-2: Uitsnede uit de kaart Hoofdnet Auto

Hoofdnet Fiets

De groei van het fiets- en snorfietsgebruik in combinatie met de opkomst van steeds 'grotere' fietsen zoals de bakfiets vraagt op delen van het Hoofdnet Fiets om bredere paden en meer comfort. Op de meest intensief gebruikte fietsroutes rond en in de binnenstad kan een deel van de als gevolg van autoluwbeleid vrijkomende ruimte worden gebruikt voor het creëren van betere en bredere fietspaden. Binnen het plangebied maken diverse routes onderdeel uit van het Hoofdnet Fiets. De route langs de Museumtramlijn is opgenomen als te ontwikkelen hoofdfietsroute.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0023.jpg"

Afbeelding 5-3: Uitsnede uit de kaart Hoofdnet Fiets

Hoofdnet OV

Het hoofdnet Openbaar Vervoer wordt gevormd door de bestaande tram- en buslijnen en door de Noord/Zuidlijn. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Direct en indirect de bereikbaarheid van de stad en de stadsdelen garanderen;
  • Bereikbaar houden van de belangrijkste bestemmingen;
  • Behoud van het voorzieningenniveau van het openbaar vervoer;
  • Tot 2020 ligt de nadruk op het optimaal benutten van bestaande ov-lijnen en ov-knooppunten als dragers voor gewenste en noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Op de belangrijkste trein- en metrolijnen moeten dan wel maximale frequenties en optimale comforteisen (schone, veilige voertuigen en haltes) gelden;
  • Voor de periode 2020-2030 ligt het accent op het zo goed mogelijk benutten van en ruimtelijk inspelen op nu in studie en aanleg zijnde regionale ov-lijnen en knooppunten;
  • Voor de periode na 2030 worden reserveringen gemaakt voor ov-lijnen die verdere toekomstige ontwikkelingen kunnen faciliteren.

In de Structuurvisie is aangegeven dat voor de hiervoor nu nog geen definitieve keuzes hoeven te worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0024.jpg"

Afbeelding 5-4: Uitsnede kaart Hoofdnet OV

Ruimtelijke reserveringen

Voor het hoofdnet Auto is een reservering voor lange termijn opgenomen voor een Schinkelverbinding (W07). Daarbij wordt voorkeur gegeven aan een tunnel onder de Schinkel door. Aangezien nog te weinig duidelijk is over de termijn van uitvoering (en de daadwerkelijke uitvoering van deze verbinding) wordt deze in het bestemmingsplan opgenomen met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone'.

Voor het hoofdnet Openbaar vervoer is een reservering voor lange termijn opgenomen voor een Zuidelijke Schinkelverbinding (OV24). Het betreft een nieuwe verbinding tussen de aansluiting S107 aan de ringweg A10-West en de Amstelveenseweg. De voorkeursuitvoering is een tunnel. Zoals hierboven benoemd is de zuidelijke Schinkelverbinding tevens een autoverbinding.

Voor het hoofdnet Fiets is een reservering voor de middellange tot lange termijn opgenomen voor een fietsroute langs de Kostverlorenvaart. Het betreft een doorgaande route langs de Kostverlorenvaart aan de oost- en/of westzijde van de Kostverlorenvaart. Hierbij verdienen de vele waterobstakels nadere aandacht. Gezien de route behoorlijk uitgestrekt is, is een gefaseerde uitvoering een van de mogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0025.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0026.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0027.jpg"

Afbeelding 5-5: Uitsnedes kaart en reserveringen weg (W07) / OV (OV24) / fiets en veerverbindingen (F02)

Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Ring A10. Deze wordt in het kader van de ontwikkeling van de Zuidas aangepast. De ontwikkeling van ZuidasDok is belangrijk om de bereikbaarheid van de Noordvleugel van de Randstad en Zuidas op alle schaalniveaus te waarborgen en geeft bovendien een stevige impuls aan de doorgroei van Zuidas tot een internationale toplocatie met een gemengd stedelijk milieu. Een van de doelstellingen voor de Zuidas is het realiseren van een optimaal functionerend hoogwaardig verkeer- en vervoersnetwerk. De Ringweg A10-Zuid wordt in dit kader verbreed en voorzien van parallelstructuren. De afrit S108 wordt hiervoor ook aangepast, waarbij naar verwachting de bestaande oprit naar de binnenring wordt omgeklapt naar de andere zijde van de Amstelveenseweg. Hiervoor zal een apart Tracébesluit genomen moeten worden. Het gedeelte van het plangebied dat hiervoor gebruikt zal worden is aangeduid met een vrijwaringszone.

Conclusie: Het bestemmingsplan biedt ruimte voor de voornemens in de gemeentelijke structuurvisie. De reservering voor de weg is opgenomen in het bestemmingsplan door middel van een aanduiding.

5.8.3 Stadsdeelbeleid

Nota Parkeren in Zuid

De stadsdeelraad van stadsdeel Zuid heeft op 25 mei 2011 de Nota Parkeren in Zuid 2011 vastgesteld. Hierin zijn enkele eisen opgenomen om aan de beleidswensen in de nota gevolg te kunnen geven. De eisen vanuit de Nota Parkeren in Zuid 2011 zijn als volgt.

In de wijken binnen de ring A10 is uitbreiding van het parkeerareaal in de openbare ruimte vaak moeilijk. Het stadsdeel stelt daarom bij bouwprojecten de eis dat de parkeerbehoefte van bewoners en/of werknemers (langparkeerders) in principe op eigen terrein moet worden opgevangen. De eis om voor langparkeerders parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren geldt in de volgende gevallen:

  • (vervangende) nieuwbouw;
  • wijziging van een gebouw of complex als gevolg waarvan de parkeerbehoefte significant toeneemt.

De parkeerplaatsen op eigen terrein dienen bij voorkeur ondergronds te worden gerealiseerd. Daarnaast zijn in de nota parkeernormen gesteld voor kantoren, bedrijven en woningen. Het stadsdeelbestuur heeft hiermee een beleidsmatige eis neergelegd, die wordt gesteld in het geval van sloop-nieuwbouw en ingrijpende vernieuwing van de bestaande situatie. Ook bij het wijzigen van een gebouw of complex dient bij een significante toename van de parkeerbehoefte het parkeren op eigen terrein te worden opgelost.

Conclusie: Het parkeerbeleid is overgenomen in het bestemmingsplan.

5.9 Groen

5.9.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Zuidasdok

Begin 2012 is de ontwerpstructuurvisie Zuidasdok opgesteld. Het bevoegd gezag voor de Structuurvisie is de minister van Infrastructuur en Milieu.

De Zuidas is een internationale toplocatie met uitstekende bereikbaarheid, waar dynamiek en zakelijke ambities samen meer mogelijk maken. Een mix van hoogwaardige bedrijvigheid,stedelijk wonen en publieksaantrekkende voorzieningen (zoals theater, congrescentra, etc) zorgt voor een pluriforme en internationale sfeer.

Het project bevat een combinatie van het verbeteren van bereikbaarheid en stedelijke ontwikkeling en grenst aan het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o.

In de structuurvisie is de uitrolfunctie van het centrumgebied opgenomen. Het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. vormt hiervan een onderdeel. Over de uitrol wordt in de structuurvisie opgemerkt dat in de Zuidas verdichting kan plaatsvinden op de best bereikbare plek binnen het hoogstedelijke centrummilieu, zodat het omringende groen (zoveel mogelijk) onaangetast kan blijven.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid.

5.9.2 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam

Initiatieven in de Hoofdgroenstructuur en in de Waterstructuur

In het eerdere ruimtelijke beleid heeft het Rijk gestreefd naar realisatie van een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden: de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en het beschermen van Rijksbufferzones. Rondom Amsterdam liggen de drie Rijksbufferzones Amstelland-Vechtstreek, Amsterdam-Purmerend en Amsterdam-Haarlem. Doel van de Rijksbufferzones is dat zij gevrijwaard blijven van verdere verstedelijking en dat ze zich verder kunnen ontwikkelen tot relatief grootschalige groene gebieden. De Rijksbufferzones en de realisatie van de EHS zijn in het rijksbeleid losgelaten, maar worden in het provinciale en gemeentelijke beleid gehandhaafd.

Amsterdamse Bosscheg

De Schinkeleilanden maken deel uit van de Amsterdamse Bosscheg. De scheggen worden in de structuurvisie aangeduid als onderdelen van het metropolitane landschap rondom de stad. Deze scheggen steken tot in de stad en worden - onder andere vanwege de rust, ruimte en schaal - gebruikt voor recreatie vanuit de stad.

Het omvangrijke loofwoud van het Amsterdamse Bos zorgt ervoor dat Amsterdammers deze scheg het meest bezoeken. Hier zijn omgeving en programma (sport, horeca, streeklandbouw, vaar-, wandel- en fietsmogelijkheden) uitstekend op elkaar afgestemd, is de afstand tot de stad kort en is het beheer onberispelijk. De Schinkeleilanden, gelegen in het plangebied maken ook deel uit van deze scheg en vormen de aanloop vanuit de stad naar het Amsterdamse Bos. Het vormt de verbinding tussen het Vondelpark en het Amsterdamse Bos. Natuur- en Parkeiland - de beide meest noordelijke eilanden in de Schinkel - hebben in 2011 de prestigieuze Groene Stad Award gekregen.

De Hoofdgroenstructuur omvat de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn belangrijke aspecten.

In de Hoofdgroenstructuur zijn die gebieden opgenomen waar de functies groen en groene recreatie voorop staan. Woningbouw, werkgerelateerde functies, wegenaanleg of het vestigen van voorzieningen die verkeer aantrekken of die ten koste gaan van groen zijn niet in overeenstemming met de doelstellingen van deze structuurvisie. Ingrepen die de recreatieve gebruikswaarde en/of de natuurwaarde of andere functies van het groen verhogen worden juist gestimuleerd.

Ingrepen in de Hoofdgroenstructuur worden op inpasbaarheid beoordeeld. De Technische Advies Commissie Hoofdgroenstructuur speelt een belangrijke rol in de beoordeling van zowel de regelingen in de bestemmingsplannen als de concrete ontwikkeling van initiatieven in de Hoofdgroenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0028.jpg"

Afbeelding 5-6: Uitsnede kaart Hoofdgroenstructuur

Technische adviescommissie

Plannen in de Hoofdgroenstructuur vragen om een afgewogen oordeel. Om dit mogelijk te maken, is een deskundigenadvies geïntroduceerd, dat specifiek betrekking heeft op de inpasbaarheid van een initiatief. Het talud van de A10 maakt onderdeel uit van de ecologische structuur van Amsterdam. Hiertoe is de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur ingesteld.

De TAC is samengesteld uit deskundigen op het gebied van landschap(architectuur), cultuurhistorie, ecologie, recreatie, beleving, stedenbouw, groenbeheer, sport, volkstuinen en natuur- en milieueducatie. Benoeming geschiedt door de gemeenteraad per collegeperiode.

De TAC toetst alle plannen van de stad die aan burgemeester en wethouders ter besluitvorming of ter advisering worden voorgelegd aan onderstaande beleidsregels voor de Hoofdgroenstructuur en adviseert burgemeester en wethouders, wanneer zij dit nodig acht.

De TAC is met oog op onderhavig bestemmingsplan om advies gevraagd.

Op 2 juli 2012 heeft de commissie haar advies op het voorontwerpbestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. afgegeven. Hieruit kan het volgende worden opgemaakt:

  • Dit gemeentelijke beleid is overgenomen in het bestemmingsplan door de Hoofdgroenstructuur op te nemen met de dubbelbestemming 'Waarde- Hoofdgroenstructuur'. In navolging van het advies van de TAC is geregeld dat de definitie van de sportvoorzieningen in de bestemming 'Sport' dusdanig is aangepast dat de genoemde 'kantoor- en vergaderruimten' uisluitend bestemd zijn voor sportgerelateerde functies.
  • Daarnaast is het ongewenst om in de Hoofdgroenstructuur nutsvoorzieningen mogelijk te maken, en wel omdat geen plaatsbepalingen en maximum aantal te plaatsen voorzieningen is opgenomen.
  • De bestemming 'Groen' maakt ook de realisatie van water mogelijk, dit past niet zondermeer in de doelstellingen van de Hoofdgroenstructuur. Uitwisseling van groen en water is alleen mogelijk indien duidelijk is dat de uitwisseling een meerwaarde inhoudt voor de kwaliteit en/of beleving van het groen.
  • Tenslotte wordt geconcludeerd dat de bedrijfswoning bij de kinderboerderij gezien de specifieke omstandigheden aanvaardbaar is. Dit in tegenstelling tot het uitgangspunt dat wonen niet inpasbaar is in de Hoofdgroenstructuur.

Conclusie: Het plan is aangepast naar aanleiding van het advies van de TAC. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het advies van de TAC.

5.9.3 Stadsdeelbeleid

Bomenbeleid Stadsdeel Zuid 2012

Het stadsdeel beschikt over een zeer fraai en gevarieerd bomenbestand. Om dat zo te houden is het Bomenbeleid Stadsdeel Zuid 2012 opgesteld.

Het nieuwe bomenbeleid is gericht op:

  • het behoud van de hoogwaardige bomenstructuur;
  • het in stand houden van de diversiteit van het bomenbestand;
  • de bomen voldoende ruimte te geven, zodat ze tot volledige wasdom uit kunnen groeien;
  • (het ontwikkelen van) een duurzaam en beheerbaar bomenbestand.

In het bomenbeleid is onderscheid aangebracht in beleid (bevoegdheid van de deelraad) en beleidsregels (bevoegdheid van het dagelijks bestuur). Het bomenbeleid bestaat uit de volgende onderdelen:

  • hoofdbomenstructuur;
  • ontwerp en ruimtelijke inrichting;
  • boombeheer;
  • regelgeving, vergunningverlening en handhaving.

Vooroorlogse stad

De vooroorlogse stad van stadsdeel Zuid wordt gevormd door de volgende buurten: Hoofddorppleinbuurt, Schinkelbuurt, Willemsparkbuurt, Museumkwartier, Duivelseiland, Stadionpleinbuurt, Apollobuurt, Oude Pijp, Nieuwe Pijp, Diamantbuurt en de Rivierenbuurt.

In enkele van deze gebieden is sprake van een bijzondere samenhang tussen de stedenbouwkundige opzet van het gebied en de ingepaste bomenstructuur. Met name in het Plan Zuid van Berlage (Apollobuurt, Stadionpleinbuurt en Rivierenbuurt) en de Hoofddorppleinbuurt is hier sprake van. De beplanting in Plan Zuid van Berlage ondersteunt de hiërarchische opbouw van de infrastructuur en accentueert het verschil tussen de verkeersassen, pleinen en woonstraten. Dit unieke karakter moet behouden blijven.

Scheggen

Het stadsdeel kent twee scheggen: de Amstelscheg en de Schinkelscheg.

De beide scheggen zijn ontstaan ten tijde van de grote naoorlogse uitbreidingen. De Schinkelscheg tussen Buitenveldert en de Westelijke Tuinsteden en de Amstelscheg aan de oostzijde van Buitenveldert. De stedenbouwkundige opzet van lobben en scheggen is van grote waarde voor Amsterdam in het algemeen en stadsdeel Zuid in het bijzonder.

De Schinkel vormt de kern van de Schinkelscheg. Deze scheg begint aan de noordzijde van het Amsterdamse Bos en komt via de oevers van de Nieuwe Meer, langs de oevers van de Schinkel, de stad in. Ook deze scheg heeft een grote recreatieve waarde en heeft een sterk groen karakter.

Conclusie: Het bestemmingsplan sluit aan bij het beleid van het Stadsdeel.

Visie Groen en Blauw 2020 (2005)

Het doel van de Visie Groen en Blauw 2020 van het voormalige stadsdeel Oud-Zuid is:

"Het waarborgen van een hoogwaardige en continue groen- en waterstructuur; afgestemd op het gebruik en de beleving en de specifieke stedebouwkundige identiteit en de architectuur van de diverse buurten."

Om een duurzame en hoogwaardige groen- en waterstructuur voor de toekomst te garanderen is een strategie op vierpunten ingezet:

  1. 1. Behouden en versterken van de bestaande kwaliteiten;
  2. 2. Toevoegen van ontbrekende schakels;
  3. 3. Verbeteren & herstellen van de verschraalde (historische) inrichting;
  4. 4. Hoogwaardig, duurzaam, historisch bewust en consequent onderhoud en beheer.

In de tijd dat de Visie Groen en Blauw 2020 werd geschreven waren het Natuur- en Parkeiland in de Schinkel nog niet ontwikkeld. Een van de aanbevelingen is dan ook een transformatie van deze eilanden tot park. Dat is inmiddels met succes voltooid.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het genoemde beleid.

5.10 Water

5.10.1 Rijksbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)

Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Aan Nederland de opgave om de richtlijn goed en doelmatig uit te voeren. Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheersysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Nationaal Waterplan (NWP)

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Ook is een eerste beleidsmatige uitwerking van het advies van de Deltacommissie opgenomen in dit Nationaal Waterplan.

Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Het bestemmingsplan gaat uit van behoud van het bestaand groen en water. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een toename van verharding mogelijk zou maken.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit rijksbeleid. Voor de watertoets wordt hier verwezen naar paragraaf 8.2.

5.10.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan 2010-2015

Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Het motto van het Waterplan is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling. In het Waterplan worden vier uitgangspunten gehanteerd:

  • Klimaatbestendig waterbeheer;
  • Water mede sturend in de ruimte;
  • Centraal wat moet, decentraal wat kan;
  • Gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit provinciaal beleid.

5.10.3 Waterschappen

Het plangebied ligt in het beheergebied van twee verschillende waterschappen. Het IJsbaanpad vormt de scheiding tussen deze beide gebieden. Ten noorden van het IJsbaanpad geldt het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) als beherende instantie, ten zuiden van het IJsbaanpad is dit het Hoogheemraadschap Rijnland.

Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) 2010-2015

Het Waterschap AGV verricht zijn taken in de stroomgebieden van de Amstel, de Vecht en in het Gooi. Het waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Bij zijn aantreden in 2009 heeft het bestuur van AGV de koers van het waterschap voor de komende jaren uitgezet in het Beleidsprogramma AGV 2009-2013. Het waterbeheerplan is een uitwerking daarvan en is sturend voor de programmering van activiteiten en de verdeling van geld en menskracht voor de periode 2010-2015. Voor externe partijen geeft het op hoofdlijnen inzicht in de reguliere bedrijfsvoering en in de zaken waar AGV deze jaren de aandacht op gaat richten.

Waterbeheerplan Hoogheemraadschap Rijnland 2010-2015

Het hoogheemraadschap Rijnland voert haar taken uit in het gebied Globaal gelegen tussen het Noordzeekanaal en Katwijk en tussen Amstelveen en de kust. Een klein deel van Amsterdam ligt binnen het gebied van dit hoogheemraadschap. Binnen dit gebied voert Rijnland haar waterschapstaken uit waarbij de watercyclus - het samengestelde geheel van taken over de waterketen en het watersysteem - het onderwerp is. In het waterbeheerplan zet het Hoogheemraadschap uiteen welke taken zij belangrijk achten en hoe daarmee wordt omgegaan. Veiligheid tegen overstromen, voldoende water en gezond water zijn de belangrijkste onderwerpen. De beheertaken worden door het Hoogheemraadschap in dat kader uitgevoerd. Het Waterbeheerplan geeft voor externe partijen op hoofdlijnen inzicht in de reguliere bedrijfsvoering en in de zaken waarop het Hoogheemraadschap Rijnland de aandacht in de komende jaren op richt.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid van het Waterschap en het Hoogheemraadschap. Het bestemmingsplan neemt geen regeling op ten aanzien van het afmeren van recreatievaartuigen.

5.10.4 Gemeentelijk beleid

Verordening op het binnenwater (2010)

Op 1 februari 2010 is de gemeentelijke Verordening op het binnenwater (VOB) in werking getreden. In de verordening is een driedeling gemaakt in de verantwoordelijkheden voor het water:

  • Water als transportsysteem (nautisch vaarwegbeheer): De scheepvaart over de vaarwegen vraagt om een nautische (verkeerstechnische) ordening (vaarrichting, afmeerverbod, et cetera);
  • Water als onderdeel van de openbare ruimte: Water maakt onderdeel uit van de openbare ruimte. Op basis van de VOB zijn stadsdelen bevoegd om vergunningen af te geven voor het afmeren van woonboten, bedrijfsvaartuigen, objecten en het aanleggen van steigers;
  • Water als 'fysiek systeem' (waterbeheer): Waterbeheerders beheren de kwantiteit en kwaliteit van het watersysteem. Het Rijk en de provincie zijn hier bevoegd gezag, waarbij taken op- of overgedragen zijn aan respectievelijk Rijkswaterstaat of aan waterschappen. Het waterbeheer valt buiten de gemeentelijke bevoegdheden - en dus buiten de VOB.

De VOB bevat geen inhoudelijke bepalingen die betrekking hebben op de ruimtelijke inrichting. Hiertoe zijn veeleer de Wet ruimtelijke ordening en het bestemmingsplan de aangewezen juridische instrumenten.

Uitwerkingsbesluit Doorvaartprofielen (februari 2008)

In de nota 'Dynamisch gebruik van het water in Amsterdam' uit 2003 heeft de gemeente geconstateerd dat het aantal afgemeerde vaartuigen in de stad toeneemt en dat de vlotte en veilige doorvaart steeds verder in de knel komt, waarna de volgende beleidsdoelstelling werd geformuleerd: "het dynamisch gebruik van het water in Amsterdam zo in te richten dat ook in de toekomst een veilig en vlot gebruik van het water als openbare ruimte en verkeersweg mogelijk is." Eén van de maatregelen om deze beleidsdoelstelling te concretiseren is de notitie: 'Doorvaartprofielen, een voorwaarde voor vlot en veilig varen in Amsterdam' geweest die het college op 13 april 2004 heeft vastgesteld, die resulteerde in het 'Uitwerkingsbesluit Doorvaartprofielen 2008', waarmee de regeling rondom de doorvaartprofielen daadwerkelijk kan worden ingevoerd.

Per vaarweg wordt aangegeven welke soorten schepen qua lengte, breedte en diepgang van welke vaarweg gebruiken mogen maken.

Structuurvisie "Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam”

Vooruitlopend op de Watervisie, die nog zal worden opgesteld, zijn in de Structuurvisie de beleidslijnen en criteria, zoals vastgelegd in het 'Waterplan Amsterdam (2001)' (en bijbehorende uitwerkingen), overgenomen. In het Waterplan is ondermeer de ruimtelijke visie op water 2030 opgenomen, zijn de structuurbepalende wateren aangeduid, de dempingklassen, de (nieuwe) waterlopen en waterberging, de typologie van de oevers, het ecologisch netwerk, het vaarnetwerk. De waterstructuur bevat structuurbepalende wateren en wateren die vanuit ecologische, cultuurhistorische en/of waterhuishoudkundige redenen van stedelijk belang zijn. Deze moeten zoveel mogelijk worden beschermd. In de waterstructuur zijn alle wateren opgenomen die in het waterplan onder de dempingklassen I tot en met III vallen. Voor deze wateren gelden naast waterhuishoudkundige criteria ook cultuurhistorische en ecologische criteria. Ook de ecologische verbindingszones zijn van grootstedelijke belang. Zij maken de verspreiding van dier- en plantensoorten over en door de stad mogelijk. Deze verbindingen zullen beschermd en in de toekomst verder versterkt worden. Stadsdelen zijn verantwoordelijk voor het bewaken en versterken van ecologische structuren op lokaal niveau.

Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 (Breed Water)

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

    1. 1. de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
    2. 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
    3. 3. het nemen van grondwatermaatregelen.

In 'Plan gemeentelijke Watertaken 2010-2015' staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op ontwikkelingen zoals het veranderende klimaat. Om de gestelde doelen te realiseren zijn de volgende acties en stappen nodig per zorgplicht:

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0029.jpg"

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het bovenstaande gemeentelijk beleid.

5.10.5 Stadsdeelbeleid

Ruimtelijk Afwegingskader passagiersvaart (2007)

Het beleid is bedoeld om aanvragen voor ligplaatsvergunningen voor passagiersvaart mogelijk te maken en te kunnen beoordelen. Hierbij wordt inzichtelijk gemaakt aan welke voorwaarden en uitgangspunten de aanvragen dienen te voldoen. De voorwaarden voor uitbreiding van de huidige passagiersvaart zijn:

  • het moet veilig blijven op het water;
  • de passagiersvaart mag andere gebruiksvormen niet gaan overheersen;
  • het milieu mag niet worden geschaad.

Op basis van de opgenomen criteria zijn in het stadsdeel een viertal locaties geschikt gevonden voor de inpassing va nde passagiersvaart. Een van die locaties is gelegen in het plangebied: Stadiongracht (aan de westzijde van het Olympisch stadion). Deze locatie is reeds in gebruik genomen en opgenomen in het bestemmingsplan.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit stadsdeelbeleid.

5.10.6 Afmeerbeleid voor pleziervaart 2012

Op 25 april 2012 is het Afmeerbeleid voor pleziervaart 2012 vastgesteld door de deelraad. Afmeerbeleid is noodzakelijk om een aantal zaken te regelen. Zo zijn er klachten over het afmeren van pleziervaartuigen aan niet daarvoor bestemde zaken, worden de boten als rommelig ervaren, is er schade aan de kademuren door verkeerd afmeren en is er onduidelijkheid bij bootbezitters over wat nu wel en niet is toegestaan. Daarnaast is er de wens bij het stadsdeel om voor een aantal locaties om diverse redenen het afmeren te verbieden.

Om het afmeren te regelen wordt door het stadsdeel afmeerbeleid voor de pleziervaart vastgesteld. Dit beleid reguleert het gebruik van de oevers en biedt afmeermogelijkheden langs oevers die hiervoor geschikt zijn en waar geen aanleiding bestaat om het afmeren te verbieden. Om het afmeren fysiek mogelijk te maken worden ringen en paaltjes geplaatst. Op plekken waar dit noodzakelijk is wordt een afmeerverbod op grond van de Verordening op het binnenwater voorgesteld.

Men mag in Amsterdam overal met een pleziervaartuig afmeren aan een openbare oever behalve daar waar een afmeerverbod geldt en op plaatsen waar het volgens het Binnenvaartpolitiereglement niet is toegestaan. Het is niet toegestaan om af te meren aan daar niet voor bestemde zaken, afmeren is enkel toegestaan aan haalkommen, bolders of ringen van de eigenaar van de oever, dus de gemeente. Afmeren aan zelf aangebrachte ringen, paaltjes, bomen of brugleuningen is dus niet toegestaan. (zie bijlage juridisch kader). Het claimen van een ligplaats door middel van bordjes of andere zaken is dus ook niet toegestaan. In Stadsdeel Zuid zijn echter bijna nog geen door de gemeente of stadsdeel aangebrachte afmeervoorzieningen aanwezig.

Schinkel

Voor de Schinkel is een afmeerverbod ingesteld, voor het in stand houden van scheepvaartwegen en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan, alsmede het verzekeren van de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer. Het afmeerverbod geldt niet voor de woonboten die met een vergunning ligplaats nemen. Vanwege het afmeerverbod dat is ingesteld op nautische gronden, mogen pleziervaartuigen hier niet afmeren. Een beleidsnota van het stadsdeel kan hierop geen uitzondering vormen. Voor de Schinkel is het stadsdeel niet bevoegd om pleziervaart wel toe te staan af te kunnen meren. In het Olympiakanaal (tussen de Schinkel en de Stadiongracht) geldt het afmeerverbod niet en mag afgemeerd worden. Hiertoe zijn echter geen openbare oevers aanwezig. In het Olympiakanaal bevindt zich een jachthaven, welke geen onderdeel is van het onderhavige plangebied Olympisch Stadion eo. Hier zal geen afmeerverbod ingesteld worden, maar ook geen voorzieningen worden aangebracht, die zijn immers reeds aanwezig. Aan de Schinkeleilanden zijn een paar steigers aangelegd, die door het geldende afmeerverbod niet gebruikt mogen worden door pleziervaart. Er zijn dan ook op de steiger geen afmeervoorzieningen aangebracht.

Conclusie: het bestemmingsplan sluit aan bij het afmeer beleid.

Hoofdstuk 6 Sport

Het plangebied ligt rond het Olympisch Stadion in Amsterdam. Voor dit gebied leeft de wens om het een centrum voor sport en sportgerelateerde activiteiten te maken onder meer om er de Olympische Spelen van 2028 te houden. De locatie moet naast topsport ook ruimte bieden aan de brede sport. Een deel van het plangebied is reeds bestemd voor sport. De verdere invulling van de Sportas en het Olympisch Kwartier Zuid wordt in dit bestemmingsplan niet direct mogelijk gemaakt in verband met het ontbreken van een voldoende concrete uitwerking daarvan. Aangezien de wensen en visies wel werkelijkheid zijn, wordt waar mogelijk wel ruimte gegeven om via bijvoorbeeld wijzigingsbevoegdheden of omgevingsvergunningen nader invulling hieraan te geven. Deze flexibiliteit wordt in het plan opgenomen.

6.1 Rijksbeleid

Sport en bewegen in de buurt

Het miniterie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in 2011 het programma "Sport en Bewegen in de Buurt" opgesteld. Hierin is het de bedoeling in samenwerking met gemeenten, de sport en het bedrijfsleven eraan bij te dragen dat er lokaal (meer) kansrijke verbindingen ontstaan tussen sport- en beweegaanbieders en andere partijen. De inzet is hierbij het lokaal ruimte te geven voor ondernemerschap, het wegnemen van belemmeringen en datgene toe te passen wat werkt. Inzet van de middelen is gericht op het daadwerkelijk realiseren van meer passend sport- en beweegaanbod. De inzet hierop wordt ingegeven door de wens om mensen meer gelegenheid te geven om te sporten en te bewegen. Een beperkt sportaanbod in dorpen en stadswijken werpen drempels op voor mensen om te gaan sporten, terwijl voldoende sporten en bewegen een stevige basis biedt voor een actieve en gezonde leefstijl en het risico op een aantal ziekten en aandoeningen vermindert.

Conclusie: het bestemmingsplan sluit aan bij het rijksbeleid.

6.2 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam

In de Structuurvisie is aangegeven dat een puur ruimtelijke benadering van sportparken als stedelijke groene voorzieningen achterhaald is. Sportparken zijn al lang niet meer monofunctioneel, maar kunnen rekenen op gebruik door vele doelgroepen, waaronder jeugd. Door sportparken niet langer als ruimtelijk groen te beschouwen, maar als vrije-tijdvoorzieningen, liggen er volgens de Structuurvisie legio kansen om deze uit te laten groeien tot voorzieningen in de stad. Sportparken moeten ruimte gaan geven aan een veel gevarieerder sportaanbod, óók voor individuele en anders georganiseerde sporters, scholen, buurtinitiatieven en bedrijven. Van belang is de beschikbare grond voor meerdere doeleinden te benutten. Dat is op verschillende manieren mogelijk. Bijvoorbeeld doordat verenigingen fuseren of door nieuwe organisaties aan te trekken. Het toevoegen van functies is ook een mogelijkheid, evenals het stapelen van sportvoorzieningen en het combineren of clusteren van functies verdeeld over de tijd.

Aangegeven is dat het gebruik van sportparken door het onderwijs steeds belangrijker wordt en dat een combinatie met naschoolse opvang voor de hand ligt.

Olympische Spelen

Zoals eerder geschreven heeft op 29 oktober 2012 het Kabinet Rutte II het reageerakkoord bekend gemaakt. Hierin wordt bekend gemaakt dat dit kabinet de ambitie om de Nederlandse sport op olympisch niveau te brengen onderschrijft, maar zonder de Olympische Spelen naar Nederland te willen halen.

Het plangebied maakt deel uit van het gebied dat vanuit Amsterdam mee heeft gedongen naar de organsatie van de Olympische Spelen in 2028. Inmiddels is bekend dat de Olympische Spelen in 2028 niet naar Nederland komen. Desalniettemin is het streven van de gemeente om sport op een olympisch niveua te brengen. Behalve topsport wordt ook aandacht besteed aan breedtesport in het gebied om een breed aanbod aan faciliteiten te kunnen bieden. Investeringen worden gedaan in de Olympische Sportas in het gebied in en rond het Amsterdamse Bos met een vestiging van een Centrum voor de topsport en onderwijs (CTO), het realiseren van sportvoorzieningen en de organisatie van evenementen op (inter)nationaal topniveau. Tevens kunnen investeringen ook plaatsvinden in de breedtesport, zoals het vernieuwen van de Sporthallen.

Amsterdams Sportplan 2009-2012

Het Sportplan 2009–2012 komt voort uit de rapportage Focus op Sport, waarmee de gemeenteraad op 23 mei 2007 akkoord is gegaan, en die de opdracht bevatte tot het opstellen van dit sportplan. In deze rapportage stond de onderlinge versterking van de volgende beleidsterreinen centraal, die ook in het Sportplan terug komen:

  • Jonge Amsterdammers: Talenten ontwikkelen;
  • Sportverenigingnen: Maatschappelijk actief;
  • Sportinfrastructuur: Ruimte voor sport;
  • Topsport: Olympische inspiratie;
  • Volwassenen: Iedereen actief.

Met betrekking tot de sportinfrastructuur is de missie van het Sportplan om in 2012 een sportievere openbare ruimte te hebben en kwalitatief betere sportvoorzieningen. Het Sportplan beschrijft dat er flinke kansen liggen in dit gebied om de sport nog nadrukkelijker de ruimte te geven en het gebied tot een herkenbare ruimtelijke eenheid te smeden.

Sportplan 2013-2016: focus op gezonder leven

Voldoende bewegen en een hoge sportparticipatie van zowel jeugd als volwassenen zijn de hoofddoelen van het Amsterdamse Sportplan 2013-2016. Daarnaast komt het accent meer op gezondheid te liggen: het stimuleren van een gezonde levenstijl staat centraal in de aanpak tegen overgewicht van de Amsterdamse jeugd. Naast de breedtesport wordt ook ingezet op topsport als inspiratiebron. Dat staat in het sportplan 2013-2016.

Amsterdam zit volop in de uitvoering van het Sportplan 2009-2012. Met dit plan is al veel succesvol in gang gezet om de Amsterdamse jeugd en volwassenen meer te laten sporten en bewegen. Daar gaat Amsterdam vol mee verder. Het Sportplan 2013-2016 is dus geen nieuw plan, maar een verdere uitwerking van het vorige plan.

Het Sportplan 2013-2016 richt zich op:

  • Jeugd. Met het oude Sportplan is het sportaanbod op scholen, tijdens en na schooltijd, al flink toegenomen. Het accent komt nu nog sterker op gezondheid te liggen. De acties gericht op voldoende bewegen en gezond eten, worden gebundeld in het programma "Amsterdammers op gezond gewicht" (AOGG). Dat is de Amsterdamse aanpak van de landelijke beweging 'Jongeren op gezond gewicht' (JOGG). Dit betekent onder andere dat de JOGG-aanpak wordt uitgebreid naar vijf wijken en dat er meer uren gymnastiek door vakleerkrachten worden gegeven. Daarnaast wordt het JUMP-in programma uitgebreid naar 100 basisscholen en voorscholen. JUMP-in is een gemeentelijk project en zorgt er sinds 2002 voor dat kinderen tussen vier en twaalf jaar meer bewegen en gezonder eten. Het doel is dat voor 2016 80% van de Amsterdamse jeugd wekelijks aan sport doet.
  • Volwassenen. Bij deze doelgroep wordt intensief samengewerkt met stadsdelen, sportaanbieders en de eerstelijnszorg (zoals huisartsen en fysiotherapeuten) om met name ouderen en mensen met overgewicht gezonder te laten leven en meer te laten bewegen of sporten. Daarnaast richt het plan zich nadrukkelijk op de grote groep tussen de 35 en 55 jaar. Deze groep sport relatief weinig, vooral als ze kinderen hebben. Om hen te stimuleren is meer publieksinformatie en sportpromotie noodzakelijk. Doel is dat 75% van de volwassen Amsterdammers wekelijks aan sport doet.
  • Sportverenigingen. Nu is één op de vijf Amsterdammers lid van een sportvereniging. Voor 2016 moet dat één op de vier zijn. Dat betekent 50.000 leden erbij. Het aantal combifunctionarissen (schakel tussen scholen en sportverenigingen) wordt daarom verder uitgebreid. Verder wordt bij elke sportvereniging gekeken of er groei mogelijk is, zodat er gerichte maatregelen kunnen worden genomen om die vereniging te laten groeien.
  • Topsport. Het moet mogelijk blijven om in Amsterdam excellente sportprestaties te leveren. Topsporters en topsportverenigingen moeten kunnen beschikken over excellente faciliteiten en ondersteuning. Amsterdam wil daarnaast topsportevenementen blijven gebruiken om met side-events jeugd enthousiast te krijgen voor de sport en bewegen.
  • Sportinfrastructuur. Hoofddoel van het sportplan is en blijft meer mensen laten bewegen en sporten. Daarvoor is een goede sportinfrastructuur essentieel. De accenten in het sportplan blijven liggen op de kwantiteit, spreiding en kwaliteit van accommodaties.

Focus op Sport

De rapportage Focus op Sport is erop gericht sport in een breder kader te plaatsen en hierin diverse partijen te betrekken. De belangrijkste voorstellen in Focus op Sport zijn erop gericht om:

  • Sport minder sectoraal te maken en een stevige plaats te geven in het centrum van het beleid. Dat betekent dat sterke verbindingen worden gelegd tussen sport en andere portefeuilles, om samen op de betrokken beleidsterreinen optimale resultaten te bereiken.
  • Regie te voeren op het terrein van de sport. De gemeentelijke focus ligt tot dusverre in belangrijke mate op de georganiseerde sport (= de verenigingssport). In de regierol zal de samenwerking met de stadsdelen en met de commerciële sportsector een krachtige impuls krijgen. Door afstemming van doelen en middelen winnen we aan effectiviteit. Een weg om dit te realiseren is o.a. een 4jarig Sportplan.
  • Meer mogelijkheden te bieden aan de groeiende aantallen ongeorganiseerde sporters.
  • Meer resultaat te behalen met het Topsportbeleid door de gemeentelijke inzet beter te richten. Via maatwerk meer focus in het aantal kernsporten en hun ondersteuning.
  • Verbetering van inzicht in de resultaten van het beleid in termen van effectiviteit en efficiency, daardoor beter gefundeerde keuzen mogelijk maken.

Sportnota Stadsdeel Zuid

Het Stadsdeel Zuid heeft de sportnota opgesteld, waarin beleid en uitvoering op het gebied van sport zijn vastgelegd op 19 december 2012. De belangrijke thema's in deze nota zijn: Sportaccommodaties, Sport in de Openbare Ruimte, Sportstimulering, Sportverenigingen en een Sportief (top)sportklimaat. Voor sportaccomodaties is het doel voldoende kwalitatieve accomodaties te kunnen bieden. Het sportief inrichten van de openbare ruimte is gericht op de 'ongebonden sporters' die gebruik maken van de openbare ruimte voor de sport, zoals hardlopers, fietsers en urbansporters. Voor sportstimulering is het uitgangspunt dat de mensen in de wijk voldoende sporten met de nadruk op jongeren, ouderen (55+) en mensen met een beperking. Van de sportverenigingen wordt door het stadsdeel meer maatschappelijke betrokkenheid en vitaliteit gevraagd, zodat de potentie van deze verenigingen om bij te dragen aan de oplossing van maatschappelijke problemen beter wordt benut. De aanwezigheid van het Olympisch Stadion en de plannen en ambities daaromheen bieden tot slot de mogelijkheid topsport en breedte sport aan elkaar te koppelen. In de Sportnota wordt de Sportas genoemd als ambitie voor het gebied rondom het Olympisch Stadion.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het bovenstaande sportbeleid van het stadsdeelbeleid.

6.3 Olympisch Stadion

Het Olympisch Stadion ligt in het plangebied. Dit rijksmonument dat gebouwd werd voor de Olympische Spelen van 1928 wordt nog altijd als sportaccomodatie gebruikt, maar kent ook andere functies, zoals detailhandel, kantoren en horeca. Het stadion en het terrein er omheen worden ook gebruikt voor (sport)evenementen.

Voor het Olympisch Stadion is een erfpachtovereenkomst afgesloten. Hierin zijn de brutovloeroppervlaktes uitgewerkt voor de verschillende in het stadion aanwezige functies:

  • maximaal 200 m2 bvo voor ondersteunende faciliteitein ten behoeve van de sportfunctie (kleedruimten, kantines, verzorgingsruimten en vergaderruimten ten behoeve van sportverenigingen en -manifestaties);
  • maximaal 11.500 m2 bvo voor sportgerelateerde zakelijke dienstverlening, detailhandel of bedrijven;
  • maximaal 500 m2 horecavoorzieningen;
  • maximaal 500 m2 maatschappelijke voorzieningen.

De erfpachtovereenkomst blijft gehandhaafd. In het bestemmingsplan worden nadere regels opgenomen over de mogelijkheid voor de inrichting van zowel het stadion zelf als het omliggende terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0030.png"

Afbeelding 6-1: Olympisch Stadion

De sportfunctie van het Olympisch Stadion blijft gehandhaafd. Door middel van een toegesneden bestemming 'Sport - 1' worden ook andere functies mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt het Olympisch Stadion gebruikt voor evenementen. Het evenementenbeleid van het Stadsdeel is hiervoor van toepassing. De te organiseren evenementen hebben als kernbegrippen sport, cultuur en media en (inter)nationale ontmoetingen. Ook het terrein rond het Olympisch Stadion wordt voor evenementen met dezelfde kernbegrippen gebruikt.

Hoofdstuk 7 Cultuurhistorie

7.1 Wettelijk En Beleidskader

De cultuurhistorische waarden bestaan uit archeologische, historisch-bouwkundige en historisch-geografische (landschappelijke) waarden.

Bouwkundige monumenten

Daarbij zijn de historisch-bouwkundige waarden - de beschermde monumenten - beschermd door middel van de Monumentenwet en de provinciale en gemeentelijke monumentenverordening. Daarbij worden regels gesteld aan de mogelijkheden voor het aanpassen en restaureren van panden. De gemeente Amsterdam heeft daarnaast en gemeentebrede inventarisatie van bouwkundige en stedenbouwkundige structuren en op basis daarvan ordekaarten laten opstellen, die ingaan op de waarde van panden en stedenbouwkundige structuren. Daarbij gaat het zowel om monumenten als om panden die niet als monument zijn aangewezen.

Archeologie

Volgend op het Europese Verdrag van Valletta (Malta), is het wettelijke kader voor archeologie vastgelegd in de Wet archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze wet houdt de wijziging van een aantal wetten in, zoals de Monumentenwet en de Wet ruimtelijke ordening. Daarmee is de zorg voor de archeologische waarden geborgd in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening. Verplicht is in ieder geval om rekening te houden met de archeologische waarden in bestemmingsplannen.

Met ingang van 1 januari 2012 is in het kader van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) het vastleggen van cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan verplicht. Daarnaast is per 1 januari 2012 met het Besluit omgevingsrecht (Bor) een verruiming van de regeling van het vergunningsvrije bouwen binnen het beschermd stadsgezicht in werking getreden. In navolging van de verruiming van de regelingen voor het vergunningvrije bouwen, die per 1 januari 2012 ook in beschermde stadsgezichten geldt, stelt stadsdeel Zuid voor om van een voorzijde (zichtbaar vanaf openbaar toegankelijk gebied) - achterzijde (niet zichtbaar vanaf openbaar toegankelijk gebied) benadering uit te gaan. Dit is voor het op te stellen bestemmingsplan dan ook als vertrekpunt genomen om regelingen te formuleren.

Uitgangspunten met betrekking tot cultuurhistorie en monumenten voor dit bestemmingsplan zijn:

  1. 1. het vastleggen van de cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan (hetgeen voor archeologie op grond van de Monumentenwet al was voorgeschreven);
  2. 2. het vereenvoudigen van de regelgeving door het vergroten van de mogelijkheden om bij monumenten en in beschermde stad- en dorpsgezichten vergunningvrij te bouwen;
  3. 3. het bevorderen van herbestemmen voor monumentale panden die hun functie dreigen te verliezen door leegstand.

Voorafgaand aan het vervaardigen van dit bestemmingsplan is het Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) van de gemeente Amsterdam om advies gevraagd. In het advies heeft BMA beschreven wat de cultuurhistorische elementen van het plangebied zijn en op welke wijze deze elementen zouden moeten worden beschermd in het bestemmingsplan.

Verdrag van Valetta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta, tegenwoordig vaak aangeduid als het Verdrag van Malta, ook door Nederland ondertekend. De doelstelling van dit verdrag is onder andere te komen tot een bescherming van het Erfgoed in brede zin, zowel ondergronds als bovengronds en dit te kunnen delen met een zo groot mogelijk publiek. Eén van de uitgangspunten is daarbij het verstoordersprincipe. Dit houdt zoveel in dat bij nieuwe ontwikkeling de kosten voor onderzoek naar mogelijk aan te tasten waarden en het eventueel behoud daarvan voor rekening komen van de initiatiefnemer.

In 1998 werd het interimbeleid inzake archeologie van kracht. Onder dit interimbeleid werd al zo veel mogelijk in de geest van het verdrag gehandeld en werd archeologie opengesteld voor de markt. Het proces is vervolgens in 2007 afgerond: in september 2007 werd de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz 2007) van kracht als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Onder de WAMz zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie en dienen zij het aspect archeologie onder meer te borgen in de nieuw te verschijnen bestemmingsplannen.

Het Verdrag van Malta is een verdrag dat in 1992 werd ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag, ook wel de Conventie van Malta of het Verdrag van Valletta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt. Dit is gevat in drie principes:

  1. 1. streven naar behoud in situ van archeologische waarden. De bodem is de beste garantie voor een goede conservering van archeologische resten (artikel 4);
  2. 2. tijdig rekening houden in de ruimtelijke ordening met de mogelijkheid of aanwezigheid van archeologische waarden, zodat er nog ruimte is voor archeologievriendelijke alternatieven (artikel 5). Zo wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden;
  3. 3. de verstoorder betaalt voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarde, wanneer behoud in situ niet mogelijk is (artikel 6).

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

In juni 2010 heeft de Provincie Noord-Holland een nieuwe Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld (besluit d.d. 21 juni 2010). De vernieuwde leidraad is een uitwerking van het in 2006 vastgestelde Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie die eveneens reeds werd gebruikt als leidraad voor ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen.

Met de nieuwe leidraad wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen en tegelijkertijd verantwoord omgaan met het verleden. De Noord-Hollandse landschappen moeten optimaal worden gebruikt door het benutten van hun kenmerkende kwaliteiten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Nieuwe ruimtelijke plannen dienen rekening te houden met de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving. Het basisuitgangspunt is daarmee 'behoud door ontwikkeling'. De leidraad is hiervoor het meetpunt en geeft richting aan het ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit.

De leidraad geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. Provinciale Staten willen dat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen waar nut en noodzaak van zijn onderbouwd Gedeputeerde Staten (GS) kunnen gemeenten ontheffing verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied, mits 'nut en noodzaak' van deze ruimtelijke ontwikkelingen door de gemeenten en initiatiefnemers van de plannen zijn aangetoond. Als nut en noodzaak is aangetoond zal de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) advies uitbrengen aan GS op het punt van ruimtelijke kwaliteit.

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en Cultuurhistorie. De kaart geeft informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als molens, militaire structuren en historische dijken. Ten aanzien van de archeologische waarden is de informatiekaart een herziening van de voorheen geldende Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW).

Het beleidskader in de leidraad is aangevuld met een aantal onderwerpen die voortvloeien uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) en die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland. De aanvullingen betreffen de aardkundige waarden en een aantal landschappelijke aspecten.

In het kader van de archeologische waarden zijn twee aspecten uit de leidraad van belang:

aardkundige waarden;

archeologische waarden (voorheen de CHW).

  • Aardkundige waarden

Een belangrijke component van het landschap is de bodem. De verscheidenheid aan bodemeigenschappen die worden aangetroffen is het resultaat van de natuurlijke ontstaansgeschiedenis. Daarnaast worden in de bodem sporen aangetroffen van het gebruik van voorgaande generaties: de antropogene waarden van de bodem. Behoud van de bodemeigenschappen betekent dat het nu en in de toekomst mogelijk is en blijft informatie aan de bodem te ontlenen voor reconstructie van de ontstaanswijze en de bewoningsgeschiedenis. Behoud van de verscheidenheid aan bodemeigenschappen resulteert bovendien in het bewaren van een gevarieerd landschap dat vanuit het oogpunt van belevingswaarde hoog scoort: de esthetische functie van de bodem.

  • Bij de aardkundige waarden wordt onderscheid gemaakt naar:

'Aardkundige monumenten';

Gebieden met 'bijzondere aardkundige waarden'.

Archeologische waarden

In de leidraad is de voorheen geldende provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) herzien. De Provincie Noord-Holland wordt gekenmerkt door een rijk bodemarchief, waarvan de bewaarcondities over het algemeen gunstig zijn. Dat maakt dat bijna de gehele provincie een potentiële archeologische verwachting heeft. In het licht van de structuurvisie, waarbij de provincie haar eigen belang formuleert, is een aantal gebieden in Noord-Holland aangewezen die een bovenregionale archeologische waarde vertegenwoordigen. In totaal zijn tien gebieden van provinciaal archeologisch belang aangewezen (zie onderstaand kaartje).

Het bestemmingsplangebied (rood gemarkeerd op afbeelding 44) maakt geen onderdeel uit van een van bovenstaande gebieden.

Gemeenten zijn wettelijk verplicht om bij ruimtelijke plannen voldoende rekening te houden met de te verwachte archeologische waarden en de bekende archeologische waarden (conform artikel 38a van de Monumentenwet).

Archeologische monumentenkaart (AMK)

Volgens de Archeologische monumentenkaart (AMK) kent bestemmingsplangebied geen wettelijk beschermde archeologische monumenten. Het plangebied valt buiten gebieden met een hoge archeologische waardering. Het verwachtingsbeeld van de AMK is echter algemeen van aard en dient in het kader van de bouwplanvorming nader te worden uitgewerkt.

Monumentenwet en Modernisering monumentenzorg

Rijksmonumenten worden beschermd in het kader van de Monumentenwet. De cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd.
De Monumentenwet stamt oorspronkelijk uit het begin van de twintigste eeuw. Het denken over de omgang met monumenten is sindsdien sterk veranderd. Kenmerken zijn een verschuiving in denken van object naar gebied en van behoud naar ontwikkeling. Het monumentenstelsel is om die reden herzien.
De hoofdlijnen van deze herziening staan verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo, 2009). De belangrijke pijlers van MoMo zijn:

  • cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • krachtiger en eenvoudiger regels;
  • herbestemmen van monumenten die hun functie verliezen.

Ter uitvoering van de eerste pijler van MoMo is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Per 1 januari 2012 schrijft artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, Bro voor dat gemeenten in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Hiermee wil de rijksoverheid ervoor zorgen dat er in de monumentenzorg niet alleen oog is voor het monument zelf, maar ook voor de omgeving ervan en het gebied op zichzelf: het zogenaamde gebiedsgerichte erfgoedbeleid. Het kabinet heeft 5 prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:

1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten
De economische betekenis van het Nederlandse Werelderfgoed wordt vergroot door het toerisme te bevorderen.

2. Veiligheid en eigenheid zee, kust en rivieren
Het rijk start onder meer samen met de provincies een pilotproject Kust & Erfgoed.

3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp
Er komt een pilot programma Gebiedsgerichte Erfgoedzorg & Krimp. Het behoud van historische gebouwen is belangrijk om krimpgebieden aantrekkelijk te houden.

4. Levend landschap: erfgoed, economie en ecologie brengen elkaar vooruit
Het kabinet wil de ontwikkeling van cultureel erfgoed verbinden met opgaven als biodiversiteit en energietransitie.

5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk
De periode 1940-1965 moet herkenbaar aanwezig blijven in Nederland. Er zijn in deze periode veel innovaties ontwikkeld - massawoningbouw, standaardisering van het bouwproces, functiescheiding - die aandacht en bescherming verdienen.

Bij voorbereiding van een bestemmingsplan zullen gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een plangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Historische geografie

De historische geografie maakt ook onderdeel uit van de cultuurhistorie en gaat met name in op de onderdelen van het landschap die iets tonen van de geschiedenis van een gebied. Daarbij gaat het om elementen en structuren, zoals wegenpatronen, dijken, waterwegen e.d.

Het wettelijke kader voor deze historisch-geografische waarden is in het begrip cultuurhistoirsche waarden in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. In artikel 3.1.6 van het Bro is aangegeven dat in het bestemmingsplan moet worden aangetoond op welke wijze rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden.

De gemeente Amsterdam heeft het rekening houden met de cultuurhistorische waarden ook opgenomen in de beleidsnota's 'Ruimte voor Geschiedenis' (2005) en 'Erfgoed, spiegel van de stad. Visie op het erfgoed van Amsterdam' (2011).

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het beleid.

7.2 Onderzoek

Cultuurhistorische verkenning

Binnen het plangebied is een aantal Rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig die hieronder kort zijn beschreven. Als onderdeel van de waarderingskaarten 19de eeuwse Ring en de Gordel 20-40 (de zogeheten ordekaarten) is aan iedere architectuureenheid een pand, een serie panden of een geheel bouwblok een waardering van de architectonische kwaliteit gegeven, aangeduid met een orde, oplopend van basisorde naar orde 1.

Bij orde 1 objecten gaat het meestal om een monument.

Orde 2 panden worden in de welstandskaart beschouwd als monumentwaardige bouwwerken met een nadrukkelijke architectonische verbijzondering en bouwwerken met een bijzondere cultuurhistorische betekenis .

Orde 3 panden zijn karakteristieke bouwwerken met architectonische en/of stedenbouwkundige meerwaarde .

Basisorde-waardering is toegekend aan de voor de periode kenmerkende bouwwerken met basiskwaliteit of bouwwerken die door ingrijpende wijzigingen hun architectonische meerwaarde hebben verloren.

Met stippellijnen is de stedenbouwkundige waarde van de straten en pleinen aangeduid, oplopend van basiszone via zone C en B naar zone A.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0031.jpg"

Afbeelding 7-1: ordekaart 4 'Atlas 19e-eeuwse Ring', Ring Tramremise Havenstraat e.o. (paars: orde 1, rood: orde 2, oranje: orde 3, geel: basisorde en grijs: geen status) Met stippellijnen zijn een viertal stedenbouwkundige zones aangeduid (paars: zone A, rood: zone B, oranje: zone C en geel: basiszone. Deze kleurcodering komt overeen met de verschillende ordes).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0032.jpg"

Afbeelding 7-2: ordekaart 4 'Atlas Gordel 20-40', Stadionplein e.o. (paars: orde 1, rood: orde 2, oranje: orde 3, geel: basisorde, lichtgrijs: geen status en donkergrijs: bebouwing van na 20- 40) Met stippellijnen zijn een viertal stedenbouwkundige zones aangeduid (paars: zone A, rood: zone B, oranje: zone C en geel: basiszone. Deze kleurcodering komt overeen met de verschillende ordes).

Omdat de Atlas Gordel 20-40 in 2000 is verschenen en de Atlas 19e eeuwse Ring in 2004 is het mogelijk dat de kaarten niet volledig actueel zijn. Nb. op de bovenstaande waarderingskaart van de Gordel 20-40 is de noordelijke Citroëngarage donkergrijs gekleurd. Deze kleur geeft aan dat het bebouwing van na 1920 1940 betreft en zegt niets over de waardering. Feitelijk is de zuidelijke garage abusievelijk rood gekleurd aangezien deze in 1972 werd herbouwd.

Beschrijving monumenten

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0033.jpg"

Afbeelding 7-3: Hoofdpoort van het Olympisch Stadion

Complex Olympisch Stadion, Rijksmonument (tot het huidige complex behoren het stadion, de Marathontoren, het Van Tuyllmonument, de entreepartijen en ommuringen, de noordelijke dienstwoning en de zuidelijke dubbele dienstwoning).

Het Olympisch Stadion-complex uit 1928 is gesitueerd op het, aan de toenmalige zuidwestelijke stadsrand gesitueerde, Olympische sportterrein en werd omgeven door de daartoe gegraven Stadiongracht als verbinding tussen Zuider- en Noorder-Amstelkanaal en Schinkel.

Door middel van afsluitmuren met hekken en dienstgebouwen was het stadion van het ruim opgezette Stadionplein gescheiden.

De gebouwen van het Olympisch Stadion-complex, die rechtstreeks aan de negende Olympische Spelen van 1928 herinneren, zijn uitgevoerd in een voor het werk van Jan Wils kenmerkende vormentaal. Deze is deels op het werk van Frank Lloyd Wright geïnspireerd. Kenmerkend zijn de nadruk op het metselwerk (natuurstenen accenten, toepassing van glasstenen en verschillende soorten metselverbanden), de sterke horizontale lijnen van de in- en uitspringende bouwvolumes en luifels, verticale accenten en geïntegreerde bloembakken en afsluitmuren.

Het Olympisch Stadion-complex is van algemeen belang uit het oogpunt van cultuur-, sport-, architectuur, bouw- en stedebouwkundig-historische waarde. In het bijzonder is het complex van belang als tastbaar bewaard gebleven herinnering aan de in 1928 in Nederland gehouden Olympische Spelen en als nationaal sport-, cultuur- en manifestatiepodium.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0034.jpg"

Afbeelding 7-4: Noordelijke Citroëngarage

Noordelijke Citroëngebouw, gemeentelijk monument

Het noordelijke Citroëngebouw (of Citroëngarage) uit 1959-62 is gebouwd op de plek van het noordelijke voorgebouw van het Olympisch Stadion en vormt het sluitstuk van een gebied waarin alle gebouwen en artefacten zijn ontworpen door architect Jan Wils (1891-1972). De kassas die oorspronkelijk in het gebouw waren opgenomen, zorgen voor een concrete relatie met het sportcomplex. Samen met het zuidelijke Citroëngebouw geeft het bovendien uitdrukking aan de decennialange aanwezigheid van het automobielbedrijf Citroën in dit gebied.

Het gebouw, op rechthoekige grondslag, telt drie bouwlagen met daaronder een kelder en daarboven een parkeerdek. Aan de noordzijde zijn op het dak een kantine, technische ruimten en een autolift gebouwd. Op de zuidwesthoek bevindt zich een kleine opbouw voor het trappenhuis met spiltrap, die tot in de kelder doorloopt. De constructie is van gewapend beton, waardoor een enorme openheid en helderheid in plattegrond mogelijk was. Op de open door kolommen onderbroken verdiepingen - met grotendeels glazen gevels - zijn functie-eenheden als kantoren, receptie, portiersloge, toiletgroepen, wasruimten, wachtkamers, showrooms, reparatiewerkplaatsen, spuiterij en andere (technische) ruimten ondergebracht. Deze zijn in centrale 'eilanden' gesitueerd of in afzonderlijke ruimten langs de zuid- oost of noordgevel. Extern zijn deze eenheden ook als zodanig te onderscheiden.

Met uitzondering van de kelder die bijna in zijn geheel is ingericht als magazijn, zijn de open ruimten bestemd voor auto's; elke verdieping oorspronkelijk voor een bepaald model of type. De verdiepingen zijn met elkaar verbonden middels hellingbanen, die vanaf de hoofdingang op de zuidoosthoek afbuigen naar de begane grond, de verdiepingen (via de zuidzijde naar de eerste verdieping en daarna aan de westzijde naar de tweede verdieping) en naar de kelder (in noordelijke richting achter langs de kantoren en showrooms aan de oostzijde). Het parkeerdek is voor auto's via de autolift te bereiken. Behalve het trappenhuis op de zuidwesthoek, zijn er nog enkele secundaire verkeersruimten in de vorm van trappenhuizen met steektrappen en een personenlift aanwezig, centraal in het gebouw en aan de oostzijde.

Op 18 maart 2013 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een nieuwe lijst met rijksmonumenten gepubliceerd. Hierin zijn zowel het Noordelijke Citroëngebouw als het Burgerweeshuis (zie hierna) opgenomen als aan te wijzen rijksmonumenten. Over de lijst wordt nog geadviseerd door de Raad van Cultuur en de eigenaren van de betreffende gebouwen worden in staat gesteld bezwaar te maken tegen de aanstaande aanwijzing. In het bestemmingsplan wordt hier nog niet op de aanwijzing tot rijksmonument geanticipeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0035.jpg"

Afbeelding 7-5: Burgerweeshuis

Burgerweeshuis, gemeentelijk monument

Het Burgerweeshuis uit 1958 1960 staat op een perifere locatie aan de westelijke rand van Amsterdam Zuid, net binnen de A10. Van Eyck vond het destijds een spannende plek, waar de bewegingen van de grote stad aanwezig zijn. Het drukke autoverkeer over de Amstelveense weg en het vliegverkeer van en naar Schiphol waren in zijn ogen geen minpunten maar juist manifestaties van 'de grote ruimte', met andere oorden dichtbij en ver weg. Ook het stadion, toen nog in gebruik voor belangrijke voetbalwedstrijden, beschouwde hij als een boeiend gegeven, waar tienduizenden uit alle provincies zich verzamelen. 'Beeld-arm is de plek niet', zo vatte Van Eyck de karakteristiek van de locatie kort samen. Op de door hem gemaakte situatietekening zijn deze elementen, stadion, vliegtuigen, diagonaal overvliegend, stad, en weg, uitdrukkelijk aangegeven.

Het weeshuis dat onderdak bood aan 125 kinderen staat vrij op een grote kavel. Het niet bebouwde deel van de kavel is ingericht als gazon. Dit biedt de mogelijkheid om het complexe gebouw van verschillende kanten goed in ogenschouw te nemen. Het vormt niet alleen architectonisch, maar ook stedenbouwkundig een opvallend gegeven door de geringe bouwhoogte. Alle omringende bebouwing is later toegevoegd, grotendeels in relatie tot het Burgerweeshuis. Het grote kantorencomplex Tripolis, voltooid in 1994, is door Van Eyck zelf ontworpen. Tegelijkertijd werd het Burgerweeshuis onder zijn leiding gerenoveerd.

Het weeshuis is internationaal het beroemdste ontwerp van Van Eyck.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0036.jpg"

Afbeelding 7-6: Hoek Vaartstraat en Baarsstraat

Woonhuizen Schinkelkade 71-86, Vaartstraat 101-259, Baarsstraat 50-96, Vlietstraat 2-168, gemeentelijk monument

Het complex aan de Schinkelkade 71-86, Vaartstraat 101-259, Baarsstraat 50-96, Vlietstraat 2- 168 uit 1913 heeft stedenbouwkundige waarde, omdat het door zijn schaal en opzet een uitgesproken stedenbouwkundig karakter heeft, dat van belang is als een sterk in het oog springend onderdeel van de gevarieerde bebouwing in de Schinkelbuurt. De stedenbouwkundige functie wordt benadrukt door de markante vormgeving met afwisselend ingedeelde gevelwanden met zorgvuldig gedetailleerde ingangsportieken, erkerstroken en risalieten, alsmede diverse dakhuizen en topgevels. Langs het water van de Schinkel maakt het complex deel uit van de vanaf diverse standpunten opvallende bebouwing aan de Schinkelkade. Op het kruispunt van de Vaartstraat en de Baarsstraat vormt een tussen erkerstroken ingeklemde schuine hoekpartij met een tekstpaneel en een dakruiter een belangrijk stedenbouwkundig accent. Het complex heeft architectuurhistorische waarde als een goed voorbeeld van in een nieuw-historiserende trant vormgegeven woningwetbouw. Ten opzichte van de door rationalistische- en Amsterdamse Schoolontwerpen gedomineerde sociale woningbouw in het Amsterdam van de eerste decennia van de twintigste eeuw vertegenwoordigt het complex door zijn vormgeving zeldzaamheidswaarde. Weliswaar ging de originele detaillering van de gevelopeningen en de dakkapellen verloren, maar ondanks deze (reversibele) wijziging bleef het authentieke karakter zeer goed herkenbaar. Een opmerkelijk detail vormen de in navolging van oude voorbeelden in de Amsterdamse binnenstad toegepaste gevelstenen met diverse motieven. In zijn opzet en vormgeving geeft het complex een goede indruk van het oeuvre van het Amsterdamse architectenduo Tj. Kuipers en A. Ingwersen dat diverse hoofdstedelijke ontwerpen op zijn naam heeft staan en vooral bekend is van werken voor gereformeerde opdrachtgevers. In hun oeuvre vormt dit complex het eerste voorbeeld van woningwetbouw. Er is cultuurhistorische waarde omdat het in opdracht van de gereformeerde woningbouwvereniging Patrimonium gebouwde complex een weerspiegeling vormt van de contemporaine verzuilde verhoudingen in de maatschappij en een indruk geeft van de ideeën over huisvesting van de arbeidersklasse.

Overige cultuurhistorische waarden

Het plangebied Olympisch Stadion e.o. wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een groot aantal gebouwen en faciliteiten met een sportfunctie. Deze bevinden zich rondom en ten zuiden van het stadion, dat als middelpunt van het plangebied kan worden beschouwd. In dit deel van het plangebied zijn ook enkele bedrijven gevestigd, maar wordt nagenoeg niet gewoond. In het gedeelte van het plangebied ten noorden van het stadion zijn wel woningen aanwezig maar de meeste gebouwen hebben een utilitaire functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0037.jpg"

Afbeelding 7-7: Omgeving Tramremise Havenstraat

Tramremise en omgeving

Het noordelijk deel van het plangebied waarvan de Tramremise aan de Havenstraat en de kleinschalige bedrijvigheid aan de Karperweg deel uitmaakt, kent de charme van een rafelrand van de stad waarin al sinds lange tijd infrastructurele- en andere gebouwen met een ongepolijst industrieel karakter gelegen zijn. De combinatie van de oude spoorlijnen binnen het plangebied Havenstraat, het rangeerterrein van de tramremise en de museumtramlijn naar het Haarlemmermeerstation zijn versterken dit karakter. In nabijheid van het centrum zijn dergelijke gebiedjes zeldzaam geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0038.jpg"

Afbeelding 7-8: Park Schinkeleilanden

Park Schinkeleilanden

In het kader van de aanleg van een groene verbinding tussen het Vondelpark in het noorden en het Amsterdamse Bos in het zuiden is de oostelijke Schinkeloever ter hoogte van het plangebied heringericht door Buro Sant & Co.

Hierbij is er gekozen voor een viertal eilanden met een bestaande spoordijk als as. Van noord naar zuid zijn de volgende eilanden op basis van functie genoemd: Natuureiland, Parkeiland, Voetbaleiland en Tenniseiland. De aanleg van het Olympisch Stadion complex in de jaren twintig had er al voor gezorgd dat het huidige Voetbaleiland was ingericht als sportterrein. Halverwege de jaren dertig kwam er ten zuiden daarvan nog een sportterrein bij waarop destijds de Amsterdamse IJsclub gevestigd was. Nu staat dit terrein bekend als het Tenniseiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0039.jpg"

Afbeelding 7-9: Kantorencomplex Tripolis

Kantorencomplex Tripolis

Kantorencomplex dat tussen 1992 en 1994 is gebouwd naar ontwerp van Aldo en Hannie van Eyck. Het bestaat uit een drietal bouwblokken die de namen Alfa, Bèta en Gamma dragen. Elk bouwblok bestaat uit drie vleugels rondom een centrale toren. Het complex is ontworpen in relatie tot het naastgelegen Burgerweeshuis, eveneens van Van Eyck, en dient als een scherm in de richting van de Ring A10. Vanaf het gelijkvloerse weeshuis bezien neemt de bouwhoogte geleidelijk toe tot zeven lagen en zakt vervolgens weer tot vijf lagen. De vleugels zijn onderling op grondniveau geschakeld. Het echtpaar Van Eyck heeft het gebouw zo ontworpen dat er binnen een vrije indeling mogelijk is en dat alle kantoorruimtes naar buiten toe gericht zijn. Dit komt voort uit de gedachte dat de mens centraal moet staan in het ontwerpproces. De gevels zijn gedeeltelijk bekleed met hardhout en de kozijnen zijn voorzien van felle kleuren. In dezelfde periode werd door het echtpaar Van Eyck ook het Burgerweeshuis gerestaureerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0040.jpg"

Afbeelding 7-10: Stadiongracht gezien vanaf de Stadionbrug

Stadiongracht en Stadionbrug (Brug 413)

Als ruimtelijk element is de Stadiongracht feitelijk een verbinding tussen het Noorder- en Zuider- Amstelkanaal, zoals deze in het Uitbreidingsplan Zuid van H.P. Berlage waren voorzien. Het gedeelte ten westen van de Amstelveenseweg draagt de naam Stadiongracht.

De brug over de Stadiongracht/Zuider-Amstelkanaal werd in 1937 gebouwd naar een ontwerp van P.L. Kramer. Op granieten sokkels van circa 8 meter hoog zijn aan de zijde van Amstelveen een tweetal beelden geplaatst van beeldhouwer Hildo Krop. Aan de westkant is een brugwachter afgebeeld, aan de oostkant een moeder met kind.

Archeologisch onderzoek

Het BMA heeft tevens voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is conform de richtlijnen van de KNA uitgevoerd. Daarbij is het gebruik in het verleden geïnventariseerd. Vanaf ca. de 11e eeuw is het gebied in gebruik genomen als landbouwgebied. Dit veengebied moest hiervoor goed ontwaterd worden, door middel van een strokenverkaveling. De ontginningen startten vanuit de Amstel, waarbij de Amstelveenseweg in eerste instantie als achterkade diende. In de loop van de tijd is ook deze achterkade ingebruik genomen voor bewoning en ontstond bebouwing langs deze weg. De Schinkel werd in ieder geval vanaf de 14e eeuw gebruikt als vaarverbinding tussen Amsterdam en Leiden, Delft en Dordrecht. In het begin van de 20e eeuw is de Schinkel rechtgetrokken en gekanaliseerd. In het plangebied zijn tot op heden geen archeologische vindplaatsen bekend. Langs de Amstelveenseweg zijn ten noorden van het plangebied eerder wel archeologische vondsten gedaan.

De conclusie van het onderzoek is dat er materiële overblijfselen te verwachten zijn die samenhangen met de ontginningsfase en het gebruik als veenweidegebied. Daarnaast bestaat de kans dat langs de Amstelveenseweg sporen liggen van bewoning. Deze kunnen net als de ontginningen uit de 11e-12e eeuw dateren, en bestaan naar verwachting uit diverse structuren zoals ophogings- en afvallagen, resten van houten en stenen bebouwing en losse vondsten.

Op basis van de verwachtingen is een archeologische beleidskaart opgesteld. Voor de oranjevlakken op deze kaart geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of ondieper dan de 20e-eeuwse ophoging (2,5 meter). Voor het blauwe vlak geldt een uitzondering van de verplichting tot archeologisch veldonderzoek bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 2.500 m2. Voor het overige plangebied geldt een vijrstelling van archeologisch veldonderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0041.jpg"

Afbeelding 7-1: Archeologische beleidskaart

Conclusie:

De monumenten en de panden in de welstandsorde 1 en 2 worden in het bestemmingsplan aangewezen als Waarde - cultuurhistorie. Dit geldt niet voor het Park Schinkeleilanden, waarvan de bescherming door middel van de bestemming Hoofdgroenstructuur wordt geregeld.

De gebieden waarvoor archeologisch onderzoek vanaf een bepaalde planomvang is verplicht worden door middel van een Waarde - archeologie op de plankaart aangeduid. Daarmee biedt het bestemmingsplan bescherming aan deze gebieden.

Hoofdstuk 8 Milieu

8.1 Bodem

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden verricht naar de kwaliteit van de bodem. Wanneer een bestemmingsplan betrekking heeft op vastlegging van een bestaande situatie is in beginsel geen bodemonderzoek noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een consoliderend plan en is in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied.

Opgemerkt wordt dat in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is om te bouwen.

Bodemkwaliteit

Ten aanzien van het plangebied kan worden opgemerkt dat grote delen van het gebied reeds zijn gesaneerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0042.png"

Afbeelding 8-1 Bodemkwaliteit

8.2 Water

Het plangebied ligt in twee beheersgebieden, te wegen AGV/Waternet en Rijnland. Met voorliggend bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waardoor het percentage verharding niet zal toenemen. Binnen het plangebied zijn peilvakken, gemalen en sluizen aanwezig.

8.2.1 Waterparagraaf Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

Waterkeringen

In het plangebied bevindt zich een secundaire indirecte verholen waterkering. Binnen het bestemmingsplangebied volgt deze waterkering de Amstelveenseweg tussen het Stadionplein en het Noorder Amstelkanaal. Op de verbeelding zijn de kern- en beschermingszones van deze waterkering opgenomen als dubbelbestemming. Voor werkzaamheden binnen de zoneringen van deze waterkering moet in de meeste gevallen vergunning worden verleend door Waternet. In het kader van het bestemmingsplan vinden geen wijzigingen plaats binnen de zoneringen van de waterkering.

Waterberging

Bij een toename van het oppervlakte verharding van 1.000 m² of meer dient de toename aan verharding gelet op de Keur 2011 te worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging. Demping van oppervlaktewater moet voor 100% worden gecompenseerd. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden.

In het kader van dit bestemmingsplan is geen sprake van demping of toename van de verharding.

Mogelijk zal watercompensatie plaatsvinden in het plangebied. In hoofdstuk 4 is hier reeds dieper op ingegaan.

Waterkwaliteit

  • Gebruik materialen: Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom niet toegestaan;
  • Riolering, hemelwaterafvoer: Schoon hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater via een vegetatiedak. Het aanleggen van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan.

Grondwaterzorg

Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet vaak met geohydrologisch onderzoek zijn aangetoond dat wordt voldaan aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechterd. In overleg met Waternet kan

worden bepaald of en zo ja wat voor geohydrologisch onderzoek nodig is voor concrete ondergrondse ontwikkelingen. De grondwaternorm voor nieuw te realiseren bouwlocaties is vastgesteld in het Plan gemeentelijke watertaken en luidt: "Daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan". Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter.

  • Kelders en parkeergarages: Kelders, parkeergarages en andere ondergrondse bouwwerken moeten waterdicht worden uitgevoerd. Ondergrondse werken mogen een vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater niet belemmeren. Op voorhand dient door de initiatiefnemer aannemelijk worden gemaakt dat de ondergrondse constructie geen nadelige gevolgen heeft op de grondwaterstanden in de omgeving. Dit kan middels een geohydrologisch onderzoek. De resultaten van het onderzoek moeten beschikbaar worden gesteld het stadsdeel, welke advies kan inwinnen bij Waternet. In dit bestemmingsplan is ondergronds bouwen toegestaan na een wijziging van het bestemmingsplan. Eén van de voorwaarden daarbij is dat ondermeer de diensten die zijn belast met het waterbeheer, geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling. Voor wat betreft het grondwater zal het stadsdeel in eerste instantie de ontwikkeling beoordelen, al dan niet na advies van Waternet. Indien het een ontwikkeling betreft die betrekking heeft op het waterbeheer en de gemeentelijke watertaken, dan zal Waternet de ontwikkeling beoordelen. Op deze wijze zijn de waterhuishoudkundige belangen geborgd.
  • Drainage: Het aanbrengen van drainage is niet toegestaan vanwege de kans op verstoppingen en het permanent lozen op het oppervlaktewater. Waternet adviseert om het bouwplan op te hogen of grondverbeteringsmaatregelen toe te passen.

Nautiek

Waternet heeft namens de gemeente Amsterdam het nautische toezicht in de Amsterdamse grachten en vaarten. Bij de plannen langs het IJ en Noordzeekanaal dient rekening te worden gehouden met de taak van Waternet (voormalig BBA) voor het bevorderen van een veilige, vlotte en doelmatige afwikkeling van het scheepvaartverkeer. Een nautisch advies zal dan ook worden opgevraagd bij Waternet.

8.2.2 Waterparagraaf Hoogheemraadschap Rijnland

In het kader van de watertoets is via www.dewatertoets.nl het Hoogheemraadschap van Rijnland op de hoogte gebracht van het plan. Dit bestemmingsplan betreft uitsluitend functiewijzigingen van bestaande bebouwing, waarbij geen fysieke aanpassing ten opzichte van het bestaande plan worden mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van uitbreiding van de lozing (huishoudelijk of bedrijfsmatig) in het gebied groter dan 30 vervuilingseenheden en in of rondom het plangebied is geen sprake van water- of grondwateroverlast. Vernieuwing van de riolering maakt geen onderdeel uit van het plan. Daarmee heeft het Hoogheemraadschap aangegeven dat geen sprake is van een waterbelang. Het hoogheemraadschap gaat dan ook akkoord met het plan.

8.3 Natuur

Natuurbeschermingswet

In de Natuurbeschermingswet wordt de gebiedsbescherming voor natuur geregeld in Nederland. De wet is gebaseerd op de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De wet is gericht op het instandhouden van de vogelstand en van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. Vanuit de Europese afspraken zijn ook gebieden aangewezen die via deze richtlijnen (en de Nederlandse Natuurbeschermingswet), de zogenaamde Natura 2000-gebieden. In het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig.

Er komt geen ecologische hoofdstructuur voor in het plangebied, zowel niet op provinciaal niveau als op gemeentelijk niveau. Wel maakt een deel van het gebied deel uit van de Hoofdgroenstructuur.

Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet is gericht op de soortenbescherming voor natuur in Nederland. Op grond van de Flora en Faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen.

Onderzoek

In het kader van dit bestemmingsplan is een Natuuronderzoek uitgevoerd door het Beleidsteam Stad van de Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam (2012). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 Natuurwaardenonderzoek bij deze toelichting. Uit het onderzoek komt naar voren dat florasoorten uit Tabel 2 van de Flora- en faunawet voorkomen, namelijk de Tongvaren en de Steenbreekvaren, alsmede twee huismussenkolonies in de buurt van het plangbied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0043.png"

Afbeelding 8-2: voorkomende soorten in en rond het plangebied

De volgende soorten worden in het gebied verwacht:

Soorten Ontheffing nodig
Zoogdieren Bosmuis, huispitsmuis, egel en vleermuis. Uitsluitend indien uit nader onderzoek in het kader van mogelijke toekomstige ontwikkeling blijkt dat verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn.
Broedvogels Huismus, heggenmus, merel, zanglijster, ekster, zwarte kraai, houtduif, koolmees, pimpelmees, staartmees en grote bonte specht. Uitsluitend indien uit nader onderzoek in het kader van mogelijke toekomstige ontwikkeling blijkt dat nesten van huismussen aanwezig zijn.
Dagvlinders In het bestemmingsplangebied zijn de gewone stadsoorten als klein koolwitje, groot koolwitje, klein geaderd witje, atalanta, kleine vos en citroenvlinder te verwachten. Nee.
Planten Steenbreekvaren en tongvaren. Nee, mits de gedragscode van Amsterdam wordt toegepast.

Het Olympisch Stadion en omliggende bebouwing en de woningen ten noorden van de tramremise zijn potentiële nestlocaties voor vleermuizen. Om daadwerkelijk vast te kunnen stellen of vleermuizen op de daarvoor geschikt geachte locaties in het plangebied voorkomen moet er bij een geplande ruimtelijke ontwikkeling (sloop en/of renovatiewerkzaamheden) een vleermuisonderzoek worden uitgevoerd conform het Vleermuisprotocol van 2012.

In het bestemmingsplangebied zijn geen nesten waargenomen van vogels waarvan het nest het gehele jaar rond is beschermd. Wel zijn twee mussenkolonies in de nabije omgeving van het plangebied waargenomen. Een deel van het plangebied is echter wel geschikt voor huismussen en voor gierzwaluwen. Het kan zijn dat deze hier in de toekomst gaan nesten, daarom dient dit bij een geplande ruimtelijke ontwikkeling in de toekomst nader te worden onderzocht. Het is in deze periode van het jaar namelijk niet vast te stellen of gierzwaluwen in het plangebied voorkomen.

In het kader van het bestemmings is momenteel geen ontheffingsaanvraag nodig gezien het conserverende karakter hiervan. Indien in de toekomst een ruimtelijke ingreep wordt toegepast binnen dit bestemmingsplangebied, dan kan men met behulp van dit document nagaan welke consequenties dat heeft met betrekking tot de Flora- en faunawet.

De hierboven genoemde plantensoorten bevinden zich in Tabel 2. Dit houdt in dat bij ruimtelijke ingrepen, zoals bijvoorbeeld het restaureren of slopen van de betreffende kademuren, de Gedragscode van Amsterdam kan worden toegepast. Indien deze wordt toegepast dan is de aanvraag van een ontheffing niet noodzakelijk. Mocht dit wegens omstandigheden niet mogelijk zijn dan is de aanvraag van een ontheffing wel nodig.

Conclusie

Voor het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. is, gezien het conserverende karakter, geen nader onderzoek in het kader van de Flora en Faunawet vereist. Het gebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur.

Ecologische structuur Amsterdam

In de Structuurvisie Amsterdam is de ecologische structuur voor Amsterdam opgenomen. De Ringeweg A10, die aan de zuidzijde van het plangebied loopt, en de Schinkel zijn in de Strcutuurvisie opgenomen als 'secundaire verbindingen'.

Amsterdam wil de ecologische structuur respecteren en in overleg met de betrokken stadsdelen en taludbeheerders verder verbeteren. Daarom wordt de ecologische structuur van Amsterdam nader uitgewerkt in een ecologische visie.

De ecolgische hoofdstructuur kan worden verstevigd door ook in de stad taluds van wegen en spoorbanen zo in te richten dat deze aantrekkelijk zijn voor kleine dieren. Daarnaast zorgt dit netwerk voor hogere natuurwaarden in de parken en woonwijken, omdat planten en dieren vanuit de grote groengebied diep in de stad kunnen doordringen. Dit netwerk kan pas goed functioneren als de benodigde knelpunten worden opgelost. Vaak zijn dat onderdoorgangen van grote infrastructuur waar de groene taluds ruw worden onderbroken. Binnen het plangebied zijn dergelijk barrières niet aanwezig.

Gemeentelijke Gedragscode Flora- en Faunawet (2009)

Voor de gehele gemeente Amsterdam geldt de in 2009 vastgestelde 'Gedragscode voor het zorgvuldig handelen bij ruimtelijke ontwikkeling en bestendig beheer en onderhoud'. De gedragscode is geldig vanaf 18 december 2009 tot en met 18 december 2014. In de gedragscode worden de voorzorgsmaatregelen beschreven die erop zijn gericht de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten die binnen haar gemeente grenzen voorkomen, bij het uitvoeren van werkzaamheden te handhaven dan wel te versterken.

Met de gedragscode voldoet de gemeente aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 16c van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten Flora- en faunawet. De gedragscode is van toepassing op alle medewerkers van de gemeente Amsterdam die zelf of samen met andere werkzaamheden uitvoeren of die daartoe opdracht geven aan derden. Deze derden verklaren bij hun werkzaamheden de Gedragscode flora en fauna van de gemeente Amsterdam te onderschrijven en te volgen.

De gedragscode heeft betrekking op plannen en projecten die in opdracht van of door de gemeente Amsterdam worden voorbereid en uitgevoerd. De gedragscode betreft:

  • De voorbereiding en uitvoeren van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling;
  • Het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen plant- en diersoorten, die genoemd worden in de Checklijst beschermde soorten in de Gemeente Amsterdam, de Handleiding Flora- en faunawet en ruimtelijke planvorming en het Soortenbeleid Gemeente Amsterdam en bijbehorende doelsoortenlijst. Voor bepaalde soorten is ontheffing van de Flora- en faunawet vereist. Als de gedragscode wordt gevolgd, geldt voor een aantal soorten dat geen ontheffing nodig is.

8.4 Luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. betreft een conserverend plan, waarin weinig nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. De bestaande functies worden positief bestemd in het plan. Eventuele functiewijzigingen die in het plangebied worden mogelijk gemaakt leiden niet tot een toename van verkeer en daarmee tot een toename van de uitstoot van fijnfstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).

In het bestemmingsplan wordt de mogelijkheid opgenomen maximaal twee van de Tripolis kantoorgebouwen in het plangebied om te vormen tot hotel en/of studentenwoningen. Deze mogelijkheid wordt via een wijzigingsbevoegdheid geboden. Ten behoeve van deze omvorming is onderzocht in hoeverre de luchtkwaliteit ter plaatse van deze kantoren zodanig is dat het realiseren van studentenwoningen daardoor wordt beperkt. Hiervoor is gebruik gemaakt van de Monitoringstool voor de in Nederland meest kritische stoffen (NO2 en PM10).

De conclusie van het onderzoek luidt dat vanuit de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor het realiseren van de studentenwoningen in de kantoorgebouwen.

Wettelijk kader Luchtkwaliteit

Algemeen

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen.

In titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 Wm opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen. De volgende AMvB's en regelingen zijn of kunnen relevant zijn bij luchtkwaliteitonderzoeken:

  • AMvB en Regeling niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling projectsaldering 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • Besluit Gevoelige bestemmingen.

Grenswaarden

De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt.

Het NSL heeft de onderbouwing geleverd voor de verkregen derogatie (of: uitstel) dat aan Nederland door de Europese Unie is verleend om te voldoen aan de grenswaarden. Tot het moment dat de derogatietermijn is verstreken (zie tabel 2.1) wordt getoetst aan verhoogde grenswaarden, zoals deze zijn gesteld in het Besluit derogatie (luchtkwaliteitseisen). Dit betekent dat voor stikstofdioxide tot 1 januari 2015 in heel Nederland een norm geldt van 60 ìg/m3 (met uitzondering van de agglomeratie Heerlen/Kerkrade) en dat voor fijn stof tot 11 juni 2011 voor een groot aantal agglomeraties een norm geldt van 48 ìg/m3. De gemeente Amsterdam valt hieronder. Binnen de gemeente geldt derhalve tot 11 juni 2011 een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 48 ìg/m3.

In tabel 8.1 zijn de grenswaarden weergegeven.

Tabel 8.1: Grenswaarden met ingang van 1 augustus 2009

Component Concentratiesoort Grenswaarden in ìg/m3 geldend op *) Toegestane aantal overschrijdingen per jaar
01-08-2009 11-06-2011 01-01-2015
Fijn stof (PM10) jaargemiddelde
24-uursgemiddelde
48*
75
40
50
40
50
-
35
Fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde - - 25
Stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde
uurgemiddelde
60
300
60
300
40**
200**
-
18
Koolmonoxide (CO) 8- uurgemiddelde 10.000 10.000 10.000
Lood (Pb) jaargemiddelde 0,5 0,5 0,5
Zwaveldioxide (SO2) 24-uursgemiddelde
uurgemiddelde
125
350
125
350
125
350
Benzeen (C6H6) jaargemiddelde 10 5 5

* Buiten de zone "midden" en de agglomeraties Amsterdam/Haarlem, Rotterdam/Dordrecht en Utrecht is deze grenswaarde 40 ìg/m3.

** In de agglomeratie Heerlen/Kerkrade is deze grenswaarde al op 01-01-2013 van kracht.

Naast grenswaarden zijn er voor de stoffen benzo(a)pyreen, ozon, arseen, cadmium en nikkel richtwaarden opgenomen in bijlage 2 van de Wm. Richtwaarden geven een kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat zo veel mogelijk moet zijn bereikt. De verwachting is dat de richtwaarden voor deze stoffen nergens in Nederland worden overschreden.

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit bij wegen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) het meest kritisch. Bij deze stoffen is de kans het grootst dat een grenswaarde wordt overschreden. Voor de overige stoffen waarvoor in bijlage 2 van de Wm grenswaarden zijn opgenomen (koolmonoxide, zwaveldioxide, lood en benzeen), is, voor zover relevant voor het wegverkeer, het verschil tussen de grenswaarde en de som van de bijdrage van het wegverkeer en de achtergrondconcentratie zo groot, dat overschrijding van de hiervoor geldende grenswaarden redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

PM2,5

Ten aanzien van PM2,5 dient daarnaast te worden opgemerkt dat de beschikbare cijfers en onderzoeksmethoden op dit moment nog met te veel onzekerheden omgeven zijn om een goede berekening uit te kunnen voeren voor PM2,5. Vanaf 2015 geldt er voor PM2,5 een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 25 ìg/m3. Het Milieu en Natuurplan Bureau (MNP) stelt dat 'als vanaf 2011 aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, dan wordt naar verwachting ook aan de grenswaarde voor PM2,5 voldaan'.

Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project/plan draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 ìg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 ìg/m3 toenemen. In de onder het Besluit NIBM vallende Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is tot slot een aantal categorieën van plannen (projecten) opgenomen waarvoor tot een bepaalde omvang zonder meer geldt dat deze plannen niet in betekenende mate bijdragen. Blijft de ontwikkeling binnen de voor deze categorieën opgenomen grenzen, dan is het project per definitie niet in betekenende mate, hoeft dit niet met berekeningen te worden aangetoond en hoeft ook in dat geval verder geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden. Hiertoe is vastgelegd met welke (standaard)rekenmethode gerekend moet worden. Hierbij wordt grofweg een verdeling gemaakt in wegen in stedelijk gebied (SRM1), buitenstedelijke wegen (SRM2) en industriële bronnen (SRM3).

Voor het berekenen van de luchtverontreiniging ten gevolge van wegverkeer zijn er twee standaardrekenmethoden (SRM1 en SRM2). De eerste (SRM1) wordt gebruikt als sprake is van de volgende randvoorwaarden:

  1. 1. de weg ligt in een stedelijke omgeving;
  2. 2. de maximale rekenafstand is de afstand tot de bebouwing, met een maximum van 30 of 60 meter ten opzichte van de wegas (afhankelijk van het wegtype);
  3. 3. er is niet of nauwelijks sprake van een hoogteverschil tussen de weg en de omgeving;
  4. 4. langs de weg bevinden zich geen afschermende constructies;
  5. 5. de weg is vrij van tunnels.

Beoordelingslocaties

In de Rbl2007 is ook vastgelegd op welke plaatsen geen beoordeling van de luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden. Dit wordt beschreven in het zogenaamde toepasbaarheidsbeginsel. Dit is onder andere het geval in gebieden in de buitenlucht waartoe leden van het publiek normaliter geen toegang hebben, op een arbeidsplaats als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en op de rijbaan en op de middenberm van een weg.

De beoordeling van de concentraties luchtverontreinigende stoffen dient plaats te vinden op maximaal 10 meter van de wegrand. Indien de rooilijn van de naastgelegen bebouwing binnen deze 10 meter is gelegen dient de afstand tot de bebouwing aangehouden te worden, zie afbeelding 8-3. Het gekozen beoordelingspunt dient representatief te zijn voor een wegdeel van ten minste 100 meter lengte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0044.png"

Afbeelding 8-3: Te hanteren afstanden voor NO2 en PM10

Op locaties waar de luchtkwaliteit beoordeeld dient te worden, wordt deze beoordeeld op plaatsen waar significante blootstelling van mensen plaatsvindt. Hierbij wordt gekeken naar het zogenaamde blootstellingscriterium. Het gaat om blootstelling gedurende een periode, die in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarde (jaar, etmaal, uur) significant is. Dit betekent onder meer dat op een plaats waar een burger langdurig wordt blootgesteld getoetst moet worden aan de jaargemiddelde grenswaarden (onder meer bij woningen). Op een plaats waar sprake kan zijn van een kortdurende blootstelling moet bijvoorbeeld getoetst worden aan de norm voor de uurgemiddelde concentratie NO2. Dit is onder meer het geval bij stations, haltes voor het openbaar vervoer en parkeerterreinen.

Zeezoutcorrectie

Concentraties van zwevende deeltjes (PM10) die zich van nature in de lucht bevinden en niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens mogen bij toetsing aan de grenswaarden buiten beschouwing worden gelaten. Per gemeente is een aftrek voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof gegeven.

Uurgemiddelde concentraties NO2 en 24-uursgemiddelde concentraties PM10

Voor toetsing aan het aantal maal overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde NO2 en de 24-uursgemiddelde grenswaarde PM10 kan gebruik gemaakt worden van (statistische) relaties, op basis van metingen van het RIVM, tussen het aantal overschrijdingen en de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10. Deze relaties zijn vastgelegd in de Rbl2007.

Ten aanzien van het aantal maal overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde NO2 kan uit de in de Rbl2007 vastgelegde relaties onder meer worden opgemaakt dat het toegestane aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie NO2 van 200 ìg/m3 niet wordt overschreden indien de berekende jaargemiddelde concentratie NO2 lager is dan 82 ìg/m3. Uit de genoemde regeling blijkt daarnaast dat het toegestane aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 van 50 ìg/m3 niet wordt overschreden indien de jaargemiddelde concentratie PM10 (zonder de correctie voor zeezout) niet hoger is dan 32,5 ìg/m3

Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam

Deze stedelijke richtlijn heeft het college van B&W in december 2009 vastgesteld. Het belangrijkste uitgangspunt in de richtlijn is dat bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal binnen een afstand van 50 meter (gemeten van de rand van de weg) geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd.

Op 27 september 2011heeft het dagelijks bestuur van Stadsdeel Zuid ervoor gekozen om de Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit (niet bindend voor stadsdelen), welke voorziet in een minimumafstand voor gevoelige voorzieningen van 50 meter tot 50 km/u-wegen, niet van toepassing te verklaren voor Stadsdeel Zuid. Een contour van 50 meter rondom de 50 km/u-wegen zou namelijk teveel vestigingsmogelijkheden van maatschappelijk belangrijke voorzieningen ontnemen.

Conclusie

Aangezien het bestemmingsplan conserverend van aard is en de beperkte wijzigingen (studentenhuisvesting) niet beperkt worden door de luchtkwaliteit, vormt dit aspect geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

8.5 Geluid

Wettelijk kader

In de Wet geluidhinder zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. In de Wet geluidhinder is het begrip zone geïntroduceerd om de kans op geluidoverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Een zone kan worden gezien als een aandachtsgebied voor geluid langs of rond een geluidsbron, waarbinnen gestreefd moet worden naar een akoestisch optimale situatie.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet de aandacht worden gericht op geluidsgevoelige functies en dienen daarvoor geldende grenswaarden in acht te worden genomen. Daarbij is sprake van een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens, de maximale grenswaarde. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften. Het bevoegd gezag kan ook een zogenaamde hogere grenswaarde dan de voorkeursgrenswaarde vaststellen. Die vast te stellen hogere waarden mogen niet hoger zijn dan de maximale grenswaarden.

Slechts in onderstaande gevallen kan gemotiveerd, en zo min mogelijk, gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om hogere grenswaarden vast te stellen voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten:

  • Indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige objecten tot de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn.
  • Indien geluidsmaatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeers- en vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoet.

Onderzoek

Weg- en railverkeer

Ten behoeve van het weg- en railverkeer is door Cauberg-Huygen een onderzoek uitgevoerd naar geluid als gevolg van weg- en railverkeer. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de 48 dB geluidzone auto(snel)weg en de geluidzone rail. Binnen deze zones is akoestisch onderzoek voor geplande nieuwe geluidgevoelige objecten (zoals woningen, scholen en medische voorzieningen) verplicht. Hetzelfde geldt voor de 50 km weg Amstelveenseweg.

Het bestemmingsplan is conserverend maar biedt de mogelijkheid om huidige niet-geluidsgevoelige objecten om te zetten naar geluidsgevoelige functies zoals woningen, of kinderopvang/bso. Voor het gehele plangebied is daarom akoestisch onderzoek verricht. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

Voor een groot aantal locaties is gebleken dat niet aan de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai kan worden voldaan (voor de lokale wegen). Onderzocht is of voor deze locaties een hogere grenswaarde op grond van hoofdstuk 3 Besluit Geluidhinder jo. artikel 110a lid 1 en 3 Wet geluidhinder kan worden vastgesteld. Daarnaast is er tevens een groot aantal locaties, waarvoor geen hogere grenswaarde vastgesteld kan worden, aangezien deze de hoogst toelaatbare geluidsbelasting overschrijden. Naar aanleiding van het onderzoek is in het bestemmingsplan een aantal maatregelen getroffen om nieuwe geluidbelaste gevoelige bestemmingen te beschermen dan wel te voorkomen. In het bestemmingsplan is voor verschillende gebouwen een dove gevel voorgeschreven. Waar deze dove gevel wordt voorgeschreven, wordt tevens de hoogste te verlenen grenswaarde verleend voor deze panden.

In bijlage 4 bij de toelichting is het Besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder opgenomen, alsmede het daaraan ten grondslag liggende akoestisch onderzoek.

Het plangebied ligt buiten de geluidszone van het bedrijventerrein Schinkel. Binnen het plangebied komt geen gezoneerde bedrijvigheid voor.

Amsterdams geluidbeleid

Op 13 november 2007 heeft het college van B&W nota “Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid” vastgesteld, die naar aanleiding van de nieuwe Wet geluidhinder is aangepast. Met het dit besluit wordt geregeld dat de bevoegdheid voor het vaststellen van hogere grenswaarden per 1 januari 2008 wordt doorgeschoven naar de stadsdelen onder de voorwaarde dat de stadsdelen wel gehouden zijn aan het Amsterdamse geluidbeleid en dat het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) om advies wordt gevraagd.

Het geluidbeleid zoals verwoord in de nota Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid verschilt principieel niet van het bestaande Amsterdamse beleid. De essentie dat woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben is gehandhaafd. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het hogere grenswaarden besluit een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit, zoals opgenomen in Bouwbrief 2005-15 van de gemeente Amsterdam.

Bij de vaststelling van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden.

8.6 Externe Veiligheid

8.6.1 Algemeen

De circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (RNVGS) schrijft via paragraaf 6.1.2 voor dat bij een ruimtelijk besluit getoetst moet worden aan de normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico indien het besluit betrekking heeft op een plan binnen 200 meter vanaf de infrastructuur waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

8.6.2 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Er is overlap tussen de 200 meter-zone van de A10 en het plangebied Olympisch stadion e.o. Binnen deze zone kunnen ruimtelijke ontwikkelingen effect hebben op het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Bij het Basisnet Weg gelden de afstanden die in bijlage 5 bij de circulaire RnVGS zijn opgenomen. Voor wegvak N12 (het relevante wegvak van de A10-zuid) is in de bijlage de afstand 0 meter vermeld. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor het bestemmingsplan en er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde.

Groepsrisico

Er is overlap tussen de 200 meter-zone van de A10-zuid en het plangebied Olympisch Stadion e.o.. Binnen deze zone kunnen ruimtelijke ontwikkelingen effect hebben op het groepsrisico. Uit de berekeningen voor Basisnet blijkt dat het groepsrisico langs de A10-zuid de oriëntatiewaarde overschrijdt. Het conserverende plan zal niet leiden tot hogere personendichtheden dan welke op basis van het vigerende plan reeds mogelijk zijn. Het groepsrisico zal niet toenemen door het plan. Omdat er echter reeds in de huidige situatie een overschrijding van de oriëntatiewaarde is, moet het bevoegd gezag in de toelichting op het plan een verantwoording voor het groepsrisico opnemen.

8.6.3 Verantwoording groepsrisco weg

De hoogte van het groepsrisico


Langs de A10-zuid wordt met de bestaande en de toekomstige bebouwing de oriëntatiewaarde voor het grooepsrisico overschreden. De hoogte van het groepsrisico wordt in Amsterdam bepaald door de vervoersstromen LPG in combinatie met de dichte bebouwing. Het risico is het hoogst binnen de 100% letaliteitsgrens van ongevallen met LPG (80 meter vanaf de rand van de infrastructuur). In dit gebied wordt in de modellen verondersteld dat alle aanwezigen komen te overlijden, zowel binnen als buiten de gebouwen. Buiten de 100% letaliteitsgrens wordt verondersteld dat mensen in gebouwen beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeval met LPG.


Het plangebied Olympisch Stadion e.o. heeft overlap met de zones voor 100%-letaliteit en 1%-letaliteit. Het plan zal - vanwege het conserverende karakter - niet leiden tot hogere personendichtheden dan welke op basis van het vigerende plan reeds mogelijk zijn. Het groepsrisico zal derhalve niet toenemen als gevolg van het plan.


Risicoreducerende maatregelen


Met betrekking tot de risico's langs de A10-west en de A10-zuid zijn reeds bronmaatregelen genomen. In het kader van het Basisnet Weg is overeenstemming bereikt met het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) dat de risico's langs de A10 west en zuid moeten worden gereduceerd. De aanleg van de Westrandweg biedt hiervoor een mogelijkheid. De A10-west en -zuid kunnen dus worden ontlast na aanleg van de WRW (2012). Indien vervolgens blijkt uit monitoring dat de risico's hier niet dalen tot een aanvaardbaar niveau, worden nadere maatregelen getroffen om de risico's te reduceren. Hierbij valt te denken aan gedwongen routering van gevaarlijke stoffen. Eventuele maatregelen worden getroffen in overleg tussen het ministerie van I&M en Amsterdam.


Na realisatie in 2019 van het dokmodel loopt de A10 ter hoogte van de Zuidas deels ondergronds. LPG-wagens mogen dan geen gebruik meer maken van de A10 zuid en het transport van gevaarlijke stoffen zal hier dan niet meer plaatsvinden.


Vanuit dit toekomstperspectief worden de huidige overschrijdingen van het groepsrisico langs de A10-zuid aanvaardbaar geacht.


Zelfredzaamheid en hulpverlening

De mate van zelfredzaamheid wordt bepaald aan de hand van de mate waarin mensen zelfstandig kunnen besluiten te vluchten en tevens in staat zijn te vluchten. Kinderen, ouderen en minder validen zijn voorbeelden van verminderd zelfredzame mensen. Het plan maakt geen objecten mogelijk die specifiek zijn bestemd voor verminderd zelfredzame personen.


De hulpverlening moet rekening houden met de effecten die kunnen ontstaan als gevolg van een ongeval met een tankwagen gevuld met gevaarlijke stoffen. De voor de hulpverleningrelevante scenario's zijn:


1. Explosie van een LPG tankwagen (BLEVE).

2. Ontsteken van een wolk LPG (Wolkbrand).
3. Vrijkomen van een giftige wolk acrilnitril (Giftige wolk).


Een rapport van de Brandweer Amsterdam-Amstelland d.d. 18 oktober 2012 met een overzicht van de diverse risicocontouren in het plangebied is bijgevoegd als bijlage 7. Daarnaast is door de gemeente Amsterdam Dienst Milieu en Bouwtoezicht een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd, dit is terug te vinden in bijlage 6.

Resultaten onderzoek risicobedrijven

Er bevindt zich nabij het plangebied een risicovol Bevi-bedrijf, te weten een LPG-tankstation aan de Havenstraat 7. De maximale LPG-doorzet van dit tankstation is (nog) niet vastgelegd in de milieuvergunning, zodat er bij het bepalen van de risico's vanuit gegaan moet worden dat de doorzet meer dan 1000 m3 LPG per jaar kan bedragen.

Plaatsgebonden risico LPG-tankstation

Bij het vaststellen van bestemmingsplannen dient voor LPG-tankstations te worden voldaan aan de bepalingen van het Bevi en de risicoafstanden uit de Revi. Het vaststellen van een bestemmingsplan wordt in principe op grond van het Bevi gezien als een nieuwe situatie, ook al wordt feitelijk de bestaande situatie vastgelegd (conserverend bestemmingsplan). Voor nieuwe situaties bij LPG-tankstations met een maximale LPG-doorzet groter dan 1000 m3/jaar zou voor PR 10-6 dus in principe een afstand van 110 meter gelden. Binnen deze afstand van het LPG-tankstation (maar net op de rand) bevinden zich de gedeelten van twee kwetsbare objecten, namelijk de woningen van Karperstraat 1 en Karperweg 11. Door de aanwezigheid van deze woningen kan het plan in eerste instantie niet voldoen aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. In de dichte nabijheid van het LPG-tankstation bevindt zich Heliomare. Deze zorginstelling valt net buiten de contour van het plaatsgebonden risico.

De opslag van LPG is echter veiliger geworden, omdat er onder andere hittebestendige coatings op de tankauto's zijn aangebracht. Daarom kunnen ook voor nieuwe situaties de kleinere risicoafstanden die gelden voor bestaande situaties worden gebruikt. Er is inmiddels jurisprudentie waaruit blijkt dat het bevoegd gezag bij de bepaling van de risico's er inderdaad vanuit mag gaan dat inmiddels alle LPG-tankauto's zijn voorzien van een hittewerende coating, waardoor de risico's zijn afgenomen (zie o.a. uitspraak 201103963/1/H1 d.d. 14/12/2011). De PR-afstanden voor bestaande situaties heeft men hier reeds op gebaseerd.

Voor dit LPG-tankstation is de afstand voor PR 10-6 in een bestaande situatie gelijk aan 40 meter. Indien wordt getoetst aan deze afstand kan het plan voldoen aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico: binnen deze afstand zijn geen kwetsbare objecten aanwezig of bestemd.

Met betrekking tot de aanwezigheid van kwetsbare objecten binnen een afstand van 110 meter (PR 10-6 voor nieuwe situatie's) van een LPG-tankstation, in dit geval de woningen van Karperstraat 1 en Karperweg 11, schrijft het ministerie van I&W als volgt:

"… wordt geadviseerd om bij het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan, waarbij binnen 110 meter vanaf het vulpunt van een LPG-tankstation geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, de bestaande situatie positief te bestemmen, mits de afstanden tussen het LPG-tankstation en een kwetsbaar object groter zijn dan de afstanden uit tabel 2 en tabel 2a voor bestaande situaties van bijlage 1 bij de Revi."Er wordt voldaan aan de eis van I&M; de afstand tot de kwetsbare objecten is immers groter dan 40 meter. In het bestemmingsplan is geregeld dat binnen 110 meter van het vulpunt van het tankstation geen nieuwe (kwetsbare) ontwikkelingen mogelijk zijn. Er kunnen binnen deze zone geen extra woningen worden gerealiseerd bovenop het bestaande aantal woningen.

Verantwoording groepsrisico ingevolge artikel 13 Bevi

Het huidige en toekomstige groepsrisico

Ten aanzien van het verantwoorden van het groepsrisico geldt een invloedsgebied met een afstand van 150 meter vanaf het vulpunt. Dit invloedsgebied overlapt voor een klein gedeelte het plangebied.

Het groepsrisico is in 2009 berekend door de Dienst Milieu en Bouwtoezicht op basis van toen aanwezige bebouwing. Het groepsrisico als gevolg van het LPG-tankstation aan de Havenstraat ligt iets boven de oriëntatiewaarde in verband met de vele bebouwing op en rond het LPG-tankstation.

Het nieuwe bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen extra bebouwing mogelijk. Gelet op het gelijk blijven van de bebouwingsdichtheden, bebouwingshoogten en de gelijkblijvende bestemmingen van het plangebied zullen de personendichtheden niet toenemen. Het groepsrisico ligt dus iets boven de oriëntatiewaarde maar neemt niet toe als gevolg van het plan Ontwerpbestemmingsplan Olympisch Stadion e.o.. Overigens zal naar hoge waarschijnlijkheid het LPG-tankstation verdwijnen als gevolg van de herontwikkeling van het Havenstraatterrein.

Bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen

Het groepsrisico ligt iets boven de oriëntatiewaarde, maar het plan heeft geen invloed op het groepsrisico. Het bevoegd gezag beoordeelt de situatie vanuit risico-oogpunt als aanvaardbaar. Ruimtelijke maatregelen of voorschriften om het groepsrisico verder te beperken worden daarom binnen het ruimtelijk plan niet noodzakelijk geacht. In de milieuvergunning van het LPG-tankstation moeten op grond van verplichtingen uit het Bevi nog enkele maatregelen opgenomen worden om de risico's en de risicocontouren te verkleinen. De maximale doorzet van LPG per jaar, die nu nog meer dan 1000 m3 per jaar kan zijn, zal dan worden verkleind. Inmiddels is de procedure gestart om (in het milieudeel van de Wabo-vergunning) de doorzet juridisch terug te brengen naar minder dan 1000 m3 per jaar, omdat gebleken is dat de doorzet 536 m3 per jaar bedraagt. Daardoor verkleint de PR risicocontour naar 35 meter. Het verminderen van de doorzet zal ook een gunstige invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico.

Beheersbaarheid en zelfredzaamheid

Binnen het bestemmingsplan zijn het tankstation en nabijgelegen objecten van meerdere kanten goed te benaderen in het geval van een calamiteit. In het invloedsgebied bevinden zich geen gebouwen of functies speciaal bedoeld voor minder zelfredzame personen als kinderen, ouderen of zieken.

De brandweer Amsterdam-Amstelland is heeft advies uitgebracht over het groepsrisico. De brandweer heeft de mogelijkheden of maatregelen voor de verbetering van de beheersbaarheid en zelfredzaamheid beschreven. In haar advies geeft de brandweer een zestal mogelijk te nemen maatregelen, verdeeld over:

  • bronmaatregelen (1 maatregel);
  • effectbeperkende maatregelen (2 maatregelen);
  • zelfredzaamheid (3 maatregelen).

De voorgestelde maatregelen hebben geen ruimtelijke aspect en zijn ze met name gericht op technische en persoonlijke aspecten. Uitzondering hierop is de voorgestelde bronmaatregel, waar geadviseerd wordt dat de verkoop van LPG bij het tankstation wordt beëindigd. Er is een vaststellingsovereenkomst tussen het Stadsdeel en de exploitant van het tankstation, waarin is opgenomen dat de activiteiten beëindigd dienen te zijn op 31 december 2013. Hiermee komt binnen de planperiode een einde aan de activiteiten met een extern veiligheidsrisico en is er geen aanleiding om het bestemmingsplan hierop aan te passen.

8.6.4 Vervoer gevaarlijke stoffen over water

Vanaf industrieterrein Westpoort naar luchthaven Schiphol vindt transport van kerosine plaats door een ondergrondse buisleiding. Indien deze buisleiding defect is, wordt de kerosine over de vaarroute Westpoort-Schiphol vervoerd, waar de Schinkel onderdeel van is. Dit transport vindt incidenteel plaats. De vaarroute is niet aangewezen als transportroute Water van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Daarom zijn er geen risicocontouren voor het plaatsgebonden risico of het groepsrisico van toepassing voor deze vaarweg. Het plan ondervindt dus ook geen beperkingen ten gevolge van deze vaarroute.

8.6.5 Vervoer gevaarlijke stoffen over spoor

Aan de zuidkant (grenzend aan het plangebied) ligt een spoorweg. Over het traject Amsterdam Zuid- Schiphol vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Gezien de beperkingen die de Schipholtunnel met zich meebrengt, zullen ook in de toekomst geen gevaarlijke stoffen over dit traject worden vervoerd. Dit spoortraject leidt derhalve niet tot ruimtelijke beperkingen voor het plan.

8.6.6 Vliegverkeer

Het plangebied is gelegen op enige afstand van de luchthaven Schiphol. In het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) zijn het luchthavengebied en het beperkingengebied vastgesteld. In het besluit zijn de regels omtrent de bestemming en het gebruik van de grond binnen het luchthavengebied en het beperkingengebied opgenomen. De gemeentebesturen zijn verplicht hun bestemmingsplannen in overeenstemming brengen met het LIB.

De regels voor het beperkingengebied kennen verschillende regimes die gelden voor de gronden die op kaarten in bijlage 3AB van het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) zijn aangewezen. Uit deze kaarten blijkt dat het plangebied Olympisch Stadion e.o. geheel buiten de beperkingengebieden ligt. Er zijn dus geen beperkingen ten gevolge van vliegverkeer voor dit bestemmingsplan.

8.7 Parkeren

Parkeren wordt momenteel vastgelegd waar het aanwezig is, middels een aanduiding. Het gaat dan om parkeren dat niet in de openbare ruimte plaatsvindt, maar op eigen terrein (al dan niet binnen de bebouwing). Parkeren wordt ondergronds overal toegestaan, maar alleen in de bestaande kelders en souterrains. Het maken van een kelder ten behoeve van het parkeren is dan alleen wat betreft het bouwen in strijd met het bestemmingsplan, zodat dit met een eenvoudige afwijking snel gerealiseerd kan worden. De parkeernormen die hierbij gehanteerd worden, staan in de nota Parkeren in Zuid. Deze normen gelden alleen voor nieuwe situaties, die in strijd zijn met het bestemmingsplan. In deze nota staan ook de normen voor dit gebied aangegeven. Bij elk toekomstig nieuw bouwplan wordt het verplicht gesteld dat er wordt voldaan aan de normen zoals opgenomen in de nota Parkeren in Zuid.

8.8 Bedrijven En Milieuzonering

8.8.1 Inleiding

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt te functioneren en zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

8.8.2 Systematiek milieuzonering

Om gevoelige bestemmingen in het plangebied toe te kunnen staan dient niet alleen rekening te worden gehouden met de milieuhinder veroorzaakt door reeds bestaande bedrijven, maar ook met de te verwachten milieuhinder van nieuwe functies. Hieronder wordt de methodiek beschreven hoe milieuhinder van nieuwe functies zo veel mogelijk wordt voorkomen dan wel tot aanvaardbaar niveau beperkt. Onderdeel van dit bestemmingsplan is de regeling van milieuhinderlijke activiteiten. De regeling wordt veelal aangeduid met 'bedrijvenregeling', hoewel ook de milieuhinder van andere functies dan bedrijven hiermee wordt geregeld.

Functies worden in alle hedendaagse bestemmingsplannen ingedeeld in hoofdcategorieën (en een aantal subcategorieën) oplopend naarmate de milieuhinder toeneemt. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft aan de hand van de SBI-codes een lijst gemaakt, waarbij de minimum afstanden zijn aangegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geluid, geur, gevaar en stof. De afstanden zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen uit de praktijk. Deze lijst van de VNG is opgenomen in de brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. De aanbevolen afstand tussen een bedrijventerrein en een gemengd gebied neemt toe naarmate op het betreffende terrein bedrijven uit een zwaardere categorie zijn toegestaan:

Categorie Afstand
1 10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter
4.1 200 meter
4.2 300 meter
5.1 500 meter
5.2 700 meter
5.3 1.000 meter
6 1.500 meter

Daarbij moet worden opgemerkt dat de afstandsnormen in de standaard VNG-methodiek zijn gerelateerd aan een 'rustige woonwijk'. Dit omgevingstype 'rustige woonwijk' houdt in dat vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voorkomen. Omdat het gebied een stedelijk gebied betreft zou in dit bestemmingsplan in principe uitgegaan kunnen worden van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging, waar direct naast wonen ook andere functies voorkomen zoals bedrijven, kantoren en verschillende voorzieningen. Om het woon- en leefklimaat van de bestaande woningen te beschermen, zonder dat de milieuruimte van de zittende bedrijven wordt aangetast, wordt in dit bestemmingsplan uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

De VNG-lijst is ook het uitgangspunt voor de lijst die in dit bestemmingsplan is gekoppeld aan alle bestemmingen waarbinnen mogelijk milieuhinderlijke functies zijn toegestaan. Deze Staat van bedrijfsactiviteiten maakt als Bijlage 2 deel uit van de regels van dit bestemmingsplan.

De Staat van bedrijfsactiviteiten geeft naast een algemene milieuhindercategorie per functie ook een indicatie voor de te verwachten verkeersaantrekkende werking, apart voor personen- als goederenverkeer. Naarmate een functie meer personen- respectievelijk goederenverkeer genereert scoort een functie hoger op een schaal van 1 tot en met 3 voor elk van deze factoren.

8.8.3 Milieuzonering in plangebied

Uitgangspunt in het bestemmingsplan is dat de milieuruimte van de aanwezige bedrijven op in en rondom het plangebied moet worden gerespecteerd. Het toevoegen van nieuwe gevoelige functies zal zich daarom moeten schikken naar de vergunde rechten van bedrijven, zodat deze bedrijven geen onnodige belemmeringen opgelegd krijgen. Hiermee zijn de rechten van bestaande milieuhinderlijke bedrijven zeker gesteld. De milieuruimte van de bedrijven is echter niet onbegrensd. In het bestemmingsplan dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook rekening te worden gehouden met de milieubelasting op de nabijgelegen milieugevoelige functies, waaronder de woonbebouwing.

Om inzicht te krijgen in de toekomstige invloed die een functie op de woonomgeving heeft, is per functie de potentiële milieubelasting bepaald. Deze potentiële milieubelasting is een indicatie voor de mogelijke hinder afkomstig van een bepaalde functie. Deze score betreft niet de feitelijke milieuhinder van een concreet geval, maar is gebaseerd op indicatieve gegevens uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf of andere functie, representatief voor die specifieke functie. De werkelijke milieubelasting wordt bepaald door de specifieke activiteiten van een bedrijf of andere functie.

In dit bestemmingsplan worden uitsluitend bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Voorwaarde is wel dat de bedrijven uit deze categorieën in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn voorzien van een 'A' (bedrijf). Het toestaan van een hogere milieucategorie dan 2 is vanwege de afstand tot de dichtstbijzijnde woningbouw niet wenselijk. Met het toestaan van maximaal milieucategorie 2 wordt voldoende ruimte geboden voor de vestiging van stadsverzorgende bedrijven. Dergelijke bedrijven vallen veelal niet in een hogere milieucategorie dan 2. In hogere milieucategoriën vallen omvangrijke bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking en/of een zware milieubelasting. Dergelijke bedrijven passen niet echt op een binnenstedelijk locatie, maar horen eerder thuis op bestemde bedrijventerreinen zoals Schinkel.

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe gevoelige functies toegestaan. Het woon- en leefklimaat van deze functies wordt in het bestemmingsplan beschermd, door voldoende afstand ten opzichte van bedrijven te bewaren.

De reeds aanwezige bedrijven die de maximaal toegestane milieuhindercategorieën overschrijden zijn als uitzondering bestemd.

De toetsing van de hinder van een zich in het bestemmingsplangebied nieuw te vestigen functie zal in eerste instantie door middel van een indicatieve toets aan de Staat van inrichtingen plaatsvinden. Daarbij is de toetsing uit te breiden naar de actuele hinder, met name indien sprake is van een van elders verplaatste functie. Er kan worden bezien of aanvullende eisen gesteld moeten worden en eventueel de afwijkingsregels kunnen worden toegepast op grond waarvan een functie voor wat betreft de milieuhindercategorie lager kan worden ingeschaald.

8.8.4 Conclusie

In het bestemmingsplan wordt door toepassing van milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefmilieu ter plaatse van woningbouw en worden de aanwezige bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

8.9 Milieueffectrapportage

8.9.1 Inleiding

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. De m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan.

Een m.e.r. is een uitgebreide procedure, waarbij een uitgebreid onderzoek (MER) naar de milieueffecten (verkeer, geluid, natuur, water, etc.) wordt uitgevoerd. Een m.e.r.-beoordeling is een toets om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden, waarvoor een m.e.r. nodig is.

In de Besluit m.e.r., die op 1 april 2011 is gewijzigd (zie kader), zijn in de bijlage, onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. De voorgenomen activiteit, de wijzigingsbevoegdheid om de bestemming kantoor te wijzigen in woningen, is niet opgenomen in onderdeel C, wel in onderdeel D onder categorie D 11.2.

Activiteiten Gevallen Besluit
D 11.2 De aanleg, wijziging of ontwikkeling van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1: een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening à het bestemmingsplan

Zou sprake zijn van een "overschrijding" van bovengenoemde drempelwaarden dan is sprake van een m.e.r.-beoordeling.

De ontwikkeling valt echter ruim onder de drempelwaarden (zie kolom 'gevallen'):

  • De oppervlakte bedraagt minder dan 100 ha;
  • Het project is wel een aaneengesloten gebied, maar bevat geen 2.000 of meer woningen.

Conform de gewijzigde Besluit m.e.r. dient, voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd (zie kader) en dient beoordeeld te worden of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Dit wordt een vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd.

1. Kenmerken van de projecten

Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • de omvang van het project,
  • de cumulatie met andere projecten,
  • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen,
  • de productie van afvalstoffen,
  • verontreiniging en hinder,
  • risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

2. Plaats van de projecten

Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • het bestaande grondgebruik,
  • de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke
  • hulpbronnen van het gebied,
  • het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:
  1. a. wetlands,
  2. b. kustgebieden,
  3. c. berg-en bosgebieden,
  4. d. reservaten en natuurparken,
  5. e. gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd;
    speciale beschermingszones, door de lidstaten aangewezen krachtens Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG,
  6. f. gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake
  7. g. milieukwaliteit reeds worden overschreden,
  8. h. gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid,
  9. i. landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.

3. Kenmerken van het potentiële effect

Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking),
  • het grensoverschrijdende karakter van het effect,
  • de orde van grootte en de complexiteit van het effect,
  • de waarschijnlijkheid van het effect,
  • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.

8.9.2 Aanpak vormvrije m.e.r.-beoordeling

Onderhavige vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaat uit een toets aan Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten. In hoofdlijnen dient het project te worden getoetst aan:

  1. 1. Kenmerken van het project;
  2. 2. Plaats van het project;
  3. 3. Kenmerken van het potentiële effect

In het kader van het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. zijn door verschillende partijen gebiedsonderzoeken uitgevoerd. Niet alle onderzoeken zijn relevant voor deze vormvrije m.e.r.-beoordeling, omdat het bestemmingsplan een veel groter gebied bestrijkt dan de locatie waarop de omzetting naar wonen mogelijk gemaakt wordt. Voor deze vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn in ieder geval het verkennend akoestisch onderzoek (Cauberg - Huygen, 2012), het archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek (beide BMA, 2012) en de memo luchtkwaliteit (Oranjewoud, 2012) van belang. Watertoets, flora- en faunaonderzoek en archeologisch onderzoek zijn niet van toepassing, omdat het gaat om bestaande bebouwing die slechts aan de binnenzijde wordt gewijzigd en een andere functie krijgt.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt gebruik van de informatie uit bovengenoemde rapporten en onderzoeken. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de onderzoeken zelf, die als bijlagen bij de toelichting van dit bestemmingsplan zijn opgenomen.

8.9.3 Kenmerken van het project

De kantoorgebouwen Tripolis zijn in het bestemmingsplan bestemd als 'Gemengd 3 - kantoorgebied'. Ditzelfde geldt voor de kantoorgebouwen aan het IJsbaanpad 8-10. Deze gebouwen kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming Wonen krijgen. Dit geldt ook voor een aantal andere gebouwen. Deze gebouwen hebben een vloeroppervlakte dat ligt tussen die van de Tripolisgebouwen en de gebouwen aan het IJsbaanpad.

De wijzigingsbevoegdheid maakt de omzetting naar woningen mogelijk in maximaal twee van de gebouwen. De woningen kunnen maximaal een omvang van 60 m2 vloeroppervlakte krijgen. Het minimale vloeroppervlak is 30 m2. Bovendien wordt een maximaal aantal te realiseren woningen aan de gebouwen toegekend. In de onderstaande tabel is de bandbreedte aangegeven van het aantal woningen dat per gebouw gerealiseerd kan worden. Vanzelfsprekend kunnen ook minder woningen dan het minimum gerealiseerd worden als delen van de gebouwen niet voor wonen worden ingericht.

Gebouw brutovloeroppervlak (ca.) minimaal aantal woningen (afgerond) Maximaal aantal woningen (afgerond)
Burgerweeshuispad 103 10.300 m2 171 343
Burgerweeshuispad 101 6890 m2 114 229
IJsbaanpad 10b/c 700 m2 11 23
IJsbaanpad 8/10a 1.300 m2 21 43

De woningen kunnen slechts binnen de bestaande bebouwingscontouren gerealiseerd worden. Bebouwingshoogte, bebouwingsdichtheid kan dan ook niet gewijzigd worden binnen de voorgestelde wijzigingsbevoegdheid. De omgeving van de gebouwen blijft gelijk.

8.9.4 Plaats van het project

De kantoorgebouwen die kunnen worden omgevormd tot woningen zijn gelegen in de hoek tussen de Amstelveenseweg en de Ring A10-Zuid. Figuur 8-4 geeft het gebied aan waarvoor de bestemming Gemengd 3 geldt. Alle gebouwen binnen deze bestemming kunnen worden omgevormd tot woningen, waarbij maximaal twee gebouwen de bestemming wonen kunnen krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0045.jpg"

Figuur 8-4 Globale ligging van het gebied waarvan de bestemming gewijzigd kan worden. (Bron: Google Maps)

De gebouwen bestaan reeds in de huidige situatie (zie Figuur 8-5 en Figuur 8-6). De locatie van de beide grootste gebouwen ligt aan het einde van de afrit S108 van de Ring A10 Zuid. De andere gebouwen liggen ten noorden hiervan aan het IJsbaanpad. De toegang voor autoverkeer tot de Tripolisgebouwen bevindt zich aan de noordzijde en loopt via het IJsbaanpad en het Burgerweeshuispad.

De Amstelveenseweg, gelegen ten oosten van deze locaties, vormt de verbinding naar het centrum van Amsterdam en naar Amstelveen. Hierover is ook een tramverbinding aanwezig. Tussen de beide rijrichtingen van de A10 is een metrostation aanwezig ter hoogte van de Amstelveenseweg.

Het Burgerweeshuis, dat eind jaren '50 van de twintigste eeuw door Aldo van Eyck is ontworpen en dat als gemeentelijk monument is aangewezen, is eveneens een van de gebouwen waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt. De Van Detschool kent een maatschappelijke bestemming en komt dan ook niet in aanmerking voor wijziging. Ten noorden van de gebouwen aan het IJsbaanpad bevinden zich de Stadiongracht en het Olympisch Stadion (rijksmonument). Ten westen van de planlocaties liggen de Sporthallen Zuid. Aan de zuid- en oostzijde wordt het gebied begrensd door infrastructuur, namelijk de Ringweg A10 Zuid aan de zuidzijde en de Amstelveenseweg aan de oostzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0046.png"

Figuur 8-5 Een van de Tripolisgebouwen (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0047.jpg"

Figuur 8-6 Gebouwen aan het IJsbaanpad (8/10) Bron: Streetview GoogleMaps

Het plangebied is in de provinciale structuurvisie aangewezen als bebouwd gebied.

8.9.5 Kenmerken van potentiële effecten

Aangezien slechts twee van de gebouwen kunnen worden omgevormd tot woningen worden de potentiële effecten voor slechts twee gebouwen in beeld gebracht. De Tripolisgebouwen zijn de grootste gebouwen en leiden daarmee tot de grootste wijzigingen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Ten aanzien van bijvoorbeeld verkeer en geluid wordt de omzetting van de woningen dan ook gezien als worst case. Voor zover het cultuurhistorische en archeologische waarden betreft wordt bekeken in hoeverre de omzetting van andere gebouwen leidt tot andere conclusies met betrekking tot de potentiële effecten.

Verkeer

De gebouwen zijn op dit moment in gebruik als kantoorruimten. Dit betekent dat in de huidige situatie de gebouwen reeds een verkeersaantrekkende werking hebben. Door de omzetting naar wonen komt hierin (vrijwel) geen verandering.

Voldoen aan het parkeerbeleid van het Stadsdeel is randvoorwaarde om van de wijzigingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken. In dit beleid is bepaald dat (bij het realiseren van nieuwe functies) aan de eigen parkeerbehoefte moet worden voldaan binnen het eigen terrein. De panden die in aanmerking komen voor de functiewijziging zijn reeds voorzien van parkeergelegenheden. Uitgangspunt is dan ook dat deze parkeergelegenheden ook gebruikt worden bij de omzetting van de gebouwen naar woningen.

Als voorbeeld geldt dat de Tripolisgebouwen (3 in totaal) gezamenlijk 340 parkeerplekken hebben in een ondergrondse garage. Bij het realiseren van woningen in twee van de gebouwen 572 woningen gerealiseerd worden. Bovendien blijft een van de gebouwen in dat geval behouden als kantoorgebouw. Dit aantal woningen geldt echter als alle woningen een omvang van 30 m2 krijgen. Bij een dergelijke omvang van woningen, kan ervan uitgegaan worden dat niet alle bewoners (of slechts een beperkt gedeelte van de bewoners) een auto bezit. Bij een omvang van 60 m2 worden 285 woningen gerealiseerd. Aangezien ook 60 m2een beperkte omvang is voor een woning kan verwacht worden dat niet alle bewoners een auto zullen bezitten. Bij de nadere uitwerking van de plannen voor het omzetten van kantoorruimte naar woningen, zullen de parkeermogelijkheden (mede) leidend zijn voor het bepalen van de mogelijkheden om woningen te kunnen realiseren.

Aangezien de parkeergelegenheid leidend is, zal ook het aantal motorvoertuigbewegingen niet (in grote mate) toenemen. Daarmee voldoet de huidige infrastructuur en neemt de verkeersaantrekkende beweging niet of nauwelijks toe.

Geluid

In verband met deze ruimtelijke procedure is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar geluid afkomstig van verkeer op omliggende wegen en de nabijgelegen spoorlijn. Voor het wegverkeer zijn de verkeerscijfers gebruikt van de dienst Infrastructuur Verkeer & Vervoer van de gemeente Amsterdam. Deze zijn input geweest voor het akoestische onderzoek dat door Cauberg-Huygen is uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan. De uitgangspunten en rekenmethode zijn in de rapportage nader toegelegd. De rapportage is een bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

In het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met de omzetting van kantoorgebouwen naar woningen. In de huidige situatie is slechts een beperkt aantal geluidgevoelige bestemmingen in het plangebied aanwezig.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geprognosticeerde akoestische situatie in het plangebied ten gevolge van wegverkeer en railverkeer niet optimaal is. Het gebied ondervindt een hoge akoestische belasting. Er wordt vanuit gegaan dat er geen verschil is tussen de situatie met en de situatie zonder het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid. De verkeersaantrekkende werking kan namelijk, zoals onder Verkeer al beschreven, gelijk gesteld worden voor de situatie dat kantoren aanwezig zijn en de situatie dat woningen worden gerealiseerd. De akoestische situatie in 2024 is dusdanig dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai en 55 dB voor railverkeerslawaai in vrijwel het gehele plangebied worden overschreden. Tevens wordt op diverse plaatsen de maximaal te verlenen ontheffingswaarden van 63 dB voor wegverkeerslawaai en 68 dB voor railverkeerslawaai overschreden. In het bestemmingsplan wordt voor de gevels waarop dit betrekking heeft de aanduiding opgenomen dat een dove gevel gerealiseerd moet worden.

Als gevolg van de planontwikkeling treden geen belangrijke nadelige gevolgen op, omdat ervan uitgegaan kan worden dat geen extra verkeer wordt gegenereerd door het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Door middel van het toepassen van dove gevels worden de gebouwen zodanig aangepast dat voldaan kan worden aan de eisen ten aanzien van de akoestiek.

Luchtkwaliteit

Ten behoeve van het aspect luchtkwaliteit is een kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van het realiseren van woningen in twee van de Tripolisgebouwen. Deze gebouwen kunnen gezien worden als representatief, omdat beide gebouwen het dichtst tegen de A10 gelegen zijn. De hoeveelheid verontreinigende stoffen in de lucht is daarom bij deze gebouwen hoger dan bij de meer noordelijk gelegen gebouwen. De uitkomsten van het onderzoek zijn in het bestemmingsplan verwerkt (zie paragraaf 8.4).

Een van de uitgangspunten van het onderzoek is de realisatie van studentenwoningen, waardoor geen rekening gehouden behoefde te worden met het toenemen van het verkeer. Nu niet langer sprake is van specifiek studentenwoningen moet hiermee wel meer rekening gehouden worden. Onder het kopje Verkeer is reeds toegelicht dat geen extra verkeersaantrekkende werking wordt verwacht. Daarmee behoeft geen rekening gehouden te worden met meer uitstoot van verontreinigende stoffen door het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

De conclusie van het onderzoek is dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van woningen in de gebouwen.

Externe Veiligheid

Het bestemmingsplan biedt geen kaders voor het realiseren van risicovolle inrichtingen. Ook leidt het plan niet tot verandering van transportroutes voor gevaarlijke stoffen.

Uit onderzoek ten behoeve van externe veiligheid is echter gebleken dat zich in en in de buurt van het bestemmingsplangebied enkele risicobronnen met betrekking tot externe veiligheid bevinden:

  1. 1. Transport van gevaarlijke stoffen over de Ringweg A10;
  2. 2. het LPG tankstation aan de Havenstraat;
  3. 3. Vervoer gevaarlijke stoffen over het de Schinkel.

Het tankstation aan de Havenstraat en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Schinkel leiden niet tot belemmeringen voor de wijziging van de bestemming Gemengd 3 naar Wonen. De locaties waar een wijziging mogelijk wordt gemaakt zijn daarvoor te ver verwijderd van de Havenstraat en de Schinkel.

Ten aanzien van het transport van gevaarlijke stoffen over de Ringweg A10 geldt dat het plaatsgebonden risico geen rol speelt, omdat de 10-6 contour van de weg gelegen is op de rand van de weg. Ten behoeve van het groepsrisico geldt dat de gebouwen aan het Burgerweeshuispad liggen binnen de 200 meter zone langs de A10.

Bij de onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. is geen rekening gehouden met het omzetten van de kantoorgebouwen naar woningen. Om die reden is geen verantwoording van het groepsrisico opgesteld. De verantwoording van het groepsrisico is noodzakelijk bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

Externe Veiligheid vormt geen belemmering voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

Bodem

De bodemkwaliteit van het plangebied is in het bestemmingsplan nader in beeld gebracht. duidt aan in hoeverre de bodemkwaliteit in het gebied is onderzocht en welke of nader onderzoek noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0048.jpg"

Figuur 8-7 Bodemkwaliteit

De bodemkwaliteit van (vrijwel) het gehele plangebied is onderzocht. In het gebied waarvoor de bestemming Gemengd 3 geldt is voor een deel van de gronden geen nader onderzoek noodzakelijk. Voor een deel van de gronden loopt de procedure nog ten aanzien van het vaststellen van de noodzaak voor nader onderzoek.

Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid moet nader bepaald worden of bodemonderzoek noodzakelijk is. Daarbij is de vraag of de bodem geroerd wordt een belangrijke afweging. Met het gebruik van de huidige bebouwing is hiervan geen sprake. Bij nieuwbouw kan eventueel nader onderzoek noodzakelijk zijn.

De bodemsituatie vormt verder geen belemmering voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

Water

Met betrekking tot water wordt gekeken naar de waterkeringen en het toevoegen van verhard oppervlak of verdwijnen van bestaand oppervlaktewater.

Er is een secundaire, indirecte verholen waterkering aanwezig in het bestemmingsplangebied. Deze ligt gedeeltelijk binnen de bestemming Gemengd 3. Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid blijven de bestaande bouwvlakken gehandhaafd. Uitgangspunt is dat de woningen in de bestaande gebouwen gerealiseerd worden. Daarmee wordt geen aantasting van de waterkering verwacht. Bij eventuele plannen voor nieuwbouw dient wel rekening gehouden te worden met de waterkering. Dit is gewaarborgd door de dubbelbestemming waterkering in het bestemmingsplan.

Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid blijven de bestaande bouwvlakken gehandhaafd. Aangezien de bouwvlakken strak om de bestaande bebouwing gelegd zijn, vindt geen toename van het verharde oppervlak plaats. Tevens wordt geen bestaand water gedempt voor eventuele bouwactiviteiten. Er is dan ook geen sprake van een plicht voor compensatie met extra oppervlakte water.

Ten aanzien van afvalwater wordt gebruik gemaakt van het bestaande rioleringssysteem.

Effecten ten aanzien van waterkeringen en oppervlakte water zijn niet te verwachten.

Archeologie

Ten behoeve van het bestemmingsplan is door het Bureau Monumenten en Archeologie van Amsterdam een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is alleen de bewoningszone langs de Amstelveenseweg relevant (zie Figuur 8-8 ). Voor het overige is aangegeven dat geen archeologische resten verwacht worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02_0049.jpg"

Figuur 8-8 Verwachtingskaart archeologie (Bron: BMA, 2012).

De archeologische beleidskaart, gebaseerd op de archeologische verwachtingskaart, geeft aan dat voor de bewoningszone langs de Amstelveenseweg een nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een planomvang vanaf 500 m2 en een diepte vanaf 2,5 meter. De bestaande bebouwing is hierbij overigens buiten de onderzoeksplicht gehouden. Bovendien is het archeologische beleid in het bestemmingsplan geborgd door de dubbelbestemming archeologie.

Aangezien bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de begrenzing van de bestaande bouwvlakken gehandhaafd blijft, bestaan geen knelpunten vanuit archeologie. Eventueel is een nader archeologisch onderzoek noodzakelijk bij wijziging van de bebouwing. Dit is echter niet het uitgangspunt van de wijzigingsbevoegdheid en kan hiermee buiten beschouwing gelaten worden.

Overige cultuurhistorie

De overige cultuurhistorische waarden zijn eveneens onderzocht door het Bureau Monumenten en Archeologie van Amsterdam. Voor een deel van het plangebied zijn waarderingskaarten opgesteld, waarin de stedenbouwkundige kwaliteit van gebouwen en bouwblokken is aangegeven. Deze gelden niet voor het gebied dat bestemd is als Gemengd 3. In en om dit gebied is wel een aantal monumenten en andere gebouwen met een architectonische of stedenbouwkundige waarde beschreven in het cultuurhistorische onderzoek.

Aan het IJsbaanpad is het Burgerweeshuis gelegen, dat is ontworpen door Aldo van Eyck. Het kantorencomplex Tripolis is eveneens ontworpen door Aldo van Eyck, gezamenlijk met zijn vrouw Hannie van Eyck. Dit complex is ontworpen in relatie tot het Burgerweeshuis en vormt een scherm in de richting van de Ringweg A10. Deze gebouwen komen in aanmerking voor een eventuele wijziging naar de bestemming wonen. De Stadiongracht en de Stadionbrug zijn eveneens belangrijke elementen met een stedenbouwkundige waarde.

Het Burgerweeshuis is door middel van de aanwijzing als gemeentelijk monument beschermd. De andere genoemde panden en stedenbouwkundige waarden zijn niet beschermd. Voor het Burgerweeshuis en de Tripoliskantoren is een beschermende regeling opgenomen in het bestemmingsplan door middel van een dubbelbestemming (Waarde - Cultuurhistorie). In het cultuurhistorische onderzoek is aangegeven dat voor Betekenisvolle bebouwing, waaronder Kantorencomplex Tripolis (gedeeltelijke-) sloop in het bijzonder voorkomen zou moeten worden. Dit is gerealiseerd door de dubbelbestemming.

De Stadiongracht en -brug kennen niet de bestemming Gemengd 3 en kunnen dan ook niet worden gewijzigd in de bestemming wonen. Ten aanzien van de gebouwen langs de Stadiongracht geldt dat voorzichtigheid ten aanzien van deze gracht geboden is bij eventuele wijzigingen van de gebouwen.

Aangezien de bestaande bouwvlakken blijven bestaan bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is een aantasting van de cultuurhistorische waarden niet te verwachten.

8.9.6 Conclusie

Toetsing van onderhavig plan aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn leidt tot de conclusie dat de beoogde ontwikkeling per saldo geen of weinig milieugevolgen zal hebben die niet zijn te voorkomen of te mitigeren. Daarom is voor het betreffende bestemmingsplan geen verdere m.e.r.-beoordeling nodig is.

Hoofdstuk 9 Toelichting Juridische Regeling

9.1 Verbeelding

De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2008 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2008. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen, etc.

9.2 Planregels

9.2.1 Algemeen

De indeling van de planregels is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels omvat twee artikelen; één artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en één artikel, dat de wijze van meten regelt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels volgt per artikel in de meeste gevallen het volgende stramien:

  • een omschrijving van de doeleinden van de bestemming;
  • de bouwregels: regels omtrent hoogte enz.;
  • een afwijkingsbevoegdheid van het dagelijks bestuur met betrekking tot de bouwregels;
  • specifieke regels met betrekking tot de gebruiksmogelijkheden;
  • een afwijkingsbevoegdheid van het dagelijks bestuur met betrekking tot de gebruiksregels;
  • de mogelijkheid voor het dagelijks bestuur om het bestemmingsplan te wijzigen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat regels betrekking hebbende op:

  • een artikel waar de anti-dubbeltelregel in verwoord staan;
  • algemene bouwregels, die het mogelijk maken voor ondergeschikte gebouwdelen bouw- en bestemmingsgrenzen te overschrijden. Voorts wordt hierin geregeld dat stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening, op en enkel onderwerp na, buiten toepassing worden verklaard. Tenslotte is bepaald dat bestaande, legale bebouwing is toegestaan voor zover de overige regels van het bestemmingsplan daar niet reeds toe leiden;
  • algemene aanduidingsregels: hierbij gaat het om aanduidingen die bestemmingsoverschrijdend zijn, omdat deze een gebiedsgebonden karakter hebben. De regels binnen deze aanduidingsregels gelden naast de regels uit de bestemming waarin de gebiedsaanduiding voorkomt;
  • algemene afwijkingsregels: het gaat hierbij om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen. Ook is het op grond van de bepaling mogelijk nutsgebouwen met een nader omschreven maatvoering op te richten;
  • algemene regels met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken: deze bepalingen vormen het sluitstuk van de bestemmingssystematiek in die zin dat deze bepalingen alle gebruik van gronden en opstallen dat strijdig is met de aan de grond gegeven bestemming verbiedt. In dit artikel wordt ook nader geregeld welk soort bedrijven is toegestaan binnen de bestemmingen;
  • algemene wijzigingsregels van het dagelijks bestuur: deze bepaling maakt het mogelijk dat het dagelijks bestuur kleine wijzigingen kunnen aanbrengen in o.a. de bestemmingsgrenzen;
  • de procedurebepalingen voor de diverse wijzigingsbevoegdheden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevat regels betrekking hebbende op:

  • overgangsrecht ten aanzien van bouwen: bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is dit in strijd met de bebouwingsregels.
  • overgangsrecht ten aanzien van gebruik: het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de voorschriften op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven; indien het gebruik van de grond en opstallen van eigenaar veranderd mag de afwijking niet gehandhaafd worden;
  • de slotregel.

9.2.2 Artikelsgewijze toelichting

In deze paragraaf wordt per artikel uiteengezet op welke wijze het beleid, de regelgeving en de uitgangspunten uit de Nota van Uitgangspunten Olympisch Stadion e.o. zijn vertaald in de regels.

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale taalgebruik.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden.

Artikel 3 Bedrijf

In het plangebied bevinden zich enkele bedrijfspanden (inclusief bijbehorende groen- en parkeervoorzieningen), die een bedrijfsbestemming krijgen. Dit is een voortzetting van de huidige planologische rechten. Er is geen aanleiding om hier een ander gebruik toe te staan, dan het huidige gebruik. Wel wordt door de koppeling met artikel 27.3 (toegelaten bedrijven) een uitwisseling in het type bedrijf toegestaan.

In de bouwregels is in zijn algemeenheid bepaald dat alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Dit betekent dat de delen van de bestemming waar geen bouwvlak is opgenomen niet bebouwd mogen worden.

In de bouwregels is verder bepaald dat de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximale goot- en bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 2 meter hoog zijn in het achtererfgebied, in het voorerfgebied maximaal 1 meter.

Artikel 4 Bedrijf - nutsvoorziening

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen. Een ander gebruik van panden en objecten dan nutsvoorzieningen wordt niet toegestaan. Het is wel mogelijk binnen deze bestemming te parkeren.

In de bouwregels is in zijn algemeenheid bepaald dat alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Dit betekent dat de delen van de bestemming waar geen bouwvlak is opgenomen niet bebouwd mogen worden.

In de bouwregels is verder bepaald dat de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximale goot- en bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 2 meter hoog zijn.

Artikel 5 Bedrijf - tramremise

De tramremise aan de Havenstraat betreft een bedrijfsmatige functie, die niet past binnen toegelaten bedrijven zoals bedoeld in artikel 27.3. Een ander gebruik van het pand dan tramremise wordt, vanwege de omvang, niet toegestaan. Een algemene bestemming (zoals Gemengd of Bedrijf) zou dit recht wel bieden, waardoor is gekozen voor een specifieke bestemming.

In de bouwregels is in zijn algemeenheid bepaald dat alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Dit betekent dat de delen van de bestemming waar geen bouwvlak is opgenomen niet bebouwd mogen worden.

In de bouwregels is verder bepaald dat de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximale goot- en bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 2 meter hoog zijn.

Artikel 6 Bedrijf - verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG

Dit artikel heeft specifiek betrekking op het tankstation ten zuiden van de Citroëngebouwen. Deze past niet binnen de toegelaten bedrijven zoals bedoeld in artikel 27.3. Een ander gebruik van deze gebouwen en gronden dan dan tankstation wordt niet toegestaan. Een algemene bestemming (zoals Gemengd of Bedrijf) zou dit recht wel bieden, waardoor is gekozen voor een specifieke bestemming.

In de bouwregels is in zijn algemeenheid bepaald dat alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Dit betekent dat de delen van de bestemming waar geen bouwvlak is opgenomen niet bebouwd mogen worden. In de bouwregels is verder bepaald dat de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximale goot- en bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 2 meter hoog zijn.

Artikel 7 Gemengd - 1 (niet-woonfuncties in woonbuurten)

Alle panden in de woonstraten waar een niet-woonfunctie aanwezig zijn hebben de bestemming 'Gemengd - 1 (niet-woonfuncties in woonstraten)'. In de bestemmingsomschrijving is bepaald welke functies allemaal mogelijk zijn binnen de bestemming. Niet alle functies zijn zonder meer in elk pand met deze bestemming toegestaan.

Voor de woonfunctie is bepaald dat wonen uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger is toegestaan. Een omzetting tussen de functies wonen en detailhandel, bedrijf of dienstverlening (m.u.v. zakelijke dienstverlening) kan binnen deze bestemming zonder meer. Andere aanwezige functies (maatschappelijk) worden met een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Het gebruik van gronden voor parkeervoorzieningen is alleen toegestaan op plaatsen waar dit op de verbeelding met een aanduiding is aangegeven. Er wordt een onderscheid gemaakt in parkeren op eigen terrein bovengronds (in het pand of op het onbebouwde deel van het perceel) en ondergronds.

In de bouwregels is in zijn algemeenheid bepaald dat alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Dit betekent dat de delen van de bestemming waar geen bouwvlak is opgenomen niet bebouwd mogen worden. Dit geldt met name voor de tuinen achter woningen en andere functies. De bestemming maakt bebouwing in deze tuinen niet mogelijk. In de bouwregels is verder bepaald dat de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximale goot- en bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 2 meter hoog zijn. Het gaat daarbij vooral om schuttingen en andere vormen van erfafscheidingen in de tuinen.

Bijbehorende bouwwerken zoals aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn alleen toegestaan indien deze op grond van het Besluit omgevingsrecht zonder omgevingsvergunning kunnen worden gebouwd.

In de specifieke gebruiksregels zijn, voor zover daar aanleiding toe is, nadere beperkingen gesteld aan de situering of oppervlakte van de functies. Voor alle niet-woonfuncties geldt een maximale bruto vloeroppervlak van 300 m2.

Voor gebouwen waar een geluidbelasting van meer dan 48 dB maar niet hoger dan 63 dB is geconstateerd worden hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld. Omdat een aantal panden geluidbelast is met een waarden van meer dan 63 dB, is geregeld dat nieuwe geluidgevoelige objecten alleen zijn toegestaan waar de 'specifieke bouwaanduiding – dove gevel' aanwezig is en wanneer deze zijn voorzien van een dove gevel of een vliesgevel. Dat kan een vliesgevel of een afsluitbare loggia zijn, die zorgdraagt voor een aanvaardbaar akoestisch woonklimaat. Op deze wijze wordt voldaan aan de Wet geluidhinder. De panden waarop dit betrekking heeft zijn op de verbeelding weergegeven met de aanduiding 'dove gevel'. Het betreft panden waar tevens kan worden voldaan aan de eis van een stille zijde. Deze eis volgt uit het Amsterdamse geluidbeleid. Waar niet aan deze eis kan worden voldaan worden nieuwe geluidgevoelige objecten uitgesloten.

In de regels is bepaald dat bijbehorende bouwwerken niet kunnen worden gebruikt voor zelfstandige woningen of vestigingen van niet-woonfuncties, maar gebruikt mogen worden ten behoeve van de functie in het hoofdgebouw. Dit wil zeggen dat de functie die in het hoofdgebouw aanwezig is, zich tevens in het bijbehorende bouwwerk (niet zijnde een bijgebouw) mag vestigen. Dit hoeft geen ondergeschikt gebruik te zijn. Bijbehorende bouwwerken die vrijstaand in de tuin aanwezig zijn (bijgebouwen), mogen ten behoeve van de tuin of ondergeschikt aan de functie in het hoofdgebouw worden gebruikt. Hiervoor geldt wel de eis van ondergeschiktheid, om te voorkomen dat het gebruik van de onbebouwde delen van de bestemming worden geïntensiveerd ten opzichte van een regulier gebruik van de tuin bij een woning. Bij ondergeschiktheid dient men te denken aan bijvoorbeeld opslag, berging of archiefruimte.

Voor de onbebouwde gronden is bepaald dat deze uitsluitend gebruikt mogen worden voor tuinen. Waar dat met een aanduiding is aangegeven mag op onbebouwde gronden worden geparkeerd of mogen de gronden worden gebruikt voor maatschappelijke dienstverlening. Onder maatschappelijke dienstverlening valt onder andere het gebruik als speelruimte bij kinderdagverblijven en schoolpleinen bij scholen.

Artikel 8 Gemengd - 2 (Citroëngebouwen)

Dit artikel heeft betrekking op de Citroëngebouwen aan het Stadionplein. Het is mogelijk de gebouwen te gebruiken ten behoeve van het huidige gebruik als showroom, autobedrijf, garage en wonen met bijbehorende voorzieningen zoals een kantine en liftinstallaties.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de regels ten aanzien van het huidige gebruik geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien het (betreffende huidige) gebruik met een termijn van 1 jaar is gestaakt, dan wel is vervangen door gebruik conform artikel 8.

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor detailhandel, cultuur, horeca, mediabedrijven, ondergrondse parkeergarage dan wel parkeervoorzieningen of consumentverzorgende, maatschappelijke en sportgerelateerde dienstverlening.

Vanwege de situering van de Citroëngebouwen op enige afstand van de woonbebouwing in de directe omgeving en de wens van het Stadsdeel om op deze locatie een centrumstedelijk milieu te realiseren met behulp van publieksaantrekkende voorzieningen, worden horecavestigingen toegestaan met een groter oppervlak dan gemiddeld in het Stadsdeel aanwezig is.

In de bouwregels is in zijn algemeenheid bepaald dat alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Dit betekent dat de delen van de bestemming waar geen bouwvlak is opgenomen niet bebouwd mogen worden. In de bouwregels is verder bepaald dat de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximale goot- en bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 2 meter hoog zijn.

Artikel 9 Gemengd - 3 (kantoorgebied)

De panden in het plangebied die volledig in gebruik zijn als kantoor, zijn bestemd als 'Gemengd-3 (kantoorgebied)'. Naast kantoren is op alle lagen maatschappelijke dienstverlening toegestaan.

Binnen deze bestemming mag alleen worden gebouwd binnen het bouwvlak (voor 100%) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen niet hoger zijn dan 1 meter in het voorerfgebied en 2 meter in het achtererfgebied.

Ondersteunende horeca wordt in zowel kantoren als, na omzetting, maatschappelijke dienstverlening. Hiervoor geldt dat dit niet meer mag zijn dan 30% van het netto vloeroppervlak, tot een maximum van 30m2.

Bij deze bestemming geldt eveneens de eis dat bij (sloop-)nieuwbouw parkeren op eigen terrein opgelost moet worden. Hier kan vervolgens bij bepaalde omstandigheden van afgeweken worden.

Indien het kantoor is omgezet naar een maatschappelijke voorziening, dan kan het dagelijks bestuur het gebruik van de onbebouwde gronden van de bestemming als schoolplein of speelplaats bij een kinderdagverblijf na afwijken van het bestemmingsplan toestaan.

Hotels en woningen worden in deze bestemming toegestaan door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Per geval kan op die manier worden afgewogen of het hotel of de woning(en) inpasbaar is/zijn in de omgeving.

Met ondersteunende horeca wordt geen bedrijfsrestaurant bedoeld, maar (on)zelfstandige horeca die de aantrekkingskracht van een hoofdbestemming kan versterken. Een bedrijfsrestaurant betreft derhalve geen ondersteunende horeca, maar is onderdeel van de hoofdbestemming van het betreffende gebouw.

Artikel 10 Groen

Bestaand structuurbepalend groen heeft de bestemming 'Groen', “snippergroen” valt binnen de bestemmingen waar het verkeersareaal wordt bestemd. In de bestemmingsomschrijving is bepaald welke gebruiken allemaal binnen deze bestemming mogelijk zijn. Dit zijn onder andere groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden, kunstwerken, waterlopen en waterpartijen, parken, plantsoenen, speeltoestellen, speelterrein, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ter plaatse van het Natuureiland is binnen de bestemming Groen een aanduiding opgenomen voor een kinderboerderij. Deze kinderboerderij is nog niet gerealiseerd, maar valt hiermee binnen de kaders van dit bestemmingsplan. Ook de volkstuinen zijn door middel van een aanduiding aangegeven en toegestaan.

In de bouwregels is in zijn algemeenheid bepaald dat er alleen gebouwd mag worden ten dienste van de bestemming, de functieaanduiding daaronder begrepen. De bouwmogelijkheden voor gebouwen zijn voor gebouwen van de kinderboerderij en de volkstuinen niet gekoppeld aan een bouwvlak, omdat niet op voorhand vaststaat waar deze komen. Conform het huurcontract is het niet toegestaan om op volkstuinen gebouwen neer te zetetn, met het oog op een eventuele beëindiging van het contract ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkelingen. De maximale maten voor de verschillende bouwwerken is in de bouwregels vastgelegd.

Binnen de bouwregels worden bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogelijk gemaakt tot maximaal 12 meter hoog. Deze bouwmogelijkheid is bedoeld voor lichtmasten, zendmasten, sirenemasten en andere bouwwerken die daarmee vergelijkbaar zijn.

Artikel 11 Maatschappelijk

Panden die geheel worden gebruikt voor maatschappelijke doeleinden zijn bestemd als 'Maatschappelijk'.

In de bestemmingsomschrijving is bepaald welke gebruiken allemaal binnen deze bestemming mogelijk zijn. De belangrijkste daarbij is maatschappelijke dienstverlening. Hieronder wordt verstaan het verlenen van diensten op het gebied van gezondheidszorg, sociaal-cultureel, welzijn, woonzorg, kinderopvang, onderwijs en educatie, sport, religie, overheid en vergelijkbare gebieden. Hieronder vallen scholen, ziekenhuizen en andere medische instellingen en verzorgingstehuizen.

In de bouwregels is in zijn algemeenheid bepaald dat alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. In de bouwregels is verder bepaald dat de maximum bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximum bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden. Buiten de bouwvlakken is eveneens enige bebouwing voor gebouwen (fietsenstallingen en bergingen) toegestaan, met een maximum van 15% van het oppervlak van de gronden buiten de bouwvlakken.

In de specifieke gebruiksregels is bepaald welke functies waar zijn toegestaan. Binnen elke maatschappelijke functie die is toegestaan binnen deze bestemming mag 20% van het netto vloeroppervlak gebruikt worden voor ondersteunende horeca. In de gebruiksregels is tevens het gebod opgenomen om in het geval van sloop-nieuwbouw parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.

Artikel 12 Sport - 1

Uitsluitend gronden van het Olympisch Stadion hebben deze bestemming gekregen. Deze gronden zijn in gebruik als sporttereinen en zijn bestemd voor sportvoorzieningen. De gronden hebben daarnaast ook functies als zakelijke dienstverlening en bedrijven en detailhandel. Er is een beleidsmatige wens deze functies sportgerelateerd te laten zijn.

In de bouwregels is bepaald dat alleen gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. Er worden regels gegeven ten aanzien van de bouw van aan sport gerelateerde bouwwerken.

In de specifieke gebruiksregels is bepaald welke functies waar zijn toegestaan. Binnen elke sportfunctie die is toegestaan binnen deze bestemming mag 20% van het netto vloeroppervlak gebruikt worden voor ondersteunende horeca.

Voor evenementen geldt dat het toetsingskader is vastgelegd in het evenementenbeleid. Het bestemmingsplan maakt alleen planologische ruimte mogelijk om evenementen te organiseren.

Artikel 13 Sport - 2

De gronden die deze bestemming hebben gekregen zijn in gebruik als sporttereinen en hebben daarnaast ook functies als ondersteunende horeca. Bovendien wordt kinderopvang en bso mogelijk gemaakt in de gebouwen binnen deze bestemming. Op de eerste bouwlaag zijn kleinschalige functies toegestaan en op de hoger gelegen bouwlagen zijn grotere vestigingen denkbaar.

In de bouwregels is bepaald dat alleen gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. Er worden regels gegeven ten aanzien van aan sport gerelateerde bouwwerken.

In de specifieke gebruiksregels is bepaald welke functies waar zijn toegestaan. Binnen elke sportfunctie die is toegestaan binnen deze bestemming mag 20% van het netto vloeroppervlak gebruikt worden voor ondersteunende horeca. Een kantine wordt niet gezien als ondersteunende horeca, maar is onderdeel van de hoofdbestemming van het betreffende gebouw.

Artikel 14 Tuin

De voortuinen bij hoofdgebouwen hebben de bestemming 'Tuin'. In de bestemmingsomschrijving is bepaald dat binnen deze bestemming alleen het gebruik als tuinen en voetpaden is toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Op deze gronden zijn geen bouwwerken mogelijk. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Hekwerken en dergelijke mogen vóór de voorgevelrooilijn en in het achtererfgebied grenzend aan de openbare ruimte maximaal 1 meter hoog zijn.

Artikel 15 Verkeer

Alle wegen en verblijfsgebieden in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer'. In de bestemmingsomschrijving is bepaald dat binnen deze bestemming onder andere wegen, straten, voet- en fietspaden, verblijfsgebieden, tramvoorzieningen en groenvoorzieningen zijn toegestaan. In verband met de bijdrage van tramverkeer aan de geluidbelasting op gevels is geregeld dat tramverkeer alleen is toegestaan in bepaalde straten. Dat zijn de straten waar nu al trams rijden. Ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' zijn ook evenementen toegestaan. Voor evenementen geldt dat het toetsingskader is vastgelegd in het evenementenbeleid. Het bestemmingsplan maakt alleen planologische ruimte mogelijk om evenementen te organiseren.

In de bouwregels is bepaald dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Op en onder deze gronden zijn alleen gebouwen toegestaan ten behoeve van de nutsvoorzieningen en openbare toiletvoorzieningen. Ook zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan zoals lichtmasten, bewegwijzering en vergelijkbare bouwwerken. Deze mogen maximaal 12 meter hoog zijn.Ten behoeve van evenementen wordt het realiseren van tijdelijke bebouwing toegestaan.

Artikel 16 Water

De bestemming Water geldt voor het water binnen het plangebied. Groenvoorzieningen en aanlegvoorzieningen voor pleziervaartuigen zijn ook mogelijk binnen deze bestemming. Tevens is door middel van een aanduiding een lig- dan wel opstapplaats opgenomen voor passagiersvaartuigen. In de bouwregels worden alleen bestaande kelders en terrains toegestaan, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming. Bij de steigers voorzien met de functieaanduiding 'aanlegsteiger' zal het toegestaan zijn om ten tijde van evenementen daar passagiers te laten op- en afstappen. Bij de steiger met de bouwaanduiding 'steiger' is dit niet toegestaan.”

Artikel 17 Wonen

Alle panden met een woonfunctie op de begane grond en hoger hebben de bestemming Wonen. In de bestemmingsomschrijving is bepaald welke gebruiken binnen deze bestemming mogelijk zijn. De belangrijkste daarbij is de woonfunctie. Ondergeschikt aan de woonfunctie is ook huisgebonden bedrijf, bed & breakfast en huisgebonden beroep alsmede short-stay mogelijk binnen een woning.

In de bouwregels is in zijn algemeenheid bepaald dat er alleen gebouwd mag worden binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. In de bouwregels is verder bepaald dat de maximum bouwhoogte van gebouwen bepaald wordt aan de hand van de maximum bouwhoogte die op de verbeelding is opgenomen. Een bouwvlak mag 100% bebouwd worden.

In de specifieke gebruiksregels is bepaald welke functies waar zijn toegestaan en wat de maximale oppervlakte voor aan huis verbonden bedrijven en beroepen is. Ook wordt aangegeven op welke wijze bijbehorende bouwwerken gebruikt dienen te worden.

Artikel 18 Waarde - archeologie 1, Artikel 19 Waarde - archeologie 2

In het plan zijn twee dubbelbestemmingen archeologie opgenomen. Ter plaatse van de dubbelbestemming is bij bepaalde ingrepen een archeologisch onderzoek verplicht. Daarmee zijn deze dubbelbestemmingen erop gericht de eventueel in de bodem aanwezig archeologische waarden te beschermen.

Artikel 20 Waarde - cultuurhistorie

Voor de panden die zijn aangewezen in welstandsordes 1 en 2 en monumenten, is de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' opgenomen. De regeling is erop gericht om bij deze panden de cultuurhistorische karakteristiek te behouden. Voorafgaand aan bouwplannen dient een advies opgevraagd te worden bij het Bureau Monumenten en Archeologie van Amsterdam.

Om te voorkomen dat bebouwing wordt gesloopt zonder dat er een nieuwbouwplan is en daarmee het stedenbouwkundige karakter van de wijk kan worden aangetast, is een sloopvergunningenstelsel opgenomen. Dit stelsel geldt niet voor zowel gemeentelijke als Rijksmonumenten. Deze monumenten worden immers reeds beschermd door de werking van de Wabo.

Artikel 21 Waarde - hoofdgroenstructuur

De gronden waarop de dubbelbestemming Waarde – hoofdgroenstructuur is gelegen, betreffen de gebieden die volgende de Structuurvisie Amsterdam 2040 als hoofdgroenstructuur zijn aangewezen. Ieder nieuw op te richten gebouw, indien in strijd met de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen, dient ter advisering voorgelegd te worden aan de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur. Het advies is doorslaggevend voor het al dan niet verlenen van de omgevingsvergunning. Het advies wordt niet verlangd in het geval van het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 22 Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering is mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de waterkering. Het dagelijks bestuur is bevoegd om de bestemming te wijzigen door een of meerdere vlakken met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering geheel of gedeeltelijk te verwijderen. Dit kan alleen als de gronden niet langer zijn aangewezen als waterkering en het betreffende Hoogheemraadschap hierover heeft geadviseerd.

Artikel 23 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Deze regel is met name van belang bij bestemmingen met bouwvlakken waar een lager bebouwingspercentage dan 100% is opgenomen. Door deze bepaling wordt ervoor gezorgd dat eerder verleende vergunningen worden meegenomen bij de berekening van het nog te bebouwen oppervlak.

Artikel 24 Algemene bouwregels

In deze regeling zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen, bestaande afstanden en andere maten.

Artikel 25 Algemene aanduidingsregels

In artikel 25 is de gebiedsaanduiding veiligheidszone - lpg opgenomen. Binnen deze veiligheidszone mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Ook het uitbreiden van het aantal woningen binnen de bestaande bebouwing is niet toegestaan.

Er zijn vrijwaringszones opgenomen voor de uitbreiding van de A10, de Schinkelverbinding en een nieuw fietspad langs/over de Schinkel.

Artikel 26 Algemene afwijkingsregels

Het dagelijks bestuur kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. In deze regeling zijn de algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen zodat enige flexibiliteit mogelijk wordt gemaakt ten aanzien van de regels. Het maakt voorts mogelijk dat parkeren op eigen terrein wordt toegestaan. Omwille van de ruimtelijke kwaliteit is dat niet bij voorbaat overal toegestaan.

Artikel 27 Algemene gebruiksregels

In dit artikel wordt geregeld welk gebruik is toegelaten. In 27.2 wordt gebruik dat in strijd is met de bestemming van de grond en de bijbehorende regels verboden. Zo worden in ieder geval bedrijven, genoemd in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit behorend bij de Wet milieubeheer, uitdrukkelijk uitgesloten van vestiging in het plangebied op grond van de te verwachten overlast van dergelijke bedrijfsuitoefening.

In 27.3 is vastgelegd welk soort bedrijven toegestaan zijn, indien volgens de regels binnen een bepaalde bestemming het vestigen van bedrijven is toegelaten. Vanuit milieuoverwegingen (lawaai, stank, et cetera) als vanuit ruimtelijke overwegingen is het wenselijk niet alle bedrijven toe te laten. Daarom is als bijlage een zogenaamde Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Deze lijst vormt het planologische toetsingskader bij het al dan niet toelaten van een nieuw bedrijf. De Staat van bedrijfsactiviteiten is ontleend aan de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze publicatie Bedrijven is een tweetal bedrijvenlijsten opgenomen. Een lijst is geschikt voor pure bedrijventerreinen, de andere lijst is geschikt voor gemengde gebieden, zoals stadscentra, dorpskernen, horecagebieden en gemengde woon- en werkgebieden. Het onderhavige plangebied is een gemengd woon-werkgebied waar naast woningen ook detailhandel, horeca, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven zijn gevestigd. Voor bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. is daarom de 'Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging' (bijlage 4 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering) toegepast.

In 27.4 wordt geregeld dat bij het verplicht realiseren van parkeervoorzieningen op het eigen terrein bij sloop-nieuwbouw, dat het parkeren tevens onder voorwaarden in het voorerfgebied kan plaatsvinden.

In 27.5 wordt het dagelijks bestuur verplicht een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de regels in artikel 27.2 wanneer strikte toepassing daarvan het meest doelmatige gebruik beperkt, zonder dat hiervoor dringende redenen zijn.

Artikel 28 Algemene wijzigingsregels

In de Algemene wijzigingsregels is de mogelijkheid opgenomen wijzigingen in het plan aan te brengen. Overeenkomstig jurisprudentie is deze bevoegdheid van het dagelijks bestuur aan objectieve grenzen gebonden.

Ook kan het dagelijks bestuur het bestemmingsplan wijzigen door ondergrondse parkeergarages onder bebouwing en onbebouwde gronden toe te staan. Deze laatstgenoemde wijzigingsbevoegdheid is enerzijds faciliterend voor gevallen waarin een initiatiefnemer zelf een garage wil realiseren en anderzijds een aanvulling op de verplichting om in het geval van sloop-nieuwbouw op eigen terrein parkeergelegenheid te realiseren (en dit bovengronds niet mogelijk is).

Artikel 29 Overgangsrecht

Hier wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het

gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan.

Artikel 30 Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 10 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld. Afdeling 6 van de Wro (grondexploitatie) is erop gericht dat het stadsdeel kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien geen kosten gemaakt worden, kunnen deze ook niet worden verhaald. Een exploitatieplan is verbonden aan het bestemmingsplan en gaat mee in het besluitvormingstraject van een bestemmingsplan. Een bestemmingsplan kan één of meerdere exploitatieplannen omvatten.

De verplichting tot vaststelling van een exploitatieplan geldt niet als het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 2 Wro). Dat is bijvoorbeeld het geval als de gemeente zelf eigenaar is van de grond of als de gemeente over het kostenverhaal anterieure overeenkomsten heeft gesloten met eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden. In dat geval moet de stadsdeelraad bij het vaststellen van het bestemmingsplan expliciet besluiten dat geen exploitatieplan wordt vastgesteld.

Het achteraf vaststellen van een exploitatieplan is niet mogelijk. Voor een te wijzigen bestemming is een eventueel exploitatieplan gekoppeld aan de wijzigingsbevoegdheid en dient dus gelijk met het wijzigingsplan te worden vastgesteld.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het daarom van belang om te weten of het plangebied particuliere gronden bevat en of in het bestemmingsplan op deze gronden de realisatie van bouwplannen mogelijk wordt gemaakt. De Grondexploitatiewet heeft alleen gevolgen voor particuliere grondeigenaren die een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kunnen realiseren en hiervoor een omgevingsvergunning aanvragen.

Volgens artikel 6.2.1 van het Bro betreft een bouwplan onder andere:

  • De bouw van één of meer woningen of hoofdgebouwen;
  • De uitbreiding van een gebouw met minimaal 1.000 m2 of één of meer woningen;
  • De verbouwing van één of meer gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd of voor detailhandel/dienstverlening/kantoor of horecadoeleinden mits de cumulatieve oppervlakte minimaal 1.500 m2 bedraagt.

Het bestemmingsplan beoogt niet om nieuwe bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk te maken die aanleiding zouden geven tot het vaststellen van een exploitatieplan. Voorts is het, zoals in elk bestemmingsplan, mogelijk om binnen bestaande bebouwingscontouren sloop-nieuwbouwplannen te ontwikkelen. In die gevallen zijn er geen kosten voor het stadsdeel, waardoor kostenverhaal niet aan de orde is. Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat gekoppeld aan dit bestemmingsplan het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is.

Wel is het mogelijk om met opgenomen wijzigingsbevoegdheden uit dit bestemmingsplan bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro te realiseren. Het bijbehorende kostenverhaal van die bouwplannen zal bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid nader bekeken en verzekerd worden.

Hoofdstuk 11 Handhaving

Voorwaarde van een goed handhavingsbeleid is dat zowel bij stadsdeel Zuid als bij de verschillende doelgroepen (eigenaren, gebruikers en direct belanghebbenden/omwonenden) draagvlak voor het handhaven van de bestemmingsplanregeling bestaat. Dat houdt in dat de regeling goed leesbaar, duidelijk en concreet moet zijn en niet voor meerdere uitleg vatbaar mag zijn. Het handhavingsbeleid wordt direct, nadat dit bestemmingsplan is vastgesteld, ingezet. Bepaalde zaken, met name het gebruik, kunnen pas na het in werking treden van het plan worden gehandhaafd. De handhaving heeft in dit plangebied vooral betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij de belangrijkste criteria zijn.

Er is sprake van handhaving indien werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden die in het kader van de bestemmingsplanregels niet toelaatbaar zijn. De onderstaande uitgangspunten zullen daarbij worden aangehouden:

  • Het volgen van enkele stappen op grond waarvan besloten kan worden op welke wijze gehandhaafd gaat worden: strafrechtelijk, bestuursrechtelijk of gedogen al dan niet onder voorwaarden;
  • Stilzwijgende gedoogsituaties zullen niet meer voorkomen;
  • Indien legalisatie van een illegale toestand niet mogelijk is en indien er geen zwaarwegende omstandigheden hiertoe aanleiding geven, kan incidenteel een gedoogbeschikking onder voorwaarden worden verleend;
  • Indien in het kader van handhaving het opleggen van een dwangsom niet leidt tot beëindiging van een illegale situatie, wordt een bestuursdwangprocedure gestart;
  • Het opleggen van een dwangsom en bestuursdwang worden als handhaving verkozen boven strafrechtelijk optreden;
  • In die gevallen dat strafrechtelijke vervolging het enige sanctiemiddel blijkt te zijn, zal na het opmaken van een proces-verbaal aangifte worden gedaan bij het Openbaar Ministerie;
  • Behoudens in gevallen waarin de belangen van de overtreder in ernstige en directe mate worden geschaad, wordt – indien illegale bouw wordt geconstateerd - het werk door de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van stadsdeel Zuid stilgelegd en wordt tot handhaving over gegaan;
  • Ook bij illegale bouw van gering planologisch belang wordt vanuit rechtsgelijkheid.

Aan een langere periode van niet-handhaving kunnen door de betrokkenen geen rechten worden ontleend.

Hoofdstuk 12 Inspraak En Vooroverleg

12.1 Inspraak:

Nota van uitgangspunten

Het stadsdeel heeft alvorens tot dit nieuwe bestemmingsplan te komen een voorfase met bijbehorend maatschappelijk overleg georganiseerd. Op 2 februari 2012 is de nota van uitgangspunten bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. door het dagelijks bestuur van Stadsdeel Zuid vastgesteld. De nota van uitgangspunten bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. is als bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting op het bestemmingsplan.

Bestemmingsplan

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 3 september 2012 tot en met 14 oktober 2012 ter inzage gelegen. In bijlage 1 bij deze toelichting Nota van beantwoording inspraak zijn deze schriftelijke reacties beknopt samengevat en beantwoord.

12.2 Wettelijk (Vooroverleg):

In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening

is het voorontwerp van het bestemmingsplan Olympisch Stadion e.o. aan de volgende

instanties gezonden:

  1. 1. Ministerie van Infrastructuur en Milieu / Rijkswaterstaat, directie Noord-Holland;
  2. 2. Gemeente Amsterdam, Dienst Milieu- en Bouwtoezicht;
  3. 3. Rijksdienst voor cultureel erfgoed;
  4. 4. Kamer van Koophandel;
  5. 5. Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland;
  6. 6. Waternet;
  7. 7. Gemeente Amstelveen;
  8. 8. Gemeente Amsterdam, Dienst Ruimtelijke Ordening;
  9. 9. Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Oost;
  10. 10. Gemeente Amsterdam, Bureau Monumenten & Archeologie;
  11. 11. Gemeente Amsterdam, Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam ;
  12. 12. Tennet;
  13. 13. KPN;
  14. 14. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  15. 15. Hoogheemraadschap Rijnland;
  16. 16. Brandweer Amsterdam – Amstelland;
  17. 17. Liandon (namens netbeheerder Linander N.V.);
  18. 18. N.V. Nederlandse Gasunie ;
  19. 19. Gemeente Amsterdam, Dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer;
  20. 20. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  21. 21. Gemeente Amsterdam, Dienst Zuidas ;
  22. 22. Ministerie van Defensie.

Er zijn in totaal 7 vooroverlegreacties ingediend. De overige instanties hebben niet gereageerd, waardoor verondersteld mag worden dat deze instemmen met het voorgelegde voorontwerpbestemmingsplan.

Nr. 1: Ministerie van Infrastructuur en Milieu / Rijkswaterstaat, directie Noord-Holland

    1. a. Opmerking

In paragraaf 3.4.2 staat bij het onderdeel 'Olympisch Kwartier Zuid/ IJsbaanpad 12' dat het gebied wordt aangewezen als zoekgebied voor een nieuwe grootschalige reclamemast. Hoewel het plaatsen van een reclamemast een tijdelijk project betreft en niet in het bestemmingsplan wordt opgenomen, wordt verzocht rekening te houden met de verkeersveiligheid op de nabijgelegen rijksweg A10. Er is een kader 'Objecten langs auto(snel)wegen' bij de reactie gevoegd. Daarnaast wordt er op gewezen dat voor het plaatsen van een reclamemast mogelijk een Wet beheer rijkswaterstaatwerken-vergunning noodzakelijk is.

Beantwoording

Bij het zoeken naar de definitieve locatie zijn de door adressant genoemde aspecten meegenomen. De plaatsing is weliswaar tijdelijk, maar niet in de zin van de Wro/Wabo: de mast zal 10 tot 15 jaar blijven staan. Op grond van het besluit van het dagelijks bestuur van 11 december 2012 is in het ontwerpbestemmingsplan de reclamemast opgenomen. In de toelichting van het bestemmingsplan zal de ruimtelijke inpasbaarheid van de reclamemast worden gemotiveerd. De mast zal in de bestaande situatie (voor de realisatie van de nieuwe oprit naar de A10) buiten de Wbr-grens vallen, wat door adressant zelf is bevestigd in het kader van de voorbereiding van het DB-besluit van 11 december 2012.

Conclusie

De reactie geeft aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.

1.2 Opmerking

In paragraaf 3.4.2 staat bij het onderdeel 'Zuidas en ontvlechting verkeersknopen A10' dat de realisatie van het ZuidasDok in een uitbreiding van de A10 naar 2 x 5 rijstroken voorziet. Er wordt erop gewezen dat de inmiddels vastgestelde structuurvisie uitgaat van een uitbreiding naar 2 x 4 rijstroken doorgaand verkeer en 2 rijstroken bestemmingsverkeer.

Beantwoording

De opmerking wordt onderschreven.

Conclusie

De reactie geeft aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. De toelichting zal worden aangepast.

1.3 Opmerking

In paragraaf 3.4.2 staat bij het onderdeel 'Zuidas en ontvlechting verkeersknopen A10' genoemd dat een deel van het gebied van het bestemmingsplan mogelijk onder een tracébesluit zal vallen waarbij het tracébesluit het rechtsgeldige kader vormt. Er wordt erop gewezen dat volgens artikel 13, lid 10 van de Tracéwet de gemeenteraad verplicht is om binnen 1 jaar nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden het bestemmingsplan overeenkomstig het tracébesluit vast te stellen.

Beantwoording

De opmerking wordt onderschreven.

Conclusie

De reactie geeft aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. De toelichting zal worden aangepast.

Nr. 8: Gemeente Amsterdam, Dienst Ruimtelijke Ordening (DRO)

8.1 Opmerking

In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de transformatie van het gebied Karperweg/Havenstraatterrein naar woon-werkgebied in de periode 2010-2020. Kenmerk van een woon-werkgebied is volgens de structuurvisie dat minimaal 25% van het terreinoppervlak bestemd blijft voor stadsverzorgende bedrijvigheid. Aangezien een deel van het bedrijventerrein buiten het plangebied is gehouden en de toekomst van de bestaande tramremise vooralsnog niet duidelijk is, is op dit moment moeilijk te beoordelen of voldoende stadsverzorgende bedrijvigheid zal resteren. Er wordt vanuit gegaan dat nieuwe ontwikkelingen in dit deel van het plangebied ter toetsing zal worden voorgelegd aan de Dienst Ruimtelijke Ordening.

Beantwoording

Het Havenstraatterrein is in de Structuurvisie Amsterdam aangewezen als gemengd woon-werkgebied. Het projectgebied Havenstraatterrein is kleiner dan het gebied dat in de Structuurvisie als gemengd woon-werkgebied is aangewezen. Ter voorbereiding op de besluitvorming over het Projectbesluit voor het Havenstraatterrein heeft de adressant op 24 oktober 2012 het stadsdeel geadviseerd. Aangezien de tramremise onderdeel uitmaakt van het in de Structuurvisie aangeduide woon-werkgebied heeft de adressant geconcludeerd dat, na ontwikkeling van het Havenstraatterrein, in het grotere plangebied 25% stadsverzorgende bedrijvigheid zal resteren. Daarbij heeft de adressant aangegeven dat de tramremise als stadsverzorgende bedrijvigheid kan worden aangemerkt.

Conclusie

De reactie geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.

8.2 Opmerking

Verzocht wordt om in de toelichting aandacht te besteden aan parkeren in het plangebied en in de regels voor de verschillende functies de parkeernorm behorend bij het type locatie vast te leggen (1:250 voor a-locatie Olympisch Kwartier Zuid en 1:125 voor rest plangebied).

Beantwoording

Parkeren wordt momenteel vastgelegd waar het aanwezig is, middels een aanduiding. Het gaat dan om parkeren dat niet in de openbare ruimte plaatsvindt, maar op eigen terrein (al dan niet binnen de bebouwing). Parkeren wordt ondergronds overal toegestaan, maar alleen in de bestaande kelders en souterrains. Het maken van een kelder ten behoeve van het parkeren is dan alleen wat betreft het bouwen in strijd met het bestemmingsplan, zodat dit met een eenvoudige afwijking snel gerealiseerd kan worden. De parkeernormen die hierbij gehanteerd worden, staan in de nota Parkeren in Zuid. Deze normen gelden alleen voor nieuwe situaties, die in strijd zijn met het bestemmingsplan. In deze nota staan ook de normen voor dit gebied aangegeven. Aangezien bovenstaande niet in de toelichting is opgenomen, zal de toelichting aangepast worden om het aspect parkeren beter toe te lichten.

Conclusie

De reactie geeft aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. De toelichting zal op het aspect parkeren verder uitgewerkt worden.

8.3 Opmerking

Geconstateerd wordt dat het plan past binnen de uitgangspunten en ambities zoals deze voor de Hoofdgroenstructuur zijn vastgelegd in de geldende structuurvisie. Er wordt vanuit gegaan dat het stadsdeel de kanttekeningen van de TAC in het bestemmingsplan verwerkt.

Het talud van de A10 maakt overigens onderdeel uit van de ecologische structuur van Amsterdam. Verzocht wordt dit in het plan te vermelden.

Beantwoording

Het advies van de TAC is verwerkt in het bestemmingsplan en als bijlage bij de toelichting gevoegd. De toelichting zal worden aangepast door te vermelden dat het talud van de A10 onderdeel uitmaakt van de ecologische structuur. Overigens valt deze talud binnen de vrijwaringszone voor de nieuwe oprit naar de A10, waardoor middels deze aanduiding in ieder geval tot de realisatie van de nieuwe oprit de ecologische structuur vrij zal blijven van bebouwing. Vanwege de aanleg van de nieuwe oprit, dat middels een tracébesluit gerealiseerd zal worden, kan geconcludeerd worden dat de ecologische structuur niet gegarandeerd kan worden voor de toekomst.

Conclusie

De reactie geeft aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. De toelichting zal worden aangepast om te vermelden dat het talud van de A10 onderdeel uitmaakt van de ecologische structuur.

Nr. 10: Gemeente Amsterdam, Bureau Monumenten en Archeologie (BMA)

10.1 Opmerking

Aan de zuidelijk gelegen Citroëngarage is abusievelijk een orde 2 waardering toegekend. Het gaat hierbij echter om een remake van een ontwerp van J. Wils uit de jaren zeventig. De tramremise heeft een orde 3 waardering gekregen. Om die redenen hebben beide complexen ten onrechte een dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie gekregen. Verzocht wordt de dubbelbestemming te verwijderen bij deze complexen.

Beantwoording

De opmerking wordt onderschreven.

Conclusie

De reactie geeft aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. De verbeelding zal bij het zuidelijke Citroëngebouw en de tramremise niet langer voorzien in een dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie.

Nr. 16: Brandweer Amsterdam-Amstelland

16.1 Opmerking

In de omgeving van het plangebied ligt een transportroute gevaarlijke stoffen en een LPG-tankstation. In het kader van de wettelijke regelgeving moet het aspect externe veiligheid worden uitgewerkt in de toelichting van het bestemmingsplan, mede op basis van advies van de veiligheidsregio. Dit advies is bij de vooroverlegreactie bijgesloten. Het voor de besluitvorming verantwoordelijke bestuur kan deze informatie gebruiken bij het maken van een integrale afweging tussen verschillende belangen.

De risico's in het plangebied zouden bij voorkeur kunnen worden beschreven door een veiligheidsparagraaf op te nemen in de plantoelichting. In een dergelijke paragraaf kan worden toegelicht op welke wijze in het plan rekening is gehouden met veiligheidsaspecten zoals:

eventuele risicobronnen in (de omgeving van) het plangebied en

bestrijdbaarheid en de mogelijkheden voor de hulpverlening, ook bij dagelijkse branden en overige incidenten die niet onder de wettelijke regeling vallen:

ontvluchtingmogelijkheden en de mogelijkheden om de zelfredzaamheid van burgers te vergroten;

kwetsbare bestemmingen waar minder zelfredzame mensen verblijven zoals zorginstellingen, kinderdagverblijven en scholen en

de 2-zijdige bereikbaarheid van individuele panden en deelgebieden voor nood- en hulpdiensten en bluswatervoorziening.

Geadviseerd wordt een dergelijke veiligheidsparagraaf op te nemen, zodat het bevoegd gezag een actueel veiligheidsbeeld heeft van het plangebied.

Beantwoording

Het door adressant opgestelde advies zal worden verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan en als bijlage bij de toelichting worden toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Conclusie

De reactie geeft aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. De toelichting zal voorzien in een veiligheidsparagraaf, waarin ook het advies van adressant in verwoord zal worden.

Nr. 17: Liandon B.V. (namens netbeheerder Liander N.V.)

17.1 Opmerking

Binnen het plangebied is het 50 kV transformatorstation aan de Karperweg 35 gelegen. Dit transformatorstation verzorgt de stroomvoorziening in een groot gedeelte van de omgeving in en rond het plangebied van het voorontwerpbestemmingsplan. In het bestemmingsplan krijgt het transformatorstation de bestemming 'Bedrijf'. Echter in de bestemmingsomschrijving van de bestemming Bedrijf in artikel 3 van de planregels wordt het transformatorstation nergens genoemd. Volgens artikel 27 lid 3 van de planregels zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die vallen onder categorie A van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Het transformatorstation wordt echter niet genoemd in categorie A van de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar in categorie B. Verzocht wordt dat de regels worden aangepast zodat het transformatorstation wel binnen de reikwijdte van de bestemming valt.

Er is een gasregelstation van Liander N.V. gelegen aan het IJsbaanpad, welke in het voorontwerpbestemmingsplan de bestemming 'Verkeer' krijgt. Het gasregelstation wordt echter niet genoemd in de bestemmingsomschrijving van het begrip verkeer in artikel 15 van de planregels. Dit zou de bestemming Bedrijf moeten krijgen, aangezien het gasregelstation volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten in categorie B valt. Verzocht wordt het plan hierop aan te passen.

Beantwoording

De opmerking wordt onderschreven.

Conclusie

De reactie geeft aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. De verbeelding en regels zullen aangepast worden, zodat het transformatorstation en gasregelstation juist worden bestemd.

Nr. 18: N.V. Nederlandse Gasunie

18.1 Opmerking

Het plan is getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor de aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze toetsing kan geconcludeerd worden dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbij gelegen aardgasbuisleiding valt. Het staat daarmee vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Beantwoording

Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.

Conclusie

De reactie geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.

Nr. 21: Hoogheemraadschap Rijnland

21.1 Opmerking

Er zijn geen waterhuishoudkundige belangen in het geding die voor het Hoogheemraadschap Rijnland aanleiding zijn om hierover opmerkingen te maken.

Beantwoording

Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.

Conclusie

De reactie geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.

Bijlage 1 Adressen Hogere Grenswaarden

Bijlage 1 Adressen hogere grenswaarden

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Voorwaarden Reclamemast

Bijlage 3 Voorwaarden reclamemast

Bijlage 1 Nota Van Beantwoording Inspraak

Bijlage 1 Nota van beantwoording inspraak

Bijlage 2 Nota Van Uitgangspunten Bestemmingsplan 'Olympisch Stadion E.o.'

Bijlage 2 Nota van uitgangspunten bestemmingsplan 'Olympisch stadion e.o.'

Bijlage 3 Cultuurhistorische Verkenning En Advies

Bijlage 3 Cultuurhistorische verkenning en advies

Bijlage 4 Beschikking Hogere Waarden Wet Geluidhinder

Bijlage 4 Beschikking hogere waarden Wet geluidhinder

Bijlage 5 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 5 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 6 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 6 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 7 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 7 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 8 Advies Externe Veiligheid Brandweer Amsterdam-amstelland

Bijlage 8 Advies Externe Veiligheid Brandweer Amsterdam-Amstelland

Bijlage 9 Advies Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur

Bijlage 9 Advies Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur