BP MUL
Uitwerkingsplan - Amsterdam
Onherroepelijk op 12-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan “Weesperzijdestrook”, van het Stadsdeel Oost-Watergraafsmeer, vastgesteld door de stadsdeelraad op 31 januari 2000 (nr.99/2000), goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord Holland bij besluit van 12 september 2000 (nr.2000-7803) en gedeeltelijke vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak op 13 maart 2002 en het bestemmingsplan “Weesperzijdestrook, 1e (correctieve) herziening”, van het Stadsdeel Oost- Watergraafsmeer, vastgesteld op 8 december 2003 en goedgekeurd op 20 juli 2004.
1.2 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.3 entresol
een (tussen-)verdieping tussen de begane grond en de eerste etage welke niet meetelt als bouwlaag.
1.4 herziening
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand met de bijbehorende regels (NL.IMRO.0363.M1005BPSTD-OH01 en eventuele bijlagen), genaamd herziening van het uitwerkingsplan "Udg4" van het stadsdeel oost
1.5 verbeelding
van de bij de herziening deel uitmakende digitale of analoge verbeelding vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.M1005BPSTD-OH01 met bijbehorende verklaringen.
1.6 uitwerkingsplan
het “Uitwerkingsplan "Udg4” van het stadsdeel Oost-Watergraafsmeer, vervat in de plankaart en voorschriften.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Gemengd
2.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. consumentverzorgende dienstverlening;
- c. maatschappelijke voorzieningen;
- d. horeca I en II;
- e. ateliers;
- f. kantoren, al dan niet met baliefunctie;
- g. bedrijven;
- h. woningen;
- i. parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende in- en uitritten en toegangen;
met de daarbij behorende
- j. bergingen;
- k. andere nevenruimten.
2.2 Bouwregels
- a. Op en onder de in artikel 2.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
- b. Voor bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- 1. maximale bouwhoogte: zoals op de plankaart is aangegeven;
- 2. de bouwhoogte van de 1e bouwlaag aan de Wibautstraat bedraagt: minimaal 5 meter;
- 3. bouwhoogte van overige bouwlagen bedraagt minimaal 2,60 meter en maximaal 5 meter;
- 4. het aantal bouwlagen bedraagt: niet meer dan 9;
- 5. in afwijking van het bepaalde onder 3is op een afstand van minimaal 5 meter uit de voorgevel een entresol toegestaan;
- c. de in- en uitritten van de parkeervoorziening mogen uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven relatie worden gerealiseerd;
- d. voor zover met betrekking tot de in lid 2.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een archeologisch programma van eisen te overleggen;
- e. aan de onder d, genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het Dagelijks Bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties;
- f. het bepaalde onder d en e, is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m2 en een kleinere diepte dan 1,00 meter onder maaiveld;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het in werking treden van dit plan.
2.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in artikel 2.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:
- a. de functies als bedoeld in lid 2.1, sub a tot en met g, zijn uitsluitend op de eerste bouwlaag en in het entresol toegestaan;
- b. de functie horeca 1 genoemd in lid 2.1, sub d mag uitsluitend ter plaatse van de Wibautstraat worden gerealiseerd;
- c. de functie als bedoeld in lid 2.1, sub h, is uitsluitend, vanaf de tweede bouwlaag toegestaan;
- d. de functie als bedoeld in lid 2.1, sub i, is, met uitzondering van de in- en uitritten, toegangen en hellingsbanen, uitsluitend toegestaan in een kelder, met maximaal 2 parkeerlagen, beneden straatpeil;
- e. de brutovloeroppervlakte van de functies bedoeld in lid 2.1, onder d, mag maximaal 300 m2 per vestiging bedragen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 3 Algemene Gebruiksregels
Onder verboden gebruik als bedoeld in 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:
detailhandel in de vorm van supermarkten of winkels voor de ‘dagelijkse boodschappen’.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 4 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van de Herziening van het uitwerkingsplan Ugd-4 van het stadsdeel Oost.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "Weesperzijdestrook" voorziet in een uit te werken bestemming “Gemengde doeleinden” ter plaatse van de percelen gelegen tussen de Graaf Florisstraat en de Marcusstraat en een deel van de panden in de Marcusstraat. In de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan is vastgelegd dat zonder uitwerking van deze bestemming in beginsel geen bouwvergunningen mogen worden verleend.
In verband met een initiatief om de percelen te herontwikkelen is in 2008 het uitwerkingsplan “Ugd4” vastgesteld. Dit uitwerkingsplan is inmiddels onherroepelijk geworden. Het uitwerkingsplan maakt deel uit van het bestemmingsplan en kan, zolang de bestemming nog niet is verwezenlijkt, worden vervangen door een nieuwe uitwerking (art. 3.6, derde lid, Wet ruimtelijke ordening).
Inmiddels is een bouwaanvraag ingediend. Gebleken is dat de bouwaanvraag niet geheel binnen het uitwerkingsplan past, terwijl dat wel de bedoeling was van het eerder vastgestelde uitwerkingsplan. Dit heeft met name betrekking op de op de plankaart aangegeven hoogtescheidslijnen tussen de verschillende bouwhoogten. Daarom is besloten dit uitwerkingsplan te herzien en het te vervangen door een nieuwe uitwerking.
Met de onderhavige herziening wordt het uitwerkingsplan “Ugd4” in die zin aangepast. Naast de materiële aanpassing van de hoogtescheidingslijn c.q. bouwhoogten, wordt het uitwerkingsplan ook in overeenstemming gebracht met de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. Hierdoor zal onder meer de verbeelding op de plankaart, de indeling van de regels worden aangepast.
1.2 Leeswijzer
Het uitwerkingsplan bestaat uit regels en een verbeelding (plankaart) en gaat vergezeld van een toelichting. De voorschriften behorende tot bestemmingsplan "Weesperzijdestrook" blijven onverminderd van kracht voor deze uitwerking, behalve waar de regels van de onderhavige uitwerking anders bepalen. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de planregeling.
De toelichting behorende bij het uitwerkingsplan “Ugd4” is ook op de onderhavige herziening van toepassing en is daarom inhoudelijk overgenomen. Uitsluitend indien en voor zover aanvulling op deze toelichting noodzakelijk is, wordt deze in de onderhavige toelichting gegeven.
Hoofdstuk 2 Bouwinitiatief
Mul Project Ontwikkeling heeft het initiatief genomen om de panden aan de Wibautstraat gelegen tussen de Graaf Florisstraat en de Marcusstraat en een deel van de panden in de Marcusstraat te herontwikkelen. Deze herontwikkeling van het gebied betekent slopen van de bestaande panden en het oprichten van een nieuw gebouw.
Aanleiding tot deze herontwikkeling is de huidige staat van de panden. De funderingen, het casco en de balkenlagen bevinden zich in een slechte staat. In 2001 is met Bouw- en woningtoezicht overleg geweest over de technische staat van de panden, hierbij is een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat behoud en herstel financieel niet haalbaar is. Daarnaast voldoen de woningen niet meer aan de eisen van deze tijd.
In 2002 is voor het initiatief van Mul Project Ontwikkeling door Plangroep Heggen een Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) opgesteld. Hierin zijn de ruimtelijke, programmatische en verkeerskundige uitgangspunten en randvoorwaarden vastgelegd. Tevens heeft Mul Project Ontwikkeling een visie laten opstellen door Van Riezen & Partners.
Het plan voorziet in de sloop van de woningen en voorzieningen aan de Graaf Florisstraat 18 en 20, Wibautstraat 198-210 en de Marcusstraat 21-31. Op de vrijgekomen locatie wordt een nieuw gebouw gerealiseerd met aan de Wibautstraat een bouwhoogte van maximaal 30 meter en aan de Graaf Florisstraat en Marcusstraat een hoogte van circa 16 meter. Aan de achterzijde, aansluitend op het gezamenlijke binnenerf, is in hoofdzaak een maximale hoogte van 5 tot 7 meter toegestaan dit ten behoeve van een acceptabele leefomgeving en conform de afspraken met de buurt vanuit de participatie. Binnen het plan worden ongeveer 80 woningen gerealiseerd in de vorm van appartementen en maisonnettes. Hiervan is het streven van de ontwikkelaar dat minimaal 30% bestemd is voor doelgroepen onder de huursubsidiegrens. De overige woningen betreffen huur- en koopwoningen. De woninggrootte varieert van 60 m2 tot 145 m2 bvo. Op de begane grond wordt circa 1200 m2 aan commerciële ruimtes gecreëerd. Hierbij wordt gedacht aan kantoorfuncties, dienstverlenende functies, horeca of kleinschalige detailhandel.
Hoofdstuk 3 Planologisch Kader
3.1 Plangebied
Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van de binnenstad grenzend aan de Wibautstraat en omvat het oostelijke gedeelte van het bouwblok tussen de Wibautstraat, de Marcusstraat, de Graaf Florisstraat en de Weesperzijde.
Figuur 1: ligging plangebied
Omgeving van het plangebied
Aan de Wibautstraat staan voornamelijk grootschalige gebouwen gemengd met oorspronkelijke middelhoge 19e eeuwse bebouwing. De Wibautstraat maakt onderdeel uit van een belangrijke verbinding tussen de rijksweg A10 en de (binnen)stad. Door zijn brede profiel en deze belangrijke verkeersfunctie vormt de Wibautstraat een duidelijke begrenzing aan de oostzijde van de Weesperzijdestrook.
Aan weerszijde van de Wibautstraat staat voornamelijk hoogbouw. Het gebruik van deze bebouwing loopt uiteen van onderwijs- en overheidsvoorzieningen, kantoren, detailhandel tot woningen. Bouwhoogten van 30 meter en hoger komen veelvuldig voor, de bouwhoogte van de achterliggende bebouwing is veelal gemiddeld circa 15 meter. Deze verschillen komen voort uit de verschillende bouwperiodes en architectuur.
Thans vindt een herstructurering van de Wibautstraat-noord plaats. Door deze herstructurering is een aanvang gemaakt voor het opwaarderen van de openbare ruimte. Daarbij is onder meer uitgangspunt het creëren van een rustiger straatbeeld, hogere verkeersveiligheid, een betere doorstroming van het verkeer. Het profiel van 2 x 2 rijbanen blijft hierbij gelijk. Verder bestaat bijzondere aandacht voor de Amstel als levensader voor de stad. Eén van de plannen voor de toekomst is de herinrichting van de Amsteloever, waarbij uitgangspunten zijn behoud van de woonfunctie op het water, het openbaar toegankelijk maken van de oever, het versterken van de water-land relatie, het verhogen van de recreatieve verblijfswaarde en het autoluw maken van de Weesperzijde.
3.2 Geldend Planologisch Kader
Bestemmingsplan Weesperzijdestrook
Het bestemmingsplan "Weesperzijdestrook" is door de stadsdeelraad van Oost-Watergraafmeer vastgesteld op 31 januari 2000, door gedeputeerde staten van Noord-Holland goedgekeurd op 12 september 2000 en gedeeltelijk vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak op 13 maart 2002. Ter voldoening aan de uitspraak van de Afdeling is een eerste (correctieve) herziening van het bestemmingsplan opgesteld. Deze herziening is vastgesteld door de deelraad op 8 december 2003 en goedgekeurd door gedeputeerde staten op 20 juli 2004.
Het bestemmingsplan "Weesperzijdestrook" biedt het juridisch-planologisch toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen in de Weesperzijdestrook. Voor de gebieden, waar tijdens het opstellen van het bestemmingsplan, nieuwe ontwikkelingen werden voorzien zijn uit te werken bestemmingen opgenomen, zogenaamde Uit te werken bestemmingen Gemengde doeleinden (UGD). Voor deze uit te werken plandelen geldt dat, alvorens medewerking verleend kan worden aan een nieuwe ontwikkeling, eerst een uitwerkingsplan opgesteld moet worden. In het bestemmingsplan zijn daartoe verschillende randvoorwaarden en regels opgenomen.
In het bestemmingsplan is aan de onderhavige gronden de bestemming "Uit te werken doeleinden" (“UGD4”) toegekend.
In artikel 8 van het bestemmingsplan is – voor zover van belang voor het uitwerkingsplan – het volgende bepaald:
lid 1
De gronden, op de kaart bestemd voor "Uit te werken Gemengde doeleinden" (UGD1 t/m UGD6), zijn aangewezen voor woningen, ondergrondse of volledig inpandig gebouwde parkeervoorzieningen, kantoren, ateliers, horeca I, II en III, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, winkels en andere consumentverzorgende dienstverlening, tuinen en erven, groenvoorzieningen en verkeersareaal, alsmede v.w.b. UGD 2 tevens inpandige in- en uitgangen t.b.v. ondergronds railtracé.
lid 2
Op en onder de in lid 1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de daar omschreven doeleinden.
lid 3
Voor de in de leden 1 en 2 bedoelde gronden en bebouwing gelden de volgende maxima:
gronden:
max. bebouwingspercentage UGD1 t/m UGD 3 en UGD 5 en 6: 60 %
voor het deel van het bestemmingsvlak waarvoor een max. bouwhoogte geldt van 16 meter:
max. bebouwingspercentage overige gronden: 100 %
gebouwen:
max. bouwhoogte UGD1 t/m UGD6: zoals op de kaart aangegeven
bouwwerken, geen gebouwen zijnde: max. bouwhoogte: 3 meter
lid 4
Voor kantoren, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen geldt een parkeernorm van 1 inpandige parkeerplaats per 250 m² bruto-vloeroppervlak, voor woningen geldt een parkeernorm van max. 0,5 parkeerplaats per woning op maaiveld.
lid 5
Met betrekking tot bedrijven dient het bepaalde in art. 13 (= toegelaten bedrijven) van deze voorschriften in acht te worden genomen.
lid 6
Op de in lid 1 genoemde gronden mag, behoudens het bepaalde in lid 8, uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig een rechtsgeldig uitgewerkt plan.
lid 7
Het Dagelijks Bestuur stelt, overeenkomstig het bepaalde in art. 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en met inachtneming van het bepaalde in art. 18 van deze voorschriften, voor de in lid 1 genoemde gronden uitgewerkte plannen vast, waarbij het de volgende regels in acht dient te nemen:
- in het uitgewerkte plan dienen voorgevelrooilijnen te worden vastgelegd;
- in het uitgewerkte plan dient er, in de binnenterreinen, rekening gehouden te worden met de
- bestaande architectuur en woonomgeving van de omringende bebouwing;
- het uitgewerkte plan dient geen verslechtering van de algemene woonkwaliteit op te leveren.
- met betrekking tot kantoren, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen geldt dat gebouwde parkeervoorzieningen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden;
- in het uitgewerkte plan geldt voor horeca I en II een max. vloeroppervlak van 300 m2 waarbij het Dagelijks Bestuur via vrijstelling dit maximum mag verhogen naar 400 m2 en voor horeca III een
- max. vloeroppervlak van 1000 m2;
- horeca I mag uitsluitend worden toegestaan aan de Wibautstraat en de Ruyschstraat;
- in het uitgewerkte plan dienen voorschriften opgenomen te worden met betrekking tot de minimum- en maximumhoogte van bouwlagen van woningen;
- in het uitgewerkte plan mag de bebouwing uit maximaal 7-9 bouwlagen bestaan;
- indien in een uitgewerkt plan bebouwing wordt geprojecteerd met een bouwhoogte hoger dan 30 meter dient, voorafgaand aan het in procedure brengen van het uitgewerkt plan, een hoogbouweffectrapportage te worden opgesteld;
- in het uitgewerkt plan mogen geen seksinrichtingen, prostitutiebedrijven, speelautomatenhallen en wisselkantoren worden opgenomen.
Uitwerkingsplan “Ugd4”
Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost-Watergraafsmeer heeft bij besluit van 12 februari 2008 het uitwerkingsplan “Ugd4” vastgesteld. Dit uitwerkingsplan is bij besluit van 19 juni 2008 door gedeputeerde staten van Noord-Holland goedgekeurd. In dit uitwerkingsplan is aan de percelen de bestemming “Gemengd” toegekend. Dit uitwerkingsplan is vastgesteld ten behoeve de voorgenomen ontwikkeling door van Mul Project Ontwikkeling.
Zoals in de inleiding reeds is vermeld zijn op de plankaart de hoogtescheidslijnen tussen de verschillende bouwhoogten niet juist weergegeven, waardoor de voorgenomen ontwikkeling, zoals die na participatie tot stand is gekomen niet geheel binnen het uitwerkingsplan past.
Onderhavige herziening
De belangrijkste wijziging die de onderhavige herziening ten opzichte van het uitwerkingsplan “Ugd4” is dat op de verbeelding (plankaart) het vlak waar een bouwhoogte van 30 meter is toegestaan, met 2,5 meter wordt vergroot. Daarnaast wordt op een klein perceeltje de bouwhoogte van 5 meter tot 7 meter verhoogd, in verband met de voorziene bouwhoogte van de bedrijfsruimte. Artikel 3 van het uitwerkingsplan wordt in de herziening materieel overgenomen.
Figuur 2: plankaart herziening uitwerkingsplan Ugd4, op groot formaat bijgevoegd
3.3 Beleid
In relatie tot de gewenste ontwikkeling is primair een aantal beleidsdocumenten van belang. Te weten, het structuurplan 'Kiezen voor Stedelijkheid', de structuurvisie Amsterdam 2040 Economisch sterk en duurzaam,masterplan 'Wibaut-as / Access for all' en de structuurschets 'Mozaïekstad Oost/Watergraafsmeer'. In deze beleidsdocumenten wordt functiemenging nagestreefd. Deze functiemenging beperkt zich tot veelal de eerste bouwlaag van gebouwen, de zogenaamde plint. Daarnaast wordt intensivering van grondgebruik nagestreefd en het oplossen van parkeerproblematiek door nieuwe gebouwde parkeervoorzieningen.
Daarnaast is ook de Woonvisie van belang.
Structuurplan "Kiezen voor stedelijkheid"
Op 16 april 2003 heeft de gemeenteraad van Amsterdam het structuurplan “Kiezen voor stedelijkheid” vastgesteld. In het structuurplan is het plangebied aangewezen als "Grootstedelijk kerngebied". "Grootstedelijk kerngebied" heeft betrekking op gebieden die bijdragen of bij moeten dragen aan de uitstraling van Amsterdam op het gebied van cultuur, economie en toerisme. De gebieden kenmerken zich door een hoge stedelijke dichtheid en een optimale menging van wonen, werken en voorzieningen. Het accent ligt daarbij op kantoren en voorzieningen die veel publiek trekken. De openbare ruimte is beeldbepalend voor de stad, sociaal veilig en ingericht op intensief gebruik. In de grootstedelijke kerngebieden zal het aantal parkeerplaatsen in verhouding tot de rest van het ruimtelijk programma het meest beperkt dienen te blijven. Dat moet bereikt worden door het stimuleren van dubbel gebruik van de parkeerplaatsen en inpandig parkeren.
Structuurvisie Amsterdam 2040 Economisch sterk en duurzaam
De centrale ambitie van de structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Om economisch sterk en duurzaam te zijn en Amsterdam en de regio verder te kunnen ontwikkelen als internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool wil Amsterdam onder meer een intensiever gebruik van de bestaande stad en het openhouden van het landschap. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte, efficiënter omgaan met energie en vervoer en er hoeft minder landschap te worden aangetast. Daarnaast betekent het ook 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen erbij tot 2040, intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen en ruimte voor waterberging. Omdat tegelijkertijd veel wonen aan de voorraad worden ontrokken, vooral door sloop, moeten 120.000 woningen gebouwd worden om 'netto' 70.000 woningen over te houden. Er zullen dus jaarlijks 4.000 woningen gebouwd moeten worden. De gemeenteraad van Amsterdam heeft de structuurvisie op 17 februari 2011 vastgesteld (is nog niet in werking getreden).
De herziening voorziet in hoofdzaak in woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied en past binnen de structuurvisie.
Structuurschets “Mozaïekstad Oost-Watergraafsmeer”
Het stadsdeel Oost-Watergraafsmeer heeft op 28 januari 2002 de structuurschets “Mozaiekstad Oost-Watergraafsmeer” vastgesteld. De structuurschets geeft een visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2010. Om sturing te geven aan ontwikkelingen zijn in de structuurschets zes kwaliteitspijlers geformuleerd. In de structuurschets is voorgesteld de Wibautstraat, als belangrijke as, te verdichten met grootstedelijke voorzieningen met als surplus spin-off voor de directe omgeving. Bij deze verdichting dienen de kwaliteitspijlers in acht genomen te worden. Deze kwaliteitspijlers vertalen zich primair naar de toe te passen architectuur.
Woonvisie 2010
In de Woonvisie 2010 heeft het stadsdeel de doelstellingen voor de woningvoorraad benoemd. Die doelstellingen gaan over het schaalniveau van het stadsdeel en bepalen het toekomstbeeld. De huidige woningvoorraad sluit niet aan op de woonvoorkeuren van een gevarieerde bevolking. Hierdoor staan alle segmenten van de woningmarkt onder druk. Het stadsdeel vindt dat de kwaliteit van het wonen in de stad mede wordt bepaald doordat mensen met verschillende levenswijzen en culturen bij elkaar wonen. Daarom moeten er woningen beschikbaar komen voor woningzoekenden die speciaal in de stad willen wonen; hiervoor is uitbreiding van 'de woningvoorraad' noodzakelijk. Ook moeten er meer verschillende soorten woningen bij komen: de woningvoorraad moet gedifferentieerd worden. De kwaliteitsverbetering van de woningen als gevolg van onderhavig plan sluit aan bij de Woonvisie.
Masterplan 'Wibaut-as / Access for all'
Het Masterplan Wibautas / Access for all heeft tot doel een meer samenhangende ontwikkeling van het plangebied te bereiken. Hierbij moet het verkeer op een vanzelfsprekende en veilige manier geïntegreerd worden in de openbare ruimte.
Het masterplan richt zich voornamelijk op de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte maar doet in hoofdstuk vier ook uitspraken over functies in de plint en maatvoering van gebouwen.
Instellingsbesluit Wibaut aan de Amstel (mei-juni 2008)
Het instellingsbesluit is op 26 mei 2008 vastgesteld door de stadsdeelraad Oost- Watergraafsmeer en op 25 juni 2008 door de gemeenteraad. Het instellingsbesluit voorziet in de oprichting van het 'projectbureau Wibaut aan de Amstel' om de gewenste ontwikkelingen voor het complete gebied Wibaut aan de Amstel een krachtige impuls en sturing te geven. Het instellingsbesluit bestaat uit de volgende onderdelen: de visie, het programma Amsteloever, het programma Bereikbaarheid, Duurzaamheid & Luchtkwaliteit, een organisatievoorstel, de communicatiestrategie en het financieel kader.
Met het instellingsbesluit wordt door het college van burgemeester en wethouders toegezegd de raad een coalitiebesluit voor te leggen waarmee de bevoegdheidsverdeling tussen de centrale stad en het stadsdeel wordt geregeld, waaronder de overdracht van de financiële bevoegdheden. De gemeenteraad heeft op 20 mei 2009 met dit coalitiebesluit ingestemd.
Strategienota Wibaut aan de Amstel (november 2009)
De strategienota bevat een inventarisatie van belangrijke aspecten en kenmerken, een opsomming van geldende wetten en regels, een beschrijving van de gewenste sociaal-economische en ruimtelijke ontwikkeling en een overzicht van de wijze waarop deze wordt gefinancierd. Het Strategiebesluit bevat de uitgangspunten en voorwaarden waaraan toekomstige plannen, projecten en programma's worden getoetst. Het document 'Ruimtelijke hoofdlijnen Wibaut aan de Amstel' vormt een bijlage bij het Strategiebesluit Wibaut aan de Amstel. In het Strategiebesluit worden ook de lopende projecten benoemd.
Ruimtelijke hoofdlijnen Wibaut aan de Amstel, deel I (november 2009)
Deel I van de ruimtelijke hoofdlijnen geeft een analyse van de ruimtelijke opbouw van de Wibautstraat en beschrijft de uitgangspunten voor toekomstige bebouwing en openbare ruimte. De straat kenmerkt zich door verschillende bouwstijlen en bouwhoogten, afhankelijk van de bouwperiode. Een belangrijke drager is de continue bomenrij die de Wibautstraat zal gaan markeren. Andere uitgangspunten zijn meer verblijfsruimte voor voetgangers en meer publieksfuncties in de plint.
3.4 Ruimtelijk Kader
Voor het plangebied van dit uitwerkingsplan wordt in het masterplan een bouwhoogte van maximaal 30 meter voorgesteld. Daarnaast wordt er nagestreefd dat rooilijnen zoveel mogelijk strak getrokken worden waarmee de Wibautstraat als as verder wordt benadrukt. Functioneel worden de plinten van de bebouwing langs de Wibautas bestemd voor entrees, winkels, detailhandel en publieksfuncties.
Onder publieksfuncties wordt verstaan: kantoren met baliefunctie, galerieën, showrooms, horeca (met uitzondering van dancings, discotheken en sociëteiten), consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen (overheids-,welzijns, sociaal-culturele, onderwijs-, religieuze, (para) medische, recreatieve, nuts-, media en bijzondere voorzieningen).
De maatvoering wordt bepaald door de uitwerkingsregels zoals opgenomen in het moederplan. Voor de bebouwing langs de Wibautstraat is een maximale bouwhoogte van 30 meter toegestaan. Bebouwing langs de Marcusstraat en Graaf Florisstraat mag met een maximale bouwhoogte van 16 meter gerealiseerd worden. De genoemde bouwhoogtes sluiten eveneens aan bij de hierboven beschreven beleidsstukken. De bouwhoogtes zijn overgenomen.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijk Relevante Aspecten
4.1 Mer-beoordeling
De herziening is een uitwerking van het bestemmingsplan "Weesperzijdestrook" waarin reeds de toelaatbaarheid en maximale omvang van de ontwikkeling is vastgelegd.
Overigens is het zo dat, in verband met de beoogde ontwikkeling van het gehele gebied 'Wibaut aan de Amstel' waar onderhavige plangebied een onderdeel van is, een beoordelingsnotitie milieu-effectrapportage (m.e.r.) is opgesteld (zie bijlage Aanmeldingsnotitie voor beoordeling m.e.r.-plicht Oosteramstel en Amstelpoort, projectnummer 20535). Het gebied Wibaut aan de Amstel, waar het onderhavige plangebied onderdeel van is, is ruwweg gelegen tussen de Amstel en Beuken-, Nobel-, en Gooiseweg en Mauritsgracht en Amstel (zie figuur 3). Uit de mer-beoordeling blijkt dat voor alle ontwikkelingen samen, waaronder ook het onderhavige project, geen MER nodig was.
figuur 3: gebied mer-beoordeling
Voor zover voor deze herziening van belang zal bij de deelaspecten worden ingegaan op de resultaten uit de mer-beoordeling.
4.2 Verkeer
Het plangebied is goed bereikbaar voor verschillende vormen van vervoer (auto, fiets en openbaar vervoer). Ten noordwesten van de locatie is op een afstand van 100 meter de Metrohalte Wibautstraat gelegen. Het Amstelstation is op een afstand van 750 meter gelegen. De Wibautstraat zorgt voor een snelle verbinding naar de binnenstad en de ring A10.
Het plangebied maakt deel uit van het projectgebied “Wibaut aan de Amstel”. Wibaut aan de Amstel is een veelomvattend project. Het bestaat uit meerdere deelprojecten die allemaal aan elkaar verbonden zijn door de Wibautas. Om de verkeerskundige consequenties van het toevoegen van programma aan een stedelijk gebied in beeld te krijgen is recent een (nieuw) verkeersonderzoek verricht (verkeersonderzoek Wibaut aan de Amstel, fase II, Divv, augustus 2010). Daarbij zijn o.a. verkeersprognoses opgesteld, analyses van de kruispunten verricht en is de verkeersproductie van de ontwikkelingen in het gebied Wibaut aan de Amstel in 2015 en 2022 onderzocht. Daarnaast is het gehele verkeersnetwerk van het projectgebied op kruispunten geanalyseerd. Deze analyse laat zien waar toekomstige knelpunten en mogelijkheden om deze op te lossen, in het netwerk zitten. Verder is in verband met de corridorfunctie Wibautstraat onder meer bezien welke verkeerseffecten de projecten binnen Wibaut aan de Amstel op het hoofdnet auto hebben, mede in relatie tot de corridorfunctie van de Wibautas.
Ten aanzien van de corridor Wibautstraat blijkt uit het verkeersonderzoek het volgende. In het lokale model (WADA model) is tussen de autonome situatie en de plansituatie 2022 respectievelijk een groei van 16%, 42% en 31% voor auto, OV en fiets te zien. Kijkend naar de 2008 situatie groeit de totale mobiliteit van en naar het studiegebied met 24%, maar neemt het autoverkeer met 4% af als gevolg van de modalsplit-verschuiving richting het openbaar vervoer. Daarnaast is tevens gerekend met het generieke model, waarin de robuustheid van de corridor nog een keer gecheckt is. De intensiteiten op de gehele Wibautstraat dalen in 2015 en 2022 ten opzichte van 2008. Dit is niet het geval voor een aantal aantakkende wegen, maar de kruispunten op het netwerk zijn regelbaar en ook de groene golf op de Wibautstraat kan behouden blijven. Tenminste tot 2015 is er nog een 2x2 opstelcapaciteit op het Weesperplein / Rhijnspoorplein nodig om het vastlopen van verkeer op de kruisende corridors Wibautstraat/Weesperstraat -Mauritskade te voorkomen. In 2015 moet de situatie opnieuw bekeken worden om een inschatting te maken van de effecten van een versmalling. Het belang van de oostelijke corridor van de stad is te groot om deze te versmallen als de capaciteit van de weg niet voldoende is.
Belangrijkste conclusie voor wat betreft de corridorfunctie op de Wibautstraat is dat de groene golf gehandhaafd kan blijven en de doorstroming – bij voldoende opstelcapaciteit op kruispunten niet onder druk komt te staan.
Parkeren
Het bouwplan voorziet in een parkeerkelder van twee verdiepingen. In deze kelder worden circa 85 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hierbij is er voor de woningen gerekend met een norm van 1,0 voor dure woningen, 0,5 voor goedkope woningen en 1 plek per 250 m2 bvo. Hiermee wordt ruim voldaan aan de minimum vereisten zoals opgenomen in het ASVV 2004. De overmaat, die daar door ontstaat, komt ten goede aan de buurt. Deze extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd om hiermee de parkeerdruk in de Weesperzijdestrook te verminderen. Het begin van de Marcusstraat tot aan de in- en uitrit van de parkeergarage wordt in de nieuwe situatie tweerichting verkeer. Hiervoor wordt de openbare ruimte heringericht.
4.3 Geluid
Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van spoor-- en wegverkeergeluid en industriegeluid. Op grond van de Wet geluidhinder gelden langs (spoor)wegen zones.
Op grond van artikel 77 van de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek verplicht indien nieuwe geluidsgevoelige functies als wonen mogelijk worden gemaakt in de geluidszones van:
- a. wegen waar 50 kilometer per uur of meer wordt gereden;
- b. spoorwegtrajecten;
- c. industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder.
De Wet geluidhinder kent geen onderzoeksplicht voor 30 km/u-wegen. Wel moet de akoestische belasting als gevolg van 30 km/u-wegen worden meegewogen indien dit vanuit goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is. De Graaf Florisstraat en de Marcusstraat zijn beide 30 km/h wegen. Deze wegen hebbeb een lage verkeersintensiteiten op deze wegen. Voor deze buurtstraten is in het kader van de bouwaanvraag akoestisch onderzoek uitgevoerd ten einde om de binnenwaarde te bepalen. Er wordt voldaan aan de vereiste binnenwaarden.
Ad a. wegen waar 50 kilometer per uur of meer wordt gereden
Het plangebied ligt in de geluidzone van de verkeersweg Wibautstraat.
Ad b. spoorwegtrajecten
Het plangebied ligt in de geluidzone van het spoorwegtraject tussen Amsterdam CS en Amsterdam Amstel. De metro ligt hier nog ondergronds zodat deze geen rol speelt.
Ad c. industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder
Het plangebied ligt niet in een zone van een industrieterrein.
Binnen de hierboven genoemde zones onder a en b is de Wet geluidhinder zijn de regels inzake ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van de Wet geluidhinder van toepassing. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting ("voorkeursgrenswaarde") als gevolg van wegverkeersgeluid bedraagt 48 dB. Voor spoorweggeluid bedraagt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting bij woningen 55 dB. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel is bevoegd in geval van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting een hogere waarde te verlenen. Voor wegverkeersgeluid als gevolg van wegen met een maximumsnelheid van 50 km/u geldt dat een hogere waarde niet hoger mag worden vastgesteld dan 63 dB. Voor spoorweggeluid mag een hogere waarde niet hoger worden vastgesteld dan 68 dB. Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting (art. 110a lid 6 Wgh en artikel 1.5 Besluit geluidhinder (Bgh).
In het kader van het bestemmingsplan “Weesperzijdestrook” is akoestisch onderzoek verricht (1999). De geluidsbelasting in de Wibautstraat die berekend is voor het gebied Ugd4, gegeven de etmaalwaarden, is 65 dB(A). In de conclusie van het onderzoek wordt vermeld dat bij de locaties (en dus ook bij Ugd4 de maximaal de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeer wordt overschreden, maar de maximaal toelaatbare waarde niet. Nagegaan is of er maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te verminderen en gebleken is dat ondanks eventuele maatregelen de voorkeursgrenswaarde overschreden zal worden. Daarom heeft de gemeenteraad bij besluit van 3 november 1999 hogere waarden vastgesteld om nieuwbouw van woningen mogelijk te maken. Voor Ugd4 is 65 dB(A) vastgesteld.
Voor spoorwegverkeer is in het bestemmingsplan Weesperzijdestrook alleen voor Ugd5 een hogere waarde vastgesteld. Voor Ugd4 werd de ten hoogste toegelaten waarde niet overschreden.
In het kader van een uitwerkingsplan hoeft formeel geen nieuwe hogere waarde aangevraagd te worden. Echter op grond van jurisprudentie (zie bijv. Afd. bestuursrechtspraak RvS 6 augustus 2003) dient bezien te worden, indien het moederplan gedateerd is, of het uitwerkingsplan nog voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Aannemelijk moet zijn dat in de huidige situatie de vastgestelde hogere waarde van 65 dB(A) niet overschreden wordt. Omdat het betreffende hogere waarde besluit is gedateerd, is reeds bij het uitwerkingsplan “Ugd4” bezien of het de huidige situatie de vastgestelde hogere waarde van 65 dB(A) niet overschreden wordt. In dat kader is geconcludeerd dat de hogere waarde voor het onderhavige plangebied niet overschreden. Onderzoeksbureau Cauberg-Huygen heeft ten behoeve van de voorliggende herziening nader akoestisch onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn is opgenomen in de bijlage bij de toelichting van de herziening. Het gaat om de 20 maisonettewoningen aan de Wibautstraat. Uit het akoestisch rapport blijkt dat de huidige belasting 64 dB(A) bedraagt. Er wordt derhalve voldaan aan de bij het bestemmingsplan vastgestelde hogere waarde voor het wegverkeerslawaai vanaf de Wibautstraat van 65 dB(A).
Ten gevolge van het spoorwegverkeer op de spoorweg Amsterdam Centraal-Amsterdam Amstel vindt een overschrijding van de ten hoogste toegelaten geluidbelasting van 55 dB plaats. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt nergens overschreden. De belasting tengevolge van het spoorwegverkeer aan de zijde van de Wibautstraat bedraagt 61 dB. Op de achtergevel is belasting overal lager dan 55 dB, zodat alle woningen een geluidluwe zijde hebben.
Omdat bij het bestemmingsplan destijds geen hogere waarde voor het spoorweggeluid is verleend voor de woningen waar de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het spoorweggeluid wordt overschreden alsnog een hogere waarde aangevraagd. Deze woningen zullen worden voorzien van een geluidluwe zijde. Hiermee wordt voldaan aan het in november 2007 door B& W vastgestelde beleid, waarin is opgenomen dat woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde dienen te krijgen.
Op grond van artikel 110f van de Wet geluidhinder dient, als een nieuwe geluidsgevoelige functie binnen twee of meerdere geluidzones ligt, waarbij door twee of meer geluidsbronnen ten hoogst toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden, de gecumuleerde geluidbelasting te worden berekend. Dit is het geval bij dit bouwplan. Conform het gemeentelijk geluidbeleid is er sprake van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden (63 dB voor wegverkeergeluiden 68 dB voor spoorweggeluid). Voor dit bouwplan geldt dat de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 66 dB is waar er volgens het Amsterdamse beleid 71 dB nog aanvaardbaar zou zijn.
Er is een aantal mogelijkheden om de geluidsbelasting vanwege spoorweg- en verkeerslawaai op gevels te verminderen dan wel te beperken. Omdat er al een hogere waarde voor het wegverkeerslawaai is en hieraan wordt voldaan is in het kader van onderhavige herziening alleen nader gekeken naar de mogelijkheden om het spoorwegverkeergeluid te beperken. De maatregelen kunnen zowel aan de bron, in het overdrachtsgebied als aan de ontvangzijde worden toegepast. Het kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het toepassen van raildempers, het plaatsen of verhogen van geluidschermen als dan niet gebouwgebonden of gaat hierbij om volgende maatregelen.
Door toepassing van raildempers kan een geluidreductie van circa 3 dB worden bewerkstelligd, hetgeen onvoldoende is om aan de voorkeursgrenswaarde voor het spoorweglawaai te voldoen, terwijl het kostentechnisch ook niet reëel in relatie tot het aantal woningen waarvoor deze ingreep zou worden gedaan. Door het toepassen van geluidschermen langs de spoorweg kunnen geluidreducties worden behaald. In dit geval zou er voor 20 woningen een constructief zeer ingewikkeld scherm moeten worden geplaatst op een viaduct dat hier bouwkundig gezien niet op berekend zal zijn. Aan het viaduct zelf zal dus ook bouwkundig ingegrepen moeten worden verricht. De kosten van deze ingrepen zijn zeer hoog en staan niet in verhouding tot de baten. Ook zouden schermen de stedenbouwkundige barrièrewerking van het spoor juist hier op een bijzonder ongewenste wijze versterken. Bij eerdere procedures in de directe nabijheid, waar het ging om aanzienlijk meer woningen, is deze afweging op gelijke wijze gemaakt.
Het is ten slotte ook mogelijk om maatregelen te treffen aan geluidgevoelige functies zelf, in de vorm van dove gevels of gebouwgebonden geluidschermen, teneinde aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Met een dove gevel zouden de gevels uitgesloten worden van toetsing aan de Wet geluidhinder. Het toepassen van geluidschermen aan de gevels of het toepassen van dove gevels staat echter op gespannen voet met de ventilatie- of brandveiligheidseisen voor woningen. Omdat een gebouwgebonden geluidscherm ook relatief veel kosten met zich meebrengt, is het reëler om de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde toe te staan en de overschrijding door een goede gevelwering op te lossen. Ook anderszins leveren maatregelen onvoldoende reductie op dan wel bestaan uit bouwtechnische, financiële en/of landschappelijke oogpunt aanzienlijke bezwaren.
Omdat de hiervoor beschreven maatregelen grote bezwaren met zich meebrengen en de kosten niet opwegen tegen de baten, is besloten om voor de geluidgevoelige functies hogere waarden vast te stellen voor de geluidsbelasting ten gevolge van het spoorweglawaai.
Het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
4.4 Luchtkwaliteit
Een nieuw initiatief kan gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit. Om te kunnen beoordelen of het initiatief mogelijke gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit, wordt een vergelijking gemaakt tussen de feitelijke situatie zonder het initiatief en de toekomstige situatie die planologisch mogelijk wordt gemaakt om het voorgenomen initiatief te kunnen realiseren. Hierbij kunnen zowel luchtvervuilende activiteiten en/of inrichtingen in het plangebied als de verkeersaantrekkende werking van het plangebied van belang zijn.
Op 15 november 2007 is de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteiteisen) in werking getreden. Bij deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans van belang, zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer, bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit, noch op ter uitvoering daarvan strekkende besluiten.
Deze herziening is een vervanging van een eerder uitwerkingsplan, dat strekt ter uitvoering van een met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit, nu het bestemmingsplan is vastgesteld bij besluit van 15 juni 2006 en goedgekeurd bij besluit van 18 februari 2007. Het voormelde overgangsrecht brengt met zich dat het Blk 2005 ook op deze herziening van toepassing is.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005 nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassingen van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf twee genoemde grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen, in acht.
Het Blk 2005 kent grenswaarden voor de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Deze grenswaarden geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat, binnen een bepaalde termijn, in acht moet worden genomen. Tot en met 2009 zijn plandrempels gedefinieerd voor stikstofdioxide en benzeen. Een overschrijding van de grenswaarde wordt getolereerd mits wordt voldaan aan de plandrempel. Jaarlijks neemt de toegestane overschrijdingsmarge af zodat de grenswaarde op 1 januari 2010 wordt bereikt.
Als de luchtkwaliteit niet voldoet aan deze grenswaarden c.q. plandrempels, biedt artikel 7, derde lid, van het Blk 2005 een mogelijkheid om alsnog aan het Besluit te kunnen voldoen. Dit geldt voor een initiatief waarvan kan worden aangetoond dat:
- 1. Per saldo de concentratie van de desbetreffende stof in de buitenlucht niet verslechtert of mogelijk zelfs verbetert. De regeling Saldering luchtkwaliteit 2005 geeft aan dat in zo'n geval kan worden volstaan worden met een beschrijving in kwalitatieve zin van de gevolgen van het initiatief voor de luchtkwaliteit.
- 2. Het weliswaar leidt tot een toename van de desbetreffende stof in de omgeving van het plangebied, maar door een optredend (neven)effect of samenhangende maatregel leidt tot - per saldo - een continuering of verbetering van de concentratie van die stof in de buitenlucht. De regeling Saldering luchtkwaliteit 2005 geeft aan dat er dan sprake moet zijn van een geografische of functionele samenhang tussen het plangebied en het salderingsgebied. In het luchtkwaliteitsonderzoek dienen de gevolgen van zowel de toename als de afname van de concentraties kwalitatief omschreven te worden. Hierbij dient rekening te worden gehouden met het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan deze concentraties.
Het initiatief betreft de sloop van het huidige gebouw met 81 woningen aan de Wibautstraat 198-210. Dit wordt vervangen door circa 80 nieuwe (grotere) woningen en circa 1000 m2 commerciële ruimte verdeelt in kleinere units (kantoorfunctie, dienstverlenende functies, kleinschalige detailhandel). Tevens komt er een 2-laagse ondergrondse parkeergarage met circa 80 parkeerplaatsen. Het initiatief leidt niet tot een uitstoot van luchtvervuilende stoffen anders dan wegverkeer van en naar het plangebied.
Ten behoeve van het uitwerkingsplan “Ugd4” is een luchtkwaliteitsonderzoek verricht (luchtkwaliteitsonderzoek nieuwbouw Ugd4 Weesperzijdestrook, Wibautstraat 198-210 te Amsterdam, SAB, 25 januari 2007). Uit dit onderzoek blijkt het volgende.
In 2007, 2010 en 2017 wordt voldaan aan de grenswaarden voor benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2) en koolmonoxide (CO). In 2017 wordt ook voldaan aan de grenswaarden voor fijn stof (PM10). Echter in 2007, 2010 en 2017 wordt niet voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2). In 2007 en 2010 wordt eveneens niet voldaan aan de grenswaarde voor het aantal overschrijdingen van het 24h-gemiddelde van 50 Pg/m3 voor fijn stof (PM10). Ook hier geldt dat wanneer het aantal overschrijdingen niet toeneemt voldaan wordt aan het Besluit Luchtkwaliteit.
Het initiatief leidt niet tot meer overschrijdingsdagen en voldoet hiermee aan het Besluit. Het initiatief leidt wel tot een minimale verhoging van 0,1 microgram van de concentratie fijn stof (PM10), maar deze concentratie ligt onder de vastgestelde grenswaarde.
Aangezien de luchtkwaliteit niet voldoet aan de grenswaarden c.q. plandrempels voor stikstofdioxide en fijn stof, is onderzocht of het initiatief conform artikel 7, derde lid, van het Blk 2005 alsnog aan het besluit kan voldoen. Dit is het geval als kan worden aangetoond dat door het initiatief de concentratie van de desbetreffende stof in de buitenlucht waarvan de grenswaarde wordt overschreden per saldo niet verslechtert of mogelijk zelfs verbetert. Er zijn aanvullende concentratieberekeningen uitgevoerd om de invloed van het initiatief op de luchtkwaliteit inzichtelijk te maken. Hierbij is de situatie zonder én met het initiatief met elkaar vergeleken. Tevens is aangegeven of het initiatief van invloed is op de luchtkwaliteit. De nieuwbouwplannen leiden niet tot een verdere verslechtering van de bovenstaande concentraties. Bij dit plan wordt voldaan aan het Besluit Luchtkwaliteit. De minimum normen worden gewaarborgd.
In 2009 is voor het gehele projectgebied Wibaut aan de Amstel een luchtkwaliteitsonderzoek verricht. (Onderzoek Luchtkwaliteit Wibaut aan de Amstel Studie naar het effect van het bouwprogramma in relatie tot de Wet luchtkwaliteit 2007, IBA oktober 2009). Weliswaar is dit onderzoek verricht op basis van de thans geldende wetgeving zoals neergelegd in de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit), maar uit het rapport blijkt dat de luchtkwaliteit de komende jaren tussen 2007 en 2015 sterk verbetert, ondanks het geplande bouwprogramma Wibaut aan de Amstel. Uit dit onderzoek kan worden afgeleid dat ten opzichte van de situatie zoals onderzocht in 2007, geen verslechtering optreedt. De gegevens uit het Luchtkwaliteitsonderzoek nieuwbouw Ugd4 Weesperzijdestrook zijn dan ook bruikbaar voor deze herziening en kunnen hieraan ten grondslag worden gelegd. Een nieuw onderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering in de afweging of hier sprake is van een goede ruimtelijke ordening in het kader van de Wro.
4.5 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's bij de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit wordt weergegeven met een fN-curve (f is de kans en N het aantal slachtoffers).
De spoorlijn Amsterdam CS- Duivendrecht is door het Rijk aangewezen als gevaarlijke stoffenroute. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van het spoor. Het ligt niet binnen de invloedsferen van andere risicobronnen.
Volgens de thans geldende circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” moet het PR en GR zowel voor de huidige als de toekomstige situatie berekend worden en moeten de resultaten van de berekening door het bevoegd gezag meegenomen worden in de besluitvorming. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico nog buiten deze 200 meter strekken.
In het kader van het uitwerkingsplan “Ugd4” is door AVIV een onderzoek verricht naar het PR en het GR (Risico's spoortransport Amsterdam Sloterdijk – Amstel, 31 januari 2005). Uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een risicocontour voor de grenswaarde 10-6. Het PR is geen belemmering voor de nieuwe ontwikkeling. Uit berekeningen voor het GR is gebleken dat deze ruim onder de oriënterende waarde blijft.
Momenteel speelt een aantal ontwikkelingen in het kader van het (nieuwe) Basisnet spoor en de containerterminal in het havengebied Westpoort. Daarnaast zijn er nieuwe vervoersprognoses van Prorail uit 2007. Het gaat daarbij om de aantallen ketelwagens brandbaar gas (“LPG”) die in de toekomst over het bovenstaande spoortraject vervoerd kunnen gaan worden.
Bij de beoordeling van de externe veiligheid in relatie met deze ontwikkelingen zijn twee mogelijke toekomstige situaties aanwezig:
- 1. toekomstsituatie mét Basisnet spoor.
In deze situatie wordt, conform het bestuurlijk geaccordeerde Basisnet spoor, uitgegaan van risicoarm samengestelde treinen, waardoor bij de risicoberekeningen het zogenaamde “warme BLEVE scenario” kan worden uitgesloten" (zgn. bloktreinen); - 2. toekomstsituatie zónder Basisnet spoor. In deze situatie wordt als algemeen uitgangspunt, conform de beleidsvrije marktverwachting van ProRail uit 2007, uitgegaan van “bont” samengestelde treinen, waardoor bij de risicoberekeningen het zogenaamde “warme BLEVE scenario” niet kan worden uitgesloten (zgn. bonte treinen).
Ten aanzien van de vaststelling van de toekomstige gebruiksruimte voor de stofcategorie "brandbare gassen" wordt uitgegaan van de prognose van Prorail van een aantal van 600 wagens (in beide richtingen) per jaar. Dat aantal van 600 wagens is een absoluut worst-case scenario.
Deze wagens zijn alleen afkomstig van Amsterdam Container Terminal, ACT) in het havengebied Westpoort. Dit is het enige bedrijf dat in bezit is van een milieuvergunning die beperkt vervoer van brandbaar gas per spoor mogelijk maakt (65 wagens per jaar). Overigens heeft tot op heden er geen vervoer van brandbaar gas vanuit de haven Amsterdam per spoor plaatsgevonden. Dit blijkt ook uit de realisatiecijfers van Prorail uit de afgelopen jaren.
In de toekomstsituatie met Basisnet spoor kan bij de risicoberekeningen uit worden gegaan van risicoarm samengestelde treinen (zgn. bloktreinen). Het is namelijk de bedoeling dat het Basisnet Spoor uiteindelijk knelpuntvrij wordt vormgegeven. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft Amsterdam bericht dat Amsterdam niet meer als aandachtsgemeente geldt, omdat er geen overschrijdingen van de oriëntatiewaarde plaatsvinden, ook wanneer rekening wordt gehouden met een aantal in procedure zijnde ruimtelijke plannen.
De gemeente Amsterdam heeft er, onder meer op basis van het bestuurlijk overleg dat de ministers Eurlings en Huizinga op 8 juli 2010 hadden met bedrijven, gemeenten en provincies, vertrouwen in dat het basisnet spoor op korte termijn zal worden vastgelegd in regelgeving.
Ingeval het Basisnet niet tot stand komt is het algemene uitgangspunt dat de risicoberekeningen op basis van zgn. bonte treinen moet plaatsvinden. De gemeente Amsterdam kan bewerkstelligen dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoortraject niet in bonte treinen maar uitsluitend in risicoarme bloktreinen zal plaatsvinden. De gemeente kan via de milieuvergunningen van de in het havengebied gevestigde bedrijven en gemaakte c.q. te maken afspraken effectief bewerkstellingen dat treinen bij de overslag van brandbare gassen vanaf het water op het spoor blokvrij worden samengesteld. De gemeente kan dus via de milieuvergunningen sturen op beperking van de risico's. Daarnaast is van belang dat de gemeente Amsterdam het bevoegd gezag is voor de containerterminal en tevens verhuurder van de terminal. Met Haven Amsterdam is afgesproken dat Amsterdam, indien nodig, via privaatrechtelijke regelingen met bedrijven zorg draagt voor risicoarm samengestelde treinen, ingeval basisnet spoor onverhoopt niet tot stand komt.
De gemeente Amsterdam is bereid én bevoegd om afspraken te maken met bedrijven over het risicoarm samenstellen van treinen die de haven van Amsterdam verlaten. Gelet hierop kan -zelf indien het basisnet onverhoopt niet tot stand komt - bij de risicoberekeningen worden uitgegaan van uitgegaan van risicoarm samengestelde treinen, waardoor het zogenaamde “warme BLEVE scenario” kan worden uitgesloten.
Zowel in het kader van de mer-beoordeling als in het kader van de planontwikkeling Amstelstation zijn er aanvullende berekeningen opgesteld waarbij de nieuwe prognoses van Prorail zijn meegenomen. Uit deze berekeningen blijkt dat bij deze nieuwe prognoses bij bloktreinen geen overschrijding van de oriëntatiewaarde optreedt. Gelet op het bovenstaande is voor de herziening geen nieuw nader onderzoek naar de extern veiligheid nodig.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in de afweging of hier sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
4.6 Bodem
In de periode 1998-2003 zijn ten behoeve van de voorgenomen nieuwbouw diverse bodemonderzoek verricht op het terrein ter plaatse van de Wibautstraat, Marcusstraat en Graaf Florisstraat. Aangezien de gemeente Amsterdam voor bodemonderzoeken in het algemeen een geldigheidstermijn van 5 jaar hanteert en deze termijn inmiddels is overschreden alsmede in verband met gewijzigde regelgeving en normen sinds de voorgaande onderzoeken is een actualiserend bodemonderzoek verricht (Actualiserend bodemonderzoek Wibautstraat /Marcusstraat, Graaf Florisstraat te Amsterdam, Terrascan, T09.5585, april 2009). Dit bodemonderzoek is uitgevoerd in april 2009, waarbij gewerkt is overeenkomstig de Amsterdamse Richtlijn Verkennend Onderzoek (ARVO) en de aanvullende eisen van het standaard analysepakket van de gemeente.
Op basis van de resultaten van het onderzoek is geconcludeerd dat zich heterogeen verspreid in de grond van de onderzoekslocatie, licht, matige en sterke verontreinigingen door met name metalen bevinden. De verontreinigingssituatie van de grond is niet significant gewijzigd ten opzichte van de situatie in 2002/2003. In het grondwater is naar diverse lichte verontreinigingen een sterke verontreiniging door arseen aangetoond.
In het rapport wordt aangegeven dat het raadzaam is om in verband met de voorgenomen bouwwerkzaamheden op het terrein ten behoeve van de ontgraving van de verontreinigde grond een saneringsplan op te stellen en ter beoordeling aan het bevoegd gezag voor te leggen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van de sterke verontreiniging door arseen in het grondwater. In het kader van het bouwplan is een saneringsplan opgesteld (Saneringsplan Wibautstraat / Marcusstraat / Graaf Florisstraat te Amsterdam, Terrascan, T095586, juni 2009). In het kader van de nieuwbouw zal de grond gesaneerd worden.
Het aspect bodem vormt geen belemmering in de afweging of hier sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
4.7 Kabel En Leidingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen nationale of regionale kabel- en leidingstroken gelegen waarmee rekening gehouden dient te worden. Ook is er in de directe omgeving geen gastransportleiding gelegen.
4.8 Water
In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de “watertoets”: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem.
Ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen moeten in een vroegtijdig stadium van het planvormingsproces de waterbeheerder( s) betrekken. De initiatiefnemer vraagt de waterbeheerder(s) om een wateradvies.
In de waterparagraaf worden de uitkomsten van het overleg opgenomen.
In dit gebied is Waternet de waterbeheerder. Op 1 januari 2006 is Waternet officieel gestart. Het is een nieuw bedrijf voortkomend uit het Waterleidingbedrijf Amsterdam en Dienst Waterbeheer en Riolering. Waternet wordt bestuurd door de gemeente Amsterdam en het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV).
De visie van de waterbeheerders, ook van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vechtstraak (AGV) en de dienst Waterbeheer en Riolering (DWR), is gelijk aan die van het Rijk in de Vierde Nota Waterhuishouding (4NW), namelijk:
- 1. het hebben en houden van een veilig (tegen overstromingen) en bewoonbaar land;
- 2. het instandhouden en versterken van biologische gezonde en veerkrachtige watersystemen;
- 3. het (daarmee) garanderen van duurzaam gebruik van land en water.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet verving de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland (Wet op de waterhuishouding, Wet op de waterkering, Grondwaterwet, Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet verontreiniging zeewater, Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904), Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte'), Waterstaatswet 1900, Waterbodemparagraaf uit de Wet bodembescherming. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.
Keur
Op 26 november 2009 is de Integrale Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld. De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de wateraan- en –afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de Keur zijn verschillende geboden en verboden opgenomen, waarop echter door het waterschap ontheffing kan worden verleend.
Nationaal Waterplan
Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van behoud van het bestaand groen en water. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een toename van verharding mogelijk zou maken.
Breed Water, plan gemeentelijke watertaken 2010-2015
Het ’Plan gemeentelijke Watertaken 2010-2015’ bevat de visie van de gemeente op het gewenste waterbeleid voor de komende jaren. De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater, de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater en het nemen van grondwatermaatregelen. In dit onderliggend ’Plan gemeentelijke Watertaken 2010-2015’ staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld.
Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op ontwikkelingen zoals het veranderende klimaat.
Waterbeleid 21ste eeuw
De kern van het Waterbeleid 21ste eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan.
Anders omgaan met water. Waterbeleid in de 21ste eeuw
Dit kabinetsstandpunt uit december 2000 geeft de overkoepelende visie van het Rijk weer op de aanpak van veiligheid en wateroverlast. In dit beleidsstuk wordt de watertoets geïntroduceerd om te voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt, door bijvoorbeeld landinrichting, de aanleg van infrastructuur of woningbouw.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te krijgen en daarna op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes. Het NBW is ondertekend door het Rijk, IPO en de VNG.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In 2003 sloten het Rijk, de provincies, het Samenwerkingsverband Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Bestuursakkoord water. Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaat-veranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.
Waterbeheerplan AGV 2010-2015
Het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) zorgt voor schoon water op het juiste peil en voor droge voeten in het beheergebied. In dit Waterbeheerplan staat welke doelen AGV de komende zes jaren nastreeft en op welke manier het waterschdoelen wil bereiken. Het WBP is een regionale doorvertaling van het provinciale waterbeleid.De drie provincies waar AGV binnen valt (Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland) toetsen het WBP en verlenen goedkeuring. De essentie van dit nieuwe Waterbeheerplan (WBP) is dat AGV de planperiode gaat gebruiken om door te gaan met het garanderen van voldoende waterstaatkundige veiligheid voor mensen, dieren en goederen, voldoende water en schoon water.
Het draait om water, Watercyclusplan 2010-2015
‘Het draait om water’ is Waternet’s eerste versie van een integraal watercyclusplan, waarin aan de hand van de kernwaarden van Waternet inhoud wordt gegeven aan de zogenaamde watercyclusbenadering. Met de watercyclusbenadering proberen we de watercyclus verder vorm te geven en strategische vragen niet sectoraal op te lossen, maar breder in te steken. ‘Het draait om water’ is geen losstaand verhaal, maar is in samenhang geschreven met de wettelijk verplichte sectorale beleidsplannen, waarbij rekening is gehouden met de samenhang tussen alle facetten.
De waterhuishouding in het plangebied Het plangebied is een deel van het bestemmingsplan Weesperzijdestrook. De Weesperzijdestrook bestaat uit een aaneenschakeling van kleine bemalinggebieden die van oudsher deel uitmaakten van de Overamstelse polder. Hydrologisch gezien wordt de Weesperzijdestrook begrensd door het boezemwater van de Amstel, de Ringvaart, de Singelgracht en de metrobuis ter hoogte van de Wibautstraat. Het boezempeil dat nagestreefd wordt is 0.40 m –NAP.
De ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot de waterhuishouding
Het plangebied is op dit moment grotendeels verhard (gebouwen) en een deel aan de achterzijde is onverhard (tuin). Het maximaal toegestane bebouwingspercentage volgens het huidige bestemmingsplan is 100%. Het plangebied zal volledig bebouwd en daarmee verhard worden, aangezien op de begane grond bedrijfsfuncties komen en daarmee tuinen overbodig zijn. In het Programma Milieu en Mobiliteit van Wibaut aan de Amstel is afgesproken dat de watercompensatieopgave afhankelijk is van de gecumuleerde verhardingen van projecten in het deelgebied Oosteramstel. Het uitwerkingsplan "Ugd4" maakt hier deel van uit.
In het gebied bevinden zich geen open water en waterkeringen.
In het kader van het opstellen van het huidige bestemmingsplan “Weesperzijdestrook” heeft overleg plaatsgevonden met de waterbeheerder (DWR). Daarbij is toen door DWR aangegeven dat de ontwateringsdiepte bij nieuwbouw moet worden afgestemd op de gewenste ontwateringsdiepte in de omgeving. Ook om redenen van aantasting van funderingshout en mogelijke zettingen is een te diepe ontwatering niet gewenst. Het bepalen van een optimale ontwateringsdiepte vereist maatwerk. Het is dan ook van belang inzicht te hebben in bouwpeilen, maaiveldhoogten, situering en diepteligging van evt. aanwezige polderriolen en drainages. De (onderhoud) maaiveldhoogte is in dit deel van het Stadsdeel standaard 0.70 m +NAP. Polderriolen zijn in het plangebied niet aanwezig. In het geldende bestemmingsplan is de aanleg van ondergrondse of volledig inpandig gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan. Onder het gebouw komt een parkeerkelder van 2 lagen (ca 6,5 m) De architect gaat in deze fase van het plan uit van een gescheiden hemelwaterafvoer.
Tevens wordt uitgegaan van traditionele bouwmaterialen (beton, hout), passend binnen de huidige denkbeelden ten aanzien van duurzaam bouwen. Voor het dak wordt uitgegaan van titaanzink (gecoat zink).
Wateradvies Waternet
Een concept van het uitwerkingsplan is in januari 2007 aan Waternet voorgelegd. Zij hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben, behalve het advies om een geohydrologisch onderzoek te laten verrichten naar de effecten van de aanleg van een parkeergarage in twee lagen op het grondwater. Alvorens bouwvergunning wordt afgeven dient de initiatiefnemer een dergelijke onderzoek te overleggen.
Er hebben geen wijzigingen voorgedaan in het bebouwd oppervlak, wijze van waterafvoer e.d. Derhalve is geen nieuw onderzoek nodig en is het advies van waternet nog van toepassing.
Het aspect water vormt geen belemmering in de afweging of hier sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
4.9 Natuur En Landschap
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Twee wettelijke regelingen zijn van belang:
- 1. de Natuurbeschermingswet 1998 (NBW 1998) voor de gebiedsbescherming;
- 2. de Flora- en faunawet (FFW) voor de soortenbescherming.
Natuurbeschermingswet
Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Deze gebieden kennen zogenaamde speciale beschermingszones (sbz). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in zo'n sbz of in de nabijheid van zo'n sbz moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van deze gebieden kan verslechteren of verstoren.
Flora en faunawet
Op grond van de Flora en Faunawet (Ffw) zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten. Dit betekent dat moet worden onderzocht of de Ffw aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de Ffw kan worden verleend.
Voor algemene soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw. Voor overige soorten is geen ontheffing nodig indien de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Voor zover de vrijstellingen en gedragscode niet van toepassing zijn, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing aan te vragen bij LNV. Voor de zwaarst beschermde soorten, de soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- 1. sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
- 2. er geen alternatief is;
- 3. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Ecologische hoofdstructuur
Daarnaast zijn waardevolle gebieden uit de ecologische hoofdstructuur beschermd op basis van beleid, zoals het Structuurschema Groene Ruimte, het structuurplan Kiezen voor Stedelijkheid of het provinciale ecologische beleid.
Het plangebied bevindt zich niet in of in de buurt van een speciale beschermingszone, de ecologische hoofdstructuur of andere natuurgebieden. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde. De voorgestelde ingrepen vinden plaats binnen hoogstedelijk gebied. De binnenterreinen zijn bebouwd c.q. verhard en de, bestaande bebouwing wordt gesaneerd. De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten heeft op leefgebieden en daarmee op eventueel voorkomende soorten.
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan diersoorten moet worden voorkomen. Zo zal bijv. in geval van aanwezigheid van broedvogels de uitvoering van de werkzaamheden zullen zo worden uitgevoerd dat verontrusting in het broedseizoen wordt voorkomen. Vanuit de Ffw zijn geen beperkingen voor de uitvoering van de werkzaamheden.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed moet worden behouden en vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat niet alleen om de erkende monumenten.
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland is gebleken dat er in het plangebied geen archeologische, cultuurhistorische of monumentale gebieden of objecten aanwezig zijn welke beschermingswaardig zijn.
Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) heeft in opdracht van stadsdeel Oost een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het bestemmingsplangebied Weesperzijde (archeologisch bureauonderzoek, Plangebied Weesperzijde, Stadsdeel Oost, BO-10-073 Amsterdam 2010). Dit is bedoeld om het cultuurhistorische verleden van het plangebied in kaart te brengen en daarmee een beeld te krijgen van de archeologische sporen die in de bodem aanwezig kunnen zijn. Conform de Monumentenwet zijn gemeenten verplicht beleid te ontwikkelen ten aanzien van het behoud c.q. documentatie van die overblijfselen bij bouwontwikkeling.
Op basis van de historisch-topografische inventarisatie zijn binnen het Weesperzijde voornamelijk materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de ontginnings- en gebruiksgeschiedenis van de 11de tot in de 20ste eeuw. Dit heeft geleid tot een verwachtingskaart van archeologische materiële neerslag voor het plangebied.
De mogelijkheid dat in de grond aanwezige archeologische waarden worden verstoord is afhankelijk van de grootte en de diepte van het te verstoren oppervlakbij toekomstige bouwingrepen.
In het archeologisch rapport is een archeologische beleidskaart opgenomen. De archeologische beleidskaart van het plangebied Weesperzijde is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnenbepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen (zie onderstaand figuur).
Figuur 4: beleidskaart
Het plangebied valt binnen de zone waar de archeologische verwachting hoog is (zone A). Het betreft de zone waar zich buitenplaatsen en boerderijen bevonden die deels in een later stadium tot (industriële) werkplaatsen werden ingericht. De materiële neerslag betreft funderingen en sporen zoals beerputten, tuinen en afvallagen. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog.
Er geldt een verplichting tot archeologisch veldonderzoek, met uitzondering van bodemingrepen kleiner dan 100 m2 en minder dan 1,00 m onder maaiveld. Voor de uitvoering van archeologisch veldonderzoek, zoals een Archeologische Begeleiding (AB), een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) of een Archeologische Opgraving (AO), is een archeologisch Programma van Eisen (PvE) vereist. In de regels is een daartoe een regeling opgenomen.
Voor alle gebieden geldt dat ook in geval geen archeologisch veldonderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij de gemeente aangemeld dienen te worden, zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
Monumenten-/welstandsbeleid Oost-Watergraafsmeer
Binnen het stadsdeel wordt gewerkt met ordekaarten. Deze ordekaarten geven de architectuurorden en staatbeeldzones aan. Op de ordenkaarten is bebouwing tot 1965 gewaardeerd en onderverdeeld in vier verschillende ordes. Hiervan is de basisorde het minst beschermingswaardig en orde 1 het meest beschermingswaardig. De panden aan de Wibautstraat en de Marcusstraat 29 en 31 zijn aangewezen als basisorde. De panden aan de Graaf Florisstraat 18 en 20 en de Marcusstraat 27 zijn aangewezen als orde 3. De panden aan de Marcusstraat 21 tot 25 zijn aangewezen als orde 2. Het pand op de hoek met de Graaf Florisstraat en de Wibautstraat is aangemerkt als beeldbepalend pand.
Stedenbouwkundige kwaliteit wordt uitgedrukt in zoneringen. De Marcusstraat en GraafFlorisstraat zijn aangewezen als Zone-C. De Wibautstraat als Basiszone 3.
Hoewel sloop van de betreffende panden verlies van cultuurhistorie met zich meebrengt is gebleken dat renovatie financieel niet haalbaar is. In het kader van de welstandstoets is beoordeeld of het bouwplan in architectonisch opzicht aansluit op de omgeving en in stedenbouwkundige kwaliteit aansluit bij de nu toegekende zonering: het advies hierover is positief.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
De onderhavige herziening is een herziening van het uitwerkingsplan. De belangrijkste wijziging betreft een wijziging van de verbeelding. Materieel wordt de verbeelding, alleen wat betreft de hoogtescheidslijnen en bouwhoogten, gewijzigd. De in- en uitritten zijn op de verbeelding aangegeven middels de aanduiding parkeergarage.
Daarnaast is een aantal wijzigingen in de regels doorgevoerd. De meeste zijn van technische aard.
Op grond van de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan "Weesperzijdestrook" moet de minimale en maximale hoogte van de bouwlagen van woningen worden vastgelegd. Deze hoogten zijn alsnog in de regels van onderhavige herziening opgenomen, evenals de verplichting uit het bestemmingsplan dat horeca I uitsluitend ter plaatse van de Wibautstraat is toegestaan. In het bestemmingsplan is verder bepaald dat in het uitwerkingsplan de voorgevelrooilijnen moeten worden vastgelegd. Aangezien deze samenvallen met de bestemmingsgrens (en plangrens) zijn deze niet afzonderlijk op de verbeelding weergegeven.
De aanpassingen van 'technische aard' voorzien in de eerste plaats in het in overeenstemming brengen van zowel de verbeelding als de regels met de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP). Het SVBP bevat een aantal vereisten waaraan uitwerkingsplannen moet voldoen, die onder meer betrekking hebben op de opbouw van de regels. Daarnaast is bij de begrippen een omschrijving van detailhandel opgenomen (winkels). Vanwege een wijziging van het in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen verplichte overgangsregels bij bestemmingsplannen, is in de herziening dit overgangsrecht opgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Het betreft een particulier initiatief. De gronden en opstallen zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Daarnaast draagt de initiatiefnemer zorg voor de exploitatie van de panden,zowel in de huidige als in de nieuwe situatie.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Ter voorbereiding van een uitwerkingsplan dient overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die dienstem van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Dit is geregeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening. Er dient overleg gevoerd te worden met die bestuursorganen en instanties die enig belang behartigen dat naar redelijke en geobjectiveerde maatstaven in het geding is.
Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben bij besluit van 19 oktober 2010 nr. 2010, 48396, aangegeven wanneer het niet noodzakelijk is om vooroverleg te plegen. Blijkens de brief van 24 juni 2010 van de Minister van VROM is het niet noodzakelijk vooroverleg te plegen met het Rijk indien geen nationale belangen aan de orde zijn.
In het kader van het bestemmingsplan Weesperzijdestrook heeft uitvoerig overleg met betrokken overheden plaatsgevonden. Verder heeft in het kader van het vastgestelde uitwerkingsplan overleg geweest met Waternet ten behoeve van de Watertoets.
De voorliggende herziening is gering van omvang en is in planologisch opzicht van beperkte betekenis. Het betreft een plan waarvoor gedeputeerde staten heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is. Bij het plan zijn geen nationale belangen aan de orde. Evenmin zijn belangen van andere overheden in het geding. Gezien het bovenstaande is besloten af te zien van het artikel 3.1.1. Bro overleg.
Inspraak/participatie
Op grond van het participatie- inspraakbeleid geldt een inspraak- participatieverplichting bij ruimtelijke plannen. De onderhavige herziening is een zeer beperkte herziening van het uitwerkingsplan “Ugd4”.
In het kader van het uitwerkingsplan heeft participatie plaatsgevonden. Zo is er op initiatief van Mul Project Ontwikkeling op 26 april 2005 een eerste informatieavond geweest. Tijdens deze avond is informatie verstrekt over het voornemen tot nieuwbouw. Verder is voorafgaand aan het participatietraject door het Stadsdeel een informatieavond georganiseerd (27 september 2006) over de visie van de ontwikkelaar en de reactie van het Stadsdeel daarop. Er zijn vervolgens een drietal participatieavonden georganiseerd. Tijdens deze drie avonden hebben participanten in kunnen spreken op het bouwplan. De drie avonden hebben geleidt tot bijstelling van de plannen en wederzijds begrip tussen ontwikkelaar, bewoner en stadsdeel.
Gelet op de in het kader van het uitwerkingsplan uitgebreide participatietraject en de beperkte omvang van de herziening is bij deze herziening afgezien van participatie.
Bijlage 1 Kennisgeving
Bijlage 2 Vaststellingsbesluit Dagelijks Bestuur
Bijlage 2 vaststellingsbesluit dagelijks bestuur
Bijlage 3 Nota Van Beantwoording Inclusief Bijlagen
Bijlage 3 nota van beantwoording inclusief bijlagen
Bijlage 4 Ontwerp Besluit Uitwerkingsplan En Hogere Waarden
Bijlage 4 ontwerp besluit uitwerkingsplan en hogere waarden
Bijlage 5 Kennisgeving Ontwerp Herziening En Ontwerp Besluit Hogere Waarden
Bijlage 5 kennisgeving ontwerp herziening en ontwerp besluit hogere waarden
Bijlage 6 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 6 besluit hogere waarden
Bijlage 7 Onderbouwing Hogere Waarden
Bijlage 7 onderbouwing hogere waarden
Bijlage 8 Ontwerp Besluit Hogere Waarden
Bijlage 8 ontwerp besluit hogere waarden
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 9 akoestisch onderzoek
Bijlage 10 Verkeersonderzoek Wibaut Aan De Amstel
Bijlage 10 verkeersonderzoek Wibaut aan de Amstel
Bijlage 11 Mer-beoordeling Wibaut Aan De Amstel
Bijlage 11 mer-beoordeling Wibaut aan de Amstel
Bijlage 12 Luchtkwaliteitsonderzoek Wibaut Aan De Amstel
Bijlage 12 luchtkwaliteitsonderzoek Wibaut aan de Amstel
Bijlage 13 Luchtkwaliteitonderzoek Wibautstraat 198
Bijlage 13 luchtkwaliteitonderzoek Wibautstraat 198
Bijlage 14 Actualiserend Bodemonderzoek
Bijlage 14 actualiserend bodemonderzoek
Bijlage 15 Bodemonderzoek - Saneringsplan
Bijlage 15 bodemonderzoek - saneringsplan