Zeeburgerpad
Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam
Vastgesteld op 01-07-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 9 april 2013 is voor het plangebied Cruquius, waar het Zeeburgerpad deel van uitmaakt, een (conserverend) bestemmingsplan vastgesteld. Tegen het vaststellingsbesluit van dat bestemmingsplan werd door een aantal belanghebbenden beroep ingesteld bij de Raad van State. Over het bestemmingsplan heeft de Raad van State geoordeeld dat de opgenomen bouwhoogte van 18 meter onvoldoende ruimtelijk was onderbouwd. Voor het deel van het Zeeburgerpad tussen de Veelaan en de Panamalaan is de maximale bouwhoogte van 18 meter vernietigd en heeft de Raad van State bij uitspraak van 11 juni 2014 (no. 201305649/1/R1) bepaald dat niet is gebleken dat de deelraad heeft onderzocht of een bouwhoogte van 18 m voor de percelen gelegen aan het Zeeburgerpad tussen de Panamalaan en de Veelaan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast heeft de Raad van State in haar uitspraak overwogen dat ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan de beleidsnotitie “Woonbotenbeleid stadsdeel Zeeburg 2003” geldend was en overwogen dat de deelraad niet ongemotiveerd had mogen afwijken van dat beleid waarin stond dat woonboten zouden worden opgenomen in de bestemmingsplannen van het stadsdeel. Ook op dit punt is het bestemmingsplan Cruquius vernietigd.
De stadsdeelraad wordt in de uitspraak opgedragen voor de vernietigde planonderdelen (bouwhoogte Zeeburgerpad voor de percelen tussen de Panamalaan en Veelaan en maatvoering woonboten tussen de Veelaan en Panamalaan) een nieuw plan vast te stellen. Vanwege de initiatieven die leven in de buurt en betrokkenheid van omwonenden en ondernemers is gekozen om dit te combineren met onderhavige herziening. Op 22 september 2015 heeft het Algemeen bestuur van de bestuurscommissie Oost besloten tot het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het Zeeburgerpad met als doel de transformatie van het Zeeburgerpad naar een gemengd woon- en werkgebied (zoals opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie) te faciliteren. Hierbij wordt de wijze van werken met de Spelregelkaart losgelaten. De reden hiervoor is tweeledig:
- vanuit de bewoners en ondernemers is verzocht om een juridisch instrument dat flexibiliteit en meer zekerheid biedt;
- de werking van de Spelregelkaart is geëvalueerd. Hieruit blijkt dat de werking van de Spelregelkaart voor het Zeeburgerpad niet voldoende aansluit bij de praktijk.
1.2 Doel Bestemmingsplan
Met het voorliggende bestemmingsplan streeft het stadsdeel de volgende doelen na:
- het komen tot uniformiteit in de wijze van bestemmen waarbij tevens wordt voldaan aan de huidige landelijke vereisten ten aanzien van standaardisatie (SVBP2012);
- het verkrijgen van een actueel juridisch-planologisch toetsingskader waarbij geldende bouw- en gebruiksrechten én de nieuwe situatie in het plangebied uitgangspunt zijn voor de nieuwe regeling;
- transformatie van het Zeeburgerpad naar een gemengd woon/werkgebied;
- het komen tot een digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar bestemmingsplan.
1.3 Ligging Plangebied En Plangrens
Het plangebied van het bestemmingsplan Zeeburgerpad is stedelijk gebied dat wordt gekenmerkt door de ligging tussen de Nieuwe Vaart en het Lozingskanaal. De westgrens wordt gevormd door de spoorlijn Amsterdam Centraal - Amsterdam Muiderpoort. Aan de noord, zuid en oostzijde wordt het gebied begrensd door water. Het Zeeburgerpad is een langgestrekte landstrook in Amsterdam-Oost. Het is ingeklemd tussen de Indische buurt aan de zuidzijde, en het Cruquiuseiland (met het Veemarktterein, Architectenbuurt en Cruquiuswerkgebied) aan de noordzijde.
Geografisch gezien ligt het Zeeburgerpad precies tussen west en oost, waarbij de westzijde, gelegen in stadsdeel Centrum, wordt gekenmerkt door de oude korenmolen De Gooyer uit 1814 en Brouwerij 't IJ, gehuisvest in het voormalige Funen badhuis. De rest van het Zeeburgerpad wordt gekenmerkt door industrie en bedrijvigheid, op verschillende plaatsen doorsneden in noord-zuid richting door wegen of het spoor. Ten noorden van het Zeeburgerpad ligt de Nieuwe Vaart, en ten zuiden het Lozingskanaal. Deze twee kanalen spelen een belangrijke rol in de waterhuishouding van de stad. Het is een noodoverstort voor als de waterstand in de grachten te hoog dreigt te worden. In dat geval kan er direct worden gespuid onder het Amsterdam-Rijn kanaal door richting IJmeer. Tevens wordt het gemaal gebruikt om het water te verversen in de Amsterdamse grachten. Elke nacht wordt ca 600.000 m³ water de stad in gepompt.
Afbeelding: luchtfoto ligging Zeeburgerpad in relatie tot de omgeving
Afbeelding: luchtfoto plangebied
Afbeelding: plangrens bestemmingsplan Zeeburgerpad (in oranje aangeduid)
1.4 Geldende Bestemmingsplannen
Bestemmingsplan | Vaststelling | Goedkeuring GS |
Cruquius | 9 april 2013 | n.v.t. |
Uitbreidingsplan Industrieterreinen | 21 mei 1943 | n.v.t. |
Tabel: geldende bestemmingsplannen
Uitbreidingsplan Industrieterreinen
Voor een klein deel van het Zeeburgerpad geldt het ‘Uitbreidingsplan Industrieterreinen’. Dit betreft het gedeelte dat de Raad van State heeft vernietigd. Bij verordening door de Burgemeester zijn door middel van het ‘Uitbreidingsplan Industrieterreinen’ voorschriften vastgesteld op basis van de toen geldende Woningwet. De gronden mogen uitsluitend worden gebruikt voor de uitoefening van bedrijven van handel en nijverheid. Concrete bouwregels ontbreken, zodat de bouwrechten worden bepaald door de Bouwverordening 2003 van de gemeente Amsterdam.
Cruquius
Voor het overige gedeelte van het plangebied geldt het op 9 april 2013 vastgestelde bestemmingsplan Cruquius.
1.5 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 8 hoofdstukken. In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de aanleiding en het doel van het bestemmingsplan, de ligging van het plangebied en de plangrens en de geldende bestemmingsplannen. Hoofdstuk 2 beschrijft de historie, de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en geeft aan welke ontwikkelingen zich (nog) voordoen in het plangebied. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid en stadsdeelbeleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en hoofdstuk 5 behandelt de relevante omgevingsaspecten (water, archeologie, duurzaamheid en flora en fauna). In beide hoofdstukken vindt een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats.
Een toelichting op het juridische systematiek oftewel een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 6. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.
Hoofdstuk 2 Het Plangebied
In dit hoofdstuk is de ruimtelijke structuur van het plangebied beschreven aan de hand van de historische ontwikkeling en de huidige situatie. Er wordt ingegaan op de in het gebied aanwezige functies zoals wonen, bedrijven, (commerciële) voorzieningen en de structuren zoals de bebouwingsstructuur.
2.1 Historie
De historie van het Zeeburgerpad begint in de 17e eeuw als er besloten wordt een vaart te graven tussen de Singelgracht (op dat moment de rand van de stad) en de toenmalige Zuiderzee. Dit zou twee voordelen hebben. Er zou in het IJ minder slib ontstaan en het grachtensysteem zou beter kunnen doorstromen en verversen. In de praktijk zorgde de vaart echter nauwelijks voor verbetering van het watersysteem, dus langzaam werd deze door aanplempingen smaller en smaller. Pas in 1874, toen er een stoomgemaal bij Zeeburg werd gebouwd, werd de Nieuwe Vaart weer volledig uitgegraven en benut. Nu met behoud van een brede dam tussen de Nieuwe Vaart en het nieuw te graven Lozingskanaal. Hierdoor konden waterstromen uit de Singel en Nieuwe Vaart worden gescheiden. Deze dam, het Zeeburgerpad, vulde zich begin 20e eeuw snel met industrie en bedrijvigheid terwijl ook de noordelijk gelegen haveneilanden vorm kregen en industrialiseerden.
Afbeelding: centrum Amsterdam en Nieuwe Vaart (1770)
De belangrijkste gebruikers waren de grote rederijen met hun lijndiensten op o.a. Indonesië, Suriname en de Verenigde Staten. Na de tweede wereldoorlog zijn de meeste lijndiensten komen te vervallen en kwam het container- en bulktransport in de plaats. Het Oostelijk Havengebied verloor daardoor zijn functie. Pas in de jaren ‘80 heeft de gemeenteraad van Amsterdam besloten het Oostelijk Havengebied een woonbestemming te geven. Deze is in de afgelopen 15 jaar gerealiseerd. Geleidelijk was ook het gebruik van Cruquius industriegebied en Zeeburgerpad veranderd van een havengebied naar een industriegebied zonder veel gebruik van het water en de oever.
De ontwikkeling van de Indische Buurt en het Abbatoir- en Veemarktterrein begin 20e eeuw zorgde voor een nieuwe ontsluiting van het Zeeburgerpad ter hoogte van de Molukkenstraat: de Veelaan. Ook werd het verhoogde spoor tussen Muiderpoort en Centraal station aangelegd met de brug over het Zeeburgerpad.
In 1925 wordt helemaal aan de oostzijde van het Zeeburgerpad het Zeeburgerdorp gebouwd: een woonschool voor de minder socialen in de samenleving. Het zijn 56 kleine woningen met streng toezicht en behoorlijk afgesloten van de samenleving. Het experiment mislukte en het Zeeburgerdorp werd in 1944 na een bombardement afgebroken.
Afbeelding: boven, Zeeburgerdorp in 1930. onder, luchtfoto Zeeburgerpad uit 1937
Sinds de oorlog is de bedrijvigheid op het pad toegenomen, en in de jaren '50 van de vorige eeuw kwamen ook de nu zo karakteristieke woonboten aan het Zeeburgerpad te liggen. Hierna is er weinig rond het Zeeburgerpad gebeurd, tot eind 20e eeuw, toen de ontwikkeling van de voormalige haveneilanden tot woongebied op gang kwam en de Panamalaan werd aangelegd.
2.2 Beschrijving Huidige Situatie
Het Zeeburgerpad is gelegen aan de zuidzijde van het Oostelijk Havengebied en vormt de overgang tussen het Oostelijk Havengebied en de Indische buurt. Het plangebied wordt in het westen begrensd door het spoorviaduct en heeft een natuurlijke begrenzing door water in het oosten.
De twee kanalen aan de noord- en zuidzijde (Nieuwe Vaart en Lozingskanaal) van het pad vormen een barrière in de noord-zuid verbindingen in de stad. Het 1,3 kilometer lange pad telt drie verbindingen tussen het Oostelijk Havengebied en de Indische buurt, te weten de Panamalaan, de Veelaan en de Th.K. van Lohuizenlaan. Kenmerkend voor het huidige Zeeburgerpad is de extensieve bebouwing (vaak één à twee bouwlagen) en de laagwaardige kwaliteit ervan (veelal verouderde loodsen). De bebouwing is over het algemeen kleinschalig en het geheel oogt wat rommelig.
Op enkele plaatsen is recentelijk nieuwbouw gerealiseerd in de vorm van bedrijfsverzamelgebouwen of woon/werk woningen. Ook is er een aantal bouwvergunningen afgegeven voor nieuwe bedrijfs(verzamel)gebouwen.
Langs de zuidelijke kade, en deels de noordelijke kade van het Zeeburgerpad liggen (woon)boten en -arken. Deze boten vormen een kenmerkend element van het Zeeburgerpad. De openbare ruimte is grotendeels ingericht op de bedrijfsfunctie van het Zeeburgerpad: functioneel. Er is relatief veel ruimte voor gemotoriseerd verkeer (zo is het trottoir aan de bedrijvenzijde veelal minimaal of afwezig). Aan de zuidzijde is de overgang tussen openbaar en privé diffuus door het gebruik van de walzijde ten behoeve van terrassen en bergingen door de bewoners van de woonboten.
Afbeelding: het Zeeburgerpad in de jaren '70 met de karakteristieke woonboten
Afbeelding: bedrijfsverzamelgebouw kruising Panamalaan en Zeeburgerpad
Afbeelding: uitzicht Zeeburgerpad ter hoogte van Th.K. van Lohuizenlaan met bedrijfsgebouwen en woonboten en bedrijfsark
Afbeelding: bedrijvigheid aan het Zeeburgerpad: Bierbrouwerij 't IJ
Afbeelding: bedrijfsgebouwen aan het Zeeburgerpad
Afbeelding: uitzicht op Zeeburgerpad vanaf brug Panamalaan, met geheel links de spoorlijn
2.3 Uitgangspunten Van Het Bestemmingsplan
2.3.1 Algemeen
Het Zeeburgerpad is een bedrijvenstrook met kansen. Dit komt door de gunstige ligging ten opzichte van het centrum en de succesvolle transformatie van gebieden in de omgeving zoals de oostelijke eilanden. Het gebied is langzaam aan het veranderen van een extensief gebruikte bedrijvenstrook naar een meer gemengd (woon-werk)gebied. De transformatie zal leiden tot een meer dynamisch gebied dat vraagt om een andere ruimtelijke opbouw en een andere inrichting van de openbare ruimte. Het nieuwe plan is een overwegend ontwikkelend bestemmingsplan. Bij dit nieuwe plan gaat het om de transformatie van de huidige extensieve bebouwing naar meer intensieve bebouwing. En daarnaast van een eenzijdige bestemming (bedrijfsfunctie) naar een meer gemengde bestemming.
In de Keuzenotitie van het bestemmingsplan is het uitgangspunt van transformatie als volgt geformuleerd:
"Vernieuwing en intensivering van het gebruik door functiemenging en verdichting. Hierdoor wordt het gebied verlevendigd en meer onderdeel van de stad. Dit betekent transformatie van de huidige bebouwing door sloop/nieuwbouw of verbouw. De feitelijke ontwikkeling zal door de marktpartijen aangepakt moeten worden; de gemeente faciliteert. De gemeente geeft de partijen hierin vroeg hun eigen verantwoordelijkheden en vrijheden."
De startpunten met betrekking tot het programma zijn in de Keuzenotitie als volgt geformuleerd:
- Het Zeeburgerpad transformeert naar een woon-werkgebied met een nadruk op wonen.
- Hierbij is functiemenging op het pad als geheel wenselijk, niet per se per kavel.
- De bestemmingen geven ruimte en flexibiliteit, dus gemengde bestemmingen hebben de voorkeur.
- Voor de bestemmingen wonen, horeca, detailhandel, kantoren en bedrijven wordt op basis van het geldende beleid en de uitkomsten van de benodigde onderzoeken bepaald waar en hoeveel van deze functies passend zijn. Streven is zoveel mogelijk flexibiliteit aan te brengen.
- De huidige bedrijfsbestemming kan behouden blijven. Een uitzondering hierop zijn de bedrijven die niet gecombineerd kunnen worden met andere functies, zoals bedrijven met een milieucategorie van 3.2 of hoger.
2.3.2 Programma in hoofdlijnen
2.3.3 Flexibiliteitsbepalingen in bestemmingsplan
Voor het opstellen van het bestemmingsplan is een inventarisatie gemaakt van de ontwikkelingen die op het moment van het vervaardigen van het bestemmingsplan spelen en welke van die ontwikkelingen met dit bestemmingsplan mogelijk kunnen worden gemaakt. Er zijn verschillende mogelijkheden voor het opnemen van een ontwikkeling.
Optie 1: direct bouw- en gebruiksrecht
Indien nieuwe plannen concreet zijn, bestuurlijk akkoord zijn en de milieukundige en economische haalbaarheid is aangetoond, kunnen de plannen direct (bij recht) opgenomen worden in het bestemmingsplan. Uit alle benodigde onderzoeken moet blijken dat de ontwikkeling mogelijk is en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan biedt dan direct een bouwtitel voor de ontwikkeling. Dit is bijv. het geval bij een verleende omgevingsvergunning.
Optie 2: wijzigingsbevoegdheid
Indien de haalbaarheid van een ontwikkeling nog niet is aangetoond, of als nog niet helemaal duidelijk is hoe er ontwikkeld gaat worden, kan er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen worden in het bestemmingsplan, mits de ontwikkeling bestuurlijk akkoord is. Van belang is dat duidelijke voorwaarden geformuleerd worden die voldoende zekerheid bieden. Voorwaarden die vastleggen waar de toekomstige ontwikkeling aan moet voldoen en zodoende het maximum kader van de ontwikkeling vormen. Indien de mogelijke ontwikkeling na het in werking treden van het bestemmingsplan concreter wordt, kan er gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegdheid. Er moet dan eerst een wijzigingsplan opgesteld worden voordat er een bouwtitel aanwezig is. Voor de vaststelling van het wijzigingsplan wordt er een aparte planologisch-juridische procedure doorlopen. Bij de vaststelling van het moederplan zal in ieder geval aangetoond moeten worden dat de ontwikkeling haalbaar is uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
Optie 3: niet meenemen in dit bestemmingsplan
Initiatieven die nog onvoldoende concreet zijn, worden niet meegenomen in het bestemmingsplan. Wel wordt in de toelichting aandacht besteed aan de mogelijke ontwikkeling, maar er wordt in het bestemmingsplan uitgegaan van de bestaande situatie. Te zijner tijd zal het bouwplan voorafgaand aan de eventuele realisatie van een mogelijke ontwikkeling een eigen procedure moeten doorlopen: een bestemmingsplanherziening of een afwijking van het bestemmingsplan via een omgevingsvergunning.
2.3.4 Ontwikkelingen
2.4 Behoefte Onderzoek Ladder Duurzame Verstedelijking
In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist artikel 3.1.6, tweede lid Bro (Ladder voor Duurzame Verstedelijking) een onderbouwing van de behoefte aan het programma dat door die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking bestaat uit 3 treden. Door Bureau Stedelijke Planning is een rapportage opgesteld waarin de behoefte aan de geplande woningen op het Zeeburgerpad is onderzocht. Het onderzoek is als bijlage opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek worden samengevat de navolgende conclusies getrokken.
In het bestemmingsplan wordt zoveel mogelijk de functie gemengd zonder beperkingen opgenomen (worst case scenario). In de ladderonderbouwing is uitgegaan van 770 woningen. Dit was het maximaal aantal woningen dat mogelijk is met een gemiddelde omvang van 100 m² BVO per woning en een dichtheid van FSI 3. Typen en segmenten worden niet gespecificeerd in het bestemmingsplan. Dit aantal is na het akoestisch onderzoek gemaximeerd tot 684 woningen. Voor een aantal delen in het plangebied is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen in plaats van 'Gemengd'.
De begrenzing van het onderzoeksgebied is afgestemd op het functioneren van de regionale woningmarkt op basis van verhuisbewegingen. Het primair onderzoeksgebied betreft de gemeente Amsterdam en het secundair onderzoeksgebied de gemeenten Almere, Amstelveen, Diemen, Haarlem en Haarlemmermeer. Bij elkaar vormen het primair en het secundair onderzoeksgebied de woningmarktregio.
De projectlocatie is te typeren als een buitencentrum woonmilieu. Dit woonmilieu kenmerkt zich door de ligging in een stedelijke kern (tenminste 10.000 huishoudens), een relatief hoge dichtheid, relatief veel voorzieningen en een ligging niet direct grenzend aan het centrum van een stad.
Het aantal huishoudens van zowel Amsterdam als de gehele woningmarktregio neemt in de periode 2016-2027 toe en dit zorgt voor een verdere druk op de woningmarkt. Tevens kent Amsterdam een grote doelgroep met een voorkeur voor mg-woningen (jongeren in de leeftijd tot 30 jaar en alleenstaanden).
Conclusie Trede 1 Behoefte aan woningen
De vraag naar en het aanbod van de mogelijke woningtypes is zowel kwantitatief (het totale aantal) als kwalitatief (woonmilieu, type, segment en prijsklassen) in beeld gebracht. De actuele regionale behoefte is vervolgens vastgesteld door de vraag en het aanbod tegen elkaar af te zetten. Binnen de woningmarktregio is sprake van een kwantitatieve regionale behoefte aan 66.000 woningen en binnen Amsterdam zelfs aan 32.000 woningen. De 684 woningen die maximaal zijn gepland op het Zeeburgerpad passen ruimschoots binnen de kwantitatieve regionale behoefte.
In de woningmarktregio bestaat een regionale behoefte aan circa 33.000 woningen in een buitencentrum woonmilieu. De vooralsnog geplande 684 woningen passen tevens binnen deze geconstateerde kwalitatieve behoefte. Binnen de regionale behoefte is ruimte voor circa 15.800 huurappartementen, 3.750 koopappartementen, 10.350 grondgebonden huurwoningen en 2.950 grondgebonden koopwoningen. Dit betekent dat de woningen aan het Zeeburgerpad in elk type (appartementen/grondgebonden) en segment (koop/huur) binnen de behoefte gerealiseerd kunnen worden.
Voor de details van het onderzoek wordt verwezen naar bijlage Ladder duurzame verstedelijking van de toelichting.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en
cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit deze drie hoofddoelen komen 13 onderwerpen voort die van nationaal belang zijn:
- Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1).
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2).
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3).
- Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4).
- Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5).
- Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6).
- Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7).
- Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8).
- Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9).
- Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10).
- Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11).
- Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12).
- Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).
Het Rijk is verantwoordelijk voor deze nationale belangen. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Consequenties voor dit plan
De onderwerpen en nationale belangen vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte hebben geen invloed op het voorliggende bestemmingsplan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Het gewijzigde Barro is op 1 juli 2014 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang en de Ecologische hoofdstructuur.
Vanuit het Barro geldt dat voor vaarwegen met een CEMT-klasse VI een vrijwaringsgzone van 25 meter aan weerszijde van de vaarweg aangehouden dient te worden. Een gedeelte van het plangebied valt binnen deze vrijwarinsgzone. Conform het Barro geldt hiervoor dat uiteindelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de gronden binnen de begrenzing van de vaarweg of een vrijwaringszone rekening gehouden moet worden met het voorkomen van belemmeringen voor:
- de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
- de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de
scheepvaart; - het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
- de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en
- het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.
Consequenties voor dit plan
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen hebben invloed op het voorliggende bestemmingsplan. De betreffende onderwerpen zijn namelijk niet aan de orde in of nabij het plangebied.
3.1.3 Luchthavenindelingsbesluit
De milieu- en veiligheidsregels voor Schiphol zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, behorend bij de in 2001 goedgekeurde Schipholwet: het Luchthavenindelingsbesluit en Luchthavenverkeersbesluit. Het Luchthavenverkeersbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthavenluchtverkeer rondom Schiphol. Het Luchthavenindelingsbesluit bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor ruimtelijke plannen is hoofdzakelijk het Luchthavenindelingsbesluit van belang. Dit besluit zal kort worden toegelicht.
In het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) is in november 2002 in werking getreden en is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daarom heen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een "beperkingengebied" aangewezen. Binnen dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van: maximale bouwhoogten, vogel aantrekkende functies en toegestane functies.
Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:
- voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer;
- beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.
Het besluit tot wijziging van het LIB Schiphol in verband met wijziging van het beperkingengebied en de regels met het oog op de vliegveiligheid is met ingang van 4 november 2015 in werking getreden.
Tussen 24 oktober en 21 november 2016 lag de ontwerpwijziging van het LIB i.v.m. beperkingen geluid en externe veiligheid ter inzage. Het ontwerpbesluit is te vinden in Stcrt. 2016, nr. 55748. Het betreft twee wijzigingen, waarvoor ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening wordt aangepast.
Ten eerste wordt een afwegingsgebied voor externe veiligheid en geluid in het LIB opgenomen (nu bekend als het '20Ke-gebied'). In dit gebied mogen gemeenten op basis van een eigen integrale afweging omgevingsvergunningen afgeven voor de bouw van nieuwe wonin-gen binnen het bestaand stedelijk gebied. Buiten het bestaand stedelijk gebied blijven nieu-we woningbouwlocaties niet toegestaan.
Ten tweede worden de ruimtelijke regels over externe veiligheid en geluidhinder verduidelijkt en vereenvoudigd. Met deze wijzigingen krijgen gemeenten meer eigen afwegingsruimte en verantwoordelijkheid voor ruimtelijke ontwikkelingen. Dit mede naar aanleiding van knelpunten bij gemeenten in verband met de lokale leefbaarheid.
Consequenties voor dit plan
Het voorliggende bestemmingsplangebied is gelegen binnen het beperkingengebied ten aanzien van de maximale bouwhoogten. Op grond van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol geldt hier een maximum bouwhoogte van 150 meter, gemeten vanaf het peil van Schiphol (- 4,0 meter NAP). De bouwhoogten die in dit bestemmingsplan worden toegestaan blijven ruim onder de 150 meter vanaf het peil van Schiphol, te weten maximaal 16 meter. De reeds vergunde bouwprojecten hebben betrekking op bouwhoogten van maximaal 21 meter en 18 meter. Ook deze bouwprojecten blijven binnen het maximum van 150 meter. Het plangebied valt buiten de overige zones van het beperkingengebied. Het LIB vormt op grond van het voornoemde geen belemmering voor het bestemmingsplan.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
De (geactualiseerde) Provinciale Structuurvisie is op 28 september 2015 vastgesteld door Provinciale Staten. De Structuurvisie geeft inzicht in de ruimtelijke ambities van de provincie Noord-Holland. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben. In de Structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schetst ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. Amsterdam maakt in het ontwerp onderdeel deel uit van de metropoolregio Amsterdam, een regio die zich uitstrekt tot Zaanstad, Almere, Zuid Kennemerland en de Gooi- en Vechtstreek. De structuurvisie laat zich in algemene termen uit over de metropoolregio. Deze regio moet tot 2040 verder groeien als een belangrijke en duurzame internationale concurrerende stedelijke regio. Er moeten daarom voldoende kantoren, bedrijven en woningen zijn, er moet functiemening zijn met hoogwaardige culturele voorzieningen, een goede bereikbaarheid en investeringen in een samenhangend netwerk van openbaar vervoer. Vervolgens dient er voldoende groen om de stad te zijn in het kader van recreatie ("recreatie om de stad"). De woningopgave wordt vooral gezocht binnen bestaand stedelijk gebied. De geuite doelstellingen ten aanzien van de metropool worden niet in de verordening geregeld: de provincie ziet zichzelf wat de metropool Amsterdam betreft meer als aanjager en als expert. Voor de concretisering van grote metropoolprojecten wordt verwezen naar het `Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040´ zoals vastgesteld door de metropoolregio in 2007. Voor het overige geldt dat de gemeente Amsterdam op basis van de eigen structuurvisie vrijheid heeft ten aanzien van het te volgen ruimtelijk beleid. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet door de beoogde verdichting in bestaand stedelijk gebied binnen de uitgangspunten van de provinciale structuurvisie.
3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie
De Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) is een van de instrumenten vanuit de Wet ruimtelijke ordening. De provincie kan gemeenten via de verordening verplichten op hun bestemmingsplannen aan te passen. Gemeenten kunnen op hun beurt ontheffing aanvragen. Provinciale Staten hebben de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) van Noord-Holland op 6 oktober 2015 vastgesteld. De regels van de Prvs vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
De Prvs schrijft voor waaraan bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. In het belang van een goede ruimtelijke ordening acht de provincie het noodzakelijk dat er algemene regels vastgesteld worden omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Hierdoor heeft de provincie meer invloed op de ruimtelijke ordening in Noord-Holland.
Het voorliggende bestemmingsplangebied ligt binnen Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) en is gedeeltelijk onderdeel van de 'Blauwe Ruimte'. Vanuit de Pvrs gelden regels voor kantoor- en bedrijfsontwikkelingen binnen BBG en gebieden die onderdeel zijn van de 'Blauwe Ruimte'. Voor onderhavig bestemmingsplan zijn geen beperkingen opgelegd vanuit de provinciale ruimtelijke verordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Amsterdam 2040
De Structuurvisie is opgesteld in opdracht van het gemeentebestuur van Amsterdam. Na instemming van het college van B en W op 12 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de structuurvisie in december 2010 vastgesteld. De structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch planologische plannen (waaronder bestemmingsplannen) en stedenbouwkundige plannen (plannen in het kader van het Plaberum) van stad en stadsdelen aan de Structuurvisie zullen worden getoetst. De structuurvisie bestaat uit een visie, een hoofdstuk ‘uitvoering’ en een hoofdstuk ‘instrumentarium’.
Visie
In het eerste deel van de Structuurvisie, de visie, worden ruimtelijke ontwikkelingen beschreven: sterke groeiprocessen vanuit de kracht van het hart van de metropool Amsterdam. De visie geeft aan welke ontwikkelingen gewenst zijn en worden gestimuleerd.
Uitvoering
Nadat de ontwikkelingsrichting van de stad is verwoord, wordt in het hoofdstuk ‘uitvoering’ de vraag gesteld hoe, waar en wanneer de opgaven die uit de Structuurvisie volgen, te realiseren zijn. Daartoe wordt de Structuurvisie vertaald in ‘plannen’ of ‘projecten’. Voor deze plannen wordt een globale raming gemaakt van het te realiseren programma en er wordt een indicatie gegeven van de financiële opgaven die ermee gemoeid zijn. Tot slot wordt bepaald in welke tijdsvolgorde deze plannen aan de orde kunnen zijn. Hiermee wordt ook duidelijk in welke delen van de stad welk deel van de realisatie van de Structuurvisie ter hand wordt genomen.
Instrumentarium
In het visiedeel zijn de ambities van de gemeente Amsterdam neergelegd en wordt uiteengezet welk beleid voor de komende jaren wordt ingezet om die ambities waar te maken. In samenhang daarmee is de regelgeving ondergebracht in deel drie: het instrumentarium.
Relevante aspecten
In de structuurvisie is het Zeeburgerpad aangegeven als 'binnenstedelijk stadsverzorgend bedrijventerrein' met transformatiemogelijkheden naar woon-werkgebied.
Afbeelding: uitsnede Totaalvisiekaart Structuurvisie (Zeeburgerpad in geel aangeduid)
In de Structuurvisie Amsterdam 2040 staat het Zeeburgerpad genoemd als een stedelijk bedrijvengebied dat kan transformeren naar woon–werken (minimaal 25% van het terreinoppervlak werken). Ook staat genoemd dat er een koppeling met het Cruquiusweggebied is dat kan transformeren naar een werk-woon gebied (minimaal 50% van het terreinoppervlak werken). Dit houdt in dat de transformatiemogelijkheden van zowel het Cruquiusweggebied als het Zeeburgerpad in samenhang dienen te worden bezien. Hierbij geldt dat het totale terreinoppervlak ten behoeve van bedrijven van werk-woongebied Cruquiusweggebied en woon-werkgebied Zeeburgerpad tezamen minimaal gelijk blijft.
Met het maken van dit bestemmingsplan is de wijze van ontwikkelen ook veranderd. Waar het Cruquiusweggebied doorgaat met de spelregelkaart, is voor het Zeeburgerpad besloten deze ontwikkelingsstrategie te verlaten en een ontwikkelend bestemmingsplan te maken waarin ruimtelijke randvoorwaarden zijn vastgelegd. Ook de koppeling met het Cruquiusweggebied wordt hierbij verlaten. Het Zeeburgerpad kan dus transformeren naar een woon-werkgebied waarbij minimaal 25% van het terreinoppervlak behouden dient te blijven voor een werkfunctie vanwege de werkgelegenheid voor de stad Amsterdam. In de praktijk zal het er op neerkomen dat minimaal 25% van het terreinoppervlak als werkoppervlakte in de bebouwing terug zal moeten komen.
De typologie 'woon-werk gebied' wordt in de structuurvisie als volgt gedefinieerd.
- stadsverzorgende bedrijven, maximaal milieucategorie 3.1, minimaal 25% van het bedrijventerreinoppervlak (anno 2009) blijft bestemd voor stadsverzorgende bedrijven
- stedelijke oriëntatie, bereikbaar via stedelijke hoofdnetten
- menging met wonen, voorzieningen en kleinschalige kantoren (zie kantorenstrategie)
- intensieve terreininrichting, parkeren op eigen terrein en bouwen in een hoge dichtheid
- terughoudend zijn met hoogbouw > 30m.
Het bestemmingsplan Zeeburgerpad past binnen de uitgangspunten van de typologie 'woon-werk gebied', zoals die in de gemeentelijke structuurvisie staan beschreven.
3.3.2 Woonvisie: Wonen in de Metropool
Het uitgangspunt voor de woonvisie is de ongedeelde stad waarin mensen ongeacht inkomen, opleiding en achtergrond in alle wijken kunnen wonen en keuzemogelijkheden hebben op de woningmarkt. Oost is deel van Amsterdam en de regio. Het woonbeleid van het stadsdeel is daarmee ook onderdeel van een groter geheel. Er is geen eigenstandig functionerende woningmarkt in het stadsdeel. Kaders voor woonruimteverdeling, nieuwbouwbeleid en afspraken met corporaties worden grotendeels op stedelijk en regionaal niveau gemaakt, mede bepaald door de woningmarkt op dat niveau. Deze woonvisie draagt bij aan de stedelijke ambities zoals verwoord in de Woonvisie van Amsterdam.
Het Zeeburgerpad is onderdeel van het Oostelijk Havengebied en is in de Woonvisie ingedeeld in gebied 1: Centraal Stedelijke Zone. Het Oostelijk Havengebied was de afgelopen 15 jaar de jonge, hippe en witte wijk van Amsterdam. De wijk verandert echter steeds meer naar een gebied waar vooral ook gevestigde 50+’ers wonen. Het Oostelijk Havengebied zal de komende jaren sterk vergrijzen en het kindertal neemt geleidelijk af. De sterke aantrekkingskracht voor nieuwe stedelingen en zeker de westerse allochtonen heeft het Oostelijk Havengebied de afgelopen jaren gehandhaafd. Nergens anders in het stadsdeel maken de westerse allochtonen zo’n groot deel van de bevolking uit. Net als op IJburg heeft de economische crisis het Oostelijk Havengebied relatief hard getroffen. Dit is niet zozeer vanwege de werkgelegenheid (die neemt namelijk nog steeds toe) maar wel vanwege de toename van werkloosheid.
De vraag naar stedelijk wonen is enorm en door de unieke kwaliteiten van het Centrum en de aangrenzende gebieden heeft dit gebied weinig concurrentie in de regio. Het centrumgebied is zich langzaam aan het uitbreiden.
Als speerpunten in de centraal stedelijke zone worden genoemd:
- behoud van groot deel kleine oude woningen
- behoud van gemengdheid
- creëer aanbod in het middensegment
- het hoogstedelijke woonmilieu is uitgangspunt bij nieuwbouw
- benutten van locaties voor topsegment
- creëer en behoud oases in de stad
- toevoegen ouderenwoningen, zowel in nieuwbouw als bestaande bouw
- meer mogelijkheden bieden voor short stay
- bestrijding illegale hotels en woonfraude.
Het is de bedoeling om woningen toe te voegen in het plangebied. Dit zal in hoofdzaak gaan om appartementen. Niet overal op het pad zijn echter woonfuncties mogelijk. Dit komt met name door geluid van aanwezige bedrijven en van het spoor. Met de toevoeging van woonfuncties binnen de bestemming 'Gemengd' wordt voldaan aan de woonvisie en wordt tegemoetgekomen aan de vraag naar stedelijk wonen.
3.3.3 Beleidsnotitie Short Stay
Het college van B en W van de gemeente Amsterdam heeft op 12 februari 2009 beleid vastgesteld aangaande short stay. Aanleidingen voor de centrale stad voor op het opstellen van short stay beleid waren:
- Amsterdam Topstad: expats mogelijkheden bieden zich tijdelijk hier te vestigen;
- Er was geen juridisch kader om te kunnen handhaven in geval van overlast en illegale woningonttrekking. Short stay vindt plaats in woningen waarop volgens de regels van bestemmingsplannen veelal de definitie wonen van toepassing is of een specifieke definitie van wonen ontbreekt. Bij de definitie is tot nu toe geen rekening gehouden met het verschijnsel short stay, zodat deze vorm van wonen niet past binnen de bestemming wonen.
Naar aanleiding van de evaluatie van het Shortstaybeleid in 2013 is er een nieuwe beleidsnotitie vastgesteld. Op basis daarvan worden geen nieuwe vergunningen meer verleend. Reeds verleende vergunningen lopen door op basis van de bestaande voorwaarden. Het aantal shortstay-appartementen was op 1 januari 2014 ongeveer 800. Hiermee is het streefgetal uit 2009 bereikt. De effecten van het nieuwe beleid worden in 2017 geëvalueerd. Voor shortstayvergunningen die voor 14 januari 2014 zijn verstrekt blijft de beleidsnotitie shortstay 2012 van kracht.
Consequenties voor dit plan
Binnen de woonfuncties in het voorliggende bestemmingsplan wordt op basis van het voorgaande beleid geen short stay meer toegelaten.
3.3.4 Hotelstrategie Amsterdam
Op 22 juni 2016 is het Amsterdamse deel van de Regionale hotelstrategie 2016-2022 herzien. Amsterdam gaat van een hotelbeleid naar een integraal (regionaal) overnachtingsbeleid dat zich richt op kwaliteit, spreiding en een gelijkwaardig ondernemersveld. Met vernieuwende en concrete instrumenten wordt bijgedragen aan het behoud van de balans tussen wonen, werken en recreëren in de stad. Vraag en aanbod van alle overnachtingsvormen in de Amsterdamse regio worden hierbij als één geheel gezien, waarbij er in ieder geval tot 2022 in heel de stad alleen ruimte wordt geboden aan nieuwe innovatieve en kwalitatieve hotelinitiatieven. Voor de overige overnachtingsvormen wordt het aanbod verder gereguleerd teneinde een legaal, geregistreerd en kwalitatief aanbod te borgen. Het overnachtingsbeleid zorgt voor een rem op de groei van het aantal hotels in Amsterdam, verdere verspreiding van hotels over de regio, een stijging van de kwaliteit van al het huidige overnachtingsaanbod, een beter inzicht in de markt, een gelijk speelveld tussen de verschillende accomodatievormen en doet een aanzet tot het stimuleren van nieuwe toeristische trekkers in de metropoolregio Amsterdam.
Voor Amsterdam geldt voor de gehele stad: nee, tenzij. Medewerking aan nieuwe hotelinitiatieven wordt in Amsterdam in de basis niet gegeven. Alleen als hotelinitiatieven écht iets toevoegen aan de omgeving en de markt wordt een uitzondering gemaakt. Concepten worden getoetst op verbinding met de buurt, kwaliteit, innovatief karakter, duurzaamheid, houdbaarheid, sociaal ondernemerschap en bijdrage aan vestigingsklimaat voor bedrijven. Het advies van het adviesteam hotelontwikkeling wordt verplicht en bindend daar waar het een negatief advies betreft. De hotelladder wordt uitgebreid met onder andere een duurzaamheidstoets, een toets sociaal ondernemen en een eis om een buurtverslag bij te voegen. Amsterdam gaat door met de reeds lopende ontwikkelingen. Hotelontwikkelaars worden gemotiveerd om in de regio hotels te ontwikkelen.
Consequenties voor dit plan
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe hotels toegelaten, behalve het appartementenhotel waarvoor op 9 december 2015 een omgevingsvergunning is verleend. Deze vergunning is onherroepelijk. Zie par. 2.3.4.1 voor de omschrijving ervan.
3.3.5 Verordening op het binnenwater 2010
Het is verboden, zonder of in afwijking van een vergunning van het college van B en W (deze bevoegdheid is gedelegeerd naar het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel) met een woonboot ligplaats in te nemen. De vergunning is persoons- en vaartuiggebonden. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van de welstand, ordening, de veiligheid, het milieu en de vlotte en veilige doorvaart. De vergunning kan uitsluitend worden verleend aan de eigenaar(s) van de boot.
Consequenties voor dit plan
Alle in het voorliggende plangebied aanwezige woonboten zijn in het bezit van een ligplaatsvergunning.
3.3.6 Beleidsnotitie woonboten en oevergebruik
In stadsdeel Oost zijn een groot aantal gebieden gelegen die een sterke band hebben met water, waaronder het Zeeburgerpad. Vanuit historisch perspectief is het water zeer bepalend geweest bij de ontwikkeling van deze gebieden. In de huidige tijd speelt het water en het gebruik daarvan nog steeds een belangrijke rol. Deze rol heeft betrekking op de beleving van de openbare ruimte van diverse gebieden. Waarbij de verschillende wateren in Oost een eigen dynamiek en uitstraling hebben. Zo biedt de Amstel een andere beleving dan IJburg en nog weer een andere dan het Oostelijk Havengebied.
Op 25 juni 2013 is de Beleidsnotitie woonboten en oevergebruik vastgesteld door de deelraad. Op 27 september 2011 is hiervoor het startschot gegeven door het vaststellen van de startnotitie integraal woonboten- oeverbeleid door de deelraad van Oost. Het voorliggende document vormt in samenhang met de kaart en regels hiervan het sluitstuk. De ambitie is om de hoofdlijnen ten aanzien van woonboten en oevergebruik in het bestemmingsplan te regelen, zoals de locatie van ligplaatsen en de hoeveelheid woonboten die daar zijn toegestaan. Een van de uitgangspunten van de notitie is dat de bestaande situaties, mits legaal, toegestaan blijven. Onder bestaande situaties vallen zowel de woonboten als het oevergebruik, aldus de beleidsnotitie. Een ander uitgangspunt is dat de oevers bij de woonboten in stadsdeel Oost onderdeel zijn van de openbare ruimte en dat het gebruik van de oever zonder expliciete, schriftelijke toestemming van het stadsdeel niet is toegestaan. Indien schriftelijke toestemming wordt verleend, is van belang dat de oever niet zal worden gebruikt voor opslag, schuurtjes en parkeerplaatsen voor boten.
In haar uitspraak inzake het vastgestelde bestemmingsplan "Cruquius" heeft de Raad van State geoordeeld dat de verwijzing in het bestemmingsplan naar het woonboten beleid, voor wat betreft de maatvoering van de woonboten, onvoldoende gemotiveerd was. Verder geldt onder bepaalde omstandigheden dat een woonboot als bouwwerk in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan worden aangemerkt: de woonboot bestaat uit een constructie van enige omvang die op indirecte wijze met de grond is verbonden door middel van een afhouder, een loopplank, een tros en twee stalen kabels, die aan in de kade verankerde bolders zijn bevestigd en aansluitingen op nutsvoorzieningen. Bij beantwoording van de vraag of een woonboot als bouwwerk moet worden aangemerkt, is niet bepalend hoe die verbondenheid fysiek is vormgegeven, maar is doorslaggevend dat de woonboot is bedoeld om ter plaatse als woning te functioneren.
De woonboten die aanwezig zijn in het plangebied zijn allen aan te merken als een bouwwerk in voornoemde zin. Gelet hierop is het noodzakelijk om ter plaatse van de woonboten bouwregels in het bestemmingsplan op te nemen. Er kan niet alleen worden volstaan met een aanduiding ‘ligplaats’ zoals is opgenomen in het bestemmingsplan Cruquius. Om die reden is de maatvoering inzake woonboten uit de Beleidsnotitie Woonboten en oevergebruik d.d. 25 juni 2013 opgenomen in de planregels.
Ontwerp bestemmingsplan drijvende bouwwerken
Dit bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van de wetswijzing met de Wet Verduidelijking voorschriften woonboten welke is gevolgd na een tweetal uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). In deze uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat in een aantal gevallen (woon)boten en bedrijfsvaartuigen beschouwd moeten worden als bouwwerken. Dat was voorheen niet het geval. De Wet Verduidelijking voorschriften woonboten is op 1 januari 2018 in werking getreden.
Met het ontwerp bestemmingsplan drijvende bouwwerken worden er in de moederplannen bouwvoorschriften opgenomen zodat er een regeling in de verschillende bestemmingsplannen wordt geïmplementeerd die de basis vormt om omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen te kunnen verlenen.
In bestemmingsplan Zeeburgerpad reparatie wordt aangesloten op de uitgangspunten van het ontwerp bestemmingsplan drijvende bouwwerken.
3.3.7 Kantorenstrategie Amsterdam
De kantorenstrategie Amsterdam (vastgesteld door de gemeenteraad op 14 juli 2011) geeft richting aan de rol van de gemeente op de kantorenmarkt om de leegstand terug te brengen tot een acceptabel niveau en de toenemende verversing en de geringe uitbreiding van de kantorenvoorraad vorm te geven. De gemeente wil hiermee bijdragen aan het herstellen van het evenwicht op de kantorenmarkt op termijn. De kantorenstrategie richt zich niet alleen op de planvoorraad, maar vooral ook op de bestaande voorraad. Op stedelijk en projectniveau worden maatregelen en kaders benoemd die bijdragen aan:
- het stimuleren en faciliteren van herontwikkeling om de kwaliteit van de bruikbare kantorenvoorraad op peil te houden,
- het stimuleren en faciliteren van transformatie en sloop van in onbruik geraakte kantoren om de omvang van de bestaande kantorenvoorraad te verkleinen en
- de reductie en temporisering van de planvoorraad voor nieuwbouw in overeenstemming met de lagere toekomstige ruimtebehoefte.
In 2017 is de kantorenstratgie geactaliseerd. Sinds 2015 is de dynamiek op de kantorenmarkt sterk toegenomen. De vraag naar kantoorruimte groeit.
Uit onderzoek blijkt dat er steeds meer behoefte is aan kantoren op gemengde en goed verbonden locaties. Deze behoefte betreft vooral een kwalitatieve vraag. Ook is er veel behoefte aan kantoorruimte voor kleine dienstverlenende bedrijven en ruimte voor innovatieve kantoorconcepten op meer informele plekken in de stad. Er is nog steeds behoefte aan transformatie en leegstandsaanpak op monofunctionele kantoorlocaties.
Verder blijkt dat er voor de korte termijn voldoende planvoorraad is om in de uitbreidingsvraag te voorzien, maar dat die voorraad niet op de juiste locaties ligt. Zodoende wordt het volgende handelingsperspectief voorgesteld:
- Geen planreductie maar verschuiving van de planvoorraad;
Er is een kwalitative vraag die niet (volledig) bediend kan worden in de leegstaande kantoorruimtes. Amsterdam wil die vraag faciliteren.
- De bestaande voorraad/ locaties aantrekkelijke maken;
Door herontwikkeling, functiemenging en verbetering van de bereikbaarheid kan een deel van de bestaande voorraad aantrekkelijker worden.
- Leegstand nadert 8%;
Als een frictieleegstand van 8% wordt genaderd zal er in overleg met de MRA/ Plabeka nieuwe kantoorruimte buiten het bestaande planaanbod worden opgenomen.
- Transformatie en een gezonde kantorenmarkt;
De nadruk moet de komende jaren niet liggen op de strijd tegen de leegstand maar op het sturen op tempo en kwaliteit van de vele transformatieopgaven die in de pijplijn zitten.
- Brexit en andere actuele ontwikkelingen;
Gezien de planvoorraad en de leegstand bieden Amsterdam en de regio voldoende capaciteit om enige tijd te voorzien in de kwantitatieve vraag naar kantoorruimte als gevolg van de Brexit.
- Ondersteunende kantoorruimte voor bedrijfsruimte;
Ondersteunende kantoorruimte wordt niet geregistreerd als kantoorruimte en gaan niet ten koste van de planvoorraad.
- Selectiebeleid voor kantoren;
Op 6 september 2016 is selectiebeleid vastgesteld, waarbij openbaar meervoudig selecteren de hoofdregel is.
- Duurzaamheid en circulariteit: duurzame en toekomstbestendige (kantoor)gebouwen.
De duurzaamheidsambitie die geldt bij nieuwbouw, transformatie en herontwikkeling van kantoren is verwoord in de Agenda Duurzaam Amsterdam (2015). Uitgangspunt van de strategie 'Naar een stad zonder aardgas' is dat nieuwbouw niet meer wordt aangesloten op het gasnet. Transformatie wordt gebruikt als aanleiding om duurzaam te gaan verwarmen.
Autogebruik wordt zoveel mogelijk beperkt en al het resterende autogebruik wordt zoveel mogelijk uitstootvrij gemaakt. Parkeervoorzieningen op private kavels moeten voor 100% zijn voorbereid voor een 'slim' laadpunt. Voor nieuwbouw, transformatie en herontwikkeling van kantoren liggen vooral kansen bij het zo lang mogelijk in de keten houden van grondstoffen en bouwmaterialen. Bij nieuwbouw, transformatie en herontwikkeling van kantoorgebouwen moet aandacht zijn voor klimaatbestendig bouwen.
Voorgestelde maatregelen:
1. het juiste kantoor op de juiste plek;
2. doorgaan met de transformatie van monofunctionele kantoorlocaties Amstel III, Riekerpolder en Sloterdijk naar gemengde woon- werkgebieden;
3. Verkennen van uitbreidingsmogelijkheden;
4. Wonen megen met werken;
5. Kaders uit de kantorenstratgie (2011) behouden.
Consequenties voor dit plan
Het bestemmingsplan neemt bestaande zelfstandige kantoorlocaties op. Omdat in de Kantorenstrategie 2017 geen planvoorraad is opgenomen op het Zeeburgerpad, wordt in dit bestemmingsplan geen nieuwe zelfstandige kantoorontwikkelingen toegevoegd.
De ontwikkeling van het Zeeburgerpad naar gemengd woon-werk gebied sluit op deze wijze aan op de uitgangspunten van de Kantorenstrategie 2017.
3.3.8 Detailhandelstrategie Amsterdam
Bij de kwaliteit van het voorzieningenniveau in een internationaal concurrerende regio hoort een ruim en breed palet aan detailhandelsvoorzieningen. De Stadsregio Amsterdam heeft de beschikking over dat brede palet, maar de detailhandel staat onder druk. De crisis heeft de afgelopen jaren de bestedingen flink doen dalen en sterk doorzettende trends als verkoop via internet en schaalvergroting hebben zich zichtbaar laten gelden met een toename van de leegstand en een verandering van de winkelformules en het aanbod.
De schaal waarop consumenten en marktpartijen opereren, noodzaakt tot regionaal beleid, omdat voor hen gemeente- en regiogrenzen weinig betekenen. Het is daarom belangrijk dat deze geactualiseerde versie van het regionale detailhandelsbeleid – net als het beleid uit 2011 – is vastgesteld door de Regioraad van de Stadsregio, op 15 maart 2016, zodat het een beleid van en voor alle 15 gemeenten van de Stadsregio is.
Een belangrijk speerpunt van het regionaal detailhandelsbeleid is de keuze voor een fijnmazige detailhandelsstructuur geweest. Een fijnmazige detailhandelsstructuur zet de leefbaarheid centraal en gaat uit van de behoefte van inwoners om dichtbij huis - op aanvaardbare afstand - hun aankopen te kunnen doen. Voor de consument is het aangenaam en efficiënt om een aaneengesloten, compact winkelgebied te hebben met een breed palet aan soorten winkels. Om dergelijke – kansrijke – locaties te behouden zal soms verspreide bewinkeling of een niet goed lopend (deel)centrum moeten worden afgebouwd. De fijnmazigheid komt daarmee wellicht deels onder druk te staan, maar het behoud van een netwerk aan goede en goed bereikbare winkelgebieden in de nabijheid van de consument blijft daarmee wel gewaarborgd. Een dergelijke detailhandelsstructuur impliceert dat afspraken nodig zijn die deze structuur in stand houden of verder versterken:
- vasthouden aan het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijkse artikelen (levensmiddelen en persoonlijke verzorging);
- vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van nieuwe (perifere) locaties waar (grootschalige) detailhandel is toegestaan;
- vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van brancheverruiming, zeker op bestaande perifere locaties;
- vasthouden aan het weren van foodretail of de verkoop van dagelijkse artikelen op bedrijventerreinen en perifere winkellocaties;
- behoud en versterking van – met name kansrijke - winkelgebieden staat centraal;
- weidewinkels zijn niet toegestaan.
Een ander speerpunt is 'nieuw voor oud'. Waar mogelijk dienen gemeenten als voorwaarde voor de (her)ontwikkeling van nieuwe meters te stellen dat elders oude vierkante meters op minder kansrijke locaties uit de markt gehaald worden. Dat is het principe van 'nieuw voor oud'.
Consequenties voor dit plan
In het bestemmingsplan is alleen ondergeschikte detailhandel mogelijk bij de bestemming 'Bedrijf'. Zelfstandige detailhandel wordt op basis van onderhavig bestemmingsplan niet toegelaten. In artikel 3.1 (Bedrijf) is opgenomen dat het maximum bruto vloeroppervlak, van de in 3.1, onder f bedoelde functie (ondergeschikte detailhandel) per vestiging, van de in 3.1, onder a en b bedoelde functies (bedrijven en creatieve functies), maximaal 10% van het gerealiseerde netto vloeroppervlak mag bedragen.
3.3.9 Horecanota stadsdeel Oost 2012
Bij de ontwikkeling van het horecabeleid staat prettig wonen en het versterken van de levendigheid voorop. Oost wil dat bewoners met plezier in het stadsdeel wonen. Kwalitatief goede horeca is daar onderdeel van. Leefbaarheid is een randvoorwaarde. Horeca moet passen bij een buurt en de bewoners. De nota is gericht op kwaliteitsverbetering van de huidige horecastructuur. Daarnaast is het consumentenpotentieel van horeca in oost gericht op m.n. de eigen inwoners. Het aantrekken van grote nieuwe consumentenstromen moet niet de ambitie zijn maar wel het beter bedienen van de bestaande doelgroepen. In woongebieden staat de functie wonen centraal. Er kunnen wel enkele zelfstandige horecavoorzieningen voorkomen. Voor de leefbaarheid van woongebieden zijn deze horecafuncties gewenst. In gemengde gebieden is de uitbreiding van horeca in beperkte mate mogelijk.
Horeca-ontwikkelingen mogen nooit ten koste gaan van de woonfuncties aan het Zeeburgerpad. Om toch te zorgen voor voldoende ontmoetingsplekken op het Zeeburgerpad is een enkele tot maximaal twee horecavoorzieningen een mogelijkheid. Er wordt op grond van het beleid een maximale vloermaat per horecagelegenheid aangehouden van maximaal 250m² BVO. Er is geen nacht- of avondhoreca toegestaan.
De horecavoorzieningen kunnen niet gekoppeld of naast elkaar bestaan, maar moeten losstaande voorzieningen zijn. Parkeren dient op eigen terrein te geschieden. Binnen de bestemming Gemengd is Horeca IV in de eerste bouwlaag toegelaten. Hierbij geldt een maximum brutovloeroppervlak per vestiging van 250 m².
3.3.10 Woonagenda 2025, voldoende, betaalbare en goede woningen
Op 20 juli 2017 heeft de gemeenteraad de Woonagenda 2025 vastgesteld. Met de woonagenda 2025 richt de gemeente zich op voldoende, betaalbare en kwalitatief goede woningen in Amsterdam.
Het bereiken van een ‘voldoende’ aantal woningen, betekent dat er in alle segmenten van dewoningmarkt veel gebouwd moet worden: 50.000 woningen erbij tot 2025. Door veel woningen toe te voegen, zal de krapte op de Amsterdamse woningmarkt verminderen en dat zal een drukkend effect hebben op koopprijzen en huren. Dat raakt aan het andere belangrijke doel, een ‘betaalbare’ woningvoorraad. Niet alleen huishoudens in de sociale huursector kunnen last hebben van te hoge woonlasten, ook de bewoners van de vrije huursector en kopers kunnen de problemen ervaren van een krappe woningmarkt met stijgende prijzen. Het gaat bij die sectoren om verschillende prijsniveaus, maar het is belangrijk om de tendens naar een stijgende verhouding van woonlasten ten opzichte van inkomens over de hele linie te temperen. Dat geldt voor de huidige Amsterdammers en voor de huishoudens die in Amsterdam willen komen wonen.
Bij het streven naar betaalbaarheid moet de kwaliteit van het wonen prioriteit blijven. Er is een programma Woningkwaliteit opgesteld om de kwaliteit van de woningvoorraad te bewaken en op aspecten verbetering te realiseren. Ten aanzien van duurzaamheid is in de oude woningvoorraad nog veel te verbeteren. Ook de kwaliteit van de woonomgeving moet op een aantal locaties nog omhoog. Woningen zijn hard nodig. Daarom is het van belang te zorgen dat woningen daadwerkelijk bewoond worden. Leegstand wordt aangepakt en woonfraude bestreden.
De Woonagenda 2025 is opgebouwd uit een analyse over de woningmarkt in 2025 en de woningbehoefte van Amsterdammers. Belangrijk aandachtspunt blijft tot 2025 de betaalbaarheid van woningen. Het stadsbestuur heeft al eerder haar beleid om corporatiewoningen te behouden en betaalbaar te houden aangescherpt. Om ook de marktwoningen beter betaalbaar te houden worden er tot 2025 jaarlijks 1.500 middeldure huurwoningen bijgebouwd. Deze woningen moeten verplicht de komende 25 jaar tegen deze middeldure huur verhuurd worden. Deze voorwaarden zijn uitgewerkt in de Spelregels 40-40-20 (woningbouwprogrammering).
Concequenties voor dit plan
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zullen in overeenstemming zijn met de Woonvisie en de Woonagenda Amsterdam, doordat er meer woningen worden gerealiseerd. Middels het erfpachtstelsel wordt het beleid 40/40/20 uitgevoerd. Dit geldt niet voor de percelen in voleigendom waar reeds contractuele afspraken mee zijn gemaakt. Bestaande afspraken zijn uitgezonderd van de werking van het beleid 40/40/20.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Milieuzonering Bedrijven
4.1.1 Kader en kwalificatie plangebied
Kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening, is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van geplande milieugevoelige functies zoals woningen, ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat tevens rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende milieubelastende functies. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Voor milieuzonering bestaat geen wettelijke normstelling. Om milieuzonering hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). Deze brochure is in beginsel alleen van toepassing op nieuwe situaties. Ter vergelijking wordt de brochure ook wel toegepast op bestaande situaties. De brochure bevat onder meer lijsten met richtafstanden van diverse milieuhinderlijke activiteiten en stappenplannen voor concrete situaties. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn indicatief voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat van die richtafstanden - mits zorgvuldig voorbereid en onderbouwd - kan worden afgeweken. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG brochure gaan uit van een rustige woonwijk. Indien er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' kan de richtafstand terug gebracht worden met één afstandsstap, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden uitgeoefend, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
milieucategorie | rustige woonwijk | gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
tabel: richtafstanden VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009)
Kwalificatie plangebied
Een gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Dit geldt eveneens voor gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
Het bestemmingsplangebied kan door de nabije aanwezigheid van een spoorlijn, wegen, woonfuncties (zoals woonboten) en bedrijvigheid worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied. De richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Daar is in dit geval sprake van.
4.1.2 Inventarisatie plangebied
4.2 Luchtkwaliteit
4.2.1 Kader
Wet luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. De nieuwe wetgeving kent een dubbele doelstelling:
- De overheid wil een belangrijke impuls geven aan het treffen van maatregelen zodat in ons land de Europese normen worden gehaald;
- De overheid wil er ook voor zorgen dat er meer mogelijkheden zijn om projecten door te laten gaan. Dat was nodig om dat in het verleden veel plannen door de rechter werden stilgelegd vanwege het niet halen van de normen.
Een belangrijk verschil met het vervallen Besluit luchtkwaliteit 2005 is dat de nieuwe regelgeving geen directe en harde koppeling meer kent tussen besluiten en grenswaarden. Deze is vervangen door een meer flexibele toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Een van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant.
Een bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet milieubeheer als het bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de normen.
AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam
Op 1 maart 2006 is de gemeenteraad akkoord gegaan met het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam 2005. Dit actieplan kent als doel het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. De drie centrale uitgangspunten van dit actieplan zijn:
- Het beschermen van de gezondheid van mensen staat centraal.
- Amsterdam houdt vast aan het concentratiebeleid ten aanzien van het hoofdnet auto.
- Amsterdam houdt vast aan het beleid met betrekking tot de compacte stad.
Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam vloeit voort uit de verplichting die is opgenomen in het landelijke Besluit luchtkwaliteit (2005). Ingegeven door aspecten van de volksgezondheid stelt dit besluit, op grond van een Europese richtlijn, voor verschillende stoffen normen voor maximale concentraties in de buitenlucht. Burgemeester en Wethouders moeten op grond van het Besluit luchtkwaliteit jaarlijks de stedelijke luchtkwaliteit inventariseren. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van knelpunten, hetgeen in Amsterdam het geval is, moeten Burgemeester en Wethouders op grond van het Besluit luchtkwaliteit een actieplan opstellen dat gericht is op het aanpakken van de geïdentificeerde knelpunten. Dit actieplan is vastgesteld door het College op 24 januari 2006.
Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam
Deze stedelijke richtlijn heeft het college van B&W in december 2009 vastgesteld. Het belangrijkste uitgangspunt in de richtlijn is dat bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal binnen een afstand van 50 meter (gemeten van de rand van de weg) geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd. Van de in de richtlijn genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven.
Met deze Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit is sprake van extra en strengere regelgeving dan Europa voorschrijft. De richtlijn geeft aan dat deze alleen bindend is voor de centrale stad. Stadsdelen zijn niet verplicht deze over te nemen.
4.2.2 Plangebied
Onderhavig bestemmingsplan is voor een gedeelte ontwikkelingsgericht. Binnen de bestemming 'Gemengd' is het mogelijk nieuwe woningen te realiseren. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Dit komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen (netto) bij maximaal 1 ontsluitingsweg of 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat binnen deze grenzen valt is NIBM.
In het plangedeelte tussen de Panamalaan en de Veelaan zijn maximaal 228 woningen mogelijk. In het plangedeelte tussen de Veelaan en de Van Lohuizenlaan zijn maximaal 297 woningen mogelijk. Dit is inclusief het gedeelte dat is aangeduid als wijzigingsgebied. Dat zijn samen maximaal 525 woningen. Dit aantal blijft binnen de hiervoor genoemde grenzen en is dus NIBM. Het bestemmingsplan is derhalve in overeenstemming met de Wet milieubeheer.
Conclusie
Het maximale aantal woningen (525) dat met dit bestemmingsplan mogelijk kan worden gemaakt blijft binnen de grenzen en is derhalve NIBM.
4.3 Geluidhinder
4.3.1 Kader
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh). Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), doordat 'een goede ruimtelijke ordening' vereist dat een goed woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd ter plaatse van bijv. gevoelige functies.
In de Wgh zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd hoeveel decibel geluid in deze situaties is toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften.
Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies of nieuwe infrastructuur mogelijk maakt, dient akoestisch onderzoek verricht te worden. Bestaande wegen die niet zijn aangewezen als woonerf of 30 km-zone, hebben een wettelijke onderzoekszone. Indien binnen deze zone nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er voldaan wordt aan de hoogst toelaatbare waarde uit de Wgh.
Indien uit onderzoek blijkt dat de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB op de gevel wordt overschreden, zal er een hogere waarde vastgesteld moeten worden. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van hogere waarden dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden. Daarnaast dient onderzocht te worden of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
4.3.2 Gemeentelijk geluidbeleid
Amsterdam kent een eigen geluidbeleid gericht op het bevorderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het gaat om geluidbeleid voor het bouwen op geluidbelaste locaties én om Amsterdams geluidbeleid dat uitvoering geeft aan de verplichtingen van de Europese richtlijn omgevingslawaai. In dat verband stelt Amsterdam elke 5 jaar een geluidskaart en een actieplan geluid vast. Dit actieplan is vooral gericht op de beperking van overlast van het (weg)verkeer. Het Actieplan Geluid is op 29 maart 2016 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
In het Actieplan Geluid Amsterdam is aangegeven wat Amsterdam doet om geluidsoverlast in de stad zoveel mogelijk te beperken. Het actieplan richt zich vooral op het geluid van het wegverkeer. Wegverkeer veroorzaakt ook de meeste geluidhinder van de in de richtlijn genoemde bronnen, zoals blijkt uit de resulaten van de Geluidskaart. Het Actieplan Geluid is op 29 maart 2016 vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Het Amsterdams geluidbeleid richt zich op het realiseren van geluidgevoelige functies binnen de zones zoals genoemd in de Wgh. Ondanks dat de stedelijke omgeving van Amsterdam met zich meebrengt dat op veel plaatsen een hoge geluidbelasting aanwezig is, moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven. Een hogere waarde kan niet altijd vermeden worden en zelfs een stille zijde is niet altijd mogelijk, maar wel blijft de bescherming van het woon- en leefklimaat van belang. Bij het ontwerpen van een bouwplan dient dat al te worden meegenomen. Als dat redelijkerwijs niet haalbaar is, is een goede motivering van groot belang, te meer als de geluidbelasting hoger is.
Het Amsterdams geluidbeleid biedt de basis en het gereedschap voor het maken van een evenwichtige afweging van belangen. In het beleid zijn mogelijke beperkingen beschreven die kunnen worden genomen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te bereiken. Deze maatregelen zijn niet uitputtend bedoeld. Andere oplossingen zijn mogelijk mits aangetoond dat het doel, rustig slapen met open raam, wordt behaald.
Tevens heeft het college van b&w een nieuwe nota 'Hogere waarde Wet geluidhinder' vastgesteld. De essentie is dat woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben is gehandhaafd. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het hogere grenswaardenbesluit een motivering opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de onderbouwing dient te zijn. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit.
Bij de vaststelling van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden.
In de bijlagen bij de toelichting is het Besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder opgenomen, alsmede het daaraan ten grondslag liggende akoestisch onderzoek. Deze voldoen aan het Amsterdamse geluidbeleid.
4.3.3 Geluidbelasting spoorverkeer
Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone. Deze zone is weergegeven op een krachtens artikel 1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder (Bgh) vastgestelde kaart. Conform de zonekaart spoorwegen bedraagt de wettelijke zone voor het traject Amsterdam Muiderpoort en Amsterdam Centraal (traject nr. 376) 600 meter. Een gedeelte van het voorliggende plangebied valt binnen deze zonering. Voor het bestemmingsvlak tussen spoor en Panamalaan treden geluidbelastingen op van maximaal 84 dB. Omdat hier ook de maximale ontheffingswaarden van 68 dB worden overschreden is besloten om hier geen woningbouw toe te laten.
Vanwege spoorwegverkeer treden ter plaatse van nieuwe woningen in de zone geluidbelastingen Lden op van maximaal 69 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden en op enkele locaties ook de maximale ontheffingswaarde van 68 dB. In onderstaand figuur is een overzicht gegeven van de dove gevels en de woninggevels van het plangebied tussen de Panamalaan en de Veelaan.
Afbeelding: spoorverkeer: overzicht dove gevels (rood), gevels met hogere waarde (geel) en geluidluwe zijden (groen) voor plangebied tussen Panamalaan en Veelaan.
Het pand op het adres Zeeburgerpad geheel links op bovenstaande afbeelding is een bestaand bedrijfsverzamelgebouw (kantoor) en zal ook in de nieuwe situatie als zodanig worden bestemd (Bedrijf). De overige percelen op bovenstaande afbeelding zijn bestemd als Gemengd. Hiervoor zullen hogere waarden ingevolge de Wgh worden vastgesteld.
Afbeelding: verbeelding voor plangebied tussen Panamalaan en Veelaan
4.3.4 Geluidbelasting wegverkeer
Conform hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (zones langs wegen) hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijden van de weg of spoor, is afhankelijk van het aantal rijstroken of sporen en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). Op het Zeeburgerpad is er sprake van stedelijk gebied met 1-2 rijstroken.
Geluidbelasting wegverkeer Panamalaan
Vanwege verkeer over de Panamalaan treden ter plaatse van nieuwe woningen geluidbelastingen Lden op van maximaal 61 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, maar niet de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. In onderstaande figuur is een overzicht gegeven van de woning- gevels met een hogere waarde en de geluidluwe zijden.
Afbeelding: wegverkeer Panamalaan: overzicht gevels met hogere waarde (geel) en geluidluwe zijden (groen)
Geluidbelasting wegverkeer Cruiquiuskade
Vanwege verkeer over de Cruquiuskade treedt een geluidbelasting Lden op van maximaal 46 dB. Er wordt overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Geluidbelastingen wegverkeer Zeeburgerdijk
Vanwege verkeer over de Zeeburgerdijk treedt een geluidbelasting Lden op van maximaal 50 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ter plaatse van een klein deel van de zuidgevel van het bouwvlak ten oosten van de Panamalaan overschreden.
Geluidbelastingen wegverkeer Cornelis van Eesterenlaan
Vanwege verkeer over de Cornelis van Eesterenlaan treedt een geluidbelasting Lden op van maximaal 40 dB. Overal wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan.
Geluidbelastingen wegverkeer Veelaan/Molukkenstraat
Vanwege verkeer over de Veelaan/Molukkenstraat treden ter plaatse van nieuwe woningen geluidbelastingen Lden op van 62 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ter plaatse van nieuwe woningen ten westen van de Veelaan overschreden, de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden.
Afbeelding: wegverkeer Veelaan/Molukkenstraat: overzicht gevels met hogere waarde (geel) en geluidluwe zijden (groen)
Geluidbelastingen wegverkeer Th.K. van Lohuizenlaan
Vanwege verkeer over de Th.K. van Lohuizenlaan bedraagt de geluidbelasting maximaal 40 dB. Overal wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan.
Geluidbelastingen wegverkeer Cruquiusweg
Vanwege verkeer over de Cruquiusweg treedt een geluidbelasting Lden op van minder dan 30 dB. Overal wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan.
Geluidbelastingen wegverkeer Flevoweg
Vanwege verkeer over de Flevoweg treedt een geluidbelasting Lden op van maximaal 32 dB. Overal wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan.
Geluidbelastingen wegverkeer Zuiderzeeweg
Vanwege verkeer over de Zuiderzeeweg treedt een geluidbelasting Lden op van maximaal 31 dB. Overal wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan.
4.3.5 Geluidbelasting industrie
Het plangebied met de bestemming 'Gemengd' is voor een klein gedeelte gelegen binnen de geluidzone rond industrieterrein Cruquius. Voor nieuwe woningen binnen een geluidzone van een industrieterrein geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde en een maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde. Vanwege industrieterrein Cruquius treedt een geluidbelasting Letmaal op van maximaal 46 dB(A). Er wordt ter plekke voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
Afbeelding: uitsnede verbeelding met geluidzone-industriegebied Cruquius
4.3.6 Cumulatieve geluidbelasting
Indien hogere waarden worden aangevraagd en het plan is gelegen binnen de zones van meerdere geluidbronnen, dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Er dient te worden aangegeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij het bepalen van de te treffen maatregelen (art. 110a en 110f van de Wgh).
Conform het gemeentelijk geluidbeleid is er sprake van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden. Op plaatsen waar dit wordt geconstateerd moeten extra maatregelen worden getroffen teneinde te voldoen aan de op het wegverkeerslawaai afgestemde grenswaarde van LVL,cum = 66 dB (63+3).
De gecumuleerde geluidbelasting LVL,cum bedraagt maximaal 66 dB. Er wordt overal voldaan aan de in het Amsterdams geluidbeleid gestelde grenswaarde (hier: 63+3 = 66 dB). Op basis van de beoordeling van de gecumuleerde geluidbelasting zijn geen extra dove gevels of vliesgevels vereist.
4.3.7 Conclusie voor plangebied
4.4 Bodemkwaliteit
4.4.1 Kader
Het doel van de Wet bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Ook als er sprake is van een functieverandering, dient in een aantal gevallen aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.
4.4.2 Plangebied
Voor het plangebied is in januari 2016 een zogeheten verkennend bodemonderzoek ('Quick scan te verwachten bodemkwaliteit Zeeburgerpad') uitgevoerd vanwege de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan (wonen/werken). Hiertoe is de actuele informatie t.a.v. de kwaliteit van de bodem geraadpleegd in het bodeminformatiesysteem (NAZCA-I) van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Het onderzoek is als Quick scan bodemkwaliteit opgenomen in de bijlagen van de toelichting.
Historische informatie
Het onderzochte gebied wordt begrensd door het spoor (westzijde), de Nieuwe Vaart (noorden oostzijde) en het Lozingskanaal (zuidzijde). De Nieuwe Vaart is al voor 1800 aangelegd als verbindingskanaal tussen de Singelgracht (en later ook het Oosterdok) en het IJmeer. Het gebied ten noorden en ten zuiden van de Nieuwe Vaart (in het zuiden begrensd door de St. Antoniesdijk (tegenwoordig Zeeburgerdijk) maakte tot ca. 1893 deel uit van de Stads Rietlanden. Ten noorden van de Nieuwe Vaart werden rond die tijd veemarkten en abattoirs gevestigd.
Rond 1894 werd tussen de Nieuwe Vaart en de St. Antoniesdijk een tweede kanaal in gebruik genomen, het Lozingskanaal. Tussen de Nieuwe Vaart en het Lozingskanaal ontstond zo een smalle strook land (tegenwoordig het Zeeburgerpad) die tot ca. 1910 braakliggend was Op basis van de Bodemkwaliteitskaart (Bkk) is het plangebied gelegen in zone 3 (Industrie). Binnen deze zone zijn de boven- en ondergrond over het algemeen licht tot matig verontreinigd.
Tussen 1910 en 1925 ontstond kleinschalige bebouwing op deze strook, vermoedelijk betrof het hier bedrijvigheid met aan- en afvoermogelijkheden langs beide kanalen. In 1930 was de gehele strook bebouwd en in gebruik genomen. Bekend is dat in de loop van de tijd in elk geval een verffabriek, bouwbedrijven en brandstoffenhandels op het Zeeburgerpad gevestigd zijn (geweest). Dergelijke bedrijfsactiviteiten kunnen bodemverontreinigingen hebben veroorzaakt.
Ophooggeschiedenis
Het plangebied is opgehoogd in de periode 1900-1929. In deze periode werd vaak opgehoogd met verontreinigd materiaal. Regulier is deze ophoogperiode niet verdacht op asbest, echter ten noorden van dit gebied (Cruquiusweg) is vanaf 1912 de asbestcementfabriek Martinit in gebruik geweest, die mogelijk met het proceswater ook asbest heeft geloosd. Gezien het feit dat het Zeeburgerpad ontstaan is als (schier)eiland bij de aanleg van het Lozingskanaal, is vermoedelijk slib en zand uit het Lozingskanaal gebruikt voor de ophoging. Door mogelijke baggerwerkzaamheden vanuit het Lozingskanaal kan er mogelijk ook asbest op de landbodem van het Zeeburgerpad zijn terechtgekomen. Derhalve is naar onze mening het gebied wel verdacht op de aanwezigheid van asbest.
Dempingen/stortlocaties/puntbronnen
In of in de directe omgeving van het onderzoeksgebied zijn puntbronnen aanwezig. Ter plaatse van Zeeburgerpad 41 tot en met 53 zijn meerdere ondergrondse brandstoftanks bekend. Voor zover bekend uit de beschikbare gegevens hebben deze de bodemkwaliteit niet negatief beïnvloed. Er zijn geen dempingen of stortlocaties naar voren gekomen.
Uitgevoerde bodemonderzoeken, saneringen en verontreinigingscontouren
Binnen het plangebied Zeeburgerpad zijn diverse onderzoeks- en saneringsgegevens bekend. Deze hebben allemaal betrekking op de landbodem (grond en grondwater). Van de waterbodem van het Lozingskanaal en de strook rondom de aanwezige woonboten zijn geen bodemkwaliteitsgegevens bekend. Wel is uit waterbodemonderzoeken van andere watergangen in de omgeving bekend dat de waterbodem (zowel slib als vaste waterbodem) over het algemeen de kwaliteit ‘niet toepasbaar’ (zowel op de landbodem als onder water) hebben op basis van de aanwezige concentraties zware metalen.
In het onderstaande volgt een samenvatting van de meest relevante bodemonderzoeken:
- bij de realisatie van de nieuwbouw van Zeeburgerpad 31-35 (aan weerszijden van de Panamalaan) zijn in 2007 diverse verontreinigde grondlagen tot een diepte van 4,5 meter beneden maaiveld gesaneerd en verwijderd tot het niveau van de lokale achtergrondwaarde. De ontgravingen zijn deels aangevuld met schoon zand en deels geïsoleerd met de bebouwing;
- ter plaatse van de kruising van het Zeeburgerpad met de Panamalaan en ter hoogte van Zeeburgerpad 35-37 is een sterke verontreiniging met zware metalen en minerale olie in de ondergrond aanwezig. Verdere details zijn niet bekend, maar aannemelijk is dat deze verontreiniging niet wordt gesaneerd of hoeft te worden gesaneerd vanwege de aanwezigheid van een asfaltverharding;
- uit een bodemonderzoek in 2015 blijkt dat de bodem ter plaatse van de openbare weg tussen Zeeburgerpad 43 en 55 over het algemeen matig (en plaatselijk sterk) verontreinigd is met lood. Dit komt overeen met het algemene beeld volgens de Bkk.
- ter plaatse van Zeeburgerpad 54 (voormalig bouwbedrijf) zijn in de bovengrond asbesthoudende puinlagen aangetroffen, en in de ondergrond matig tot sterke verontreinigingen met PAK en lood. De verontreinigingen zijn door middel van een verharding geïsoleerd;
- ter plaatse van Zeeburgerpad 103 zijn in 2007 in zowel de boven- als de ondergrond lichte tot plaatselijk sterke verontreinigingen met zware metalen, PAK en minerale olie aangetoond.
Conclusie
Op basis van historische gegevens is de verwachte algemene bodemkwaliteit van het Zeeburgerpad ‘industrie’, met plaatselijk (mogelijk gerelateerd aan bedrijfsactiviteiten) uitschieters van verontreinigingen boven interventiewaarde (sterk verontreinigd). Er zijn geen grootschalige gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend die noodzaken tot het spoedig nemen van sanerende maatregelen. Bij een bestemmingswijziging van ‘Bedrijf’ naar ‘Gemengd’ zullen plaatselijk sanerende maatregelen van de bodem noodzakelijk zijn voor de realisatie van bouwwerken. Indien de huidige isolatie van de bodem gehandhaafd blijft dan zijn er echter geen beperkingen om de functie wonen te realiseren. Aanbevolen wordt om bij vergevorderde planvorming voor herontwikkeling verkennend bodemonderzoek uit te voeren in het gehele plangebied. In de openbare weg kan een dergelijk onderzoek zonder problemen worden uitgevoerd. Ter plaatse van de huidige panden/bedrijven kan dit het beste worden uitgevoerd na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten.
Aandachtspunten
Op basis van het voorafgaande zijn de volgende aandachtspunten te noemen:
- de aanwezige verhardingen en wegfunderingen in het gebied moeten nader onderzocht worden voor hergebruik;
- ter plaatse van de bedrijfspanden dient in elk geval ook inpandig onderzoek plaats te vinden van verhardingen en de onderliggende bodem;
- op het gebied van archeologie moet rekening gehouden worden met een archeologisch bureauonderzoek, gevolgd door een inventariserend veldonderzoek en/of archeologische begeleiding tijdens de uitvoering;
- de locatie is niet verdacht van explosieven.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
De externe veiligheidsregelgeving is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en Besluit buisleidingen en externe veiligheid. De regelgeving is gekoppeld aan de Wet ruimtelijke ordening.
Bij ruimtelijke besluiten moet worden getoetst aan de normen voor plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels en restaurants.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants. In dat kader is advies opgevraagd bij de Brandweer Amsterdam-Amstelland. Het gehele advies is opgenomen in de bijlage.
4.5.2 Plangebied
Over spoorlijn 280 (Duivendrecht - Singelgracht) vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De Regeling basisnet geeft aan dat er verschillende soorten stoffen over het spoortraject vervoerd mogen worden. De spoorlijn vormt de rand van het plangebied. De afstand vanaf het spoor tot de bebouwing is ongeveer 25 meter. Het spoortraject ligt op een viaduct en ligt dus hoger dan de rest van het plangebied.
Afbeelding: globale aanduiding plangebied met spoorlijn route 280
Afbeelding: maximale transporten per jaar van gevaarlijke stoffen
Binnen het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn van Duivendrecht naar Amsterdam Singelgracht. De kans op een ongeval met gevaarlijke stoffen is klein, maar niet onmogelijk. Daarbij kunnen een explosie, brand of giftige wolk ontstaan die gevolgen kunnen hebben voor het plangebied. Aanwezige personen in het plangebied zijn in de eerste minuten na een ongeval met gevaarlijke stoffen op zichzelf en anderen aangewezen. Het merendeel van de aanwezige personen in het plangebied is zich niet bewust van de mogelijke gevaren. Na een ongeval met gevaarlijke stoffen blijft daardoor naar verwachting snel en op een goede manier handelen uit. Kennis hebben van de mogelijke gevaren vergroot de zelfredzaamheid. Personen moeten een handelingsperspectief hebben om zichzelf en anderen in veiligheid te kunnen brengen. Weten wat de gevaren zijn bevordert snel handelen. Aanwezige personen in het plangebied hebben de mogelijkheid om te schuilen of te vluchten. Schuilen kan in de verschillende gebouwen in het plangebied, indien deze bestand zijn tegen de hitte en indien deze volledig af te sluiten zijn. Vluchten kan men van de bron af, in oostelijke richting.
Plaatsgebonden risico vervoer over het spoor
Het plaatsgebonden risico als gevolg van het vervoer per spoor is lager dan 10-6 per jaar. Het plan voldoet aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico vervoer over het spoor
Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde. Het hoogste groepsrisico op het traject Amsterdam Muiderpoort - Utrecht is ter hoogte van het Centraal Station en bedraagt circa 0,3 maal de oriëntatiewaarde. Ter hoogte van het plangebied is het groepsrisico lager. De circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" geeft aan dat een verantwoording van het groepsrisico (GR) is vereist indien er sprake is van een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Met dit bestemmingsplan worden gedeeltelijk nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.Het GR zal daardoor wel toenemen, maar blijft ruim onder de oriëntatiewaarde. Verdere verantwoording van het GR als gevolg van het vervoer per spoor is daarom niet nodig.
4.5.3 Advies
De veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland adviseert de gemeente Amsterdam om bij het nemen van het besluit de volgende aspecten te betrekken:
- de mogelijke gevaren en gevolgen van een explosie, brand of giftige wolk door een ongeval met gevaarlijke stoffen;
- het handelingsperspectief dat de aanwezige personen hebben om zichzelf in veiligheid te brengen door te vluchten;
- de hulpverlening kan een ongeval niet voorkomen en richt zich op het helpen van slachtoffers en het veiligstellen van het gebied.
En het nemen van maatregelen in de volgende denkrichting te overwegen:
- bij de constructie en het toepassen van materialen rekening te houden met de effecten en gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen;
- installaties en voorzieningen in de gebouwen treffen waardoor snel de toevoer van buitenlucht kan worden gestopt;
- personen in het plangebied voorbereiden op de mogelijke gevaren en hoe men moet handelen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen;
- waar mogelijk noodplannen opstellen en oefenen waarin de ongevalscenario's met gevaarlijke stoffen zijn opgenomen.
4.5.4 Conclusie voor bestemmingsplan
Binnen de eerste 120 meter vanaf de spoorlijn zullen geen gevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Dit betreft de eerste ring, zoals genoemd in bijlage 2 van het advies Externe veiligheid. Rechts van de Panamalaan zal de bestemming 'Gemengd' mogelijk worden gemaakt. Op grond van deze bestemming zijn naast de bestaande bedrijvigheid ook gevoelige functies mogelijk. Bij eventuele nieuwbouw zal rekening moeten worden gehouden bij de toepassing van materialen en brandwerendheid.
4.5.5 Risicovolle bedrijven
Volgens de risicokaart (www.risicokaart.nl) is er in de nabije omgeving van plangebied één risicovol bedrijf aanwezig. Het gaat hier om een metaalverwerkingsbedrijf (Metaal Magnus International B.V., opslag gevaarlijke stoffen) ter plaatse van de Cruquiusweg 152.
Afbeelding: risicokaart.nl met geheel rechts ligging Metaal Magnus, Cruquiusweg 152
Ad 1 Plaatsgebonden risico risicovolle bedrijven
De contour voor het plaatsgebonden risico PR10-6 ligt op het eigen terrein. Voor onderhavig plangebied heeft dit gezien de grote afstand geen consequenties.
Ad 2 Groepsrisico risicovolle bedrijven
Binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico GR liggen enkele bedrijven. De bedrijven ten zuiden van Metaal Magnus zijn bepalend voor de hoogte van het groepsrisico. In de andere richtingen ligt het invloedsgebied van Metaal Magnus voor een groot deel over open water.
De geldende QRA (kwantitatieve risicoanalyse) voor de milieuvergunning van Metaal Magnus is van 27 juni 2007, Rapportnummer VEI 229-2. In deze QRA is uitgegaan van een hoge personendichtheid (150 personen per hectare) voor de bedrijven ten zuiden van Metaal Magnus. Tevens is van een hoge dichtheid (600 personen per hectare) uitgegaan voor de woongebieden rondom Metaal Magnus. Het geïnventariseerde gebied dat voor de berekeningen in kaart is gebracht is groter dan het invloedsgebied voor het groepsrisico. Uit de berekeningen is gebleken dat er geen groepsrisico is, daar het maximum aantal slachtoffers in het invloedsgebied lager is dan 10 personen.
In 2008 is de voorgeschreven rekenmethodiek voor PGS-15 opslagloodsen zoals Metaal Magnus gewijzigd, waardoor de hoogte van het groepsrisico kan zijn veranderd. Voor de volledigheid is een verkennende berekening gemaakt met de nieuwe rekenmethodiek. Daarbij is als "worst case situatie" uitgegaan van een dubbel aantal personen per hectare (300) voor alle bedrijven in de omgeving en een dubbel aantal personen in de woningen. Dit is een onrealistisch hoog aantal. Het doel hiervan is het bepalen van het effect van de verhoging op het groepsrisico. De conclusie van deze berekeningen is dat er ook bij een dubbel aantal personen in de omgeving van het bedrijf geen groepsrisico is, daar het maximum aantal slachtoffers binnen het invloedsgebied lager is dan 10 personen. Het GR is dus nihil en wordt niet beïnvloed door de ontwikkelingen.
Geconcludeerd kan dan ook worden dat het metaalverwerkingsbedrijf Magnus geen negatieve effecten heeft op onderhavig bestemmingsplan.
4.5.6 Buisleidingen
Door de Gasunie is het bestemmingsplan getoetst aan het vigerende beleid met betrekking tot externe veiligheid voor aardgastransportleidingen, zijnde het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze toetsing wordt geconcludeerd dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Aanvullend onderzoek naar externe veiligheid van buisleidingen is derhalve niet aan de orde.
4.5.7 Transport over de weg
Het Zeeburgerpad is geen aangewezen transportroute voor gevaarlijke stoffen. Een gedeelte van de Cruquiusweg is toegewezen route voor het aan en afleveren van gevaarlijke stoffen voor het Cruquiuswerkgebied. Het voorliggende bestemmingsplangebied ligt buiten het invloedsgebied (200 meter) van aangewezen transportroute voor gevaarlijke stoffen.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Water
5.1.1 Beleid
Europees beleid
Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.
Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.
De uitvoering van de KRW schept de nodige verplichtingen en biedt tegelijkertijd voor Nederland ook veel mogelijkheden. Nederland ligt immers benedenstrooms en is voor zijn waterkwaliteit voor een belangrijk deel afhankelijk van het buitenland. Door de invoering van de richtlijn kunnen landen niet langer problemen van hun bord schuiven. Aan Nederland de opgave om de richtlijn goed en doelmatig uit te voeren.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is het rijksplan voor het waterbeleid. In het plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn opgenomen:
- hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid
- gewenste ontwikkelingen, de werking en de bescherming van de watersystemen in Nederland
- benodigde maatregelen en ontwikkelingen
- beheerplannen voor de stroomgebieden
- beheerplannen voor de gebieden met overstromingsrisico
- mariene Strategie
- beleidsnota Noordzee
- functies van de rijkswateren.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk onder meer de volgende principes:
- integraal waterbeheer. Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet)water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
- afwenteling voorkomen. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water.
- ruimte en water verbinden. Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied.
- adaptieve aanpak. De waterpartners anticiperen met een adaptieve aanpak op toekomstige ontwikkelingen: gefaseerde besluitvorming, flexibele strategieën en een integrale benadering.
Met onderhavig bestemmingsplan worden geen van de hiervoor genoemde belangen geschaad dan wel benadeeld.
Waterbeheerplan
Het Beleid van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is vertaald in het Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021. In het Waterbeheersplan is uitgewerkt hoe AGV in de planperiode invulling geeft aan haar taken op het gebied van waterbeheer, zoals veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit. Zie https://www.agv.nl/plannen/over-het-waterbeheerplan-2016-2021/waterbeheerplan-2016-2021/ voor de inhoud ervan.
Onderhavig bestemmingsplan vormt geen inbreuk op voornoemd waterbeheerplan.
Keur
De Keur is de waterschapsverordening van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De regels in de Keur beschermen de waterkeringen en watergangen. Voor werkzaamheden rond water of een dijk is een vergunning van het waterschap nodig. Bijvoorbeeld bij de aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, het plaatsen van bouwwerken of het onttrekken van grondwater.
5.1.2 Waterparagraaf
Algemeen
Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de “Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw” ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de “watertoets” toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen in strijd met het bestemmingsplan”, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).
Het plangebied van het bestemmingsplan valt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. In opdracht van Amsterdam voert Waternet overige watertaken uit, met name de grondwaterzorgtaak, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater en de drinkwatervoorziening.
Waterkeringen
In het plangebied bevindt zich gedeeltelijk in een primaire waterkering. In de verbeelding is de zonering van deze waterkering opgenomen. Voor werkzaamheden binnen de zoneringen van deze waterkering moet in de meeste gevallen vergunning worden aangevraagd bij Waternet. In het kader van het bestemmingsplan vinden geen wijzigingen plaats binnen de zoneringen van de waterkering.
Waterberging
Bij een toename van het oppervlakte verharding van 1.000 m² of meer dient de toename aan verharding gelet op de Keur te worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging. Demping van oppervlaktewater moet voor 100% worden gecompenseerd. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden.
Wateropgave
Dit bestemmingsplan levert geen bijdrage aan invulling van de wateropgave.
Demping en verharding
In het kader van dit bestemmingsplan is geen sprake van demping van oppervlaktewater. In het kader van het project is geen sprake van toename van de verharding. Compensatie is daarom niet noodzakelijk.
Alternatieve berging
Onder bepaalde voorwaarden kan demping of toename van verharding worden gecompenseerd in de vorm van alternatieve berging. Voorbeelden daarvan zijn vegetatiedaken en open of halfgesloten verharding. Voor het plangebied is geen compensatie noodzakelijk, er zal dus geen gebruik worden gemaakt van methoden voor alternatieve berging.
Hoogwaterbemalingsgebied
De in het plangebied gelegen Nieuwe Vaart en het Lozingskanaal hebben als onderdeel van het hoogwaterbemalingsgebied een kritische functie bij het vaststellen van hoge waterafvoer. Dit wordt bij de huidige en verwachte klimaatverandering van steeds groter belang voor de gehele Amstelboezem en ook de stad Amsterdam. Voor het bereiken van een verbetering van het afvoersysteem naar gemaal Zeeburg zijn op 8 november 2011 de volgende afspraken gemaakt tussen AGV, stadsdeel Centrum, stadsdeel Oost en dIVV:
- de waterafvoerroute naar het gemaal mag niet verslechteren;
- kansen voor verbetering waterafvoerroute altijd aangrijpen binnen de eigen verantwoordelijkheid;
- in het zeer kritische gebied (centrum oost) wordt extra ingezet op het ontdoen van obstakels in deze afvoerroute;
- AGV, Waternet, de dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer en de stadsdelen Centrum en Oost bewaken gezamenlijk de communicatie- en procesafspraken over dit onderwerp en treden vroegtijdig in overleg bij ruimtelijke ontwikkelingen in het gevoelig gebied.
Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen in het Lozingskanaal dan wel de Nieuwe Vaart mogelijk. Voor wat betreft de aanwezige woonboten en bedrijfsarken is de bestaande en vigerende bestemming vastgelegd, zoals ook was opgenomen in het bestemmingsplan Cruquius.
Zie ook het onderzoek van Tauw d.d. 5 september 2011 dat als Bijlage 11 bij deze toelichting is toegevoegd.
Waterkwaliteit
Gebruik materialen
Voor de nieuwbouw mogen géén materialen gebruikt worden die de kwaliteit van het regen- en oppervlaktewater negatief beïnvloeden, zoals uitloogbare materialen als koper, zink, lood of geïmpregneerd hout. In het plangebied is een (verbeterd) gemengd/gescheiden rioolstelsel aanwezig. Dit stelsel blijft in de huidige vorm aanwezig.
Woonboten
In het plangebied liggen woonboten. Naast de gemeente heeft ook Waternet/AGV beleid t.a.v. woonboten. Het beleid van Waternet/AGV voor woonboten is vastgelegd in de Nota Vaarwater op orde van 2006. De belangrijkste punten uit het beleid zijn hieronder genoemd:
- Onder de woonboten moet minimaal 0,60 m water staan ten opzichte van de minimale diepte van de watergang om vastzuigen te voorkomen;
- Aanlegsteigers en woonboten moeten buiten de vaargeul worden geplaatst;
- Woonboten mogen niet dusdanig aan bodem of oever worden vastgeklonken dat ze niet meer kunnen mee bewegen met het waterpeil, om te voorkomen dat het bergend vermogen van het watersysteem afneemt. Als woonboten worden gefixeerd is feitelijk sprake van een demping en zijn de regels uit het dempingenbeleid van kracht (Beleidsnota Inrichting, Gebruik en Onderhoud);
- Om onderhoudswerkzaamheden te verrichten of in geval van calamiteiten zijn woonbooteigenaren verplicht de boot tijdelijk te verplaatsen op aangeven van Waternet.
Kabels en leidingen
Het bestemmingsplan heeft geen invloed op in het plangebied aanwezige kabels en leidingen.
Grondwater
Het bestemmingsplan maakt kelders en ondergrondse parkeergarages mogelijk. Het plan is voorgelegd aan Waternet ter toetsing. Indien er een concrete bouwaanvraag wordt ingediend zal dit wederom gebeuren.
5.2 Mer En/of M.e.r. Beoordeling
5.2.1 Algemeen
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. In het milieueffectrapport (MER) worden de effecten van de beoogde ontwikkeling voor alle relevante milieuaspecten systematisch in beeld gebracht. Tevens wordt nagegaan of er alternatieven of maatregelen zijn waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden verminderd of voorkomen. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken.
De verplichting een MER op te stellen is van kracht sinds 1 september 1987 en is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag in Amsterdam moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken. In het Besluit m.e.r., in het bijzonder in de zogenoemde C- en D-lijsten, is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.
5.2.2 Beleid, wet- en regelgeving
De m.e.r. is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het daarop gebaseerde Besluit milieu-effectrapportage 1994 (Besluit m.e.r.1994).
Op 28 september 2006 zijn de gewijzigde Wm (hoofdstuk m.e.r.) en het nieuwe Besluit m.e.r. 1994 in werking getreden. Daarmee is de Europese richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB) in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. De regelgeving maakt onderscheid tussen:
- een m.e.r.-plicht voor plannen (plan-m.e.r.);
- een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor besluiten (een 'project-m.e.r.').
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage 1994 en voldoet aan de vermelde drempelwaarden en de aangewezen besluiten.
Het Besluit m.e.r. 1994 maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht m.e.r. een moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen.
In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.- procedure noodzakelijk is. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij'-principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
5.2.3 Kwalificatie gebied
De beoogde ontwikkelingen aan het Zeeburgerpad kunnen worden ingedeeld in categorie 11.2 van de D-lijst:
"De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen."
In de volgende gevallen is er sprake van een m.e.r. beoordelingsplicht:
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Het Zeeburgerpad beslaat geen terrein van 100 hectare of meer. Daarnaast maakt dit bestemmingsplan maximaal 684 woningen mogelijk. De beoogde bedrijfsactiviteiten zijn al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Cruquius. Nu de aangegeven drempelwaarden niet worden overschreden kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht in de zin van de Wet milieubeheer. Uit jurisprudentie van de Afdeling blijkt echter het volgende. Hoewel de omvang van een project beneden de geldende grenswaarden ligt, betekent de enkele omstandigheid dat de activiteit opgenomen is in de bijlage, er beoordeeld dient te beoordelen of op grond van de selectiecriteria van bijlage III bij de richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
5.2.4 Beoordeling
Of er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen wordt beoordeeld aan de hand van drie
specifieke punten, die hier kort worden toegelicht.
- De kenmerken van de activiteit.
- De plaats waar de activiteit plaatsvindt (bijvoorbeeld: gevoelige gebieden).
Indien de uitbreiding is gepland in of in de nabijheid van een gevoelig gebied en negatieve gevolgen heeft voor dit gebied, is sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen. Ook wordt beschouwd of cumulatie van effecten met plannen in de omgeving optreden. - De kenmerken van belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit kan hebben voor het milieu. Hierbij gaat het bij het Zeeburgerpad om de aard en omvang van nadelige gevolgen voor de stedelijke leefomgeving (verkeer en vervoer, luchtkwaliteit, geluid en externe veiligheid).
Naar verwachting hebben de milieueffecten van bedrijfsactiviteiten grotere nadelige effecten op de omgeving dan de voorgenomen nieuwbouw van woningen. Door de transformatie van bedrijventerrein naar een woon-werkgebied verdwijnen bedrijfsactiviteiten. Door de komst van woningbouw en lichtere bedrijvigheid verbetert de milieusituatie.
De voor dit bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken vormen de onderbouwing dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten.
5.2.5 M.e.r.-beoordelingsbesluit
Het college heeft op 11 december 2018 een zogenaamd M.e.r-beoordelingsbesluit genomen. Besloten is dat er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.
5.3 Mobiliteit
5.3.1 Verkeer
Om te bepalen of de toekomstige invulling van het Zeeburgerpad voor problemen gaat zorgen op het gebied van verkeersafwikkeling is het noodzakelijk om te bepalen wat de verkeersgeneratie hiervan is. Voor het gebied is een maximum invulling berekend. Op basis hiervan is een verkeersonderzoek uitgevoerd. Door uit te gaan van het maximum, zijn ook ontwikkelingen mogelijk die minder verkeersbewegingen veroorzaken. Het volledige verkeersonderzoek is opgenomen in de bijlagen.
Het onderzoeksgebied bestaat uit het Zeeburgerpad (a), de drie aanliggende ongeregelde kruispunten (b) en de geregelde kruispunten op de Zeeburgerdijk (c). Het Zeeburgerpad is voor dit onderzoek opgedeeld in 4 rakken (1a, 1b, 2 en 3).
Afbeelding: onderzoeksgebied verkeersonderzoek
Door het Zeeburgerpad en de aanliggende ongeregelde kruispunten te modelleren in een microsimulatiemodel is het mogelijk om een indruk te krijgen van het functioneren van de verkeersstromen in de toekomst. In het microsimulatiemodel is onder meer het huidige wegprofiel met de huidige wegbreedtes opgenomen. Bij de ongeregelde kruispunten geeft het model aan wat de wachttijden zijn, op het Zeeburgerpad komen eventuele opstoppingen aan het licht. Vanwege de bedrijvigheid op het Zeeburgerpad komt het ook voor dat er laad- en losverkeer op straat parkeert. Ook dit gegeven is gemodelleerd. Hiervoor zijn in het model op meerdere locaties op het Zeeburgerpad obstakels toegevoegd en is bekeken hoe vaak en hoe lang verkeer op tegemoetkomend verkeer moet wachten.
5.3.2 Zichtjaren
De zichtjaren van het verkeersonderzoek zijn 2016 en 2026. In dit onderzoek is gerekend met het toekomstscenario Amsterdams Realistisch. In dit scenario zijn alle juridisch planologisch mogelijke bouwplannen opgenomen en is tevens rekening gehouden met een stads breed realistisch groeiscenario wat betreft inwoners en arbeidsplaatsen. Dit is het scenario dat standaard voor o.a. bestemmingsplannen wordt gebruikt.
5.3.3 Varianten
In totaal zijn er voor dit onderzoek 3 varianten onderzocht:
- 2016 referentie (huidige situatie)
- 2026 variant 1 (75% wonen en 25% bedrijven)
- 2026 variant 2 (100% wonen)
Variant 1 is een invulling conform structuurvisie van het maximaal mogelijke programma Zeeburgerpad. Hierin is tevens het huidige juridisch en planologisch programma van het achterliggende Cruquiusgebied (deelgebied 1) opgenomen. Variant 2 is een worst case invulling voor wat betreft verkeersgeneratie van het maximaal mogelijke programma Zeeburgerpad. Hierin is tevens het huidige juridisch en planologisch programma van het achterliggende Cruquiusgebied (deelgebied 1) opgenomen.
5.3.4 Conclusie
Door de voorgenomen ontwikkelingen nemen de verkeersintensiteiten en de parkeerdruk toe. Dit leidt echter nergens tot knelpunten.
Doorstroming Zeeburgerpad
Uit de microsimulatie volgt dat er geen grote wijzigingen zijn te verwachten wat betreft de verkeersdoorstroming op basis van de berekende verkeersprognoses. Deze conclusie heeft betrekking op alle drie de kruispunten (de kruispunten van het Zeeburgerpad met de Panamalaan, Veelaan en Th.K. van Lohuizenlaan) en geldt ook voor de situaties waarin er laad- en losverkeer aanwezig is op het Zeeburgerpad.
Doorstroming Zeeburgerdijk
Uit de doorrekening van de twee geregelde kruispunten op de Zeeburgerdijk (kruispunten Zeeburgerdijk-Panamalaan en Zeeburgerdijk-Molukkenstraat) volgt dat de huidige profielen de worst case situatie tot en met het jaar 2026 nog voldoende kunnen verwerken. De verkeersregelingen blijven voldoen aan de Amsterdamse randvoorwaarden.
Parkeren
Door de programmavarianten (programmavariant 1: 75% wonen 25% bedrijven, programmavariant 2: 100% wonen) ontstaat een hogere parkeerdruk dan in de huidige situatie. In programmavariant 1 leidt dit op werkdagmiddagen tot een parkeerdruk van 90% en lijkt daarmee te leiden tot een knelpunt. Het vraagoverschot kan echter naar verwachting worden opgevangen in de omgeving, binnen de huidige capaciteit van bedrijvengebied Veelaan en de Architectenbuurt.
Het aspect verkeer vormt op basis van het verkeersonderzoek geen belemmering voor het bestemmingsplan. Voor de details van het onderzoek en de conclusie wordt verwezen naar bijlage 6Verkeersonderzoek.
Naar aanleiding van het uitgevoerde verkeersonderzoek is er tevens een second opinion uitgevoerd door Goudappel Coffeng. Volgens het onderzoeksbureau is er uitgegaan van een juiste onderzoeksmethode en geven de conclusies vertrouwen. Voor de details van de second opinion wordt verwezen naar de bijlage 7Second opinion verkeersonderzoek.
5.4 Parkeren
5.4.1 Beleid
De parkeernormen in Amsterdam zijn geactualiseerd in een nieuwe stedelijke nota parkeernormen. Deze nota is op 7 juni 2017 vastgesteld. Ter overbrugging van de periode tussen 19 maart 2016 en het moment van vaststellen van de nieuwe stedelijke Nota Parkeernormen Amsterdam zijn de parkeernormen voor nieuwbouwwoningen vastgelegd in het raadsbesluit 'tijdelijke verlengen bestaande parkeernormen' (d.d. 9 maart 2016).
In deze nota is de volgende gebiedsindeling gemaakt, zie onderstaande figuur. Indien een gebouw, de omvang of de bestemming van het gebouw en de locatie van het gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort. De invulling van in voldoende mate geschied op basis van vigerende parkeernormen. Voor de vigerende parkeernormen wordt verwezen naar stedelijke nota's en besluiten.
Afbeelding: Gebieden uit Nota Parkeernormen van stadsdeel Oost.
Het plangebied ligt in gebied 2. Afhankelijk van de woningcategorie is een parkeernorm per woning geformuleerd. Daarnaast gelden er parkeernormen voor bezoekers en overige functies. In onderstaande tabel zijn de parkeernormen weergegeven.
tabel parkeernormen per woning in deelgebied 2
Nieuwe parkeernormen
De parkeernormen in Amsterdam zijn geactualiseerd in een nieuwe stedelijke nota parkeernormen. Deze is op 7 juni 2017 vastgesteld. Voor nieuwbouw in het gebied dient te worden voldaan aan de normen in deze nota.
Afwijking van parkeernormen op basis van doelgroep, woninggrootte en ligging in de stad (nota Parkeernormen) | |
Categorie | Parkeernormen |
Woningen < 30 m2 bvo | 0,1 – 1 |
Woningen 30-60 m2 bvo | 0,3 – 1 |
Woningen >60 m2 bvo | 0,6- 1 |
Bezoekers van woningen | 0,1 |
Sociale huurwoningen | 0 – 1 |
Voorzieningen | 1 parkeerplaats per 125 m2 bvo |
tabel parkeernormen nieuwe stedelijke parkeernormen
5.5 Archeologie En Cultuurhistorie
5.5.1 Archeologie
Beleid
De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Provincie Zuid-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening.
De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.
Plangebied
Voor het plangebied is op 19 januari 2016 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het bureauonderzoek geeft een overzicht van bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Hierbij is gebruik gemaakt van historisch kaartmateriaal, relevante publicaties en archiefbronnen in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied en omgeving. Deze informatie is samengevat in een archeologisch verwachtingsmodel op basis waarvan de beleidsregels voor erfgoedzorg worden vastgelegd ten behoeve van het bestemmingsplan.
Binnen het plangebied zijn volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geen archeologische monumenten aangewezen. Wel valt de meest westelijke rand van het plangebied binnen een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde (zie onderstaande afbeelding). Dit betreft het gebied ten westen van de spoorlijn. Deze valt echter buiten het plangebied.
Afbeelding: het plangebied op de Archeologische Monumenten Kaart
Conclusie
Binnen het plangebied zijn volgens de AMK geen archeologische monumenten aangewezen. Op basis van bovenstaande inventarisatie zijn in de Nieuwe Vaart in het water gegooide of gevallen losse voorwerpen te verwachten die verband houden met scheepvaart of andere activiteiten op de wal. Deze hebben een wijde spreiding. Het Zeeburgerpad betreft een gedempt deel van de Nieuwe Vaart. De archeologische kwaliteit van de oorspronkelijke waterbodem is hier aangetast door zetting ten gevolge van de demping. Bij de aanleg van het Lozingskanaal is de bodem van de Nieuwe Vaart doorgraven. Hier worden geen archeologische resten meer verwacht. Voor het gehele plangebied geldt wel de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen dit aan Monumenten en Archeologie wordt gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten. Voor de details van het onderzoek wordt verwezen naar het Archeologisch bureauonderzoek dat als bijlage 2 in de toelichting is opgenomen. Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
5.5.2 Cultuurhistorie
Beleid
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is op 21 juni 2010 als onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. In de Leidraad geeft de provincie haar visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland. Daarbij is aangegeven welke kernkwaliteiten van het landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zodat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze kunnen worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen.
Plangebied
Gelet op de provinciale waardenkaart Landschap & Cultuurhistorie is het voorliggende plangebied aangegeven als landschapstype 'Stedelijk'.
Afbeelding: uitsnede provinciale waardenkaart Landschap en Cultuurhistorie
Voor het voorliggende plangebied heeft Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) een Cultuurhistorische verkenning uitgevoerd. Dit onderzoek 'Cultuurhistorische verkenning Cruquiusweg e.o.' (C 12-046 Amsterdam 2012) is opgenomen als bijlage bij het voorliggende bestemmingsplan.
In de Cultuurhistorische verkenning is aangegeven dat de omgeving van het plangebied een boeiend stedenbouwkundig en architectonisch ensemble vormt, waarin de negentiende-eeuwse ontwikkeling van de haven en de stadsvernieuwing tot een verrassende synthese zijn gekomen. De resterende structuren en gebouwen van de veemarkt en het abattoir getuigen van een omwenteling in de voedselvoorziening van de destijds spectaculair groeiende Europese steden. De rommelige bedrijvigheid langs het Zeeburgerpad vormt een karakteristiek gegeven. Een aantal stedenbouwkundige elementen herinneren aan de gecompliceerde waterhuishouding van de historische stad en het probleem van de fecaliën. Het gaat hierbij om de Nieuwe Entrepotsluis met beide bruggen, het Zeeburgerpad als voormalige waterscheiding tussen de Nieuwe Vaart en het Lozingskanaal, en het waterstaatkundige complex bij het gemaal Zeeburgerdijk 801. In het plangebied zijn geen gemeentelijke monumenten aanwezig.
Conclusie
Het plangebied bevat geen gemeentelijke monumenten. Het aspect cultuurhistorie levert derhalve geen belemmeringen op voor onderhavig plan.
5.5.3 Duurzaamheid
Motie Van Doorninck en Van Pinxteren
De Gemeenteraad heeft bij de behandeling van de Begroting 2008 in december 2007 een motie van de raadsleden Van Doorninck en Van Pinxteren (GroenLinks) aangenomen, waarin wordt gevraagd:
- het College op te dragen een ambitie vast te stellen voor de gewenste duurzaamheid van ruimtelijke ontwikkelingen in Amsterdam;
- een procedure te ontwikkelen waarbij de uitwerking van die duurzaamheidambitie door geïnteresseerde partijen medebepalend is voor de gunning van bouwenveloppen aan die partijen.
Het college zegt toe begin 2008 met een notitie te komen over de milieuambitie bij ruimtelijke ontwikkelingen en de mogelijkheden om deze te implementeren middels de gunning van bouwenveloppen.
Het is de ambitie van het college dat in Amsterdam vanaf 2015 klimaatneutraal wordt gebouwd, zowel in de woningbouw als in de utiliteitsbouw. Deze ambitie moet worden neergelegd in een gemeenteraadsbesluit waarin de gemeente formeel vastlegt wat haar intenties zijn en die als onderlegger kan dienen voor stedenbouwkundige programma's en voor projectovereenkomsten met ontwikkelaars. Om te zorgen dat de uitspraken in goede aarde vallen, moet van belangrijke ontwikkelaars van tevoren commitment gevraagd worden.
Belangrijk daarbij is wat er verstaan wordt onder 'klimaatneutraal'. Klimaatneutraal bouwen houdt in dat 100% van de CO2-uitstoot van alle gebouwgebonden energieverbruik wordt gecompenseerd in de vorm van energiebesparing, lokale duurzame energieopwekking en/of effectief inzet van duurzame bronnen.
Nieuwbouw
Het voorstel is om voor de nieuwbouw de volgende ambities te formuleren:
- vanaf 2015 alle nieuwbouwwoningen en utiliteitsgebouwen klimaatneutraal te bouwen;
- in de periode 2010 t/m 2014 te starten met de realisatie van klimaatneutrale woningen en utiliteit, met als doelstelling om 40 procent van de productie (= 10.000 woningen) geheel klimaatneutraal te bouwen (EPL = 9,5 à 10) en de overige woningen 'half klimaatneutraal' (EPL = 8).
Vertaling ambities naar prestatie-indicatoren en maatregelen
Wat betreft de te nemen maatregelen is het van belang een onderscheid te maken in gebiedsgebonden en gebouwgebonden maatregelen. Voor beide is van belang dat de treden van de Trias Energetica worden doorlopen. Dit houdt in dat bij de keuze van maatregelen drie stappen worden gevolgd:
1. het energiegebruik zoveel mogelijk wordt gereduceerd;
2. de benodigde energie zoveel mogelijk wordt ingevuld met duurzame energie;
3. de overige benodigde fossiele brandstoffen zo efficiënt mogelijk worden gebruikt en de veroorzaakte CO2-emissies worden gecompenseerd.
Stadsdeel Oost
Het bestuur van stadsdeel Oost hecht groot belang aan duurzaamheid (programma-akkoord 2010-2014). Duurzaamheid is onderdeel van het milieubeleidsplan van het oude stadsdeel Oost-Watergraafsmeer (OWGM) en de milieuprogramma's 2010 van de oude stadsdelen OWGM en Zeeburg. De voormalige stadsdelen zetten zich in op het vinden en (doen) realiseren van oplossingen die in lijn zijn met het beleid van de gemeente Amsterdam. In dit centraal stedelijk beleid is o.a. aangegeven dat in 2025 de CO2 uitstoot in de stad met 40% moet zijn gedaald.
In het Milieubeleidsplan Oost-Watergraafsmeer en het Milieuprogramma Milieu en Duurzaamheid 2010 Oost-Watergraafsmeer zijn zes thema's uitgewerkt. Hiervan staan onder de thema's Lucht, Klimaat, Groen en Water activiteiten uitgewerkt die direct relevant zijn voor het opnemen van duurzaamheid in bestemmingsplannen.
Het stadsdeel acht duurzaamheid van belang en vindt een aantal maatregelen, welke een ruimtelijke impact hebben, wenselijk binnen het stadsdeel. Dit zijn:
- groene daken;
- buitengevelisolatie;
- zonnecollectoren en zonnepanelen;
- windmolens ;
- oplaadpalen voor elektrisch vervoer.
Per maatregel wordt aangegeven of en hoe het voorliggende bestemmingsplan dit mogelijk maakt.
Groene daken
Een groen dak is goed voor de isolatie van het dak en regenwaterberging. Vooral in de Watergraafsmeer zijn groene daken van belang omdat het hemelwater daar moeilijker weg kan. Daken die met “groen” worden beplant, worden hoger. Door de wijze van meten waarin ondergeschikte voorwerpen op het dak niet meetellen zijn deze hoogtewijzigingen in het bestemmingsplan toegestaan. Daarnaast is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen, waarmee de maximaal toegestane bouwhoogte met 1 meter mag worden overschreden.
De meeste groene daken zijn passend binnen de bouwregels van het bestemmingsplan. Indien er specifieke bouwwerken, ten behoeve van het groene dak, gerealiseerd moeten worden (te denken aan een opbouw op het dak t.b.v. de toegang van het dak. Zo'n bouwwerk is vergelijkbaar met een dakopbouw t.b.v. de toegang van het dakterras) zal hiervoor een afweging gemaakt moeten worden.
Buitengevelisolatie
Buitengevelisolatie zal in veel gevallen aan de binnenkant van de (oorspronkelijke) gevel plaatsvinden. In deze gevallen is extra gevelisolatie mogelijk binnen de diverse bestemmingsplannen. DMB heeft aangegeven dat het 'na-isoleren van de buitengevel maximaal 30 cm bedraagt'. Indien blijkt dat de gewenste gevelisolatie niet past binnen de bouwregels (bouwvlak), is het niet gewenst dat hier een procedure voor gevolgd moet worden. Daarom wordt geadviseerd om de algemene bouwbepalingen als volgt te formuleren in het bestemmingsplan:
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelisolatie, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,3 meter.”
Zonnecollectoren, zonnepanelen en kleine windmolens
Met een zonnecollector wordt warmte opgewekt die via een warmwateropslag wordt gebruikt voor het verwarmen van water voor huishoudelijk gebruik. Met een zonnepaneel wordt uit daglicht elektriciteit opgewekt voor de elektriciteitsvoorziening van een bouwwerk.
Zonnecollectoren of -panelen kunnen in het ontwerp van een gebouw worden geïntegreerd. Als losse toevoeging kunnen ze heel storend werken. De situering van zonnepanelen of -collectoren wordt bepaald door de optimale stand ten opzichte van de zon. Een zonnepaneel of zonnecollector is in een aantal gevallen vergunningsvrij (bijlage 2, artikel 2, onder 6 van het Bor); in andere gevallen moet er een omgevingsvergunning worden aangevraagd.
Windmolens
Er zijn twee verschillende soorten windmolens denkbaar: kleine windmolens op daken en grote 'windturbines'. Voor de kleine windmolens geldt een vergelijkbaar afwegingskader als voor zonnepanelen en zonnecollectoren. Daarom is het wenselijk dat deze met een algemene afwijkingsregel mogelijk worden gemaakt (zie hiervoor).
De grote windmolens (windturbines) hebben een grote ruimtelijke impact. Hier spelen te veel factoren een rol. Indien zo'n windmolen gerealiseerd wordt, zal hier een aparte bestemmingsplanprocedure of een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure voor gevolgd moeten worden.
Oplaadpalen
Er zijn veel verschillende vormen van oplaadpalen voor elektrisch vervoer. Bijna alle modellen zijn zuilen van +/- 1,5 meter hoog. Deze palen zijn m.n. gewenst binnen de bestemmingen 'Verkeer - 1 en Verkeer - 2. Het is denkbaar dat deze oplaadpalen ook bij bedrijven, kantoren en dienstverlenende bedrijven gewenst zijn.
De oplaadpalen zijn algemeen passend binnen de bestemmingen 'Verkeer - 1 en Verkeer - 2'; het zijn immers bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming. Binnen deze bestemming is bepaald wat de maximale bouwhoogte mag zijn van diverse bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De oplaadpalen zijn algemeen passend binnen deze bepalingen.
5.6 Flora En Fauna En Ecologie
5.6.1 Kader
Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992)
De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De Soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet.
Natura 2000
Natura 2000 is het Europese netwerk van waardevolle natuurgebieden, dat er op gericht is de aanwezige natuurwaarden te behouden en te versterken. Gebieden die door de minister zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied vormen samen de Natura 2000-gebieden. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor soorten en habitattypen. Ruimtelijke ontwikkelingen of gebruik die een negatief effect hebben op deze doelstellingen zijn niet zondermeer toegestaan. De bescherming van deze gebieden is in Nederland geregeld sinds 1 januari 2017 in de Natuurwet.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de wet dat projecten en plannen die de kwaliteit kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Om vast te stellen of, en zo ja, onder welke voorwaarden een project of plan in en rondom een Natura 2000-gebied kan worden toegelaten, dient deze getoetst te worden. Indien effecten niet kunnen worden uitgesloten dient, afhankelijk van het te verwachten effect een verslechterings- en verstoringtoets dan wel een passende beoordeling te worden uitgevoerd.
Natuurwet
De bescherming van planten- en diersoorten is eveneens sinds 1 januari 2017 geregeld in de Natuurwet. Deze wet is erop gericht om de Nederlandse biodiversiteit te beschermen en de dieren en planten binnen de Nederlandse wetgeving de plek te geven die hun volgens de Europese (Vogel- en Habitatrichtlijnen) afspraken toekomt. Het uitgangspunt is een wettelijk verbod op het doden van een aantal in het bijzonder genoemde dieren en planten.
5.6.2 Plangebied
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is geen aangewezen beschermd gebied in de zin van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Wel is de soortenbescherming van toepassing op het plangebied. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en dierensoorten, zoals genoemd in de Natuurwet. Indien uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaats vinden na ontheffing op grond van de Natuurwet. Bij de beoordeling van deze ontheffing is de Habitatrichtlijn mede toetsingskader. Het plangebied is thans geheel verhard en bebouwd. In het plangebied kunnen algemene broedvogels en de huismus voor komen waarvan het nest jaarrond is beschermd. Daarnaast is niet uit te sluiten dat de kade langs het Zeeburgerpad groeiplaatsen voor beschermde muurplanten herbergt en dat verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in het plangebied.
5.6.3 Conclusie
Nader onderzoek naar de aanwezigheid en het gebruik van het plangebied door huismus, vleermuizen en muurplanten zal meer inzicht geven in de functie van het plangebied voor deze beschermde soorten. Op grond van de verspreiding van beschermde soorten in het plangebied en de functie van het plangebied voor deze soorten kan exact bepaald worden welke negatieve effecten te verwachten zijn. Op basis hiervan kunnen maatregelen getroffen worden (zoals alternatieve verblijfplaatsen voor vleermuizen en nestgelegenheid en leefgebied voor huismussen) waardoor negatieve effecten grotendeels gemitigeerd en/of voorkómen worden. Deze mitigatie is noodzakelijk, omdat ruimtelijke ontwikkeling waaronder de voorgenomen ingreep geschaard kan worden geen wettelijk geldig belang vormt vanuit Vogel- of Habitatrichtlijn. Een ontheffing voor vernietiging of beschadiging van nest of verblijfplaatsen kan daarom niet worden verleend.
Wanneer echter nesten en/of verblijfplaatsen aanwezig zijn in het te slopen gedeelte, vindt altijd verstoring plaats van de aanwezige nesten en/of verblijfplaatsen. Voor deze verstoring is ontheffing van de Natuurwet nodig of dient volgens een goedgekeurde Gedragscode (muurplanten) gewerkt te worden. Voor verstoring is geen wettelijke belang vanuit de Habitatrichtlijn en/of Vogelrichtlijn nodig, omdat verstoring niet in de Europese Richtlijnen wordt genoemd. Voor verstoring kan toetsing daarom plaatsvinden aan alle in de Natuurwet genoemde belangen (waaronder ruimtelijke ontwikkeling).
Een ontheffing is (mogelijk) nodig voor het verstoren van huismus en vleermuizen. Voor overige broedvogels volstaat het werken buiten het broedseizoen of het ongeschikt maken van broedlocaties tijdens het broedseizoen. Voor muurplanten dient gewerkt te worden volgens de gedragscode van de Gemeente Amsterdam. Het is aannemelijk dat negatieve effecten op beschermde soorten voorkómen kunnen worden en/of ontheffing verkregen kan worden voor het verstoren van nest- en verblijfplaatsen.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen en bij sloop van panden zal nader onderzoek moeten worden uitgevoerd naar het al dan niet concreet aanwezig zijn van beschermde soorten. Op grond van het voornoemde levert het aspect flora en fauna op voorhand geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Algemeen
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
6.2 De Bestemmingen
6.2.1 Algemeen
In de bestemmingsomschrijving van de planregels wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In de specifieke gebruiksregels worden nadere bepalingen gegeven omtrent de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen. In dit hoofdstuk wordt elk artikel kort toegelicht.
6.2.2 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen staan, behalve voor de begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan' op alfabetische volgorde.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.
6.2.3 Bestemmingsregels
Bedrijf
Voor het gedeelte van het plangebied waar geen woningen mogelijk zijn vanwege milieubelemmeringen is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. Gronden met deze bestemming mogen gebruikt worden voor bedrijven vallend in milieucategorie 1, 2, en 3 zoals genoemd in de bij de regels behorende bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijf'. Bestaande bedrijven met een hogere milieucategorie zijn als zodanig aangeduid op de verbeelding. Daarnaast zijn er enkele bedrijfswoningen aanwezig (en vergund) die ook als zodanig zijn aangeduid op de verbeelding. Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn geen nieuwe gevoelige functies, zoals woningen, mogelijk.
Tevens zijn erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en in- en uitritten, laad- en losvoorzieningen, fiets- en voetpaden, groen, water en kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw toegestaan.
In het tweede lid zijn bouwregels opgenomen. De maximale bouwhoogte en het maximum aantal bouwlagen creëren een contour waarbinnen meer ruimte is dan de maximale verdichting (FSI) die gerealiseerd mag worden. Dit betekent dat als een gebouw het totale oppervlak van het kavel vult, het maximaal 3 bouwlagen hoog mag zijn. Als het gebouw hoger is (tot een maximum van 16 meter), dan mag niet het hele kavel bebouwd worden. Ondergrondse parkeervoorzieningen tellen bij het bepalen van de FSI niet mee. Hierbij dient te worden uit te gaan van het bruto vloeroppervlak. De maximale bouwhoogte is aangegeven op de verbeelding. Voor bepaalde locaties geldt voornoemde FSI niet. Voor deze percelen geldt vanwege eerder verleende omgevingsvergunningen een afwijkende bouwhoogte (hoger dan 16 meter).
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter. Voor lichtmasten geldt een maximum hoogte van 12 meter.
Gemengd
Binnen de bestemming Gemengd zijn naast woonfuncties ook bedrijfsfuncties mogelijk die passen bij de functie wonen. In het tweede lid zijn de bouwregels opgenomen. De maximale bouwhoogte en het maximum aantal bouwlagen creëren een contour waarbinnen meer ruimte is dan de maximale verdichting (FSI) die gerealiseerd mag worden. Dit betekent dat als een gebouw het totale oppervlak van het kavel vult, het maximaal 3 bouwlagen hoog mag zijn. Als het gebouw hoger is (tot een maximum van 16 meter), dan mag niet het hele kavel bebouwd worden. Ondergrondse parkeervoorzieningen tellen bij het bepalen van de FSI niet mee. Hierbij dient te worden uit te gaan van het bruto vloeroppervlak. De maximale bouwhoogte is aangegeven op de verbeelding.
Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om in alle bouwlagen de genoemde functies te realiseren (behalve horeca IV), met dien verstande dat minimaal 25% van de eerste bouwlaag aan de straatzijde dient te worden voorzien in bedrijvigheid. Het laatstgenoemde is een uitwerking van de wens voor een levendige bedrijvenplint. Dit is als volgt opgenomen in de planregels: in minimaal 25% van de eerste bouwlaag dient te worden voorzien in bedrijvigheid, zoals wordt bedoeld met de in lid 4.1 onder a en b opgenomen functies, en dient gesitueerd te zijn aan de straatzijde.
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter. Voor lichtmasten geldt een maximum hoogte van 12 meter.
Verkeer - 1
De in het plangebied aanwezige verkeerswegen zijn bestemd als ‘Verkeer - 1’. Gelet op het eerste lid mogen gronden met deze bestemming gebruikt worden voor wegen, straten en pleinen, fiets- en/of voetpaden, (ongebouwde) parkeervoorzieningen en in- en uitritten. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' zijn bruggen toegestaan. Tevens zijn nutsvoorzieningen, groen, water, laad-en losvoorzieningen, speelvoorzieningen en kunstwerken ten behoeve van weg-en waterbouw toegestaan. In lid 2 zijn bouwregels opgenomen. Binnen de bestemming ‘Verkeer - 1’ mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter. Voor lichtmasten geldt een maximum hoogte van 12 meter.
Verkeer - 2
Het in het plangebied aanwezige verblijfsgebied is deel bestemd als ‘Verkeer - 2’. Gelet op het eerste lid mogen gronden met deze bestemming gebruikt worden voor pleinen, fiets en/of voetpaden.
Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een brug toegestaan. Tevens zijn nutsvoorzieningen, groen, water, laad- en losvoorzieningen, speelvoorzieningen en kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw toegestaan. In lid 2 zijn bouwregels opgenomen. Binnen de bestemming ‘Verkeer - 2’ zijn uitsluitend bestaande kelders en souterrains toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter. Voor lichtmasten geldt een maximum hoogte van 12 meter.
Verkeer – 3
De westelijk gelegen spoorzone is bestemd als ‘Verkeer - 3’. Gelet op lid 1 mogen gronden met deze bestemming gebruikt worden voor spoorwegen en railverkeer. Tevens zijn geluidswerende voorzieningen, wegen, nutsvoorzieningen, bermen en taluds, groen, water, kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw en objecten van beeldende kunst toegestaan. In het tweede lid zijn bouwregels opgenomen. Binnen de bestemming ‘Verkeer - 3’ mag het grondoppervlak voor maximaal 300 m², met een maximale bouwhoogte van 3 meter worden bebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering, voorzieningen voor het railverkeer en verkeersregulering van 12 meter. Voor objecten van beeldende kunst geldt een maximale hoogte van 4 meter. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter. Het dagelijks bestuur kan bij een omgevingsvergunning afwijken van ten behoeve van geluidswerende voorzieningen tot een maximale bouwhoogte van 8 meter.
Water
Het in het plangebied aanwezige water is bestemd als 'Water'. Gelet op het eerste lid mogen gronden met deze bestemming gebruikt worden voor water, natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, extensief recreatief mede-gebruik, kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw en wissellocaties.
De ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen en woonboten zijn door middel van een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Het maximum aantal ligplaatsen voor woonschepen is aangegeven middels de aanduiding 'maximum aantal ligplaatsen voor woonboten'.
Voor alle boten geldt dat er maximaal één toegangsvoorziening is toegestaan. De breedte van o.a. toegangsvoorzieningen voor bedrijfsvaartuigen en passagiersvaartuigen bedragen maximaal 2 meter. De breedte van toegangsvoorzieningen, terrassen, vlotten en vlonders voor woonboten (met uitzondering van de wissellocaties) bedraagt gezamenlijk maximaal 12 meter, met dien verstande dat deze niet breder mag zijn dan de lengte van de woonboot. Voor woonboten geldt een maximale bouwhoogte voor schuttingen langs de kade van 1,5 meter. Woonboten mogen tussen de woonboot en de aangrenzende kade een berging bouwen met een maximum oppervlakte van 8 m² en maximum hoogte van 2,7 meter.
De maximaal toegestane afmetingen voor woonboten zijn tevens opgenomen. Deze afmetingen komen uit de 'Beleidsnotitie woonboten en oevergebruik Stadsdeel Oost'. In deze notitie worden woonboten onderscheiden in woonschepen, woonarken en woonvaartuigen. Voor elke categorie zijn maximale afmetingen opgenomen in de planregels. In het plangebied liggen woonboten met een afwijkende (grotere) maatvoering op basis van een verleende ligplaatsenvergunning. Deze uitzonderingen zijn opgenomen in bijlage 4 van de planregels. Voor de adressen die in deze bijlage zijn genoemd, geldt de maatvoering uit de geldende ligplaatsenvergunning als maximale maat, maar uitsluitend voor die onderdelen (hoogte, breedte en/of lengte) die de maatvoering in de planregels overschrijden.
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 1 meter voor steigers en 2 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Waarde - Archeologie
De bestemming Waarde - Archeologie is van toepassing op de Nieuwe Vaart. Vanwege de lage verwachting geldt dat bij bodemingrepen dieper dan de waterbodem en met een oppervlak groter dan 10.000 m² een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de planvorming wordt opgenomen. Voor de uitvoering van een Inventariserend Veldonderzoek is een archeologisch Programma van Eisen (PvE) vereist. Deze lage archeologische verwachting is uitgewerkt in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming).
Waterstaat - Waterkering
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkeringen, waterstaatkundige voorzieningen, het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering, watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen. Binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en de aldaar genoemde medebestemming, met dien verstande dat het Dagelijks Bestuur advies inwint bij de beheerder alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend, waarbij de beheerder (Waternet) in de gelegenheid wordt gesteld om binnen 4 weken advies uit te brengen aan het Dagelijks Bestuur.
Anti-dubbeltelbepaling
Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond welke betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.
Algemene bouwregel
In dit artikel is aangegeven dat bestemmings- en/of bouwgrenzen van gebouwen mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. In het artikel is aangegeven om welke ondergeschikte bouwdelen het gaat en welke maximale overschrijding is toegestaan. Ook zijn in dit artikel bepalingen algemene bepalingen opgenomen die betrekking hebben op ondergrondse bouwwerken.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt geregeld welk gebruik is toegelaten. In dit artikel worden inrichtingen die vallen onder bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Bor), uitdrukkelijk uitgesloten van vestiging in het plangebied op grond van de te verwachten overlast van dergelijke bedrijfsuitoefening. Verder zijn o.a. automatenhallen, seksinrichtingen, belwinkels, smartshops, coffeeshops, internetcafés en geld-wisselkantoren voor dit plangebied als verboden gebruik aangemerkt aangezien dergelijke inrichtingen als ongewenst worden beschouwd. In het eerste lid zijn voor de bestemmingen Gemengd, Water en Bedrijf toegelaten bedrijfscategorieën opgenomen. Hierbij wordt verwezen naar de bij de regels behorende bijlagen, de 'Functiemengingslijst’ en ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijf'.
Algemene aanduidingsregels
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - industrieterrein' zijn de gronden aangewezen als een industrieterrein zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder. In dit artikel is vastgelegd dat de gronden ter plaatse van de betreffende aanduiding mede zijn bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege Industrieterrein Cruquius op geluidsgevoelige gebouwen, zoals woningen of geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen. Tevens is bepaald dat geluidsgevoelige gebouwen en terreinen alleen zijn toegestaan indien de geluidsbelasting vanwege één van de industrieterreinen op de gevels van de woning niet hoger zal zijn dan de voorkeurgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde. In dit artikel zijn ook regels opgenomen voor de bescherming van de aanwezige primaire waterkering.
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van ontwikkelingen die het onderhoud, de instandhouding en/of de versterking van de primaire waterkering kunnen belemmeren.
Algemene afwijkingsregels
Het Dagelijks Bestuur kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. In deze regeling zijn de algemene ondergeschikte afwijkingsmogelijkheden opgenomen zodat enige flexibiliteit mogelijk wordt gemaakt ten aanzien van de regels.
Algemene wijzigingsregels
In de planregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Binnen het gebied met de aanduiding Wetgevingszone - wijzigingsgebied is het onder de genoemde voorwaarden toegestaan de bestemming Bedrijf te wijzigen naar 'Gemengd'. Het bestemmingsplan faciliteert zo veel mogelijk de toekomstige mogelijkheden voor een gemengde bestemming. Volgens dat principe worden de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden gerespecteerd. In sommige plangebieddelen kan nog niet direct de bestemming Gemengd gerealiseerd worden. Mocht een bedrijf stoppen dan kan onder bepaalde voorwaarden de bestemming van betreffende locatie worden gewijzigd naar de bestemming Gemengd.
Overige regels
In dit artikel zijn de overige regels opgenomen die van toepassing zijn op het bestemmingsplan. In het eerste lid zijn enkele onderwerpen opgenomen waarop de aanvullende werking bouwverordening van toepassing is. Het betreft hier onder andere de bereikbaarheid van gebouwen gehandicapten.
Voor zover de in het bestemmingsplan aangegeven bestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden in de eerste plaats de regels in 'Waterstaat - Waterkering', in de twee plaats de regels voor 'Waarde - Archeologie' en in de derde plaats de regels in de medebestemming.
Overgangsrecht
In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan. Het eerste lid regelt de bebouwing, waarbij vernieuwing en verandering van bebouwing, die in strijd is met het bestemmingsplan wordt toegestaan, onder voorwaarde dat de afwijking van het bestemmingsplan niet wordt vergroot. Een reeds eerder afgegeven omgevingsvergunning mag worden benut, ook al is het bouwen in strijd met het bestemmingsplan. Het hier gestelde geldt niet indien een raadsbesluit tot onteigening is genomen. Het Dagelijks Bestuur kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. De omgevingsvergunning kan gelet op het bepaalde onder het derde lid niet worden verleend indien het betreffende bouwwerk in strijd is met het daarvoor geldende plan, inclusief de daarin opgenomen overgangsbepaling. In het vierde lid regelt het gebruik. Het gebruik dat volgens eerdere bepalingen was toegestaan maar op basis van dit nieuwe bestemmingsplan wordt verboden mag worden voortgezet. In het vijfde lid is geregeld dat gebruik als bedoeld onder a niet mag worden gewijzigd in een ander strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang afneemt. Indien het strijdig gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken is het conform het bepaalde in het zesde lid niet meer toegestaan om het strijdig gebruik daarna te hervatten. Gelet op het bepaalde in het zevende lid is het overgangsrecht niet van toepassing indien het betreffende gebruik reeds in strijd is met het daarvoor geldende plan, inclusief de daarin opgenomen overgangsbepaling.
Slotregel
Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De stadsdeelraad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
- er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.
7.2 Plangebied
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12, lid 1, Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12, lid 4, Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft.
Met onderhavig bestemmingsplan worden bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Voor de gronden in het plangebied die in erfpacht zijn uitgegeven, zal kostenverhaal via een erfpachtconversie plaatsvinden. Voor de gronden in het plangebied die niet in eigendom van de gemeente zijn en waarop bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt worden, is voor vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst afgesloten. Het kostenverhaal is derhalve anderszins verzekerd.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Voortraject
Het Algemeen Bestuur van de bestuurscommissie stadsdeel Oost heeft op 15 december 2015 de keuzenotitie voor het bestemmingsplan Zeeburgerpad vastgesteld. Met het vaststellen van de keuzenotitie zijn de uitgangspunten voor het bestemmingsplan vastgesteld. De keuzenotitie heeft niet ter inzage gelegen voor inspraak.
8.2 Inspraak
Er heeft geen inspraak op grond van de inspraakverordening plaats gevonden op het voorontwerpbestemmingsplan. Artikel 2 van de inspraakverordening geeft aan dat er geen inspraak verleend wordt op bestemmingsplannen ( = voorbereiding van besluiten betreffende waarvan op grond van de Wet ruimtelijke ordening afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is verklaard).
Wel is het conceptbestemmingsplan ter inzage voorgelegd. Op 19 april 2016 is een inloopmiddag/avond georganiseerd voor de bewoners, ondernemers en andere gebruikers van de gronden in het plangebied. Het conceptbestemmingsplan met bijbehorende bijlagen konden worden ingezien. Tevens was er gelegenheid tot het stellen van vragen dan wel het plaatsen van opmerkingen. Reacties op het concept konden schriftelijk worden ingediend tot 30 april 2016. Alle reacties met beantwoording zijn opgenomen als bijlage in de toelichting in het document Nota van Beantwoording op schriftelijke reacties concept bestemmingsplan. Op 21 juni 2016 heeft het AB unaniem ingestemd met het ontwerp bestemmingsplan.
8.3 Vooroverleg
Het plan is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) aan de volgende instanties gezonden:
- VROM inspectie: geen reactie ontvangen.
- Provincie Noord-Holland: reactie ontvangen.
- Waternet: reactie per email
- Brandweer Amsterdam-Amstelland: geen reactie. Plan is wel eerder ter advisering voorgelegd voor onderdeel externe veiligheid. Dat advies is geheel overgenomen.
- Rijkswaterstaat: geen reactie.
Niet alle adressanten hebben derhalve gereageerd. Hieronder samengevat de reacties van de overlegpartners die wel hebben gereageerd:
- Provincie Noord-Holland: telefonische reactie op 21 juni 2016 dat er geen opmerkingen zijn op het plan.
- Waternet:
Het zou mooi zijn als de woonboten dichter bij de kant komen te liggen ivm doorstroming naar gemaal Zeeburg. Ik kan me voorstellen dat dit in projectverband (inventarisatie, voorlichting en communicatie) gerealiseerd zou kunnen worden met de regels in het bestemmingsplan als kader. In de regels staat nu een breedte van 2 meter voor de toegangsvoorzieningen. Is het mogelijk deze regel bij vervanging alvast te beperken tot bijvoorbeeld max. 1 meter? Verder wordt er op gewezen dat een extra berging volgens de Keur van waterschap AGV niet in het water mag liggen en door enkel het oppervlak in de regels op te nemen, kan ook dit ertoe leiden dat tussen kade en woonboot er meer ruimte wordt gecreëerd waardoor het doorvaartprofiel juist kleiner wordt. Dit is geen acceptabele ontwikkeling. In het bestemmingsplan moet aandacht worden besteed aan een betere doorstroming in het Lozingskanaal en de Nieuwe Vaart. Daarom wordt geadviseerd het volgende in het bestemmingsplan aan te passen: - in de toelichting in te gaan op het hoogwaterbeschermingsgebied, de afspraken die daarbij gemaakt zij en de intenties die daaruit volgen;
- de regels met betrekking tot een berging of toegangsvoorziening aan te scherpen en te verduidelijken.
Reactie gemeente: De woonboten in het plangebied maken deel uit van een bestaande situatie zoals die eerder werd bestemd in het bestemmingsplan Cruquius. De aldaar bestemde ligplaatsen met bestaande rechten zijn overgenomen in het bestemmingsplan voor het Zeeburgerpad. Daarnaast zijn in de planregels de bepalingen overgenomen die afkomstig zijn uit de beleidsnotitie 'Woonboten en oevergebruik' d.d. 25 juni 2013. Bij de totstandkoming van voornoemd beleid is overleg gevoerd met Waternet. De reactie leidt derhalve niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.
De vooroverlegreacties hebben niet geleid tot een wijziging van het bestemmingsplan.
8.4 Zienswijzen
Vanaf 7 juli 2016 heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een aantal zienswijzen ingediend. Het ontwerp bestemmingsplan is opnieuw ter inzage gelegd. Indieners van zienswijzen zijn hier schriftelijk over geinformeerd.
Hoofdstuk 9 Uitspraak Raad Van State 19 Februari 2020
9.1 Inleiding
Op 19 december 2018 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Zeeburgerpad vastgesteld. Tegen dit besluit is beroep ingesteld. De Raad van State heeft de beroepen op 13 november 2019 ter zitting behandeld op 19 februari 2020 uitspraak gedaan. Een geanonimiseerde versie van de uitspraak is als Bijlage 16 Uitspraak Raad van State 19 februari 2020 bij de toelichting opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de uitspraak evenals de reparaties aan het bestemmingsplan Zeeburgerpad die naar aanleiding van de uitspraak moeten plaatsvinden.
9.2 Uitspraak Raad Van State
Met haar uitspraak heeft de Raad van State het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Zeeburgerpad' van 19 december 2018 vernietigd voor wat betreft:
- het plandeel met de bestemming 'Bedrijf' voor de percelen Zeeburgerpad 112-114, voor zover daarbij de bedrijfsactiviteiten bestaande uit het verkleinen, en be- en/of verwerken van ferro- en non-ferrometalen niet als zodanig zijn bestemd;
- het plandeel met de bestemming 'Water' voor zover daaraan tevens de combinatie van aanduidingen 'bedrijf van categorie 4.1' en 'specifieke vorm van water - 1' aan is toegekend en het plandeel met de bestemming 'Bedrijf' voor het perceel Zeeburgerpad 102, voor zover ter plaatse van deze plandelen niet is voorzien in een constructiewerkplaats in open lucht met een productieoppervlak van minder dan 2.000m2 (milieucategorie 4.1);
- het planonderdeel artikel 3, lid 3.4, onder b, van de planregels voor zover dat geen betrekking heeft op het perceel Zeeburgerpad 94.
9.3 Reparatie
Naar aanleiding van de uitspraak van 19 februari 2020 is reparatie van het bestemmingsplan Zeeburgerpad nodig. De volgende wijzigingen worden voorgesteld:
a. Aanpassing artikel 3.4 onder b
Artikel 3.4 onder b dat als volgt luidt:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen in artikel 3.1 teneinde ter plaatse van het perceel Zeeburgerpad 90 detailhandel toe te staan.
komt te luiden:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen in artikel 3.1 teneinde ter plaatse van het perceel Zeeburgerpad 94 detailhandel toe te staan.
b.Aanpassing artikel 13.2.1 sub b onder 2
Artikel 13.2.1 sub b onder 2 dat als volgt luidt:
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 4.1' (b=4.1) is tevens een bedrijf toegestaan voor zover deze in de van deze valt in milieucategorie 4.1, zijnde een 'machine- en apparatenfabriek inclusief reparatie';
komt te luiden:
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 4.1' (b=4.1) is tevens een bedrijf toegestaan voor zover deze in de van deze valt in milieucategorie 4.1, zijnde een 'machine- en apparatenfabriek inclusief reparatie en een constructiewerkplaats in de open lucht met een productieoppervlak van minder dan 2.000 m2';
c. Toevoegen artikel 13.2.1 onder b sub 3
Aan artikel 13.2.1 onder b wordt een sub 3 toegevoegd dat als volgt komt te luiden:
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.2' (b=3.2) is tevens een bedrijf toegestaan gericht op het verkleinen en bewerken alsmede het verwerken van ferro- en nonferrometalen'.
d. Aanpassing artikel 13.2.1 sub c onder 1
Artikel 13.2.1 sub c onder 1 dat als volgt luidt:
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 4.1' (b=4.1) is uitsluitend gebruik door een bedrijf toegestaan voor zover deze valt in milieucategorie 4.1, zijnde een 'machine- en apparatenfabriek inclusief reparatie'.
komt te luiden:
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 4.1' (b=4.1) is uitsluitend gebruik door een bedrijf toegestaan voor zover deze valt in milieucategorie 4.1, zijnde een 'machine- en apparatenfabriek inclusief reparatie en een constructiewerkplaats in de open lucht met een productieoppervlak van minder dan 2.000 m2'.
e.Toevoeging 'bedrijf van categorie 3.2' (b=3.2) ter plaatse van het perceel Zeeburgerpad 112 - 114
Ter plaatse van het perceel Zeeburgerpad 112-114 wordt de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.2' (b=3.2) opgenomen, zoals aangeven op onderstaande uitsnede van de verbeelding.
9.4 Motivering Van De Reparatie
Aanpassing artikel 3.4 onder b
Gelet op het regionaal detailhandelsbeleid (het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijks artikelen en behoud en versterking van met name kansrijke winkelgebieden) is ervoor gekozen om op het perceel Zeeburgerpad 94 detailhandel niet bij recht toe te staan.
Op sommige locaties is zelfstandige detailhandel uitsluitend door middel van een binnenplanse afwijking toegestaan.
Abusievelijk is het adres Zeeburgerpad 94 onjuist in de regels opgenomen (in de regels is het perceel Zeeburgerpad 90 in plaats van 94 genoemd). Dit wordt met de voorgestelde reparatie van artikel 3.4 onder b hersteld.
Aanpassing artikel 13.2.1 sub b onder 2 en aanpassing artikel 13.2.1 sub c onder 1
Het bestemmingsplan Zeeburgerpad biedt een juridisch planologisch kader voor de transformatie van het Zeeburgerpad naar een gemengd woon- en werkgebied, waarbij zittende bedrijven een positieve bestemming krijgen zonder uitbreidingsmogelijkheden.
De bestaande legale bedrijfsactiviteiten op het perceel Zeeburgerpad 102 laten zich maximaal indelen in de bedrijfscategorieën "machine- en apparatenfabriek, inclusief reparatie met een productieoppervlak minder dan 2.000m2" (milieucategorie 3.2) in combinatie met een "constructiewerkplaats in de open lucht met productieoppervlak van minder dan 2.000m2" (milieucategorie 4.1).
In het op 19 december 2018 vastgesteld bestemmingsplan Zeeburgerpad was ter plaatse van de inrichting Zeeburgerpad 102 en het plandeel met de bestemming "Water" met de combinatie van de aanduidingen "bedrijf van categorie 4.1" en "specifieke vorm van water - 1" niet voorzien in een volledige omschrijving van de legale bedrijfsactiviteiten. De bedrijfsactiviteit "constructiewerkplaats in open lucht met een productieoppervlak van minder dan 2.000 m2" (milieucategorie 4.1) ontbreekt in de planregels van het op 19 december 2018 vastgestelde bestemmingsplan.
Dit wordt met de voorgestelde reparatie van artikel 13.2.1 sub b onder 2 en artikel 13.2.1 sub c onder 1hersteld.
Toevoegen artikel 13.2.1 onder b sub 3 en toevoegen aanduiding 'bedrijf van categorie 3.2' (b=3.2) ter plaatse van het perceel Zeeburgerpad 112 - 114
Het bestemmingsplan Zeeburgerpad biedt een juridisch planologisch kader voor de transformatie van het Zeeburgerpad naar een gemengd woon- en werkgebied, waarbij zittende bedrijven een positieve bestemming krijgen zonder uitbreidingsmogelijkheden
Uit de aanvraag milieuvergunning van 29 september 2009 blijkt dat de bestaande bedrijfsactiviteiten op het perceel Zeeburgerpad 112-114 aansluiten bij de bedrijfscategorie "Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1.000 m2" als bedoeld in de VNG-brochure. Deze bedrijfscategorie is abusievelijk niet opgenomen ter plaatse van het perceel Zeeburgerpad 112-114.
Dit wordt met de voorgestelde reparatie van artikel 13.2.1 onder b door het toevoegen van het sub 3 en het op de op de verbeelding toevoegen van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.2' (b=3.2)' ter plaatse van het perceel Zeeburgerpad 112 - 114 hersteld.
Bijlage 1 Quick Scan Bodemkwaliteit
bijlage 1 Quick scan bodemkwaliteit
Bijlage 2 Archeologisch Bureauonderzoek
bijlage 2 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 3 Ladder Duurzame Verstedelijking
bijlage 3 Ladder duurzame verstedelijking
Bijlage 4 Advies Externe Veiligheid
bijlage 4 Advies Externe veiligheid
Bijlage 5 Bezonningsonderzoek
Bijlage 6 Verkeersonderzoek
Bijlage 7 Second Opinion Verkeersonderzoek
bijlage 7 Second opinion verkeersonderzoek
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek
bijlage 8 Akoestisch onderzoek
Bijlage 9 Onderzoek Bedrijfsgeluid
bijlage 9 Onderzoek bedrijfsgeluid
Bijlage 10 Nota Van Beantwoording Op Schriftelijke Reacties
bijlage 10 Nota van Beantwoording op schriftelijke reacties
Bijlage 11 Rapport Verbeteren Waterafvoer Gemaal Zeeburg
bijlage 11 Rapport verbeteren waterafvoer gemaal Zeeburg
Bijlage 12 Vooroverlegreactie Waternet
bijlage 12 Vooroverlegreactie Waternet
Bijlage 13 Besluit Hogere Grenswaarden
bijlage 13 Besluit hogere grenswaarden
Bijlage 14 Akoestisch Onderzoek Kleijer
bijlage 14 Akoestisch onderzoek Kleijer
Bijlage 15 Pdf Toelichting Bp Zeeburgerpad
bijlage 15 PDF toelichting BP Zeeburgerpad
Bijlage 16 Uitspraak Raad Van State 19 Februari 2020
bijlage 16 Uitspraak Raad van State 19 februari 2020
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Zeeburgerpad reparatie' met identificatienummer NL.IMRO.0363.M1516BPSTD-VG02 van de gemeente Amsterdam, Stadsdeel Oost;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 automatenhal
iedere besloten ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bed & breakfast
een bedrijf, dat met behoud van de woonfunctie door ten minste de hoofdbewoner in een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van nachtverblijf voor maximaal 4 personen voor korte tijd, waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten ondergeschikt is;
1.8 bedrijf
een inrichting gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.9 bedrijfsvaartuig
een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee- of binnenschip, hoofdzakelijk gebruikt als of bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten;
1.10 bedrijfswoning
een woning in of nabij een gebouw of op een terrein, alleen bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming en/of het gebruik van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.11 belwinkel
een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bestaand
- voor bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
- voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels;
1.15 bevoegd gezag
het bevoegd gezag van stadsdeel Oost, gemeente Amsterdam;
1.16 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.17 bijzondere bouwlaag
kelders en souterrains;
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.25 creatieve functies
creatieve functies zoals bedoeld in de bij deze regels behorende bijlage 3;
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 dienstverlening
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verlenen van diensten, onder te verdelen in:
- consument verzorgende dienstverlening, zoals kapperszaken en schoonheidsinstituten;
- zakelijke dienstverlening, zoals fotostudio's, reisbureaus, makelaardijen, uitzendbureaus, banken;
- maatschappelijke dienstverlening; het verlenen van diensten op het gebied van gezondheidszorg, sociaal-cultureel, welzijn, woonzorg, onderwijs en educatie, sport, religie, overheid en vergelijkbare gebieden, niet zijnde kinderopvang, buitenschoolse opvang;
1.28 dove gevel
- een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede
- een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte,
met dien verstande dat dove gevels mogen worden onderbroken door verglaasde balkons, loggia's en serres;
1.29 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 geluidsgevoelige functie(s)
geluidsgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.32 geluidsluwe zijde
de zijde van een gebouw waar het geluid de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de
Wet geluidhinder niet overschrijdt, dan wel een serre of loggia wordt gerealiseerd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt;
1.33 Geluidwerend vlies
een gebouw-gebonden geluidwerend scherm dat is aangebracht vóór de gevel van een gebouw met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen, waarbij de afstand tussen vliesgevel en gevel in beginsel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen vliesgevel en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing;
1.34 geluidzone - industrie
een geluidzone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan;
1.35 Hogere waarden
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.36 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.37 hoogtescheidingslijn
een op de verbeelding aangegeven lijn die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bouwvlak waarop verschillende hoogten zijn toegelaten;
1.38 horeca
- horeca I: een bedrijf of inrichting gericht op de verkoop van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, het verstrekken van alcoholvrije dranken en/of het verstrekken van consumptie-ijs, zoals een fastfoodrestaurant, cafetaria, snackbar, shoarmazaken, lunchroom, koffie-theehuis of ijssalon;
- horeca IIa: een bedrijf of inrichting gericht op de verhuur van zalen aan gezelschappen, al dan niet in combinatie met het verstrekken van eten en drinken en/of een gelegenheid alleen toegankelijk voor leden, zoals een zalenverhuurbedrijf of sociëteit;
- horeca IIb: een bedrijf of inrichting welke de gelegenheid biedt om te dansen, zoals een dancing of discotheek;
- horeca III: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van sterke alcoholische dranken, zoals een café of bar;
- horeca IV: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van ter plaatse bereide maaltijden, inclusief (alcoholische) dranken, zoals een restaurant, eetcafé of bistro;
- horeca V: een bedrijf of inrichting gericht op het aanbieden van logies, zoals een hotel of pension.
1.39 hotel
een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken ondergeschikt is;
1.40 huis gebonden beroep of bedrijf
- aan huis verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;
- aan huis verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hiermee wordt wel een bed & breakfast, maar geen detailhandel of horeca bedoeld;
1.41 internetcafé
een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internet;
1.42 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten met een administratief karakter, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.43 kelder
een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;
1.44 ligplaats
een plaats in het water bestemd of aangewezen om door een woonboot en/of bedrijfsvaartuig bij verblijf te worden ingenomen;
1.45 logies
het bedrijfsmatig aanbieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan natuurlijke personen voor bepaalde tijd, anders dan in een woning. Nb: onder logies valt niet kamerverhuur. Het begrip kamerverhuur valt onder wonen.
1.46 netto vloeroppervlak
de oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten;
1.47 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, de telecommunicatie, en openbaar vervoer, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.48 object
een voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd en dat niet behoort tot enig andere in dit hoofdstuk genoemde categorie;
1.49 onderdoorgang
een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt, bestaande uit een dakconstructie en twee wanden, waar geen gebouwen worden opgericht behoudens ten behoeve van de hoger opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies;
1.50 ondergeschikte detailhandel
niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie;
1.51 ondergeschikte horeca
niet-zelfstandige horeca, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
1.52 peil
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of een tuin grenst: de hoogte van die weg of tuin ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;
- als in het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
- voor bouwwerken op het perron: de hoogte van het perron;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.53 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- een prostitutiebedrijf: een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding;
- erotisch getinte vermaaksfunctie: Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische / pornografische aard, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een erotische videotheek, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, wel of niet in combinatie met elkaar;
1.54 short stay
het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een week en maximaal zes maanden;
1.55 smartshop
een winkel waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen;
1.56 speelvoorzieningen
speeltoestellen;
1.57 steiger
een bouwwerk te water die vast met de wal is verbonden en/of door middel van palen met de grond is verbonden, dat wellicht door de gekozen constructie verticaal met het water/ getij beweegt, maar de eigenschap mist om in horizontale richting te verplaatsen, niet zijnde waterstaatkundige werken;
1.58 souterrain
een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer onder het gemiddelde aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;
1.59 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Zeeburgerpad reparatie' bestaande uit het bestand NL.IMRO.0363.M1516BPSTD-VG02;
1.60 verbouwen van een woonboot
werkzaamheden aan of veranderingen van een woonboot, waarbij de uiterlijke staat wijzigt. Hieronder wordt mede begrepen het verwijderen van karakteristieke kenmerken van een woonschip;
1.61 waterstaatsdoeleinden
voorzieningen ten behoeve van waterbeheersing en waterhuishouding in de ruimste zin;
1.62 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden (met dien verstande dat groepswonen wordt beschouwd als één huishouden);
1.63 woonark
een woonboot, niet zijnde een woonschip of een woonvaartuig;
1.64 woonboot
een vaartuig, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf.
1.65 woonschip
een woonboot die herkenbaar is als een van origine varend schip en die naar gelang het type schip, in elk geval is voorzien van originele kenmerken zoals een stuurhut, een roer, gangboorden, een mast en een roef.
1.66 woonvaartuig
een woonboot bestaande uit een casco van een van origine varend schip, waarop een niet-authentieke opbouw is gevestigd.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.5 de lengte van een woonboot
afstand gemeten daar waar de constructie van de woonboot, inclusief loopranden, stootranden, dakranden, goten en vergelijkbare constructies, het langst is. Ondergeschikte delen die buiten de constructie steken zoals rondhouten, roerbladen, eenvoudige demontabele voorzieningen en boegsprieten worden niet meegerekend;
2.6 de breedte van een woonboot
afstand gemeten daar waar de constructie van de woonboot, inclusief loopranden, stootranden, dakranden, goten en vergelijkbare constructies, het breedst is. Ondergeschikte delen die buiten de constructie steken, zoals zwaarden en eenvoudige demontabele voorzieningen, worden niet meegerekend;
2.7 de FSI
FSI (Floor - Space Index) van 3. Dit getal geeft de verhouding tussen kavelgrootte en maximum brutovloeroppervlak aan: 1.000 m² aan kavel geeft maximaal 3.000 m² aan te bebouwen brutovloeroppervlak. Ondergrondse parkeervoorzieningen worden niet meegerekend;
2.8 de hoogte van een woonboot
afstand gemeten tussen de waterlijn en het hoogste punt van een woonboot, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals masten, schoorstenen, antennes en daarmee vergelijkbare voorzieningen;
2.9 de lengte van een toegangsvoorziening
de afstand tussen de oever en de woonboot;
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.11 het bruto vloeroppervlak
de bruto vloeroppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten is de oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen. Bij de bepaling van het bruto vloeroppervlak wordt niet meegerekend een schalmgat of een vide, indien de oppervlakte daarvan groter is dan of gelijk is aan 4 m². Tot het BVO van een gebouw wordt wel gerekend:
- de oppervlakte van een trapgat, een liftschacht en leidingschacht op elk vloerniveau;
- de oppervlakte van een vrijstaande uitwendige kolom, indien deze groter is dan of gelijk is aan 0,5 m².
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- bedrijven, met in acht name van het bepaalde in artikel 13.2;
- creatieve functies, zoals bedoeld in de bij deze regels behorende bijlage 'Creatieve functies';
- ter plaatse van de aanduiding "horeca 5" (h=5) is een hotel toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 1" (sb-1) is een kantoor toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2" (sb-2) is een opvang van dak- en thuislozen toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" (bw) zijn bedrijfswoningen toegestaan;
- ondergeschikte detailhandel;
met de daarbij behorende:
- erven;
- nutsvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen en in- en uitritten;
- laad- en losvoorzieningen;
- fiets- en voetpaden;
- groen;
- water;
- kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
- het maximum bruto vloeroppervlak aan kantoren bij bedrijven bedraagt per vestiging, van de in 3.1, onder a en b bedoelde functies (bedrijven en creatieve functies), maximaal 20% van het netto vloeroppervlak;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' (sb-1) geldt dat per bedrijfsvestiging 100% van het netto vloeroppervlak gebruikt mag worden voor kantoren;
- het maximum bruto vloeroppervlak, van de in 3.1, onder h bedoelde functie (ondergeschikte detailhandel) bedraagt per vestiging, van de in 3.1, onder a en b bedoelde functies (bedrijven en creatieve functies), maximaal 10% van het gerealiseerde netto vloeroppervlak;
- het maximum aantal, van de in 3.1, onder f bedoelde functie (bedrijfswoning) bedraagt 1, tenzij anders op de verbeelding staat aangegeven;
- het gebruik van de gronden als bedoeld in artikel 3.1 voor terrassen is niet toegestaan.
3.4 Afwijken van de gebruikregels
- Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen in artikel 3.1 teneinde ter plaatse van de percelen Zeeburgerpad 86-89 bedrijven toe te staan, voor zover:
- deze deel uitmaken van de 'Staat van Bedrijven - Zeeburgerpad 86-89';
- deze vallen in de categorie 1, 2 en 3;
- deze bedrijven niet voorkomen op de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijf;
- er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van nabijgelegen woningen.
- Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen in artikel 3.1 teneinde ter plaatse van het perceel Zeeburgerpad 94 detailhandel toe te staan.
Artikel 4 Gemengd
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- bedrijven, met in acht name van het bepaalde in artikel 13.2;
- creatieve functies, zoals bedoeld in de bij deze regels behorende bijlage 3;
- ondergeschikte horeca;
- horeca IV in de eerste bouwlaag;
- wonen;
- aan-huis-verbonden beroepen en -bedrijven;
en ter plaatse van de functieaanduiding:
- "detailhandel" (dh) tevens detailhandel;
- "kantoor" (k) tevens kantoor;
- "groothandel" (gh) tevens een groothandel;
met de daarbij behorende:
- tuinen en erven;
- nutsvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen en in- en uitritten;
- laad- en losvoorzieningen;
- groen;
- water;
- kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
- Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder k, voor (delen van) een gebouw indien is aangetoond dat ter plaatse van (het betreffende deel van) die gevel:
- wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder;
- dan wel wordt voldaan aan de vastgestelde hogere waarden ingevolge het Besluit hogere grenswaarden bestemmingsplan Zeeburgerpad.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Verkeer - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen, straten en pleinen;
- fiets- en/of voetpaden;
- (ongebouwde) parkeervoorzieningen;
- in- en uitritten;
- ter plaatse van de aanduiding 'brug' zijn bruggen toegestaan;
en de daarbij behorende:
- nutsvoorzieningen;
- groen;
- water;
- laad- en losvoorzieningen;
- schuttingen ten behoeve van woonboten;
- speelvoorzieningen;
- kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Verkeer - 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- pleinen;
- fiets- en/of voetpaden;
- ter plaatse van de aanduiding 'brug' zijn bruggen toegestaan;
en de daarbij behorende:
- nutsvoorzieningen;
- groen;
- water;
- laad- en losvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Verkeer - 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- spoorwegen / railverkeer;
en de daarbij behorende:
- geluidswerende voorzieningen;
- wegen;
- nutsvoorzieningen;
- bermen en taluds;
- groen;
- water;
- kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
- objecten van beeldende kunst.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 8 Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- water;
- vaarwater;
- natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen;
- voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
- extensief recreatief medegebruik;
- kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
- groen;
- het maximum aantal ligplaatsen voor woonboten zoals aangeduid met de aanduiding 'maximum aantal ligplaatsen voor woonboten' mag niet worden overschreden;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 1' (swa-1) is een ligplaats met bijbehorende toegangsvoorziening voor een bedrijfsvaartuig toegestaan en zijn tevens bedrijven toegestaan, met in achtname van het bepaalde in artikel 13.2;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 2' (swa-2) is een drijver ten behoeve van de stabiliteit van de woonboot toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' (lp) is een ligplaats voor woonboten met bijbehorende toegangsvoorziening, alsmede aan-huis-verbonden beroepen en -bedrijven toegestaan.
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Waarde - Archeologie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
Op en onder de in 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- voor zover met betrekking tot de in 9.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
- aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder a, kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m² en dieper dan de waterbodem;
- die het normale onderhoud betreft;
- die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
9.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag is bevoegd ter bescherming van de in 9.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden, zoals bedoeld in 9.1 aanwezig zijn.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:
- uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
Artikel 10 Waterstaat - Waterkering
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en instandhouding van waterkeringen, bijbehorende beschermingszone(s) en bij deze doeleinden behorende waterstaatkundige voorzieningen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Toegestane overschrijdingen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:
- ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
- ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een rijwielpad en 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 meter;
- tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen.
12.2 Maximale maten
- In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
- In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in de voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
12.3 Ondergronds bouwen
12.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
12.5 Parkeren
- Een omgevingsvergunning voor de bouw van een bouwwerk kan pas worden verleend nadat is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
- Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en kan worden toegestaan dat in minder of meparkeergelegenheid wordt voorzien, mits:
- het voldoen aan de bepaling onder a. door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit of;
- voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Verbodsregels
13.2 Toegelaten bedrijven
13.3 Parkeren
- Het gebruik van gronden en bouwwerken is alleen toegestaan, nadat is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
- Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en kan worden toegestaan dat in minder of meer parkeergelegenheid wordt voorzien, mits:
- het voldoen aan de bepaling onder a. door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit of;
- voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 overige zone - industrieterrein
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - industrieterrein' zijn de gronden aangewezen als een industrieterrein zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
14.2 Geluidszone - industrie
- Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidszone - industrie' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het Industriegebied 'Cruquius' op geluidsgevoelige gebouwen en terreinen.
- In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding 'Geluidszone - industrie' de volgende regel:
- een op grond van de andere aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welk aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig gebouw, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het Industrieterrein 'Cruquius' op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting of een vastgestelde hogere waarde van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
- Daar waar de buitenste 50 dB(A) contour van de 'Geluidszone - industrie' zoals geregeld in dit plan niet aansluit bij
- de geluidzone Categorie A-inrichtingen Oostelijk Havengebied-Zeeburg zoals op 20 augustus 1986 is vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam, of
- de geluidzone Oostelijk Havengebied-Zeeburg 2010 met kenmerk NL.IMRO.0363.G0902BPGST-OH01, zoals onherroepelijk is geworden op 3 september 2010, of
- een ter vervanging van de onder a of b genoemde geluidzones in omliggende bestemmingsplannen vastgestelde geluidzone,en derhalve leidt tot een onderbreking van de zone rond het industrieterrein 'Cruquius', moet een zo kort mogelijk deel van de bestemmingsgrens van het plan als buitenste 50 dB(A) contour worden gelezen, opdat een sluitende geluidzone ontstaat.
14.3 vrijwaringszone - dijk
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan teneinde:
- in het plangebied de volgende bebouwing toe te staan:
- gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m², alsmede;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, reclameobjecten, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies, mits hiertoe gezamenlijk niet meer dan 2% van de totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
- geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
- de in de regels toegestane maximale bouwhoogten met niet meer dan 1 meter worden vergroot, ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
- de bebouwingsgrenzen worden overschreden tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van balkons, bordessen, luifels, buitentrappen, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde en andere ondergeschikte delen van gebouwen.
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
16.1 Wetgevingszone - wijzigingsgebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied' kan het bevoegd gezag overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestemming 'Bedrijf' geheel dan wel partieel te wijzigen naar de bestemming 'Gemengd', onder de volgende voorwaarden:
- de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van een in de bestemming Gemengd te wijzigen perceel zijn definitief beëindigd;
- de bodemkwaliteit is- of wordt zodanig gemaakt dat woonbebouwing kan worden toegestaan;
- aan het bepaalde onder b wordt in ieder geval voldaan, wanneer de huidige isolatie van de bodem gehandhaafd blijft;
- het gebruik voor wonen (met uitzondering van niet voor het verblijven van personen bestemde ruimten) is uitsluitend toegestaan, wanneer ter plaatse van de gevels van de (nieuwe) woningen een langtijdgemiddelde geluidniveau LA,rLT optreedt van ten hoogste 50 dB(A) etmaalwaarde en een maximaal geluidniveau LA, max 70 dB(A) etmaalwaarde;
- Aan het gestelde onder c wordt in ieder geval voldaan, wanneer:
- ter plaatse van een gevel aan het Zeeburgerpad ten minste een afstand van tenminste 10 meter tot een bedrijf wordt aangehouden, gemeten vanaf de bestemmingsgrens van de bestemming Bedrijf;
- ter plaatse van een gevel aan de zijde van de Nieuwe Vaart ten minste een afstand van 30 meter tot een bedrijf wordt aangehouden, gemeten vanaf de bestemmingsgrens van de bestemming Bedrijf;
- woningen op een kleinere dan onder 1 en 2 genoemde afstand zijn voorzien van geluidwerende maatregelen die voldoen aan de voorwaarden van het Amsterdams Geluidbeleid Hogere waarden Wet geluidhinder - 2016;
- naar de bedrijfsbestemming gekeerde zijgevels van woningen als dove gevel worden uitgevoerd.
Artikel 17 Overige Regels
17.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
17.2 Voorrangsregeling
Voor zover de in het bestemmingsplan aangegeven bestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
- in de eerste plaats de regels in artikel 10, 'Waterstaat - Waterkering';
- in de twee plaats de regels in artikel 9, 'Waarde - Archeologie';
- in de derde plaats de regels in de medebestemming
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
18.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 18.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 18.1 met maximaal 10%.
18.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Bepaling 18.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
18.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in 18.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
18.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 18.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
18.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Bepaling 18.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Zeeburgerpad reparatie.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijf
bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Bedrijf
Bijlage 2 Functiemengingslijst
bijlage 2 Functiemengingslijst
Bijlage 3 Creatieve Functies
Bijlage 4 Staat Van Bedrijven - Zeeburgerpad 86-89
bijlage 4 Staat van Bedrijven - Zeeburgerpad 86-89
Bijlage 5 Adresspecifieke Afwijkingen Woonboten
bijlage 5 Adresspecifieke afwijkingen woonboten
Bijlage 6 Pdf Regels Bp Zeeburgerpad
bijlage 6 PDF regels bp Zeeburgerpad