KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsonderzoeken
4.1 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
6.4 Zienswijzen
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - 1
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Verkeer - 1
Artikel 7 Verkeer - 2
Artikel 8 Water
Artikel 9 Leiding - Hoogspanning Ondergronds
Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding - 1
Artikel 11 Leiding - Hoogspanningsverbinding - 2
Artikel 12 Waarde - Archeologie
Artikel 13 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 14 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 15 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 16 Waarde - Archeologie - 5
Artikel 17 Waarde - Archeologie - 6
Artikel 18 Waarde - Ecologie
Artikel 19 Waarde - Geomorfologie
Artikel 20 Waarde - Landschap - Stelling Van Amsterdam
Artikel 21 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Artikel 23 Algemene Bouwregels
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
Artikel 27 Slotregel

Bestaande verbinding Diemen – Durgerdam

Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam

Vastgesteld op 13-11-2024 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) is de netbeheerder voor het Nederlandse hoogspanningsnet voor elektriciteit (110kV en hoger). Het bedrijf heeft kortgezegd drie taken:

  1. Het verzorgen van transportdiensten door het aanleggen en onderhouden van een robuust hoogspanningsnet;
  2. Het verzorgen van systeemdiensten door het evenwicht tussen vraag naar en aanbod van elektriciteit 24 uur per dag en 7 dagen per week te handhaven;
  3. Het faciliteren van een efficiënt functionerende, liquide en stabiele elektriciteitsmarkt.

Tussen Diemen en Wijdewormer ligt een bestaande ondergrondse kabelverbinding die nog niet in alle bestemmingsplannen is opgenomen (zie figuur 1.1). Om dat te repareren wordt dit bestemmingsplan in procedure gebracht om overal een dubbelbestemming toe te kennen aan deze verbinding. Omdat de verbinding op dit moment soms wel en soms niet bestemd is is er voor gekozen om het gehele trace in dit bestemmingsplan op te nemen. Er wordt verder ten aanzien van de capaciteit van deze verbinding niets aangepast.

verplicht

Figuur 1.1: globale ligging plangebied.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt tussen de gemeentegrens aan de oostkant en de Durgerdammerdijk aan de noordkant. De verbinding komt vanuit het station Diemen aan de Overdiemerweg net ten oosten van de gemeentegrens.

verplicht

Figuur 1.2: Overzichtskaart ondergrondse 150kV verbinding (rode lijn)

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

De kabelverbinding ligt in een aantal geldende bestemmingsplannen. Het gaat om:

  • Bestemmingsplan IJburg 1e fase (onherroepelijk op 21-05-2014).
  • Bestemmingsplan Drijvende bouwwerken (vastgesteld op 18-09-2019).
  • Het Nieuwe Diep 2012 (onherroepelijk op 22-01-2014).
  • Bestemmingsplan Zeeburg - Schellingwoude (onherroepelijk op 24-05-1984).
  • Bestemmingsplan_Zeeburgereiland RI-Oost (onherroepelijk 02-03-2010).
  • Bestemmingsplan Water om Zeeburgereiland (vastgesteld op 03-04-2019).
  • Bestemmingsplan IJburg 1e fase CS (Centrale Stad) (vastgesteld op 19-12-2013)
  • Bestemmingsplan BP_Facet Herziening zonebesluit Oostelijk Havengebied-Zeeburg (onherroepelijk op 03-09-2010).
  • Bestemmingsplan Grondwaterneutrale Kelders (vastgesteld op 7-10-2021).
  • Bestemmingsplan Landelijk Noord (vastgesteld op 26-06-2013).
  • Voorbereidingsbesluit Darkstores/Flitsbezorgers (vastgesteld op 26-01-2022).
  • Voorbereidingsbesluit hyperscale datacenters (16-02-2022)

In de meeste van deze bovenstaande bestemmingsplannen is geen sprake van een dubbelbestemming 'Leiding- Hoogspanning' ter bescherming van de ondergrondse kabelverbinding. Dit bestemmingsplan past bovenstaande bestemmingsplannen aan zodat deze verbinding planologisch beschermd wordt. Er is voor de duidelijkheid voor gekozen om het gehele trace mee te nemen in dit bestemmingsplan zodat omwonenden niet zelf hoeven na te gaan of de kabelverbinding onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Europees, Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de uitgangspunten van TenneT en wordt het planologisch borgen van de bestaande ondergrondse 150kV verbinding getoetst op grond van de geldende (milieu)wetgeving en regelgeving.

Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie

Zoals in het vorige hoofdstuk beschreven heeft dit bestemmingsplan tot doel om de bestaande ondergrondse verbinding van Diemen naar Durgerdam te bestemmen voor zover deze in de gemeente Amsterdam ligt. In figuur 2.1 is dit de groene lijn. In de omliggende bestemmingsplannen is de verbinding al bestemd en planologisch beschermd. Deze verbinding is in 1968 gerealiseerd. In 1999 is de lijnverbinding verkabeld tussen station Diemen en opstijgpunt Blauwe Hoofd (op de noordoever van het Buiten-IJ). Het betreft vier ondergrondse kabelcircuits van 150kV per stuk. Bij deze verbinding over een lengte van ruim 5,5km is een vierde (reserve) circuit aangelegd. Dit circuit is in 2008 over een lengte van 3,3km gebruikt om station Watergraafsmeer (WGM) aan te sluiten op Diemen (DMN). Het reservecircuit is nog aanwezig tussen opstijgpunt Blauwe Hoofd en de westpunt van het Diemerpark.

verplicht

Figuur 2.1: ligging bestaande verbinding in het groen weergegeven.

Dit bestemmingsplan zorgt voor beschermende regels die ervoor zorgen dat werkzaamheden nabij deze verbinding op grond van het bestemmingsplan altijd een vergunning nodig hebben en (dus) voor een ongestoorde ligging van de kabelverbinding. Door het toekennen van deze dubbelbestemming is er sprake van actueel planologisch regime en deze kabelverbinding niet 'vergeten' wordt bij het omzetten naar het omgevingsplan dat voldoet aan de eisen van de Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking treedt. Dit omgevingsplan moet de gemeente in januari 2032 hebben.

verplicht

Figuur 2.2: situatie bij Durgerdam met op voorgrond het opstijgpunt aan de kant van het IJ (bron: streetsmart).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In de de Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In Nederland staan we voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan onze prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio’s en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Van nationaal belang is een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.

Planspecifiek

Deze kabelverbinding draagt bij aan de duurzame energie en energietransitie. Er ligt al een goede verbinding die niet verder opgewaardeerd of uitgebreid wordt. Hoogspanningsverbindingen van 110kV en hoger zijn onderdeel van het landelijke hoogspanningsnet en daarmee van nationaal belang. Het bestemmen van deze verbinding is passend binnen het NOVI en dit Rijksbeleid staat de uitvoerbaarheid en realisatie van het plan dan ook niet in de weg.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.

Op 1 oktober 2012 is het Barro gewijzigd en treden delen van het Barro in werking die al waren vastgesteld, maar die voor hun inwerkingtreding wachtten op deze wetswijziging. Met deze aanpassingen in de regelgeving is de wettelijke borging van het beleid in de SVIR nagenoeg voltooid. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Natuurnetwerk Nederland (NNN), elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Planspecifiek

Titel 2.8 van het Barro gaat in op ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening. Deze heeft betrekking op het hoogspanningsnet en hoogspanningverbindingen van ten minste 220kV. Daarnaast is van belang dat er een goede distributie van elektriciteit via een hoofdnetwerk van centrales en hoogspanningsleidingen aanwezig is. De bestemming van dit bestaande tracé is in lijn met het Barro.

3.1.3 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035

De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken. De Structuurvisie Buisleidingen is het vervolg op het Structuurschema Buisleidingen uit 1985.

Planspecifiek

Het plangebied voor de ondergrondse 150kV kabelverbinding valt niet binnen de vrij te houden ruimte zoals opgenomen in de Structuurvisie.

3.1.4 Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III)

De ruimtebehoefte voor de elektriciteitsvoorziening is op 22 juni 2009 vastgesteld en vastgelegd in een aparte nota: het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (hierna: SEV III). SEV III heeft de status van nationale structuurvisie. Een nationale structuurvisie is niet bindend voor lagere overheden, maar wel voor de rijksoverheid zelf. Voor lagere overheden is de structuurvisie richtinggevend. In het SEV III worden de locaties aangewezen voor elektriciteitsproductie vanaf 500 megawatt en hoger en voor nieuwe hoogspanningsvoorzieningen vanaf 220kV en hoger.

Planspecifiek

Het plan valt niet in de categorie hoogspanningsvoorzieningen zoals hierboven beschreven. De SEVIII vormt geen belemmering ten aanzien van het plan omdat het een ondergrondse 150kV kabelverbinding betreft.

3.1.5 Conclusie rijksbeleid

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH 2050

De Omgevingsvisie NH 2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op langetermijnambities en de langetermijn doelen. De provincie geeft aan welke kwaliteiten ze langjarig wil koesteren en speelt daarbij in op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De hoofdambitie is het zoeken naar balans tussen economische groei en leefbaarheid.

In het visiedeel zijn de ambities uitgewerkt in vijf zogenaamde samenhangende bewegingen met ontwikkelprincipes naar de toekomst:

  1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
  2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  3. Sterke kernen, sterke regio's, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
  4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.
  5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.

De energietransitie, van energie uit uitputbare bronnen naar energie uit duurzame, hernieuwbare bronnen, is een belangrijke opgave voor de provincie Noord-Holland. Het streven is een maximale opwekking van duurzame energie voor de volledige energievraag in Noord-Holland in 2050. Om dit te realiseren, is de distributie van energie een belangrijke voorwaarde. Met de transitie naar duurzame energie vindt de opwekking op andere plekken plaats, en moet het distributienet hier goed op worden voorbereid. In de omgevingsvisie wordt dan ook aangegeven dat het niet alleen gaat om de opwekking van duurzame energie, maar ook om uitbreiding en aanpassing van de infrastructuur die nodig is om deze energie op effectieve manier te verdelen.

Planspecifiek

Het bestemmen van een bestaande kabelverbinding is in overeenstemming met de Omgevingsvisie NH 2050. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en is daarom niet in strijd met de regels uit de Omgevingsverordening NH2020.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels voor de fysieke leefomgeving samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie Noord-Holland wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Nieuwe ontwikkelingen van woningbouw en voorzieningen worden geconcentreerd in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk (artikel 6.3). Daarnaast moet een ruimtelijk plan rekening houden met de risico's ten aanzien van klimaatverandering (artikel 6.62).

De omgevingsverordening schrijft voor waaraan de inhoud van onder andere bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen voor afwijken van het bestemmingsplan en beheersverordeningen moeten voldoen. In de verordening zijn regels opgenomen die het provinciaal belang beschermen.

Planspecifiek

In de verordening worden geen specifieke regels gesteld voor dit bestemmingsplan dat tot doel heeft een bestaande kabelverbinding te bestemmen.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciaal beleid zoals vastgesteld in de verordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Amsterdam 2050

Op 8 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 vastgesteld. In deze omgevingsvisie wordt de langjarige ontwikkeling van Amsterdam en omgeving beschreven. Hierbij zijn vijf strategische keuzes gemaakt:

  1. Meerkernige ontwikkeling
  2. Groeien binnen grenzen
  3. Duurzaam en gezond bewegen
  4. Rigoureus vergroenen
  5. Samen stadmaken

Er wordt niet specifiek ingegaan op het elektriciteitsnetwerk. Het in stand houden en verbeteren daarvan is voor alle strategische keuzes van groot belang. Met de groei van de stad groeit ook de vraag naar elektriciteit en warmte. Amsterdam wil zoveel mogelijk schone energie opwekken en opslaan op eigen grondgebied en slim gebruik maken van nieuwe en bestaande warmtebronnen. Een toekomstbestendig elektriciteitsnetwerk is een randvoorwaarde voor de groei en verduurzaming van Amsterdam. Tot 2050 zal de vermogensvraag toenemen naar 3 tot 4 keer de vermogensvraag van nu. Dat is een vraag van 3.000 à 4.000 MW in 2050, in plaats van circa 1.000 MW in 2020. Om tijdig in de snelgroeiende vraag naar elektriciteit te kunnen blijven voorzien wordt er gewerkt aan de uitbreiding van de elektriciteitsinfrastructuur. Hiervoor worden onder andere locaties aangewezen waar onderstations worden uitgebreid.

Planspecifiek

Het borgen van kabelverbindingen is in overenstemming met de doelstellingen uit de omgevingsvisie.

3.3.2 Structuurvisie Amsterdam 2040

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 "Economisch Sterk en Duurzaam" (17 februari 2011) legt de gemeente Amsterdam zichzelf regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen, efficiënter omgaan met energie en vervoer zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambities zijn om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, de haven en huidige bedrijventerreinen intensiever te gebruiken en ruimte te creëren voor waterberging.

Planspecifiek

Het bestemmen van deze bestaande kabelverbinding is in overenstemming met de doelstellingen uit de Structuurvisie Amsterdam 2040.

3.3.3 De Regionale Energiestrategie (RES) - Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal

De verandering van het klimaat als gevolg van toename van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer is één van de grootste problemen die op mondiale schaal spelen. Koolstofdioxide (CO2) is het belangrijkste broeikasgas, maar daarnaast zijn er andere stoffen die bijdragen aan het broeikaseffect (zoals methaan (CH4) en lachgas (N2O)).

Om het probleem aan te pakken zijn mondiaal en op Europees niveau afspraken gemaakt. Deze hebben betrekking op het terugdringen van de emissie van CO2 en andere broeikasgassen. In Nederland zijn de doelstellingen vastgelegd in de Klimaatwet. Op nationaal niveau is ook de Urgenda-uitspraak van belang. De gemeente Amsterdam heeft deze doelstellingen opgenomen in Nieuw Amsterdams Klimaat; Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050. Voor Amsterdam is tevens Regionale Energiestrategie (RES) van de regio Noord-Holland Zuid van belang.

De aanpak van het beperken van broeikasgasuitstoot door energieopwekking is verankerd in de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal. De strategie om duurzame elektriciteit op te wekken is uitgewerkt in de Regionale Energiestrategie (RES). De doelstelling voor elektriciteitsopwekking op Amsterdams grondgebied is in 2030 circa 0,7 TWh elektriciteit op te wekken door 50 megawatt (MW) wind extra te realiseren in 7 zoekgebieden en 400 MW zon te realiseren op grote daken en dubbelgebruik van stedelijke ruimtes. Bij elkaar staat dit gelijk aan het elektriciteitsverbruik van 430.000 Amsterdamse huishoudens. In 2030 zou hiermee 80% van de elektriciteitsvraag van Amsterdamse huishoudens gedekt worden door zon- en windstroom van ‘Amsterdamse bodem’.

Planspecifiek

Het borgen van kabelverbindingen is hierbij essentieel zodat geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de RES.

3.3.4 Ontwikkelkader Elektriciteitsvoorziening Amsterdam 2035

Het Ontwikkelingskader Elektriciteitsvoorziening Amsterdam (EVA) 2035 (vastgesteld 8 maart 2022) is het richtinggevend ruimtelijk kader voor de noodzakelijke uitbreiding van de hoofd elektriciteitsinfrastructuur in Amsterdam voor de periode 2022 tot 2035.

Het elektriciteitsnet van Amsterdam moet de komende decennia aanzienlijk worden verzwaard. Dat vraagt ingrijpende aanpassingen: op 23 locaties worden 29 nieuwe onderstations aangelegd,met bijbehorende kabelverbindingen. En ook 12 bestaande onderstations worden ingrijpend verzwaard. Hoe, waar en wanneer de aanpassingen kunnen plaatsvinden, staat beschreven in dit ‘Ontwikkelingskader Elektriciteitsvoorziening Amsterdam 2035’.

In het kader zijn de uitbreiding van bestaande onderstations, de realisatie van nieuwe onderstations en de benodigde indicatieve kabelverbindingen opgenomen. Het is een schets in grove lijnen: het geeft aantallen en zoekgebieden weer, maar de uitwerking daarvan vindt plaats in de reguliere planprocessen.

Planspecifiek

Dit bestemmingsplan bestemt en beschermt een bestaande verbinding die belangrijk is voor de elektriciteitsinfrastructuur in de gemeente Amsterdam.

Hoofdstuk 4 Omgevingsonderzoeken

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hier is sprake van een planologisch juridische aanpassing door waar de betreffende verbinding door de gemeente Amsterdam loopt, de verbinding een dubbelbestemming te geven in dit bestemmingsplan. Ten aanzien van de ligging en capaciteit van de kabelverbinding worden geen aanpassingen gedaan. Op basis daarvan is er ook geen specifiek omgevingsonderzoek nodig omdat er voor de omgeving ten opzichte van de bestaande, feitelijk en legaal aanwezige situatie niets aangepast wordt waardoor er een nadeligere situatie kan ontstaan. De bestaande legaal aanwezige verbinding voldoet aan alle wet- en regelgeving die hiervoor van toepassing is.

4.1 Economische Uitvoerbaarheid

Grondexploitatiewet

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 (was 1.000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

De kosten van de instandhouding van een hoogspanningsverbinding worden gedragen door TenneT. De leveringszekerheid is een wettelijke taak van TenneT op grond van de Elektriciteitswet 1998.

Verder zal voor de procedure alleen sprake zijn van leges voor de ambtelijke begeleiding van de procedure. Deze zal TenneT betalen. Hiermee is sprake van een economisch uitvoerbaar plan.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplannen in de zin van de Grondexploitatiewet mogelijk. Het opstellen van een exploitatieplan of anterieure overeenkomst is dan ook niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn de anti-dubbeltelregel en de algemene gebiedsaanduidingsregels.
  • Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze Van Bestemmen

Het bestemmingsplan kent aan de bestaande ondergrondse verbinding de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning ondergronds toe met beschermende regels. De onderliggende bestemmingen binnen het tracé zijn overgenomen. Alle onderliggende bestemmingen en bijbehorende regels blijven onveranderd. De regels die worden toegevoegd en/of gewijzigd zijn hieronder beschreven en dienen ter bescherming van de bestaande ondergrondse kabelverbinding. Het gaat om enkelbestemmingen en een groot aantal dubbelbestemmingen.

5.2.1 Enkelbestemmingen

Er zijn diverse enkelbestemmingen opgenomen boven het trace van deze ondergrondse verbinding. De enige nieuwe bestemming is de bestemming Bedrijf-1 op de noordoever van het IJ. Op de locatie van het opstijgpunt wordt nu een bedrijfsbestemming toegekend voor dit opstijgpunt. Hieronder wordt de inhoud van deze nieuwe bestemming kort beschreven:

  • Artikel 3 Bedrijf - 1

Het opstijgpunt op de noordoever van het IJ heeft de bestemming Bedrijf - 1 gekregen. Op grond van de regels mogen hier alleen voor nutsvoorzieningen gebouwtjes met een maximale oppervlakte van 15m² en hoogte van 3 meter worden gebouwd. Ook mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde gebouwd worden met een maximale hoogte van 3 meter indien het gaat om erfafscheiding en 20 meter als het gaat om de elektriciteitsmasten.

Onderstaande enkelbestemmingen zijn overgenomen uit de geldende bestemmingsplannen. De regels zijn integraal overgenomen en er worden geen extra mogelijkheden en/of beperkingen opgenomen in dit bestemmingsplan:

  • Artikel 4 Groen

De bestemming Groen is toegekend aan de groenstroken in het plangebied. Binnen de bestemming zijn onder andere ook fietspaden, recreatief medegebruik en water toegestaan. Gebouwen zijn alleen toegestaan binnen een bouwvlak en bouweerken geen gebouw zijnde zijn toegestaan (zoas verlichtingsmasten).

  • Artikel 5 Verkeer, Artikel 6 Verkeer - 1 en Artikel 7 Verkeer - 2

De verkeersbestemmingen zijn toegekend aan de doorgaande wegen. Hierbinnen mogen mede parkeervoorzieningen, water, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen gerealiseerd worden. Gebouwen (in de vorm van een kiosk en/of gedeelte van een parkeergarage) zijn toegestaan alleen toegestaan binnen de bestemming Verkeer-1. , bouwwerken geen gebouw zijnde zijn binnen alle bestemmingen toegelaten.

  • Artikel 8 Water

Het (openbare) water in het plangebied heeft de bestemming Water gekregen. Uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming zijn toegestaan met een maximale hoogte van 1 meter.

Binnen deze bestemmingen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd als ze niet schadelijk zijn voor de diverse dubbelbestemmingen en er in de meeste gevallen vooraf toestemming is verleend door de betreffende verbinding beheerder(s). Voor zover er nu geen dubbelbestemming Leiding Hoogspanning is opgenomen zal er dus nadat dit bestemmingsplan in werking is getreden ook toestemming nodig zijn van de leidingbeheerder als er gebouwd wordt ten dienste van bovenstaande enkelbestemmingen.

5.2.2 Dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptontwerpplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. Omdat het hier een bestaand tracé betreft waar al indirect bescherming vanuit gaat, ziet het voornemen niet op een beleidswijziging. Inspraak is daarom niet nodig.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking.

6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1. Bro

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het bestemmen van een bestaande ondergrondse kabelverbinding. Daardoor is er geen sprake van strijdigheid met beleid van Rijk, provincie en waterschap. Alle bestaande planologische mogelijkheden zijn overgenomen.

Met het Waterschap heeft Tennet afspraken gemaakt over de bedrijfsbestemming op de noordover van het IJ. Zij kunnen instemmen en zijn akkoord met deze wijziging. Ook de provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben. Op basis daarvan is specifiek vooroverleg over de inhoud van een voorontwerp bestemmingsplan niet noodzakelijk.

6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro

Ook hiervoor geldt dat er sprake is van een bestaande volledig vergunde ondergrondse kabelverbinding. Daarom is er afgezien van specifieke inspraakmogelijkheden. Het ontwerp bestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd. Iedereen kan in die periode een zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan indienen. Deze zienswijzen krijgen een inhoudelijke reactie en zullen worden betrokken door de gemeenteraad bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.

6.4 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 21 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze termijn kon iedereen een zienswijze indienen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Bestaande verbinding Diemen - Durgerdam met identificatienummer NL.IMRO.0363.M2306BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam;

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bestaand (in relatie tot bebouwing):

de op het tijdstip van het ter visie leggen van het ontwerp van dit plan legaal aanwezige of vergunde bouwwerken.

1.6 bestaand (in relatie tot gebruik):

het op het tijdstip van het in werking treden van dit plan aanwezige of vergunde gebruik van grond en opstallen;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 belemmeringenstrook:

een strook grond ter plaatse van en ter weerszijden van de hoogspanningsverbinding die dient om de veiligheid en het ongestoord functioneren van de verbinding te kunnen garanderen;

1.10 grondwaterneutraal bouwen

het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel, bouwvlak of bestemming worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte maaiveld ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een installatie ten behoeve van de overgang tussen een ondergrondse en een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 150kV;

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. erven en terreinen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. wegen, straten en paden;
  7. waterlopen en waterpartijen;
  8. waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen, moes- en pluktuinen;
  2. fiets- en/of voetpaden;
  3. speelvoorzieningen;
  4. inspectie- en calamiteitenpaden;
  5. water en waterstaatsdoeleinden;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'brug' een brug;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
  9. objecten van beeldende kunst.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. rijwegen, voet- en fietspaden;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, water, (aanlandingsplekken van) bruggen en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en geldt dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen.

Artikel 6 Verkeer - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en pleinen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. (ongebouwde) parkeervoorzieningen;
  4. voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer;
  5. in- en uitritten;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'brug' een brug;

en de daarbij behorende:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. groen;
  3. water;
  4. terrassen;
  5. laad- en losvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. geluidwerende voorzieningen;
  8. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

6.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Verkeer - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en pleinen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  4. in- en uitritten;

en de daarbij behorende:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. groen;
  3. water;
  4. radarposten;
  5. sluizen;
  6. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. natuurlijke oevers, moeraseilanden of oeverbeschoeiingen;
  3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  4. extensief recreatief medegebruik;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'waterstaat' zijn waterstaatkundige bouwwerken ten behoeve van de vaarweg toegestaan;
  6. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van water - steigers 1' zijn steigers toegestaan
  7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - bedrijfsvaartuig jeugdzeilschool' is een ligplaats van een bedrijfsvaartuig ten behoeve van een jeugdzeilschool toegestaan;

8.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van steigers bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - steigers 1' maximaal 3 meter;
  2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde 1 meter bedraagt.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2 onder b ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale bouwhoogte van 6 meter.

8.4 Specifieke gebruiksregels

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Steigers

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.4.1 ten behoeve van het toestaan van steigers buiten de aanduiding 'specifieke vorm van water - steigers 1', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de lengte van een steiger bedraagt maximaal 18 meter;
  2. de breedte van een steiger bedraagt maximaal 2 meter;
  3. de steiger ligt tenminste 3 meter uit de oeverlijn;
  4. er is door middel van een natuurtoets aangetoond dat er geen negatieve invloed zal ontstaan op de instandhoudingsdoelstellingen van het nabij gelegen Natura 2000-gebied (Markermeer en IJmeer).

Artikel 9 Leiding - Hoogspanning Ondergronds

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning ondergronds' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV met de daarbij behorende voorzieningen, waarbij voor de bescherming en het beheer en instandhouding van de verbinding een belemmerende strook van 5 meter ter weerzijden van de buitenste kabel van de leiding in acht moet worden genomen.

9.3 Bouwregels

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter ten dienste van de in lid 9.1 bedoelde bestemming worden gebouwd.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.3 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien:

  1. de belangen en de veiligheid van de betrokken ondergrondse kabelverbinding niet worden geschaad;
  2. hieromtrent positief schriftelijk advies is verkregen van de leidingbeheerder(s).

9.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden voor het permanent opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen.

9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding - 1' aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van de 150 kV hoogspanningsverbinding.

10.3 Bouwregels

Op de in 10.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de verbinding met een maximale hoogte van 75 meter.

10.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.3 en toestaan dat ten dienste van de onderliggende bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de verbinding;
  2. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de verbinding.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Leiding - Hoogspanningsverbinding - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150 kV.

11.3 Bouwregels

Op de in 11.1 bestemde gronden gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 45 meter;
  2. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

11.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.3 en toestaan dat ten dienste van de onderliggende bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de verbinding;
  2. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de verbinding.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waarde - Archeologie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

De bestemming 'Waarde - Archeologie' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

12.3 Bouwregels

Op en onder de in 12.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in 12.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder a, kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een waterbodemverstoring:
    1. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m²;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    4. indien uit onderzoek is gebleken dat de archeologische waarde niet verstoord wordt.

12.4 Nadere eisen

Nadere eisen kunnen gesteld worden ter bescherming van de in 12.1 genoemde archeologische waarden aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 12.1 aanwezig zijn.

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 13 Waarde - Archeologie - 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

13.3 Bouwregels

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de dubbelbestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in lid 13.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 100 m² of een kleinere diepte dan 0,5 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

13.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd ter bescherming van de in lid 13.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 13.1 aanwezig zijn.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie - 1" geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 14 Waarde - Archeologie - 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

14.3 Bouwregels

Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in lid 11.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder a, kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  4. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  5. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  6. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m² ;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    4. ten gevolge van bouwwerkzaamheden op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.

14.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd ter bescherming van de in lid 14.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, aanhef en lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 15 Waarde - Archeologie - 3

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

15.3 Bouwregels

Op en onder de in 33.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in 15.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder a, kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een waterbodemverstoring:
    1. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m²;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    4. indien uit onderzoek is gebleken dat de archeologische waarde niet verstoord wordt.

15.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd ter bescherming van de in lid 15.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 16 Waarde - Archeologie - 5

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

16.3 Bouwregels

Op en onder de in 16.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de dubbelbestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in 16.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder a, kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een waterbodemverstoring:

in of op gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 5', indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m² en een kleinere diepte dan 0,5 m onder maaiveld;

die het normale onderhoud betreft;

die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

16.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd ter bescherming van de in 16.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden, zoals bedoeld in 16.1 aanwezig zijn.

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 17 Waarde - Archeologie - 6

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) – tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

17.3 Bouwregels

Op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de dubbelbestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in lid 17.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. in of op gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 6', indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m² en dieper dan de waterbodem;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

17.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd ter bescherming van de in lid 17.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 17.1 aanwezig zijn.

17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 17.1 genoemde bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. het aanbrengen van drainage;
    3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  2. de aanvrager van een aanlegvergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen;
  3. de onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 17.1 niet onevenredig schaden;
  4. aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  5. het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. in of op gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 6, indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m² en dieper dan de waterbodem;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

17.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde - Archeologie - 6 geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 18 Waarde - Ecologie

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de wezenlijke waarden en kenmerken van de Ecologische Hoofdstructuur.

18.3 Bouwregels

Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op en onder de in lid 18.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van de bestemming, zoals bedoeld in 18.1.

18.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.3 en toestaan dat ten behoeve van de medebestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. daardoor de waarden, zoals bepaald in 18.1 niet onevenredig worden geschaad;
  2. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de provinciaal ecoloog en/of de ecoloog van de gemeente Amsterdam en/of de ecoloog van het stadsdeel.

18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 19 Waarde - Geomorfologie

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Geomorfologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van het aardkundig waardevolle gebied (laaglandrivier).

19.3 Bouwregels

Op de in 19.1 bestemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van de bestemming, zoals bedoeld in 19.1.

19.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is op grond van artikel 3.6, lid 1, onder d. van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en omvang van bouwwerken, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van het aardkundig waardevolle gebied.

19.5 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.3 en toestaan dat ten behoeve van de medebestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. daardoor de waarden, zoals bepaald in 19.1 niet worden geschaad;
  2. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de provincie.

19.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 20 Waarde - Landschap - Stelling Van Amsterdam

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap - Stelling van Amsterdam' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de universele waarden van het UNESCO-werelderfgoed Stelling van Amsterdam.

20.3 Bouwregels

20.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is op grond van artikel 3.6, lid 1, onder d. van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en omvang van bouwwerken, voor zover dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van het UNESCO-werelderfgoed Stelling van Amsterdam.

20.5 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.3 en toestaan dat ten behoeve van de medebestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. daardoor de waarden, zoals bepaald in 20.1 niet worden geschaad;
  2. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de provincie.

20.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 21 Waterstaat - Waterkering

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. waterkeringen;
  2. waterstaatkundige voorzieningen;
  3. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  4. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.

21.3 Bouwregels

Op en onder de in 21.1 genoemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de bestemmingen, zoals bedoeld in 21.1.

21.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.3 en toestaan dat ten dienste van de andere voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. daardoor de belangen van de waterkering, zoals bedoeld in 21.3 niet onevenredig worden geschaad;
  2. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, het bevoegd gezag advies in wint bij de beheerder van de waterkering.

21.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene Bouwregels

23.1 Bouwen van grondwaterneutrale kelders

Voor het bouwen van grondwaterneutrale kelders geldt dat naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, de gronden mede bestemd zijn voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen als genoemd in 1.10

23.2 Verbod

  1. het is verboden kelders te bouwen, dan wel bestaande kelders te vergroten.
  2. uitsluitend bestaande kelders zijn toegestaan welke legaal aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan, alsmede kelders waarvoor voorafgaand aan het moment waarop dit plan in ontwerp ter inzage is gelegd een omgevingsvergunning is verleend waar nog uitvoering aan gegeven kan worden dan wel een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend en deze omgevingsvergunning niet geweigerd kan worden.

23.3 Afwijken verbod

Het bevoegd gezag is bevoegd om overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen om in afwijking van het bepaalde in 23.2 sub a, een kelder te bouwen of te vergroten mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd.

Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd geldt:

  1. voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van maximaal 300 m² en een maximale bouwdiepte van 4 meter dat het bevoegd gezag de aanvraag toetst aan de beleidsregel "Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam";
  2. voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van meer dan 300 m² of een bouwdiepte van meer dan 4 meter dat op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang als genoemd in 23.1.
  3. Het bevoegd gezag kan op basis van de toetsing aan de beleidsregel of de uitkomsten uit het geohydrologisch onderzoek aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van het belang als genoemd in 23.1.
  4. Als vast staat dat een bouwplan grondwaterneutraal kan worden gebouwd, houdt het bevoegd gezag bij de afweging om gebruik te maken van de bevoegdheid in 23.3 sub a tevens rekening met overige belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
  5. Indien de beleidsregel wordt gewijzigd of herzien, moet bij de toetsing van een aanvraag omgevingsvergunning rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

Artikel 24 Algemene Gebruiksregels

24.1 Verbodsregels

Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels

25.1 Overige zone - reserveringsgebied - toekomstige OV-verbinding

De voor 'overige zone - reserveringsgebied - toekomstige OV-verbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van ontwikkelingen die een toekomstige aanleg van een OV-verbinding tussen Amsterdam en Almere kunnen belemmeren.

25.2 Vrijwaringszone - vaarweg

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de belangen van de vaarweg.
  2. Op en onder de in lid 25.2, onder a genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de vaarweg.
  3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepaling onder lid 25.2, onder b ten behoeve van de bouw van bouwwerken die zijn toegestaan op basis van de aan de gronden gegeven bestemming(en), mits:
    1. de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en vaardiepte niet belemmerd wordt;
    2. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart niet belemmerd wordt;
    3. het contact van de scheepvaart met bedienings- begeleidingsobjecten niet belemmerd wordt;
    4. de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten niet belemmerd wordt;
    5. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg niet belemmerd wordt;
    6. vooraf advies hierover wordt ingewonnen bij de beheerder.

25.3 Veiligheidszone - leiding - gas

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

26.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

26.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 27 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Bestaande verbinding Diemen - Durgerdam