Bestemmingsplan Schellingwoude
Bestemmingsplan - Amsterdam
Onherroepelijk op 21-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Schellingwoude' van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Noord;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.N0805BPSTD-OH01gml met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aanduidingsvlak
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding;
1.7 aan-huis-gebonden-beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner zelf wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.8 archeologisch rapport
rapport, zoals bedoelt in artikel 39, lid 2 Monumentenwet 1988, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur in voldoende mate is vastgesteld;
1.9 agrarische producten
de door de agrarische sector geproduceerde c.q. voortgebrachte en/of de hiervan gemaakte, danwel samengestelde producten zoals groente, fruit, brood, kaas, vis, vleeswaren, jam, honing of daarmee gelijk te stellen producten;
1.10 ambacht
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen;
1.11 automatenhal
een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld;
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingspercentage
een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. Bij het ontbreken van een percentage geldt een bebouwingspercentage van 100%, tenzij is bepaald bijvoorbeeld in de vorm van een brutovloeroppervlak en verkoopvloeroppervlak zoals in de bestemming 'Gemengd';
1.14 bedrijf
het bedrijfsmatig (industrieel) vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen;
1.15 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van een persoon, die daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein ten behoeve van beheer of toezicht noodzakelijk is;
1.16 bestaande bebouwing of gebruik
bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorende bouwwerken
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.20 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.21 bodemverstoring
elke vorm van grondverzet;
1.22 botenhuis
een gebouw gebouwd over het water en bereikbaar van het te bevaren water, dat dient voor overdekt onderbrengen van één of meer schepen;
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.26 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 brutovloeroppervlakte
de totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.;
1.31 buiten-categorie woonboot
bijzondere schepen, zoals slepers, kotters en dergelijke;
1.32 consumentverzorgende dienstverlening
persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven;
1.33 cultuurhistorische waarde
de waarde die kan worden toegekend aan een object, gebouw, terrein of structuur op basis van zijn sociaalhistorische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische of historisch-geografische karakteristiek;
1.34 Dagelijks Bestuur
het dagelijks bestuur van stadsdeel Noord;
1.35 dienstverlening
het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:
- 1. consumentverzorgende dienstverlening;
- 2. maatschappelijke dienstverlening;
1.36 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan ter plaatse en anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.37 galerie
een ruimte uitsluitend bestemd voor de tentoonstelling en verkoop van kunstwerken;
1.38 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.39 geldwisselkantoor
een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld;
1.40 gevellijn
een op de verbeelding aangegeven lijn, waarop de gebouwen moeten worden opgericht;
1.41 groenvoorzieningen
ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, taluds, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen;
1.42 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen voor de aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.43 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.44 horeca I
fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);
1.45 horeca II
nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccomodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);
1.46 horeca III
café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);
1.47 horeca IV
restaurant (restaurant, koffie- en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);
1.48 horeca V
hotel (waaronder begrepen hotel, motel,jeugdherberg, bed & breakfast, en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);
1.49 jachthaven
haven met de daarbij behorende grond waarbij overwegend gelegenheid wordt gegeven tot het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van pleziervaartuigen;
1.50 kampeermiddelen
een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan, danwel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.51 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningsbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoud en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.52 langzaamverkeer(sverbinding)
verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers;
1.53 ligplaats
een met een schip in het water aan de walkant ingenomen plaats die daartoe als zodanig is aangewezen;
1.54 maaiveld
de hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
1.55 maatschappelijke dienstverlening
het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen;
1.56 natuurpark
een ongestoord natuurgebied voor beschermde natuurgebieden waaronder ecozones;
1.57 object
een voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of aangemeerd en dat niet behoort tot woonboten, bedrijfsvaartuigen, passagiersvaartuigen en pleziervaartuigen;
1.58 opslag
het bedrijfsmatig opslaan, verpakken en verhandelen van goederen, niet zijnde detailhandel;
1.59 peil
onderpeil wordt verstaan:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een woonschip: het waterpeil;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
1.60 planregels
de regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Schellingwoude';
1.61 pleziervaartuig
een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie niet zijnde bewoond;
1.62 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, waaronder begrepen moeten worden de voet- en fietspaden;
1.63 seksinrichting
een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijken inrichtingen;
1.64 short stay
het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden;
1.65 sluis
afsluitbare doorlaat tussen wateren met ongelijk peil;
1.66 sluiscomplex
complex van sluizen;
1.67 Staat van Bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
1.68 supermarkt
zelfbedieningszaak voor levensmiddelen en huishoudelijke producten;
1.69 telefoneerinrichting of belhuis
een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen;
1.70 terras - onbebouwd
een buiten de besloten ruimte liggend deel van het (horeca)bedrijf niet zijnde gebouwen waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het (horeca)bedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt;
1.71 transport
het bedrijfsmatig vervoeren van goederen en/of personen;
1.72 verbeelding
digitale of analoge kaart van het bestemmingsplan met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen gronden, zijn aangegeven;
1.73 verkeersvoorzieningen
voorzieningen die een ondersteunende functie hebben op en langs een weg of verblijfsgebied, en die tot doel hebben de verkeersveiligheid te verbeteren, de doorstroming te bevorderen en de verkeerssituatie te verduidelijken. Hieronder moeten in elk geval worden begrepen: rotondes, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, viaducten, geluidschermen, bushaltes, parkeervoorzieningen, verkeerslichten, lantaarnpalen en fietsenstallingen;
1.74 verkoopvloeroppervlakte
de verkoopruimte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten;
1.75 verwijzing wettelijke regelingen
bij verwijzing in de regels naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de ter inzage legging van het in werking treden van dit bestemmingsplan;
1.76 volkstuin
een perceel, deel uitmakend van een complex, waarop men siergewassen en/of groente mag telen;
1.77 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee hij in functioneel opzicht verbonden is, en dat door de vorm als een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw onderscheiden kan worden en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.78 waterlijn
de scheiding tussen het natte en droge deel van het schip, wanneer dit in volkomen rust, op rustig water zou liggen;
1.79 waterkering
natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie;
1.80 waterstaatkundige werken
werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen en remmingswerken, uitgezonderd steigers;
1.81 wonen
permanent verblijf, waarbij de mate van zelfstandigheid en samenlevingsverband niet relevant zijn;
1.82 woonark
een woonschip, niet zijnde een woonboot of een woonvaartuig, dat feitelijk niet geschikt is om mee te varen;
1.83 woonboot
een woonschip die aan de romp en de opbouw herkenbaar is als schip, met een (grotendeels) authentiek karakter;
1.84 woonschip
een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet, onder te verdelen in:
- a. woonark;
- b. woonboot;
- c. woonvaartuig;
1.85 woonvaartuig
een woonschip met een casco dat herkenbaar is als een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met een gehele of gedeeltelijke opbouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte van een antenne-installatie
tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager;
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 breedte van een woonschip
de afstand van de buitenste vaste delen van de woonboot van bakboord naar stuurboord gemeten;
2.4 brutovloeroppervlakte van een gebouw
de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld;
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 hoogte van een woonschip
de afstand tussen de waterlijn en het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, masten, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen;
2.7 lengte van een woonschip
de afstand van de voorkant van het voorste vaste deel tot de achterkant van het achterste vaste deel van de woonboot;
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven;
- b. tuinen en erven;
- c. bijbehorende bouwwerken;
met de daarbij behorende:
- d. groenvoorzieningen;
- e. verkeersvoorzieningen;
- f. water;
- g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
3.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Artikel 4 Bedrijf - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven;
- b. bedrijfswoning;
- c. tuinen en erven;
- d. bijbehorende bouwwerken;
met de daarbij behorende:
- e. groenvoorzieningen;
- f. verkeersvoorzieningen;
- g. water;
- h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
4.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 4.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Artikel 5 Bedrijf - 3
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor '' Bedrijf - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sluiscomplex met bijbehorende gebouwen en terreinen;
- b. vaarwegen en voorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
- c. bruggen en steigers;
met de daarbij behorende:
- d. groenvoorzieningen;
- e. verkeersvoorzieningen;
- f. water;
- g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
5.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepaling dat voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte is toegestaan.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 5.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Artikel 6 Bedrijf - 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg;
- b. tuinen en erven;
- c. bijbehorende bouwwerken;
met de daarbij behorende:
- d. groenvoorzieningen;
- e. verkeersvoorzieningen;
- f. water;
- g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
6.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
6.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 6.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Artikel 7 Cultuur En Ontspanning
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. zalenverhuur, tentoonstellings- en conferentieruimte;
- b. begraafplaats;
- c. horeca IV;
- d. tuinen en erven;
- e. bijbehorende bouwwerken;
met de daarbij behorende:
- f. groenvoorzieningen;
- g. verkeersvoorzieningen;
- h. water;
- i. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
7.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
7.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 7.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Artikel 8 Gemengd
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. overdekte markt ten behoeve van detailhandel in agrarische producten;
- b. detailhandel in, onderhoud van en verhuur van fietsen;
- c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'horeca' is horeca III en horeca IV toegestaan;
- d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'terras' is een terras - onbebouwd ten behoeve van horeca III en horeca IV toegestaan;
- e. kantoor;
- f. opslag;
- g. tuinen en erven;
- h. bijbehorende bouwwerken;
met de daarbij behorende:
- i. groenvoorzieningen;
- j. verkeersvoorzieningen;
- k. water;
- l. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
8.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
8.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 8.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Artikel 9 Groen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. bruggen ten behoeve van langzaam verkeer;
- d. bestaande loopplanken, steigers en afmeervoorzieningen ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen, gelegen in de bestemming 'Water - 1' ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduidingen 'specifieke vorm van water - 1' en 'specifieke vorm van water - 2';
- e. bergingen;
- f. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'cultuur en ontspanning' is tevens een muziektent toegestaan;
- g. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'tuin' is een tuin toegestaan;
met de daarbij behorende:
- h. water;
- i. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
9.2 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 9.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang;
- b. zorg en welzijn;
- c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'brug' tevens een brug ten behoeve van langzaam verkeer;
met de daarbij behorende:
- d. groenvoorzieningen;
- e. verkeersvoorzieningen;
- f. water;
- g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
10.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 11 Natuur - 1
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden;
- b. recreatief medegebruik;
- c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur' is een bijenpark toegestaan;
met de daarbij behorende:
- d. water;
- e. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
11.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van het aanduidingsvlak van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur', met in achtneming van de volgende bepalingen:
- a. de bouwhoogte mag niet meer dan 4 meter bedragen;
- b. de brutovloeroppervlakte mag niet meer dan 20 m² bedragen.
11.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 11.1 sub c genoemde functie geldt een maximum van 1 gebouw.
Artikel 12 Natuur - 2
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. natuurpark;
- b. groenvoorzieningen;
- c. recreatief medegebruik;
- d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'steiger' zijn steigers toegestaan;
- e. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur' is een paardeninloopstal toegestaan;
met de daarbij behorende:
- f. voorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer;
- g. water;
- h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming zoals hekwerken en informatiepanelen.
12.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur' mag uitsluitend één paardeninloopstal worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 13 Recreatie - 1 En - 2
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - 1 en - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. volkstuinen;
- b. tuinhuisjes, plantenkassen en schuren;
- c. verenigingsgebouwen;
- d. horeca IV;
- e. bijbehorende bouwwerken;
- f. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'parkeerterrein' zijn parkeervoorzieningen toegestaan;
met de daarbij behorende:
- g. groenvoorzieningen;
- h. verkeersvoorzieningen;
- i. water;
- j. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
13.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
13.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 13.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Artikel 14 Recreatie - 3
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. jachthaven;
- b. horeca IV;
met de daarbij behorende:
- c. water;
- d. steigers;
- e. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
14.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
14.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 14.1 genoemde gronden geldt de volgende gebruiksregel dat ten aanzien van de in lid 14.1 sub b genoemde functie geldt dat deze ondergeschikt en ten dienste van de onder lid 14.1 sub a genoemde functie moet zijn.
Artikel 15 Sport - 1
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sport;
- b. voorzieningen, zoals lichtmasten en ballenvangers;
- c. horeca IV;
met de daarbij behorende
- d. groenvoorzieningen;
- e. verkeersvoorzieningen;
- f. water;
- g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
15.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
15.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 15.1 genoemde gronden geldt de volgende gebruiksregel dat ten aanzien van de in lid 15.1 sub c genoemde functie geldt dat deze ondergeschikt en ten dienste van de onder lid 15.1 sub a genoemde functie moet zijn.
Artikel 16 Sport - 2
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. yoga- en meditatieruimte;
- b. horeca IV;
met de daarbij behorende:
- c. groenvoorzieningen;
- d. water;
- e. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
16.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 16.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
16.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 16.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Artikel 17 Tuin - 1
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voor- en zijtuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. erven;
- c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'brug' is een brug toegestaan;
met de daarbij behorende
- d. toegangspaden;
- e. water;
- f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
17.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan, met in achtneming van de volgende bepalingen:
- a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen.
17.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 17.1 genoemde gronden geldt de volgende gebruiksregel:
Artikel 18 Tuin - 2
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. achtertuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. bijbehorende bouwwerken behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'terras' is een terras - onbebouwd ten behoeve van horeca IV toegestaan;
- d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'garage' zijn garages toegestaan;
- e. erven;
met de daarbij behorende
- f. toegangspaden;
- g. water;
- h. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
18.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 18.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
18.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 18.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Artikel 19 Verkeer
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. rijwegen, voet- en fietspaden;
- b. verkeersvoorzieningen;
- c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'brug' is een brug voor rijwegen toegestaan, waarbij de bestaande functies op maaiveld, te weten 'Groen', 'Natuur - 1', 'Verkeer', 'Water - 1'en 'Water - 2' zijn toegestaan;
met de daarbij behorende:
- d. groenvoorzieningen;
- e. water;
- f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
19.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 19.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd ten dienste van de bestemming waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen.
Artikel 20 Water - 1
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. recreatief medegebruik;
- c. voorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
- d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van water - 1' is een ligplaats voor een woonboot, woonvaartuig en buiten-categorie woonboot inclusief drijvende objecten toegestaan, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- e. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van water - 2' is een ligplaats voor een woonboot toegestaan inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten als ook een ligplaats voor één pleziervaartuig;
- f. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van water - 3' is een ligplaats voor een woonboot toegestaan inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten;
- g. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van water - 4' is een ligplaats voor een woonboot of woonark toegestaan inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- h. bestaande loopplanken, steigers en afmeervoorzieningen ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen;
- i. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'steiger' zijn steigers toegestaan;
- j. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
20.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 20.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende bepalingen dat:
- a. voor de in lid 20.1 sub c genoemde functie de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen;
- b. voor de in lid 20.1 sub d genoemde objecten gelden de volgende bepalingen:
- 1. het object behoort bij een woonschip waarvoor vergunning is verleend en dient zich direct langszij deze woonschip te bevinden;
- 2. de huidige ligplaats dient fysiek voldoende ruimte voor het object te bieden (ten opzichte van de naastliggende boten, de steiger enzovoort);
- 3. het object mag maximaal 30 % van de ruimte tussen wal en woonschip in beslag nemen, waarbij tenminste 3 meter vrij water vanaf de oever dient te bestaan;
- 4. de oppervlakte van het object mag maximaal 70% zijn van de oppervlakte van het woonschip waar het bij hoort, met een maximum van 80 m²;
- 5. de hoogte van het object mag maximaal 1,5 meter zijn;
- 6. het object mag voor niet meer dan 10 m² van het oppervlak worden bebouwd tot de hoogte van het woonschip, met een maximum van 3 meter;
- 7. het object dient voor toegang naar het woonschip en mag niet worden gebruikt voor enige vorm van opslag.
20.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 20.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Artikel 21 Water - 2
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. recreatief medegebruik;
- c. voorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer;
- d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'brug' is een brug toegestaan;
- e. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
Artikel 22 Wonen - 1
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten;
- b. bijbehorende bouwwerken;
met de daarbij behorende:
- c. toegangspaden;
- d. water;
- e. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
22.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 22.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
22.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 22.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
22.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 23.3.1 onder b ten einde de functie horeca IV ter plaatse van de Schellingwouderdijk toe te staan op voorwaarde dat:
- a. per bouwperceel één horecavestiging is toegestaan;
- b. maximaal twee horecavestigingen binnen zowel de bestemming 'Wonen - 1' als de bestemming 'Wonen - 2' samen zijn toegestaan;
- c. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- d. dit voor de omliggende woningen niet tot een onevenredige milieuhinder leidt.
Artikel 23 Wonen - 2
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten;
- b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'garage' is een garage toegestaan;
- c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning' is een galerie met ondergeschikte detailhandel toegestaan.
- d. bijbehorende bouwwerken;
met de daarbij behorende:
- e. toegangspaden;
- f. water;
- g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
23.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 23.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.
23.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 23.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
23.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 23.3.1 onder b ten einde de functie horeca IV ter plaatse van de Schellingwouderdijk toe te staan op voorwaarde dat:
- a. per bouwperceel één horecavestiging is toegestaan;
- b. maximaal twee horecavestigingen binnen zowel de bestemming 'Wonen - 1' als de bestemming 'Wonen - 2' samen zijn toegestaan;
- c. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- d. dit voor de omliggende woningen niet tot een onevenredige milieuhinder leidt.
Artikel 24 Wonen - 3
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten;
- b. tuinen en erven;
- c. bijbehorende bouwwerken;
met de daarbij behorende:
- d. toegangspaden;
- e. water;
- f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
24.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 24.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
24.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 24.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Artikel 25 Leiding - Gas
25.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding waarbij voor de bescherming en het beheer van de leiding een belemmerende strook van 4 meter ter weerszijde van de hartlijn van de leiding in acht moet worden genomen;
De bestemming 'Leiding - Gas' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming(en).
25.2 Bouwregels
Op of onder de in lid 25.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende bepaling dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, zijn uitsluitend toelaatbaar indien de belangen in verband met de betrokken leiding(en) zich hier niet tegen verzetten en het Dagelijks Bestuur hierover tijdig tevoren schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s).
25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd de bestemming 'Leiding - Gas', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming 'Leiding - Gas' van de verbeelding te verwijderen, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse de leiding niet meer aanwezig is dan wel verlegd wordt;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze leiding;
- c. het Dagelijks Bestuur wint, alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, advies in bij de leidingbeheerder.
Artikel 26 Leiding - Riool
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van ondergrondse rioolleidingen.
De bestemming 'Leiding - Riool' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Artikel 27 Waarde - Archeologie 1
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
27.2 Bouwregels
- a. Voor zover met betrekking tot de in lid 27.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de wet een archeologisch rapport te overleggen.
- b. Het bepaalde in lid 27.2 sub a is niet van toepassing op een bodemverstoring indien de bodemverstoring betrekking heeft op:
- 1. een gebied met een kleinere oppervlakte dan 100 m² of een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
- c. Aan de omgevingsvergunning in lid 27.2 sub a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
27.3 Nadere eisen
Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 1', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 27.1 aanwezig zijn, ter bescherming van de in lid 27.1 genoemde archeologische waarden.
27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 27.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Op en onder de in lid 27.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- 2. het aanbrengen van drainage;
- 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
- 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
- 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
- b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
- c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
- d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 100 m² of een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
27.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
Artikel 28 Waarde - Archeologie 2
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
De bestemming 'Waarde - Archeologie 2' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
28.2 Bouwregels
- a. Voor zover met betrekking tot de in lid 28.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Woningwet een archeologischrapport te overleggen.
- b. Het bepaalde in lid 28.2 sub a is niet van toepassing op een bodemverstoring indien de bodemverstoring betrekking heeft op:
- 1. een gebied met een kleinere oppervlakte dan 500 m² of een kleinere diepte dan 2 meter onder maaiveld;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
- c. Aan de bouwvergunning in lid 28.2 sub a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
28.3 Nadere eisen
Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 28.1 aanwezig zijn, ter bescherming van de in lid 28.1 genoemde archeologische waarden.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 28.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Op en onder de in lid 28.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- 2. het aanbrengen van drainage;
- 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
- 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
- 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
- b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
- c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
- d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 500 m² of een kleinere diepte dan 2 meter onder maaiveld;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
28.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
Artikel 29 Waarde - Archeologie 3
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
De bestemming 'Waarde - Archeologie 3' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
29.2 Bouwregels
- a. Voor zover met betrekking tot de in lid 29.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de wet een archeologisch rapport te overleggen.
- b. Het bepaalde in lid 29.2 sub a is niet van toepassing op een bodemverstoring indien de bodemverstoring betrekking heeft op:
- 1. een gebied met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m² of een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
- c. Aan de omgevingsvergunning in lid 29.2 sub a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
29.3 Nadere eisen
Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 3', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 29.1 aanwezig zijn, ter bescherming van de in lid 29.1 genoemde archeologische waarden.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 29.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Op en onder de in lid 29.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- 2. het aanbrengen van drainage;
- 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
- 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
- 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
- b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
- c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
- d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m² of een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
29.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 3', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
Artikel 30 Waarde - Archeologie 4
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
De bestemming 'Waarde - Archeologie 4' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
30.2 Bouwregels
- a. Voor zover met betrekking tot de in lid 30.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Woningwet een archeologischrapport te overleggen.
- b. Het bepaalde in lid 30.2 sub a is niet van toepassing op een bodemverstoring indien de bodemverstoring betrekking heeft op:
- 1. in de waterbodem met een kleinere oppervlakte dan 2.500 m²;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
- c. Aan de bouwvergunning in lid 30.2 sub a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
30.3 Nadere eisen
Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 4', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 30.1 aanwezig zijn, ter bescherming van de in lid 30.1 genoemde archeologische waarden.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 30.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Op en onder de in lid 30.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen met een kleinere oppervlakte dan 2.500 m², waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- 2. het aanbrengen van drainage;
- 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
- 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
- 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
- b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
- c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
- d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- 1. die betrekking heeft ingrepen in de waterbodem met een kleinere oppervlakte dan 2.500 m²;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
30.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 4', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
Artikel 31 Waarde - Archeologie 5
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
De bestemming 'Waarde - Archeologie 5' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
31.2 Bouwregels
- a. Voor zover met betrekking tot de in lid 31.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Woningwet een archeologischrapport te overleggen.
- b. Het bepaalde in lid 31.2 sub a is niet van toepassing op een bodemverstoring indien de bodemverstoring betrekking heeft op:
- 1. in de waterbodem met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m²;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
- c. Aan de bouwvergunning in lid 31.2 sub a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
31.3 Nadere eisen
Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 5', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 31.1 aanwezig zijn, ter bescherming van de in lid 31.1 genoemde archeologische waarden.
31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 31.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Op en onder de in lid 31.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m², waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- 2. het aanbrengen van drainage;
- 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
- 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
- 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
- b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
- c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
- d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- 1. die betrekking heeft ingrepen in de waterbodem met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m²;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
31.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 5', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
Artikel 32 Waarde - Archeologie 6
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
De bestemming 'Waarde - Archeologie 6' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
32.2 Bouwregels
- a. Voor zover met betrekking tot de in lid 32.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Woningwet een archeologischrapport te overleggen.
- b. Het bepaalde in lid 32.2 sub a is niet van toepassing op een bodemverstoring indien de bodemverstoring betrekking heeft op:
- 1. een gebied met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m² en een kleinere diepte dan 4,00 meter ÷ NAP;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
- c. Aan de bouwvergunning in lid 32.2 sub a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
32.3 Nadere eisen
Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 6', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 32.1 aanwezig zijn, ter bescherming van de in lid 32.1 genoemde archeologische waarden.
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 32.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Op en onder de in lid 32.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 4,00 meter ÷ NAP, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- 2. het aanbrengen van drainage;
- 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
- 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
- 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
- b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
- c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
- d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m² of een kleinere diepte dan 4,00 meter ÷ NAP betreffen;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
32.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 6', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
Artikel 33 Waarde - Cultuurhistorie
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden.
De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
33.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 33.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen met betrekking tot te beschermen waarden:
- a. de typerende lintbebouwingstructuur met enkele verbindingen naar het benedendijkse land;
- b. het groene en waterrijke karakter dat gedragen wordt door het zicht op de water- en groenpartijen;
- c. hoogteverschillen met het omringende land, met de typerende doorkijkjes tussen de dijkpanden.
33.3 Wijzigingsbevoegdheid
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
Artikel 34 Waterstaat - Waterkering
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming(en).
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 35 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 36 Algemene Bouwregels
36.1 Toegelaten overschrijdingen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en/of bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
- a. hijsinrichtingen en ander ondergeschikte delen van gebouwen mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
- b. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
- c. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een fietspad en 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit fietspad of voetpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 meter.
Artikel 37 Algemene Gebruiksregels
37.1 Algemeen gebruiksverbod
Tot gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:
- a. het is verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken of in gebruik geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende regels;
- b. de gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken of in gebruik geven ten dienste voor inrichtingen en bedrijven als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143);
- c. onder verboden gebruik wordt in ieder geval begrepen:
- 1. automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop, transferwinkel, telefoneerinrichting, belhuis, detailhandel in volumineuze goederen, opslag en verkoop van motorbrandstoffen, opslag en verkoop van vuurwerk en/of gevaarlijke stoffen;
- 2. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
- 3. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond.
37.2 Toegelaten milieuhindercategorieën
- a. Slechts functies die in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' vallen onder de in de toepasselijke regels aangegeven milieuhindercategorieën zijn toegestaan, tenzij elders in deze regels anders aangegeven.
- b. Het Dagelijks Bestuur is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 37.2 onder a voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die:
- 1. niet in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging' voorkomt en niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën;
- 2. al dan niet na uitbreiding of wijziging in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging' valt onder één categorie hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën.
Artikel 38 Algemene Aanduidingsregels
38.1 Geluidzone - industrie
38.2 Vrijwaringszone - straalpad
38.3 Wro-zone - wijzigingsgebied 1 (Paterslaan)
Ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1 (Paterslaan)' is het Dagelijks Bestuur bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestemming 'Bedrijf - 1'' te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Tuin - 1', 'Tuin - 2', 'Groen' en 'Water - 2' met dien verstande dat:
- a. binnen de 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1 (Paterslaan)' maximaal 12 grondgebonden woningen zijn toegestaan met de bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, bijbehorende bouwwerken, groenvoorzieningen, (ontsluitings)wegen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen;
- b. er dient binnen het bestaande bouwvlak zoals aangeduid op de verbeelding te worden gebouwd;
- c. het maximale aantal aaneengesloten woningen niet meer dan 2 mag bedragen;
- d. de goot- en bouwhoogte van de woningen mag respectievelijk maximaal 4,5 en 8,5 meter bedragen;
- e. de oriëntatie van de voorgevels van de woningen moeten gericht zijn op de Paterslaan;
- f. het bouwvlak mag worden gewijzigd;
- g. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd waarbij een norm van 2 parkeerplaatsen per woning wordt gehanteerd;
- h. binnen de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1 (Paterslaan)' aan de zijde van de Paterslaan dient de groenstrook die aan beide naastgelegen percelen aanwezig is op dit perceel te worden voortgezet, waarbinnen parkeren is toegestaan;
- i. de perceelsontsluiting vindt plaats op de Paterslaan en op het perceel is het toegestaan een ontsluitingsweg al dan niet in de groenstrook te realiseren;
- j. de planregels van de bestemmingen 'Wonen - 1' (met uitzondering van de bepalingen ten aanzien van de bouwdiepte), 'Tuin - 1', 'Tuin - 2', 'Groen' en 'Water - 2' van overeenkomstige toepassing zijn, tenzij anders bepaald in dit artikel;
- k. ten aanzien van wijziging naar de bestemming 'Groen' geldt als extra bepaling dat deze van toepassing is met dien verstande dat deze minimaal 4 meter bedraagt gemeten vanaf de oever-/waterlijn van de sloot tussen de Wijkergouw en de Paterslaan alsmede over de gehele lengte van het perceel wordt toegepast.
Mits aangetoond kan worden dat het (bouw)plan waartoe deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast:
- 1. niet lijdt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de in het (bouw)plan zelf voorziene bebouwing en de omliggende (geluidsgevoelige) bebouwing als bedoeld in de Wet geluidhinder, dan wel er een ontheffing kan worden verleend van de voornoemde voorkeursgrenswaarde;
- 2. niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- 3. in voldoende mate bijdraagt aan watercompensatie;
- 4. door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving;
- 5. voldaan moet worden aan het bepaalde in de Wet bodembescherming;
- 6. nadere toetsing plaatsvindt in het kader van externe veiligheid;
- 7. het Dagelijks Bestuur wint, alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, advies in bij de waterbeheerder.
38.4 Wro-zone - wijzigingsgebied 2 (woningbouw Schellingwouderdijk)
Ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2 (woningbouw Schellingwouderdijk)' is het Dagelijks Bestuur bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestemming 'Gemengd' te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Tuin - 1', 'Tuin - 2', 'Verkeer', 'Groen' en 'Water - 2' met dien verstande dat:
- a. binnen de 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2 (woningbouw Schellingwouderdijk)' maximaal 12 grondgebonden woningen zijn toegestaan met de bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, bijbehorende bouwwerken, groenvoorzieningen, (ontsluitings)wegen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen;
- b. het maximale aantal aaneengesloten woningen niet meer dan 2 mag bedragen;
- c. de goot- en bouwhoogte van de woningen mag respectievelijk maximaal 4,5 en 8,5 meter bedragen;
- d. op een afstand van minimaal 20 meter gemeten vanaf de kadastrale perceelsgrens ten opzichte van het perceel aan de Schellingwouderdijk nr. 337 mogen de woningen worden gesitueerd;
- e. de kavelgrootte per woning minimaal 250 m² en maximaal 400 m² mag bedragen;
- f. de oriëntatie van de achtertuinen van de woningen moeten gericht zijn op de bestaande waterloop;
- g. voldoende parkeergelegenheid binnen de 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2 (woningbouwSchellingwouderdijk)' wordt gerealiseerd waarbij een norm van 2 parkeerplaatsen per woning wordt gehanteerd;
- h. de ontsluiting vindt plaats door een nieuw aan te leggen weg die wordt aangesloten op de Schellingwouderdijk;
- i. de planregels van de bestemmingen 'Wonen - 1' (met uitzondering van de bepalingen ten aanzien van de bouwdiepte), 'Tuin - 1', 'Tuin - 2', 'Verkeer', 'Groen' en 'Water - 2' van overeenkomstige toepassing zijn, tenzij anders bepaald in dit artikel.
Mits aangetoond kan worden dat het (bouw)plan waartoe deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast:
- 1. niet lijdt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de in het (bouw)plan zelf voorziene bebouwing en de omliggende (geluidsgevoelige) bebouwing als bedoeld in de Wet geluidhinder, dan wel er een ontheffing kan worden verleend van de voornoemde voorkeursgrenswaarde;
- 2. niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- 3. in voldoende mate bijdraagt aan watercompensatie;
- 4. door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving;
- 5. voldaan moet worden aan het bepaalde in de Wet bodembescherming;
- 6. nadere toetsing plaatsvindt in het kader van externe veiligheid;
- 7. het Dagelijks Bestuur wint, alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, advies in bij de waterbeheerder.
38.5 Wro-zone - wijzigingsgebied 3 (bedrijfslocatie Schellingwouderdijk)
Ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 3 (bedrijfslocatie Schellingwouderdijk)' is het Dagelijks Bestuur bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestemming 'Gemengd' te wijzigen in de bestemmingen 'Bedrijf - 1' met dien verstande dat:
- a. binnen de 'Wro-zone - wijzigingsgebied 3 (bedrijfslocatie Schellingwouderdijk)' een bedrijfsgebouw is toegestaan met de bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, bijbehorende bouwwerken, groenvoorzieningen, (ontsluitings)wegen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen;
- b. de oppervlakte van het bedrijfsgebouw mag niet meer dan 180 m² bedragen;
- c. binnen het bedrijfsgebouw zijn uitsluitend functies toegestaan voor zover zij in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging' vallen onder milieuhindercategorie A of B.
- d. de goot- en bouwhoogte van het bedrijfsgebouw mag respectievelijk niet meer dan 4,5 en 7,5 meter bedragen;
- e. op een afstand van minimaal 5 meter gemeten vanaf de kadastrale perceelsgrens ten opzichte van het perceel aan de Schellingwouderdijk nr. 337 mag het bedrijfsgebouw worden gesitueerd;
- f. voldoende parkeergelegenheid binnen de 'Wro-zone - wijzigingsgebied 3 (bedrijfslocatieSchellingwouderdijk)' wordt gerealiseerd waarbij een norm van 0,9 parkeerplaats per 50 m² bvo wordt gehanteerd en waarbij binnen een afstand van minimaal 5 meter gemeten vanaf de kadastrale perceelsgrens ten opzichte van het perceel aan de Schellingwouderdijk nr. 337 geen parkeerplaatsen mogen worden gerealiseerd danwel de gronden als zodanig te gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven;
- g. de ontsluiting vindt plaats op de bestaande wegen;
- h. de planregels van de bestemming 'Bedrijf - 1' van overeenkomstige toepassing is, tenzij anders bepaald in dit artikel.
Mits aangetoond kan worden dat het (bouw)plan waartoe deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast:
- 1. niet lijdt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de in het (bouw)plan zelf voorziene bebouwing en de omliggende (geluidsgevoelige) bebouwing als bedoeld in de Wet geluidhinder, dan wel er een ontheffing kan worden verleend van de voornoemde voorkeursgrenswaarde;
- 2. niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- 3. in voldoende mate bijdraagt aan watercompensatie;
- 4. door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving;
- 5. voldaan moet worden aan het bepaalde in de Wet bodembescherming;
- 6. nadere toetsing plaatsvindt in het kader van externe veiligheid;
- 7. het Dagelijks Bestuur wint, alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, advies in bij de waterbeheerder.
38.6 Wro-zone - wijzigingsgebied 4 (Noorder IJdijk)
Ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 4 (Noorder IJdijk)' is het Dagelijks Bestuur bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de bestemming 'Groen' te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Tuin - 1' en 'Tuin - 2' met dien verstande dat:
- a. binnen de 'Wro-zone - wijzigingsgebied 4 (Noorder IJdijk)' maximaal 4 grondgebonden woningen zijn toegestaan met de bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, bijbehorende bouwwerken, groenvoorzieningen, (ontsluitings)wegen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen;
- b. het maximale aantal aaneengesloten woningen niet meer dan 2 mag bedragen;
- c. de goot- en bouwhoogte van de woningen mag respectievelijk maximaal 4,5 en 8 meter bedragen;
- d. het maximale bebouwingspercentage mag niet meer dan 35% bedragen;
- e. de oriëntatie van de voorgevels van de woningen moeten gericht zijn op de Noorder IJdijk;
- f. voldoende parkeergelegenheid binnen de 'Wro-zone - wijzigingsgebied 4 (Noorder IJdijk)' wordt gerealiseerd waarbij een norm van 2 parkeerplaatsen per woning wordt gehanteerd;
- g. de planregels van de bestemmingen 'Wonen - 1' (met uitzondering van de bepalingen ten aanzien van de bouwdiepte) 'Tuin - 1' en 'Tuin - 2' van overeenkomstige toepassing zijn, tenzij anders bepaald in dit artikel.
Mits aangetoond kan worden dat het (bouw)plan waartoe deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast:
- 1. niet lijdt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de in het (bouw)plan zelf voorziene bebouwing en de omliggende (geluidsgevoelige) bebouwing als bedoeld in de Wet geluidhinder, dan wel er een ontheffing kan worden verleend van de voornoemde voorkeursgrenswaarde;
- 2. niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- 3. in voldoende mate bijdraagt aan watercompensatie;
- 4. door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving;
- 5. voldaan moet worden aan het bepaalde in de Wet bodembescherming;
- 6. nadere toetsing plaatsvindt in het kader van externe veiligheid;
- 7. het Dagelijks Bestuur wint, alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, advies in bij de waterbeheerder.
Artikel 39 Algemene Afwijkingsregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van:
- a. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
- b. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter en een maximaal brutovloeroppervlak van 100 m²;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, geluidswerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, duikers en andere waterstaatkundige werken, mits hiertoe niet meer dan 2% van het totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
- d. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 1 meter wordt vergroot;
- e. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte, anders dan bedoeld in c, met ten hoogste 3 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, schoorstenen, glasbewassingsinstallaties en ventilatie-inrichtingen;
- f. de op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwvlakgrenzen met ten hoogste 3 meter mag worden overschreden ten behoeve van balkons, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.
Artikel 40 Algemene Wijzigingsregels
Het Dagelijks Bestuur is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht het plan te wijzigen, in die zin, dat:
- a. aan de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging' kunnen worden toegevoegd;
- b. in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging' opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere categorie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 41 Overgangsrecht
41.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het Dagelijks Bestuur kan eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
41.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
41.3 Overgangsrecht woonarken
Het gebruik van de ligplaatsen voor woonarken:
- a. Noorder IJdijk 54
(maximale maatvoeringen: lengte: 17,6 meter; breedte: 6,7 meter en hoogte: 4,7 meter); - b. Noorder IJdijk 62
(maximale maatvoeringen: lengte: 19 meter; breedte: 6,9 meter en hoogte: 4,2 meter); - c. Noorder IJdijk 64
(maximale maatvoeringen: lengte: 20,7 meter; breedte: 6 meter en hoogte: 3,6 meter);
mag slechts worden voortgezet tot het moment dat deze vervangen dan wel weggehaald wordt.
41.4 Overgangsrecht pleziervaartuig
Het gebruik van de ligplaats voor pleziervaartuig onder zaaknummer 382K zoals opgenomen in bijlage 2 en bijlage 3 van de regels, mag slechts worden voortgezet tot het moment dat deze vervangen dan wel weggehaald wordt.
41.5 Persoonsgebonden overgangsrecht clubgebouwboot
Het gebruik van een woonark voor een clubgebouwboot (scouting):
- a. Adres onbekend, gelegen in het Lozingskanaal, ongeveer 17 meter gemeten vanaf de Schellingwouderdijk
(maximale maatvoeringen: lengte: 21 meter; breedte: 5 meter en hoogte: 5 meter);
mag slechts worden voortgezet door degenen die daar op het moment van in werking treding van het bestemmingsplan de woonark gebruiken als clubgebouwboot (scouting).
Artikel 42 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Schellingwoude'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor u ligt het bestemmingsplan ‘Schellingwoude’. Dit bestemmingsplan geeft concrete
invulling aan het ruimtelijk beleid voor dit gedeelte van het stadsdeel Noord. Het geeft aan op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Om een aantal redenen is het gewenst en zelfs noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied ‘Schellingwoude’ op te stellen, namelijk:
- de geldende bestemmingsplannen zijn op één na ouder dan tien jaar en moeten, conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro), worden geactualiseerd;
- diverse bouwplannen, die zijn gerealiseerd door middel van een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), moeten in een passende bestemmingsregeling worden opgenomen;
- voor een goede toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning is er behoefte aan een actueel bestemmingsplan voor Schellingwoude.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied omvat het zuid oostelijk bebouwde gedeelte van het stadsdeel Noord. Het plangebied wordt globaal als volgt begrensd:
noorden: | door het fietspad langs de zuidzijde van de Zuiderzeeweg en het tankstation; |
oosten: | door de Durgerdammerdijk, een kleine groenstrook in het verlengde van de Durgerdammerdijk en de Zuiderzeeweg; |
zuiden: | door de grens tussen de stadsdelen Noord en Oost; deze grens ligt midden in het IJ; |
westen: | door de oostkant van het terrein aan de Oranjewerf. |
![]() | ![]() | |
de ligging van het plangebied | de begrenzing van het plangebied |
1.3 Doelstelling
Gelet op de huidige wet- en regelgeving is het noodzakelijk een bestemmingsplan in procedure te brengen dat voorziet in een goede eigentijdse planologische en juridische regeling voor het gebied. De doelstelling is dat dit bestemmingsplan beoogt hierin te voorzien.
Het nieuwe bestemmingsplan 'Schellingwoude' is in hoofdzaak een conserverend bestemmingsplan. Uitgangspunt daarbij is datgene positief te bestemmen wat onherroepelijk is vergund, en voor het overige de bestaande situatie vast te leggen en de ontwikkelingsruimte op te nemen die gewenst is zoals het opnemen van enkele uitbreidingsmogelijkheden.
Het bestemmingsplan ‘Schellingwoude’ zal de komende tien jaar het toetsingskader zijn voor het verlenen van omgevingsvergunningen.
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied van het bestemmingsplan ‘Schellingwoude’ zijn nu een viertal bestemmingsplannen van kracht. De oudste dateert uit 1958.
In onderstaande tabel zijn de nu vigerende (geldende) bestemmingsplannen aangegeven.
vigerende bestemmingsplannen | datum van vaststelling |
Zeeburg/Schellingwoude | 26 april 1978 |
Zeeburg/Schellingwoude 1ste herziening | 1 oktober 1986 |
Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) - partiële herziening van het Noordelijk gedeelte | 26 november 1958 |
Nieuwendam-Zuid | 12 september 1960 |
Nieuwendam-Noord - Tankstation Zuiderzeeweg | 12 april 2006 |
Het bestemmingsplan 'Schellingwoude' vervangt de bovengenoemde bestemmingsplannen voor de gronden die binnen de grens van dit bestemmingsplan gelegen zijn.
1.5 Bevoegdheden
De Gemeenteraad heeft bij besluit van 26 januari 1994, no. 34, de Verordening op de Stadsdelen vastgesteld. Bij deze verordening is onder meer de bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen aan de stadsdelen overgedragen. Dit bestemmingsplan is daarom opgesteld onder verantwoordelijkheid van de deelraad van stadsdeel Noord.
Voor het 'Zeeburgdeel' van het huidige bestemmingsplan 'Zeeburg/Schellingwoude' ligt de verantwoordelijkheid voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan bij de centrale stad. Het 'Zeeburgdeel' is namelijk aangewezen als grootstedelijk gebied.
1.6 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven.
Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. Er wordt onder andere ingegaan op de ontstaansgeschiedenis als ook wordt de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied beschreven.
In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid van Europa, het Rijk, de provincie Noord-Holland, de regio, de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Noord. Hierna wordt in hoofdstuk 4 de uitgangspunten voor het plangebied uiteengezet.
In hoofdstuk 5 worden sectorale onderwerpen nader toegelicht door een uitleg te geven van een aantal omgevingsaspecten, waaronder luchtkwaliteit, geluidshinder, water, archeologie en ecologie in relatie tot de eigenschappen van het plangebied, de randvoorwaarden die volgen uit de omgevingsaspecten en de geformuleerde uitgangspunten voor het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 geeft een directe toelichting op de planopzet van het bestemmingsplan. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de uitvoerbaarheid. Hierbij wordt onder meer aandacht aan hoe burgers, instanties en andere belanghebbenden bij de totstandkoming van het plan zijn betrokken.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Ontstaansgeschiedenis
De landstrook ten zuiden van Schellingwoude en Nieuwendam is in de loop van de 19de eeuw ontstaan als slibdepot. Ook bij de aanleg van het Noordzeekanaal (1863-1876) werd dit depot benut. Aan de oostzijde wordt de landstrook afgesloten door de Noorder IJdijk, die de verbinding vormt met de Oranjesluizen, die het IJ aan de oostelijke kant afsluiten. Aan de voet van de Noorder IJdijk ligt een buurtje met dienstwoningen.
Tot het begin van de 20de eeuw leefden de Schellingwouders van de visserij, de veeteelt en enige landbouw. De visserij nam echter af toen het parlement in juni 1918 de Zuiderzeewet aannam met het doel de Zuiderzee in te polderen. In de loop van de 14de eeuw begon zich ook wat handel te ontwikkelen. In de 15de en 16de eeuw breidt de omvang van de scheepvaartbewegingen zich uit. In Schellingwoude werd door de Baljuw van Waterland rechtgesproken en hier woonde ook de Schout. Na 1600 wordt door de opkomst van Amsterdam nog hoofdzakelijk in opdracht van Amsterdamse kooplieden gevaren en niet meer voor eigen rekening. In 1622 telde het dorp ongeveer 1048 inwoners.
Tot 1857 was het dorp een zelfstandige gemeente, want in dat jaar werd Schellingwoude deel van de gemeente Ransdorp. Per 1 januari 1921 gingen de dorpen Durgerdam, Ransdorp, Holysloot en Zunderdorp op eigen verzoek op in de gemeente Amsterdam.
De Oranjesluizen werden in 1870 gerealiseerd en brachten een economische impuls. Maar de groei van het dorp vond vooral na de jaren twintig plaats, toen de lintbebouwing vanaf de kern bij de kerk richting Nieuwendam groeide. Met de aanleg van de Schellingwouderbrug in 1957 ontstond de eerste vaste oeververbinding over het IJ en kwam het dorp relatief dicht bij de stad te liggen. Daarmee verviel de eeuwenoude veerverbinding, die het dijkdorp direct met het centrum van Amsterdam verbond. In 1990 kwam in de nabijheid van Schellingwoude de Zeeburgertunnel gereed, een onderdeel van de ringweg A10-Oost.
![]() | ![]() | |
Oranjesluizen in aanbouw | luchtfoto Oranjesluizen |
In 1979 werd Schellingwoude op eigen verzoek ingedeeld bij Landelijk Noord. Landelijk Noord is een gebied in het noorden van de gemeente Amsterdam en in het zuiden van de regio Waterland. Binnen Landelijk Noord liggen vier dorpen (Durgerdam, Ransdorp, Holysloot en Zunderdorp) in het veenweidegebied en Schellingwoude, het vijfde, ligt binnen de ringweg van stedelijk noord. Sinds 1987 is Landelijk Noord ingedeeld bij het stadsdeel Noord.
De naam Schellingwoude is afgeleid van een woud dat de scheiding vormde tussen Waterland en de Zuiderzee. Scheling is een Oudhollands woord voor scheiding. Een andere bron stelt echter dat de naam te maken heeft met een verhaal over schellingen die in het woud werden gevonden. Het woud is er niet meer; vermoedelijk is het verloren gegaan bij de Sint-Elisabethsvloed van 1421.
2.2 Ruimtelijke Opbouw
2.2.1 Algemeen
Het dorp Schellingwoude is één van de Waterlandse dorpen en speelt een belangrijke rol in de beleving van de overgang van stad naar Waterland. Het aantrekkelijke beeld wordt gevormd door de combinatie van dijk(bebouwing), groen binnendijks land en waterfront met groene oeverzone, woonschepen en watersport. De aantrekkelijkheid is niet beperkt tot het belang van de bewoners van Noord, maar geldt ook voor de gehele stad Amsterdam.
In tegenstelling tot de dorpen Nieuwendam en Oostzaan hebben alle (infrastructurele) ontwikkelingen niet geleid tot de bouw van nieuwe woonwijken direct tegen het dorp aan. Hierdoor is het typische dijkdorpkarakter van Schellingwoude goed behouden gebleven. Door de aanleg van de ringweg A10 is echter wel het weidse uitzicht naar Waterland verloren gegaan. Niettemin is Schellingwoude binnen de ringweg het enige dijkdorp waar - ten oosten van de Oranjesluizen - nog een directe relatie met het open IJ bestaat.
2.2.2 Deelgebieden
Het plangebied 'Schellingwoude' is op te delen in een drietal deelgebieden. De indeling van deze gebieden is gebaseerd op historische, functionele en ruimtelijke kenmerken van de diverse gebieden, waaronder functies, ontwerp, wegenstructuur en bebouwingsdichtheid.
De deelgebieden die onderscheiden kunnen worden zijn de volgende:
- 1. de Schellingwouderdijk;
- 2. het buitendijks gebied;
- 3. het binnendijks gebied.
2.2.3 Cultuurhistorie
2.2.4 Wegenstructuur
In het plangebied loopt een aantal belangrijke wegen. Aan de noord- en oostzijde van het plangebied loopt de Zuiderzeeweg en vormt daarmee een begrenzing van het plangebied. De Schellingwouderdijk (2x1 rijstroken) vormt een belangrijke structuurverbinding in oost/westrichting voor het (bestemmings-)verkeer naar respectievelijk Nieuwendam en Durgerdam en verder.
Hoewel de Liergouw en de Schellingwouderdijk de aansluiting verzorgen van Schellingwoude op het hoofdwegennet, hebben ze toch de status van erftoegangsweg en verblijfsgebied, net als de Paterslaan en Wijkergouw. De buslijn 30 die over de dijk rijdt, mag dus ook slechts maximaal 30 km/uur rijden. De Zuiderzeeweg heeft de status van een gebiedsontsluitingsweg A.
2.2.5 Groen & waterstructuur
Het netwerk van openbaar groen, natuur- en ecologische elementen, water en waterkeringen wordt als een onmisbaar en integrerend bestanddeel beschouwd van de stedenbouwkundige structuur, van zowel de stad als van het stadsdeel. Binnen Schellingwoude liggen belangrijke onderdelen van die structuur zoals het IJ, de groenzone aan het IJ en het groene binnendijks gebied met volkstuinen, weitjes en waterlopen die aansluiten op Waterland. De functie van het water en de waterkeringen worden steeds
belangrijker voor het goed functioneren en beschermen van die structuur. Voor waterberging is meer
ruimte nodig zodat de grondwaterstand beter kan worden beheerd.
Het buitendijkse groengebied rond het sportpark en het gebied rond de Schellingwouderbrug maken deel uit van de Hoofdgroenstructuur, zoals aangeven in de Structuurvisie. Schellingwoude heeft een jachthaven aan het Buiten-IJ.
2.3 Functionele Opbouw
2.3.1 Algemeen
De functionele opbouw van het plangebied wordt vooral bepaald door de aanwezigheid van de woonfunctie. Echter ook andere functies komen in het plangebied terug. Deze functies, zoals maatschappelijke voorzieningen, bedrijven, sport- en recreatievoorzieningen, groenvoorzieningen, maar ook wegen en fietspaden bepalen naast de woonfunctie de functionele opbouw van het plangebied. De onderstaande tekst in dit hoofdstuk geeft een overzicht van de voornaamste in het plangebied aanwezige functies.
2.3.2 Bevolking
De dorpen van Waterland vormen een welvarend stukje Amsterdam, Schellingwoude is hierop geen uitzondering. De woningen behoren tot de duurste van het stadsdeel en de inkomens per huishouden tot de hoogste. In de dorpen wonen overwegend autochtonen. Gezinnen met kinderen zijn oververtegenwoordigd. Met de jeugd in Waterland (en dus ook Schellingwoude) gaat het goed. Verder scoort Schellingwoude gunstig op de terreinen van werk, inkomen, leefbaarheid en veiligheid. Hiermee vormt Schellingwoude een aantrekkelijk woonmilieu. De verwachting is dat de bevolking de komende jaren wat vergrijst en ontgroent.
Sinds 1987 valt Landelijk Noord bestuurlijk gezien onder het stadsdeel Noord. Via de overkoepelende Centrale Dorpenraad Landelijk Noord (CDR), die in 1959 werd opgericht, houden de dorpen contact met elkaar over onder andere de indeling van het gebied. De raad is voor de dorpen tevens spreekbuis binnen het stadsdeel Noord en de gemeente Amsterdam. Schellingwoude heeft een eigen dorpsraad, die op democratische wijze wordt gekozen.
2.3.3 Verkeer
2.3.4 Voorzieningen
Het plangebied van het bestemmingsplan ‘Schellingwoude’ heeft een aantal voorzieningen die verspreid liggen over het plangebied. Er is een onderscheid gemaakt in voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, medische, onderwijs, welzijn, sport- en recreatievoorzieningen.
2.3.5 Werken
Schellingwoude telt een aantal zelfstandige bedrijven, namelijk:
- een garagebedrijf aan de Schellingwouderdijk 253,
- een (voormalig) hoveniers- en tuinaanlegbedrijf aan de Paterslaan 9 en
- tankstation aan de Zuiderzeeweg.
Deze bedrijven leveren geen hinder op voor de omliggende woningen. De werkfunctie is verder beperkt tot werken aan huis, passend binnen de hoofdfunctie wonen.
2.3.6 Wonen
Het dorp bestaat uit enkele tientallen huizen en enkele andere gebouwen, waaronder een kerk. De woningen, waarvan sommige van hout, hebben veelal een individueel karakter. Kenmerkend voor het lint is ook de positie van de bebouwing - deels beneden en deels bovendijks. De meeste huizen staan aan de dijk langs het IJ.
De woningen die na de invoering van de Woningwet (1901) werden gebouwd kenmerken zich door eenheid in architectuur. Voor de overige woningbouw geldt wel een sterke relatie met de belendende panden in schaal, materiaal en rooilijnen, maar kenmerken veel (vrijstaande) woningen zich door een individueel karakter.
De woningen in Schellingwoude bieden een goede verscheidenheid in het woningaanbod. Buiten de nieuwbouw aan de Wijkergouw en bij het kerkgebouw achter de dijk, zijn er nauwelijks veranderingen te verwachten in het aanbod.
Het karakter van de bestaande bebouwing in het plangebied is overwegend landelijk met - op een enkele uitzondering na - betrekkelijk lage huizen bestaande uit een begane grond en een zolderverdieping. De meeste huizen hebben een zadeldak of een mansarde kap. Het plangebied kenmerkt zich door de grondgebondenheid van de woningen.
Daarnaast zijn binnen het plangebied conform de Nota Woonschepenbeleid 1991 drie locaties (de kom tussen de Oranjesluizen en de Schellingwouderbrug, de kom tussen de Schellingwouderbrug en de Zeeburgertunnel, Noorder IJdijk) met woonschepen. Aan de westelijke rand van het plangebied liggen in het Lozingskanaal tussen de Schellingwouderbreek en het IJ ook nog een klein aantal woonschepen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Het beleidskader vormt een basis voor de uitgangspunten voor het bestemmingsplan die in hoofdstuk 4 worden beschreven. Het beleidskader is gebaseerd op beleid dat door Europa, het Rijk, de provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Noord is geformuleerd.
3.1 Europees Beleid
3.1.1 Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
- 1. van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
- 2. de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
- 3. het aquatische milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
- 4. de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.
Deze Europese Kaderrichtlijn Water moet onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid. In dit verband wordt verwezen naar het Nationaal Bestuursakkoord Water, dat op 25 juni 2008 onder in verband met de implementatie van deze richtlijn is geactualiseerd. In dit akkoord zijn de inspanningen beschreven om de waterhuishouding tegen de achtergrond van de richtlijn en de nieuwe klimaatscenario's op orde te brengen en te houden.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
3.1.2 Europees Verdrag inzake de hoofdwaterwegen, die van internationaal belang zijn
De vaarweg in het Buiten-IJ maakt deel uit van het Europese net van hoofdwaterwegen, waarop het Europees Verdrag inzake de hoofdwaterwegen, die van internationaal belang zijn van toepassing is. Het verdrag heeft tot doel het internationaal vervoer over waterwegen in Europa te vergemakkelijken en doelmatiger en aantrekkelijker te maken. Dit betekent, dat de gebruiksmogelijkheden van de vaarweg voor de scheepvaart moeten worden gewaarborgd en op geen enkele wijze mogen worden beperkt.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
3.1.3 Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien) - Valletta, 16 januari 1992 (Verdrag van Malta)
Dit is een verdrag van de Raad van Europa. Het Verdrag van Malta geeft aan dat archeologische vindplaatsen in de bodem behouden moeten blijven (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen. Ontwikkelaars, planologen, stedenbouwkundigen en archeologen zullen in de plannen die zij ontwikkelen de archeologische waarden in de bodem moeten ontzien. De overheid dient ervoor zorg te dragen dat archeologische vindplaatsen op kaarten worden aangegeven zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen van bouwplannen en ruimtelijke ordeningplannen rekening mee kan worden gehouden. Is behoud in situ niet mogelijk, dan zullen de vindplaatsen door middel van een archeologische opgraving moeten worden veiliggesteld (behoud ex situ). Ten aanzien van de financiering geldt het principe van 'de verstoorder betaalt', wat betekent dat degene die het initiatief neemt tot een bodemverstorende activiteit de kosten van archeologisch (voor)onderzoek dient te vergoeden. Tevens dient de verstoorder tijd beschikbaar te stellen voor een (voor)onderzoek.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte is op 27 februari 2006 in werking getreden. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Het ruimtelijk beleid zal worden gericht op vier algemene doelen:
- 1. de versterking van de internationale concurrentiepositie;
- 2. het bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland;
- 3. het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- 4. het borgen van veiligheid.
Bestemmingsplannen zullen zoveel mogelijk een bijdrage moeten leveren aan de uitvoering van dit beleid. Het bestemmingsplan 'Schellingwoude' borgt het ruimtelijk beleid zoals vast gelegd in de Nota Ruimte.
3.2.2 Nota Mobiliteit
De Nota Mobiliteit geeft de volgende beleidsdoelen aan:
- 1. het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
- 2. het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische ontwikkeling;
- 3. een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
- 4. het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.
De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden en een vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving. De Nota Mobiliteit bevat tevens beleid met betrekking tot verkeer, vervoer en verkeersveiligheid voor decentrale overheden. Zie verder paragraaf 4.2.4 Verkeer & parkeren.
3.2.3 Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De nieuwe Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) definieert de beleidsverantwoordelijkheid van het rijk inzake de ruimtelijke ordening en mobiliteit. Deze verantwoordelijkheid zal betrekking hebben op basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden; (inter)nationale hoofdnetten en ruimtelijke voorwaarden voor versterking van de economische structuur. De structuurvisie moet de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040 vervangen. Naar verwachting zal de SVIR in het eerste kwartaal van 2012 worden vastgesteld.
3.2.4 Amvb Ruimte
De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze De AmvbRuimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen.
3.2.5 Nationaal Milieubeleidsplan 4
Het doel van het Nederlandse beleid voor luchtkwaliteit is het beschermen van de bevolking en de natuur tegen de negatieve effecten van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. Om dit te bereiken staan in de wet zowel emissiedoelstellingen om de milieudruk te verminderen als normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. Voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS) zijn verplichte emissiedoelstellingen geformuleerd in het kader van de Europese NEC-richtlijn. Het gaat hierbij om nationale emissieplafonds, waarboven de emissies in Nederland met ingang van 2010 niet mogen uitkomen. In het kader van het NationaalMilieubeleidsplan 4 zijn voor de emissies van dezelfde vier stoen inspanningsverplichtingen genoemd die strenger zijn dan de NEC-richtlijn. In paragraaf 5.7 wordt meer concreet ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
3.2.6 Nationaal Waterplan
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota's, zoals de 'Nota Anders omgaan met Water' en 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'. Deze nota's hebben geen betekenis meer als beleidsdocument. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:
- 1. een goede bescherming tegen overstroming;
- 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
- 3. het bereiken va een goede waterkwaliteit;
- 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
3.2.7 Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.
3.2.8 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Op 1 september 2004 zijn het nieuwe Luchthavenverkeersbesluit en het Luchthavenindelingbesluit (LIB) van kracht geworden. Het LIB stelt regels over de bestemming en het gebruik van gronden binnen het beperkingengebied zoals dat op de kaart bij dit besluit is aangegeven. Binnen dit beperkingengebied zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in beginsel niet toegestaan. Bestaande gevoelige objecten zijn, voor zover die objecten rechtmatig aanwezig zijn, wel toegestaan. Los van het beperkingengebied zal er rekening mee moeten worden gehouden dat de geluidshinder van het vliegverkeer gevolgen heeft voor de aantrekkelijkheid van een goed woonmilieu. Daarnaast geeft het LIB ook een bouwhoogtebeperking voor bepaalde gebieden aan. Het onderhavige bestemmingsplan ligt gedeeltelijk binnen het gebied voor de bouwhoogtebeperking maar levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
3.2.9 Monumentenwet 1988
In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten, op archeologische monumenten boven en onder water en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ook geeft de Monumentenwet 1988 voorschriften met betrekking tot het 'wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen' van een beschermd monument. Wie van plan is veranderingen aan zijn beschermde rijksmonument aan te brengen doet er goed aan zich zorgvuldig te laten informeren. Voor veel ingrepen is namelijk een monumentenvergunning nodig.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) schrijft voor waaraan de gemeentelijke bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en beheersverordeningen moeten voldoen. De regels komen voort uit de ruimtelijke hoofddoelstelling uit de provinciale Structuurvisie. De PRVS stelt regels voor de begrenzing van bestaand stedelijk gebied en zeer restrictieve regels voor verstedelijkingsbeleid in het landelijk gebied. De regels gaan onder andere over (on)mogelijkheden voor:
- 1. stedelijke ontwikkeling in het buitengebied;
- 2. de daaraan te stellen ruimtelijke kwaliteitseisen;
- 3. de Ruimte voor Ruimte-regeling;
- 4. de mogelijkheden voor verbrede landbouw.
Voor de Ecologische Hoofdstructuur, de nationale landschappen en de Rijksbufferzones zijn regels opgesteld ter behoud van de kernkwaliteiten van het landschap, de openheid, de weidevogelleefgebieden en het vastleggen van de landbouwhoofdstructuur. Uitwerking van de regels vindt deels plaats in de Beleidsnota Landschap en Cultuurhistorie. De verordening biedt Gedeputeerde Staten ten aanzien van deze regels ontheffingsbevoegdheden.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de PRVS opgesteld.
3.3.2 Beleid Externe Veiligheid
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2013 heeft de provincie Noord-Holland beleid beschreven over externe veiligheid. Aan de productie, het gebruik, de opslag en het transport (over weg, water, spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld chloor, ammoniak, benzine, kerosine, LPG/autogas) zijn risico's verbonden. Er bestaat een kleine kans dat deze stoffen vrij kunnen komen waardoor bijvoorbeeld giftige gaswolken of een explosie ontstaat. Ook de risico's vanwege vliegtuigen vallen onder het externe veiligheidsbeleid. Al deze potentiële risicobronnen worden ook wel risicovolle activiteiten genoemd.
Het doel van het beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties.
De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid. In paragraaf 5.4 wordt meer concreet ingegaan op de externe veiligheidsaspecten.
3.3.3 Provinciaal Waterplan 2010-2015
Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 unaniem het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Het opstellen van een waterplan is een wettelijke taak van de provincie. Noord-Holland is een waterrijke provincie omringd door Noordzee, Waddenzee en IJsselmeer. Het garanderen van veiligheid tegen overstromingen vanuit zee en het klimaatbestendig vormgeven van het ruimtegebruik vraagt om een goed waterbeheer. Wonen in Noord-Holland betekent wonen met water. Een goed waterbeheer is dus onmisbaar. Provinciale Staten hebben in het Waterplan twee speerpunten geformuleerd, namelijk de versterking van de Noord-Hollandse Noordzeekust en de economische kant van water.
3.3.4 Provinciale monumentenverordening - Waterlandse Zeedijk
De Waterlandse Zeedijk, waarvan de Schellingwouderdijk een onderdeel is, is in 2002 vanwege de grote cultuurhistorische waarde aangewezen als provinciaal monument. De aanwijzing is geschied op basis van de Provinciale Monumentenverordening. De Provinciale Monumentenverordening is geschreven voor gebouwde objecten. De dijk is een gebouwd object in de betekenis van een vervaardigd, een opgeworpen werk.
De aanwijzing houdt in dat het dijklichaam wordt beschermd. Het dijklichaam is het grondlichaam, uitwendig gevormd door de kruin van de dijk en het binnendijks- en buitendijks talud. Ook het buitendijks talud onder de waterlijn behoort tot het provinciaal monument. Karakteristiek, en daarmee zeer beschermingswaardig, is het grillige verloop van de dijk. Uit dit grillige verloop is de geschiedenis van de dijk, de strijd tegen het water, af te lezen. Het grillige verloop van de dijk is een gevolg van de vele dijkdoorbraken en de aanleg van inlaagdijken achter zwakke plekken in de, te slecht onderhouden dijkdelen. Aantasting van deze grillige structuur van de dijk is daarom onaanvaardbaar. De sluizen in de dijk zijn in cultuurhistorisch opzicht een belangrijk onderdeel van de dijk, maar de sluizen vallen niet onder de bescherming van het provinciaal monument. De Noorder IJdijk, zijnde de dijk tussen de Oranjesluizen en de Schellingwouderdijk, behoort niet tot het provinciaal monument. De bestaande bebouwing aan/op de dijk valt eveneens niet onder de bescherming.
De status van provinciaal monument betekent dat voor activiteiten op of aan de dijk een vergunning van de provincie vereist is. In hoofdstuk 2 (paragraaf 2.2.3) is een overzicht opgenomen van de in het plangebied aanwezige Rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Stadsregio Amsterdam
De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.
3.4.2 Regionaal Verkeer & Vervoerplan
Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) uit december 2004 is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Het bestemmingsplan Schellingwoude is niet in strijd met de hoofdlijnen van het beleid.
3.4.3 Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit
Doel van het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit (RAL) (december 2006) is om in 2015 alle overschrijdingen van de normen voor stikstofdioxide en voor fijn stof (in 2010) te saneren. Het RAL dient eveneens als startdocument voor de bijdrage vanuit de Stadsregio Amsterdam voor dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het RAL is een deelprogramma voor het Noordvleugelgebied.
In het RAL wordt ingegaan op de problematiek wat betreft luchtkwaliteit en wordt een toelichting gegeven op de relatie van dit regionaal actieplan met andere plannen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de knelpunten wat betreft luchtkwaliteit, indien de Stadsregio en de gemeenten zelf geen maatregelen nemen. Voorts worden de maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Deze maatregelen zijn onderverdeeld in gemeentelijke maatregelen met (gedeeltelijke) financiële dekking, gemeentelijke maatregelen zonder financiële dekking en regionale maatregelen. In paragraaf 5.7 wordt meer concreet ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
3.4.4 Regionale Woonvisie
De Regionale Woonvisie (december 2004) is het beleidskader op het gebied volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Het geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. Centraal staat in de Woonvisie de opgave tot het bouwen van voldoende woningen en dus het op gang brengen van de nieuwbouw en de herstructurering.
3.4.5 Plabeka
In het Platform Bedrijventerreinen en Kantoorlocaties (Plabeka) werken gemeenten als Almere, Amsterdam, Haarlem, Haarlemmermeer en Zaanstad (en andere) samen met Flevoland, Noord-Holland en de Stadsregio Amsterdam (voorheen ROA) om als Noordvleugel beter op de wensen van het internationale bedrijfsleven in te kunnen spelen. Plabeka werkt een regionaal programma uit waaruit blijkt welke investeringen, afspraken en eventuele beleidswijzigingen, waar en wanneer op het gebied van kantoorlocaties, bedrijventerreinen en haventerreinen noodzakelijk zijn om de internationale kracht van de Noordvleugel te behouden dan wel te versterken.
3.4.6 Keur HHNK
In november 2009 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) een nieuwe Keur 2010 vastgesteld die op 1 januari 2010 in werking is getreden. In deze Keur is een aantal wijzigingen aangebracht ten opzichte van de vorige Keur. Een belangrijke wijziging is de verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen bij verhardingstoenames groter dan 800 m².
3.4.7 Waterbeheersplan 4
Het algemeen bestuur heeft op 14 oktober 2009 het Waterbeheersplan 4 (WBP4) vastgesteld. In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.
Het kerndoel is vierledig:
- 1. het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren;
- 2. de verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar te houden;
- 3. het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;
- 4. het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.
Het Hoogheemraadschap hanteert bij zijn beleid de volgende uitgangspunten:
- het beheersgebied van het Hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen;
- dijkversterking blijft altijd mogelijk;
- alle inwoners van het beheersgebied van het hoogheemraadschap hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast;
- watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier;
- problemen worden opgelost waar ze ontstaan;
- met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan;
- niet alles kan overal;
- samenwerking staat centraal;
- water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening;
- het waterbeheer is toekomstgericht.
3.4.8 Keur AGV 2009
De Waterwet biedt de mogelijkheid dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de 'behartiging van aan het Waterschap opgedragen taken'. Op 26 november 2009 is de Keur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld. De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de wateraan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op basis van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling. Momenteel is een ontwerp Keur in procedure. Naar verwachting zal deze Keur medio 2011 worden vastgesteld. Het bestemmingsplan is met in achtneming van de (ontwerp) Keur opgesteld.
3.4.9 Waterbeheerplan AGV 2010-2015
De Europese Kaderrichtlijn Water Water (KRW) schrijft voor dat in 2015 de chemische en ecologische doelen in grotere wateren (waterlichamen) gehaald moeten zijn. Met goede motivatie is eventuele uitloop hiervoor mogelijk tot 2021 of 2027. Indien noodzakelijk is het mogelijk om de doelen in 2021 te verlagen wanneer blijkt dat deze niet haalbaar of betaalbaar (realistisch) zijn.
AGV, provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat, terreinbeheerders en ook boeren doen al veel aan de verbetering van de ecologische en chemische kwaliteit. Maar er is nog het nodige te doen de komende jaren. Dit blijkt onder meer uit de resultaten van het meetprogramma dat in 2006 is uitgevoerd; de huidige chemische en ecologische toestand is nog niet in overeenstemming met de doelen.
De implementatie van de KRW is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. De KRW gaat uit van een aanpak op het niveau van internationale stroomgebieden. Nederland valt binnen 4 stroomgebieden: de Eems, de Rijn, de Maas en de Schelde. Het beheergebied van AGV valt binnen het stroomgebied van de Rijn-Delta, en wel binnen het deelstroomgebied Rijn-West. Daarbinnen zijn 8 waterschappen, 5 directies van Rijkswaterstaat, 5 provincies en 200 gemeenten actief. Binnen Rijn-West verband is een KRW-organisatie opgezet waarin al deze partijen deelnemen. Hierin is een aanpak in de stappen afgesproken, die ook voor AGV leidend is. De overheden hebben afgesproken dat de waterschappen een trekkersrol hebben in het gebiedsproces en voor de rapportage over de maatregelen voor het KRW-deel dat betrekking heeft op oppervlaktewater. In 2005 is AGV begonnen met de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen, een globale verkenning van doelen, maatregelen en kosten en de uitvoering van het monitoringprogramma. In 2007 en 2008 volgde de detailuitwerking van doelen, maatregelen en kosten per oppervlaktewaterlichaam. Dit heeft geleid tot een aantal resultaten die deels worden vastgelegd in Waterplannen van de provincies en deels in dit KRW-deel van het Waterbeheerplan van AGV. Het bestemmingsplan is met in achtneming van het waterbeheerplan AGV opgesteld.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch Sterk en Duurzaam'
Economisch sterk, duurzaam, goed wonen en werken, veel ruimte voor groen Amsterdam economisch sterk en duurzaam. De Structuurvisie is op 17 februari 2011 vastgesteld door de Gemeenteraad en daarmee het toekomstbeeld voor de stad.
De Structuurvisie heeft een stad voor ogen waar het goed toeven is, met voldoende geschikte woningen op diverse locaties, de aantrekkingskracht van een wereldstad met een attractief vestigingsmilieu en ruimte voor groen. Er komen 70.000 woningen bij, aan de Zuidas, de IJoevers op het Zeeburgereiland en in de stedelijke vernieuwingsgebieden. Ook in de Coen- en Vlothaven komen woningen, maar de havenbedrijven worden voor de stad behouden. Andere belangrijke onderdelen van de visie op de metropool zijn:
- kiezen voor binnenstedelijk verdichten om groen buitengebied te sparen;
- parken en groen essentieel voor groei stedelijke economie (groot groenonderzoek);
- kiezen voor duurzame energie: wind, zon, warmtenet;
- regionaal OV moet beter, bustangenten naar Zaanstad en van Sloterdijk naar Schiphol. Metroring sluiten over Noord (ontsluiten IJoevers);
- voor het eerst ecologische structuur en Hoofdbomenstructuur in Amsterdamse Structuurvisie en uitbreiding oppervlakte Hoofdgroenstructuur;
- centrummilieu binnen de ring uitbreiden: autoluw, meer stadsstraten.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze Structuurvisie opgesteld.
3.5.2 Archeologiebeleid Amsterdam
Bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan is altijd een nadere waardestelling nodig van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.
De vrijstellingsdrempels voor archeologisch vervolgonderzoek berusten op een combinatie van de specifieke cultuurhistorische/archeologische waarden, de oppervlakte van het te ontwikkelen terrein en de diepten van de bodemingreep. Hoe hoger de archeologische verwachting, des te kleiner een gebied is waaraan een vergunning is gekoppeld. Binnen de huidige situatie gelden in Amsterdam dertien beleidsvarianten:
- 1. gebieden met bekende archeologische waarden. Hier is bij elke bodemingreep ongeacht de omvang of diepte archeologisch onderzoek noodzakelijk;
- 2. bebouwde gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). Hier is bij bodemingrepen dieper dan 0,50 meter onder het maaiveld of met een oppervlakte groter dan 50 m² archeologisch veldonderzoek nodig;
- 3. gebieden met een hoge archeologische verwachting langs nog aanwezige historisch infrastructurele assen/in een historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. Deze gebieden zijn onbebouwd of de bebouwing dateert van vóór de 19de eeuw. Bij bodemingrepen dieper dan 0,50 meter onder het maaiveld of met een oppervlakte groter dan 100 m² is archeologisch onderzoek nodig;
- 4. bebouwde gebieden met een hoge archeologische verwachting langs nog in het landschap zichtbare historisch infrastructurele assen/in een historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. De bebouwing dateert uit het einde van de 19de eeuw. Hier is bij bodemingrepen dieper dan 1,00 meter onder het maaiveld of met een oppervlakte groter dan 100 m² archeologisch veldonderzoek noodzakelijk;
- 5. bebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting langs voormalige (overbouwde of opgehoogde) historisch infrastructurele assen/in een historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. De bebouwing of ophoging dateert uit de 20ste eeuw. Hier is bij bodemingrepen dieper dan 2,00 meter onder het maaiveld of met een oppervlakte groter dan 500 m² archeologisch veldonderzoek nodig;
- 6. onbebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting in de landelijke periferie van Amsterdam. Hier liggen archeologische vondsten dicht aan het oppervlak. Op sommige plaatsen zijn relevante archeologische lagen opgenomen in de bouwvoor. De bouwvoor heeft gemiddeld een diepte van 0,3 - 0,5 meter waaronder een eerste sporenvlak zichtbaar wordt. Daarom is bij bodemingrepen groter dan 500 m² of dieper dan 0,50 meter onder het maaiveld archeologisch veldonderzoek nodig;
- 7. bebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting in de voormalige (overbouwde of opgehoogde) landelijke periferie van Amsterdam. De bebouwing of ophoging dateert uit het einde van de 19de eeuw. Hier is bij bodemingrepen dieper dan 1,00 meter onder het maaiveld of met een oppervlakte groter dan 10.000 m² archeologisch veldonderzoek noodzakelijk;
- 8. bebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting in de voormalige (overbouwde of opgehoogde) landelijke periferie van Amsterdam. De bebouwing of ophoging dateert uit de 20ste eeuw. Hier is archeologisch veldonderzoek nodig bij bodemingrepen dieper dan 2,00 meter onder het maaiveld of met een oppervlakte groter dan 10.000 m²;
- 9. terreinen met een lage archeologische verwachting die als vaarweg in gebruik zijn binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). Hier is bij bodemingrepen dieper dan 3,00 meter ÷ NAP of met een oppervlakte groter dan 500 m² archeologisch veldonderzoek nodig. De NAP maat is gebaseerd op het gemiddelde doorvaartprofiel;
- 10. gebieden met een lage archeologische verwachting die als vaarweg in gebruik zijn buiten het historische centrum van Amsterdam. Hier is archeologisch veldonderzoek nodig bij bodemingrepen dieper dan 3,00 meter ÷ NAP of met een oppervlakte groter dan 10.000 m². De NAP maat is gebaseerd op het gemiddelde doorvaartprofiel.
- 11. gebieden met een lage archeologische verwachting die onder water in het IJ liggen, of die als haven in het IJ liggen of die van oorsprong een opgespoten eiland (bijvoorbeeld baggerdepots uit de 19de eeuw of eilanden zoals IJburg) zijn. Bij bodemingrepen dieper dan 4,00 meter ÷ NAP of met een oppervlakte groter dan 10.000 m² is archeologisch veldonderzoek nodig;
- 12. gebieden met een lage archeologische verwachting die in een droogmakerij liggen. Hier is bij bodemingrepen dieper dan 5,00 meter onder het wateroppervlak of met een oppervlakte groter dan 10.000 m² archeologisch veldonderzoek nodig;
- 13. gebieden zonder archeologische overblijfselen omdat hier al archeologisch onderzoek of grootschalig grondverzet heeft plaatsgevonden voor bijvoorbeeld zware funderingen, kelders en dergelijke. Er geldt daarom een lage archeologische verwachting en derhalve een vrijstelling voor archeologisch onderzoek. Deze categorie plangebieden zijn wel indirect van belang voor archeologische planning omdat ze aanwijzingen geven voor de eventuele aanwezigheid van archeologische resten in omliggende gebieden.
Voor de inpassing van archeologisch onderzoek in het proces van de ruimtelijke planvorming bestaat een standaard pakket van maatregelen waarvan de kwaliteitsnormen door het ministerie van OCW zijn opgesteld (KNA: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie). De maatregelen gaan uit van een gefaseerde aanpak, zodat per plangebied, al naar gelang de locatie, de aard van de bodemingreep en de archeologische verwachting, een op maat gesneden programma kan worden opgesteld. Er is sprake van een gefaseerde aanpak waarbij een onderscheid gemaakt wordt in het Bureauonderzoek (BO), eventueel gevolgd door het Inventariserend Veldonderzoek (IVO) en de Archeologische Opgraving (AO) of een Archeologische Begeleiding (AB).
Het IVO is bedoeld om de resultaten van het bureauonderzoek te toetsen. Het geeft inzicht in de aanwezigheid en toestand van de archeologische overblijfselen in de bodem. Een AO wordt uitgevoerd in geval er sprake is van een vindplaats met archeologische resten die volledig dienen te worden gedocumenteerd en geborgen. Een AB houdt in dat er geen apart archeologisch onderzoek plaatsvindt voorafgaand aan het bouwproces, maar dat de bouwingreep onder begeleiding van een archeoloog wordt uitgevoerd. Volgens de vigerende KNA voorschriften kan dit alleen in geval van uitzondering, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een beperkte bodemingreep op een gewaardeerd terrein of een AMK-terrein. Elke onderzoeksfase wordt afgesloten met een selectiebesluit. Hierin wordt vastgesteld welke delen van een plangebied in aanmerking komen voor verder archeologisch onderzoek of voor bescherming en welke delen van het plangebied verloren gaan zonder een archeologische opgraving. De wijze waarop de verschillende archeologische werkzaamheden worden uitgevoerd is afhankelijk van de bouwlocatie, de aard van de archeologische resten en de opzet van het civiel technische programma. Goede integratie van het archeologisch programma in het bouwproces is een belangrijke voorwaarde voor efficiëntie in de uitvoering. Indien een archeologische waardestelling in het kader van een bestemmingsplan geformuleerd wordt, zal hieruit pas een eventueel veldonderzoek voortkomen wanneer bouwaanvragen in het kader van het betreffende bestemmingsplan ingediend worden. Voor alle veldonderzoeken is een Programma van Eisen (PvE) vereist. Hierin zijn de kwalitatieve randvoorwaarden en onderzoeksvragen voor het werk vastgesteld. Het vormt de basis voor verdere planning en kostenraming. In het PvE wordt tevens beschreven of archeologische overblijfselen in de bodem bewaard kunnen blijven of dat opgraven van deze resten noodzakelijk is (selectiebesluit). Het PvE is onderdeel van de bouwprocedure. Het (laten) opstellen ervan behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het bouwplan.
3.5.3 Short stay
Op 12 februari 2009 heeft de Gemeenteraad een beleidsnotitie vastgesteld over short stay. Doel van de beleidsnotitie is om betere huisvestingsmogelijkheden te bieden voor het toestaan van kort wonen. Hiermee wordt het sociaaleconomisch vestigingsklimaat aantrekkelijker gemaakt wat een voorwaarde is om de Topstad-ambitie van Amsterdam te realiseren. Hoewel het gebruik van woningen voor short stay (tussen 1 week en 6 maanden) feitelijk erg lijkt op wonen, wordt deze functie voor de bestuursrechter in strijd geacht met de bestemming 'Wonen'. Voor het gebruik van woningen voor de functie van short stay is een vergunning nodig op grond van de Huisvestingswet. In de gemeentelijke Huisvestingsverordening zijn toetsingscriteria opgenomen die bij de verlening van vergunningen betrokken moeten worden. Binnen de woonbestemmingen is in het voorliggende bestemmingsplan short stay opgenomen.
3.5.4 Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
- 1. de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
- 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
- 3. het nemen van grondwatermaatregelen.
In het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zgn. verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.
Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot de bovengenoemde drie zorgplichten. Dit is het eerste Plan gemeentelijke watertaken waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het op 22 juni 2004 door het college van Burgemeester & wethouders vastgestelde Afvalwaterplan Amsterdam 2005-2009. Het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015 heeft als belangrijkste punten:
- a. de visie met betrekking tot de gemeentelijke watertaken omvat het tegen aanvaarbare kosten bevorderen van de volksgezondheid en een goede leefomgeving door het zoveel mogelijk scheiden van afvalwaterstromen, het zoveel mogelijk wegnemen en voorkómen van verontreiniging en overlast van water, het inspelen op effecten van klimaatverandering en het zoveel mogelijk (her-)gebruiken van bruikbare componenten;
- b. doelstelling is een goedwerkende en klimaatbestendige riolering die technisch op orde is en op effectieve wijze wordt beheerd;
- c. voor de onderdelen stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn de navolgende (beleids-)uitgangspunten geformuleerd:
- stedelijk afvalwater: het streven naar het zoveel mogelijk scheiden aan de bron van de verschillende componenten en het inzetten van decentrale zuiveringsconcepten indien dit duidelijk aanwijsbare voordelen biedt;
- hemelwater: het vergroten van de bergingsmogelijkheden op het maaiveld om de effecten van klimaatverandering op te vangen en het streven naar het zoveel mogelijk nuttig gebruiken van hemelwater, waarbij de perceelseigenaar verantwoordelijk is voor het voorkomen van overlast en verontreiniging en de gemeente alleen een inspanningsverplichting heeft om afstromend hemelwater te verwerken; daarbij worden voorzieningen zodanig ontworpen dat verontreinigd hemelwater zoveel mogelijk gescheiden wordt afgevoerd;
- grondwater: het streven naar een duurzaam functionerend grondwatersysteem waarin, o.a. door het nemen van maatregelen, bestaande hinder wordt weggenomen en nieuwe hinder zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- d. de huidige technische staat en wijze van beheer van het afvalwaterstelsel zijn goed. Wel is op onderdelen extra inzet nodig om de effectiviteit van het systeem ook in de toekomst te waarborgen. De rioleringswerkzaamheden worden met overige partijen afgestemd en zoveel mogelijk gezamenlijk uitgevoerd, waarbij overlast voor de omgeving zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- e. in een actieplan zijn per zorgplicht concrete stappen en acties opgenomen om de gestelde doelen te realiseren. Tevens zal in de planperiode onderzoek worden gedaan naar de mogelijke rol van particulieren en de mogelijkheden van een aparte verordening inzake de omgang met hemel- en grondwater;
- f. de kosten voor de uitvoering van de rioleringstaak en de hierboven genoemde activiteiten kunnen naar verwachting worden opgevangen door een jaarlijkse tariefstijging in de periode 2012-2015. Vanwege de verwachte forse stijging in de vervangingsbehoefte van de riolering na 2020 is – naast een zogenaamde nulvariant – echter ook een variant uitgewerkt waarin het tarief extra stijgt om de piek in de vervangingsinvesteringen over 10-15 jaar beter op te kunnen vangen.
Het bestemmingsplan is met in achtneming van het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam2010-2015 opgesteld.
3.6 Stadsdeelbeleid
3.6.1 Ontwikkelingsbeeld Amsterdam-Noord 2040
In het Ontwikkelingsbeeld Amsterdam-Noord 2040 wordt het gewenste ruimtelijk beeld van het stadsdeel in 2040 beschreven. Stadsdeel Noord wordt uitgebouwd tot een levendig en veelzijdig stadsdeel. De visie is één van de bouwstenen geweest voor de Structuurvisie Amsterdam 2040. Naast een beschrijving van de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling en bijbehorende bouwprojecten, worden condities genoemd die van belang zijn voor de toekomst van het stadsdeel Noord.
De belangrijkste condities betreffen het verbeteren en uitbreiden van de diverse vervoersnetwerken en het versterken van de attractiviteit van het stadsdeel Noord door de water- en groenstructuur te verbeteren.
Voor Schellingwoude horen hier ondermeer de volgende ingrepen bij:
- versterking van de attractiviteit door herstel van de Waterlandse Zeedijk;
- inrichting van de IJ-oever tot een parkachtig openbaar groengebied met zo mogelijk herstel van buitendijks water;
- versterking van het recreatieve karakter en belang van de fiets- en wandelroute van het stadscentrum naar Waterland langs de dijk;
- verbetering in het binnendijkse gebied van gebruiksmogelijkheden van het groen-blauwe netwerk;
- vergroting van de ecologische kwaliteit en van de waterbergingscapaciteit.
Ontwikkelingsbeeld Amsterdam-Noord 2040
3.6.2 Tien geboden voor de Waterlandse Zeedijk
De Deelraad heeft eind 2005 de Tien geboden voor de Waterlandse Zeedijk vastgesteld. De Schellingwouderdijk maakt onderdeel uit van de Waterlandse Zeedijk.
Deze visie is opgesteld, omdat de oude zeedijk op veel plaatsen onherkenbaar is en als doorgaande route moeilijk is te volgen. De dijk moet in ere hersteld worden, zodat de dijk weer een herkenbaar lint is door het stedelijk landschap en tegelijkertijd een aantrekkelijke route voor fietsers en wandelaars.
De tien geboden geven de tien belangrijkste uitgangspunten die gaan gelden voor werkzaamheden op en aan de dijk. Enkele voorbeelden van deze tien geboden zijn:
- de Waterlandse Zeedijk is een begaanbare en prettige route voor langzaam verkeer, zowel recreatief als anderszins;
- waar de Waterlandse Zeedijk er fysiek niet is, moet de route doorgaan;
- de Waterlandse Zeedijk moet als lijn herkenbaar zijn.
Er worden knelpunten genoemd en oplossingen voorgesteld.
Voor het bestemmingsplan Schellingwoude is het volgende knelpunt van belang:
- Tussen Nieuwendam en Schellingwoude is de Waterlandse Zeedijk bij de Zuiderzee- en Monnikendammerweg onherkenbaar; het grondlichaam van de verlengde Schellingwouderdijk schept verwarring; de beplanting tussen de dijk en het IJ maakt zichtrelaties onmogelijk waarbij ook de oversteekbaarheid en sociale veiligheid aandacht behoeven.
De volgende oplossingen worden voorgesteld:
- herstel de kruising van de Schellingwouderdijk met de Zuiderzee- en Monnikendammerweg, met zicht op de open ruimten van de Schellingwouderbreek en de IJ-oever;
- gebruik daarbij middelen als het koppelen van het water onder de Witte Brug met de dijksloot en zo mogelijk met de Schellingwouderbreek, maaiveldinrichting als op de Schellingwouderdijk, een aanpassing van de verkeerssituatie en aanvullende bebouwing aan de Zuiderzeeweg.
3.6.3 Monumentenverordening Amsterdam-Noord
Op 10 oktober 2010 is de Monumentenverordening Amsterdam-Noord in werking getreden. De strekking van de verordening is dat bouwkundige veranderingen aan of sloop van beschermde gemeentelijke monumenten voorafgegaan moeten worden door een vergunning van het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel. Voorts maakt de verordening het mogelijk dat stads- en dorpsgezichten kunnen worden beschermd. In paragraaf 2.2.3 wordt aandacht besteed aan de beoogde bescherming van het stads- en dorpsgezicht voor Schellingwoude.
3.6.4 Welstandsnota Amsterdam-Noord
De Welstandsnota Amsterdam-Noord is in 2009 vastgesteld. De nota is niet zozeer een beleidsinstrument, maar meer een toetsingskader dat de welstandscriteria omvat voor aansluiting en inpassing van bouwplannen in de bestaande bouw. De stedenbouwkundige randvoorwaarden uit het bestemmingsplan vormen de basis voor de welstandscriteria.
Voor de delen van Schellingwoude die in de toekomst zullen worden aangewezen als beschermd stadsgezicht van rijkswege is in de welstandsnota een strikt kader vastgelegd.
3.6.5 Nota Woonschepenbeleid
De Nota Woonschepenbeleid is in 1991 door de Deelraad vastgesteld. Enkele hoofdpunten van dit beleid zijn:
- wonen op het water wordt als een volwaardige woonvorm geaccepteerd en in principe gelijkgesteld aan wonen op het land;
- handhaving, acceptatie en legalisatie van het huidige bestand aan woonschepen;
- planologische inpasbare ligplaatsen worden opgenomen in bestemmingsplannen.
3.6.6 Nadere Regeling Woonboten
De Nadere Regeling Woonboten is op 7 juli 1998 door het Dagelijks Bestuur vastgesteld. In de Nadere Regeling Woonboten is opgenomen dat het verboden is, zonder vergunning van het Dagelijks Bestuur, een ligplaats in te nemen, een woonboot te vervangen of te verbouwen. Voorts zijn er onder andere maximum afmetingen, vrijstellingsmogelijkheden en een weigeringsgrond opgenomen.
3.6.7 Notitie woonboten Buiten-IJ
De Notitie woonboten Buiten-IJ is door de Deelraad op 19 december 2007 vastgesteld. Met de Notitie woonboten Buiten-IJ is het beleid verankerd dat gericht is op regulering van de bestaande situatie.
Ten aanzien van de ligplaatsen in het Buiten-IJ is er voorgenomen beleid opgenomen in de startnotitie ten behoeve van het bestemmingsplan Schellingwoude en in het 'Plan van Aanpak handhaving woonboten en andere vaartuigen' die het Dagelijks Bestuur beide in april 2004 heeft vastgesteld. Onderdeel van het voorgenomen beleid in de startnotitie ten behoeve van het bestemmingsplan was om in overleg met de betrokken partijen een goede regulering van de ligplaatsen tot stand te brengen. Daarvoor is onder meer in april 2005 een 'Onderzoek naar Woonschepen in het Buiten-IJ' opgesteld, waarover in het Dagelijks Bestuur van 19 april 2005 is besloten.
Bij het realiseren van de herinrichting zijn woonbootbewoners, walbewoners, het Rijk, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en het stadsdeel betrokken.
De notitie betreft de woonboten gelegen in de kom tussen Blauwe Hoofd en Zeeburgertunnel, de kom tussen Zeeburgertunnel en Schellingwouderbrug en in de kom tussen Schellingwouderbrug en Oranjesluizen. In de Notitie woonboten Buiten-IJ wordt een koers voorgesteld, die op een aantal punten afwijkt van de eerdere koers, zoals die op april 2005 in het Dagelijks Bestuur als richting was vastgesteld.
3.6.8 Uitvoeringsnotitie ligplaatsen Buiten IJ
De Uitvoeringsnotitie ligplaatsen Buiten-IJ is op 18 maart 2008 door het Dagelijks Bestuur vastgesteld. De uitvoeringsnotitie geeft uitvoering aan het beleid dat in de Notitie woonboten Buiten-IJ is vastgelegd.
Hoofdlijnen van de Uitvoeringsnotitie zijn:
- ligplaats bieden aan huidige woonbootbewoners die in 2002 al met hun woonboot in het gebied lagen;
- in de kom van Schellingwoude meer ruimte maken voor de beroepsvaart, waaronder ligplaatsen voor enkele schepen van maximaal 110 meter lengte;
- langs de oever tussen de Schellingwouderbrug en Blauwe Hoofd naast de woonboten ook ruimte bieden aan bestaande bedrijfsvaartuigen;
- voor alle andere schepen en drijvende objecten die geen woonboot zijn en geen onderdeel zijn van een steiger geen ligplaatsvergunning afgeven.
3.6.9 Notitie Welstandscriteria voor de woonboten in het Buiten-IJ
De notitie Welstandscriteria voor de woonboten in het Buiten-IJ is in juni 2009 door de Deelraad vastgesteld. In hoofdlijnen van in de Notitie de volgende criteria opgenomen:
- in de kom van Schellingwoude passen vooral voormalige vrachtschepen als woonboot met ongeveer de huidige afmetingen;
- tussen de brug en de tunnel kunnen ook andersoortige schepen een plaats krijgen;
- tussen de tunnel en Blauwe Hoofd is het streven de huidige diversiteit aan schepen, arken en andere vaartuigen te behouden.
3.6.10 Uitvoeringsnotitie objecten
De Uitvoeringsnotitie objecten is in februari 2010 door het Dagelijks Bestuur vastgesteld. In hoofdlijnen komt de Uitvoeringsnotitie op het volgende neer:
- in de kom van Schellingwoude zijn geen objecten toegestaan;
- tussen de Schellingwouderbrug en Blauwe Hoofd is maximaal één object per woonboot toegestaan. Er gelden wel nadere voorwaarden ten aanzien van omvang en het gebruik.
3.6.11 Detailhandelstructuurnota Amsterdam-Noord 2005
De Detailhandelstructuurnota Amsterdam-Noord 2005 is op 14 september 2005 vastgesteld door de Deelraad. Uitgangspunt daarbij is het versterken van een aantal (grotere) wijkwinkelcentra en het afbouwen van de functie van buurtwinkelcentra, zij het niet actief. In de Detailhandelstructuurnota wordt echter ook geconstateerd dat sommige solitaire winkels gezien de goede bereikbaarheid een toegevoegde waarde hebben op de voorzieningenstructuur, bijvoorbeeld voor speciale doelgroepen.
In het bestemmingsplan is dit vertaald door geen nieuwe winkels toe te staan, behoudens de ontwikkeling op het terrein van voormalig tuincentrum Bert Pols.
3.6.12 Horecabeleidsplan 2007-2015 'Voor elk wat wils'
Het Horecabeleidsplan 2007-2015 'Voor elk wat wils' is op 5 oktober 2007 vastgesteld door de Deelraad.
Het beleid houdt vast aan de doelstellingen van het Horecabeleidsplan 1996. Dat wil zeggen verbreding van het horeca-aanbod, evenwichtig vestigingspatroon en tegengaan van overlast. Wel wordt nadrukkelijker ingegaan op de gewenste en noodzakelijk geachte ontwikkeling van nieuwe horeca in stadsdeel Noord.
Het stadsdeel wil gewenste horecaontwikkelingen stimuleren of in voorkomende gevallen zelfs op gang brengen, waardoor wonen, werken, winkelen en toeristisch of recreatief verblijf in stadsdeel Noord aantrekkelijker worden en horecavoorzieningen kunnen bijdragen aan de sociale samenhang en aan een goed contactennetwerk van burgers en bedrijfsleven. Daarom wordt in ruimtelijke vernieuwingsplannen structureel aandacht besteed aan ruimte voor nieuwe horeca. Ook in nieuwe bestemmingsplannen is horeca een nadrukkelijk aandachtspunt.
In het bestemmingsplan is dit beleid vertaald door het opnemen van de mogelijkheid voor de vestiging van twee nieuwe horecavestigingen en een ondergeschikte horecafunctie op het terrein van voormalig tuincentrum Bert Pols.
3.6.13 Nota Groen 1994 Beleidsdeel Amsterdam-Noord
In de Nota Groen komen alle facetten aan bod van het openbaar groen van het stadsdeel Noord, zoals behoud en verbetering van de groene karakteristiek, het voorkomen van verdere aantasting en het verbeteren van de kwaliteit van de openbare (groene) ruimte. De groenstructuur van het stadsdeel wordt in hoofdzaak gevormd door zes grote groengebieden: de 'groene voegen'. Ze vormen de verbinding met Waterland en daarmee ook voor het grootste deel de ecologische en groenstructuur van het stadsdeel Noord.
Het buitendijkse groengebied van Schellingwoude, met een onbebouwd deel en een sportpark, maakt onderdeel uit van die structuur, in combinatie met het Vliegenbos en het Rietland.
Het binnendijkse gebied met volkstuinen en restanten van het veenweidegebied is zowel voor natuur als ecologie van waarde door de open groene structuur van Schellingwoude en de relatie met Waterland.
Het gebied rond de aanlanding van de Schellingwouderbrug maakt grotendeels deel uit van de ecologische en Hoofdgroenstructuur en ligt op het knooppunt van de ecologische verbindingszones van de IJ-oever naar Waterland en van Waterland naar Oost via de Oranjesluizen. Het is van groot belang voor het leefgebied van ringslang, Noordse woelmuis, een kolonie broedende reigers, de kleine modderkruiper en vele soorten orchideeën. Het gebied dat onder de brug doorloopt is als ecozone ingericht en er zijn beheersmaatregelen genomen om het leefgebied en de migratie (trek tussen verschillende leefgebieden, zoals IJmeer en Schellingwouderbreek) van de ringslang te optimaliseren. Naast deze zogenaamde buitenom-route voor de ringslang, waarvan ook de groene oeverzone bij het sportpark Schellingwoude deel uitmaakt, vormt de Weersloot een belangrijke verbinding tussen Waterland en de Schellingwouderbreek. Van deze binnendoor-route maken naast de ringslang ook andere dieren gebruik.
De belangrijkste groene beleidsuitgangspunten zijn:
- geen verdere aantasting van de waardevolle karakteristieke structuur met groene zones;
- ontwikkeling van ecologische structuren en opwaardering van de groenstructuur;
- vergroting van de samenhang van groengebieden, het waterstelsel en het overige openbaar gebied;
- de bestemmingsregeling dient het beleid te ondersteunen en er mogen geen belemmeringen worden opgeworpen voor de groen-, natuur- en ecologische belangen.
3.6.14 Nota Groen op de kaart
Op 14 september 2005 is het Groenplan van het stadsdeel Noord door de Deelraad vastgesteld. Hierin wordt het huidige groen beschreven, een wensbeeld geformuleerd en aangegeven welke acties daarvoor nodig zijn.
De IJ-oever bij de sportvelden Schellingwoude heeft een meer openbaar karakter en heeft een meer natuurlijk beheer (het Schellingwouderpark). Dit park gaat recreatief gezien een eenheid vormen met het Vliegenbos en Rietland (samen bekend onder de Schellingwouderscheg). Verder vormt de Waterlandse Zeedijk een herkenbaar cultuurhistorisch element door Noord en is over zijn gehele lengte een aantrekkelijke recreatieve fietsroute.
Er is een groennorm van 16 m² openbaar groen per inwoner geïntroduceerd, als leidraad voor nieuwbouwprojecten en stedelijke vernieuwing in stadsdeel Noord.
Concrete acties die relevant zijn voor het plangebied, zijn acties in het kader van het realiseren van een aaneengesloten Schellingwouderscheg en een moeras tussen Schellingwouderdijk, Liergouw en ringweg.
3.6.15 Natuurproject van IJ tot Gouw uitwerking in deelprojecten
Het convenant Natuurontwikkeling IJmeer (NOF-IJ) is in 1999 door de gemeente Amsterdam, de Provincie Noord-Holland en de Vereniging Natuurmonumenten gesloten om te gaan werken aan extra investeringen in de natuur van het IJmeergebied. De extra investeringen komen bovenop de formele compensatie voor de aanleg van IJburg. Het Blauwe Hoofd is één van de projecten van dit NOF-IJmeer en is gericht op ecologische en recreatieve versterking. De doelstelling is tweeërlei:
- het creëren van een betere ecologische relatie tussen IJmeer en Waterland ten behoeve van soorten van moerasbiotopen en bijbehorende doelsoorten;
- het versterken van de recreatieve relatie tussen Amsterdam en Waterland door de beleefbaarheid en bereikbaarheid te verbeteren. Het versterken van de recreatieve relatie mag niet ten koste gaan van de ecologische kwaliteit en/of relatie van het gebied.
Voor Schellingwoude betekent dit het volgende:
- deelproject 3C: Ecologische verbinding Weersloot. Dit deelproject richt zich op het gedeelte van de Weersloot binnen de ring. De nadruk ligt op het versterken van de ecologische verbinding tussen Waterland en het oeverpark Schellingwoude en het Rietland én de verbinding tussen de stadsrand en het IJmeer. Het creëren van een gevarieerde oeverzone met her en der plasdrassituaties zal leiden tot een moerasbiotoop midden in het stedelijke gebied. Deze zone biedt de doelsoorten van moerasbiotopen (ringslang, Noordse woelmuis, diverse libellen en vlinders) een plek om te leven.
- deelproject 9: Voetpad op dijk tussen Durgerdam en Schellingwoude. De nadruk ligt op het versterken van de recreatieve waarde tussen Durgerdam en Schellingwoude. De leefbaarheid wordt versterkt doordat voetgangers vanaf dit voetpad bovenop de dijk een prachtig uitzicht hebben over het water van het IJ aan de ene zijde en over het veenweidegebied aan de andere zijde van het pad. Bovendien wordt naast de beleefbaarheid ook de bereikbaarheid vergroot, omdat het pad Durgerdam en Schellingwoude voor voetgangers met elkaar verbindt. Het wandelpad kan worden aangesloten op andere wandelroutes in Waterland.
- deelproject 10: Schellingwouderpark/Groene IJ-oever. De nadruk ligt op het versterken van de ecologie. Het deelgebied wordt zo ingericht dat een moerasbiotoop wordt gecreëerd. Het biedt amfibieën en soorten als de Ringslang en de Noorse woelmuis, libellen en vlinders een plek om te leven. Het gebied is een belangrijke schakel in de groenstructuur van Amsterdam en verbindt Waterland en Noord met het IJ. Naast ecologische versterking ligt bij dit deelproject de nadruk ook op de versterking van de recreatieve waarde. Door een inrichting met een recreatieve zone met voetpad in het gebied kunnen voetgangers, mede dankzij de openheid, genieten van zicht op het IJ.
3.6.16 Waterplan Amsterdam-Noord 2005-2010
Stadsdeel Noord heeft een eigen Waterplan opgesteld in samenwerking met de drie waterbeheerders van het stadsdeel Noord, namelijk het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK), Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) en Rijkswaterstaat (RWS). Het Waterplan is op 15 maart 2006 vastgesteld door de Deelraad en in mei-juni 2006 door de Hoogheemraadschappen vastgesteld en onderschreven door RWS. Het Waterplan Amsterdam-Noord is een uitwerking van het gemeentelijk beleid vastgelegd in het Waterplan Amsterdam.
Doel van het Waterplan Amsterdam-Noord is om aan te geven welke initiatieven en acties er in de komende jaren in stadsdeel Noord in gang worden gezet om de waterkwaliteit te verbeteren en de waterstructuur toekomstbestendig te maken. In stadsdeel Noord wordt gestreefd naar:
- voldoende ruimte voor water;
- ecologisch gezond water;
- integratie van water en groen;
- het versterken van de belevingswaarde van water en groen;
- duurzaam en evenwichtig gebruik van water;
- duurzaam omgaan met grondwater.
Speciaal aandachtsgebied daarbij is de relatie tussen water en de geplande ruimtelijke ontwikkelingen. Het Waterplan Amsterdam-Noord is de basis om de samenwerking tussen het stadsdeel Noord en de waterbeheerders te versterken en afspraken te maken over de uitwerking van het aspect water in ruimtelijke plannen op stadsdeelniveau.
In het Waterplan Amsterdam-Noord zijn twee niveaus geformuleerd: het basisniveau en het ambitieniveau. Met basisniveau wordt bedoeld wat wettelijk verplicht is en met ambitieniveau wordt bedoeld wat gewenst is.
Middels een convenant tussen de vier partijen (11 juli 2006) is afgesproken dat voor de waterstaatkundig gebieden een Natte-structuurplan (NSP) zal worden opgesteld door partijen. De NSP's bevatten concrete maatregelen met financiering en planning. Ruimtelijke ontwikkelingen binnen de waterstaatkundige gebieden vormen onderdeel van het NSP. Hiermee is ook het verband gelegd tussen ruimtelijke ordening en water en kunnen stadsdeel en waterbeheerders samen maatwerk leveren. Dit heeft tot gevolg dat de waterbeheerders niet langer eisen dat er per stedenbouwkundig plan of per bestemmingsplan individuele maatregelen genomen hoeven te worden en dat het Waterplan en NSP volstaan voor de watertoets voor het bestemmingsplan.
Het plangebied van dit bestemmingsplan valt in twee NSP's, namelijk 'Landelijk Noord' en 'Noordzeekanaalboezem Oost'. Landelijk Noord valt onder verantwoordelijkheid van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Noordzeekanaalboezem Oost valt onder verantwoordelijkheid van een ander hoogheemraadschap, namelijk Amstel, Gooi en Vecht. Het beheer wordt uitgevoerd door Waternet.
In het kader van dit bestemmingsplan is overleg geweest tussen het stadsdeel en de waterbeheerders (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Waternet).
3.6.17 Parkeren op maat: parkeernota stadsdeel Noord 2007
De parkeernota is op 26 maart 2008 door de Deelraad vastgesteld. Het doel van de parkeernota is:
- overzicht te bieden over het parkeerbeleid, over het beschikbare instrumentarium om dit uit te voeren en over de regelingen & tarieven in de periode 2008-2012;
- de bestaande en te verwachten knelpunten per gebied in kaart brengen, mede op basis van in 2007 verrichte parkeerdrukmetingen;
- per gebied op maat instrumenten voorstellen die zijn in te zetten waar zich knelpunten voordoen.
Voor Schellingwoude worden geen knelpunten benoemd of specifieke maatregelen noodzakelijk geacht.
3.6.18 Laat de fiets niet links liggen! Fietsnet 2007, stadsdeel Noord. Beschrijving van het hoofdnetwerk, het recreatieve fietsnetwerk, de gewenste kwaliteit en een uitvoeringsplan op hoofdlijnen
De nota 'Laat de fiets niet links liggen' is op 13 juni 2007 door de Deelraad vastgesteld. In deze nota worden de verandering of nadere uitwerkingen ten opzichte van 'Hoofdnet Fiets in Amsterdam-Noord' beschreven. Voor Schellingwoude wordt voorgesteld een fietspad vanaf de Wijkergouw naar de Zuiderzeeweg langs de Weersloot aan te leggen. Tevens worden in deze nota de kwaliteitseisen en de verbeterpunten Fietsnet Noord beschreven.
3.6.19 Nota gevaarlijke stoffen
De Nota gevaarlijke stoffen is op 27 maart 2004 door de Deelraad vastgesteld. In stadsdeel Noord is een aantal routes aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. De Zuiderzeeweg maakt hier onderdeel van uit, als alternatief voor de Zeeburgertunnel. Binnen het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (de zogenaamde BRZO bedrijven). het tankstation aan de Zuiderzeeweg voorziet niet in de verkoop van LPG.
Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten
4.1 Inleiding
Op basis van de door de gemeente geformuleerde uitgangspunten in relatie tot de beschrijving van Schellingwoude (hoofdstuk 2) en met in achtneming het beleidskader (hoofdstuk 3) wordt in dit hoofdstuk een overzicht gegeven van de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan en de ontwikkellocaties benoemd.
4.2 Planuitgangspunten
Aan de orde komen:
- 1. archeologie & monumenten;
- 2. cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit;
- 3. groen & water;
- 4. verkeer & parkeren;
- 5. voorzieningen;
- 6. werken;
- 7. wonen;
- 8. woonschepen.
4.2.1 Archeologie & monumenten
Het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed (archeologische en monumentale waarden c.q. objecten) moet worden behouden en vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat niet alleen om de erkende monumenten. De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de karakteristiek van de cultuurhistorische elementen of gebieden, maar ook van de strategieën: instandhouding, aanpassing en vernieuwing. Het gaat om maatwerk.
4.2.2 Cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit
De ruimtelijke kwaliteit van Schellingwoude is hoog en bestaat uit de bijzondere samenhang tussen de kleinschalige bebouwing op en achter de Schellingwouderdijk. De afwisseling van de dijk met het deels open buitendijkse en binnendijkse gebied en de bijzondere plek met de kerk is attractief en bepaalt de sfeer in het voormalige dorp. Als dorp aan de Noorder IJ- en Zeedijken heeft Schellingwoude een beschermenswaardige meerwaarde ten aanzien van de stedenbouwkundige structuur en architectuur.
Tevens zal een gedeelte van het plangebied naar alle waarschijnlijkheid worden aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht van rijkswege. Bescherming van het stads- en dorpsgezicht dient op grond van de Monumentenwet plaats te vinden door middel van een bestemmingsplan. De in paragraaf 2.2.3.4 beschreven te beschermen waarden ten aanzien van het toekomstig beschermde stads- en dorpsgezicht Amsterdam-Noord van rijkswege worden niet één op één vertaald in de planregels (artikel 33 Waarde - Cultuurhistorie). De reden hiervoor is dat de Welstandsnota Amsterdam-Noord en de verbeelding reeds de nodige bescherming bieden.
4.2.3 Groen & water
Het netwerk van openbaar groen, natuur- en ecologische elementen, water en waterkeringen wordt als een onmisbaar en integrerend bestanddeel beschouwd van de stedenbouwkundige structuur, van zowel de stad als van het stadsdeel. Binnen Schellingwoude liggen belangrijke onderdelen van die structuur zoals het IJ, de groenzone aan het IJ en het groene binnendijks gebied met volkstuinen, weitjes en waterlopen die aansluiten op Waterland. De functie van het water en de waterkeringen worden steeds belangrijker voor het goed functioneren en beschermen van die structuur. Voor waterberging is meer ruimte nodig, zodat de grondwaterstand beter kan worden beheerd.
Het buitendijkse groengebied rond het sportpark en het gebied rond de Schellingwouderbrug maken deel uit van de Hoofdgroenstructuur, zoals aangegeven in het Structuurvisie Amsterdam 2040 'EconomischSterk en Duurzaam'. In het kader van het project van IJ tot Gouw worden in Waterland en binnen het plangebied Schellingwoude langs de Weersloot, maatregelen ontwikkeld die de ecologische structuur kunnen verbeteren. Deze maatregelen worden zowel genomen als natuurcompensatie voor de bebouwing op IJburg als ter ondersteuning van de provinciale ecologische hoofdstructuur en de ecologische verbindingszone van de Oranjesluizen naar Waterland.
De maatregelen langs de Weersloot zijn vooral gericht op de gidsroute voor watergebonden dieren zoals de ringslang en sluiten aan de noordzijde aan op de maatregelen in Waterland en in het zuiden en westen op de groene oeverzone langs het IJ en de Schellingwouderbreek.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) geeft regels (artikelen 29 en 30) voor zowel de waterkeringen zelf als voor het aanliggende gebied. Beide zijn nodig om de waterkerende functie van dijklichamen zelf te beschermen (waterveiligheidsbelang) als wel om bestaande of toekomstige reconstructies van regionale en primaire waterkeringen (dijkverhogingen, dijkverleggingen of anderszins) of andere ruimtelijke ontwikkelingen niet onmogelijk te maken. Het is aan het Dagelijks Bestuur om te bepalen welke functies aan weerzijden van de dijk mogelijk zijn.
Overeenkomstig de eisen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft de toelichting bij een bestemmingsplan uitsluitsel over het overleg met de waterschappen en het resultaat daarvan (de zogenaamde watertoets). De mening van de waterbeheerder is hierbij doorslaggevend. Het opnemen van de vrijwaringszone (deze zone wordt in het navolgende het waterstaatswerk genoemd en dit dus breder dan het fysiek waterstaatwerk als zodanig) heeft de provincie vooral bedoeld om het overleg tussen waterbeheerder en gemeenten te faciliteren, zodat deze gezamenlijk afspraken maken over de te hanteren vrije zone langs waterkeringen. Beiden kunnen de resultaten van deze gesprekken vastleggen in geactualiseerde bestemmingplannen en de leggers. In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.
De waterbeheerders hebben hun regels vervat in een Keur. In de Keur staan regels over hoe er met het water en alles er omheen omgegaan moet worden. Bijvoorbeeld over leidingen in of onder dijken, het bouwen van steigers en het schonen van sloten. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen (dijken) niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.
Binnen het waterstaatswerk gelden verschillende beperkingen voor onder andere bouwactiviteiten en ontgravingen, die in de Keur van het desbetreffende hoogheemraadschap zijn vastgelegd. Om deze reden is het waterstaatswerk op de verbeelding aangeduid met een dubbelbestemming waaraan alleen een bestemmingsomschrijving is gekoppeld. Door deze opname in het bestemmingsplan wordt voldaan aan het provinciale beleid en is de regelgeving hieromtrent van de waterbeheerder van toepassing waardoor er dus geen regels aan deze dubbelbestemming in dit bestemmingsplan worden opgenomen wat niet betekent dat er geen regels gelden maar dat deze niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
4.2.4 Verkeer & parkeren
Voor de ontwikkeling van een Landmarkt ter plaatse van het voormalig tuincentrum Bert Pols zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Eén van deze onderzoeken is een verkeersonderzoek. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat deze ontwikkeling niet meer verkeersbewegingen (bezoekers) oplevert dan ten tijde van het gebruik van de gronden voor een tuincentrum. Tevens voorziet de Landmarkt in voldoende parkeerplaatsen waardoor de openbare ruimte niet (extra) belast wordt. Het gehele verkeersonderzoek is als bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen.
De problemen in de huidige verkeerssituatie worden opgelost door inrichting- en beheermaatregelen.
Herprofilering van de openbare ruimte zal geschieden met handhaving van de ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit.
4.2.5 Voorzieningen
4.2.6 Werken
Een aan-huis-gebonden-beroepof kleinschalige bedrijfsmatige activiteitenaan huis is toegestaan, indien er geen overlast wordt verwacht. Daarom wordt dit in de bestemmingsregeling voor wonen positief geregeld. Bij samenvoeging van woningen kan worden gedacht aan de ontwikkeling van woon/werk- en praktijkwoningen. In een woongebied als Schellingwoude kunnen alleen bedrijven worden gesitueerd die geen of weinig hinder veroorzaken. In woonschepen is het, net als in woningen, mogelijk om 'aan huis te werken', maar de hoofdfunctie moet daarbij het wonen blijven.
Schellingwoude telt enkele zelfstandige bedrijven, waarbij bedrijven binnen de categorieën A en B zondermeer zijn toegestaan.
Er is ook een bijzondere werkfunctie binnen Schellingwoude. Namelijk het complex van de Oranjesluizen, dat voor het noordelijk deel valt binnen het bestemmingsplangebied. De grens tussen de stadsdelen Noord en Oost doorsnijdt het complex.
4.2.7 Wonen
De woningen in Schellingwoude bieden een goede verscheidenheid in het woningaanbod.
4.2.8 Woonschepen
Binnen het plangebied bevinden zich een groot aantal woonschepen, die voor het merendeel een functie als wonen heeft. In de loop der tijd is er het één en ander veranderd in de situatie van de woonschepen. Inmiddels heeft het stadsdeel ligplaatsen aangewezen die als basis dient voor het verlenen van een ligplaatsvergunning. In de ligplaatsvergunning worden de lengte, breedte, hoogte en eventueel diepte (wel of geen kelder/souterrain) bepaald.
De woonschepen in het plangebied zijn gelegen in 2 kommen, namelijk:
- de kom tussen de Oranjesluizen en de Schellingwouderbrug en
- de kom tussen de Schellingwouderbrug en de Zeeburgertunnel.
De 3de kom, tussen de Zeeburgertunnel en Blauwe Hoofd ligt niet in het plangebied.
Aan de Schellingwouderdijk aan de passantensteigers van Rijkswaterstaat, haaks op de dijk, liggen de meeste woonschepen. Over het algemeen zijn dit voormalige bedrijfsvaartuigen die als zodanig ook herkenbaar zijn, die geschikt gemaakt zijn voor bewoning. Door de hoeveelheid woonschepen die aanwezig zijn, is er geen onbelemmerd zicht meer op het Buiten-IJ vanaf de Schellingwouderdijk. Ondanks dit verlies aan zicht op het Buiten-IJ geeft de aanwezigheid van de woonschepen ook de verbondenheid van het dorp Schellingwoude met het water met al zijn karakteristieken weer.
Door de ligplaatsen voor woonschepen aan te wijzen, en dus te reguleren wordt het mogelijk het zicht vanaf de Schellingwouderdijk op het water van het Buiten-IJ dat er nog wel is te behouden. Daarom is het van belang dat naast de aangewezen ligplaatsen, het aantal ligplaatsen niet verder toeneemt. Met andere woorden wanneer een bestaande (vergunde ligplaats voor een) woonboot weggaat dan mag deze vervangen worden. Echter er worden geen nieuwe ligplaatsen meer aangewezen c.q. toegevoegd aan hetgeen nu is opgenomen.
Ten aanzien van categorieën woonboten worden, in aansluiting op de 'gereedschapskist' van BBA (Dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam die onderdeel uitmaakt van Waternet),
de volgende categorieën gehanteerd:
- woonboot: een voormalig binnenvaartschip;
- woonvaartuig: een voormalig schip met een veranderde opbouw;
- woonark: een als woning gebouwd vaartuig;
- buiten-categorie woonboot: bijzondere schepen, zoals slepers, kotters e.d.
In de kom tussen de Oranjesluizen en de Schellingwouderbrug is een ligplaats toegestaan voor een pleziervaartuig, zaaknummer 382K. Dit pleziervaartuig wordt momenteel bewoond hetgeen niet gewenst is voor de toekomst maar dit gebruik mag worden voortgezet. Het vaartuig als zodanig is onder het objectgebonden overgangsrecht gebracht. Dat betekent dat de ligplaats voor het vaartuig (met inbegrip het gebruik voor bewoning) mag worden gebruikt tot het moment dat deze vervangen wordt dan wel weggehaald wordt.
Aan de Noorder IJdijk liggen ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan een drietal woonarken. Deze woonarken vormen een uitzondering op de overige ligplaatsen die worden ingenomen door woonboten. Om maximale synergie in het gebied te bereiken is het de wens van het stadsdeel dat wanneer de woonarken weg gaan de ligplaatsen ingenomen moeten worden voor woonboten. Daarom vallen de ligplaatsen aan de Noorder IJdijk (nr. 54, 62 en 64) die momenteel zijn ingenomen door woonarken onder het objectgebonden overgangsrecht. Dit betekent dat deze woonarken ter plaatse mogen blijven liggen tot het moment dat deze vervangen dan wel weggehaald worden. Op dat moment mogen de ligplaatsen enkel en alleen gebruikt worden voor woonboten.
Ter plaatse van de ligplaatsen aan de Noorder IJdijk (nr. 54, 62 en 64) is binnen de bestemming 'Groen' en ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'tuin' het gebruik van gronden ten behoeve van tuin en erven toegestaan. De tuinen lopen vanaf de walkant tot aan het begin van de dijk, wat het einde is van de tuin. De maximale breedte- en lengtematen van de tuinen en erven is als volgt:
- Noorder IJdijk nummer 54: lengte 25 meter en breedte = breedte van de woonboot c.q. woonark;
- Noorder IJdijk nummer 62: lengte 20 meter en breedte = breedte van de woonboot c.q. woonark;
- Noorder IJdijk nummer 64: lengte 22 meter en breedte = breedte van de woonboot c.q. woonark.
In het Lozingskanaal bevindt zich een clubgebouwboot voor de scouting. Deze ligplaats is noch aangewezen en noch vergund. Daarom wordt ook deze clubgebouwboot onder het persoonsgebonden overgangsrecht gebracht. Dit betekent dat de huidige gebruikers deze clubgebouwboot mogen gebruiken maar dat wanneer dit gebruik wordt beëindigd, deze niet meer gebruikt mag worden en weggehaald moet worden.
In het Lozingskanaal zijn aanduidingsvlakken met de aanduiding 'steigers' opgenomen waar het aanleggen van pleziervaartuigen is toegestaan. Daarnaast bevindt zich in het Lozingskanaal ook een woonark die nader is aangeduid. Hier bedraagt de maximale breedte- en lengtematen van de tuin en erf binnen de aanduiding 'tuin': lengte 10 meter en breedte = breedte van de woonboot c.q. woonark.
Ten aanzien van de maximaal toegestane maatvoeringen van de woonschepen is in principe de 'NadereRegeling Woonboten' die op 7 juli 1998 door het Dagelijks Bestuur vastgesteld leidend. In de 'NadereRegeling Woonboten' is opgenomen dat het verboden is, zonder vergunning van het Dagelijks Bestuur, een ligplaats in te nemen, een woonboot te vervangen of te verbouwen. Daarnaast zijn er maximale afmetingen (lxbxh = 30x5x4,5), vrijstellingsmogelijkheden en een weigeringsgrond opgenomen. Een uitzondering hierop vormen de woonboten in het Buiten IJ als ook de woonboten, woonvaartuigen en buiten-categorie woonboten tussen de Schellingwouderbrug en Zeeburgertunnel. De maten voor deze woonboten zijn opgenomen in een aparte bijlage. De reden voor deze uitzondering is gelegen in het gegeven dat nu reeds geen onbelemmerd zicht meer op het Buiten-IJ vanaf de Schellingwouderdijk aanwezig is. Ondanks dit verlies aan zicht op het Buiten-IJ geeft de aanwezigheid van de woonschepen ook de verbondenheid van het dorp Schellingwoude met het water met al zijn karakteristieken weer. Daarom zijn de eisen voor de maatvoering zoals neergelegd in de ligplaatsvergunning leidend. Door het reguleren van de maatvoeringseisen wordt voorkomen dat het nog aanwezig zicht op het Buiten-IJ vanaf de Schellingwouderdijk wordt behouden.
Objecten
De Verordening op de Haven en het Binnenwater geeft een definitie van een object. Deze definitie is in dit bestemmingsplan over- en opgenomen. Objecten zijn alleen in de kom tussen de Schellingwouderbrug en de Zeeburgertunnel toegestaan.
Er is maximaal één object per woonschip toestaan, maar nadere regels ten aanzien van omvang en gebruik moeten worden gesteld. Hiermee kan woonkwaliteit worden toegevoegd, zonder dat de kwaliteit van het gebied wordt aangetast. Het tegemoetkomen aan de nu al veel voorkomende situatie vergroot bovendien de handhaafbaarheid van de regels. De regels betreffen het volume van de objecten (grootte ten opzichte van het woonschip, beslag op vrije ruimte tussen oever en woonschip) en het gebruik. De regels luiden als volgt:
- 1. het object behoort bij een woonschip waarvoor vergunning is verleend en dient zich direct langszij deze woonboot te bevinden;
- 2. de huidige ligplaats dient fysiek voldoende ruimte voor het object te bieden (ten opzichte van de naastliggende woonschepen, de steiger enzovoort);
- 3. het object mag maximaal 30 % van de ruimte tussen wal en woonschip in beslag nemen, waarbij tenminste 3 meter vrij water vanaf de oever dient te bestaan;
- 4. de oppervlakte van het object mag maximaal 70% zijn van de oppervlakte van het woonschip waar het bij hoort, met een maximum van 80 m²;
- 5. de hoogte van het object mag maximaal 1,5 meter zijn;
- 6. het object mag voor niet meer dan 10 m² van het oppervlak worden bebouwd tot de hoogte van het woonschip, met een maximum van 3 meter;
- 7. het object dient voor toegang naar het woonschip en mag niet worden gebruikt voor enige vorm van opslag.
4.3 Ontwikkellocaties
In het bestemmingsplan worden ontwikkelingen ofwel ontwikkellocaties direct bestemd. Vier mogelijke ontwikkelingen (zie paragrafen 4.3.2 en 4.3.3) worden door middel van een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Voor één ontwikkellocatie, namelijk ter plaatse van het voormalige tuincentrum Bert Pols, is een ontwikkeling reeds vergund (zie bijlage 7) en de vergunde situatie is opgenomen in dit bestemmingsplan.
4.3.1 Voormalig tuincentrum
Ter plaatse van het voormalige tuincentrum Bert Pols is een vergunning verleend die het volgende mogelijk heeft gemaakt:
- een fietswinkel met daarbij verhuur en reparatie van fietsen;
- een overdekte agrarische markt gericht op de verkoop van verse streekproducten, waarbij de producten door de producent direct verkocht worden aan de consument;
- ondergeschikte horeca.
Het concept van een overdekte agrarische markt met de bijbehorende horeca past niet in het Detailhandelstructuurnota Amsterdam-Noord 2005. Echter dit initiatief past absoluut binnen de 'Proeftuin Amsterdam'. Dit is de koepel waaronder beleid, lopende initiatieven en activiteiten die samenhangen met voeding en gezondheid in de Stadsregio Amsterdam worden gebundeld.
De missie van de 'Proeftuin Amsterdam' heeft immers de volgende missie:
- gezond en duurzaam voedsel breed beschikbaar maken voor alle Amsterdammers en gezonde eet- en leefgewoonten bevorderen, vooral bij jongeren;
- de relatie van de stedelijke consumenten met de producten van het omringende platteland versterken;
- de internationale reputatie van de stad op het gebied van voedsel vergroten;
- het delen en uitwisselen van kennis op het gebied van duurzame regionale voedselketens (Amsterdam als 'Proeftuin').
* De bedoeling is het creëren van een laagdrempelige overdekte marktplaats voor dagelijkse boodschappen waar eten kopen, eten proeven en leren over eten direct in elkaar over lopen. Natuurlijke dagverse producten uit eigen regio staan centraal. Het concept biedt boeren en tuinders een margerijk direct afzetkanaal waarbij de tussenhandel wordt geschrapt. De producten zijn zoveel mogelijk duurzaam geproduceerd. De locaties ademen de energieke sfeer van een boerenmarkt. Zoveel mogelijk producten worden op de winkelvloer, voor de ogen van de consument, vers bereid. Een ruime open keuken heeft een centrale plaats. Hier wordt gekookt voor consumenten die ter plekke een hapje willen eten of een vers bereide maaltijd mee naar huis willen nemen.
De Commissie Winkelplanning Amsterdam (CWA) heeft positief geadviseerd ten aanzien van deze ontwikkeling, ook ten aanzien van de uitbreiding aan oppervlakte. Alle adviezen van de CWA zijn ondergebracht in bijlage 4 van deze toelichting.
De uitgangspunten bij de herontwikkeling van het terrein van het voormalig tuincentrum Bert Pols zijn beschreven in paragraaf 4.2.5.1.1 en 4.2.5.2.1. Een functie als een supermarkt of een daarmee vergelijkbare vorm van detailhandel niet zijnde detailhandel in agrarische producten of fietsen wordt uitdrukkelijk uitgesloten.
Ingevolge het (oude) structuurplan ligt het noordoostelijk deel van het gebied van het voormalig tuincentrum Bert Pols, in de Hoofdgroenstructuur. Voor deze ontwikkeling is advies gevraagd aan de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC). Het advies en de achterliggende stukken zijn in bijlage 6 van deze toelichting opgenomen. Overigens past deze ontwikkeling in de onlangs vastgestelde Structuurvisie Amsterdam 2040. Het betreffende gebied wordt hierin niet langer aangemerkt als Hoofdgroenstructuur.
Ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking, verkeersafwikkeling en parkeren voor deze ontwikkeling zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Deze zijn als bijlage 8 van deze toelichting gevoegd. Uit deze onderzoeken blijkt dat ten behoeve van de functie op het terrein voldoende parkeerplaatsen en parkeercapaciteit aanwezig is. Daarnaast is de capaciteit van het wegennet toereikend voor de toename aan verkeer als gevolg van deze functie. Tot slot zijn door het stadsdeel verkeersmaatregelen genomen die de afwikkeling van het verkeer reguleren.
In het bestemmingsplan krijgt het perceel de bestemming 'Gemengd' waarbij gebouwen en bouwwerken alleen binnen het bouwvlak zijn toegestaan. De volgende bepalingen/maxima zijn tevens in de regels opgenomen:
- de overdekte markt in agrarische producten geldt een maximale oppervlakte in brutovloeroppervlak (bvo) van 1.040 m² waarbij een maximum geldt van 720 m² aan verkoopvloeroppervlakte;
- de overdekte markt in agrarische producten is detailhandel in niet agrarische producten is toegestaan tot een maximum van 30%;
- voor de functie van fietsenwinkel, - verhuur en -reparatie geldt een maximale oppervlakte van 227 m² brutovloeroppervlakte;
- voor de ondergeschikte horeca (horeca III en horeca IV) geldt een maximale oppervlakte van 300 m² brutovloeroppervlakte en is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding;
- voor een terras - onbebouwd ten behoeve van ondergeschikte horeca (horeca III en horeca IV) geldt een maximale oppervlakte van 200 m² en is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding;
- voor een kantoor die ondergeschikt aan zowel de overdekte markt als de fietsenwinkel/-verhuurde en -reparatie geldt een maximale oppervlakte van 80 m² brutovloeroppervlakte;
- voor opslag ten behoeve van zowel de overdekte markt als de fietsenwinkel/-verhuurde en -reparatie geldt een maximale oppervlakte van 180 m² brutovloeroppervlakte.
4.3.2 Woningbouw Paterslaan
Voor deze locatie is het uitgangspunt om maximaal 12 nieuwe woningen waarbij de voorgevel wordt georiënteerd op de Paterslaan mogelijk te maken door een wijzigingsbevoegdheid op te nemen in het bestemmingsplan. Het bouwvlak dat op de verbeelding is opgenomen mag worden gewijzigd. De beoogde woningen hebben een bouwhoogte van maximaal 8,5 meter. De beoogde woningbouw moet aansluiten op de bestaande woningbouw en bebouwingsbeeld nabij deze ontwikkeling. De woningen hebben voortuinen waardoor de woningen van de rand van de Paterslaan af liggen. De groenstrook die aan weerszijden van het perceel aan de Paterslaan ligt moet op dit perceel worden doorgezet waarbij op dit groen geparkeerd mag worden. Tevens kan door de diepe voortuinen al dan niet volledig op eigen terrein geparkeerd worden, waarbij de parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. De ontsluiting van de woningen vindt plaats op de Paterslaan.
Deze woningbouwmogelijkheid is als wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen (Wro-zone - wijzigingsgebied 1 (Paterslaan). Voor deze wijzigingsbevoegdheid wordt volstaan met een globale onderbouwing in het kader van de uitvoerbaarheid.
Ten aanzien van geluid wordt nog het volgende opgemerkt. Met de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is de Wet geluidhinder gewijzigd, en is het mogelijk om voor situaties die betrekking hebben op industrielawaai en wegverkeerslawaai, hogere waarden vast te stellen (en te toetsen) in de procedure voor een uitwerking- of wijzigingsplan en niet meer reeds bij de vaststelling van het moederplan (waarin de uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen) moeten zijn verleend.
Ten aanzien van de globale onderbouwing zijn de volgende onderzoeken verricht c.q. uitgevoerd, zoals het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing, bodemonderzoek en natuurtoets. Uit voornoemde onderzoeken blijkt dat vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening er geen belemmeringen te constateren zijn voor de opname van deze wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingplan 'Schellingwoude'. Voor de gehele onderzoeken en conclusies wordt verwezen naar bijlage 9 en 10 van deze toelichting. Overigens zijn veel onderzoeken in samenhang en tegelijkertijd uitgevoerd ten aanzien van de andere woningbouwlocaties aan de Schellingwouderdijk en/of in het kader van het bestemmingsplan. Voor de goede orde zij erop gewezen dat enkele onderzoeken zien op beide locaties, zoals de ruimtelijke onderbouwing.
4.3.3 Woningbouw Schellingwouderdijk
Het uitgangspunt voor deze locatie is om maximaal 12 nieuwe woningen ten noorden van het bestaande gebouw van het voormalig tuincentrum dat is getransformeerd in een zogenaamde ‘Landmarkt’ mogelijk te maken door een wijzigingsbevoegdheid op te nemen in het bestemmingsplan. De kavels variëren van ongeveer 250 m² tot ongeveer 400 m² en grenzen met de achtertuin aan de bestaande waterloop. De beoogde woningen hebben een bouwhoogte van maximaal 8,5 meter. De beoogde woningbouw moet aansluiten op de bestaande woningbouw en bebouwingsbeeld nabij deze ontwikkeling. De ontsluiting vindt plaats door een nieuw aan te leggen weg, waarlangs ook geparkeerd kan worden. De parkeernorm bedraagt 2 parkeerplaatsen per woning.
Deze woningbouwmogelijkheid is als wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen (Wro-zone - wijzigingsgebied 2 (woningbouw Schellingwouderdijk). Voor deze wijzigingsbevoegdheid wordt volstaan met een globale onderbouwing in het kader van de uitvoerbaarheid.
Ten aanzien van geluid wordt nog het volgende opgemerkt. Met de inwerkingtreding van de Chw is de Wet geluidhinder gewijzigd, en is het mogelijk om voor situaties die betrekking hebben op industrielawaai en wegverkeerslawaai, hogere waarden vast te stellen (en te toetsen) in de procedure voor een uitwerking- of wijzigingsplan en niet meer reeds bij de vaststelling van het moederplan (waarin de uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen) moeten zijn verleend.
Ten aanzien van de globale onderbouwing zijn de volgende onderzoeken verricht c.q. uitgevoerd, zoals het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing, bodemonderzoek en natuurtoets. Uit voornoemde onderzoeken blijkt dat vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening er geen belemmeringen te constateren zijn voor de opname van deze wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingplan 'Schellingwoude'. Voor de gehele onderzoeken en conclusies wordt verwezen naar bijlage 9 en 10 van deze toelichting. Overigens zijn veel onderzoeken in samenhang en tegelijkertijd uitgevoerd ten aanzien van de andere woningbouwlocaties aan de Schellingwouderdijk en/of in het kader van het bestemmingsplan. Voor de goede orde zij erop gewezen dat enkele onderzoeken zien op beide locaties, zoals de ruimtelijke onderbouwing.
4.3.4 Bedrijfslocatie Schellingwouderdijk
Het uitgangspunt voor deze locatie is om een bedrijfsgebouw ten noordwesten van het bestaande gebouw van het voormalig tuincentrum dat is getransformeerd in een zogenaamde ‘Landmarkt’ mogelijk te maken door een wijzigingsbevoegdheid op te nemen in het bestemmingsplan. Het bedrijfsgebouw mag maximaal 180 m² oppervlakte bedragen. Binnen het bedrijfsgebouw zijn uitsluitend functies toegestaan voor zover zij in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten -functiemenging' vallen onder milieuhindercategorie A of B. Deze activiteiten verdragen zich in een omgeving waar ook gewoond wordt en waar geen inbreuken op mogen plaatsvinden. Het bedrijfsgebouw mag een goot- danwel bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 7,5 meter hebben. Het bedrijfsgebouw moet op minimaal 5 meter afstand gemeten vanaf de kadastrale grens ten opzichte van het perceel aan de Schellingwouderdijk nr. 337 worden gerealiseerd. De ontsluiting vindt plaats op de bestaande wegen. Het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden en de parkeernorm bedraagt 0,9 parkeerplaats per 50 m² bvo. Tot slot mag binnen een afstand van minimaal 5 meter gemeten vanaf de kadastrale perceelsgrens ten opzichte van het perceel aan de Schellingwouderdijk nr. 337 geen parkeerplaatsen worden gerealiseerd danwel de gronden als zodanig gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven.
Ten aanzien van de globale onderbouwing kan worden gemeld dat het bedrijfsgebouw geen inbreuk mag maken op de functie wonen. Vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zijn er geen belemmeringen te constateren voor de opname van deze wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingplan 'Schellingwoude'.
4.3.5 Woningbouw Noorder IJdijk
In het oude (nog vigerende) bestemmingsplan 'Zeeburg/Schellingwoude' is deze grond bestemd voor woningbouw. Op 1 november 2001 heeft het Dagelijks Bestuur ingestemd met het uitgeven van 6 kavels aan de Noorder IJdijk als ook om hier via particulier opdrachtgeverschap woningbouw te realiseren. Ook is in de startnotitie (vastgesteld op 11 mei 2004), die het uitgangspunt is voor het bestemmingsplan, de locatie Noorder IJdijk aangewezen voor woningbouw. Op 6 februari 2007 heeft het stadsdeelbestuur ingestemd met het opstellen van een strategiebesluit voor de ontwikkeling van verschillende locaties, waaronder de Noorder IJdijk, voor woningbouw. Oorspronkelijk was er ruimte voor de realisatie 6 woningen maar na uitbreiding van de huisartsenpost is er nog ruimte voor 4 woningen. Het beleid van het stadsdeel is nog steeds gericht op het ontwikkelen van deze locatie voor woningbouw.
Gezien het bovenstaande is het uitgangspunt voor deze locatie om maximaal 4 nieuwe woningen aan de Noorder IJdijk mogelijk te maken door een wijzigingsbevoegdheid op te nemen in het bestemmingsplan. Ten aanzien van de aangeduide wijzigingszone mag maximaal 35% worden bebouwd. De beoogde woningbouw moet aansluiten op de bestaande woningbouw en bebouwingsbeeld nabij deze ontwikkeling. De beoogde woningen hebben een bouwhoogte van maximaal 8 meter. De parkeernorm bedraagt 2 parkeerplaatsen per woning.
Deze woningbouwmogelijkheid is als wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen als 'Wro-zone - wijzigingsgebied 4 (Noorder IJdijk)'. Voor deze wijzigingsbevoegdheid wordt volstaan met een globale onderbouwing in het kader van de uitvoerbaarheid. Deze inbreidingslocatie is niet gelegen in een zone voor industrielawaai en/of wegverkeerslawaai. Tevens zijn er geen belemmeringen te constateren vanuit externe veiligheid. Ten aanzien van de bodemkwaliteit is een onderzoek uitgevoerd die als bijlage 11 van deze toelichting is gevoegd. Hieruit blijkt dat vooralsnog geen aanwijzingen zijn dat deze inbreidingslocatie niet geschikt is voor de boogde bestemming. Daarnaast draagt het programma voor deze inbreidingslocatie slechts in beperkte mate bij aan de toename van het aantal verkeersbewegingen en daarmee in niet in betekende mate aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Uit het voorgaande blijkt dat vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening er geen belemmeringen te constateren zijn voor de opname van deze wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
Dit hoofdstuk geeft op sectorale onderwerpen een nadere toelichting door een uitleg te geven van een aantal omgevingsaspecten, waaronder luchtkwaliteit, geluidshinder, water, archeologie en ecologie in relatie tot de eigenschappen van het plangebied, de randvoorwaarden die volgen uit de omgevingsaspecten en de geformuleerde uitgangspunten voor het bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan ziet toe op een regeling voor al bestaande bebouwing en functies. Omdat het gaat om reeds aanwezige functies en bebouwing, wordt met name de algemene situatie in het plangebied beschreven.
5.1 Archeologie
5.1.1 Normstelling en beleid
Begin 1992 ondertekende Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien) - Valletta (Verdrag van Malta). Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een vaste plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakersprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Voornoemde uitgangspunten zijn opgenomen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Deze wet maakt onderdeel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet.
5.1.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Voor de bekende waarden kan de Archeologische Monumentenkaart (AMK) worden geraadpleegd. Voor de te verwachten waarden wordt gebruik gemaakt van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) van de gemeente Amsterdam heeft voor het plangebied een archeologisch onderzoek verricht. Het gehele onderzoek is als bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.
Binnen het plangebied Schellingwoude wordt onderscheid gemaakt in zes archeologische beleidszones, waarbij een Inventariserend Veld Onderzoek (IVO) noodzakelijk is, namelijk.
- Beleidszone 1
Een IVO is noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 0,50 meter onder het maaiveld of met een oppervlakte groter dan 100 m².
- Beleidszone 2
Een IVO is noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 2 meter onder het maaiveld of met een oppervlakte groter dan 500 m².
- Beleidszone 3
Een IVO is noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 0,50 meter onder het maaiveld of met een oppervlakte groter dan 10.000 m².
- Beleidszone 4
Een IVO is noodzakelijk bij ingrepen in de waterbodem groter dan 2500 m².
- Beleidszone 5
Een IVO is noodzakelijk bij ingrepen in de waterbodem groter dan 10.000 m².
- Beleidszone 6
Een IVO is noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 4.00 m ÷ NAP of met een oppervlakte groter dan 10.000 m².
Voor het gehele plangebied geldt dat ook in geval geen archeologisch vooronderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij de gemeente aangemeld dienen te worden, zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
In het kader van archeologie zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan 'Schellingwoude'.
5.2 Bodemkwaliteit
5.2.1 Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen aan te worden getoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet verkennend bodemonderzoek uit worden gevoerd.
5.2.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Uit beschikbare bodemgegevens (www.bodemloket.nl) blijkt dat op diverse locaties binnen het plangebied bodemonderzoeken zijn uitgevoerd waarbij óf geen vervolgonderzoek noodzakelijk is óf nog in procedure zijn.
Over de bodem in het zuidwestelijk deel van het plangebied (ten zuiden van de Schellingwouderdijk en ten westen van de Noorder IJdijk) zijn geen tot weinig gegevens beschikbaar. De bodem rondom de Schellingwouderdijk is sterk verontreinigend en in de rest van het plangebied matig verontreinigd.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet, indien nodig, de bodem gesaneerd worden. In het plangebied worden er niet direct nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De woonschepen worden niet in de bodem verankerd. Bij bestaande situaties hoeft er niet gesaneerd te worden.
In het kader van de uitvoerbaarheid is ten aanzien van de ontwikkellocaties die indirect in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, ook een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen te constateren zijn voor de opname van de wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingplan 'Schellingwoude'. Voor de gehele onderzoeken en conclusies wordt verwezen naar bijlage 9, bijlage 10 en bijlage 11 van deze toelichting.
In het kader van bodem zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan 'Schellingwoude'.
5.3 Ecologie
5.3.1 Normstelling en beleid
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998). Ontwikkelingen in de omgeving van deze gebieden mogen niet leiden tot significante aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het provinciaal beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet(Ffw) geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten.
5.3.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde beschermde Natura 2000-gebied 'Markermeer & IJmeer' ligt op geruime afstand van het plangebied. Gelet op deze afstand en het conserverende karakter van het bestemmingsplan, zijn effecten voor dit gebied uitgesloten.
Soortenbescherming
In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan is een natuurtoets uitgevoerd. De gehele natuurtoets is als bijlage 12 van deze toelichting gevoegd. Uit deze natuurtoets blijkt dat ook de Ffw niet aan de uitvoering van het bestemmingplan in de weg staat, omdat dit bestemmingsplan conserverend van aard is, er worden niet direct ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Bij de inrichting en beheer van de openbare ruimte in Schellingwoude worden al maatregelen genomen voor een verbetering van het leefmilieu van de aanwezige soorten. In de afgelopen jaren zijn verbeteringen aangebracht in de migratiezone van ringslangen tussen IJmeer en Schellingwouderbreek, in de vorm van een onderdoorgang onder de Zuiderzeeweg, het opschonen van de IJ-oever en aanbrengen van nesthopen. Aan de noordzijde van de Oranjesluizen is een vistrap aangelegd. In 2005 is ter weerszijden van de Schellingwouderbrug een zogenaamde ecozone ingericht ter verbetering van het leefmilieu van de ringslang, noordse woelmuis en de andere voorkomende soorten.
In het kader van ecologie zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan 'Schellingwoude'.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Normstelling en beleid
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's bij productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Binnen externe veiligheid zijn twee aspecten te onderscheiden: externe veiligheidsaspecten van inrichtingen en buisleidingen, transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het water, en vuurwerkopslag.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor risicovolle inrichtingen is de normstelling gebaseerd op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken.
Het Bevi bevat de normstelling op het gebied van externe veiligheid van inrichtingen en richt zich daarbij op de aspecten vergunningverlening en ruimtelijke ordening. Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen.
Voor nieuwe situaties geldt voor het PR, op basis van de nota 'Omgaan met risico's', in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR noemt deze nota als norm:
- 1. 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
- 2. 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
- 3. 10-9 voor een ongeval met meer dan 1000 dodelijke slachtoffers;
- 4. enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).
Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen.
Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Het ministerie werkt aan het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) worden voor dit Basisnet - in lijn met het Bevi - de risiconormen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vastgelegd.
Het Btev zal voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, een verantwoording GR gaan verplichten. Deze verantwoording mag achterwege blijven indien:
- het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
- het groepsrisico met niet meer dan 10% toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.
Wel moet in alle gevallen de mogelijkheden tot hulpverlening en zelfredzaamheid worden beschreven en moet de brandweer om advies worden gevraagd.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Met ingang van 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, een grenswaarde van 10-6 per jaar in acht worden genomen. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.
Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, tevens het GR in het invloedsgebied van de buisleiding worden verantwoord.
Indien:
- een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied waarbinnen de letaliteit van personen binnen het invloedsgebied minder dan 100% is, of
- het GR niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
- de toename van het GR bij verwezenlijking van het bestemmingsplan niet hoger is dan 10%
kan een deel van de verantwoording GR achterwege worden gelaten. Dat betreft specifiek artikel 12, eerste lid, onderdelen c t/m e van het Bevb waarin maatregelen ter beperking van het GR worden onderzocht.
Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, stelt het bevoegd gezag het bestuur van de regionale brandweer in de gelegenheid om in verband met het GR advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding.
Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmerende strook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel op te nemen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmerende strook die de integriteiten en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.
Besluit risico's zware ongevallen
Op 19 juli 1999 is het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) in werking getreden als uitvloeisel van de Seveso II richtlijn van de Europese Unie. Het Brzo 1999 stelt eisen aan het veiligheidsbeleid van bedrijven die op grote schaal met gevaarlijke stoffen werken. Doelstelling is het voorkomen en beperken van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Daartoe moeten bedrijven onder meer over een veiligheidsbeleid en een veiligheidsbeheerssysteem beschikken. Sommige bedrijven moeten daarnaast ook nog een veiligheidsrapport opstellen en indienen bij de overheid.
Vuurwerkbesluit
Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden. Het besluit vervangt het Vuurwerkbesluit wet milieugevaarlijke stoffen en het Reglement gevaarlijke stoffen. Het nieuwe besluit maakt onder meer onderscheid tussen consumenten- en professioneel vuurwerk, hanteert strikte veiligheidsafstanden voor vuurwerkbedrijven in relatie tot de bebouwde omgeving en stelt scherpere eisen aan de opslag van vuurwerk.
5.4.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
5.5 Geluid
5.5.1 Normstelling en beleid
Geluidshinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet milieubeheer (Wm) zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen.
Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies.
Met het inwerkingtreden van de Crisis en Herstel Wet (CHW) is het door wijziging van de Wgh mogelijk om voor situaties die betrekking hebben op industrielawaai en wegverkeerslawaai ook hogere waarden vast te stellen (en te toetsen) in de procedure voor een uitwerking- of wijzigingsplan. In het geval dat er geen hogere waarde wordt vastgesteld bij het moederplan kan worden volstaan met een meer globale akoestische beschouwing waarin in ieder geval wordt onderbouwd dat de gewenste wijzigings- en/of uitwerkingsbevoegdheid akoestisch mogelijk is.
5.5.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
In het navolgende wordt nader ingegaan op de aspecten industrielawaai, railverkeerslawaai en wegverkeerslawaai.
5.6 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
5.6.1 Normstelling en beleid
Met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.
Het oorspronkelijke LIB stamt uit 2002 en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gebaseerd is op de Wet Luchtvaart.
Het LIB duidt een beperkingengebied aan en deze betreffen:
- de bebouwing en het gebruik van gronden in verband met het externe veiligheidsrisico vanwege het luchthavenverkeer;
- de bebouwing en het gebruik van gronden in verband met de geluidsbelasting vanwege het luchthavenverkeer;
- de maximale bouwhoogte van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer;
- bebouwing die, of een gebruik dat vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer.
Bij de eerste twee voornoemde typen van beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gronden.
In de Wet Luchtvaart is bepaald dat bijvoorbeeld bij de vaststelling van het bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.
5.6.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Het plangebied ligt voor een deel binnen het beperkingengebied van het LIB voor wat betreft de maximale bouwhoogte van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer.
weergave van hoogtebeperkingengebied - blauw gemarkeerd
Het voorliggende bestemmingsplan maakt het echter niet mogelijk bouwwerken met een dergelijke bouwhoogte op te richten. Om die reden is het bestemmingsplan niet in strijd met het LIB.
In het kader van het LIB zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan 'Schellingwoude'.
Overigens wordt het LIB rond 2014 herzien. Ten tijde van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het nog onduidelijk wat de gevolgen van het toekomstige LIB voor dit bestemmingsplan zullen zijn.
5.7 Luchtkwaliteit
5.7.1 Normstelling en beleid
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in onder meer de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekende mate' wordt beschouwd.
Om versnippering van nibm-projecten in meerdere nibm-projecten te voorkomen is een anticumulatie artikel opgenomen. Deze heeft betrekking op aan elkaar grenzende of in elkaars directe nabijheid gelegen bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties of locaties voor inrichtingen of infrastructuur die (samengevat) worden gerealiseerd die gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en die aan elkaar grenzen of in elkaars nabijheid zijn gelegen (tot een maximum van 1.000 meter). In het Besluit nibm is bepaald dat deze locaties voor als één locatie worden gezien. Dit is om te voorkomen dat grote projecten in kleine stukjes worden opgedeeld die allemaal onder de nibm-regeling zouden kunnen vallen.
5.7.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplannen
In het voorliggende bestemmingsplan worden ligplaatsen voor woonschepen opgenomen die niet eerder in een bestemmingsplan zijn opgenomen. Ondanks het feit dat de ligplaatsen reeds lange tijd aanwezig zijn is planologisch gezien sprake van een toename van ligplaatsen en daarmee is sprake van een toename van het aantal ritten per woonschip. Het plan kan invloed hebben op de luchtkwaliteit in het gebied en daarom moet worden gekeken of het kan worden beschouwd als een nibm-project.
Uitgaande van een worst case scenario, dat wil zeggen dat rekening is gehouden met alle ligplaatsen voor woonboten in het plangebied in relatie tot de daarmee samenhangende maximale totale aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal van het zogenaamde weekdaggemiddelde dat dit met zich meebrengt, moet worden geconstateerd dat er sprake is van extra verkeer maar dat deze bijdrage van extra verkeer onder de grens van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10 blijft waardoor deze bijdrage van extra verkeer als nibm moet worden beschouwd waardoor geen extra onderzoek noodzakelijk is.
Daarnaast zijn in het bestemmingsplan een drietal wijzigingsbevoegdheden opgenomen die voorzien in de mogelijkheid om woningen en een bedrijfslocatie binnen het plangebied te realiseren. Om te voorkomen dat deze ontwikkelingen als losse nibm-projecten worden beschouwd waardoor cumulatie optreedt van nibm-projecten, is ook gekeken of deze ontwikkelingen bovenop de in het plan opgenomen ligplaatsen een zodanige bijdrage van extra verkeer opleveren dat deze niet als nibm kunnen worden beschouwd. Ook in deze situatie is uitgegaan van een worst case scenario, dat wil zeggen dat rekening is gehouden met een maximaal aantal te realiseren woningen en een bedrijfslocatie in relatie tot de daarmee samenhangende maximale totale aantal motorvoertuigbewegingen van het zogenaamde weekdaggemiddelde dat dit met zich meebrengt. Geconcludeerd kan worden dat ook hier sprake is van extra verkeer maar dat deze bijdrage van extra verkeer onder de grens van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10 blijft waardoor deze bijdrage van extra verkeer als nibm moet worden beschouwd waardoor geen extra onderzoek noodzakelijk is.
In het kader van luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan 'Schellingwoude'.
5.8 Milieueffectrapportage
5.8.1 Normstelling en beleid
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wm en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
5.8.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. De ontwikkelingen liggen niet in en op zeer geruime afstand ten opzichte van een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000-gebied, in dit geval het 'Markermeer & IJmeer'. Bovendien heeft het bestemmingsplan een conserverend karakter en voorziet niet in activiteiten die grote negatieve effecten hebben op het milieu.
Op 1 april 2011 is het gewijzigd Besluit m.e.r. in werking getreden. Aanleiding voor de wijziging van het Besluit m.e.r. is de ingebrekestelling door het Hof van Justitie in oktober 2009. Nederland heeft volgens die uitspraak de m.e.r.-richtlijn niet juist geïmplementeerd door in het Besluit m.e.r. ten aanzien van m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten absolute drempelwaarden op te nemen, zonder daarbij rekening te houden met de overige criteria uit bijlage III van de richtlijn, zoals cumulatie met andere projecten en de ligging van het project.
Van belang voor dit bestemmingsplan is dat ook voor activiteiten die onder de ondernorm voor de m.e.r.-beoordelingsplicht een vorm van milieueffectbeoordeling moet plaatsvinden. Zoals eerder opgemerkt heeft dit bestemmingsplan een conserverend karakter aangezien de functies c.q. activiteiten als het ware opnieuw worden vastgelegd in dit bestemmingsplan. De ontwikkelingsmogelijkheden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen, zijn allen - maar ook samen - gering van omvang. Daarnaast blijkt uit onderzoeken dat er geen sprake is van gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder als ook risico van ongevallen. De te beschermen gebieden en hun functie als verbindingszone wordt niet aangetast en vindt evenmin geen cumulatie van overlast plaats. Zoals uit de onderzoeken, die zijn uitgevoerd, blijkt dat de functies c.q. activiteiten die in het bestemmingsplan worden toegestaan geen belangrijke (grote) nadelige gevolgen voor het milieu hebben op grond waarvan het opstellen van een mer noodzakelijk is.
Voor het bestemmingplan 'Schellingwoude' bestaat geen plicht tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
5.9 Milieuzonering
5.9.1 Normstelling en beleid
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
- geluid;
- geur;
- stof;
- gevaar (met name brand- en explosiegevaar).
Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat een milieuzonering. Daarbij is gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering', Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk van 2009' (VNG-publicatie). Om een milieuzonering in een concrete situatie te kunnen uitwerken bevat de VNG-publicatie bouwstenen. De drie belangrijkste bouwstenen zijn:
- 1. de richtafstandenlijst;
- 2. twee omgevingstypen;
- 3. een lijst van toelaatbare activiteiten in gemengd gebied met het oog op functiemenging.
5.9.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee VoorbeeldStaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de ' VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'. De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (SvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De SvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan.
Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de SvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de SvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
- stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
- horecaconcentratiegebieden;
- zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
- (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de SvB 'functiemenging' worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:
- kleinschalige, meestal ambachtelijke bedrijvigheid;
- bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden noodzakelijkerwijs alleen in de dagperiode plaatsvindt;
- activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.
Schellingwoude is een gemengd gebied aangezien dit een gebied is met matige functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals kleine bedrijven. Daarnaast ligt Schellingwoude direct langs hoofdinfrastructuur (ringweg A10) ligt, waarop het omgevingstype gemengd gebied van toepassing is.
De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de SvB 'functiemenging'. In de SvB 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Normstelling en beleid') in de categorisering opgenomen. Deze Staat is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende VoorbeeldStaat uit de VNG-publicatie. Op één punt is een andere werkwijze toegepast. In dit plan wordt namelijk alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Staat. In de SvB 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De VoorbeeldStaat 'functiemenging' van de VNG-publicatie omvat alle denkbare hinderlijke functies waaronder, naast bedrijven, ook horeca, kantoren en dienstverlening. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke indeling van horeca-activiteiten, detailhandel en dienstverlening).
Categorie-indeling Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden.
De SvB 'functiemenging' hanteert drie categorieën A, B en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Categorie B
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan.
Categorie C
Bedrijfsactiviteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Flexibiliteit
De SvB 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de SvB 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat in afwijking van de regels een dergelijk bedrijf toch, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de SvB 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B in plaats van A of categorie C in plaats van B). Om deze afwijkingsmogelijkheid mee te kunnen werken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat vestiging van een dergelijk bedrijf via afwijkingsmogelijkheid kan worden toegestaan. Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven. Voor de concrete toetsing van een verzoek om af te wijken wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009).
De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-publicatie zijn afgestemd op een rustige woonwijk. Deze richtafstanden kunnen zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd bij het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. Verdere reducties zijn niet te verantwoorden, omdat in algemene zin niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht.
In of nabij het plangebied bevinden zich geen hinderlijke bedrijven en daarom bestaat er geen aanleiding en/of noodzaak om onderzoek te doen naar milieuhinder door bedrijven. In het kader van hinder van bedrijven zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan 'Schellingwoude'.
5.10 Verkeer & Parkeren
5.10.1 Normstelling en beleid
Naast het landelijke beleid (nota Mobiliteit) is het parkeerbeleid van de gemeentelijk Amsterdam verwoord in de nota 'Parkeren is Manoeuvreren' (Parkeernota Amsterdam, april 2001). Het parkeerbeleid bepaalt in belangrijke mate de bereikbaarheid van een stedelijk gebied en is daarmee mede bepalend voor de economische en sociaal-culturele vitaliteit. Het gemeentelijk beleid richt zich primair op het tegengaan van niet-noodzakelijk autogebruik. Gestreefd wordt naar het concentreren van arbeids- en bezoekersintensieve functies op goed per openbaar vervoer en fiets bereikbare locaties. Ter wille van een goede bereikbaarheid per auto blijft het stellen van een maximum aantal parkeerplaatsen onvermijdelijk.
Aan de Nota Locatiebeleid Amsterdam ligt ten grondslag dat de gemeente Amsterdam de ambitie heeft geformuleerd om van Amsterdam een Topstad te maken. Bedrijven - groot of klein, internationaal, nationaal, regionaal - moeten in Amsterdam een attractieve plek kunnen vinden om het bedrijf goed te kunnen laten functioneren. Een belangrijk aspect daarbij is een uitstekende bereikbaarheid van deze plekken.
Er is voor gekozen om de huidige parkeernormen voor kantoren en bedrijven te blijven hanteren. Dit houdt in een parkeernorm voor kantoren en bedrijven van 1:250 m2 bvo op A-locaties en 1:125 m2 bvo op B-locaties. A-locaties bevinden zich rondom de belangrijkste NS-stations (CS, Sloterdijk, Zuid en Bijlmer) en B-locaties zitten in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstations en overige NS-stations of liggen binnen het tram/busnetwerk.
Echter daarnaast wordt de mogelijkheid gegeven om in bepaalde gevallen van deze vaste normen te kunnen afwijken. Flexibele toepassing van parkeernormen kan alleen als de luchtkwaliteit en de intensiteit/capaciteit van het wegennet dit toelaten. Dit zijn harde randvoorwaarden.
Voor overige niet-woonfuncties (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten en winkels) worden de zogenaamde CROW-parkeercijfers (dit zijn op de praktijk gebaseerde kencijfers, die zijn ontwikkeld als hulpmiddel bij het berekenen van het aantal aan te leggen parkeerplaatsen bij een bepaalde voorziening).
Voor de woonfunctie zijn geen normen of richtlijnen opgenomen. Stadsdelen of de centrale stad in geval van grootstedelijke gebieden, kunnen zelf deze normen voor wonen opnemen in hun parkeerbeleid of vastleggen in grondexploitatie of erfpachtcontract. Deze normen worden niet centraal geregeld, aangezien de parkeernorm in hoge mate afhankelijk is van de locatie en het type woning.
5.10.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Het volgende is geconstateerd in of nabij het plangebied van het bestemmingsplan 'Schellingwoude':
- binnen het plangebied is het autoverkeer beperkt tot bestemmingsverkeer. Er zal nadrukkelijk geen ruimte worden gegeven voor extra autoverkeer;
- het plangebied is door zijn ligging nabij Amsterdam CS uitstekend te bereiken met het openbaar vervoer. De mogelijkheden om met trein (nationaal en internationaal), tram, metro als stads- en streekbussen het gebied te bereiken of te verlaten zijn uitstekend en liggen binnen loopafstand;
- de openbare ruimte binnen het plangebied is ingericht als voetgangersgebied waar alleen gemotoriseerd bestemmingsverkeer kan komen;
- binnen het plangebied zijn geen mogelijkheden voor regulier parkeren.
Gezien het bovenstaande bestaat er geen aanleiding en/of noodzaak om onderzoek te doen naar verkeer en parkeren.
In het kader van verkeer en parkeren zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingplan 'Schellingwoude'.
5.11 Water
5.11.1 Normstelling en beleid
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de huishoudkundige situatie. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Bijna het gehele plangebied valt onder het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Uitzondering is het zuidwestelijk deel (ten zuiden en ten westen van respectievelijk de Schellingwouderdijk en de Noorder IJdijk). Dit deel valt onder het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het beheer voor het hoogheemraadschap AGV wordt uitgevoerd door Waternet.
Rijkswaterstaat is op grond van de Waterwet verantwoordelijk voor het waterkwantiteits-, waterkwaliteits- en het waterstaatkundig beheer van de Noordzeekanaalboezem, waartoe ook het water van het Binnen IJ en het Buiten-IJ behoort, dat binnen het plangebied ligt. Rijkswaterstaat moet dan ook in dit verband bij het watertoetsproces betrokken worden.
In deze waterparagraaf wordt ingegaan op dit overleg en wordt verantwoording afgelegd over de wijze waarop relevante waterhuishoudkundige aspecten zijn meegenomen bij de ruimtelijke planvorming. Hierbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
- compensatie;
- waterkeringen;
- grondwater;
- voorkomen van verontreinigingen.
5.11.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
In onderhavig bestemmingsplan speelt water een belangrijke rol, maar op een geheel andere wijze. Er is geen sprake van toename van verharding of nieuwbouw.
In het kader van de watertoets is vooroverleg gevoerd tussen stadsdeel Noord, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Waternet. Hierbij zijn de volgende afspraken gemaakt:
- inhoudelijke afspraken;
- procesmatige afspraken (zoals waterbank, gebundelde aanpak herzieningen en/of inbreilocaties en regulier overleg);
- indien van toepassing, een verwijzing opnemen naar afgesloten convenant.
Er zal opnieuw contact met de waterbeheerders worden opgenomen, zodra een wijziging in de gemaakte afspraken aan de orde is.
Compensatie
Grote ontwikkelingen die een significante invloed hebben op het watersysteem leidt tot overleg met elkaar en wordt per plan bekeken welke compenserende maatregelen er uitgevoerd moeten worden. Uitgangspunt is dat bij nieuwe ontwikkelingen in overleg met de waterbeheerder de watercompensatie moeten worden bepaald. Ten aanzien van de ontwikkelingen die indirect zijn bestemd in dit bestemmingsplan wordt opgemerkt dat hierbij geen verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen geldt aangezien het verhardingstoenames betreft die minder 800 m² betreffen.
Waterkeringen
In Schellingwoude ligt een aantal primaire waterkeringen die in het bestemmingsplan moeten worden opgenomen. Op de verbeelding zijn het waterstaatswerk, dit is breder dan het fysieke waterstaatswerk, als dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Ze zijn eigendom van en in beheer bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
In de Keur staan regels over hoe er met het water en alles er omheen omgegaan moet worden. Bijvoorbeeld over leidingen in of onder dijken, het bouwen van steigers en het schonen van sloten. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen (dijken) niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.
Binnen het waterstaatswerk gelden verschillende beperkingen voor onder andere bouwactiviteiten en ontgravingen, die in de Keur van het desbetreffende hoogheemraadschap zijn vastgelegd. Om deze reden is alleen een bestemmingsomschrijving verbonden aan de dubbelbestemming aangezien de regelgeving hieromtrent bij een ander bevoegd gezag ligt en niet bij het stadsdeel.
Grondwater
Waternet voert namens de gehele gemeente Amsterdam de grondwaterzorgtaak uit. Het grondwater mag tijdens de realisatie en tijdens de exploitatiefase van het werk niet stijgen of dalen. Voor het aanbrengen van ondergrondse constructie moet de initiatiefnemer een grondwaterberekening uitvoeren waarmee de effecten van het werk op de grondwaterstand wordt bepaald. Het is van groot belang deze invloed te beperken, gezien de mogelijk grote nadelige gevolgen voor bijvoorbeeld houten paalfunderingen. Het uitvoeren van de grondwaterberekening moet zowel voor de realisatiefase als voor de exploitatiefase. Het is raadzaam om op basis van een globaal plan een grondwater berekening te maken. De globale effecten op het grondwater zijn dan bekend zodat er een beeld ontstaat van maatregelen die de initiatiefnemer moet nemen om eventuele negatieve effecten tegen te gaan. De voorkeursvolgorde van maatregelen zijn:
- aanpassen stedenbouwkundig grid;
- integrale grondverbetering;
- aanleg grindkoffers;
- aanleg drainage.
Het toestaan van de lozing van grondwater op het riool of oppervlaktewater wordt beoordeeld op basis van de richtlijnen voor de lozing van grondwater, samengevat in de 'Beslisbomen lozing grond- en regenwater'.
Voorkomen van verontreiniging
In algemene zin is het verboden activiteiten of initiatieven te ontplooien die een verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tot gevolg hebben. Verder is het van belang om regenwater zo schoon mogelijk te houden door bronmaatregelen te treffen.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.
Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige mate van flexibiliteit. Op ondergeschikte punten kan namelijk worden afgeweken door middel van een omgevingsvergunning. De afwijkingen moeten daarbij aan een aantal criteria voldoen: de toetsingscriteria. Naast afwijkingsmogelijkheden per specifieke bestemming is er een aantal algemeen geldende afwijkingen opgenomen.
6.2 Regels En Bestemmingen
6.2.1 Algemeen
De bestemmingen zijn geregeld in de artikelen die zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van de planregels; deze regelen de toegelaten functies en de bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De planregels zijn aangevuld met omschrijvingen van de in de regels gebruikte begrippen en met een regeling voor wat betreft de wijze van meten (zie hoofdstuk 1 van de planregels).
De Algemene regels waaronder de afwijkingsregels zijn terug te vinden in hoofdstuk 3 van de planregels.
Hoofdstuk 4 bevat tenslotte de overgangs- en slotregels.
6.2.2 Toelichting op de planregels
Het bestemmingsplan 'Schellingwoude' is ingedeeld in een aantal bestemmingen. Binnen deze bestemmingen is de systematiek gehanteerd, die is voorgeschreven door de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP2008). Concreet betekent dit dat elke bestemming is opgebouwd uit een aantal leden, waarvan de volgorde en de benaming zijn voorgeschreven door de SVBP2008. Aan de hand van de gehanteerde werkwijze binnen de diverse bestemmingen die zijn opgenomen in de planregels, wordt kort besproken hoe de regels kunnen worden toegepast.
Bestemmingsregels
Bestemmingsomschrijving
Elke bestemming begint met het omschrijven van de bestemming. De bestemmingsomschrijving geeft weer wat er binnen de bestemming is toegestaan. In dit bestemmingsplan is er voor gekozen om aan de hand van voorkomende functies vast te stellen wat de aard van de bestemmingsomschrijving is. De bestemmingsomschrijving richt zich op het gebruik van gronden voor een bepaald doel en schept tevens het kader voor de bestemming met bijbehorende regels. Het maakt duidelijk wat er op de gronden binnen de bestemming is toegestaan en begrenst daarmee het gebruik van de gronden.
Bouwregels
De bouwregels zijn opgesteld voor bouwwerken die binnen een bestemming zijn toegestaan. Per bestemming is aangegeven welke soorten bouwwerken zijn toegestaan. De bouwregels zijn verdeeld naar soorten bouwwerken. Het uitgangspunt van de bouwregels is dat de bouwwerken worden gestuurd ten aanzien van de plaatsing op het bouwperceel. De bouwregels geven sturing aan de maatvoering van de toegestane bouwwerken. In de bouwregels zijn maximummaten aangegeven, uitgesplitst in onder meer goothoogte en bouwhoogte. In bepaalde gevallen is ten aanzien van de dakhelling een aantal graden opgenomen dat gericht is op een minimale dakhelling.
Nadere eisen
In enkele bestemmingen zijn nadere eisen opgenomen. Nadere eisen bieden de mogelijkheid om sturing te geven aan de situering en de afmeting van bouwwerken. Door in de planregels een aantal voorwaarden op te nemen waaraan kan worden getoetst, kunnen nadere eisen de mogelijkheid bieden om tot een goede afstemming te komen met de omgeving. Het is een extra instrument dat het Dagelijks Bestuur de mogelijkheid geeft om in een concreet geval meer sturing aan de situering en afmeting van bouwwerken te geven dan in eerste instantie door de regels mogelijk is gemaakt. Er vindt een inperking plaats van datgene wat in de bestemmingsplanregels mogelijk is. Door het opnemen van objectieve voorwaarden waaraan moet worden getoetst, bieden de planregels voldoende rechtszekerheid voor degene aan wie de nadere eisen worden opgelegd. Door het opnemen van nadere eisen kunnen de bij de bestemmingsregels gegeven rechten legitiem worden ingeperkt, waarbij de in de nadere eisen opgenomen objectieve voorwaarden voldoende rechtszekerheid bieden. Het Dagelijks Bestuur moet de inperking voldoende motiveren.
Specifieke gebruiksregels
Bij enkele bestemmingen is een bepaling opgenomen die bepaald gebruik van gronden en gebouwen verbiedt. Het algemene gebruiksverbod, dat inhoudt dat er sprake is van strijdigheid met de bestemmingsbepaling. Een bestemming bevat een op die bestemming afgestemd aantal specifieke genoemde gebruiksverboden. Om onduidelijkheden te voorkomen is er een zo breed en volledig mogelijke wijze van het woord 'gebruiken' opgenomen. Onder gebruiken wordt tevens verstaan: 'laten gebruiken' of 'in gebruik geven'. In deze bepaling is aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik moet worden verstaan. Dit houdt in dat het niet een volledige opsomming is. Ook ander gebruik, dat van een bestemmingsomschrijving afwijkt, moet als strijdig gebruik worden getypeerd. De bepaling beperkt zich uitdrukkelijk tot dat gebruik dat in ieder geval strijdig is.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
(in het navolgende: aanlegvergunningstelsel)
In een aantal bestemmingen is een aanlegvergunningstelsel opgenomen. De aanlegvergunning richt zich op werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden. In de aanlegvergunning is een aantal concrete werkzaamheden opgenomen. Er wordt bijvoorbeeld onder verstaan het aanleggen van voet- en fietspaden, het opsporen of winnen van delfstoffen, maar ook het dempen van aanwezige waterlopen. De concrete inhoud van de aanlegvergunning is afgestemd op de betreffende bestemming. De aanlegvergunning is opgenomen ter bescherming van het landschapsbeeld en bij een dubbelbestemming de aangegeven bestemmingsomschrijving. Er hoeft geen aanlegvergunning te worden aangevraagd voor werken, geen gebouwen zijnde en werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud, gebruik of beheer.
Wijzigingsbevoegdheid
Het opnemen van wijzigingsbevoegdheden in het plan is gebaseerd op artikel 3.6 Wro. In elke bestemming is de afweging gemaakt welke wijzigingsbevoegdheden passend zijn voor de betreffende bestemming. Aan elke wijzigingsbevoegdheid die in een bestemmingsplan is opgenomen zijn voorwaarden verbonden waaraan moet zijn voldaan. Ook bij de wijzigingsbevoegdheden is de koppeling gelegd met de voorwaarden zoals die worden toegepast bij ontheffingsmogelijkheden. De te volgen procedure bij de uitvoering van een wijzigingsbevoegdheid is in de Wro vastgelegd. De Wro verklaart in artikel 3.9a, lid 1 afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Ten behoeve van de uitoefeningen van een wijzigingsbevoegdheid wordt een wijzigingsplan opgesteld. In dit wijzigingsplan wordt weergegeven hoe de voorwaarden waar aan de wijziging moet voldoen zijn toegepast.
De in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden geven geen directe rechten aan belanghebbenden. Het zijn bevoegdheden die kunnen worden uitgeoefend door het Dagelijks Bestuur. Wel is het zo dat belanghebbenden een verzoek tot wijziging kunnen indienen bij het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur dient zo'n verzoek te toetsen aan de voorwaarden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Daarna neemt het Dagelijks Bestuur een gemotiveerd besluit waarin uiteen wordt gezet hoe het Dagelijks Bestuur tot het besluit is gekomen. Het Dagelijks Bestuur heeft geen verplichting om op een verzoek tot wijziging positief te besluiten, omdat het een bevoegdheid is die door het DagelijksBestuur wordt uitgeoefend. Het Dagelijks Bestuur dient zijn besluiten wel te motiveren.
Algemene regels
In het bestemmingsplan is een aantal algemene regels opgenomen. Deze algemene regels gelden voor elke bestemming die is opgenomen in de planregels.
Algemene aanduidingsregels
Deze regels zijn opgenomen als aanvulling op de bestemmingen die al op de gronden zijn gelegen. Zij vullen de planregels van de betreffende bestemming aan. Met deze aanvullende regels moet uitdrukkelijk rekening worden gehouden, omdat zij zijn opgenomen ter bescherming van een voor de gronden specifieke functie.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is bepaald gebruik uitgesloten. Dit gebruik is uitgesloten voor alle bestemmingen die in het plan zijn opgenomen. Dit is tevens de reden waarom de uitsluiting van dit gebruik in algemene regels is neergelegd.
Algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels
Voor deze regels geldt hetzelfde als wat hierboven is beschreven ten aanzien van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die zijn opgenomen in de bestemmingsregels. Echter plaats van het plan waarin ze zijn opgenomen bepaald de werking ervan. In dit geval geldt dat ze van toepassing zijn ten behoeve van alle bestemmingen die in het plan zijn opgenomen.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is opgenomen in het Bro.
6.2.3 Toelichting op de bestemmingen
In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.
Artikel 1 Begrippen
Dit artikel geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.
Ligplaatsen voor woonschepen worden in de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Water - 1' vermeld. In het onderhavige artikel wordt het begrip 'woonschip' omschreven, namelijk een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd voor woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet. Een woonschip is onder te verdelen in een woonark, een woonboot en een woonvaartuig. Een woonschip is dus het allesomvattende begrip.
De term 'ligplaatsen voor woonschepen' is voorgeschreven in de SVBP2008 en van deze omschrijving mag niet afgeweken worden. Echter in de beleidsstukken van het stadsdeel wordt een andere terminologie gebruikt. Zo is in bijvoorbeeld de 'Nadere Regeling Woonboten' het begrip 'woonboot' het allesomvattende begrip. Volgens de 'Nadere Regeling Woonboten' is een woonboot onder te verdelen in een woonschip, woonvaartuig en een woonark.
Bij vergelijking van de diverse begrippen uit de SVBP2008 en de 'Nadere Regeling Woonboten' blijkt dat de begrippen 'woonvaartuig' en 'woonark' nagenoeg dezelfde omschrijving bevatten. Alleen de begrippen 'woonboot' en 'woonschip' bevatten niet dezelfde omschrijving. De omschrijvingen worden juist omgedraaid. Voor een goede interpretatie moet hier dus worden opgelet.
Artikel 2 Wijze van meten
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.
Artikel 3 Bedrijf - 1 en artikel 4 Bedrijf - 2
In het plangebied zijn op enkele plaatsen bedrijven gevestigd. Gezien de menging van wonen en werken (waarbij het wonen de belangrijkste functie is) wordt er van uitgegaan dat bedrijven toelaatbaar zijn die vallen in categorie A en B van de Staat.
Er is een onderscheid aangebracht in 'Bedrijf - 1' en 'Bedrijf - 2', omdat bij de bestemming 'Bedrijf - 2' één bedrijfswoning mogelijk is. Als toegestaan gebruik wordt opslag aangemerkt, behalve als de tuinen en/of erven zichtbaar zijn vanaf de openbare weg.
Artikel 5 Bedrijf - 3
De bestemming 'Bedrijf - 3' betreft het complex van de Oranjesluizen. Het noordelijk deel van de Oranjesluizen valt binnen het bestemmingsplangebied. De grens tussen de stadsdelen Noord en Oost doorsnijdt het complex. Voor het sluiscomplex zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals hekwerken toegestaan.
Artikel 6 Bedrijf - 4
De bestemming 'Bedrijf - 4' betreft een tankstation waar geen vulpunt en/of verkoop van LPG plaatsvindt.
Artikel 7 Cultuur en ontspanning
Aan de kerk van Schellingwoude is de bestemming 'Cultuur en ontspanning' toegekend. De kerk biedt ruimte voor verhuur van zaalruimte, tentoonstellings- en conferentieruimte. Binnen de kerk wordt horeca toegestaan, maar alleen als deze ondergeschikt is aan en ten dienste van de eerder genoemde functies. Binnen het bestemmingsvlak bevindt zich naast de kerk ook een bijbehorende bouwwerk, in de zin van een bijgebouw. Binnen het bestemmingsvlak is één bijbehorend bouwwerk, in de zin van een bijgebouw toegestaan, met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 2,5 en 4,5 meter.
Artikel 8 Gemengd
De bestemming 'Gemengd' betreft het terrein van het voormalig tuincentrum Bert Pols. In de bestaande gebouwen is een overdekte markt mogelijk voor de verkoop van streekgebonden agrarische producten, een winkel met reparatiewerkplaats en verhuurmogelijkheid in fietsen (maximaal 227 m² aan brutovloeroppervlakte) en de vestiging van ondergeschikte horeca (binnen) maximaal 300 m² aan brutovloeroppervlakte en een terras - onbebouwd van maximaal 200 m² aan brutovloeroppervlakte. De bebouwing is alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Binnen het bouwvlak geldt in plaats van een maximaal bebouwingspercentage een maximaal brutovloeroppervlakte en maximaal vloeroppervlak. Ten aanzien van de Landmarkt betekent dit dat het maximaal brutovloeroppervlakte van 1040 m² bedraagt en maximaal vloeroppervlak van 720 m² geldt. Een supermarkt is niet toegestaan op deze locatie. Ter plaatse van de zone voor een wijzigingsbevoegdheid wordt woningbouw en/of een bedrijfslocatie in de toekomst mogelijk gemaakt.
Artikel 9 Groen
Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Daarnaast mag worden voorzien in een voet- en fietspaden. Ten behoeve van de drie ligplaatsen voor woonboten gelegen aan de Noorder IJdijk mogen de gronden tevens voor tuinen en erven en bijgebouwen worden gebruikt als ook ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'tuin' waarbij één bijbehorend bouwwerk (in de zin van een berging) per woonboot danwel een woonark wanneer is deze toegestaan mag worden opgericht.
Artikel 10 Maatschappelijk
De bestemming 'Maatschappelijk' betreft het wijkgebouw van de Hervormde Gemeente. De functies die toegestaan zijn dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang en zorg en welzijn.
Artikel 11 Natuur - 1
Dit betreft de gebieden rondom de Weersloot binnen de ringweg A10 en het gebied rond de aanlanding van de Schellingwouderbrug. De toegekende functies zijn gericht op het versterken van de ecozones. In het gebied rondom de Weersloot (ter plaatse van het aanduidingsvlak) is een bijenpark toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter en een maximaal brutovloeroppervlakte van 20 m².
Artikel 12 Natuur - 2
Deze bestemming is gegeven aan het gebied gelegen aan de IJ-oever bij de sportvelden Schellingwoude. Aan het Schellingwouderpark is in dit gebied de bestemming 'Natuur - 2' toegekend waar hekwerken en informatiepanelen ten behoeve van het natuurpark zijn toegestaan. Binnen deze bestemming is ter plaatse van de aanduiding een paardeninloopstal toegestaan.
Artikel 13 Recreatie - 1 en - 2
De twee volkstuinenparken die in het plangebied aanwezig zijn, zijn bestemd als 'Recreatie - 1 en - 2'. Per volkstuin is één tuinhuisje en één kas of schuur toegestaan. Een parkeerterrein is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het aanduidingsvlak en per twee volkstuinen mag één parkeerplaats worden gerealiseerd.
Artikel 14 Recreatie - 3
De jachthaven gelegen aan de Noorder IJdijk is bestemd als 'Recreatie - 3'. Op de steiger kan een kantine (ondergeschikt en ten dienste van de functie) worden gerealiseerd met een maximale bouwhoogte van 4 meter en een maximum bebouwd oppervlak van 30 m².
Artikel 15 Sport - 1
Het sportpark Schellingwoude gelegen aan de Schellingwouderdijk heeft de bestemming 'Sport - 1'. Er is horeca toegestaan, maar alleen indien deze ondergeschikt en ten dienste is van de bestemming.
Artikel 16 Sport - 2
Binnen deze bestemming zijn activiteiten ten aanzien van yoga- en meditatie toegestaan.
Artikel 17 Tuin - 1
In de bestemming 'Tuin - 1' zijn voor- en zijtuinen mogelijk. Om de voor- en zijtuinen open te houden is de maximum bouwhoogte van de erfafscheidingen bepaald op 1 meter.
Artikel 18 Tuin - 2
De bestemming 'Tuin - 2' is niet alleen bestemd voor achtertuinen, maar ook voor bijbehorendebouwwerken (uitbouw of bijgebouw). De reden hiervoor is dat de bestaande hoofdgebouwen zijn ingetekend op de verbeelding. Indien er een bijbehorend bouwwerk (uitbouw of bijgebouw) gebouwd wordt is dit alleen mogelijk in de bestemming 'Tuin - 2'.
In de bestemmingsomschrijving is tevens opgenomen dat uitsluitend een onbebouwd terras is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'terras' ten behoeve van horeca IV. Bij de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat ter plaatse van voornoemde aanduiding een onbebouwd terras ten behoeve van horeca IV van maximaal 20 m² toegestaan.
Artikel 19 Verkeer
Alle gronden met een nadrukkelijke (hoofd)verkeersfunctie zijn bestemd voor het verkeer.
Het bestemmingsgebied omvat niet alleen de betrokken rijwegen, maar ook de doorgaande voet- en fietspaden, parkeer- en groenvoorzieningen, taluds en de in het plangebied aanwezige ondergrondse huisvuilverzamelinrichtingen. De Schellingwouderbrug is op de verbeelding aangegeven met een aanduidingsvlak. De Schellingwouderbrug betreft een weg met 2x2 rijstroken en de Schellingwouderdijk 1x1,5 rijstrook.
Artikel 20 Water - 1
De bestemming 'Water - 1' betreft al het water behalve sloten en binnenwateren die onder de bestemming 'Water - 2' vallen. De ligplaatsen voor de woonschepen zijn op de verbeelding aangeduid met 'specifieke vorm van water - 1' tot met 'specifieke vorm van water - 4'. De aanduidingen geven tevens aan welke maatvoeringsbepalingen er gelden. Tevens zijn bestaande loopplanken en steigers ten behoeve van de ligplaatsen voor woonschepen toegestaan. De ligplaatsen zijn uitsluitend te gebruiken zoals aangeduid met de functieaanduiding en omschreven in de regels. Objecten zijn alleen toegestaan binnen de aanduiding 'specifieke vorm van water - 1' met uitzondering van de vergunningsvrije objecten. Onder de functie water moet tevens verstaan worden waterberging en -huishouding, waterlopen, waterwegen en watergebonden activiteiten.
In het Lozingskanaal, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 4' is in tegenstelling tot de andere aanduidingen ook een woonark toegestaan. De reden hiervoor is dat deze locatie in tegenstelling tot de andere locaties uit het zicht is en er geen verbondenheid ligt tussen het dorp als zodanig en het water.
Ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van water - 1 en 2' zijn de bestaande loopplanken, steigers en afmeervoorzieningen ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen toegestaan. Binnen de aanduidingen 'specifieke vorm van water - 3 en 4' mogen steigers worden opgericht waarbij per woonboot (ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 3') cq. woonboot of woonark (ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 4') de breedte van de steiger niet meer dan de breedte van de woonboot mag bedragen en de diepte niet meer dan 3 meter mag bedragen.
Artikel 21 Water - 2
De bestemming 'Water - 2' betreft de wateren in het plangebied die niet onder de bestemming 'Water - 1' vallen, dit zijn namelijk de kleinere wateren.
Artikel 22 Wonen - 1 en Artikel 23 Wonen - 2 en Artikel 24 Wonen - 3
De bestemmingen 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en 'Wonen - 3' zijn opgenomen omdat voor deze bestemmingen verschillende maximale bouwdiepten gelden, namelijk 12 meter voor 'Wonen - 1' en 15 meter voor 'Wonen - 2'. Woningen die op de verbeelding zijn aangeduid met een grotere bouwdiepte betreffen 'afwijkers' waarbij de bestaande vergunde situatie is opgenomen. Echter dit betreffen uitzonderingssituaties en mag niet worden opgevat als zijnde een algemene beleidslijn waarop een beroep kan worden gedaan aangezien het belang van niet verdere verdichting door het stadsdeel wordt voorgestaan.
De bestemming 'Wonen - 3' is opgenomen voor de woningen aan de Wijkergouw 36 en 36a. Het betreffen hier afwijkende maten en bestemmingswijze. Bij deze bestemming moet er binnen het bouwvlak worden gebouwd in tegenstelling tot bestemming 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'. Hiervoor is gekozen om de bestaande oppervlakte te bevriezen evenals de erfbebouwing binnen de bestemming 'Tuin - 2'. Het bouwvlak mag voor 100% bebouwd worden.
Horeca IV is toegestaan in de bestemming 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' ter plaatse van de Schellingwouderdijk, met een maximum van twee binnen deze bestemmingen. Het doel van het beperkt toestaan van horeca-vestigingen is dat deze ten dienste kan staan aan het toerisme en recreatie.
Ten aanzien van de woningen aan de Schellingwouderdijk met huisnummer 185 tot en met 203 geldt dat de bouwdiepte maximaal 10 meter vanaf de gevellijn mag bedragen. Hiermee vormen deze woningen een uitzondering. De achtererven van deze woningen mogen niet helemaal bebouwd worden, want de openheid moet behouden blijven.
Ter plaatse van de aanduiding 'garage' is een garage toegestaan waarbij het gebruik van de garage tot een deel van de woning is toegestaan mits er geen parkeerruimte op eigen terrein verloren gaat, zodat de openbare ruimte niet extra wordt belast. Deze aanduiding is alleen opgenomen bij garages die tegelijkertijd met de bouw van het hoofdgebouw zijn vergund. Dit betekent dat separate garages die niet bij het hoofdgebouw zijn vergund, niet illegaal zijn maar als toegestaan gebruik/bouwwerken zijn toegestaan binnen de bestemming.
Voor het uitbouwen aan de achterzijde is de opgenomen gevellijn bepalend voor de bouwdiepte. Er moet gemeten worden vanaf de gevellijn, deze ligt doorgaans op de voorgevel. Dit betekent dat niet gemeten moet worden vanaf de terugliggende garage. Hiermee wordt voorkomen dat een (nog) diepere bouwdiepte kan worden gerealiseerd dan is beoogd. Daarnaast is uitbouwen alleen toegestaan indien het uitbouwen van een hoofdgebouw betreft.
Tot slot geldt dat voor woningen aan Schellingwouderdijk nrs. 195, 199, 203, 205, 209, 295 en 323 t/m 331 aan de achterzijde mogen uitbreiden maar dat de bouwdiepte maximaal 70% van het bestaande bouwwerk mag bedragen. De reden voor deze afwijkende regeling is gelegen in het feit dat deze woningen dijkwoningen zijn waarbij de nokrichting van de kap evenwijdig/parallel aan de dijk loopt, de zogenaamde 'langskappers'. Bij dit type woningen zou het hanteren van een bouwdiepte van 12 of 15 meter betekenen dat het type woning uit verhouding zou raken en dus verdwijnen hetgeen ongewenst is. Om voor deze woningen toch uitbreiding aan de achterzijde mogelijk te maken is een voornoemde '70%-regeling' opgenomen waarbij recht gedaan wordt aan het type woning als ook de uitbreidingsmogelijkheden aanwezig zijn.
15% regeling
Voor woningen niet zijnde een monument mag de maximale bouwhoogte dan wel goothoogte met maximaal 15% worden overschreden, met dien verstande dat de goothoogte dan wel bouwhoogte in evenredigheid tot de bouwhoogte dan wel goothoogte (mede) moet worden overschreden en de verhouding tussen de bouwlagen ten opzichte van elkaar niet onevenredig worden geschaad. Wanneer de overschrijding van de bouwhoogte dan wel goothoogte van 15% uitkomt op een verhoging van minder dan 1 meter, dan mag de verhoging van de bouwhoogte dan wel goothoogte ook maximaal 1 meter bedragen waarbij de koppeling van de evenredigheid bouw-/goothoogte en verhouding bouwlagen onderling onverminderd van kracht blijft;
Deze regeling is opgenomen om verruiming te bieden van de vigerende bouwmogelijkheden. De evenredige koppeling van de overschrijding van de bouwhoogte aan de goothoogte en vice versa als ook de verhouding tussen de bouwlagen onderling is aangebracht om het gevelbeeld zoveel mogelijk te behouden in relatie tot de te beschermen waarden in het kader van het (ontwerp) beschermde dorpsgezicht van rijkswege. Met nadruk wordt gesteld dat deze regeling alleen geldt voor hoofdgebouwen en dus niet voor bijbehorende bouwwerken. De 15% regeling is tevens niet van toepassing op aangewezen gemeentelijke, provinciale of rijksmonumenten.
bijbehorende bouwwerken (voormalige aanbouwen/uitbouwen en bijgebouwen)
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) maakt geen onderscheid in aanbouwen/uitbouwen en bijgebouwen. Binnen de bestemmingsregels is de terminologie en systematiek van de Wabo verwerkt. Wanneer het wenselijk is dat bepaalde regels alleen betrekking hebben bijgebouwen danwel aanbouwen/uitbouwen, dan is dit expliciet in de regels opgenomen.
Bij aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met wonen geldt dat het stadsdeel het wenselijk vindt om een aan-huis-gebonden-beroep danwel kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk te maken. Dit is een laagdrempelige vorm om een nieuw bedrijfje op te starten. Voorkomen moet worden dat dergelijke aan huis verbonden activiteiten uitgroeien tot grotere bedrijven. Als de maximaal toegestane vloeroppervlakte van hoofdgebouw, te weten 40%, niet meer volstaat voor het aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, dan mogen deze niet meer aan huis worden uitgeoefend. Het stadsdeel zal derhalve nooit een uitbreiding van het maximaal toegestane vloeroppervlak van het hoofdgebouw, te weten 40%, toestaan. Als een grotere vloeroppervlakte van het hoofdgebouw benodigd is, dan zal de onderneming moeten verhuizen naar een geschikte locatie. Deze regeling is dus duidelijk bedoeld als 'opstapmogelijkheid' voor startende en/of jonge ondernemingen of zeer kleinschalige ondernemingen.
Artikel 25 Leiding - Gas (dubbelbestemming)
In dit artikel wordt de in het plangebied aanwezige gasleiding beschermd doordat is vastgelegd dat bepaalde werken of werkzaamheden uitsluitend mogen worden uitgevoerd met een omgevingsvergunning.
Voor de gasleiding geldt dat op de verbeelding de leiding is weergegeven en in de regels is bepaald dat voor de bescherming en het beheer van de leiding een belemmerende strook van 4 ter weerszijde van de leiding geldt.
Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 34;
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 25;
- c. in de derde plaats de bepalingen van artikel 27/28/29/30/31/32;
- d. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 33;
- e. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 26.
Artikel 26 Leiding - Riool (dubbelbestemming)
In dit artikel wordt de in het plangebied aanwezige rioolleiding aangeduid. Aangezien er geen belang in het kader van externe veiligheid bij deze leiding aanwezig is wordt de rioolleiding alleen aangeduid ter kenbaarheid en worden naast de aanduidingsomschrijving geen nadere regels gesteld.
Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 34;
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 25;
- c. in de derde plaats de bepalingen van artikel 27/28/29/30/31/32;
- d. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 33;
- e. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 26.
Artikel 27 Waarde - Archeologie 1 tot en met artikel 32 Waarde - Archeologie 6 (dubbelbestemmingen)
Daar waar mogelijk sprake is van archeologische waarden is een dubbelbestemming met daarin een regeling ter bescherming van mogelijke archeologische waarden voor het enerzijds het bouwen en anderzijds het roeren van grond zonder dat sprake is van bouwen door middel van het vereiste van een omgevingsvergunning.
Een dubbelbestemming legt beperkingen op aan de onderliggende (hoofd)bestemmingen. Zij gaat voor de regels van de onderliggende bestemming, wat betekent dat de bepalingen van de bestemmingen uitsluitend van toepassing zijn, voor zover zij niet strijdig zijn met de bepalingen van de dubbelbestemmingen.Dit artikel vloeit voort uit de verplichting die de in 2007 in werking getreden Wamz oplegt ten aanzien van de bescherming van archeologische waarden. Dit stelsel beoogt te voorkomen dat de te beschermen archeologische waarden teloor gaan. Conserveren in de bodem staat hierbij voorop, maar ook het doen van opgravingen is een mogelijkheid om archeologische waarden zeker te stellen. Het Dagelijks Bestuur verleent de vereiste aanlegvergunning indien dit zich verdraagt met de mogelijk aanwezige te beschermen waarden. In de praktijk komt het er veelal op neer dat de aanlegvergunning kan worden verleend indien het noodzakelijke archeologisch onderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden is afgerond en er geen belemmeringen zijn geconstateerd.
Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 34;
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 25;
- c. in de derde plaats de bepalingen van artikel 27/28/29/30/31/32;
- d. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 33;
- e. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 26.
Artikel 33 Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)
Een gedeelte van het plangebied zal naar alle waarschijnlijkheid worden aangewezen als beschermd stadsgezicht van rijkswege. De planning hiervan is nog onduidelijk. Vooruitlopend op de aanwijzing biedt dit artikel een regeling die rekening houdt met het toekomstige beschermd stadsgezicht van rijkswege.
Doel van dit artikel is het beschermen van de stedenbouwkundige waarden die zijn beschreven in de voorgenomen aanwijzing van het beschermd stadsgezicht Amsterdam-Noord. De inhoud is tot stand gekomen na overleg met Bureau Monumenten en Archeologie.
Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 34;
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 25;
- c. in de derde plaats de bepalingen van artikel 27/28/29/30/31/32;
- d. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 33;
- e. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 26.
Artikel 34 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
Deze dubbelbestemming is gelegd op de primaire waterkeringen en bijbehorende beschermingszones in het plangebied. Ingevolge de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) moeten zowel primaire als secundaire waterstaatswerken (deze is breder dan het fysieke waterstaatswerk als zodanig) in het bestemmingsplan worden verwerkt zowel op de verbeelding als in de regels. In dit bestemmingsplan wordt hieraan voldaan door het waterstaatswerk op de verbeelding aan te duiden met deze dubbelbestemming en in de regels hieromtrent een bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor het overige zijn de regels van de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van toepassing.
Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 34;
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 25;
- c. in de derde plaats de bepalingen van artikel 27/28/29/30/31/32;
- d. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 33;
- e. in de vijfde plaats de bepalingen van artikel 26.
Artikel 35 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
Artikel 36 Algemene bouwregels
In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.
Artikel 37 Algemene gebruiksregels
In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.
Artikel 38 Algemene aanduidingsregels
In dit bestemmingsplan zijn diverse gebiedsaanduidingen opgenomen, zoals de 'Geluidzone - industrie' en 'Vrijwaringszone - straalpad'. Voor wat betreft het aangeduide straalpad wordt een zone opgenomen van 100 meter ter weerszijden van het straalpad. Tenslotte bevat dit artikel regels ten aanzien van een viertal ontwikkellocaties die als volgt zijn aangeduid: 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1 (Paterslaan)', 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2 (woningbouw Schellingwouderdijk)', 'Wro-zone - wijzigingsgebied 3 en 'Wro-zone - wijzigingsgebied 4 - Noorder IJdijk'.
Artikel 39 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen. Ook mogen de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden met ten hoogste 1 meter.
Artikel 40 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen wanneer het Dagelijks Bestuur bevoegd is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid Wro het plan te wijzigen.
Artikel 41 Overgangsrecht en volgende
De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.
Er is objectgebonden overgangsrecht opgenomen ten aanzien van de woonarken aangeduid met 'specifieke vorm van water - 3', waarbij het gebruik van de ligplaatsen voor woonarken:
- a. Noorder IJdijk 54
(maximale maatvoeringen: lengte: 17,6 meter; breedte: 6,7 meter en hoogte: 4,7 meter); - b. Noorder IJdijk 62
(maximale maatvoeringen: lengte: 19 meter; breedte: 6,9 meter en hoogte: 4,2 meter); - c. Noorder IJdijk 64
(maximale maatvoeringen: lengte: 20,7 meter; breedte: 6 meter en hoogte: 3,6 meter);
mag slechts worden voortgezet tot het moment dat deze vervangen dan wel weggehaald wordt.
Daarnaast is er ook objectgebonden overgangsrecht opgenomen ten aanzien van het gebruik van de ligplaats voor pleziervaartuig onder zaaknummer 382K zoals opgenomen in bijlage 2 en bijlage 3 van de regels, voor bewoning dat slechts mag worden voortgezet tot het moment dat deze vervangen dan wel weggehaald wordt.
Overigens is het weghalen van de woonark dan wel pleziervaartuig ten behoeve van het normale onderhoud toegestaan.
Persoonsgebonden overgangsrecht is opgenomen ten aanzien van het gebruik van een woonark voor een clubgebouwboot (scouting):
- a. Adres onbekend, gelegen in het Lozingskanaal, ongeveer 17 meter gemeten vanaf de Schellingwouderdijk
(maximale maatvoeringen: lengte: 21 meter; breedte: 5 meter en hoogte: 5 meter);
mag slechts worden voortgezet door degenen die daar op het moment van in werking treding van het bestemmingsplan de woonark gebruiken als clubgebouwboot (scouting).
Artikel 42 Slotregel
De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer evenals de datum van vaststelling door de Deelraad.
6.3 Digitaal Raadpleegbaar Plan
Het plan is gemaakt conform de Wro en conform met behulp van RO-Plan, een softwarepakket waarmee bestemmingsplannen digitaal en volgens de standaard van het Handboek Amsterdamse bestemmingsplannen kunnen worden getekend en voorzien van de bijbehorende regels. Daarnaast is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld volgens SVBP 2008.
Op een analoge kaart worden de bestemmingen gevisualiseerd, in de digitale versie worden de bestemmingsregels direct gekoppeld aan de betreffende gronden en spreekt men niet langer over een plankaart, maar een ‘digitale verbeelding’ van de bestemmingsregels.
Het bestemmingsplan is door particulieren te raadplegen op internet. Bij het aanklikken van een bestemming met de muis verschijnen de regels die erop van toepassing zijn in beeld. Op deze wijze wordt het bestemmingsplan toegankelijker voor particulieren. Daarnaast is zoals gebruikelijk een 'papieren plan' beschikbaar dat geraadpleegd kan worden.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1.1 Startnotitie
Op 11 mei 2004 heeft het Dagelijks Bestuur, na een overlegronde waarin bewoners en instanties aanvullende en corrigerende reacties hebben gegeven, de startnotitie voor het bestemmingsplan vastgesteld. Deze startnotitie is de basis voor dit bestemmingsplan.
7.1.2 Voorontwerpbestemmingsplan
Na het vaststellen van de startnotitie heeft het voorontwerpbestemmingsplan gedurende acht weken ter inzage gelegen om burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid te geven hun reactie te geven op het plan. Met behulp van deze reacties is het stadsdeel in staat geweest het plan te verbeteren en het beter aan te sluiten op de bestaande situaties in het plangebied. Het voorontwerpbestemmingsplan is ook verzonden aan een aantal instanties en organisaties, zoals de provincie en het hoogheemraadschap, om hen in de gelegenheid te stellen te reageren op het plan.
7.1.3 Ontwerpbestemmingsplan
Op 10 mei 2011 heeft het Dagelijks Bestuur het ontwerpbestemmingsplan 'Schellingwoude' vastgesteld. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 mei tot en met 28 juni 2011 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn van tervisielegging is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze bij de deelraad van stadsdeel Noord in te dienen. Binnen eerdergenoemde termijn zijn 18 schriftelijke zienswijzen ontvangen. Buiten de termijn van ter inzage legging zijn 3 schriftelijke reacties ontvangen. Deze zienswijzen zijn niet-ontvankelijk verklaard.
Alle ontvangen zienswijzen zijn in een aparte nota, de zogenaamde 'Nota van Beantwoordingzienswijzen', samengevat. Dit betekent niet dat die onderdelen van de zienswijzen, die niet expliciet worden genoemd, niet bij de beoordeling zouden zijn betrokken. De zienswijzen zijn in hun geheel beoordeeld. Per zienswijze is aangegeven of en in welke mate deze aanleiding geven tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. De 'Nota van Beantwoording zienswijzen' is als bijlage 13 bij deze toelichting opgenomen.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Samen met het bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. artikel 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van een exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald. Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met enkel conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als het stadsdeel eigenaar is van de gronden. Dit bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en voorziet op indirecte wijze in een viertal ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen zijn door middel van een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Een exploitatieplan is derhalve niet nodig. Er kan dan ook worden gesteld dat onderhavig bestemmingsplan in financieel-economische zin uitvoerbaar is.
7.3 Handhaving
Er is sprake van handhaving, indien er werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden die in het kader van de bestemmingsregels niet toelaatbaar zijn. De onderstaande uitgangspunten zullen daarbij worden aangehouden:
- Het starten van een procedure op grond waarvan besloten kan worden op welke wijze gehandhaafd gaat worden: strafrechtelijk of bestuursrechtelijk;
- indien in het kader van handhaving het opleggen van een dwangsom niet leidt tot beëindiging van een illegale situatie, wordt een bestuursdwangprocedure gestart;
- het opleggen van een dwangsom en bestuursdwang worden als handhaving verkozen boven strafrechtelijk optreden;
- in die gevallen dat strafrechtelijke vervolging het enige sanctiemiddel blijkt te zijn, zal na het opmaken van een proces-verbaal aangifte worden gedaan bij het Openbaar Ministerie;
- behoudens in gevallen waarin de belangen van de overtreder in ernstige en directe mate worden geschaad, wordt, indien illegale bouw wordt geconstateerd, het werk door de afdeling Vergunningen, team Bouw, stilgelegd en wordt tot handhaving over gegaan;
- ook bij illegale bouw van gering planologisch belang wordt vanuit rechtsgelijkheid handhavend opgetreden.
Aan een langere periode van niet-handhaving kunnen door de betrokkenen geen rechten worden ontleend.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging
Bijlage 2 Maatvoeringseisen Woonboten
Bijlage 2 Maatvoeringseisen woonboten
Bijlage 3 Locatieaanduiding Woonboten, Behorende Bij Maatvoeringseisen
Bijlage 3 Locatieaanduiding woonboten, behorende bij maatvoeringseisen
Bijlage 1 Nota Inspraak & Overleg
Bijlage 1 Nota Inspraak & Overleg
Bijlage 2 Kwantitatieve Risicoanalyse Buisleiding Schellingwoude
Bijlage 2 Kwantitatieve risicoanalyse buisleiding Schellingwoude
Bijlage 3 Archeologisch Bureauonderzoek Schellingwoude 2011
Bijlage 3 Archeologisch bureauonderzoek Schellingwoude 2011
Bijlage 4 Adviezen Commissie Winkelplanning Amsterdam 2009, 2010 En 2011
Bijlage 4 Adviezen Commissie Winkelplanning Amsterdam 2009, 2010 en 2011
Bijlage 5 Advies Brandweer Externe Veiligheid D.d. 25-02-2011, Referentie Div2011/525
Bijlage 5 Advies Brandweer Externe Veiligheid d.d. 25-02-2011, Referentie DIV2011/525
Bijlage 6 Advies Tac Met Bijbehorende Stukken
Bijlage 6 Advies TAC met bijbehorende stukken
Bijlage 7 Bouwvergunning En Ontheffing Ten Behoeve Van Het Realiseren Van Een Landmarkt D.d. 22-02-2010
Bijlage 8 Verkeersonderzoek Ten Behoeve Van De Landmarkt
Bijlage 8 Verkeersonderzoek ten behoeve van de Landmarkt
Bijlage 9 Onderzoeken Behorende Bij Opgenomen Wijzigingsbevoegdheden - Deel 1
Bijlage 9 Onderzoeken behorende bij opgenomen wijzigingsbevoegdheden - deel 1
Bijlage 10 Onderzoeken Behorende Bij Wijzigingsbevoegdheden - Deel 2
Bijlage 10 Onderzoeken behorende bij wijzigingsbevoegdheden - deel 2
Bijlage 11 Bodemonderzoek - Wijzigingsbevoegdheid 4 (Noorder Ijdijk)
Bijlage 11 Bodemonderzoek - wijzigingsbevoegdheid 4 (Noorder IJdijk)
Bijlage 12 Natuurtoets
Bijlage 13 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 13 Nota van Beantwoording zienswijzen
Bijlage 14 Uitvoeringsnotitie Objecten Bij Woonboten Buiten Ij - December 2009
Bijlage 14 Uitvoeringsnotitie objecten bij woonboten Buiten IJ - december 2009