Eerste partiële herziening Cornelis Douwesterrein II (Windturbines)
Bestemmingsplan - Amsterdam
Vastgesteld op 22-11-2013 - niet in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Eerste partiële herziening Cornelis Douwesterrein II (Windturbines) met identificatienummer NL.IMRO.0363.N1302PBPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Noord;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.6 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.7 beperkt kwetsbaar object
Object als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), met uitzondering van beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in artikel 1, lid 2, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
1.8 windkracht
de door de wind uitgeoefende kracht;
1.9 windenergie
windkracht als bron voor de opwekking van energie;
1.10 windenergie-installatie
een bouwwerk dat dient voor het opwekken van windenergie.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand windenergie-installaties
De afstand tussen windenergie-installaties wordt gemeten tussen het hart van de masten;
2.2 bouwhoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De in dit bestemmingsplan weergegeven omschrijvingen en bepalingen dienen te worden gelezen in samenhang met hetgeen bepaald is in het bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II. De aanwijzing van de gedetailleerde bestemmingen en de daaromtrent gestelde bepalingen in het moederplan Cornelis Douwesterrein II blijven dan ook onverminderd van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 3 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 4 Algemene Bouwregels
Voor de toegelaten overschrijdingen en toegelaten bouwwerken met afwijkende maten wordt verwezen naar het moederplan Cornelis Douwesterrein II.
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Voor het algemeen gebruiksverbod en de toegelaten milieuhindercategorieën wordt verwezen naar het moederplan Cornelis Douwesterrein II.
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - windenergie-installaties' zijn de gronden, behalve voor de daar op grond van het moederplan voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het oprichten van windenergie-installatie, waarbij aan de volgende voorwaarden dient te worden voldaan:
- a. In de zone mogen ten hoogste 3 nieuwe windenergie-installaties worden gebouwd;
- b. De bouwhoogte van een windenergie-installatie mag niet meer dan 110m bedragen;
- c. De afstand tussen het hart van de windenergie-installaties en de rand van de vaarweg dient minimaal 50m te bedragen(en overigens minimaal de helft van de diameter van de rotor van de windenergie-installatie);
- d. Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar object, veroorzaakt door een windenergie-installatie of een combinatie van installaties, mag niet hoger zijn dan 10-6 per jaar bedragen;
- e. Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen beperkt kwetsbaar object, veroorzaakt door een windenergie-installatie of een combinatie van installaties, mag niet hoger dan 10-5 per jaar bedragen;
- f. De afstand tussen wind-energie-installaties en ondergrondse aardgastransportleidingen dient te voldoen aan de in het Handboek Risicozonering Windturbines 2013 gestelde afstandsrichtlijnen.
- g. Binnen de rotordiameter van een windenergie-installatie mag geen niet tot de windenergie-installatie behorende bebouwing worden opgericht;
- h. Op de gronden binnen de zone mogen toegangswegen tot de windenergie-installaties worden aangelegd;
- i. Per windenergie-installatie mag 1 daar bijbehorend gebouw worden gebouwd, waarvan:
- 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20m²
- 2. de hoogte niet meer mag bedragen dan 5m.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in artikel 6 sub b tot een bouwhoogte van maximaal 135m, indien uit onderzoek blijkt dat een grotere hoogte geen beperkende effecten ten aanzien van defensieradar, luchtverkeer, geluidsaspecten, licht- en schaduwhinder oplevert.
- b. het bepaalde in artikel 6 sub c, indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat er geen hinder voor wal- en scheepsradar optreedt en er ook overigens geen belemmeringen van nautische aard ontstaan. De minimaal aan te houden afstand tot de rand van de vaarweg is altijd ten minste de helft van de rotordiameter. Aan een dergelijke afwijking wordt geen medewerking verleend dan nadat overleg is gepleegd met Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied (CNB).
Voor de overige algemene afwijkingsregels wordt verwezen naar het moederplan Cornelis Douwesterrein II.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het Dagelijks Bestuur kan eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Eerste partiële herziening Cornelis Douwesterrein II (Windturbines).
De volledige titel is de aanhaaltitel.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Stadsdeel Noord heeft al sinds geruime tijd ambitieuze doelstellingen op het gebied van duurzaamheid en wil op zijn grondgebied een aantal windturbines (laten) plaatsen. Het project heeft de volgende doelen:
- Bijdragen aan Europese, landelijke en provinciale doelstellingen betreffende het opwekken van duurzame elektriciteit.
- Bijdragen aan de ambitie van Amsterdam om in 2040 400 MW aan wind-vermogen te hebben.
- Produceren van schone energie die zorgt voor vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen, zoals CO2, en daarmee de gezondheid van mens en milieu ten goede komt. CO2 is een van de broeikasgassen die leidt tot klimaatverandering.
- Bijdragen aan de eigen doelstelling: stadsdeel Noord wil graag samen met bewoners en bedrijven duurzame energievormen realiseren op grondgebied van Amsterdam-Noord. De doelstelling is om met een aantal grote windturbines tussen de 20% en 40% van het huishoudelijk elektriciteitsverbruik van Amsterdam-Noord duurzaam op te wekken in 2015.
In het voorheen vigerende bestemmingsplan "1e partiële herziening bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein" uit 2004 was reeds ruimte gecreëerd voor het realiseren van windenergie-installaties. De ruimte die in dit bestemmingsplan werd geboden qua capaciteit en hoogte van de installaties is door de ontwikkelingen in de windenergiebranche niet langer als toereikend te beschouwen.
Vanwege het wettelijk vereiste om voor 1 juli 2013 een actueel planologisch kader vastgesteld te hebben, zag stadsdeel Noord zich genoodzaakt om ook voor het Cornelis Douwesterrein een nieuw, in hoofdzaak conserverend, bestemmingsplan vorm te geven. Omdat het creëren van planologische capaciteit voor windenergie juist ten tijde van het vormgeven van dit bestemmingsplan onderwerp van discussie met Provincie Noord-Holland was, biedt het nu inmiddels vigerende bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II uit 2013 niet langer meer ruimte voor het plaatsen van nieuwe windturbines. Om die juridische planologische ruimte opnieuw weer te creëren, is dit bestemmingplan "Eerste partiële herziening Cornelis Douwes terrein II (Windturbines)" vormgegeven.
Deze partiële herziening van het bestemmingsplan houdt, heel kort gezegd, in dat er aan het plangebied Cornelis Douwesterrein een zoekgebied voor de plaatsing van windturbines wordt toegevoegd. De kaart van de partiële herziening is een aanvulling op de vastgestelde plankaart van het bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II en de in dit bestemmingsplan opgenomen planregels zijn een aanvulling op de in het moederplan opgenomen planregels. De regels en de bestemmingen van het moederplan bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II en de daar bijbehorende plankaart (verbeelding) blijven dus ook onverkort van toepassing op het gebied.
Voor u ligt het bestemmingsplan Eerste partiële herziening Cornelis Douwesterrein II (Windturbines).
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gesitueerd in het zuidwestelijk gedeelte van het stadsdeel Noord op het bedrijventerrein Cornelis Douwesterrein, juist ten oosten van de Coentunnel. Het plangebied wordt begrensd aan de oostzijde door de Klaprozenweg overgaand in de TT Melaniaweg, aan de noordzijde door een gedeelte van het Coentunnel circuit overgaand op de Cornelis Douwesweg en Klaprozenweg, aan de westzijde door het IJ en daaropvolgend door de Meteorenweg en aan de zuidzijde door het IJ en vervolgens overlopend om de TT Vasumweg.In de afbeelding hieronder wordt het plangebied globaal weergegeven. Op de plankaart/verbeelding wordt de begrenzing in detail weergegeven.
![]() | |
de globale ligging van het plangebied |
1.3 Doelstelling
Dit bestemmingsplan heeft tot doel om een planologische mogelijkheid te creëren tot het realiseren van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein. Het betreft de aanleg en exploitatie van windenergie-installaties op het grondgebied van stadsdeel Noord. Deze activiteit zal bestaan uit windturbines, ondergrondse elektriciteitskabels en de aansluiting op het elektriciteitsnet van de netbeheerder. Ook zullen er toegangswegen en transformatorstations aangelegd worden.
Om te bepalen op welke locaties onder welke voorwaarden windturbines worden toegestaan, is een m.e.r.- studie uitgevoerd en de bijbehorende procedure doorlopen. In de studie zijn de potentiële locaties voor windturbines en hun milieueffecten onderzocht.
In navolging van de vastgestelde 'Strategienota Windturbines in Amsterdam-Noord' en de 'Notitie reikwijdte en detailniveau Windturbines Amsterdam-Noord' heeft stadsdeel Noord een MER opgesteld ten aanzien van de plaatsing van windturbines in Noord. Vooralsnog blijkt uit deze MER dat de locaties Noorder IJ-plas en het Cornelis Douwesterrein (het meest) geschikt zijn als locaties waar windturbines kunnen worden gerealiseerd. Voor het Cornelis Douwesterrein zou dit mogelijk kunnen betekenen dat onder voorwaarden maximaal 4 (inclusief de reeds op het terrein aanwezige windenergie-installatie) windturbines aan de IJ-zijde gerealiseerd kunnen worden. Uit de tot nu toe uitgevoerde studie naar milieu-effecten, gecombineerd met het gegeven dat er zich concrete initiatiefnemers hebben gemeld voor de realisatie van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein, blijkt dat de meest directe kansen voor windenergie zijn gelegen op het Cornelis Douwesterrein.
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan biedt niet de planologische ruimte die nodig is voor de gewenste installaties. Het doel van dit bestemmingsplan is om de benodigde planologische ruimte te creëren.
![]() | ![]() |
voorbeelden van windturbines |
De Structuurvisie Amsterdam 2040 geeft voor de lange termijn (na 2030) de mogelijkheid aan van verdere transformatie langs de Noordelijke IJ-oevers naar menging van de functies wonen en werken. Of en in hoeverre deze ontwikkeling gaat plaatsvinden, is voorlopig nog onderwerp van een gemeenschappelijke verkenning van Amsterdam, Zaanstad, Stadsregio Amsterdam, provincie Noord-Holland en het Rijk. Deze ontwikkeling is nog niet relevant voor de komende bestemmingsplanperiode die tot circa 2024 zal lopen.
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied van het bestemmingsplan Eerste partiële herziening Cornelis Douwesterrein II (Windturbines) is het bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II het vigerende planologisch kader. Het nu voorliggende bestemmingsplan is een eerste herziening van dit moederplan.
1.5 Bevoegdheden
De Gemeenteraad heeft bij besluit van 26 januari 1994, no. 34, de Verordening op de Stadsdelen vastgesteld. Bij deze verordening is onder meer de bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen aan de stadsdelen overgedragen. Dit bestemmingsplan is daarom opgesteld onder verantwoordelijkheid van de deelraad van stadsdeel Noord.
1.6 Crisis- En Herstelwet
Het bestemmingsplan valt onder de Crisis- en Herstel Wet. Ingevolge het bepaalde in artikel 1.1 lid 1 sub a van de Crisis- en herstelwet is afdeling 2 van deze wet van toepassing op bestemmingsplannen die betrekking hebben op de aanleg van productie-installaties voor de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie. Dit brengt onder meer met zich mee dat:
- de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een termijn van zes maanden heeft voor het doen van een uitspraak op een beroep,
- dat het beroepsschrift, op straffe van niet-ontvankelijkheid, meteen de gronden van beroep moet bevatten (het indienen van een pro forma beroepsschrift is niet mogelijk) en
- dat de gemeente nadat zij zich heeft vergewist van een zorgvuldige totstandkoming van de onderzoeken (van deskundige adviesbureaus) die ten grondslag liggen aan voorliggend bestemmingsplan, uit mag gaan van de juistheid van deze onderzoeken.
1.7 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit twee gedeelten: de toelichting en de regels. Het eerste gedeelte betreft de toelichting van dit bestemmingsplan. De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven.
Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied en dan specifiek aangaande de ruimtelijke keuzes die in dit bestemmingsplan zijn gemaakt.
In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het ten aanzien van het aspect windenergie relevante ruimtelijk beleid, internationaal gezien en van Europa, het Rijk, de provincie Noord-Holland, de regio, de gemeente Amsterdam en stadsdeel Noord.
In hoofdstuk 4 worden de ten aanzien van het aspect windenergie en de plaatsing van windturbines relevante sectorale onderwerpen nader toegelicht, waaronder externe veiligheid, geluidshinder, water en ecologie in relatie tot de eigenschappen van het plangebied, de randvoorwaarden die volgen uit de omgevingsaspecten en de geformuleerde uitgangspunten voor het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 geeft een directe toelichting op de juridische planopzet van het bestemmingsplan. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Hierbij wordt onder meer aandacht aan hoe burgers, bedrijven, instanties en andere belanghebbenden bij de totstandkoming van het plan zijn betrokken.
De regels behorende bij dit bestemmingsplan staan in het tweede deel. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, waarin de inleidende regels in hoofdstuk 1 zijn opgenomen, de bestemmingsregels in hoofdstuk 2, de algemene regels in hoofdstuk 3 en de overgangs- en slotregels in hoofdstuk 4.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
Voor wat betreft de integrale beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van het Cornelis Douwesterrein en de ruimtelijke en functionele opbouw van het bestaande terrein wordt verwezen naar de toelichting van het moederplan Bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II. Het voorliggende bestemmingsplan behelst, zoals eerder gesteld, ten aanzien van het voorgaande bestemmingsplan geen toevoeging van bestemmingen aan de reeds in het moederplan vastgelegde bestemmingen. Derhalve wordt hier niet nader ingegaan op de overige in het plangebied voorkomende functies en wordt daarvoor verwezen naar de toelichting van het moederplan.
Voor wat betreft de geschiktheid van het gebied voor de plaatsing van windenergie-installaties komt uit de uitgevoerde Mer-studie het volgende naar voren:
Het Cornelis Douwesterrein is een bedrijventerrein zonder woningen. Het gebied wordt omgrensd door woningen aan de noordoostelijke zijde, de NDSM-werf aan de zuidoostelijke zijde, het IJ aan de zuidwestelijke zijde en de aanloop naar de Coentunnel en daarachter de Noorder-IJplas ten noordwesten. Op het Cornelis Douwesterrein staat reeds een windturbine. Het betreft een Vestas V80 2 MW met een masthoogte van 67m en een rotordiameter van 80m.
Windenergie-installaties nemen ruimte in beslag. Zowel door de mast, de toegangswegen en de kraanopstelplaats (direct ruimtegebruik) als door het feit dat er nabij de windenergie-installatie minder activiteiten mogelijk zijn (indirect ruimtegebruik).Het indirecte ruimtegebruik heeft met name te maken met belemmerende factoren die tot gevolg hebben dat het plaatsen van windenergie-installaties niet mogelijk of minder opportuun is. Denk hierbij aan grote buisleidingen, waterkeringen, straalpaden, Luchthavenindelingsbesluit en de bijbehorende beschermingszones maar ook aan de omgevingsrechtelijke aspecten als geluid, slagschaduw en externe veiligheid. Deze aspecten komen in hoofdstuk 4 nader aan de orde.
Ten aanzien van het Cornelis Douwesterrein zijn de van belang zijnde belemmeringen in kaart gebracht en aan de hand daarvan is bepaald wat het zoekgebied is dat overblijft voor de plaatsing van de door het stadsdeel wenselijk geachte windenergie-installaties.
In deze toelichting worden de begrippen windmolen, windturbine en windenergie-installatie naast elkaar gebruikt. In zijn algemeenheid zijn er echter wel verschillen te benoemen tussen deze termen:
- Een windmolen is een algemeen begrip, dat slaat op historische en hedendaagse bouwwerken, waarmee door middel van windkracht energie wordt opgewekt ten behoeve van velerlei activiteiten;
- Een windturbine is het apparaat met de wieken (de rotor), waarin door middel van windkracht elektrische energie wordt opgewekt;
- Een windenergie-installatie is een windmolen uitsluitend ten behoeve van de energie-opwekking.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De SVIR bevat geen concrete beleidsbeslissingen.
Zoals reeds gesteld in paragraaf 1.1, behelst het voorliggende bestemmingsplan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan het toevoegen van een zoekgebied voor de plaatsing van windturbines maar is het daarnaast niet de bedoeling om de in het moederplan bepaalde en vastgelegde bestemmingen te wijzigen. Op grond hiervan wordt in dit hoofdstuk wel nader ingegaan op het beleidskader zoals dat op de verschillende bestuurlijke en regionale niveaus (Rijk, de provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Noord) luidt ten aanzien van windenergie maar wordt voor het algemene beleidskader verwezen naar de toelichting van het moederplan Cornelis Douwesterrein II.
Indien tijdens de voorbereiding van het voorliggende plan ten aanzien van bepaalde aspecten nieuw beleid van kracht is geworden, dan wel in voorbereiding is dan wordt dit ook onder de aandacht gebracht. Met nieuw beleid wordt bedoeld: beleid dat sinds de vaststelling van het moederplan van kracht is geworden; beleid van voor die datum is reeds in dat plan opgenomen.
3.1 Internationaal Beleid
3.1.1 The United Nations Framework Convention on Climate Change (1992)
In dit verdrag is de gevoeligheid van het klimaat voor de uitstoot van broeikasgassen erkend en wordt door de deelnemers (landen) overeengekomen zich in te zetten voor uitstootverminderende maatregelen. Dit verdrag kent van 2008-2012 concrete invulling in de vorm van het Kyoto-protocol, maar er zijn (nog) geen bindende afspraken gemaakt voor de periode daarna.
3.1.2 Richtlijn duurzame energie RICHTLIJN 2009/28/EG (EU)
Met de richtlijn worden bindende doelen gesteld voor het aandeel van duurzame energie in de energieproductie van elke lidstaat. Voor Nederland is dit aandeel in 2020 gesteld op 14%. In 2010 lag dit aandeel op 3,8%.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Hierin wordt de energietransitie een zaak van nationaal belang genoemd. "Rijk en provincies zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6000 MW in 2020."
In het Barro zijn onder andere bepalingen opgenomen ten aanzien van Rijksvaarwegen. Zoals in het bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II reeds is aangegeven is van de in het Barro geregelde onderwerpen voor het voorliggende bestemmingsplan dit onderwerp van toepassing. Bij de Rijksvaarweg gaat het om het IJ. In het moederplan Cornelis Douwesterrein II zijn ter bescherming van deze belangen reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. Ten aanzien van de rijksvaarwegen wordt opgemerkt dat het Barro niet de verplichting oplegt om de vrijwaringszones op de verbeelding behorende bij een bestemmingsplan op te nemen.
Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met het SVIR en het Barro.
3.2.2 Energierapport 2011
Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie stelt in dit rapport dat Wind op land de komende jaren een van de goedkoopste manieren blijft om hernieuwbare energie te produceren. Deze energieoptie heeft een potentie van ongeveer 48 PJ in 2020 (2,3 procentpunt). Dit komt overeen met de productie vanuit ongeveer 6000 MW opgesteld vermogen. Dat potentieel moet volgens het ministerie de komende jaren goed worden benut.
3.2.3 Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over Rijkswaterstaatwerken (2010)
In deze beleidsregel heeft de Rijksoverheid aangegeven dat langs kanalen, rivieren en havens plaatsing van windturbines wordt toegestaan bij een afstand van ten minste 50m uit de rand van de vaarweg. Binnen 50m uit de rand van de vaarweg wordt plaatsing slechts toegestaan indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat er geen hinder voor wal- en scheepsradar optreedt. De minimale afstand tot de rand van de vaarweg is altijd ten minste de helft van de rotordiameter.
Plaatsing mag geen visuele hinder opleveren voor het scheepvaartverkeer en bedienend personeel van waterstaatkundige kunstwerken. Het zicht op vaarwegmarkeringstekens mag niet door plaatsing van windturbines worden afgeschermd.
Bij het vormgeven van dit bestemmingsplan is zowel op de plankaart/verbeelding als in de planregels rekening gehouden met deze beleidsregel.
3.2.4 Nationaal plan van aanpak windenergie 2008
De ministers van (destijds) VROM, EZ en LNV hebben aangekondigd beleid te zullen ontwikkelen en uitvoeren dat is gericht op het halen van de duurzame energiedoelstellingen van 2020. Een belangrijk aandeel daarvan zal geleverd moeten worden door 6.000 MW windenergie op land in 2020.
Voor een verdere beschouwing van het Rijksbeleid wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II.
3.2.5 Handboek risicozonering Windturbines
Het “Handboek Risicozonering Windturbines” geeft richtlijnen om de risico’s rond windturbines op een vergelijkbare wijze als in het BEVI te toetsen. De risicocriteria in dit handboek zijn geen wet, maar dienen slechts als richtlijn voor het bepalen van het risico na plaatsing van windturbines op een specifieke locatie. Begin 2011 is een aanpassing in het Activiteitenbesluit in werking getreden waarin de normen m.b.t. veiligheid en windturbines staan gegeven.
3.2.6 SER-ladder
Per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. Zo is een aantal digitale eisen voor ruimtelijke plannen gewijzigd en verbeterd. Een andere wijziging is de toevoeging van een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro. In artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden.
Artikel 3.1.6, tweede lid, Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld."
De voorgaande systematiek is niet nieuw en werd voorheen de SER-ladder genoemd. Het Rijk adviseerde dit afwegingskader al op enkele beleidsterreinen zoals bij bedrijventerreinen. De SER-ladder is ook in enkele beleidsregels overgenomen. Nu wordt deze systematiek algemeen voorgeschreven bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen en deze wordt ook wel de 'ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd.
Zoals reeds aangegeven beoogt het voorliggende bestemmingsplan om de ambitie van stadsdeel Noord/Gemeente Amsterdam tot het genereren van windenergie juridisch planologisch te faciliteren. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op de actuele regionale behoefte tot het genereren van windenergie. Aan deze behoefte kan, zoals blijkt uit de Structuurvisie Amsterdam en de Windvisie Amsterdam, prima invulling worden gegeven binnen het bestaand bebouwd stedelijk gebied, meer specifiek het bedrijventerrein op het Cornelis Douwesterrein.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland
Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) in werking getreden (november 2010).
De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Met het inwerking treden van de Wro is het streekplan als beleidsdocument en het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen komen te vervallen. Voor het streekplan is de structuurvisie in de plaats gekomen, echter deze is uitsluitend zelfbindend voor de provincie. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening. Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of omgevingsvergunningen. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.
Waar in het provinciaal planbeleid ruimte bestaat voor nadere afwegingen of in de bewoordingen beleidsruimte voor maatwerk aanwezig is, is in deze verordening gebruik gemaakt van het instrument ontheffing door Gedeputeerde Staten (GS) of – in een enkel geval- nadere regels door GS. Hierdoor wordt de verordening flexibeler ten behoeve van maatwerk situaties. De verordening richt zich op de inhoud van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij niet alleen om de inhoud in strikt juridische zin, maar ook om eisen aan de toelichting.
Op 13 juli 2012 heeft Provinciale Staten van Noord-Holland een voorbereidingsbesluit gepubliceerd ten aanzien van de plaatsing van windturbines. Dit besluit hield in dat de provincie geen vergunning meer afgeeft voor de bouw van nieuwe windturbines en windparken. Bij dit besluit hebben Provinciale Staten aangegeven hun beleid en regelgeving inzake windturbines op land te willen herzien en daartoe de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) te zullen wijzigen. Inmiddels is deze beleidslijn vastgesteld in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Volgend uit het coalitiebesluit staat de Ruimtelijke verordening geen bestemmingsplannen toe die het bouwen van windturbines mogelijk maken, tenzij binnen windgebied Wieringermeer.
3.3.2 Koersdocument Duurzame Energie 2012-2015 (2011)
In dit document geeft Provincie Noord-Holland aan dat zij zich inzet voor die vormen van duurzame energie die de beste kansen bieden voor Noord-Holland. De gekozen speerpunten hebben een hoge economische potentie en de uitgangspositie van Noord-Holland is, in vergelijking met andere Nederlandse regio’s, sterk. Dat zijn: Windenergie op zee, Biomassavergassing en Duurzaam bouwen.”
3.3.3 Structuurvisie Noord-Holland 2040
Op 21 juni 2010 heeft Provinciale Staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.
Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoog stedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd. De drie hoofdbelangen zijn:
- 1. klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie;
- 2. ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurlandschappen en groen om de stad;
- 3. duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en voor recreatieve en toeristische voorzieningen.
Specifiek ten aanzien van duurzame energie heeft Provincie Noord-Holland het volgende aangegeven:
De provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de provincie het energieverbruik in samenwerking met gemeenten in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving moet worden vergroot.
De provincie Noord-Holland zorgt ervoor dat in 2012 430 MW aan windenergie op land is gerealiseerd (met als niet-bindende streefwaarde 500 MW).
3.3.4 Uitvoeringsprogramma Wind op Land, Provincie Noord-Holland 2011
In het uitvoeringsprogramma Wind op Land, dat op 11 januari 2011 door het college van Gedeputeerde Staten is vastgesteld, omschrijft de provincie de mogelijkheden voor windenergie in Noord-Holland.
Noord-Holland heeft sterke kansen op het gebied van windenergie, niet alleen is er voldoende ruimte en wind, ook is er een krachtige sector van initiatiefnemers, ontwikkelingsbedrijven en technologische instellingen als ECN en WMC die werken aan innovaties in de windenergie. De provincie heeft met het Rijk afgesproken dat in 2012 de opbrengst van energie in Noord-Holland 430MW zal zijn. In de periode tot 2025 wil de provincie daarboven 600MW extra vermogen realiseren. Nu al wordt 300MW aan windenergie opgewekt door windturbines. Dat staat gelijk aan de energie die 200.000 huishoudens per jaar gebruiken.
De provinciale ambitie voor windenergie op land, de bovenlokale impact van windturbines op het landschap, het belang om de ruimtelijke kwaliteit te behouden en te versterken, en de kansen die windenergie biedt voor een duurzame regionale ontwikkeling, worden in dit Uitvoeringsprogramma binnen duidelijke kaders geplaatst.
3.3.5 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, 2010
In deze leidraad wordt aangegeven dat stadsranden, hoogbouw en elementen zoals windturbines, mits goed ontworpen, kunnen bijdragen aan de identiteit van het landschap en aan oriëntatie in tijd en ruimte. Stadsranden, hoogbouw en windturbines zijn belangrijke thema's die extra aandacht behoeven en waarbij het in beeld brengen van de visuele impact een belangrijk uitgangspunt is.
3.3.6 Provinciaal Waterplan 2010-2015
Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 unaniem het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Het opstellen van een waterplan is een wettelijke taak van de provincie. Noord-Holland is een waterrijke provincie omringd door Noordzee, Waddenzee en IJsselmeer. Het garanderen van veiligheid tegen overstromingen vanuit zee en het klimaatbestendig vormgeven van het ruimtegebruik vraagt om een goed waterbeheer. Wonen in Noord-Holland betekent wonen met water. Een goed waterbeheer is dus onmisbaar. Provinciale Staten hebben in het Waterplan twee speerpunten geformuleerd, namelijk de versterking van de Noord-Hollandse Noordzeekust en de economische kant van water.
Het Waterplan 2010-2015 beschrijft hoe de provincie Noord-Holland omgaat met water en waterkeringen. Plaatsing van windturbines mag hier niet mee conflicteren en met dit uitgangspunt wordt in dit bestemmingsplan rekening gehouden.
Voor een verdere beschouwing van het algemene Provinciaal beleid wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012 en Havenreglement Noordzeekanaalgebied 2012
De Regionale Havenverordening 2012 is een kaderstellende verordening en in het Havenreglement Noordzeekanaalgebied 2012 zijn nadere operationele regels vastgelegd. Hierbij is het leidende principe van een stelsel van ontheffingen veranderd in een stelsel van algemene regels met meldingsverplichtingen. Deze verordening wordt medio 2012 ingevoerd. De Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012 is gericht op de ordening en in de havens. Het havenwater van het IJ en de IJ-haven maken hier onderdeel van uit. Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012.
Voor een verdere beschouwing van het Regionaal beleid wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch Sterk en Duurzaam'
Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch Sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.
De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.
In het verlengde daarvan heeft Amsterdam zich ten doel gesteld dat de stad in 2025 voor circa eenderde in zijn eigen energiebehoefte voorziet via lokaal opgewekte duurzame energie. Dit betekent ruimte bieden aan duurzame en efficiënte technieken als zonne-energie, wind, biomassa, energieopslag, stadswarmte en -koude en op termijn geothermie.”
Specifiek ten aanzien van windenergie is in de Structuurvisie aangegeven dat gemeente Amsterdam als doelstelling heeft om meer windturbines te plaatsen en zodoende te voldoen aan de CO2-reductiedoelstellingen.
In de Structuurvisie is verder aangegeven dat de Amsterdamse Haven en de Noorder IJplas en A10 Noord concreet zijn aangewezen als locaties voor de realisatie van grote windturbines binnen Amsterdam.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch Sterk en Duurzaam' opgesteld.
3.5.2 Structuurvisie Wind Amsterdam
De Centrale Stad heeft op 19 september 2012 een Structuurvisie Wind Amsterdam (Windvisie), met een daar bijbehorend Plan Milieueffectrapport (PlanMER) vastgesteld. In de Windvisie wordt de vraag beantwoord welke locaties binnen de gemeente Amsterdam het meest geschikt zijn voor de plaatsing van windturbines. De Windvisie is een nadere uitwerking van de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch Sterk en Duurzaam. De locatie Noordelijke IJoevers West wordt in deze visie aangemerkt als een kansrijk gebied voor windenergie-installaties.
Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie Wind Amsterdam
Voor een verdere integrale beschouwing van het gemeentelijk beleid wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II.
3.6 Stadsdeelbeleid
3.6.1 Klimaatplan 2009-2012
In dit plan wordt aangegeven dat het de ambitie van het stadsdeel is om in 2025 de CO2-uitstoot met 40% verminderd te hebben ten opzichte van 1990 en dat 20% van het huishoudelijk elektriciteitsgebruik op windenergie plaatsvindt. Verder zijn in het Klimaatplan ook de projecten aangegeven die in de komende jaren moeten zorgen voor het halen van deze doelstelling. Ingezet wordt op de gebouwde omgeving (bestaand en nieuwbouw), de bedrijven, verkeer en vervoer, de eigen stadsdeelorganisatie en opwekking van duurzame energie.
3.6.2 Ontwikkelingsbeeld Amsterdam-Noord 2040
Specifiek ten aanzien van duurzame energie wordt in het Ontwikkelingsbeeld aangegeven dat Noord kiest voor optimale benutting van wind- en zonne-energie en voor toepassing van duurzame warmte. Deze lijn is al ingezet. Het stadsdeel wil deze voortzetten tot 2020 en de jaren daarna. Verder wordt aangegeven dat de inzet van Noord is op een klimaatbestendige ontwikkeling, duurzaam bouwen en op het gebruik van duurzame energiebronnen als wind en zon. Het inpassen van windturbines in het landschap van Amsterdam-Noord wordt daarbij gezien als stedenbouwkundige uitdaging bij de verdere vernieuwing van het stadsdeel.
3.6.3 Strategienota Windturbines in Amsterdam-Noord
In 2008 is, in opdracht van het stadsdeel, door Ecofys onderzoek gedaan naar mogelijke locaties voor de plaatsing van windturbines. Het onderzoek van Ecofys richtte zich op het verschaffen van inzicht in de kansen en voorwaarden voor plaatsing van windturbines op een aantal locaties in het stadsdeel. Het onderzoek is vertaald in het Plan van Aanpak Windenergie Amsterdam-Noord, dat door het Dagelijks Bestuur in november 2008 is vastgesteld. Er zijn drie gebieden aangewezen waar windturbines een plek zouden kunnen krijgen:
- langs de oostzijde van de ringweg A10, tussen de Slochterweg en de Zeeburgertunnel en bij de Sportdriehoek;
- bij de Noorder IJplas en op het Cornelis Douwesterrein bij het Keerkringpark;
- op en rond het terrein van Albemarle.
In februari 2010 is vervolgens de strategienota Windturbines in Amsterdam-Noord vastgesteld. De opgave van het project Windturbines is om, uitgaande van de drie deelgebieden, onderzoek te doen naar de haalbaarheid (en het inventariseren van kansen, randvoorwaarden, enz.) van windturbines en bij een positief resultaat van dit onderzoek over te gaan tot de realisatie van windturbines.
In de strategienota wordt de haalbaarheid van het project globaal verkend, wordt de organisatie beschreven als ook hoe het project wordt opgezet en wat de volgende stappen zijn om te komen tot een bestuurlijk besluit in het kader van het onderzoek naar de realisatie van windturbines.
Als het project is afgerond zijn er ongeveer 5 tot 10 windturbines geplaatst. Dit is 15 tot 30 MWatt aan opgesteld vermogen.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein mogelijk.
3.6.4 Notitie reikwijdte en detailniveau Windturbines Amsterdam-Noord
Zoals reeds eerder in deze toelichting naar voren is gekomen, heeft het stadsdeel ambitieuze doelstellingen op het gebied van duurzaamheid en wil het stadsdeel op haar eigen grondgebied een aantal windturbines (laten) plaatsen. Omdat de plaatsing van de windturbines niet past in de bestaande bestemmingsplannen en om de milieueffecten van de volledige windambitie van het stadsdeel in kaart te brengen is een milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.-procedure) gestart.
De notitie reikwijdte en detailniveau Windturbines Amsterdam-Noord is een eerste stap in de m.e.r.-procedure, waarin beschreven staat om welk gebied het gaat (reikwijdte) en welke aspecten bekeken zullen worden (detailniveau). De procedure resulteert in een milieueffectrapport (MER), een hulpmiddel om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven.
De notitie reikwijdte en detailniveau Windturbines Amsterdam-Noord is in april 2011 door het Dagelijks Bestuur vastgesteld.
De eisen omtrent Mer-regelgeving en de daaromtrent gemaakte keuzes komen nog verder aan bod in paragraaf 4.1.
Voor een verdere beschouwing van het Stadsdeelbeleid wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Dit hoofdstuk geeft op sectorale onderwerpen een nadere toelichting door een beschouwing te geven van een aantal omgevingsaspecten dat specifiek ten aanzien van de realisatie van de gewenste windturbines een rol speelt, waaronder externe veiligheid, landschap, ecologie, geluid, bodem, water en het, ten aanzien van windturbines specifieke, aspect slagschaduw.
Er vindt dus enkel een uitgebreide beschouwing ten aanzien van een omgevingsrechtelijk aspect plaats indien dit specifiek voor wat betreft de realisatie van windturbines tot andere uitgangspunten leidt dan die waar het moederplan bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II op is gebaseerd.
4.1 Milieueffectrapportage
4.1.1 Normstelling en beleid
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.
4.1.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Stadsdeel Noord wil graag samen met bewoners en bedrijven duurzame energievormen realiseren op grondgebied van Amsterdam-Noord. De doelstelling is om met een aantal grote windturbines tussen de 20% en 40% van het huishoudelijk elektriciteitsverbruik van Amsterdam-Noord duurzaam op te wekken in 2015. Omdat deze totale windambitie van stadsdeel Noord mogelijk meer dan 15MW groot zal zijn, is volgens het 'Besluit Milieueffectrapportage' een milieueffectrapportageprocedure (m.e.r.) verplicht. De procedure resulteert in een milieueffectrapport (MER), een hulpmiddel om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven.
Conform artikel 14.4 b Wet milieubeheer wordt, ingeval terzake van een activiteit tegelijkertijd een besluit en een plan worden voorbereid en dat plan uitsluitend wordt voorbereid met het oog op de inpassing van die activiteit in dat plan, ter voorbereiding van dat besluit en dat plan één milieueffectrapport gemaakt. Bij windenergieprojecten wordt dan ook vaak een combinatie-MER opgesteld van een vrijwillig besluit(project)-MER, samen met een plan-MER.
Het milieueffectrapport ‘Windturbines in Amsterdam-Noord’ is een dergelijke combinatie-MER en bestaat uit twee hoofddelen, het planMER en het projectMER. In het planMER wordt de keuze voor de te onderzoeken locatie gemaakt op basis van milieu- en beleidsgerelateerde gronden. In dat deel zijn derhalve diverse zoekgebieden in Amsterdam-Noord vergeleken op geschiktheid voor de plaatsing van windturbines. In het projectMER worden meer in detail de milieueffecten van verschillende inrichtingsalternatieven op de gekozen locatie behandeld. In dat deel zijn op de locaties Cornelis Douwesterrein en Noorder-IJplas (de locaties die volgens het planMERdeel het meest geschikt zijn voor windenergie) de milieueffecten onderzocht van een drietal inrichtingsalternatieven.
In het najaar van 2010 is de definitieve notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) gepubliceerd. Hiermee werd een start van zowel een plan-m.e.r.- als een project-m.e.r.-procedure gemaakt.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt echter maar een gedeelte van het in het projectMER voorgestelde voorkeursalternatief mogelijk. Dit bestemmingsplan creëert de planologische mogelijkheid voor het realiseren van maximaal 9MW en voor een dergelijk totaal vermogen is in strikte zin geen MER-traject vereist. Omdat de totale windambitie van stadsdeel Noord groter is en er in de toekomst sprake kan zijn van cumulatie wordt voor de volledigheid het vormgegeven MER-rapport wel als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd en gelijktijdig met dit bestemmingsplan wordt de milieueffectrapportageprocedure doorlopen.
De volledige milieueffectrapportage/Combinatie-MER is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. De voor deze rapportage benodigde onderzoeken zijn zodanig opgezet dat deze ook bruikbaar zijn als onderbouwing voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.2 Archeologie
Voor wat betreft het aspect archeologie wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II.
Op basis van een archeologisch bureauonderzoek door Bureau Monumenten en Archeologie (BO 11-011) is voor het plangebied een negatieve archeologische verwachting vastgesteld. Om die reden is het gebied bij alle bodemingrepen vrijgesteld van archeologisch veldonderzoek. Wel geldt er, conform de Monumentenwet, een meldingsplicht. Deze houdt in dat de aanwezigheid van bodemvondsten ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeldt wordt, zodat in overleg met de uitvoerder maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
Concluderend kan gesteld worden dat er in het kader van archeologie geen belemmeringen zijn te constateren voor het bestemmingplan Eerste partiële herziening Cornelis Douwesterrein II (Windturbines).
4.3 Cultuurhistorie
Voor wat betreft de algemene beschouwing ten aanzien van het aspect Cultuurhistorie wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II.
Meer specifiek ten aanzien van het realiseren van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein is het van belang om het effect van de turbines op de, in het centrum van Amsterdam gelegen, 17eeuwse grachtengordel te beschouwen. De grachtengordel staat op de Werelderfgoedlijst van Unesco. Vanzelfsprekend is de visie op hoogbouw beschermend voor het Unesco-gebied (kerngebied en bufferzone). Onder hoogbouw wordt verstaan: gebouwen vanaf 30 meter hoogte. Rondom het Unesco-gebied wordt een zone van 2 kilometer aangehouden waarbinnen hoogbouwinitiatieven worden beoordeeld op mogelijke effecten op het stedelijk landschap. Het Cornelis Douwesterrein grenst aan deze 2 kilometerzone die ten aanzien van het Werelderfgoed wordt gehanteerd en het effect van de geplande windmolenopstellingen op het Unesco Erfgoed dient dus te worden beoordeeld.
De vragen die met name van belang zijn, is of de windmolens vanuit het Unesco erfgoed naar verwachting zichtbaar zijn en zo ja, of dit een stedenbouwkundig wenselijk beeld oplevert.
Het in dit bestemmingsplan aangegeven zoekgebied voor windenergie-installaties resulteert in de situatie dat de turbines buiten de bufferzone van het Unesco erfgoed gerealiseerd zullen worden. De te plaatsen windenergie-installaties zijn vanuit de IJ-zijde van het Centraal Station bekeken dermate ver weg dat ze niet boven nabijgelegen bebouwing uitkomen. Ze zijn daardoor in de binnenstad niet te zien. Net op de grens van het Unescogebied, langs het Westerdok, is een tip van een windmolen te zien. Vanaf markante plekken langs het IJ zijn de molens wel zichtbaar, zij zijn dan onderdeel van het havensilhouet en geven een acceptabel beeld. De te plaatsen windenergie-installaties maken passend onderdeel uit van het stadssilhouet.
Concluderend kan gesteld worden dat er in het kader van cultuurhistorie geen belemmeringen zijn te constateren voor het bestemmingplan Eerste partiële herziening Cornelis Douwesterrein II (Windturbines).
4.4 Bodemkwaliteit
Voor wat betreft het aspect Bodemkwaliteit wordt voornamelijk verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II.
Omdat er in dit bestemmingsplan de planologische mogelijkheid wordt gecreëerd tot het realiseren van nieuwe windenergie-installaties kan hier niet gesteld worden dat er geen sprake is van ontwikkelingen en daarom wordt het aspect Bodemkwaliteit hier iets meer uitgediept dan in de toelichting van het moederplan Cornelis Douwesterrein II.
Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijk ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.
Nu is er bij het realiseren van windenergie-installaties geen sprake van een, qua bodemaspect, gevoelige bestemming en de zone waarbinnen de windenergie-installaties gerealiseerd kunnen worden, behoort al sinds lange tijd tot verstedelijkt gebied. Het voormalig gebruik van de locatie geeft vooralsnog geen aanleiding te vermoeden dat delen van de locatie in zekere mate verontreinigd kunnen zijn en gezien het huidige gebruik is de toplaag, met uitzondering van enkele puntbronnen, vermoedelijk niet tot licht verontreinigd.
Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding aan te nemen dat de bodemkwaliteit gevolgen heeft voor de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan (dat voor een substantieel deel reeds is gerealiseerd).
4.5 Externe Veiligheid
Voor wat betreft de algemene beschouwingen ten aanzien van het omgevingsrechtelijk aspect Externe Veiligheid wordt verwezen naar de toelichting van het moederplan Bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II.
In het kader van de combinatie-MER heeft ook een onderzoek naar het aspect Externe Veiligheid plaatsgevonden. Dit onderzoek met bevindingen en conclusies is als Bijlage D bij het MER-rapport opgenomen. Zowel het MER-rapport als de bijbehorende bijlagen zijn als bijlage aanwezig bij deze toelichting.
4.5.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Vanwege de kans op falen kunnen windturbines een risico opleveren voor de omgeving. Bij de
toetsing op veiligheidsaspecten wordt gebruik gemaakt van verschillende (wettelijke) kaders.
De risico's die aan een windturbine kleven, worden gevormd door 3 typen falen:
1. het afbreken van (een gedeelte van) een windturbineblad,
2. het omvallen van een windturbine door mastbreuk,
3. en het naar beneden vallen van de gondel en/of rotor.
Hierbij is niet alleen het falen, maar ook de omstandigheden waaronder dat gebeurt van invloed op het risico. Zo kan een blad afbreken bij het nominale toerental, maar ook tijdens een overtoerensituatie. In dit laatste geval kan het blad verder worden weggeslingerd. De maximale werpafstand bepaalt het gebied waarbinnen een windturbine een theoretische risicoverhoging tot gevolg heeft.
Op basis van de risicokaart van Nederland zijn de risicobronnen binnen deze werpafstanden bepaald (www.risicokaart.nl, IPO). Het gaat om de volgende risicobronnen:
- Ondergrondse gasleiding (Hogedruk transportleiding van Gasunie).
- Op- en overslag gevaarlijke stoffen (silo's van bedrijf De Vrede).
- Bovengrondse propaantank (13.000 liter bij Shipdock).
Hogedruk gasleiding
De zone waarbinnen op het Cornelis Douwesterrein windenergie-installaties opgericht kan worden, is zo gesitueerd dat deze buiten de 'high impact zone' (ashoogte + 1/3 wieklengte) van de gasleiding valt Hiermee zijn de risico's verwaarloosbaar klein en is verder kwantitatief onderzoek niet zinvol.
Uit een studie van DNVKEMA blijkt overigens dat er ook bij nominaal toerental een significante kans bestaat dat een afgebroken rotorblad schade kan veroorzaken aan een ondergrondse aardgastransportleiding. Om die reden hanteert de Gasunie sinds half mei 2013 de in het aangepaste Handboek Risicozonering Windturbines 2013 opgenomen afstand "werpafstand van een bij nominaal toerental afgebroken blad" als minimaal aan te houden afstand tussen ondergrondse aardgastransportleidingen en windturbines.
Aangezien de werpafstand bij nominaal toerental verschilt per windturbinetype is hier in de plankaart geen rekening mee gehouden. Deze richtlijn is wel als voorwaarde in de planregels opgenomen. In een vergunningaanvraag voor een windturbine moet dan aangetoond worden dat het plan voldoet aan de richtlijn van de Gasunie.
Op- en overslag gevaarlijke stoffen (silo's van bedrijf ‘De Vrede’)
Vanwege de afstand tot de zone waarbinnen op het Cornelis Douwesterrein windenergie-installaties opgericht kunnen worden, kan eigenlijk geen enkel van de drie genoemde faaltypes leiden tot het falen van de op- en overslag gevaarlijke stoffen bij het bedrijf "De Vrede". Verder kwantitatief onderzoek is dan ook niet zinvol.
Risicovolle inrichtingen (propaantank)
De faalkans door toedoen van nabij te realiseren windenergie-installaties kan oplopen tot 5,82 · 10-5/jaar. Dit is een toename van 53% ten opzichte van de huidige faalkans. De huidige 10-6 risicocontour van de propaantank zal waarschijnlijk substantieel veranderen waardoor opnieuw getoetst moet worden of hier voldaan wordt aan het BEVI (geen kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour). Aangezien de dichtstbijzijnde kwetsbare objecten (woningen) zich op een afstand van circa 400 meter bevinden is de verwachting dat na plaatsing nog steeds voldaan zal worden aan het BEVI. Dit zal in het QRA van Shipdocks aangetoond dienen te worden.
Naast deze risicobronnen zijn de volgende onderwerpen van belang:
- Bebouwing
- Wegen
Bebouwing
De windturbines blijven op voldoende afstand tot bebouwing waarmee ruim wordt voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit omtrent (beperkt) kwetsbare objecten. Als extra veiligheidsmarge is in de planregels opgenomen dat bebouwing van derden wordt uitgesloten binnen de rotordiameter.
Wegen
De risico's m.b.t. de rijkswegen worden niet kwantitatief beoordeeld aangezien in alle opstellingsvarianten wordt voldaan aan de "Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over Rijkswaterstaatwerken". Bij overige wegen waar ook wordt voldaan aan de normen voor rijkswegen (wieklengte afstand) vindt geen verdere kwantitatieve beoordeling plaats.
Voor de situaties waar wel overdraai plaatsvindt zijn de risico's berekend. Het gaat hier om slecht ontsloten paden en wegen, waarvan geen aantallen passanten bekend zijn. Er wordt weinig gebruik gemaakt van deze paden. Voor het berekenen van de individuele passanten risico (IPR) en de externe veiligheid risicomaat (EV-risicomaat) nemen we de conservatieve aanname dat één persoon maximaal 3 keer per dag de windturbines passeert (1.095 passages /jaar). Voor het aantal passanten gaan we uit van 500 per dag. Bij alle opstellingen blijft het IPR ruim onder de 10-6 per jaar norm en de EV-risicomaat ruim onder de 10-3 doden per jaar.
4.5.2 Walradar
Het walradarsysteem speelt alleen een rol bij gebieden aan het water, en specifiek daar waar windturbines zich bevinden tussen de vaarroute en walradarstations. Dergelijke locaties komen niet voor in dit onderzoek, mede omdat windturbines niet over vaarwegen mogen draaien en daardoor al minimaal een wieklengte afstand hebben tot de vaarweg. Zie ook paragraaf 5.3.4 van de bijgevoegde milieu-effectrapportage/Combinatie-MER.
4.6 Ecologie
Voor wat betreft de algemene beschouwingen ten aanzien van het omgevingsrechtelijk aspect Ecologie wordt verwezen naar de toelichting van het moederplan Bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II. In het kader van de combinatie-MER heeft een ecologisch onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek met bevindingen en conclusies is als Bijlage F bij het MER-rapport opgenomen. Zowel het MER-rapport als de bijbehorende bijlagen zijn als bijlage aanwezig bij deze toelichting.
4.6.1 Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. In de omgeving liggen de Natura 2000-gebieden 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske' (ca. 1 km noordelijk), ‘Polder Westzaan’ (ca. 4,5 km westelijk) en ‘Markermeer & IJmeer’ (ca. 9 km oostelijk).Overige Natura 2000-gebieden liggen op aanzienlijk grotere afstanden van het plangebied en worden in deze als niet relevant beschouwd.
Voor een beoordeling volgens de Natuurbeschermingswet moet worden ingeschat of de beoogde ingreep effect heeft op de instandhoudingsdoelen, die voor de aangewezen soorten en habitattypen van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn opgesteld.
Uit het uitgevoerde ecologisch onderzoek kan worden geconcludeerd, dat het realiseren van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein geen conflict met de Natuurbeschermingswet veroorzaakt ten aanzien van de aangewezen Natura 2000-gebieden.
Daarnaast is het ook niet te verwachten dat er sprake is van cumulatie van effecten door de opstelling van het beoogde windturbinepark met andere (windturbine)projecten in de omgeving.
Ecologische hoofdstructuur
De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van een netwerk van natuurgebieden, de Ecologische
hoofdstructuur (EHS). De basis van de EHS is de al bestaande natuur. Aanvullend hierop worden nieuwe natuurgebieden ontwikkeld. Sinds 2010 heeft de provincie Noord-Holland de begrenzing van de EHS aangepast (de 'herijking'), die op 23 maart 2010 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld. Deze nieuwe begrenzing is in de provinciale Structuurvisie en het natuurbeheerplan opgenomen.
Ingrepen in of in de nabijheid van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) mogen geen negatieve effecten veroorzaken op de wezenlijke waarden van de PEHS.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Het dichtstbijzijnde gebied dat in het kader van de PEHS is aangewezen, ligt oostelijk van de A8. Het betreft het deel van de Polder Oostzaan dat oostelijk van de weg Zuideinde ligt. In noordelijke richting gaat dit PEHS-gebied over in het Natura 2000-gebied 'Ilperveld e.o.', dat tevens is aangewezen als EHS-gebied. De afstand tussen het plangebied en het PEHS-gebied nabij de weg Zuideinde bedraagt ca. 1 km. Door de relatief grote tussenafstand en doordat de A8 verhoogd is aangelegd, is hier sprake van een afscherming van eventuele effecten van de beoogde windturbines op het PEHS-gebied. Overige (P)EHS-gebieden liggen op grotere afstanden van het plangebied, zoals ten noorden van het Coenplein (op ca. 1500 m noordelijk van het plangebied) en in de Polder Westzaan (op ca. 4 km afstand westelijk van het plangebied).
Om die reden is het niet te verwachten dat de realisatie van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein afbreuk zal doen aan de natuurwaarden van bestaande PEHS-gebieden. Het realiseren van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein veroorzaakt dan ook geen conflict met de regelgeving betreffende de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur van Noord -Holland.
Ganzenfoerageergebieden
De provincie Noord-Holland heeft 6.080 hectare begrensd als zogenaamd 'ganzenfoerageergebied'. In deze foerageergebieden moet zo weinig mogelijk verstoring plaatsvinden en er moet voldoende voedsel voor de ganzen aanwezig zijn. De Ganzenfoerageergebieden liggen in Zeevang (2.121 ha), Waterland-Oost (2.497 ha) en in de Vechtstreek (1.462 ha). Het plangebied maakt geen deel uit van de ganzenfoerageergebieden en ligt ook niet in de directe nabijheid daarvan.
Het realiseren van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein veroorzaakt geen conflict met de regelgeving betreffende de door de provincie aangewezen ganzenfoerageergebieden.
Weidevogelgebieden
Het plangebied is ongeschikt voor weidevogels en ligt niet nabij gebieden die voor weidevogels van belang zijn.
Op het Cornelis Douwesterrein is al sinds geruime tijd sprake van een grote bedrijvigheid en de aanwezigheid van relatief hoge objecten. Dergelijke gebieden worden doorgaans door veel vogelsoorten gemeden. Daardoor zal van die turbines waarschijnlijk geen grote toename van de verstoring uitgaan ten aanzien van bijvoorbeeld vliegroutes van vogels die zijn aangewezen voor de genoemde nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Er is daardoor naar verwachting geen sprake van cumulerende effecten die van belang zijn voor de beoordeling van de beoogde windturbines binnen het Cornelis Douwesterrein.
Het realiseren van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein veroorzaakt geen conflict met de regelgeving betreffende de door de provincie aangewezen weidevogelgebieden.
Amsterdamse Hoofdgroenstructuur
De Amsterdamse Hoofdgroenstructuur staat windturbines toe binnen 'uitwerkingsgebieden windenergie'. De locatie Cornelis Douwesterrein valt daaronder.
4.6.2 Soortenbescherming
Planten
Het Cornelis Douwesterrein is een bedrijventerrein waar weinig groen aanwezig is. De kans is klein dat er binnen het plangebied wettelijk beschermde plantensoorten en/of soorten van de Rode Lijst van bedreigde planten voorkomen.
Ongewervelde diersoorten
Wettelijk beschermde ongewervelde diersoorten stellen meestal zeer specifieke eisen aan hun leefmilieu. Gezien het huidige gebruik van het plangebied zijn de ecologische randvoorwaarden voor dergelijke soorten hier niet aanwezig. Zo ontbreken geschikt voortplantingswater voor beschermde libellen (water met bijzondere waterplantenvegetaties met onder andere Krabbenscheer) en waardplanten voor dagvlinders. Er zijn geen omstandigheden aanwezig waar wettelijk beschermde ongewervelde diersoorten geschikt biotoop kunnen vinden. Daardoor is de kans op dergelijke soorten nihil. Ook de verspreidingsgegevens geven geen aanleiding om hier beschermde soorten te verwachten (De Bruyne 2004, Kalkman 2004, Peeters et al. 2004, Timmermans et al. 2004, EIS et al. 2007). In het plangebied worden algemeen voorkomende libellen (zoals gewone oeverlibel en Lantaarntje) en vlinders verwacht (zoals Dagpauwoog, Kleine vos, Atalanta en Gehakkelde aurelia).
Amfibieën
In de omgeving van) het plangebied kunnen enkele licht beschermde soorten voorkomen, zoals de Meerkikker, Bastaardkikker, Gewone pad en Kleine watersalamander. Het plangebied is geschikt voor dergelijke soorten en deze worden hier ook verwacht.
Verder komt, volgens de website van RAVON (met waarnemingen tot 2007), Creemers & van Delft (2009) en Herder (2010), in deze regio tevens de zwaar beschermde Rugstreeppad voor.
In 2010 is in verband met de realisatie van het herinrichtingsproject 'Cornelis Douwesterrein' een ontheffing aangevraagd en verkregen voor de verstoring van deze soort (ontheffing FF/75C/2010/0406).
Binnen het Cornelis Douwesterrein is de Rugstreeppad aanwezig in het westelijke deel van dat gebied (nabij de bestaande windturbine), waar een voortplantingsbiotoop in de vorm van een paddenpoel is aangelegd die voor deze soort en eventuele andere amfibieënsoorten geschikt is. In deze poel werden in 2012 veel larven van Rugstreeppad aangetroffen, waardoor hier sprake is van een (zeer) succesvolle vorm van compensatie. De beoogde plaatsing van nieuwe turbines vindt niet op die locatie plaats.
Op andere locaties binnen dit bedrijvenpark wordt de Rugstreeppad niet verwacht, doordat geschikt biotoop ontbreekt. Eventueel ontstaat geschikt biotoop wanneer grondwerkzaamheden ontstaan, waar de Rugstreeppad (een pioniersoort) gedurende het voorjaar en vroege zomer een nieuw voortplantingsbiotoop kan innemen. Rond eventuele bouwlocaties kan een paddenscherm worden aangebracht om nieuwvestiging van deze soort te voorkomen.
De realisatie van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van de Rugstreeppad wanneer verstoring van deze soort wordt voorkomen. Dit is mogelijk door het gebruik van een paddenscherm rond de bouwlocaties.
Volgens Creemers en van Delft (2009) komt in de omgeving verder nog de Poelkikker voor, maar de locatie die daarvoor is aangeduid, ligt ca. 10 km noordelijk van het plangebied. Herder (2010) vermeldt alleen vindplaatsen op aanzienlijk grotere afstanden. Binnen het plangebied is de aanwezigheid van de Poelkikker onwaarschijnlijk, doordat de biotopen onvoldoende overeenkomen met de habitateisen van deze soort. Er worden evenmin andere middelzwaar en zwaar beschermde amfibieënsoorten (zoals Kamsalamander) binnen en nabij het plangebied verwacht (Herder 2010). De realisatie van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van amfibieën.
Reptielen
Volgens de website Creemers en van Delft (2009) en Ravon komen binnen en nabij het plangebied geen reptielen voor, mogelijk met uitzondering van Ringslang. Herder (2010) geeft aan dat rond de Noorder IJplas Ringslangen aanwezig zijn, waarvan potentieel leefgebied in de oeverzones ligt. Er zijn echter geen recente waarnemingen van deze soort, hoewel in het noorden van het plangebied broedhopen zijn aangelegd (mondelinge mededeling stadsecoloog Amsterdam-Noord). De realisatie van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van reptielen.
Vogels
Broedvogels
Nabij het plangebied is relatief veel broedgelegenheid voor algemeen voorkomende broedvogels, zoals Merel, Roodborst, Winterkoning, Heggenmus, etc. Dergelijke soorten kunnen worden verwacht in de opgaande begroeiingen. Langs de oevers van de beide delen van de Noorder IJplas kunnen vogels broeden als Fuut, Meerkoet en Wilde eend. Binnen het plangebied is geen gelegenheid voor weidevogels.
Uit gegevens van de gemeente Amsterdam blijkt, dat de volgende soorten broedend zijn aangetroffen: Krakeend, Kuifeend, Braamsluiper, Grasmus, Nijlgans, Kneu, Nachtegaal en Blauwborst. Tevens zijn broedsels aangetroffen van Grote karekiet, Waterral, Sprinkhaanrietzanger, Buizerd en Sperwer. Op kale delen va het plangebied kwamen pleviersoorten voor (mondelinge mededeling stadsecoloog Amsterdam-Noord). Van deze soorten zijn Kneu, Nachtegaal en Grote karekiet opgenomen in de Rode Lijst van bedreigde soorten. Deze gegevens zijn ontleend aan jaarlijkse inventarisaties tot en met 2011.
Werkzaamheden hebben, afhankelijk van de tijd in het jaar, een verstorend effect op vogels die in binnen en nabij het plangebied broeden. Verstoring van broedende vogels is niet toegestaan vanuit de Flora- en faunawet. De broedperioden van de betreffende vogelsoorten ligt binnen de periode van half maart tot half juli, maar het is mogelijk dat bepaalde soorten eerder starten met een nest of langer doorgaan dan half juli. Door verstorende werkzaamheden te starten buiten de broedperiode wordt voorkomen dat verstoring optreedt van broedende vogels en hun nesten. Het is eventueel mogelijk om vooraf aan het broedseizoen te starten met de werkzaamheden. In dat geval zullen zich waarschijnlijk geen broedvogels in de directe omgeving daarvan vestigen, zelfs niet wanneer de verstoring doorloopt tot in de broedperiode. Er is dan ook geen sprake van verstoring van nestplaatsen gedurende de broedperiode. Er dienen in dat geval extra maatregelen te worden genomen, waardoor niet alsnog broedgevallen ontstaan die kunnen worden verstoord. Deze maatregelen zijn gericht tegen de beschikbaarheid van potentieel broedbiotoop en kunnen bestaan uit het vroegtijdig verwijderen van houtafval en het afdekken van bouwmaterialen. Ook zandhopen dienen te worden afgedekt, omdat Oeverzwaluwen in korte tijd nestgangen in een zandhelling kunnen maken. Het is bovendien toegestaan om vooraf en tijdens de broedperiode verstoring aan te brengen met bijvoorbeeld plastic linten en andere middelen die vogels afschrikken. Wanneer toch een broedgeval ontstaat dat kan worden verstoord, dienen de werkzaamheden te worden gestaakt tot na de broedperiode van de betreffende soorten.
Indien aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, veroorzaakt het realiseren van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van broedvogels en hun nesten tijdens de voortplantingsperiode.
Jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels
Buiten het broedseizoen vallen de meeste nestplaatsen niet onder de bescherming van de Flora- en faunawet, maar een aantal vogelsoorten maakt gedurende het gehele jaar gebruik van de nestplaats of keert jaarlijks terug op dezelfde plaats. Hun nesten en de functionele leefomgeving daarvan worden daarom het gehele jaar beschermd. Vanaf 26 augustus 2009 geldt een aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten, die indicatief is en niet uitputtend. Tijdens het veldbezoek in september 2011 is er in het plangebied Cornelis Douwesterrein geen aanwezigheid geconstateerd van jaarrond beschermde nesten.
Het realiseren van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van jaarrond beschermde nestplaatsen.
Vleermuizen
Alle in Nederland voorkomende vleermuissoorten zijn zwaar beschermd door de Flora- en faunawet en zijn vermeld in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten geldt sinds 26 augustus 2009, dat een ontheffing op basis van het wettelijke belang ‘Ruimtelijke ontwikkeling’ niet meer wordt verleend. Bij mogelijke conflicten met de Flora- en faunawet moeten daarom zoveel mogelijk maatregelen worden getroffen om negatieve effecten tegen te gaan.
Op het Cornelis Douwesterrein zijn relatief weinig bomen aanwezig en in de aanwezige bomen zijn geen geschikte holtes aanwezig. Verder zijn er op het terrein gebouwen aanwezig die alle (vrijwel) ongeschikt zijn voor vleermuizen. Het betreft relatief recent gerealiseerde bedrijfsgebouwen die door de vaak stalen wanden en het ontbreken van invliegopeningen geen mogelijkheden bieden voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Ook gezien de huidige lichtverstoring worden hier geen verblijfplaatsen in gebouwen verwacht.
Om deze reden veroorzaakt de realisatie van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein turbines geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van vleermuizen.
Overige zoogdiersoorten
Het plangebied heeft naar verwachting slechts een zeer beperkte waarde voor kritische zoogdiersoorten, doordat het ingeklemd ligt tussen drukke infrastructuur en door de huidige verstoring binnen en nabij het plangebied.
Door de werkzaamheden wordt mogelijk een klein deel van het leefgebied van enkele licht beschermde zoogdieren tijdelijk verstoord. Voor de betreffende soorten is in de omgeving voldoende alternatief leefgebied aanwezig en na voltooiing zal het verstoorde gebied opnieuw gebruikt kunnen worden. Voor licht beschermde soorten geldt bovendien bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet.
Het realiseren van windenergie-installaties op het Cornelis Douwesterrein veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van overige beschermde zoogdiersoorten.
In het kader van ecologie zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Wind Cornelis Douwesterrein.
4.7 Geluid
Voor wat betreft de algemene beschouwingen ten aanzien van het omgevingsrechtelijk aspect Geluid wordt verwezen naar de toelichting van het moederplan Bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II. In het kader van de combinatie-MER heeft een akoestisch onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek met bevindingen en conclusies is als Bijlage G bij het MER-rapport opgenomen. Zowel het MER-rapport als de bijbehorende bijlagen zijn als bijlage aanwezig bij deze toelichting.
4.7.1 Normstelling en beleid
Geluidnorm Activiteitenbesluit
Een windpark valt onder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Conform dit besluit dient het jaargemiddelde geluidniveau Lden als gevolg van een windturbine of windpark bij een woning van derden en andere geluidgevoelige objecten niet meer te bedragen dan 47 dB. Daarnaast geldt een ten hoogst toelaatbare waarde voor het jaargemiddelde geluidniveau in de nachtperiode van 41 dB.
Cumulatie met andere geluidsbronnen
Het akoestisch klimaat van de omgeving kan worden beoordeeld door het geluidniveau van het windpark te cumuleren met andere geluidbronnen. Door dit niveau te bepalen in de situatie vóór en na realisatie van het windpark, kan het akoestisch effect van de windparken op de fysieke leefomgeving worden beoordeeld. Hiervoor zijn geen wettelijke normen gesteld. Met het gecumuleerde niveau kan ook het ‘akoestisch klimaat’ worden beoordeeld.
4.7.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
De berekening van windturbinegeluid is uitgevoerd conform het Reken- en meetvoorschrift windturbines dat is opgenomen in de ministeriële regeling behorende bij het Activiteitenbesluit. De geluidimmissie is berekend door een rekenmodel op te stellen waarbij de windturbines zijn ingevoerd als puntbronnen. Rekenpunten zijn gemodelleerd op een hoogte van 5 m1. Buiten de opgegeven bodemgebieden is gerekend met een halfreflecterende bodem (factor 0,5). De jaargemiddelde geluidemissie is berekend met behulp van de voorgeschreven windsnelheidsverdeling.
4.7.3 Conclusie
Bij realisatie van windenergie-installaties binnen de in dit bestemmingsplan vastgelegde zone op het Cornelis Douwesterrein kan zonder geluidreducerende maatregelen voldaan worden aan de geluidnormen.
In het kader van het aspect geluid zijn dan ook geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Eerste partiële herziening Cornelis Douwesterrein II (Windturbines).
4.8 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Voor wat betreft de algemene beschouwingen ten aanzien van het omgevingsrechtelijk aspect Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (LIB) wordt verwezen naar de toelichting van het moederplan Bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II.
Het plangebied ligt geheel buiten het beperkingengebied van het vigerende LIB.
Overigens wordt het LIB naar verwachting medio 2014 herzien. Omdat het nieuwe LIB zich op het moment van het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan nog in de totstandkomingsprocedure bevindt en er nog de mogelijkheid bestaat tot het indienen van zienswijzen is het op dit moment nog niet duidelijk wat de uiteindelijke gevolgen van het toekomstige LIB voor dit bestemmingsplan zullen zijn.
In het kader van het vigerende LIB zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Eerste partiële herziening Cornelis Douwesterrein II (Windturbines).
4.9 Defensieradar
In Nederland bestaan verschillende militaire en civiele radarposten. Bij het plaatsen van windturbines en windparken moet worden onderzocht of deze de werking van de radar niet verstoren. Windenergie-installaties kunnen radarbeelden verstoren, vooral als het gaat om windparken met clusters van turbines. In de nabijheid van militaire radars gelden regels voor obstakelvrije vlakken. Dat is van belang omdat de radarposten ervoor zorgen dat het vliegverkeer veilig en efficiënt verloopt. Met het oog op het voorgaande zijn in Nederland radarverstoringsgebieden aangewezen.
4.10 Milieuzonering
Voor wat betreft de algemene beschouwingen ten aanzien van het aspect Milieuzonering wordt verwezen naar de toelichting van het moederplan Bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt stadsdeel Noord normaliter de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. In deze publicatie is voor een windturbine met wiekdiameter van 50 m meter een richtafstand van 300 meter opgenomen. Binnen deze afstand dienen geen woningen van derden gesitueerd te zijn. Binnen een afstand van 300m ten opzichte van de in dit bestemmingsplan aangegeven zone waarbinnen windenergie-installaties gerealiseerd kunnen worden zijn geen woningen aanwezig.
Naast deze algemene richtafstand is specifiek onderzoek uitgevoerd naar de feitelijke effecten van het oprichten van de turbines op haar omgeving, om invulling te kunnen geven aan de 'goede ruimtelijke ordening'. De resultaten uit de specifieke onderzoeken zijn beschreven in deze paragraaf.
4.11 Water
Voor wat betreft de algemene beschouwingen ten aanzien van het omgevingsrechtelijk aspect Water wordt verwezen naar de toelichting van het moederplan Bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II.
In het kader van de Combinatie-MER heeft er afstemming plaatsgevonden met de ten aanzien van het aspect water betrokken adviesorganen, te weten Waternet(als uitvoerende instantie van de waterbeheertaken van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Een weergave van deze afstemming is als Bijlage J bij het MER-rapport opgenomen. Zowel het MER-rapport als de bijbehorende bijlagen zijn als bijlage aanwezig bij deze toelichting.
Uit de afstemming komt expliciet naar voren dat tegen het realiseren van windenergie-installaties vanuit het oogpunt van het wateraspect geen bezwaren bestaan.
4.12 Slagschaduw
Slagschaduw van een windturbine is de bewegende schaduw van de draaiende wieken. Als slagschaduw op het raam van een woning valt kan dat als hinderlijk worden ervaren. Vooral snel wel en geen schaduw in een vertrek ergert mensen. Deze zogenoemde slagschaduw draait met de zon mee en reikt bij zonsopgang en -ondergang het verst.
In de milieuwetgeving zijn voorschriften opgenomen om hinder door slagschaduw te beperken. In het Activiteitenbesluit staat hoe veel uur per jaar de slagschaduw van een windturbine een woning mag raken (5 uur en 40 minuten per jaar).
In de 'Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' is in artikel 3.12 voorgeschreven dat een turbine moet zijn voorzien van een stilstandvoorziening. Deze zorgt ervoor dat bij overlast ten gevolge van schaduw de windturbine wordt uitgeschakeld. De voorziening wordt per schaduwgevoelige woning op de turbine aangebracht en vooraf afgeregeld, aangezien het gaat om specifieke momenten die van te voren bepaald kunnen worden afhankelijk van de zonnestand. Daarnaast wordt gemeten of er daadwerkelijk voldoende zon (en dus slagschaduw) is op die momenten.
Een stilstandvoorziening is nodig wanneer:
- de afstand van de windturbine tot de woningen en andere ‘gevoelige bestemmingen’ (bijvoorbeeld scholen) minder dan twaalf maal de rotordiameter is. Bij een rotordiameter van 90 meter (blad van 45 meter) geldt dan: binnen een afstand van 1.080 meter (ruim een kilometer).
- gemiddeld meer dan zeventien dagen en maximaal meer dan 64 dagen per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag slagschaduw kán optreden.
Rekenmethode
Aan de hand van rekenmethodes is van tevoren vast te stellen op welke dagen en op welk moment van de dag een slagschaduw kán optreden. Of de slagschaduw ook echt optreedt op de voorspelde dagen, hangt af van de volgende punten:
- of die dagen onbewolkt zijn;
- of er op die dagen genoeg wind is om de molens te laten draaien;
- of de wind precies waait uit de richting waar de zon staat, omdat de oppervlakte van de schaduw die de windturbine werpt dan het grootste is.
De windturbine wordt uitgerust met een stilstandvoorziening, die geïmplementeerd is in de besturingssoftware. Hierdoor schakelt de turbine alleen uit als slagschaduw daadwerkelijk optreedt.
Naast hinder van slagschaduw kunnen mensen ook last hebben van hinderlijke schitteringen. Dit effect wordt bij moderne turbine typen tegengegaan met een antireflecterende laag.
In het kader van de Combinatie-MER heeft een onderzoek naar de slagschaduweffecten van de windturbines plaatsgevonden. Dit onderzoek met bevindingen en conclusies is als Bijlage I bij het MER-rapport opgenomen. Zowel het MER-rapport als de bijbehorende bijlagen zijn als bijlage aanwezig bij deze toelichting.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Waar de overige hoofdstukken van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft dit hoofdstuk een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in dit hoofdstuk de regels per artikel toegelicht.
Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een flexibel karakter omdat het een zoekgebied creëert waarbinnen, onder de diverse voorwaarden zoals in de planregels gegeven, windenergie-installaties gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast kan, door middel van een omgevingsvergunning, op ondergeschikte punten worden afgeweken van hetgeen in de planregels wordt bepaald. De afwijkingen moeten daarbij aan een aantal criteria voldoen: de toetsingscriteria.
5.2 Regels En Bestemmingen
5.2.1 Algemeen
In Hoofdstuk 1 van de planregels worden een aantal begrippen toegevoegd aan de begrippen die in het moederplan Bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein reeds aanwezig waren en wordt op een aantal onderdelen de Wijze van Meten ook aangevuld.
Omdat dit bestemmingsplan een zoekgebied creëert dat geprojecteerd wordt boven diverse percelen met diverse bestemmingen, zijn er in dit bestemmingsplan geen gedetailleerde bestemmingen aanwezig. Voor gedetailleerde bestemmingen die gelden binnen het Cornelis Douwesterrein wordt in hoofdstuk 2 van de planregels verwezen naar het moederplan Bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II.
De Algemene regels, waaronder de aanduidingsregels ten aanzien van het zoekgebied, zijn terug te vinden in hoofdstuk 3 van de planregels.
Hoofdstuk 4 bevat tenslotte de overgangs- en slotregels.
5.2.2 Toelichting op de planregels
Het bestemmingsplan Eerste partiële herziening Cornelis Douwesterrein II (Windturbines) is vormgegeven overeenkomstig de systematiek die is voorgeschreven door de ‘Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012’ (SVBP2012). De opbouw van leden binnen de diverse artikelen en de benaming daarvan zijn voorgeschreven door de SVBP 2012.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Dit artikel geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.
Artikel 2 Wijze van meten
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Zoals hierboven reeds vermeld, zijn er in dit bestemmingsplan geen gedetailleerde bestemmingen aanwezig. Voor gedetailleerde bestemmingen die gelden binnen het Cornelis Douwesterrein wordt in hoofdstuk 2 van de planregels verwezen naar het moederplan Bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 3 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd
Artikel 6 Algemene aanduidingsregelsDeze regels zijn opgenomen als aanvulling op de bestemmingen die op grond van het moederplan Bestemmingsplan Cornelis Douwesterrein II al op de gronden zijn gelegen. Zij vullen de planregels van de betreffende bestemmingen aan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is opgenomen in het Bro en in dit bestemmingsplan overgenomen.
Artikel 9 Slotregel
De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer.
5.3 Digitaal Raadpleegbaar Plan
Het plan is gemaakt conform de Wro, met behulp van RO-Plan, een softwarepakket waarmee bestemmingsplannen digitaal en volgens de standaard van het Handboek Amsterdamse bestemmingsplannen kunnen worden getekend en voorzien van de bijbehorende regels. Daarnaast is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld volgens SVBP 2012.
Op een analoge kaart worden de bestemmingen gevisualiseerd, in de digitale versie worden de bestemmingsregels direct gekoppeld aan de betreffende gronden en spreekt men niet langer over een plankaart, maar een ‘digitale verbeelding’ van de bestemmingsregels.
Het bestemmingsplan is door particulieren te raadplegen op internet. Bij het aanklikken van een bestemming met de muis verschijnen de regels die erop van toepassing zijn in beeld. Op deze wijze wordt het bestemmingsplan toegankelijker voor particulieren. Daarnaast is zoals gebruikelijk een 'papieren plan' beschikbaar dat geraadpleegd kan worden.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Ten aanzien van de haal- en uitvoerbaarheid van het realiseren van windturbines op het Cornelis Douwesterrein kan het volgende worden opgemerkt. Zoals in Hoofdstuk 3 Beleidskader van deze toelichting al naar voren komt, betreft het realiseren van duurzame energie een grote, bestuurlijke wens van zowel Europa, het Rijk, de stad Amsterdam en stadsdeel Noord. In dit bestemmingsplan wordt de planologische mogelijkheid gecreëerd om aan deze wens en ambitie een bijdrage te leveren door ruimte te bieden voor de realisatie van windenergieinstallaties.
Echter op 13 juli 2012 heeft Provinciale Staten van Noord-Holland een voorbereidingsbesluit gepubliceerd ten aanzien van de plaatsing van windturbines. Dit besluit hield in dat de provincie geen vergunning meer afgeeft voor de bouw van nieuwe windturbines en windparken. Bij dit besluit hebben Provinciale Staten aangegeven hun beleid en regelgeving inzake windturbines op land te willen herzien en daartoe de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) te zullen wijzigen. Inmiddels is deze beleidslijn vastgesteld in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.
Zowel stadsdeel Noord als de Centrale Stad willen met dit bestemmingsplan uitdragen dat zij nog steeds de ambitie hebben om op Amsterdams grondgebied het genereren van duurzame energie door windenergie-installaties te realiseren en zo bij te dragen aan de afspraken die Nederland omtrent de bijdrage aan duurzame energie heeft gemaakt, zowel op Rijks- als op internationaal niveau.
6.1.1 Voorontwerpbestemmingsplan
6.1.2 Ontwerpbestemmingsplan
Op 1 oktober 2013 heeft het Dagelijks Bestuur bekend gemaakt het ontwerpbestemmingsplan Eerste partiële herziening Cornelis Douwesterrein II (Windturbines) met bijbehorende stukken met ingang van 2 oktober 2013 gedurende een termijn van zes weken ter visie te leggen. Gedurende deze termijn van tervisielegging is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze bij de deelraad van stadsdeel Noord in te dienen. Binnen eerdergenoemde termijn zijn 3 schriftelijke zienswijzen ontvangen.
Alle ontvangen zienswijzen zijn in een aparte nota, de zogenaamde Nota van beantwoording zienswijzen, samengevat. Dit betekent niet dat die onderdelen van de zienswijzen, die niet expliciet worden genoemd, niet bij de beoordeling zouden zijn betrokken. De zienswijzen zijn in hun geheel beoordeeld. Per zienswijze is aangegeven of en in welke mate deze aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan. De Nota van beantwoording zienswijzen is als bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Ingevolge artikel 6.12 Wro besluit de Deelraad of ten aanzien van een bestemmingsplan al dan niet wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de grond waarop het bestemmingsplan van toepassing is op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel.
Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van de Wro dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem het stadsdeel/de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden.
6.3 Handhaving
Er is sprake van handhaving, indien er werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden die in het kader van de bestemmingsregels niet toelaatbaar zijn. De onderstaande uitgangspunten zullen daarbij worden aangehouden:
- Het starten van een procedure op grond waarvan besloten kan worden op welke wijze gehandhaafd gaat worden: strafrechtelijk of bestuursrechtelijk;
- indien in het kader van handhaving het opleggen van een dwangsom niet leidt tot beëindiging van een illegale situatie, wordt een bestuursdwangprocedure gestart;
- het opleggen van een dwangsom en bestuursdwang worden als handhaving verkozen boven strafrechtelijk optreden;
- in die gevallen dat strafrechtelijke vervolging het enige sanctiemiddel blijkt te zijn, zal na het opmaken van een proces-verbaal aangifte worden gedaan bij het Openbaar Ministerie;
- behoudens in gevallen waarin de belangen van de overtreder in ernstige en directe mate worden geschaad, wordt, indien illegale bouw wordt geconstateerd, het werk door de afdeling Vergunningen, team Bouw, stilgelegd en wordt tot handhaving over gegaan;
- ook bij illegale bouw van gering planologisch belang wordt vanuit rechtsgelijkheid handhavend opgetreden.
Aan een langere periode van niet-handhaving kunnen door de betrokkenen geen rechten worden ontleend.
Bijlage 1 Milieueffectrapportage/combinatie-mer
Bijlage 1 Milieueffectrapportage/Combinatie-MER
Bijlage 2 Bijlagen Bij Milieueffectrapportage/combinatie-mer
Bijlage 2 Bijlagen bij Milieueffectrapportage/Combinatie-MER
Bijlage 3 Kennisgeving Ontwerpbestemmingsplan
Bijlage 3 Kennisgeving ontwerpbestemmingsplan