Cluster 7 - Amsterdamse Poort
Bestemmingsplan - Gemeente Amsterdam
Vastgesteld op 22-06-2022 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Sinds de oplevering in 1986 is het winkelgebied Amsterdamse Poort een belangrijke centraal gelegen plek in Amsterdam Zuidoost. Het maakt onderdeel uit van het gebied ArenaPoort, bestaande uit de Johan Cruijf Arena en Boulevard ten westen van station Bijlmer Arena en waarbij het winkelgebied is gelegen ten oosten hiervan. In de omgeving van dit winkelgebied vinden diverse ontwikkelingen en transformaties plaats, waaronder woningen, kantoren, hotels, leisure, cultuur en andere voorzieningen.
De initiatiefnemer heeft de ambitie om de Amsterdamse Poort te transformeren naar volwaardig centrumgebied voor Zuidoost en omstreken. Het plangebied in dit bestemmingsplan betreft een herontwikkeling van een deel van de Amsterdamse Poort, het zogenaamde Cluster 7, en biedt ruimte aan onder andere circa 21.000 m2 aan commerciële functies en circa 815 woningen (waarvan 695 nieuw).
1.2 Doel Bestemmingsplan
De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan De Amsterdamse Poort'. Om het bouwplan mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. In het bestemmingplan wordt de ontwikkeling onderzocht en onderbouwd en wordt de inpassing in de omgeving beschreven.
1.3 Ligging Plangebied En Plangrens
Het plangebied van Cluster 7 betreft het kadastrale perceel 3128, 1084, 9402, deels 9403, 10265 en deels 12402 sectie L Het plangebied heeft een oppervlak van 26.929 m². Het plangebied is gelegen binnen de Amsterdamse Poort aan de Hoogoorddreef en Flierbosdreef. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Hoogoorddreef, de Flierbosdreef en het Bijlmerplein. De situering van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied Cluster 7 (ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan De Amsterdamse Poort' (onherroepelijk 2011-12-20).
Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemmingen 'Gemengd 1', 'Gemengd 2', 'Gemengd 3', 'Gemengd 4', 'Bedrijf', 'Verkeer – 1' en 'Verkeer-3'.
De nieuwe ontwikkeling bestaat uit de aanpak van het winkelprogramma en de bouw/verplaatsing van appartementen, diverse parkeergelegenheden en de vernieuwing van de Shopperhal. Dit past niet in het vigerende plan.
In figuur 1.2 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.2 uitsnede bestemmingsplan Cluster 7 (ruimtelijkeplannen.nl)
1.5 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 8 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en geeft aan welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en hoofdstuk 5 behandelt de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats.
Een toelichting op de juridische systematiek en een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen worden beschreven in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.
Hoofdstuk 2 Het Plangebied
In dit hoofdstuk is de ruimtelijke structuur van het plangebied beschreven aan de hand van de historische ontwikkeling, de huidige situatie en eventuele nieuwe ontwikkelingen. Aandacht is besteed aan functies zoals wonen, bedrijven, (commerciële) voorzieningen en monumenten en structuren zoals de bebouwingsstructuur en de weg-, water en groenstructuur van het plangebied.
2.1 Historie
Amsterdam Zuidoost is een stadsdeel van Amsterdam. Het grenst niet aan de rest van de gemeente Amsterdam, maar wordt hiervan gescheiden door de gemeenten Ouder-Amstel (in het bijzonder het dorp Duivendrecht) en Diemen. De oudste wijk in het stadsdeel is de Bijlmermeer (start bouw 1966). De Bijlmermeer is opgezet met een filosofie van scheiding van auto-, fiets- en voetgangersverkeer. Dit ter voorkoming van verkeersongevallen, het tegengaan van verrommeling en vanuit de gedachte dat de toenmalige mens recht had op een rustige, groene woonomgeving zonder verkeer. Het kende een strikte scheiding tussen wonen, werken en recreatie. Dit idee van functiescheiding had een verloederend effect op de wijk.
In de jaren ‘90 werd een vernieuwingsoperatie in gang gezet, waarbij hoogbouw werd gesloopt en werd vervangen door kleinschaligere woningen en de overige flats werden gerenoveerd. Deze vernieuwingsoperatie is nog steeds gaande en heeft als doel een minder eenzijdige bevolkingssamenstelling en een prettigere woonomgeving te creëren. Onderdeel daarvan was dat bewoners met betere maatschappelijk positie de mogelijkheid moesten krijgen om een wooncarrière te krijgen in hun eigen wijk. Het middel dat daarvoor wordt ingezet, is dat de stedenbouwkundige opzet van de wijk ingrijpend wordt veranderd. Wonen, werken, ontspannen, winkelen, verkeer en parkeren worden meer met elkaar gemengd.
Het winkelcentrum Amsterdamse Poort, dat in 1986 is gebouwd, is in 2000 voor een deel gerenoveerd en heeft de functie van het winkelcentrum Fazantenhof overgenomen. De vernieuwing van de Bijlmermeer moest bijdragen aan een versterking van de maatschappelijke positie van de bewoners op het gebied van onderwijs, arbeidsparticipatie, welzijn, gezondheid. Om dat te bereiken zijn nieuwe voorzieningen en speciale projecten opgezet.
Er werden diverse woonmilieus gecreëerd: wonen aan de stadsrand, wonen gemengd met werken, wonen in hoge dichtheid nabij het centrum van het stadsdeel en wonen met veel water.
2.2 Beschrijving Huidige Situatie
De Amsterdamse Poort is het grootste en centrale winkelcentrum van Amsterdam Zuidoost en herbergt een breed scala aan functies zoals winkels, een shopperhal (overdekte markt), horeca, kantoren, parkeervoorzieningen en woningen. De publieksfuncties zijn in de meeste gevallen gerealiseerd op de begane grond, in een aantal gevallen ook op de 1e verdieping.
Het huidige Cluster 7 bestaat uit een commerciële plint met een parkeerdek op dreefniveau. Aan de rand van het cluster staat een woonblok met huurwoningen van Ymere. Het parkeerdek wordt ontsloten via dreven die ca. 4 meter boven het maaiveld liggen en die niet toegankelijk zijn voor voetgangers en fietsers. In de hoek van het cluster staat een oud PostNL gebouw dat op dit moment leeg staat. Ook is er veel leegstand in de commerciële plint en is met name de huidige tussenstraat binnen cluster 7 sociaal onprettig.
Figuur 2.1 Overzicht plangebied
Het winkelcentrum wordt gekenmerkt door een patroon van bouwblokken met daartussen een stelsel van straten en pleinen. De binnenterreinen zijn deels ingericht als tuin en grotendeels openbaar toegankelijk. In het hart van het gebied wordt de hoofdas gesplitst en zijn hoekverdraaiingen toegepast. Hierdoor ontstaat een zekere mate van complexiteit. De relatie met de omgeving komt tot uiting in een reeks van kleine zijstraatjes.
Figuur 2.2 Huidige situatie binnenplein (Bron: Google)
Het winkelcentrum bestaat grotendeels uit een plint van één verdieping met daarboven woningen. Als hoofdmateriaal is witte baksteen gebruikt. Samen met de inkleuringen van kozijnen en panelen domineren deze het beeld van het gebied.
Figuur 2.3 Huidige situatie woningen (Bron: Google)
2.3 Ontwikkeling
Ontwerp
Het project voorziet in de transformatie van Cluster 7 naar een hoogwaardig en duurzame woon- en winkelomgeving met maximaal 815 woningen en gemengde (commerciële) voorzieningen (in totaal 21.000 m2 commercieel, maatschappelijk, cultuur/leisure en parkeervoorzieningen).
De ontwikkeling wordt in drie fasen uitgevoerd:
- fase 1 bestaande uit een herschikking van de winkelruimten, het verfraaien van de gevels en vernieuwing en bouw van appartementen en parkeergelegenheden;
- fase 2 bestaande uit herschikking van winkels, verfraaien van gevels en de realisatie van een vernieuwde Shopperhal;
- fase 3 bestaande uit een nader uit te werken programma aan het Anton de Komplein.
Bouwenvelop
Voor de ontwikkeling is een bouwenvelop opgesteld welke als basis dient voor het beoogde programma en de privaatrechterlijke overeenkomst tussen de gemeente Amsterdam en de ontwikkelende partijen. Het voorliggende bestemmingsplan biedt voldoende ruimte om het programma uit de bouwenvelop te realiseren maar is (iets) ruimer van opzet zodat er sprake is van voldoende flexibiliteit om ook in de toekomst een bruikbaar bestemmingsplan (omgevingsplan) te hebben.
Opbouw blok
Voor de transformatie van Cluster 7 komen het parkeerdek en het PostNL gebouw te vervallen, maar blijven de bestaande woningen van Ymere grotendeels staan. Daarnaast wordt het cluster verdicht met nieuwbouw. Om de menselijke schaal te verbeteren in het gebied is er voor gekozen om geen groot superblok te creëren, maar wordt het cluster opgedeeld in meerdere kleinere kavels.
Op de drie kavels komen nieuwe bouwblokken met een stedelijke laagbouw, waarin ook de huidige bebouwing is opgenomen. Bovenop de laagbouw komen hoogteaccenten die aansluiten bij de algemene visie van het stedenbouwkundig masterplan voor de Amsterdamse Poort. Deze accenten zijn weloverwogen geplaatst en zullen in hoogte aftrappen.
Figuur 2.4 Opbouw bouwblokken (hoogtes t.ov. winkelniveau)
Verkeerstromen
Het winkelgebied zelf is alleen toegankelijk voor voetgangers. Fietsers komen tot aan de rand van het winkelgebied. Verkeersstromen op de dreven bestaan uit zowel gemotoriseerd verkeer als langzaam verkeer.
Figuur 2.5 Verkeerstromen op winkelniveau
Hoogbouw
Op de stedelijke laagbouw komen hoogteaccenten. Op de hoek van de Flierbosdreef en de Hoogoorddreef wordt een hoogteaccent van 55 meter gemaakt, gemeten vanaf het winkelniveau. Langs de dreven gaat het om hoogteaccenten van 45 meter gemeten vanaf winkelniveau. Een laatste accent komt naast de Shopperhal dat 39 meter hoog is.
De blokken zullen verschillend zijn in architectuur maar ook een eenheid vormen. Alle blokken hebben een stedelijke laagbouw waarop een luchtige hoogbouw komt.
Figuur 2.6 Bouwblokken en hoogteaccenten
Maaiveld
Er zijn twee maaivelden te onderscheiden in het plangebied:
- het lage maaiveld (ter hoogte van Bijlmerpad, Klein Bijlmerplein en Anton de Komplein) en;
- het hoge maaiveld van de Hoogoorddreef en de Flierbosdreef.
In het bestemmingsplan worden alle maten gemeten vanaf 'Peil'. Het 'Peil' is in de planregels gedefinieerd als -2,80m NAP.
De verbindingen tussen het lager gelegen maaiveld en de dreven wordt vormgegeven door het toevoegen van goede trappartijen.
Programma
Het beoogde programma is een combinatie van wonen, detailhandel, horeca, maatschappelijke, culturele voorzieningen en mogelijk leisure. Ruimtelijke verdichting, het toevoegen van woningen en het zorgen voor een divers voorzieningenaanbod zijn hierbij de belangrijkste uitgangspunten. Het totale programma draagt bij aan de ambitie om van Amsterdamse Poort een volwaardig stadscentrum te maken.
Het verschil in het toekomstige programma op basis van dit bestemmingsplan in vergelijking met het huidige programma uit het vigerende bestemmingsplan is in onderstaande tabel weergegeven. In paragraaf 3.1.4 is een uitgebreide toets opgenomen van het huidige, feitelijk aanwezig en toekomstig programma.
Functie | planologische mogelijkheden | nieuwe planologische mogelijkheden |
Wonen | vanaf de tweede bouwlaag | maximaal 815 woningen (waarvan 695 nieuw) |
Leisure en cultuur | - | Maximaal 1.500 m2 bvo |
Andere functies: | Maximaal 20.175 m² | Maximaal 19.500 m² |
- Detailhandel | Detailhandel (maximaal 4 supermarkten), zakelijke en publieksgerichte dienstverlening totaal 17.020 m2 Bvo | Detailhandel 16.000 m2 Bvo totaal - Maximaal 5.000 m2 Bvo supermarkt (zelfbedienings- winkel voor dagelijkse levensmiddelen van tenminste 750 m2 Bvo. Afwijkingsbevoegdheid zodat het mogelijk is om het oppervlakte supermarkten in de toekomst vergroot kan worden met 1.500 m2 bvo |
- Horeca | Maximaal 2.025 m2 bvo | Maximaal 4.000 m2 bvo |
- Maatschappelijk | Maximaal 5.300 m² bvo | Maximaal 5.300 m² bvo |
Totaal (ex. wonen)* | 20.175 m2 bvo | 21.000 m2 bvo |
* het totaal is geen optelsom van de maxima, maar het betreft communicerende vaten, zie ook paragraaf 3.1.4.
Wonen
Het totale woningbouwprogramma bestaat uit maximaal 815 woningen waarvan 120 woningen reeds bestaand. Het is toegestaan om zogenaamde woonwerkwoningen te realiseren. Dit is een woningtype waarbij een deel van de woning wordt gebruikt voor andere (werk-gerelateerde) doeleinden. Dit kan een kantoorruimte binnenshuis zijn, of een atelierruimte, praktijkruimte of klein bedrijf aan huis. In deze woonwerkwoningen mag maximaal 50% van gebruiksvloeroppervlak gebruikt worden voor dergelijke bedrijfsvoering.
Detailhandel
Detailhandel in Cluster 7 moet passen in een stedelijk centrum met regionale aantrekkingskracht, maar dient tegelijkertijd aan te sluiten op de vraag van de bewoners van Zuidoost.
- Blok 1 + 2: 18.000 m2 BVO detailhandel/horeca
- Blok 3: 1.500 m2 BVO detailhandel/horeca. Retail gericht op dienstverlening of overige commerciële functies zijn mogelijk.
Cluster 7 is een logische locatie binnen de Amsterdamse Poort om supermarktmeters te concentreren. Met een supermarkt wordt bedoeld een zelfbedieningswinkel voor dagelijkse levensmiddelen bedoeld van tenminste 750 m2 BVO. Verder wordt in de planregels gewaarborgd dat het nu geldende maximum van 4 supermarkten voor de gehele Amsterdamse Poort blijft gelden.
Horeca
Horeca speelt een belangrijke rol in de ambitie om een volwaardig stadscentrum. In vergelijking met andere winkelcentra is er in Amsterdamse Poort relatief weinig horeca. De aanwezige horeca is vrij eenzijdig. Het aanbod aan horeca moet mee vormen met de veranderende bevolkingssamenstelling van Zuidoost. Hiervoor is een kwaliteitsverbetering in het aanbod noodzakelijk.
In het voorliggende bestemmingsplan is het volgende toegestaan aan horeca:
- In de Shopperhal Horeca 1, 3 en 4.
- In Blok 1 en 2 Horeca 3 en 4. In overleg met gemeente is Horeca 2 eventueel mogelijk
- In Blok 3 is horeca (3 of 4) alleen toegestaan op de hoek van het woonerf en de Flierbosdreef.
- Aan de rand van Anton de Komplein horeca 3 of 4 (dit is ongewijzigd ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende horeca categorieën:
Horeca 1 | Een voorziening waar al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren worden verkocht | Fastfoodrestaurants cafetaria’s, snackbars en shoarmazaken |
Horeca 2 | Een voorziening: a. waar muziek ten gehore wordt gebracht en de gelegenheid wordt geboden tot dansen, b. waar zalen aan (besloten) gezelschappen worden verhuurd, inclusief de verkoop van dranken en spijzen, zoals zaalverhuurbedrijven; c. waar verenigingen tot bevordering van de gezelligheid bij elkaar komen | Sociëteit, dancings, discotheken en zaalverhuurbedrijven. |
Horeca 3 | Een voorziening die overwegend gericht is op de verstrekking van (sterke) dranken | Cafés, bars |
Horeca 4 | Een voorziening die gericht is op het verkopen van ter plaatse bereide etenswaren | Restaurants, eetcafés, grandcafés, lunchrooms, koffiehuizen, theehuizen en ijssalons |
Shopperhal
De vernieuwde Shopperhal wordt een belangrijke drager voor Amsterdamse Poort en biedt ruimte voor een concept van ondernemers in zowel de food en als de non-food sector, aangevuld met horeca en mogelijk maatschappelijke voorzieningen, culturele voorzeningen en leisure. Het aanbod kan bestaan uit het bereiden en verkopen van versproducten, speciaalzaken en een divers horeca-aanbod met eventueel ondersteunende leisure. De Shopperhal biedt ruimte aan zowel lokale ondernemers met specifiek lokaal aanbod, als aan regionale ondernemers die diverse wereldkeukens aan de consument presenteren en (inter)nationale ondernemers met een aanvullend concept. De Shopperhal voorziet tevens in voldoende aantrekkelijke verblijfsruimte, zodat de bezoekers hun food & beverages ter plaatse kunnen nuttigen. Ook blijft er voldoende vrije ruimte beschikbaar voor kleinschalige evenementen, zoals (kook)workshops, muziekoptredens een food-gerelateerde festiviteiten. De Shopperhal verdeelt zich over begane grond en mogelijk de eerste verdieping. De Shopperhal heeft een oppervlakte van circa 2.000 m2 BVO.
Cultuur
In het concept is ook ruimte gereserveerd voor culturele voorzieningen en leisure. Bij culturele voorzieningen wordt gedacht aan functies zoals een bibliotheek, filmhuis of kunstgalerie. Deze functies zullen naar verwachting in blok 1 of 2 een plek krijgen.
Leisure
Ook de toevoeging aan leisure kan een positieve bijdrage leveren aan Amsterdamse Poort. Het staat de initiatiefnemer vrij om zogenaamde recreatieve concepten een plek te geven binnen Cluster 7. Leisure kan in de Blok 1, Blok 2, Blok 3 en de Shopperhal landen.
aatschappelijk
Bij het bouwen aan een nieuwe stad hoort een bijpassend niveau aan maatschappelijke voorzieningen.
Er wordt onderscheid gemaakt in twee verschillende typen:
Maatschappelijk l | gemeentelijke taak, huisvestingsverplichting gemeente | basisvoorzieningen en voorzieningen voor jeugd, onderwijs en zorg. |
Maatschappelijk ll | geen harde huisvestingsverplichting, wel noodzakelijk voor goed functioneren stad | bijvoorbeeld praktijkruimtes voor huisartsen, tandartsen en fysiotherapeuten, andere maatschappelijke dienstverleners, een kinderdagverblijf, na- of voorschoolse opvang, maar ook om broedplaatsen en betaalbare flexibele werkplekken. Ook voorzieningen voor kunst en cultuur vallen onder deze categorie: dans- en muziekscholen, (pop)podia, filmhuizen, repetitieruimtes, expositieruimtes. |
Parkeren
Fiets- en scooterparkeren
Het gemeentelijk beleid schrijft voor dat al het fiets- en scooterparkeren voor bewoners en bezoekers van Cluster 7 zoveel mogelijk inpandig moet worden opgelost. Er is in de Amsterdamse Poort, en dus ook Cluster 7, weinig ruimte om dit in openbare ruimte op te lossen. De gemeente ziet bij voorkeur dat er een gemeenschappelijke fietsenberging gerealiseerd wordt voor woon en woonfuncties.
Autoparkeren
Belangrijk uitgangspunt bij de ontwikkeling van ArenAPoort, en dus ook Cluster 7, is dat de toevoeging van programma niet mag leiden tot meer autogebruik. Bij transformatie en/of verdichting mag het bestaande aantal parkeerplekken niet toenemen. Voor Cluster 7 betekent dat er maximaal 600 parkeerplekken gehandhaafd worden.
Voor het te realiseren totaalprogramma zijn de parkeernormen zoals vastgesteld in de Nota Parkeernormen Auto (2017) leidend. Als de parkeernorm in de nieuwe situatie aan de hand van de Nota Parkeernormen Auto op een lager aantal parkeerplekken uitkomt dan in de oude situatie, dan wordt de normen uit de Nota Parkeernormen Auto gehanteerd.
Verder zijn enkele belangrijke uitgangspunten uit het parkeerbeleid:
- Er geldt geen minimumnorm voor parkeren betreffende het woonprogramma. Er hoeven voor het wonen géén parkeerplekken te worden gerealiseerd. De minimum parkeereis is daarmee gelijk aan nul.
- Bewoners kunnen in dit gebied géén aanspraak maken op een vergunning op straat.
- Er geldt een maximumparkeernorm van één parkeerplek per woning voor alle woningtypen: vrije sectorwoningen (koop en huur), middel dure- en sociale huurwoningen.
In paragraaf 5.5 wordt verder ingegaan op het aspect parkeren.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke doelstellingen en ontwikkelingen. Het voor dit project relevante ruimtelijk beleid wordt in dit hoofdstuk beschreven en de beoogde ontwikkeling wordt hieraan getoetst. Het hoofdstuk zoomt vanaf het Rijksbeleid, via het provinciaal beleid in op het gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op Rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
- dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
- dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
- Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
Het project is onderdeel van een grotere gebiedstransformatie waarbij wordt ingezet op intensivering en functieverbreding met meer woningen en voorzieningen om de leefbaarheid er te vergroten. Dit sluit aan bij het principe uit de NOVI om functies niet rigide uit elkaar te houden. Gelet op bovenstaande, is het project in lijn met de NOVI.
3.1.2 Luchthavenindelingbesluit (2003)
Het rijksbeleid voor Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet luchtvaart ('Wijzigingswet', 2003). De ruimtelijke consequenties van de Wijzigingswet staan in het Luchthavenindelingbesluit (LIB). In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting. Het plangebied ligt binnen de zone van het LIB Schiphol. Dit betekent dat nieuwbouw getoetst moet worden aan het Luchthavenindelingbesluit (LIB).
Toetsing
In paragraaf 5.6 wordt verder ingegaan op de gevolgen van de aanwezigheid van Schiphol en het LIB voor dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat het bouwplan past binnen de randvoorwaarden van het LIB.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2020)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is in werking getreden op 30 november 2011 en voor het laatst gewijzigd in 2020. Het is de juridisch bindende vertaling van de Omgevingsvisie naar lagere overheden. Onder de vlag van de Omgevingswet zal dit Besluit vervangen worden door zogenoemde instructieregels, maar vooralsnog geldt het Barro.
Hiermee wordt de visie, waarmee op Rijksniveau een toekomstperspectief wordt geschetst, vertaald in bindende regels waar lagere overheden zich bij het opstellen en vergunnen van plannen aan te houden hebben. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.
Toetsing
De projectlocatie ligt niet binnen zones waar op basis van het Barro beperkingen of voorwaarden van toepassing zijn. Gelet op bovenstaande, staat het Barro de uitvoering van het project niet in de weg.
3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking (2017)
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is vastgelegd als vereiste in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel bepaalt dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de behoefte daaraan moet worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet bovendien worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.
Het toevoegen van meer dan 12 woningen of meer dan 500 m2 aan stedelijke functies wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is, zijn de geldende planologische mogelijkheden.
Planologische vergelijking
In de huidige situatie zijn er 120 sociale huurappartementen in het plangebied en ruim 9.500 m2 detailhandel en horeca. Voor het commerciële en maatschappelijke programma zijn nu ruime mogelijkheden in het geldende bestemmingsplan binnen de bestemming Gemengd 2, Gemengd 3, Gemengd 4, Verkeer 1 en Bedrijf.
In onderstaande tabel zijn de huidige planologische mogelijkheden vergeleken met de nieuwe planologische mogelijkheden.
Planologische vergelijking (m2 bvo)
Functie | huidige feitelijke situatie | mogelijkheden vigerend bestemmingsplan (maximaal) | mogelijkheden nieuw bestemmingsplan (maximaal) | verschil planologische mogelijkheden |
Maatschappelijk | 0 | max. 5.300 | max. 5.300 | geen planologisch verschil |
Cultuur en leisure | 0 | 0 | max. 1.500 | toename 1.500 |
Detailhandel | 8.810 | 17.020 | 16.000 | afname 1.020 |
- waarvan supermarkt | 2.034 | max. 17.020 begrensd op 4 supermarkten | max. 5.000, begrensd op 4 supermarkten | afname meters en minimaal 750 m2 per vestiging |
- waarvan overige detailhandel | max. 17.020 | max. 16.000 | afname 1.020 | |
Horeca | 747 | max. 2.025 | max. 4.000 | toename 1.975 |
totale bouw mogelijkheden* | nvt | 20.175 | 21.000 | toename bouwmogelijkheden 825 |
* het totaal is geen optelsom van de maxima, maar het betreft communicerende vaten. In het nieuwe bestemmingsplan zijn de oppervlaktes per functie gemaximeerd en is een maximum bebouwd oppervlak voor de toegestane functies bepaald. De optelsom van de verschillende functies mag niet meer bedragen dan het maximum bebouwd oppervlak.
Communicerende vaten
Een belangrijk aandachtspunt is dat de realisatie van het programma horeca en maatschappelijk ten koste gaat van het programma voor overige detailhandel. Dit geldt zowel voor het vigerende bestemmingsplan als het nu voorliggende bestemmingsplan.
Voor het vigerende bestemmingsplan betekent dat er bij een maximaal programma maatschappelijk en horeca ten hoogste ((max bouwmogelijkheid - maatschappelijk - horeca) 20.175 - 5.300 - 2.025 =) 12.850 m² aan detailhandel kan worden gerealiseerd.
Voor het voorliggende plan komt deze optelsom uit op 16.000 - 5.300 - 4.000 = 6.700 m².
Er zou daarmee zelfs sprake kunnen zijn van een grotere afname in ruimte voor detailhandel. Voor de ladderonderbouwing moet echter worden onderzocht wat theoretische maximale capaciteit kan zijn. Op die manier kan worden bepaald of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Stedelijke ontwikkeling
Detailhandel neemt af van maximaal 17.020 m2 nu naar 16.000 m2 bvo straks en is daarmee geen stedelijke ontwikkeling.
- In het vigerende bestemmingsplan is in theorie 17.020 m2 aan supermarkt mogelijk, maar het aantal is begrensd op 4. In de toekomstige situatie wordt de oppervlakte begrensd tot 5.000 m² en het aantal van vier supermarkten in stand gelaten. Het betreft hiermee geen stedelijke ontwikkeling op het gebied van supermarkten. De theoretische maximale mogelijkheden voor detailhandel als geheel nemen af met ca. 1.000 m2 (17.020 m2 vs 16.000 m2). Dit is geen stedelijke ontwikkeling.
- Er is nu 2.025 m2 horeca mogelijk en dit wordt 4.000 m2. De toename betreft een stedelijke ontwikkeling op het gebied van horeca.
- Maatschappelijke functies worden gemaximeerd op de huidige planologische mogelijkheden (5.300 m2) en dit betreft daarmee geen stedelijke ontwikkeling op het gebied van maatschappelijke functies.
- Leisure en culturele voorzieningen zijn nu niet mogelijk en wordt gemaximeerd op 1.500 m2. Dit is een stedelijke ontwikkeling.
In bijlage 3 bij de toelichting zijn de uitgebreide berekeningen van de vigerende situatie en het toekomstige programma opgenomen.
Conclusie stedelijke ontwikkeling
Uit bovenstaande vergelijking blijkt dat bij de beoogde ontwikkeling sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De belangrijkste conclusie daaruit is dat het aantal inwoners in het gebied enorm toeneemt en daarmee ook het draagvlak voor voorzieningen. Ook heeft het college gekozen voor ArenaPoort als regionaal voorzieningencentrum (raadsbesluit d.d. 17 december 2019). Deze keuze is ook in de (ontwerp)omgevingsvisie overgenomen en uitgewerkt.
A. Beschrijving woningbehoefte
In de Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking Wonen (Stadsregio Amsterdam, 18 oktober 2016) is aangegeven dat de Marktregio Amsterdam bepalend is voor plannen in Amsterdam.
Figuur 3.1 De drie marktregio's (bron: handreiking ladder Stadsregio)
De grote woningbehoefte in Amsterdam blijkt uit diverse onderzoeken. De uitkomsten daarvan zijn hierna samengevat, waarbij wordt ingezoomd vanuit de provinciale prognose (regionaal en gemeentelijk niveau) naar de gemeentelijke prognose (wijkniveau).
Prognose Noord-Holland 2019-2040
Een vereiste in de ladder voor duurzame verstedelijking is het beschrijven van de behoefte aan de beoogde ontwikkeling. Figuur 3.2 geeft voor de periode 2019-2030 hiervoor de kwantitatieve basis zoals die voortkomt uit deze provinciale prognose. Regio's kunnen deze tabel gebruiken bij het actualiseren van hun regionale afspraken. Voor de provincie vormen ze het uitgangspunt voor het beoordelen van nut en noodzaak van nieuwe woningbouwontwikkelingen.
Hieruit blijkt dat de prognose voor Amsterdam uitkomt op ruim 56.000 woningen in de periode 2019-2030.
Figuur 3.2 Woningbehoefte Amsterdam 2019-2030
De verwachte hoge bevolkingsgroei in Noord-Holland Zuid is een gevolg van de relatief jonge bevolking. Hier blijft de natuurlijke aanwas (geboorte - sterfte) tot 2040 ruim positief, terwijl deze in Noord-Holland Noord na 2030 negatief wordt. Een andere reden voor de hoge groei in het zuiden van de provincie is de concentratie en groei van werkgelegenheid in en rond Amsterdam. Dit trekt veel nieuwe inwoners aan uit binnen- en buitenland.
Ook na 2030 blijft de woningbehoefte in Amsterdam groot. Er is vooral een grote groei in het aantal alleenstaande 65+ers en paren zonder kinderen.
Figuur 3.3 Bevolking- en huishoudensprognose Amsterdam
Woningbouwmonitor 2020 Noord-Holland
Uit de provinciale woningbouwmonitor blijkt dat Amsterdam voldoende harde plancapaciteit heeft, maar dat dit wel moet worden omgezet in huizen. Amsterdam heeft een behoefte van 96.000 woningen tot 2040 en harde plancapaciteit voor 55.500 woningen.
Figuur 3.4 Woningbehoefte en plancapaciteit
In Amsterdam is op papier voldoende capaciteit aanwezig om tot 2040 in de woningbehoefte te voorzien (ook wanneer de inhaalvraag wordt opgeteld bij de groei van de woningbehoefte). Het merendeel van deze capaciteit bestaat uit zachte (potentiële) plannen. Echter met de harde plancapaciteit wordt voorzien in de behoefte tot 2030.
Regionale afstemming en Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020
Het woningbouwprogramma is regionaal afgestemd in Het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (RAP). In het RAP is op basis van actueel onderzoek en de meest recente provinciale prognose, de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte beschreven, en is de plancapaciteit en een versnellingsbouwprogramma opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan de provinciale eis van regionale afstemming.
Woningbouwplan 2018-2025 (gemeente Amsterdam)
Het gemeentebestuur wil tot 2025 in totaal 52.500 woningen bouwen. Dat betekent gemiddeld 7.500 woningen per jaar, waarvan 2.500 sociale- en 1.670 middeldure huurwoningen. Ook wil de gemeente 10.500 betaalbare woningen en kamers voor studenten en jongeren aan de voorraad toevoegen.
Uit het Woningbouwplan 2018-2025 blijkt dat er voldoende plannen en bouwgrond zijn om deze aantallen te halen. Wel zijn er 7 jaren met economische voorspoed nodig om de woningbouwproductie te realiseren. En maatregelen van het Rijk.
De doelstelling van het college is ongekend hoog vanuit historisch perspectief. Een productie van 7.500 woningen is in de afgelopen 24 jaar slechts een keer gehaald, in 2015. Het gemiddelde aantal was de afgelopen 24 jaar ca. 4.000 woningen per jaar. De uitdaging is veel te bouwen in hoge dichtheden met aandacht voor de kwaliteit van woningen, openbare ruimte, duurzaamheid en bereikbaarheid.
Een groot deel van de geplande 52.500 woningen kan worden gerealiseerd binnen de bestaande plannen, zo blijkt uit het Woningbouwplan Amsterdam. Voor een ander deel zal ruimte worden gevonden in de nog vast te stellen woningbouwprogramma's voor de ontwikkelbuurten (buurten waarin de gemeente extra gaat investeren). Cluster 7 is onderdeel van de woningbouwlocatie Arenapoort.
Woningbouwprogramma en aantal inwoners Zuidoost, Gemeente Amsterdam
Het stadsdeel Zuidoost heeft circa 88.610 inwoners en zal de komende decennia nog aanzienlijk groeien.
Voor het ladderonderzoek is een gemiddelde gehanteerd van twee prognoses, namelijk data en informatie Amsterdam 2020 (minimum) en Uitvoeringsagenda Sociale Accommodaties Zuidoost 2018 (maximum):
- In Amsterdam Zuidoost worden tot 2030 ca. 13.000 tot 25.000 woningen opgeleverd. Tussen 2030 en 2050 volgen nog eens bijna ca. 17.700 woningen.
- Het inwoneraantal groeit van de huidige ca. 89.800 naar 108.500 tot 140.500 in 2030 en ca. 117.800 tot 163.600 in 2040.
Figuur 3.5 Prognose 2018 en 2020 gemeente Amsterdam
Conclusie
Gelet op deze regionale afspraken en opgaven kan geconcludeerd worden dat er voldoende behoefte bestaat voor het toevoegen van maximaal 695 woningen.
B. Beschrijving behoefte voorzieningen
In paragraaf 3.1.4 is bepaald welke functies een nieuwe stedelijke ontwikkeling zijn. Hierna wordt de behoefte aan het theoretische maximale programma per functie beschreven op basis van bevolkingsgroei.
Het toekomstige inwonertal in Amsterdam Zuidoost is voor de ladderonderbouwing (zie bijlage 1) en de horecavisie (zie bijlage 2 ) bepaald als het gemiddelde van de twee belangrijkste prognoses voor 2030: 108.529 en 140.5096 inwoners. Dit resulteert in een inwonertal van 124.500 in 2030.
Keuze voor Amsterdamse Poort als regionaal centrum
In het detailhandelsbeleid 2018-2022 is de mogelijkheid opgenomen dat één van de bestaande grote stadsdeelcentra (Centrum Nieuw-West, Buikslotermeerplein of Amsterdamse Poort) zich kan ontwikkelen tot een bijzonder centrum met regionale aantrekkingskracht.
Op 17 december 2019 heeft het college Amsterdamse Poort in combinatie met Arenaboulevard en Villa Arena verkozen als ontwikkelperspectief van regionaal centrum. Dit betekent een centrum met veel en bijzondere (inter)nationale winkels in combinatie met breed aanbod van horeca, cultuur, vrije tijd en consumentendienstverlening, dat gericht is op een groot publiek afkomstig uit niet alleen het stadsdeel zelf, maar ook uit de regio en verder.
Voor Buikslotermeerplein en Centrum Nieuw-West geldt het ontwikkelperspectief van multifunctioneel stadsdeelcentrum.
Gelet op de groei van de stadsdeelbevolking Amsterdamse Poort heeft dit gebied een goed perspectief om te ontwikkelen als regionaal centrum met een mix aan detailhandel, horeca, cultuur en vrije tijdsfuncties.
Amsterdamse Poort/ArenAPoort heeft daarnaast, gelet op de uitstekende multimodale bereikbaarheid (OV/auto/fiets), al aanwezige grootschalige winkelfuncties en andere grote publiekstrekkers met (boven)regionaal bereik, in vergelijking met de andere twee stadsdeelcentra de beste uitgangspositie en daarbij ook de benodigde fysieke uitbreidingsmogelijkheden om verder te ontwikkelen tot een regionaal centrum.
- Amsterdamse Poort/ArenAPoort beschikt potentieel over een groot regionaal verzorgingsbereik.
- In de basis beschikt Amsterdamse Poort als stadsdeelcentrum al over een breed en groeiend (potentieel) draagvlak.
- De al aanwezige grote publiekstrekkers in het gebied bieden een sterke basis voor
doorontwikkeling naar een regionaal centrum gelet op vereiste functiemix, kritische massa en (boven)regionaal bereik. - Amsterdamse Poort en omgeving trekken al veel consumenten van buiten het stadsdeel.
- Amsterdamse Poort/ArenAPoort hebben een centrale ligging in het meest dynamische deel van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) met uitstekende multimodale bereikbaarheid.
- De doorontwikkeling tot regionaal centrum zal naar verwachting beperkte effecten hebben voor omliggende winkelgebieden in het stadsdeel.
- De verschuiving van omzet voor andere regionale centra is naar verwachting minder dan 5% wat algemeen valt binnen de grens van aanvaardbaar bedrijfsrisico.
Om het functioneren van de stadsdeelcentra te versterken en kansen te kunnen verzilveren zijn verbeteringen nodig op het gebied van de functiemix en voorzieningenaanbod, verblijfsklimaat en bereikbaarheid.
Om door te kunnen ontwikkelen tot een centrum met (boven)regionale aantrekkingskracht liggen er voor Amsterdamse Poort/ArenAPoort aandachtspunten en noodzakelijke investeringen voor zowel private partijen als gemeente voor wat betreft een bredere functiemix (detailhandel, horeca, cultuur, vrije tijd), groter, meer divers en onderscheidend (inter)nationaal winkelaanbod, betere verblijfskwaliteit, verbetering van de verbindingsroute tussen de drie deelgebieden en aandacht voor verkeers- en centrummanagement.
Onderzoek BSP behoefte uitbreiding ArenAPoort
In de rapportage 'Amsterdamse Poort, Ladderonderbouwing Cluster 7 (6 september 2021, zie Bijlage 1) door bureau BSP is de behoefte aan detailhandel/supermarkt, horeca en leisure in Cluster 7 onderzocht.
Conclusies
De Amsterdamse Poort moet meegaan in de ontwikkelingen van het stadsdeel: 'Van winkelcentrum tot hart van Zuidoost'. Het centrum is grotendeels in de jaren tachtig gerealiseerd en momenteel toe aan een update, zowel fysiek als functioneel. Daarbij groeit het stadsdeel Zuidoost als een van de snelste gebieden in Amsterdam. Tot 2030 komen er minimaal 18.700 inwoners bij in Amsterdam Zuidoost en tot 2040 nog eens 9.300 inwoners extra. De verwachting is dat het inwonertal echter sterker toe zal nemen, doordat in de prognose alleen woningbouw met contractvorming zijn meegenomen. De gebruikte prognose is de meest recente van de gemeente Amsterdam die openbaar toegankelijk is. In deze prognose zijn enkel de woningbouwplannen met contractvorming in opgenomen. De inwonergroei zou dus hoger uit kunnen vallen dan de gehanteerde prognose. Dit betekent ook dat de behoefte aan (commerciële) functies hoger zal uitvallen.
Cluster 7 moet zich nog meer gaan kenmerken met aanbod in het 'Food & Convenience' segment. In de nieuwe situatie moet het cluster dan ook nog meer het dagelijkse boodschappendeel binnen stadsdeelcentrum de Poort worden.
Tegenwoordig vervagen de grenzen steeds meer tussen verschillende voorzieningen. Dit wordt ook wel aangeduid met de term blurring. Blurring is het Engelse woord voor vervagen en het fenomeen heeft dan ook alles te maken met branchevervaging. Dit kunnen bijvoorbeeld ook winkels zijn die aanbod uit alle branches verkopen, maar ook winkels met horeca of een kapper met een expositieruimte, een kantoor met een openbare horecagelegenheid, enzovoorts. De Amsterdamse Poort is typisch een cluster waar blurring goed passend is. Ook om in te spelen op de wensen uit te markt en vanuit de consument. Dit vraagt om een flexibele programmering waarbij de ruimte tussen functies (detailhandel, supermarkten, horeca en leisure) kan worden uitgewisseld.
Ook zijn er kwalitatieve argumenten die de uitbreidingen motiveren. De Amsterdamse Poort dient gerenoveerd te worden om aan de eisen van de moderne consument te voldoen. Met de toevoeging en menging van de (commerciële) functies wordt het winkelcentrum, met cluster 7 als belangrijk onderdeel van het dagelijkse boodschappencluster, doorontwikkeld als het centrum van Amsterdam Zuidoost en de regio. De combinatie van detailhandel, supermarkten, horeca en leisure bevordert ontmoetingen tussen de inwoners, werknemers en bezoekers en draagt bij aan de levendigheid van de Poort en de leefbaarheid van het stadsdeel.
Doordat de ontwikkeling de inwonersgroei volgt zullen er geen (of nauwelijks) effecten zijn op het functioneren van het bestaande aanbod door de ontwikkeling van cluster 7 op zich. Daarbij wordt het voorzieningsniveau voor de inwoners uit Zuidoost en omgeving verbeterd door de herontwikkeling met de daarbij gepaarde uitbreidingsmogelijkheden. Waar zij nu voor bepaalde retail of verblijfsfuncties (horeca, cultuur en ontspanning) nog uit moeten wijken naar elders, biedt de nieuwe Poort deze voorzieningen in het eigen stadsdeel. Daarmee gaat zowel het woon-, leef- en ondernemersklimaat van de Poort maar ook het hele stadsdeel Zuidoost er aanzienlijk op vooruit en zal er geen sprake zijn van een ‘duurzame ontwrichting’ van de verzorgingsstructuur.
Conclusies detailhandel
Kwantitatief
Met de gehanteerde toedeling van de behoefte aan detailhandel in Zuidoost kan ca. 18.600 m² bvo in de Arenapoort landen. Een groot deel van deze meters zal aan de oostzijde in de Poort kunnen vestigen: het gaat om een totale extra behoefte aan detailhandel van ca. 17.700 m2 bvo. Dit is kwantitatief voldoende om de ca. 5.650 m² bvo extra detailhandelsmeters in cluster 7 mogelijk te maken. In de praktijk is een groot deel van Cluster 7 momenteel leegstand, aangezien hier door de eigenaar wordt voorgesorteerd op de herontwikkeling van Cluster 7.
Doordat een deel van extra meters ook ingevuld kan worden met zakelijk en publieksgerichte diensten zal de behoefte in werkelijkheid nog hoger uitvallen. Daarbij zal door de verwachte bevolkingsgroei na 2030 de behoefte tot 2040 nog verder toenemen tot ca. 23.400 m² bvo. Tot slot geldt dat de gewenste maximale 16.000 m² bvo de maximaal planologische wens betreft, en dat dit minder is dan de huidige planologische ruimte. Daarmee is er in de huidige situatie meer detailhandel mogelijk dan in de toekomstige situatie.
Kwalitatief
De meest belangrijke kwalitatieve argumenten zijn:
- Fysieke kwaliteitsimpuls. De kwaliteit van de huidige bebouwing in de Amsterdamse Poort en cluster 7 in het bijzonder draagt niet bij aan de aantrekkelijkheid van het stadsdeelcentrum en bijvoorbeeld ook niet voor het Bijlmerplein. De puien zijn verouderd en de Shopperhal functioneert door de beperkte toegang en smalle opzet niet zoals deze in potentie zou kunnen functioneren. Daarnaast is de maatvoering en lay-out van de panden niet zoals moderne winkels en horeca deze wensen. Dit maakt de kans groot dat de leegstand aan deze kant toeneemt. Bij herontwikkeling voldoet cluster 7 zowel qua uitstraling als invullingsmogelijkheden wederom aan de wens van de moderne ondernemer en consument.
- Hèt stadsdeelcentrum van Zuidoost. Een modern en kwalitatief hoogwaardig detailhandel aanbod heeft een positieve bijdrage aan het functioneren van de Amsterdamse Poort. Door een ruim aanbod aan winkels wordt de aantrekkingskracht en daarmee de binding van de bewoners uit Zuidoost aan het stadsdeelcentrum groter dan in de hudige situatie.
- Corona maakt ruim opgezette winkels nog belangrijker. De coronatijd heeft duidelijk gemaakt dat voldoende ruimte essentieel is. De extra meters die zullen dan nauwelijks ingezet worden voor een kwantitatief ruimer aanbod, maar meer voor een ruimere opzet van de winkels.
- Passend bij een hoogstedelijke en dynamische wijk. Detailhandel in een wijk zorgt voor dynamiek en levendigheid. Een combinatie van supermarkten, detailhandel en zorgen voor een dynamisch stadsdeelcentrum, maar ook een meer aantrekkelijke wijk. Deze dynamiek past bij het stadsdeel Zuidoost.
- Ontmoetingsplek binnen de wijk. Doordat de verschillende commerciële en maatschappelijke functies wordt de Amsterdamse Poort steeds belangrijker als ontmoetingsplek voor stadsdeel Zuidoost. Daarbij wordt ook de verblijfskwaliteit door de aanwezigheid van de verschillende functies binnen de Zuidoost-centrum vergroot.
- Clustering. Onderdeel van de ontwikkeling is de clustering van het supermarktaanbod aan de oostzijde van de Amsterdamse Poort. De huidige supermarkten en andere dagelijkse winkels zijn verspreid over de Poort, waardoor er slechts een beperkte connectie is tussen de verschillende winkels. Na de verplaatsing en opwaardering van het supermarktaanbod is deze connectie veel sterker aanwezig. Daarmee ontstaat er een sterk boodschappencluster voor Zuidoost.
- Combinatiebezoek. Doordat de connectie tussen de supermarkten en ander dagelijks aanbod sterker aanwezig zal zijn, kunnen de winkels elkaar in grote mate versterken. Dit komt doordat klanten die een supermarkt of een andere dagelijkse winkel bezoeken, eerder geneigd zijn een dagelijkse winkel nabij te bezoeken dan wanneer deze op een grotere afstand liggen. Daarbij ontstaan er hierdoor ook weer een positieve afgeleide bestedingen aan de niet-dagelijkse winkels en horeca in de gehele Poort.
Conclusies Horeca
Kwantitatief
In Zuidoost betreft de uitbreidingsruimte voor de horeca ca. 15.100 m² bvo tot 21.300 m² bvo in 2030. Vanwege de functie als belangrijkste winkelgebied van stadsdeel Zuidoost, de grote dynamiek die plaatsvindt rond de Amsterdamse Poort en vanuit de trend om krachtige centrumgebieden te ontwikkelen, is 75% van de behoefte binnen de Arenapoort toe te wijzen aan de Amsterdamse Poort. In de Amsterdamse Poort betreft de uitbreidingsruimte voor horeca ca. 7.500 m² bvo tot 10.500 m² bvo in 2030. De maximale wens voor 3.420 m² bvo horeca in Cluster 7 is vanuit kwantitatief oogpunt dan ook te motiveren.
De behoefte aan horeca is nader onderbouwd in de Horecavisie ArenA-Poort Amsterdam (concept eindrapport 2021, zie bijlage 2). Hieruit blijkt dat de marktruimte voor Horeca afgerond 9.000 m² BVO is. Indicatie voor de verdeling van de marktruimte voor horeca over ArenAPoort inclusief bandbreedtes is:
- ArenAPoort West : + 3.500 – 5.000 m²
- Stationsomgeving/Hoekenrodeplein: + 500 - 1.000 m²
- Amsterdamse Poort/Cumuluspark: + 3.500 - 4.500 m²
- Overig ArenAPoort: + 500 m² (later wellicht verruiming).
De maximale wens voor 3.420 m² bvo horeca in Cluster 7 is vanuit kwantitatief oogpunt dan ook te motiveren.
De horecasector is zwaar getroffen door het Coronavirus en de effecten op de langere termijn (bestedingen, afstandsnormen, financiering van horecazaken) zijn momenteel (maart 2021) onzeker. In mindere mate geldt dit ook voor de programmering van de woningbouw in en rond ArenAPoort, met in potentie veel extra draagvlak voor de horeca. De beschikbare marktruimte is echter niet onbegrensd.
Om deze redenen is gekozen voor de volgende verdeling van de marktruimte in de horeca:
- De beschreven marktruimte (9.000 m² BVO, berekend vanuit behoudende aannames) is uitgangspunt voor de komende jaren.
- In het najaar van 2023 wordt de marktruimte geactualiseerd/herijkt. Dit o.b.v. de daadwerkelijke, dan bekende effecten van het Coronavirus op de sector (toegankelijkheid zaken, 1,5 meternorm), draagvlak (woningbouw, kantoren, leisure, retail) en bestedingen, marktontwikkeling regionaal, etc.
- Op dat moment zal ook een afweging plaatsvinden over de wenselijkheid van extra horeca in kerngebieden en overig ArenAPoort.
Kwalitatief
In Cluster 7 is in de visie rekening gehouden met horeca in de vernieuwde Shopperhal. Ook is aan de westzijde van het Anton de Komplein evt. horeca mogelijk. Vanwege de ligging aan een veelzijdig plein met entreefunctie van de Amsterdamse Poort is horeca kansrijk. Bijvoorbeeld fastservice/fastfood.
Het toevoegen van horeca past goed bij de Amsterdamse Poort als hart van stadsdeel Zuidoost. Het stadsdeelcentrum is centraal gelegen ten opzicht van Amsterdam Zuidoost en de ontwikkelgebieden van Ouder-Amstel. Horeca draagt bij aan de levendigheid in de wijk en zorgt voor ontmoeting tussen inwoners, werknemers en bezoekers.
De vernieuwde Shopperhal wordt een belangrijke drager voor Amsterdamse Poort en biedt ruimte voor een concept van ondernemers in zowel de food en als de non-food sector, aangevuld met horeca en mogelijk leisure. Het aanbod kan bestaan uit het bereiden en verkopen van versproducten, speciaalzaken en een divers horeca-aanbod met eventueel ondersteunende leisure. Het totale concept omvat 2.000 m², met een mogelijkheid voor 1.000 m² bvo extra op verdieping. De Shopperhal biedt ruimte voor zowel lokale als regionale ondernemers (diverse 'wereldkeukens') als aan (inter)nationale bedrijven met een aanvullend concept. Tevens komt er een aantrekkelijke verblijfsruimte, ook voor consumptie ter plekke. Bovendien ruimte voor kleinschalige evenementen als (kook)workshops, muziekoptredens en food-gerelateerde festiviteiten.
Conclusies maatschappelijke voorzieningen
In het nieuwe bestemmingsplan wordt maximaal 5.300 m2 bvo maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt. De planologische mogelijkheden nemen niet toe ten opzichte van het geldende bestemmingsplan.
Bij het bouwen aan een nieuwe stad hoort een bijpassend niveau aan maatschappelijke voorzieningen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee categorieën:
- basisvoorzieningen en voorzieningen voor jeugd, onderwijs en zorg (wettelijke taak gemeente)
- maatschappelijke programmaonderdelen waar de gemeente geen harde huisvestingsverplichting heeft, maar die wel zeer noodzakelijk zijn voor goed functioneren van de stad. Als onderdeel van maatschappelijke voorzieningen wordt 1.500 m2 leisure en culturele voorzieningen mogelijk gemaakt. Deze functies zijn er nu niet in de feitelijke situatie en het betreft een toename van planologische mogelijkheden.
Waar de inwoners nu voor cultuur en ontspanning nog uit moeten wijken naar elders, biedt de nieuwe Poort deze voorzieningen in het eigen stadsdeel. Daarmee gaat zowel het woon-, leef- en ondernemersklimaat van de Poort maar ook het hele stadsdeel Zuidoost er aanzienlijk op vooruit en zal er geen sprake zijn van een 'duurzame ontwrichting' van de verzorgingsstructuur.
Conclusies leisure (cultuur en ontspanning)
In het programma voor Cluster 7 is 1.500 m2 bvo leisure (cultuur en ontspanning) voorzien. De uitbreiding van leisure is zowel vanuit kwantitatief als kwalitatief oogpunt goed te motiveren:
Kwantitatief
In Zuidoost betreft de uitbreidingsruimte voor de leisurevoorzieningen ca. 14.000 m² bvo in 2030. Op basis van de functie van de Amsterdamse Poort als stadsdeelcentrum en de ambitie om regionale aantrekkingskracht te vergroten is een relatief groot aandeel van deze ruimte toe te schrijven aan de Amsterdamse Poort, namelijk ca. 6.900 m² bvo. De toevoeging van maximaal 1.500 m² bvo leisure in Cluster 7 van de Poort is vanuit kwantitatief oogpunt dan ook te motiveren.
Kwalitatief
Het toevoegen van leisure past goed bij de Amsterdamse Poort als hart van stadsdeel Zuidoost. Het stadsdeelcentrum is centraal gelegen ten opzichte van het stadsdeel Amsterdam Zuidoost en de ontwikkelgebieden van Ouder-Amstel. Leisure draagt bij aan de winkelbeleving maar ook aan de levendigheid in de wijk en zorgt voor ontmoeting tussen inwoners, werknemers en bezoekers. Rekening houdend met de steeds grotere behoefte aan leisurevoorzieningen doordat steeds meer inwoners deze bezoeken, maar ook het belang van een gezonde bevolking door voldoende sportaccommodaties, kan een oplossing van het aanbod ook nog mogelijk zijn.
Conclusie
In het plangebied is nu ruim 9.500 m2 detailhandel en horeca aanwezig. In het nieuwe bestemmingsplan wordt minder detailhandel mogelijk gemaakt, en minder supermarktmeters. Het geldende bestemmingsplan biedt ruimere mogelijkheden voor horeca en maatschappelijke voorzieningen. Ook wordt leisure en cultuur als nieuwe functie mogelijk gemaakt. De behoefte aan de maximale planologische mogelijkheden is hierboven beschreven. Hieruit blijkt dat aan alle functies behoefte is, terwijl niet alles daadwerklijk kan worden gerealiseerd. Er is immers sprake van communicerende vaten. Het is daardoor onwaarschijnlijk dat de maximale planologische mogelijkheden voor een bepaalde functie uiteindelijk worden benut. De plannen worden bovendien begrensd door een maximum aan bouwmogelijkheden.
In het gebied is grote behoefte aan woningen en voorzieningen. Het is de ambitie van de gemeente om een meer divers winkel - en voorzieningenaanbod in de Amsterdamse Poort te realiseren. Dit bestemmingsplan maakt dat planologisch mogelijk. Binnen het plangebied worden vooral woningen toegevoegd en wordt de ruimte beter benut voor uitbreiding van het commerciële en maatschappelijke programma.
3.1.5 Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Het project ligt niet in één van de genoemde gebieden en heeft betrekking op het herontwikkelen van voormalige bedrijfskavels.
Toetsing
De waterhuishoudkundige aspecten komen in paragraaf 5.3 nader aan de orde.
3.1.6 Conclusie rijksbeleid
Het bestemmingsplan is niet in strijd met nationale belangen. Ook voldoet het bestemmingsplan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 (2018)
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.
De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
Leefomgeving
- Klimaatverandering: een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
- Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
- Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.
Gebruik van de leefomgeving
- Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
- Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
- Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
- Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie
- De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
- Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst;
- Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging;
- Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem;
- Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal;
- Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie;
- Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector.
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet'. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
Toetsing
Het project sluit aan bij de ambities uit de Omgevingsvisie NH2050, vooral ten aanzien van de ontwikkeling van woonlocaties binnen bestaand stedelijk gebied en in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2020)
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. Voor dit plan is het volgende van belang:
Artikel 6.3 Nieuwe stedelijke ontwikkelingen
- Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
- Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.
Artikel 6.62 Klimaatadaptatie
- De toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico’s van klimaatverandering.
- In de beschrijving wordt in ieder geval betrokken het risico op:
- wateroverlast;
- overstroming;
- hitte; en
- droogte.
- De beschrijving omschrijft tevens de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de in het tweede lid omschreven risico’s te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
- De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt.
Toetsing
Op de regionale afspraken is in paragraaf 3.1.4 ingegaan, bij de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het gebied is niet aangemerkt als bedrijventerrein of kantoorlocatie. Op klimaatadaptatie wordt in paragraaf 5.1 ingegaan.
3.2.3 Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 (2020)
De provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen.
Ruimtelijke uitgangspunten
- Wonen is onderdeel van een integrale verstedelijkingsopgave.
- We geven ruimte voor woningbouw, uitgaande van zorgvuldig ruimtegebruik.
- e versterken de rol van de kernen en steden in het regionale netwerk, leidend tot keuzes voor woningbouw- en economische ontwikkeling en het voorzieningenniveau in de regio.
- We geven invulling aan onze ambities door aan de hand van deze Woonagenda ruimte te bieden voor maatwerk en te sturen op regionale samenwerking.
Speerpunten
- Een woning voor iedereen:
- Adaptief en vraaggestuurd programmeren.
- Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie.
- Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.
- Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.
Richtinggevende principes
- De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwalitatieve en kwantitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.
- Er zijn snel meer woningen nodig. De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie en helpt gemeenten hierbij door voortzetting van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijk Bouwen en Versnellen Woningbouw.
- De woningbouwprogrammering is regionaal en adaptief. De programmering houdt rekening met fasering en haalbaarheid, zodat de in het woonakkoord af te spreken regionale productiedoelstellingen kunnen worden gehaald.
- De provincie geeft gemeenten ruimte om bij binnenstedelijke plannen nabij een OV-knooppunt en/of in een groeiregio hogere aantallen woningen te realiseren dan de prognose, om het woningtekort versneld in te lopen.
- De woningmarkt heeft structureel meer flexibiliteit en betaalbare opties voor alle verschillende doelgroepen van woningzoekenden nodig.
- Betaalbaar en divers woningaanbod voor alle doelgroepen vraagt regionale afstemming en samenwerking.
- Vanuit het oogpunt van leefbaarheid en gezondheid bewaakt de provincie de goede balans tussen economie, wonen, mobiliteit, natuur en landschap.
- Woningbouw heeft een grote impact op het landschap, de natuur en de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied. In de woonakkoorden maken we afspraken om woningbouw zoveel mogelijk klimaatneutraal, klimaatadaptief, actieve mobiliteit (gericht op fietsen en lopen) stimulerend, circulair en natuur- en landschapsinclusief te ontwikkelen en dit vroegtijdig bij de locatiekeuze en planontwikkeling mee te nemen.
Actiepunten
- Maatwerkafspraken in regionale woonakkoorden
- Bieden kennis, meedenkkracht en hulp
- Versnellen woningbouwproductie
- Samenwerking stimuleren
- Verduurzaming wonen
- Meer flexibiliteit in de woningmarkt
- Stimuleren circulair bouwen
- Leveren van informatie en monitoring
Toetsing
Het initiatief draagt bij aan het versnellen van de woningbouwproductie als onderdeel van een integrale binnenstedelijke verstedelijkingsopgave en biedt meer flexibiliteit in de woningmarkt.
3.2.4 Regionaal detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam 2016-2020 (2016)
Centrale doelstelling in het regionale detailhandelsbeleid is het vasthouden aan het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijkse artikelen (levensmiddelen en persoonlijke verzorging). Daarnaast staat behoud en versterking van kansrijke winkelgebieden centraal.
Een belangrijk speerpunt van het regionaal detailhandelsbeleid is de keuze voor een fijnmazige detailhandelsstructuur geweest. Een fijnmazige detailhandelsstructuur zet de leefbaarheid centraal en gaat uit van de behoefte van inwoners om dichtbij huis - op aanvaardbare afstand - hun aankopen te kunnen doen. Voor de consument is het aangenaam en efficiënt om een aaneengesloten, compact winkelgebied te hebben met een breed palet aan soorten winkels. Om dergelijke – kansrijke – locaties te behouden zal soms verspreide bewinkeling of een niet goed lopend (deel)centrum moeten worden afgebouwd. De fijnmazigheid komt daarmee wellicht deels onder druk te staan, maar het behoud van een netwerk aan goede en goed bereikbare winkelgebieden in de nabijheid van de consument blijft daarmee wel gewaarborgd. Een dergelijke detailhandelsstructuur impliceert dat afspraken nodig zijn die deze structuur in stand houden of verder versterken:
- vasthouden aan het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijkse artikelen(levensmiddelen en persoonlijke verzorging);
- vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van nieuwe (perifere) locaties waar (grootschalige) detailhandel is toegestaan;
- vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van brancheverruiming, zeker op bestaande perifere locaties;
- vasthouden aan het weren van foodretail of de verkoop van dagelijkse artikelen op bedrijventerreinen en perifere winkellocaties;
- behoud en versterking van – met name kansrijke - winkelgebieden staat centraal;
- weidewinkels zijn niet toegestaan.
Toetsing
De beoogde transformatie van Cluster 7 verzorgt het behoud en versterking van een bestaand winkelgebied. Het plan past hiermee binnen het regionaal detailhandelsbeleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Amsterdam 2050
Amsterdam heeft een grote aantrekkingskracht. De stad groeit snel. En dat roept allerlei vragen op voor de toekomst. Hoe blijft onze stad leefbaar? Waar vinden we ruimte voor nieuwe woningen en parken? En hoe bereiden we ons voor op de uitdagingen van de toekomst? Dit zijn vragen die in de Omgevingsvisie voor Amsterdam in 2050 worden beantwoord.
Met vijf strategische keuzes geeft de gemeente invulling aan de grote opgaven voor de komende tien jaar: woningbouw, economische vitaliteit, de energietransitie, de mobiliteitstransitie, vergoten van de leefbaarheid, regionale ontwikkeling en meer ruimte voor maatschappelijk initiatief.
De strategische keuzes hangen met elkaar samen en geven samen richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van Amsterdam als onderdeel van de metropoolregio.
De Agenda voor de vijf strategische keuzen:
Meerkernige ontwikkeling: Van uitrol centrumgebied naar een meerkernige en meer diverse verstedelijking
- Regionale spreiding stedelijke voorzieningen en werkgelegenheid.
- Onderscheidende ontwikkeling Nieuw-West, Zuidoost en Noord.
- Twee vaste IJ-oeververbindingen en een regionaal fietsnetwerk.
- Uitbreiding HOV en metronet en ontwikkeling stationskwartieren.
Groeien binnen grenzen: Verdichting door complete en duurzame wijkontwikkeling
- Ruimte voor 150.000 woningen erbij in complete buurten.
- Verduurzamen bestaande buurten en woningen.
- Ruimte voor schone energie en duurzame initiatieven.
- Verduurzaming van de haven.
Duurzaam en gezond bewegen: Heel Amsterdam een wandel- en fietsstad
- Een openbare ruimte die uitnodigt tot ontmoeting en bewegen.
- Meer ruimte voor fietsers en voetgangers. Auto's zijn te gast.
- Verkeerswegen (Gooiseweg, Lelylaan, Burg. Roëllstraat) worden groene stadslanen begeleid door bebouwing.
Rigoureus vergroenen: Een gezonde en klimaatbestendige leefomgeving voor mens en dier
- Openbare ruimte zo groen mogelijk inrichten.
- Ontwikkeling parken (Oeverlanden, Hondsrugpark, Gaasperdakpark, Zuidasdokpark en NDSM-Oost).
- Groene routes en ecologische verbindingen.
- Investeren in het landschap: natuurontwikkeling, kringlooplandbouw, en ruimte voor sporten en bewegen.
Samen stadmaken: Richting geven op hoofdlijnen en ruimte bieden aan initiatief
- Gelijkwaardige (digitale) informatiepositie bij planvorming.
- Buurtbatenovereenkomsten en buurtomgevingsvisies.
- Grotere rol Amsterdammers bij beheer en ontwikkeling.
- Ruim baan voor wooncoöperaties: naar 10% van de woningvoorraad in 2040.
- Vrije ruimte als vast onderdeel van de planvorming.
Amsterdam maakt tot 2050 binnen de huidige stadsgrenzen ruimte voor minimaal 150.000 woningen voor 250.000 Amsterdammers, in met werken en voorzieningen gemengde buurten.
Verdichten doet de gemeente vooral in grote gebiedstransformaties, waar eenzijdig werken in lage dichtheid plaatsmaakt voor gemengd wonen en werken in hoge dichtheden. Stadsverzorgende bedrijvigheid blijft waar mogelijk behouden. Meer woningen, werkplekken en publieks-trekkende voorzieningen zorgen voor voldoende massa en draagvlak voor maatschappelijke voorzieningen en lokale ondernemers.
De behoefte aan stedelijke plekken als vestigingsmilieu voor internationale bedrijven en als aantrekkelijke leefomgeving blijft groot. Om daarin te voorzien zijn naast het centrum en Zuidas nieuwe stedelijke centra voor wonen en werken nodig. Deze wil de gemeente in de hele stad en regio laten ontstaan.
De stadsdeelcentra Osdorpplein, Amsterdamse Poort en Buikslotermeerplein zijn straks grootstedelijke stadscentra met bijbehorende aantrekkingskracht, elk met een eigen gezicht: met meer kernen krijgt Amsterdam meer smoel.
Bij de grote stations en rond de stadsdeelcentra Osdorpplein, Buikslotermeerplein en Amsterdamse Poort wil de gemeente meer dichtheid en worden wonen en werken gemengd met stedelijke voorzieningen. Het worden plekken met stedelijke betekenis. Hoogbouw kan op deze plekken goed bijdragen aan verdichten met kwaliteit en dienen als oriëntatiepunt.
Stedelijke centra
Samen met de stadsstraten vervullen de stedelijke centra (Osdorpplein, Buikslotermeerplein, Amsterdamse Poort) een belangrijke rol in de sociaaleconomische structuur van de stad. Ze hebben niet alleen een verzorgende rol voor omliggende wijken en buurten (boodschappen, stedelijke dienstverlening, ontmoeting), maar kunnen met meer stedelijke functies (werk, cultuur, vrije tijd) ook betekenis krijgen voor de hele stad. Er wordt in deze centra ook gewoond en gewerkt.
Toetsing
Het plangebied is aangemerkt als stedelijk centrum. De beoogde ontwikkelingen geven invulling aan de visie. Amsterdamse Poort moet samen met de Arenaboulevard binnen Amsterdam uitgroeien tot een stedelijk centrum met regionale en (inter)nationale aantrekkingskracht.
Figuur uitsnede toekomstbeeld Amsterdam 2050
3.3.2 Structuurvisie Amsterdam 2040 (2011)
In de structuurvisie is als centrale ambitie verwoord dat Amsterdam zich als kernstad verder dient te ontwikkelen binnen een internationaal concurrerende duurzame Europese metropool. Deze ambitie wordt in het document verder uitgewerkt in onder meer de doelstelling om de bestaande stad intensiever te gebruiken.
Cruciaal voor de verdere ontwikkeling als kernstad van de metropool is de kwantitatieve en kwalitatieve groei van het aantal woningen in Amsterdam. Die leidt tot het toevoegen van 70.000 woningen aan de voorraad met bijbehorende (maatschappelijke) voorzieningen (periode tot 2030). Woonkwaliteit en de wensen van de eindgebruiker staan daarbij voorop, de verdichting met netto 70.000 woningen is geen doel op zich. De stad moet er namelijk ook voor zorgen dat de juiste woningen op de juiste plek komen te staan. Om variatie en creativiteit in de stad te behouden en monotone woonwijken te vermijden, moet worden gezocht naar instrumenten voor een meer flexibele productie. Diversiteit en een gemengde bevolking zijn belangrijke aantrekkingsfactoren van Amsterdam. Er is veel vraag naar kwalitatief goede en voldoende ruime woningen, maar deze moeten voor een belangrijk deel betaalbaar blijven.
ArenAPoort (Arenagebied en winkelcentrum de Amsterdamse Poort) wordt in de structuurvisie samen met werkgebied Amstel III genoemd als een ontwikkelingszone met metropolitane potenties. De ambitie is om het centrumgebied van Zuidoost, ArenAPoort verder te ontwikkelen als 'grootstedelijk kerngebied', een plek om te winkelen, uit te gaan, te werken en te wonen. De ontwikkeling is al geruime tijd gaande. ArenAPoort geniet al nationale en internationale faam als plek voor grootschaliger (overdekte) sport- en entertainment-evenementen, in stadion ArenA, de AFAS Live en de Ziggo-dome. In het gebied concentreren zich ook mediabedrijven met bijbehorende studiofaciliteiten (Endemol). De ambitie voor het gebied vraagt nadrukkelijk om doorontwikkeling en diversificatie. Het gaat dan om vestiging van (grootschalige en perifere) detailhandel, versterking van het winkelgebied Amsterdamse Poort en de ontwikkeling van grootschalige leisure.
Figuur 3.9 Uitsnede structuurvisie Amsterdam
Toetsing
De voorziene woningbouw kan bijdragen aan de uitbreiding en verbetering van de woningvoorraad. Het commerciële en maatschappelijke programma draagt bij aan een versterking van het winkelgebied Amsterdamse Poort. Inmiddels is een nieuwe omgevingsvisie in voorbereiding, zie paragraaf 3.3.1.
3.3.3 Woonagenda 2025 (2017)
De Woonagenda 2025 is een kaderstellend en richtinggevend document voor het woonbeleid tot 2025. Het heeft als uitgangspunten voldoende, betaalbare en goede woningen in 2025.
Er moeten voldoende en betaalbare woningen zijn en ze moeten goed zijn. Een woning van goede kwaliteit draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van de Amsterdammer. Met het oog op de toekomst moet er aandacht bestaan voor duurzaamheid. Amsterdam staat daarmee voor een toekomstgerichte woningvoorraad die bijdraagt aan het behalen van de stedelijke duurzaamheidsdoelstellingen. Deze transformatie draagt daaraan bij doordat ingezet wordt op een hoogwaardig, duurzaam wooncomplex waarmee de woningvoorraad significant wordt verbeterd vanuit zowel kwantitatief als kwalitatief oogpunt.
Toetsing
Met de gemeente Amsterdam zijn afspraken gemaakt over de invulling van de woonfunctie in het plangebied (Cluster 7). Hiermee is invulling gegeven aan de Woonagenda 2025.
3.3.4 Koers 2025 (2016) en tussenreportage (2017)
Koers 2025 bevat het plan van aanpak voor de bouw van 50.000 huizen tot 2025, met de strategische keuzes die daar bij horen. De Amsterdamse ontwikkelstrategie richt zich vooral op het realiseren van voldoende woningen in kwalitatief hoogwaardige, gemengde stedelijke milieus. Jaarlijks wordt over de voortgang van deze ontwikkelingen gerapporteerd in een Voortgangsrapportage Ruimte voor de Stad. Parallel daaraan worden in een Werkprogramma Ruimte voor de Stad de projecten en verkenningen voor het komende jaar aangegeven.
De gemeente zet met haar strategie in op gedifferentieerde woonmilieus in hoge dichtheid met een mix van voorzieningen en werkruimten.
Amsterdam wil een gemengde, inclusieve stad zijn. Nieuwbouw moet dus ruimte bieden aan alle inkomenscategorieën en elk type huishouden. De plannen moeten bovendien van goede kwaliteit en duurzaam zijn. Het gaat dan zowel om stedenbouw en architectuur openbare ruimte en groen, bereikbaarheid, woningdifferentiatie en woningplattegronden en voorzieningen (onderwijs, zorg, sport etc.). De gemeente wil dat er complete nieuwe, duurzame wijken worden gerealiseerd, ook in transformatiegebieden.
Toetsing
Het initiatief draagt bij aan de verwezenlijking van de ambities uit de koers 2025.
3.3.5 Gebiedsuitwerking AmstelArena (2017)
AmstelArena is een van de gebiedsuitwerkingen van de Koers 2025. De globale ambitie voor ArenAPoort Oost is de toevoeging van 2.000 woningen en 200.000 m2 bvo werken, winkels en voorzieningen. Dit bestemmingplan geeft daar mede invulling aan.
Figuur 3.10 Globaal ambitieprogramma ArenaPoort Oost (deelproject 10)
3.3.6 Detailhandelsbeleid 2018-2022 (2017)
Het detailhandelsbeleid 2018-2022 geeft uitgangspunten voor winkelgebieden. De Amsterdamse Poort is een winkelgebied waar de detailhandel onder druk staat: er is sprake van leegstand, vertrek van winkelketens in het middensegment, minder divers (mode-)aanbod en gebrek aan sfeer. Afhankelijk van het aantal nieuwe bewoners is er ruimte voor winkels. De stadsdeelcentra Osdorpplein, Boven 't Y en Amsterdamse Poort moeten toekomstbestendiger worden gemaakt. De gemeente blijft met pandeigenaren, ondernemers en andere betrokkenen in gesprek om deze stadsdeelcentra zichtbaar een nieuw elan te geven.
Amsterdamse Poort mag en kan - gezien de marktruimte - doorgroeien tot bijzonder centrum met bovenlokale aantrekkingskracht. Hier is er ruimte voor kwalitatieve vernieuwing en een betere functiemix om toekomstbestendig te blijven. De gemeente is bereid om samen met ondernemers en vastgoedpartijen inspanningen te leveren om dit stadsdeelcentrum te laten uitgroeien tot winkelcentra die op termijn ook interessant zijn voor de regiobezoeker, aldus het onderhavige beleid.
Toetsing
Dit bestemmingsplan maakt de upgrading en uitbreiding van het winkelcentrum in combinatie met woningen mogelijk. Dat is in lijn met het detailhandelsbeleid.
3.3.7 Horecavisie ArenA-Poort Amsterdam (concept eindrapport 2021)
Het gebied ArenAPoort in Amsterdam Zuidoost is in vele opzichten uniek. Het omvat naast het grote Amsterdamse Poort (winkels, horeca en dienstverlening, maatschappelijk) en Woonmall Villa Arena ook een groot uitgaans- en evenementencentrum met landelijke allure, het drukstbezochte stadion van Nederland, een Woonmall, andere grootschalige winkels en steeds meer hotels en kantoren. De woonfunctie van het gebied is relatief bescheiden maar zal fors groeien de komende decennia, in alle marktsegmenten.
De gemeente Amsterdam richt zich middels de Ontwikkelstrategie ArenAPoort 2030 op groei en ontwikkeling tot een volwaardig en aantrekkelijk stedelijk centrum. De integrale horecavisie (zie bijlage 2) voor ArenAPoort bouwt voort op de strategische Ontwikkelstrategie (gericht op zowel programmatische, ruimtelijke, beeldkwaliteiten als andere aspecten) en gaat deel uitmaken van de nog op te stellen Programmastrategie voor ArenAPoort. In de tussenliggende periode kunnen de uitkomsten echter ook reeds worden benut voor de planbegeleiding en –toetsing van ‘lopende’ projecten.
Uitgangspunten horecavisie
Ondanks de belangrijke winkel- en uitgaansfunctie drukt de horeca in de optiek van BRO momenteel nauwelijks een stempel op ArenAPoort. De horecacapaciteit is relatief beperkt, de uitstraling soms matig en kwalitatief is het aanbod in het gehele gebied (hoewel met uitzonderingen) overwegend gericht op fastfood en het lagere- en middensegment. Wel is in het winkelcentrum Amsterdamse Poort een duidelijke culturele inslag zichtbaar in de horeca, met bijzondere Caribische en Afrikaanse producten.
Ook gezien vergelijkbare centra elders in binnen- en buitenland is een stevige impuls in de horeca in ArenAPoort noodzakelijk, maar ook kansrijk. Door de extra bewoners, bezoekers, werkers en hotelgasten (en hun bestedingspotentieel) ontstaan veel nieuwe kansen voor de sector. Elk deelgebied heeft daarin haar eigen potenties, maar de synergie maakt uiteindelijk het verschil.
De belangrijkste, generieke uitgangspunten voor deze horecavisie zijn als volgt.
- Horeca voor alle doelgroepen, op de meest geschikte locaties qua bezoekdoel en –gedrag.
- Versterking strategische locaties gericht op verbinding, sfeer en levendigheid.
- Concentratie horeca op meest kansrijke locaties en pleinen, aansluitend op de Lifeline.
- Optimale synergie met andere functies gebied (detailhandel, kantoren, recreatie, cultuur, OV Hub, etc.).
- Stimulering levendigheid en leefbaarheid gebied, dagrond.
- Horeca heeft tevens functie om bezoekers voor en na grote evenementen (Triples) langer in gebied te houden (voorkomen grote passantenstromen vanaf/richting station Bijlmer).
- Verzorgde uitstraling, inrichting en terrassen.
- Inspelen op DNA, kernkwaliteiten Zuidoost qua vormgeving, inrichting en branchering.
- Inspelen op trends in horeca, ook internationaal.
- Profilering en branchering concentraties o.b.v. (primair) bezoekdoel, bezoekgedrag en doelgroepen.
- Solitaire zaken alleen indien ondersteunend aan andere functies in omgeving.
- Maatschappelijke betekenis (MVO, gezondheid, ontmoeting, participatie).
- Duurzaamheid in inrichting, materialisatie en exploitatie.
In de visie zijn vijf concentratiegebieden voor horeca in ArenAPoort aangegeven. Het betreft:
1. Kerngebied Mega Venues;
2. Entreegebied station Bijlmer ArenA westzijde;
3. Hoekenrodeplein;
4. Groot Bijlmerplein;
5. Klein Bijlmerplein.
Figuur 3.11 Concentratiegebieden horeca
Toetsing
Cluster 7 geeft mede invulling aan de horeca-ambities uit de visie. In de visie is ook rekening gehouden met een vernieuwde Shopperhal.
3.3.8 Nota Parkeernormen Auto (2017)
De gemeente Amsterdam voert al jaren parkeerbeleid. Parkeerbeleid heeft invloed op de bereikbaarheid en leefbaarheid in de stad. Dit onder meer vanuit het idee dat minder auto's op straat leidt tot meer ruimte voor voetgangers en fietsen en een aantrekkelijkere openbare ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers. Daarnaast willen ondernemers en bewoners ook een bereikbare stad, een stad waar ze hun auto kwijt kunnen en klanten een parkeerplek kunnen vinden. Minder auto's op straat en tegelijkertijd een goede (auto)bereikbaarheid van de stad, het lijken tegenstrijdige doelstellingen. Een oplossing om deze doelstellingen te verenigen, is het verplaatsen van een groot deel van de parkeerplaatsen op straat naar parkeergarages. In het Parkeerplan uit 2012 staat de aanpak om de auto minder op straat te parkeren, de openbare ruimte te verbeteren en het verkeer te laten doorstromen door het verminderen van zoekverkeer. In de Uitvoeringsagenda Mobiliteit is die lijn doorgetrokken met de aankondiging meer ruimte op straat te maken voor voetgangers en fietsers door de bouw van parkeergarages en het opheffen van parkeerplaatsen op straat.
Parkeernormering helpt om de toekomstige parkeervraag in (ondergrondse) garages op te lossen, door ontwikkelaars te verplichten om bij nieuwbouw parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren. Hiervoor heeft de gemeenteraad op 8 juni 2017 de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld. Deze Nota is op 29 november 2017 gewijzigd vastgesteld. In de Nota staan beleidsregels en parkeernormen voor nieuwbouw- en transformatieplannen. Ook is aangegeven wanneer de regels en beleid worden toegepast. Het nieuwe beleid treedt in werking voor alle ontwikkelingen waarvoor de eerste grondprijsovereenkomst wordt gesloten, na moment van vaststelling van de nieuwe Nota Parkeernormen Auto. Over bestemmingsplannen die ten tijde van de inwerkingtreding van de nota reeds zijn vastgesteld en waarin een eigen parkeernormering is opgenomen is aangegeven dat de parkeernorm van het bestemmingsplan het toetsingskader blijft. Dit geldt ook voor bestemmingsplannen waarin een uitwerkingsverplichting is opgenomen en waarvan de uitwerking plaats vindt nadat de nota in werking is getreden.
Het belangrijkste uitgangspunt van deze nota is dat bij nieuwbouw, bewoners en werknemers geen parkeervergunning krijgen.
In de 'Nota Parkeernormen Auto' wordt voor parkeernormen onderscheid gemaakt in drie soorten typen locaties: A-, B-, en C-locaties genoemd. Onderhavig plangebied is aangemerkt als A-locatie. Deze locaties kenmerken zich door een zeer goede OV-bereikbaarheid. Hier kiest de gemeente ervoor om alleen een maximumparkeernorm te hanteren voor woningen.
Het parkeerbeleid kan in de toekomst wijzigen. Voor de toepassing van het parkeerbeleid dient op grond van de bepalingen van dit bestemmingsplan uitgegaan te worden van de meest recente versie van het vastgestelde en inwerking getreden beleid. Het parkeerbeleid is voor een ieder raadpleegbaar op internet.
Toetsing
Er worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd binnen het plangebied om de toename van parkeerbewegingen door de nieuwe woningen en commerciële functies op te vangen. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op dit onderwerp.
3.3.9 Nota Parkeernormen fiets en scooter (2018)
Op 14 maart 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Parkeernormen fiets en scooter 2018 vastgesteld. De nota 'Parkeernormen Fiets en Scooter' is het beleidskader op basis waarvan we bij ruimtelijke (her-)ontwikkelingen eisen stellen aan de parkeervoorzieningen bij niet-woonfuncties. Deze eisen zijn vertaald in bindende beleidsregels voor fietsen. Voor scooters zijn de normen voor parkeervoorzieningen niet bindende richtlijnen. Uitgangspunt voor zowel fiets- als scooterparkeren is dat dit op eigen terrein wordt geregeld, al dan niet inpandig. Op basis van de kencijfers van het landelijke kennisinstituut CROW zijn fietsparkeernormen ontwikkeld voor niet-woonfuncties. Het vaststellen van het minimaal vereiste aantal parkeerplekken is volgens de nota een fietsparkeereis, waarbij maatwerk wordt toegepast.
Het Bouwbesluit 2012 verplicht ontwikkelaars om bij nieuwe woningen een individuele (fietsen)berging te realiseren, maar biedt ook ruimte voor gelijkwaardige alternatieven. In de Nota Parkeernormen fiets en scooter 2018 wordt de voorkeur uitgesproken voor een gelijkwaardig alternatief; een gezamenlijke fietsenstalling. Bewoners zullen die beter benutten voor het parkeren van hun fiets dan een individuele berging. Zo voorkomen we dat geparkeerde fietsen van bewoners de openbare ruimte onnodig belasten.
Toetsing
Er worden voldoende stallingsplaatsen gerealiseerd binnen het plangebied. Een deel van de fietsparkeerplaatsen zullen onder de Dreef, op het peilniveau, worden gerealiseerd. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op dit onderwerp.
3.3.10 Nota Hoogbouw (2011)
Het belangrijkste doel van het Amsterdamse hoogbouwbeleid is een zorgvuldige inpassing van hoogbouwinitiatieven in de bestaande structuren van de stad. Daarbij is de landschappelijke inpassing een aspect wat, zodra er sprake is van een zekere impact op het stadslandschap, een stedelijke afweging behoeft. In de Nota wordt aangegeven voor welke hoogbouwplannen dit geldt.
De hoogbouweffectrapportage (HER) is een rapportage waarin alle relevante effecten van hoogbouw, zoals windhinder en schaduwwerking, toetsing aan hindernisbeperkingen als straalpaden en beperkingen rond Schiphol worden onderzocht, maar die vooral is bedoeld om de effecten van een plan op het stedelijk landschap in beeld te brengen. Het uitvoeren van een HER wordt in het beleid aanbevolen en is in bepaalde gevallen verplicht. Dat doet zich voor in situaties waarin terughoudendheid met hoogbouw wordt beoogd; in deze situaties moeten de effecten van hoogbouw nader beoordeeld worden. Een rapportage over landschappelijke effecten is onder meer verplicht gesteld bij:
- middelhoogbouwinitiatieven vanaf 22,5 meter of als 25% hoger dan directe omgeving in het UNESCO-gebied (gebied binnen Singelgracht),
- hoogbouwinitiatieven vanaf 30 meter of tweemaal de hoogte van directe omgeving in de 2 km-zone rondom het UNESCO-gebied,
- hoogbouwinitiatieven vanaf 30 meter in 'gebieden van bijzondere waarden',
- hoogbouwinitiatieven vanaf 30 meter in de randen van de groene scheggen,
- hoogbouwinitiatieven vanaf 40 meter in het Buiten-IJ,
- hoogbouwinitiatieven vanaf 60 meter, met uitzondering van stimuleringsgebieden.
Toetsing
Het plangebied bevindt zich in een gebied waar bij hoogbouwinitiatieven vanaf 60 meter een rapportage over de landschappelijke effecten verplicht is. Dit bestemmingsplan maakt geen hoogbouwinitiatief mogelijk van 60 meter of hoger. Er is daarom geen rapportage over de landschappelijke effecten opgesteld. Wel zijn de hoogbouwaspecten bezonning en windhinder nader onderzocht. Dit wordt in paragraaf 5.7 toegelicht.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
Kader
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. In de Wet milieubeheer (art 7.2) en het Besluit milieueffectrapportage (art 2 lid 5) is verankerd dat er een beoordeling moet worden gemaakt of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden als een plan of besluit (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) wordt opgesteld voor één of meerdere activiteiten met mogelijk belangrijke negatieve effecten op het milieu. Activiteiten waarvoor dat het geval is, worden genoemd in de bijlage onderdeel C en D van het Besluit mer:
- Onderdeel C: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r.-procedure en dus het opstellen van een MER verplicht is;
- Onderdeel D: Hierin staan activiteiten, gevallen, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Als de activiteiten die met het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt in kolom 1 van onderdeel D staan, dan bestaat de m.e.r.-beoordelingsplicht er uit dat het bevoegd gezag moet beoordelen of de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Blijkt uit deze beoordeling dat de betreffende activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben, dan moet de m.e.r.-procedure (m.e.r.) worden doorlopen en moet een milieueffectrapportage (MER) worden opgesteld.
Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- Door het bevoegd gezag moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
- Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2):
- de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Het programma van de beoogde ontwikkeling betreft circa 695 woningen en 21.000 m2 aan commerciële functies. Hiermee worden de drempelwaarden niet overschreden. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Hiervoor is er een aanmeldnotitie voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, zie bijlage 18. In deze notitie wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet leidt belangrijke nadelige milieugevolgen.
4.2 Milieuzonering Bedrijven
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Toetsing
In de beoogde situatie worden woningen, detailhandel, horeca, cultuur, parkeerplaatsen en commerciële ruimtes gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige en milieuhinderlijke functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn voornamelijk de bestemmingen gemengd, bedrijven, detailhandel en kantoren gevestigd. Hierdoor kan de omgeving getypeerd worden als 'gemengd gebied'.
Toetsing ten aanzien van de woningen (milieugevoelige functies)
Ten noorden en westen van het plangebied bevindt zich de functie 'gemengd – 1' waar detailhandel en zakelijke- en publieksgerichte dienstverleningen in de eerste bouwlaag zich mogen vestigen. Vanaf de tweede bouwlaag is het bestemd voor wonen. Hierdoor worden de bedrijven op de eerste verdieping al beperkt in hun bedrijfsvoering en is er voor de woningen boven de bedrijven sprake van een aanvaard woon- en leefklimaat. De woningen in de beoogde ontwikkeling bevinden zich op een grotere afstand dan de bestaande woningen. Hierdoor is ook voor de beoogde woningen sprake van een aanvaard woon- en leefklimaat. Daarnaast bevinden zich detailhandel en kantoren in de omgeving. Deze vallen onder milieucategorie 1 en mogen in een gemengd gebied naast woningen geplaatst worden. Ten oosten bevindt zich ook de gemengde functie. De afstand betreft circa 20 meter, hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.
Toetsing van de commerciële en maatschappelijke functies (milieuhinderlijke functies)
De functies die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt zullen in maximaal milieucategorie 1 vallen. Deze functies mogen in een gemengd naast woningen gerealiseerd worden. Hierdoor wordt er aan de richtafstanden voldaan.
Horeca
In de beoogde ontwikkeling zal ook horeca gerealiseerd worden in de onderste bouwlagen van de gebouwen. Hier zullen alleen voorzieningen in de categorie 'horeca 1', 'horeca 3' en ' horeca 4' mogelijk zijn. Voor 'horeca 1' betreffen dit voorzieningen waar voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren worden verkocht zoals fastfoodrestaurants, cafetaria's en snackbars. Voor 'horeca 3' betreffen dit voorzieningen die overwegend gericht zijn op de verstrekking van (sterke) dranken, zoals cafés en bars. Voor 'horeca 4' betreffen dit voorzieningen die gericht zijn op het verkopen van ter plaatse bereide etenswaren, zoals restaurants, eetcafés en koffiehuizen. Dit zal in de regels worden gewaarborgd. Deze voorzieningen vallen volgens de VNG-brochure in milieucategorie 1 en mogen in gemengd gebied naast woonbestemmingen gerealiseerd worden.
Conclusie
Er wordt aan de richtafstanden voldaan. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.3 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden voor zover relevant elders in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.
Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
Onderzoek
Er zijn twee verkennende bodemonderzoek uitgevoerd op het plangebied.
Blok 1 en Blok 2
Het eerste onderzoek is In november 2019 is door Hofstede cs milieuadviseurs uitgevoerd (Bijlage 4). Dit onderzoek is uitgevoerd ter plaatse van Blok 1 en Blok 2 van dit plan (noord-, west- en zuidzijde van het plangebied). De resultaten van het bodemonderzoek kunnen als volgt worden samengevat:
- de bodem bestaat tot op 2,5 meter beneden maaiveld uit (opgebracht) zand. Het niveau van het ondiepe grondwater lag tijdens het veldonderzoek op 1,0 tot 1,1 meter beneden het maaiveld;
- in veel boringen bevat de bovengrond een zwakke bijmenging met puin. Verder zijn zintuiglijk geen afwijkingen aan de grond aangetroffen, die zouden kunnen wijzen op bodemverontreiniging. Ook bij bemonstering van de peilbuizen zijn zintuiglijk aan het opgepompte grondwater geen bijzonderheden waargenomen;
- op het maaiveld of in de opgeboorde grond zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
- in de grond zijn licht verhoogde gehalten PCB, PAK en PFAS aangetoond. Incidenteel zijn ook licht verhoogde gehalten aan minerale olie gevonden;
- het grondwater is licht beïnvloed met barium en, incidenteel, met naftaleen.
Er kan vastgesteld worden dat er hooguit sprake is van een lichte verontreiniging. De aangetroffen lichte belasting legt geen beperkingen op aan het huidige terreingebruik. Indien bij de voorgenomen transformatie grond van de locatie moet worden afgevoerd, dan kan deze waarschijnlijk elders worden hergebruikt conform de regelgeving uit de 'Nota Bodembeheer' van de Gemeente Amsterdam, het 'Besluit Bodemkwaliteit' en het 'Tijdelijk Handelingskader PFAS in grond en bagger'. Opgemerkt wordt dat de regelgeving ten aanzien van het hergebruik van PFAS-houdende grond momenteel nog in ontwikkeling is.
Blok 3
Het tweede onderzoek is in maart 2020 uitgevoerd door Van Dijk Geo- en Milieutechniek b.v (Bijlage 5).Dit onderzoek is uitgevoerd ter plaatse van Blok 3 van dit plan (oostzijde van het plangebied). De resultaten van het bodemonderzoek kunnen als volgt worden samengevat:
- de toplaag van de bodem ter plaatse van het perceel is niet tot hooguit licht verontreinigd met PCB. De vastgestelde verontreiniging is vermoedelijk te relateren aan de lichte bijmeningen met puin;
- de grond ter plaatse is licht verontreinigd met PCB;
- het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met barium. Een dergelijk licht verhoogd gehalte wordt vaker in het grondwater vastgesteld en wordt doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping;
- het grondwater is licht verontreinigd met som dichlooretheen.
- een overzicht van de verontreinigingen is te vinden bij bijlage 6.
Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er gezien de geringe mate aan verontreiniging milieuhygiënisch geen bezwaar is tegen de toekomstige bestemmingswijziging en verbouw van het bedrijfspand naar woningen.
Conclusie
De aangetroffen lichte verontreiniging legt geen beperkingen op aan het huidige terreingebruik. Nader onderzoek en/of nadere maatregelen worden derhalve niet noodzakelijk geacht. De resultaten van de verrichte onderzoeken vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van de locatie.
4.4 Luchtkwaliteit
Kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.
Luchtkwaliteitsaspecten zijn verankerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2) en betreffen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. De wet voorziet onder meer het rijksprogramma het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip "in betekenende mate" (ibm) en gebiedssaldering. De kern van de wet wordt gevormd door een programmatische aanpak om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, te halen en door de introductie van het begrip "in betekenende mate".
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en Besluit NIBM
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland nog niet overal voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die sinds 2010 van kracht zijn. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Voorts bestaat in het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteit de mogelijkheid van projectsaldering. Saldering is de mogelijkheid om ruimtelijke plannen uit te voeren in gebieden waar te veel fijn stof en stikstofdioxide in de lucht zit. Het gaat daarbij ook om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. Projectsaldering is aan de orde wanneer de gevolgen van een project de 3% grens, voor 'niet in betekenende mate' overschrijden. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit en maximaal toegestane verslechtering van 1,2 ìg/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen
Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het "Besluit gevoelige bestemmingen" extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.
Beleidskader - Amsterdam
Actieplan luchtkwaliteit
In het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam zijn diverse maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de lucht in zijn geheel te verbeteren. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd. Op grond van het Actieplan Luchtkwaliteit moet in het ruimtelijke ordeningsbeleid meer rekening gehouden worden dat voorzieningen voor gevoelige groepen niet in de directe nabijheid van grote verkeersaders worden geplaatst of dat er maatregelen worden getroffen om de gevoelige groepen beter te beschermen dan nu doorgaans het geval is.
Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit
In januari 2010 is de 'Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit' van kracht geworden. Daarin wordt gesteld dat in Amsterdam, onafhankelijk van het wel of niet overschrijden van de normen, geen gevoelige bestemmingen worden gebouwd binnen 300 meter van de rand van een snelweg of in de eerstelijns bebouwing binnen 50 meter van een provinciale weg/drukke stadsweg. Daarbij gaat het om wegen waar meer dan 10.000 voertuigen per etmaal rijden. Hetzelfde geldt voor het uitbreiden van een bestaande gevoelige bestemming met 10% of meer van de capaciteit. De GGD adviseert in deze gevallen over de locatie en mogelijke maatregelen.
Agenda Duurzaamheid: Schone lucht en duurzame mobiliteit
De Amsterdamse ambitie voor het thema schone lucht gaat verder dan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit en is gericht op een gezonde luchtkwaliteit. Het gaat daarbij met name om mobiliteit gerelateerde maatregelen en een (stedenbouwkundig) ontwerp, met bijv. autoluwe gebieden, dat bijdraagt aan een gezonde leefomgeving. Vaak zijn de negatieve effecten op de luchtkwaliteit met name van het verkeer afkomstig.
Goede OV- en fietsverbindingen
De bebouwingsdichtheid van het gebied is hoog, in de omgeving is een mix van functies aanwezig en er komt een hoogwaardige openbare ruimte. De voorwaarden zijn daarmee aanwezig voor een levendig stedelijk milieu, waar de voetganger en de fietser zich thuis voelt. Dit sluit ook mooi aan bij de beleidsdoelstelling 'Bewegende Stad'. In de ontwikkeling van het plangebied geeft de gemeente voorrang aan de voetganger en de fiets. Daarbij wordt de bereikbaarheid per fiets vergroot door te investeren in extra fietsverbindingen en fietsparkeerplaatsen in de openbare ruimte. Om de rest van de stad te bereiken, is ook een goede ontsluiting van het gebied met openbaar vervoer belangrijk.
Parkeren
De inzet is om het autogebruik zoveel mogelijk te beperken door een lage parkeernorm te hanteren. Ook wordt ingezet op het verduurzamen van het resterende auto verkeer. Parkeren door bewoners en bedrijven gebeurt in principe op eigen kavel. Ook geldt dat ontwikkelaars gestimuleerd worden om (elektrische) autodeelconcepten toe te passen om daarmee het autobezit in het plangebied te beperken. De parkeervoorzieningen op private kavels moeten voor 100% zijn voorbereid voor een 'slim' laadpunt. Ook de capaciteit van de elektriciteitsaansluiting moet hierop zijn toegerust. Het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte voor bezoekers wordt beperkt. Bovendien wordt bij minimaal 10% van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte een elektrische laadvoorziening geplaatst.
Goederenvervoer
De bevoorradingsroutes voor o.a. bedrijven, kantoren en winkels verdienen vanuit luchtkwaliteit aandacht. Zorg bijvoorbeeld voor voldoende laad- en losvoorzieningen in de nabijheid zodat het overige verkeer goed kan doorstromen (en daarmee minder luchtvervuiling veroorzaakt). Onderzoek daarnaast mogelijkheden m.b.t. optimaliseren van venstertijden, slimme laad- en losplekken en het faciliteren van locaties voor overslagplekken of cargohubs/oplaadhubs (voor elektrisch vervoer).
Toetsing
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van in totaal circa 695 nieuwe woningen (voor een totaal van 815 woningen). Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Hoogoorddreef, direct ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2017; 33 µg/m³ voor NO2, 20,8 µg/m³ voor PM10 en 12,6 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 8,4 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens blijkt in paragraaf 5.5 dat het plan niet leidt tot een relevante toename van het aantal verkeersbewegingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.5 Geluidhinder
Toetsingskader
Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai van belang.
De woningen zijn conform de Wet geluidhinder geluidgevoelige gebouwen. De woningen bevinden zich binnen de zones langs de Hoogoorddreef, de Bijlmerdreef, de Foppingadreef, de Flierbosdreef en de Dolingadreef. Het project is tevens binnen de zone langs het hoofdspoor gelegen. Om die reden is een onderzoek Wet geluidhinder benodigd.
Onderzocht is of wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden, vervolgens of hogere grenswaarden krachtens de Wet geluidhinder kunnen worden aangevraagd en waar zo nodig maatregelen moeten worden toegepast. De berekende geluidbelastingen zijn getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder:
- Wegverkeerslawaai stedelijk: voorkeursgrenswaarde 48 dB, maximale ontheffingswaarde 63 dB.
- Spoorweglawaai: voorkeursgrenswaarde 55 dB, maximale ontheffingswaarde 68 dB.
Toetsing
Door Cauberg Huygen is een akoestisch onderzoek Wet geluidhinder uitgevoerd (d.d. 2 juli 2020). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 7. De resultaten worden hieronder samengevat.
De berekeningen van de geluidbelastingen zijn uitgevoerd conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Uit de berekeningen blijkt het volgende:
- Door de Hoogoorddreef worden deels de voorkeursgrenswaarden overschreden met een maximum van 61 dB. Nergens worden de maximale ontheffingswaarden overschreden.
- Door de Flierbosdreef worden deels de voorkeursgrenswaarden overschreden met een maximum van 61 dB. Nergens worden de maximale ontheffingswaarden overschreden.
- Door de Bijlmerdreef worden deels de voorkeursgrenswaarden overschreden met een maximum van 50 dB. Nergens worden de maximale ontheffingswaarden overschreden.
- De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden door de Foppingadreef, de Dolingadreef en het spoor.
De gecumuleerde geluidbelastingen LVL,cum (maximaal 61 dB) voldoen aan de in het Amsterdams geluidbeleid gestelde grenswaarde (hier: 63 + 3 = 66 dB). Op basis van de beoordeling van de gecumuleerde geluidbelastingen zijn geen aanvullende maatregelen benodigd.
Voor het aanvragen van hogere waarden dienen woningen, conform het gemeentelijk geluidbeleid, te beschikken over een geluidluwe zijde. In het hogere waarden beleid van de gemeente Amsterdam is een gevel geluidluw indien het geluidniveau per bronsoort lager is dan de voorkeursgrenswaarde. Voor wegen is de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Woningen die niet direct beschikken over een geluidluwe gevel kunnen aanvullende gebouwmaatregelen voor worden ingezet. Een groot deel van de gevels beschikt direct over een geluidluwe zijde. Bij woningen die niet aan deze geluidluwe zijden zijn gesitueerd kunnen aanvullende gebouwmaatregelen worden ingezet in de vorm van bijvoorbeeld gesloten balustrades, verglaasde balkons of het toepassen van dubbele kozijnen met ventilatiestroken (Harbour Fenster systeem).
Conclusie
Geadviseerd wordt om voor de volgende wegen hogere waarden aan te vragen:
Geluidbron | Aan te vragen hogere waarde |
Hoogoorddreef | 61 dB |
Flierbosdreef | 61 dB |
Bijlmerdreef | 50 dB |
4.6 Externe Veiligheid
Kader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Onderzoek
Figuur 4.1 Uitsnede professionele risicokaart met plangebied rood gemarkeerd
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het water of door buisleidingen. Ook bevinden zich geen risicovolle bronnen in de omgeving van het plangebied met een externe werking.
Over de Gooiseweg, Flierbosdreef, Hoogoorddreef, Bijlmerdreef en Foppingadreef vindt volgens het Basisnet geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Wel bevindt zich ten westen van het plangebied op een afstand van circa 1,88 kilometer de A2 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De maatgevende stof die over deze wegen worden vervoerd is GF3 met een invloedsgebied van 355 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van beide wegen. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Daarnaast bevindt zich ten zuidwesten van het plangebied het spoortraject Breukelen – Duivendrecht op een afstand van circa 520 meter. Voor het spoortraject is er geen contour voor de grenswaarde 10-6 van het plaatsgebonden risico. Dit spoortraject heeft een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer en reikt tot het plangebied. Omdat de beoogde appartementen voor het spoortraject op meer dan 200 meter afstand ligt, hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk. De beknopte verantwoording is opgesteld in overeenstemming met de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland.
Beknopte verantwoording
Toetsing plaatsgebonden risico
Het plangebied bevindt zich niet in de PR-contour van het spoortraject Breukelen - Duivendrecht. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsing groepsrisico
Het plangebied bevindt zich niet binnen 200 meter van het spoortraject Breukelen - Duivendrecht waardoor de beoogde ontwikkeling geen invloed heeft op het groepsrisico. Het groepsrisico vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Voor de ontwikkeling wordt de Handreiking Bluswatervoorziening, bereikbaarheid van Brandweer Nederland 2019 en het Bouwbesluit 2012 gevolgd.
Het plangebied wordt ontsloten via de Flierbosdreef en de Hoogoorddreef. Deze wegen sluit aan op de A9. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen woningen, woonondersteunende functies, cultuur, parkeerplaatsen en commerciële ruimtes gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het spoor geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Bij de uitwerking van de ontwikkeling wordt de brandweer betrokken.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Breukelen – Duivendrecht waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Duurzaamheid
Het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint al bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden.
Kader
Duurzaamheid staat ook hoog op de Amsterdamse agenda. Amsterdam wil een inhaalslag maken op het gebied van duurzaamheid. De inhaalslag wordt behaald door in goede samenwerking met partners uit de stad (de bewoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen). Niet alleen voor het creëren van breed maatschappelijk draagvlak, maar ook door de energie en doorzettingskracht die al aanwezig is in de samenleving te versterken.
In de Structuurvisie Amsterdam 2040 heeft de gemeente ook ingezet op een meer klimaatbestendige stad: het stedelijk gebied moet in de toekomst beter bestand zijn tegen wateroverlast door extreme regenval en overstromingen en tegen een toename van langere perioden van hitte en droogte. In 2020 moet klimaatadaptie in het gemeentelijk beleid zijn verankerd.
Op 11 maart 2015 heeft de Gemeenteraad de agenda voor duurzame energie, schone lucht, een circulaire economie en een klimaatbestendige stad vastgesteld (Agenda Duurzaamheid). De Agenda Duurzaamheid is uitgerust met kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen. Bij de vertaling van de thema's in ambities en doelen is de onderlinge samenhang en de samenhang met andere beleidsdoelen betrokken. In de Agenda Duurzaamheid is beschreven hoe met een integrale aanpak de doelen worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door in te gaan op de financiering van de transitie naar een duurzaam Amsterdam en door het monitoren van het proces voor te stellen. De agenda besluit met een uitvoeringsprogramma samengevat op doelen, richting en maatregelen.
Op 7 november 2016 is de strategie vastgesteld voor het verduurzamen van de warmtevoorziening in de gebouwde omgeving (Naar een stad zonder aardgas). In de Agenda Duurzaam is het doel gesteld om 102.000 woningequivalenten in 2020 op stadswarmte aangesloten te hebben. Het college heeft de ambitie geuit dat de huidige energietransitie geen uitstel mag krijgen. Nieuwe woningen dienen aardgasloos te worden gebouwd en ook de bestaande stad moet worden aangepast. De strategienota "Naar een stad zonder aardgas" beschrijft hoe dit realiseerbaar is.
Aardgas moet vervangen worden door duurzame(re) energiebronnen. Grosso modo zijn de alternatieven voor aardgas gebaseerd op elektriciteit (all-electric) en/of warmtenetten (o.a. stadswarmte) waarbij de kansen om op gebiedsniveau gebruik te maken van duurzaam opgewekte warmte maximaal benut worden.
Voor voorliggend plangebied betekent de strategienota dat bij nieuwbouw gasloos wordt gebouwd. De gemeente onderzoekt diverse varianten voor een open, duurzaam en betaalbaar warmtesysteem. Bij de ontwikkeling van het gebied zal in samenspraak met ontwikkelende partijen onderzocht worden hoe invulling kan worden gegeven aan de ambities.
Toetsing
In het voorliggende plan zijn de ambities voor duurzaamheid hoog. In de bouwenvelop die opgesteld is voor dit plan zijn randvoorwaarden en ambities opgenomen voor diverse duurzaamheidsthema's.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Kader
Wet op de archeologische monumentenzorg
In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'. De wet schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening wordt gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden en erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet, d.d. 9 december 2015, in werking getredeng op 1 juli 2016. Met de Erfgoedwet wil de overheid het cultureel erfgoed in Nederland beter beschermen. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988 en de Wet to behoud van cultuurbezit. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waardoor deze delen van de Monumentenwet1988 ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaalbelang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.
Volgens de Erfgoedwet moeten (toevals)vondsten worden gemeld bij de minister. Deze verwittigt het Rijk. Indien tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden vondsten worden gedaan waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van archeologische waarde zijn, wordt dit aan Monumenten en Archeologie, Gemeente Amsterdam gemeld, zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
Besluit ruimtelijke ordening
Op grond van artikel 3.1.6 lid 5 onder a van het Besluit ruimtelijke ordening (d.d. 17 juni 2011, stbl 5 juli 2011, nr 339) dient per 1 januari 2012 in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. In de toelichting staat dat dit betekent dat de gemeente een analyse moet verrichten van de cultuurhistorische waarden en aanwezige of naar verwachting aanwezige monumenten, en aangeven op welke wijze rekening is gehouden met deze waarden van de in het plan begrepen gronden.
Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland (PRV)
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland (PRV) zijn in de artikelen 20-22 regels opgenomen ten aanzien van enkele UNESCO werelderfgoederen, waaronder De Stelling van Amsterdam. Het gebiedVuurtoreneiland bij de IJdoornpolder in bij Durgerdam maakt deel uit van deze Stelling. Dit vloeit voort uit de verplichting in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), artikel 2.13.4, ten aanzien van enkele Unesco Werelderfgoederen. De PRV bepaalt dat in het bestemmingsplan regels dienen te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van deze erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De Verordening geeft daarnaast regels voor mogelijke ontwikkelingen aan in deze gebieden.
De PRV geldt niet ten aanzien van het UNESCO-werelderfgoed De Grachtengordel van Amsterdam. De bescherming van de Amsterdamse Grachtengordel is namelijk al geregeld op basis van de Erfgoedwet en de Monumentenwet.
Structuurvisie Noord-Holland 2040
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is op 21 juni 2010 als onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland vastgesteld en in 2018 vernieuwd. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 10 april 2018) is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie. Daarbij is aangegeven welke kernkwaliteiten van het landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn zodat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze kunnen worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen. De Leidraad 2018 is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) verankerd in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis). De laatste wijziging van de Verordening (vastgesteld 23 april 2018 door Provinciale Staten) en daarmee ook de Leidraad 2018 is op 2 mei 2018 in werking getreden.
Erfgoedverordening Amsterdam
Op 16 december 2015 is de Erfgoedverordening Amsterdam vastgesteld. Deze stedelijke verordening geldt voor heel Amsterdam en beschermt de boven- en ondergrondse cultuurhistorische waarden van de gemeente Amsterdam.
Monumenten en Archeologie is in de Erfgoedverordening aangewezen als het stedelijk kennis- en expertisecentrum dat gemeentelijke diensten en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Amsterdam adviseert over de waarde van en de omgang met de onder- en bovengrondse cultuurhistorische waarden.
De Erfgoedverordening regelt voorts de aanwijzing van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten en die van gemeentelijke monumenten.
In de artikelen 22 en 23 van de Verordening staat aangegeven welke beschrijvingen in de Toelichting van een bestemmingsplan dienen te worden opgenomen ten aanzien van bovengrondse cultuurhistorische waarden en ten aanzien van archeologische waarden.
Daarnaast is opgenomen aan welke eisen het cultuurhistorisch- en archeologisch onderzoek dient te voldoen.
Archeologie beleid Amsterdam
Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.
De wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek wordt in Amsterdam uitgevoerd door Monumenten & Archeologie en behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.
In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij recente verstoringen van de bodem (beleidsvariant 11). Bij bijvoorbeeld beleidsvariant 2 geldt dat slechts geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden bij bodemingrepen kleiner dan 50 m2 of ondieper dan 0,50 meter onder het maaiveld (Appendix: Beleidsvarianten en stroomschema, M&A).In de praktijk komen per plangebied meestal twee tot zes varianten voor.
Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 5.10 lid 2 Erfgoedwet 2016). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Monumenten & Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.
Toetsing
Het vigerende bestemmingsplan maakt gebruik van archeologische verwachtingswaarde, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek.
Volgens het vigerende plan geldt er voor het plangebied geen verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. In het plangebied geldt derhalve geen onderzoeksplicht.
5.3 Water
Kader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Amstel, Gooi & Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Omgevingsvisie
- Verordening Ruimte
Waterbeheerplan 2016-2021
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht beschrijft in haar 'Waterbeheerplan 2016-2021' met betrekking tot stedelijk waterbeheer het volgende:
''In stedelijk gebied pakt het waterschap samen met gemeenten de geïntegreerde wateropgave aan. Zo combineert het waterschap bijvoorbeeld de water-op-straat-problematiek met de kwaliteit van het stedelijk oppervlaktewater. Klimaatbestendigheid betekent: veiligheid tegen overstromingen, wateroverlast beperken door voldoende capaciteit om regenwater te bergen, vast te houden of af te voeren, én een stedelijke omgeving die niet extreem opwarmt tijdens een hittegolf. Daarvoor is het nodig om woningen, gebouwen en terreinen zoveel mogelijk water te laten opvangen, opslaan en infiltreren binnen hun eigen gebied en zo min mogelijk te laten lozen op riool, straat, sloot of omliggende terreinen.''
Gemeentelijk rioleringsplan Amsterdam 2016-2021
De gemeente Amsterdam heeft de wettelijke verantwoordelijkheid voor een aantal watertaken. Deze betreffen onder andere: inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater, inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater en het nemen van grondwatermaatregelen in openbaar gebied. In het rioleringsplan zijn het beleid en doelstellingen genoemd. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
Stedelijk afvalwater
- zoveel mogelijk scheiding aan de bron van de componenten van stedelijk afvalwater
- waar mogelijk decentrale zuivering in plaats van de huidige centrale, zolang dit duidelijk aanwijsbare voordelen biedt
Hemelwater
- de perceelseigenaar is in principe zelf verantwoordelijk voor de verwerking van hemelwater op eigen terrein
- de verwerking van hemelwater is een inspannings- en geen resultaatverplichting voor de gemeente
- uitgangspunt is om verontreinigd hemelwater gescheiden te houden van het overige hemelwater
- gebruik heeft de voorkeur boven direct lozen
- gemeente houdt bij de inrichting van de openbare ruimte rekening met het tijdelijk opvangen van extreme buien
Grondwater
- Duurzaam functionerend grondwatersysteem:
- Nieuwe hinder voorkomen
- Bestaand hinder wegnemen
- De perceeleigenaar is in principe zelf verantwoordelijk voor het grondwater op eigen terrein
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in de Amsterdamse Poort ten zuidoosten van Amsterdam. Het plangebied omvat in totaal circa 26.929 m2 en bestaat in de huidige situatie uit een gebied met woningen, bedrijfsruimtes, detailhandel en een parkeergarage. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Flierbosdreef en aan de zuidzijde door de Hoogoorddreef. Het gebied is geheel verhard.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. In de omgeving van het plangebied bestaat de grond uit kleidek op veen. Met betrekking tot grondwater is in de nabijheid van het plangebied sprake van grondwater II. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) op 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen de 50 en 80 centimeter onder maaiveld.
Waterkwantiteit
Conform de Legger van Waterschap Amstel, Gooi & Vecht zijn in het plangebied geen watergangen aanwezig. Het plangebied bevindt zich ook niet in een beschermingszone van een watergang, zie figuur 5.1.
Figuur 5.1 Uitsnede Legger Waterschap Amstel, Gooi & Vecht plangebied (rood omkaderd) (Bron: Waterschap Amstel, Gooi & Vecht)
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een regionale waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
De bestaande gebouwen zijn aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie zullen woningen en o.a. detailhandel, horeca, cultuur, parkeerplaatsen en commerciële ruimtes toegevoegd worden. In de huidige situatie is het gebied geheel verhard waardoor in de nieuwe situatie geen toename zal zijn.
Bodem en grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
Conform de Keur van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, artikel 4.20, dient bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 1.000 m2 (in stedelijk gebied) een watervergunning te worden aangevraagd en zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. Met de realisatie van de beoogde ontwikkeling zal de toename van verharding onder de grens van 1.000 m2 blijven aangezien de locatie momenteel al geheel verhard is. Er hoeft niet gecompenseerd te worden.
Waterveiligheid
De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Amsterdam Rainproof
In het rioleringsplan van Amsterdam is de nadruk gelegd op de rainproofopgave van de stad. Het streven is om wateroverlast en schade door een hevige bui te voorkomen. Omdat het niet wenselijk is om de capaciteit van de riolering te vergroten, worden de daken, daktuinen, woonerven en openbare ruimte ingericht om water vast te houden en afvoer te vertragen. Er zijn twee richtlijnen die de basis vormen voor waterneutraal ontwikkelen:
- De capaciteit voor hemelwater berging is minimaal 60 mm per uur.
- Hemelwater wordt in minimaal 24 uur afgevoerd met een constant debiet (ca. 2,5 mm/uur). Dit wordt bij voorkeur hergebruikt of verwerkt op eigen kavel. Het hemelwater kan ook worden afgevoerd door het in de bodem te infiltreren of via het oppervlaktewater (wanneer kavel gelegen aan oppervlaktewater). Als dit niet mogelijk is, mag hemelwater worden afgevoerd via het riool.
Kelderverordening
Op 20 januari 2021 heeft gemeente Amsterdam nieuwe regels vastgesteld ten aanzien van het realiseren van nieuwe kelders. Op een aantal plekken in de stad leidt onderkelderen van (onder meer) woningen tot problemen met het grondwaterpeil. Het regent vaker en er valt per bui meer water uit de lucht. Dat hemelwater komt uiteindelijk in het grondwater terecht. Bij aanleg van (meerdere) nieuwe kelders kan het grondwater niet normaal stromen. Dit kan tot overlast en schade leiden doordat op sommige plekken het grondwater te hoog en op andere plekken te laag komt te staan. In bepaalde gebieden leidt dit tot mogelijke schade bij omliggende percelen
Het nieuwe afwegingskader is opgenomen in een paraplubestemmingsplan, dat betekent dat de nieuwe regels straks gelden voor alle aanvragen voor het aanleggen van kelders onder woningen en andere gebouwen in Amsterdam. Het ontwerp voor dit paraplubestemmingsplan 'Grondwaterneutrale kelders' is op 2 juni 2021 gepubliceerd.
Omdat het paraplubestemmingsplan 'Grondwaterneutrale kelders' naar verwachting eerder in werking treedt dan het bestemmingsplan 'Cluster 7' zijn de regels uit het paraplubestemmingsplan eveneens opgenomen in de planregels van het ontwerpbestemmingsplan 'Cluster 7'. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat het plan voldoet aan de regels met betrekking tot het realiseren van nieuwe kelders.
Grondwaternorm
De natuurlijke afwatering via de bodem en het oppervlaktewater moet zodanig zijn dat geen aanvullende voorzieningen voor grondwater nodig zijn en dat er geen problemen gaan ontstaan. Inrichting en gebruik van het gebied moet daarvoor afgestemd worden op het grondwatersysteem. Ook is de grondwaternorm van toepassing om grondwateroverlast te voorkomen. Het plangebied is momenteel al volledig verhard. In de toekomstige situatie zal er sprake zijn van verbetering van infiltratie van hemelwater door de aanleg van binnentuinen en groene daken. Hiermee wordt grondwateroverlast voorkomen.
Duurzaamheid
Maatregelen met betrekking tot duurzaamheid worden in paragraaf 5.1 nader toegelicht.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Ter bevordering van het vasthouden van hemelwater zullen gedeeltelijk groene daken aangelegd worden.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn onderzocht voor het plangebied. Hieruit blijkt dat er geen compensatie voor verharding nodig is. Ook ligt het plangebied niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering. Hierdoor kunnen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse uitgesloten worden.
5.4 Flora En Fauna En Ecologie
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Holland
In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of een NNN-gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Botshol ligt op circa 5,7 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 1,8 kilometer (figuur 5.2).
Figuur 5.2 Ligging plangebied (rood gemarkeerd) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Noord-Holland)
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Botshol voor de sloop-, aanleg- en gebruiksfases zijn AERIUS-berekeningen uitgevoerd. De memo is te vinden in bijlage 8, de berekeningen van de vier faseringen zijn te vinden in bijlagen 9, 10, 11 en 12 en de berekening van de gebruiksfase in bijlage 13. Uit de berekeningen met AERIUS Calculator (2021) blijkt dat uit de verschilberekeningen voor de vier faseringen van de aanlegfase en voor de gebruiksfase, geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Voor de aanlegfase zou dit tevens niet het geval zijn wanneer de gehele beoogde ontwikkeling in één jaar uitgevoerd zou worden. Dit is echter niet realistisch gezien de grote van de ontwikkeling.
Soortenbescherming
Er is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten ter plaatse van het plangebied. Dit onderzoek, een quickscan, is opgenomen in Bijlage 14. In dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
- Uit bureaustudie en biotooptoets is naar voren gekomen dat het op grond van waarnemingen uit het verleden van huismussen het mogelijk is dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen, essentieel leefgebied en essentieel foerageergebied, worden aangetast van de in de Wet natuurbescherming beschermde huismus. Nader onderzoek naar, of en zo ja hoeveel, huismussen in het plangebied verblijven is noodzakelijk. Als uit dit onderzoek blijkt dat er huismussen in het plangebied broeden is een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
- Uit bureaustudie en biotooptoets is naar voren gekomen dat het mogelijk is dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen worden aangetast van in de Wet natuurbescherming beschermde vleermuizen. Nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk.
- Voor andere beschermde soorten is het plangebied ongeschikt biotoop. Nadelige effecten van de werkzaamheden op deze soorten zijn uit te sluiten.
- De zorgplicht van de Wet natuurbescherming is altijd van toepassing.
Zoals geconcludeerd in de quick scan is vervolgonderzoek naar de aanwezigheid van de huismus én vervolgonderzoek naar vleermuizen noodzakelijk. Dit onderzoek is in het voorjaar van 2021 opgestart.
Voor verblijfplaatsfuncties van vleermuizen zijn er globaal twee onderzoeksperioden, namelijk het voorjaar en het najaar. De resultaten van het voorjaarsonderzoek zijn inmiddels bekend; met de batdectector zijn meerdere zomerverblijfplaatsen vastgesteld, namelijk minimaal twee stuks. Dit betekent dat nu nog onbekend is of er in het najaar verblijfplaatsen aangetroffen worden of niet. Vleermuizen gebruiken door het jaar heen namelijk een netwerk aan verschillende verblijfplaatsen. De kans op paarverblijfplaatsen is wel groter als er reeds zomerverblijfplaatsen zijn aangetroffen.
Op basis van de aangetroffen verblijfplaatsen is het in ieder geval noodzakelijk om compenserende maatregelen te treffen, zoals het plaatsen van vleermuiskasten in de directe omgeving. Deze compenserende maatregelen dienen in ieder geval voor 15 februari 2022 te zijn genomen. Daarnaast dient een ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Voor het aanvragen van deze ontheffing dient het vervolgonderzoek vleermuizen te zijn afgerond (voorjaars- en najaarsronde).
Het eindrapport wordt in het najaar van 2021 afgerond. De resultaten hiervan zullen worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan, voorafgaand aan de ter visie legging.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve gevolgen op nabijgelegen NNN- en Natura 2000-gebieden. Ten aanzien van soortenbescherming zijn er in het voorjaar enkele verblijfplaatsen van vleermuizen gevonden. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk om compenserende maatregelen te treffen en een ontheffing Wet natuurbescherming aan te vragen. Met het in acht nemen van de compenserende maatrgelen mag ervan worden uit gegaan dat deze ontheffing wordt verkregen.
5.5 Verkeer En Parkeren
In deze paragraaf worden de eventuele beleidsstukken of besluiten genoemd, die direct aan de inrichting van het gebied ten behoeve van het verkeer ten grondslag liggen (Verkeerscirculatieplan e.d.). In deze paragraaf wordt verder de bereikbaarheid / ontsluiting van het gebied als gevolg van het plan globaal beschreven, voor: de auto, OV, fiets en voetganger. Ook het auto- en fiets parkeren wordt kort in beeld gebracht. Er wordt ook omschreven hoe aangesloten wordt op de grotere verkeersnetwerken buiten het plangebied. Bij grotere projecten, waarvan de realisatie over meerdere jaren verspreid is, verdient het aanbeveling om ook de ontsluiting van het bouwverkeer te beschrijven.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Flierbosdreef en Hoogoorddreef. Beide zijn gebiedsontsluitingswegen (2x2) waar een maximum snelheid van 50 km/uur geldt. Het hoofdwegennet van Amsterdam kan worden bereikt door in noordoostelijke richting via de Bijlmerdreef de S112 (Gooiseweg) aan te doen. In westelijke richting leidt de Burgemeester Stramanweg naar de N522 en aansluiting op de rijksweg A2. Zodoende is het plangebied goed bereikbaar voor gemotoriseerd verkeer.
Openbaar vervoer
Het plangebied is goed bereikbaar per openbaar vervoer. Langs de Bijlmerdreef ligt op loopafstand (minder dan 500 m) van het plangebied de bushalte Anton de Komplein. Hier halteren o.a. bussen met als bestemming Station Bijlmer Arena en Muiderpoortstation. Treinstation Bijlmer Arena ligt in de nabijheid (circa 1 km) van het plangebied. Vanaf dit Intercitystation vertrekken treinen in de richting van Schiphol Airport, Venlo en Rotterdam Centraal.
Langzaam verkeer
Het bestaande winkelcentrum Amsterdamse Poort bestaat uit een voetgangersgebied. Langs de Flierbosdreef en Hoogoorddreef zijn geen voorzieningen voor fietsers anwezig.
In de toekomstige situatie krijgt de voetganger een meer prominente plek. Het winkelgebied wordt net als in de huidige situatie alleen toegankelijk voor voetgangers. Fietsers komen tot aan de rand van het winkelgebied. De vernieuwde dreven bieden plek aan zowel auto's als voetgangers, niet voor fietsers. Het nieuwe woonerf is alleen toegankelijk voor voetgangers.
Verkeersgeneratie en -afwikkeling
Door de gemeente Amsterdam 'Team Onderzoek & Kennis' is onderzoek uitgevoerd naar de verkeerseffecten van de ontwikkeling Cluster 7, zie Bijlage 16. Daarbij is onderzocht of het gewijzigde programma leidt tot verkeerskundige knelpunten rond het plangebied.
Het plangebied kent een relatief grote verkeersgeneratie, door het hoge aandeel arbeidsplaatsen in de detailhandel. Met de realisatie van het plan wordt de verkeersgeneratie nog groter. De verkeersstromen verspreiden zich echter snel over het omliggend wegennet waardoor de toenames worden uitgesmeerd.
De toenames ten opzichte van de autonome situatie, de planeffecten, zijn het grootst op de kruisingen op de Flierbosdreef tussen Karspeldreef en Bijlmerdreef. Op basis van het verkeersonderzoek zijn hier geen knelpunten te verwachten.
Uitgaande van de zwaarste richting in de avondspits geeft het verkeersmodel een indicatie van stagnatie bij de op- en afritten naar de Gooiseweg. De planeffecten zijn hier in de spits echter verwaarloosbaar waardoor er geen significant effect op de doorstroming is.
Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan Cluster 7 niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling leidt.
Parkeren
Toetsingskader
De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 8 juni 2017 de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld en op 29 november 2017 is het parkeerbeleid opnieuw vastgesteld na verwerking van de in juni 2017 aangenomen amendementen en moties.
Uitgangspunt bij een transformatie op grond van de Nota is maatwerk, omdat het om bestaande gebouwen gaat waarvoor de normen zich minder goed lenen. Dit geldt ook voor de onderhavige transformatie van Cluster 7 waarbij het huidige winkelcentrum wordt herontwikkeld tot woon-, werk-, winkel- en leisuregebied. Voor de nieuw te realiseren woningen zullen geen parkeervergunningen worden verleend.
Er is een parkeerbalans opgesteld voor de gehele gebiedsontwikkeling van Amsterdamse Poort (Parkeerbalans Amsterdamse Poort, 17 februari 2022), zie Bijlage 15. In deze balans is uiteengezet:
- wat de huidige openbare parkeercapaciteit is binnen de Amsterdamse Poort;
- wat de huidige gemiddelde piekbezetting is van deze parkeercapaciteit;
- wat de mutaties zijn in aanwezige functies en welke aanvullende functies gerealiseerd worden in en om de Amsterdamse Poort (incl. het programma voor Cluster 7);
- hoe het dubbelgebruik en parkeerpiekmomenten van deze functies zich verhouden;
- hoeveel aanvullende openbare parkeercapaciteit beoogd wordt in de komende jaren binnen de Amsterdams Poort.
Uitgangspunten parkeerbalans
In de huidige situatie zijn er 1.697 openbare parkeerplaatsen (pp) beschikbaar in het gebied van de Amsterdamse Poort. Deze zijn ondergebracht in de volgende parkeergarages:
- P21 heeft 244 pp
- P22 heeft 465 pp
- P23 heeft 395 pp
- P24 heeft 593 pp
De gemiddelde piekbezetting voor de parkeervraag in de huidige situatie is 1.087 pp.
Voor het bepalen van de parkeervraag van de in de toekomst aanwezige functies in de Poort (incl. Cluster 7) zal zijn is berekend op basis van minimale en maximale gemeentelijke normen voor kantoren en wonen (“Nota Parkeernormen Auto 2017”).
Hoewel in het Parkeerbeleid is aangegeven dat de minimum parkeernorm voor woningen 0 is, is in de parkeerbalans Amsterdamse Poort gekozen om een gemiddelde te nemen van deze minimale en maximale norm, waarbij voor de functie wonen een norm gehanteerd van 0,1 pp per sociale woning, 0,5 pp per middendure / dure woning en 0,1 pp per woning voor bezoekers.
De parkeernormen voor de overige functies is zijn gebaseerd op de actuele kencijfers van het CROW (“Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”, oktober 2012, publicatie 317). Voor de parkeerbalansberekening is voor de overige functies c.q. voorzieningen de minimale parkeernorm toegepast.
Voor alle functies geldt dat er geen aanspraak kan worden gemaakt op een gemeentelijke parkeervergunning.
Eindconclusie Parkeerbalans Amsterdamse Poort
Met bovenstaande uitgangspunten onstaat een maatgevende moment voor de parkeerbezetting. Dit is de koopavond wanneer gelijktijdige aanwezigheid van de doelgroepen maximaal is. Het maatgevende moment is doorgerekend om te bepalen hoeveel parkeercapaciteit er nodig is in de toekomstige situatie binnen de Poort. In dit maatgevende moment zal de benodigde parkeercapaciteit 1.948 pp zijn. De toekomstige parkeercapaciteit van de alle garages voorziet in 1.964 pp, zie onderstaande tabel.
Hierin is de mogelijke uitbreiding van P23, waarvan het zeer aannemelijk is om uit te breiden aangezien deze garage al grotendeels is aangelegd, nog niet in meegenomen.
Tabel 5.1. Parkeerontwikkeling Amsterdamse Poort
Conclusies parkeerbalans voor Cluster 7
In de genoemde parkeerbalans in de bijlage is rekening gehouden met de toevoeging van functies en openbare parkeercapaciteit gedurende de komende jaren. Het voorliggend maximale programma van 815 woningen en max. 21.000 m2 commercieel programma van Cluster 7 is onderdeel van deze toekomstige functies binnen de Poort.
De openbare parkeergarage van Cluster 7 P24 is meegenomen in bovenstaande tabel. De aanvullende 250 stallingsplaatsen die in voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, tellen hierin niet mee aangezien ze niet openbaar zijn. In de parkeerbalans wordt aangetoond dat de mutatie van P24 van 593 openbare parkeerplaatsen naar 450 openbare parkeerplaatsen in de eindsituatie verantwoord is. Het voorliggende bestemmingsplan staat in totaal maximaal 600 parkeerplaatsen toe. Dit betreffen zowel openbare parkeerplaatsen als parkeerplekken voor bewoners.
Fiets- en scooterparkeren
Toetsingskader
In het gemeentelijke fietsparkeerbeleid (Nota Parkeernormen Fiets en Scooter, gemeente Amsterdam) zijn voor commerciële functies normen ten aanzien het benodigd aantal stallingsplaatsen opgenomen. Voor woonfuncties wordt de voorkeur voor gezamenlijke stallingsruimte bij woning uitgesproken. Het Bouwbesluit 2012 verplicht ontwikkelaars om bij nieuwe woningen een individuele (fietsen)berging te realiseren, maar biedt ook ruimte voor gelijkwaardige alternatieven. De gemeente Amsterdam heeft als gelijkwaardig alternatief een voorkeur voor een gezamenlijke fietsenstalling. Bewoners zullen die beter benutten voor het parkeren van hun fiets dan een individuele berging. Zo wordt voorkomen dat geparkeerde fietsen van bewoners de openbare ruimte onnodig belasten.
Tabel 5.2
5.6 Luchthavenindelingbesluit (Lib)
In verband met de belangen van Schiphol, is rondom de luchthaven het Luchthavenindelingbesluit (LIB) van kracht. Het luchthavenverkeersbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthavenluchtverkeer rondom Schiphol. In het besluit zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van luchtverkeerswegen, vlieghoogtes rondom de luchthaven, regels ten aanzien uitstoot van stoffen, maximale risicogewicht van vliegtuigen, maximale geluidbelasting gedurende de nacht en etmaal.
Met dit besluit zijn zones aangewezen waar onder andere beperkingen gelden. Het plangebied valt binnen een aantal van deze zones. Hieronder wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de relevante zoneringskaarten uit het LIB.
Bijlage 3 (Beperking bebouwing)
Het plangebied ligt net buiten de 'gronden 5' van het beperkingsgebied voor bebouwing. Dit gebied ligt op circa 200 meter ten noorden vanaf het plangebied (vanaf de Claus van Ambergstraat). Omdat het plangebied buiten de aanduidingen op deze kaart ligt, zijn er geen extra beperkingen voor de bebouwing. De ontwikkeling is dan ook niet in strijd met deze zoneringskaart
Bijlage 4 (Maatgevende kaart toetshoogtes)
Met het oog op het luchtvaartverkeer worden er hoogtebeperkingen gesteld aan bebouwing en begroeiing. Het plangebied ligt binnen een zone waar hoogtes tot 146 meter boven NAP zijn toegestaan. De maximale bouwhoogte binnen het plangebied is 52,5 meter boven NAP (55 m boven peil). Daarmee blijft het ruimschoots onder de hoogtemaat van 146 meter. De ontwikkeling is niet in strijd met deze zoneringskaart.
Bijlage 4a (Toetshoogte i.v.m. radar)
Met het oog op het radarbereik worden er hoogtebeperkingen gesteld aan bebouwing en begroeiing. Het plangebied ligt binnen een zone waar hoogtes tot 65 meter boven NAP zijn toegestaan. De maximale bouwhoogte binnen het plangebied is 52,5 meter boven NAP. Daarmee blijft het onder de hoogtemaat van 65 meter. De ontwikkeling is niet in strijd met deze zoneringskaart.
Conclusie
In deze toetsing wordt geconcludeerd dat de bepalingen en beperkingen die volgen vanuit het LIB, geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.
5.7 Hoogbouwaspecten
5.7.1 Bezonning
Het realiseren van (hoge) nieuwbouw kan een negatief effect hebben op de bezonning van bestaande woongebouwen in de omgeving. Voor de bezonning van woningen bestaan geen wettelijke normen; in het Bouwbesluit 2012 wordt voor daglicht in de woning alleen gekeken naar de te bouwen woningen. In het kader van dit bestemmingsplan dient wel het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te worden betrokken. Ten behoeve van de ontwikkeling in cluster 7 is daarom een bezonningsstudie uitgevoerd.
Voor bestemmingsplan Cluster 7 wordt de zogenaamde Amsterdamse Norm voor bezonning tot uitgangspunt genomen, omdat hier sprake is van een hoogstedelijk gebied. De Amsterdamse Poort en omgeving kenmerkt zich door een zeer hoge mate van verdichting en verstedelijking en bestaande hoogbouw. In de "Ontwikkelstrategie ArenAPoort 2030" wordt ook nadrukkelijk gekozen voor verdere verstedelijking en uitbreiding, inclusief hoogbouw. De Amsterdamse Norm houdt in dat wordt uitgegaan van 21 maart (of 21 september) als maatgevende datum om te beoordelen wat de effecten zijn op de bestaande woonbebouwing. Deze gaat uit van het criterium dat ten minste sprake is van 2 mogelijke bezonningsuren per dag voor woonkamers en 1 bezonningsuur per dag voor slaapkamers.
Door DWA is een bezonningsstudie opgesteld om de schaduwwerking als gevolg van het bestemmingsplan in beeld te brengen, waarbij rekening is gehouden met de relevante data en tijden en de bestaande en nieuwe situatie tegen elkaar zij afgezet. Hierbij zijn ook reeds vergunde projecten in de omgeving, zoals Framebuilding in cluster 5, bij de bestaande situatie worden betrokken. De bezonningsstudie maakt als bijlage onderdeel uit van deze plantoelichting (bijlage 21).
Uit het onderzoek blijkt dat de bezonning op de omliggende blokken niet significant afneemt, met uitzondering van enkele woningen aan de westzijde van Cluster 7. Voor het grootste deel van de bestaande woningen binnen het bestemmingsplan geldt dat zonder meer aan de Amsterdamse Norm wordt voldaan.
Voor een beperkt aantal woningen geldt dat deze met een zodanige verslechtering te maken krijgen, dat niet wordt voldaan aan de Amsterdamse Norm. De Amsterdamse Poort betreft echter een hoogstedelijk gebied, waarin andere eisen worden gesteld aan lichtinval en bezonning dan in een minder bebouwde omgeving. Dat een deel van de woningen (meer) schaduwhinder zal ondervinden, is ook niet ongebruikelijk in een dergelijke zeer stedelijke omgeving. Het is niet zo dat de afname van zonlicht ook betekent dat er niet voldoende daglicht in de bestaande woningen is. Dit staat los van elkaar.
Verder is van belang dat de huidige parkeerplaatsen op het parkeerdek (binnenterrein) ten behoeve van de bewoners van het gebied getransformeerd worden naar binnentuinen. Hier wordt voor hen - in tegenstelling tot de huidige situatie - een buitenverblijf gerecreëerd, dat niet openbaar toegankelijk is. Met deze verbetering wordt ook zorggedragen voor compensatie van verminderde zontoetreding in de woning.
De afname van het directe zonlicht voor de betreffende woningen is overigens voor een groot deel het gevolg van de ontwikkelingen van Framebuilding (Hogedreef 28-40) waarvoor op 11 november 2020 een (inmiddels onherroepelijke) omgevingsvergunning is verleend. Alleen deze ontwikkeling heeft gevolgen voor de zonlichttoetreding op de westgevel tegenover cluster 5, waar voor de meeste woningen de woonkamers zijn gelegen. De beoogde bebouwing voor cluster 7 heeft hierop geen invloed. Er wordt in dit verband verder op gewezen dat het huidige bestemmingsplan Amsterdamse Poort, voor zover hier van belang, al bebouwing toestaat tot een hoogte van 26 meter. Ten opzichte van de nu al conform deze bouwhoogte toegestane bebouwing, ligt het in de verwachting dat de beoogde bouwhoogte (max 45,5 meter) slechts in beperkte mate tot verslechtering zal leiden.
Met de herontwikkeling van de Amsterdamse Poort is een groot maatschappelijk belang gediend en deze herontwikkeling zal tot een aanzienlijke kwaliteitsimpuls leiden, ook voor het woon- en leefklimaat. Daarbij bestaat de noodzaak en behoefte om de bebouwings-dichtheid te vergroten en het aantal winkels en woningen te bevorderen. Deze noodzaak en behoefte zijn recent bekrachtigd in het de "Ontwikkelstrategie ArenAPoort 2030". Gelet reeds op de aanzienlijke maatschappelijke belangen die zijn betrokken bij de uitvoering van de ruimtelijke ontwikkelingen en het feit dat in de betreffende woningen nog enig zonlicht met voldoende daglichttoetreding zal kunnen toetreden, wordt geen doorslaggevende betekenis toegekend aan de omstandigheid dat voor een beperkt aantal woningen niet wordt voldaan aan bedoelde Amsterdamse Norm.
Daarbij wordt ook betrokken dat, zoals gesteld, sprake zal zijn van een aanzienlijke kwaliteitsimpuls en dat het woon- en leefklimaat in cluster 7 zal verbeteren door onder meer de aanleg van binnentuinen in plaats van het huidige parkeerdek (hetgeen bijvoorbeeld ook tot een vermindering van geluidhinder zal leiden). Er wordt verder fors geïnvesteerd in dit blok door nieuwe afgesloten hoofdentrees te maken voor de bestaande en de nieuwe woningen, waardoor de loopdekken in Cluster 7 niet meer openbaar toegankelijk zullen zijn en waardoor een einde zal worden gemaakt aan de huidige drugs- en geluidsoverlast op de loopdekken. Daarnaast zullen bewoners aan de voorzijde (dus aan de winkelstraatzijde) vergroening van de gevel en een verbetering van de balkons aan die zijde ervaren. De investeringen voor Cluster 7 zullen een impuls geven aan het hele gebied van de Amsterdamse Poort; er wordt aanzienlijk geïnvesteerd in een beter winkelgebied, betere aanvullende stedelijke functies en meer woningen. Dit alles zal het gebied 'stedelijker' weliswaar maken, maar zal het ook een enorme kwaliteitsimpuls geven.
Er wordt kortom een groot belang toegekend aan de voorgenomen transformatie van de Amsterdamse Poort, met een hoge bebouwingsdichtheid en de bevordering van het aantal woningen en winkels. Dit belang wordt zwaarwegender geacht dan het belang van bezonning voor enkele woningen in het plangebied. Om die reden wordt daarom geen doorslaggevende betekenis toegekend aan de Amsterdamse Norm voor bezonning. Op basis van voorgaande overwegingen is de conclusie dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat.
5.7.2 Windhinder
Onderzoek
Voor het plangebied is een onderzoek naar het toekomstige windklimaat uitgevoerd (Bijlage 17). Voor de analyse is de Nederlandse norm “NEN 8100:2006: Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving” gebruikt. Hierbij is een geometrisch model van het gebouw en zijn omgeving opgesteld. Een rekengrid met hoge resolutie is rond deze geometrie opgetrokken als basis voor Computational Fluid Dynamics (CFD)-simulaties van de windstroming. In totaal zijn 24 simulaties uitgevoerd voor twee situaties met elk 12 windrichtingen.
De resultaten laten zien dat het windklimaat op de verhoogde dreef en in de lager gelegen straten een niveau kent dat overeenkomt met het niveau dat in de ruime omgeving wordt gevonden. Hierbij is de verhoogde dreef relatief windrijk en kunnen de lager gelegen straten als luw worden beschouwd. De overgang tussen beide delen kent een gevarieerd windklimaat.
Het luwe windklimaat aan de oost, noord en deels westelijke kant nabij de nieuwbouw biedt ruime mogelijkheid tot comfortabel verblijf en het plaatsen van entreegebieden.
Aan de westkant van de nieuwbouw in de winkelstraat wordt er vooral windhinderklasse C en D gevonden. In deze worst-case analyse is er op deze locatie geen vegetatie meegenomen. Het meenemen van deze vegetatie alsmede de verruwing van gevel, door middels van balkons, kan het windklimaat in deze zone verbeteren.
Aan de zuidkant van de nieuwbouw, aan de Hoogoordreef is er voornamelijk sprake van windhinderklasse C en D. Als doorloopgebied is dit geeft dit een matige kwaliteit. Daar waar er entrees zullen worden geplaatst kan het windklimaat verbeterd worden met verruwing van de gevel, vegetatie (bomen, hagen en struiken) en overige inrichtingselementen (bankjes e.d.).
Op de zuidoostelijke hoek van de nieuwbouw bevinden zich entrees en een zone met windhinderklasse D en E. Ook is er op deze locatie sprake van een zone met beperkt windgevaar. Door de entreegebieden verdiept aan te leggen of af te schermen middels een luifel of verticaal element kan het windklimaat zich hier verbeteren.
Conclusie
Met inachtneming van voorgaande opmerkingen en aanbevelingen kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een acceptabel windklimaat na realisatie van de nieuwbouw, welke niet veel verschilt met de huidige situatie. Wel dient er rekening gehouden te worden met de functies in de verschillende windhinderklasse zones. Aanbevolen wordt om het resultaat van eventuele aanpassingen en oplossingen om het windklimaat te verbeteren in een aanvullend onderzoek te toetsen.
Een dergelijk aanvullend onderzoek (detailstudie) wordt voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning (bouwen) opgesteld.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding vormt de visualisering van het juridisch bindende gedeelte van het bestemminsplan. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht van de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
6.2 De Bestemmingen
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen dat in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd. De gehanteerde omschrijving van de begrippen komt overeen met de wijze waarop deze in andere actuele Amsterdamse (grootstedelijke) bestemmingsplannen wordt omschreven.
Artikel 2 Wijze van meten
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die in de overige regels worden aangegeven.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingen
Gemengd
De meeste gronden in plangebied zijn bestemd voor 'Gemengd'. Binnen deze bestemming mogen maximaal 815 woningen worden gebouwd en mogen (afhankelijk van de functie) in de eerste vier bouwlagen verschillende commerciële functies worden gevestigd, zoals zakelijke- en publieke dienstverlening, detailhandel en horeca.
Verkeer
Wegen en voet- en fietspaden zijn bestemd als 'Verkeer - 1'. Deze gronden hebben een ontsluitingsfunctie voor het gebied en de buurten. Voetgangersgebied waar geen autoverkeer is toegestaan behoudens hulpdiensten en laden en lossen is bestemd als 'Verkeer - 3'. In de laatstgenoemde bestemming zijn tevens evenementen van categorie 1 en 2 toegestaan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van afdeling 6.4. van de Wro geldt voor de gemeente de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Bro. Het Bro stelt kostenverhaal verplicht in geval er sprake is van
een van de volgende bouwplannen:
- de bouw van één of meer woningen en andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik
- of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte.
Er wordt met de initiatiefnemer een anterieure/ samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin een en ander met betrekking tot het kostenverhaal is geregeld en anderszins in het wettelijke kostenverhaal is voorzien.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Participatie
In het kader van participatie zijn omwonenden en ondernemers geïnformeerd worden over het plan.
Bewoners
Ymere en CBRE GI/3W trekken nauw samen op in het informeren van de bewoners. Dit gebeurt in eerste instantie door de bewonerscommissie te informeren waarbij de Amsterdamse Kaderafspraken worden gevolgd. De eerste afspraak over Cluster 7 heeft in februari 2021 plaatsgevonden. Hierna wordt de Kerngroep bewoners Amsterdamse Poort geïnformeerd. Dit gebeurt door regelmatig aan te sluiten bij hun wekelijkse bijeenkomst. Het contact met de bewoners van Cluster 7 wordt persoonlijk gelegd. Overige bewoners uit de Poort worden geïnformeerd via brieven, digitale sessies en 1-op-1 gesprekken, door de omgevingsmanagers en het team van CBRE GI.
Aan bewoners wordt uiteraard goedkeuring gevraagd op de plannen als gevolg van wijziging van het gehuurde. Bewoners kunnen bijvoorbeeld ook meedenken over de inrichting van de binnentuinen, de oplossing voor entrees, afvalinzameling etc. Ook worden bewoners uitgenodigd om mee te doen met placemakingprojecten en bijvoorbeeld kunstprojecten voor de bouwschuttingen.
Ondernemers
Gedurende het afgelopen jaar is er veel individueel contact met de huurders van de Amsterdamse Poort tussen beheerder CBRE samen met eigenaar CBRE GI over hun huurcontracten en ontwikkelingen in het centrum. In de zomer van 2020 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar het gebruik van de shopperhal en hoe ondernemers en bezoekers naar de shopperhal kijken.
Alle ondernemers van Cluster 7 hebben in november 2020 via kleine groepjes in online meetings een update gehad van de algemene visie op de Poort en op hoofdlijnen de insteek van de plannen voor Cluster 7, waaronder de ander indeling van winkels met de nieuwe shopperhal centraal gelegen aan het Klein Bijlmerplein en de toevoeging van 600 woningen. Vervolgens is de architect van de shopperhal een rondgang gaan doen om individuele gesprekken te voeren met ondernemers. Om zo een helder beeld te krijgen wat er speelt en wat de wensen zijn.
Ondernemers van Cluster 7 worden intensief betrokken en mogen hun mening geven over de plannen en meedenken over de unitindeling, uitstraling van hun winkel, parkeren en logistieke bevoorrading. Overige ondernemers in de Poort worden 1-op-1 en via digitale sessies geïnformeerd en enthousiaste ondernemers worden uitgenodigd om mee te denken.
Bezoekers
De direct betrokken ondernemers en bewoners ('inner circle') en overige ondernemers en bewoners in de Poort worden altijd als eerste geïnformeerd. Vervolgens worden bezoekers en de media geïnformeerd over de plannen. Ook worden bewoners uitgenodigd om mee te doen met placemakingprojecten en bijvoorbeeld kunstprojecten voor de bouwschuttingen. Enthousiaste (creatieve) inwoners uit de Bijlmer worden uitgenodigd om mee te denken en mee te doen met placemakingprojecten en bijvoorbeeld kunstprojecten voor de bouwschuttingen. Zo vergroten we de betrokkenheid en houden we de Poort ook tijdens de bouw leefbaar en aantrekkelijk.
Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept ontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties. Van 3 overlegpartners is een reactie ontvangen, zie bijlage 19. De aanpassingen naar aanleiding van het vooroverleg zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van artikel 3.8 Wro vanaf 16 december 2021 gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode konden zienswijzen worden ingediend. Er zijn drie zienswijzen op het plan ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en van een beantwoording voorzien in de nota zienswzijen, bijlage 20. In de nota zijn de ambtshalve wijzigingen en wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen beschreven.
Bijlage 1 Programmering Commerciële Voorzieningen
bijlage 1 Programmering commerciële voorzieningen
Bijlage 2 Horecavisie Arenapoort
bijlage 2 Horecavisie ArenAPoort
Bijlage 3 Vigerende Mogelijkheden
bijlage 3 Vigerende mogelijkheden
Bijlage 4 Bodemonderzoek Blok 1 En 2
bijlage 4 Bodemonderzoek Blok 1 en 2
Bijlage 5 Bodemonderzoek Blok 3
bijlage 5 Bodemonderzoek Blok 3
Bijlage 6 Bodemonderzoek Verbeelding Verontreinigingen
bijlage 6 Bodemonderzoek verbeelding verontreinigingen
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek
bijlage 7 Akoestisch onderzoek
Bijlage 8 Memo Stikstof
Bijlage 9 Verschilberekening Aanlegfase Fase 1a
bijlage 9 Verschilberekening aanlegfase Fase 1A
Bijlage 10 Verschilberekening Aanlegfase Fase 1b
bijlage 10 Verschilberekening aanlegfase Fase 1B
Bijlage 11 Verschilberekening Aanlegfase Fase 2a
bijlage 11 Verschilberekening aanlegfase Fase 2A
Bijlage 12 Verschilberekening Aanlegfase Fase 2b
bijlage 12 Verschilberekening aanlegfase Fase 2B
Bijlage 13 Verschilberekening Gebruiksfase
bijlage 13 Verschilberekening gebruiksfase
Bijlage 14 Quickscan Ecologie
Bijlage 15 Parkeerbalans Amsterdamse Poort
bijlage 15 Parkeerbalans Amsterdamse Poort
Bijlage 16 Verkeersonderzoek Cluster 7
bijlage 16 Verkeersonderzoek Cluster 7
Bijlage 17 Cfd-studie Windhinder En Windgevaar
bijlage 17 CFD-studie windhinder en windgevaar
Bijlage 18 Aanmeldnotitie Vormvrije Mer-beoordeling
bijlage 18 Aanmeldnotitie vormvrije mer-beoordeling
Bijlage 19 Nota Vooroverleg
Bijlage 20 Nota Van Beantwoording Zienswijzen En Wijzigingen Bestemmingsplan Cluster 7
bijlage 20 Nota van beantwoording zienswijzen en wijzigingen bestemmingsplan Cluster 7
Bijlage 21 Bezonningsstudie
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Cluster 7 - Amsterdamse Poort met identificatienummer NL.IMRO.0363.T2102BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bebouwingspercentage
een in het bestemmingsplan aangegeven percentage dat de grootte van het te bebouwen deel van een bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft, waarbij kelders en souterrains niet mee worden gerekend, tenzij anders is bepaald;
1.7 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.8 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.10 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.11 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.12 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere- en parkeerlagen niet inbegrepen; bouwlagen worden geteld zoals weergegeven in het volgende figuur:
1.13 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.14 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.15 culturele voorziening
Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
1.16 dagelijks bestuur
het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuidoost;
1.17 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.18 evenementen categorie 1
Laag profiel: dit zijn kleinschalige evenementen met een lokale uitstraling en aantrekkingskracht voor met name de bewoners van Zuidoost.
1.19 evenementen categorie 2
Medium profiel: dit zijn grootschalige en middelgrote evenementen; stedelijke/regionale evenementen met aantrekkingskracht voor een breed publiek. Deze evenementen worden bezocht door grote aantallen bezoekers: > 2.000.
1.20 evenementen categorie 3
Hoog profiel: grootstedelijke evenementen; bovenstedelijke/nationale evenementen met een nationale uitstraling en nationale publiekstrekkers. Deze evenementen worden bezocht door aanzienlijk veel bezoekers: > 10.000.
1.21 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 geohydrologisch rapport
het resultaat van een geohydrologisch onderzoek neergelegd in een rapport met daarin de eigenschappen en kenmerken van het grondwatersysteem op een bepaalde locatie. In het geohydrologisch rapport worden in ieder geval in beeld gebracht:
- de bodemopbouw;
- de doorlatendheid (k-waarde) van de bodem;
- de grondwaterfluctuatie;
- de grondwaterstroming;
- de gevolgen voor het grondwatersysteem door de voorgenomen activiteit;
- de mitigerende maatregelen om grondwaterneutraal te kunnen bouwen.
1.23 grondwaterneutraal bouwen
het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag en welvorming.
1.24 horeca van categorie 1
een voorziening waar al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren worden verkocht, zoals fastfoodrestaurants, cafetaria's, snackbars en shoarmazaken;
1.25 horeca van categorie 2
een voorziening:
- waar muziek ten gehore wordt gebracht en de gelegenheid wordt geboden tot dansen, zoals dancings en discotheken;
- waar zalen aan (besloten) gezelschappen worden verhuurd, inclusief de verkoop van dranken en spijzen, zoals zaalverhuurbedrijven;
- waar verenigingen tot bevordering van de gezelligheid bij elkaar komen (sociëteit);
1.26 horeca van categorie 3
een voorziening die overwegend gericht is op de verstrekking van (sterke) dranken, zoals cafés en bars;
1.27 horeca van categorie 4
een voorziening die gericht is op het verkopen van ter plaatse bereide etenswaren, zoals restaurants, eetcafés, grand-cafés, lunchrooms, koffiehuizen, theehuizen en ijssalons;
1.28 huisgebonden beroep of bedrijf
- aan huis verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;
- aan huis verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hiermee wordt geen bed & breakfast, detailhandel of horeca bedoeld;
1.29 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten met een administratief karakter, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.30 kelder
ondergronds (deel van een) gebouw, uitgezonderd funderingsconstructies, voor zover de onderkant van de vloer van de betreffende bouwlaag dieper is gelegen dan 0,5 meter onder het peil.
1.31 leisure
Recreatieve voorziening inclusief ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel die zich richt op de een of meer van de hierna volgende activiteiten:
- spel en sport;
- (kook)workshops;
- vermaak (niet zijnde casino of daaraan gerelateerde activiteiten).
1.32 maatschappelijke voorzieningen
overheids-, medische-, onderwijs-, sociaal-culturele, sport-, religieuze en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, inclusief ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel;
1.33 nutsvoorzieningen
een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, de telecommunicatie, en openbaar vervoer, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.34 omgevingsvergunning
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.35 ondergronds
beneden peil.
1.36 ondersteunende detailhandel
bij de hoofdfunctie horende en aan de hoofdfunctie ondergeschikte detailhandel ter plaatse van een inrichting die niet als hoofddoel detailhandel heeft, waarbij maximaal 5% van het bruto vloeroppervlak van de inrichting voor ondersteunende detailhandel mag worden gebruikt;
1.37 ondersteunende horeca
verkoop van etenswaren en/of dranken voor gebruik ter plaatse in een inrichting die niet als hoofddoel horeca heeft, waarbij maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak van de inrichting voor ondersteunende horeca gebruikt mag worden;
1.38 parkeerlaag
een bijzondere bouwlaag, zie artikel 1.12;
1.39 parkeervoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van de stalling van motorvoertuigen, zoals parkeergarages, met bijbehorende in- en uitritten, entreegebouwen, technische ruimten, bergingen beheerderkantoren, laad- en losvoorzieningen en andere nevenruimten;
1.40 peil
het peil wordt gemeten vanaf -2,8m NAP;
1.41 prostitutiebedrijf
een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt;
1.42 publieksgerichte dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven en/of personen, waarbij maximaal 20% van het bruto vloeroppervlak wordt gebruikt voor niet voor het publiek toegankelijke ruimten en de ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met reguliere detailhandel;
1.43 seksinrichting
een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel;
1.44 shopperhal
Een cluster van veelal kleinschalige winkeleenheden gericht op detailhandel voor food en non-food, al dan niet voor of door de uitbater zelf geproduceerde artikelen, in combinatie met horeca en leisure waarbij het cluster een duidelijke verblijfsfunctie heeft voor bezoekers.
1.45 smartshop
een winkel waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen;
1.46 supermarkt
detailhandel in de vorm van een zelfbedieningswinkel waar hoofdzakelijk levensmiddelen, voedingsmiddelen - inclusief versartikelen zoals groente, brood, vlees en zuivel - en huishoudelijke artikelen worden verkocht, met een bruto vloeroppervlak van minimaal 750 m2;
1.47 verkeersareaal
gronden die in gebruik zijn als verkeersruimte voor al dan niet gemotoriseerd verkeer, bestaande uit rijwegen, fiets- en voetpaden en ongebouwde parkeervoorzieningen;
1.48 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, dijken, sluizen, beschoeiingen en remmingswerken, uitgezonderd steigers;
1.49 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden (met dien verstande dat groepswonen wordt beschouwd als één huishouden);
1.50 zakelijke dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven en/of personen met inbegrip van ondersteunende detailhandel, waarbij minimaal 20% van het bruto vloeroppervlak wordt gebruikt voor niet voor het publiek toegankelijke ruimten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 bruto vloeroppervlak
de som van de oppervlakte van verschillende bouwlagen van een bouwwerk. Dit is inclusief magazijn en nevenruimten en exclusief loadingdocks en expeditiegangen.
2.5 bebouwingspercentage
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
2.6 de bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- detailhandel in de eerste en tweede bouwlaag;
- zakelijke dienstverlening in de eerste, tweede en derde bouwlaag;
- publieksgerichte dienstverlening in de eerste, tweede en derde bouwlaag;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' de onder sub b tot en met sub c genoemde functies, tevens in de 2e, 3e en 4e bouwlaag;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2' een shopperhal zoals bedoeld in artikel 1.44 alsmede horeca uit categorie 1, 3 en 4;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 3' tevens horeca uit categorie 1, 3 en 4;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1' horeca uit categorie 3 en 4 in de eerste, tweede of derde bouwlaag;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 2' horeca uit categorie 3 en 4 in de tweede of derde bouwlaag;
- magazijnen;
- maatschappelijke voorzieningen;
- leisure en culturele voorzieningen;
- woningen in de tweede en hoger gelegen bouwlagen, met dien verstande dat woningen ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' niet zijn toegestaan;
- ruimten ten behoeve van huisgebonden beroep of bedrijf van maximaal 50% van het totaaloppervlakte van de woning in de tweede en hoger gelegen bouwlagen;
Alsmede voor:
- parkeervoorzieningen, zowel ondergronds, als in de eerste tot en met derde bouwlaag;
- bijbehorende bouwwerken;
- nutsvoorzieningen;
- laad- en losvoorzieningen, technische ruimten, bergingen en andere nevenruimten;
- fiets- en voetpaden;
- groen;
- binnentuin;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- (gemeenschappelijke) bergingen voor woningen.
3.2 Bouwregels
Op en onder de in 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen, straten en pleinen;
- verkeersareaal;
- parkeervoorzieningen;
- ondergrondse gebouwde parkeervoorzieningen;
- in- en uitritten van parkeergarages;
- laad- en losvoorzieningen;
- fietsenstallingen;
- technische voorzieningen ten behoeve de aangrenzende bebouwing;
- staanplaatsen;
- groenvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer - 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- pleinen;
- fiets- en voetpaden;
- fietsparkeervoorzieningen;
- technische voorzieningen ten behoeve de aangrenzende bebouwing;
- groenvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- staanplaatsen;
alsmede voor: - evenementen categorie 1 en evenementen categorie 2, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - evenemententerrein 2";
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 5.1 genoemde gronden geldt de volgende regel:
- het maximum aantal evenementen in categorie 1 en categorie 2 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - evenemententerrein 2' mag tezamen maximaal 10 per jaar bedragen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Toegestane overschrijdingen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:
- tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen zoals balkons, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
- ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 m;
- ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1.0 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 m boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 m langs een rijweg, 2,4 m boven een rijwielpad en 2,2 m boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 m.
7.2 Grondwaterneutrale kelders
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Algemeen
Het is verboden de in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aande grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
8.2 Verbodsregels
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 8.1 wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van een:
- bedrijven die zijn opgesomd in bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
- automatenhal;
- seksinrichting;
- smartshop;
- coffeeshop;
- prostitutiebedrijf;
- geldwisselkantoor, behoudens de op grond van de regels in Hoofdstuk 2 toegestane geldwisselkantoren;
- belwinkel/internetcafé behoudens de op grond van de regels in Hoofdstuk 2 toegestane belwinkels/internetcafés;
8.3 Toegelaten bedrijven
Voor zover binnen dit plan bedrijven zijn toegestaan, mogen gronden en gebouwen worden gebruikt voor de volgende categorieën bedrijven:
- bedrijven die in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging vallen onder de categorie A.
- Het dagelijks bestuur is bevoegd om in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunningte verlenen, met dien verstande dat het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf dat is toegestaan dat:
- niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
- in de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging voorkomt en valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
- na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft, dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën, meer milieuhinder veroorzaakt.
8.4 Doelmatigheidsbepaling
Het dagelijks bestuur verleent in afwijking van het bepaalde in lid 8.1 een omgevingsvergunning wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, is het dagelijks bestuur bevoegd af te wijken van de desbetreffende regels van het plan zodat:
- in het plangebied de volgende bebouwing wordt toegestaan:
- gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximum vloeroppervlak van 25 m², alsmede
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies;
- geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
- de in de regels toegestane maximale bouw- en goothoogten met niet meer dan 1 meter wordt vergroot;
- de in de regels toegestane maximale bouw- en goothoogten, anders dan in bedoeld in c, met ten hoogste 3 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen en centrale verwarmingsinstallaties en ten hoogste 5 meter ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, installaties ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en antennes;
- de bebouwingsgrenzen en/of bestemmingsgrenzen worden overschreden tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van balkons, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen en lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte delen van gebouwen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Cluster 7 - Amsterdamse Poort.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten