KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd - 1
Artikel 4 Gemengd - 2
Artikel 5 Gemengd - 3
Artikel 6 Gemengd - 4
Artikel 7 Tuin
Artikel 8 Verkeer - 1
Artikel 9 Verkeer - 2
Artikel 10 Water
Artikel 11 Wonen - 1
Artikel 12 Wonen - 2
Artikel 13 Wonen - 3
Artikel 14 Wonen - 4
Artikel 15 Wonen - 5
Artikel 16 Wonen - 6
Artikel 17 Wonen - 7
Artikel 18 Wonen - 8
Artikel 19 Wonen - 9
Artikel 20 Wonen - 10
Artikel 21 Wonen - 11
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Antidubbeltelregel
Artikel 23 Algemene Bouwregels
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 26 Algemene Procedureregels
Artikel 27 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
Artikel 29 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Plankader
2.1 Ligging En Begrenzing Plangebied
2.2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.3 Geschiedenis Van Het Plangebied
2.4 Geldend Planologisch Kader
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid En Wetgeving
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Het Ruimtelijk Kader
4.1 Inleidend
4.2 Algemene Doelstellingen En Uitgangspunten
4.3 Stedenbouwkundige Randvoorwaarden
4.4 Openbare Ruimte Concept
4.5 Ruimtelijk-functionele Aspecten
4.6 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Verkeer En Parkeren
5.1 Toetsingskader
5.2 Autoverkeer
5.3 Openbaar Vervoer
5.4 Langzaam Verkeer
5.5 Parkeren
5.6 Verkeerstudie Milieu Effect Rapport Zuidas Flanken
5.7 Actieplan Weginfrastructuur Zuidas
Hoofdstuk 6 Milieueffectrapportage (M.e.r.)
6.1 Algemeen
6.2 Doorwerking Mer Zuidas Flanken In Bestemmingsplan Gershwin
Hoofdstuk 7 Geluid
7.1 Algemeen
7.2 Toetsingskader
7.3 Conclusie
Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit
8.1 Toetsingskader
8.2 Conclusie
Hoofdstuk 9 Externe Veiligheid
9.1 Toetsingskader
9.2 Resultaten Onderzoeken
9.3 Verantwoording
9.4 Conclusie
Hoofdstuk 10 Bodem
10.1 Toetsingskader
10.2 Onderzoeken
10.3 Conclusie
Hoofdstuk 11 Duurzaamheid
Hoofdstuk 12 Water
12.1 Toetsingskader
12.2 Watertoets: Overleg Met Waterbeheerder
Hoofdstuk 13 Natuur En Landschap
13.1 Algemeen
13.2 Regelgeving
13.3 Resultaten Onderzoeken
13.4 Conclusie
Hoofdstuk 14 Overige Milieuaspecten
14.1 Bezonning
14.2 Windhinder
Hoofdstuk 15 Cultuurhistorie En Archeologie
15.1 Toetsingskader
15.2 Resultaten Onderzoeken
15.3 Conclusie
Hoofdstuk 16 Luchthavenindelingsbesluit
16.1 Regelgeving
16.2 Verklaring Van Geen Bezwaar
16.3 Conclusie
Hoofdstuk 17 Juridische Planbeschrijving
17.1 Algemeen
17.2 Planvorm
17.3 Milieuhinderlijke Functies: Staat Van Inrichtingen
17.4 Regels Met Betrekking Tot Geluid
17.5 Artikelgewijze Toelichting
17.6 Digitaal Raadpleegbaar Plan
Hoofdstuk 18 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 19 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
19.1 Overleg Met Betrokken Overheden (Art. 3.1.1. Bro)
19.2 Behandeling Van Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen
Bijlage 1 Mer Zuidas - De Flanken Deel A
Bijlage 2 Mer Zuidas- De Flanken Deel B
Bijlage 3 Integrale Verantwoording Groepsrisico Zuidas
Bijlage 4 Bodemonderzoek Gershwin
Bijlage 5 Waterparagraaf Deelgebied Gershwin
Bijlage 6 Natuurwaardenonderzoek Bouwlocatie Gershwin/ Zuidas
Bijlage 7 Hoogbouweffectrapportage Gershwin
Bijlage 8 Archeologisch Bureauonderzoek Gershwin
Bijlage 9 Onderzoek Spoorweglawaai Bestemmingsplan Gershwin
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Bestemmingsplan Gershwin 2010 Verkeer
Bijlage 11 Besluit Hogere Waarden Geluidhinder T.b.v. Bp Gershwin
Bijlage 12 Actieplan Weginfrastructuur Zuidas 2011
Bijlage 13 Verkeersstudie Zuidas Flanken 2011
Bijlage 14 Nota Van Beantwoording Bp Gershwin
Bijlage 15 Collegebesluit Hogere Waarden
Bijlage 16 Kennisgeving Vaststelling

Gershwin

Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam

Onherroepelijk op 10-07-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 antenne-installatie

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.3 antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne.

1.4 automatenhal

Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld.

1.5 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bebouwingspercentage

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.7 bedrijf

Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel opslag en/of transport.

1.8 bestaande bebouwing of gebruik

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.9 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.W0903BPTGST met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.11 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijzondere bouwlaag

Kelder, souterrain, kap, dakopbouw.

1.13 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.14 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.15 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.16 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.18 bovengronds

Geheel of gedeeltelijk boven maaiveld liggend.

1.19 brutovloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc., met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.

1.20 consumentverzorgende dienstverlening

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.21 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 dienstverlening

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:

  1. 1. consumentverzorgende dienstverlening;
  2. 2. zakelijke dienstverlening;
  3. 3. maatschappelijke dienstverlening.

1.23 dove gevel

De bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 35 dB(A)/ 33 Db.

1.24 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 geldwisselkantoor

Een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.

1.26 geluidbelasting vanwege spoorwegverkeer

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.27 geluidbelasting vanwege wegverkeer

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. Besluit geluidhinder.

1.28 geluidgevoelige functie

Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder.

1.29 geluidluwe zijde

De zijde van een gebouw waar het geluid de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet overschrijdt, dan wel een serre of loggia is gerealiseerd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.

1.30 groenvoorziening

Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.31 hogere waarde

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

1.32 horeca I

Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.33 horeca II

Nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccomodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.34 horeca III

Café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.35 horeca IV

Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.36 horeca V

Hotel (waaronder begrepen hotel, motel,jeugdherberg, bed & breakfast, en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.37 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.38 kelder

Een bijzondere bouwlaag , waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende peil is gelegen.

1.39 maaiveld

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.40 maatschappelijke dienstverlening

Het verlenen van diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke en sociaal-culturele voorzieningen.

1.41 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen, warmte- koude opslaginstallaties en zendmasten.

1.42 ondergronds

Geheel onder maaiveld gelegen.

1.43 onderdoorgang

Een op de (digitale) verbeelding aangegeven gebied waar, binnen het bouwingsvlak een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.44 peil

Onder het peil wordt verstaan:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.45 plan

het bestemmingsplan Gershwin van de gemeente Amsterdam.

1.46 planregels

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan.

1.47 prostitutie

Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiele vergoeding.

1.48 prostitutiebedrijf

Een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.

1.49 seksinrichting

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.50 short stay

Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.

1.51 smartshop

Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.

1.52 souterrain

Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,50 meter boven het peil is gelegen.

1.53 Staat van Inrichtingen

De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieen van toenemende hinder.

1.54 telefooninrichting / belhuis

Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.

1.55 terras

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.56 verbeelding

De verbeelding van het Bestemmingsplan Gershwin van de gemeente Amsterdam.

1.57 verplichte gevellijn

Een op de verbeelding aangegeven lijn waarop de gevel van de bebouwing dient te worden gesitueerd

1.58 vliesgevel

Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen als gevolg waarvan wordt voldaan aan het gestelde in Wet geluidhinder, waarbij de afstand tussen vliesgevel en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen vliesgevel en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).

1.59 waterstaatkundige werken / voorzieningen

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.60 wet

Wet ruimtelijke ordening, tenzij in de regels anders aangegeven.

1.61 woning

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouden.

1.62 zakelijke dienstverlening

Het verlenen van diensten die bestaan uit het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 de begrenzing van de onderscheidene bestemmingen

voorzover niet in maten op de kaart vastgelegd, door middel van meting op de (digitale) verbeelding vanaf het hart van de lijn met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter.

2.4 de minimum bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf peil tot aan het punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, waaraan de bouwhoogte ten minste moet voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de omhullende gevel van een gebouw aan deze minimum bouwhoogte moet voldoen.

2.5 de bouwhoogte van een antenne-installatie

Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Gemengd - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder medebegrepen short stay;
  2. b. kantoor;
  3. c. horeca I, horeca II, horeca III en horeca IV;
  4. d. consumentverzorgende dienstverlening;
  5. e. maatschappelijke dienstverlening;
  6. f. zakelijke dienstverlening;
  7. g. boven- en ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende in- en uitritten;
  8. h. detailhandel;
  9. i. bedrijf;
  10. j. sport- en recreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende;

  1. k. groenvoorzieningen;
  2. l. tuinen en erven;
  3. m. nutsvoorzieningen;
  4. n. laad- en losruimten;
  5. o. bergingen en andere nevenruimten.

3.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. De gronden mogen tot een maximaal totaal bruto vloeroppervlak(bvo) van 33.700 m2 worden bebouwd.
    2. 2. Maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding angegeven.
    3. 3. Maximale bebouwingspercentages:
      tot een bouwhoogte van 12 meter: 95%;
      vanaf een bouwhoogte van 12 meter tot een bouwhoogte van 32 meter: 75%;
      vanaf een bouwhoogte van 32 meter tot een bouwhoogte van 67 meter: 25%;
      boven een bouwhoogte van 67 meter: 12%.
    4. 4. Tot een bouwhoogte van 30 meter dient de gevel van de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de aanduiding 'gevellijn' ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' te worden opgericht.
    5. 5. De eerstelijnsbebouwing aan de Gustav Mahlerlaan, Buitenveldertselaan of Benjamin Brittenstraat dient, voor zover gebruikt ten behoeve van geluidgevoelige functies, aan de betreffende zijde te zijn voorzien van een dove gevel dan wel een vliesgevel.
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

3.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen functies ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2, onder a, met dien verstande dat ten behoeve van de functies bedrijf, gebouwde parkeervoorzieningen, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen, vanaf een bouwhoogte van 12 meter tot een bouwhoogte van 32 meter tot een bebouwingspecentage van maximaal 90% kan worden toegestaan;
  2. b. het bepaalde in lid 3.2 onder a sub 5 met dien verstande dat kan worden afgeweken van de verplichting om een dove gevel of een vliesgevel te realiseren indien is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of de maximaal toelaatbare geluidswaarde overeenkomstig een in dit verband vastgestelde hogerewaarde.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. Voor gebouwde parkeervoorzieningen geldt dat de ontsluiting niet mag worden gerealiseerd via de Gustav Mahlerlaan.
  2. b. Voor bovengronds gebouwde parkeervoorzieningen geldt tevens dat:
    1. 1. deze met uitzondering van de ontsluiting, uitsluitend vanaf een bouwhoogte van 12 meter tot een bouwhoogte 32 meter zijn toegestaan;
    2. 2. deze uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' zijn toegestaan;
    3. 3. de brutovloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 4.000 m2;
    4. 4. de brutovloeroppervlakte per bouwlaag niet meer mag bedragen dan 70% van de totaaloppervlakte van de bouwlaag;
    5. 5. maximaal 125 parkeerplaatsen zijn toegestaan;
  3. c. De functies detailhandel, horeca I,horeca II, horeca III en horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, bedrijf, en sport- en recreatieve voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan tot een bouwhoogte van 12 meter.
  4. d. Voor de functie wonen geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 15.700 m2 .
  5. e. Voor de functies horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en zakelijke dienstverlening gezamenlijk geldt een minimaal brutovloeroppervlak (bvo) van 1.800 m².
  6. f. Voor de functie kantoor geldt een maximaal brutovloeroppervlak (bvo) van 8.000 m².
  7. g. Nutsvoorzieningen en laden en lossen zijn uitsluitend inpandig toegestaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.5 onder b, met dien verstande dat de functies, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgendedienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en zakelijke dienstverlening bedrijf en sport- en recreatieve voorzieningen kunnen worden toegestaan boven een bouwhoogte van 12 meter onder voorwaarde dat het woonklimaat niet onevenredig wordt aangetast en de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden.

Artikel 4 Gemengd - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Gemengd - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoor;
  2. b. horeca I, horeca II, horeca III en horeca IV;
  3. c. consumentverzorgende dienstverlening;
  4. d. maatschappelijke dienstverlening;
  5. e. zakelijke dienstverlening;
  6. f. ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen , met de daarbij behorende in- en uitritten;
  7. g. detailhandel;
  8. h. bedrijf;
  9. i. sport- en recreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende;

  1. j. groenvoorzieningen;
  2. k. tuinen en erven;
  3. l. nutsvoorzieningen;
  4. m. laad- en losruimten
  5. n. bergingen en andere nevenruimten.

4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. De gronden mogen tot een maximaal totaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 40.370 m2 worden bebouwd.
    2. 2. Maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven.
    3. 3. De gevel van de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de aanduiding 'gevellijn' dient tot een bouwhoogte van 30 meter ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' te worden opgericht.
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

4.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen bestemmingen ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 4.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. Voor ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen geldt dat de ontsluiting niet mag worden gerealiseerd via de Gustav Mahlerlaan;
  2. b. De functies detailhandel, horeca I,horeca II, horeca III en horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, bedrijf, en sport- en recreatieve voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan tot een bouwhoogte van 12 meter.
  3. c. Voor de functies horeca I, horeca III en horeca IV, dienstverlening, consumentverzorgendedienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en zakelijke dienstverlening gezamenlijk geldt een minimum brutovloeroppervlak (bvo) van 4.400 m2.
  4. d. Voor de functie kantoor geldt een maximaal brutovloeroppervlak (bvo) van 35.570 m2.
  5. e. Nutsvoorzieningen en laad- en losruimten zijn uitsluitend inpandig toegestaan.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 4.4 onder b, met dien verstande dat de functies detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, dienstverlening, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijkedienstverlening,bedrijf en sport- en recreatieve voorzieningen kunnen worden toegestaan boven een bouwhoogte van 12 meter onder voorwaarde dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen met dien verstande dat wonen, waaronder begrepen short-stay, kan worden toegestaan onder voorwaarde dat:
- de woningen aan de zijde(n) waar de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden, worden voorzien van een dove gevel of een vliesgevel, dan wel een hogere waarde wordt vastgesteld;
- de woningen ten minste één geluidluwe zijde hebben.

Artikel 5 Gemengd - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Gemengd - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder medebegrepen short stay;
  2. b. kantoor;
  3. c. horeca I, horeca II, horeca III en horeca IV;
  4. d. consumentverzorgende dienstverlening;
  5. e. maatschappelijke dienstverlening;
  6. f. zakelijke dienstverlening;
  7. g. ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende in- en uitritten;
  8. h. detailhandel;
  9. i. bedrijf;
  10. j. sport- en recreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende;

  1. k. groenvoorzieningen;
  2. l. tuinen en erven;
  3. m. nutsvoorzieningen;
  4. n. laad- en losruimten;
  5. o. bergingen en andere nevenruimten.

5.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. De gronden mogen tot een maximum totaal bruto vloeroppervlak(bvo) van 35.000 m2 worden bebouwd.
    2. 2. Maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding aangegeven.
    3. 3. Maximaal bebouwingspercentages ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 1:
      tot een bouwhoogte van 12 meter: 85%;
      vanaf een bouwhoogte van 12 meter tot een bouwhoogte van 32 meter: 75%;
      boven een bouwhoogte van 32 meter: 25%.
    4. 4. Maximaal bebouwingspercentages ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 2:
      tot een bouwhoogte van 12 meter: 70%;
      boven een bouwhoogte van 12 meter: 40%.
    5. 5. Tot een bouwhoogte van 30 meter dient de gevel van de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de aanduiding 'gevellijn' ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' te worden opgericht.
    6. 6. In afwijking van het bepaalde onder 5 mag ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' tot een hoogte van 12 meter geen bebouwing worden opgericht.
    7. 7. De eerstelijnsbebouwing aan de Gustav Mahlerlaan, Beethovenstraat, en voor wat betreft het meest zuidelijke bestemmingsvlak aan de Beethovenstraat en George Gershwinlaan en de bestemming Tuin, dient, voor zover gebruikt ten behoeve van geluidgevoelige functies, aan de betreffende zijde te zijn voorzien van een dove gevel dan wel een vliesgevel.
    8. 8. Woningen dienen te zijn voorzien van een geluidluwe zijde.
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

5.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen bestemmingen ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 5.2 onder a met dien verstande dat kan worden afgeweken van de verplichting om een dove gevel of een vliesgevel te realiseren indien is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of de maximaal toelaatbare geluidswaarde overeenkomstig een in dit verband vastgestelde hogerewaarde.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 5.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. Voor ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen geldt dat de ontsluiting niet mag worden gerealiseerd via de Gustav Mahlerlaan of de Beethovenstraat.
  2. b. De functies detailhandel, horeca I,horeca II, horeca III en horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, bedrijf, en sport- en recreatieve voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan tot een bouwhoogte van 12 meter.
  3. c. Voor de functie wonen als bedoeld in lid 5.1 onder a geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 8.500 m2.
  4. d. Voor de functies horeca I, horeca III, horeca IV, dienstverlening, consumentverzorgendedienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en zakelijke dienstverlening gezamelijk geldt een minimum brutovloeroppervlak (bvo) van 2.000 m2 .
  5. e. Voor de functie kantoor geldt een maximaal brutovloeroppervlak (bvo) van 18.000 m2.
  6. f. Nutsvoorzieningen en laad- en losruimten zijn uitsluitend inpandig toegestaan.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 5.5 onder b, met dien verstande dat de functies detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgendedienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, bedrijf en sport- en recreatieve voorzieningen kunnen worden toegestaan boven een bouwhoogte van 12 meter onder voorwaarde dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden.

Artikel 6 Gemengd - 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Gemengd - 4 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca I, horeca II, horeca III, horeca IV en horeca V,
  2. b. consumentverzorgende dienstverlening;
  3. c. maatschappelijke dienstverlening;
  4. d. zakelijke dienstverlening;
  5. e. ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende in- en uitritten;
  6. f. detailhandel;
  7. g. bedrijf;
  8. h. sport- en recreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende;

  1. i. groenvoorzieningen;
  2. j. tuinen en erven;
  3. k. nutsvoorzieningen;
  4. l. laad- en losruimten
  5. m. bergingen en andere nevenruimten.

6.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. de gronden mogen tot een maximum totaal bruto vloeroppervlak(bvo) van 12.465 m2 worden bebouwd
    2. 2. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
    3. 3. maximaal bebouwingspercentages:
      tot een bouwhoogte van 12 meter: 70%;
      vanaf een bouwhoogte van 12 meter tot een bouwhoogte van 32 meter: 50%;
      boven een bouwhoogte van 32 meter: 30%.
    4. 4. Tot een bouwhoogte van 30 meter dient de gevel van de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de aanduiding 'gevellijn' ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' te worden opgericht.
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

6.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen bestemmingen ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 6.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. Voor ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen geldt dat de ontsluiting niet mag worden gerealiseerd via de Gustav Mahlerlaan.
  2. b. De functies detailhandel, horeca I,horeca II, horeca III en horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, bedrijf, en sport- en recreatieve voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan tot een bouwhoogte van 12 meter.
  3. c. Nutsvoorzieningen en laad- en losruimten zijn uitsluitend inpandig toegestaan.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 6.4 onder b, met dien verstande dat de functies detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, dienstverlening, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, bedrijf en sport- en recreatieve voorzieningen kunnen worden toegestaan boven een bouwhoogte van 12 meter onder voorwaarde dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden.

6.6 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen met dien verstande dat wonen, waaronder begrepen short-stay, kan worden toegestaan onder voorwaarde dat:
- de woningen aan de zijde(n) waar de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden, worden voorzien van een dove gevel of een vliesgevel, dan wel een hogere waarde wordt vastgesteld;
- de woningen ten minste één geluidluwe zijde hebben.

Artikel 7 Tuin

7.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven met inbegrip van horeca-terrassen en water;
  2. b. ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen met de daarbijbehorende in- en uitritten.

7.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Op de in lid 7.1 genoemde gronden mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.
  2. b. Tussen het dak van de ondergrondse parkeervoorzieningen en het peil van de tuinen dient een gronddekking van minimaal 0,8 meter of een waterdekking van minimaal 0,4 meter en een gronddekking van minimaal 0,4 meter aanwezig te zijn, met uitzondering van de op het moment van vaststelling reeds gerealiseerde gebouwde parkeervoorzieningen.
  3. c. voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 1 meter.

7.3 Specifieke gebruiksregels

De in lid 7.1 genoemde horeca-terrassen mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een aangrenzende horecavoorziening.

Artikel 8 Verkeer - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Verkeer-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rijwegen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. pleinen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. bovengrondse ongebouwde parkeervoorzieningen
  6. f. ondergrondse gebouwde parkeervoorzieningen met de daarbijbehorende in- en uitritten;
  7. g. laad- en losplaatsen;

met de daarbij behorende,

  1. h. bermen;
  2. i. voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer;
  3. j. straatmeubilair;
  4. k. terrassen;
  5. l. ondergrondse afvalcontainers;
  6. m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. n. ondergrondse infrastructuur;
  8. o. nutsvoorzieningen;
  9. p. kunstwerken, zoals viaducten, tunnels, bruggen, geluid- en luchtschermen en andere bijbehorende verkeerskundige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Bovengronds zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.
  2. b. Voor ondergrondse parkeervoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. Ondergrondse parkeervoorzieningen, met uitzondering van de op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan reeds gerealiseerde parkeervoorzieningen, dienen ten minste 1,5 meter onder peil worden opgericht.
    2. 2. In afwijking van het bepaalde onder 1 zijn ondergrondse parkeervoorzieningen vanaf een diepte van ten minste 0,4 meter onder maaiveld toegestaan indien zij zijn gelegen onder water.
  3. c. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 12 meter.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 8.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. Terrassen mogen, voor zover behorend bij een horeca, uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een direct aangrenzende horecavoorziening.
  2. b. Rijwegen mogen uitsluitend worden gebruikt voor wegen met een maximum snelheid van 30 km per uur of minder.
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage uitgesloten' zijn geen ondergrondse gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan.

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 8.3 onder a met dien verstande dat het gebruik van terrassen behorend bij horeca kan worden toegestaan ten behoeve van een niet direct aangrenzende horecavoorzieningt, onder voorwaarde dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 9 Verkeer - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voet- en fietspaden;
  2. b. pleinen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. ondergrondse gebouwde parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende,

  1. e. bermen;
  2. f. straatmeublair;
  3. g. terrassen;
  4. h. kunstobjecten;
  5. i. ondergrondse afvalcontainers;
  6. j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. k. ondergrondse infrastructuur;
  8. l. nutsvoorzieningen;
  9. m. kunstwerken, zoals viaducten, tunnels, bruggen, geluid- en luchtschermen en andere bijbehorende verkeerskundige voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor ondergronds parkeervoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. Ondergrondse parkeervoorzieningen, met uitzondering van de op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan reeds gerealiseerde parkeervoorzieningen, dienen ten minste 1,5 meter onder het maaiveld worden.
    2. 2. In afwijking van het bepaalde onder 1 zijn ondergrondse parkeervoorzieningen vanaf een diepte van ten minste 0,4 meter onder maaiveld toegestaan indien zij zijn gelegen onder water.
    3. 3. in afwijking van het bepaalde onder 1 zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding 3' bovengrondse voorzieningen ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 0,8 meter;
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. Voor straatmeubilair geldt een maximale bouwhoogte van 3,5 meter.
    2. 2. Voor kunstobjecten geldt een maximale bouwhoogte van 20 meter.
    3. 3. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 12 meter.

9.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Terrassen mogen, voor zover behorend bij horeca, uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een direct aangrenzende horecavoorziening.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarages uitgesloten' zijn geen ondergrondse gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan.

9.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 8.3 onder a met dien verstande dat het gebruik van terrassen behorend bij horeca kan worden toegestaan ten behoeve van een niet direct aangrenzende horecavoorziening, onder voorwaarde dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (sier)water en waterberging;
  2. b. waterwegen;
  3. c. aanlegsteigers;
  4. d. waterstaatkundige werken / voorzieningen;
  5. e. ondergrondse infrastructuur;
  6. f. Een voetgangers- en fietsbrug

10.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. aanlegsteigers zijn toegestaan tot maximaal 1 meter vanaf de bestemmingsgrens, en dienen een hoogte te hebben van ten minste 0,5 meter ten opzichte van het gemiddeld waterpeil.
  2. b. voor een voetgangers- en fietsbrug gelden de volgende regels:
    1. 1. maximale bouwhoogte: 8 meter;
    2. 2. uitsluitend toegestaan binnen een afstand van 25 meter tot de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'brug'.

10.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen met dien verstande dat op de verbeelding, ter plaatse van de bestemming 'Water', maximaal twee extra aanduidingen 'brug' kunnen worden opgenomen.

Artikel 11 Wonen - 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Wonen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder medebegrepen short stay;
  2. b. ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende in- en uitritten;
  3. c. bedrijf;
  4. d. detailhandel;
  5. e. horeca I, horeca III en horeca IV;
  6. f. consumentverzorgende dienstverlening;
  7. g. maatschappelijke dienstverlening;
  8. h. zakelijke dienstverlening;
  9. i. sport- en recreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende;

  1. j. groenvoorzieningen;
  2. k. tuinen en erven;
  3. l. nutsvoorzieningen;
  4. m. bergingen en andere nevenruimten;
  5. n. laad- en losruimte.

11.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. De gronden mogen tot een maximum totaal bruto vloeroppervlak(bvo) van 12.500 m2 worden bebouwd.
    2. 2. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
      maximaal bebouwingspercentage:
      tot een bouwhoogte van 12 meter: 75%;
      boven een bouwhoogte van 12 meter: 60%.
    3. 3. Tot een bouwhoogte van 30 meter dient de gevel van de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de aanduiding 'gevellijn' ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' te worden opgericht.
    4. 4. De eerstelijnsbebouwing aan de Gustav Mahlerlaan, Benjamin Brittenstraat of Peter Schatstraat, dient, voor zover gebruikt ten behoeve van geluidgevoelige functies, aan de betreffende zijde te zijn voorzien van een dove gevel dan wel een vliesgevel.
    5. 5. Woningen dienen te zijn voorzien van een geluidluwe zijde.
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

11.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen bestemmingen ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

11.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 11.2 onder a, met dien verstande dat kan worden afgeweken van de verplichting om een dove gevel of een vliesgevel te realiseren indien is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of de maximaal toelaatbare geluidswaarde overeenkomstig een in dit verband vastgestelde hogerewaarde.

11.5 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 11.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. Voor ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen geldt dat de ontsluiting niet mag worden gerealiseerd via de Gustav Mahlerlaan.
  2. b. De functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan tot een bouwhoogte van 12 meter.
  3. c. Voor de functie wonen geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 9.100 m2.
  4. d. Voor de functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen gezamenlijk geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 900 m2.
  5. e. Nutsvoorzieningen en laad- en losruimten zijn uitsluitend inpandig toegestaan.

Artikel 12 Wonen - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Wonen - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder medebegrepen short stay;
  2. b. ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende in- en uitritten;
  3. c. bedrijf;
  4. d. detailhandel;
  5. e. horeca I, horeca III en horeca IV;
  6. f. consumentverzorgende dienstverlening;
  7. g. maatschappelijke dienstverlening;
  8. h. zakelijke dienstverlening;
  9. i. sport- en recreatieve voorzieningen;
  10. j. kantoor;

met de daarbij behorende;

  1. k. groenvoorzieningen;
  2. l. tuinen en erven;
  3. m. nutsvoorzieningen, uitsluitend inpandig;
  4. n. bergingen en andere nevenruimten;
  5. o. laad- en losruimte, uitsluitend inpandig;

12.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. De gronden mogen tot een maximum totaal bruto vloeroppervlak(bvo) van 27.600 m2 worden bebouwd.
    2. 2. Maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
    3. 3. Maximaal bebouwingspercentage:
      tot een bouwhoogte van 12 meter: 100%;
      vanaf een bouwhoogte van 12 meter tot een bouwhoogte van 32 meter: 70%;
      vanaf een bouwhoogte van 32 meter tot een bouwhoogte van 67 meter: 40%;
      boven een bouwhoogte van 67 meter: 20%
    4. 4. Tot een bouwhoogte van 30 meter dient de gevel van de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de aanduiding 'gevellijn' ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' te worden opgericht.
    5. 5. De eerstelijnsbebouwing, aan de Gustav Mahlerlaan, Leonard Bernsteinstraat of Peter Schatstraat dient, voor zover gebruikt ten behoeve van geluidgevoelige functies, aan de betreffende zijde te zijn voorzien van een dove gevel dan wel een vliesgevel.
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

12.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen bestemmingen ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

12.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 12.2, onder a, met dien verstande dat een overschrijding van het maximale bouwingspercentage ten behoeve van de functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III en horecaIV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen vanaf een bouwhoogte van 12 meter tot en met een bouwhoogte van 32 meter tot maximaal 100% kan worden toegestaan;
  2. b. het bepaalde in lid 12.2 onder a, met dien verstande dat kan worden afgeweken van de verplichting om een dove gevel of een vliesgevel te realiseren indien is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of de maximaal toelaatbare geluidswaarde overeenkomstig een in dit verband vastgestelde hogerewaarde.

12.5 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 12.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. Voor ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen geldt dat de ontsluiting niet mag worden gerealiseerd via de Gustav Mahlerlaan.
  2. b. De functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan tot een bouwhoogte van 12 meter.
  3. c. Voor de functie wonen geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 15.350 m2.
  4. d. Voor de functies bedrijf, detailhandel,horeca I, horeca III en horeca IV,consumentverzorgende dienstverlening,maatschappelijke dienstverlening,zakelijke dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen gezamenlijk geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 900 m2.
  5. e. Voor de functie kantoor geldt een maximaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 2.200 m2.
  6. f. Nutsvoorzieningen en laad- en losruimten zijn uitsluitend inpandig toegestaan.

12.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 12.5 onder b met dien verstande dat de functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgendedienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen kunnen worden toegestaan boven een bouwhoogte van 12 meter onder voorwaarde dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden.

Artikel 13 Wonen - 3

13.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Wonen - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder mede begrepen short stay;
  2. b. ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen met de daarbij behorende in- en uitritten;
  3. c. bedrijf;
  4. d. detailhandel;
  5. e. horeca I, horeca III en horeca IV;
  6. f. consumentverzorgende dienstverlening;
  7. g. maatschappelijke dienstverlening;
  8. h. zakelijke dienstverlening;
  9. i. sport- en recreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende;

  1. j. groenvoorzieningen;
  2. k. tuinen en erven;
  3. l. nutsvoorzieningen;
  4. m. bergingen en andere nevenruimten;
  5. n. laad- en losruimte.

13.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. De gronden mogen tot een maximum totaal bruto vloeroppervlak(bvo) van 12.300 m2 worden bebouwd.
    2. 2. Maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven.
    3. 3. Maximaal bebouwingspercentage:
      tot een bouiwhoogte van 12 meter: 75%;
      boven een bouwhoogte van 12 meter: 60%.
    4. 4. Tot een bouwhoogte van 30 meter dient de gevel van de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de aanduiding 'gevellijn' ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' te worden opgericht.
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

13.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen bestemmingen ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

13.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 13.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. Voor ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen geldt dat de ontsluiting niet mag worden gerealiseerd via de Gustav Mahlerlaan.
  2. b. De functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III en horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan tot een bouwhoogte van 12 meter.
  3. c. Voor de functie wonen geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 10.400 m2.
  4. d. Voor de functies bedrijf, detailhandel,horeca I, horeca III en horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening,maatschappelijke dienstverlening,zakelijke dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen gezamenlijk geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 1.310 m2.
  5. e. Nutsvoorzieningen en laad- en losruimten zijn uitsluitend inpandig toegestaan.

13.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 12.5 onder b met dien verstande dat de functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen kunnen worden toegestaan boven een bouwhoogte van 12 meter onder voorwaarde dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden.

Artikel 14 Wonen - 4

14.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Wonen - 4 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder medebegrepen short stay;
  2. b. ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen met de daarbij behorende in- en uitritten;
  3. c. bedrijf;
  4. d. detailhandel;
  5. e. horeca I, horeca III en horeca IV;
  6. f. consumentverzorgende dienstverlening;
  7. g. maatschappelijke dienstverlening;
  8. h. zakelijke dienstverlening;
  9. i. sport- en recreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende;

  1. j. groenvoorzieningen;
  2. k. tuinen en erven;
  3. l. nutsvoorzieningen;
  4. m. bergingen en andere nevenruimten;
  5. n. laad- en losruimte.

14.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. De gronden mogen tot een maximum totaal bruto vloeroppervlak(bvo) van 15.920 m2 worden bebouwd.
    2. 2. Maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
    3. 3. Maximaal bebouwingspercentage: 100%.
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

14.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen bestemmingen ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 14.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. De functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 8 meter;
  2. b. Voor de functie wonen geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 14.000 m2.
  3. c. Voor de functies bedrijf, detailhandel,horeca I, horeca III, horeca IV,consumentverzorgende dienstverlening,maatschappelijke dienstverlening,zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen gezamenlijk geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 600 m2.
  4. d. Nutsvoorzieningen en laad- en losruimten zijn uitsluitend inpandig toegestaan.

Artikel 15 Wonen - 5

15.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Wonen - 5 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder medebegrepen short stay;
  2. b. bovengronds en ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende in- en uitritten;
  3. c. bedrijf;
  4. d. detailhandel;
  5. e. horeca I, horeca III en horeca IV;
  6. f. consumentverzorgende dienstverlening;
  7. g. maatschappelijke dienstverlening;
  8. h. zakelijke dienstverlening;
  9. i. sport- en recreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende;

  1. j. groenvoorzieningen;
  2. k. tuinen en erven;
  3. l. nutsvoorzieningen;
  4. m. bergingen en andere nevenruimten;
  5. n. laad- en losruimte.

15.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. De gronden mogen tot een maximum totaal bruto vloeroppervlak(bvo) van 21.810 m2 worden bebouwd.
    2. 2. Maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
    3. 3. Maximaal bebouwingspercentage:
      tot een bouwhoogte van 12 meter: 100%;
      vanaf een bouwhoogte van 12 meter tot een bouwhoogte van 67 meter: 70%;
      vanaf een bouwhoogte van 67 meter: 20%
    4. 4. Tot een bouwhoogte van 30 meter dient de gevel van de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de aanduiding 'gevellijn' ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' te worden opgericht.
    5. 5. De eerstelijnsbebouwing aan de Gustav Mahlerlaan, Leo Smitstraat en de Rosy Wertheimstraat dient, voor zover gebruikt ten behoeve van geluidgevoelige functies, aan de betreffende zijde te zijn voorzien van een dove gevel dan wel een vliesgevel.
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

15.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen bestemmingen ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

15.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 15.2 onder a, met dien verstande dat een overschrijdng van het maximale bebouwingspercentage vanaf een bouwhoogte van 12 meter tot en met 32 meter ten behoeve van de functies bedrijf, gebouwde parkeervoorzieningen, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen tot 100% kan worden toegestaan;
  2. b. het bepaalde in lid 15.2 onder 5 met dien verstande dat kan worden afgeweken van de verplichting om een dove gevel of een vliesgevel te realiseren indien is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of de maximaal toelaatbare geluidswaarde overeenkomstig een in dit verband vastgestelde hogerewaarde.

15.5 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 15.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. Voor gebouwde parkeervoorzieningen geldt dat de ontsluiting niet mag worden gerealiseerd via de Gustav Mahlerlaan.
  2. b. Voor bovengronds gebebouwde parkeervoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. Parkeren is, met uitzondering van de ontsluiting, uitsluitend vanaf een bouwhoogte van 12 meter tot een bouwhoogte van 32 meter toegestaan.
    2. 2. Maximaal brutovloeroppervlak: 4.000 m2
    3. 3. Maximimum aantal parkeerplaatsen: 125
    4. 4. Maximaal brutovloeroppervlak: 70% van het totaaloppervlak gebouwde parkeervoorzieningen;
    5. 5. Maximum vloeroppervlak ten behoeve van ontsluiting: 10 % van het bruto vloeroppervlak van de bouwlagen tot een bouwhoogte van 12 meter.
  3. c. De functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan tot een bouwhoogte van 12 meter.
  4. d. Voor de functie wonen geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 13.500 m2.
  5. e. Voor de functies bedrijf, detailhandel,horeca I, horeca III, horeca IV,consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen gezamenlijk geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 3.000 m2
  6. f. Nutsvoorzieningen en laad- en losruimten zijn uitsluitend inpandig toegestaan.

15.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 15.5 onder c met dien verstande dat de functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV,dienstverlening, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen kunnen worden toegestaan boven een bouwhoogte van 12 meter onder voorwaarde dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden.

Artikel 16 Wonen - 6

16.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Wonen - 6 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen waaronder medebegrepen short stay;
  2. b. ondergrondse gebouwde parkeervoorzieningen;
  3. c. bedrijf;
  4. d. detailhandel;
  5. e. horeca I, horeca III en horeca IV;
  6. f. consumentverzorgende dienstverlening;
  7. g. maatschappelijke dienstverlening;
  8. h. zakelijke dienstverlening;
  9. i. sport- en recreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. j. groenvoorzieningen;
  2. k. tuinen en erven;
  3. l. nutsvoorzieningen;
  4. m. bergingen en andere nevenruimten;
  5. n. laad- en losruimte.

16.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 16.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. De gronden mogen tot een maximum totaal bruto vloeroppervlak(bvo) van 13.600 m2 worden bebouwd.
    2. 2. Maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven.
    3. 3. Maximaal bebouwingspercentage ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 5:
      tot een bouwhoogte van 12 meter: 90%;
      vanaf een bouwhoogte van 12 meter tot een bouwhoogte van 40 meter: 50%
    4. 4. Maximaal bebouwingspercentage ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 4:
      tot een bouwhoogte van 12 meter: 70%;
      vanaf een bouwhoogte van 12 meter: 30%
    5. 5. Tot een bouwhoogte van 30 meter dient de gevel van de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de aanduiding 'gevellijn' ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' te worden opgericht.
    6. 6. De eerstelijnsbebouwing aan de Buitenveldertselaan, George Gershwinlaan, Benjamin Brittenstraat of grenzend aan de bestemming Tuin, dient, voor zover gebruikt ten behoeve van geluidgevoelige functies, aan de betreffende zijde te zijn voorzien van een dove gevel dan wel een vliesgevel.
    7. 7. Woningen dienen te zijn voorzien van een geluidluwe zijde.
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

16.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen bestemmingen ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

16.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 16.2 onder a met dien verstande dat kan worden afgeweken van de verplichting om een dove gevel of een vliesgevel te realiseren indien is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of de maximaal toelaatbare geluidswaarde overeenkomstig een in dit verband vastgestelde hogerewaarde.

16.5 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 16.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. Voor ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen geldt dat de ontsluiting niet mag worden gerealiseerd via de Buitenveldertselaan.
  2. b. De functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan tot een bouwhoogte van 12 meter.
  3. c. Voor de functie wonen geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 9.500 m2.
  4. d. Voor de functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen gezamenlijk geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 500 m2.
  5. e. Nutsvoorzieningen en laad- en losruimten zijn uitsluitend inpandig toegestaan.

16.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 16.5 onder b met dien verstande dat de functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV,dienstverlening, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen kunnen worden toegestaan boven een bouwhoogte van 12 meter onder voorwaarde dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden.

Artikel 17 Wonen - 7

17.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Wonen - 7 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen waaronder medebegrepen short stay;
  2. b. ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende in- en uitritten;
  3. c. bedrijf;
  4. d. consumentverzorgende dienstverlening;
  5. e. maatschappelijke dienstverlening;
  6. f. zakelijke dienstverlening;
  7. g. sport- en recreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende;

  1. h. groenvoorzieningen;
  2. i. tuinen en erven;
  3. j. nutsvoorzieningen;
  4. k. bergingen en andere nevenruimten;
  5. l. laad- en losruimte;

17.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. De gronden mogen tot een maximum totaal bruto vloeroppervlak(bvo) van 8.600 m2 worden bebouwd.
    2. 2. Maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
    3. 3. Maximaal bebouwingspercentage:
      tot een bouwhoogte van 12 meter: 70%;
      vanaf een bouwhoogte van 12 meter tot een bouwhoogte 32 m niet meer dan 40%
      vanaf 32 m niet meer dan 30%.
    4. 4. woningen dienen te zijn voorzien van een geluidluwe zijde;
    5. 5. De eerstelijnsbebouwing aan de George Gershwinlaan Benjamin Brittenstraat en Peter Schatstraat, dient, voor zover gebruikt ten behoeve van geluidgevoelige functies, aan de betreffende zijde te zijn voorzien van een dove gevel dan wel een vliesgevel.
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

17.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen bestemmingen ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

17.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 17.2 onder a met dien verstande dat kan worden afgeweken van de verplichting om een dove gevel of een vliesgevel te realiseren indien is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of de maximaal toelaatbare geluidswaarde overeenkomstig een in dit verband vastgestelde hogerewaarde.

17.5 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 17.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. De functies bedrijf, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan tot een bouwhoogte van 12 meter.
  2. b. Voor de functie wonen geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 7.500 m2.
  3. c. Nutsvoorzieningen en laad- en losruimten zijn uitsluitend inpandig toegestaan.

17.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 12.5 onder b met dien verstande dat de functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen kunnen worden toegestaan boven een bouwhoogte van 12 meter onder voorwaarde dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden.

Artikel 18 Wonen - 8

18.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Wonen - 8 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen waaronder mede begrepen short stay;
  2. b. ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende in- en uitritten;
  3. c. bedrijf;
  4. d. consumentverzorgende dienstverlening;
  5. e. maatschappelijke dienstverlening;
  6. f. zakelijke dienstverlening;
  7. g. sport- en recreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. groenvoorzieningen;
  2. i. tuinen en erven;
  3. j. nutsvoorziening;
  4. k. bergingen en andere nevenruimten;
  5. l. laad- en losruimte;

18.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 18.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. De gronden mogen tot een maximum totaal bruto vloeroppervlak(bvo) van 6.500 m2 worden bebouwd.
    2. 2. Maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven.
    3. 3. maximaal bebouwingspercentage:
      tot een bouwhoogte van 12 meter: 70%;
      boven een bouwhoogte van 12 meter: 30%
    4. 4. De eerstelijnsbebouwing aan de George Gershwinlaan dient, voor zover gebruikt ten behoeve van geluidgevoelige functies, aan de betreffende zijde te zijn voorzien van een dove gevel dan wel een vliesgevel.
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

18.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen bestemmingen ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

18.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 18.2 onder a met dien verstande dat kan worden afgeweken van de verplichting om een dove gevel of een vliesgevel te realiseren indien is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of de maximaal toelaatbare geluidswaarde overeenkomstig een in dit verband vastgestelde hogerewaarde.

18.5 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 18.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. De functies bedrijf, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan tot een bouwhoogte van 12 meter.
  2. b. Voor de functie wonen geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 4.500 m2.
  3. c. Nutsvoorzieningen en laad- en losruimten zijn uitsluitend inpandig toegestaan.

18.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 12.5 onder b met dien verstande dat de functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen kunnen worden toegestaan boven een bouwhoogte van 12 meter onder voorwaarde dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden.

Artikel 19 Wonen - 9

19.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Wonen - 9 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen waaronder medebegrepen short stay;
  2. b. ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende in- en uitritten;
  3. c. bedrijf;
  4. d. horeca I, horeca III en horeca IV;
  5. e. consumentverzorgende dienstverlening;
  6. f. maatschappelijke dienstverlening;
  7. g. zakelijke dienstverlening;
  8. h. sport- en recreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. i. groenvoorzieningen;
  2. j. tuinen en erven;
  3. k. nutsvoorzieningen;
  4. l. bergingen en andere nevenruimten;
  5. m. laad- en losruimte.

19.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 19.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. De gronden mogen tot een maximum totaal bruto vloeroppervlak(bvo) van 10.500 m2 worden bebouwd.
    2. 2. Maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven.
    3. 3. Maximaal bebouwingspercentage:
      tot een bouwhoogte van 12 meter: 70%;
      vanaf een bouwhoogte van 12 meter tot een bouwhoogte van 32 meter: 50%
      boven een bouwhoogte van 32 meter: 30%.
    4. 4. Tot een bouwhoogte van 30 meter dient de gevel van de eerstelijnsbebouwing aan de zijde van de aanduiding 'gevellijn' ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' te worden opgericht.
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

19.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen bestemmingen ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

19.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 19.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. De functies bedrijf, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan tot een bouwhoogte van 12 meter.
  2. b. Voor de functie wonen geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 9.800 m2
  3. c. Voor de functies bedrijf, detailhandel,horeca I, horeca III en horeca IV,consumentverzorgende dienstverlening,maatschappelijke dienstverlening,zakelijke dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 590 m2.
  4. d. Nutsvoorzieningen en laad- en losruimten zijn uitsluitend inpandig toegestaan.

19.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 19.5 onder a met dien verstande dat de functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV,dienstverlening, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen kunnen worden toegestaan boven een bouwhoogte van 12 meter onder voorwaarde dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden.

Artikel 20 Wonen - 10

20.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Wonen - 10 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen waaronder medebegrepen short stay;
  2. b. ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende in- en uitritten;
  3. c. bedrijf;
  4. d. consumentverzorgende dienstverlening;
  5. e. maatschappelijke dienstverlening;
  6. f. zakelijke dienstverlening;
  7. g. sport- en recreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. groenvoorzieningen;
  2. i. tuinen en erven;
  3. j. nutsvoorzieningen;
  4. k. bergingen en andere nevenruimten;
  5. l. laad- en losruimte.

20.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 20.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. De gronden mogen tot een maximum totaal bruto vloeroppervlak(bvo) van 6.290 m2 worden bebouwd.
    2. 2. Maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven
      Maximaal bebouwingspercentage:
      tot een bouwhoogte van 12 meter: 70%;
    3. 3. boven een bouwhoogte van 12 meter: 35%
    4. 4. De eerstelijnsbebouwing aan de George Gershwinlaan, Rosy Wertheimstraat en grenzend aan de bestemming Tuin, dient, voor zover gebruikt ten behoeve van geluidgevoelige functies, aan de betreffende zijde te zijn voorzien van een dove gevel dan wel een vliesgevel.
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

20.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen bestemmingen ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

20.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 20.2 onder a met dien verstande dat kan worden afgeweken van de verplichting om een dove gevel of een vliesgevel te realiseren indien is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of de maximaal toelaatbare geluidswaarde overeenkomstig een in dit verband vastgestelde hogerewaarde.

20.5 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 20.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. de functies bedrijf, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 12 meter;
  2. b. Voor de functie wonen geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 4.500 m2.
  3. c. Nutsvoorzieningen en laad- en losruimten zijn uitsluitend inpandig toegestaan.

20.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 12.5 onder b met dien verstande dat de functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen kunnen worden toegestaan boven een bouwhoogte van 12 meter onder voorwaarde dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden.

Artikel 21 Wonen - 11

21.1 Bestemmingsomschrijving

De op de (digitale) verbeelding voor Wonen - 11 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen waaronder medebegrepen short stay;
  2. b. ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende in- en uitritten;
  3. c. bedrijf;
  4. d. consumentverzorgende dienstverlening;
  5. e. maatschappelijke dienstverlening;
  6. f. zakelijke dienstverlening;
  7. g. sport- en recreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. groenvoorzieningen;
  2. i. tuinen en erven;
  3. j. nutsvoorzieningen;
  4. k. bergingen en andere nevenruimten;
  5. l. laad- en losruimte.

21.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 21.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. De gronden mogen tot een maximum totaal bruto vloeroppervlak(bvo) van 8.600 m2 worden bebouwd.
    2. 2. Maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding staat aangegeven;
    3. 3. Maximaal bebouwingspercentage:
      tot een bouwhoogte van 12 meter: 70%;
      vanaf een bouwhoogte van 12 meter tot een bouwhoogte van 32 meter: 40%;
      boven een bouwhoogte van 32 meter: 30%.
    4. 4. De eerstelijnsbebouwing aan de George Gershwinlaan, Rosy Wertheimstraat en grenzend aan de bestemming Tuin, dient, voor zover gebruikt ten behoeve van geluidgevoelige functies, aan de betreffende zijde te zijn voorzien van een dove gevel dan wel een vliesgevel.
  2. b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter.

21.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen bestemmingen ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.

21.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 21.2 onder a met dien verstande dat kan worden afgeweken van de verplichting om een dove gevel of een vliesgevel te realiseren indien is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of de maximaal toelaatbare geluidswaarde overeenkomstig een in dit verband vastgestelde hogerewaarde.

21.5 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 21.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

  1. a. De functies bedrijf, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 12 meter.
  2. b. Voor de functie wonen geldt een minimaal bruto vloeroppervlak (bvo) van 7.500 m2.
  3. c. Nutsvoorzieningen en laad- en losruimten zijn uitsluitend inpandig toegestaan.

21.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 12.5 onder b met dien verstande dat de functies bedrijf, detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en zakelijke dienstverlening en sport- en recreatieve voorzieningen kunnen worden toegestaan boven een bouwhoogte van 12 meter onder voorwaarde dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 22 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene Bouwregels

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. a. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  2. b. gevelaccenten, gevel- en kroonlijsten, pilasters, overstekende daken, erkers, balkons, luifels en dergelijke delen van en, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter en deze werken niet lager gelegen zijn dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg danwel 2,4 meter boven een rijwielpad en 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 meter;
  3. c. hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2 meter.

Artikel 24 Algemene Gebruiksregels

24.1 Algemene gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de gronden en bebouwing te gebruiken dan wel laten te gebruiken in strijd met de bestemming.
  2. b. Onder verboden gebruik wordt in elk geval begrepen het gebruik, dan wel laten gebruiken van gronden en bebouwing ten dienste van:
    - inrichtingen en bedrijven die worden begrepen in art. 2.4 van het "Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer";
    - het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van automatenhallen, seksinrichtingen, raam- resp. straatprostitutie en prostitutiebedrijven, telefoneerinrichtingen of belhuis, smartshops, geldwisselkantoren en moneytransferkantoren;
    - het gebruik van water en aangrenzende gronden ten behoeve van woonboten en andere vaartuigen.
  3. c. Voor de functie detailhandel geldt dat, voorzover deze wordt uitgeoefend in de vorm van een supermarkt, er maximaal 2 supermarkten met een maximale vloeroppervlakte van 500 m2 pervestiging zijn toegestaan.
  4. d. Voor de functie wonen geldt een maximaal aantal woningen van 1.520;
  5. e. Ten aanzien van parkeren gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. parkeernorm voor de functies bedrijf, detailhandel, horeca I,horeca II, horeca III en horeca IV, consumentverzorgende dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, zakelijke dienstverlening, sport- en recreatieve voorzieningen, en creatieve functies : maximaal 1 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloeroppervlak;
    2. 2. parkeernorm horeca V: maximaal 1 parkeerplaats per hotelkamer;
    3. 3. parkeernorm kantoren: maximaal 1 parkeerplaats per 250 m2 bruto vloeroppervlak;
    4. 4. parkeernorm wonen: maximaal 1,00 parkeerplaats per woning;
    5. 5. parkeernorm bezoekers woningen: maximaal 0,25 parkeerplaats per woning
    6. 6. parkeernormen overig voorzieningen: maximaal 1 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
  6. f. Maatschappelijke voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan voor zover het niet betreft: basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuizen, verpleegtehuizen, bejaardentehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven.
  7. g. De functies als bedoeld in lid 1 van de artikelen 3 tot en met 21 zijn uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende Staat van Inrichtingen vallen in milieuhindercategorie 1, 2 of 3.1;
  8. h. Voor de onder g van dit lid genoemde functies geldt voorts dat deze, voor zover vallend onder milieuhindercategorie 3.1, uitsluitend zijn toegestaan voor zover:
    - de betreffende functie op grond van milieuhinderaspecten gevaar, geur en stof niet hoger scoort dan milieuhindercategorie 2;
    - de activiteiten niet tijdens de nachtperiode plaatsvinden;
    - de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden;
    - de betreffende functie geen gemeenschappelijke muur of vloer/plafond hebben met een geluidsgevoelige functie;
  9. i. Bebouwing waarvoor, voor zover gebruikt voor geluidgevoelige functies, in deze regels een dove gevel of vliesgevel is voorgeschreven, mag niet voor geluidgevoelige functies worden gebruikt als deze bebouwing zonder dovegevel of vliesgevel is gerealiseerd.

24.2 afwijking van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 24.1 onder g en h, met dien verstande dat het gebruik van gronden en bebouwing kan worden toegestaan ten behoeve van een functie die:
    1. 1. niet in de 'Staat van Inrichtingen' voorkomt en niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën;
    2. 2. al dan niet na uitbreiding of wijziging valt onder één of meer categorieën hoger in de 'Staat van Inrichtingen' dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën.
  2. b. het bepaalde in lid 24.1 onder f, met dien verstande dat binnen het bestemmingsvlak Wonen-3 een kinderdagverblijf kan worden toegestaan.

Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van de regels van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:

  1. a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen elektriciteitsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter, en een maximale brutovloeroppervlak van 25 m²;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken;
  3. c. geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 2 meter;
  4. d. bouwwerken hoger dan de toegestane maximale bouwhoogte, mits een afstand van minimaal 3 meter ten opzichte van de gevel in acht wordt genomen en mits de het bouwwerk niet in een maatvoeringsvlak van 77 meter dan wel 105 meter ligt, ten behoeve van:
    1. 1. lift- en trappenhuizen,mits de overschrijding niet groter is dan 3 meter;
    2. 2. centrale verwarmingsinstallaties, dakopbouwen mits de overschrijding niet groter is dan 3 meter;
    3. 3. schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes en zendmasten ten behoeve van mobiele telefonie mits de overschrijding niet groter is dan 5 meter;
  5. e. luifels en vanaf een hoogte van 12 meter tevens ten behoeve van uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, voor zover het een overschrijding betreft van de op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwvlakgrenzen met ten hoogste 2 meter;
  6. f. luifels en vanaf een hoogte van 12 meter tevens ten behoeve van uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, voor zover het een overschrijding betreft van de op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwvlakgrenzen van de bestemmingsvlakken W-3, W-4, W-9, GD-2 en GD-4 die direct aangrenzend aan het Gustav Mahlerplein dan wel het George Gershwinplein zijn gelegen met ten hoogste 5 meter;
  7. g. bouwwerken, voor zover het een overschrijding betreft van de in de regels toegestane maximale bouwhoogte, uitgezonderd de gronden met de bestemmingen Gemengd-1, Gemengd-2,Gemengd-3, Wonen-2, Wonen-4 en Wonen-5, met ten hoogste 1 meter;
  8. h. de vestiging van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis onder voorwaarde dat de GGD adviseert inzake luchtkwaliteit.

Artikel 26 Algemene Procedureregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders leggen het ontwerp van de te verlenen ontheffing respectievelijk de te stellen nadere eis, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp ter inzage.
  2. 2. Voorafgaand aan de terinzagelegging geven Burgemeester en wethouders in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze kennis van het ontwerp, volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
  3. 3. Belanghebbenden kunnen bij Burgemeester en wethouders naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over de ontwerp naar voren brengen.
  4. 4. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen als bedoeld in het voorgaande lid bedraagt twee weken, welke termijn aanvangt met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

Artikel 27 Overige Regels

Waar in de planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht

28.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

28.2 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 28.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

28.3 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

28.4 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 28.3, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

28.5 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 28.3, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

28.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 28.3 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 29 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanGershwin.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Zuidas ontwikkelt zich tot een internationale toplocatie voor wonen en werken in Amsterdam. De uitstekende bereikbaarheid, de kwalitatief hoogwaardige omgeving en de aantrekkingskracht van Amsterdam vormen de grondslagen voor haar succesvolle ontwikkeling. Sinds de vaststelling van het Masterplan Zuidas door de gemeenteraad van Amsterdam in 1998 wordt de ontwikkelingsstrategie voor de Zuidas uitgewerkt in verschillende deelprojecten. Een van deze deelprojecten is Gershwin. Het gemeentelijke investeringsbesluit, het zogenaamde Uitvoeringsbesluit, voor Gershwin is in 19 juni 2002 door de gemeenteraad vastgesteld.

Het Stedenbouwkundig Programma van Eisen Gershwin (SPvE) dat in 2002 is vastgesteld door de gemeenteraad is nog steeds op grote lijnen van toepassing. Zo zijn genoemd: het creëren van een robuust raamwerk en aantrekkelijk ingerichte openbare ruimte, het realiseren van bebouwing in een hoge dichtheid met voldoende levendigheid en functiemenging en het realiseren van meerdere woningtypen. Maar ook het meervoudig grondgebruik door stapeling van functies blijft van grote waarde.

In de door de gemeenteraad vastgestelde Visie Zuidas 2009 zijn deze thema's nogmaals bekrachtigd en verder uitgediept. Ook staat in de Visie het begrip duurzaamheid centraal. De centrale ambitie is om Zuidas verder te ontwikkelen als internationale toplocatie die integraal onderdeel uitmaakt van de regio en de stad Amsterdam. De realisatie van een gemengd woon- en werkgebied in een hoge dichtheid maakt dat de spelregels in dit bestemmingsplan redelijk strikt zijn. Er is ruime aandacht voor een verantwoorde dag- en zonlichttoetreding, vooral voor de woonfunctie. Ook zijn de spelregels gebaseerd op de noodzaak een evenwichtige creatie van gebouwvolumes te realiseren in relatie tot de aangrenzende bebouwing. Hetzelfde geldt voor de realisatie van levendige 'plinten'. Er moeten condities gecreëerd worden om publiekstoegankelijke voorzieningen mogelijk te maken. Niettemin geven de spelregels ruimte om de ontwerpen op verschillende wijze vorm te geven.

Voor het projectgebied Gershwin is op 10 december 2003 het bestemmingsplan Gershwin door de gemeenteraad vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 6 juli 2004 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Bij uitspraak van 22 juni 2005 is dat goedkeuringsbesluit door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd. Op 15 augustus 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland opnieuw beslist omtrent goedkeuring. Bij uitspraak van 12 maart 2008 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ook dat goedkeuringsbesluit vernietigd. Vervolgens heeft Gedeputeerde Staten bij besluit van 12 oktober 2010 alsnog goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan. Voor het projectgebied is derhalve nog altijd geen bestemmingsplan onherroepelijk dat voorziet in de voorgenomen ontwikkeling.

Desondanks is het deelproject Gershwin inmiddels voor een groot deel gerealiseerd. Dit is met name gebeurd op basis van vrijstellingen ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Al met al is het noodzakelijk een bestemmingsplan in procedure te brengen dat voorziet in een goede juridische regeling voor het gebied. Dit bestemmingsplan beoogt hier in te voorzien. Er is bewust voor gekozen een nieuwe bestemmingsplanprocedure op te starten en niet de oude procedure voort te zetten. Uitgangspunt daarbij is datgene positief te bestemmen wat onherroeppelijk is vergund, en voor het overige de ontwikkelingsruimte op te nemen die gewenst is. Daarbij wordt tevens de nodige flexibiliteit opgenomen om kleine wijzigingen in gebruik en ten aanzien van de bebouwing mogelijk te maken.

1.2 Leeswijzer

Het bestemmingsplan Gershwin bestaat uit de toelichting, regels en de plankaart. Op de plankaart zijn de toekomstige bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling. De plankaart en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.

In de hoofdstukken 2 en 3 wordt het algemeen kader weergegeven. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving gegeven van het ruimtelijk en stedenbouwkundig kader. In hoofdstuk 5 tot en met 16 worden de achtergronden bij de bestemmingsplanregeling beschreven. In hoofdstuk 17 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 18 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 19 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

In dat laatste hoofdstuk is een beschrijving gegeven van de uitkomsten van het overleg met de artikel 3.1.1 Bro-instanties. Daarnaast wordt, overeenkomstig artikel 3.1.6, eerste lid, onder e, van het Besluit ruimtelijke ordening, een beschrijving gegeven van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Hoofdstuk 2 Plankader

2.1 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het stadsdeel Zuid, en maakt onderdeel uit van het projectgebied Zuidas. Het plangebied is gelegen ten zuiden van de A10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0001.jpg"

Figuur 1: ligging plangebied

Het gebied wordt begrensd door de Gustav Mahlerlaan in het noorden, de Buitenveldertselaan in het westen, de Beethovenstraat in het oosten en de De Boelelaan in het zuiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0002.jpg"

Figuur 2: begrenzing plangebied

2.2 Beschrijving Van Het Plangebied

Gershwin is een gebied dat al geruime tijd in ontwikkeling is en waar verscheidene bestemmingsplannen voor gemaakt zijn. Hiernaast zijn vele ontwikkelingen in het gebied vergund op grond van artikel 19 van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Zo zijn de bestemingsvlakken Wonen-3, Wonen-4, Wonen-9, Gemengd-2 en Gemengd-4 reeds gebouwd of momenteel in aanbouw.

2.3 Geschiedenis Van Het Plangebied

Het huidige bestemmingsplan waar het gebied onder valt is het bestemmingsplan Buitenveldert uit 1973 en de hierbij behorende 1e herziening uit 1982. In het gebied was een voormalig sportpark gevestigd en een parkeerterrein met een capaciteit van ongeveer 500 auto's.

2.4 Geldend Planologisch Kader

Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitenveldert, vastgesteld door de gemeenteraad op 29 augustus 1973, en goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland bij besluit van 2 juli 1974. De hierbij behorende 1e herziening is vastgesteld door de gemeenteraad op 1 juli 1982 en goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland bij besluit van 25 oktober 1983. Op grond van dit bestemmingsplan zijn sportvelden toegestaan en in de oosthoek een parkeerterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0003.jpg"

figuur 3: uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitenveldert

Ten behoeve van een aantal ontwikkelingen in het plangebied zijn al eerder vrijstellingen van het bestemmingsplan verleend en beoogt dit bestemmingsplan deze vrijstellingen positief te bestemmen. Het gaat daarbij om de volgende projecten:

  • Amsterdam Symphony, reeds gebouwd en in gebruik, in dit plan opgenomen in de bestemmingsvlakken Wonen-4, Gemengd-2 en Gemengd-4;
  • Django, reeds gebouwd in dit plan opgenomen in het bestemmingsvlak Wonen-3;
  • Miles, in dit plan opgenomen in het bestemmingsvlak Wonen-9;

Voor deze gebieden is sprake van een geringe wijziging van het planologisch toegestane ten gevolge van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid En Wetgeving

3.1.1 Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis. Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bv bestemmingsplan) van toepassing verklaart op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort en is het belanghebbende begrip aangepast. De projecten waar voor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet.

Uit bijlage II blijkt dat de Crisis- en Herstelwet van toepassing is voor projecten die voorzien in de bouw van 20 of meer woningen. Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van circa 1.000 woningen, de Crisis- en herstelwet is dan ook van toepassing.

3.1.2 Nota Ruimte

Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid (Nota Ruimte) is ruimte scheppen voor verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Het ruimtelijk beleid richt zich op vier algemene doelen:

  1. 1. de versterking van de internationale concurrentiepositie;
  2. 2. het bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland;
  3. 3. het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  4. 4. het borgen van veiligheid.

Bestemmingsplannen zullen zoveel mogelijk een bijdrage moeten leveren aan uitvoering van dit beleid.

De ontwikkeling van Gershwin levert daaraan een bijdrage, zoals volgt uit het vervolg van deze toelichting.

3.1.3 Nationaal Milieubeleidsplan 4

In het Nationaal Milieubeleidsplan 4 is (o.a.) beleid opgenomen ten aanzien van de luchtkwaliteit. Het doel van het Nederlandse beleid voor luchtkwaliteit is het beschermen van de bevolking en de natuur tegen de negatieve effecten van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. Om dit te bereiken staan in de wet zowel emissiedoelstellingen om de milieudruk te verminderen als normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. Voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS) zijn verplichte emissiedoelstellingen geformuleerd in het kader van de Europese NEC-richtlijn. Het gaat hierbij om nationale emissieplafonds, waarboven de emissies in Nederland met ingang van 2010 niet mogen uitkomen. In het kader van het Nationale Milieubeleidsplan 4 zijn voor de emissies van dezelfde vier stoffen inspanningsverplichtingen genoemd die strenger zijn dan de NEC-richtlijn. In hoofdstuk 8 wordt meer concreet ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. In de structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.

Uitgangpunt is dat Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen wordt ingespeeld op de veranderingen in de bevolkingsontwikkeling op langere op het op eigen grondgebied opwekken van duurzame energie. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.

In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:

  1. 1. Klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink,grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie.
  2. 2. Ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurlandschappen en groen om de stad.
  3. 3. Duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en voor recreatieve en toeristische voorzieningen.

De hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. Aan de ruimtelijke beslissingen van de Provincie Noord-Holland zal daarom altijd een afweging van deze drie belangen voorafgaan.

Voorliggend bestemmingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het gegeven beleid, en is voor het overige daarmee niet in strijd.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Daarnaast zijn ter uitvoering van de Provinciale Structuurvisie algemene regels vastgesteld over onder meer:

  • bedrijventerreinen en detailhandel;
  • mogelijkheden voor woningbouw in landelijk gebied;
  • de vereiste ruimtelijke kwaliteit, verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in landelijk gebied;
  • de Groene Ruimte;
  • de Blauwe Ruimte;
  • energie;
  • landbouw.

Daarnaast zijn in de verordening regels vastgelegd die voortvloeien uit het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat hierbij om een aantal onderwerpen in het besluit die zich richten tot de provincie ter verdere uitwerking en aanvulling in een provinciale verordening. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionaal watersysteem.

Aan de verordening zijn, als bijlage, diverse kaarten verbonden. Daarnaast is in de bijlage het toetsingskader voor de toepassing van de regels opgenomen

Het voorliggende plan is in overeenstemming met de PRVS nu het gericht is op de bundeling van activiteiten (wonen en kantoren).

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Stadsregio Amsterdam

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld, waarvan in dit kader het Plabeka en de Regionale Woonvisie relevant zijn.

3.3.2 Regionale Woonvisie

De Regionale Woonvisie (december 2004) is het beleidskader op het gebied volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Het geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. Centraal staat in de Woonvisie de opgave tot het bouwen van voldoende woningen en dus het op gang brengen van de nieuwbouw en de herstructurering. Gershwin levert een bijdrage aan dit beleid door woningen te realiseren (gevarieerd woonmilieu).

3.3.3 Plabeka

In het Platform Bedrijventerreinen en Kantoorlocaties (Plabeka) werken gemeenten als Almere, Amsterdam, Haarlem, Haarlemmermeer en Zaanstad (en andere) samen met Flevoland, Noord-Holland en de Stadsregio Amsterdam (voorheen ROA) om als Noordvleugel beter op de wensen van het internationale bedrijfsleven in te kunnen spelen. Plabeka werkt een regionaal programma uit waaruit blijkt welke investeringen, afspraken en eventuele beleidswijzigingen, waar en wanneer op het gebied van kantoorlocaties, bedrijventerreinen en haventerreinen noodzakelijk zijn om de internationale kracht van de Noordvleugel te behouden dan wel te versterken.

3.3.4 Regionaal Verkeer en Vervoerplan

Het Regionaal Verkeer en Vervoerplan (RVVP) is in december 2004 vastgesteld door de Regioraad en opgesteld in samenwerking met de zestien gemeenten van de stadsregio Amsterdam. De gezamenlijke ambitie is een gezonde en gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat voor inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving.

De mobiliteitsgroei is hierbij een gegeven. Deze groei moet wel worden opgevangen om voldoende recht te doen aan de geformuleerde ambities maar mag niet leiden tot onbereikbaarheid en aantasting van de leefbaarheid. Beleid is noodzakelijk om niet alleen de bereikbaarheidsproblemen op te lossen maar ook om de veiligheid en leefbaarheid te waarborgen.

Het RVVP gaat uit van een samenhangende aanpak van de bereikbaarheidsproblemen. Er wordt ingezet op het benutten van de sterke kanten van het bestaande aanbod van openbaar vervoer en wegcapaciteit, maar het kan niet zonder uitbreiding van deze capaciteit en verdere beïnvloeding van de vraag naar mobiliteit. Goed samenspel tussen ruimtelijke ontwikkelingen en verkeer en vervoer is noodzakelijk.

Met de uitgangspunten zoals deze zijn geformuleerd is in het bestemmingsplan rekening gehouden. In hoofdstuk Verkeer en parkeren wordt verder ingegaan op het aspect bereikbaarheid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040

De gemeenteraad van Amsterdam heeft in zijn vergadering van 16 februari 2011 de Structuurvisie Amsterdam 2040 vastgesteld. De centrale ambitie van de structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Om economisch sterk en duurzaam te zijn en Amsterdam en de regio verder te kunnen ontwikkelen als internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool wil Amsterdam onder meer een intensiever gebruik van de bestaande stad en het openhouden van landschap. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte, efficiënter omgaan met energie en vervoer en er hoeft minder landschap te worden aangetast. Daarnaast betekent het ook 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen erbij tot 2040, intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen en ruimte voor waterberging.

Op de Zuidas ontstaat de komende jaren een internationale locatie. Het wordt niet alleen het deel van het stadscentrum voor internationaal zakendoen en kennis ontwikkeling, er zal ook op grote schaal gewoond worden en er komen voorzieningen als winkels, kinderopvang, (internationale) scholen en horeca. Exclusieve retail en culturele voorzieningen moeten de internationale aantrekkingskracht versterken. Het wordt niet alleen het zakencentrum voor de metropool Amsterdam maar van heel Nederland. Nergens in Nederland zijn vergelijkbare kansen aanwezig voor een internationaal vestigingsmilieu. Amsterdam is de stad met de internationale hoofdkantoren en met de Zuidas wordt die positie verder bevestigd. Met het plan voor Zuidas wordt beoogd de stedelijke kwaliteit te realiseren die nodig is om de rol van toplocatie te bestendigen en verder te ontwikkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0005.jpg"

Figuur 3: Zuidas in de Structuurvisie Amsterdam 2040

De Zuidas is aangemerkt als metropolitaan kerngebied. Een zeer gedifferentieerd gebied waar sprake is van een optimale menging van wonen en werken met daarin internationale toplocaties voor kantoren, een winkelgebied van internationale allure en ook woningen.

Uit het vervolg van deze toelichting zal blijken dat aan de uitgangspunten van de structuurvisie uitwerking wordt gegeven.

3.4.2 Nota Locatiebeleid Amsterdam

In de Nota Locatiebeleid Amsterdam (2008) is nieuw locatiebeleid vastgelegd, en zijn nieuwe parkeernormen opgenomen.

Er is voor gekozen om de huidige parkeernormen voor kantoren en bedrijven te blijven hanteren. Dit houdt in een parkeernorm voor kantoren en bedrijven van 1:250 m2 bvo op A-locaties en 1:125 m2 bvo op B-locaties. A-locaties bevinden zich rondom de belangrijkste NS-stations (CS, Sloterdijk, Zuid en Bijlmer) en B-locaties zitten in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstations en overige NS-stations of liggen binnen het tram/busnetwerk.
Daarnaast wordt de mogelijkheid gegeven om in bepaalde gevallen van deze vaste normen te kunnen afwijken. Flexibele toepassing van parkeernormen kan alleen als de luchtkwaliteit en de intensiteit/capaciteit van het wegennet dit toelaten. Dit zijn harde randvoorwaarden.

Voor overige niet-woonfuncties (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten en winkels) zijn als richtlijn aangepaste CROW-parkeercijfers (dit zijn op de praktijk gebaseerde kencijfers, die zijn ontwikkeld als hulpmiddel bij het berekenen van het aantal aan te leggen parkeerplaatsen bij een bepaalde voorziening) opgenomen.

Voor de woonfunctie zijn geen normen of richtlijnen opgenomen. Stadsdelen of de centrale stad in geval van grootstedelijke gebieden, kunnen zelf deze normen voor wonen opnemen in hun parkeerbeleid of vastleggen in grondexploitatie of erfpachtcontract. Deze normen worden niet centraal geregeld, aangezien de parkeernorm in hoge mate afhankelijk is van de locatie en het type woning.

In hoofdstuk 5 wordt het beleid ten aanzien van parkeren voor het betreffende projectgebied geconcretiseerd.

3.4.3 Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam beweegt"

Het Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam beweegt" (2005) is het inhoudelijk kader voor de sociale pijler, met als hoofdlijn 'dynamiek' als drijvende kracht en katalysator voor de stad Amsterdam, met drie hoofddoelstellingen:

  1. 1. investeren in grootstedelijke dynamiek, zodat Amsterdam een creatieve kennis- en dienstenstad wordt, die in de concurrentiestrijd tussen (inter)nationale vestigingsmilieus een sterke en onderscheidende positie inneemt;
  2. 2. investeren in menselijk kapitaal, zodat zoveel mogelijk Amsterdammers zich persoonlijk kunnen ontwikkelen en zelfstandig, volwaardig en actief, en zo nodig met gerichte ondersteuning en participeren in de samenleving via werk en scholing, via sport en bewegen, vrijetijdsactiviteiten en cultuur, en via zorg, welzijn en dienstverlening;
  3. 3. investeren in een leefbare omgeving, zodat juist in een moderne en multiculturele omgeving als de Amsterdamse, algemene noties over het samenleven gedeeld, onderhouden en, waar nodig, worden beschermd, en dat deze drie hoofddoelstellingen op programmatische wijze worden uitgewerkt in zes themahoofdstukken, te weten:
    1. a. kennisstad (onderwijs en kenniseconomie);
    2. b. werkende stad (werk en inkomen);
    3. c. culturele stad (kunst, cultuur en creatieve industrieën);
    4. d. sportieve stad (vrije tijd en sport);
    5. e. zorgzame stad (zorg, welzijn en dienstverlening);
    6. f. veilige stad ((sociale) veiligheid).

Zuidasbreed wordt uitgebreid voorzien in bovenstaande uitgangspunten. Het plangebied Gershwin maakt daarvan onderdeel uit.

3.4.4 Hoogbouw, Beleid en Instrument (2005)

De nota Hoogbouw, Beleid en Instrument is in juni 2005 als aanvullend toetsingskader op het structuurplan "Kiezen voor stedelijkheid" door de gemeenteraad Amsterdam vastgesteld. Het belangrijkste doel van het Amsterdamse hoogbouwbeleid is een zorgvuldige inpassing van hoogbouwinitiatieven in de bestaande structuren van de stad. Daarbij is de landschappelijke inpassing een aspect dat, zodra er sprake is van een zekere impact op het stadslandschap, een stedelijke afweging behoeft. In de nota wordt aangegeven voor welke hoogbouwplannen dit geldt.

Zuidas is aangewezen als grootstedelijke hoogbouwcluster. Bij bouwhoogtes groter dan 90 meter is aangegeven dat een landschapstudie aan de centrale raadscommissie dient te worden gezonden.

De Hoogbouw Effectrapportage is een rapportage waarin alle relevante effecten van hoogbouw, zoals windhinder en schaduwwerking, toetsing aan hindernisbeperkingen als straalpaden en beperkingen rond Schiphol worden onderzocht, maar die vooral is bedoeld om de effecten van een plan op het stadslandschap in beeld te brengen. Voor de ontwikkelingen in Gershwin is in februari 2002 een HER uitgevoerd (zie bijlage Hoogbouw Effectrapportage Gershwin, Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam, februari 2002). In Gershwin zal woningbouw, gecombineerd met kantoren en voorzieningen worden toegepast tot een maximale hoogte van 77 meter. In het midden van het plangebied, op de kop van de Minerva-as staat de Amsterdam Symphony, een multifunctioneel gebouw van maximaal 105 meter hoog met onder andere een hotel- , een woon- en kantoorfunctie.

Conclusie is dat de geplande hoogbouw conform het Amsterdamse beleid van perifere centrummilieus is om rondom de knooppunten van openbaar vervoer concentraties van stedelijke functies in hoge dichtheden te maken. Hiermee wordt bijgedragen aan het terugdringen van de mobiliteitsvraag en het ontwikkelen van een stadsmilieu. Vanuit technisch opzicht zijn er geen belemmeringen; de torens blijven onder de door Schiphol gestelde hoogtebeperkingen.

De uitkomsten van de wind- en bezonningstudies tonen aan dat in Gershwin een verantwoord leefmilieu haalbaar is zoals dat in de Visie Zuidas wordt nagestreefd. In navolging van internationale voorbeelden zal een hoogstedelijk gebied gerealiseerd worden met aandacht voor de directe leefomgeving als uiting van een duurzaam en leefbaar stedelijk milieu. Uit de fotomontages met de hoogbouwaccenten blijkt dat Gershwin goed in haar omgeving ligt en bijdraagt aan de stedelijke beeldkwaliteit van Amsterdam. De hoogbouwposities maken een vanzelfsprekend onderdeel uit van de voorgestane stedenbouwkundige structuur zoals deze is weergegeven in de Visie Zuidas.

De hoogbouw heeft een grote invloed op het karakter van de nabije omgeving en weinig invloed op de verder gelegen omgeving. Als positief kan worden aangemerkt dat Gershwin, en daarmee de Zuidas als geheel ook, dankzij de hoogbouw een eigen identiteit krijgt en herkenbaar is in de stad. Het heeft ook de verandering van een aantal zichtlijnen tot gevolg, die zowel negatief als positief beoordeeld kunnen worden. De zichtlijnen vanuit de nabijgelegen groengebieden (het Amsterdamse Bos en de Amstelscheg) worden niet of nauwelijks aangetast.

Op bezonningsaspecten en windhinder wordt verder ingegaan in hoofdstuk 14 en op het Luchthaven Indelingsbesluit (LIB) in hoofdstuk 16. In de paragraaf Conclusie wordt ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing in en effecten op de omgeving.

Voor het overige geldt dat ook straalpaden geen belemmering vormen voor de hoogbouw.

3.4.5 Visie Zuidas 2009

Na de vaststelling van het Masterplan Zuidas in 1998, wordt vanaf 2000, met enige regelmaat een Visie Zuidas uitgebracht. De Visie Zuidas beschrijft de wijze waarop de Zuidas zich ontwikkelt van een succesvolle internationale locatie voor zakendoen en kennisontwikkeling tot een gemengd stadscentrum voor wonen en werken en is als het ware een programma-akkoord voor de gezamenlijke ontwikkeling van Zuidas. In april 2009 is de Visie Zuidas 2009 verschenen. Op 9 september 2009 is de Visie Zuidas 2009 door de Gemeenteraad vastgesteld en dus thans de geldende visie.

In de Visie Zuidas 2007, en bevestigt in de Visie 2009, staat dat Zuidas zich zal ontwikkelen tot een duurzame en succesvolle internationale toplocatie voor wonen en werken in Amsterdam. Voornoemde visie is gevolgd door een uitgebreid maatschappelijk en bestuurlijk traject in 2008. Hieruit kwam de vraag naar voren om een sterker gedefinieerd ruimtelijk kader toe te voegen aan de ontwikkelingskoers uit de Visie Zuidas. Daaraan is voldaan door in de Visie Zuidas 2009 een hoofdstuk Implementatie van de 'Stadsplattegrond Zuidas' toe te voegen. Hierin worden de belangrijkste openbare ruimten en de bouwvelden nader gedefinieerd. Randvoorwaarden voor de wijze waarop binnen die bouwvelden gebouwd wordt zijn op te nemen in een Welstandsnota Zuidas. Deze doorloopt een eigen formeel traject en wordt separaat in procedure gebracht.

De ontwikkelingsopgave voor Gershwin is om aan deze ambitie een wezenlijke bijdrage te leveren. Door de ligging van het plangebied 'centraal in het Zuidasgebied' zullen de uitstraling en het ambitieniveau van Zuidas zichtbaar moeten worden, maar zal er tevens aandacht zijn voor de aanhechting op de bestaande (woon)buurt. De ambitie voor Zuidas vertaalt zich in de volgende uitgangspunten, die voor Gershwin gelden als randvoorwaarden:

Toplocatie: succesvol en herkenbaar, betekent voor Gershwin:

  • Topvoorzieningen op het gebied van cultuur, onderwijs, horeca en detailhandel;
  • Eigentijdse architectuur;
  • Hoogwaardige inrichting openbare ruimte;
  • Gebouwen met voldoende flexibiliteit.

Amsterdamse kwaliteit: compact en levendig, betekent voor Gershwin:

  • Bouwen in hoge dichtheid;
  • Een menging van functies, met een evenwichtige verdeling van wonen, werken en voorzieningen;
  • Openbare ruimte nodigt uit om te ontmoeten (maaiveldstad;)
  • Een plintinvulling die bijdraagt aan de levendigheid.

Duurzaam: efficiënt en verantwoord, betekent voor Gershwin:

  • Ontsluiting van het gebied die geen claim legt op omliggende woonbuurt en optimaal gebruik laat maken van openbaarvervoer- en fietsontsluiting. Doorgaande routes voor langzaam verkeer worden met name bij de stations verbeterd met sociale veiligheid als belangrijk aandachtspunt;
  • Aansluiting op de kwaliteiten in de omgeving, zowel het groen (Amsteloever, Zorgvlied) als de Veluwebuurt. Vergroting van het waterbergend vermogen;
  • Een ruimtelijke structuur die flexibiliteit van programma biedt en zorgt voor optimale afscherming van geluid.
  • Gebouwen die een bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelstellingen van Zuidas.

In de Visie Zuidas wordt meer uitgebreid ingegaan op bovenstaande aspecten. Kortheidshalve wordt verwezen naar de visie. Middels het voorliggend bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan de visie.

3.4.6 Uitvoeringsbesluit Gershwin

De gemeenteraad heeft het Uitvoeringsbesluit Gershwin vastgesteld bij besluit van 19 juni 2002. Het Uitvoeringsbesluit bevat de diverse beslispunten om de uitvoering van het deelproject mogelijk te maken. Het bestemmingsplan Gershwin is één van die beslispunten, naast het Stedenbouwkundig Programma van Eisen en de grondexploitatie. Het Uitvoeringsbesluit is de investeringsbeslissing, het financiële "go-no-go- besluit" voor het project en is door de centrale stad genomen na advies van het toenmalige Stadsdeel Zuideramstel (inmiddels stadsdeel Zuid).

Hoofdstuk 4 Het Ruimtelijk Kader

4.1 Inleidend

Het ruimtelijk kader voor het bestemmingsplan wordt grotendeels bepaald door dat van het bestemmingsplan Gershwin zoals dat in 2003 is vastgesteld door de gemeenteraad.

In de overwegingen van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is niet geoordeeld dat de voorgenomen ontwikkeling op zichzelf in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het oordeel van de Afdeling had met name betrekking op het ontbreken van een voldoende motivering van het standpunt van Gedeputeerde Staten dat het (toen nog van toepassing zijnde) Besluit luchtkwaliteit niet aan goedkeuring in de weg stond.

In de tussenliggende periode zijn er geen ingrijpende beleidswijzigingen geweest welke zouden moeten leiden tot een wezenlijk ander ruimtelijk plan. Ook de nu geldende wet- en regelgeving geeft geen aanleiding tot een sterk gewijzigd plan. Bovendien is een groot deel van het plangebied inmiddels in ontwikkeling genomen conform de destijds geformuleerde uitgangspunten.

4.2 Algemene Doelstellingen En Uitgangspunten

De realisatie van dit project betekent een grote inhaalslag voor de woonfunctie in de Zuidas, een kwalitatieve impuls voor de inrichting van de openbare ruimte en een verdere ontwikkeling van het voorzieningenprogramma.

De kracht van de Zuidas is de strategische ligging: tussen de binnenstad en Schiphol, tussen Zuid en Buitenveldert, tussen RAI en VU. Dit leidt tot een nieuwe omgevingskwaliteit, met als kenmerken hoge dichtheid en functiemenging. De hoofdlijnen van de Visie Zuidas geven aan dat een hoogwaardig en dicht stedelijk milieu gecreëerd moet worden, waarbij leefbaarheid, veiligheid en bereikbaarheid kernbegrippen zijn. Voor de uitwerking is het sleutelwoord diversiteit, in alle opzichten: programmatisch, architectonisch en in het inrichtingsniveau van de openbare ruimte.

In stedenbouwkundig ruimtelijk opzicht is het streven om goed aan te sluiten op zowel de schaal van Buitenveldert als die van de Zuidas.

In het ruimtelijk concept zijn verschillende typen stedelijke blokken opgenomen met verschillende bouwhoogten en karakters: hoog en compact aan de stedelijke Mahlerlaan, laag en geopend naar het water van de waterloop langs de De Boelelaan aan de zuidzijde.

De sterk gedifferentieerde woonprogramma's zijn gebaseerd op het principe van de gemengde stad, waarin uiteenlopende leefstijlen en doelgroepen zich thuis voelen.

Diverse combinaties van wonen en werken op diverse schaalniveaus zullen kunnen leiden tot een geïntegreerd stedelijk milieu met een wereld van brede en zinderende activiteiten. Dit gaat hand in hand met functiemenging op een hoog schaalniveau, zoals de hoogwaardige hotelfunctie aan de Minerva-as en gewenste extra voorzieningen in de stadsblokken aan de Mahlerlaan.

Het plankader van gebied Gershwin bestaat uit de Visie Zuidas 2009, de Welstand Nota Zuidas en het SPvE en het Plan Openbare Ruimte voor Gershwin.

Gridstructuur en verkavelingstructuur

Het plan voor de Zuidas is gebaseerd op het collectief raamwerk, het stedenbouwkundig grid, waarin de torenposities in een dambordpatroon op een hoger niveau de ruimtelijke samenhang organiseren. Op maaiveldniveau wordt de samenhang gewaarborgd door de onderbouwen van de bouwblokken die binnen het fijnmazige patroon van de verkavelingstructuur liggen.De gridstructuur garandeert een grote transparantie in noord-zuidrichting waardoor goede visuele en functionele aansluitingen op Buitenveldert gemaakt kunnen worden. Het grid in deelgebied Gershwin heeft dezelfde richting ten opzichte van de noordpijl als die van Buitenveldert. Ten noorden van de Mahlerlaan wordt de richting van Amsterdam Zuid overgenomen. De maatvoering van het grid is compact met kavels van 45x59 meter aan de noordzijde en 45x44 meter aan de zuidzijde. Hierdoor ontstaan bouwtypes zonder binnenhoven met een directe oriëntatie op de openbare ruimte. De meeste kavels dienen een percentage onbebouwd te laten voor collectief groen. Deze moet minimaal aan één zijde aan de openbare ruimte grenzen. De openbare ruimtestructuur is overzichtelijk. Het basispatroon levert een veertiental kavels op, welke gegroepeerd worden tot vier clusters.

Stads- en Waterblokken in Gershwin

De omgeving van het deelgebied Gershwin is zeer divers. Er is een sterk contrast tussen de noordzijde, de Mahlerlaan met stedelijke kenmerken, en de zuidzijde, de De Boelelaan met een meer ontspannen profiel aan de waterloop. Dit onderscheid tussen beide kanten van het gebied is aanleiding de blokken aan de noordzijde als stadsblokken en de blokken ten zuiden ervan als waterblokken te typeren. Er is tussen de beide zoneringen verschil in kavelgroottes, bouwhoogten en dichtheid, maar ook in programma.

Aan de zuidzijde zijn de blokken lager en minder dicht bebouwd en ligt de nadruk op het woonprogramma met een duidelijke oriëntatie op zon en water. Aan de noordzijde zijn de blokken dichter bebouwd en ligt het zwaartepunt meer op de functiemenging, zoals combinaties met werkfuncties en publieksvoorzieningen. In de hoge stadsblokken zouden bovendien een aantal bijzondere publieksgerichte voorzieningen kunnen worden opgenomen, deels aan de Mahlerlaan, deels in de blokken zelf als extra collectief woonprogramma, zoals bijvoorbeeld een tennisbaan of een wintertuin.

4.3 Stedenbouwkundige Randvoorwaarden

In deze paragraaf en de twee volgende zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten voor de ontwikkeling van het plangebied omschreven. Deze uitgangspunten zijn niet per definitie 1 op 1 vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. Deze paragraaf schetst het stedenbouwkundig beeld.

Maximale bouwhoogtes

Zowel de blokken aan de noordzijde als de blokken aan de zuidzijde hebben een afwisselend patroon in bouwhoogten. De lage stadsblokken mogen maximaal 34 meter hoog worden, de hoge stadsblokken daarentegen maximaal 67-77 meter. De lage waterblokken mogen maximaal 24 meter hoog worden en de hoge waterblokken maximaal 45 meter hoog. Symphony, in het hart van het gebied, heeft eveneens een hoog en een laag deel. De afwisseling in bouwhoogten zorgt voor een goede lichttoetreding in de blokken. Tegenover een hoog blok staat altijd een laag blok en omgekeerd. De opbouw in noord-zuidrichting van hoog naar laag sluit goed aan op de bestaande bouwvolumes in Buitenveldert en creëert een uitzonderlijk rijk stedenbouwkundig totaalbeeld.

Dit bouwhoogte schema wordt verder verfijnd doordat alle blokken opgebouwd zijn in lagen zoals het Zuidasbloktype in principe is opgebouwd, dat wil zeggen: de plintlaag tot 8-12 meter, de onderbouw tot 32 meter en de torens.

- Plintzone: voor de stadsblokken is de plintlaag, tot maximaal 12 meter hoog, vooral bestemd voor de toegangen, de voorzieningen en het commerciële programma. Met name langs de hoofdstraten (Beethovenstraat, Mahlerlaan en Buitenveldertselaan) is een plint van twee bouwlagen, zijnde acht meter, het uitgangspunt.

- Middenzone: De middenzone is gesitueerd tussen de 8 en 32 meter. Voor de stadsblokken zijn er zes bouwlagen mogelijk.Deze zone vormt tezamen met de plintzone de straatwand en is vooral geschikt voor gestapelde appartementen, die in de hoge stadsblokken gecombineerd worden met extra voorzieningen.

- Topzone: De derde zone, de topzone, komt slechts voor in de hoge stadsblokken, tot maximaal 67 en deels 77 meter hoogte. Deze zone is bij uitstek geschikt voor “torenvilla's” met woonkwaliteiten die worden bepaald door uitzicht en grootte. De topzone bestaat uit maximaal 14 bouwlagen. Uitzondering hierop is de hoogbouw op het kavel (Symphony) met de bestemming W-4 en (deels) van de bestemming GD-2 met een hoogte van 105 meter. Deze hoogbouw markeert het einde van de Minerva-as.

Bebouwd oppervlak

Voor de vier bouwzones zijn per zone regels aangegeven ten aanzien van de hoeveelheid bebouwd oppervlak en de verplichte rooilijnen. De verplichte rooilijnen hebben alleen betrekking op de plintzone en de middenzone aan de hoofdstraten. De combinatie van een hoger bebouwd oppervlak en verplichte rooilijnen aan de Mahlerlaan en de andere hoofdstraten leidt tot een gewenst bouwvolume dat goed aansluit op de openbare ruimte en zorg draagt voor een goede daglichttoetreding in de blokken.

Ten aanzien van het bebouwd oppervlak geldt het volgende:

- De aangegeven percentages zijn maxima. Het maximum is voorgeschreven om te waarborgen dat er op plintniveau genoeg onbebouwde ruimte is zodat er tuinen, dan wel watertuinen ontstaan. Voor de hogere zones geldt dat de afnemende percentages zorgen voor voldoende transparantie, zicht en daglichttoetreding.

- In de zogenaamde middenzone van de hoge stadsblokken is een ruime bebouwingspercentage aangehouden ten behoeve van bijzondere voorzieningen

Onbebouwd oppervlak en privé tuinen

Voor de lage stadsblokken en alle waterblokken is aangegeven welk percentage van de kavel onbebouwd moet blijven. Dit ligt meestal rond de 25-30 %. Dit onbebouwde oppervlak moet voorzien worden van een voldoende groei- of aardelaag. Het idee hierachter is dat de onbebouwde ruimte ook echt als tuin wordt ingericht, met substantieel groen, als bomen en struiken. Deze moeten grenzen aan het openbaar gebied en ook vanaf het openbaar gebied zichtbaar zijn. Volgens de bestemmingsplan regels zijn er twee soorten “tuin”: de oppervlakte met als bestemming “Tuin” (zoals bijvoorbeeld de groene strook aan de Gershwinlaan en de tuinen tussen blok 14 en 16) en de “onbebouwde oppervlakten”, die ingericht moeten worden als tuin. Bij kavel 14 en16 is sprake van een grotere aaneengesloten tuin tussen de twee bouwvolumes.

De privéstroken aan de Gershwinlaan, met voortuinen en terrassen, bepalen in grote mate het karakter van de straat en vergroten de diversiteit van het gebied. De overgang van deze stroken naar de openbare straat moet in vormgevingskwaliteit aansluiten bij de architectuur van de gebouwen. Het ideaalbeeld laat een woongebied zien met weelderig groene tuinen, die een belangrijke functie hebben als gebruiks- en kijkgroen, in een zeer stenig en dicht bebouwd woongebied. Daarbij horen bomen, de belangrijkste bouwstenen voor groene massa.

4.4 Openbare Ruimte Concept

In algemene zin is er in het straatbeeld van de Zuidas een onderscheid tussen noord-zuid en oost-west gerichte straten. De noord-zuid straten verbinden Amsterdam-Zuid en Buitenveldert op een vanzelfsprekende manier met elkaar, terwijl de oost-west straten een groener en informeler karakter hebben. De intensieve bebouwing creëert een stedelijke contrastrijke sfeer met drukke en stille plekken.

De langzaam verkeer routes leggen interne en externe relaties tussen het gebied en de omgeving en maken het gebied goed bereikbaar. Een belangrijke noord-zuidroute voor zowel de fietser als de voetganger loopt door de Minerva-as, via het plangebied Gershwin naar Buitenveldert en verzorgt de bereikbaarheid van het station Zuid.

Het stedenbouwkundige raamwerk is de basis voor het openbare ruimte concept. De bebouwing binnen de compacte kavels is sterk op de openbare ruimte gericht. Het beeld van de openbare ruimte wordt grotendeels bepaald door het samenspel tussen de openbare ruimte en de privé ruimten die onderdeel zijn van de bouwblokken. De privé tuinen verrijken het woonklimaat. Er is ruimte om deze tuinen divers in te richten, maar moeten altijd grenzen aan het openbare gebied. De drukke straten liggen om het plangebied en hebben een belangrijke doorstromingsfunctie. De rustige straten daarentegen liggen in het gebied. Het verkeer wordt zoveel mogelijk beperkt tot de toegangswegen (autostraten), die de parkeergarages ontsluiten. Er moeten ook bijvoorbeeld veel voordeuren direct op de openbare ruimte uitkomen wat de veiligheid en leefbaarheid ten goede komt.

Het fijnmazige raamwerk geeft een grote transparantie en is vooral belangrijk voor de relatie tussen het Zuidasgebied en Buitenveldert. Vanuit het Gershwinplein is een brug voor fietsers en voetgangers gepland over de De Boelegracht. De aansluiting op de De Boelelaan vereist een zorgvuldige uitwerking met als uitgangspunt een optimale verkeersveiligheid.

Verkeersareaal

Snelverkeer

Het gebied Gershwin is voor wat betreft het autoverkeer alleen toegankelijk voor bestemmingsverkeer, er is een strikt locatiebeleid op van toepassing. De Mahlerlaan vormt de hoofdontsluiting van het deelgebied, deze is momenteel bereikbaar via de Beethovenstraat en de Buitenveldertselaan.

De Gershwinlaan wordt voor het autoverkeer niet aangesloten op de Buitenveldertselaan en de Beethovenstraat. De parkeergarages in Gershwin worden via noord-zuid straten en de Gershwinlaan vanaf de Mahlerlaan ontsloten. Uitgangspunt is dat de inritten en hellingbanen binnen de gebouwen worden opgelost. Ook het laden en lossen dient inpandig plaats te vinden. Incidenteel laden en lossen kan op straat plaatsvinden. Voorzieningen om hemelwater vast te houden en verontreinigd water te reinigen worden betrokken in het maaiveldplan voor Gershwin.

Voor het verkeersontwerp voor de Mahlerlaan is een verkeersprognose voor het drukste moment van de dag gemaakt, dit is de avondspitsperiode van 16 tot 18 uur. Uit de verkeersprognose blijkt onder meer dat het autoverkeer dat gebruik maakt van de parkeergarages langs de Mahlerlaan op één rijstrook per richting kan worden afgehandeld. Op de drukste punten in de Mahlerlaan zullen linksafstroken van voldoende lengte in het ontwerp worden opgenomen. De Mahlerlaan is bovendien niet bedoeld voor doorgaand verkeer tussen de Buitenveldertselaan en de Beethovenstraat.

Langzaam verkeer

Vrijwel het gehele openbare gebied in Gershwin is voor voetgangers en fietsers toegankelijk. Deelgebied Gershwin zal dankzij haar intensieve bebouwing, de ligging aan de kop van de verkeersluwe zone rond de Minerva-as en de ligging tussen Buitenveldert en station Zuid veel voetgangers en fietsers aantrekken. De langzaam verkeersroutes spelen een belangrijke rol in het gebied. Gestreefd wordt naar een zeer hoge kwaliteit van het openbaar gebied in Gershwin. De noord-zuid verbindingen in het gebied zijn alle fiets- en voetgangersverbindingen, de brug over de De Boelegracht is daarom ook alleen voor langzaam verkeer en nood- en hulpdiensten toegankelijk.

4.5 Ruimtelijk-functionele Aspecten

In de Visie Zuidas is het begrip stadsmilieu geformuleerd door het aangeven van vier toekomstvaste waarden. Deze zijn: complementair aan de binnenstad, bereikbaarheid, lange levensduur en een relaxte stad. De laatste twee, de “duurzame stad”- gedachte en de “relaxte” stad hebben direct betrekking op de inrichting van deelgebied Gershwin. Het betekent onder andere een gemengde programmering waarin wonen, werken en verschillende soorten voorzieningen de stad tot echte stad maken. Per kavel is er flexibiliteit in het bouwvolume doordat een minimum en maximum vloeroppervlak is aangegeven. Ten grondslag hieraan ligt de enveloppenstudie die in hoofdstuk 4.1 van het SPvE gedetailleerd is weergegeven waarin rekening gehouden is met de stedenbouwkundige samenhang in het gebied, de woonkwaliteiten met relatief veel grondgebonden woningen en de eisen die voortvloeien uit de geluidsstudies.

Het programma voor Gershwin is erop gericht een stedelijk milieu te realiseren dat goed aansluit bij de overige bebouwing in het kerngebied Zuidas. Het programma van Gershwin is er mede op gericht de 50-50 verhouding wonen werken Zuidasbreed tot stand te brengen. Het programma voor Gershwin bestaat grofweg uit de volgende onderdelen:

  1. 1. minimaal 129.850 m2 bvo wonen;
  2. 2. maximaal 63.770 m2 bvo kantoren/bedrijven;
  3. 3. minimaal 28.450 m2 bvo voorzieningen;
  4. 4. parkeerkelders met een gezamenlijke capaciteit van circa 2400 parkeerplaatsen (indicatieve berekening).

Het programma is goed te realiseren binnen de voorgestelde bebouwingsenveloppen en bouwhoogten. De floor space index (fsi) zal gemiddeld per cluster 3,8 bedragen, het betreft hier de uit te geven kavels exclusief de openbare ruimte. Hiermee sluit het project aan op de dichtheid zoals die in het hele kerngebied gerealiseerd zal worden. Deze punten zijn tevens verwoord in de Visie Zuidas van maart 2001 en bevestigd in de Visie van 2007 en 2009. De verschillende programmaonderdelen worden hieronder beschreven.

Voorzieningen

De voorzieningen zijn essentieel voor het te creëren stedelijk milieu in Gershwin en kan van alles zijn, maar de nadruk ligt voornamelijk op commerciële (zakelijke) en niet-commerciële kleinschalige dienstverlening. Het draagvlak voor voorzieningen zal door Gershwin stijgen vanwege de bevolkingsgroei en de toename van het aantal werknemers. Ook zal op termijn de passantenstroom door de uitbreiding van het station Zuid/WTC groeien. Dit vereist een flexibel gebruik van de plinten in de gebouwen aan de hoofdstraten in het gebied (Mahlerlaan, Buitenveldertselaan en Beethovenstraat, waar een concentratie van voorzieningen ontstaat. Dit betekent dat in de plintlaag aan de hoofdstraten bouwkundige condities aanwezig moeten zijn om tot minimaal 8 meter bouwhoogte twee lagen voorzieningen te maken. Tijdelijke functies moeten in de plinten kunnen worden ondergebracht. Op basis van het voorzieningenonderzoek Gershwin blijkt dat het minimale programma voldoende is en gevuld kan worden met een interessante mix aan commerciële en niet-commerciële voorzieningen.
Dit minimaal programma moet voor een groot deel op begane grond aan de hoofdstraten gesitueerd worden. In de hoge stadsblokken zijn er extra mogelijkheden om grotere publieksvoorzieningen te realiseren. De envelop (percentage bebouwingsoppervlakte) kan voor de middenzone nog ruimer worden t.b.v. bijzondere voorzieningen. Daarbij kunnen uiteenlopende bestemmingen in beeld zijn: zwembad, fitness, tennis; maar ook komen kinderopvang, welzijn en medische voorzieningen in aanmerking. Het is echter ook goed denkbaar dat gedacht wordt aan een groter publieksbereik, zoals een religieuze/culturele vestiging. In beide gevallen moeten de domeinen van de voorziening en de bewoners van het blok goed afgebakend worden. Dit heeft vooral betrekking op de entreegebieden.

Woningen

Het streven naar stedelijke kwaliteit gaat hand in hand met de wens om een interessante mix van bewoners en gebruikers in het gebied te verwelkomen. Het vitale stedelijk milieu dat wordt beoogd is immers gediend met menging van functies in combinatie met menging van leefstijlen.

Tegen deze achtergrond zijn verschillende typeringen gangbaar voor het onderscheiden van huishoudenvormen, leefstijlen en woonbehoeften. Klassieke volkshuisvestingscategorieën richten zich op groepen als alleenstaanden, starters, doorstromers, kleine en grote huishoudens met kinderen, senioren, gehandicapten en woongroepen. Een meer eigentijdse typering van doelgroepen is gebaseerd op sociaal-culturele profielen en leefstijlen, zoals: buurters en wereldreizigers, lege nesters en vitale ouderen, tweeverdieners en consumptieve comfortzoekers, thuiswerkers en kunstenaars.

Welke typeringen ook worden gehanteerd, doorslaggevend voor de woonkwaliteit van de gemengde stad is dat de veelzijdige woningvraag ook met een vraaggestuurd aanbod tegemoet kan worden getreden.

Het verdient aanbeveling om de eventuele daktuinen toegankelijk te maken. Tot het voorzieningenpakket van het wonen behoort ook een uitgebreide serviceverlening zoals videofoons, conciërges en pakketdiensten die bijdragen aan de veiligheid.

Werken

De concentratie van de wat grotere zelfstandige werkeenheden liggen aan de stadsstraten Mahlerlaan, Beethovenstraat en Buitenveldertselaan. De plintlaag en de eerste lagen van de middenzone zijn hiervoor prima geschikt. Vanwege de geluidoverlast moeten de kantoorfuncties voor GD-1 op de hoek Mahlerlaan Buitenveldertselaan gesitueerd worden, en bij GD-3 op de hoek Mahlerlaan Beethovenstraat. Bij GD-2 (Amsterdam Symphony) en in beperkte mate bij W-2, zijn kantoorfuncties ook toegestaan. De bouwkundige condities van met name de nog te realiseren bebouwing wordt zodanig dat aanpassen van de plattegrond t.b.v. andere gebruikers of functies niet onmogelijk is. Dit maakt deel van de extra eisen i.v.m. duurzaamheid. (Zie hoofdstuk 11 over duurzaamheid.)

Parkeren

Het parkeren in Gershwin wordt grotendeels in parkeergarages opgelost. Op de hoofdstructuur (De Boelelaan, Buitenveldertselaan en Gustav Mahlerlaan) wordt geen straatparkeren toegepast. Om het plangebied ook voor minder validen een aantrekkelijke locatie te laten zijn, worden voldoende gehandicaptenparkeerplaatsen gerealiseerd.

De parkeergarages worden zo min mogelijk direct aangesloten op de hoofdverkeersstructuur, zodat de doorstroming niet wordt belemmerd en er geen kruisende bewegingen zijn over de belangrijkste fietspaden. De parkeergarages zijn in beginsel uitsluitend bereikbaar vanaf de Mahlerlaan. Ook het meest recente verkeersonderzoek toont aan dat de verkeersintensiteiten op de Mahlerlaan zodanig laag zullen zijn dat dit mogelijk is.

Met inachtneming van het uitgangspunt om gemiddeld per woning 1 parkeerplaats te realiseren (exclusief bezoekersparkeren) wordt het mogelijk gemaakt bij de toewijzing van deze parkeerplaatsen te differentiëren tussen de verschillende woningcategorieën. Zo zal het niet nodig zijn voor alle studentenwoningen een parkeerplaats te realiseren.

Om de kwaliteit van het gebied hoog te houden worden de parkeerplaatsen ondergronds, dicht bij de woning, opgenomen. Voor de meeste clusters zullen twee ondergrondse parkeerlagen nodig zijn. Parkeren ondergronds wordt ook mogelijk onder de gebieden Verkeer-1, Verkeer-2 en Tuin. Op deze wijze wordt de kwaliteit van de openbare ruimte gediend.

Er zijn ook bovengrondse parkeeroplossingen mogelijk (bij twee van de hoogbouwblokken) met gebruik van autoliften: een conventionele parkeergarage boven de plintzone met rechtstreekse toegangen tot de stijgpunten of een volledig geautomatiseerd systeem. Voor alle inpandige oplossingen bovengronds geldt dat de parkeergarage in het gebouw geïntegreerd moet worden, zonder openingen aan de gevel of zicht van buiten.

Het parkeren van fietsen, scooters, motoren en andere kleine voertuigen moet inpandig opgelost worden. Gestreefd wordt naar 1 fietsparkeerplaats per 25m² bvo gebruikt voor een woonfunctie. Voor kantoorfuncties is er een richtlijn van minimaal een fietsparkeerplaats voor 40% van het aantal werknemers.

Afval

Afval wordt inpandig (in de parkeergarage) verzameld d.m.v. perscontainers. Deze worden door het Stadsdeel opgehaald waardoor de locatie toegankelijk moet zijn voor specifieke hiertoe uitgeruste voertuigen.

Kabels en leidingen

De ILT tracé (bundel van kabels en leidingen) ligt onder de Mahlerlaan, op circa 6 meter afstand van de rooilijn van de bebouwing. Deze leidingen worden gekoppeld aan Gershwin bij viertal punten: ter hoogte van GD-1, W-3, GD-2 en W-5. Op deze punten moeten in de parkeergarage een bouwkundige voorziening (ontvangstruimte) worden opgenomen voor de kabels en leidingen vanuit de ILT. Tevens dient rekening te worden gehouden met een toekomstige doorkoppeling/doorschakeling naar de andere gebouwen.

4.6 Duurzaamheid

De opvatting over stedelijkheid vindt plaats tegen de achtergrond van het begrip “duurzame stad” waarbij gestreefd wordt naar duurzaam gebruik van ruimte, gerealiseerd met lage energie- en milieubelasting. Essentieel hierbij zijn begrippen als flexibele en aanpasbare casco's (geschikt voor uitwisseling van functies). Hiervoor wordt er Zuidasbreed uitgegaan van een bruto verdiepingshoogte van minimaal 3,30 meter zodat uitwisselbaarheid van de functies wonen en niet-wonen in de toekomst mogelijk blijft. Duurzaam bouwen betekent dat de bouwsystemen een groot “accommoderend vermogen” moeten hebben. Het is een structureel duurzaamheidskenmerk als gebouwen tot in de verre toekomst uiteenlopende bestemmingen en levensstijlen kunnen herbergen en is ook economisch van belang. Dit vraagt om flexibele indeelbare gebouwen met een verbeterde geluidisolatie tussen de verschillende eenheden. In moderne 24-uurs leefstijlen moeten verschillende bewoners en functies elkaar zonder hinder kunnen verdragen.

Welstand en Energie prestaties

De Welstandsnota Zuidas is het kader voor de toetsing van bouwplannen in Zuidas.

De kwaliteitseisen hebben een belangrijke relatie met duurzaamheid. In de Welstand Nota zijn hiervoor specifiek welstandscriteria geformuleerd. In de Visie Zuidas 2009 is de ambitie neergelegd om Zuidas in 2030 tot de top 10 van duurzame stedelijke centra in Europa te laten behoren. Dit houdt in dat vergaande duurzaamheideisen aan de bebouwing gesteld moet worden. Er moet voldaan worden aan het internationale toegepaste certificaat BREEAM (ontwikkeld door de Britse Building Research Establishment (BRE) en in Nederland geïmplementeerd door de Dutch Green Building Council). Daarbij is in de Visie uitgesproken te streven naar een van de hoogste haalbare scores: BREEAM Excellent. Voor de architectuur betekent dit dat meer dan tot nu toe het schoonheidsaspect met duurzaamheidaspecten verweven moet worden waarbij schoonheid in feite de resultante is van vorm, functie en duurzaamheid. Architectuur is in dit verband waardevast. De kracht van een waardevast duurzaam gebouwontwerp is verankerd in het integraal ontwerp. Behalve de fysieke aspecten als energiezuinigheid zijn de menselijke waarden in het geding. De connectiviteit, de verbindende kwaliteit, van het gebouw met de omgeving is essentieel en creëert economische meerwaarde. Een meerwaarde die zich vertoont op het gebied van het gebruik, de materiaaltoepassing, de flexibiliteit als het hergebruik (cradle-to-cradle principes). Het gebouw(ontwerp) is in dit verband te beschouwen als duurzame energiebron in de breedste zin van het woord.

Er zijn een aantal specifieke uitgangspunten gedefinieerd voor Gerhswin:

- De energievoorziening gaat uit van collectieve warmtelevering en collectieve koudelevering;

- Gershwin wordt bij voorkeur van warmte voorzien door de plaatselijk reeds aanwezige stadsverwarming. Een gelijkwaardig alternatief is verwarming d.m.v. warmtepompen en energieopslag.

- Problemen met grondwaterlozingen worden vermeden door verdiepte parkeerkelders waterdicht te bouwen (geen polderprincipe). De drukke verkeerswegen worden aangesloten op het vuilwaterriool om het water in de De Boelegracht zo min mogelijk te vervuilen.

Hoofdstuk 5 Verkeer En Parkeren

5.1 Toetsingskader

Nota Mobiliteit

De nota Mobiliteit geeft de volgende beleidsdoelen aan:

  1. 5. het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
  2. 6. het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische ontwikkeling;
  3. 7. een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
  4. 8. het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.

De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden en een vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving. De Nota Mobiliteit bevat tevens beleid met betrekking tot verkeer, vervoer en verkeersveiligheid voor decentrale overheden.

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (december 2004)

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregiogemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn:

- het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht;
- het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners;
- het zorgen voor een duurzame leefomgeving.

De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën:
- een samenhangend netwerk;
- een gebiedsgerichte aanpak;
- prijsbeleid;
- duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid;
- een slagvaardige samenwerking en financiering.

In dit hoofdstuk wordt meer concreet ingegaan op verkeersaspecten.

5.2 Autoverkeer

Interne ontsluiting

De interne ontsluiting van Gershwin is georganiseerd via de Gustav Mahlerlaan / George Gershwinlaan en de vijf noord-zuidstraten. Aan deze straten hebben de gebouwen hun adres en worden de (ondergrondse) parkeergarages ontsloten. Gershwin zelf is een autoluw gebied; de George Gershwinlaan is geen doorgaande route, hetzelfde geldt voor de noord-zuidstraten. Het profiel van de wegen is voor motorvoertuigen zeer smal, er zijn geen parkeerplaatsen in de openbare ruimte aanwezig en slechts zeer beperkte mogelijkheden voor laden en lossen. Met deze inrichting is gewaarborgd dat het gebied ook daadwerkelijk autoluw kan blijven. Het laden en lossen ten behoeve van de kantoren en voorzieningen in het gebied geschiedt bij voorkeur inpandig maar in ieder geval niet op de autoluwe straten.

De Gustav Mahlerlaan

Via de Gustav Mahlerlaan is Mahler, Gershwin en de zuidzijde van het station ontsloten op het stedelijk wegennet, met de Beethovenstraat en de Buitenveldertselaan. Met de laatste is tot het moment van het ondergronds brengen van de doorgetrokken Noord-Zuidlijn naar Amstelveen alleen een halve aansluiting mogelijk (rechtsaf vanaf Buitenveldertselaan de Gustav Mahlerlaan in en rechtsaf via Gustav Mahlerlaan de Parnassusweg op). Ondanks het zeer ruime profiel van de Gustav Mahlerlaan is deze weg zelf geen onderdeel van het hoofdwegennet, maar dient het ter ontsluiting van ABN Amro, Mahler en Gershwin. Aan de Gustav Mahlerlaan is beperkt langsparkeren mogelijk. Ook bussen voor het hotel kunnen hier halteren.

Door de Gustav Mahlerlaan loopt, verhoogd, de Minerva-as (over het Gustav Mahlerplein), op deze plek prevaleert de voetganger en de fietser en is de auto te gast.

Buitenveldertselaan / Parnassusweg en Beethovenstraat

Bij de 'stadsstraten' Buitenveldertselaan/ Parnassusweg en de Beethovenstraat heeft de afwikkeling van het autoverkeer prioriteit in het ontwerp, tevens zijn het openbaarvervoercorridors. Beide straten zijn voor Gershwin belangrijke verbindingen met het centrum van Amsterdam, met Buitenveldert en Amstelveen en vooral met de De Boelelaan.

De De Boelelaan

De De Boelelaan is de belangrijkste ontsluitingsweg voor het autoverkeer in de Zuidas. Via deze weg wordt Zuidas ontsloten op de S108 (Amstelveenseweg) en S109 (Europaboulevard) waar Zuidas is aangetakt op de A10.

5.3 Openbaar Vervoer

Het plangebied is uitstekend bereikbaar per openbaar vervoer. Station Zuid, waar bus, tram, metro, trein en in de toekomst hogesnelheidslijn bij elkaar komen, ligt op loopafstand van het plangebied. Eveneens is het metrostation Amstelveenseweg nabij en hebben tramlijn 5 16, 24 en sneltram 51 een halte in het gebied evenals diverse buslijnen.

Er zal mogelijk een groot aantal bussen en trams via De Boelelaan en de Buitenveldertselaan gaan rijden. In het ontwerp van de infrastructuur zal dan ook rekening gehouden worden met deze grote stromen. Dit vertaalt zich in voldoende vrijliggende openbaarvervoerbanen van voldoende breedte en haltes die berekend zijn op grote reizigersstromen en plaats bieden voor meerdere bussen of trams. De haltes worden zo dicht mogelijk bij de kruispunten gesitueerd om het overstappen op andere lijnen eenvoudig te maken.

Tramlijnen 16 en/ of 24 worden op termijn mogelijk doorgetrokken naar station Zuid. Vanaf het moment dat de Noord/Zuidlijn zal worden geopend, is de verwachting dat er meer streekbussen gaan rijden via de De Boelelaan naar station Zuid. Deze ontwikkelingen vragen om vrije openbaarvervoer-banen (tram/ bus). De route van HOV lijn 310 (de zuidtangent) gaat over de vrije openbaarvervoer-baan van de De Boelelaan. In het ontwerp van de haltes wordt hiermee rekening gehouden.

5.4 Langzaam Verkeer

De verschillende functies in Gershwin zijn goed bereikbaar voor voetgangers en fietsers, zowel vanuit het centrum van Amsterdam als vanaf het nabijgelegen station Zuid. Door de bouw van een groot aantal woningen zal het aantal voetgangers en fietsers sterk toenemen.

In het ontwerp van de infrastructuur wordt daarom rekening gehouden met deze stromen.Voor de fietsers vertaalt dit zich in voldoende brede fietspaden, voldoende opstelruimte bij kruispunten, zo kort mogelijke wachttijden bij verkeerslichten en voldoende fietsparkeerplaatsen.

De grootste stroom voetgangers zal vanaf station Zuid richting Gershwin lopen. Op de Gustav Mahlerlaan komen verschillende oversteekvoorzieningen bij de kruispunten.

Over de De Boelegracht is een brug voor langzaamverkeer voorzien. Indien dit vanuit de langzaamverkeer stromen gewenst is, bestaat binnen de regels van dit bestemmingsplan de mogelijkheid om nog maximaal twee extra bruggen over de De Boelegracht te realiseren.

5.5 Parkeren

Fietsparkeren

In de openbare ruimte van het plangebied is zeer beperkt ruimte voor fietsrekken. Het realiseren van voldoende inpandige fietsenstallingen voor bewoners, werknemers, studenten en bezoekers is daarom essentieel. Waar mogelijk en noodzakelijk worden voor bezoekers fietsrekken in de openbare ruimte geplaatst. Met name in de buurt van de openbaarvervoer-voorzieningen wordt in de openbare ruimte rekening gehouden met het plaatsen van fietsrekken.

De stallingen moeten voldoen aan het PvE stedelijke fietsenstallingen, belangrijke elementen hieruit zijn:

  1. 1. alle stallingen zijn vanaf het fietsnetwerk goed bereikbaar;
  2. 2. de bestemming is vanuit de stalling binnen door te bereiken of de stalling ligt dicht bij de entree;
  3. 3. de stallingen hebben een comfortabele in- en uitgang (bij ondergrondse stalling een maximale hellingshoek van 10 graden);
  4. 4. Kantoren: het streven is voor ten minste 40% van de werknemers een inpandige fietsstalling te realiseren;
  5. 5. Woningen: voor woningen geldt een richtlijn van 1 fietsparkeerplek per 25 m2 (met een maximum van 5 plaatsen). In de openbare ruimte dient rekening gehouden te worden met bezoekersparkeren. Hiervoor geldt als richtlijn 0,5 fietsparkeerplek per woning.

Autoparkeren

Om alle voorziening in de Zuidas goed bereikbaar te houden is het noodzakelijk om, naast goede voorzieningen voor openbaar vervoer en langzaam verkeer, het aantal autoverplaatsingen zo beperkt mogelijk te houden. Een strikt parkeerbeleid draagt bij aan het beperken van het aantal autoverplaatsingen.

De uitgangspunten van de Zuidas voor parkeren gelden ook voor het plangebied Gershwin. Voor kantoren geldt een norm van 1 parkeerplaats per 250 m² bvo. Voor woningen geldt een norm van 1,25 parkeerplaats per woning (inclusief bezoekersparkeren). Dit komt overeen met 1 parkeerplaats per 100 m² bvo. Voor het aantal parkeerplaatsen voor voorzieningen wordt in Gershwin maatwerk gehanteerd.

Een voorbeeld van maatwerk is de parkeeroplossing die is gehanteerd voor de blokken Wonen-4, Gemengd-2 en Gemengd-4 die samen Amsterdam Symphony vormen. Amsterdam Symphony is een complex aan gebouwen dat vele functies combineert. Voor de voorzieningen in dit blok is een norm van 1 parkeerplaats per 100m2 bvo.gehanteerd. Het hotel is een bijzondere functie waarbij gekeken is naar de aard van het hotel en de goede ligging ten opzichte van het openbaarvervoersknooppunt Amsterdam Zuid. Voor het hotel is een norm van 1 parkeerplaats per kamer gehanteerd.Voor de in Amsterdam Symphony aanwezige woningen is niet afgeweken van de gewone norm.

De gemeenteraad van Amsterdam heeft bij het vaststellen van de Visie Zuidas 2009 de ambitie vastgesteld om het parkeerareaal in de Zuidas met 20% gefaseerd te reduceren. Nader onderzoek moet uitwijzen op welke wijze dit mogelijk te maken is. Dit zal niet per deelproject maar Zuidasbreed bekeken worden.

In 2011 is de parkeernota Zuid opgesteld door de stadsdeelraad van stadsdeel Zuid. De nota zal eind 2011 door het gemeentebestuur worden behandeld. Deze nota is ook van toepassing op de Zuidas. In deze nota is onder meer het beleid ten aanzien van parkeervergunningen gereguleerd.

5.6 Verkeerstudie Milieu Effect Rapport Zuidas Flanken

In het Milieu Effect Rapport (2011) voor de Zuidas flanken, zie volgende hoofdstuk, is een verkeerstudie opgenomen waarin inzichtelijk is gemaakt welk effect de vastgoedontwikkeling heeft op de bereikbaarheid van het gebied en welke knelpunten er ontstaan als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van deze vastgoedontwikkeling. Ter aanvulling op deze studie is begin 2011 de Verkeersstudie Zuidas Flanken 2011 afgerond. De beide studies komen grotendeels overeen. In de laatste wordt echter rekening gehouden met het effect van het niet doorvoeren van de beleidmaatregelen ' Anders Betalen voor Mobiliteit' (ABvM), oftewel rekening rijden. Het effect voor Zuidas is circa 6% meer autoverkeer. Daarbij geeft de Verkeersstudie Zuidas Flanken 2011 ook inzicht in de tussentijdse situatie van 2015 en worden in deze studie nadere kruispuntberekeningen uitgevoerd. Beide studies zijn gebaseerd op het verkeersmodel Zuidas, wat een gedetailleerde uitsnede is van het gemeentelijke verkeersmodel Genmod.

De algemene conclusie van de studies is dat het aantal verkeersbewegingen in Zuidas toeneemt als gevolg van de ontwikkeling van de totale Zuidas flanken. Het grootste deel van deze groei wordt opgevangen door het openbaar vervoer. Ook het autoverkeer zal groeien maar relatief beperkt. Dit wordt enerzijds verklaard door forse investeringen in het openbaar vervoer (onder meer door opening van de Hanzelijn, de Noord Zuidlijn en OV SAAL) en door restrictief beleid t.a.v. de auto, het door een strenge parkeernorm beperken van het aantal beschikbare parkeerplaatsen en prijsbeleid voor parkeren.

Effecten autoverkeer

De effecten van de ontwikkeling van de Flanken op de verkeersbelasting van het wegennet kunnen worden gevisualiseerd met zogenaamde verschilplots. Voor de Flanken zijn deze gemaakt voor de avondspits. De verschilplots laten het verschil zien met de referentiesituatie, uitgedrukt in percentages. Hieronder is een uitsnede weergegeven van de verschilplot voor modelvariant 2. Rode kleuren duiden op een toename in vergelijking met de referentiesituatie.

De ontwikkeling van de Flanken heeft vooral effect op de belasting van het wegennet ten zuiden van de A10. De beide uiteinden van de De Boelelaan, de aansluitende wegen (Amstelveenseweg en Europaboulevard), de Beethovenstraat (tussen Gustav Mahlerlaan en de De Boelelaan) en de aansluitingen op de A10 laten het grootste effect zien. Ten noorden van de A10 (richting Amsterdam-Centrum) is het effect van de Flanken op de verkeersintensiteiten beperkt. Ontwikkeling van de Flanken in vergelijking met de referentiesituatie leert dat de verkeersintensiteiten weliswaar toenemen, maar dat dit relatief beperkt blijft gezien de grote schaal van de ontwikkeling. Dit heeft te maken met het verschuiven van de modal split in het voordeel van het openbaar vevoer, dus de toename van het aantal bewegingen neemt vooral in die sector significanter toe.

De toenamen op de A10 - zuid zijn voor het westelijke en centrale deel verwaarloosbaar klein (< 2.000 mvt/etmaal). Voor het oostelijke gedeelte van de A10 - zuid langs de plangebieden geldt een maximale toename van circa 5.000 mvt/etmaal. Procentueel gezien is dit 'slechts' een toename van 2%. De procentuele toename van het verkeer op de toe- en afritten van de A10 blijft op alle punten onder de 20%. Bij de S109 oost - afrit zuid is door herverdeling van de verkeersstromen sprake van een lichte procentuele afname van het verkeer. De procentuele toename van het verkeer is het grootst op de De Boelelaan en de Beethovenstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0006.png"

Figuur: Effect van de ontwikkelingen op de verkeersbelasting van de wegen bij de Zuidas voor modelvariant 2.

Per wegvak en rijrichting is een balk opgenomen. De breedte van de grijze balk correspondeert met de verkeersintensiteit, de gekleurde rand van de balk correspondeert met het effect van de ontwikkeling in vergelijking met de referentiesituatie: rood is toename, groen is afname. Hoe breder de rand, hoe groter het verschil met de referentiesituatie.

Effect op de verkeersafwikkeling Intensiteit / Capaciteit

Een maat voor de kwaliteit van de verkeersafwikkeling is de verhouding tussen I (intensiteit) en C (capaciteit) op een wegvak. De I/C-verhoudingen zijn in betreffende verkeersstudie bepaald voor de avondspits. I/C-verhoudingen worden uitgedrukt in een getal tussen de 0 en de 1, waarbij een getal dicht bij 1 duidt op een kans op vertraging. In het studiegebied heeft de A10 in de referentiesituatie reeds een hoge I/C-verhouding. Ondanks de relatief kleine toename van de belasting van de A10 is daardoor de I/C-verhouding van de A10 en van enkele toe- en afritten aan de hoge kant. De I/C-verhouding bij de diverse op- en afritten van de A10 verslechtert ten opzichte van de referentiesituatie. Ook op de A10 in het oostelijke deel is een verschuiving waar te nemen van de I/C-verhouding van oranje naar rood. Dit betreft echter een toename van 0.01 bij de I/C-verhouding voor de A10, waardoor deze net 'omklapt' naar een rode kleur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0007.png"

Figuur: I/C-verhoudingen 2020 alternatief 1 (100%) (groen = 0 - 70 geel = 70 - 90 oranje = 90 - 100 rood = > 100)

Kruispunten

In het stedelijk gebied is de capaciteit van kruisingen over het algemeen meer maatgevend voor de doorstroming van het verkeer dan de capaciteit van de wegvakken. Om deze reden zijn in een kruispuntenanalyse alle relevante kruispunten in de Zuidas beschouwd. Voor de omgeving van het bestemmingsplangebied is van belang dat alle kruisingen in de avondspits en bij de reeds voorliggende profielen goed regelbaar zijn. Voor het eindbeeld, totale Zuidas flanken ontwikkeld geldt dat er zeven kruispunten in of nabij Zuidas vastlopen, het betreft:

- Amstelveenseweg (S108) op- en afrit A10 noordzijde (S108);

- Amstelveenseweg (S108) en op- en afrit A10 zuidzijde;

- De Boelelaan – Amstelveenseweg;

- De Boelelaan - Van de Boechorststraat;

- Stadionweg - Beethovenstraat;

- Europaboulevard (S109) – op- en afrit A10 noordzijde.

Effect van Gershwin

Het onderzoek maakt verder duidelijk dat als gevolg van de totale ontwikkeling van de flanken om een aantal infrastructurele maatregelen noodzakelijk is Zuidas voldoende bereikbaar te houden. Voor Gershwin, wat circa 8% van het nog te realiseren programma van de flanken behelst, wordt geconcludeerd dat de direct in de omgeving liggende kruispunten op de Buitenveldertselaan en Beethovenstraat geen knelpunt vormen. Wel zijn maatregelen nodig op verder weggelegen infrastructuur, die voor de ontsluiting van Gershwin van belang is:

  1. 1. Het kruispunt Amstelveenseweg – De Boelelaan (ter hoogte van de VU). Hier dient ruimte te worden gereserveerd voor drie opstelstroken richting de S108. Hiermee kan het autoverkeer (bij realisatie van het volledige flankenprogramma) goed worden afgewikkeld. Dit kruispunt is meegenomen in het uitvoeringsbesluit Kenniskwartier. De verkeersstudie maakt duidelijk dat dit op korte termijn aangepakt dient te worden..
  2. 2. Het kruispunt De Boelelaan – Mahlerlaan (ter hoogte van de VU). Ook hier dient extra ruimte gecreëerd te worden voor opstelvakken. Er is in het kader van het uitvoeringsbesluit Kenniskwartier een ontwerp uitgewerkt.
  3. 3. De De Boelelaan tussen Beethovenstraat en Europaboulevard is voorzien om op termijn (circa 2015) naar een volwaardig 2x2 profiel te worden opgewaardeerd. Hierdoor wordt de doorstroming op de De Boelelaan verbeterd.
  4. 4. De aansluitingen van de Amstelveenseweg en de Europaboulevard met de A10

5.7 Actieplan Weginfrastructuur Zuidas

Het Actieplan Weginfrastructuur Zuidas Flanken is gelijktijdig met de Verkeersstudie Zuidas Flanken opgesteld. Het actieplan is op 14 juli 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In het Actieplan worden de maatregelen benoemd die nodig zijn om de in de verkeersstudie geconstateerde knelpunten te kunnen aanpakken, tevens zijn in dit plan een globale raming en een planning opgenomen. Het plan maakt duidelijk dat alle hiervoor genoemde kruispunten met uitzondering van de kruising van de De Boelelaan – Van Boechorststraat en de Stadionweg - Beethovenstraat omstreeks 2015 dienen te zijn aangepakt. Dit is ook het moment waarop de eerste nieuwe ontwikkelingen van Gershwin, volgens de in mei 2011 bekende planning, worden opgeleverd. Onderdeel van het actieplan is dat de voortgang van de aanpak van de kruispunten en de ontwikkelingen t.a.v. de verkeersbelasting periodiek worden gemonitord.

Hoofdstuk 6 Milieueffectrapportage (M.e.r.)

6.1 Algemeen

Gershwin vormt onderdeel van de ontwikkeling van de Flanken in de Zuidas. De ontwikkeling van de Flanken in de Zuidas loopt al een aantal jaren. Enkele delen van de Flanken zijn al ontwikkeld, en in Gershwin zelf zijn ook al enkele kavels ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0008.png"

Figuur: Flanken Zuidas

De ontwikkeling van Gershwin was al voorzien in de partiële streekplanherziening Amsterdam Noordzeekanaalgebied (ANZKG). In 2003 is een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (Ingenieursbureau Amsterdam, 2003). Deze m.e.r.-beoordeling heeft destijds geleid tot de conclusie dat voor de op dat moment voorziene ontwikkelingen geen m.e.r.-procedure nodig was. In 2007 is voor de ontwikkeling van de projecten Ravel, Beethoven, Noordzone en VU-kwartier aanvullend een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Deze m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd omdat er ten opzichte van het streekplan en de daaraan gekoppelde beoordeling uit 2003 meer programma werd voorzien. Op basis van deze m.e.r.-beoordeling werd in 2007 geconcludeerd dat voor de besluitvorming over de betreffende projecten geen m.e.r.-procedure nodig was.

Inmiddels is er een milieueffectrapportage uitgevoerd voor de Flanken van de Zuidas. De reden dat nu besloten is tot het uitvoeren van een milieueffectrapportage is dat er sprake is van een gewijzigd programma ten opzichte van het gezamenlijk programma van de m.e.r.-beoordelingen 2003 en 2007, met onder andere een groter aantal woningen. Als eindbeeld wordt voor de Flanken voorzien in een programma met ca. 763.000 m2 woonfuncties, zo'n 837.500 m2 kantoorfuncties en ca. 360.500 m2overige voorzieningen, waarvan al een deel is gerealiseerd, of in aanbouw is. Voor het overige deel dienen diverse nieuwe bestemmingsplannen opgesteld te worden.

Dit leidt tot de verwachting dat het aantal van 4.000 woningen overschreden wordt en daarmee het project m.e.r.-plichtig is geworden. Daarnaast is ook de totale ontwikkeling (dus ook kantoren en voorzieningen) die nu gepland is groter dan de geplande ontwikkeling ten tijde van de m.e.r.-beoordeling 2003 en de m.e.r.-beoordeling 2007. Hierbij is van belang dat diverse ontwikkelingen in de Flanken de laatste jaren meer concreet geworden zijn op grond waarvan het gemeentebestuur heeft besloten dat een m.e.r.-procedure wordt gevolgd.

Het doel van een m.e.r.-procedure is het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming te betrekken. Dit om ten behoeve van het ontwikkelen van plannen en het nemen van besluiten inzicht te krijgen in de effecten van de voorgenomen activiteit op de omgeving en om onderzoek te kunnen doen naar mogelijke maatregelen om negatieve effecten op de omgeving te verminderen of te compenseren.

Formele koppeling van de mer-procedure (het milieueffectrapport zelf) en de bestemmingsplanprocedure gebeurt op het moment waarop de eerste planologische titel (een omgevingsvergunning of bestemmingsplan) die een onderdeel van de in de m.e.r. beschreven activiteiten mogelijk maakt. Voor de m.e.r. Zuidas Flanken is dat het bestemmingsplan Kenniskwartier Noord West en niet het nu voorliggende bestemmingsplan Gershwin. In paragraaf 6.2 wordt ingegaan op de doorwerking van het milieueffectrapport in het bestemmingsplan Gershwin.

6.2 Doorwerking Mer Zuidas Flanken In Bestemmingsplan Gershwin

Het MER Zuidas Flanken beschrijft de milieugevolgen van de ontwikkeling van de Flanken als geheel. Procedureel is het MER gekoppeld aan een ander bestemmingsplan. Hieronder wordt specifiek ingegaan op de relatie van het MER op onderhavig bestemmingsplan.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de in het MER onderzochte milieueffecten, en de betekenis voor het voorliggend bestemmingsplan en de besluitvorming.

6.2.1 Mobiliteit en bereikbaarheid

De verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling van de Flanken is een belangrijk aspect in het MER Flanken. In het MER Flanken is, op basis van onderzoek met verkeersmodellen, het effect van de ontwikkeling op de mobiliteit (aantal verplaatsingen, verdeling over auto, openbaar vervoer en fiets) en bereikbaarheid (verkeersintensiteiten, verkeersafwikkeling) beschreven. Uit het onderzoek blijkt dat het effect van de ontwikkeling van de Flanken op het wegennet zich voor een groot deel concentreert op het plangebied van de Flanken zelf en op de twee aansluitingen op de A10. Uit de verkeersmodelberekeningen blijkt dat het stedelijk wegennet buiten het plangebied van de Flanken slechts in beperkte mate wordt beïnvloed door de ontwikkeling van de Zuidas Flanken. Het beeld is dat de verplaatsingen tussen de Zuidas Flanken en de stedelijke gebieden van Amsterdam en Amstelveen voor het overgrote deel plaatsvinden per fiets en openbaar vervoer. De auto wordt naar het zich laat aanzien vooral gebruikt voor verplaatsingen van en naar verder weg gelegen gebieden, zoals ook blijkt uit de (overigens relatief kleine) toename van de intensiteiten op de A10.

Het MER Flanken laat zien dat het effect van de ontwikkeling van de Flanken als totaal op de verkeersbelasting beperkt is.

Voor wat betreft het autoverkeer wordt geconstateerd dat na de volledige realisatie van de Zuidas flanken een aantal kruispunten moet worden aangepast. Het betreft onder meer de in het Kenniskwartier gelegen kruisingen van de De Boelelaan met de Mahlerlaan/ Van der Boechorststraat en de kruising De Boelelaan met de Amstelveenseweg. Verder worden de aansluitingen van de Amstelveenseweg (S108) en Europaboulevard (S109) met de A10 als knelpunt benoemd.

Het nemen van maatregelen in de zin van aanpassing van de betreffende kruispunten wordt noodzakelijk geacht ter voorkoming van de nadelige milieueffecten als gevolg van de totale flankenontwikkeling. De keuzes die gemaakt moeten worden ter verbetering van de verkeersafwikkeling (zie paragraaf 6.5.5) hebben betrekking op maatregelen die buiten het plangebied van voorliggend bestemmingsplan plaats zouden moeten vinden, en hebben dus geen direct effect op de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied. Voor wat betreft het autoverkeer wordt geconstateerd dat bij volledige realisatie van de Zuidas Flanken een aantal kruispunten moet worden aangepast. Aanvullend hierop is de Verkeersstudie Zuidas 2011 en het Actieplan Weginfrastructuur Zuidas Flanken opgesteld. U wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 5.6 Verkeerstudie Milieueffectrapport, Verkeerstudie Zuidas 2011 en het Actieplan. In laatstgenoemde plan staan de benodigde maatregelen benoemd inclusief de kostenraming en planning op hoofdlijnen.

In het hoofdstuk Verkeer en parkeren zal meer concreet op de specifieke mobiliteitsaspecten van de ontwikkeling van voorliggend bestemmingsplan worden ingegaan.

6.2.2 Luchtkwaliteit

Er treden als gevolg van de voorgenomen flankenontwikkeling geen milieueffecten op waarvoor maatregelen noodzakelijk moeten worden geacht. De ontwikkelingen zijn opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit en zijn aldus niet in strijd met de geldende regelgeving. Zie hiervoor verder ook hoofdstuk 8 van deze toelichting.

6.2.3 Geluid

Het MER Flanken beschrijft de effecten van de ontwikkeling van de flanken op de geluidbelasting van bestaande woningen in de omgeving van het plangebied en geeft een beeld van de toekomstige geluidsituatie in het plangebied van de Flanken. De Flanken voorzien niet in het mogelijk maken van inrichtingen die veel geluid produceren. De effecten van de Flanken op de akoestische situatie worden daardoor bepaald door de effecten van wegverkeer.

Door het beperkte en lokale effect van de Flanken op de verkeersintensiteiten blijkt het effect van de ontwikkeling van de Flanken op bestaande woningen klein te zijn. Het verkeer van de ontwikkeling van dit bestemmingsplan draagt voor een klein deel hieraan bij. In het hoofdstuk Geluid wordt hier nader op ingegaan.

Het MER Flanken laat zien dat in delen van het plangebied van de flanken de geluidbelasting door wegverkeer hoog zal zijn. Dit wordt veroorzaakt door het verkeer op de A10 en in mindere mate door het verkeer op de stedelijke wegen. Het MER geeft aan dat een aandachtspunt bij de verdere uitwerking van de plannen voor de Flanken het situeren is van gevoelige functies met het oog op de geluidbelasting door wegverkeer. Situeren van nieuwe bebouwing kan geluid tegen houden die nieuwe geluidgevoelige functies zoals wonen mogelijk maakt.

Een van de adviezen die in het MER wordt gegeven betreft het situeren van niet-geluidsgevoelige bestemmingen op dusdanige locaties dat deze kunnen dienen als geluidsbuffer, waarbij een hoge gebouwrand kan dienen als afschermende werking. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is niet direct gelegen langs de A10. Het bevindt zich ten opzichte van de A10 achter de kantoorbebouwing in het gebied Mahler en de kantoren van de ABN-AMRO. Daarmee is de feitelijke situatie in overeenstemming met het advies van de Commissie.

Overigens kan in algemene zin worden gesteld dat de Wet geluidhinder voldoende voorwaarden schept om waar nodig voorwaarden, voorschriften en beperkingen in bestemmingsplannen op te nemen.

6.2.4 Externe veiligheid

In het MER Flanken is aandacht besteed aan de externe veiligheid (plaatsgebonden risico en groepsrisico). De A10 (vervoer gevaarlijke stoffen) is hierbij de belangrijkste risicobron. Er zijn langs de A10 geen plaatsgebonden risicocontouren aanwezig.

De ontwikkeling van de Flanken als geheel, met een sterke intensivering van het gebruik van het gebied, leidt tot een sterke stijging van het groepsrisico. Het MER Flanken geeft aan dat het daarom nodig is voldoende aandacht te besteden aan aspecten als zelfredzaamheid, bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid voor hulpdiensten. Dit dient op bestemmingsplan- en gebouwniveau te gebeuren. In het kader van die bestemmingsplannen moet per besluit worden beoordeeld in hoeverre het opnemen van aanvullende voorwaarden, voorschriften en beperkingen noodzakelijk is. Voor dit bestemmingsplan wordt hierop in hoofdstuk Externe veiligheid nader ingegaan.

6.2.5 Overige milieugevolgen

De overige in het MER Flanken beschouwde milieugevolgen (natuur, cultuurhistorie, archeologie e.d.) zijn, voor zover er al sprake is van negatieve effecten, in belangrijke mate gebonden aan de locatie zelf. Per bestemmingsplan dient een afweging te worden gemaakt of het stellen van nadere voorwaarden, voorschriften en beperkingen noodzakelijk.

Voor de ontwikkeling van dit bestemmingsplan gaat het om de effecten op het plangebied zelf en is er geen samenhang met eventuele effecten elders in het plangebied van de Flanken. In de verschillende hierna volgende hoofdstukken zal op de betreffende aspecten en de wijze waarop deze in het bestemmingsplan zijn meegenomen nader worden ingegaan.

6.2.6 Conclusie

De effecten van de ontwikkeling van dit bestemmingsplan zijn een klein onderdeel van de ontwikkeling van de Zuidas als geheel. Het MER Flanken leidt niet tot bijzondere aandachtspunten voor het bestemmingsplan Gershwin in de samenhang met de ontwikkeling als geheel. Wel wordt middels de situering van niet-geluidgevoelige bebouwing op deze locatie uitvoering gegeven aan de adviezen met betrekking tot geluid binnen de Zuidas.

De beschrijving van de gevolgen van het milieu van dit bestemmingsplan richt zich in de betreffende hoofdstukken van de toelichting van dit bestemmingsplan derhalve op de effecten die zijn gerelateerd aan het plangebied van dit bestemmingsplan zelf.

Hoofdstuk 7 Geluid

7.1 Algemeen

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen. De verantwoording of een ruimtelijke ontwikkeling geluidtechnisch aanvaardbaar is vindt plaats in het kader van het zogeheten hogere grenswaardenbesluit. Dit besluit ligt tegelijkertijd ter inzage met dit bestemmingplan. Onderstaand wordt ingegaan op geluid in algemene zin en wordt geluid bekeken vanuit de goede ruimtelijke ordening. Voor de toets in het kader van de Wgh wordt verwezen naar het besluit hogere grenswaarden.

7.2 Toetsingskader

7.2.1 algemeen

In de Wet geluidhinder zijn geluidnormen voor toelaatbare equivalente geluidniveaus opgenomen. De geluidnormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of industrieterrein. In de Wet geluidhinder is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidzone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.

7.2.2 Wegverkeer- en spoorweggeluid

Op grond van artikel 74 en 106b van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle wegen en spoorwegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de weg of spoorweg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen:

  • die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of;
  • waarvoor een maximale snelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken.

Er is in het bestemmingsplan Gershwin geen sprake van de aanleg van een weg en/of spoorweg waarvoor op grond van de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan een geluidzone moet worden opgenomen.

In artikel 76 van de Wet geluidhinder is geregeld dat bij vaststelling van een bestemmingsplan de wettelijke voorkeursgrenswaarden voor de geluidsgevoelige gebouwen of terreinen in acht moeten worden genomen van de artikelen 82 (bij nieuwbouw) en 100 (in geval het bestemmingsplan voorziet in een reconstructie van een weg) van de Wet geluidhinder. Naast deze bovengenoemde buitenwaarden zijn er in de Wet geluidhinder voor gevoelige bestemmingen tevens maxima gesteld aan binnenwaarden. Toetsing daaraan vindt plaats in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning.

Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan binnen de systematiek van de Wet geluidshinder een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door burgemeester en wethouders. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen.

Wanneer de maximale toelaatbare waarde voor geluidbelasting wordt overschreden en een hogere waarde niet mogelijk is, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid woningen te realiseren met een zogeheten dove gevel (een gevel zonder te openen/met slechts incidenteel te openen delen) of vliesgevel te realiseren. De definitie van een gevel (uitwendige scheidingsconstructie) in de Wgh maakt het mogelijk 'dove gevels' te creëren. Een dergelijke gevel heeft geen te openen delen in geluidsgevoelige ruimtes, waardoor toetsing aan de geluidsnormen niet is vereist. In een situatie waarbij de maximaal toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, kan een dove gevel worden toegepast om woningbouw toch mogelijk te maken. In het gebied Gershwin doet zich de situatie voor dat er zowel hogere grenswaarden worden vastgesteld en dat de bouw van de zogeheten dove gevels noodzakelijk is. In het geluidrapport is aangegeven waar deze situaties zich voordoen.

7.2.3 Amsterdams geluidbeleid

In het Amsterdamse geluidbeleid is bepaald dat de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld of een dove gevel hebben in principe dienen te beschikken over een stille zijde. Van dit principe kan slechts worden afgeweken op grond van zwaarwegende argumenten.

Voorafgaand aan de realisatie van het project Symphony is reeds uitvoering gegeven aan de Wet geluidhinder, met dien verstande dat hiervoor hogere waarden zijn vastgesteld. Het project Symphony moet in dit verband dan ook worden gezien als een bestaande situatie.

Inmiddels is het geluidbeleid in de gemeente nog enigszins aangescherpt. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties kan bij woningen met een dove gevel worden afgezien van een stille gevel.

7.3 Conclusie

De maximaal toelaatbare grenswaarde van 53 dB wordt bij veel gevels of geveldelen overschreden vanwege het verkeerslawaai van de A10.

Maatregelen aan de geluidsbron

Het Amsterdamse verkeersbeleid is gericht op beperking van het autoverkeer. Een extra plaatselijke beperking van het autoverkeer op de wegen rondom Gershwin zou ten koste gaan van de bereikbaarheid van Gershwin en de rest van het Zuidasgebied. De A10 heeft een zeer belangrijke functie in de afwikkeling van het autoverkeer in Amsterdam. Maatregelen ter vermindering van het autoverkeer op deze weg worden daarom niet voorzien. Ook maatregelen ter verlaging van de verkeerssnelheid worden op de wegen rondom Gershwin en op de A10 niet voorzien.

Amsterdam heeft het beleid dat bij groot onderhoud van wegen het nieuwe wegdek waar mogelijk zal bestaan uit een geluidsreducerende asfaltsoort. Geluidsreducerend asfalt kan de geluidsbelasting van de stedelijke wegen met ongeveer 3 dB terugdringen, maar kan om wegbouwkundige redenen vaak niet aangelegd worden. Geluidsreducerend asfalt slijt in bepaalde omstandigheden onaanvaardbaar snel. De aanwezigheid van kruispunten, verkeerslichten en putten versnellen dat proces. Het wegdek van de A10 is uitgevoerd in geluidsreducerend 1-laags Zeer Open Asfalt Beton. Het wegdek van de Mahlerlaan zal in de eindfase ook uit een geluidsreducerende asfaltsoort bestaan. Op dit moment is onbekend of bij toekomstig groot onderhoud van de Buitenveldertselaan, Beethovenstraat en de De Boelelaan geluidsreducerend asfalt toegepast kan worden.

De treinen en de spoorbaan zijn geen eigendom van Amsterdam. Afgezien van de haalbaarheid liggen geluidsbeperkende maatregelen aan de treinen en railconstructie niet voor de hand gezien het overheersende wegverkeerslawaai. Deze argumenten gelden ook voor de geluidhinder van de sneltram.

Maatregelen in het gebied tussen de wegen en de woningen

De woongebouwen in Gershwin zijn in het algemeen zeer hoog waardoor het effect van een geluidsscherm langs de A10 op de hogere verdiepingen gering of nihil is. Uit de gebouwontwerpen van de blokken die het meeste hinder ondervinden van de A10, blijkt bovendien dat relatief simpele oplossingen aan het gebouw mogelijk zijn om de belasting van de west en oostgevel te reduceren tot onder de maximale grenswaarde. Daarbij komt dat, wil een geluidsscherm voor het gehele Gershwin gebied effectief zijn, er een scherm nodig is van orde grootte 1,5 kilometer lang. Deze zou nagenoeg exact moeten worden gerealiseerd op de locatie waar het Dok is voorzien. Aangezien in maart 2011 de notitie Reikwijdte en Detailniveau in procedure is gebracht en daarmee de eerste formele stap in de besluitvorming over het Zuidas Dok, is genomen, is realisatie van het Dok op korte termijn mogelijk. Volgens de huidige planning zou in 2015 gestart worden met de bouw van het Dok en ligt de A10 in 2019 geheel onder de grond. Daarmee is de grootste bron voor de geluidhinder weggenomen.

Ook wanneer de in 2011 ingezette besluitvormingsprocedure voor het Dok niet leidt tot ondertunneling op korte termijn, is uitbreiding aan de A10 voorzien. Hierdoor is het niet mogelijk om op korte termijn een toekomstvast (inpasbaar)scherm te plaatsen, waardoor de investering van een geluidsscherm – ook bij een laag en weinig effectief scherm van 3 meter hoogte is een investering gemoeid van enkele miljoenen euro's – te niet wordt gedaan.

Plaatsing van geluidschermen langs stedelijke wegen is überhaupt geen optie. Afschermende niet-geluidsgevoelige bebouwing is gerealiseerd in de vorm van de kantoorbebouwing in het deelgebied Mahler en in de vorm van het ABN-AMRO gebouw. Deze afscherming is echter niet voldoende.

Maatregelen in het gebied tussen de spoorbaan/sneltrambaan en de woningen.

De argumenten om af te zien van een geluidsscherm langs de spoorbaan komen deels overeen met die van het wegverkeer. Bovendien is de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van spoorweglawaai relatief gering en is het wegverkeerslawaai overheersend.

Maatregelen aan de woningen

Een andere maatregel is de realisatie van dove gevels, die geen toetsing vereisen aan de normen van de Wet geluidhinder. Dove gevels zijn gevels waarvan de ramen en deuren van de verblijfsruimten niet geopend kunnen worden.

Deze gevels dragen ook zorg voor het wettelijk vereiste binnenklimaat. Ook de realisatie van geluidsafschermende balkons, verglaasde serres en loggia's kunnen bijdragen aan de beperking van de geluidhinder. Overigens is in het Bouwbesluit voorgeschreven dat het geluidsniveau van nieuwe woningen altijd moet voldoen aan de binnennorm van 33 dB.

In het bestemmingsplan is opgenomen dat woningen alleen gerealiseerd kunnen worden indien de te zwaar belaste gevels worden uitgevoerd als dove gevels.

Tijdens de uitwerking van het plan zal waarschijnlijk blijken dat het niet nodig zal zijn bepaalde geveldelen als dove gevel uit te voeren omdat de nu nog te realiseren bebouwing na voltooiing een zodanige afschermende werking heeft dat de geluidsbelasting minder zal zijn dan 53 dB. In het bestemmingsplan is bepaald dat in dergelijke gevallen van een dove gevel kan worden afgezien. Om in die situatie, ook als de voorkeurswaarden worden overschreden, woningen zonder dove gevel te kunnen realiseren moeten ook voor deze gevels hogere waarden worden vastgesteld.

Geluidluwe zijden

Volgens het beleid dienen woningen met een dove gevel altijd over een stille zijde te beschikken. In het volgende wordt gemotiveerd waarom in dit plan Amsterdam deels afwijkt van het beleid.

In het SPvE wordt gesteld dat de maat van de kavels zodanig is dat de stille zijde in het ontwerp gerealiseerd kan worden, maar dat dit de mate van transparantie van de topzone beperkt. Het SPvE spreekt van Gershwin als een hoogwaardig en dicht stedelijk milieu waar het accent ligt op woningbouw. Om deze hoge dichtheden te kunnen realiseren is een stedenbouwkundig gridpatroon uitgewerkt dat uitgaat van verschillende afzonderlijke stads- en waterbouwblokken. Uit stedenbouwkundige studies bleek namelijk dat met gesloten bouwblokken (vanuit het oogpunt van beperking van de geluidhinder te prefereren) de geambieerde hoogstedelijkheid niet haalbaar zou zijn. Bij het uitwerken van het voorontwerp naar het ontwerp bestemmingsplan Gershwin is ook het geluidonderzoek voor het bestemmingsplan definitief geworden. Uit dit onderzoek, in combinatie met verder inzicht in de stedenbouwkundige opzet en het ontwerp van de woonblokken, bleek dat het, door de gekozen stedenbouwkundige opzet, voor een groot deel van de woningen niet haalbaar is om een geluidluwe zijde te realiseren in die gevallen waar een woning een dove gevel heeft. Daarmee kan niet worden voldaan aan het Amsterdamse geluidbeleid

In de besluitvorming over het toenmalige, inmiddels vernietigde bestemmingsplan Gershwin (vastgesteld december 2003), is besloten dat voor Gershwin wordt afgeweken van het Amsterdamse beleid. Daarbij werd mede geanticipeerd op het Dok, waardoor de geluidbelasting van de A10, de grootste probleemveroorzaker, zou verdwijnen. Anno 2011 is de situatie niet veranderd. Ten opzichte van het geluidsonderzoek is de geluidsituatie, als gevolg van hogere verkeersintensiteiten, zelfs nog iets verslechterd. Het aanpassen van de stedenbouwkundige opzet is niet haalbaar aangezien Gershwin voor circa 1/3 reeds is gerealiseerd conform het SPvE. Ook zouden, zoals hiervoor reeds gesteld, de hoge dichtheden niet haalbaar zijn bij bijvoorbeeld gesloten bouwblokken. Daarbij zou ook de grondexploitatie drastisch moet worden bijgesteld. Daarnaast wordt er in de uitwerking van de afspraken met marktpartijen (ontwikkelingsovereenkomst gesloten december 2002) rekening gehouden met het afwijken van het Amsterdamse beleid. Achteraf afwijken op dit punt zou de gemeente door de marktpartijen kunnen worden verweten.

In het voorliggende ontwerpbestemmingsplan is echter, waar de feitelijke ontwikkeling van de plannen het nog mogelijk maakte voor gekozen alsnog een geluidluwe zijde voor te schrijven voor woningen met een dove gevel of hogere waarde door de realisatie van bouwkundige voorzieningen zoals afsluitbare loggia's of serres. Het gaat om de bestemmingsvlakken W-1, W-7 en W-6.

Gecumuleerde geluidsbelasting

Volgens het Amsterdamse geluidsbeleid is een gecumuleerde geluidsbelasting die maximaal 3 dB hoger is dan de maximaal toelaatbare wettelijk waarde, nog aanvaardbaar. In dit geval is dat 66 dB. Dat wil zeggen dat het gecorrigeerde verkeerslawaai en railverkeerslawaai is gecumuleerd naar de hinder van stedelijk wegverkeer.De hoogste berekende gecorrigeerde gecumuleerde geluidsbelasting van de woonbebouwing bedraagt 66 dB. Dat is volgens het Amsterdamse beleid aanvaardbaar. Deze zwaar belaste gevels worden overigens op grond van de Wet geluidhinder doof uitgevoerd vanwege de hinder van de A10.

Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

8.1 Toetsingskader

8.1.1 Wet- en regelgeving

Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit)

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Door middel van de wet, in samenhang met een pakket van (financiële) maatregelen, Europese samenwerking en samenwerking met andere overheden, worden de mogelijkheden om de luchtkwaliteit concreet aan te pakken, binnen de Europese en nationaalrechtelijke kaders, maximaal benut. De wet voorziet onder meer het rijksprogramma het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip "in betekenende mate" (ibm) en gebiedssaldering. De kern van de wet wordt gevormd door een programmatische aanpak om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, te halen en door de introductie van het begrip "in betekenende mate".

Per 1 augustus 2009 is de wet van 12 maart 2009 tot Wijziging van de Wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen)in werking getreden. Deze wet dient de navolgende doelen:

  • implementatie van richtlijn nr. 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEG L 152), hierna te noemen: de richtlijn;
  • implementatie van het uit die richtlijn volgende uitstel en vrijstelling van de verplichting om aan bepaalde grenswaarden te voldoen (derogatie). Dit krijgt zijn beslag in de desbetreffende voorschriften van bijlage 2 van de Wm. Daartoe worden de ingangsdata van de desbetreffende (inhoudelijk ongewijzigde) normen gewijzigd, met een nadere invulling bij algemene maatregel van bestuur binnen het wettelijke kader. De Europese Commissie heeft op 7 april 2009 derogatie verleend.
  • wettelijke regeling van enige onderwerpen die volgen uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat leidde tot de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) alsmede van enige onderwerpen van juridisch-technische aard.

Naast de wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) is in augustus 2009 tevens het Besluit derogatie in werking getreden en is Regeling beoordeling luchtkwaliteit gewijzigd.

Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden uitgeoefend indien (samengevat) aannemelijk is gemaakt dat:

  1. a. deze uitoefening niet leidt tot het overschrijden of waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de wet opgenomen grenswaarde;
  2. b. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  3. c. deze uitoefening niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
  4. d. deze uitoefening is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is vastgesteld programma (NSL).

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Ingevolge (artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van) de Wet milieubeheer kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien deze uitoefening is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, of artikel 5.13, eerste lid, vastgesteld programma: het NSL.

Het NSL is 1 augustus 2009 in werking getreden. Het project Zuidas is in zijn geheel opgenomen in het NSL. Het project Gershwin maakt onderdeel uit van het project Zuidas zoals dat is opgenomen in het NSL. Volstaan kan worden met een zogenaamde programmatoets. Bij deze toetsing worden de projecten aan het NSL getoetst. Er behoeft alleen te worden aangetoond dat het project is genoemd of beschreven in het NSL, dan wel past binnen het NSL of daarmee niet in strijd is.

Het project Zuidas wordt in het NSL getypeerd als een gemengd project. De omvang van het project Zuidas, zoals opgenomen, is als volgt:

  • Flanken: 1.100.000 m2 b.v.o.kantoren, 700.000 m2 b.v.o. woningen (5.600)
  • Dok: 600.000 m2 b.v.o. kantoren, ca. 500.000 m2 b.v.o. woningen (ca. 4.000)

In onderstaande tabel is aangegeven welk programma er voor het project Zuidas deel uitmaakt van het NSL-programma. Tevens is aangegeven over welk nieuw programma sindsdien is besloten. In de tabel zijn tevens een vrijstellingsbesluit ex artikel 19 WRO (Beethoven) en twee in voorbereiding zijnde bestemmingsplan (VUmc e.o.) en Gershwin meegenomen.

Wonen Kantoren en voorzieningen
NSL totaal Flanken 700.000 1.100.000
Kop Zuidas 60.000 147.000
Beethoven 16.500
VUmc e.o. 140.000
Gershwin 169.500 92.220
Restprogramma NSL 470.500 704.280

In totaal wordt met voorliggend bestemmingsplan voorzien in toevoeging van 92.220 m² bvo aan kantoren en voorzieningen en 169.500 aan woningen. Gezien het nog resterend programma voor kantoren, voorzieningen en woningen past het toe te voegen programma, waarin voorliggend bestemmingsplan voorziet, ruimschoots binnen de uitgangspunten van het NSL.

Luchtkwaliteitsonderzoek MER

Hoewel toetsing aan de normen niet noodzakelijk is omdat het project Zuidas is opgenomen in het NSL is ten behoeve van het MER flanken een luchtkwaliteitonderzoek gedaan. Hierbij is onder meer gekeken voor de stoffen NO2 en PM10 naar de absolute hoogte van de concentraties indien het volledige programma van de MER flanken in 2020 zou zijn gerealiseerd. De hoogste concentratie voor NO2 is berekend op 32.2 ug/m3 en voor PM 10 25.7 ug/m3, waarmee dan voor alle in het MER beoordeelde alternatieven wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden.

AMvB Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Deze AMvB is in januari 2009 in werking getreden. Hiermee wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit. Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat de AMvB is gericht op functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, zijnde kinderen, ouderen en zieken.

Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam

Amsterdam heeft een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het beschermen van gevoelige groepen. De gemeente wil ook in relatie tot ruimtelijke planvorming in de omgeving van het eigen wegennet zorgvuldig met deze groepen omgaan. Het behartigen van de gezondheid van de burgers vraagt om een meer lokale benadering waarbij niet alleen wordt gekeken naar de situatie rond snelwegen en provinciale wegen, maar ook naar de situatie rond drukke lokale verkeerswegen. De aanpak met betrekking tot gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit is vastgelegd in de Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen.

Omdat gevoelige bestemmingen binnen Gershwin niet in overeenstemming zijn met het Amsterdamse beleid is er voor gekozen om geen gevoelige bestemmingen op te nemen in het bestemmingsplan. Omdat afwijking van het Amsterdamse beleid onder stringentere voorwaarden mogelijk is, uitdrukkelijk in samenspraak met de GGD, is in het bestemmingsplan wel een mogelijkheid tot ontheffing op genomen.

Actieplan Luchtkwaliteit (maart 2006)

In het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam zijn diverse maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de lucht in zijn geheel te verbeteren. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd.

8.2 Conclusie

Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan dit bestemmingsplan worden vastgesteld aangezien het programma dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het NSL. De ontwikkeling van dit bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling Zuidas zoals die is opgenomen in het NSL.

Hoofdstuk 9 Externe Veiligheid

Er is Zuidasbreed onderzoek gedaan naar het groepsrisico als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen (zie bijlage "Integrale verantwoording groepsrisico Zuidas", 5 oktober 2009, Arcadis). Een aantal kavels ligt binnen 200 meter van de Rijksweg A10. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Omdat verschillende kavels binnen 200 meter van deze risicobron liggen, is een stijging van het groepsrisico te verwachten als gevolg van de realisatie van het plan. Dit geldt voor meerdere deelprojecten binnen Zuidas.

9.1 Toetsingskader

9.1.1 Provinciaal beleid externe veiligheid

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2002-2006 heeft de provincie Noord-Holland beleid beschreven omtrent externe veiligheid. Aan de productie, het gebruik, de opslag en het transport (over weg, water, spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld chloor, ammoniak, benzine, kerosine, LPG/autogas) zijn risico's verbonden. Er bestaat een kleine kans dat deze stoffen vrij kunnen komen waardoor bijvoorbeeld giftige gaswolken of een explosie ontstaan. Ook de risico's vanwege vliegtuigen vallen onder het externe veiligheidsbeleid. Al deze potentiële risicobronnen worden ook wel risicovolle activiteiten genoemd.

Het doel van het beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties.

De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid.

Hoewel Zuidas niet op de risicokaart is opgenomen, betekent dit niet dat externe veiligheid geen aspect is om te onderzoeken.

9.1.2 Regelgeving externe veiligheid

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is sinds 2004 de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing. Deze Circulaire is gebaseerd op de Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen en het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi). In de Circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het Bevi.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het PR wordt bepaald door te stellen dat een (fictieve) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het PR is geheel afhankelijk van de hoeveelheid vervoer en de aard van gevaarlijke stoffen en de ongevalfrequentie. Het PR kan als contour worden weergegeven door middel van lijnen die getrokken zijn door de punten met een gelijk risico. De grenswaarde van het PR voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Nieuwe (beperkt) kwetsbare bestemmingen mogen niet binnen deze contour worden toegevoegd. Op termijn geldt de 10-6 ook voor bestaande situaties als grenswaarde. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) wordt naast de mogelijke ongevallen en bijbehorende ongeval- en uitstromingsfrequentie bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval.

Bij het aangeven van representatieve aantallen personen wordt gewerkt vanuit zowel de kwetsbare als de minder kwetsbare bestemmingen. Met het GR wordt aangegeven hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers (N) groter wordt, moet de kans (f) op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Dit resulteert in een fN-curve waarbij de kans tegen het aantal slachtoffers is uitgezet. Bij het bepalen van het GR wordt er getoetst aan de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is geen norm of grenswaarde, maar geldt als ijkpunt. In de praktijk wordt de oriëntatiewaarde vaak als richtlijn genomen.

Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht bij een wijziging (toename) van het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie en/of bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Dit geldt voor zowel wijzigingen in de ruimtelijke ordening als voor wijzigingen in verkeersbesluitvorming/transportstromen.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

De verantwoordingsplicht bestaat uit de volgende stappen:

  • Vaststellen van de bestaande risico's van de huidige situatie.
  • Vaststellen van het risico voor nieuwe situaties na realisatie van RO- en vervoersontwikkelingen.
  • Ruimtelijke onderbouwing van het plan.
  • Maatregelen ter beperking van de risico's (bronmaatregelen).
  • Mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid.

9.2 Resultaten Onderzoeken

De noordelijke rand van enkele kavels ligt zoals hiervoor aangegeven binnen 200 meter van de rijksweg A10. Omdat verschillende kavels binnen 200 meter van de risicobron liggen, is een stijging van het groepsrisico te verwachten als gevolg van de realisatie van het plan. Voor het plan Gershwin is dan ook de Verantwoordingsplicht Groepsrisico opgesteld.

Conclusies

Uit het onderzoek blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 niet aanwezig is langs de rijksweg A10. Meer informatie daarover is terug te vinden in de bijlage "Integrale verantwoording groepsrisico Zuidas", 5 oktober 2009. Arcadis).

Het groepsrisico van het wegvervoer neemt in de periode tot 2020 toe tot ruim over de oriëntatiewaarde (in het rapport Actualisatie Externe veiligheid A10 - Zuidas (AVIV, 2007) is voor de situatie in 2015 een groepsrisico berekend van ruim onder de oriëntatiewaarde. Het verschil in de berekende groepsrisico's is deels terug te leiden tot het gewijzigde rekenmodel van de nieuwste versie van RBMII).

Vanwege de toename van het groepsrisico van het wegvervoer zijn de stappen van de Verantwoordingsplicht Groepsrisico doorlopen. In het kader van mogelijke maatregelen is daarbij gekeken naar bron- en effectmaatregelen ter beperking van het groepsrisico en naar zelfredzaamheid.

9.3 Verantwoording

9.3.1 De Verantwoordingsplicht

De Verantwoordingsplicht bestaat uit de volgende stappen:

  • Vaststellen van de risico's van de huidige situatie;
  • Vaststellen van de risico's na realisatie van de nieuwe plannen;
  • Maatregelen ter beperking van de risico's;
  • Mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid.

9.3.2 Risico's in de huidige en toekomstige situatie

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A10

In de risicoanalyse van AVIV (2007) is geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 berekend voor de A10. Het groepsrisico ter hoogte van het flankproject Gershwin ligt in 2009 op een factor 0,99 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Als gevolg van de ontwikkeling van de Zuidas neemt het groepsrisico in 2020 toe tot een factor 2,91 ten opzichte van de oriëntatiewaarde.

9.3.3 Maatregelen

Er zijn verschillende soorten maatregelen denkbaar ter reductie van het groepsrisico. Het gaat om bronmaatregelen, effectmaatregelen en maatregelen voor zelfredzaamheid.

9.3.4 Bronmaatregelen

Routering vervoer van gevaarlijke stoffen

Met betrekking tot het vervoer heeft de gemeente Amsterdam het voornemen dat het maatgevend vervoer (GF3, brandbaar gas) niet meer over de ring A10 Zuid plaatsvindt. Dit zal na ingebruikname van de Westrandweg over enkele jaren leiden tot een verlaging van het groepsrisico. Het kunnen uitsluiten van het vervoer van brandbare gassen is afhankelijk van de aanleg van de Westrandweg. De routering van het vervoer van LPG via de Westrandweg is een oplossingsrichting uit het landelijk Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Hiervoor zijn door Rijkswaterstaat en de gemeente Amsterdam diverse onderzoeken uitgevoerd, zoals:

  • MER Westrandweg (2004).
  • Onderzoek regioroutering VGS Noordvleugel (2006).
  • MER Schiphol Amsterdam Almere (2007/2008).

De routering dient na realisatie van de Westrandweg vastgesteld te worden, zodat het maatgevende scenario voor brandbare gassen kan worden uitgesloten langs de A10. Dit is niet per definitie gebonden aan de keuze voor het realiseren van het Dok. De gemeente Amsterdam heeft de bevoegdheid een routering vast te stellen (een routeringbesluit), in overleg met Rijkswaterstaat en het verantwoordelijke ministerie.

Ontwikkeling Dok

Ten tijde van het opstellen van deze verantwoording is het besluit om het Dok te realiseren nog niet genomen. De realisatie van het Dok verbetert de situatie ten aanzien van de externe veiligheid voor het flankproject Gershwin. Met de overkapping van de A10 is deze rijksweg geen risicobron meer. Voor Gershwin is overigens de conclusie dat al de geplande functies ook mogelijk zijn zonder ontwikkeling van het Dok.

Coating tankwagens LPG

In het kader van het LPG-convenant, afgesloten tussen de Nederlandse Staat en de branche, zijn maatregelen afgesproken om te komen tot een verlaging van de risico's voor met name LPG-tankstations. In deze afspraken staat dat met ingang van 2010 een 'coating' voor LPG-tankwagens verplicht wordt. Met deze 'coating' wordt de kans op een BLEVE ( boiling liquid expanding vapour explosion") gereduceerd. Dit is een soort explosie die kan voorkomen als een houder (tank) met een vloeistof onder druk openscheurt.

9.3.5 Effectmaatregelen

Effectgerichte maatregelen zijn voornamelijk bouwkundig van aard. Deze maatregelen zijn gericht op het reduceren van het aantal gewonden, als gevolg van brand of explosies. Zoals beschreven in hoofdstuk 6 van de rapportage van Arcadis zijn voor een plasbrand en het vrijkomen van toxische dampen bouwkundige maatregelen zinvol. Bij een plasbrand gaat het bijvoorbeeld om de aanleg van afschermende (geluids-)schermen waardoor een plas brandbare vloeistoffen niet kan uitstromen. Een andere bouwkundige maatregel is dat gebouwen niet binnen 30 meter van de weg staan. In het plangebied van Gershwin staan en zijn geen gebouwen gepland binnen 30 meter van de A10 Zuid. In het kader van externe veiligheid zijn geen aparte effectmaatregelen voorgesteld. Maatregelen die in het kader van energiebesparing, bezonning of geluid aangebracht worden aan de gebouwen of aan de rijksweg kunnen tevens voor externe veiligheid een positief effect hebben.

9.3.6 Maatregelen voor zelfredzaamheid

Met betrekking tot zelfredzaamheid wordt gekeken naar de zelfredzaamheid van mensen en de mogelijkheden om te kunnen vluchten. De mate van zelfredzaamheid wordt bepaald aan de hand van de mate waarin mensen zelfstandig kunnen besluiten te vluchten en tevens in staat zijn te vluchten. Kinderen, ouderen en minder validen zijn voorbeelden van verminderd zelfredzame mensen. In de kantoren en voorzieningen dienen voldoende bedrijfshulpverleners aanwezig te zijn met voldoende bijgehouden kennis om in het geval van een calamiteit adequaat te kunnen optreden. Deze gebouwen kunnen dan snel en onafhankelijk van de brandweer geëvacueerd worden.

De mogelijkheden om een pand te verlaten zijn ook van belang in het kader van zelfredzaamheid. De aanwezigen moeten het gebouw en vervolgens het gebied in tegengestelde richting van de risicobronnen kunnen ontvluchten. Bij voorkeur via een andere route dan de aanrijdroute van de hulpverleningsdiensten.

In onderhavig plangebied vindt ontsluiting vindt plaats via de Mahlerlaan. De noord-zuidstraten vanaf de Mahlerlaan vormen een directe verbinding met de inritten van de parkeergarages, die gelegen zijn onder de bebouwingsblokken. Het gehele openbare gebied is in principe toegankelijk voor voetgangers en fietsers. Zij kunnen gebruik maken van de Gershwinlaan die dwars door het gebied loopt. Verder maakt de aanleg van noord-zuidverbindingen (inclusief een over de De Boelegracht) de doorgang van de Mahlerlaan naar de De Boelelaan mogelijk.

Hulpdiensten kunnen naast de reguliere ontsluitingswegen in het geval van calamiteiten ook gebruik maken van een aantal andere ontsluitingsmogelijkheden.

Op basis van de mogelijkheden om het gebied te verlaten in combinatie met het gegeven dat mensen voldoende in staat zijn te kunnen vluchten, is de zelfredzaamheid gewaarborgd.

9.3.7 Hulpverlening

Voor de hulpverlening wordt gekeken naar:

  • de bereikbaarheid van het gebied;
  • de aanwezige bluswatervoorzieningen;
  • de capaciteit om het maatgevende scenario aan te kunnen.

Deze onderdelen zijn in de rapportage van Arcadis (zie bijlage) nader toegelicht.

Bereikbaarheid

Voor motorvoertuigen is het gebied direct verbonden met het hoofdwegennet.Uitgangspunt is wel dat het gebied zelf beperkt toegankelijk is voor auto’s (alleen bestemmingsverkeer). Ontsluiting vindt plaats via de Mahlerlaan Hulpdiensten kunnen naast de reguliere ontsluitingswegen in het geval van calamiteiten ook gebruik maken van een aantal andere ontsluitingsmogelijkheden.

Bluswatervoorziening

In de Gershwinlaan, de Mahlerlaan, De Beethovenstraat en de Buitenveldertselaan worden drinkwaterleidingen aangelegd. Op deze waterleidingen zijn om de 80 meter brandhydranten aangesloten. Dit is het primaire systeem van de bluswatervoorziening. Alle gebouwen van Gershwin zijn binnen een afstand van 40 meter (2x20 meter) van één van deze hydranten gelegen. Bij de bouwvergunningbehandeling van een gebouw zal getoetst moet worden of op gebouwniveau nog additionele voorzieningen moeten worden getroffen.

Hulpverleningscapaciteit

Het aantal mogelijke slachtoffers (gewonden) bepaalt of de brandweer en de geneeskundige hulpverlening in geval van het maatgevende scenario, een BLEVE, de hulpvraag aankunnen. Opschaling vindt plaats wanneer dit noodzakelijk geacht wordt. De brandweer en de geneeskundige hulpverlening kunnen in de huidige situatie aan maximaal 200 - 250 slachtoffers hulp bieden in een bepaald gebied. Dit is gebaseerd op de Leidraad Maatramp en de Leidraad Operationele Prestaties. Door de realisatie van de bouwplannen neemt de hulpvraag bij incidenten toe. Hiermee stijgt ook de kans dat de hulpvraag bij een ongeval met gevaarlijke stoffen het hulpaanbod overschrijdt.

9.4 Conclusie

De realisatie van de programma’s van Gershwin leidt tot een toename en een overschrijding van de oriëntatiewaarde als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A10 Zuid. Om deze reden zijn de stappen van de Verantwoordingsplicht Groepsrisico doorlopen. Daarbij is gekeken naar bron- en effectmaatregelen ter beperking van het groepsrisico, en mogelijkheden voor zelfredzaamheid en hulpverlening.

In de eerste plaats is gekeken naar bron- en effectmaatregelen die het groepsrisico beperken. De gemeente Amsterdam is voornemens het maatgevend vervoer (LPG) van de A10 Zuid over enkele jaren te verplaatsen naar de Westrandweg. Een andere bronmaatregel is een overkapping van de A10 Zuid. Ten tijde van het opstellen van deze verantwoording is het besluit om het Dok te realiseren nog niet genomen. Door een overkapping van de rijksweg is er geen overschrijding meer van de oriëntatiewaarde langs de A10 Zuid. Daarbij komt dat de externe veiligheidsrisico's van LPG-vervoer vanaf 2010 lager worden door invoering van de 'coating' voor LPG-tankwagens. Voor Gershwin is de conclusie dat al de geplande functies mogelijk zijn zonder ontwikkeling van het Dok.

Verder bieden effectbeperkende maatregelen aan de gebouwen die voor energiebesparing, bezonning of geluid worden geïnstalleerd, ook bescherming in het kader van externe veiligheid. Een andere maatregel is dat gebouwen niet binnen 30 meter van de A10 staan, gemeten vanaf de rand van de linker- of rechterrijstrook. Het programma van Gershwin voorziet niet in de realisatie van gebouwen binnen deze zone. Hiermee wordt voldaan aan het Plasbrandaandachtsgebied (PAG) uit het voorstel Basisnet Weg.

Voor de zelfredzaamheid is de ontsluiting van de flankprojecten en de ligging van de gebouwuitgangen een belangrijk aandachtspunt. Aanwezigen moeten het plangebied haaks op de risicobron kunnen ontvluchten. Daarbij moeten zij het gebied via een andere route kunnen ontvluchten dan de aanrijdroute van de hulpverleningsdiensten. Zoals hiervoor reeds is aangegeven is de zelfredzaamheid in dit plan gewaarborgd.

Een ander aandachtspunt is de hulpverleningscapaciteit. Zoals aangegeven in paragraaf 7.6 van het rapport van Arcadis kan de capaciteit van de hulpverleningsdiensten onvoldoende blijken bij een BLEVE (een ongeval met LPG of andere brandbare gassen). De kans is echter bijzonder gering dat een BLEVE optreedt. Daarbij komt dat bouwen in de nabijheid van een snelweg niet uniek is, maar zich voordoet op verschillende plekken in de stad.

Tot slot blijkt uit het onderzoek dat voor Gershwin is gedaan dat de algemene bluswatervoorziening in het plangebied de Zuidas nog een aandachtspunt is. De discussie hierover is nog gaande en de brandweer is betrokken in dit proces. Daarnaast moeten ontwerpers en brandweer nog overleggen over de bluswatervoorziening op gebouwniveau. Voor Gershwin speelt dit probleem, zoals hiervoor aangegeven, niet.

Hoofdstuk 10 Bodem

10.1 Toetsingskader

Provinciale verordening met betrekking tot ontgronding

De regelgeving van de provincie op het gebied van ontgronding is opgenomen in een provinciale verordening van 11 mei 1998. Op grond van deze verordening is geen vergunning vereist voor het aanleggen of wijzigen van watergangen, waterpartijen etc., indien de hoeveelheid af te voeren oppervlaktedelfstoffen (grond) minder is dan 10.000 kubieke meter.

10.2 Onderzoeken

In het verleden zijn meerdere onderzoeken gedaan naar de bodemkwaliteit. Het gaat om zowel historisch en verkennend onderzoek voor het gehele plangebied, als om bodemonderzoeken voor deellocaties.

Samengevat komt het erop neer dat op een aantal locaties die sinds 2003 zijn onderzocht lichte verontreinigingen zijn aangetoond. Op niet onderzochte locaties is het huidig maaiveld naar verwachting hooguit licht verontreinigd. Deze verwachting is gebaseerd op historisch onderzoek en inter- en extrapolatie van de resultaten van reeds uitgevoerde onderzoeken.

10.3 Conclusie

De verwachtte bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan. Wel dient, voorafgaand aan de nog te realiseren nieuwbouw, per kavel bodemonderzoek te worden gedaan conform de Amsterdamse Richtlijn voor Verkennend Onderzoek.

Hoofdstuk 11 Duurzaamheid

Gershwin herbergt in de toekomst publieksfuncties, servicefuncties (hotel, horeca), woningen en kantoren. Het gebied moet gezond, gastvrij en veilig zijn. Geluidhinder en luchtverontreiniging en ook het (extra) verkeer hebben daarop invloed. Getracht moet worden om die invloed te minimaliseren en met compenserende maatregelen de kwaliteit van het gebied te verbeteren. Het plan voorziet erin dat de normen ten aanzien van de luchtkwaliteit niet worden overschreden. De bebouwing langs de A10 en Europaboulevard kan, mits goed uitgevoerd, de geluidhinder verder verminderen en de luchtkwaliteit verder verbeteren. Bomen, plantsoenen en het toepassen van materialen die schadelijke componenten in de lucht kunnen binden, kunnen bijdragen aan een kwaliteitsverbetering.

Bijdrage van 'Gershwin' aan de acties van het Duurzaamheidsplan Zuidas:

  1. 1. Verbetering van het microklimaat door het voorkomen van windhinder en het bijdragen aan een aantrekkelijk buitenklimaat.
  2. 2. Het groen is goed ontsloten, er komen nieuwe bomen en aan de waterberging wordt ruim voldaan.

Gebouwen: energie, materialen

Voor de verschillende gebouwen in het project geldt de doelstelling het energieverbruik terug te dringen. Vooral het beperken van de koelvraag is een uitdaging die binnen dit project zeer serieus wordt genomen. Hoe kunnen deze gebouwen en eventueel hoe kan (als extra) een gebiedssysteem ertoe bijdragen dat de Zuidasdoelstelling van 60% CO2 besparing wordt gehaald.

Voor de woningen geldt dat de Gemeenteraad op 10 september 2008 een plan heeft vastgesteld dat behelst dat 40% van de woningen die vanaf 2010 worden ontworpen klimaatneutraal zijn. In 2015 geldt dat voor alle Amsterdamse woningen. Dit is een uitdaging voor ontwikkelaars, architecten en bouwers. Het is de ambitie van Zuidas om koploper te zijn. Zuidas maakt die ambitie mogelijk door een goede en duurzaam ingerichte openbare ruimte en door het (laten) aanbieden van energiesystemen waarvan de CO2 uitstoot lager is dan van traditionele systemen. Duurzaamheidseisen, waaronder de verplichting om na 2014 klimaatneutraal te bouwen en alsmede de aanleg van groene daken, zullen worden opgenomen in de tenders voor nieuw uit te geven gronden. De ontwikkeling van Gershwin is gestart in 2002 en reeds voor een deel voltooid. Gershwin wordt binnen deze kaders ontwikkeld.

Hoofdstuk 12 Water

Op grond van artikel 3.1.1 en 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet in het kader van een bestemmingsplan een watertoets worden verricht. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder het systeem van oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en waterkeringen en de waterkwaliteit. De waterparagraaf is het resultaat van het overlegproces met de waterbeheerder (de watertoets) en geeft inzicht in de wijze waarop het geldende waterbeleid is vertaald naar de plankaart en de voorschriften van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen van toekomstige ontwikkelingen voor de waterhuishouding. De watertoets is bedoeld om de gevolgen van ruimtelijke plannen voor het functioneren van het watersysteem in beeld te brengen. Als negatieve effecten optreden, worden alternatieven voor het voorgestelde plan beschreven en wordt een overzicht gegeven van compenserende en mitigerende maatregelen.

12.1 Toetsingskader

12.1.1 Wet- en regelgeving

Toepasselijk recht

Besluit op de ruimtelijke ordening

Zoals hierboven reeds uiteengezet verplicht artikel 3.1.6, eerste lid, onder b, van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.

Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan de gestelde waterkwaliteitseisen die afhankelijk zijn van onder meer het type water. De uit de KRW voortkomende milieudoelstellingen en maatregelen zijn verwerkt in de waterbeheerplannen van de waterschappen.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet verving de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland (Wet op de waterhuishouding, Wet op de waterkering, grondwaterwet,Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet verontreiniging zeewater, Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904), Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte'), Waterstaatswet 1900, Waterbodemparagraaf uit de Wet bodembescherming. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.

Keur

Op 26 november 2009 is de Integrale Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld. De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de wateraan- en –afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de Keur zijn verschillende geboden en verboden opgenomen, waarop echter door het waterschap ontheffing kan worden verleend. Twee artikelen van de Keur die bij dit bestemmingsplan bijzonder van belang zijn, zijn:

  1. 1. Artikel 3.7.1: Op grond van dit artikel uit de Keur is het verboden om meer dan 1.000 m² verhard oppervlak aan te leggen binnen stedelijk gebied. Verhard oppervlak leidt in beginsel tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie naar het grondwater. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Bij de aanleg van 1.000 vierkante meter of meer verhard oppervlak in stedelijk of glastuinbouwgebied of meer dan 5.000 vierkante meter in overig gebied, dient binnen het betreffende peilgebied een gebied ter grootte van tenminste 15% van de totale toename in verhard oppervlak ingericht te worden voor extra waterberging. Dit percentage van 15% voor het projectgebied Zuidas is vastgelegd in de notitie “Waterbergingsopgave Zuidas, Referentiesituatie en Berekeningssystematiek” en wijkt zodoende af van de standaard 10%-regel;
  2. 2. Artikel 3.2.1, eerste lid: Op grond van dit artikel uit de Keur is het niet toegestaan primaire, secundaire en tertiaire wateren direct of indirect met elkaar of met andere wateren in verbinding te brengen,geheel of gedeeltelijk te dempen of van richting, vorm, afmeting of constructie te veranderen.In de beleidsnota inrichting, Gebruik en Onderhoud van wateren en oevers, vastgesteld door het Algemeen Bestuur van AGV op 9 maart 2006 zijn de voorwaarde voor het afgeven van een ontheffing op het bovengenoemde artikel uit de Keur opgenomen. Zo stelt Beleidsregel 1-8: “Voor elk gedeelte oppervlaktewater dat wordt gedempt dient elders in hetzelfde peilgebied minimaal een even groot gedeelte open water gecreëerd te worden. Dit op zodanig wijze dat andere functies of gebruiksvormen niet negatief worden beïnvloed.” En Beleidsregel 1-9 : “Voordat demping plaats vindt dient fysieke compensatie elders in het peilgebied te zijn gerealiseerd.”

Toepasselijk beleid

Nationaal Waterplan

Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van behoud van het bestaand groen en water. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een toename van verharding mogelijk zou maken.

Anders omgaan met water. Waterbeleid in de 21ste eeuw

Dit kabinetsstandpunt uit december 2000 geeft de overkoepelende visie van het Rijk weer op de aanpak van veiligheid en wateroverlast. In dit beleidsstuk wordt de watertoets geïntroduceerd om te voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt, door bijvoorbeeld landinrichting, de aanleg van infrastructuur of woningbouw.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In 2003 sloten het Rijk, de provincies, het Samenwerkingsverband Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Bestuursakkoord water. Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging,bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Breed Water, plan gemeentelijke watertaken 2010-2015

Het ’Plan gemeentelijke Watertaken 2010-2015’ bevat de visie van de gemeente op het gewenste waterbeleid voor de komende jaren. De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater, de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater en het nemen van grondwatermaatregelen. In dit onderliggend ’Plan gemeentelijke Watertaken 2010-2015’ staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld.

Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen.

Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op ontwikkelingen zoals het veranderende klimaat.

Waterbeheerplan AGV 2010-2015

Het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) zorgt voor schoon water op het juiste peil en voor droge voeten in het beheergebied. In dit Waterbeheerplan staat welke doelen AGV de komende zes jaren nastreeft en op welke manier het waterschap die doelen wil bereiken. Het WBP is een regionale doorvertaling van het provinciale waterbeleid. De drie provincies waar AGV binnen valt (Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland) toetsen het WBP en verlenen goedkeuring. De essentie van dit nieuwe Waterbeheerplan (WBP) is dat AGV de planperiode gaat gebruiken om door te gaan met het garanderen van voldoende waterstaatkundige veiligheid voor mensen, dieren en goederen, voldoende water en schoon water.

Het draait om water, Watercyclusplan 2010-2015

‘Het draait om water’ is de eerste versie van een integraal watercyclusplan van Waternet, waarin aan de hand van de kernwaarden van Waternet inhoud wordt gegeven aan de zogenaamde watercyclusbenadering. Met de watercyclusbenadering proberen we de watercyclus verder vorm te geven en strategische vragen niet sectoraal op te lossen, maar breder in te steken. ‘Het draait om water’ is geen losstaand verhaal, maar is in samenhang geschreven met de wettelijk verplichte sectorale beleidsplannen, waarbij rekening is gehouden met de samenhang tussen alle facetten.

12.1.2 Beschrijving deelgebied Gershwin en verwachte ontwikkelingen

Beschrijving deelgebied

Deelgebied Gershwin wordt globaal begrensd door de Gustav Mahlerlaan, de Beethovenstraat, de De Boelelaan en de Parnassusweg in Amsterdam. Het gebied heeft een oppervlak van circa 7,9 ha, waarvan in de huidige situatie circa 0,5 ha uit oppervlaktewater (de De Boelesloot) bestaat. Het genoemde oppervlaktewater maakt deel uit van de Binnendijkse Buitenveldertse Polder met een streefpeil van NAP -2,0 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0009.png"

Figuur: Luchtfoto deelgebied Gershwin 2009

Het gebied rond het Gershwinplein en Mahlerplein is reeds ontwikkeld. Hier bevinden zich momenteel diverse kantoor- en woontorens [bron 6]. Het huidige maaiveld in het gebied varieert tussen de NAP -1,2 m en NAP -0,4 m. De huidige gemiddelde grondwaterstanden in het gebied variëren globaal tussen NAP -2,0 (Buitenveldertselaan) en NAP -1,5 m (Beethoven) en lopen af richting de De Boelesloot. Aangenomen wordt dat er bij de huidige bebouwing geen kruipruimtes aanwezig zijn.

Toekomstige ontwikkelingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0010.png"

Figuur: Locatie ondergrondse constructies

Bij de ontwikkeling van het gebied wordt de hoeveelheid bebouwing aanzienlijk uitgebreid. Onder de bebouwing worden ondergrondse parkeergarages gerealiseerd. (Zie de stippellijnen in bovenstaand figuur.)

De maaiveldhoogte in het deelgebied wordt over het algemeen gerealiseerd op circa NAP -0,55 m (peilmaat bebouwing), waarbij aan de noordoever van de toekomstige De Boelegracht een minimale peilmaat van NAP -1,22 m gehanteerd wordt [bron 9]. Bij de ondergrondse parkeergarages buiten de bebouwing wordt rekening gehouden met een gronddekking van minimaal 1,5 m voor de doorvoer van kabels en leidingen en het afvoeren en bergen van grondwater.

De bestaande De Boelesloot aan de zuidzijde van het plangebied wordt in de toekomst verbreed naar 26,5 meter, zodat de De Boelegracht vorm krijgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0011.png"

Figuur: Toekomstige peilmaten bebouwing binnen projectgebied Gershwin

In de volgende paragrafen worden de relevante wateraspecten voor ontwikkelingen in het gebied in beeld gebracht.

12.1.3 Waterkeringen

Het deelgebied Gershwin ligt binnen Dijkring 14. Voor deze Dijkring is in de Waterwet een overstromingsrisico vanuit rivieren en de zee bepaald van 1/10.000 jaar. Bij een eventueel falen van de primaire waterkering stroomt er alsnog geen water het deelgebied in.Langs het noordelijke talud van de ringweg A10 zuid ligt een verholen direct secundaire waterkering. Deze waterkering is van regionaal belang en biedt de Binnendijkse Buitenveldertse Polder (polderpeil NAP-2,0 m [bron 5]) directe bescherming tegen overstromingen door aangrenzend water vanuit de Amstellandse boezem (boezempeil NAP -0,4 m). De waterkering is een verholen kering wat betekent dat er geen fysieke kering boven of onder de grond waarneembaar is. De waterkering bestaat uit een, door de waterbeheerder aangewezen en in de legger vastgesteld, tracé in de ondergrond met een niet-zichtbaar taludlichaam waarbinnen restricties gelden conform de Keur. Het deelgebied Gershwin valt ruim buiten de verschillende beschermingszones van de waterkering.

12.1.4 Oppervlaktewater

Waterkwantiteit en berging

Volgens de Keur dient oppervlaktewater dat wordt gedempt 100% gecompenseerd te worden elders in het gebied. Bovendien dient extra verharding gecompenseerd te worden met extra oppervlaktewater (15% voor de Binnendijkse Buitenveldertse Polder). In de plannen voor Gershwin wordt 1,6 ha oppervlaktewater en 6,2 ha verhard oppervlak gerealiseerd. Ten opzichte van de referentiesituatie 2001 [bron 2 en 13] is dit een toename van de verharding van circa 4,2 ha en een toename van het wateroppervlak van circa 1,4 ha. Bij de autonome ontwikkeling van het deelgebied Gershwin ontstaat zodoende een waterbergingsoverschot van circa 0,7 ha. Voor de ontwikkeling van de Zuidas is de wateropgave van het gehele gebied in kaart gebracht en vervolgens verdeeld over de verschillende deelgebieden aan de hand van de Visie Zuidas 2009. De wateropgave is vastgelegd in de waterbergingskaart. De vastgelegde wateropgave voor deelgebied Gershwin is om uiteindelijk 1,5 hectare oppervlaktewater in het deelgebied te realiseren bij een maximaal verhard oppervlak van 5,9 ha. In de plannen voor Gershwin wordt 1,6 ha oppervlaktewater (0,1 ha meer dan vastgelegd in de waterbergingskaart) en 6,2 ha verhard oppervlak (0,3 ha meer dan vastgelegd in de waterbergingskaart) gerealiseerd. De 0,3 ha extra verhard oppervlak is met de 0,1 ha extra oppervlaktewater voldoende gecompenseerd (hiervoor was circa 0,05 ha extra oppervlaktewater noodzakelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0012.png"

Figuur: Maaiveldinrichting in deelgebied Gershwin verdeeld in verhard-, onverhard- en wateroppervlak

Waterafvoer

Aan de zuidzijde van het deelgebied wordt de De Boelesloot verbreedt tot de De Boelegracht. Deze gracht krijgt een breedte van 26,5 m. Deze watergang heeft ruim voldoende afvoercapaciteit. Het Gershwinplein wordt middels een brug verbonden met de De Boelelaan, waarbij de opstuwing door de brug gering is.

Waterkwaliteit en oever watergangen

Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater, grondwater en waterbodem tegen te gaan wordt het gebruik van uitlogende materialen tijdens de bouw- en gebruiksfase voorkomen. Ten aanzien van uitloogbare materialen zullen de richtlijnen van Waternet/AGV worden gevolgd (geen gebruik van PAK, lood, zink en koper). Daarnaast zal bij het beheer zo min mogelijk gebruik worden gemaakt van middelen die kunnen leiden tot verontreiniging van het oppervlakte- of grondwater. De straten zullen regelmatig worden geveegd.

Neerslag die op een niet-verontreinigd oppervlak valt moet zoveel mogelijk afgevoerd worden naar het oppervlaktewater.

Voor de waterkwaliteit is het van belang dat er sprake is van voldoende doorstroming in de watergangen. Watergangen mogen daarom in principe niet doodlopen. De De Boelegracht, de watergang aan de zuidzijde van het deelgebied, loopt aan beide zijden buiten het deelgebied door en staat in verbinding met de rest van het watersysteem van de Binnendijkse Buitenveldertse Polder.

De oever van de De Boelegracht bestaat aan de noordzijde over het algemeen uit grondwaterdoorlatende kademuren in metselwerk. Uitzondering is de kadeconstructie langs de ondergrondse parkeergarage, die mogelijk als grondwaterondoorlatend wordt uitgevoerd. De zuidelijke oever bestaat uit een natuurlijk talud.

Riolering en omgang met hemelwater

In het plangebied zal gescheiden riolering worden toegepast. De verzamel hemelwater-(HWA) en vuilwaterriolering (DWA) zijn gesitueerd onder het trottoir van de Gustav Mahlerlaan. De riolering vanuit het plangebied Gershwin wordt op deze verzamelriolering aangesloten. De minimale gronddekking op de riolering is 80 centimeter en er moet rekening worden gehouden met extra gronddekking voor het verhang van het afwaterriool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0013.png"

Figuur: Gevels die afwateren op de omliggende openbare ruimte

Bovenstaande figuur geeft aan welke gevels afwateren op de openbare ruimte. De overige gevels wateren af op het binnengebied, in de bouwblokken of in de tuinen.

Het hemelwater van het openbare maaiveld en een groot deel van de omliggende gevels (met uitzondering van de gevels aan de oost-west lopende George Gershwinlaan) wordt met lijngoten en straatkolken verzameld om vervolgens via horizontale riolen naar de De Boelegracht te worden afgevoerd. De te verwachten verkeersintensiteiten zijn zodanig dat geen randvoorzieningen worden voorzien.

Bij een eventueel falen van de hemelwaterafvoer wordt de neerslag geborgen in het klassieke straatprofiel.

Getracht moet worden om een groot deel van het verharde oppervlak (circa 40%) binnen het deelgebied Gershwin als watervertragend in te richten. Dit kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden door water vast te houden op de daken van de kavels middels daktuinen of een waterplein te realiseren.

12.1.5 Grondwater

Voor nieuw in te richten gebieden geldt binnen Amsterdam de gemeentelijke grondwaternorm. Deze norm is opgenomen in de nota Breed Water, plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 [bron 16] en stelt : “Een ontwateringsdiepte van 0,50 m beneden maaiveld mag met een herhalingskans van 1 keer per 2 jaar overschreden worden. Deze norm gaat uit van bouwen zonder kruipruimte. Wanneer bij inrichting van het gebied met kruipruimte wordt gebouwd, mag een ontwateringsdiepte van 0,90 m met een herhalingskans van 1 keer per 2 jaar overschreden worden. Hierbij wordt als richtlijn een verhoogde grondwaterstand over een periode van 5 dagen achtereen als overschrijdingsduur gehanteerd.” Middels een grondwaterstandberekening dient men aan te tonen dat voldaan wordt aan de grondwaternorm en dat in omliggende gebieden met bestaande bouw de grondwaterstand “geen of slechts verwaarloosbare” verslechtering van de grondwatersituatie optreedt.

Binnen de randvoorwaarde van de gemeentelijke grondwaternorm kunnen beheerders van kabels, leidingen, wegen, sporen en openbaar groen aanvullend eisen hebben voor de aanwezige ontwatering (= afstand tussen grondwater en maaiveld).

In de huidige situatie varieert de gemiddelde freatische grondwaterstand (ondiepe grondwater) in het deelgebied Gershwin zich tussen NAP -2,0 m en NAP -1,5 m [bron 8]. De hoogst gemeten grondwaterstand is NAP -1,37 m in peilbuis F05-229A. In het deelgebied wordt ter plaatse van de bestaande peilbuizen voldaan aan de gemeentelijke grondwaternorm bij kruipruimteloos bouwen.

Met een freatisch rekenend grondwatermodel voor het grondwater in de Zuidas is gekeken naar de effecten van de verschillende ondergrondse constructies in het deelgebied Gershwin op de grondwaterstanden. In de grondwatertoets voor deelgebied Gershwin zijn vier scenario’s voor het deelgebied doorgerekend, die verschillen in de aan- of afwezigheid van het Zuidas Dok (gecombineerd met de af- en aanwezigheid van de Spoorslagsloot) en de wijziging van de infiltratiecoëfficiënt (huidig of toekomstig bij toename verharding).

Bij de autonome ontwikkeling binnen het projectgebied Gershwin (dus met de aanwezigheid van de Spoorslagsloot en de afwezigheid van het Zuidas Dok) gaat de maatgevende freatische grondwaterstand variëren tussen NAP -2,2 m (in het middel van deelgebied Gershwin) en NAP -1,4 m (langs de Beethovenstraat, in het oostelijk deel van het deelgebied).

In deze situatie is binnen het deelgebied Gershwin de inzijging van freatisch grondwater naar het eerste watervoerend pakket groter dan de grondwateraanvulling door neerslag. Dit wordt veroorzaakt door de aanzienlijke hoeveelheid verharding binnen het deelgebied. In de transitieperiode (de periode waarin het gebied ontwikkeld wordt) is de hoeveelheid verharding kleiner en zodoende de grondwateraanvulling groter dan in de eindsituatie. In deze transitieperiode is de hoogste maatgevende freatische grondwaterstand NAP -1,3 m.

Met een minimale maaiveldhoogte van NAP -0,55 m is de minimale ontwatering circa 0,7 m en wordt er voldaan aan de gemeentelijke grondwaternorm bij de autonome ontwikkeling van deelgebied Gershwin. De verticale variatie en verhang in het straatprofiel is beperkt (0,2 m).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0014.png"

Figuur : Maatgevende freatische grondwaterstand bij autonome ontwikkeling deelgebied Gershwin (zonder Zuidas Dok met Spoorslagsloot)

De toekomstige realisatie van het Zuidas Dok, de daarbij behorende demping van de Spoorslagsloot (de watergang direct ten zuiden van de ringweg A10-zuid) en de demping van de watergang direct ten oosten van de Beethovenstraat beïnvloeden de grondwaterstanden in deelgebied Gershwin. Met een Zuidas Dok en de dempingen van de genoemde watergangen varieert de maatgevende freatische grondwaterstand in deelgebied Gershwin in de eindsituatie tussen NAP -2,0 m (midden in deelgebied Gershwin) en NAP -0,7 m (Beethovenstraat). In de transitieperiode is de maximale maatgevende freatische grondwaterstand in deze situatie NAP -0,6 m (Beethovenstraat).

Met een minimale maaiveldhoogte van NAP -0,55 m wordt na de demping van de Spoorslagsloot en realisatie van het Zuidas Dok in het grootste deel van het deelgebied Gershwin voldaan aan de gemeentelijke grondwaternorm. Om ook bij de kruising De Gustav Mahlerlaan en de Beethovenstraat te voldoen aan de gemeentelijke grondwaternorm moet te zijner tijd aanvullend onderzoek gedaan worden en wellicht aanvullende maatregelen (bijvoorbeeld ophoging van het maaiveld, extra oppervlaktewater of grondverbetering) genomen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0015.png"

Figuur 7: Maatgevende freatische grondwaterstand in deelgebied Gershwin na realisatie Zuidas Dok en demping Spoorslagsloot

Aangezien voor bouwen met kruipruimtes strengere normen gelden (ontwatering groter dan 0,9 m) dan voor bouwen zonder kruipruimtes, mag bij de nieuwe bebouwing geen kruipruimte toegepast worden. Het gebruik van permanente kunstmatige ontwateringmiddelen (drains) is niet toegestaan. Ondergrondse constructies, zoals kelders en parkeergarages, moeten waterdicht worden uitgevoerd. Polderconstructies zijn niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0016.png"

Tabel 1: Gemeten grondwaterkwaliteit deelgebied Gershwin

De grondwaterkwaliteit in het deelgebied Gershwin is in 2005 bepaald. Voorafgaand aan eventuele werkzaamheden dient de bodemkwaliteit en de grondwaterkwaliteit op de locatie nader bekeken te worden.

12.2 Watertoets: Overleg Met Waterbeheerder

Ook in het kader van zowel de doorlopen m.e.r.-procedure als het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voor dit bestemmingsplan is zowel Waternet als het Hoogheemraadschap in de gelegenheid gesteld op de plannen een reactie te geven (zie hoofdstuk Maatschappelijke uitvoerbaarheid).

De plannen voor Gershwin zijn meerdere malen om advisering voorgelegd aan Waternet. Ook in het kader van het artikel 3.1.1 Bro overleg is Waternet als waterbeheerder om een reactie gevraagd. Van hun reactie wordt in paragraaf 19.1 verslag gedaan. In het verdere vervolg van de planontwikkeling zal Waternet deze adviserende rol behouden. Naar aanleiding van de opmerkingen is de waterparagraaf ingrijpend aangepast.

Hoofdstuk 13 Natuur En Landschap

13.1 Algemeen

Twee wettelijke regelingen zijn van belang:

  1. 1. de Natuurbeschermingswet 1998 (NBW 1998) voor de gebiedsbescherming;
  2. 2. de Flora- en faunawet (FFW) voor de soortenbescherming.

Daarnaast zijn waardevolle gebieden uit de ecologische hoofdstructuur beschermd op basis van beleid, zoals het Structuurschema Groene Ruimte of het provinciale ecologische beleid. De effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten moeten worden onderzocht en getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.

13.2 Regelgeving

Natuurbeschermingswet
Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Deze gebieden kennen zogenaamde speciale beschermingszones (sbz). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in zo'n sbz of in de nabijheid van zo'n sbz moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van deze gebieden kan verslechteren of verstoren. Vanwege de externe werking worden ook ingrepen buiten de sbz beoordeeld. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van de beschermde gebieden kan verslechteren of verstoren behoeft het goedkeuring van gedeputeerde staten.

Indien het plan bovendien mogelijk negatieve significante gevolgen heeft voor deze gebieden dient een passende beoordeling gemaakt te worden. Bij aantasting van de natuurlijke kenmerken van een gebied kan dan afhankelijk van het type habitat en de aanwezige soorten alleen nog onder bepaalde voorwaarden goedkeuring aan het plan op grond van de Nb-wet worden verleend. Voor het plan moeten dan geen alternatieven zijn, er is sprake van een dwingende reden van groot openbaar belang en er is voorzien in compenserende maatregelen (de zogenaamde ADC-criteria).

Flora en faunawet
Op grond van de Flora en Faunawet (Ffw) zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren, beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Ffw aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de Ffw kan worden verleend. In dat geval is het bestemmingsplan vanwege de Ffw niet uitvoerbaar.

Voor algemene soorten, met name genoemd in het Vrijstellingsbesluit, geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw . Voor overige soorten is geen ontheffing nodig indien de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Voor zover deze vrijstellingen niet van toepassing zijn, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing aan te vragen bij de Minister van LNV. Voor de zwaarst beschermde soorten, de soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  1. 1. sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  2. 2. er geen alternatief is;
  3. 3. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

13.3 Resultaten Onderzoeken

Door DRO is in december 2009 een natuurwaardenonderzoek 'bouwlocatie Gershwin/ Zuidas' uitgevoerd. (Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan.)

Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich buiten de Speciale Beschermingszones. Externe werking van het plan op Habitat- of Vogelrichtlijngebieden is niet aannemelijk. Het plangebied ligt niet in de Provinciale Ecologische Hoofd Structuur (PEHS) en maakt geen deel uit van de Hoofdgroenstructuur van Amsterdam.

Soortbescherming, ontheffing Flora- en faunawet

In het plangebied komen geen beschermde flora- en faunasoorten voor.

13.4 Conclusie

De natuurtoets voor het bestemmingsplangebied Gershwin, dat is gelegen in stadsdeel Zuid, is door de dienst Ruimtelijke Ordening uitgevoerd om inhoud te geven aan de door de wet gevraagde zorgvuldigheid bij planvorming en uitvoering. In het plangebied komen geen beschermde soorten voor.

Er zijn echter wel een aantal aanbevelingen voor de inrichting van het plangebied. Zo kan bijvoorbeeld de De Boelegracht worden ingericht met een ecologische oever en wordt aanbevolen om in de nieuwbouw voorzieningen voor holenbroeders aan te brengen.

Hoofdstuk 14 Overige Milieuaspecten

Zoals hiervoor aangegeven (paragraaf 3.4.4) is er in het verleden een hoogbouw effectrapportage opgesteld voor Gershwin. In het kader van deze HER zijn onder andere een windhinderonderzoek en een bezonningsstudie uitgevoerd. De resultaten daarvan worden hieronder weergegeven.

14.1 Bezonning

De bezonningsstudie uit de HER heeft de volgende resultaten opgeleverd. Doordat in Gershwin met een hoge bebouwingsdichtheid en grote bouwhoogte wordtgewerkt zijn er locaties uit de bezonningsstudie naar voren gekomen die, wat betreft bezonning, minder geschikt zijn voor woningbouw. Dit is het geval in de plintzone van de stadsblokken en aan de noordzijde van de diepere stadsblokken in het algemeen. Op deze locaties worden kantoren en voorzieningen geplaatst.

Uit de HER blijkt dat de negatieve aspecten van hoogbouw met name terug zijn te vinden in de schaduwwerking. Vooral in de winter zorgen de torens voor langgerekte schaduwen, in de lente en in de herfst zijn deze effecten al veel minder aanwezig en in de zomer is er in de gehele omgeving een goed bezonningsklimaat. De overige effecten op de directe omgeving (uitzicht, privacy en sociale veiligheid) blijven door de locatie en oriëntatie van de hoogbouw beperkt. Met de voorgenomen beleidsdoelstellingen zijn deze aspecten inherent aan hoogstedelijke gebieden. De hoogbouweffecten zijn niet van dien aard dat deze onaanvaardbaar zijn.

14.2 Windhinder

Uit voornoemde HER blijkt dat In Gershwin - in combinatie met de nieuwbouw - aan de noord en westzijde van het gebied een matig tot goed windklimaat verwacht wordt. Voor het bestemmingsvlak 'Gemengd met een specifieke bouwaanduiding -2 ' dient rekening te worden gehouden met de noodzaak om bijvoorbeeld luifels toe te passen om het windklimaat positief te beïnvloeden. In de bouwaanvraagfase zal aanvullend windhinder onderzoek plaatsvinden voor deze locatie. Ook voor bestemmingsvlak 'Kantoor met een specifieke bouwaanduiding 2' zal in de bouwaanvraagfase aanvullend windhinderonderzoek plaatsvinden in verband met de resultaten uit eerder onderzoek. Verder geldt voor alle bebouwing hoger dan 60 meter dat Burgemeester en Wethouders aanvullend windhinder onderzoek kunnen eisen in de bouwaanvraagfase.

Hoofdstuk 15 Cultuurhistorie En Archeologie

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

15.1 Toetsingskader

Monumentenwet

De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan de bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden. Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a.1 van de Monumentenwet 1988). Met dit artikel heeft de wetgever het bestemmingsplan als het instrument bij uitstek aangewezen voor de bescherming van archeologische waarden. Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan in een bestemmingsplan voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3 sub a van de Wet ruimtelijke ordening verplicht worden gesteld. Ook kan in een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg bepaald worden dat de aanvrager van een aanlegvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van B&W in voldoende mate is vastgesteld.

Verder kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet een rapport dient over te leggen als bedoeld in artikel 39, tweede lid en kan worden bepaald dat aan een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet voorschriften kunnen worden verbonden als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Monumentenwet 1988. Ook aan een aanlegvergunning en vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van de archeologische monumentenzorg.

Cultuurnota 2005-2008

De provincie Noord-Holland heeft diverse maatregelen getroffen voor de inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordening. Culturele planologie en cultureel behoud behoren tot de vier kerntaken die de provincie in de Cultuurnota 2005-2008 heeft geformuleerd. Hiermee sluit de provincie aan op de Nota Belvedère van het Rijk.

De provincie betrekt nadrukkelijk culturele waarden, waaronder archeologische waarden, bij de inrichting van de ruimtelijke en stedelijke vernieuwing. Hiertoe zijn gebieden, die naar verwachting archeologisch waardevol zijn, aangewezen als provinciale archeologische attentiegebieden op de Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Noord-Holland (CHW). De Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland (CHW-kaart) geeft een overzicht van de (inter)nationale, regionale en bovenlokale cultuurhistorische waarden in Noord-Holland. De waardenstellingen van de CHW-kaart zijn bedoeld als algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering behoeven.

Een deel van deze waarden is beschermd op basis van de Monumentenwet 1988 of op basis van de monumentenverordening. De CHW-kaart wordt regelmatig geactualiseerd, bijvoorbeeld door het opnemen van recent ontdekte en gewaardeerde archeologische terreinen of door het van de kaart verwijderen van een van de monumentenlijst afgevoerd pand.

De waardestellingen van de CHW-kaart zijn bedoeld als primaire algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering behoeven.

Archeologie Amsterdam

In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.

Het archeologiebeleid is gebaseerd op het principe dat zowel bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bij bodemverstorende (bouw)activiteiten altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een archeologisch bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid. Bij de formulering van het beleid staat altijd de balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces centraal.

De vrijstellingsdrempels zijn gebaseerd op een combinatie van de archeologische verwachting, de oppervlakte van het te ontwikkelen terrein en de diepte van de bodemingreep. Hoe hoger de archeologische verwachting, des te kleiner een gebied is dat een vergunning vereist. Binnen de gemeente Amsterdam komen in totaal 13 beleidsvarianten voor. Voor alle beleidsvarianten geldt dat alleen van het dieptecriterium kan worden afgeweken als exacte gegevens over de bodemopbouw of de aanwezige verstoringen bekend zijn.

Voor de inpassing van archeologisch onderzoek in het proces van de ruimtelijke planvorming bestaat een standaard pakket maatregelen waarvan de kwaliteitsnormen door het ministerie van OCW zijn opgesteld (KNA: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie). De maatregelen gaan uit van een gefaseerde aanpak zodat per plangebied een op maat gesneden programma kan worden opgesteld. Al naar gelang de locatie, de aard van de bodemingreep en de archeologische verwachting wordt een op maat gesneden programma opgesteld. Er is sprake van een gefaseerde aanpak waarbij een onderscheid gemaakt wordt in het Bureauonderzoek (BO), eventueel gevolgd door het Inventariserend Veldonderzoek (IVO) en de Archeologische Opgraving (AO) of een Archeologische Begeleiding (AB). Elke onderzoeksfase wordt afgesloten met een selectiebesluit. Hierin wordt vastgesteld welke delen van een plangebied in aanmerking komen voor verder archeologisch onderzoek of voor bescherming en welke delen van het plangebied verloren gaan zonder een archeologische opgraving.

De wijze waarop het archeologisch bureauonderzoek wordt verwoord is afhankelijk van het stadium van de ruimtelijke ontwikkeling. Indien een BO in het kader van een bestemmingsplan wordt geformuleerd, dan is hieraan een archeologische beleidskaart gekoppeld met daarop de bovengenoemde vrijstellingsdrempels. Deze beleidskaart wordt een op een overgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan en fungeert als instrument om een eerste afweging voor verder archeologisch onderzoek te maken.

Een bureauonderzoek dat in het kader van een vergunningaanvraag wordt opgesteld (doorgaans in het in het daaropvolgende stadium) behelst een gedetailleerd en perceelsgericht onderzoek. Een dergelijk BO resulteert in een selectiebesluit waarbij de toekomstige bouwplannen en het effect daarvan op het aanwezige bodemarchief zijn geïntegreerd.

Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht. Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumenten en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

15.2 Resultaten Onderzoeken

Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) heeft in opdracht van projectbureau Zuidas een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Gershwin. (Bijlage 8 bij dit bestemmingsplan.) Dit is bedoeld om het cultuurhistorische verleden van het plangebied in kaart te brengen en daarmee een beeld te krijgen van de archeologische sporen die in de bodem aanwezig kunnen zijn.

Het bureauonderzoek gaat uit van een beknopt overzicht van de historisch topografische ontwikkeling van Binnendijkse Buitenveldertse polder als landelijk gebied tot het midden van de 20ste eeuw. Het historisch overzicht wordt aangevuld met archeologische informatie afkomstig van vindplaatsen in de directe omgeving van het plangebied.

De historische en archeologische informatie over de ruimtelijke topografische ontwikkelingen is omgezet naar een beeld van archeologische verwachtingen. Aan de hand hiervan is een archeologische beleidskaart opgesteld, die de beleidsregels en maatregelen specificeert voor de vereiste archeologische monumentenzorg.

Het plangebied bestaat uit één beleidszone met een vrijstelling van verder archeologisch onderzoek.

Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht, hetgeen inhoudt dat ook in geval geen archeologisch vooronderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij BMA aangemeld dienen te worden. In gezamenlijk overleg met de opdrachtgever kunnen dan maatregelen worden genomen tot documentatie en berging van de vondsten.

15.3 Conclusie

De conclusies en adviezen zijn in het bestemmingsplan overgenomen. Uit het archeologisch bureauonderzoek zoals dat door Bureau Monumententzorg & Archeologie is uitgevoerd blijkt dat het niet noodzakelijk is om nadere regels op te nemen in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 16 Luchthavenindelingsbesluit

16.1 Regelgeving

Het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) bevat een beperkingengebied waarin hoogtebeperkingen zijn vastgelegd. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid van het LIB) zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de in de bijlage aangegeven maximale waarden.

Overeenkomstig artikel 8.8 van de Wet luchtvaart wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor een gebied dat is gelegen binnen het luchthavengebied of het beperkingengebied, het luchthavenindelingsbesluit in acht genomen.

Op onderstaande figuur zijn de hoogtebeperkingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0017.jpg"

Figuur 17: hoogtebeperkingen Zuidas als gevolg van LIB.

In afwijking van het gestelde in artikel 2.2.2, eerste lid LIB kan op grond van artikel 2.2.2, derde lid van het LIB een object dat hoger is worden toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

Het bestemmingsplan voorziet op verschillende plaatsen in een overschrijding van de op grond van het bovenstaande geldende maximaal toelaatbare bouwhoogtes.

16.2 Verklaring Van Geen Bezwaar

Op 26 augustus 2003 is de VROM-inspectie gevraagd om een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9, lid 3 van de Wet luchtvaart, ten behoeve van het realiseren van een (o.a.) vier hoogbouwprojecten zoals deze waren voorzien op de kavels W1-6, SF-2, W3-4 en W4-4 van het toenmalige ontwerp bestemmingsplan Gershwin. Dit zijn nu de kavels met bestemming Wonen -2, Wonen -4, Wonen -5 en de bestemming Gemengd-1 en Gemengd-2. Het gaat per kavel om de volgende maximale hoogteoverschrijdingen ten opzichte van het L.I.B.:

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.W0902BPGST-OH01_0018.png"

Bijlage bij het aanvraagformulier verklaring van geen bezwaar

Gelet op de omvang van het bouwplan / de werkzaamheden ten behoeve waarvan de verklaring is gevraagd, gelet op de ligging van de locatie waarop het bouwplan / de werkzaamheid zal worden uitgevoerd, en de inhoud van de door de Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie luchtvaart ter zake van de aanvraag uitgebrachte adviezen, heeft de Inspecteur-generaal VROM op 3 december 2003 de gevraagde verklaring van geen bezwaar verleend.

16.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voorziet, rechtstreeks of middels binnenplanse ontheffingen, in bouwhoogtes die groter zijn conform de bouwhoogtebeperkingen van het L.I.B. zijn toegestaan. Op basis van de in 2003 verleende verklaring van geen bezwaar is dit voor de betreffende plangedeelten toegestaan. De bestemmingsregels voorzien, inclusief maximaal gebruik van de binnenplanse ontheffingsmogelijkheden, in maximaal die hoogtes welke middels de verklaring van geen bezwaar zijn toegestaan.

Hoofdstuk 17 Juridische Planbeschrijving

17.1 Algemeen

Bij het opstellen van het huidige bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro vervangen de Wet- en het Besluit op de Ruimtelijke Ordening en zijn op 1 juli 2008 in werking getreden. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en de presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort, dat bestemmingsplannen uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) is op het voorliggende plan toegepast, om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels zijn opgenomen (bijvoorbeeld de Overgangsregels), zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels.

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de verbeelding. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels en de verbeelding. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht. Aangezien alle onderdelen van de verbeelding verbonden zijn met één of meer regels, wordt daarbij ook de verbeelding toegelicht.

17.2 Planvorm

Er wordt beoogd met dit bestemmingsplan een regeling vast te leggen die de bestaande bouw voldoende flexibiliteit verschaft en de nog te realiseren nieuwbouw faciliteert. Door diverse flexibiliteitsregels wordt binnen de plankaders ruimte geboden voor ontwikkelingen in de toekomst, zonder dat de aan het plan te verbinden rechtszekerheid voor burgers en gemeente in het geding komt.

17.3 Milieuhinderlijke Functies: Staat Van Inrichtingen

Onderdeel van dit bestemmingsplan is de regeling van milieuhinderlijke activiteiten. In Algemene gebruiksregels (artikel 24) is geregeld dat functies slechts zijn toegestaan voor zover zij onderdeel uitmaken van de bij de regels behorende Staat van inrichtingen tot ten hoogste categorie 2. Slechts onder de daar genoemde voorwaarden zijn ook categorie 3.1 bedrijven toegestaan. Er is een ontheffingsbepaling opgenomen voor bedrijfssoorten die niet in de Staat van Inrichtingen voorkomen. Voorwaarde voor zo'n ontheffing is dat het bedrijf ten hoogste een vergelijkbare milieubelasting heeft als andere bedrijven die in dat bestemmingsvlak zijn toegestaan en wél bekend zijn in de Staat van Inrichtingen. Ook in het kader van de vergunning cq melding op grond van de Wet milieubeheer kunnen eisen worden gesteld met betrekking tot aanvullende voorzieningen in de bedrijfsvoering.

De regeling wordt veelal aangeduid met "bedrijvenregeling", hoewel ook de milieuhinder van andere functies dan bedrijven hiermee wordt geregeld. Om inzicht te krijgen in de invloed die een functie op de woonomgeving heeft, is per functie de potentiële milieubelasting bepaald. Deze potentiële milieubelasting is een indicatie voor de mogelijke hinder afkomstig van een bepaalde functie. Deze score betreft niet de feitelijke milieuhinder van een concreet geval, maar is gebaseerd op indicatieve gegevens uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf of andere functie, representatief voor die specifieke functie. De werkelijke milieubelasting wordt bepaald door de specifieke activiteiten van een bedrijf of andere functie.

Functies worden in alle hedendaagse bestemmingsplannen ingedeeld in hoofdcategorieën (en een aantal subcategorieën) oplopend naarmate de milieuhinder toeneemt. De VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) heeft aan de hand van de SBI-codes een lijst gemaakt, waarbij de minimumafstanden zijn aangegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geluid, geur, gevaar en stof. De afstanden zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen uit de praktijk.

Daar waar milieuhinderlijke en milieugevoelige functies zijn gemengd zijn afstandsnormen echter niet goed bruikbaar. In een gemengd gebied is een fysieke scheiding van functies immers niet aan de orde. Mits alleen functies met relatief weinig milieuhinder worden toegestaan (zoals het geval is in het onderhavige plangebied) kan in een gemengd gebied een fysieke scheiding achterwege blijven. Daarbij moet worden opgemerkt dat de afstandsnormen in de standaard VNG-methodiek zijn gerelateerd aan een "rustige woonwijk". Dit omgevingstype "rustige woonwijk" houdt in dat er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voorkomen en is dan ook vergelijkbaar met een "rustig buitengebied", een stiltegebied of een natuurgebied.

In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van het omgevingstype "gemengd gebied". Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging, waar direct naast wonen ook andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Vanuit het streven om van Gershwin een levendige wijk te maken, kan, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, een wat ruimer regime worden toegepast. Hiernaast voorziet het plan in een ontheffingsregeling voor functiemenging in de bestemmingen Gemengd 1 t/m 4 en Wonen 1 t/m 11 zodat per functie beoordeeld kan worden of zij het woon en leefklimaat niet in onredelijke mate aantast.

17.4 Regels Met Betrekking Tot Geluid

Uit onderzoek is gebleken dat op een aantal locaties niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden of de maximaal toelaatbare waarden zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Daar waar dat het geval is, wordt in de planregels voorgeschreven dat, indien bebouwing wordt opgericht ten behoeve van geluidgevoelige functies, deze bebouwing dient te zijn voorzien van een dove gevel dan wel van een vliesgevel. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat het plangebied niet in één keer zal worden gerealiseerd en dat de geluidafschermende werking van gebouwen zich niet voordoet. Voor een aantal blokken is daarnaast voorgeschreven dat ook sprake moet zijn van een geluidluwe zijde.

17.5 Artikelgewijze Toelichting

Algemeen

De verbeelding is de plankaart waarop door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes/volumes staan aangegeven. De kaart heeft, in samenhang met de regels, een juridisch bindend karakter.

Als ondergrond is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de analoge verbeelding te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de verbeelding weergegeven.

Dit bestemmingsplan is gericht op de ontwikkeling van het gebied. Daarom is tevens een kadastrale kaart in het bestemmingsplan opgenomen.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. a. Hoofdstuk 1: inleidende regels; met daarin definities en de wijze van meten en berekenen.
  2. b. Hoofdstuk 2: bestemmingsregels; die het hart van ieder bestemmingsplan vormen. Ze zijn opgebouwd uit een bestemmingsomschrijving, waarin een omschrijving wordt gegeven van de aan de grond toegekende functies. De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Verder kunnen in de bestemmingsomschrijving ook impliciet bij de bestemming behorende functies worden genoemd ("met de daarbij behorende"), bijvoorbeeld erf, paden, toegangswegen etc. Per bestemming worden bouwregels gegeven, waarin voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bouwbepalingen worden geregeld. Waar nodig worden specifieke gebruiksregels gegeven. Daarin kunnen aanvullingen of afwijkingen van de algemene gebruiksregels worden gegeven.
  3. c. Hoofdstuk 3: algemene regels; deze hebben betrekking op in beginsel alle voorafgaande regels. Hierbij gaat het onder meer om de anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene bouwregels algemene ontheffingsbevoegdheid.
  4. d. Hoofdstuk 4: overgang- en slotregels.

De regels in hoofdstuk 1 en de algemene regels in hoofdstuk 3 gelden voor het bestemmingsplan als geheel. Zij werken door in de diverse bestemmingen.

Artikel 1 Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen dat in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd. De gehanteerde omschrijving van de begrippen komt overeen met de wijze waarop deze in andere actuele Amsterdamse (grootstedelijke) bestemmingsplannen wordt omschreven.

Artikel 2 Wijze van meten

Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die in de overige regels worden aangegeven.

Artikel 3 t/m 6 Gemengd 1 tot en met 4

Binnen de bestemming gemengd wordt voorzien in een mengvorm van verschillende functies. Hoofdzakelijk gaat het om kantoren, wonen en maatschappelijke dienstverlening, met daarbij meer publiekgerichte voorzieningen zoals detailhandel, consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening en horeca. Ook zijn bedrijven toegestaan. De voorzieningen mogen in principe uitsluitend worden gerealiseerd tot een hoogte van 12 meter. In specifieke gevallen kan van dit laatste vereiste worden afgeweken middels een binnenplanse afwijking. Binnen de woonfunctie is praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis toegestaan, mits deze ondergeschikt is aan de woonfunctie. Deze bestemming onderscheid zich van de woonbestemming doordat de functie kantoor in veel grotere mate is toegestaan.

Artikel 7 Tuin

Binnen deze bestemming worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de in het plan voorkomende tuinen en erven opgenomen.

Artikel 8 Verkeer-1

In de bestemming Verkeer-1 wordt de regeling opgenomen ten aanzien van de gronden die bedoeld zijn voor gebruik als wegen, fiets- en voetpaden, maar ook als openbare ruimte. De breedte is gemaximaliseerd op twee rijstroken. Overigens zullen de wegen in het plangebied grotendeels een 30 km/u regime kennen, met uitzondering van de Mahlerlaan. Binnen deze bestemming bestaat de mogelijkheid ondergrondse parkeergarages te realiseren, behalve onder de Mahlerlaan.

Artikel 9 Verkeer-2

In de bestemming Verkeer-2 wordt het gebruik ten behoeve van voet- en fietspaden, verblijfsgebied en openbare ruimte geregeld. Het meest belangrijke onderscheid ten aanzien van de bestemming Verkeer-1 is dat binnen deze gronden straten en wegen ten behoeve van auto's niet worden mogelijk gemaakt. Hiernaast is het binnen deze bestemming langs de Beethovenstraat mogelijk gemaakt dat de gebouwen vanuit het bestemmingsvlak GD-3 over de bestemming heen steken.

Artikel 10 Water

De De Boelegracht is bestemd als water, op deze wijze wordt gegarandeerd dat er afdoende waterberging binnen het plangebied is. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is één voet-en fietsbrug mogelijk.

Artikel 11 t/m 21 Wonen 1 t/m 11

Binnen de bestemming Wonen wordt voorzien in een mengvorm van verschillende functies. Er is echter één functie die duidelijk de boventoon voert en dat is wonen. De overige functies betreffen maatschappelijke dienstverlening, met daarbij meer publiekgerichte voorzieningen zoals detailhandel, consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening en horeca. De betreffende functies mogen in principe uitsluitend worden gerealiseerd tot 12 m. In specifieke gevallen kan van dit laatste vereiste worden afgeweken middels een binnenplanse afwijking. Binnen de woonfunctie is praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis toegestaan, mits deze ondergeschikt is aan de woonfunctie. Op de verbeelding zijn de maximaal toelaatbare bouwhoogtes en bebouwingspercentages opgenomen. Daaraan zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt specifieke voorwaarden gesteld. Hiernaast zijn ook de bij een woonfunctie horende ondersteunde faciliteiten mogelijk gemaakt zoals nutsvoorzieningen, waaronder warmte- koudeopslag.

Artikel 22 Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling vormt evenals de overgangsbepaling een van de "standaardregels" die het Bro als verplicht op te nemen bepaling in een bestemmingsplan voorschrijft en komt dus geheel overeen met de tekst uit het Bro. Het moet verhinderen dat bouwpercelen, die slechts voor een bepaald deel mogen worden bebouwd, later alsnog kunnen worden volgebouwd. Nadat een eerste bouwwerk is gerealiseerd, moet deze bepaling voorkomen dat het overgebleven open terrein opnieuw als het totale bouwperceel kan worden beschouwd.

Artikel 23 Algemene bouwregels

Dit artikel maakt bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakgrenzen en bebouwingsregels mogelijk zonder een afwijkingsprocedure. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel ontheffingsprocedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een afwijking te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt "bij wijze van recht". Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen. Belangrijke uitzondering is dat in de bestemmingen Gemengd -1, Gemengd-2, Wonen-2, Wonen-4 en Wonen-5 geen overschrijding van de bouwhoogte is toegestaan, dit is vanwege de hoogtebeperkingen die het LIB oplegt.

Artikel 24 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is in aanvulling op het algemene gebruiksverbod van de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht een aantal specifieke activiteiten benoemd die worden beschouwd als activiteiten in strijd met de bestemming, zoals bijvoorbeeld voor smartshops, prostitutiebedrijven enzovoorts.

Ook is er een beperking opgenomen voor de functie detailhandel als deze wordt uitgeoefend in de vorm van supermarkten. Binnen het plangebied zijn maximaal 2 supermarkten toegestaan tot een maximum bvo van 500 m2.

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels

Met dit voorschrift kunnen Burgemeester en wethouders mogen afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer bepalingen over specifieke doeleinden zoals antennes, liftopbouwen en overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen gaan in dit geval verder dan de in artikel 23 opgenomen mogelijkheden en maken een afwegingsmoment noodzakelijk. Een afwijking kan echter nooit zover gaan dat de bestemming wordt veranderd.

Artikel 26 Algemene procedureregels

Bij het stellen van nadere eisen, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, dient aan belanghebbenden de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen te worden geboden. Hiertoe wordt in artikel 28 een procedure voorgeschreven.

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, wordt de zogeheten uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals geregeld in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht direct bij wet voorgeschreven.

Artikel 27 Overige regels

In de regels wordt een enkele keer verwezen naar andere wettelijke regelingen. Landelijke wettelijke regelgeving kan gedurende de looptijd van het bestemmingsplan veranderen. Om die reden wordt in dit artikel aangegeven dat daar waar wordt verwezen naar landelijke wettelijke regelingen, die regelingen zijn bedoeld zoals deze luidden op het moment waarop het ontwerp bestemmingsplan ter visie is gelegd.

Artikel 28 Overgangsrecht

In dit artikel zijn overgangsregels opgenomen, die evenals de anti-dubbeltelregel behoren tot de standaardregels uit het Bro.

Artikel 29 Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Bijlage 1 Staat van inrichtingen

In de regels is als bijlage een Staat van inrichtingen opgenomen. In de diverse specifieke gebruiksregels wordt naar deze Staat verwezen.

17.6 Digitaal Raadpleegbaar Plan

Het bestemmingsplan is door particulieren te raadplegen op internet. Op deze wijze wordt het bestemmingsplan toegankelijker voor burgers.. Daarnaast is zoals gebruikelijk een 'papieren plan' beschikbaar dat geraadpleegd kan worden.

Hoofdstuk 18 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van de reeds gerealiseerde en te verwachten opbrengsten die voortvloeien uit de uitgiften van gronden voor kantoorontwikkeling en woningbouw kan verwacht worden dat de planuitvoering economisch haalbaar is. De bestemmingsvlakken Wonen-3, Wonen-4, Wonen- 9, Gemengd- 2 en Gemengd-4 zijn al gerealiseerd of worden op dit moment gebouwd.

Aangezien dit bestemmingsplan meerdere bouwplannen in de zin van de artikel 6.12 Wro mogelijk maakt dient het verhaal van de kosten van de grondexploitatie verzekerd te zijn, dit kan met behulp van een exploitatieplan of op andere wijze. Ingevolge artikel 6.12, lid 2 Wro, kan de gemeenteraad besluiten om af te zien van het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten anderszins verzekerd is. De gemeenteraad van Amsterdam heeft ervoor gekozen om de kosten van de van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling te dekken vanuit de gronduitgifte in erfpacht of herziening van bestaande erfpachtcanons als gevolg van bestemmingswijzigingen. Met gebruikmaking van het Amsterdamse erfpachtstelsel is op afdoende wijze zeker gesteld dat de kosten gedekt zijn, de raad besluit hierom dan ook af te zien van het opstellen van een exploitatieplan. Opgemerkt zij nog dat de gemeente Amsterdam telkens eigenaar blijft van de gronden waarop de ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorgenomen.

Hoofdstuk 19 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

19.1 Overleg Met Betrokken Overheden (Art. 3.1.1. Bro)

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het concept ontwerp bestemmingsplan verzonden aan:

  1. 1. VROM-Inspectie, Regio Noord-West;
  2. 2. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, directie Noord-West;
  3. 3. Ministerie van Economische Zaken;
  4. 4. Dagelijks Bestuur stadsdeel Zuid
  5. 5. Waternet;

De VROM-inspectie heeft mede namens de andere rijksoverheden aangegeven geen opmerkingen te hebben.

Het Dagelijks Bestuur heeft aangegeven graag het stadsdeelbeleid op te nemen. Voor zover het stadsbeleid relevant is, is het beleid opgenomen. Het Stadsdeel verzoekt ook om de parkeernormen gelijk te trekken met de "stadsdeelnorm". Voor het gebied Zuidas zijn specifieke eigen parkeernormen vastgesteld naar aanleiding van de unieke samenstelling en uitstraling van het gebied. Een gelijkschakeling met de specifieke stadsdeelnormen wordt daarom niet opportuun geacht. Mede naar aanleiding van het verzoek om een brug op te nemen in het verlengde van de Willem van Weldamlaan is in het plan de algemene mogelijkheid opgenomen om twee extra bruggen toe te voegen.

Waternet heeft aangegeven de waterparagraaf van onvoldoende kwaliteit te vinden. Naar aanleiding hiervan is de waterparagraaf ingrijpend gewijzigd.

19.2 Behandeling Van Zienswijzen

De reactie op de zienswijzen, ingediend naar aanleiding van de terinzageligging van het ontwerpbestemmingsplan, is weergegeven in een aparte nota van beantwoording.

Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen

Bijlage 1 Staat van Inrichtingen

Bijlage 1 Mer Zuidas - De Flanken Deel A

Bijlage 1 MER Zuidas - de Flanken deel A

Bijlage 2 Mer Zuidas- De Flanken Deel B

Bijlage 2 MER Zuidas- de Flanken deel B

Bijlage 3 Integrale Verantwoording Groepsrisico Zuidas

Bijlage 3 Integrale verantwoording groepsrisico Zuidas

Bijlage 4 Bodemonderzoek Gershwin

Bijlage 4 Bodemonderzoek Gershwin

Bijlage 5 Waterparagraaf Deelgebied Gershwin

Bijlage 5 waterparagraaf deelgebied Gershwin

Bijlage 6 Natuurwaardenonderzoek Bouwlocatie Gershwin/ Zuidas

Bijlage 6 Natuurwaardenonderzoek bouwlocatie Gershwin/ Zuidas

Bijlage 7 Hoogbouweffectrapportage Gershwin

Bijlage 7 Hoogbouweffectrapportage Gershwin

Bijlage 8 Archeologisch Bureauonderzoek Gershwin

Bijlage 8 archeologisch bureauonderzoek Gershwin

Bijlage 9 Onderzoek Spoorweglawaai Bestemmingsplan Gershwin

Bijlage 9 Onderzoek spoorweglawaai bestemmingsplan Gershwin

Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Bestemmingsplan Gershwin 2010 Verkeer

Bijlage 10 akoestisch onderzoek bestemmingsplan Gershwin 2010 verkeer

Bijlage 11 Besluit Hogere Waarden Geluidhinder T.b.v. Bp Gershwin

Bijlage 11 besluit hogere waarden geluidhinder t.b.v. bp Gershwin

Bijlage 12 Actieplan Weginfrastructuur Zuidas 2011

Bijlage 12 Actieplan Weginfrastructuur Zuidas 2011

Bijlage 13 Verkeersstudie Zuidas Flanken 2011

Bijlage 13 Verkeersstudie Zuidas Flanken 2011

Bijlage 14 Nota Van Beantwoording Bp Gershwin

Bijlage 14 Nota van beantwoording bp Gershwin

Bijlage 15 Collegebesluit Hogere Waarden

Bijlage 15 collegebesluit hogere waarden

Bijlage 16 Kennisgeving Vaststelling

Bijlage 16 kennisgeving vaststelling