Bestemmingsplan Kop Zuidas
Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam
Onherroepelijk op 18-05-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aanbouw
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.2 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 aanduidingsvlak
Een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.
1.5 antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.6 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne.
1.7 archeologisch monument
Een aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.8 archeologisch onderzoek
Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.9 archeologisch rapport
Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft wordt vastgesteld, die naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.10 archeologische verwachting
Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt.
1.11 archeologische waarden
Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.
1.12 automatenhal
Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld.
1.13 baliefunctie
Een (onderdeel van een) kantooractiviteit, of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk (deel van een) gebouw.
1.14 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.15 bebouwingspercentage
Een op de plankaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.16 bedrijf
Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel opslag en/of transport.
1.17 bestaande bebouwing of gebruik
Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.18 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.W0903BPTGST met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.20 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.22 bijzondere bouwlaag
Kelder, souterrain, kap, dakopbouw.
1.23 bodemverstoring
Elke vorm van grondverzet.
1.24 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.25 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.26 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.27 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.28 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.29 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.30 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.31 brutovloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc., met uitsluiting van ondergrondse parkeervoorzieningen.
1.32 consumentverzorgende dienstverlening
Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.
1.33 culturele voorzieningen
Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
1.34 cultuurhistorische waarde
De waarde die kan worden toegekend aan een object, gebouw, terrein of structuur op basis van zijn sociaal-historische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische of historisch-geografische karakteristiek.
1.35 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.36 dienstverlening
Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van dienten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:
- 1. consumentverzorgende dienstverlening;
- 2. zakelijke dienstverlening;
- 3. maatschappelijke dienstverlening.
1.37 dove gevel
De bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 35 dB(A)/ 33 Db.
1.38 eerste bouwlaag
De bouwlaag op de begane grond.
1.39 extensief dagrecreatief gebruik
Een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.
1.40 galerie
Een ruimte uitsluitend bestemd voor de tentoonstelling en verkoop van kunstwerken.
1.41 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.42 geldwisselkantoor
Een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.
1.43 geluidbelasting vanwege spoorwegverkeer
De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.44 geluidbelasting vanwege wegverkeer
De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. Besluit geluidhinder.
1.45 geluidgevoelige functie
Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder.
1.46 geluidluwe zijde
De zijde van een gebouw waar het geluid de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet overschrijdt, dan wel een serre of loggia wordt gerealiseerd met waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.
1.47 groenvoorziening
Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
1.48 hogere waarde
Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.
1.49 hoofdgebouw
Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.50 horeca I
Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
1.51 horeca II
Nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccomodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
1.52 horeca III
Café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
1.53 horeca IV
Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
1.54 horeca V
Hotel (waaronder begrepen hotel, motel,jeugdherberg, bed & breakfast, en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
1.55 internetcafé
Een gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig de gelegenheid bieden tot internetten (het raadplegen van websites, e-mailen en dergelijke).
1.56 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.57 kelder
Een bijzondere bouwlaag , waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende peil is gelegen.
1.58 langzaamverkeersroute
Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.
1.59 leisure
Vrijetijdsvoorzieningen met een toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht.
1.60 maaiveld
De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.
1.61 maatschappelijke dienstverlening
Het verlenen van diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke en sociaal-culturele voorzieningen.
1.62 natuurlijke waarde
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.
1.63 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.64 ondergrondse parkeergarage
Parkeergarage / voorziening gelegen onder maaiveld.
1.65 openbare ruimte
Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
1.66 overbouwing / onderdoorgang
Een op de (digitale) plankaart aangegeven gebied waar, binnen het bouwingsvlak een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht.
1.67 peil
Onder het peil wordt verstaan:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd:het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.68 plan:
Het Bestemmingsplan Kop Zuidas van de gemeente Amsterdam.
1.69 plankaart
De plankaart van het Bestemmingsplan Kop Zuidas van de gemeente Amsterdam.
1.70 planregels
De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan.
1.71 praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis
Dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft.
1.72 prostitutie
Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiele vergoeding.
1.73 prostitutiebedrijf
Een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.
1.74 recreatief medegebruik
Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
1.75 scheidslijn bebouwingswaarden
Een op de (digitale) plankaart aangegeven lijn welke de scheiding aangeeft tussen bouwvlakken waar verschillende maximale bouwhoogten zijn toegestaan.
1.76 seksinrichting
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.
1.77 smartshop
Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.
1.78 souterrain
Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,50 meter boven het peil is gelegen.
1.79 Staat van Inrichtingen
De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieen van toenemende hinder.
1.80 telefooninrichting / belhuis
Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.
1.81 terras
Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
1.82 uitbouw
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee hij in functioneel opzicht verbonden is, en dat door de vorm als een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw onderscheiden kan worden ven in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.83 verplichte gevellijn
Een op de plankaart aangegeven lijn, waarop de gebouwen moeten worden opgericht.
1.84 vliesgevel
Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen, waarbij de afstand tussen vliesgevel en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen vliesgevel en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).
1.85 waterkering
Natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.
1.86 waterpeil
Het N.A.P. of het plaatse aan te houden waterpeil.
1.87 waterstaatkundige werken / voorzieningen
Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.
1.88 weg
Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
1.89 wet
Wet ruimtelijke ordening.
1.90 woning
Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouden.
1.91 zakelijke dienstverlening
Het verlenen van diensten die bestaan uit het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de verticale bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 de begrenzing van de onderscheidene bestemmingen
voorzover niet in maten op de kaart vastgelegd, door middel van meting op de (digitale) plankaart vanaf het hart van de lijn met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter.
2.6 de brutovloeroppervlakte van een gebouw
de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.
2.7 de minimum bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf peil tot aan het punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, waaraan de bouwhoogte ten minste moet voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat de omhullende gevel van een gebouw aan deze minimum bouwhoogte moet voldoen.
2.8 de bouwhoogte van een antenne-installatie
Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Cultuur En Ontspanning
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Cultuur en ontspanning aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (muziek)theater;
- b. congrescentrum;
- c. horeca III en horeca IV;
- d. kantoren;
- e. parkeren, waaronder begrepen ondergrondse parkeergarage met de daarbij behorende in- en uitritten;
met de daarbij behorende:
- f. groenvoorzieningen;
- g. openbare ruimte.
3.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtnemening van de volgende bepalingen:
- a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- 1. maximale bouwhoogte: zoals op de plankaart staat aangegeven;
- 2. maximum bebouwingspercentage: 100 %;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de bebouwing te worden opgericht in deze lijn.
- 4. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' geldt dat vanaf peil tot een hoogte van 8 meter geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens de voor hogere opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies.
- b. Voor ondergrondse parkeergarages gelden de volgende bepalingen:
- 1. ondergrondse parkeergarages mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gerealiseerd;
- 2. verticale bouwdiepte: drie bouwlagen.
- c. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot de bevoorrading van de te vestigen bestemmingen ter voorkoming of beperking van geluidhinder voor omliggende bestaande of geprojecteerde woningen. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een akoestisch onderzoek aan hen te overleggen.
- c. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.1, onder e, met dien verstande dat bovengrondse parkeergarages worden toegestaan, mits deze worden ingekapseld in de bebouwing ten behoeve van de in lid 3.1, onder a tot en met d genoemde functies en vanaf de openbare ruimte niet als zodanig zichtbaar zijn.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:
- a. het bepaalde in artikel 17 dient in acht te worden genomen;
- b. voor (muziek)theater, congrescentrum, horeca III en horeca IV en kantoren gezamenlijk geldt een maximum bruto vloeroppervlak van 20.000 m2;
- c. voor horeca III en IV geldt:
- 1. situering: uitsluitend georiënteerd op de gronden ter plaate van de aanduiding 'plein';
- 2. maximum bruto vloeroppervlak: 2.500 m2.
- d. voor kantoren geldt een maximum brutovloeroppervlak van 5.000 m2.
Artikel 4 Gemengd - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Gemengd - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. maatschappelijke dienstverlening;
- c. wonen, inclusief praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis;
- d. bedrijven;
- e. detailhandel;
- f. consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening;
- g. horeca III, IV en V;
- h. parkeren, waaronder begrepen ondergrondse parkeergaragemet de daarbij behorende in- en uitritten;
- i. tuinen;
met de daarbij behorende:
- j. groenvoorzieningen;
- k. openbare ruimte.
4.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtnemening van de volgende bepalingen:
- a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- 1. maximale bouwhoogte: zoals op de plankaart staat aangegeven;
- 2. maximum bebouwingspercentage: 100 %;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'dove gevel' dient bebouwing ten behoeve van geluidgevoelige functies te zijn voorzien van een dove gevel dan wel van een vliesgevel;
- 4. woningen dienen te zijn voorzien van een stille zijde;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de bebouwing te worden opgericht in deze lijn;
- 6. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' geldt dat vanaf peil tot een hoogte van 8 meter geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens de voor hogere opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies;
- 7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' gelden vanaf een bouwhoogte van 18 meter de volgende regels:
- maximum bebouwingspercentage: 15%;
- maximum aantal topvolumes: 2;
- maximum bebouwd oppervlak per topvolume: 400 m2.
- b. Voor ondergrondse parkeergarages geldt dat deze uitsluitend mogen worden gerealiseerd ter plaatse van:
- 1. het bestemmingsvlak dat grenst aan de Pres. Kennedylaan, met een maximale verticale bouwdiepte van één bouwlaag;
- 2. het bestemmingsvlak dat grenst aan de gronden ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage', met een maximale verticale bouwdiepte van drie bouwlagen.
- c. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.2, onder a, sub 3, indien is aangetoond dat als gevolg van gewijzigde omstandigheden wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld middels het besluit hogere waarden.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 4.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:
- a. het bepaalde in artikel 17 dient in acht te worden genomen;
- b. wonen is toegestaan binnen het bestemmingsvlak Gemenged-1 dat is gelegen direct ten noorden van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'plein,' binnen de bestemming Verkeer;
- c. voor bedrijven, detailhandel, consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening en horeca III en IV geldt:
- 1. situering: uitsluitend in de eerste bouwlaag;
- 2. oriëntatie: op de gronden met de aanduiding 'plein';
- d. voor wonen geldt voor zover het betreft de gronden binnen deze bestemming gelegen aan de Pres. Kennedylaan een maximum bruto vloeroppervlak van 5.800 m2.
4.6 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.5, onder c, sub 1, met dien verstande dat in specifieke gevallen situering in hoger gelegen bouwlagen is toegestaan.
Artikel 5 Gemengd - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Gemengd - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. maatschappelijke dienstverlening, met uitzondering van geluidgevoelige functies;
- c. bedrijven;
- d. detailhandel;
- e. consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening;
- f. horeca van categorie III en IV;
- g. parkeren, waaronder begrepen ondergrondse parkeergaragemet de daarbij behorende in- en uitritten;
met de daarbij behorende:
- h. groenvoorzieningen;
- i. openbare ruimte.
5.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtnemening van de volgende bepalingen:
- a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- 1. maximale bouwhoogte: zoals op de plankaart staat aangegeven;
- 2. maximum bebouwingspercentage: 100 %.
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'dove gevel' dient bebouwing ten behoeve van geluidgevoelige functies te zijn voorzien van een dove gevel dan wel van een vliesgevel;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' en 'specifieke bouwaanduiding-2' gelden vanaf een bouwhoogte van 18 meter de volgende aanvullende regels:
- maximum bebouwingspercentage: 50 %;
- maximum aantal topvolumes: 3;
- maximum bebouwd oppervlak per topvolume: 1.300 m2;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-2' gelden boven een bouwhoogte van 68 meter de volgende aanvullende regels:
- maximum aantal topvolumes: 1;
- maximum bebouwd oppervlak per topvolume: 900 m2.
- b. Voor ondergrondse parkeergarages gelden de volgende bepalingen:
- 1. ondergrondse parkeergarages mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gerealiseerd;
- 2. verticale bouwdiepte: twee bouwlagen, waarbij deze aan de noordzijde geheel onder maaiveld dienen te worden gerealiseerd, en aan de overige zijden vanwege een lager maaiveld tot maximaal 0.5 m boven maaiveld mogen uitkomen;
- c. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.
5.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.
5.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.2, onder a, sub 3, indien is aangetoond dat als gevolg van gewijzigde omstandigheden wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld middels het besluit hogerewaarden.
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 5.2, onder b, sub 2, met dien verstande dat gebouwen ten behoeve van parkeren tevens mogen worden gebouwd als souterrain, indien het omliggende maaiveldhoogte daartoe aanleiding geeft.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 5.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:
- a. het bepaalde in artikel 17 dient in acht te worden genomen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs' is ongeacht het bepaalde in lid 5.1, onder b, onderwijs toegestaan, onder voorwaarde van het gestelde in lid 5.2, onder a, sub 3;
- c. voor bedrijven, detailhandel, consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening en horeca van categorie III en IV gezamenlijk geldt:
- 1. situering: uitsluitend in de eerste bouwlaag;
- 2. een maximum bruto vloeroppervlak: 500 m2.
5.6 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.5, onder b, sub 1, met dien verstande dat in specifieke gevallen situering in hoger gelegen bouwlagen is toegestaan.
Artikel 6 Gemengd - 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Gemengd - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. bedrijven;
- c. detailhandel;
- d. consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening;
- e. horeca III, IV en V;
- f. parkeren, waaronder begrepen ondergrondse parkeergaragemet de daarbij behorende in- en uitritten;
met de daarbij behorende:
- g. groenvoorzieningen;
- h. openbare ruimte.
6.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtnemening van de volgende bepalingen:
- a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- 1. maximale bouwhoogte: zoals op de plankaart staat aangegeven;
- 2. maximum bebouwingspercentage: 100 %;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de bebouwing te worden opgericht in deze lijn;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' geldt dat vanaf peil tot een hoogte van 8 meter, met een minimale breedte van 5 meter geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens de voor hogere opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' geldt dat vanaf peil tot een hoogte van 8 meter geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens de voor hogere opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies.
- b. Voor ondergrondse parkeergarages gelden de volgende bepalingen:
- 1. ondergrondse parkeergarages mogen uitsluitend worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
- 2. verticale bouwdiepte van drie bouwlagen.
- c. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.
6.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.
6.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 6.2, onder a, sub 3, indien is aangetoond dat als gevolg van gewijzigde omstandigheden wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld middels het besluit hogere waarden.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 6.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:
- a. het bepaalde in artikel 17 dient in acht te worden genomen;
- b. voor bedrijven, detailhandel, consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening en horeca van categorie III en IV geldt:
- 1. situering: uitsluitend in de eerste bouwlaag en tweede bouwlaag;
- 2. oriëntatie: op de Europaboulevard danwel op de gronden met de aanduiding 'plein'.
6.6 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 6.5, onder b, sub 1, met dien verstande dat in specifieke gevallen situering in hoger gelegen bouwlagen is toegestaan.
Artikel 7 Gemengd - 4
7.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Gemengd - 4 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, inclusief praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis;
- b. maatschappelijke dienstverlening;
- c. parkeren, waaronder begrepen ondergrondse parkeergaragemet de daarbij behorende in- en uitritten;
- d. tuinen;
met de daarbij behorende:
- e. groenvoorzieningen;
- f. openbare ruimte;
- g. bergingen en andere nevenruimten.
7.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtnemening van de volgende bepalingen:
- a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- 1. maximale bouwhoogte: zoals op de plankaart staat aangegeven;
- 2. maximum bebouwingspercentage: 100 %;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'dove gevel' dient bebouwing ten behoeve van geluidgevoelige functies te zijn voorzien van een dove gevel dan wel van een vliesgevel;
- 4. woningen dienen te zijn voorzien van een stille zijde;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' gelden vanaf een bouwhoogte van 18 meter de volgende regels:
- maximum bebouwingspercentage: 15 %;
- maximum aantal topvolumes: 2;
- maximum bebouwd oppervlak per topvolume: 400 m2;
- 6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-2' gelden vanaf een bouwhoogte van 28 meter de volgende regels:
- maximum bebouwingspercentage: 15 %;
- maximum aantal topvolumes: 3;
- maximum bebouwd oppervlak per topvolume: 400 m2.
- b. Voor ondergrondse parkeergarages gelden de volgende bepalingen:
- 1. ondergrondse parkeergarages mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gerealiseerd;
- 2. verticale bouwdiepte: één bouwlaag.
- c. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.
7.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.
7.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.2, onder a, sub 3, indien is aangetoond dat als gevolg van gewijzigde omstandigheden wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld middels het besluit hogere waarden.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Het bepaalde in artikel 17 dient in acht te worden genomen;
7.6 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.5, onder b, sub 2, met dien verstande dat in specifieke gevallen situering in hoger gelegen bouwlagen is toegestaan.
Artikel 8 Maatschappelijk - 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Maatschappelijk - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke dienstverlening;
- b. bedrijven;
- c. detailhandel;
- d. consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening;
- e. horeca van categorie I, III en IV;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. parkeren, waaronder begrepen ondergrondse parkeergarages met de daarbij behorende in- en uitritten;
met de daarbij behorende:
- h. groenvoorzieningen;
- i. openbare ruimte.
8.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtnemening van de volgende bepalingen:
- a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- 1. maximale bouwhoogte: zoals op de plankaart staat aangegeven;
- 2. maximum bebouwingspercentage: 100 %;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'dove gevel' dient bebouwing ten behoeve van geluidgevoelige functies te zijn voorzien van een dove gevel dan wel van een vliesgevel;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de bebouwing te worden opgericht in deze lijn;
- 5. maximum brutovloeroppervlakte: 40.000 m2;
- b. Voor ondergrondse parkeergarages gelden de volgende bepalingen:
- 1. ondergrondse parkeergarages zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak gelegen aan de Europaboulevard;
- 2. verticale bouwdiepte: twee bouwlagen.
- c. Voor nutsvoorzieningen geldt dat deze ondergronds mogen worden gerealiseerd, tot een maximum brutovloeroppervlak van 400 m2 ;
- d. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.
8.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan bouwplannen met een bouwhoogte van 30 meter of meer met betrekking tot de plaatsing en vormgeving van bouwwerken ter voorkoming of beperking van windhinder. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer van een bouwplan verlangen een windtunnelonderzoek aan hen te overleggen.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, nader eisen stellen aan bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken.
8.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 8.2, onder a, sub 3, indien is aangetoond dat als gevolg van gewijzigde omstandigheden wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsnormen zoals deze zijn vastgesteld middels het besluit hogere waarden.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 8.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:
- a. het bepaalde in artikel 17 dient in acht te worden genomen;
- b. voor bedrijven, detailhandel, consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening en horeca van categorie III en IV gezamenlijk geldt:
- 1. maximum bruto vloeroppervlak: 10.300 m2;
- 2. situering: uitsluitend in de eerste bouwlaag en tweede bouwlaag;
- c. aanvullend op het gestelde onder b geldt voor detailhandel een maximaal brutovloeroppervlak van 5.000 m2;
8.6 Ontheffing van de gebruiksregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 8.1 en tevens toe te staan 'kantoren' tot een maximum van 5.000 m2 bvo en uitsluitend ten behoeve van vestiging van (delen van) het stadsdeelkantoor;
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 8.5, onder b, sub 2, met dien verstande dat in specifieke gevallen situering in hoger gelegen bouwlagen is toegestaan.
Artikel 9 Maatschappelijk - 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Maatschappelijk - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. religie;
met de daarbij behorende:
- b. groenvoorzieningen;
- c. openbare ruimte.
9.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtnemening van de volgende bepalingen:
- a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak;
- 2. maximale bouwhoogte: zoals op de plankaart staat aangegeven;
- 3. maximum bebouwingspercentage: 100 % binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak;
- b. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.
Artikel 10 Verkeer - 1
10.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Verkeer - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. straten en wegen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. verblijfsgebied en openbare ruimte;
- d. parkeren, waaronder begrepen ondergrondse parkeergarages met de daarbij behorende in- en uitritten;
- e. kiosken;
met de daarbij behorende
- f. verkeerskundige kunstwerken;
- g. taluds;
- h. bermen en beplanting en overige groenvoorzieningen;
- i. geluid- en luchtschermen;
- j. waterlopen;
- k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. straatmeublair;
- m. ondergrondse afvalcontainers;
- n. ondergrondse infrastructuur;
- o. nutsvoorzieningen;
- p. andere bijbehorende verkeerskundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtnemening van de volgende bepalingen:
- a. Voor kiosken gelden gelden de volgende bepalingen:
- 1. maximaal aantal: 1;
- 2. maximaal brutovloeroppervlak: 10 m2;
- 3. maximale bouwhoogte: 3.60 meter;
- 4. situering: niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'plein'.
- b. Voor ondergrondse parkeergarages gelden de volgende bepalingen:
- 1. ondergrondse parkeergarages zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
- 2. verticale bouwdiepte: drie bouwlagen.
- c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' is een brugverbinding tussen de bebouwing op beide bestemmingsvlakken Maatschappelijk-1 toegestaan, vanaf een hoogte van 10 meter, met een maximale breedte van 4 meter;
- d. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.
10.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 10.2, onder b, sub 1, in die zin dat buiten de gronden ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' ondergrondse verbindingen tussen de afzonderlijke parkeergarages zijn toegestaan mits is aangetoond dat er ten gevolge daarvan geen nadelige grondwatereffecten zullen optreden, danwel dat deze door te nemen maatregelen worden voorkomen.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 10.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:
- a. het bepaalde in artikel 17 dient in acht te worden genomen;
- b. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'plein' dienen te worden ingericht als plein;
- c. voor wegen geldt dat mag worden voorzien in maximaal twee rijstroken;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt voorzien in een extra aansluiting op de President Kennedylaan voor uitgaand verkeer.
Artikel 11 Verkeer - 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voet- en fietspaden;
- b. verblijfsgebied en openbare ruimte;
met de daarbij behorende
- c. verkeerskundige kunstwerken;
- d. taluds;
- e. bermen en beplanting en overige groenvoorzieningen;
- f. geluid- en luchtschermen;
- g. waterlopen;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. straatmeublair;
- j. ondergrondse afvalcontainers;
- k. ondergrondse infrastructuur;
- l. nutsvoorzieningen;
- m. andere bijbehorende verkeerskundige voorzieningen.
11.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtnemening van de volgende bepaling:
- a. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.
11.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 11.1 genoemde gronden geldt dat het bepaalde in artikel 17 in acht dient te worden genomen.
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. groen;
- c. voet- en fietspaden;
met de daarbij behorende:
- d. bruggen;
- e. steigers.
12.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtnemening van de volgende bepalingen:
- a. maximum bouwhoogte: 2 meter
- b. voor steigers geldt:
- 1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'natuur';
- 2. maximum bebouwingspercentage: 5 % van het aanduidingsvlak 'natuur'.
12.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 12.1 genoemde gronden gelden ten aanzien van groen en voetpaden de volgende gebruiksbepalingen:
- a. situering: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'natuur'
- b. maximum oppervlak: 60% van het aanduidingsvlak 'natuur'.
Artikel 13 Leiding-gas
13.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De op de plankaart voor Leiding-Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gasleiding.
- b. De bestemming Leiding-Gas is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
- c. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
- 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 12;
- 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 13.
13.2 Bouwregels
Op en in de in lid 12.1 genoemde gronden is het verboden te bouwen.
13.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 13.2, in dier voege dat zij toestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten mits de belangen van de aardgasleiding daardoor niet worden geschaad.
13.4 Aanlegvergunning
- a. Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden, niet zijnde bouwen, uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- 2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
- 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
- 4. het verlagen van het waterpeil;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
- 6. het aanbrengen van drainage;
- 7. het aanbrengen van hoogopgaande of diepwortelende beplanting;
- 8. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- 9. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal onderhoud;
- 10. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- 11. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- 12. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
- b. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
- 1. normaal onderhoud en beheer betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
- c. De onder a genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien het uitvoeren van werken of werkzaamheden geen schade aan de gasleiding toebrengen. Voor het vaststellen dat er geen schade zal ontstaan, kunnen burgemeester en wethouders de netbeheerder informeren en tevens de netbeheerder vragen om binnen een nader door het dagelijks bestuur te bepalen redelijke termijn zijn zienswijze kenbaar te maken.
- d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen onder meer voorschriften worden verbonden inhoudende de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de gasleiding wordt beschermd.
Artikel 14 Waarde-archeologie
14.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De op de plankaart voor Waarde-Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en behoud van archeologische waarden.
- b. De bestemming Waarde-Archeologie is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
- c. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
- 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 12;
- 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 13.
14.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:
- a. voor zover met betrekking tot de in lid 13.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een bouwvergunning als bedoeld in de Woningwet een archeologisch rapport te overleggen;
- b. aan de onder a, genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
- c. het bepaalde onder a en b, is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m2 en een kleinere diepte dan 2,00 meter onder maaiveld;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter bescherming van de in lid 13.1genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 13.1 aanwezig zijn.
14.4 Aanlegvergunning
- a. Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2,00 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- 2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
- 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
- 4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
- 6. het aanbrengen van drainage;
- b. Het bepaalde onder a, is niet van toepassing op een bodemverstoring:
- 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 10.000 m2 en een kleinere diepte dan 2,00 meter onder maaiveld;
- 2. die het normale onderhoud betreft;
- 3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
- c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien de aanvrager van een aanlegvergunning een archeologisch rapport overlegt. Indien uit het archeologisch rapport blijkt dat door de werken of werkzaamheden het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad, wordt de onder a genoemde vergunning geweigerd.
- d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen onder meer de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- e. De aanvrager van een aanlegvergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
- f. De in onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 13.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden.
- g. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in n lid 13.1 liet onevenredig schaden.
14.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde-Archeologie geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
Artikel 15 Waterstaat-waterkering
15.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De op de plankaart voor Waterstaat-Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterstaatkundige werken, waaronder inbegrepen waterkeringen.
- b. De bestemming Waterstaat-Waterkering is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
- c. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
- 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 14;
- 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 13.
15.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
- a. bouwwerken mogen uitsluitend boven peil worden opgericht;
- b. ondergrondse bouwwerken, zoals kelders en kruipruimten, zijn niet toegestaan;
- c. het waterkerend vermogen van de gronden mag niet worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 17 Algemene Bouwregels
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
- a. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
- b. gevelaccenten, gevel- en kroonlijsten, pilasters, overstekende daken, erkers, balkons en dergelijke delen van en, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter en deze werken niet lager gelegen zijn dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg danwel 2,4 meter boven een rijwielpad en 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 meter;
- c. hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2 meter.
Artikel 18 Algemene Gebruiksregels
- a. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:
- 1. inrichtingen en bedrijven die worden begrepen in art. 2.4 van het "Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer";
- 2. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van automatenhallen, seksinrichtingen, raam- resp. straatprostitutie en prostitutiebedrijven, telefoneerinrichtingen of belhuis, geldwisselkantoren en internetcafés;
- 3. het gebruik van water en aangrenzende gronden ten behoeve van woonboten en andere vaartuigen.
- b. De in dit plan begrepen gronden en bebouwing mogen uitsluitend worden gebruikt met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. Voor zover op gronden mag worden gebouwd en gronden en/of bebouwing mogen worden gebruikt ten behoeve van de in de bestemmingen genoemde functies mag dit slechts voor functies die in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' vallen onder categorie 1 of 2.
- 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde onder 1 voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die:
- niet in de 'Staat van Inrichtingen' voorkomt en niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën;
- al dan niet na uitbreiding of wijziging valt onder één of meer categorieën hoger in de 'Staat van Inrichtingen' dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën
- 3. De in dit plan begrepen gronden mogen onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze planregels worden bebouwd tot een maximum totaal bruto vloeroppervlak van 230.450 m2, met inachtneming van de hierna volgende bepalingen;
- 4. Ten aanzien van de functie kantoren gelden de volgende bepalingen:
- maximum bruto vloeroppervlak in het totale plangebied: 83.000 m2;
- maximum bruto vloeroppervlak binnen de bestemmingen Gemengd-1 en Gemengd-3 gezamenlijk: 38.000 m2;
- 5. Ten aanzien de functie wonen geldt een maximum bruto vloeroppervlak in het totale plangebied van 60.000 m2, met een maximaal aantaal woningen van 480;
- 6. Ten aanzien van de functies bedrijven, detailhandel, consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening, horeca van categorie III, IV, en V geldt binnen de bestemmingen Gemengd-1, Gemengd-2, Gemengd-3 en Gemengd-4 een maximum totaal bruto vloeroppervlak van 29.000 m2, met inachtneming van het volgende:
- Ten aanzien van de functie horeca V geldt een maximum bruto vloeroppervlak van 15.000 m2;
- Ten aanzien van detailhandel geldt een maximum bruto vloeroppervlak van 1.000 m2, met een maximum bruto vloeroppervlak per vestiging van 250 m2.
- 7. Ten aanzien van kiosken als bedoelt in artikel 11 en artikel 12 geldt een maximum aantal binnen het plangebied van 1;
- 8. Ten aanzien van parkeren gelden de volgende bepalingen:
- maximum aantal parkeerplaatsen in het totale plangebied: 2.350;
- maximum aantal parkeerplaatsen ten behoeve van congrescentrum, muziektheater en theater: 500;
- parkeernorm maatschappelijke voorzieningen: maximaal 1 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloeroppervlak, waarbij binnen de bestemming M-1 voor overige voorzieningen een norm geldt van maximaal 1 parkeerplaats per 50 m2 bruto vloeroppervlak;
- parkeernorm kantoren: maximaal 1 parkeerplaats per 125 m2 bruto vloeroppervlak;
- parkeernorm wonen: maximaal 1,25 parkeerplaats per woning;
- parkeernormen overig voorzieningen: maximaal 0,75 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
Artikel 19 Algemene Ontheffingsregels
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels ontheffing kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan met dien verstande dat:
- a. ten behoeve van sport ontheffing kan worden verleend ten behoeve van verplaatsing van de in het bestemmingsplan aanwezige tafeltennisvereniging, met dien verstande dat:
- 1. hervestiging uitsluitend is toegestaan binnen de bestemmingen Gemengd-1, Gemengd-2, Gemengd-3, Gemengd-4 en Maatschappelijk-1;
- 2. het maximaal toelaatbaar metrage 650 m2 bruto vloeroppervlak bedraagt;
- b. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen worden toegestaan met een maximale bouwhoogte van 6 meter, en een maximale brutovloeroppervlak van 25 m²;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken worden toegestaan;
- d. geringe afwijkingen worden toegestaan welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 2 meter;
- e. de in de regels toegestane maximale bouwhoogte mag, uitgezonderd de gronden met de bestemmingen Gemengd-2, gelegen binnen het maatvoeringsvlak met een maximale bouwhoogte van 90 meter, en Maatschappelijk-1, worden overschreden ten behoeve van:
- 1. lift- en trappenhuizen met ten hoogste 3 meter;
- 2. centrale verwarmingsinstallaties, dakopbouwen en met ten hoogste 3 meter;
- 3. schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes en zendmasten ten behoeve van mobiele telefoniemet ten hoogste 5 meter;
- 4. reclameobjecten met ten hoogste 7 meter;
- 5. binnen de gronden met de bestemming Gemengd-2 mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte ten behoeve van het onder 1 tot en met 4 genoemde worden overschreden met ten hoogste 2 meter.
- f. de op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 2 meter mag worden overschreden ten behoeve van uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;
- g. de in de regels toegestane maximale bouwhoogte met ten hoogste 1 meter mag worden overschreden.
Artikel 20 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de wet bevoegd artikel 5.1, onder f, te wijzigen en binnen deze gronden tevens toe te staan 'horeca van categorie V', onder voorwaarde van het gelijktijdig wijzigen van de artikelen 4.1, onder g, en 6.1, onder e, inhoudende dat de mogelijkheid binnen deze gronden 'horeca van categorie V' te vestigen, komt te vervallen.
Artikel 21 Algemene Procedureregels
- a. Burgemeester en wethouders nemen bij het verlenen van ontheffingen als bedoeld in artikel 3.4, artikel 4.4, artikel 5.4, artikel 6.4, artikel 7.4, artikel 8.4, artikel 13.3 en artikel 19, alsmede bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 3.3, artikel 4.3, artikel 5.3, artikel 6.3, artikel 7.3, artikel 8.3, en artikel 14.3 de volgende regels in acht:
- 1. Burgemeester en wethouders leggen het ontwerp van de te verlenen ontheffing respectievelijk de te stellen nadere eis, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp ter inzage;
- 2. Voorafgaand aan de terinzagelegging geven Burgemeester en wethouders in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze kennis van het ontwerp, volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud;
- 3. Belanghebbenden kunnen bij Burgemeester en wethouders naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over de ontwerp naar voren brengen;
- 4. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen als bedoeld in het voorgaande lid bedraagt twee weken, welke termijn aanvangt met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
- b. Burgemeester en wethouders geven bij gebruikmaking van de bevoegdheid tot het wijzigen van een bestemmingsregel als bedoeld in artikel 14.5 toepassing aan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals bedoeld in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 22 Overige Regels
Waar in de planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 23 Overgangsrecht
23.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
23.2 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 23.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10% zijn.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
23.3 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
23.4 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 23.3, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
23.5 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 23.3, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
23.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 23.3 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 24 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanBestemmingsplan Kop Zuidas.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Zuidas ontwikkelt zich tot een internationale toplocatie voor wonen en werken in Amsterdam. De uitstekende bereikbaarheid, de kwalitatief hoogwaardige omgeving en de aantrekkingskracht van Amsterdam vormen de grondslagen voor haar succesvolle ontwikkeling. Sinds de vaststelling van het Masterplan Zuidas door de gemeenteraad van Amsterdam in 1998 wordt de ontwikkelingsstrategie voor Zuidas uitgewerkt in verschillende deelprojecten. Een van deze deelprojecten is Kop Zuidas.
Het geldende planologisch regime is gedateerd en voorziet niet in realisatie van de plannen. Om daadwerkelijk uitvoering te kunnen geven aan de plannen dient er een bestemmingsplan voor het gebied te worden opgesteld.
Gelijktijdig met het opstellen van het bestemmingsplan Kop Zuidas is gewerkt aan het Uitvoeringsbesluit 2009. Hierin zullen met name die zaken aan de orde komen die niet in het bestemmingsplan thuishoren, zoals de welstandscriteria, maar ook de uitgangspunten ten aanzien van de inrichting van de openbare ruimte. Het bestemmingsplan geeft middels de plankaart en de planregels regels ten aanzien van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
Voorliggend bestemmingsplan Kop Zuidas zal het juridisch-planologisch kader bieden voor de ontwikkeling van het projectgebied.
1.2 Leeswijzer
Het bestemmingsplan Kop Zuidas bestaat uit de plankaart en planregels met de daarbij behorende toelichting. Op de plankaart zijn de beoogde bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling. De plankaart en de planregels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van onderzoeken) en de onderbouwing bij de bestemmingsplanregeling.
In de hoofdstukken 2 tot en met 3 wordt het algemeen kader weergegeven. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving gegeven van het ruimtelijk en stedenbouwkundig kader. In hoofdstuk 5 tot en met 16 worden de achtergronden bij de bestemmingsplanregeling beschreven. In hoofdstuk 17 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 18 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, en in hoofdstuk 19 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dat laatste hoofdstuk zal een beschrijving worden gegeven van de uitkomsten van het overleg met de artikel 3.1.1 Bro-instanties. Daarnaast wordt, overeenkomstig artikel 3.1.6, eerste lid, onder e, van het Besluit ruimtelijke ordening, een beschrijving gegeven van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Hoofdstuk 2 Plankader
2.1 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1.1 Ligging en begrenzing plangebied
Kop Zuidas ligt in stadsdeel Zuideramstel en is onderdeel van Zuidas. Kop Zuidas heeft in de plattegrond van de stad een bijzondere positie. Ze vormt een scharnier tussen de Europaboulevard en de A10, tussen de Rivierenbuurt en Buitenveldert en tussen de voor- en naoorlogse stedenbouw. Kop Zuidas ligt zowel aan de hoofdgroenstructuur (Amstelscheg), aan hoofdnet auto (A10, Europaboulevard, President Kennedylaan) en het hoofdnet fiets (Groene Zoom). Het trein- en metrostation RAI ligt direct ten zuidwesten van het plangebied. Ten westen van het plangebied, aan de overzijde van de Europaboulevard, ligt het expositie- en congrescentrum RAI.
Figuur 1: Globale ligging projectgebied Kop Zuidas binnen Zuidas
Het plangebied wordt globaal als volgt begrensd (zie onderstaand kaart):
- aan de westzijde door de Europaboulevard;
- aan de noordzijde door de President Kennedylaan;
- aan de oostzijde door de Graafschapstraat, de Soetendorpstraat, en de Zuidelijke wandelweg;
- aan de zuidoostelijke kant door de Kleine Wetering;
- en aan de zuidwestzijde door de Ringweg A10.
Figuur 2: begrenzing plangebied Kop Zuidas
2.1.2 Beschrijving van het plangebied
Anno 2009 zijn nog in het plangebied gevestigd het Regionaal Opleidingscentrum van Amsterdam (ROC), De Wetering (ZMOK), tafeltennisvereniging Tempo Team, een telefooncentrale van KPN en trafo van NUON.
Sinds 2004 zijn gesloopt:
- een complex van ouderenwoningen van de Stichting Ouderenzorg Rivierenbuurt
- het schoolgebouw van de HTS
- de synagoge van de Liberaal Joodse Gemeente
- de gymzaal van ROC
Uitgevoerd zijn inmiddels het stadsdeelkantoor en de aangrenzende woningen. De vergunning voor de nieuwbouw van het ROC is inmiddels in procedure. Eind 2008 is de eerste paal van de nieuwe synagoge geslagen.
Het plangebied is opgedeeld in een aantal kavels. In het vervolg van deze toelichting wordt veelal naar deze kavels verwezen. De kavels zijn op onderstaand kaart aangegeven.
Figuur 3: benaming kavels plangebied Kop Zuidas
2.2 Geldend Planologisch Kader
Er zijn meerdere bestemmingsplannen in het plangebied vigerend:
- Rivierenlaan I
- Rivierenlaan II
- Noord/Zuidlijn
- Voor een klein gedeelte is het A.U.P. van toepassing.
De geldende planologische kaders zijn niet geschikt als juridisch-planologische onderlegger voor de beoogde gebiedsontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan zal daarin moeten voorzien.
Overigens is ten behoeve van een aantal ontwikkelingen onder de voorheen geldende Wet op de Ruimtelijke Ordening reeds vrijstelling ex artikel 19 verleend. Het gaat om de volgende ontwikkelingen:
- Het Stadsdeelkantoor en woningen Luminuz, vergund op basis van artikel 19 lid 1 WRO, inmiddels onherroepelijk
- De Synagoge, vergund op basis van artikel 19 lid 1 WRO, inmiddels onherroepelijk
- Het Theater, vergund op basis van artikel 19 lid 1 WRO, inmiddels onherroepelijk
- Voor de parkeergarage is op grond van artikel 19, lid 1 WRO vrijstelling verleend. Hiertegen loop nog een beroepsprocedure.
Voor het ROC (kavels A, B en E) zijn verzoeken om vrijstelling ingediend voor 1 juli 2008. Op basis daarvan zijn op grond van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstellingsprocedures gestart. Op het moment van schrijven van deze toelichting lopen deze vrijstellingsprocedures.
Deze besluiten worden in voorliggend bestemmingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nota Ruimte
Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Het ruimtelijk beleid zal worden gericht op vier algemene doelen:
- 1. de versterking van de internationale concurrentiepositie;
- 2. het bevorderen van krachtige steden en een vitaal platteland;
- 3. het borgen en ontwikkelen van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- 4. het borgen van veiligheid.
Bestemmingsplannen zullen zoveel mogelijk een bijdrage moeten leveren aan uitvoering van dit beleid.
De ontwikkeling van Kop Zuidas levert daaraan een bijdrage.
3.1.2 Nationaal Milieubeleidsplan 4
In het Nationaal Milieubeleidsplan is (o.a.) beleid opgenomen ten aanzien van de luchtkwaliteit. Het doel van het Nederlandse beleid voor luchtkwaliteit is het beschermen van de bevolking en de natuur tegen de negatieve effecten van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. Om dit te bereiken staan in de wet zowel emissiedoelstellingen om de milieudruk te verminderen als normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. Voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS) zijn verplichte emissiedoelstellingen geformuleerd in het kader van de Europese NEC-richtlijn. Het gaat hierbij om nationale emissieplafonds, waarboven de emissies in Nederland met ingang van 2010 niet mogen uitkomen. In het kader van het Nationale Milieubeleidsplan 4 zijn voor de emissies van dezelfde vier stoffen inspanningsverplichtingen genoemd die strenger zijn dan de NEC-richtlijn. In hoofdstuk 8 wordt meer concreet ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
3.2 Provinciaal Beleid
Streekplan Noord-Holland Zuid
Amsterdam neemt binnen het provinciale streekplan een bijzondere positie in. Als uitvloeisel van de gesloten beleidsovereenkomst tussen gedeputeerde staten van Noord-Holland en burgemeester en wethouders is het structuurplan "Kiezen voor Stedelijkheid" op 17 februari 2004 door Gedeputeerde Staten vastgesteld als uitwerking van het streekplan Noord Holland Zuid.
3.3 Regionaal Beleid
Regionale Woonvisie (december 2004)
De Regionale Woonvisie (december 2004) is het beleidskader op het gebied volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Het geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. Centraal staat in de Woonvisie de opgave tot het bouwen van voldoende woningen en dus het op gang brengen van de nieuwbouw en de herstructurering.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurplan 'Kiezen voor stedelijkheid'
Het thans vigerende structuurplan is het structuurplan 'Kiezen voor stedelijkheid', dat in 2003 door de gemeenteraad is vastgesteld. In dit plan worden de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2010 beschreven. Het structuurplan dient als beleids- en toetsingskader voor bestemmingsplannen. Het structuurplan heeft de formele status van een streekplanuitwerking. Onder het motto "Kiezen voor stedelijkheid" is in het structuurplan Amsterdam een beeld geschetst van de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2010. Als belangrijkste opgaven voor de stad worden gezien:
- 1. het ontwikkelen van milieus die juist in Amsterdam kansen hebben: milieus met bebouwing en omgeving van hoge kwaliteit, met intensief grondgebruik, menging van activiteiten en een optimaal openbaar vervoer- en fietsnetwerk. Dit vraagt om transformatie van bestaande woon- en werkgebieden en terugdringing van de milieuhinder;
- 2. het op alle fronten vergroten van de bereikbaarheid van de stad gericht op het kanaliseren van de mobiliteitsgroei, afstemming van stedelijke ontwikkeling en bereikbaarheid en vergroting van het gebruik van fiets en openbaar vervoer;
- 3. het verhogen van de kwaliteit van water, groen en openbare ruimte: met extra aandacht voor waterberging.
Het gebied Zuidas is in het structuurplan hoofdzakelijk aangemerkt als grootstedelijk kerngebied. Een deel van het gebied maakt onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur. De omgeving (en een klein onderdeel) van Zuidas is aangemerkt ten behoeve van grootstedelijk wonen/werken.
Figuur 4: gemeentelijk structuurplan
Bovenstaande algemene uitgangspunten zijn in het visiedeel voor deelgebieden ook voor Zuidas meer geconcretiseerd (paragraaf 6.7 van het structuurplan).
Daarin is aangegeven dat de opgave voor Zuidas bestaat uit het ontwikkelen van een grootstedelijk kerngebied met een internationale top van bedrijven en voorzieningen. Daarmee moet het een belangrijk deel van de stad worden waarmee Amsterdam zich internationaal profileert. Voor die internationale uitstraling is meer nodig dan kantoren, het gaat dan bijvoorbeeld ook om bijzondere voorzieningen met een hoogstedelijk karakter. Zuidas moet verankerd worden in het stedelijke weefsel van de aanliggende buurten. Hierbij is het van belang dat er ook veel ruimte komt voor wonen en voorzieningen. De barrière-werking en milieuhinder van de omvangrijke infrastructuur moeten worden teruggedrongen. De bereikbaarheid moet verder worden vergroot op alle niveaus. Hiervoor moet ruimte worden gereserveerd, voor zowel weg als rail.
Zuidas wordt in 20 tot 30 jaar ontwikkeld tot een deel van de stad, complementair aan de binnenstad, met een andere kleuring en een ander karakter. Kantoren en internationale voorzieningen, met name op het gebied van cultuur, zullen zorgen voor een divers karakter. Daarnaast zal er worden gewoond, gesport en gerecreëerd. Het grootste deel van de woningbouw zal plaatsvinden na 2010, uitgaande van uitvoering van het dokmodel op lange termijn.
Het vernieuwde Station Zuid zal fungeren als brandpunt van de ontwikkeling. Als station van de eerste orde wordt het een stopplaats voor de Hogesnelheidslijn en de binnenlandse shuttles. Verder vormt het een belangrijk station in het nationale en (inter)regionale railnetwerk. De Noord/ Zuidlijn verbindt Zuidas vanaf 2010 met de binnenstad en Noord en later ook met Schiphol (inmiddels is er, zoals bekend, vertraging opgetreden).
Voor de lange termijn wordt onderzocht of het mogelijk is om de eventuele magneetzweefbaan langs Zuidas te leiden. De wegcapaciteit van de A10 wordt vergroot. Een derde afslag aan de zuid- en noordzijde wordt gereserveerd. Verder blijft een (zuidelijke) reservering in stand voor de zogenaamde Schinkelverbinding voor de auto en de bus. Voor het parkeren in Zuidas wordt in principe uitgegaan van een norm van 1,25 parkeerplaats per woning, waarbij echter een norm van 2 parkeerplaatsen per woning niet onmogelijk wordt gemaakt.
Het is gewenst dat de infrastructuur in Zuidas grotendeels onder de grond wordt gebracht. Daarmee worden de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van het gebied sterk vergroot. De milieuhinder neemt af en de aangrenzende woonbuurten Buitenveldert en Zuid kunnen met langzaam-verkeersroutes met elkaar worden verbonden. Bovendien kan er meer worden gebouwd. Er wordt in de Amsterdamse visie een programma van in totaal 2.000.000 m2 gerealiseerd met een menging van 50% wonen en 50% werken.
Ook groen en sport spelen een rol in Zuidas. Bestaande sportterreinen worden - in geoptimaliseerde vorm - opgenomen in het nieuwe Drentepark, boven op de infrastructuur. Amstelland en het Amsterdamse Bos gaan meer bijdragen aan de kwaliteit en uitstraling van Zuidas, door het verbeteren van groene routes en de aanleg van ondersteunende voorzieningen in en aan het groen.
Het projectgebied Kop Zuidas: grootstedelijk kerngebied en hoofdgroenstructuur
Het projectgebied is aangewezen als grootstedelijk kerngebied. Voor een klein deel maakt het tevens onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur.
Het grootstedelijk kerngebied is bepalend voor de uitstraling van Amsterdam als internationaal cultureel, economisch en toeristisch centrum. Het moet een aantrekkelijk milieu zijn voor face-to-face contacten, het moet kennisintensief, creatief en veilig zijn. Er moet ook worden gewoond, in metropolitaanse woonvormen met zeer hoge dichtheden. Er moeten in de nabijheid voldoende en hoogwaardige arbeidskrachten en scholingsmogelijkheden zijn. Een dergelijk topmilieu kan niet zonder een stedelijke omgeving die fungeert als economisch incubatiemilieu (broedplaats) en die sociaal-cultureel aantrekkelijk en leefbaar is.
Zuidas is aangewezen als internationale toplocatie voor kantoren. Vestiging van internationaal en nationaal georiënteerde kantoren wordt gestimuleerd, net als toeristische en culturele voorzieningen die de positie van Amsterdam als internationaal centrum versterken. Het accent ligt op kantoren en voorzieningen die veel publiek trekken, maar ook wonen hoort er bij. Het grootstedelijk gebied is uitstekend bereikbaar door de ligging rond internationale en nationale knooppunten van het openbaar vervoer. Het gebied kenmerkt zich door een hoge stedelijke dichtheid en een optimale menging van wonen, werken, en voorzieningen op verschillende schaalniveaus. De openbare ruimte dient toegankelijk te zijn voor verschillende bevolkingsgroepen, is beeldbepalend voor de stad, sociaal veilig en ingericht op intensief gebruik. De aanwezigheid van verschillende publiekstromen op eenzelfde plek is van belang door een grote menging van centrumfuncties en de aanwezigheid van uiteenlopende ontmoetingsplaatsen. Op de goed ingericht pleinen en straten en intensief te gebruiken parken in dit milieu is sprake van maximale 'passantenopenbaarheid'. De stedenbouw en architectuur in het gebied kenmerken zich door hoge kwaliteit. In het grootstedelijk kerngebied zal het aantal parkeerplaatsen in verhouding tot het ruimtelijke programma het meest beperkt moeten blijven. Dubbel gebruik van parkeerplaatsen en inpandig parkeren worden gestimuleerd.
De hoofdgroenstructuur bestaat uit parken, uit groene veelal schegvormige uitloopgebieden in de stadsrand en uit zogenaamde schakelparken als overgang tussen parken en uitloopgebieden. Tussen deze elementen bestaan er veelal recreatieve routes, al dan niet gekoppeld aan waterlopen en kleinere groenelementen.
Uit het vervolg van deze toelichting zal blijken dat aan de uitgangspunten van het structuurplan uitwerking wordt gegeven.
3.4.2 Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam beweegt"
Het Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam beweegt" (2005) is het inhoudelijk kader voor de sociale pijler, met als hoofdlijn 'dynamiek' als drijvende kracht en katalysator voor de stad Amsterdam, met drie hoofddoelstellingen:
- 1. investeren in grootstedelijke dynamiek, zodat Amsterdam een creatieve kennis- en dienstenstad wordt, die in de concurrentiestrijd tussen (inter)nationale vestigingsmilieus een sterke en onderscheidende positie inneemt;
- 2. investeren in menselijk kapitaal, zodat zoveel mogelijk Amsterdammers zich persoonlijk kunnen ontwikkelen en zelfstandig, volwaardig en actief, en zo nodig met gerichte ondersteuning en participeren in de samenleving via werk en scholing, via sport en bewegen, vrijetijdsactiviteiten en cultuur, en via zorg, welzijn en dienstverlening;
- 3. investeren in een leefbare omgeving, zodat juist in een moderne en multiculturele omgeving als de Amsterdamse, algemene noties over het samenleven gedeeld, onderhouden en, waar nodig, worden beschermd, en dat deze drie hoofddoelstellingen op programmatische wijze worden uitgewerkt in zes themahoofdstukken, te weten:
- a. kennisstad (onderwijs en kenniseconomie);
- b. werkende stad (werk en inkomen);
- c. culturele stad (kunst, cultuur en creatieve industrieën);
- d. sportieve stad (vrije tijd en sport);
- e. zorgzame stad (zorg, welzijn en dienstverlening);
- f. veilige stad ((sociale) veiligheid).
Zuidasbreed wordt uitgebreid voorzien in bovenstaande uitgangspunten. Het plangebied maakt daarvan onderdeel uit.
3.4.3 Nota Locatiebeleid Amsterdam
In de Nota Locatiebeleid Amsterdam (2008) is nieuw locatiebeleid vastgelegd, en zijn nieuwe parkeernormen opgenomen.
Er is er voor gekozen om de huidige parkeernormen voor kantoren en bedrijven te blijven hanteren. Dit houdt in een parkeernorm voor kantoren en bedrijven van 1:250 m2 bvo op A-locaties en 1:125 m2 bvo op B-locaties. A-locaties bevinden zich rondom de belangrijkste NS-stations (CS, Sloterdijk, Zuid en Bijlmer) en B-locaties zitten in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstations en overige NS-stations of liggen binnen het tram/busnetwerk.
Echter daarnaast wordt de mogelijkheid gegeven om in bepaalde gevallen van deze vaste normen te kunnen afwijken. Flexibele toepassing van parkeernormen kan alleen als de luchtkwaliteit en de intensiteit/capaciteit van het wegennet dit toelaten. Dit zijn harde randvoorwaarden.
Voor overige niet-woonfuncties (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten en winkels) zijn als richtlijn aangepaste CROW-parkeercijfers (dit zijn op de praktijk gebaseerde kencijfers, die zijn ontwikkeld als hulpmiddel bij het berekenen van het aantal aan te leggen parkeerplaatsen bij een bepaalde voorziening) opgenomen.
Voor de woonfunctie zijn geen normen of richtlijnen opgenomen. Stadsdelen of de centrale stad in geval van grootstedelijke gebieden, kunnen zelf deze normen voor wonen opnemen in hun parkeerbeleid of vastleggen in grondexploitatie of erfpachtcontract. Deze normen worden niet centraal geregeld, aangezien de parkeernorm in hoge mate afhankelijk is van de locatie en het type woning.
In hoofdstuk 5 wordt het beleid ten aanzien van parkeren voor het betreffende projectgebied verder geconcretiseerd.
3.4.4 Hoogbouw, Beleid en Instrument (2005)
De nota Hoogbouw, Beleid en Instrument (2005) is in juni 2005 als aanvullend toetsingskader op het structuurplan "Kiezen voor stedelijkheid" door de gemeenteraad Amsterdam vastgesteld. Het belangrijkste doel van het Amsterdamse hoogbouwbeleid is een zorgvuldige inpassing van hoogbouwinitiatieven in de bestaande structuren van de stad. Daarbij is de landschappelijke inpassing een aspect dat, zodra er sprake is van een zekere impact op het stadslandschap, een stedelijke afweging behoeft. In de Nota wordt aangegeven voor welke hoogbouwplannen dit geldt.
Zuidas is aangewezen als grootstedelijke hoogbouwcluster. Bij bouwhoogtes groter dan 90 meter is aangegeven dat een landschapstudie aan de centrale raadscommissie dient te worden gezonden.
De HER is een rapportage waarin alle relevante effecten van hoogbouw, zoals windhinder en schaduwwerking, toetsing aan hindernisbeperkingen als straalpaden en beperkingen rond Schiphol worden onderzocht, maar die vooral is bedoeld om de effecten van een plan op het stadslandschap in beeld te brengen. Voor de ontwikkelingen in Kop Zuidas is een HER niet noodzakelijk, aangezien de ondergrens van 90 meter niet wordt overschreden. Wel is het op basis van de algemene bouwregels en de binnenplanse ontheffingsmogelijkheden toegestaan met een hoogte van maximaal 2 meter daarboven op lift- en trappenhuizen, ventilatieinrichtingen en dergelijke te realiseren.
In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan en het Uitvoeringsbesluit zijn de onderwerpen waarop een HER normaliter betrekking heeft overigens onderzocht. Op bezonningsaspecten en windhinder wordt ingegaan in hoofdstuk 14, en op het Luchthaven Indelingsbesluit (LIB) in hoofdstuk 16. In paragraaf 4.2.5 wordt ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing in en effecten op de omgeving.
Voor het overige geldt dat ook straalpaden geen belemmering vormen voor de hoogbouw.
Uiteraard wordt voor hoge gebouwen tijdens de planvorming aan alle aspecten en effecten van hoogbouw aandacht besteed, om te kunnen komen tot een goed beargumenteerd en afgewogen voornemen om het hoogbouwplan te kunnen realiseren. Zo is in het bestemmingsplan geregeld dat bouwplannen op windhinder moeten worden beoordeeld.
3.4.5 Visie Zuidas 2007
In de Visie Zuidas 2007 staat dat Zuidas zich zal ontwikkelen tot een duurzame en succesvolle internationale toplocatie voor wonen en werken in Amsterdam. De ontwikkelingsopgave voor Kop Zuidas zal zijn om aan deze ambitie een wezenlijke bijdrage te leveren. Door de ligging van het plangebied op "de kop van de Zuidas" zullen de uitstraling en het ambitieniveau van Zuidas zichtbaar moeten worden, maar zal er tevens aandacht zijn voor de aanhechting op de bestaande (woon)buurt. De ambitie voor Zuidas vertaalt zich in de volgende uitgangspunten, die voor Kop Zuidas gelden als randvoorwaarden:
Toplocatie: succesvol en herkenbaar, betekent voor Kop Zuidas:
- Topvoorzieningen op het gebied van cultuur, onderwijs, horeca en detailhandel
- Eigentijdse architectuur met het theater als icoon
- Hoogwaardige inrichting openbare ruimte
- Gebouwen met voldoende flexibiliteit
Amsterdamse kwaliteit: compact en levendig, betekent voor Kop Zuidas:
- Bouwen in hoge dichtheid
- Een menging van functies, met een evenwichtige verdeling van wonen, werken en voorzieningen
- Openbare ruimte nodigt uit om te ontmoeten (maaiveldstad)
- Een plintinvulling die bijdraagt aan de levendigheid
Duurzaam: efficiënt en verantwoord, betekent voor Kop Zuidas:
- Ontsluiting van het gebied die geen claim legt op omliggende woonbuurt en optimaal gebruik laat maken van OV- en fietsontsluiting. Doorgaande routes voor langzaam verkeer worden met name bij de stations verbeterd met sociale veiligheid als belangrijk aandachtspunt
- Aansluiting op de kwaliteiten in de omgeving, zowel het groen (Amsteloever, Zorgvlied) als de Veluwebuurt. Vergroting van het waterbergend vermogen en de ecologische betekenis van de Kleine Wetering
- Een ruimtelijke structuur die flexibiliteit van programma biedt en zorgt voor optimale afscherming van geluid.
- Gebouwen die een bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelstellingen van Zuidas
In de Visie Zuidas wordt meer uitgebreid ingegaan op bovenstaande aspecten. Kortheidshalve wordt verwezen naar de visie. Middels het voorliggend bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan de visie.
3.4.6 Uitvoeringsbesluit Kop Zuidas
Zoals in hoofdstuk 1 reeds is aangegeven, is er een nieuw Uitvoeringsbesluit opgesteld. Het betreft een gemeentelijk beleidsdocument dat wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Het uitvoeringsbesluit doorloopt een eigen vaststellingsprocedure. Er is voor gekozen deze gelijktijdig te laten oplopen met de vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan. In het hierna volgende hoofdstuk wordt op de voor voorliggend bestemmingsplan meest relevante aspecten van het Uitvoeirngsbesluit ingegaan.
Hoofdstuk 4 Het Ruimtelijk Kader
4.1 Ruimtelijk-functionele Aspecten
4.1.1 Algemeen
Het totale programma in Kop Zuidas omvat maximaal 230.450 m2 bvo. Het programma laat een evenwichtige verhouding zien tussen woningen, kantoren/bedrijven en voorzieningen.
Het programma heeft als basis gediend voor de onderzoeken welke ter onderbouwing van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd. In de bestemmingsregels zijn de betreffende metrages per functie als maxima opgenomen.
Functie | Metrage |
Wonen | 60.000 |
Kantoren | 78.000 |
Musicaltheater | 20.000 |
ROCvA Onderwijs | 29.700 |
ROCvA (overige voorzieningen) | 10.300 |
Synagoge | 3.450 |
Overige voorzieningen | 29.000 |
Totaal | 230.450 |
Tabel 1: functioneel programma Kop Zuidas
4.1.2 Wonen
Kernkwaliteiten van het wonen in Kop Zuidas zijn het groene karakter van het gebied en de goede bereikbaarheid. De woonkwaliteit wordt bepaald door de unieke ligging tussen hoofdgroenstructuur en A10, tussen de historische stad en Zuidas. Deze combinatie van kwaliteiten maakt 'ontspannen stedelijk wonen mogelijk. Dit is aantrekkelijk voor een zeer gevarieerde groep bewoners.
Vanwege het groene karakter is Kop Zuidas geschikt voor woningen voor gezinnen. De woningen zullen relatief groot zijn: in het uitvoeringsbesluit wordt uitgegaan van een gemiddelde woninggrootte van 125 m2. Bij een woonprogramma van 60.000 m2 bvo en een woninggrootte van 125 m2 kunnen 480 woningen gerealiseerd worden. Naar Zuidas-beleid wordt dertig procent van de woningen (dus 144 woningen) ontwikkeld in het goedkope segment. Het eerste complex van woningen is reeds in het derde kwartaal van 2008 opgeleverd (kavel D, zie figuur 3, paragraaf 2.1.2).
4.1.3 Kantoren
In Kop Zuidas is ruimte voor 78.000 m2 bvo kantooroppervlak. Het stadsdeelkantoor van Zuideramstel (10.000 m2) aan de President Kennedylaan (kavel D) is begin 2009 in gebruik genomen. In het gebied tussen het theater en de A10 (kavels L, M en N) is ruimte voor circa 50.000 m2 kantooroppervlak in hoogbouw tussen maximaal 68 meter en 90 meter hoogte. Aan de entree van Kop Zuidas aan de Europaboulevard en aan het theaterplein (kavel C) is ruimte voor een kantoor van 52 meter hoog. Verder wordt ook in de kavels F en G de mogelijkheid geboden kantoren te realiseren.
4.1.4 Voorzieningen
Voorzieningen rond het theaterplein:
Door de unieke combinatie van zichtbaarheid en bereikbaarheid is in Kop Zuidas een concentratie van stedelijke en culturele voorzieningen geprogrammeerd. Het hart van Kop Zuidas vormt het theaterplein met musicaltheater van Van den Ende (kavel J). Het gaat hier om een theater dat ruimte biedt aan wisselende musicalproducties. De wisselingen van decor zullen weliswaar grootschalig, maar incidenteel verkeer opleveren. Het theater zal ruimte bieden aan 1.850 bezoekers en wordt circa 20.000 m2 bvo groot. Aan het theaterplein wordt voorzien in een hotel, en tevens zijn er plannen om aan of in de buurt van het plein een dansopleiding te vestigen.
Onderwijs:
De scholen die zich momenteel in het gebied van Kop Zuidas bevinden blijven binnen het plangebied gevestigd. Het Regionaal Opleidingscentrum van Amsterdam (ROC), met momenteel circa 1.000 leerlingen, breidt zich binnen het plangebied uit en zal verhuizen naar nieuwe gebouwen op kavel A/B en E. Dagelijks zullen er zo'n 4.000 studenten van het ROC aanwezig zijn. De school en aanvullende voorzieningen komen in een multifunctioneel gebouw volgens het Community College concept.
Onder kavel A/B komt een ondergrondse en deels openbare parkeergarage. Een openbaar toegankelijke passage tussen A en B verbindt de Europaboulevard met de Veluwebuurt. Rond deze passage liggen commerciële ruimten zoals een lunchroom of een boekwinkel. Tegelijkertijd dient de passage als entreehal van het ROC. Op kavel E komen de VMBO horeca opleidingen van het ROC.
Overige voorzieningen:
Het grootste deel van de publiekstoegankelijke voorzieningen zal worden ondergebracht in de plinten langs de Europaboulevard en rond het plein. In de plinten van het ROC komen voorzieningen die passen binnen het concept van het 'Community College' van het ROC.
Onder Community College wordt verstaan: een onderwijsinstelling die midden in de samenleving staat en een drempelloze verbinding heeft met de haar omringende buurt en verdere omgeving. De onderwijsvoorzieningen zijn ondergebracht in een multifunctioneel gebouw samen met commerciële en/of sociaal-maatschappelijke functies die complementair zijn aan het onderwijs. Alle functies dragen op die manier bij aan het versterken van het totaalconcept. Het gaat hierbij om publieksgerichte functies, zoals een uitzend- en stagebureau, fitness, fysiotherapie, bank/postkantoor, kinderopvang, auditorium, leeszaal, boekwinkel, kunstuitleen, horeca en een convenience-store.
De Community College gedachte laat zich het beste vatten in een aantal kernwaarden. Slechts door deze kernwaarden niet te beperkend maar juist algemeen te beschrijven, is het mogelijk enige flexibiliteit te behouden bij de invulling. Dat is wenselijk met het oog op de toekomst en de steeds wijzigende omgeving en wijzigingen in het onderwijsaanbod. Kernwaarden die terug moeten komen zijn o.a. verleiding, toegankelijkheid, herkenbaarheid en servicegerichtheid. Een commissie conceptbewaking zorgt ervoor dat de invulling past binnen de kernwaarden en dat er een goede en duurzame samenwerking komt tussen het ROC en de ondernemers in de Community College.
4.1.5 Vertaling naar bestemmingsplanregels
Bovenstaande concrete functies hebben in dit bestemmingsplan een vertaling gekregen naar bestemmingsregels. De wijze waarop dit is gebeurt, wordt met name beschreven in hoofdstuk 17. Toch is het goed reeds op deze plaats een korte vertaling te geven van de beoogde functies naar bestemmingsplanbenamingen.
Zo vallen functies zoals het ROC en de ZMOK school binnen de bestemmingssystematiek niet (meer) onder de bestemming onderwijs, maar passen ze beide als zijnde educatieve voorzieningen binnen de noemer 'maatschappelijke dienstverlening' (zie ook de lijst van begripsbepalingen in artikel 1 van de planregels). Hetzelfde geldt voor de synagoge; ook dit is in principe een functie vallend onder de noemer maatschappelijke dienstverlening.
De 'overige voorzieningen' die onder in het concept Community College bij het ROC zijn bedacht, zijn naar bestemmingsplansystematiek niet wezenlijk anders dan de verder binnen het plangebied voorziene 'overige voorzieningen'. Het gaat feitelijk om bedrijven (in onder andere de ambachtelijke sfeer), detailhandel, een aantal specifieke vormen van horeca (cafe, restaurant) en consumentverzorgende (zoals een kapperszaak) en zakelijke dienstverlening (zoals een bank, een reisbureau). Daarbij wordt op een aantal locaties anders dan het ROC ook nog voorzien in een hotel.
Van een aantal functies is het vanuit ruimtelijke ordeningsoogpunt van belang het totaal metrage te beperken. Het gaat met name om de woon- en kantoorfuncties. Ook ten aanzien van detailhandel, consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening, cafe, restaurant en hotel is in de bestemmingsregels per bedoelde functie een verdere inperking van het programma opgenomen. een en ander wordt verder toegelicht in hoofdstuk 17.
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten
4.2.1 Inleiding
Zoals uit de vorige paragraaf blijkt is het de ambitie om Kop Zuidas te transformeren tot een gemengd stedelijk milieu. Het planconcept bestaat uit een aantal gebouwde ensembles bijeengehouden door een heldere structuur van de openbare ruimte. Belangrijke thema's uit het plan zijn gebruik te maken van de specifieke kwaliteiten van de randen van het plangebied en het verbeteren van de verbindingen met de omgeving.
In het stedenbouwkundig plan is het onderscheid tussen het noordelijke en het zuidelijke plandeel zichtbaar in de gekozen typologie en het programma. Tussen deze deelgebieden staat het theater als markante blikvanger aan het theaterplein, de belangrijkste openbare ruimte binnen het plan. Ten opzichte van Uitvoeringsbesluit 2004 is een aantal nieuwe initiatieven ontstaan (hierop zal in het nieuwe Uitvoeringsbesluit nader worden ingegaan), is er gewerkt aan de uitwerking van deelgebieden en wordt er gebouwd aan de eerste deelprojecten. Daarnaast zijn de inrichting en materialisatie van de openbare ruimte uitgewerkt. De belangrijkste wijzigingen in het plan zijn de ontwikkelingen rondom het theaterplein en de ontsluitingsstructuur van het zuidelijk deelgebied (zuidwestpunt).
Er is een 'randvoorwaardenkaart' opgesteld waarop de stedenbouwkundige randvoorwaarden worden weergegeven, die gelden voor de ontwikkeling van het plangebied. Op deze kaart zijn eisen ten aanzien van de bebouwingsgrenzen, ontsluiting, groenstructuur en waterstructuur weergegeven. Deze kaart heeft een vertaling gekregen in voorliggend bestemmingsplan.
Figuur 5: randvoorwaardenkaart
Naast een randvoorwaardenkaart is er tevens een voorbeeldverkaveling opgesteld. De voorbeeldverkaveling is geen vooorgeschreven eindsituatie, en heeft dan ook geen verdere vertaling gekregen op de plankaart en in de planregels. Wel hebben alle betrokken partijen ermee ingestemd de kaart als richtlijn te laten dienen voor de uitwerking van de ontwerpen voor de gebouwen de de openbare ruimte.
Figuur 6: voorbeeldverkaveling
4.2.2 Hoofdopzet
Kop Zuidas is in te delen in twee deelgebieden, noordelijk en zuidelijk, met als scharnierpunt het theaterplein. Het noordelijk deelgebied is voor één deel (kavel D) gerealiseerd en voor één deel (kavel A, B en E) uitgewerkt in een definitief ontwerp voor de gebouwen van het ROC.
Het plan volgt grotendeels de opzet uit het Uitvoeringsbesluit 2004: grootstedelijke gebouwen met een structuur parallel aan de Europaboulevard. De hoogte van het ROC langs de Europaboulevard is toegenomen tot 27 meter met aan de koppen een hoogte van 31 meter ten behoeve van de sportzalen. Daarnaast is het hoogteaccent op kavel C (maximaal 46 meter) nieuw ten opzichte van Uitvoeringsbesluit 2004. Hierdoor wordt de entree van het plangebied aan de Europaboulevard gemarkeerd.
Het zuidelijk deelgebied (zuidwestpunt) is verder uitgewerkt met de betrokken projectontwikkelaar. Naast de al benoemde' randen' in Uitvoeringsbesluit 2004 (boulevard, groen, water en laan) wordt de A10 toegevoegd als rand waarop de bebouwing reageert. Er is gewerkt aan een verkaveling waarbij de relatie met het water helder is gedefinieerd en waarbij de geleidelijke overgang van een rustig bestaand woongebied naar een kantoorlocatie aan de A10 is vormgegeven. Er is gekozen voor oplopende bouwhoogtes van de Zuidelijke Wandelweg (18 meter) naar de A10 (90 meter). Er is een aantal slankere woongebouwen geplaatst, oplopend van 28 tot 40 meter en direct aan de A10 is er de mogelijkheid voor een slank hoogteaccent tot 90 meter (kantoor). Verder zijn de woonblokken helder gedefinieerd met een voor- en achterkant en zijn de parkeermogelijkheden voor deze blokken verder uitgewerkt.
De structuur van het zuidelijke deel wordt gedomineerd door oost-west straten parallel aan de Zuidelijke Wandelweg. De straten bieden zicht op het groen van Zorgvlied, waardoor de oriëntatie in de buurt helder is. Bovendien wordt, hierdoor maximaal gebruik gemaakt van deze mooie rand van Kop Zuidas. De ZMOK-school blijft in Kop Zuidas gevestigd.Wel wordt er naar een alternatieve locatie gezocht voor de ZMOK-school. het zelfd geldt voor Tempo Team.
Het theater met het theaterplein is het scharnierpunt tussen het noordelijke en het zuidelijke deel van Kop Zuidas. Dit is ook het meest publieke deel van het plan. Naast het theater zullen een hotel, een dansacademie (onderwijsinstelling met een publieke uitstraling) en commerciële voorzieningen in de onderste lagen van de bebouwing aan het plein gelegen zijn. In overleg met (een) ontwikkelende partij(-en) zal gezocht worden naar de meest geschikte invulling van de bebouwing rondom het plein. Naast de al genoemde programmaonderdelen zullen kantoren en wellicht ook woningen onderdeel gaan uitmaken van deze bebouwing. De maximale bouwhoogte rondom het plein is aan de noord- en oostzijde 28 meter. De maximale bouwhoogte grenzend aan de woonbuurt is getrapt van 15 tot maximaal 18 meter. Aan de westzijde van het plein is de hoogte lager in verband met de bezonning van het plein. Het theater heeft een maximale bouwhoogte van 35 meter.
Voor de nieuwe synagoge aan de Zuidelijke Wandelweg (kavel I) is een ontwerp gemaakt in samenhang met de uitwerking van het waterpark. Het idee van een zelfstandig paviljoen in het water is door SEARCH architecten uitgewerkt in een bouwplan voor de synagoge. Er is gekozen voor een compact bouwvolume, dat vrij ligt op een met riet begroeid eiland in het toekomstige water. De synagoge markeert de overgang van de bebouwing naar de groene wereld van de Kleine Wetering en begraafplaats Zorgvlied. Verder is er overeenstemming met de beheerders van Zorgvlied om de begraafplaats toegankelijker vanuit Kop Zuidas te maken door middel van een brug tussen Kop Zuidas en Zorgvlied. Ook is er de kans om delen van de begraafplaats en de zone langs de A10 ecologisch in te richten en te verbinden met de groene route langs het water van de Kleine Wetering.
4.2.3 Planconcept
Het planconcept is als volgt:
- Hoofdstructuur van de openbare ruimte loopt in het noordelijk deel parallel aan de Europaboulevard, in het zuidelijk deel is deze oost-west gericht, als een voortzetting van de Veluwebuurt.
- Het plangebied heeft duidelijke randen, elk met een specifiek karakter, ontleend aan de omgeving (boulevard, A10, groen/water en Zuidelijke Wandelweg). Stevige bouwblokken aan de Europaboulevard, kantoortorens langs de A10, gevarieerde woonblokken langs de groene waterkant en woonblokken met een continue hoogte langs de Zuidelijke Wandelweg.
- Het plan kenmerkt zich door duidelijke rooilijnen en oplopende bouwhoogtes, van 15/18 meter grenzend aan de Veluwebuurt tot 46 meter aan de Europaboulevard en 90 meter aan de A10.
- De historische Zuidelijke Wandelweg wordt afgesloten voor het autoverkeer en verbijzonderd en geschikt gemaakt voor langzaam verkeer.
- Het theater wordt gesitueerd aan een plein en krijgt een zelfstandige en markante positie. De overige bebouwing aan het plein zal architectonisch verwant zijn om het plein een eenduidig karakter te geven. De randvoorwaarden hiervoor staan in het welstandsbesluit voor Kop Zuidas.
- Het centrale plein vormt het cruciale schakelstuk tussen de verschillende elementen van het plan en krijgt een bijzondere inrichting.
4.2.4 Inpassing in omgeving
De omgeving van Kop Zuidas is van invloed op het stedenbouwkundig ontwerp van het plangebied. De omgeving kan worden onderverdeeld in vier invloedssferen:
- Hoofdinfrastructuur (A10, spoor en metro)
- Boulevard (Europaboulevard, RAI)
- Tuinstad (Zuidelijke Wandelweg en de Veluwebuurt)
- Water / groen (Kleine Wetering en begraafplaats Zorgvlied).
Hoofdinfrastructuur (A10, trein, metro)
Direct ten zuiden van Kop Zuidas ligt een bundel infrastructuur van de snelweg A10, de spoorweg en de sneltram/metro, waar dagelijks honderdduizenden mensen het gebied passeren. Belangrijke elementen zijn het station RAI (trein, metro, sneltram) en de afrit S109 van de A10. Er is nu veel geluidsoverlast van het verkeer. Met de nieuwe ontwikkelingen van Kop Zuidas wordt de geluidsbelasting voor de achterliggende buurt verminderd. De bereikbaarheid en de zichtbaarheid van deze locatie kunnen beter worden benut.
Boulevard (Europaboulevard, RAI)
Aan de westzijde liggen de Europaboulevard en het grootschalige complex van de RAI met een congresgebouw, meerdere expositiehallen en grote parkeerterreinen (P1). Het Elicium met een maximale hoogte van 48,5 meter is in aanbouw. Door zijn huidige inrichting is de Europaboulevard een grote barrière voor het langzaam verkeer en voor de continuïteit van de stedelijke ruimte. De langzaamverkeer routes bij de onderdoorgangen zijn onoverzichtelijk en sociaal onveilig.
Aan de westzijde wordt de Noord/Zuidlijn aangelegd met een halte op het voorplein van de RAI. Met de aanleg van de Noord/Zuidlijn, de nodige verkeersmaatregelen, het bebouwen van P1 en reconstructies van kruispunten, ontstaat de kans om van de Europaboulevard een echte boulevard te maken: de missende schakel tussen de brede bomenlaan van Buitenveldert en de Scheldestraat. Door een directere relatie tussen bebouwing en de openbare ruimte, kan stedelijk leven ontstaan op de Europaboulevard. Zo kunnen de Rivierenbuurt, Buitenveldert en station RAI op een aangename en een sociaal veilige manier worden verbonden.
Tuinstad (Zuidelijke Wandelweg, Veluwebuurt)
De Zuidelijke Wandelweg, Groene Zoom en Rozenoordpad (langs de A10) maken deel uit van een groter stelsel van oost-west gerichte fiets- en voetpaden, waarmee het centrum van Zuidas verbonden wordt met de groene scheggen Amstel en het Nieuwe Meer. In de huidige situatie worden de fietsroutes onderbroken, bovendien wordt de Zuidelijke Wandelweg ook gebruikt door autoverkeer. Met de ontwikkeling van Kop Zuidas wordt de kans aangegrepen om het groene karakter van de Zuidelijke Wandelweg en de Kleine Wetering te versterken en worden de routes voor langzaam verkeer beter georganiseerd. Het plangebied sluit direct aan op de Veluwebuurt. De bouwhoogte in deze buurt verloopt van twee tot acht bouwlagen.
Water / groen (Kleine Wetering, Zorgvlied)
In het oosten van Kop Zuidas ligt de Kleine Wetering. Dit water is onderdeel van de waterhuishouding van de Buitenveldertse Polder. Daarnaast heeft het betekenis als ecologische verbinding tussen het Nieuwe Meer en Nieuwe Diep. Aan de overzijde van de Kleine Wetering ligt begraafplaats Zorgvlied. Deze begraafplaats is onderdeel van de hoofdgroenstructuur van Amsterdam, evenals de Groene Zoom en het Rozenoordpad. De waterkant van de Kleine Wetering is als achterkant van Zorgvlied enigszins verwaarloosd, maar heeft veel potentie om uit te groeien tot een ecologische ruimte die veel woonkwaliteit kan bieden aan Kop Zuidas en omgeving. Door de ontwikkeling van Kop Zuidas wordt de ruimtelijke en ecologische kwaliteit van dit water versterkt dat daardoor een bijdrage levert aan de hoofdgroenstructuur van Amsterdam.
Met de realisering van het plan Kop Zuidas wordt voldaan aan de hoogstedelijke potenties die een ligging binnen de ring van Amsterdam en aan de Europaboulevard en de A10 kennen. Tegelijkertijd wordt aansluiting gevonden bij de hoofdgroenstructuur.
4.2.5 Effecten op lange afstand
Om te kunnen bepalen in welke mate de nieuwbouw van Kop Zuidas zichtbaar zal zijn en te beoordelen in hoeverre het effect daarvan dominant is, een omgevingstudie gedaan (zie bijlage "Omgevingstudie Kop Zuidas", 8 mei 2009). Met behulp van computersimulaties is de bebouwing van de voorbeeldverkaveling gemonteerd in de bestaande situatie.
De nieuwbouw van Kop Zuidas blijkt vanaf meerdere locaties goed zichtbaar. Hierbij gaat het zowel om de hoogbouwaccenten als de lagere bebouwing. De bebouwing vormt een duidelijke rand voor de Europaboulevard en de torens langs de A10 markeren het plangebied. Doordat de bebouwing langs de Zuidelijke Wandelweg achttien meter hoog is, sluit deze aan op de bestaande bebouwing van de Veluwebuurt. Vanuit de aangrenzende straten is de nieuwbouw goed te zien, waarbij de bebouwing van achttien meter hoog op de eerste linie ligt en de hogere bebouwing meer naar achteren treedt. Op grote afstand is de nieuwbouw vanuit het Amstelpark zichtbaar als accent in Zuidas, terwijl de bebouwing vanuit Zorgvlied geheel niet zichtbaar is.
4.2.6 Openbare ruimte
De openbare ruimte van Zuidas wordt een typisch Amsterdamse openbare ruimte. Ten eerste wordt de relatie tussen Zuidas en de wijde omgeving versterkt met het doorzetten van 'lange lijnen' en verbindingen. In de tweede plaats wordt de openbare ruimte in de 'nieuwe' Amsterdamse traditie ingericht. Dat wil zeggen volgens beproefde inrichtingsprincipes zoals gebruikt in de Binnenstad en het Oostelijke Havengebied en door het gebruik van duurzame en hoogwaardige (Amsterdamse) materialen. Daarnaast is het belangrijk om de levendigheid en de dynamiek die bij een stadscentrum horen, in te passen in Zuidas. Daartoe moeten de plinten van de gebouwen langs de belangrijke routes en plekken goed worden ingevuld met voorzieningen zoals horeca en winkels.
Kop Zuidas ligt tussen RAI, begraafplaats Zorgvlied (aan de Amstel), Rivierenbuurt en A10. Bij de ontwikkeling moeten de overgangen van het plangebied naar de vier omliggende gebieden zorgvuldig en samenhangend worden ontworpen. De structurerende en verbindende lijnen tussen de gebieden, die samen het stadsweefsel vormen, zijn uiterst belangrijk.
De uitgangspunten voor de inrichting van de openbare ruimte, zoals verwoord in het uitvoeringsbesluit, hebben een sterk beleidsmatig karakter. Bij het opstellen van de bestemmingsplankaart en bestemmingsregels is rekening gehouden met deze beleidsuitgangspunten. Uitvoering van de gewenste inrichting is binnen de opgestelde juridische regeling mogelijk.
Voor de inhoud van het beleid ten aanzien van de inrichting van de openbare ruimte wordt kortheidshalve verwezen naar het uitvoeringsbesluit.
4.2.7 Bebouwing
Noordelijk deelgebied
In het noordelijk deelgebied wordt de Europaboulevard begeleid door forse gebouwen met hoge, rechte straatwanden van tenminste 27 meter hoog. Hier komt een groot gedeelte van de geplande voorzieningen. Tussen de Gelrestraat en de Veluwebuurt is de bebouwing 18 meter hoog, ook deze strook kenmerkt zich door solide bouwblokken. Alleen aan het plein kan de bouwhoogte langs de Gelrestraat oplopen tot maximaal 28 meter. Langs de Veluwebuurt blijft deze 18 meter. Door de hoogtesprong vormt kavel (F) op de hoek van de Veluwebuurt de overgang naar het bebouwingstype van het zuidelijk deelgebied.
Zuidelijk deelgebied
In het zuidelijk deelgebied zijn meer hoogtesprongen mogelijk en ligt de nadruk van het programma op woningbouw en kantoren. De bebouwing zal bestaan uit een onderbouw (middelhoogbouw) met verspreid liggende smalle torens. De onderbouw is vijf lagen hoog, opgebouwd uit een plint en vier verdiepingen.
De binnenterreinen van de bouwblokken zijn in principe niet openbaar toegankelijk, maar het hoeven geen dichte bouwblokken te zijn. Door de bouwblokken deels te openen valt er meer daglicht en direct zonlicht in zowel de binnenhoven als op de straten Bovenop de onderbouw zijn smalle torens mogelijk. Direct aan de A10 ligt een driehoekig deelgebied (kavels L, M en N) bestemd voor kantoren. Dit gebied kan verkaveld worden tot drie kantoortorens die onderling met elkaar verbonden zijn. Hoe deze torens tot elkaar staan wordt niet alleen bepaald door de ligging en het zicht vanaf de A10, de torens moeten tevens dienen als het geluidsscherm voor de erachter gelegen woningbouw. Om dit te bereiken wordt voorgeschreven dat de torens een onderbouw (een atrium) hebben van minimaal 18 meter. De exacte locaties van de drie torens bepalen de locaties van de opbouwen van het woningblok in kavel K, niet alleen vanwege het geluid, maar ook vanwege de bezonning. De zuidpunt van het driehoekig gebied (kavel N) heeft een maximale hoogte van 90 meter. De noordkant (kavels L en M) mag tot een hoogte van maximaal 68 meter worden bebouwd; naarmate de torens hoger worden, versmallen ze.
Theater
Het theater wordt gedacht als solitair gebouw van een uitzonderlijk hoge architectonische kwaliteit. Het voegt zich weliswaar in het blokkenpatroon van de verkaveling, maar vormt qua uitstraling en materialisering een uitzondering op de blokken. Het theater is zichtbaar vanaf de A10 maar ook vanaf de Europaboulevard zal het tussen en boven de bebouwing uit verschijnen. De functies op de begane grond en de situering van de entree zijn bepalend voor het succes van het plein met publieksfuncties in alle pleinwanden. De voorzieningen voor laden en lossen worden inpandig opgelost aan de zuidelijke en oostelijke zijde van het gebouw. De taxi's en de limousines voor de vips kunnen een rondje om het theater rijden, zodat een goede doorstroming van het verkeer gegarandeerd is. Zowel voor bezoekers van het theater als voor lopende en fietsende passanten is het van belang dat de openbare ruimte rond het theater een aangenaam en sociaal veilig verblijfsklimaat biedt. Een hoogwaardige, transparante begane grond van het theater, ingericht met levendige functies, is daarom een vereiste.
4.3 Kabels En Leidingen
Hoofdtransportleidingen
In het gebied zijn diverse hoofdtransportleidingen van NUON, Waternet drinkwater en afvalwater aanwezig. Het betreft hier grote doorgaande routes van NUON-electra (enkele 10 kV kabels van en naar vier hoogspanningsruimtes), transportleidingen van Waternet drinkwater (diameter 1000 mm en 700 mm), een gasleiding van NUON-gas, meerdere zware rioolbuizen van Waternet afvalwater (zowel persleidingen als onderheide riolen). Daarnaast liggen in het gebied vele telecommunicatie kabels, mede door de aanwezigheid van een KPN centrale. Ook andere aanbieders (Colt, Versatel en UPC) hebben routes door het gebied liggen.
Het omleggen van de doorgaande routes is kostbaar en kan door een uitgekiende verkaveling worden beperkt. De leiding van de Gasunie is in 2006 omgelegd. In het kader van de aanleg van de Noord/Zuidlijn zijn hoofdroutes van kabels (o.a. KPN) en leidingen naar de oostzijde van de Europaboulevard verplaatst. Deze zijn gesitueerd onder het trottoir naast de bebouwing van Kop Zuidas aan de Europaboulevard.
Distributienetten
De in het gebied aanwezige distributienetten (waar de huisaansluitingen vanaf worden gemaakt) zullen door de geplande ontwikkelingen moeten verdwijnen. Bij de ontwikkeling van de nieuwbouw dient daarom rekening gehouden te worden met de aanleg van deze nieuwe kabels en leidingen. Deze zullen minimaal 0,50 meter uit de gevel gelegd worden en hebben een totale tracébreedte van circa 7,50 meter, opgebouwd uit 2 x een strook van 2,0 meter naast de gevels (voor huisaansluitingen). In het midden is een strook (3,5 meter ) nodig voor onder andere riolering (drie buizen bij verbeterd gescheiden stelsel). Deze breedte is exclusief de eventueel aan te leggen warmte/koude leidingen.
Riolering
Uitgangspunt is dat de huisaansluitingen minimaal 3 m uit de gevel worden aangesloten op de openbare riolering. De onderkant van de buis van de huisaansluiting dient (niet lager dan) op 0.5 m onder maaiveld te worden aangelegd.
Overbouwingen
Het maken van overbouwingen (over kabels en leidingen) is in principe mogelijk. Deze mogelijkheden hangen in sterke mate samen met de soort, diameter en 'zwaarte' van de leidingen die overbouwd gaan worden. De eisen die gesteld worden door de kabel- en leidingbeheerders (soms wettelijke eisen) hebben niet alleen betrekking op de aanleg maar ook op het beheer en de vervanging van kabels en leidingen. Een overbouwing moet zich daarom minimaal vier meter boven het maaiveld bevinden en mag voor NUON gas niet afgesloten zijn.
Gebouwde voorzieningen
In het plangebied bevindt zich een KPN-centrale, die voorlopig gehandhaafd blijft en in 2012 in kleinere vorm opgenomen wordt in het gebouw van het ROC. Op de theater kavel bevindt zich een transformatorhuis van de NUON. Deze traforuimte zal in worden gepast in het nieuw te bouwen theater. De openbare
ruimte in het plangebied is zeer beperkt. Voorzieningen als transformatorruimtes, verdeelkasten, gebouwde energievoorzieningen (zoals warmtekrachtcentrales) en verlichtingsarmaturen worden zoveel mogelijk in de gebouwen geïntegreerd of inpandig verwerkt.
MENZ-ring
In het Masterplan Energie en Nutsvoorzieningen Zuidas is een hoofdinfrastructuur van kabels en leidingen door Zuidas bepaald. In het kader van de ontwikkeling van Kop Zuidas wordt onderzocht wat de behoefte is aan extra energie en nutsvoorzieningen. Vervolgens zal worden bekeken hoe de oostelijke aftakking van de MENZ-ring tussen RAI en noordelijke rijbaan A10 kan aansluiten op Kop Zuidas.
Hoofdstuk 5 Verkeer En Parkeren
5.1 Toetsingskader
Nota Mobiliteit
De nota Mobiliteit geeft de volgende beleidsdoelen aan:
- 1. het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
- 2. het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische ontwikkeling;
- 3. een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
- 4. het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.
De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden en een vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving. De Nota Mobiliteit bevat tevens beleid met betrekking tot verkeer, vervoer en verkeersveiligheid voor decentrale overheden.
Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (december 2004)
Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. In hoofdstuk 5 wordt meer concreet ingegaan op verkeersaspecten.
5.2 Resultaten Onderzoek
Door Goudappel Coffeng is reeds in 2003 onderzoek gedaan naar de (interne) verkeerssituatie van Kop Zuidas en de ontsluiting van de wijk via de Europaboulevard. De resultaten daarvan zijn verwoord in het rapport 'Verkeersstudie Kop Rivierenbuurt' (9 september 2003). In 2007 is op basis van een aanpassing aan het ruimtelijke programma voor Kop Zuidas en een aanpassing aan het kruispunt met de Europaboulevard het verkeersonderzoek geactualiseerd. De resultaten hiervan zijn verwoord in het rapport 'Verkeersonderzoek Kop Zuidas' (23 maart 2007).
Dit onderzoek is geactualiseerd (zie bijlage "Verkeersonderzoek Kop Zuidas", 21 november 2008). Daarbij is niet alleen rekening gehouden met het ruimtelijk programma zoals voorzien in voorliggend bestemmingsplan, maar is tevens gekeken naar de marges en flexibiliteit van het plan door een maximaal programma van 250.000 m2 door te rekenen.
Het ruimtelijke programma leidt tot een prognose van het aantal aankomsten en vertrekken. De gevolgen hiervan zijn beschreven voor de ontsluiting op de bestaande infrastructuur. Ten slotte wordt gekeken naar de interne verkeersstructuur van Kop Zuidas.
5.2.1 Uitgangspunten onderzoek
Met het verkeersregel programma COCON zijn de kruispuntberekeningen voor de ontsluiting van Kop Zuidas via de Europaboulevard uitgevoerd. Naast de basisvariant is een variant voorgesteld voor de interne verkeersstructuur (President Kennedylaan). COCON geeft inzicht in de verkeersafwikkeling op het kruispunt Europaboulevard. De gebruikte verkeersstromen (intensiteiten) zijn terug te vinden in bijlage 2 van het onderzoeksrapport. Als basis voor de verkeersstromen is het twee-uurs model voor 2015 van de gemeente Amsterdam (GENMOD) gebruikt. Uit dit model zijn de kruispuntstromen op de Europaboulevard gebruikt. Voor de verkeersstromen van en naar de RAI is een aanname gedaan, aangezien in het model geen rekening wordt gehouden met een (grote) activiteit in de RAI. De verkeersstromen van en naar het plangebied zijn gebaseerd op het riteindmodel. In COCON is gerekend met de intensiteit in het drukste spitsuur.
Het onderzoek heeft geleid de volgende conclusies en aanbevelingen voor de verkeersontsluiting en verkeerscirculatie van en in Kop Zuidas.
5.2.2 Conclusies en aanbevelingen
Verkeer in studiegebied kan goed worden afgewikkeld
Het verkeer dat hoort bij het programma van 230.000 m2 op Kop Zuidas kan worden afgewikkeld via de Europaboulevard. De voorkeur gaat uit om het plangebied niet alleen te ontsluiten via de Europaboulevard. De doorgerekende variant President Kennedylaan biedt hiertoe de oplossingen. Hierbij kan een deel van het uitgaande verkeer via de President Kennedylaan rechtsaf richting de A2 en Amsterdam Oost rijden.
Het ruimtelijk programma tot 250.000 m2 behoort tot de verkeerskundige mogelijkheden, indien minimaal een aansluiting rechtsaf op de Kennedylaan wordt gerealiseerd. Deze variant geeft een acceptabele verkeersafwikkeling.
De afwikkeling van de kruising Europaboulevard - Kop Zuidas - RAI is doorgerekend met COCON en uit deze berekeningen zijn geen problemen naar voren gekomen.
Interne verkeerscirculatie rondom het theater
Voor de interne circulatie rondom het theater zijn twee opties gegeven: een weg die rond het theater loopt en een keerlus op het theaterplein. Bij de verdere invulling van het plangebied wordt dit nader uitgewerkt.
Combinatie van afwikkeling op kruispunten Europaboulevard nader onderzoeken
Op het kruispunt van het plangebied Kop Zuidas met de Europaboulevard kan het verkeer goed worden afgewikkeld. De combinatie van veel zwaarbelaste kruispunten op de Europaboulevard vraagt om het maken van keuzes. Deze keuzes kunnen van invloed zijn op de afwikkeling op het kruispunt Kop Zuidas. Daarom wordt aanbevolen de streng van kruispunten vanaf de A10 t/m de Europaplein nader te analyseren.
Met de aanbeveling zal bij de verdere planuitwerking rekening worden gehouden.
Mogelijkheden Dynamisch Verkeersmanagement nader onderzoeken
Gezien de bijzondere verkeerskundige situatie (RAI, theater) wordt aanbevolen de mogelijkheden van dynamisch verkeersmanagement (DVM) bij de uitwerking te betrekken. Met DVM is het mogelijk om pieken in het verkeersaanbod op te vangen, zonder dat grootschalige uitbreiding van infrastructuur noodzakelijk is. De bestaande infrastructuur wordt beter benut.
Met de aanbeveling zal bij de verdere planuitwerking rekening worden gehouden.
5.3 Autoverkeer
Kop Zuidas wordt ontsloten via de Europaboulevard, zodat het plangebied direct aan de hoofdinfrastructuur wordt gekoppeld. De ontsluiting van Kop Zuidas wordt gescheiden van de ontsluiting van de Veluwebuurt om sluipverkeer van President Kennedylaan naar theater of Europaboulevard te vermijden. Een ander voordeel is de directe oriëntatie van de automobilist op zijn doel. De 'knip' tussen het verkeerssysteem van Kop Zuidas en de Veluwebuurt wordt gevormd door de Zuidelijke Wandelweg die autovrij wordt gemaakt. De Jacob Soetendorpstraat tussen de Zuidelijke Wandelweg en Betuwestraat wordt eveneens autovrij. Ze kunnen wel gebruikt worden door motorvoertuigen van nood- en hulpdiensten en bij evacuaties in noodgevallen.
Figuur 7: Ontsluitingstructuur
Er is ruimte voor één compleet kruispunt tussen de afrit van de A10 en de kruising Europaboulevard - President Kennedylaan. Zowel Kop Zuidas als de RAI moeten gebruik maken van deze kruising. De berekeningen tonen aan dat dit kruispunt ook het toekomstige verkeer kan verwerken. Bepalend in deze berekeningen is de avondspits.
De interne ontsluiting van het plangebied bestaat uit een kleine 'rondweg' om kavel K van waaruit de verschillende blokken worden ontsloten. De ontsluiting is altijd minstens één bouwblok verwijderd van de bestaande woonbuurt, zodat geluid- en verkeersoverlast voor de bestaande buurt worden beperkt. De 'rondweg' is een eenvoudige weg met maximale gebruiksmogelijkheden: twee richtingen, geen parkeerverbod en toegankelijk voor alle verkeerssoorten. Het is belangrijk dat het verkeer voor het theater goed geregeld wordt. Een inpandige laad- en losruimte voor minstens twee lange vrachtauto's is nodig om de openbare weg vrij te houden. Het is dan ook niet nodig om een keervoorziening voor vrachtauto's op de openbare weg aan te leggen.
5.4 Openbaar Vervoer
Kop Zuidas is zeer goed bereikbaar per openbaar vervoer door de ligging nabij het NS Station RAI, metro 50 en 51 (en de toekomstige Noord/Zuidlijn), bus en tram.
Figuur 8: Openbaar vervoer
5.5 Langzaam Verkeer
De functie van de Zuidelijke Wandelweg als oost-westverbinding voor fietsers en voetgangers zal worden versterkt. Het idee is om de Zuidelijke Wandelweg autovrij te maken. Het gevolg hiervan is dat de ontsluiting van de aanliggende buurten enigszins moet worden aangepast. Het parkeren langs de Zuidelijke Wandelweg wordt verplaatst naar de nieuwe ondergrondse parkeergarages. Het fietspad van de Zuidelijke Wandelweg wordt doorgetrokken naar de Europaboulevard, zowel diagonaal over het plein als rechtdoor via kavel C door middel van een onderdoorgang.
5.6 Parkeren
Parkeren
In bijgevoegd schema is de parkeerbehoefte aangegeven en de mogelijkheden voor het aantal ondergrondse plaatsen. Voor het totale programma van 230.450 m2 bvo worden 2.309 parkeerplaatsen gerealiseerd. Voor de voorzieningen worden deze parkeerplaatsen in openbare garages geplaatst zodat er dubbelgebruik kan plaatsvinden. Voor de extra voorzieningen wordt een gemiddelde norm van 1:75 gehanteerd omdat er een mix zal zijn van commerciële en maatschappelijke voorzieningen. De netto toevoeging van het aantal parkeerplaatsen bedraagt 1.609. In het kader van de ambitie van de Gemeenteraad het parkeerareaal in Zuidas gefaseerd met 20% te reduceren, zullen bovenstaande cijfers worden meegenomen.
Parkeren RAI
Het huidige gebruik van Kop Zuidas is deels ten behoeve van het parkeren voor de RAI. Indien de eigen parkeergelegenheid op het RAI terrein vol staat wordt gebruik gemaakt van het parkeerterrein P1 aan de Europaboulevard. Het gaat hierbij oorspronkelijk om 600 parkeerplaatsen. Een deel van deze parkeerplaatsen is nu al opgeheven ten behoeve van de aanpassing van de infrastructuur in dit gebied. Het is nodig om maatregelen te nemen om te voorkomen dat door het opheffen van de parkeerplaatsen de parkeeroverlast in de buurt toeneemt. Hierbij wordt aan de volgende maatregelen gedacht:
- Openbare parkeergarage Kop Zuidas. Een groot deel van de parkeerplaatsen in Kop Zuidas wordt openbaar en is in daluren ook beschikbaar voor bezoekers van de RAI. Het gaat om circa minimaal 1.000 en maximaal 1.500 openbare parkeerplaatsen. Dit aantal is afhankelijk van de mogelijkheid om ook de parkeerplaatsen ten behoeve van de kantoorgebruikers openbaar uit te voeren. Het gebruik van de voorzieningen in Kop Zuidas, met name het theater en de restaurants, zijn grotendeels complementair aan de RAI. Waar bij de RAI de nadruk ligt op gebruik overdag, ligt de nadruk in Kop Zuidas bij gebruik 's avonds. Daarnaast is ook combinatiebezoek goed mogelijk, overdag naar de RAI en 's avonds naar een van de voorzieningen in Kop Zuidas, waardoor dezelfde parkeerplaats dubbel wordt gebruikt.
- Daarnaast maakt RAI regelmatig gebruik van parkeerplaatsen in het ArenA gebied. Vanaf het ArenA gebied worden dan pendelbussen ingezet. Ook het gebruik van deze parkeerplaatsen is grotendeels complementair aan het gebruik van de RAI: de ArenA wordt vooral 's avonds (en in het weekend) gebruikt.
- Mochten de openbare parkeerplaatsen in Kop Zuidas en het ArenA gebied geen uitkomst bieden, bijvoorbeeld in het weekend bij een evenement of voetbalwedstrijd in de ArenA en een theatervoorstelling bij het theater, kan teruggevallen worden op de overige openbare parkeerplaatsen in Zuidas Amsterdam. Deze parkeerplaatsen worden vooral door kantoorbezoekers gebruikt en staan in het weekend grotendeels leeg.
- Tot slot zal de RAI haar pogingen om de modal split van haar bezoekers te beïnvloeden onverminderd doorzetten. De RAI promoot het gebruik van OV op publieke uitingen zoals websites en advertenties. Daarnaast worden voor grote publieksbeurzen in samenwerking met de NS speciale combinatiekaarten aangeboden. De internationale business evenementen, waar de RAI zich in toenemende zin op zal richten, hebben overigens een veel lager autogebruik.
Fietsparkeren
Om het fietsgebruik te stimuleren moet in ieder gebouw een goed toegankelijke fietsenstalling met voldoende capaciteit worden gemaakt. Het fietsparkeren voor bewoners kan geregeld worden in eigen bergingen of stallingen. De fietsenstallingen zijn bij voorkeur inpandig. Bij de inpassing en vormgeving van de fietsenstallingen wordt rekening gehouden met de gebruiksvriendelijkheid, kwaliteit van de plint, exploitatie, sociale veiligheid, loopafstand, gebruikscomfort en goede toegankelijkheid.
5.7 Laden En Lossen
In principe moet het laden en lossen inpandig worden opgelost. Er zijn geen laad- en loszones aan het plein, aan de Zuidelijke Wandelweg, aan de groene oever en direct aan de Europaboulevard mogelijk. Bovendien is de doorstroming van het verkeer in de Gelrestraat belangrijk en kan niet gehinderd worden door achteruitstekende vrachtwagens. Daarom wordt inpandig laden- en lossen niet voorgeschreven voor de kavels A. B, E en F.
Hoofdstuk 6 Mer /M.e.r.-beoordeling
Reeds in 2003 heeft een beoorelding van de milieueffecten van de beoogde ontwikkeling 'Zuidasgebied Amsterdam (overeenkomstig de partiële streekplanherziening ANZKG) plaatsgevonden.
Los van de redenen die in 2003 hebben geleid tot de m.e.r.-beoordeling, is 24 november 2004 een verzoek om vrijstelling ingediend tot vestging van een Musical Theater. Vanwege het verwachte bezoekersaantal is voor deze specifieke inrichting een milieueffectrapport (MER) opgesteld (zie bijlage Milieueffectrapport Musicaltheater Amsterdam, 19 november 2004). Dit MER heeft specifiek betrekking gehad op de theaterontwikkeling. Het MER is gebruikt ter onderbouwing van de benodigde vrijstelling ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In het kader van die vrijstellingsprocedure is tevens de MER-procedure is doorlopen. De vergunningen zijn inmiddels verleend en onherroepelijk. De regeling van het bestemmingsplan zoals opgenomen ten behoeve van deze functie blijft binnen de contouren van het MER.
6.1 Toetsingskader
De m.e.r. is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het daarop gebaseerde Besluit milieu-effectrapportage 1994 (Besluit m.e.r. 1994).
Op 28 september 2006 zijn de gewijzigde Wm (hoofdstuk m.e.r.) en het nieuwe Besluit m.e.r. 1994 in werking getreden. Daarmee is de Europese richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB) in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. De nieuwe regelgeving maakt nu onderscheid tussen:
- een m.e.r.-plicht voor plannen (voorheen SMB genoemd, nu 'plan-m.e.r.');
- een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor besluiten (een 'project-m.e.r.').
Doel van een m.e.r. is om de milieuaspecten volwaardig mee te kunnen nemen in de besluitvorming. In het MER worden de effecten van de beoogde ontwikkeling voor alle relevante milieuaspecten systematisch in beeld gebracht. Tevens wordt nagegaan of er alternatieven of maatregelen zijn waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden verminderd of voorkomen.
6.2 Resultaten Mer-beoordeling 2003
In verband met de beoogde ontwikkeling van 'Zuidasgebied Amsterdam (overeenkomstig de partiële streekplanherziening ANZKG), is in 2003 een Beoordelingsnotitie milieu-effectrapportrapportage (m.e.r) opgesteld (Zie bijlage "Beoordelingsnotitie Milieueffectrapportage Zuidasgebied Amsterdam (overeenkomstig de partiële streekplanherziening ANZKG)", 27 februari 2003).
In deze notitie is onderzocht of vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder de voorgenomen ruimtelijke herinrichting van het streekplangebied wordt ondernomen, een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. De conclusie van het onderzoek is dat vanwege de bijzondere omstandigheden, waaronder de herinrichting van het streekplangebied wordt ondernomen, geen MER behoeft te worden gemaakt.
Gezien de kenmerken van de herinrichting van het streekplangebied (de omvang, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder en risico van ongevallen) heeft de herinrichting, gerelateerd aan de stedelijke omgeving waarin de herinrichting plaatsvindt, geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Er zijn in dat opzicht dus geen bijzondere omstandigheden. Dit geldt ook voor de plaats waar de herinrichting plaatsvindt en voor de samenhang met andere activiteiten.
De bouw van woningen, kantoren en voorzieningen hebben geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van bodem. Voor zover er in het gebied bodemverontreinigingen voorkomen zullen deze overeenkomstig de huidige regelgeving voor bodemverontreiniging worden gesaneerd. In samenhang met de geplande activiteiten wordt een aantal ondergrondse parkeergarages gerealiseerd. Hierdoor wordt de grondwatersituatie beïnvloed. In overleg met de waterbeheerder worden hiervoor passende maatregelen getroffen.
Met het aspect water wordt op een zorgvuldige manier in de plannen omgegaan. De extra verharding in het streekplangebied wordt door extra open water gecompenseerd en tevens is het vasthouden van regenwater in het gebied zelf onderdeel van de plannen. De herinrichting van het streekplangebied heeft ten aanzien van het aspect water geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is in dat opzicht geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Het streekplangebied maakt geen deel uit van of ligt niet in de buurt van gebieden, waarvoor de zogenaamde beschermingsformules van kracht zijn (Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Habitat- of Vogelrichtlijn). Verder komen er zeer waarschijnlijk geen of weinig soorten voor die een beschermde status hebben op grond van de Flora- en faunawet. De herinrichting van het streekplangebied heeft ten aanzien van het aspect flora en fauna geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is in dat
opzicht geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Bij de ontwikkelingen in het streekplangebied wordt voor de aspecten energie, grondstoffen en ruimte in wezen niet afgeweken van hetgeen gebruikelijk is bij ontwikkelingen in een grootstedelijke omgeving. Op een aantal punten is in de huidige plannen extra aandacht besteed aan duurzaam omgaan met energie, grondstoffen en ruimte. De herinrichting van het streekplangebied heeft ten aanzien van het aspect energie, grondstoffen en ruimte geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is in dat opzicht geen sprake van bijzondere omstandigheden.
In het streekplangebied komen geen bijzondere landschappelijke of cultuurhistorische waarden voor, zodat de herinrichting van het streekplangebied in dat opzicht geen aanzienlijke nadelige milieugevolgen kan hebben.
Om de bereikbaarheid van Zuidas te waarborgen is het gebied uitstekend ontsloten voor het openbaar vervoer. De mobiliteit in het gebied zal, ten gevolge van de toename van functies in het gebied, groeien. Er is daarbij geen reden is om aan te nemen dat de toename van het verkeer in het streekplangebied in de zin van orde van grootte, bereik en dergelijke, te beschouwen is als een bijzondere omstandigheid, die leidt tot aanzienlijke negatieve milieugevolgen. De toekomstige verkeersstromen zullen na de realisering van de herinrichting, die het streekplan mogelijk maakt, wel toenemen, maar niet in die mate dat het verkeersbeeld tot significante verschillen met de rest van Amsterdam leidt. Het Amsterdamse verkeer- en vervoerbeleid is gericht op het zo veel mogelijk concentreren van verkeer op wegen die daarvoor zijn ingericht. Deze indeling voorkomt diffuse verspreiding van de negatieve gevolgen van verkeer op het milieu. Daarom is er een onderscheid tussen soorten wegen en de inrichting daarvan gemaakt. De wegen waarop het verkeer zich concentreert, zijn de wegen die behoren tot het hoofdwegennet van Amsterdam. Op deze wegen mag dus meer verkeer worden toegelaten dan op de andere. Deze wegen hebben een doorgaand en of een gebiedsontsluitend karakter. De verkeersbelasting die ontstaat door uitvoering van de plannen is voor dit type weg in vergelijking tot de andere hoofdwegen niet bijzonder. Een zelfde argumentatie kan worden vermeld voor het verkeer op de A10 zuid, maar dan op nationaal niveau.
Ten aanzien van de luchtkwaliteit is vastgesteld dat langs de binnenstedelijke wegen de luchtkwaliteit voldoet aan de eisen uit het Besluit luchtkwaliteit en dat de herinrichting van het streekplangebied geen belangrijke negatieve milieugevolgen heeft. Er is in dat opzicht geen sprake van bijzondere omstandigheden.
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de stedelijke wegen is vergelijkbaar met de situatie zoals die zich voordoet in ander delen van Amsterdam. De herinrichting van het streekplangebied heeft ten aanzien van het aspect geluid geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is in dat opzicht geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Door de herinrichting van het streekplangebied ontstaat er, gezien de aard van de activiteiten, dat wil zeggen het bouwen van woningen, kantoren en voorzieningen, geen toename van de kans op calamiteiten. De herinrichting van het streekplangebied heeft ten aanzien van het externe veiligheid dan ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen en er is in dat opzicht geen sprake van bijzondere omstandigheden.
De aanwezigheid van de rijksweg A10 en het spoor in het streekplangebied heeft de consequentie dat tot op een afstand van ongeveer 20-30 m vanaf de rand van de A10 de luchtkwaliteit onvoldoende is en dat in die zone geen woningen gebouwd kunnen worden. Ten gevolge van de geluidbelasting, veroorzaakt door het wegverkeer op de A10, zal, om woningbouw in bepaalde delen van het streekplangebied mogelijk te maken, gebruik moeten worden gemaakt van het toepassen van adequate geluidwerende voorzieningen. Het transport van gevaarlijke stoffen over de in het streekplangebied aanwezige rijksweg A10 en het spoor is er de oorzaak van dat de kans groot is, dat, uitgaande van voortzetting van het de huidige situatie, de niet wettelijke oriënterende waarde voor het groepsrisico in het Zuidasgebied wordt overschreden.
Conclusie
De conclusie van de beoordeling 2003 is dat vanwege de bijzondere omstandigheden, waaronder de herinrichting van het streekplangebied wordt ondernomen, geen MER behoeft te worden gemaakt voor het stadsproject Zuidas.
Overigens is het wel zo dat ten opzichte van de situatie in 2003 ten aanzien van een aantal aspecten nieuwe wet- en regelgeving telt. Daarbij kan onder andere worden gedacht aan wetgeving op het gebied van geluid en luchtkwaliteit. Ten aanzien van die aspecten zijn nadere onderzoeken verricht. Hierop wordt in de hierna volgende onderzoeken ingegaan. De uitkomsten van deze onderzoeken zijn niet dusdanig dat die gevolgen zouden moeten hebben voor bovenstaande conclusies dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is.
Er is ook overigens geen aanzienlijke wijziging van omstandigheden op grond waarvan een actualisering van de m.e.r-beoordeling noodzakelijk is.
6.3 Conclusie
De uitgangspunten die in 2003 hebben geleid tot een m.e.r.-beoordeling zijn ongewijzigd. Het plangebied voor de Kop Zuidas maakt onderdeel uit van het onderzoeksgebied 2003. Het programma waarin het bestemmingsplan Kop Zuidas voorziet past binnen de programmatische uitgangspunten van de beoordeling uit 2003. Er zijn geen omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat een actualisering van de m.e.r.-beoordeling 2003 noodzakelijk is.
Binnen het plangebied is sprake van een inrichting welke rechtstreeks MER-plichtig is. Het betreft het Musical Theater Amsterdam. Vooruitlopend op het bestemmingsplan is hiervoor reeds een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 WRO doorlopen. De MER-procedure is daaraan reeds gekoppeld geweest.
Voor het overige wordt in het bestemmingsplan niet voorzien in inrichtingen welke rechtstreeks MER-plichtig zijn.
Hoofdstuk 7 Geluid
Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.
7.1 Toetsingskader
7.1.1 Wet geluidhinder
Wegverkeergeluid
Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle wegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de weg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen:
- die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of;
- waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.
De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken.
Aantal rijstroken | Geluidzones buitenstedelijk gebied | Geluidzones stedelijk gebied | |
Weg met één of twee rijstroken | 250 meter | 200 meter | |
Weg met drie of vier rijstroken | 400 meter | 350 meter | |
Weg met vijf of meer rijstroken | 600 meter |
Bron: artikel 74 Wet geluidhinder
Tabel 2: Breedte van geluidzones langs autowegen
Geluidsgevoeliggebouw | Voorkeursgrenswaarde [dB] | Maximaal toelaatbare geluidbelasting [dB] | ||||
Buitennorm | Buitennorm | Binnennorm | ||||
Woning | 48 | 63 | 33 | |||
Scholen a | 48 | 63 | 28 (theorielokalen) | |||
33 (vaklokalen) | ||||||
Medische b voorzieningen | 48 | 63 | 28 (onderzoek- en behandelruimten) | |||
33 (huisvesting, recreatie- en conversatieruimten) |
- a. basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs, instellingen voor hoger beroepsonderwijs inclusief gymnastieklokalen\
- b. algemene, categorale en academische ziekenhuizen, evenals verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen
Tabel 3: Geluidhindernormen wegverkeer bij nieuwbouw
Op basis van artikel 110g van de Wet geluidhinder en artikel 3.7 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 mag er op de geluidbelasting vanwege een weg, op de gevel van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, een aftrek worden toegepast in verband met het stiller worden van het verkeer in de toekomst.
De aftrek bedraagt maximaal:
- 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
- 5 dB voor overige wegen;
- 0 dB in het geval de geluidbelasting wordt gebruikt voor de bepaling van de gevelisolatie (Bouwbesluit) of het de binnenwaarde betreft.
De voorkeursgrenswaarde van het wegverkeer bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet worden nagegaan of de overschrijding kan worden tegengegaan door het treffen van geluidbeperkende maatregelen. Als er niet afdoende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de voorkeurgrenswaarden te voldoen dan kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden toegekend tot maximaal 63 dB.
Spoorweglawaai
Op grond van artikel 106b van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle spoorwegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de spoorweg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst.
Geluidsgevoeliggebouw | Voorkeursgrenswaarde [dB] | Maximaal toelaatbare geluidbelasting [dB] | |||
Buitennorm | Buitennorm | Binnennorm | |||
Woning | 55 | 68 | 33 | ||
Scholen a | 53 | 68 | 28 (theorielokalen) | ||
33 (vaklokalen) | |||||
Medische b voorzieningen | 53 | 68 | 28 (onderzoeks- en behandelruimten) | ||
33 (huisvesting, recreatie- en conversatieruimten) |
- 1. basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs, instellingen voor hoger beroepsonderwijs inclusief gymnastieklokalen
- 2. algemene, categorale en academische ziekenhuizen, evenals verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen
Tabel 4: Geluidshindernormen railverkeerslawaai bij nieuwbouw Lden
Hogere waarden
Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan binnen de systematiek van de Wet geluidshinder een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door burgemeester en wethouders. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen.
Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan de gemeente slechts een hogere waarde vaststellen voor zover de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting (art. 110a lid 6 Wgh en artikel 1.5 Bgh). Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidsbelasting, de binnenwaarde worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen (suskast, isolatie glas). De geluidwaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
Wanneer de maximale toelaatbare waarde voor geluidbelasting wordt overschreden, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel (een gevel zonder te openen/met slechts incidenteel te openen delen) of vliesgevel te realiseren. De definitie van een gevel (uitwendige scheidingsconstructie) in de Wgh maakt het mogelijk 'dove gevels' te creëren. Een dergelijke gevel heeft geen te openen delen in geluidsgevoelige ruimtes, waardoor toetsing aan de geluidsnormen niet is vereist. In situaties, waarbij de maximaal toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, kan een dove gevel worden toegepast om woningbouw toch mogelijk te maken.
Cumulatie
Bij blootstelling aan verschillende geluidbronnen tegelijk (bijv. spoor en weg) moeten de bronnen eerst bij elkaar worden opgeteld voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld. De Wet geluidhinder geeft voor een dergelijk cumulatieve geluidbelasting geen aparte grenswaarden en evenmin een standaard toetsingsmethode. Wel moet worden gemotiveerd op welke wijze het bevoegd gezag rekening houdt met deze samenloop. Overigens speelt het vraagstuk van de cumulatieve geluidbelasting alleen als er voor één of meer van de geluidbronnen een ontheffing wordt gevraagd. Dus als een woning zich in de invloedssfeer bevindt van twee wegen, die elk onder de voorkeursgrenswaarde blijven, dan bestaat er geen plicht tot cumulatie.
7.1.2 Amsterdams geluidbeleid
In het Amsterdamse geluidbeleid (november 2007) is bepaald dat de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld in principe dienen te beschikken over een stille zijde. Van dit principe kan slechts worden afgeweken op grond van zwaarwegende argumenten. Woningen met een dove gevel of een geluidwerend vlies dienen altijd over een stille gevel of stil geveldeel te beschikken, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties.
7.2 Resultaten Onderzoeken
Door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het plangebied "Kop Zuidas" te Amsterdam (zie bijlage "Akoestisch onderzoeksrapport "Kop Zuidas" te Amsterdam, 27 maart 2009).
Het gehele plangebied "Kop Zuidas" omvat de nieuwbouw van 15 kavels met verschillende gebruiksfuncties waaronder wonen, onderwijs, voorzieningen, kantoren, hotel, Theater (kavel J) en een synagoge (kavel I). Er is sprake van een geluidbelaste situatie vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de A10, Europaboulevard en President Kennedylaan alsmede vanwege spoorweglawaai afkomstig van de spoorlijn Schiphol - Duivendrecht. Daarnaast is er sprake van tramverkeer op de Europaboulevard.
Daar er nog geen eenduidig beeld is omtrent de fasering van de bouwblokken zijn er meerdere varianten berekend. Een variant met volledige fasering (variant 1), een variant met ongunstige fasering (variant 2, zonder kavel A, B, C, J en L t/m N) en voor beide faseringen (3) schermvarianten (variant 3a t/m 3c bij volledige fasering en 4a t/m 4c bij ongunstige fasering). De schermvarianten omvatten schermen langs de afrit noord en hoofdrijbaan noord t.h.v. het plan-gebied, met hoogten oplopend tot 6 meter en een totale lengte tot ca. 1350 meter. Voor een overzicht van de varianten wordt verwezen naar paragraaf 6.1 en 6.2. Daarnaast is binnen het programma nog de variant open voor een ZMOK school (kavel Z). De geluidbelasting op de gevels van kavel Z zijn alleen bepaald en getoetst voor de variant met volledige fasering (variant 1).
Om de motivatie voor het bouwen van geluidbelaste woningen en het gehele project te versterken, is het akoestische effect bij gunstige en ongunstige fasering en de schermvarianten inzichtelijk gemaakt op de gevels van de bestaande woningen in de achterliggende Miranda- en Rivierenbuurt, afgezet tegen de situatie dat de oorspronkelijke bebouwing behouden zou zijn gebleven.
Daarnaast is in het kader van de Wet milieubeheer het inrichtingsgebonden verkeer van en naar het Theater inzichtelijk gemaakt op de gevels van de geluidgevoelige en niet-geluidgevoelige bestemmingen.
Nieuwbouw ROC (kavel A, B en E)
Voor de voorgenomen nieuwbouw van het ROC Kop Rivierenbuurt aan de Europaboulevard te Amsterdam (kavel A, B en E), is in het kader van een (nog lopende) procedure ex artikel 19 lid 1 WRO, een akoestisch onderzoek verricht door Lichtveld Buis & Partners (LBP) met kenmerk "R037295aaA2.mvb, d.d. 9 september 2008", waarin de geluidbelasting op de gevels van de kavels inzichtelijk is gemaakt vanwege het aanwezige wegverkeers- en spoorweglawaai. Bij het onderzoek van LBP is rekening gehouden met de huidige bestaande situatie en realisatie van het stadsdeelkantoor (kavel D). Bij volledige fasering zal de geluidbelasting vooral vanwege afscherming afkomstig van de A10 lager uitpakken.
Vanwege de lopende procedures wordt er in het akoestisch onderzoek van 27 maart 2009 verder geen aandacht besteedt aan kavel A, B en E.
Uit het onderzoek van LBP blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB alleen wordt overschreden vanwege de A10, Europaboulevard en President Kennedylaan. Vanwege de A10 wordt op een aantal gevels zelfs de maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 53 dB overschreden. Aangezien geluidreducerende maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk zijn is noodzakelijk gebleken om hogere grenswaarden vast te stellen.
Door het college van B&W zijn op 30 september 2008 hogere grenswaarden vastgesteld voor nieuwe onderwijsvoorzieningen conform de onderstaande tabel. In bijlage I-2 volgt een compleet overzicht van het besluit.
Resultaten kavel F, G t/m K en Z
Uit de berekeningen blijkt dat er sprake is van overschrijding van grenswaarden vanwege de A10, Europaboulevard en spoortraject 488/489 t.p.v. de gevels van de woningen (kavel G t/m K) en onderwijsvoorzieningen kavel F. Op de gevels van onderwijsvoorziening kavel Z (ZMOK school) alleen t.g.v. de A10 en spoortraject 488/489. Bij ongunstige fasering zijn tot 10 dB hogere geluidbelastingen te verwachten en dienen een groot deel van de gevels doof te worden uitgevoerd vanwege de A10.
Dit zijn gevels zonder te openen delen. Een goed stedenbouwkundig ontwerp heeft als kenmerk zo min mogelijk dove (blinde) gevels, zoveel mogelijk geluidluwe gevels en zo min mogelijk aanvullende eisen op woningniveau. In hoofdstuk 8 van ede rapportage volgen mogelijke oplossingsrichtingen voor woningen met een dove gevel.
Op basis van het aantal m2 dove gevels (geluidbelasting >53 dB t.g.v. A10) afgezet tegen de totale geveloppervlakte van kavel F en G t/m K, is de doelmatigheid van de verschillende varianten inzichtelijk gemaakt. De kosten voor de schermen zijn globaal bepaald middels het normkostenformulier.
Variant | Kavel G t/m K Aantal m2 doof t.o.v. totaal | Kavel G t/m K % doof t.o.v. totaal | Kavel F Aantal m2 doof t.o.v. totaal | Kavel F % doof t.o.v. totaal | Globale normkosten schermvariant |
1 | 4867 / 33415 | 15 | 1640 / 4141 | 40 | - |
2 | 11347 / 33415 | 34 | 2353/ 4141 | 57 | - |
3a | 1151 / 33415 | 3 | 821/ 4141 | 20 | € 1.900.000 |
3b | 1016 / 33415 | 3 | 783/ 4141 | 19 | € 2.300.000 |
3c | 370 / 33415 | 1 | 0/ 4141 | 0 | € 3.000.000 |
4a | 6585 / 33415 | 20 | 2353/ 4141 | 57 | € 1.900.000 |
4b | 5659 / 33415 | 17 | 2353/ 4141 | 57 | € 2.300.000 |
4c | 4059 / 33415 | 12 | 1759/ 4141 | 42 | € 3.000.000 |
Tabel 5: Doelmatigheidsnalyse varianten kavel G t/m K en kavel F
Door de betrokken partijen dient een afweging te worden gemaakt mede op basis van de doelmatigheidsanalyse. Variant 3c is in alle gevallen de akoestisch meest gunstige variant met de minste dove gevels en hogere waarden.
Uit de berekeningen blijkt dat vanwege de specifieke ligging van het plan t.o.v. de geluidbronnen en de hoogte van de geluidbelastingen, met aanvullende bron- en overdrachtsmaatregelen niet geheel voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Hierbij moet worden gedacht aan stil asfalt en raildempers en/of geluidschermen langs het spoor. De geluidbelasting kan hiermee wel verder worden gereduceerd zodat er minder hogere waarden en dove gevels noodzakelijk zijn. Deze onderzoeksresultaten dienen te worden betrokken bij de keuze van maatregelen en de vast te stellen hogere waarden.
Voor alle varianten geldt dat er geen sprake is van een onaanvaardbare hoge geluidbelasting, daar de geluidbelasting vanwege alle onderhavige bronnen lager ligt dan toegestane geluidbelasting van 71 dB volgens het Amsterdams beleid.
Indicatieve berekeningen SAAL project
Uit indicatieve berekeningen blijkt dat de geluidbelasting bij ongunstige fasering (variant 2) op een aantal gevels met ca. 1 dB toeneemt t.o.v. de vervoersbewegingen conform het akoestisch spoorboekje. Daar het ontwerp tracebesluit nog niet in procedure is, is voor het plangebied "Kop Zuidas" vooralsnog uitgegaan van de gegevens ontleend aan het akoestisch spoorboekje.
Resultaten achterliggende Miranda- en Rivierenbuurt
Uit de berekeningen blijkt dat de akoestische situatie bij alle varianten verbeterd t.o.v. de situatie dat de oorspronkelijke bebouwing behouden zou zijn gebleven. Bij variant 1 en 3a t/m 3c neemt de geluidbelasting ten hoogste af met 3 dB. De planontwikkeling zorgt niet voor een verslechtering van het akoestisch leefklimaat t.p.v. de achterliggende bestaande Miranda- en Rivierenbuurt.
Resultaten inrichtingsgebonden verkeer van en naar het Theater
Uit de berekeningen blijkt dat ter plaatse van de geluidgevoelige woningen binnen kavel G en K en onderwijsvoorzieningen binnen kavel F, de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden. De maximale grenswaarde van 65 dB(A) wordt eveneens overschreden op een deel van de zuidgevel van kavel G op de begane grond en 1e verdieping. Deze gevels dienen doof te worden uitgevoerd.
Een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde kan door het inrichtingsgebonden verkeer op kavel G, K en F niet worden voorkomen. Middels een akoestisch-bouwtechnisch onderzoek dient te worden aangetoond dat een binnenniveau van 35 dB(A) voor de woningen en 30/35 dB(A) voor scholen wordt gewaarborgd.
7.3 Hogere Waarden En Toepassing Dove Gevels
Voor een aantal reeds uitgevoerde, of nog in procedure zijnde deelprojecten, zijn in het verleden reeds hogere waarden vastgesteld. het betreft de locatie bij het stadsdeelkantoor, waar ook woningen zijn gerealiseerd (kavel D), en de voorziene ROC-vestiging (kavels A, B en E) waarvoor een art 19-procedure loopt. De hogere grenswaarden voor dit project zijn reeds door het college van B&W vastgesteld.
Voor de overige kavels waarop wordt voorzien in wonen of andere geluidgevoelige bestemmingen, dienen eveneens hogere waarden te worden vastgesteld.
Zoals uit het akoestisch onderzoek van 27 maart 2009 blijkt, is de mogelijkheid om te voldoen aan de maximale grenswaarden op een aantal locaties sterk afhankelijk van de fasering. Indien niet kan worden volaan aan de maximale grenswaarden, dient daar gebouwd te worden met toepassing van dove cq vliesgevels. Deze zijn voor die locaties die het betreft voorgeschreven in de bouwregels, waarbij het via een binnenplanse ontheffing mogelijk is hiervan af te zien, mits voldaan wordt aan de maximale grenswaarden.
7.4 Conclusie
In het onderzoek zoals dat is uitgevoerd is een aantal varianten uitgewerkt. Door zowel het wegverkeer als door het railverkeer zullen de voorkeursgrenswaarden bij de beoogde woningen en onderwijsvoorzieningen worden overschreden. Ook de maximaal toelaatbare grenswaarde wordt op een aantal gevels overschreden. Voor welke gevels dat geldt is echter afhankelijk van zowel de fasering van de bouw als van de verdere uitwerking van de bouwplannen. Voor een deel zal de kantoorbebouwing die langs de A10 is geprojecteerd bijvoorbeeld een afschermende werking kunnen hebben waardoor alsnog kan worden voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde.
Aangezien het niet duidelijk is hoe de fasering zal gaan plaatsvinden, en de plannen binnen de contouren van het bestemmingsplan nog niet volledig zijn uitgewerkt, is ervoor gekozen daar waar sprake is van een overschrijding van de maximaal toelaatbare grenswaarden dove gevels voor te schrijven. Mocht als gevolg van de fasering of een bepaalde bebouwingsopzet blijken dat de geluidsbelasting lager dan de maximaal toelaatbare grenswaarden is, kan ontheffing van deze verplichting worden verleend. Hierin wordt voorzien middels een binnenplanse ontheffingsregeling. Tevens wordt hiertoe een besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden genomen.
Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.
8.1 Toetsingskader
8.1.1 Wet- en regelgeving
EG-richtlijnen
Sinds mei 2008 is de nieuwe Europese richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa, van kracht. Deze nieuwe richtlijn vervangt de huidige EU-richtlijnen betreffende de luchtkwaliteit, met uitzondering van de vierde dochterrichtlijn.
De richtlijn heeft onder meer ten doel om bepaalde waarden vast te stellen teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en voor het milieu in zijn geheel te vermijden, te voorkomen of te verminderen, alsmede ervoor te zorgen dat de concentraties van de betreffende stoffen in de lidstaten op basis van gemeenschappelijke methoden en criteria worden beoordeeld. De richtlijn bevatten onder meer grenswaarden, overschrijdingsmarges en alarmdrempels voor de verschillende stoffen.
De lidstaten zijn ingevolge de richtlijnen verplicht om de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de grenswaarden worden nageleefd.
Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit)
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Door middel van de wet, in samenhang met een pakket van (financiële) maatregelen, Europese samenwerking en samenwerking met andere overheden, worden de mogelijkheden om de luchtkwaliteit concreet aan te pakken, binnen de Europese en nationaalrechtelijke kaders, maximaal benut. De wet voorziet onder meer het rijksprogramma het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip "in betekenende mate" (ibm) en gebiedssaldering. De kern van de wet wordt gevormd door een programmatische aanpak om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, te halen en door de introductie van het begrip "in betekenende mate".
Per 1 augustus 2009 is de wet van 12 maart 2009 tot Wijziging van de Wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen)in werking getreden. Deze wet dient de navolgende doelen:
- implementatie van richtlijn nr. 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEG L 152), hierna te noemen: de richtlijn;
- implementatie van het uit die richtlijn volgende uitstel en vrijstelling van de verplichting om aan bepaalde grenswaarden te voldoen (derogatie). Dit krijgt zijn beslag in de desbetreffende voorschriften van bijlage 2 van de Wm. Daartoe worden de ingangsdata van de desbetreffende (inhoudelijk ongewijzigde) normen gewijzigd, met een nadere invulling bij algemene maatregel van bestuur binnen het wettelijke kader. De Europese Commissie heeft op 7 april 2009 derogatie verleend.
- wettelijke regeling van enige onderwerpen die volgen uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat leidde tot de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) alsmede van enige onderwerpen van juridisch-technische aard.
Naast de wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) is in augustus 2009 tevens het Besluit derogatie in werking getreden en is Regeling beoordeling luchtkwalteit gewijzigd.
Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden uitgeoefend indien (samengevat) aannemelijk is gemaakt dat:
- 1. deze uitoefening niet leidt tot het overschrijden of waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de wet opgenomen grenswaarde;
- 2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of
- 3. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
- 4. deze uitoefening niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
- 5. deze uitoefening is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met het vastgesteld programma (NSL).
In bijlage 2 van de wet zijn de grenswaarden, plandrempel en alarmdrempels voor de diverse stoffen opgenomen.
Ten gevolge van de derogatie gelden binnen de krachtens de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelingen aangewezen agglomeraties, waaronder ook de agglomeratie Amsterdam/Haarlem, uitstel of vrijstelling van de grenswaarden genoemd in bijlage 2. Aan het einde van de derogatietermijn zal overal in Nederland aan de grenswaarde voor luchtkwaliteit moeten worden voldaan. Concreet betekent dit dat de normen voor fijn stof pas op 11 juni 2011 hoeven te worden behaald en stikstof pas op 1 januari 2015.
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig vanaf | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 gg/m³ | 2010 | ||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | 2005 | ||
dagnorm 24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | 2005 |
Tabel 6: Grenswaarden maatgevende stoffen tot 1 augustus 2009
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig tot |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 1 januari 2015 |
uurgemiddelde concentratie | 300 µg/m³ Max. 18 X per kalenderjaar overschrijden | 1 januari 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg/m³ | 11 juni 2011 |
dagnorm 24-uurgemiddelde concentratie | 75 µg/m³ Max 35 X per kalenderjaar overschrijden | 11 juni 2011 | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ | Gaat gelden vanaf 1 januari 2015 Tot 1 januari 2015 geen beoordeling en toetsing |
Tabel 7: Grenswaarden maatgevende stoffen vanaf 1 augustus 2009 in agglomeratie Amsterdam / Haarlem
De dagnorm 24-uurgemiddelde concentratie houdt in dat de norm voor fijn stof (PM10) maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. Daarnaast geldt een plaatsafhankelijke aftrek voor de jaargemiddelde norm voor fijn stof. Voor Amsterdam bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde fijn stof 6 µg/m³ en voor het 24-uurgemiddelde 6 overschrijdingen per jaar. Met deze aftrek mag de dagnorm derhalve 41 keer worden overschreden.
Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2, jaargemiddelde) in Amsterdam het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de wet veroorzaakt. Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10) van belang.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Ingevolge (artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van) de Wet milieubeheer kan een bestemmingsplan worden vastgesteld hetzij indien een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, of artikel 5.13, eerste lid, vastgesteld programma.
Het NSL is op 1 augustus 2009. in werking getreden. Nu het NSL van kracht is, hoeven de hierin opgenomen IBM-projecten niet meer rechtstreeks aan de grenswaarden van luchtkwaliteit te worden getoetst. In plaats daarvan vindt de zogenaamde “programma-toetsting” plaats. Bij deze toetsing worden de projecten aan het NSL getoetst worden. Er behoeft alleen te worden aangetoond dat het project is genoemd of beschreven in het NSL, dan wel past binnen het NSL of daarmee niet in strijd is . Het project Zuidas is in het NSL opgenomen.
Besluit en Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Artikel 5.16, eerste lid, onder b, van de wet introduceert het begrip "niet in betekende mate". In het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit Nimb) en de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (Regeling Nibm) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip "niet in betekende mate (nibm)". Projecten waarvan vastgesteld is dat deze 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In artikel 2 van het besluit Nimb is bepaald dat indien aannemelijk is gemaakt dat de uitoefening van een of meer bevoegdheden of de toepassing van een of meer wettelijke voorschriften niet in betekenende mate bijdragen, als gevolg van die uitoefening of toepassing indien: de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide
- 1. met ingang van het tijdstip dat het NSL in werking is getreden niet de 3%- grens overschrijdt;
- 2. tot het tijdstip dat het NSL in werking niet de tijdelijke 1%- grens overschrijdt.
In de Regeling Nimb is voor bepaalde categorieën van projecten de (tijdelijke) 1%-grens getalsmatig geconcretiseerd. Voor deze categorieën is het wettelijk geregeld dat in die gevallen de negatieve effecten de 1%-grens in ieder geval niet overschrijden. Dit betekent dat in de aangewezen gevallen zelfs geen indicatieve berekening hoeft plaats te vinden en dat het project zonder verdere motivering of toetsing door kan gaan.
De belangrijkste aangewezen categorieën voor de 1%-grens zijn de bouw van niet meer dan 500 woningen (of 1.000 woningen indien er twee ontsluitingswegen zijn met een gelijkmatige verkeersverdeling) en de bouw van kantoren met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 33.333 m2 ( of 66.667 m2 indien er twee ontsluitingswegen zijn met een gelijkmatige verkeersverdeling). Verder zijn er nog drempels opgenomen voor de aanleg van gemengde woningbouw- en kantoorlocaties en voor het oprichten van landbouwinrichtingen en spoorwegemplacementen. In de toekomst zal deze lijst nog aangevuld worden met categorieën voor infrastructuur.
Om versnippering van 'in betekenende mate' (ibm) projecten in meerdere nibm-projecten te voorkomen is een anticumulatie artikel opgenomen. Deze heeft betrekking op aan elkaar grenzende of in elkaars directe nabijheid gelegen bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties of locaties voor inrichtingen of infrastructuur die (samengevat) worden gerealiseerd die gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en die aan elkaar grenzen of in elkaars nabijheid zijn gelegen (tot maximum 1000 meter). In het Besluit Nimb is bepaald dat deze locaties als één locatie worden gezien. Dit is om te voorkomen dat grote projecten in kleine stukjes worden opgedeeld die allemaal onder de Nibm-regeling zouden kunnen vallen.
Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007
Ook in het nieuwe wettelijk stelsel voor luchtkwaliteit bestaat de mogelijkheid van projectsaldering. Saldering is de mogelijkheid om ruimtelijke plannen uit te voeren in gebieden waar te veel fijn stof en stikstofdioxide in de lucht zit. Het gaat daarbij ook om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. De saldobenadering voor projecten is vastgelegd in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1 en 2, van de Wet milieubeheer. Projecten in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden kunnen, evenals onder het voorheen geldende Besluit luchtkwaliteit 2005 doorgaan als de concentratie van een stof gelijk blijft of verbetert (sub 1, projectsaldering in enge zin) en ook als weliswaar de concentratie van een stof verder verslechtert, maar er per saldo, door de inzet van extra maatregelen of door het optreden van gunstige effecten elders, sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit (sub 2, projectsaldering in ruime zin). Net zoals onder het regime van het Besluit luchtkwaliteit 2005 gelden er belangrijke wettelijke voorwaarden waaraan met name bij de projectsaldering als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2, dient te worden voldaan.
Projectsaldering is aan de orde wanneer de gevolgen van een project de 3% grens, dan wel de tijdelijke 1% grens voor 'niet in betekenende mate' overschrijden. Bij het bepalen van de precieze gevolgen van het in betekenende mate project speelt die grens vervolgens geen rol meer. De omvang van de salderingsopgave beslaat immers de gehele verslechtering. Bij het bepalen van de omvang van het studiegebied zullen alle significante gevolgen dienen te worden meegenomen.
De regeling stelt eisen aan overheden om ruimtelijke besluiten goed te onderbouwen en motiveren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Deze AMvB is in januari 2009 in werking getreden. Met deze AMvB wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit.
Deze AMvB vormt een aanvulling op het beginsel van een goede ruimtelijke ordening zoals verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. De AMvB heeft niet tot doel om op voorhand elk risico af te dekken, maar om de meest nijpende situaties via een dwingende regeling te voorkomen.
Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat de AMvB is gericht op functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, zijnde kinderen, ouderen en zieken.
Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10 ) en/of voor stikstofdioxide (NO2 ). Ook tijdens de zogenoemde derogatieperiode blijven voor de toepassing van deze AMvB de oorspronkelijke (dus niet tijdelijk verhoogde) grenswaarden blijven gelden van 40 ìg/m3jaargemiddeld voor PM10 en voor NO2 en 50 ìg/m3 etmaalgemiddeld met maximaal 35 overschrijdingsdagen per jaar voor PM10.
Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw.
Eenmalig kan een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming worden toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven.
8.1.2 Beleid
Het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit (december 2006)
Doel van het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit (RAL) is om in 2015 alle overschrijdingen van de normen voor stikstofdioxide en voor fijn stof (in 2010) te saneren. Het RAL dient eveneens als startdocument voor de bijdrage vanuit de Stadsregio Amsterdam voor dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het RAL is een deelprogramma voor het Noordvleugelgebied.
In het RAL wordt ingegaan op de problematiek wat betreft luchtkwaliteit en wordt een toelichting gegeven op de relatie van dit regionaal actieplan met andere plannen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de knelpunten wat betreft luchtkwaliteit, indien de Stadsregio en de gemeenten zelf geen maatregelen nemen. Voorts worden de maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Deze maatregelen zijn onderverdeeld in gemeentelijke maatregelen met (gedeeltelijke) financiële dekking, gemeentelijke maatregelen zonder financiële dekking en regionale maatregelen.
Actieplan Luchtkwaliteit (maart 2006)
De gezondheid van de bewoners van Amsterdam is het belangrijkste argument om aan de luchtkwaliteit te werken. Schonere lucht heeft invloed op de kwaliteit van het leven van de Amsterdammers. Hiervoor is het Actieplan Luchtkwaliteit opgesteld. Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam vloeit voort uit de verplichting die is opgenomen in het landelijke Besluit luchtkwaliteit 2005 (inmiddels vervangen door de Wet Luchtkwaliteit). Ingegeven door aspecten van de volksgezondheid stelt dit besluit, op grond van een Europese richtlijn, voor verschillende stoffen normen voor maximale concentraties in de buitenlucht. De voorgestelde maatregelen uit het Actieplan verbeteren de kwaliteit van de lucht in zijn geheel. Als Amsterdam zich verder wil ontwikkelen door het realiseren van nieuwe bouwprojecten, dan moet er voldoende (milieu)ruimte worden geschapen. Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam kent een duidelijk doel, te weten het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. Het Actieplan bevat daartoe concrete maatregelen die erop gericht zijn om deze specifieke knelpunten aan te pakken. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd.
Voorrang voor een Gezonde Stad
Voorrang voor een Gezonde Stad is een van de vijftig acties uit het Actieplan Luchtkwaliteit. Met het plan Voorrang voor een Gezonde Stad wil de gemeente Amsterdam het personenverkeer in de stad schoner en efficiënter maken. Het college van B&W en de gemeenteraad hebben inmiddels ingestemd met de maatregelen uit het plan 'Voorrang voor een Gezonde Stad' na een inspraakronde in de stad. Diverse opmerkingen en aanbevelingen uit de stad zijn verwerkt in de voorstellen die op 26 juni 2008 door de gemeenteraad zijn vastgesteld. Uitgangspunten van het pakket aan maatregelen zijn forse investeringen in diverse alternatieve vormen van vervoer en de instelling van een milieuzone voor personenauto's en bestelbussen. Ook compensatieregelingen, zoals een uitgebreide sloopregeling maken deel uit van het stimuleringspakket. De milieuzone voor personenauto's en bestelbussen gaat circa eind 2009 in, minimaal een jaar nadat de stimulerende maatregelen zijn ingevoerd. Alle opbrengsten van de hogere parkeertarieven komen ten goede aan alternatieve vormen van schoon vervoer. Zo wordt er flink geïnvesteerd in meer OV, autodelen en P+R plaatsen.
8.2 Resultaten Onderzoeken
Zuidasbreed onderzoek
In het kader van de ontwikkelingen in de flankgebieden van Zuidas is de luchtkwaliteit onderzocht (zie bijlage "Ontwikkeling flanken Zuidas Amsterdam Luchtkwaliteitsonderzoek", augustus 2008 (v5 definitief)).
In dit Zuidas brede onderzoek is voor het deelgebied Kop Zuidas uitgegaan van het programma waarin voorliggend bestemmingsplan voorziet. Op basis van de berekeningen voor de jaren 2010, 2015 en 2020 is gebleken dat voor de totale flankontwikkelingen van Zuidas na realisatie wordt voldaan aan de Wet Luchtkwaliteit en dat de realisering van de flankgebieden in Zuidas in de periode tot 2020 in overeenstemming is met de regelgeving inzake luchtkwaliteit.
Onderzoek Kop Zuidas
Daarnaast is voor Kop Zuidas op plangebied niveau (meso niveau) luchtkwaliteitsonderzoek verricht voor de tussenliggende jaren 2012, 2013 en in 2015 (zie bijlage "Ontwikkeling flanken Zuidas Amsterdam, Deelproject Kop Zuidas, Luchtkwaliteitsonderzoek" november 2008 (v4 definitief)).
De verschillende onderdelen van het project Kop Zuidas worden afzonderlijk van elkaar gerealiseerd en de effecten ervan op de luchtkwaliteit worden afzonderlijk van elkaar getoetst aan de wet- en regelgeving. Omdat de onderdelen geografische samenhang met elkaar hebben en omdat er gebruik gemaakt gaat worden van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur, is er een onderzoek uitgevoerd waarin het totale effect van alle onderdelen behorend tot Kop Zuidas gezamenlijk in beeld gebracht zijn. In deze rapportage worden de resultaten van het onderzoek naar de effecten van het deelproject Kop Zuidas op de luchtkwaliteit weergegeven. In het onderzoek is de luchtkwaliteit ten gevolge van emissies van het wegverkeer beschouwd. Dit onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan dat de ontwikkeling van Kop Zuidas mogelijk maakt.
In dit onderzoek is de luchtkwaliteit vastgesteld in het kader van de ontwikkeling van het deelproject Kop Zuidas ter hoogte van Zuidas in Amsterdam. Op basis van berekeningen voor de jaren 2012, 2013 en 2015 is bepaald of er met het totale deelproject wordt voldaan aan de Wlk. In een overkoepelend onderzoek is het totale effect van alle flankprojecten op Zuidas berekend en getoetst aan de Wlk.
Het onderzoek naar de effecten van het deelproject Kop Zuidas leidt tot de volgende conclusies.
Stikstofdioxide (NO2)
Langs de onderzochte wegvakken vindt na realisatie van het deelproject Kop Zuidas in 2012, 2013 en 2015 geen overschrijding plaats van de jaar- en uurgemiddelde grenswaarden voor NO2 uit de Wlk.
Fijnstof (PM10 en PM2,5)
- Langs de onderzochte wegvakken vindt na realisatie van het deelproject Kop Zuidas in 2012, 2013 en 2015 geen overschrijding plaats van de jaargemiddelde grenswaarde en het aantal toegestane overschrijdingen van de etmaalgemiddelde grenswaarde voor PM10 uit de Wlk.
- Op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten is overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5, welke in 2015 van kracht wordt, langs de onderzochte wegvakken redelijkerwijs uitgesloten.
Overige Wlk-stoffen
Langs de onderzochte wegvakken is overschrijding van de grenswaarden voor de overige Wlk-stoffen15 in 2012, 2013 en 2015 redelijkerwijs uitgesloten.
Doorkijk naar 2020
Vanwege significant afnemende prognoses voor verkeersemissies en achtergrondconcentraties, zijn overschrijdingen van grenswaarden van stoffen uit de Wlk langs de onderzochte wegvakken in 2020 redelijkerwijs uitgesloten. Op basis van dit onderzoek voldoet de ontwikkeling van het deelproject Kop Zuidas ter hoogte van Zuidas in Amsterdam aan art. 5.16 lid 1 sub a van de Wet milieubeheer. Langs de onderzochte wegvakken geen grenswaarden uit de Wlk overschreden.
8.3 Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het project Zuidas is in zijn geheel opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Volstaan kan worden met een zogenaamde programmatoets. Bij deze toetsing worden de projecten aan het NSL getoetst worden. Er behoeft alleen te worden aangetoond dat het project is genoemd of beschreven in het NSL, dan wel past binnen het NSL of daarmee niet in strijd is .
Het project Zuidas wordt in het NSL getypeerd als een gemengd project. De omvang van het project Zuidas, zoals opgenomen, is als volgt:
- Flanken: 1.100.000 m2 b.v.o.kantoren, 700.000 m2 b.v.o. woningen (5.600)
- Dok: 600.000 m2 b.v.o. kantoren, ca. 500.000 m2 b.v.o. woningen (ca. 4.000)
Uitgegaan wordt van gefaseerde ontwikkeling van het totaal, verdeeld over een periode van 2010 tot 2030. Het Dokprogramma zal grotendeels na 2020 worden gerealiseerd. Voor de gehele ontwikkeling wordt uitgegaan van een gemiddelde realisatie van tussen de ca. 50.000 en 200.000 m2 bvo per jaar.
Het project Kop Zuidas maakt onderdeel uit van het project Zuidas zoals dat is opgenomen in het NSL.
8.4 Conclusie
Uit de onderzoeken blijkt dat er in de tussenliggende jaren waarin delen worden opgeleverd en in de eindsituatie geen overschrijdingen van de norm optreden. Daarbij is voor meerdere jaren gekeken naar de normen zoals deze golden tot 1 augustus 2009 (zie tabel 6).
Ten gevolge van de derogatie gelden binnen de krachtens de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelingen aangewezen agglomeraties, waaronder ook de agglomeratie Amsterdam/Haarlem, uitstel of vrijstelling van de grenswaarden genoemd in bijlage 2 (zie tabel 7). Aan het einde van de derogatietermijn zal overal in Nederland aan de grenswaarde voor luchtkwaliteit moeten worden voldaan. Concreet betekent dit dat de normen voor fijn stof pas in 2011 hoeven te worden behaald en stikstof pas in 2015. Nu reeds is aangetoond dat ook in de tussenliggende onderzochte jaren aan de normen wordt voldaan zoals die golden tot 1 augustus 2009 kan worden geconcludeerd dat tot 2015 zeker aan de als gevolg van uitstel of vrijstelling gewijzigde normen, wordt voldaan. Een aanpassing van de bij het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegde onderzoeken is om die reden niet nodig. Er wordt voldoende aangetoond dat voldaan wordt aan het gestelde in de Wet milieubeheer.
Het project Zuidas is opgenomen in het NSL. Per 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. Kop Zuidas past binnen het NSL. Ook op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan het gestelde in de Wet milieubeheer.
In de AMvB Gevoelige Bestemmingen wordt een relatie gelegd met de luchtkwaliteit op locatie: er mogen binnen de gedefinieerde zones geen gevoelige bestemmingen worden gerealiseerd langs snelwegen en provinciale wegen indien binnen die zones sprake is van (dreigende) overschrijdingen van de grenswaarden. Aangezien er in Kop Zuidas binnen de gedefinieerde zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden, geldt er vanuit de AMvB geen beperking voor het realiseren van gevoelige bestemmingen.
Er zijn vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmeringen die aan vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staan.
Hoofdstuk 9 Externe Veiligheid
Een aantal kavels ligt binnen 200 meter van de rijksweg A10. Omdat verschillende kavels binnen 200 meter van de risicobron liggen, is een stijging van het groepsrisico te verwachten als gevolg van de realisatie van het plan. Voor het plan Kop Zuidas wordt dan ook de Verantwoordingsplicht Groepsrisico doorlopen.
9.1 Toetsingskader
9.1.1 Provinciaal beleid externe veiligheid
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2002-2006 heeft de provincie Noord-Holland beleid beschreven omtrent externe veiligheid. Aan de productie, het gebruik, de opslag en het transport (over weg, water, spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld chloor, ammoniak, benzine, kerosine, LPG/autogas) zijn risico's verbonden. Er bestaat een kleine kans dat deze stoffen vrij kunnen komen waardoor bijvoorbeeld giftige gaswolken of een explosie ontstaat. Ook de risico's vanwege vliegtuigen vallen onder het externe veiligheidsbeleid. Al deze potentiële risicobronnen worden ook wel risicovolle activiteiten genoemd.
Het doel van het beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties.
De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid.
Hoewel Zuidas niet op de risicokaart is opgenomen, betekent dit niet dat externe veiligheid geen aspect is om te onderzoeken.
9.1.2 Regelgeving externe veiligheid
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is sinds 2004 de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen van toepassing. Deze Circulaire is gebaseerd op de Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen en het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi). In de Circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het Bevi.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het PR wordt bepaald door te stellen dat een (fictieve) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het PR is geheel afhankelijk van de hoeveelheid vervoer en de aard van gevaarlijke stoffen en de ongevalsfrequentie. Het PR kan als contour worden weergegeven door middel van lijnen die getrokken zijn door de punten met een gelijk risico. De grenswaarde van het PR voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Nieuwe (beperkt) kwetsbare bestemmingen mogen niet binnen deze contour worden toegevoegd. Op termijn geldt de 10-6ook voor bestaande situaties als grenswaarde. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) wordt naast de mogelijke ongevallen en bijbehorende ongevals- en uitstromingsfrequentie bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval.
Bij het aangeven van representatieve aantallen personen wordt gewerkt vanuit zowel de kwetsbare als de minder kwetsbare bestemmingen. Met het GR wordt aangegeven hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers (N) groter wordt, moet de kans (f) op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Dit resulteert in een fN-curve waarbij de kans tegen het aantal slachtoffers is uitgezet. Bij het bepalen van het GR wordt er getoetst aan de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is geen norm of grenswaarde, maar geldt als ijkpunt. In de praktijk wordt de oriëntatiewaarde vaak als richtlijn genomen.
Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht bij een wijziging (toename) van het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie en/of bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Dit geldt voor zowel wijzigingen in de ruimtelijke ordening als voor wijzigingen in verkeersbesluitvorming/transportstromen.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
De verantwoordingsplicht bestaat uit de volgende stappen:
- Vaststellen van de bestaande risico's van de huidige situatie.
- Vaststellen van het risico voor nieuwe situaties na realisatie van RO- en vervoersontwikkelingen.
- Ruimtelijke onderbouwing van het plan.
- Maatregelen ter beperking van de risico's (bronmaatregelen).
- Mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid.
9.2 Resultaten Onderzoeken
Een aantal kavels ligt binnen 200 meter van de rijksweg A10. Omdat verschillende kavels binnen 200 meter van de risicobron liggen, is een stijging van het groepsrisico te verwachten als gevolg van de realisatie van het plan. Voor het plan Kop Zuidas is dan ook de Verantwoordingsplicht Groepsrisico opgesteld.
Er is onderzoek gedaan naar het groepsrisico binnen het plangebied (zie bijlage "Verantwoording Groepsrisico Kop Zuidas", 14 mei 2009).
Voor het plangebied Kop Zuidas zijn twee risicobronnen van toepassing: de rijksweg A10 en een hogedruk aardgasleiding van De Nederlandse Gasunie NV. In 2009 is door het adviesbureau AVIV een risicoanalyse opgesteld van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A10 Zuid ter hoogte van het plangebied. Voor het bepalen van de externe veiligheidsrisico's van het wegvervoer is gebruik gemaakt van dit onderzoek. In de risicoanalyse van AVIV is geen rekening gehouden met de aanleg van het Dok. De verwachting is dat met de overkapping van de A10 en de routering van LPG -transporten naar de Westrandweg, de externe veiligheidsrisico's ter hoogte van Kop Zuidas afnemen.
Daarnaast heeft de Nederlandse Gasunie NV in opdracht van de gemeente Amsterdam, een risicoanalyse uitgevoerd voor een hogedruk aardgasleiding die langs het plangebied loopt. In de beide risicoanalyses is de actuele ruimtelijke invulling van flankproject Kop Zuidas meegenomen.
Conclusies
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 is niet aanwezig langs de rijksweg A10. Meer informatie daarover is terug te vinden in het AVIV-rapport 'Actualisatie externe veiligheid A10-Zuidas' uit 2007 (zie bijlage).
Het groepsrisico van het wegvervoer neemt in de periode tot 2018 toe tot ruim over de oriëntatiewaarde (in het rapport Actualisatie Externe veiligheid A10 - Zuidas (AVIV, 2007) is voor de situatie in 2015 een groepsrisico berekend van ruim onder de oriëntatiewaarde. Het verschil in de berekende groepsrisico's is deels terug te leiden tot het gewijzigde rekenmodel van de nieuwste versie van RBMII).
Langs het plangebied ligt de aardgasleiding 'W-534-01-0KR' van de Nederlandse Gasunie. Voor de bepaling van de externe veiligheidsrisico's van hogedruk aardgasleidingen vigeert momenteel de circulaire uit 1984. Op basis van de circulaire en de leidingkenmerken is voor de buisleiding een bebouwingsafstand bepaald van 20 meter. Verder geldt voor de buisleiding een toetsingafstand van 40 meter waarbinnen op basis van de circulaire slechts gebouwd mag worden indien daaraan planologische, economische of technische redenen ten grondslag liggen. Het plankavel I ligt binnen de bebouwingsafstand van 20 meter. De kavels I, K, M en N liggen binnen de toetsingsafstand van 40 meter. Het plan voldoet daarmee niet zonder meer aan de circulaire uit 1984.
Vooruitlopend op de nieuwe AMvB buisleidingen, die na verwachting in 2009 openbaar wordt gemaakt, heeft de gemeente Amsterdam een kwantitatieve risicoanalyse laten uitvoeren voor de aardgasleiding. Deze risicoanalyse is uitgevoerd door de Nederlandse Gasunie en gebaseerd op de actuele faalfrequenties van hoge drukaardgasleidingen.
In de nieuwe AMvB buisleidingen wordt aangesloten bij de landelijke normen voor het plaatsgebonden en groeprisico uit het BEVI. Uit de berekeningen blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 niet aanwezig is langs de leiding. Wel moet rekening worden gehouden met een zakelijke rechtafstand van 5 meter aan weerzijden van de buisleiding, waarbinnen bebouwing niet is toegestaan. Deze zone is vrij van (geprojecteerde) bebouwing.
Voor de berekening van het groepsrisico is uitgegaan van het actuele programma Kop Zuidas, zoals is vastgelegd in het Concept Uitvoeringsbesluit Kop Zuidas en staat beschreven in tabel 3.1 van dit rapport. Het groepsrisico ligt op een factor 0,06 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. De berekeningen laten verder zien dat de realisering van het flankproject niet leidt tot een toename van deze waarde. Dit heeft te maken met de grote afstand van de buisleiding tot verschillende plankavels en te ontwikkelen functies. Het plan voldoet hiermee aan de veiligheidsnormen uit de nieuwe AMvB buisleidingen.
Ten aanzien van de constatering dat binnen de toetsingsafstand van 40 met van de buisleiding bebouwing wordt voorzien, kan het volgende worden opgemerkt. In de Visie Zuidas 2007 is door de gemeenteraad vastgelegd dat Zuidas zich zal ontwikkelen tot een duurzaam en succesvolle internationale toplocatie voor wonen en werken in Amsterdam. De ontwikkelingsopgave voor Kop Zuidas zal zijn om aan deze ambitie een wezenlijke bijdrage te leveren. Door de ligging op de Kop van Zuidas zal de uitstraling en het ambitieniveau van Zuidas in dit gebied zichtbaar gemaakt moeten worden en zal daarnaast veel aandacht moeten zijn voor de aanhechting op de omliggende (woon)buurt. Om deze doelstelling te halen en economisch uitvoerbaar te maken zal een hoogstedelijk gebied worden gerealiseerd die gekenmerkt wordt door een hoge dichtheid en een grote mate van functiemenging. Door de ligging van het gebied nabij de A10 is het daarom onvermijdelijk dat er een (beperkte) overschrijding van het groepsrisico plaats zal vinden.
Vanwege de toename van het groepsrisico van het wegvervoer zijn de stappen van de Verantwoordingsplicht doorlopen. In het kader van mogelijke maatregelen is daarbij gekeken naar bron- en effectmaatregelen ter beperking van het groepsrisico en naar zelfredzaamheid.
9.3 Verantwoording
9.3.1 De Verantwoordingsplicht
De Verantwoordingsplicht bestaat uit de volgende stappen:
- Vaststellen van de risico's van de huidige situatie;
- Vaststellen van de risico's na realisatie van de nieuwe plannen;
- Maatregelen ter beperking van de risico's;
- Mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid.
9.3.2 Risico's in de huidige en toekomstige situatie
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A10:
In de risicoanalyse van AVIV (2007) is geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 berekend voor de A10. Het groepsrisico ter hoogte van het flankproject Kop Zuidas ligt in 2006 op een factor 0,10 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Als gevolg van de ontwikkeling van de Kop Zuidas neemt het groepsrisico in 2018 toe tot een factor 3,47 ten opzichte van de oriëntatiewaarde.
De hogedruk aardgasleiding van De Nederlandse Gasunie:
De Nederlandse Gasunie heeft een risicoanalyse uitgevoerd voor de aardgasleiding 'W-534-01-0KR' die door het plangebied van Kop Zuidas loopt. Uit de risicoberekeningen blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 niet aanwezig is langs de leiding. Het groepsrisico ligt op een factor 0,06 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. De berekeningen laten verder zien dat realisering van het flankproject niet leidt tot een toename van het groepsrisico.
9.3.3 Maatregelen
Er zijn verschillende soorten maatregelen denkbaar ter reductie van het groepsrisico. Het gaat om bronmaatregelen, effectmaatregelen en maatregelen voor zelfredzaamheid.
9.3.4 Bronmaatregelen
Routering vervoer van gevaarlijke stoffen
Met betrekking tot het vervoer heeft de gemeente Amsterdam het voornemen dat het maatgevend vervoer (GF3) niet meer over de ring A10 Zuid plaatsvindt. Dit zal na ingebruikname van de Westrandweg over enkele jaren leiden tot een verlaging van het groepsrisico. Het kunnen uitsluiten van het vervoer van brandbare gassen is afhankelijk van de aanleg van de Westrandweg. De routering van het vervoer van LPG via de Westrandweg is een oplossingsrichting uit het landelijk Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Hiervoor zijn door Rijkswaterstaat en de gemeente Amsterdam diverse onderzoeken uitgevoerd, zoals:
- Mer Westrandweg (2004).
- Onderzoek regioroutering VGS Noordvleugel (2006).
- Mer Schiphol Amsterdam Almere (2007/2008).
De routering dient na realisatie van de Westrandweg vastgesteld te worden, zodat het maatgevende scenario voor brandbare gassen kan worden uitgesloten langs de A10. Dit is niet per definitie gebonden aan de keuze voor het realiseren van het Dok. De gemeente Amsterdam heeft de bevoegdheid een routering vast te stellen (een routeringsbesluit), in overleg met Rijkswaterstaat en het verantwoordelijke ministerie.
Ontwikkeling Dok
Ten tijde van het opstellen van deze verantwoording is het besluit om het Dok te realiseren nog niet genomen. De realisatie van het dok verbetert de situatie ten aanzien van de externe veiligheid voor het flankproject Kop Zuidas. Met de overkapping van de A10 is deze rijksweg geen risicobron meer.
Coating tankwagens LPG
In het kader van het LPG-convenant, afgesloten tussen de Nederlandse staat en de branche, zijn maatregelen afgesproken om te komen tot een verlaging van de risico's voor met name LPG-tankstations. In deze afspraken staat dat met ingang van 2010 een 'coating' voor LPGtankwagens verplicht wordt. Met deze 'coating' wordt de kans op een BLEVE gereduceerd.
Hogedruk aardgasleiding van de Nederlandse Gasunie
De meeste incidenten worden veroorzaakt door werkzaamheden in de directe omgeving van de leiding. Maatregelen die het veilig werken in de nabijheid van een leiding bevorderen, verkleinen de kans op een incident.
9.3.5 Effectmaatregelen
Effectgerichte maatregelen zijn voornamelijk bouwkundig van aard. Deze maatregelen zijn gericht op het reduceren van het aantal gewonden, als gevolg van brand of explosies. Zoals beschreven in hoofdstuk 6 van de rapportage zijn voor een plasbrand en het vrijkomen van toxische dampen bouwkundige maatregelen zinvol. Bij een plasbrand gaat het bijvoorbeeld om de aanleg van afschermende (geluids-)schermen waardoor een plas brandbare vloeistoffen niet kan uitstromen. Een andere bouwkundige maatregel is dat gebouwen niet binnen 30 meter van de weg staan. In het plangebied van de Kop Zuidas staan en zijn geen gebouwen gepland binnen 30 meter van de A10 Zuid. In het kader van externe veiligheid zijn geen aparte maatregelen voorgesteld. Maatregelen die in het kader van energiebesparing, bezonning of geluid aangebracht worden aan de gebouwen of aan de rijksweg kunnen tevens voor externe veiligheid een positief effect hebben.
9.3.6 Maatregelen voor zelfredzaamheid
Met betrekking tot zelfredzaamheid wordt gekeken naar de zelfredzaamheid van mensen en de mogelijkheden om te kunnen vluchten. De mate van zelfredzaamheid wordt bepaald aan de hand van de mate waarin mensen zelfstandig kunnen besluiten te vluchten en tevens in staat zijn te vluchten. Kinderen, ouderen en minder validen zijn voorbeelden van verminderd zelfredzame mensen. Behalve in het theater worden in het plangebied bijna geen verminderd zelfredzame mensen verwacht. In de kantoren en voorzieningen dienen voldoende bedrijfshulpverleners aanwezig te zijn met voldoende bijgehouden kennis om in het geval van een calamiteit adequaat te kunnen optreden. Deze gebouwen kunnen dan snel en onafhankelijk van de brandweer geëvacueerd worden.
De mogelijkheden om een pand te verlaten zijn ook van belang in het kader van zelfredzaamheid. De aanwezigen moeten het gebouw en vervolgens het gebied in tegengestelde richting van de risicobronnen kunnen ontvluchten. Bij voorkeur via een andere route dan de aanrijdroute van de hulpverleningsdiensten.
In de rapportage is op een kaart aangegeven waar de beoogde entrees gepland zijn van de gebouwen in het plangebied Kop Zuidas. Op deze afbeelding is te zien dat vooralsnog voldoende entrees haaks op de aanwezige risicobronnen liggen (de rijksweg A10 en de hogedruk aardgasleiding). Aanbevolen wordt om de nooduitgangen ook zoveel mogelijk haaks op de risicobronnen te realiseren. Dit kan worden voorgeschreven in het Bestemmingsplan Kop Zuidas.
Zoals in de ruimtelijke beschrijving en bij de uitgangspunten is beschreven is het gebied op meerdere manieren te bereiken en te verlaten. Het uitvoeringsbesluit voorziet in een ontsluiting van het gemotoriseerd verkeer via de Europaboulevard en de President Kennedylaan. Daarnaast blijft de Zuidelijke Wandelweg toegankelijk voor de hulpdiensten. Voetgangers kunnen het plangebied via alle richtingen bereiken en verlaten.
Op basis van de locaties van de entrees en de mogelijkheden om het gebied te verlaten in combinatie met het gegeven dat mensen voldoende in staat zijn te kunnen vluchten, is de zelfredzaamheid gewaarborgd.
9.3.7 Hulpverlening
Voor de hulpverlening wordt gekeken naar:
- de bereikbaarheid van het gebied;
- de aanwezige bluswatervoorzieningen;
- de capaciteit om het maatgevende scenario aan te kunnen.
Deze onderdelen zijn in de rapportage nader toegelicht.
Bereikbaarheid
Voor motorvoertuigen is het gebied via twee wegen te bereiken waarvan een toegang speciaal ingericht wordt voor de hulpverleningsdiensten in geval van calamiteiten (de Zuidelijke Wandelweg). Daarnaast is er aan de noordkant via de Gelrestraat nog een extra uitweg voor het gemotoriseerd verkeer.
De ontsluiting voldoet aan een van de in de rapportage gestelde eisen (paragraaf 5.7): Er is één aanrijdroute voor de hulpverlening en één voor mensen om het gebied te ontvluchten. In het plangebied is tevens een extra toegang gepland voor de hulpverleningsdiensten.
Bluswatervoorziening
In hoofdstuk 5 van de rapportage zijn de algemene punten met betrekking tot bluswater weergegeven. Uit een notitie inzake bluswatervoorzieningen van de gemeente Amsterdam blijkt dat de aanwezigheid van voldoende bluswater al een aandachtspunt is voor ontwikkeling van Zuidas. Naast de algemene bluswatervoorziening moeten de gebouwen ook beschikken over voldoende blusvoorzieningen. Hiertoe moet overleg plaatsvinden tussen de ontwerper(s) en de brandweer.
Hulpverleningscapaciteit
Het aantal mogelijke slachtoffers (gewonden) bepaalt of de brandweer en de geneeskundige hulpverlening in geval van het maatgevende scenario, een BLEVE, de hulpvraag aankunnen. Opschaling vindt plaats wanneer dit noodzakelijk geacht wordt. De brandweer en de geneeskundige hulpverlening kunnen in de huidige situatie aan maximaal 200 - 250 slachtoffers hulp bieden in een bepaald gebied. Dit is gebaseerd op de Leidraad Maatramp en de Leidraad Operationele Prestaties. Door de realisatie van de bouwplannen neemt de hulpvraag bij incidenten toe. Hiermee stijgt ook de kans dat de hulpvraag bij een ongeval met gevaarlijke stoffen het hulpaanbod overschrijdt.
9.4 Conclusie
Het te ontwikkelen programma in Kop Zuidas en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A10 zuid leidt tot een toename van het groepsrisico tot ruim over de oriëntatiewaarde. Om deze reden zijn de stappen van de Verantwoordingsplicht doorlopen.
In het kader van mogelijke maatregelen is daarbij gekeken naar bron- en effectmaatregelen ter beperking van het groepsrisico en naar zelfredzaamheid. Effectbeperkende maatregelen aan de gebouwen die voor energiebesparing, bezonning of geluid worden geïnstalleerd, bieden ook bescherming in het kader van externe veiligheid. De ontsluiting van het plangebied en de ligging van de entrees van de gebouwen bieden voldoende mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bereikbaarheid voor de hulpverlening. Zoals aangegeven in paragraaf 5.5 van het rapport kan de capaciteit van de hulpverleningsdiensten onvoldoende blijken bij een BLEVE (een ongeval met LPG of andere brandbare gassen). De kans is echter bijzonder gering dat een BLEVE optreedt. Daarbij komt dat bouwen in de nabijheid van een snelweg niet uniek is, maar zich voor doet op verschillende plekken in de stad. Over enkele jaren neemt het groepsrisico bovendien aanzienlijk af door de overkapping van de A10 dan wel de verplaatsing van het vervoer van brandbare gassen naar de Westrandweg middels een routeringsbesluit.
Uit de notitie van de gemeente Amsterdam blijkt tot slot dat de algemene bluswatervoorziening in het plangebied Zuidas nog een aandachtspunt is. De discussie hierover is nog gaande en de brandweer is betrokken in dit proces. Daarnaast moeten ontwerpers en brandweer nog overleggen over bluswatervoorziening op gebouwniveau.
In het rapport is tot slot een aantal aandachtspunten opgenomen in het kader van externe veiligheid. Deze punten zijn van belang om aan te geven bij de oplegnotitie voor de ruimtelijke onderbouwing behorend bij het bestemmingsplan.
Samengevat zijn dit:
- routering waarbij het vervoer van brandbare gassen wordt uitgesloten van de A10 zuid;
- vluchtroutes uit de gebouwen te creëren die haaks op de risicobronnen liggen;
- toetsing op de bereikbaarheid;
- de algemene bluswatervoorziening;
- afstemming tussen ontwerper en brandweer met betrekking tot de bluswatervoorziening in het gebouw.
De aanbeveling nooduitgangen zo veel mogelijk op haaks op de risicobronnen is niet direct in de planregels vastgelegd. Er is voor gekozen om in de regels een nadere eisenregeling op te nemen ten aanzien van de locatie vluchtwegen.
Wat betreft het advies een oplegnotitie toe te voegen wordt opgemerkt dat het advies zelf reeds als bijlage integraal onderdeel uitmaakt van de toelichting. Van het toevoegen van een extra oplegnotitie is derhalve afgezien.
Hoofdstuk 10 Bodem
10.1 Toetsingskader
Provinciale verordening met betrekking tot ontgronding
De regelgeving van de provincie op het gebied van ontgronding is opgenomen in een provinciale verordening van 11 mei 1998. Op grond van deze verordening is geen vergunning vereist voor het aanleggen of wijzigen van watergangen, waterpartijen etc., indien de hoeveelheid af te voeren oppervlaktedelfstoffen (grond) minder is dan 10.000 kubieke meter.
10.2 Onderzoeken
In het verdelen zijn meerdere onderzoeken gedaan naar de bodemkwaliteit. Het gaat om zowel historisch en verkennend onderzoek voor het gehele plangebied, als om bodemonderzoeken voor deellocaties. Per brief van 14 mei 2009 heeft het IBA op basis daarvan een beschrijving van de bodemkwaliteit gegeven (zie bijlage).
Samengevat komt het erop neer dat op een aantal locaties die sinds 2003 zijn onderzocht lichte verontreinigingen zijn aangetoond. Op niet onderzochte locaties is het huidig maaiveld naar verwachting hooguit licht verontreinigd. Deze verwachting is gebaseerd op historisch onderzoek en inter- en extrapolatie van de resultaten van reeds uitgevoerde onderzoeken.
10.3 Conclusie
De verwachtte bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan. Wel dient, voorafgaand aan de nog te realiseren nieuwbouw, per kavel bodemonderzoek te worden gedaan conform de Amsterdamse Richtlijn voor Verkennend Onderzoek.
Hoofdstuk 11 Duurzaamheid
Kop Zuidas herbergt in de toekomst publieksfuncties (o.a. theater, stadsdeelkantoor, ROC), servicefuncties (hotel, horeca), woningen en kantoren. Het gebied moet gezond, gastvrij en veilig zijn. Geluidhinder en luchtverontreiniging en ook het (extra) verkeer hebben daarop invloed. Getracht moet worden om die invloed te minimaliseren en met compenserende maatregelen de kwaliteit van het gebied te verbeteren. Het plan voorziet erin dat de normen ten aanzien van de luchtkwaliteit niet worden overschreden. De bebouwing langs de A10 en Europaboulevard kan, mits goed uitgevoerd, de geluidhinder verder verminderen en de luchtkwaliteit verder verbeteren. Bomen, plantsoenen en het toepassen van materialen die schadelijke componenten in de lucht kunnen binden, kunnen bijdragen aan een kwaliteitsverbetering.
Bijdrage van Kop Zuidas aan de acties van het Duurzaamheidsplan Zuidas:
- 1. Initiatieven voor diversiteit en maatschappelijke verantwoordelijkheid zijn een speerpunt. De beoogde samenwerking tussen theater en dansschool en andere opleidingen in het gebied is daarvan een concrete invulling. Bevorderd moet worden dat de sociale, culturele en educatieve voorzieningen zich niet alleen richten op de directe gebruikers, maar ook een functie gaan vervullen voor de sociale samenhang in de buurt en de nabije omgeving.
- 2. De acties ten aanzien van transport en mobiliteit kunnen in meer of mindere mate allemaal in dit gebied worden toegepast. Het Duurzaamheidsplan Zuidas schetst acties ter bevordering van fietsen, autodelen, het verbeteren van de modal split et cetera.
- 3. Verbetering van het microklimaat door het voorkomen van windhinder en het bijdragen aan een aantrekkelijk buitenklimaat.
- 4. Het groen is goed ontsloten, er komen nieuwe bomen en aan de waterberging wordt ruim voldaan.
Gebouwen: energie, materialen
Voor de verschillende gebouwen in het project geldt de doelstelling het energieverbruik terug te dringen. Vooral het beperken van de koelvraag is een uitdaging die binnen dit project zeer serieus wordt genomen. Hoe kunnen deze gebouwen en eventueel hoe kan (als extra) een gebiedssysteem ertoe bijdragen dat de Zuidasdoelstelling van 60% CO2 besparing wordt gehaald. Bouwen met het BREEAM systeem van de Dutch Green Building Council (DGBC) als meetinstrument en dan met de prestatie excellent, verschaft de gebruiker een gebouw met een hoge waarde en met exploitatiekosten die tot in lengte van jaren lager zullen zijn. Dat systeem biedt de mogelijkheid om meer duurzame materialen te gebruiken en zo schade aan het milieu, hoge onderhouds- en beheerkosten, en uiteindelijk hoge kosten bij renovatie of sloop te voorkomen.
Zo zijn bij de ontwikkeling van het nieuwe stadsdeelkantoor van Zuideramstel ondermeer alle vaste maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen toegepast, op de daken van het stadsdeelkantoor is gedeeltelijk een groendaksysteem gerealiseerd en er is een ondergronds warmte-/ koudeopslag systeem toegepast. De CO2-uitstoot is ruim 60% lager dan bij een traditioneel energiesysteem. Onderzocht wordt of in Kop Zuidas integraal het warmte-/ koudeopslag systeem toegepast kan worden.
Voor de woningen geldt dat de Gemeenteraad op 10 september 2008 een plan heeft vastgesteld dat behelst dat 40% van de woningen die vanaf 2010 worden ontworpen klimaatneutraal zijn. In 2015 geldt dat voor alle Amsterdamse woningen. Dit is een uitdaging voor ontwikkelaars, architecten en bouwers. Het is de ambitie van Zuidas om koploper te zijn. Zuidas maakt die ambitie mogelijk door een goede en duurzaam ingerichte openbare ruimte en door het (laten) aanbieden van energiesystemen waarvan de CO2 uitstoot lager is dan van traditionele systemen. Duurzaamheidseisen, waaronder de verplichting om na 2014 klimaatneutraal te bouwen en alsmede de aanleg van groene daken, zullen worden opgenomen in de contracten met private partijen.
Hoofdstuk 12 Water
Op grond van artikel 3.1.6, lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.
Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de plankaart en de voorschriften van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:
- 1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
- 2. de taken van de waterbeherende instantie;
- 3. het overleg met de waterbeherende instantie;
- 4. het huidige watersysteem;
- 5. het toekomstige watersysteem.
De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten
De Handreiking Watertoets 2 uit december 2003 van het ministerie van Verkeer en Waterstaat omschrijft de watertoets als het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij het totstandkoming van het bestemmingsplan. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.
12.1 Toetsingskader
12.1.1 Wet- en regelgeving
Kaderrichtlijn Water
Op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten lidstaten ervoor zorgen dat uiterlijk in het jaar 2015 een 'goede toestand' van de Europese wateren wordt bereikt. In dat jaar moet het oppervlaktewater en grondwater van de lidstaten voldoen aan de milieudoelstellingen zoals omschreven in artikel 4 van de richtlijn. De lidstaten moeten er voor zorgen dat voor oppervlaktewateren de best mogelijke ecologische en chemische toestand wordt bereikt die redelijkerwijs haalbaar is. Voor grondwater geldt dat een goede chemische toestand moet worden gerealiseerd. Bovendien moet een evenwicht worden bereikt tussen onttrekking en aanvulling van grondwater.
Door middel van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW omgezet in Nederlandse wetgeving. Deze wet regelt aanpassing van de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet op de waterhuishouding (Wwh). De milieudoelstellingen als bedoeld in artikel 4 van de KRW zullen worden geïmplementeerd door vaststelling van milieukwaliteitseisen in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) of provinciale verordeningen op grond van artikel 5.2b Wm. Deze regelgeving zal ook moeten gaan bepalen hoe de normen doorwerken in besluiten op de verschillende terreinen van het omgevingsrecht, zoals ruimtelijke plannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Tot het moment waarop de implementatie van de KRW gereed is, moeten lidstaten voorkomen dat besluiten worden genomen die leiden tot een achteruitgang van de waterkwaliteit.
Vierde Nota Waterhuishouding
Het beleid in deze nota heeft tot doel duurzame en veilige watersystemen in stand te houden of tot stand te brengen. De hoofddoelstelling van de Vierde Nota Waterhuishouding is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik gegarandeerd blijft.
De nota pleit voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij. Een groeiende economie, een groeiende bevolking, de wens te bouwen in en aan het water, de aanleg van nieuwe infrastructuur, de diffuse verontreiniging en vervuilde waterbodems, de voortschrijdende bodemdaling en de verandering van het klimaat maken het noodzakelijk dat daarop vanuit de waterhuishouding tijdig wordt geanticipeerd. Dit kan volgens de nota gebeuren door naast andere (economische en sociaal-maatschappelijke) ook ecologische en hydrologische ordeningsprincipes te laten dienen als grondslag voor ruimtelijke keuzes. Het beleid, verwoord in de nota, vormt hiermee de basis voor de watertoets zoals voorgeschreven door het Besluit op de ruimtelijke ordening.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In dit bestuursakkoord hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afspraken gemaakt over doelen en maatregelen die de waterhuishouding in 2015 op orde moeten brengen. Hierbij wordt rekening gehouden met klimaatverandering, bodemdaling, zeespiegelstijging en verstedelijking.
Waterbeheerplan AVG 2006-2009
Het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht zorgt voor schoon water op het juiste peil en voor droge voeten in het beheergebied. Daarnaast ligt de focus op de volgende vier aspecten:
- Het implementeren van de KRW;
- Het op de rol zetten van acties die nodig zijn om de verwachte klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande wateroverlast problemen het hoofd te bieden (gericht op het nakomen van de afspraken uit het Nationaal Bestuursakkoord Water in 2015);
- Een nieuwe benadering van de afvalwaterketen, waarbij het uitgangspunt is: die maatregelen treffen in de afvalwaterketen, die het meest kosteneffectief zijn voor het realiseren van de watersysteemdoelen.
Integrale Keur AGV
De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". Op 9 maart 2006 is de Integrale Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.
De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de wateraan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien.
Op grond van artikel 16, onder a, van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het Waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.
Waterplan Amsterdam
In het Waterplan Amsterdam (januari 2002) is de visie en strategie voor de gewenste inrichting, beoogd gebruik en toekomstig beheer van water en oevers neergelegd. Deze moeten er voor zorgen dat de sterke kanten van het 'blauwe goud' behouden blijven en dat water een prominente plek krijgt in stedenbouwkundige en ruimtelijke plannen. Hierbij wordt gestreefd naar:
- 1. voldoende ruimte voor water;
- 2. ecologisch gezond water;
- 3. integratie van water en groen;
- 4. het versterken van de identiteit van Amsterdam als waterstad;
- 5. het versterken van de belevingswaarde van het water;
- 6. duurzaam en evenwichtig gebruik;
- 7. duurzaam omgaan met grondwater.
Nota grondwater Amsterdam 2007-2011
Deze beleidsnota vervangt de nota 'Leven met grondwater' en het beleidsdocument 'Grondwaterzorg Amsterdam 2002-2006'. De nota heeft tot doel vermindering van de grondwateroverlast en onderlast. Het streefbeeld voor langere termijn gaat uit van 80% minder bestaande overlast en geen nieuwe problemen.
Bij nieuwbouwplannen wordt de volgende voorkeursvolgorde gehanteerd om de inrichting en het gebruik van het plangebied af te stemmen op de grondwatersituatie:
- a. aanleg van open water;
- b. integraal ophogen van het maaiveld;
- c. grondverbetering;
- d. aanpassing in de bouwwijze of het gebruik.
12.1.2 Waterbeleid Visie Zuidas
In de Visie Zuidas 2007 is reeds uitgebreid aandacht besteed aan water. Water is een ordenend en richtinggevend element bij ruimtelijke ontwikkelingen in Zuidas, bijvoorbeeld voor de aantakking op de omgeving. Tegelijkertijd is waterberging en waterkwaliteit een beginsel voor een duurzame stedelijke omgeving.
De verdichting van Zuidas levert een flinke waterbergingsopgave op. Ter voorkoming van wateroverlast binnen en buiten Zuidas is het stand-still principe uitgangspunt. Dit betekent dat in de trits vasthouden, bergen en afvoeren, allereerst maximaal ingezet wordt op het vasthouden van het gevallen regenwater op kavelniveau, bijvoorbeeld door groene daken en waterpartijen (waterneutrale kavels). Voor berging vormt een robuust net van waterlopen de basis waarop aangetakt kan worden. In dit netwerk is de positie van het Dok belangrijk. Het Dok vormt aan de noordzijde als kunstwerk een verholen waterkering tussen twee boezems met een verschillend waterpeil. Daarom zijn minimaal twee robuuste nieuwe waterlopen vereist: aan de noordzijde de Irenegracht, aan de zuidzijde de Boelegracht.
Verder is aangegeven dat de Irenegracht bovendien als bevaarbaar water een extra dimensie aan Zuidas toe kan voegen. Grondwateroverlast kan worden voorkomen door gebieden integraal op te hogen, de aanleg van watergangen, integrale grondverbetering en het realiseren van grindkoffers. In ieder geval moet de afvoer van grondwater via het rioolstelsel worden voorkomen.
Open water biedt piekberging in traditionele vorm, en biedt ecologische en gebruikswaarde. In een veranderend klimaat met toename van het aantal en de intensiteit van piekbuien is dit een wezenlijke duurzaamheidsvoorwaarde. De genoemde nieuwe waterlopen zullen echter niet voldoende waterberging kunnen bieden. Afwenteling op omliggende gebieden van Zuidas is in principe niet toegestaan, hoewel een beperkt aantal gebieden aangewezen zijn als bergingsruimte buiten het plangebied Zuidas (Amstelpark, Gijsbrecht van Amstelpark en de Schinkeleilanden). Berging in alternatieve vormen zal dus noodzakelijk zijn: water onder sportvelden, in of op parkeergarages, in de openbare ruimte, de Dokconstructie, daktuinen of -vijvers. Deze noodzaak kan tot één van de visitekaartjes van Zuidas gemaakt worden, een voorbeeld van hoe in een hoogstedelijke omgeving de groeiende wateropgave zichtbaar wordt gemaakt.
Figuur 9: Water in Zuidas
12.1.3 Projectgebied Kop Zuidas
Watersysteem en waterkering
De Kleine Wetering maakt onderdeel uit van de Binnendijksche Buitenveldertsche Polder (peil - 2.00 meter NAP). Deze watergang vormt de verbinding naar het gemaal en heeft geen verbinding met de Amstellandsche Boezem (peil NAP - 0.4 meter).
De boezemwaterkering die Kop Zuidas doorsneed is in 2004 verlegd naar de President Kennedylaan en de Europaboulevard. Er is sprake van een 'ondergrondse' ofwel verholen waterkering. De precieze ligging van deze verholen waterkering is vastgelegd in de legger van Waternet die is vastgesteld in 2007 door het Hoogheemraadschap AGV (zie onderstaande leggerkaart voor de exacte ligging van boezemwaterkering). In de boezemwaterkering gelden beperkingen voor werk in de ondergrond (kruisingen kabels en leidingen, werken in de grond, toegankelijkheid voor beheer). Voor werkzaamheden in het tracé en in de 'veiligheidszones' (aan beide zijden 20 meter) zijn keurontheffingen nodig.
Figuur 10: Legger van de direct kerende boezemwaterkeringen langs de Amstel met in rood de kernzone en in blauw de beschermingszone
Berging en afvoer hemelwater
In stedelijke, sterk verharde gebieden wordt veel hemelwater versneld afgevoerd naar het oppervlaktewater. Door de ontwikkelingen in Zuidas neemt de verharding en daarmee de versnelde afvoer toe. Bij toename van aantal m2 verharding moet het oppervlaktewater ook toenemen. Deze toename dient minimaal 15% van de toename van de verharding te zijn. Deze compensatie moet worden uitgevoerd voordat de toename van verharding is gestart.
Binnen Kop Zuidas wordt in ieder geval de toename van de verharding binnen het plangebied gecompenseerd. De toename van verharding ten opzichte van 2001 is 38.000 m2, waarmee het te compenseren water op 5.700 m2 komt (15%). Verder wordt geprobeerd om extra oppervlaktewater te creëren, waarmee een deel van de toename van verharding elders in Zuidas gecompenseerd kan worden. In Kop Zuidas wordt 6.700 m2 wateroppervlak gerealiseerd, inclusief de 'plas-dras' zone.
Norm | Na planrealisatie | ||
Toename verharding t.o.v. 2001 | - | 38.000 m2 | |
Compensatie waterberging: 15% t.o.v. toename verharding | 5.700 m2 | 6.700 m2 Excl. groene oever boven -2.00 NAP |
Tabel 8: Toename verharding en compensatie waterberging
Plas/drasgebieden die onder of gelijk aan de waterlijn van -2.00 NAP liggen, mogen volledig worden meegeteld voor de wateropgave.
Figuur 11: Groen en water in Kop Zuidas
Het watersysteem is conform het waterplan Amsterdam als stedelijk natuurwater gekwalificeerd, wat inhoudt dat tenminste 50% van de oevers natuurvriendelijk moet worden uitgevoerd.
Naast de toename van het open water moet, zoals blijkt uit 'Visie Water in de Zuidas', wordt gestreefd naar maximale berging van hemelwater op de kavels. Per uit te geven kavel moet 40% van het oppervlak met vasthoudmaatregelen worden ingericht. Hierbij kan worden gedacht aan daktuinen, waterpartijen met peilfluctuatie en infiltratie. Deze elementen kunnen als een kwaliteitselement in de inrichting worden benut. Het uitgangspunt voor de openbare ruimte is 40% van het nieuw aan te brengen oppervlak in te richten op vertraagd vervoer. Het hemelwater dat van het terrein afkomt, kan in principe direct op het oppervlaktewater worden geloosd, zonder de aanleg van extra voorzieningen. Dit geldt ook voor de kavels. Het gebruik van giftige uitlogende materialen (koper, zink, PAK) moet worden vermeden.
Voor de inrichtings- en graafwerkzaamheden langs de Kleine Wetering dient een aanvraag voor ontheffing op de Keur AGV te worden ingediend bij de afdeling Planadvies & Vergunningen. Daarbij is een aandachtspunt dat de steigers of vlonders niet in de Kleine Wetering zelf worden geprojecteerd maar in de plas/draszone. Eventueel kunnen de vlonders (gedeeltelijk) in de watergang worden geplaatst. Dit is echter niet wenselijk vanuit onderhouds- en afvoeroogpunt. Indien er een brug over de Kleine Wetering wordt aangelegd, dient een minimale hoogte van twee meter aangehouden te worden in verband met de doorvaarbaarheid.
Grondwater
Ten aanzien van het grondwater heeft het gebied een voor Amsterdamse begrippen aparte situatie. De afwatering gebeurt naar het polderpeil van NAP - 2.0 meter, terwijl het maaiveld op boezemniveau ligt (NAP + 0.7 meter). In het gebied is daardoor sprake van een relatief grote grondwaterdiepte. Uit peilbuiswaarnemingen blijkt dat de gemeentelijke grondwaternorm (grondwaterdiepte tenminste 0.5 meter onder maaiveld) daardoor ruimschoots wordt gehaald. De grondwatersituatie biedt daardoor ook mogelijkheid voor infiltratie van hemelwater vóór berging of zuivering.
In de toekomstige situatie zal een aanzienlijk deel van het gebied worden onderkelderd. De kelders moeten conform het grondwaterplan worden uitgevoerd als dichte bakken (geen polderprincipe).
Er is grondwateronderzoek verricht naar de invloed van de toekomstige ondergrondse parkeergarages op de grondwaterstanden, waarbij is getoetst of de varianten voor de parkeergarages voldoen aan de gemeentelijke grondwaternorm. Op het onderzoek wordt in de hierna volgende paragraaf ingegaan.
Ten gevolge van het veranderende programma (intensivering) neemt de vuilwaterafvoer toe. Dit betekent een extra belasting voor het rioolstelsel en het rioolgemaal. Het rioolgemaal (gemaal Diepenbrock) beschikt echter over voldoende capaciteit om de toenemende belasting te kunnen opvangen. De riolering dient te worden aangelegd in de openbare ruimte en vereist voldoende gronddekking.
12.2 Resultaten Onderzoek
Er is onderzoek gedaan naar het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de grondwaterstand (zie bijlage "Grondwateronderzoek projectgebied kop Zuidas, versie 3", 28 april 2009).
Het projectgebied Kop Zuidas is op te delen in drie gebieden met een verschillende maaiveldniveaus.
In het gebied met een toekomstig maaiveldniveau van NAP +0,6 m is de hoogst optredende gemodelleerde grondwaterstand voor beide parkeergarageconfiguraties NAP 0,0 m, waardoor de ontwatering groter is dan de vereiste 0,5 m uit de gemeentelijke grondwaternorm.
In het gebied met een toekomstig maaiveldniveau van NAP +0,7 m is de hoogst optredende gemodelleerde grondwaterstand voor beide parkeergarageconfiguraties NAP +0,3 m. Deze grondwaterstand treedt op bij de President Kennedylaan aan de noordzijde van het projectgebied. De ontwatering (afstand tussen de grondwaterstand en het maaiveld) op deze locatie is zodoende 0,4 m. Dit is 0,1 m minder dan vereist voor de gemeentelijke grondwaternorm. Hoewel er strikt genomen net niet voldaan wordt aan de gemeentelijke grondwaternorm wordt een maaiveldniveau van NAP +0,7 m toch als voldoende beschouwd voor dit gebied
vanwege de volgende redenen:
- De omvang van het gebied met overschrijding van de ontwateringseis uit de grondwaternorm is zeer beperkt.
- Op de locatie waar niet voldaan wordt aan de ontwateringseis uit de gemeentelijke grondwaternorm stijgt de gemodelleerde hoogste grondwaterstand met circa 5 cm. Op deze locatie wordt het maaiveld circa 0,3 m verhoogd waardoor de ontwatering op deze locatie met circa 0,25 m vergroot wordt. De kans op grondwateroverlast neemt zodoende af ten opzichte van de huidige situatie.
- De hoogst gemeten grondwaterstand, sinds 1977, in dit gebied is NAP -0,24 m (peilbuis F06-081A is de meest nabij gelegen peilbuis [bron 13]). Als we de berekende verhoging van de grondwaterstand hierbij optellen komen we uit op een hoogste grondwaterstand van maximaal NAP -0,1 m (gemeten is NAP -0,24 m met een berekende stijging van 0,1 m). Met deze hoogste grondwaterstand wordt nog ruim voldaan aan de ontwateringseis van de gemeentelijke grondwaternorm. De verschillen tussen de gemodelleerde grondwaterstand en de gemeten grondwaterstand wordt vermoedelijk veroorzaakt door polderconstructie van de RAI en de damwanden van het station van de Noord-Zuidlijn (verminderde toestroming van grondwater vanuit het oppervlaktewater ten westen van de RAI. De gemodelleerde grondwaterstand vormt een "worstcase"-scenario.
Door middel van monitoring van de grondwaterstand met een peilbuis kan bepaald worden of in de toekomst alsnog aanvullende lokale maatregelen (zoals een grindkoffer) wenselijk zijn.
In het gebied met een toekomstig maaiveldniveau van NAP +1,2 m is de hoogst optredende gemodelleerde grondwaterstand voor beide parkeergarageconfiguraties NAP -0,2 m, waardoor de ontwatering groter is dan de vereiste 0,5 m uit de gemeentelijke grondwaternorm.
Buiten het projectgebied stijgt de grondwaterstand in twee gebieden maximaal 0,1 m. Ter plaatse van bebouwing is de stijging van de grondwaterstand verwaarloosbaar (<0,05 m). Daarnaast daalt de grondwaterstand buiten het projectgebied in een gebied met maximaal 1 m. Ter plaatse van bebouwing is de maximale daling van de grondwaterstand 0,6 m. Er wordt nauwelijks toename van de zetting van het maaiveld verwacht door deze verlaging vanwege de bodemopbouw (met een meters dikke zandige ophooglaag). Wel is verder onderzoek naar de fundering van de omliggende bebouwing wenselijk, aangezien hier mogelijk houten funderingspalen zijn toegepast. Als houten palen droog vallen (grondwaterstand tot onder de paalkop) kan er paalrot op treden.
Door het Ingenieursbureau Amsterdam is archiefonderzoek gedaan naar de fundering van bestaande bebouwing in de omgeving van het plangebied. Hieruit blijkt dat in het invloedsgebied van de voorgenomen ontwikkelingen in het deelgebied Kop Zuidas (dat is het gebied waarin de grondwaterstand volgens het grondwatermodel meer dan 0,1 m daalt) de bebouwing gefundeerd is op betonpalen of houten palen met 3 m lange oplangers (garages aan even nummers Baroniepad 2 t/m 42). De houten paalkoppen bevinden zich op circa NAP -2,25 m. Dit is ruim 0,25 m onder het oppervlaktewaterpeil (drainerend oppervlaktewater), waardoor de kans op droogvallende paalkoppen nihil is.
12.3 Watertoets: Overleg Met Waterbeheerder
De plannen voor de Kop Zuidas zijn meerdere malen om advisering voorgelegd aan Waternet. Ook in het kader van het artikel 3.1.1 Bro overleg is Waternet als waterbeheerder om een reactie gevraagd. Van hun reactie wordt in paragraaf 19.1 verslag gedaan. In het verdere vervog van de planontwikkeling zal Waternet deze adviserende rol behouden.
Ten aanzien van de waterkwaliteit en grondwaterkwaliteit heeft Waternet het volgende opgemerkt:
Waterkwaliteit:
De Kleine Wetering heeft als hoofdfunctie de afvoer naar het gemaal garanderen. De kwaliteit van het afgevoerde water kan wisselend zijn als gevolg van neerslagpatronen en seizoeninvloeden, maar is volgens de doelstellingen voor een stedelijke omgeving van voldoende kwaliteit. De gegeven ontwikkelingen (uitbreiding watersysteem en groene oevers) zullen hier een positieve bijdrage aan de waterkwaliteit leveren.
Grondwaterkwaliteit:
In 1991-1996 zijn circa 30 peilfilters meerdere keren bemonsterd om een referentiebeeld van het Amsterdamse grondwater te verkrijgen en om inzicht te krijgen in de 'natuurlijke' achtergrondwaarden. Hierbij zijn locaties onderzocht die buiten de invloedsfeer van bekende locaties van bodemverontreiniging en -sanering liggen.
De resultaten lieten met betrekking tot de anorganische verbindingen over het algemeen hoge stikstofconcentraties zien. Dit kan komen door de bodemsamenstelling (veen). Ook werden hoge chloridegehalten gevonden. Deze kunnen veroorzaakt worden door kwelwater in polders en invloed van zeewater in de diepere zandlagen. In het Westelijk Havengebied, dat opgehoogd is tot boven boezempeil, treedt kwel op vanuit het Noordzeekanaal. Inlaat van water vanuit het IJsselmeer is nodig om de zoute kwel tegen te gaan. Van (an)organische microverontreinigingen zijn geen noemenswaardige hoge concentraties gevonden, met uitzondering van overschrijdingen van arseen en kwik op sommige locaties. Arseen komt in het zuidelijk deel van Amsterdam en in de Haarlemmermeer van nature veel voor in klei (natuurlijk verhoogd achtergrondgehalte). Kwik komt niet van nature in het grondwater voor en is waarschijnlijk door menselijke invloeden (verontreiniging) in het grondwater terecht gekomen. Mogelijk is kwik in het grondwater afkomstig vanuit de middeleeuwse en 17e eeuwse industrie, bijvoorbeeld uit de hoedenmakerijen, waarin ijzersulfiet voor ontsmetting werd gebruikt. De invloed van het ondiepe grondwater op de kwaliteit van het oppervlaktewater in Amsterdam is onbekend. Regenwater infiltreert gedeeltelijk in de bodem en stroomt na bodempassage af naar het oppervlaktewater. Tijdens de bodempassage verandert de kwaliteit van het regenwater.
Het bovenstaande is een algemene constatering voor het Amsterdamse grondwater. Zoute kwel is in de Binnendijkse Buitenveldertse polder en het plangebied Zuidas niet aan de orde (het is een inzijgingsgebied).
Wettelijke kaders grondwaterzorg:
Voor het kwaliteitsbeheer vereist de KRW dat:
- verontreiniging van grondwater progressief vermindert en voorkomen wordt dat deze verder verontreinigt;
- de grondwaterkwaliteit voldoet aan de grenswaarden die voortkomen uit de KRW en bestaande communautaire wetgeving;
- de grondwaterkwaliteit niet wordt bedreigd door intrusies van zout en andere verontreinigingen;
- de grondwaterkwaliteit geen verslechtering oplevert voor terrestrische en/of aquatische natuur die afhankelijk is van (de toestroming van) grondwater.
De ontwikkeling Kop van Zuid en Zuidas in algemene zin hebben geen consequenties voor de grondwaterkwaliteit. De parkeergarages en extra verharding zullen een invloed hebben op de kwantiteit en niet direct op de kwaliteit. Geplaatst binnen de bestaande context van de stad Amsterdam zullen er geen significante gevolgen zijn op de grondwaterkwaliteit.
Kaderrichtlijn Water
Rondom Zuidas liggen de volgende KRW-waterlichamen :
- Amstellandboezem (Amstel)
- Vaarten Amsterdam (Zuideramstelkanaal)
- De Nieuwe Meer (beheersgebied Rijnland)
De eerste twee betreffen watersysteemdelen die voedselrijk zijn, met wisselende kwaliteiten kampen en vele functies faciliteren. In de beheersplannen zullen hier realistische doelen en maatregelen aan gekoppeld worden.
In de beheerplannen voor de KRW-waterlichamen dienen de waterbeheerders aan te geven dat zij kennis hebben genomen van de meest relevante RO en/of bouwprojecten (vermeld in het beheerplan of in een achtergronddocument) en een beeld hebben (of zich gaan vormen) van de mogelijke gevolgen voor de KRW-doelen en de daaraan te verbinden maatregelen.
Ook is het zaak dat in de beheerplannen de rol van de Watertoets goed wordt uitgelicht als middel om water en ruimtelijke belangen in het vroegst mogelijke ontwikkelstadium van een nieuw project bij elkaar te brengen, ook weer om in beeld te krijgen wat de mogelijke gevolgen daarvan zijn voor de KRW-doelen en welke aanvullende maatregelen nodig zijn om de realisatie van het RO-project mogelijk te maken.
Wanneer het watertoetsproces door initiatiefnemer en waterbeheerder vroegtijdig wordt gestart en interactief wordt doorlopen zal voor ruimtelijke ontwikkelingen een inpassing gevonden worden. Op Zuidas is dit proces al gedurende langere tijd gaande en de waterbeheerder (AGV) voorziet geen belemmeringen vanuit het waterkwaliteitsoogpunt bij de stedelijke intensivering door Zuidas. Voor de relatie tussen Zuidas en de Nieuwe Meer kan Waternet/AGV geen nadere uitspraken doen.
12.4 Conclusie
Grondwateronderzoek toont aan dat er geen zware negatieve effecten op de grondwaterstand zijn te verwachten.
Met de waterbeheerder vindt regelmatig afstemming plaats over de wijze waarop de waterbelangen in het plangebied het best kunnen worden gewaarborgd. De waterbeheerder heeft aangegeven geen belemmeringen te zien voor uitvoering van het bestemmingsplan. De adviezen van de waterbeheerder zullen bij de verdere uitwerking van de plannen worden betrokken. Bij die verdere uitvoering zal de waterbeheerder betrokken blijven.
Hoofdstuk 13 Natuur En Landschap
Twee wettelijke regelingen zijn van belang:
- 1. de Natuurbeschermingswet 1998 (NBW 1998) voor de gebiedsbescherming;
- 2. de Flora- en faunawet (FFW) voor de soortenbescherming.
Daarnaast zijn waardevolle gebieden uit de ecologische hoofdstructuur beschermd op basis van beleid, zoals het Structuurschema Groene Ruimte of het provinciale ecologische beleid. De effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten moeten worden onderzocht en getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.
Naast deze wettelijke regeling is het van belang te constateren dat een deel van het plangebied onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke Hoofdgroenstructuur (zie paragraaf 4.4.1). De Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) is derhalve om een advies gevraagd (zie paragraaf 13.3).
13.1 Toetsingskader
Natuurbeschermingswet
Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Deze gebieden kennen zogenaamde speciale beschermingszones (sbz). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in zo'n sbz of in de nabijheid van zo'n sbz moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van deze gebieden kan verslechteren of verstoren. Vanwege de externe werking worden ook ingrepen buiten de sbz beoordeeld. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van de beschermde gebieden kan verslechteren of verstoren behoeft het goedkeuring van gedeputeerde staten.
Indien het plan bovendien mogelijk negatieve significante gevolgen heeft voor deze gebieden dient een passende beoordeling gemaakt te worden. Bij aantasting van de natuurlijke kenmerken van een gebied kan dan afhankelijk van het type habitat en de aanwezige soorten alleen nog onder bepaalde voorwaarden goedkeuring aan het plan op grond van de Nb-wet worden verleend. Voor het plan moeten dan geen alternatieven zijn, er is sprake van een dwingende reden van groot openbaar belang en er is voorzien in compenserende maatregelen (de zogenaamde ADC-criteria).
Flora- en faunawet
Op grond van de Flora- en Faunawet (Ffw) zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren, beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Ffw aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de Ffw kan worden verleend. In dat geval is het bestemmingsplan vanwege de Ffw niet uitvoerbaar.
Voor algemene soorten, met name genoemd in Vrijstellingsbesluit, geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw . Voor overige soorten is geen ontheffing nodig indien de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Voor zover deze vrijstellingen niet van toepassing zijn, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing aan te vragen bij de Minister van LNV. Voor de zwaarst beschermde soorten, de soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- 1. sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
- 2. er geen alternatief is;
- 3. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
13.2 Resultaten Onderzoeken
In het plangebied 'Kop Zuidas' is een aantal grote projecten gepland. Een groot deel van het oorspronkelijke bosplantsoen is hiervoor al verwijderd. Hiervoor is in 2003 ontheffing aangevraagd. Gezien de veranderde situatie op het terrein en een wijziging van de Flora- en faunawet is in 2008 nogmaals naar de natuurwaarden en de effecten van de ingrepen op beschermde soorten gekeken (zie bijlage "Natuurtoets kop Zuidas" maart 2009-v3).
Ruimtelijke ontwikkelingen
De bestaande gebouwen in het plangebied worden gesloopt. Op kavel D zijn een stadsdeelkantoor en woningen gebouwd, op kavel A en B (huidige P1 parkeerterrein) en kavel E (huidige KPN centrale) komt de nieuwe ROC met voorzieningen in de plint. Kavel J is het theater van Van der Ende, kavel F een hotel, op kavel H en K komen woningen, op kavel L kantoortorens, op kavel C een kantoor en op kavel G een dansschool en woningen, tot slot komt de synagoge op een schiereilandje aan de Zuidelijke Wandelweg, kavel I.
Te verwachten effecten van de plannen
Het zuidoostelijke deel van het gebied, het bos langs een deel van de Zuidelijke Wandelweg wordt gebruikt door broedende vogels en is uitloopgebied voor soorten die op begraafplaats Zorgvlied voorkomen. Ook vleermuizen foerageren in dit gebied. Door de planontwikkeling gaat dit gebied verloren. In de omgeving is nog voldoende leef- en foerageergebied, zodat er geen negatief effect op vleermuizen en broedvogels verwacht wordt.
Mitigerende maatregelen
Bij het kappen van bomen en het verwijderen van struiken en ruigte moet rekening gehouden worden met de broedtijd van vogels. Afhankelijk van soort en weer loopt deze ongeveer van half februari tot augustus. Geadviseerd wordt om voor verwijderen van groen of het kappen van bomen een ter zake deskundige te laten vaststellen dat er geen broedende vogels aanwezig zijn. Het verwijderen van ruigte en struweel in één richting uitvoeren, zodat kleine zoogdieren in de richting van bijvoorbeeld begraafplaats Zorgvlied kunnen vluchten.
Conclusie
Voor de in het plangebied voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dat geldt niet voor de eekhoorn, maar die heeft zijn leefgebied en verblijfplaats op begraafplaats Zorgvlied.
Geconcludeerd wordt, dat er geen soorten voorkomen, waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig is. Wel moet rekening gehouden worden met de broedtijd van vogels.
Vaste verblijfplaatsen van de grote bonte specht zijn niet waargenomen. Niet uitgesloten is dat deze soort in het zuidoostelijke deel van het plangebied gaat broeden. Een aantal bomen hebben dood hout en zijn daarmee geschikt als spechtenboom. Holen van spechten zijn ook buiten het broedseizoen beschermd. Als de grote bonte specht er gaat broeden is voor het kappen van bomen met in gebruik zijnde spechtenholen ontheffing van artikel 11 van de Flora- en faunawet nodig. Geadviseerd wordt om ongeveer een half jaar voor de kap van het bosplantsoen een inspectie uit te voeren op aanwezigheid van spechten, dan is er voldoende tijd om een ontheffing van de Flora- en faunawet aan te vragen.
Indien er (dempings-)werkzaamheden aan de Kleine Wetering uitgevoerd worden moet rekening worden gehouden met de beschermde bittervoorn.
13.3 Hoofdgroenstructuur: Tac Advies
De zuidelijke randen van de kavels C, J en L vallen onder het groentype 'groene corridors, zoals aangegeven in het Aanvullend toetsingskader Hoofdgroenstructuur (2002). binnen de hoofd groenstructuur. De Technische Advies Commissie Groen (TAC) is om die reden gevraagd om een advies.
Het advies is gegeven op basis van een concept uitvoeringsbesluit. Dit concept is vertaald naar voorliggend bestemmingsplan Kop Zuidas.
De TAC geeft aan dat met het vaststellen van de Visie Zuidas 2007 niet langer het Aanvullend toetsingskader Hoofdgroenstructuur als toetsingskader moet worden gehanteerd, maar de betreffende visie. In de visie wordt nergens gerefereerd aan de Hoofdgroenstructuur. Om die reden is het hoofdstuk 4 van de visie als uitgangspunt voor het advies gehanteerd.
De toevoeging van bebouwing in de Hoofdgroenstructuur, waarin de plannen voorzien, en wat een inkrimping betekent van de Hoofdgroenstructuur met 1700 m2, is niet conform de beleidsregels van het Aanvullend toetsingskader Hoofdgroenstructuur. Aangezien echter de Visie Zuidas 2007 als toetsingskader moet worden beschouwd, en de plannen daarmee in overeenstemming zijn, adviseert de TAC positief.
Wel betreurt het TAC dat er geen mogelijkheden tot compensatie van deze smalle en kwetsbare corridor in het gebied zijn gevonden. De groencompensatie aan de oostzijde wordt gewaardeerd.
Met betrekking tot het advies moet worden gesteld dat het aangepaste plan is meer nadruk gekomen op de ligging aan de A10 en daarmee de rol die het plangebied kan vervullen als Kop van de Zuidas. Dit heeft geresulteerd in een toename van het programma m.n. langs de A10. Vooral het driehoekige kavel (Kavel L) ligt over een gedeelte aan of in de hoofdgroenstructuur. Uit diverse voorbeeldverkavelingen is gebleken dat de maat van het kavel door de driehoekige vorm inefficiënt te gebruiken is. Bij een verkaveling met 2 of 3 torens langs de A10 zal altijd een deel van een gebouw (één punt van vierkant of rechthoek) in die groenstrook steken. Daarom is er voor gekozen om het kavel voor een deel over de groenstrook te tekenen maar aan de andere kant langs de oostzijde wel degelijk meer ruimte voor groen mogelijk te maken.
13.4 Conclusie
Op basis van de onderzoeken kan worden geconcludeerd dat er op het gebied van flora en fauna geen belemmeringen zijn voor uitvoering van het bestemmingsplan.
Hoewel het TAC advies niet zonder kritiek is, kan worden ingestemd met de ontwikkeling. De zorg die de TAC heeft geuit ten aanzien van de kwetsbaarheid van de corridor zal bij de verdere uitvoering, en dan met name bij de (her)inrichting van de onze rond het Rozenoordpad, worden betrokken.
Hoofdstuk 14 Overige Milieuaspecten
14.1 Bezonning
Er is onderzoek gedaan naar de schaduweffecten van de beoogde nieuwbouw op de omgeving (zie bijlage "Bezonningsstudie Kop Zuidas", september 2009). Het betreft een gewijzigde bezonningsstudie ten opzichte van de studie die als bijlage bij het Ontwerp Bestemmingsplan Kop Zuidas is gevoegd. Onderzocht is wat de bezonnings-/schaduw effecten zijn van de geplande nieuwbouw op de bestaande bebouwing van de Veluwebuurt. Deze geplande nieuwbouw is naar aanleiding van de ingediende zienswijzen gewijzigd. De maximale bouwhoogte op kavel C is verlaagd van 52 meter naar 46 meter. Verder is voor de kavels F, G en H een goothoogte van 15 meter geïntroduceerd langs de Zuidelijke Wandelweg en langs de Soetendorpstraat. De maximale bouwhoogte van 18 meter is op 3 meter van de gevel weer mogelijk. Zo is een zogenaamde setback van de bebouwing voorgeschreven.
Voor bezonning geldt geen wettelijk vastgestelde norm. De Dienst Ruimtelijke Ordening hanteert als richtlijn een aan de TNO ontleend criterium dat de nieuwbouw zodanig moet zijn gesitueerd dat de zon op de eerste dag van de lente danwel de eerste dag van de herfst tussen 10.00 en 18.00 uur tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag op één gevel van een woning moet kunnen bereiken. Bij de beoordeling van de schaduweffecten van de geplande nieuwbouw is de situatie weergegeven op 21 maart (of september), 21 juni (hoogste zonnestand) en 21 december (laagste zonnestand). Op de toetsdagen is de schaduwwerking op zes tijdstippen vastgesteld: 9.00 uur, 11.00 uur, 13.00 uur, 15.00 uur, 17 uur en 19.00 uur. Deze tijdstippen zijn gangbaar in bezonningsstudies.
De schaduwwerking van het plan wordt beoordeeld op de bestaande situatie van de Veluwebuurt. Er worden conclusies getrokken over bezonning op de bestaande bebouwing en daarnaast over de bezonning op de bestaande openbare ruimte. Tenslotte worden ook conclusies getrokken over de schaduwwerking binnen het plangebied zelf. Daarbij is uitgegaan van de maximale massa's die zijn toegestaan in bestemmingsplan Kop Zuidas (overeenkomstig de randvoorwaardenkaart uit het Uitvoeringsbesluit). Tevens is bekeken welke effecten er ontstaan wanneer wordt uitgegaan van de voorbeeldverkaveling. Het bestemmingsplan geeft de maxima aan waarbinnen de toekomstige nieuwbouw mag worden gerealiseerd. Voor voorliggend bestemmingsplan zijn dan ook met name de uitkomsten bij een maximale invulling relevant. Deze geven immers een zo goed mogelijk beeld van de mogelijke effecten ten aanzien van bezonning op de bestaande bebouwing van de Veluwebuurt.
De nieuwbouw van Kop Zuidas heeft wat betreft schaduwwerking alleen in de namiddag en avond invloed, en dan met name op de bebouwing aan de Betuwestraat 20 t/m 25, Oldambtstraat 17 t/m 22, en op de achterzijde van de bebouwing aan de Westerwoldestraat nr 1 t/m 5. Op de adressen Westerwoldestraat nr. 10 en Twentestraat nr. 20 raakt het schaduwvlak de kopgevel. In de avonduren zal er ook sprake zijn van schaduwwerking op de adressen Westerwoldestraat 6 t/m 10, Graafschapstraat 15 t/m 17 en Montferlandstraat 12 t/m 16.
Uit de situatieweergave voor maart / september blijkt dat er op deze adressen sprake is van een verslechtering. Naar de situatie in juni toe zal het effect echter afnemen. De zon zal dan ook niet volledig worden weggenomen door de nieuwbouw. Bovendien zal de schaduwwerking van de toren, die weliswaar hoog is maar ook rank in vorm, relatief kortdurend zijn. De bezonning op deze adressen verslechtert maar blijft wel aan de TNOrichtlijn voldoen.
De schaduw valt voor het grootste deel over de Zuidelijke Wandelweg en de Jacob Soetendorpstraat/Graafschapstraat zelf en niet op de daaraan gelegen woningen. Voor de maand december verslechtert de situatie echter wel degelijk voor de bebouwing van de Veluwebuurt.
De huidige bebouwing is over het algemeen genomen lager dan de voorgestelde nieuwbouw. De huidige bebouwing werpt zijn schaduw dus minder ver dan de voorgestelde nieuwbouw. Zoals gesteld heeft de nieuwbouw van Kop Zuidas wat betreft schaduwwerking alleen in de namiddag en avond invloed op de hierboven genoemde locaties. Voor de maand december is er als gevolg van de nieuwbouw voor een groot deel van de dag sprake van schaduw over nagenoeg de gehele wijk, zij het dat ook in de bestaande c.q. oorspronkelijke situatie grote delen van de omgeving in de schaduw liggen.
Geconcludeerd moet worden dat voldaan wordt aan de gehanteerde normen. Ook daar waar sprake is van een verslechtering ten opzichte van de bestaande situatie wordt hieraan voldaan.
14.2 Windhinder
Er is een windanalyse uitgevoerd voor Kop Zuidas (zie bijlage "Notitie 20082073-02, Project "Kop Zuidas" te Amsterdam, Actualisering Windhinder", 20 november 2008), waaruit het volgende blijkt.
De beoordeling is geschiedt naar aanleiding van de stedenbouwkundige enveloppe. Bij de realisering van de werkelijke bouwplannen kunnen de volumes hiervan afwijken (over het algemeen kleinere volumes) hetgeen waarschijnlijk een gunstiger windklimaat oplevert dan hieronder is beschreven.
Het algemene kwaliteitsniveau zal gerekend over het totale plangebied in beide stedenbouwkundige ontwerpen niet sterk verschillen ten opzichte van de resultaten uit het windtunnelonderzoek van 2007 (voor de resultaten hiervan wordt verwezen naar de bijlage "Musical Theater te Amsterdam, Windklimaat op loopniveau windtunnelonderzoek", 28 januari 2008).
Echter plaatselijk kunnen grotere verschillen in het windklimaat optreden waardoor het treffen van voorzieningen ter verbetering van het windklimaat niet uitgesloten mag worden. Onderstaand een samenvatting van de belangrijkste wijzigingen:
- Ter plaatse van kavel L zal door het plaatsen van de hoogbouw het windklimaat aan de zuidzijde van het kavel verslechteren. Eventuele entreegebieden ten oosten, zuiden en westen van het kavel zullen naar verwachting matig tot slecht zijn voor de activiteit slenteren en matig voor activiteit doorlopen. Afhankelijk van de geplande activiteiten (doorlopen of entreegebieden) kan een beter windklimaat worden bereikt in dit kavel bij een goede vormgeving van de hoogbouw. Hierbij zijn de vorm van de toren en eventuele plaatsing op een onderbouw (setback) van belang. Indien dit in het ontwerp geen optie is kan door middel van luifels en groenvoorzieningen plaatselijk een verbeterd windklimaat verkregen worden.
- Het gedeelte van het fietspad ten zuiden (in beide stedenbouwkundige ontwerpen) en oosten (stedenbouwkundig ontwerp van 21 juli 2008) van kavel L zal het windklimaat door de hoogbouw verslechteren en naar verwachting matig tot slecht zijn voor de activiteit doorlopen. Door middel van windafschermende maatregelen zoals groenvoorzieningen kan een beter windklimaat verkregen worden.
- Ook ter plaatse van de hoek van het Theater met het westblock zal het windklimaat naar verwachting verslechteren. Met behulp van windafschermende voorzieningen aan de zuidwestzijde is de verwachting dat het windklimaat verbeterd kan worden. In het windtunnelonderzoek kan de mate van windhinder in het plangebied en de exacte dimensionering van windafschermende voorzieningen worden vastgesteld.
Hoofdstuk 15 Cultuurhistorie En Archeologie
Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.
15.1 Toetsingskader
Monumentenwet
De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan de bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden. Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a.1 van de Monumentenwet 1988). Met dit artikel heeft de wetgever het bestemmingsplan als het instrument bij uitstek aangewezen voor de bescherming van archeologische waarden. Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaar te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.
In het belang van de archeologische monumentenzorg kan in een bestemmingsplan voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3 sub a van de Wet ruimtelijke ordening verplicht worden gesteld. Ook kan in een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg bepaald worden dat de aanvrager van een aanlegvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van B&W in voldoende mate is vastgesteld.
Verder kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet een rapport dient over te leggen als bedoeld in artikel 39, tweede lid en kan worden bepaald dat aan een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet voorschriften kunnen worden verbonden als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Monumentenwet 1988. Ook aan een aanlegvergunning en vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van de archeologische monumentenzorg.
Cultuurnota 2005-2008
De provincie Noord-Holland heeft diverse maatregelen getroffen voor de inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordening. Culturele planologie en cultureel behoud behoren tot de vier kerntaken die de provincie in de cultuurnota 2005-2008 heeft geformuleerd. Hiermee sluit de provincie aan op de Nota Belvedère van het Rijk.
De provincie betrekt nadrukkelijk culturele waarden, waaronder archeologische waarden, bij de inrichting van de ruimtelijke en stedelijke vernieuwing. Hiertoe zijn gebieden, die naar verwachting archeologisch waardevol zijn, aangewezen als provinciale archeologische attentiegebieden op de Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Noord-Holland (CHW). De Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland (CHW-kaart) geeft een overzicht van de (inter)nationale, regionale en bovenlokale cultuurhistorische waarden in Noord-Holland. De waardenstellingen van de CHW-kaart zijn bedoeld als algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering behoeven.
Een deel van deze waarden is beschermd op basis van de Monumentenwet 1988 of op basis van de monumentenverordening. De CHW-kaart wordt regelmatig geactualiseerd, bijvoorbeeld door het opnemen van recent ontdekte en gewaardeerde archeologische terreinen of door het van de kaart verwijderen van een van de monumentenlijst afgevoerd pand.
De waardestellingen van de CHW-kaart zijn bedoeld als primaire algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering behoeven.
Archeologie Amsterdam
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.
Het archeologiebeleid is gebaseerd op het principe dat zowel bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bij bodemverstorende (bouw)activiteiten altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een archeologisch bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid. Bij de formulering van het beleid staat altijd de balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces centraal.
De vrijstellingsdrempels zijn gebaseerd op een combinatie van de archeologische verwachting, de oppervlakte van het te ontwikkelen terrein en de diepte van de bodemingreep. Hoe hoger de archeologische verwachting, des te kleiner een gebied is dat een vergunning vereist. Binnen de gemeente Amsterdam komen in totaal 13 beleidsvarianten voor. Voor alle beleidsvarianten geldt dat alleen van het dieptecriterium kan worden afgeweken als exacte gegevens over de bodemopbouw of de aanwezige verstoringen bekend zijn.
Voor de inpassing van archeologisch onderzoek in het proces van de ruimtelijke planvorming bestaat een standaard pakket maatregelen waarvan de kwaliteitsnormen door het ministerie van OCW zijn opgesteld (KNA: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie). De maatregelen gaan uit van een gefaseerde aanpak zodat per plangebied een op maat gesneden programma kan worden opgesteld. Al naar gelang de locatie, de aard van de bodemingreep en de archeologische verwachting wordt een op maat gesneden programma opgesteld. Er is sprake van een gefaseerde aanpak waarbij een onderscheid gemaakt wordt in het Bureauonderzoek (BO), eventueel gevolgd door het Inventariserend Veldonderzoek (IVO) en de Archeologische Opgraving (AO) of een Archeologische Begeleiding (AB). Elke onderzoeksfase wordt afgesloten met een selectiebesluit. Hierin wordt vastgesteld welke delen van een plangebied in aanmerking komen voor verder archeologisch onderzoek of voor bescherming en welke delen van het plangebied verloren gaan zonder een archeologische opgraving.
De wijze waarop het archeologisch bureauonderzoek wordt verwoord is afhankelijk van het stadium van de ruimtelijke ontwikkeling. Indien een BO in het kader van een bestemmingsplan wordt geformuleerd, dan is hieraan een archeologische beleidskaart gekoppeld met daarop de bovengenoemde vrijstellingsdrempels. Deze beleidskaart wordt een op een overgenomen op de plankaart van het bestemmingsplan en fungeert als instrument om een eerste afweging voor verder archeologisch onderzoek te maken.
Een bureauonderzoek dat in het kader van een vergunningaanvraag wordt opgesteld (doorgaans in het in het daaropvolgende stadium) behelst een gedetailleerd en perceelsgericht onderzoek. Een dergelijk BO resulteert in een selectiebesluit waarbij de toekomstige bouwplannen en het effect daarvan op het aanwezige bodemarchief zijn geïntegreerd.
Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht. Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten BMA per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.
15.2 Resultaten Onderzoeken
Door BMA is in november 2008 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage "Archeologisch bureauonderzoek Plangebied Kop Zuidas, Stadsdeel Zuideramstel, BO 08-161 Amsterdam 2008"). Hierop is per brief van 11 mei 2009 een aanvulling gekomen. Hieruit valt het volgende op te maken:
In het plangebied Kop Zuidas is een archeologische verwachtingszone en een zone van (sub-)recente verstoringen te onderscheiden met ieder een eigen archeologisch beleid. Voor zone A geldt dat bij bodemingrepen vanaf 10.000 m2 en meer dan 2,00 m onder maaiveld voorafgaande aan de bodemverstorende ingreep een Inventariserend Veldonderzoek noodzakelijk is. De resultaten dienen te worden beschreven in een archeologisch rapport. De ondergrond van de bebouwde delen (zone B) is zo verstoord dat hier geen archeologische resten meer aanwezig zijn. Deze terreinen zijn vrijgesteld van archeologische maatregelen. Dit betekent dat verder archeologisch veldonderzoek niet nodig is.
Afhankelijk van de grootte en diepte van de toekomstige ontgraving kunnen archeologische waarden worden aangetast. Vanwege de verwachting geldt binnen het plangebied dat bij bodemingrepen dieper dan 2,00 m onder maaiveld en met een oppervlak groter dan 10.000 m2 een Inventariserend Veldonderzoek in de planvorming wordt opgenomen.
Figuur 12: beleidzones archeologische verwachting: Beleid Zone A (geel ingekleurd): lage verwachting, Beleid Zone B (gearceerd): negatieve verwachting: (sub)recente verstoring
In deze delen van het plangebied is de bodem verstoord vanwege de aanleg van de bebouwing in de jaren '50 van de 20ste eeuw. Daarmee is dit deel van het plangebied vrijgesteld van verdere archeologische maatregelen.
Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht, hetgeen inhoudt dat ook in geval geen archeologisch vooronderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij BMA aangemeld dienen te worden. In gezamenlijk overleg met de opdrachtgever kunnen dan maatregelen worden genomen tot documentatie en berging van de vondsten.
15.3 Conclusie
De conclusies en adviezen zijn in het bestemmingsplan overgenomen. Daar waar bodemingrepen van groter dan 10.000 m2 en met een diepte van meer dan 2 meter nog zouden kunnen plaatsvinden, de gebieden die in figuur 12 zijn aangegeven als Zone A, is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Hoofdstuk 16 Luchthavenindelingsbesluit
Het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) bevat een beperkingengebied waarin hoogtebeperkingen zijn vastgelegd. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid van het Luchthavenindelingsbesluit zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de in de bijlage aangegeven maximale waarden. Op onderstaande figuur is voor de gehele Zuidas aangegeven welke waarden dit zijn. De hoogtes zijn gerelateerd aan de referentiehoogte van de luchthaven: - 4.00 m N.A.P. Dit betekent dat van de op onderstaande figuur aangegeven hoogtes nog vier meter moet worden afgetrokken om te komen tot de maximaal toelaatbare hoogtes ten opzichte van N.A.P.
In afwijking van de aangegeven waarden kan, op grond van artikel 2.2.2, derde lid van het LIB, een object dat hoger is worden toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoelt in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.
Figuur 13: uitsnede met hoogtebeperkingen. Ten oosten van de 100 m lijn geldt een hoogtebeperking van 150 m.
Het gehele projectgebied Kop Zuidas ligt binnen het beperkingengebied voor hoogte rond Schiphol (aangegeven op bijlage 4 van het LIB).
Voor het westelijk deel van het projectgebied geldt een hoogtebeperking van ca. 97,5 tot 100 meter, gemeten vanaf referentieniveau Schiphol. Voor het betreffende deel van het plangebied zijn derhalve op grond van het LIB bouwhoogten toegestaan tot maximaal ca. 93,5 m tot 96 meter + N.A.P.
Gezien de volgens het LIB toegestane bouwhoogtes en de middels het bestemmingsplan mogelijk te maken bouwhoogtes kan direct worden geconstateerd dat er geen sprake is van een knelpunt. Voor de meest zuidelijk gelegen kavel is een bouwhoogte mogelijk van 90 meter. Het maaiveldniveau voor deze kavel ligt op 1,20 tot 1,30 m boven NAP. Ten opzichte van peil Schiphol is daarmee een bouwhoogte mogelijk binnen deze meest zuidelijk kavel van ten hoogste 91,3 meter.
De maximaal toegestane bouwhoogtes, inclusief algemene bouwregels en binnenplanse ontheffingsmogelijkheden, zoals deze overeenkomstig voorliggend bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, blijven onder de middels het LIB toegestane hoogtes.
Voor het overige deel geldt een andere regime, en is de hoogtebeperking gelegd op 150 meter, gemeten vanaf referentieniveau Schiphol. Op grond van het LIB zijn hier bouwhoogtes toegestaan tot maximaal 146 meter + N.A.P.
De maximaal toegestane bouwhoogtes zoals deze overeenkomstig voorliggend bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, blijven hier ruim onder.
Hoofdstuk 17 Juridische Planbeschrijving
17.1 Algemeen
Bij het opstellen van het huidige bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro vervangen de Wet- en het Besluit op de Ruimtelijke Ordening en zijn op 1 juli 2008 in werking getreden. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en de presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort, dat bestemmingsplannen uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) is op het voorliggende plan toegepast, om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels zijn opgenomen (bijvoorbeeld de Overgangsregels), zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en regels, vergezeld van een toelichting. De plankaart heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De plankaart vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels.
Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de plankaart. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels en de plankaart. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht. Aangezien alle onderdelen van de plankaart verbonden zijn met één of meer regels, wordt daarbij ook de plankaart toegelicht.
17.2 Planvorm
Er wordt nadrukkelijk beoogd met dit bestemmingsplan een flexibele regeling vast te leggen. Het bestemmingsplan Kop Zuidas is dan ook een relatief globaal plan. De essentiële voorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening zijn vastgelegd, maar het plan is waar mogelijk flexibel. Door diverse flexibiliteitsregels wordt binnen de plankaders ruimte geboden voor ontwikkelingen in de toekomst, zonder dat de aan het plan te verbinden rechtszekerheid voor burgers en gemeente in het geding komt.
17.3 Milieuhinderlijke Functies: Staat Van Inrichtingen
Onderdeel van dit bestemmingsplan is de regeling van milieuhinderlijke activiteiten, die onderdeel uitmaakt van de algemene gebruiksregels. De regeling wordt veelal aangeduid met "bedrijvenregeling", hoewel ook de milieuhinder van andere functies dan bedrijven hiermee wordt geregeld. Om inzicht te krijgen in de invloed die een functie op de woonomgeving heeft, is per functie de potentiële milieubelasting bepaald. Deze potentiële milieubelasting is een indicatie voor de mogelijke hinder afkomstig van een bepaalde functie. Deze score betreft niet de feitelijke milieuhinder van een concreet geval, maar is gebaseerd op indicatieve gegevens uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf of andere functie, representatief voor die specifieke functie. De werkelijke milieubelasting wordt bepaald door de specifieke activiteiten van een bedrijf of andere functie.
Functies worden in alle hedendaagse bestemmingsplannen ingedeeld in hoofdcategorieën (en een aantal subcategorieën) oplopend naarmate de milieuhinder toeneemt. De VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) heeft aan de hand van de SBI-codes een lijst gemaakt, waarbij de minimumafstanden zijn aangegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geluid, geur, gevaar en stof. De afstanden zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen uit de praktijk.
Daar waar milieuhinderlijke en milieugevoelige functies zijn gemengd zijn afstandsnormen echter niet goed bruikbaar. In een gemengd gebied is een fysieke scheiding van functies immers niet aan de orde. Mits alleen functies met relatief weinig milieuhinder worden toegestaan (zoals het geval is in het onderhavige plangebied) kan in een gemengd gebied een fysieke scheiding achterwege blijven. Daarbij moet worden opgemerkt dat de afstandsnormen in de standaard VNG-methodiek zijn gerelateerd aan een "rustige woonwijk". Dit omgevingstype "rustige woonwijk" houdt in dat er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voorkomen en is dan ook vergelijkbaar met een "rustig buitengebied", een stiltegebied of een natuurgebied.
In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van het omgevingstype "gemengd gebied". Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging, waar direct naast wonen ook andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Vanuit het streven om van Kop Zuidas een levendige wijk te maken, kan, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, een wat ruimer regime worden toegepast.
De VNG-lijst is ook het uitgangspunt voor de lijst die in dit bestemmingsplan is gekoppeld aan alle bestemmingen waarbinnen mogelijk milieuhinderlijke functies zijn toegestaan. Deze 'Staat van Inrichtingen' maakt als bijlage deel uit van de regels van dit bestemmingsplan. Binnen de betreffende bestemmingen zijn, verwijzend naar de Staat van Inrichtingen, functies toegestaan tot maximaal milieuhindercategorie 2.
Functies die ten aanzien van het aspect gevaar categorie 2 scoren worden overigens, anders dan in de VNG-methodiek waar ten aanzien van gevaar het maximum op categorie 1 is gesteld, ook aanvaardbaar geacht. Het gaat dan bijvoorbeeld om bedrijven die in beperkte mate olie of verf hebben opgeslagen. Deze bedrijven, niet vallend onder het BEVI of het Vuurwerkbesluit, vormen geen onaanvaardbaar risico voor de milieugevoelige functies en zijn goed inpasbaar in een gemengd gebied.
Naast toetsing aan de bestemmingsregels (met name de bestemmingsomschrijving: past de functie daarbinnen) zal de toetsing van de hinder van een zich in het bestemmingsplangebied nieuw te vestigen functie in eerste instantie door middel van een indicatieve toets aan de Staat van inrichtingen plaatsvinden. Daarbij is de toetsing uit te breiden naar de actuele hinder, met name indien sprake is van een van elders verplaatste functie. Bezien kan dan worden of aanvullende eisen moeten worden gesteld en eventueel de ontheffingsregels kunnen worden toegepast op grond waarvan een functie voor wat betreft de milieuhindercategorie lager kan worden ingeschaald dan indicatief aangegeven.
Het bovenstaande is in het artikel 18 van de planregels opgenomen.
17.4 Regels Met Betrekking Tot Geluid
Uit onderzoek is gebleken dat op een aantal locaties niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden of de maximaal toelaatbare waarden zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Daar waar dat het geval is, wordt in de planregels voorgeschreven dat, indien bebouwing wordt opgericht ten behoeve van geluidgevoelige functies, deze bebouwing dient te zijn voorzien van een dove gevel dan wel van een vliesgevel.
Voor zover woningen zijn toegestaan is overeenkomstig het gemeentelijk beleid bepaald dat zij tenminste een geluidluwe zijde moeten hebben.
Afhankelijk van bijvoorbeeld de fasering in de bouw is het evenwel mogelijk dat het vereiste van een dove gevel dan wel van een vliesgevel kan vervallen, omdat reeds gerealiseerde bebouwing een geluidswerende werking kan hebben. Ontheffing van het vereiste van een dove gevel dan wel van een geluidwerend vlies kan worden verleend indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden, dan wel aan de maximaal toelaatbare waarden zoals vastgesteld middels een besluit hogere waarden. Dit besluit wordt gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan voorbereid. Indien gebleven wordt binnen de voorkeursgrenswaarden, kan tevens van het vereiste van een geluidluwe zijde ontheffing worden verleend.
17.5 Artikelgewijze Toelichting
Algemeen
De plankaart is de kaart waarop door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes/volumes staan aangegeven. De kaart heeft, in samenhang met de regels, een juridisch bindend karakter.
Als ondergrond is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de analoge plankaart te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de plankaart weergegeven.
Dit bestemmingsplan is gericht op de ontwikkeling van het gebied. Daarom is tevens een kadastrale kaart in het bestemmingsplan opgenomen.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- a. Hoofdstuk 1: inleidende regels; met daarin definities en de wijze van meten en berekenen.
- b. Hoofdstuk 2: bestemmingsregels; die het hart van ieder bestemmingsplan vormen. Ze zijn opgebouwd uit een bestemmingsomschrijving, waarin een omschrijving wordt gegeven van de aan de grond toegekende functies. De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Verder kunnen in de bestemmingsomschrijving ook impliciet bij de bestemming behorende functies worden genoemd ("met de daarbij behorende"), bijvoorbeeld erf, paden, toegangswegen etc. Per bestemming worden bouwregels gegeven, waarin voor alle bouwwerk en de van toepassing zijnde bouwbepalingen worden geregeld. Waar nodig worden specifieke gebruiksregels gegeven. Daarin kunnen aanvullingen of afwijkingen van de algemene gebruiksregels worden gegeven.
- c. Hoofdstuk 3: algemene regels; deze hebben betrekking op in beginsel alle voorafgaande regels. Hierbij gaat het onder meer om de anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene bouwregels algemene ontheffingsbevoegdheid.
- d. Hoofdstuk 4: overgang- en slotregels.
De regels in hoofdstuk 1 en de algemene regels in hoofdstuk 3 gelden voor het bestemmingsplan als geheel. Zij werken door in de diverse bestemmingen.
Artikel 1 Begrippen
Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen dat in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd. De gehanteerde omschrijving van de begrippen komt overeen met de wijze waarop deze in andere actuele Amsterdamse (grootstedelijke) bestemmingsplannen wordt omschreven.
Artikel 2 Wijze van meten
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die in de overige regels worden aangegeven.
Artikel 3 Cultuur en Ontspanning
Binnen de bestemming Cultuur en Ontspanning is geregeld dat er een muziektheater met een congrescentrum, horeca in de vorm van café's en restaurants, en kantoren mogen worden gerealiseerd. Het oppervlak van het (muziek)theater, het congrescentrum en de horeca gezamenlijk mag maximaal 20.000 m2 bedragen.
Hoewel er een concreet bouwplan ligt met een inmiddels onherroepelijk geworden bouwvergunning voor het muziektheater is gekozen voor een flexibele bouwregeling, zonder dat exacte bouwcontouren zijn opgenomen. Ten aanzien van parkeren is geregeld dat gebouwde parkeervoorzieningen uitsluitend onder maaiveld mogen worden gerealiseerd. Hiervoor geldt een binnenplanse ontheffingsmogelijkheid in die zin dat binnen dit bestemmingsvlak ook een bovengrondse gebouwde parkeervoorziening wordt toegestaan. Voorwaarde is wel dat deze visueel van de openbare ruimte niet als zodanig herkenbaar is.
Voor de toelaatbaarheid van functies wordt met betrekking tot milieuhinder overeenkomstig artikel 18van de regels tevens getoetst aan de Staat van Inrichtingen (zie paragraaf 17.3).
Verder dient de horeca georiënteerd te zijn op het plein, ten behoeve van de levendigheid van het plein. Binnen het totaal van bovengenoemde 20.000 m2 bvo mag de horeca maximaal 2.500 m2 bvo beslaan. Ook het totaal aan kantoren is gemaximaliseerd, tot 5.000 m2.
Artikel 4 Gemengd-1
Binnen de bestemming gemengd-1 wordt voorzien in een mengvorm van verschillende functies. Hoofdzakelijk gaat het om kantoren, wonen en maatschappelijke dienstverlening, met daarbij meer publiekgerichte voorzieningen zoals detailhandel, consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening en horeca. Ook zijn bedrijven toegestaan. Deze publiekgerichte voorzieningen dienen georiënteerd dienen te zijn op het plein, teneinde een levendig plein te realiseren. De betreffende functies mogen in principe uitsluitend worden gerealiseerd in de eerste bouwlaag. In specifieke gevallen kan van dit laatste vereiste worden afgeweken middels een binnenplanse ontheffing.
Binnen de woonfunctie is praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis toegestaan, mits deze ondergeschikt is aan de woonfunctie.
Op de plankaart zijn de maximaal toelaatbare bouwhoogtes en bebouwingspercentages opgenomen. Daaraan zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt specifieke voorwaarden gesteld.
Voor de kavels die grenzen aan het bestaande woonblok Oldambtstraat - Westerwoldestraat geldt dat aan dat woonblok grenzende zijde een oplopende bouwhoogte kent, te beginnen met een goothoogte van maximaal 15 meter, via een dakhelling van maximaal 45 graden oplopend naar 18 meter. Het gaat om een maximale dakhelling. Er mag ook sprake zijn van een getrapte bouwhoogte, te beginnen bij 15 meter, na drie meter oplopend naar 18 meter.
Binnen het gebied waarop een specifieke bouwaanduiding is opgenomen zijn daaraan vanuit stedenbouwkundig oogpunt specifieke voorwaarden gesteld. Tot een hoogte van 18 meter geldt daar zoals op de plankaart is aangegeven een bebouwingspercentage van 100% (basisvolume). Vanaf 18 meter mag slechts 15% van het betreffende vlak worden bebouwd tot de maximale toegestane bouwhoogte van 28 meter (topvolume). Elk afzonderlijk topvolume mag een maximale footprint hebben van 400 m2. Er mogen maximaal twee topvolumes worden gerealiseerd. Op onderstaande figuur is een en ander schematisch weergegeven.
Figuur 15: toelichtende figuur volumeopbouw
Om te voldoen aan het gestelde in de Wet geluidhinder is met betrekking tot bebouwing voor geluidgevoelige functies een aantal regels opgenomen (zie verder paragraaf 17.4).
Ten aanzien van parkeren is geregeld dat gebouwde parkeervoorzieningen uitsluitend onder maaiveld mogen worden gerealiseerd. Ondergrondse parkeervoorzieningen zijn niet binnen alle ten behoeve van Gemengd-1 bestemde gronden toegestaan. Ondergrondse parkeervoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan:
- binnen het meest noordelijk gelegen bestemmingsvlak (aan de Pres. Kennedylaan), met een maximum van één bouwlaag,
- en in het bestemmingsvlak gelegen ten oosten van het plein, grenzend aan de gronden binnen de bestemming Verkeer met de aanduiding 'parkeergarage', met een maximum van drie bouwlagen.
Voor de toelaatbaarheid van functies wordt met betrekking tot milieuhinder overeenkomstig artikel 18van de regels tevens getoetst aan de Staat van Inrichtingen (zie paragraaf 17.3).
Artikel 5 Gemengd-2
Binnen de bestemming gemengd-2 wordt hoofdzakelijk voorzien in kantoren en maatschappelijke dienstverlening, met uizondering van geluidsgevoelige functies. De mogelijkheid van maatschappelijke dienstverlening is hoofdzakelijk opgenomen om vestiging van de ZMOK-school binnen een deel van deze gronden mogelijk te maken. Aangezien het een geluidsgevoelige functie betreft is voor die locatie waar in mogelijke vestiging van de ZMOK-school wordt voorzien opgenomen dat onderwijs wel is toegestaan, onder voorwaarde dat de bebouwing voorzien dient te zijn van dove gevels. Nu nog niet duidelijk is waar deze zou moeten komen, is deze flexibilieit opgenomen. Overigens wordt deze ruimte tevens geboden binnen de bestemming gemengd-4. Gezien het kantoorvolume dat op deze locatie wordt voorzien is een verlevendiging van het maaiveld wenselijk. Om die reden zijn publiekgerichte voorzieningen toegestaan, met gezamenlijk een maximaal oppervlak van 500 m2. Deze beperking in metrage is opgenomen om het zwaartepunt van de publiekgerichte voorzieningen binnen het gehele plangebied rond het plein te leggen. De betreffende functies mogen in principe uitsluitend worden gerealiseerd in de eerste bouwlaag. In specifieke gevallen kan van dit laatste vereiste worden afgeweken middels een binnenplanse ontheffing.
Op de plankaart zijn de maximaal toelaatbare bouwhoogtes en bebouwingspercentages opgenomen. Daaraan zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt specifieke voorwaarden gesteld.
Voor het gehele bestemmingsvlak geldt tot een hoogte van 18 meter het op de plankaart aangegeven bebouwingspercentage van 100% (basisvolume).
Vanaf 18 meter mag 50% van het bestemmingsvlak worden bebouwd (topvolume). Elk afzonderlijk topvolume mag een maximale footprint hebben van 1300 m2. Binnen het gehele bestemmingsvlak mogen maximaal drie topvolumes worden gerealiseerd tot de op de plankaart aangegeven bouwhoogte. Voor het vlak met de specifieke bouwaanduiding -1 is dat maximaal 68 meter. Voor het deel met de specifieke bouwaanduiding -2 is dat 90 meter.
In dat laatste vlak met de specifieke bouwaanduiding-2 geldt echter vanaf een bouwhoogte van 68 meter nog een aantal beperkende regels. Er mag dan nog slechts met footprint van 900m2 worden doorgebouwd tot de maximale bouwhoogte van 90 meter. Dit mag maximaal gebeuren in de vorm van één topvolume.
Ten aanzien van parkeren is geregeld dat gebouwde parkeervoorzieningen binnen het hele bestemmingsvlak, maar uitsluitend onder maaiveld mogen worden gerealiseerd.
Om te voldoen aan het gestelde in de Wet geluidhinder is met betrekking tot bebouwing voor geluidgevoelige functies een aantal regels opgenomen (zie verder paragraaf 17.4).
Voor de toelaatbaarheid van functies wordt met betrekking tot milieuhinder overeenkomstig artikel 18van de regels tevens getoetst aan de Staat van Inrichtingen (zie paragraaf 17.3).
Artikel 6 Gemengd-3
Binnen de bestemming gemengd-3 wordt hoofdzakelijk voorzien in kantoren. Daarnaast worden ook hier meer publiekgerichte voorzieningen zoals detailhandel, consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening en horeca, met daarbij tevens bedrijven. Deze publiekgerichte voorzieningen dienen georiënteerd te zijn op hetzij de Europaboulevard, hetzij het plein. De betreffende functies mogen in principe uitsluitend worden gerealiseerd in de eerste bouwlaag. In specifieke gevallen kan van dit laatste vereiste worden afgeweken middels een binnenplanse ontheffing.
Op de plankaart zijn de maximaal toelaatbare bouwhoogtes en bebouwingspercentages opgenomen. Daaraan zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt specifieke voorwaarden gesteld. Zo is een regeling opgenomen ten aanzien van de breedte en/ of hoogte van onderdoorgangen.
Ten aanzien van parkeren is geregeld dat gebouwde parkeervoorzieningen binnen het gehele bestemmingsvlak maar uitsluitend onder maaiveld mogen worden gerealiseerd.
Om te voldoen aan het gestelde in de Wet geluidhinder is met betrekking tot bebouwing voor geluidgevoelige functies een aantal regels opgenomen (zie verder paragraaf 17.4).
Voor de toelaatbaarheid van functies wordt met betrekking tot milieuhinder overeenkomstig artikel 18van de regels tevens getoetst aan de Staat van Inrichtingen (zie paragraaf 17.3).
Artikel 7 Gemengd-4
Binnen de bestemming gemengd-4 wordt voorzien in wonen en maatschappelijke dienstverlening. De mogelijkheid van maatschappelijke dienstverlening is hoofdzakelijk opgenomen om vestiging van de ZMOK-school binnen deze gronden mogelijk te maken. Nu nog niet duidelijk is waar deze zou moeten komen, is deze functionele flexibiliteit opgenomen. Overigens wordt ruimte voor vestiging van de ZMOK-school tevens geboden binnen de bestemming gemengd-2.
Binnen de woonfunctie is praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis toegestaan, mits deze ondergeschikt is aan de woonfunctie.
Op de plankaart zijn de maximaal toelaatbare bouwhoogtes en bebouwingspercentages opgenomen. Daaraan zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt specifieke voorwaarden gesteld. Binnen de plandelen waarvoor op de plankaart specifieke bouwaanduiding zijn opgenomen zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt specifieke voorwaarden gesteld.
Voor het gebied met een specifieke bouwaanduiding-1 geldt tot een hoogte van 18 meter zoals op de plankaart is aangegeven een bebouwingspercentage van 100% (basisvolume).
Voor de kavel die grenst aan de Zuidelijke Wandelweg geldt dat de noordzijde van de bebouwing een oplopende bouwhoogte kent, te beginnen met een goothoogte van maximaal 15 meter, via een dakhelling van maximaal 45 graden oplopend naar 18 meter. Het gaat om een maximale dakhelling. Er mag ook sprake zijn van een getrapte bouwhoogte, te beginnen bij 15 meter, na drie meter oplopend naar 18 meter. Deze strook mag eveneens voor 100 % worden bebouwd.
Vanaf 18 meter mag slechts 15% van het betreffende vlak worden bebouwd tot de maximale toegestane bouwhoogte van 28 meter (topvolume). Elk afzonderlijk topvolume mag een maximale footprint hebben van 400 m2. Er mogen maximaal twee topvolumes worden gerealiseerd.
Voor het gebied met een specifieke bouwaanduiding-2 geldt tot een hoogte van 28 meter zoals op de plankaart is aangegeven een bebouwingspercentage van 100% (basisvolume). Vanaf 18 meter mag slechts 15% van het betreffende vlak worden bebouwd tot de maximale toegestane bouwhoogte van 40 meter (topvolume). Elk afzonderlijk topvolume mag een maximale footprint hebben van 400 m2. Er mogen maximaal drie topvolumes worden gerealiseerd.
Ten aanzien van parkeren is geregeld dat gebouwde parkeervoorzieningen deze binnen het gehele bestemmingsvlak maar uitsluitend onder maaiveld mogen worden gerealiseerd. De maximale diepte bedraagt één bouwlaag.
Om te voldoen aan het gestelde in de Wet geluidhinder is met betrekking tot bebouwing voor geluidgevoelige functies een aantal regels opgenomen (zie verder paragraaf 17.4).
Voor de toelaatbaarheid van functies wordt met betrekking tot milieuhinder overeenkomstig artikel 18van de regels tevens getoetst aan de Staat van Inrichtingen (zie paragraaf 17.3).
Artikel 8 Maatschappelijk-1
Binnen de bestemming Maatschappelijk-1 is hoofdzakelijk maatschappelijke dienstverlening voorzien. Het gaat om de vestiging van het ROC. Daarbij zijn, in principe ondersteunend aan de onderwijsfunctie, commerciële voorzieningen toegestaan tot een gezamenlijk maximum van 10.300 m2. Dit houdt verband met de activiteiten die het ROC wenst uit te voeren. Als onderdeel van het opleidingenaanbod is het de bedoeling praktijkonderricht te geven voor o.a. de horeca. Ook wordt uitgegaan van aan de onderwijsfunctie gerelateerde detailhandel en dienstverlening (zie ook paragraaf 4.1.4). Het maximaal toelaatbaar metrage detailhandel is, om te voorkomen dat er een grote zelfstandige detailhandelscluster zal ontstaan, daarbij verder ingeperkt tot 5.000 m2. De betreffende functies mogen in principe uitsluitend worden gerealiseerd in de eerste en tweede bouwlaag. In specifieke gevallen kan van dit laatste vereiste worden afgeweken middels een binnenplanse ontheffing.
Het stadsdeel Zuideramstel heeft verzocht binnen de bestemming Maatschappelijk-1 tevens 'kantoren' toe te staan. Dit in verband met de aanstaande samenvoeging van een aantal stadsdelen, en de daarmee samenhangende ruimtevraag. De functie stadsdeelkantoor zal deels passen binnen de functie maatschappelijke 'dienstverlening'. Voor zover dit niet het geval is, kan vestiging worden mogelijk gemaakt middels het toestaan van de functie 'kantoren'. Omdat hiermee uitsluitend vestiging van (delen van) het stadsdeelkantoor is beoogd, is ervoor gekozen dit te regelen middels een binnenplanse ontheffing, onder voorwaarde dat de ontheffing wordt verleend ten behoeve van het stadsdeelkantoor. De toepasbaarheid is gemaximaliseerd op 5.000 m2 brutovloeroppervlak. De ontheffing leidt er niet toe dat het totaal te realiseren volume toeneemt.
Voorzien wordt in het (ondergronds) herplaatsen van een binnen het plangebied aanwezige nutsvoorziening van ca. 400 m2.
Op de plankaart zijn de maximaal toelaatbare bouwhoogtes en bebouwingspercentages opgenomen. Het totale programma binnen deze gronden mag maximaal 40.000 m2 bruto vloeroppervlak bedragen.
Ten aanzien van parkeren is geregeld dat gebouwde parkeervoorzieningen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bestemmingsvlak dat is gelegen aan de Europaboulevard. Verder dienen ze onder maaiveld te worden gerealiseerd. De maximale diepte bedraagt twee bouwlagen.
Voor de toelaatbaarheid van functies wordt met betrekking tot milieuhinder overeenkomstig artikel 18van de regels tevens getoetst aan de Staat van Inrichtingen (zie paragraaf 17.3).
Artikel 9 Maatschappelijk-2
De bestemming Maatschappelijk-2 heeft uitsluitend betrekking op de synagoge en het omliggend terrein.
Voor de toelaatbaarheid van functies wordt met betrekking tot milieuhinder overeenkomstig artikel 18van de regels tevens getoetst aan de Staat van Inrichtingen (zie paragraaf 17.3).
Artikel 10 Verkeer-1
In de bestemming Verkeer-1 wordt de regeling opgenomen ten aanzien van de gronden die bedoelt zijn voor gebruik als wegen, fiets- en voetpaden, maar ook als openbare ruimte. De breedte is gemaximaliseerd op twee rijstroken. Overigens zullen de wegen in het plangebied grotendeels een 30 km/u regime kennen.
Verder is binnen deze gronden een aanduiding 'plein' opgenomen op het plein. Deze gronden dienen ook als zodanig te worden ingericht.
Omdat het binnen deze gronden is toegestaan parkeerplaatsen te realiseren, is een verwijzing opgenomen naar artikel 18. Het aantal parkeerplaatsen in het bestemmingsplangebied is gelimiteerd, om de verkeersaantrekkende werking van een groter aantal parkeerplaatsen te voorkomen. Ten aanzien van parkeren is verder geregeld dat gebouwde parkeervoorzieningen uitsluitend zijn toegstaan binnen de gronden die daartoe zijn aangeduid, en uitsluitend onder maaiveld mogen worden gerealiseerd tot een maximale diepte van twee bouwlagen.
Artikel 11 Verkeer-2
In de bestemming Verkeer-2 wordt het gebruik ten behoeve van voet- en fietspaden, verblijfsgebied en openbare ruimte geregeld. Het meest belangrijke onderscheid ten aanzien van de bestemming Verkeer-1 is dat binnen deze gronden straten en wegen niet worden mogelijk gemaakt. Verder zijn binnen deze gronden geen ondergrondse parkeervoorzieningen en kiosken toegestaan.
Artikel 12 Water
De Kleine Wetering wordt verbreed met een natte, natuurlijke zone. Daarbinnen wordt nieuw water en groen aangelegd. Omdat dit in een grillige vorm zal plaatsvinden is de natuurlijke zone bestemd als Water, met als mogelijkheid dat een deel daarvan (60%) als groen wordt ingericht. Daarbinnen zijn tevens voetpaden en vlonders toegestaan.
Artikel 13 Leiding-Gas
Voor een deel van het plangebied geldt een dubbelbestemming ter bescherming van de daar gelegen aardgasleiding. Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overigens geldende bestemmingen.
Artikel 14 Waarde-Archeologie
Daar waar mogelijk sprake is van archeologische waarden is een dubbelbestemming met daarin een regeling ter bescherming van mogelijke archeologische waarden voor enerzijds het bouwen en anderzijds het roeren van grond zonder dat sprake is van bouwen. Dit laatste in de vorm van een aanlegvergunningstelsel. Een dubbelbestemming legt beperkingen op aan de onderliggende (hoofd)bestemmingen. Zij gaat vóór de onderliggende bestemming, wat betekent dat de bepalingen van de bestemming uitsluitend van toepassing zijn, voor zover zij niet strijdig zijn met de bepalingen van de dubbelbestemming. Dit artikel vloeit voort uit de verplichting die de in 2007 in werking getreden Wet op de Archeologische Monumentenzorg oplegt ten aanzien van de bescherming van archeologische waarden. Dit stelsel beoogt te voorkomen dat de te beschermen archeologische waarden teloor gaan. Conserveren in de bodem staat hierbij voorop, maar ook het doen van opgravingen is een mogelijkheid om archeologische waarden zeker te stellen. Burgemeester en wethouders verlenen de vereiste aanlegvergunning indien dit zich verdraagt met de mogelijk aanwezige te beschermen waarden. In de praktijk komt het er veelal op neer dat de aanlegvergunning kan worden verleend indien het noodzakelijke archeologisch onderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden is afgerond.
Artikel 15 Waterstaat-Waterkering
Zoals in paragraaf 12.1.3 beschreven loopt er een waterkering door het gebied. Op de plankaart is deze met een dubbelbestemming weergegeven. ten aanzien van het bouwen wordt een aantal restricties gegeven. Hoofdzaak is dat het waterkerend vermogen van de gronden niet mag worden aangetast.
Artikel 16 Antidubbeltelbepaling
Deze bepaling vormt evenals de overgangsbepaling een van de "standaardregels" die het Bro als verplicht op te nemen bepaling in een bestemmingsplan voorschrijft en komt dus geheel overeen met de tekst uit het Bro. Het moet verhinderen dat bouwpercelen, die slechts voor een bepaald deel mogen worden bebouwd, later alsnog kunnen worden volgebouwd. Nadat een eerste bouwwerk is gerealiseerd, moet deze bepaling voorkomen dat het overgebleven open terrein opnieuw als het totale bouwperceel kan worden beschouwd.
Artikel 17 Algemene bouwregels
Dit artikel maakt bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakgrenzen en bebouwingsregels mogelijk zonder een ontheffingsprocedure. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel ontheffingsprocedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een ontheffing te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt "bij wijze van recht". Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen.
Artikel 18 Algemene gebruiksregels
In artikel 18 is een aantal algemeen geldende regels opgenomen.
In dit artikel is in aanvulling op het algemene gebruiksverbod in de Wet ruimtelijke ordening een aantal specifieke activiteiten uitgezonderd.
In dit artikel is ook de regeling inzake de Staat van Inrichtingen opgenomen (zie ook paragraaf 17.3). Deze 'Staat van Inrichtingen' maakt als bijlage deel uit van de regels van dit bestemmingsplan. Er is een ontheffingsbepaling opgenomen voor bedrijfssoorten die niet in de Staat van Inrichtingen voorkomen. Voorwaarde voor zo'n ontheffing is dat het bedrijf ten hoogste een vergelijkbare milieubelasting heeft als andere bedrijven die in dat bestemmingsvlak zijn toegestaan en wél bekend zijn in de Staat van Inrichtingen. Ook in het kader van de vergunning cq melding op grond van de Wet Milieubeheer kunnen eisen worden worden gesteld met betrekking tot aanvullende voorzieningen in de bedrijfsvoering.
Verder is in dit artikel een aantal regels gesteld ten aanzien van de toelaatbare programma's per functie. De beperkingen zijn in dit algemeen van toepassing zijnde artikel opgenomen omdat ze betrekking hebben op meerdere bestemmingen.
Allereerst is gesteld dat het maximaal programma van alle functies bij elkaar opgeteld 230.450 m2bedraagt.
Binnen het totale plangebied mag maximaal 60.000 m2 worden ingevuld met woonfuncties. Uitgaande van een gemiddelde woningomvang van 125 m2 is het aantal woningen tevens gemaximaliseerd op 480. Dit correspondeert met het aantal woningen waarvoor hogere grens waarde Wet geluidhinder is verleend.
Ook de hoeveelheid kantoorfuncties is beperkt. In de planvorming werd uitgegaan van 78.000 m2kantoren. Dit was echter exclusief de bij het (muziek)theater voorziene kantoorontwikkeling. Er is geen planologische noodzaak (of nut) daartussen onderscheid te maken. Om die reden is de kantoorontwikkeling die binnen de bestemming Cultuur en Ontspanning was voorzien opgenomen binnen het maximaal toelaatbaar kantoormetrage. Dat is daarmee gesteld op 83.000 m2brutovloeroppervlak. Om uit te sluiten dat het maximaal toelaatbaar kantoormetrage uitsluitend binnen de bestemmingen Gemengd-1 en Gemengd-3 wordt gerealiseerd is het daar toegestane programma gemaximaliseerd op 38.000 m2 gezamenlijik. Hiermee wordt gewaarboorgd dat ook binnen de gronden met de bestemming Gemengd-4 kantoorontwikkeling mogelijk is.
Binnen de bestemmingen Gemengd-1, Gemengd-2, Gemengd-3 en Gemengd-4 wordt in beperkte mate voorzien in publiektrekkende functies. Het gaat daarbij om bedrijven, detailhandel, consumentverzorgende en zakelijke dienstverlening en horeca (cafés, restaurants, en binnen de bestemmingen Gemengd-1 en Gemengd-3 ook hotelfuncties). Deze functies zijn binnen deze vier bestemmingen gemaximaliseerd tot 29.000 m2. Daarbij geldt dat de hotelfunctie in totaal maximaal 15.000 m2 mag beslaan, en detailhandel 1.000 m2. Detailhandel kent binnen deze vier bestemmingen bovendien een maximaal oppervlak per vestiging van 250 m2.
Tot slot wordt in artikel 18 een aantal regels gesteld met betrekking tot parkeren.
Artikel 19 Algemene ontheffingsregels
Met dit voorschrift kunnen Burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer bepalingen over specifieke doeleinden zoals antennes, liftopbouwen en overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen gaan in dit geval verder dan de in artikel 17 opgenomen mogelijkheden en maken een afwegingsmoment noodzakelijk. Een ontheffing kan echter nooit zover gaan dat de bestemming wordt veranderd.
Voor de gronden met de bestemming Gemend-2 is ten aanzien van een aantal binnenplanse ontheffingsmogelijkheden binnen het maatvoeringsvlak met een bouwhoogte van maximaal 90 meter een uitzondering gemaakt. Dit vanwege de maximaal toelaatbare bouwhoogten welke hier gelden vanwege het Luchthavenindelingsbesluit.
Daarnaast is een algemene ontheffingsregel opgenomen die het mogelijk moet maken de nu reeds in het plangebied aanwezige tafeltennisvereniging te herplaatsen.
Artikel 20 Algemene wijzigingsregels
Hierbinnen is een wijzigingsbevoegheid opgenomen ten behoeve van vestiging van een hotel binnen de bestemming Gemengd-2, onder voorwaarde dat de mogelijkheid tot vestiging van een hotel binnen de bestemmingen gemengd-1 en gemengd-3 komt te vervallen.
Artikel 21 Algemene procedureregels
Bij de toepassing van (binnenplanse) ontheffingen en het stellen van nadere eisen, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, dient aan belanghebbenden de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen te worden geboden. Hiertoe wordt in artikel 21 een procedure voorgeschreven.
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, wordt de zogeheten uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals geregeld in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht direct bij wet voorgeschreven.
Artikel 22 Overige regels
In de regels wordt een enkele keer verwezen naar andere wettelijke regelingen. Landelijke wettelijke regelgeving kan gedurende de looptijd van het bestemmingsplan veranderen. Om die reden wordt in dit artikel aangegeven dat daar waar wordt verwezen naar landelijke wettelijke regelingen, die regelingen zijn bedoeld zoals deze luidden op het moment waarop het ontwerp bestemmingsplan ter visie is gelegd.
Artikel 23 Overgangsrecht
In dit artikel zijn overgangsregels opgenomen, die evenals de anti-dubbeltelregel behoren tot de standaardregels uit het Bro.
Artikel 24 Slotregel
De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
Bijlage 1 Staat van inrichtingen
In de regels is als bijlage een Staat van inrichtingen opgenomen. In artikel 18 wordt naar deze Staat verwezen.
17.6 Digitaal Raadpleegbaar Plan
Het plan is gemaakt met behulp van RO-Plan, een softwarepakket waarmee bestemmingsplannen digitaal en volgens de standaard van het Handboek Amsterdamse bestemmingsplannen kunnen worden getekend en voorzien van de bijbehorende voorschriften.
Het bestemmingsplan is door particulieren te raadplegen op internet. Bij het aanklikken van een bestemming met de muis verschijnen de voorschriften die erop van toepassing zijn in beeld. Op deze wijze wordt het bestemmingsplan toegankelijker voor particulieren. Daarnaast is zoals gebruikelijk een 'papieren plan' beschikbaar dat geraadpleegd kan worden.
Hoofdstuk 18 Economische Uitvoerbaarheid
De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Kop Zuidas is geborgd door gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan Kop Zuidas vaststellen van een herziene grondexploitatie.
Uitgangspunten grondexploitatie Kop Zuidas:
- alle kosten voor slopen, bouwrijpmaken, omleggen kabels en leidingen, aanleg riolering en tijdelijke maatregelen;
- de inrichting van de openbare ruimte, incl. ontgraven nieuw water en bruggen naar Zorgvlied;
- een totaal te realiseren programma van ca. 230.000 m² bvo waaronder 83.000 m2 bvo kantoren, 60.000 m2 bvo woningen en het 92.000 m2 bvo voorzieningen.
Voor de kosten en opbrengsten is een grondexploitatie gemaakt die uitkomt op een overschot van € 37,7 miljoen (netto contante waarde (NCW) 2009) bij een nominaal opbrengstenniveau van €195,1 mln. en een nominaal investeringsniveau van €148,2 mln.
Ingevolge artikel 6.12, lid 2 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een eploitatieplan. De gemeenteraad van Amsterdam heeft ervoor gekozen om de kosten van de van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling te dekken vanuit de gronduitgifte in erfpacht of herziening van bestaande erfpachtcanons als gevolg van bestemmingswijzigingen. Met gebruikmaking van het Amsterdamse erfpachtstelsel is op afdoende wijze zeker gesteld dat de kosten gedekt zijn, de raad besluit hierom dan ook af te zien van het opstellen van een exploitatieplan. Opgemerkt zij nog dat de gemeente Amsterdam telkens eigenaar blijft van de gronden waarop de ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorgenomen.
Hoofdstuk 19 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het concept ontwerp bestemmingsplan verzonden aan:
- Vrom-Inspectie, Regio Noord-West
- Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
- Rijkswaterstaat, Directie Noord Holland
- Ministerie van Defensie
- Provincie Noord-Holland
- Waternet
- Hoogheemraadschap AGV
- Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Luchtvaart
- Ministerie van Economische Zaken., Regio Noord-West
- Ministerie van LNV
Op reguliere basis vindt overleg plaats met de bewonersvereniging De Mirandabuurt over de ontwikkeling van Kop Zuidas. De bewonersvereniging heeft een brede vertegenwoordiging in de omliggende woonwijk en volgt de ontwikkelingen kritisch.
Op 12 januari is een informatiebijeenkomst georganiseerd met de bewonersvereniging De Mirandabuurt. Hiervoor is ook het bewonersplatform Zuidas uitgenodigd. In de bijeenkomst zijn de plannen toegelicht en is een eerste reactie gegeven.
Daarnaast zijn de stukken in het kader van het maatschappelijk overleg tevens verzonden aan:
- Continuon Netbeheer
- NV Nederlandse Gasunie
- Brandweer Amsterdam-Amstelland
- Stadsregio Amsterdam
- Bureau Monumenten en Archeologie
Ook is de Commissie Winkelplanning Amnsterdam in de gelegenheid gesteld tot het geven van een advies.
Hieronder wordt in de paragrafen 22.1 en 22.2 in samengevatte vorm de inhoud van de binnengekomen reacties weergegeven. Tevens is daarbij aangegeven op welke wijze met de reactie in het bestemmingsplan is rekening gehouden.
19.1 Overleg Met Betrokken Overheden (Art. 3.1.1. Bro)
1. Provincie Noord-Holland
Planinhoud
De provincie onderschrijft de uitgangspunten en doelstellingen voor het plangebied. Dit is in overeenstemming met provinciaal beleid. Wel dient het beleidskader wat betreft het provinciaal beleid op juistheid te worden bekeken.
Reactie:
Het provinciaal beleid zoals dat op dit moment van toepassing is, is in samengevatte vorm opgenomen. Het algemeen ruimtelijk beleid staat met name aangegeven in het structuurplan "Kiezen voor Stedelijkheid" dat op 17 februari 2004 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld als uitwerking van het streekplan Noord Holland Zuid (paragraaf 4.4.1). Verder staat in de thematische hoofdstukken daar waar dit relevant is een samenvatting van het betreffend sectoraal beleid.
2. Vrom-Inspectie, Regio Noord-West
Geluid: bronmaatregelen
In het geluidsonderzoek van 6 januari 2009 wordt niet gemotiveerd waarom bron- of overdrachtsmaatregelen niet worden toegepast. Verzocht wordt hierop alsnog in het onderzoek in te gaan. De keuzes moeten in het bestemmingsplan worden opgenomen.
Reactie:
In het onderzoek, inmiddels aangepast in een versie van 27 maart 2009, worden de mogelijkheden aangegeven. Vervolgens is een afweging gemaakt ten aanzien van de doelmatigheid van deze mogelijke maatregelen. Deze afweging komt met name aan de orde bij de onderbouwing van het (ontwerp) hogere waardenbesluit:
- Beperking van het autoverkeer is een maatregel om de geluidsbelasting te verlagen. Beperking van het autoverkeer is al onderdeel van het Amsterdamse verkeersbeleid. Specifieke plaatselijke verkeersbeperkende maatregelen op de hoofdwegen zouden ten koste gaan van de verkeersafwikkeling in het Zuidasgebied en omgeving.
- Plaatsing van geluidswerende schermen of wallen langs stedelijke wegen is geen optie.
- Drie varianten van plaatsing van schermen langs de A10 zijn onderzocht in combinatie met varianten van de fasering van de woningbouw, afschermende kantoorbebouwing en het theater. Deze varianten verschilden in lengte en hoogte van de schermen. De kosten van deze schermen bedragen ongeveer 7.3 miljoen, 9.5 miljoen en 12.6 miljoen euro. Dat betekent een extra kostenpost van € 17.700,- tot € 31.400,- per woning. Het effect van deze schermen is relatief gering. In de maximale variant wordt de geluidsbelasting bij 93 woningen substantieel verbeterd. Dat is een investering van € 121.000,- per verbeterde woning. In dat geval worden nog steeds 12% van de gevels doof uitgevoerd. Dat heeft er toe geleid dat wordt afgezien van het plaatsen van schermen. Bovendien wordt de Kop Zuidas gezien als de entree van de Zuidas en is het vanuit stedenbouwkundige redenen niet gewenst daar hoge schermen te plaatsen.
- Het plangebied biedt geen ruimte om de woningen op voldoende afstand van de wegen te projecteren.
- Het wegdek van de A10 bestaat reeds uit geluidsreducerend zoab. RWS heeft geen plannen dit wegdek te vervangen door een meer reducerende asfaltsoort. Onderzoek heeft uitgewezen dat vervanging van het aanwezige asfalt door dubbellaags zoab de geluidsbelasting bij enkele gevels zal terugbrengen tot de maximaal toelaatbare waarde, dwz dat het aantal dove gevels in geringe mate wordt teruggebracht. Gezien de kosten van een dergelijke maatregel (€ 1.900.000,-) is hier van af gezien.
- Het wegdek van de Europaboulevard en de President Kennedylaan bestaat uit glad asfalt. Bij groot onderhoud van deze wegen kan in principe geluidsreducerend asfalt worden toegepast, maar gezien de aanwezigheid van drukke kruispunten is dit type asfalt op deze wegen ongeschikt. Geluidsreducerend asfalt is minder stevig dan glad asfalt in wordt op drukke kruispunten snel kapot gereden.
- De aanleg van raildempers over een afstand van 1000 meter brengt de geluidsbelasting vanwege het railverkeer met 3 dB terug. De kosten hiervan bedragen ca. € 1.200.000,-. Gezien deze kosten wordt hiervan afgezien. Bovendien is het verkeerslawaai van de A10 bepalend voor de te treffen maatregelen aan de woningen.
Geluid: toepassing dove gevels
- a. In verband met de optredende geluidsbelastingen in het gebied moeten aan een aantal gebouwen aanvullende maatregelen worden getroffen, zoals dove gevels. Op de plankaart dient te worden aangegeven waar dit noodzakelijk is.
- b. Aangezien de dovegevelconstructie onderdeel is van de constructie van het gebouw, zal deze gevel gedurende de levensduur van het gebouw het geluid voldoende moeten reduceren. De eisen, die aan de dove gevel gesteld moeten worden, zullen moeten worden bepaald aan de hand van de maximale capaciteit van de weg met daarop een opslagpercentage om er voor te zorgen, dat de dove gevel bestand is tegen de geluidsbelasting van hoger uitvallende verkeersbelastingen als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen in en rond Amsterdam.
- c. Verder zal er een regeling in de voorschriften voor deze bebouwing moeten worden opgenomen ter bescherming van de functie van de dove gevel. Er moet een verbod komen op het maken van openingen in de gevel.
Reactie:
- a. Het bestemmingsplan is aangepast in die zin dat wordt voorgeschreven voor welke gebouwen een dove gevel dan wel van een geluidwerend vlies verplicht is.
- b. Daar waar een dove gevel dan wel van een geluidwerend vlies wordt voorgeschreven is vanwege de begripsbepalingen van de planregels sprake van een "bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 35 dB(A)/ 33 Db." Hiermee wordt aan de te stellen technische eisen invulling gegeven.
- c. Tevens geldt hiermee een verbod op het maken van openingen in de gevel.
Luchthavenindelingsbesluit
Voor een deel van het plangebied geldt op grond van het Luchthavenindelingsbesluit een hoogtebeperking. Verzocht wordt hieraan in het bestemmingsplan aandacht te besteden.
Reactie:
De toelichting van het bestemmingsplan is aangevuld in die zin dat in hoofdstuk 16 wordt ingegaan op het Luchthavenindelingsbesluit. De middels het bestemmingsplan mogelijk gemaakte maximale bouwhoogtes blijven onder de maximaal toelaatbare waarden van het Luchthavenindelingsbesluit.
Externe veiligheid, vervoer gevaarlijke stoffen over de A10
In de Verantwoording groepsrisico van 7 januari 2009 wordt vermeld dat sprake is van een toename van het huidige programma t.o.v. het programma van de risicoanalyse. Gesteld wordt dat het groepsrisico daarmee naar verwachting in geringe mate toeneemt, maar dat het niet waarschijnlijk is dat de orientatiewaarde wordt overschreden. Hiervoor zijn geen waarborgen genoemd. Verzocht wordt de rapportage hierop aan te passen.
Reactie:
Inmiddels is geconstateerd dat het te ontwikkelen programma in Kop Zuidas en de groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A10 zuid leidt tot een toename van het groepsrisico tot ruim over de oriëntatiewaarde. Om deze reden zijn de stappen van de Verantwoordingsplicht doorlopen. Hoofdstuk 10 is hierop aangepast. De verantwoording is integraal opgenomen.
Luchtkwaliteit
- a. In het Luchtkwaliteitsonderzoek van november 2008 wordt ingegaan op het NSL. Niet is aangegeven of Zuidas daarvoor is aangemeld. Indien Zuidas daarvoor is aangemeld impliceert dat dat het project in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Het is niet duidelijk welke ontwikkelingen ertoe hebben geleid dat het project nu wel voldoet aan de Wet luchtkwaliteit. Verzocht wordt hierop in te gaan.
- b. In zowel de MER-beoordeling uit 2003 als de MER Musicaltheater wordt gerefereerd aan het Besluit luchtkwaliteit. Aangezien dit Besluit is komen te vervallen, wordt ervan uitgegaan dat deze rapportages, ook ten aanzien van andere onderwerpen, niet meer relevant zijn voor het bestemmingsplan. In het genoemde luchtkwaliteitsonderzoek uit november 2008 wordt immers wel ingegaan op de geldende wetgeving.
Reactie:
- a. De Wet luchtkwaliteit maakt projecten mogelijk indien de grenswaarden ook na toevoeging van het project niet worden overschreden en / of de bijdrage van het project ten opzichte van de autonome situatie op het wegvak waar de norm wordt overschreden, "niet in betekenende mate" is. In een dergelijk geval kan een project doorgang vinden. In het geval van Zuidas is uit het luchtkwalitonderzoek gebleken dat voldaan wordt aan de Wet luchtkwaliteit. Daarbij komt dat Zuidas in het NSL is opgenomen. Het NSL bevat alle ruimtelijke ontwikkelingen die naar verwachting "in betekenende mate" zullen bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het feit dat een project naar verwachting "in betekenende mate" is, betekent nog niet dat het moet wachten op de inwerkingtreding van het NSL. Het NSL is immers alleen een hulpmiddel voor projecten om zonder een luchtkwaliteitonderzoek aan te tonen dat de grenswaarden ook na realisering van het project bereikt kunnen worden. Projecten die in het NSL zijn opgenomen kunnen vooruitlopend op in werking treden van het NSL doorgaan als het met behulp van een onderzoek aangetoond wordt dat wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden. Dat laatste is hier het geval.
- b. De MER-beoordeling uit 2003 heeft aangetoond dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen vanwege de voorgenomen ontwikkelingen op basis waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Hoewel in die MER-beoordeling wordt gerefereerd aan in een aantal gevallen verouderde wetgeving, zijn er geen omstandigeheden op basis waarvan de toen gestelde conclusie, in het kader van de MER-beoordeling getrokken, nu anders zou moeten luiden. Het is echter evident dat, los van de vraag of zich bijzondere omstandigheden voordoen als bedoeld in het Besluit MER, voldaan moet worden aan de nu geldende wetgeving op het gebied van onder andere luchtkwaliteit. Onderzoeken ten aanzien van de verschillende thema's, zoals geluid en luchtkwaliteit, tonen dit aan. Het MER voor het Musicaltheater is gebruikt ter onderbouwing van het vrijstellingsbesluit op basis waarvan inmiddels bouwvergunning is afgegeven. Deze zijn inmiddels onherroepelijk. Er behoeft in het kader van voorliggend bestemmingsplan ten behoeve van dat musicaltheater niet nogmaals een MER te worden opgesteld. Om die reden wordt in hoofdstuk 7 ook kort aan dat MER gerefereerd.
Openbare ruimte
De A10-zone en het Rozenoordpad: voor de inrichting van het talud van de A10 is een vergunning vereist op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. De plannen zullen getoetst moeten worden op het veilig en doelmatig gebruik van de A10. Het plan biedt onvoldoende informatie om de effecten van de inrichting en het landschapsplan voor de A10 te kunnen bepalen. In verband hiermee zullen de plannen in overleg uitgewerkt moeten worden.
Reactie:
Het bestemmingsplan biedt het juridisch planologisch kader, maar betreft nog geen complete uitwerking. Bij de verdere uitwerking zal overleg worden gepleegd met de Dienst Rijkswaterstaat.
Bebouwing
Zuidelijk deelgebied: Direct grenzend aan de A10 is een kantorenlocatie geprojecteerd. Het is zaak bij het ontwerpen van deze gebouwen in het belang van de verkeersveiligheid als uit-gangspunt te nemen, dat de gebouwen de aandacht van de weggebruiker niet te lang vasthouden.
Reactie:
Voor Zuidas als geheel wordt beoogd bebouwing te realiseren van een grote architectonische kwaliteit. Dit geldt ook voor de Kop Zuidas. Voor zover bekend heeft de hoge uitstraling die tot op heden met de bebouwing aan Zuidas is gerealiseerd niet tot verkeersonveilige situaties geleid.
Verkeer
Er heeft aanvullend verkeersonderzoek plaatsgevonden naar de effecten van de planontwikkeling op de A10 en de aansluiting Europaboulevard. Gebleken is dat het verkeer hier als gevolg van de planontwikkeling gaat toenemen. Als gevolg van de ontwikkelingen in Amsterdam is deze infrastructuur nu al overbelast. De verkeersproductie van de met het bestemmingplan mogelijk te maken ontwikkeling vergroot het probleem van de stagnerende afwikkeling van het verkeer op de A10-Zuid met aansluiting Europaboulevard. Het is zaak de bereikbaarheid niet te laten verslechteren. Verzocht wordt in het plan een visie te ontwikkelen en maatregelen uit te werken. Verzocht wordt de verkeersparagraaf uit te breiden met een pakket van maatregelen gericht op het voorkomen van een verslechtering van de bereikbaarheid.
Reactie:
Bij de verdere planvorming zal gevolg worden gegeven aan de adviezen. Dit zal zowel op projectniveau van kop Zuidas gebeuren, maar dient en zal vooral ook in de bredere context van Zuidas worden gedaan.
Water
In de waterparagraaf ontbreekt een beschrijving van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. Geadviseerd wordt deze toe te voegen.
Reactie:
Naar aanleiding van de opmerking is contact opgenomen met Waternet als waterbeheerder. De reactie van Waternet is opgenomen in paragraaf 12.3.
Externe veiligheid
De uitkomsten van het onderzoek naar externe veiligheid zijn mede bepalend voor de inrichtingsmogelijkheden. Geadviseerd wordt dit onderzoek voor de ter visie legging van het ontwerp af te ronden, het resultaat daarvan in deze paragraaf samengevat te beschrijven en het onderzoeksrapport als bijlage bij het plan te voegen.
Reactie:
Het onderzoek is inmiddels afgerond, en wordt ter onderbouwing van het bestemmingsplan als bijlage aan de toelichting toegevoegd. In hoofdstuk 10 van deze toelichting zijn de conclusies en verantwoording opgenomen.
Vierde Nota waterhuishouding
De Vierde Nota zal naar verwachting in december 2009 worden vervangen door het Nationaal Waterplan. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota versterkt voort zetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Bij de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen zullen de wateraspecten een zwaarder belang in de afweging moeten krijgen, dan onder het beleid van de Vierde Nota het geval is. Dit is noodzakelijk om op de korte en de lange termijn te kunnen blijven beschikken over duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Geadviseerd wordt het Nationaal Waterplan bij de verdere ontwikkeling van dit plan te betrekken.
Reactie:
In hoofdstuk 14 is een korte weergave van de hoofdpunten van beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding opgenomen. Met deze uitgangspunten wordt nadrukkelijk rekening gehouden. Via het proces van de Watertoets is het belang van water in de planvorming geborgd.
Europese Kaderrichtlijn Water
De beschrijving van de Europese Kaderrichtlijn Water is nog niet volledig. De kaderrichtlijn heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
- van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
- de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
- het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
- de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.
Deze kaderrichtlijn moet onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid. In dit verband verwijs ik u naar het Nationaal Bestuursakkoord Water, dat op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Kaderrichtlijn is geactualiseerd. In dit akkoord zijn de inspanningen beschreven om de waterhuishouding tegen de achtergrond van deze richtlijn en de nieuwe klimaatscenario's op orde te brengen en te houden. Geadviseerd wordt het geactualiseerde bestuursakkoord als uitgangspunt te nemen voor het ontwikkelen en uitvoeren van ruimtelijke plannen.
Reactie:
Uiteraard is en wordt met het inhoudelijk beleid rekening gehouden. Paragraaf 14.1 is met betrekking tot het Nationaal Bestuursakkoord Water aangevuld.
4. Dagelijks Bestuur stadsdeel Zuideramstel
Algemeen
Het voorliggende uitvoeringsbesluit - een toelichting op het bestemmingsplan - is ingrijpend gewijzigd ten opzichte van het uitvoeringsplan 2004. Wanneer een plan dermate afwijkt van een eerder ingenomen bestuurlijk standpunt, verdient het aanbeveling al in een veel eerder stadium nieuwe inzichten en ontwikkelingen bestuurlijk te maken. Nu dit niet is gebeurd, klemt dit des te meer voor dit deelproject, omdat Kop Zuidas als geen ander Zuidas deelproject ingebed is in een bestaande woonbuurt. Verzocht wordt in de toekomst wijzigingen eerder aan besturen en raden voor te leggen.
Met inachtneming van een aantal opmerkingen is het advies op het Uitvoeringsbesluit 2009 Kop Zuidas positief.
Reactie:
De positieve reactie wordt zeer gewaardeerd. Onderkend wordt dat in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met betrokken besturen uitgangspunt moet zijn. Met het verzoek zal in de toekomst zo veel mogelijk rekening worden gehouden.
Uitvoeringsbesluit: Voorzieningen ROC pag. 59 Maatschappelijk-1
Uitgangspunt is dat de voorzieningen ROC een aan onderwijs gerelateerde detailhandel en dienstverlening hebben. Teneinde de Commissie conceptbewaking er voor te laten zorgen dat er een goede en duurzame samenwerking komt tussen het ROC en ondernemers in de Community College, dient dit in te houden dat puur commerciële voorzieningen die niet aan het ROC zijn verbonden onvoorwaardelijk zijn uitgesloten.
Reactie:
Het concept Uitvoeringsbesluit zoals dat is toegezonden is, voor zover de inhoud ervan betrekking heeft op de reikwijdte van een bestemmingsplan, in voorliggend bestemmingsplan vertaald naar plankaart en planregels. De systematiek van een bestemmingsplan beperkt zich tot het mogelijk maken van bepaalde functies. Weliswaar zijn de bedoelde detailhandel, dienstverlening en horeca gerelateerd aan de onderwijsvoorziening ROC, vanuit ruimtelijk ordeningsoogpunt, met name de effecten op de omgeving, bestaat er geen relevant onderscheid ten opzichte van reguliere detailhandel, dienstverlening en horeca. In het bestemmingsplan zijn de betreffende functies dan ook als zijnde detailhandel, dienstverlening en horeca mogelijk gemaakt. Het in het bestemmingsplan uitsluiten van deze voorzieningen zodra deze een puur commerciele doelstelling hebben, valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan. Wel is er voor gekozen om het maximaal metrage detailhandel in te perken tot maximaal 5.000 m2.
Gaasterlandpad (Wilgenlaantje)
Het stadsdeel verzoekt bij de verdere uitwerking van het plan rekening te houden met de wensen van haar burgers om de voetgangersverbinding tussen de Zuidelijke Wandelweg en het Roozenoordpad (het "wilgenlaantje") zoveel als mogelijk in oorspronkelijk vorm terug te brengen. Hieruit volgt ook dat deze verbinding een onderdeel moet vormen in het bestemmingsplan.
Reactie:
Met de wensen is zoveel mogelijk rekening gehouden. Wel bestaat de behoefte aan het realiseren van nieuw water ten behoeve van de bergingscapaciteit. Voor de voetgangers zal een nieuwe verbinding worden aangelegd langs en over het water. Het pad start als een normaal voetpad en loopt in het verlangde daarvan door via een houten steiger. Ten behoeve van de synagoge zal deze worden verlengd naar het schiereiland. Een brug naar Zorgvlied zal aanhaken op de steiger waardoor het wandelgebied aanmerkelijk wordt uitgebreid. Ook komt er een tweede brug van Zorgvlied naar het Rozenpadoord waardoor het in de toekomst mogelijk zal worden via het Gaasterlandpad en Zorgvlied een 'recreatief rondje' te wandelen.
ZMOK school
Al eerder heeft het stadsdeel de wens uitgesproken de ZMOK school in het gebied van Kop Zuidas te houden. In een overleg tussen het stadsdeel en de directie Zuidas is overeengekomen de ZMOK school in Kop Zuidas terug te laten keren. Wij stellen voor dit expliciet in het Uitvoeringsbesluit op te nemen.
Reactie:
Overeenkomstig de wens van het stadsdeel wordt in het bestemmingsplan voorzien in behoud van de ZMOK school in het plangebied. Binnen de juridische regeling van het bestemmingsplan wordt dit mogelijk gemaakt binnen de gronden waar (o.a.) maatschappelijke dienstverlening is toegestaan. In de toelichting van het bestemmingsplan, in hoofdstuk 5.2, is expliciet gesteld dat de ZMOK school in het plangebied blijft.
Bestemmingsplan
In het Uitvoeringsbesluit zijn verschillende kaarten opgenomen, zoals maaiveldinrichting, verkeersontsluiting. Op alle kaarten is er tussen de kavels G en H en de kavels J en K sprake van verkeersareaal. In het concept bestemmingsplan is verkeersareaal binnen de bestemmingen mogelijk, maar zekerheid dat de straten er komen is er niet. De bewoners hebben aangegeven dat zij de straten vastgelegd willen zien in het bestemmingsplan. Wij stellen voor de plankaart van het bestemmingsplan in die zin aan te passen.
Reactie:
De plankaart is overeenkomstig het verzoek aangepast.
Zuidelijke Wandelweg
Het stadsdeel kan instemmen met het autovrij maken van de Zuidelijke Wandelweg tussen de Veluwelaan en de Jacob Soetendorpstraat.
Reactie:
Bij de uitwerking zal hieraan invulling worden gegeven. Momenteel is nog niet geheel duidelijk hoe een en ander uiteindelijk zal worden en tot waar de auto nog wel of niet meer welkom is.
Parkeren
Met het oog op de functies die in Kop Zuidas worden ondergebracht - het Van den Ende theater, een hotel, voorzieningen - stelt het stadsdeel voor af te zien van de voorgestelde parkeerreductie.
Reactie:
Zuidas Amsterdam is van mening zoveel als mogelijk het gemeenteraadsbesluit inzake de reductie van parkeerplaatsen ook al in dit deelgebied door te voeren.
5. Waternet
Uitvoeringsbesluit cq toelichting
- a. Pag 40: illustratie: op dit plaatje grenst het synagoge terrein aan het vasteland, terwijl op de andere plaatjes dit wel als eiland staat aangegeven. Het plaatje dient te worden aangepast.
- b. Pag 43: grondwater: huidige situatie: een korte samenvatting van de peilbuismetingen ontbreekt. Een korte samenvatting van de toetsingsresultaten voor de toekomstige situatie ontbreekt, evenals een afrondende conclusie. Dit dient te worden toegevoegd.
- c. Pag 45: uitgangspunt is dat de huisaansluitingen minimaal 3 m uit de gevel worden aangesloten op de openbare riolering. De onderkant van de buis van de huisaansluiting dient (niet lager dan) op 0.5 m onder maaiveld te worden aangelegd.
Reactie:
- a. De illustratie is aangepast en opgenomen in paragraaf 12.1.3.
- b. De bedoelde passage is in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen in paragraaf 14.1.3. De tekst is op de gevraagde punten aangevuld.
- c. Met de opmerking wordt bij de verdere uitvoering rekening gehouden. De tekst van paragraaf 4.3 is hierop aangevuld. Overigens valt dit buiten de strekking van de juridische regeling van het bestemmingsplan.
Planregels
- a. Pag. 21: de bestemmingsomschrijving water is zeer ruim en omvat ook groen. Hier wordt waarschijnlijk bedoeld overstroombaar groen, dat onderloopt bij peilstijging. Aangezien al eerder is bepaald dat dit groen niet meetelt voor de wateropgave en dus formeel gezien niet als water kan worden beschouwd, dient de bestemming groen apart te worden opgenomen. Deze dient tevens uit de bestemmingsomschrijving voor water te worden verwijderd. Alleen het groen onder of op het polderpeil van NAP -2.0 m kan als water worden aangeduid.
- b. Een gedeelte van de beschermingszone van de waterkering valt binnen het plangebied. De waterkering dient als bestemmingsomschrijving te worden opgenomen.
- c. Bij de begrippenlijst dient het begrip "waterkering" te worden toegevoegd: "waterkering" = een strook grond die het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie (onder water lopen).
Reactie:
- a. In 14.1.3 is de compensatie-opgave aangegeven. Er zal 6.700 m2 worden gerealiseerd. De Kleine Wetering wordt verbreed met een natte natuurlijke zone. Daarbinnen wordt nieuw water en groen aangelegd. Dit zal in een grillige vorm gebeuren. Op dit moment is het nog niet duidelijk waar de grens tussen water en groen zal komen te liggen. Flexibiliteit is derhalve gewenst. Om die reden is binnen de bestemming 'Water' tevens 'Groen'mogelijk gemaakt, maar met de restrictie dat het oppervlak voor groen en voetpaden is beperkt tot maximaal 5 %, met uitzondering van de gronden die nader zijn aangeduid ten behoeve van "Natuur", waar dit is gemaximaliseerd op 60%. Binnen die laatste gronden wordt dus eveneens minimaal 40 % water gerealiseerd. Hiermee is de wateropgave binnen het plangebied gewaarborgd.
- b. Conform het SVBP2008 dient een beschermingszone waterkering middels een dubbelbestemming te worden geregeld. De bestemmingsregels zijn daarmee in overeenstemming gebracht. Daarmee wordt overigens voorzien in een maximale bescherming en dus tegemoet gekomen aan de wens van Waternet.
- c. Aan de begrippenlijst is de volgende begripsomschrijving toegevoegd: "Waterkering: Natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie."
Plankaart
De beschermingszone van de waterkering op de leggerkaart valt voor een deel binnen de plangebiedsgrens, maar staat niet aangegeven op de plankaart. De (beschermingszone van de) waterkering dient alsnog op de plankaart te worden aangegeven. De waterkering zal daarbij de diverse andere bestemmingen en nadere aanduidingen (deels) overlappen. De waterkering kan als dubbelbestemming worden aangeduid (bijvoorbeeld verkeer/waterkering).
Reactie:
Er is in dit geval geen sprake van een primaire waterkering. Het opnemen van een dubbelbestemming op de plankaart voor de gehele beschermingzone, met daaraan gekoppeld allerlei restricties ten aanzien van bebouwing en gebruik in de bestemmingsregels, schiet het doel voorbij. De beschermingszone is in de toelichting van het bestemmingsplan aangegeven. Op de plankaart is volstaan met het opnemen van een dubbelbestemming voor de kernzone. Dit is gebeurd conform het SVBP2008 middels een dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering.
Grondwateronderzoek
Waternet spreekt de voorkeur uit de grondwatertoetsing voor dit plangebied te baseren op de resultaten van de grondwatermodellering voor de gehele Zuidas. Een alternatief is het bestaande grondwateronderzoek voor Kop Zuidas aan te passen zodanig dat er een kwalitatief goed resultaat ontstaat. In ieder geval dient uiteindelijk het goedgekeurde grondwateronderzoek te worden bijgevoegd bij het bestemmingsplan, voordat dit definitief wordt. Hierin moet worden aangetoond dat aan de Amsterdamse grondwaternorm wordt voldaan.
Reactie:
De wens van Waternet om Zuidas breed een grondwatermodel te ontwikkelen is bekend, en hieraan wordt gewerkt. Voor het plangebied kop zuidas kan hierop echter niet worden gewacht. Overeenkomstig het door Waternet aangedragen alternatief wordt het onderzoek dat op het niveau van kop Zuidas is uitgevoerd aangepast in die zin dat het inzicht zal geven op welke wijze aan de Amsterdamse grondwaternormen wordt voldaan.
6. Ministerie van Defensie
De toegezonden stukken hebben geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen.
Reactie:
Is voor kennisgeving aangenomen.
19.2 Wijze Van Betrokkenheid Burgers En Maatschappelijke Organisaties En Gemeentelijke Adviesorganen
Overleg bewonersvereniging De Mirandabuurt
Op reguliere basis vindt overleg plaats met de bewonersvereniging De Mirandabuurt over de ontwikkeling van Kop Zuidas. De bewonersvereniging heeft een brede vertegenwoordiging in de omliggende woonwijk en volgt de ontwikkelingen kritisch. Het overleg heeft zowel betrekking op zowel de planvorming als uitvoering, bv. de bouwlogistiek.
Op 12 januari is een informatiebijeenkomst georganiseerd met de bewonersvereniging De Mirandabuurt. Hiervoor is ook het bewonersplatform Zuidas uitgenodigd. In de bijeenkomst zijn de plannen toegelicht en is een eerste reactie gegeven.
Tijdens de bijeenkomst zijn met name de volgende punten naar voren gebracht:
- a. Aangeraden wordt geen rechte gevels te maken i.v.m. windhinder.
- b. De maaiveldinrichtingkaart en de randvoorwaardenkaart blijken niet geheel gelijk zijn aan elkaar.
- c. Leg de locatie van de straat tussen G en H vast en laat dat niet over aan de ontwikkelaars.
- d. Zoek niet altijd het maximale in oppervlakte, maar sluit aan bij de bijvoorbeeld de dichtheden in het Plan Berlage die een stuk lager liggen.
Op de volgende wijze is hiermee in het plan rekening gehouden:
- a. In het Bestemmingsplan zijn regels opgenomen op basis waarvan nadere eisen kunnen worden gesteld aan gebouwen om windhinder te voorkomen.
- b. Dit punt is overgenomen. In de bestemmingsplankaart zijn de definitieve kavelgrenzen opgenomen. De maaiveldinrichting die is opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Kop Zuidas 2009 sluit hier op aan en toont geen verschillen meer.
- c. Dit punt wordt overgenomen.
- d. In het plan is gezocht naar een stedelijke dichtheid met een goede overgang tussen Zuidas en de omgeving. Daarom zijn de bouwblokken in de eerste rand langs de woonbuurt het laagst en is goed gekeken naar de bezonning en ruimtelijke inpassing. De bouwblokken die verder liggen richting Europaboulevard en snelweg zijn hoger en sluiten meer aan op de overige delen van Zuidas. De totale dichtheid komt hiermee hoger te liggen dan Plan Berlage, maar een stuk lager dan de plandelen in het centrumgebied Zuidas zoals Gershwin en Mahler.
Daarnaast zijn de stukken in het kader van het maatschappelijk overleg tevens verzonden aan een aantal instanties. De voilgende reacties zijn binnengekomen:
1. Gasunie
De toegezonden stukken hebben geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen.
Reactie:
Is voor kennisgeving aangenomen.
2. Commissie Winkelplanning Amsterdam
Betrokkenheid commissie
Tijdens een bijeenkomst is de suggestie gewekt dat een en ander juridischplanologisch al definitief vastligt. De CWA betreurt het ten zeerste pas achteraf betrokken te zijn geworden in de planvorming en om advies benaderd te zijn.
De Commissie merkt op graag betrokken te blijven bij de verdere uitwerking van de plannen.
Reactie:
Voor zover de suggestie is ontstaan dat sprake is van een juridisch planologisch definitief vastliggend plan, wordt opgemerkt dat dit niet het geval is. Beoogd is aan te geven dat het plan, zoals dat op dat moment is gepresenteerd, het plan is op basis waarvan het overleg met andere overheden en een aantal vaste maatschappelijke overleg instanties zou worden aangegaan. Wel is het zo dat er voor wat betreft het ROC sprake is van een inmiddels opgestarte vrijstellingsprocedure. De uitgangspunten daarvan vormen ook de basis voor het bestemmingsplan. Overigens heeft het overleg inmiddels heeft geleid tot aanpassingen. Bovendien zal ook de formele ter visieleggingsprocedure nog plaats moeten vinden. Uiteindelijk gaat de gemeeteraad over het definitief vastleggen van de juridisch planologische kaders. Overigens hebben ook de inhoudelijke opmerkingen van de CWA nu reeds geleid tot aanpassingen.
In het kader van de verdere planontwikkeling zal de Commissie worden betrokken.
Advies
In de Kop Zuidas wordt een ROC gevestigd met daarbij ondersteunende functies. Deze functies worden gerealiseerd rond het thema Community College. Gedacht wordt aan detailhandel, horeca, cultuur, fitness en financiële dienstverlening. De Commissie staat in beginsel positief tegenover het realiseren van voorzieningen (waaronder een winkelmilieu), welke sterk gelieerd zijn aan de onderwijsfunctie van het ROC.
- a. De Commissie adviseert het winkelvolume op deze plek fors te reduceren. Gezien het feit dat de huidige winkels die in de nabije omgeving zijn gevestigd matig renderen, ontgaat de CWA nut en noodzaak van het toevoegen van zoveel detailhandel op deze plek. Overigens is de toelichtende tekst onduidelijk over het metrage dat wordt beoogd mogelijk te maken. Er worden vraagtekens geplaatst bij het onderscheid tussen het beoogde concept en reguliere detailhandel.
- b. De Commissie adviseert het (gereduceerde) winkelvolume in kleinschalige units aan te bieden voor de verhuur. Het realiseren van grootschalige units heeft voor de leerervaring geen meerwaarde, maar creëert wel de mogelijkheid om in de toekomst reguliere detailhandel te huisvesten zonder relatie met onderwijs en het opdoen van leerervaring.
- c. De Commissie adviseert het winkelprogramma inhoudelijk te richten op ondermeer ambachtelijke (detailhandels)activiteiten, temeer deze leerervaring in de bestaande detailhandel moeilijker te realiseren valt. Gedacht wordt aan broodbakkers, sieradensmederijen, worstenmakerij, meubelmakerijen, enzovoorts.
- d. De Commissie adviseert de Commissie Conceptbewaking meer bevoegdheden te geven. In de toelichting heeft de Commissie Conceptbewaking slechts een adviserende rol. De bevoegdheid om een bindend advies uit te brengen aan de ontwikkelaar is in de ogen van de CWA cruciaal. De CWA adviseert alle leden van de bedoelde Commissie een vetorecht te geven. Op deze wijze zal een evenwichtigere inbreng van alle betrokken partijen worden bewerkstelligd, zodat een beter eindproduct ontstaat.
- e. De Commissie adviseert een gelijkwaardig speelveld te borgen inzake de grondprijs. Uit de toelichting bleek dat voor de detailhandel in het plan een maatschappelijke (lage) grondprijs wordt gerekend. De grondprijs zou - in het geval er uiteindelijk sprake is van reguliere detailhandel - marktconform moeten zijn.
Reactie:
- a. Overeenkomstig het advies van de Commissie Winkelplanning Amsterdam is de maximale hoeveelheid detailhandel binnen de bedoelde voorzieningen gereduceerd tot maximaal 5.000 m2bvo. Het totaal aan voorzieningen is gehandhaafd op maximaal 10.300 m2 bvo. Voor zover er onduidelijkheid was over de bedoelde programma's is de tekst in de toelichting aangepast. Onderkend wordt dat het onderscheid tussen reguliere detailhandel en de bedoelde aan onderwijs gerelateerde detailhandel niet van planologische aard is. In het bestemmingsplan is dit onderscheid dan ook niet in de planregels opgenomen. Middels een Commissie Conceptbewaking wordt de invulling beoordeeld. Dit is langs privaatrechtelijke weg met partijen geregeld.
- b. Er is niet voor gekozen de schaal per unit te beperken. Dit zou de functionele uitwisselbaarheid te veel beperken.
- c. Het bestemmingsplan maakt de voorgestelde invulling mogelijk. Het bestemmingsplan kan niet voorzien in een regeling die de voorgestelde branches wel mogelijk maakt, en andere uitsluit, zonder dat daaraan een noodzaak bestaat vanuit een goede ruimtelijke ordening. Dit laatste is niet het geval.
- d. De opmerking van de commissie Winkelplanning is in overleg met het ROC en TCN overgenomen bij de instelling van de Commissie Conceptbewaking. De gemeentelijke vertegenwoordiger heeft een vetorecht en zal daarbij toetsen op de privaatrechtelijke en publiekrechtelijke randvoorwaarden die aan het project gesteld zijn.
- e. Voor de onderwijsgerelateerde voorzieningen in de plint wordt een lagere grondprijs in rekening gebracht dan voor reguliere detailhandel. De achtergrond is dat de commerciële waarde door de beperkingen die worden opgelegd ook lager liggen. Indien er sprake is van reguliere detailhandel vervalt dit argument en zal er een gewone grondprijs in rekening worden gebracht. Overigens ligt het niet in de bedoeling dat er reguliere detailhandel gevestigd zal worden.
3. Stadsregio Amsterdam
Programma
Aangegeven wordt zich te kunnen vinden in de ontwikkeling van kantoren mits dit gebeurt conform de afspraken die in het PlaBeKa zijn gemaakt. Ook op het gebied van de voorzieningen zijn er geen opmerkingen mits het gaat om commerciële of sociaal maatschappelijke functies. Mocht dit ook detailhandel betreffen dan wordt verzocht dit voor te leggen aan de commissie Winkelplanning.
Reactie:
Juist Zuidas heeft als toplocatie in het PlaBeKa een aparte positie. Voor het slagen van de metropolitane ontwikkelingstrategie voor de Noordvleugel is Zuidas bij de deelregionale programmaeringen zoveel mogelijk ontzien.
Met betrekking tot de detailhandel welke in het plan wordt voorzien is de Commissie Winkelplanning Amsterdam om een advies gevraagd. Elders in deze paragraaf zijn de opmerkingen van de Commissie, alsmede een gemeentelijke reactie daarop, weergegeven.
Goederenvervoer
Verzocht wordt rekening te houden met een goede ontsluiting van het vrachtverkeer. Dit geldt naast normaal bevoorradend verkeer ook mogelijk speciaal transport ten behoeve van RAI en Theater.
Reactie:
Het bestemmingsplan voorziet in de randvoorwaarden voor een goede ontsluiting, ook voor vrachtverkeer. Bij de verdere uitwerking zal met het advies rekening worden gehouden.
Beleidskader
Verzocht wordt in het beleidskader tevens regionaal beleid aan te geven, zoals het regionaal verkeer en vervoerbeleid en het woonbeleid.
Reactie:
Zowel in hoofdstuk 4 (algemeen beleidskader) als in een aantal betreffende thematische hoofdstukken (o.a. Verkeer) is aandacht besteed aan het geldend regionaal beleid.
4. Brandweer
Externe veiligheid
- a. In de paragraaf externe veiligheid wordt niet ingegaan op de mogelijkheden voor hulpverlening wanneer zich een incident met gevaarlijke stoffen voordoet. Verwezen wordt naar de Verantwoording Groepsrisico die nog moet worden opgesteld. Verzocht wordt aan te geven of deze Verantwoording aan de stukken wordt toegevoegd en bestuurlijk wordt vastgesteld. Er wordt op gewezen dat de mogelijkheden voor hulpverlening bij bedoelde incidenten klein zijn.
- b. Aangegeven is dat maatregelen met een ruimtelijk effect zijn opgenomen in regels van het bestemmingsplan. In de planvoorschriften wordt dit niet teruggevonden. De aanbeveling is gedaan nooduitgangen van gebouwen zoveel mogelijk haaks op de risicobronnen te realiseren en dit in de regels op te nemen.
Reactie:
- a. Inmiddels is een Verantwoording opgesteld. De verantwoording is integraal opgenomen in het hoofdstuk Externe veiligheid van deze toelichting en wordt daarmee bestuurlijk vastgesteld. De volledige rapportage is bijlage bij het plan.
- b. De aanbeveling ten aanzien van de nooduitgangen is in die zin opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn tot het stellen van nadere eisen. Op die manier kan toetsing plaats vinden op bouwplan niveau. Het in dit stadium reeds bindend voorschrijven van de locatie van de nooduitgangen is niet wenselijk. Wellicht zijn in concrete gevallen andere oplossingen mogelijk.
Bereikbaarheid bluswatervoorziening
Het plangebied dient goed bereikbaar te zijn voor branweervoertuigen. Tevens dient voldoende bluswater aanwezig te zijn. Verzocht wordt rekening te houden met het Basispakket Bluswatervoorzieningen en Bereikbaarheid. Specifiek wordt aandacht gevraagd voor:
- a. toegankelijkheid Zuidelijke Wandelweg: verzocht wordt vooraf overleg over de toegankelijkheid te voeren;
- b. belasting ondergrondse parkeergarages: voor zover een parkeergarare wordt gesitueerd onder de openbare weg dient te worden voldaan aan verkeersklasse 45;
- c. bluswatervoorzieningen: zijn momenteel in het plangebied niet goed geregeld. Een goede bluswatervoorziening is van groot belang.
Bovengenoemde aspecten worden veelal niet via een bestemmingsplan geregeld. Verzocht wordt bij de verdere uitwerking de brandweer vroegtijdig te betrekken.
Reactie:
Voor zover op het niveau van het bestemmingsplan relevant, is met de eisen van het Basispakket rekening gehouden. Er is sprake van meerdere ontsluitingswegen, en de straten zijn van twee zijden toegankelijk. Het bestemmingsplan voorziet verder in voldoende ruimte op de gronden met de bestemming Verkeer om aan onder andere de eisen van wegbreedtes te voldoen.
De Zuidelijke Wandelweg zal voor de hulpdiensten toegankelijk blijven. Bij de verdere inrichting van het plangebied zal hiermee rekening worden gehouden. Bij deze verdere uitwerking zal de brandweer worden betrokken.
Met de overige aspecten zal bij de verdere uitwerking van de plannen rekening worden gehouden. De brandweer zal bij deze verdere uitwerking tijdig worden betrokken.
19.3 Behandeling Van Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen
Bijlage 1 Staat van Inrichtingen
Bijlage 1 Omgevingstudie Kop Zuidas, 8 Mei 2009
Bijlage 1 Omgevingstudie Kop Zuidas, 8 mei 2009
Bijlage 2 Verkeersonderzoek Kop Zuidas, 21 November 2008
Bijlage 2 Verkeersonderzoek Kop Zuidas, 21 november 2008
Bijlage 3 Milieueffectrapport Musicaltheater Amsterdam, 19 November 2004
Bijlage 3 Milieueffectrapport Musicaltheater Amsterdam, 19 november 2004
Bijlage 4 Beoordelingsnotitie Milieueffectrapportage Zuidasgebied Amsterdam (Overeenkomstig De Partiële Streekplanherziening Anzkg), 27 Februari 2003
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Ontwikkeling Flanken Zuidas Amsterdam Luchtkwaliteitsonderzoek, Augustus 2008 (V5 Definitief)
Bijlage 7 Ontwikkeling Flanken Zuidas Amsterdam, Deelproject Kop Zuidas, Luchtkwaliteitsonderzoek, November 2008 (V4 Definitief)
Bijlage 8 Verantwoording Groepsrisico Kop Zuidas, 14 Mei 2009
Bijlage 8 Verantwoording Groepsrisico Kop Zuidas, 14 mei 2009
Bijlage 9 Aviv-rapport 'Actualisatie Externe Veiligheid A10-zuidas' Uit 2007
Bijlage 9 AVIV-rapport 'Actualisatie externe veiligheid A10-Zuidas' uit 2007
Bijlage 10 Brief Iba 14 Mei 2009, Beschrijving Bodemkwaliteit
Bijlage 10 Brief IBA 14 mei 2009, beschrijving bodemkwaliteit
Bijlage 11 Grondwateronderzoek Projectgebied Kop Zuidas, Versie 3, 28 April 2009
Bijlage 11 Grondwateronderzoek projectgebied kop Zuidas, versie 3, 28 april 2009
Bijlage 12 Natuurtoets Kop Zuidas, Maart 2009-v3
Bijlage 12 Natuurtoets kop Zuidas, maart 2009-v3
Bijlage 13 Bezonningsstudie Kop Zuidas, September 2009
Bijlage 13 Bezonningsstudie Kop Zuidas, september 2009