Watertorengebied
Bestemmingsplan - Gemeente Bergen (NH.)
Vastgesteld op 28-01-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0373.BPG08005watertoren-C002 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.2 plan
het bestemmingsplan "Watertorengebied" van de gemeente Bergen (NH.)
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd (deel van het) gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, (para)medisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, niet zijnde thuisprostitutie, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw, niet zijnde gronden met de bestemming Tuin, en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan.
1.8 adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit
op basis van artikel 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over aanvragen van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.9 archeologisch deskundige
een deskundige met opgravingsbevoegdheid of met gekwalificeerde kennis op het gebied van de archeologie.
1.10 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.11 archeologische waarde
de in een gebied aanwezige waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen in de bodem en uit het verleden.
1.12 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bestaande bouwwerken
bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan zijn, zullen of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.14 bestaande afstands-, hoogte-, breedte-, inhouds- en andere maten
afstands-, hoogte-, breedte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen of zullen komen.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.18 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.19 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.21 bouwgrens
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woon- of andere functies geschikt of geschikt te maken is.
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond met, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 bouwwerk, geen gebouw zijnde
ieder bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als gebouw.
1.27 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.28 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.29 dakoverstek
de breedte van de dakrand (inclusief de goot) welke zich buiten de verticale projectie van de gevel bevindt.
1.30 evenementen
elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, zoals bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene Plaatselijke Verordening;
1.31 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.32 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33 gevelopbouw
elke verhoging van de gevel boven de maximaal toelaatbare goothoogte.
1.34 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.35 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.36 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.37 landschapswaarde
de in een gebied aanwezige waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende natuur, levende natuur en cultuur.
1.38 mantelzorg
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.39 NAP
Normaal Amsterdams Peil.
1.40 natuur- en landschapsdeskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake natuur en landschap.
1.41 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.42 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.43 ondergeschikte horeca
horeca is toegestaan voor zover dit ondersteunend is aan de hoofdfunctie en ten dienste staat van deze hoofdfunctie;
1.44 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.
1.45 peil
- a. peil ten aanzien van NAP: voor zover ter plaatse de aanduiding ‘hoogteligging vlak (m)’ is opgenomen voor een bouwwerk: de hoogte ten opzichte van het NAP, zoals aangeduid op de verbeelding;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld na gereedkomen bouw.
1.46 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.
1.47 recreatiewoning
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.
1.48 restaurant
een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
1.49 SBI-code
de code SBI-1993 zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
1.50 verblijfsrecreatie
het met recreatief oogmerk verblijven met overnachting in een kampeermiddel, stacaravan, chalet, recreatiewoning of -appartement, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.51 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.52 voorgevelrooilijn
de (denkbeeldige) lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw alsmede de (denkbeeldige) lijn in het verlengde van de andere naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel.
1.53 voorste bouwgrens
elke naar de weg of het openbare gebied gekeerde bouwgrens.
1.54 vrijstaande recreatiewoning
een recreatiewoning die niet aan het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel is gebouwd.
1.55 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
2.9 peil
peil wordt gemeten vanaf de bovenkant afgewerkte betonvloer ter plaatse van de voordeur.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - Duin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Duin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. plantsoenen;
- b. groenvoorzieningen;
- c. beplantingen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. parken;
- f. voet- en fietspaden;
- g. in- en uitritten;
- h. bermen en bermsloten;
- i. ontwikkeling en behoud van het duingebied.
Alsmede voor:
- j. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, bergbezinkbassins, verharding ten behoeve van opstelplaatsen afvalbakken, bevoorradings- en onderhoudspaden ten behoeve van aangrenzende bestemmingen, infiltratievoorzieningen en water ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, waterberging of sierwater.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd met uitzondering van de volgende regel:
- a. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mogen worden gebouwd met een maximale hoogte van 9 m voor lantaarnpalen en een hoogte van 3 m voor overige bouwwerken.
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
- b. extensieve dagrecreatie;
- c. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, fiets- en wandelpaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Sport
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen ten behoeve van het uitoefenen van sportactiviteiten;
- b. bij de sportactiviteiten horende, en ondergeschikt daaraan, horeca activiteiten;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, verhardingen, bergbezinkbassins en water ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, waterberging of sierwater.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. evenementen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, bergbezinkbassins, terrassen en water ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, waterberging of sierwater.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 4 meter;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of d everlichting bedraagt ten hoogste 3 meter.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunnnig afwijken van het bepaalde in lid 6.2 om een grotere breedte van dakoverstekken toe te staan, met dien verstande dat:
- a. de breedte van een dakoverstek ten hoogte 1 meter bedraagt;
- b. de functie van verblijf en verplaatsing van de gronden nie twordt beperkt door de realisering van het dakoverstek.
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, al dan niet met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. water ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, waterberging of sierwater, met bijbehorende voorzieningen, zoals bergbezinkbassins;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, dakterrassen en tuinen.
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Archeologie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de vastgestelde en verwachte waarden.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) geldt dat ter plaatse van de bestemming Waarde - Archeologie - 4 uitsluitend bouwwerken zijn toegestaan;
- 1. met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
- 2. met een oppervlakte meer dan 2.500 m², waarvoor geen graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm uitgevoerd hoeven te worden of waarvoor geen heiwerkzaamheden uitgevoerd hoeven te worden;
- 3. met een oppervlakte meer dan 2.500 m², waarvoor graafwerkzaamheden of heiwerkzaamheden niet dieper reiken dan 6 m boven NAP.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt en de oppervlakte niet meer dan 6 m² bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
10.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
- d. voor windmolens, die beschermd zijn als Rijksmonument, wordt de vlucht (d.i. de hoogte van het wiekenkruis in verticale stand) als norm voor de hoogte van het bouwwerk genomen.
10.3 Ondergronds bouwen
Ondergronds bouwen is toegestaan tot een diepte van 4m onder peil en op die plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden. De gegeven bestemmingsomschrijving blijft onverminderd van kracht.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Er wordt niet afgeweken, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Voorwaardelijke verplichting Parkeren
13.2 Voorwaardelijke verplichting Landschap en openbare ruimte
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. Het eerste lid onder artikel 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Watertorengebied.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Kwaliteitscriteria Ambitienota Watertorenterrein
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan biedt een actueel planologisch kader voor de herontwikkeling van de gronden behorende bij het 'Watertorengebied'. De huidige sporthal wordt gesloopt en hiervoor in de plaats komt een nieuwe sporthal. Op de plek waar de huidige sporthal staat, worden rijwoningen gerealiseerd. Aan de noordkant van de nieuwe sporthal worden tweekapwoningen (verandawoningen) gerealiseerd. Het openbare gebied tussen en rondom de woningen en sporthal wordt ingericht als duinlandschap. Om het Watertorengebied te herontwikkelen met een nieuwe sporthal en omliggende woningen, is een planologische procedure nodig. In dit geval wordt een bestemmingsplanprocedure doorlopen. Voorliggend document bevat de toelichting op het gelijknamige bestemmingsplan.
Uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State Voor de nieuwe sporthal en woningbouw is al eerder een bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld op 8 maart 2018. Het vaststellingsbesluit is echter op 11 september 2019, naar aanleiding van ingediende beroepen, vernietigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak (hierna: de Afdeling). De Afdeling heeft het besluit vernietigd omdat: 1. het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2.8, derde lid, van de Wet natuurbescherming, omdat verwezen is naar de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS; 2. de aanduiding 'hoogteligging vlak' niet op de digitale verbeelding op ruimtelijkeplannen.nl is opgenomen; 3. de twee in het zuidoosten van het plangebied gelegen bouwvlakken voor geschakelde woningen op de verbeelding volgens de raad ten onrechte een aanduiding voor elk maximaal zeven woningen bevatten. Dit mogen volgens de raad maximaal zes woningen per bouwvlak zijn. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. De geconstateerde tekortkomingen zijn inmiddels hersteld. Het bestemmingsplan 'Watertorengebied' wordt derhalve met enkele wijzigingen van de onderbouwing in de toelichting en met een enkele wijziging op de digitale verbeelding opnieuw ter vaststelling aan de raad aangeboden. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het eerder vastgestelde plan zijn in de tekst van dit bestemmingsplan gemarkeerd. |
1.2 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
- 1. Hoofdstuk 1 is de inleiding waarin kort aangegeven wordt wat de aanleiding is voor dit plan;
- 2. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 2 nader ingegaan op het plangebied en wordt het initiatief omschreven waarmee inzicht verkregen wordt in de doelstelling van dit plan;
- 3. Het beleid, voor zover relevant, komt in Hoofdstuk 3 aan de orde;
- 4. In het Hoofdstuk 4 wordt het project getoetst op de uitvoerbaarheid aan de hand van verschillende sectorale eisen (milieuregels bijvoorbeeld als ook regels op het vlak van ecologie en verschillende andere onderwerpen);
- 5. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving toegelicht. In dit hoofdstuk wordt ook een belangrijk algemeen inzicht gegeven in de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en de manier waarop bestemmingsplannen opgebouwd zijn. Voor niet-vakmensen is dit een belangrijk hoofdstuk om de plaats van het bestemmingsplan in de ruimtelijke ordening te kunnen bepalen;
- 6. In Hoofdstuk 6 worden, tot slot, de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan, waaronder de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro),besproken.
Ten behoeve van de hernieuwde vaststelling, naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling, zijn enkele onderzoeken/analyses geactualiseerd en toegevoegd. Zo zijn de paragrafen beleid, milieuzonering, luchtkwaliteit, parkeren en ecologie geactualiseerd. Daarnaast zijn enkele onderzoeken geactualiseerd of bijgevoegd. Het betreft de volgende bijlagen: - Update quickscan flora en fauna Watertorengebied, zie bijlage 5; - Update stikstofberekening, zie bijlage 6; - Ecologische voortoets en passende beoordeling stiktofdepositie, zie bijlage 7; - Parkeeronderzoeken Egmond aan Zee, zie bijlage 3; - Nota van zienswijzen, zie bijlage 9; |
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt strikt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Huidige Situatie
Gelegen aan de rand van het dorp, tegen het duingebied aan vormt het Watertorengebied uit landschappelijk oogpunt een bijzondere locatie. Potentie, die vandaag de dag niet benut wordt. In plaats van aan te sluiten op het duinlandschap of er in op te gaan, vormt het huidige gebied een niet wenselijke onderbreking. Het kenmerkt zich door zijn vele bestrating en het weinige groen. De sporthal en het aanwezige parkeerterrein domineren het landschap. En het braakliggende terrein waar eerst het zwembad stond, draagt niet bij aan de aantrekkelijkheid van het gebied.
Dit heeft tot resultaat dat het Watertorengebied een gebied is geworden voor bestemmingsverkeer; je hebt er naast de huidige sporthal niets anders te zoeken. De auto dicteert en de activiteit/ levendigheid van het gebied is tot een minimum beperkt. Al met al vormt het Watertorengebied de buffer tussen duin en dorp, terwijl het juist de ultieme schakel zou kunnen vormen.
Het plangebied ligt aan de Watertorenweg te Egmond aan Zee. Onderstaande afbeelding geeft dit globaal aan, de projectlocatie is met de stippellijn weergegeven.
figuur 2.1 globale weergave van de projectlocatie
2.2 Toekomstige Situatie
Met de ontwikkeling van het Watertorengebied heeft gemeente Bergen voor ogen om dorp en duin tot een eenheid te smeden. Het gebied wordt opgeschoond en het duingebied wordt hersteld. Dit in combinatie met de bouw van een nieuwe sporthal, die de huidige zal vervangen en de inpassing van kleinschalige woningbouw met CPO woningen en vrije sector woningen. Het bouwprogramma is als volgt:
- 12 verandawoningen (vrije sector);
- 7 geschakelde woningen (vrije sector);
- 15 CPO woningen (7 koopwoningen in categorie 1 en 8 koopwoningen in categorie 2);
- Sporthal (3 zaaldelen, kleedruimtes en ondergeschikte horeca met parkeerkelder).
figuur 2.2 schets van de toekomstige situatie
Het parkeren voor de sporthal wordt opgelost in een parkeerkelder onder de nieuwe sporthal. De ingang van deze parkeerkelder wordt weggewerkt in het nieuwe te realiseren (openbare) duingebied tussen de sporthal en de woningen. Het parkeren voor de woningen vindt plaats op maaiveld, waarbij het glooiende karakter van de aan te leggen openbare ruimte ervoor zorgt dat de parkeerplaatsen deels uit het zicht liggen.
Verandawoningen
Aan de noordkant van het plangebied worden 6 blokjes van elk twee verandawoningen gerealiseerd. Deze verandawoningen bestaan uit twee bouwlagen, waarbij het parkeren voor het overgrote deel in de openbare ruimte op maaiveld gerealiseerd wordt.
Rijwoningen
Aan de zuidzijde worden vier blokken met rijwoningen gerealiseerd. Er komen twee blokken met 5 woningen en twee blokken met 6 woningen. Het parkeren hiervoor wordt op maaiveld gerealiseerd.
figuur 2.3: impressie doorsnede rijwoningen,bron: VenhoevenCS, december 2017
figuur 2.4: impressie doorsnede plangebied zuid-noord, bron: Venhoeven CS, december 2017
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Algemeen
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale omgevingsvisie nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012).
De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
Figuur 3.1 Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
- 5. Combineren boven enkelvoudig
- 6. Kenmerken & identiteit
- 7. Afwentelen voorkomen
Relatie tot ontwikkeling
De herontwikkeling van het plangebied geeft invulling aan één van de vier prioriteiten uit de Uitvoeringsagenda, namelijk de 'sterke en gezonde steden en regio's'. Door een zo optimaal mogelijke inpassing in de bestaande omgeving reageert dit plan op een maatschappelijke behoefte maar gaat dit niet ten koste van de goede omgevingskwaliteit. In hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt ingegaan op de manier waarop het plan geen belemmeringen kent in het kader van de gezonde en veilige fysieke leefomgeving
Conclusie
De NOVI levert geen belemmeringen op voor onderhavig plan. Het plan is in lijn met de Nationale Omgevingsvisie.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Dit besluit legt nationale ruimtelijke belangen vast. Het beleid is erop gericht om het aantal regels terug te dringen. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Hierdoor is onder andere de aanwijzing van nationale landschappen vervallen.
Het Rijk maakt bijvoorbeeld geen landsdekkende woningbouwafspraken meer, alleen nog in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Het Rijk benoemt alleen nog landelijke doelstellingen om de woningmarkt goed te laten werken. Het landschapsbeleid gaat ook naar de provincies.
Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er met een gebied moet gebeuren.
Op dit moment legt het Barro geen restricties op voor de onderhavige locatie.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:
bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Artikel 3.1.6 van het Bro:
lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
lid 3: indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
lid 4: een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat het bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in het derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.”
Relatie tot het project
Voor de planlocatie geldt dat het gaat om het realiseren van in totaal 34 woningen en de nieuwbouw van een sporthal die de huidige sporthal zal vervangen. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee te kwalificeren als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1. lid 1 sub i Bro, waardoor de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen dient te worden. De motivering van de treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt beschreven in paragraaf 3.4 van voorliggend bestemmingsplan.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH2050
Algemeen
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.
De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
- 1. Leefomgeving
- Klimaatverandering: een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
- Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
- Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.
- 2. Gebruik van de leefomgeving
- Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
- Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
- Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
- Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
- 3. Energietransitie
De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Bewegingen naar de toekomst
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
- Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst;
- Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging;
- Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem;
- Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal;
- Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie;
- Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector.
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet'. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
Verkennningen
In de eerste fase van de omgevingsvisie, zijn verkenningen uitgevoerd. Deze verkenningen maken nu onderdeel uit van de omgevingsvisie. In de Verkenningen NH2050 zijn acht hoofdthema's van trends en ontwikkelingen, met hun kernopgaven, geformuleerd. Een van deze acht hoofdthema's is verstedelijking.
De ambitie ten aanzien van woningbouw is dat vraag en aanbod van woon- en werklocatie, zowel kwantitatief als kwalitatief, beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.
Relatie tot ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de voornoemde ambitie van de provincie om woningbouw vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden in te plannen. De projectlocatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en er wordt voorzien in zowel een kwalitatieve als kwantitatieve behoefte, zoals ook zal blijken uit de beleidstoets in de navolgende paragrafen.
Conclusie
Vanuit de ambities uit de Omgevingsvisie NH2050, zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
Algemeen
Op 22 oktober is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld door Provinciale Staten (PS).De omgevingsverordening is op 17 november 2020 in werking getreden. De Omgevingsverordening vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.
Relatie tot ontwikkeling
Het plangebied is gelegen binnen het werkingsgebied 'Noord-Holland Noord' van de Omgevingsverordening. Overige werkingsgebieden zijn niet van toepassing op het plangebied. Voor het werkingsgebied Noord-Holland Noord gelden specifieke regels voor de realisatie van kleinschalige woningbouwontwikkelingen. Kleinschalige woningbouwontwikkelingen betreffen, volgens de Omgevingsverordening, woningbouwontwikkelingen van 11 woningen of minder. Daar is met onderhavig plan geen sprake van.
Omdat het plan, naast de ligging in het hiervoor benoemde werkingsgebied 'Noord-Holland Noord', niet in een van de specifieke werkingsgebieden gelegen is gelden enkel de regels die van toepassing zijn op het gehele grondgebied van de provincie Noord-Holland. Artikel 6.1 van de Omgevingsverordening bepaalt dat paragraaf 6.1.1 van de Omgevingsverordening van toepassing is op nieuwe stedelijke ontwikkelingen voor het gehele provinciale grondgebied. De regels in deze paragraaf zijn onder andere opgesteld met het oog op het actief stimuleren van de regionale afstemming, duurzaam ruimtegebruik en het voorkomen van overprogrammering. Op grond van artikel 6.3 van de Omgevingsverordening kan een ruimtelijk plan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemmming is met de binnen de regio gemaakt schriftelijke afspraken. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan deze afspraken.
Gelet op de aard van de ontwikkeling zijn regionale afspraken ten aanzien van woningbouw relevant. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 3.3 en paragraaf 3.4 van deze toelichting. Kortheidshalve wordt hier vermeld dat de ontwikkeling past binnen de regionale visie ten aanzien van woningbouw en het daarin opgenomen woningbouwprogramma.
Conclusie
Aan de regels zoals opgenomen in de Omgevingsverordening wordt, voor zover relevant in het kader van onderhavig plan, voldaan.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Vigerend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Kernen Egmond" vastgesteld op 27 juni 2012 door de raad van gemeente Bergen . Onderstaand een afbeelding van de plankaart.
figuur 3.2 globale uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De projectlocatie heeft de enkelbestemming 'Sport', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', de functieaanduiding 'Zwembad' en voor een gedeelte de enkelbestemming 'Natuur'. De projectlocatie kent ter plaatse van de huidige sporthal een bouwvlak, waarbinnen een maatvoering geldt van een maximum goothoogte van 8 meter. Er geldt een bebouwingspercentage van 100% binnen het bouwvlak en er is geen bouwhoogte van toepassing.
De 12 veranda woningen zijn deels gesitueerd binnen de enkelbestemming 'Natuur' en deels binnen de enkelbestemming 'Sport'. De overige woningen zijn gesitueerd binnen de enkelbestemming 'Sport'. De verandawoningen en een deel van de rijwoningen zijn gesitueerd buiten het bouwvlak. De woningen zijn strijdig met de regels van het vigerende bestemmingsplan, waardoor een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
3.3.2 Lokale woonvisie gemeente Bergen NH 2015 - 2020
De gemeente Bergen heeft de volgende visie: De gemeente Bergen streeft naar een kwalitatief goed en gedifferentieerd woningaanbod dat aansluit op de vraag van haar huidige en toekomstige inwoners.De gemeente streeft er naar dat verschillende doelgroepen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en een wooncarrière kunnen maken binnen de gemeente. Hierbij zijn de demografische ontwikkelingen een gegeven.De gemeente heeft voor de periode tot 2020 de onderstaande beleidsdoelen geformuleerd:
- Het zorgen voor een kwalitatief goed woningaanbod (geschiktheid, kwaliteit en
- duurzaamheid).
- Het realiseren van een gedifferentieerd woningaanbod.
- Het huisvesten van de huidige en toekomstige inwoners (doelgroepen).
- Flexibiliteit en maatwerk.
De gemeente Bergen richt zicht bij het zorgen voor een kwalitatief goed woningaanbod op geschiktheid, kwaliteit en duurzaamheid. Bij nieuwbouw hanteren we de ladder voor duurzame verstedelijking, met andere woorden eerst herstructureren, dan inbreiden en tenslotte uitbreiden. Verder willen we zoveel mogelijk levensloopgeschikte woningen realiseren, bouwen voor de eigen inwoners en voor de regio en sociale koop sociaal houden. Daarnaast hanteert de gemeente sociale grondprijzen voor sociale huurwoningen bij grond in eigendom van de gemeente. Bovendien wil de gemeente waar mogelijk particuliere initiatieven als CPO, woongroepen en herbestemming van leegkomende gebouwen faciliteren. Tot slot willen we het woningbouwprogramma met aanpassingen realiseren en prioriteren en het traject faseren & doseren uitvoeren.Bij flexibiliteit onderzoekt de gemeente mogelijkheden om meer ruimte te bieden in bestemmingsplannen en wet- en regelgeving. Belangrijke doelgroepen waar de gemeente voor wil bouwen zijn ouderen, jongeren en lage inkomens. De gemeente Bergen wil maatwerk bieden bij differentiatie in woningen, woningtypen, woonvormen, combinatie wonen en werken, inrichting woon- en leefomgeving en woonconcepten.
Lokaal woonbehoefteonderzoek
In 2020 is een woonbehoefteonderzoek uitgevoerd om het woningbouwbeleid van de gemeente te staven. Dit behoefteonderzoek beschrijft de kwantitatieve en kwalitatieve woonopgave voor de gemeente Bergen tussen 2019 en 2028. Het onderzoek kent op dit moment nog de conceptstatus en wordt begin 2021 voorgelegd aan het college ter vaststelling. De belangrijkste resultaten uit het onderzoek worden hier wel al gedeeld en zijn:
- Tot 2028 is er een totaalopgave van 1.133 woningen. De gemeente Bergen zet daarbij in op het behouden van meer jongeren dan de afgelopen jaren het geval is geweest.
- Om aan de oproep van het kabinet om 30% meer plannen op te nemen dan dat er woningbehoefte is, moeten 1.473 woningen op de programmering worden opgenomen.
- Er gaat een algehele verschuiving plaatsvinden van vraag van grondgebonden woningen naar nultredenwoningen. Dit is een gevolg van de vergrijzing en een gebrek aan nultredenwoningen in de bestaande voorraad.
- Op termijn ontstaat er een relatief groot overschot aan grondgebonden (sociale) huurwoningen, doordat het aantal vrijkomende woningen de vraag overstijgt. In de praktijk kunnen lage inkomens en jongeren tot 30 jaar echter niet doorstromen naar de dure grondgebonden koopwoningen in Bergen, waardoor de druk op de sociale markt zowel in het grondgebonden als het nultredensegment de komende jaren hoog blijft.
- Er ontstaat een overschot aan dure (> €350.000) grondgebonden koopwoningen.
- De dure voorraad van de grondgebonden woningen benadrukt het belang om goedkope grondgebonden woningen te realiseren met uitwijkmogelijkheden naar sociale woningen.
- Jongeren hebben een primaire voorkeur voor een grote grondgebonden woning en ouderen een kleinere nultredenwoning.
- De druk voor jongeren op de sociale woningmarkt neemt toe. Het aantal actief woningzoekenden neemt toe, terwijl de slaagkans afneemt.
- Uit de schaarsteberekening blijkt dat er te weinig woningen zijn voor de lage inkomens (tot €38.035,-) en de lage middeninkomens (€38.035 - €42.436).
Kansen woonmilieus benutten
In de provinciale nota vraaggestuurd bouwen is onderzocht in welke ‘woonmilieus’ de vraag aansluit op het aanbod. De uitkomst is dat in de regio Alkmaar op zowel korte (tot 2020) als lange (tot 2040) termijn een tekort is aan woningbouwplannen in de woonmilieus ‘dorps’ en ‘landelijk bereikbaar’ en een (kleiner) tekort aan ‘centrum-dorpse’ woningbouwplannen. Dat biedt kansen voor nieuwbouw voor alle kernen in de gemeente Bergen, omdat de gemeente Bergen bestaat uit centrum-dorpse, dorpse en landelijk bereikbare woonmilieus. In de woningbouwporgrammering regio Alkmaar d.d. maart 2020 wordt dit bevestigd. Dit is weergegeven op onderstaand figuur.
Figuur 3.3 grafiek realisatiecapaciteit naar woonmilieu Centrum dorps (BUCH) (bron: Woningprogrammering regio Alkmaar maart 2020)
Herbestemming, CPO en andere particuliere initiatieven
De gemeente staat open voor particuliere initiatieven, die waar mogelijk gefaciliteerd worden. Ook co-creatie samen met maatschappelijke organisaties wordt daarbij als kans gezien. Collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO), woongroepen en herbestemming van leegkomende gebouwen behoren tot de mogelijkheden. Dit zijn in onze gemeente vooral school- en zorggebouwen en in mindere mate kantoorgebouwen, maar ook vrijkomende agrarische bebouwing.
Regionaal Actie Programma 2016 t/m 2020
Het Regionaal Actie Programma 2016 t/m 2020 (RAP) is een document dat de belangrijkste ambities en afspraken op het gebied van wonen weer geeft. In de regio Alkmaar is er veel aandacht om te komen tot een gezamenlijke programmering, die recht doet aan de ambitie van de regio en de huishoudensbehoefte en aan de situatie dat de regiogemeenten ook vanuit het verleden samen met de provincie en de marktpartijen zijn gekomen tot afspraken over woningbouwproductie.
De regio Alkmaar zet in op een woningaanbod dat aansluit bij de vraag. De nieuwbouwprogrammering is flexibel om zo jaarlijks goed mogelijk te kunnen aansluiten bij de vraag.
Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar 2019
Het woningbouwprogramma voor de komende jaren van de gewenste flexibele, licht en gerichte RAP is uitgewerkt in de notitie Woningbouwafspraken en programmering regio Alkmaar 2019, vastgesteld op 7 februari 2019.
Dit woningbouwprogramma heeft vier uitgangspunten:
- 1. Er wordt adaptief geprogrammeerd binnen een bandbreedte.
- 2. Er wordt rekening gehouden met vertraging en onzekerheid in de uitwerking van plannen.
- 3. Er wordt afscheid genomen van oude plannen die niet (meer) voorzien in de huidige en toekomstige vraag.
- 4. De woningmarkt en bijbehorende opgave wordt gemonitord en besproken met de Woningmakers.
Het woningbouwprogramma wordt drie keer per jaar door de regio vastgesteld. De meest recente programmering van maart 2020 onderschrijft genoeg ruimte voor de korte termijn. Dit is weergegeven op onderstaand figuur.
Figuur 3.4 Realisatiecapaciteit Bergen (bron: Woningprogrammering regio Alkmaar maart 2020)
Nieuwbouw
Bij nieuwbouw moet gebruik worden gemaakt van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Herstructurering en inbreiding zijn voor de gemeente Bergen vrijwel de enige opties. Met herstructurerings- en inbreidingslocaties moet zorgvuldig omgegaan worden. De aantrekkingskracht van verschillende kernen in de gemeente Bergen wordt onder andere gevormd door het aanwezige groen en zichtlijnen op het omringende landschap. Wanneer kleinschalige inbreidingslocaties volgebouwd worden betekent dat ook dat juist aan die aantrekkingskracht getornd wordt. De regio Alkmaar werkt in de geest van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het project Watertorengebied betreft een functieverandering binnen het bestaand stedelijk gebied. In de regio Alkmaar is bij de vaststelling van het RAP onder meer bepaald dat de kwantitatieve overcapaciteit van de gemeente Bergen wordt geaccepteerd aangezien het uitgangspunt is dat de gemeente Bergen niet alleen bouwt voor de eigen inwoners, maar ook voor de regio. De andere gemeenten hebben die capaciteit dus niet binnen BSG. Vanuit de gemeente Bergen zijn de binnenstedelijke mogelijkheden beperkt door het ontbreken van grootschalige locaties voor grondgebonden woningen.
Duurzaamheid
In het kader van de duurzaamheidsambitie die door de gemeente Bergen is aangegeven, is een werktuigbouwkundige- en elektrotechnische installatie ontworpen die in combinatie met de bouwkundige maatregelen voldoet aan het energieconcept "volledig energieneutraal". Het energiegebruik van het gebouw is tot een minimum teruggebracht en het resterende energieverbruik wordt volledig gecompenseerd in de vorm van zonnestroom door middel van PV-panelen. De EPC komt hierdoor uit op 0.
Het gebouw heeft door de keuze van het energieconcept geen gasaansluiting nodig wat aanleg- en exploitatiekosten bespaart.
De 12 veranda woningen worden ook ontworpen volgens dit energieneutrale concept. Ook wordt onderzocht welke duurzaamheidsmaatregelen van toepassing kunnen zijn voor de te bouwen eengezinswoningen.
3.4 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Zoals in paragraaf 3.1.3 en in paragraaf 3.2.1reeds is beschreven, dient de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen te worden. In deze paragraaf wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de Ladder.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het begrip stedelijke ontwikkeling is gedefinieerd in artikel 1.1.1. lid 1 sub i van het Besluit ruimtelijke ordening. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De voorgenomen ontwikkeling realiseert 12 verandawoningen, 7 geschakelde woningen, 15 CPO woningen, een nieuwe sporthal (ter vervanging van de oude sporthal) en een parkeergarage. De voorgenomen ontwikkeling kan gekwalificeerd worden als woningbouwlocatie en realiseert tevens andere stedelijke voorzieningen als genoemd in art. 1.1.1. lid 1 sub i van het Bro.
Behoefte
Voor het aantonen van de behoefte dient antwoord te worden gegeven op een aantal vragen, namelijk:
- 1. is het plan regionaal afgestemd?
- 2. is er kwantitatieve behoefte lokaal en regionaal?
- 3. is er kwalitatieve behoefte lokaal en regionaal?
Uitgangspunt van het RAP is dat iedere gemeente in de regio Alkmaar de lokale uitbreidingsbehoefte kan faciliteren. Ook is afgesproken dat gemeenten niet meer dan het gemeentelijk aandeel in de prognose benutten. Dit woningbouwplan valt binnen deze afspraken.
Bergen heeft dit woningbouwplan nodig om in de eigen woningbehoefte te kunnen voorzien. Met dit plan blijft Bergen ruim binnen het gemeentelijk aandeel in de prognose. Voor cijfermatige onderbouwing zie het onderdeel “woningbouwprogrammering regio Alkmaar maart 2020” in paragraaf3.3.2.
Dit plan voorziet ook in de kwalitatieve behoefte. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een aantal van de belangrijkste woonwensen die in het lokale woonwensenonderzoek zijn geconstateerd. Daarnaast wordt er gebouwd in een gewild woonmilieu. Er is behoefte is aan woningen in de woonmilieus 'dorps' en 'landelijk bereikbaar'. De projectlocatie is gelegen aan de rand van de kern Egmond aan Zee en grenst aan het duingebied. Daarmee past de voorgenomen ontwikkeling goed binnen deze woonmilieus. Tevens wordt binnen het plan de mogelijkheid tot de bouw van CPO woningen geboden, waardoor particuliere initiatieven gestimuleerd worden.
Tot slot voldoet de huidige sporthal binnen het plangebied niet meer aan de daaraan thans te stellen eisen. Derhalve is de sloop - nieuwbouw van de sporthal binnen het plangebied noodzakelijk, teneinde de sportbeoefening in Egmond, en meer specifiek het plangebied, voort te zetten.
Bestaand stedelijk gebied
De projectlocatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. In artikel 1.1.1. lid 1 sub h Bro wordt het begrip bestaand stedelijk gebied gedefinieerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".
De projectlocatie is gelegen in de kern Egmond aan Zee en maakt deel uit van een samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, bedrijvigheid, horeca, openbare of sociaal culturele voorzieningen en stedelijk groen en infrastructuur. Hier komt nog bij dat het huidige Watertorengebied (de projectlocatie) een niet wenselijke onderbreking vormt tussen het duinlandschap en het dorp. Het braakliggende terrein waar eerst het zwembad stond, draagt niet bij aan de aantrekkelijkheid van het gebied. Met de ontwikkeling van het Watertorengebied heeft de gemeente Bergen voor ogen om dorp en duin tot eenheid te smeden. Het gebied moet opgeschoond en hersteld worden in combinatie met de bouw van een nieuwe sporthal, die de huidige zal vervangen, en inpassing van kleinschalige woningbouw met CPO woningen en vrije sector woningen. In aanvulling hierop worden ook nog 12 verandawoningen en 7 geschakelde woningen gerealiseerd die zorgen voor een extra kwaliteit van de sporthal en inpassing in het landschap mogelijk maakt. De projectlocatie wordt optimaal benut in het bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.
Op 3 juni 2016 heeft BK ingenieurs een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de projectlocatie.De resultaten hiervan worden integraal overgenomen. Het gehele bodemonderzoek is bijgevoegd in de bijlagen. Het bodemonderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling. Het doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit.
Met het bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit vastgelegd. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten PAK en minerale olie aangetoond, waarvan PAK aan de hand van de BKK te verwachten was en de minerale olie mogelijk het gevolg van het gebruik van dit deel van de locatie als parkeerplaats.
De hypothese 'onverdacht op het voorkomen van verontreinigingen anders dan die op basis van de BKK kunnen worden verwacht' is deels juist gebleken.
Gezien de lichte mate van verontreiniging wordt het uitvoeren van een nader bodemonderzoek niet noodzakelijk. Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaat volgens BK ingenieurs geen bezwaar voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Ten aanzien van het milieuaspect bodem zijn geen knelpunten te verwachten, waardoor het milieuaspect bodem geen belemmering oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.1.2 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen.
Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragefn (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).
Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen, als:
- geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
- een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Op verzoek van de Nederlandse overheid heeft de EU verlenging van de termijn (derogatie) gegeven waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Per 1 augustus 2009 is het NSL vastgesteld (een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van de derogatie). Hierdoor kan volledig gebruik worden gemaakt van deze derogatie. Bovendien is de definitie van 'niet in betekenende mate' verlegd van 1% naar 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3) voor zowel PM10 als NO2.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Op 7 juni 2012 is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen aangepast, zodat het mogelijk wordt gemaakt om bij ministeriële regeling (Regeling NIBM) bepaalde gebieden en bepaalde broncategorieën aan te wijzen waarbinnen geen gebruik meer kan worden gemaakt van de NIBM-grond. Het zal gaan om gebieden waar de grenswaarde voor PM10 wordt overschreden of waar overschrijding van de grenswaarde dreigt. Dit betreft naar verwachting een enkele gemeente in Noord-Brabant, Limburg en Gelderland met veel intensieve veehouderijen, pluimveehouderijen in het bijzonder. De aanwijzing van gebieden en broncategorieën zal plaatsvinden in nauwe samenspraak met betrokken overheden en sectoren en zal gepubliceerd worden in de Regeling NIBM.
Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
- kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van 34 woningen, het vervangen van een sporthal en het realiseren van een ondergrondse parkeergarage. Dit blijft ver onder het aantal van 1.500 woningen waarbij de 3%-norm wordt overschreden. Door de voorgenomen ontwikkeling wordt de norm van 3% niet overschreden en de voorgenomen ontwikkeling draagt daarmee niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Goed woon- en leefklimaat
Op www.atlasleefomgeving.nl (geraadpleegd op 10 november 2020) is te zien dat ter plaatse van de projectlocatie de grootschalige achtergrondconcentraties in 2018 van fijnstof PM10 18,34 µg/m3, van fijnstof PM2,5 10,32 µg/m3 en van stikstofdioxide NO2 10,46 µg/m3 zijn. De grenswaarde voor toetsing voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3 de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer hierbij wordt opgeteld, zullen de concentraties van zowel fijn stof als stikstofdioxide ruim onder de grenswaarden blijven.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
- 1. woningen;
- 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
- 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken medische kleuterdagverblijven etc..
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Relatie met plan
Voor voorliggend plan is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. In dit kader is door Vobru adviesbureau een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is terug te vinden als bijlage 2. Hieronder worden de resultaten integraal weergegeven.
In het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van gevels van de toekomstige woningen aan de Watertorenweg berekend. Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd. De geluidbelasting voor de maatgevende verkeersweg de Sportlaan/Dr. Wiardi Beckmanlaan (30 km/u) is op alle rekenpunten lager dan de voorkeurswaarde. De berekende geluidbelasting t.g.v. de planvorming (aantrekkende verkeersbewegingen) is eveneens op alle rekenpunten lager dan de voorkeurswaarde.
In het kader van eengoede ruimtelijke ordening is sprake van een goed woon- en leefklimaat waarbij in kader van de Wet geluidhinder geen belemmering aanwezig is voor realisatie van de planvorming.
Gecumuleerde geluidbelasting
Voor berekening van de karakteristieke gevelwering is de cumulatieve geluidbelasting, exclusief de aftrek artikel 110 g van de Wet geluidhinder, ter plaatse van de gevels bepalend voor berekening van de binnenwaarde in de geluidgevoelige ruimten (keuken, woon- en slaapkamers). In het bouwbesluit is een minimale karakteristieke gevelwering opgenomen van 20 dB. Dit betekent dat bij een gevelbelasting van Lden 53 dB en een wettelijke binnen waarde van Lden 33 dB de binnenwaarde in de geluidgevoelige ruimten wordt gewaarborgd. De bepaalde cumulatieve geluidbelasting exclusief artikel 110g, is lager dan Lden 53 dB en weergegeven in tabel 4.2. Voor de geluidgevoelige ruimten achter deze gevels wordt derhalve de binnenwaarde gewaarborgd.
Conclusie
Het aspect geluid vormt, in het kader van de Wet geluidhinder, geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.1.4 Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Voor het bepalen van de milieuzonering is gebruik gemaakt van de geactualiseerde handreiking (maart 2009): Bedrijven en milieuzonering (het zogenoemde groene boekje) van de VNG. In de handreiking wordt onderscheid gemaakt in omgevingstype rustige woonwijk en omgevingstype gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Binnen gemengd gebied mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd (bijvoorbeeld van 50 naar 30 meter).
figuur 4.1 richtafstandentabel
In voorliggend bestemmingsplan wordt het omgevingstype gemengd gebied gehanteerd. Op de projectlocatie worden op korte afstand van elkaar woningen en een sporthal met daaraan ondergeschikte horeca gerealiseerd. Daarnaast zijn direct naast het plangebied voetbalvelden van de voetbalvereniging Egmondia gelegen.
Toets aan het plan
In en rondom het projectgebied is diverse bedrijvigheid aanwezig. Deze worden hieronder per aspect beoordeeld.
Sporthal
Ten eerste wordt binnen het plangebied een sporthal gerealiseerd. Een sporthal heeft SBI-2008 code 931 en valt onder milieucategorie 3.1. In gemengd gebied wordt voor milieucategorie 3.1 een richtafstand van 30 meter gehanteerd. Deze richtafstand is met name gebaseerd op het aspect geluid. De geluidsisolatie van de sporthal is van belang voor de uitstraling van het geluid naar de omgeving. De geluidsproductie verschilt nogal per situatie, echter in de basis dient de sporthal reeds in de keuze van gevels en daken hier goed in te voorzien. In de basis wordt de sporthal daarom van de volgende zaken voorzien:
- De parkeergarage ligt ondergronds. Hinderlijk geluid van voertuigen die over de bestrating van de parkeergarage rijden zijn niet te horen voor de omgeving;
- Een groot deel van het gebouw is 'ingepakt'. Groene daken op grote delen van het gebouw beperken de uitstraling van geluid naar de omgeving en geven het gebouw een extra geluidsisolerende deken;
- Voor de beglazing wordt glas toegepast dat de geluidsisolatie ondersteund. Dit zal met name bij de vlakken zijn die overlast zouden kunnen geven voor de omwonenden;
- De installaties zijn op slimme posities uitgewerkt waarbij risico op overlast wordt voorkomen: in het talud aan de noordzijde van het gebouw. Uiteraard worden de nodige maatregelen voorzien op de technische installaties om geluidsoverlast te voorkomen: geluiddempers op de luchtkanalen, beperken van de luchtsnelheden, trillingsdempende opstelling van toestellen.
Bestaande woningen
Voor de Bomschuit geldt dat de sporthal in de nieuwe situatie op ruim 50 meter afstand van de woningen ligt, waar de sporthal in de huidige situatie op circa 14,5 meter staat. Wel komen de woningen nu direct tegenover de bestaande woningen aan de Bomschuit te liggen. Echter, dit is gezien de afstand van circa 17 m tot de berging van de bestaande woningen vanuit stedenbouwkundig oogpunt nog steeds een acceptabele afstand. De kortste afstand van de nieuwe sporthal tot de gevels van de tegenover liggende woningen aan de Watertorenweg is straks circa 30 m. Hiermee wordt voldaan aan de voor een sporthal aanbevolen richtafstand uit de VNG-brochure.
Nieuwe woningen
De sporthal voldoet voor diverse woningen binnen het plangebied niet aan de richtafstand. Ruimtelijk en stedenbouwkundig gezien is dit echter acceptabel. Er wordt een nieuw gebied ontwikkeld waar sport en wonen goed samengaan. Op dit moment functioneert de huidige sporthal ook dichtbij bestaande woningen, op een kortere afstand dan de richtlijn voorschrijft. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het realiseren van een gemengd gebied met woningen en sporthal dan ook acceptabel. In het kader van het Activiteitenbesluit dient de sporthal ook aan de geluidseisen te voldoen, met inachtneming van de omliggende woningen. Hierdoor wordt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgt voor de toekomstige bewoners van het gebied. Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient dit met een nader uit te voeren akoestisch onderzoek aangetoond te worden.
Onderwijs en bedrijven
Daarnaast zijn op ruim 120 meter afstand bedrijven toegestaan t/m milieucategorie 2 en is op ruim 180 meter afstand een onderwijsvoorziening gelegen. Een onderwijsvoorziening valt tevens onder milieucategorie 2. Voor milieucategorie 2 wordt binnen gemengd gebied een richtafstand van 10 meter gehanteerd. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
Voetbalvereniging
Tot slot zijn direct naast de projectlocatie de voetbalvelden van de voetbalvereniging Egmondia gelegen. Een veldsportcomplex (met verlichting) valt onder milieucategorie 3.1, waarbij binnen gemengd gebied een richtafstand van 30 meter wordt gehanteerd. Er wordt niet voldaan aan de richtafstand. Onderstaand volgt een motivering om af te wijken van deze richtafstand van de VNG:
- 1. Het veld wat het dichtst bij het projectgebied is gesitueerd betreft het trainingsveld van de voetbalvereniging Egmondia. Het trainingsveld wordt niet de gehele dag gebruikt en daar komt nog bij dat de laatste training omstreeks 23:00 is afgelopen. Na dit tijdstip is er geen activiteit meer en zijn de lichten op het veld uit;
- 2. De meeste activiteit en het meeste geluid van het sportcomplex komt van de kantine en de kleedkamers. De kantine en kleedkamers liggen op ruime afstand, circa 80 meter, van de te realiseren woningen. De nieuwe woningen liggen daarmee niet in de zone van 30 meter van de kantine en kleedkamers;
- 3. Bovendien geldt bij gebruik van sportvelden dat het menselijk stemgeluid een aparte positie inneemt bij de beoordeling van geluidhinder in het kader van ruimtelijke planvorming. Op basis van artikel 2.18 uit het Activiteitenbesluit kan het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sport- of recreatieactiviteiten buiten beschouwing worden gelaten op het moment dat er na een klacht inzake geluidsoverlast getoetst zal gaan worden aan de geluidsnormen. Dit betekent dat het stemgeluid niet betrokken hoeft te worden bij de bepaling van geluidsniveaus voor een goede ruimtelijke ordening;
- 4. Tot slot is in de huidige planologische situatie op zeer korte afstand van het voetbalveld een woonbestemming gelegen (op circa 7 meter afstand). Het betreft hier de woning gelegen aan de Bomschuit 4 te Egmond aan Zee. Het realiseren van woningen op zeer korte afstand van het voetbalveld is reeds planologisch mogelijk gemaakt, waardoor er van uit gegaan kan worden dat het veldsportcomplex op korte afstand van de te realiseren woningen geen belemmering oplevert.
Op grond van bovenstaande motivering is het acceptabel dat de nieuwe woningen dicht op de voetbalvelden worden gerealiseerd en er niet voldaan wordt aan de gestelde richtafstand. Hier komt nog bij dat gemeente Bergen voornemens is het veldsportcomplex te verplaatsen naar een andere locatie binnen de gemeente. De drie voetbalverenigingen van Egmond (waaronder Egmondia) zijn nog gezonde clubs met voldoende leden voor de competitie. Maar cijfers laten zien dat er steeds minder kinderen geboren zullen worden in de Egmonden. Daardoor zal het aantal jeugdleden afnemen. Door samen te gaan, ontstaat een sterke, aantrekkelijke en toekomstbestendige Egmondse voetbalclub. De clubs hebben om die reden ingestemd met een fusie op de locatie ten zuiden van de Egmonderstraatweg in Egmond aan den Hoef. De gemeenteraad stemde op 20 december 2016 in met dit plan. Het bestemmingsplan "Voetbalcomplex Egmond aan den Hoef en vrijkomende locaties" is op 29 september 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Bergen. In het bestemmingsplan is de bestemming 'Sport' van de gronden behorende bij voetbalvereniging Egmondia, gewijzigd in de bestemming 'Natuur'. Door de verbinding tussen de duingebieden ten noorden en zuiden van Egmond aan Zee robuuster te maken wordt de samenhang binnen het Natura 2000-duingebied verbeterd waardoor deze verbindingsmogelijkheid beter doorgang kan bieden aan door klimaatverandering verschuivende populaties. Dit is van belang om de biodiversiteit te behouden. Daarbij worden de natuurlijke waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Nederland en het Natura 2000-gebied versterkt. In dit geval vormen de richtafstanden in het kader van bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor voorliggend plan.
figuur 4.2 Uitsnede projectlocatie en situering omliggende bedrijven
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.1.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaarden/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR):
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
Groepsrisico (GR):
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR. Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven (inrichtingen) die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloedhebben op de gezondheid en het milieu.
Met behulp van de professionele risicokaart is het plangebied getoetst.
Risicovolle activiteiten in de omgeving van het plangebied
Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een risicovolle activiteit binnen een inrichting.
Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over wegen. Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
figuur 4.3 uitsnede plangebied risicokaart (bron: Prevent)
Beleidsvisie Externe Veiligheid
De gemeente Bergen heeft een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. De ontwikkeling is getoetst aan het gemeentelijk geldende beleid ten aanzien van externe veiligheid en vormt geen belemmering.
Clusteren van risicovolle activiteiten
Het plan is niet in strijd met het externe veiligheidsbeleid van de provincie Noord-Holland ten aanzien van het clusteren van risicovolle activiteiten.
Advies veiligheidsregio Noord-Holland Noord
Het plan bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Veiligheidsregio Noord-Holland Noord hoeft niet in de gelegenheid te worden gesteld advies te verstrekken ten aanzien van rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het belangrijk om, waar mogelijk, te werken volgens de volgende principes:
- 1. afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan;
- 2. opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en / of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater;
- 3. goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.
Op landsniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt. Denk aan de Waterwet uit 2009, het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).
Overleg hoogheemraadschap
Op 12 april 2017 heeft overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De besproken punten en afspraken zijn hieronder vermeld.
Peilen
Het huidige maaiveld ligt momenteel op ca. NAP 8,50 m. Het peil van het grondwater fluctueert tussen NAP 5,00 – 5,50 meter. De toekomstige maaiveldpeilen t.p.v. de 14 woningen variëren van NAP 9,50 tot 13,0 m. Hierdoor zal een aanzienlijke hoeveelheid grond worden aangevoerd om het huidige maaiveld op te hogen.
Aangezien souterrains worden aangelegd is nog niet duidelijk op welke niveau de vloerpeilen worden aangelegd.
De vloerpeilen van de 20 CPO woningen komt op ca. NAP +9,00 m te liggen.
De kelder van de sporthal komt op ca. NAP 6,30 meter te liggen. Zowel vloerpeilen van de parkeerkelder, 12 woningen en 22 grondgebonden woningen komen ruim boven het grondwater te liggen, waardoor de aanleg van drainage niet noodzakelijk is i.v.m. de ontwatering onder de woningen/sporthal.
Riolering en drainage
In het plangebied wordt een gescheiden rioolstelsel toegepast. Het vuilwater wordt via een te realiseren DWA riool aangesloten op de bestaande riolering in de Watertorenweg. Momenteel wordt het hemelwater t.p.v. de huidige woningen aan de Watertorenweg geïnfiltreerd in de bodem. Voor de toekomstige woningen zal een nader uit te werken infiltratievoorzieningen worden aangebracht om het hemelwater tijdelijk vast te houden, te bergen en af te voeren. Als vasthouden en bergen niet afdoende werkt, dan wordt pas tot afvoer gekomen.
In de huidige wijk t.p.v. de Logger komt bij hevige regen ca. 750 m3 hemelwater via de Logger en de Watertorenweg naar beneden. Momenteel wordt dit water via het huidige parkeerplaats middels zinkputten afgevoerd. Bij de toekomstige ontwikkeling zal het hemelwater op een andere wijze worden afgevoerd. Deels zal dat via het oppervlakte van de Watertorenweg worden afgevoerd en deels zal dit via ondergrondse voorzieningen worden opgelost. Als uitgangspunt is besproken dat hier conform de huidige klimaatgegevens haalbaar is om een bui van T=100 (73 mm in 24 uur) te kunnen bergen en infiltreren. De maximale hoeveelheid die afgevoerd mag worden is 8 m3/min/100 ha. In overleg met de gemeente wordt een geohydrologisch onderzoek en rioleringsplan opgesteld om waterproblemen in de toekomst te voorkomen.
Aangezien het plangebied niet grenst aan bestaande woningen worden geen problemen verwacht met afwatering van bestaande kavels.
Watercompensatie
Het perceel is ongeveer 1,5 hectare groot. In de huidige situatie is het terrein grotendeels verhard. In de nieuwe situatie wordt het gebied, mede door de invulling van een nieuw duinlandschap niet meer volledig verhard. Watercompensatie is dus niet nodig.
Waterkering
Deze ontwikkeling bevindt zich niet binnen de beschermingszone voor een waterstaatswerk.
Advies hoogheemraadschap
Het hoogheemraadschap heeft per mail op 9 mei aangegeven dat zij kan instemmen met deze ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Parkeren
Om het beoogde duinlandschap te realiseren is het essentieel het parkeren op een passende manier in te voegen. Bewoners hebben graag één – of liefst meerdere - parkeerplaatsen voor de deur. Daarnaast heeft de sporthal behoefte aan een groot aantal parkeerplaatsen op de locatie. Deze zullen niet altijd bezet zijn, maar vragen toch een oppervlak dat snel dominant wordt in de omgeving.
De parkeervoorziening voor de sporthal wordt in een ondergrondse parkeergarage opgenomen. Dit zorgt (ook richting de toekomst) voor de meest duurzame oplossing. Voor de woningen zijn plaatselijk parkeerplekken op maaiveld voorzien. Bij de woningen aan de noordzijde van de kavel, zijn plekken voorzien bij de woningen, eventueel als optie in ondergrondse parkeerplaatsen in de woning zelf en twee pockets die uit het landschap zijn weggesneden.
Parkeerbehoefte
Op 22 oktober 2020 is de Nota Parkeernormen vastgesteld door de gemeenteraad van Bergen. De nota is op 23 november 2020 gepubliceerd. Aan de hand van deze parkeernormen is de parkeerbehoefte berekend (Egmond aan zee, rest bebouwde kom).
De parkeerbehoefte is samengevat in tabel 4.1.
tabel 4.1 parkeerbehoefte
Parkeeraanbod
Sporthal
De parkeerbehoefte voor de sporthal bedraagt (afgerond) 79 parkeerplaatsen. De parkeergelegenheid voor de sporthal wordt voorzien in een ondergrondse parkeergarage, waar ruimte is voor 80 parkeerplaatsen. Daarnaast wordt ten aanzien van het fietsparkeren bij de sporthal voorzien in 106 fietsnietjes. Tot slot worden aan de westzijde van de sporthal 2 miva-parkeerplaatsen gerealiseerd. Aan de parkeerbehoefte voor de sporthal wordt voldaan.
Woningen
Voor de verandawoningen geldt een parkeernorm van 2,2 per woning. In totaal zijn 27 (afgerond) parkeerplaatsen benodigd. Ter plaatse van de verandawoningen worden 25 parkeerplaatsen gerealiseerd. Voor de 7 rijwoningen geldt een parkeernorm van 2,0. Voor de 15 CPO woningen geldt dezelfde norm als bij de 7 rijwoningen. In totaal dienen voor deze woningen 44 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden (22 x 2,0 = 44). De parkeerplaatsen voor de bewoners en bezoekers worden gerealiseerd in het openbaar gebied aan de zuidzijde van de projectlocatie. In totaal wordt hier voorzien in 37 parkeerplaatsen.
In onderstaande tabel is de totale parkeerbehoefte afgezet tegen het totale parkeeraanbod.
tabel 4.2 Parkeerbalans ongewogen
figuur 4.4: impressie verkaveling inclusief parkeren
Parkeerregime/dubbelgebruik
De parkeergarage onder de sporthal en het te realiseren openbaar gebied wordt betaald parkeren, gelijk aan de huidige situatie in het gebied en omgeving. Hierdoor kunnen huidige bewoners op basis van hun huidige parkeervergunning ook gebruik maken van de parkeergarage. Dit geldt natuurlijk ook voor de toekomstige bewoners. Vanuit de parkeergarage komt een loopverbinding richting de rijwoningen aan de zuidkant van de sporthal. Er is dus sprake van deels dubbelgebruik van de sporthal: op het moment dat de sporthal niet gebruikt wordt voor evenementen, kunnen omwonenden hier parkeren. Zonder dubbelgebruik zijn op de momenten in de ochtend, middag en nacht veel parkeerplaatsen in de garage immers onbenut.
Door gebruik te maken van de aanwezigheidspercentages van het C.R.O.W. wordt inzichtelijk wat het maatgevende moment is voor de parkeerbehoefte. Dit is in tabel 4.3 uitgewerkt.
tabel 4.3: parkeerbalans o.b.v. aanwezigheidspercentages en dubbelgebruik
De aanwezigheidspercentages van het C.R.O.W. (publicatie 381) geven aan dat voor woningen het maatgevende moment ligt in de avondperiode (90%) en in de nachtperiode (100%). De piek voor een sporthal ligt in de avondperiode (100%). In de nacht zijn er geen activiteiten in de sporthal en is het aanwezigheidspercentage 0%. Dan zijn er dus meer dan voldoende parkeerplaatsen aanwezig. Het maatgevende moment voor de sporthal én de woningen is de avondperiode. Op basis van de tabel is er dan een behoefte aan 135 parkeerplaatsen. Het aanbod is 142 parkeerplaatsen en er kan daarmee worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Op alle andere momenten gedurende de week is er een ruim overschot aan parkeerplaatsen.
Bezettingsgraad/parkeeronderzoek
Bovendien blijkt uit onderzoek (zie bijlage 3) dat de huidige bezettingsgraad van de bestaande parkeerplaatsen in de openbare ruimte langs de Bomschuit zeer laag is: op het maatgevend moment zijn 12 parkeerplaatsen van de 54 parkeerplaatsen langs de Bomschuit (22%) bezet. Dat is inclusief de 20 parkeerplaatsen bij het parkeerterrein. Zonder deze parkeerplaatsen komt de bezettingsgraad uit op 35%. Er is dus voldoende restcapaciteit aanwezig in de huidige situatie. Verder is dubbelgebruik in de parkeergarage mogelijk waardoor er voldoende parkeerplaatsen in het gebied aanwezig zijn om te voorzien in de parkeerbehoefte.
Voorwaardelijke verplichting parkeren
In de regels van dit bestemmingsplan is bovendien een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van parkeren opgenomen. Zo kan een omgevingsvergunning voor de bouw van de sporthal of de bouw van de woningen slechts verleend worden indien aangetoond is dat er in voldoende parkeerplaatsen (en fietsparkeerplaatsen) wordt voorzien. De voorwaardelijke verplichting is mede opgenomen omdat het (nog) onduidelijk is wanneer de CPO woningen gerealiseerd worden.
Verkeersgeneratie
In het nieuwe plan worden woningen toegevoegd aan de (nu al bestaande) sporthal. Deze woningen zorgen voor extra verkeersbewegingen. Met behulp van de rekentool van de CROW (kencijfers publicatie 317) is de verkeersgeneratie berekend, dit is in onderstaande tabel weergegeven. De rekentool is ingesteld op gemeente Bergen, rest bebouwde kom.
tabel 4.4 verkeersgeneratie
De sporthal is reeds aanwezig in de huidige situatie. Deze wordt enkel herbouwd op een andere locatie binnen het projectgebied. De toename in verkeersgeneratie komt daardoor uit op 268 mvt/etmaal op een maatgevende openingsdag (170 + 98 = 268).
Ontsluiting
Om toegankelijkheid van het perceel te garanderen, hoeven er maar een minimaal aantal ingrepen gedaan te worden. Er zal voornamelijk gebruik worden gemaakt van het huidige wegnetwerk. Deze kan de geringe toename van het verkeer goed verwerken. Zo zal de huidige aanrijroute naar de sporthal ook de toegangsroute voor de nieuwe sporthal worden. Voor de verandawoningen aan de noordzijde zal iets verder op de Watertorenweg een eigen ontsluiting worden gerealiseerd. De CPO en de geschakelde woningen worden ontsloten via de bestaande Bomschuit. Vanuit het plangebied worden diverse informele (loop)routes richting het toekomstige duinlandschap gerealiseerd. Gelet op de geringe toename van de verkeersintensiteiten als gevolg van de woningbouw en de breedte van de wegen als ook het huidige gebruik ervan in aanmerking genomen, is het niet waarschijnlijk dat onder normale omstandigheden de verkeersafwikkeling in en rond het plangebied zal leiden tot verkeersopstoppingen.
Conclusie
Er wordt voldoende voorzien in de parkeerbehoefte en de locatie is passend ontsloten zodat de extra verkeersgeneratie die het plan met zich meebrengt verwerkt kan worden.
4.4 Ecologie
Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
4.4.1 Beleid en normstelling
4.4.2 Inventarisatie flora en fauna
De gemeente Bergen heeft opdracht gegeven aan ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot een inventarisatie uit te voeren naar (beschermde) flora, broedvogels, Rugstreeppad, Zandhagedis en vleermuizen. De projectlocatie maakt onderdeel uit van de drie gebieden ten westen van Egmond aan den Hoef. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode april - oktober 2016 en het rapport is op 25 oktober 2016 opgeleverd. De inventarisatie is bijgevoegd in de bijlagen en de resultaten worden in deze paragraaf beschreven.
Op de projectlocatie zijn overvliegende gewone dwergvleermuizen, duinflora (aanwezig in het noordelijke deel van de projectlocatie), het territorium van een fitis en het territorium van een kauw geconstateerd.
Voor de aanwezige foeragerende vleermuizen in het projectgebied wordt over het algemeen geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat de aangetroffen foerageergebieden slechts een klein deel uitmaken van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
Bij een eventueel nest van de fitis of de kauw dienen de werkzaamheden waarbij deze eventuele nesten verstoord of vernield kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing voor deze broedvogels is dan niet nodig.
In het noordelijke deel van de projectlocatie ligt tegen de duinen een strook met zeer typische duinflora die kan worden aangemerkt als habitattype. Beïnvloeding van deze vegetatie is mogelijk vergunningplichtig in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.
Conclusie
Indien er een nest van de fitis of de kauw aanwezig is, zullen de werkzaamheden waarbij deze eventuele nesten verstoord of vernield kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats vinden. Een ontheffing voor deze broedvogels is niet noodzakelijk. Zoals benoemd wordt voor de aanwezige foeragerende vleermuizen in het projectgebied over het algemeen geen negatief effect verwacht van de ingreep. Ook in en rond de onderzochte sporthal die deel uitmaakt van het plangebied, werd geen activiteit waargenomen die duidt op mogelijk verblijf van vleermuizen in dit gebouw.
In 2020 heeft een update plaatsgevonden van het oorspronkelijke ecologische veldonderzoek (bijlage 5). De resultaten en conclusies uit het eerder uitgevoerde ecologisch veldonderzoek zijn nog steeds actueel. Het bestemmingsplan is in het kader van soortenbescherming uitvoerbaar. In het kader van de feitelijke realisatie van het plan wordt nog een nader onderzoek naar de rugstreeppad en zandhagedis uitgevoerd om de compenserende maatregelen hiervoor te bepalen. Ook wordt als voorbereiding op het slopen van de bestaande opstallen en bouwen van de woningen (het feitelijk werken in of nabij het Natura 2000-gebied) een vergunning aangevraagd. |
4.4.3 Gebiedsbescherming
Ecogroen heeft in december 2016 een natuurtoets uitgevoerd voor de beoogde ontwikkelingen op het Watertorenterrein in Egmond aan Zee. De bestaande sporthal wordt gesloopt om hier een nieuwe sporthal en woningen te realiseren. Natuurwetgeving en –beleid verplichten vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen of activiteiten conflicteren met beschermde natuurwaarden. In dit onderzoek, dat terug te vinden is als bijlage, vindt toetsing plaats aan de gebiedsgerichte natuurbescherming (Natura 2000) en de ruimtelijke bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natuurnetwerk Nederland
Op basis de huidige begrenzing van het plangebied is er overlap met het NNN. Het betreft een smalle strook aan de oostzijde van het plangebied dat tot het natuurgebied Noordhollands Duinreservaat behoort. Vooralsnog gaat men er vanuit dat er géén ontwikkelingen en activiteiten plaatsvinden in het deel dat als natuur is bestemd. Indien een bestemmingsplanwijziging nodig is voor ontwikkelingen in het als NNN begrensde deel met de bestemming natuur, is een nadere beoordeling aan het NNN-beleid noodzakelijk. Het NNN in Noord-Holland hanteert geen ‘externe werking’, zodat effecten van ontwikkelingen buiten het NNN niet hoeven te worden getoetst. De afwegingen die in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden gemaakt brengen echter ook met zich dat de gevolgen van het plan niet onaanvaardbaar voor de omgeving moeten zijn. Op grond van dit beginsel moet wel worden onderzocht en onderbouwd of er door activiteiten die plaatsvinden buiten het NNN geen schadelijke effecten optreden m.b.t. het NNN. Dit wordt ook wel de indirecte externe werking genoemd. Deze externe werking is verder uitgezocht bij toetsing van de Natura 2000 gebieden.
Natura 2000
Het plangebied grenst aan de noordzijde direct aan het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. De noordoostelijke hoek van het plangebied ligt binnen het Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied is voor 18 habitattypen en de habitatsoort Nauwe Korfslak aangewezen. Het plan kan een toename van stikstofdepositie als gevolg hebben. Overige effecten zijn niet aan de orde.
Om de gevolgen van het bestemmingsplan voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden in beeld te brengen is door IDDS nieuw onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6 en 7). Er is eerst op[ 10 december 2020 een stikstofdepositieberekening (inclusief verschilberekening) uitgevoerd en daarna in een afzonderlijke rapportage van 6 januari 2021 een ecologische voortoets en passende beoordeling uitgevoerd. De conclusies uit dit laatste rapport zijn hieronder weergegeven. Als gevolg van de aanleg- en gebruiksfase van de voorgenomen realisatie van de sporthal en woningen is er sprake van een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. De depositietoename tijdens de aanlegfase zorgt voor een tijdelijke toename van stikstofdepositie wat mogelijk zorgt voor een aantasting van natuurlijke kenmerken van stikstofgevoelige habitattypen binnen een straal van 1,5 km rondom het projectgebied. Ondanks deze (worst-case) toename van stikstofdepositie kan met zekerheid (significant) negatieve effecten ten gevolge van de tijdelijke deposities worden uitgesloten voor de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied en de voor dit gebied gestelde instandhoudingsdoelstellingen. Door het duurzaam en gasloos bouwen van de nieuwe sporthal en de woningen neemt de stikstofdepositie af ten opzichte van de huidige situatie. Hoewel er tijdens de aanlegfase sprake is van een tijdelijke depositietoename, zorgt het project tijdens de gebruiksfase voor een permanente afname (na intern salderen) van de stikstofdepositie rondom Egmond aan Zee. Per saldo is daarmee sprake van een positief effect op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden voor het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. Momenteel bestaat er geen vastgesteld beleid ten aanzien van stikstofdeposities als gevolg van ruimtelijke ingrepen waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie binnen stikstofgevoelige habitattypen. Omdat uit deze ecologische toets blijkt dat significant negatieve effecten zijn uitgesloten kan geconcludeerd worden dat er voor dit project een vergunningplicht geldt en dat deze vergunning verleend kan worden. |
4.5 Archeologie
Het Verdrag van Valletta was geïmplementeerd in de Monumentenwet, tot deze wet op 1 juli 2016 werd vervangen door de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is een primair gemeentelijke opgave.
In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.
De keuze voor een andere bouwlocatie voorkomt de verstoring van belangrijke bodemvondsten. Als dit geen optie is, bestaat de mogelijkheid om binnen de bouwlocatie zelf naar een archeologievriendelijke aanpak te streven. In het uiterste geval wordt een archeologische opgraving uitgevoerd.
Archeologisch onderzoek
In mei 2016 is door Hollandia b.v. in opdracht van de gemeente Bergen (NH) een inventariserend veldonderzoek in de vorm van grondboringen uitgevoerd binnen vijf deelgebieden te Egmond aan Zee, Egmond aan den Hoef en Egmond Binnen in de gemeente Bergen. Het plangebied van dit bestemmingsplan is een van de vijf deelgebieden (te weten, deelgebied 2). Het rapport is als bijlage terug te vinden.
Uit het vooronderzoek (bureau- en booronderzoek) blijkt dat de kans op archeologische resten in het plangebied groot is, daarom wordt een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door middel van proefsleuven. Mogelijk leidt dat onderzoek tot een opgraving.
Vooralsnog is de dubbelbestemming Archeologie opgenomen in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan om de eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen.
4.6 Besluit M.e.r.
4.6.1 (vormvrije) m.e.r.-beoordeling
In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, die aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEGrichtlijn milieueffectbeoordeling (MER-richtlijn). Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmerplichtig(bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 34 nieuwe woningen mogelijk en is daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan – ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.
Kenmerken van de projecten
Het programma voor de herontwikkeling van dit gebied bestaat uit het vervangen van de bestaande sporthal door een nieuwe energieneutrale en duurzame sporthal. Daarnaast worden woningen in het gebied toegevoegd: 12 verandawoningen aan de noordzijde van de sporthal en 22 rijwoningen (waarvan 15 CPO woningen) aan de zuidkant van de nieuwe sporthal. Onder de sporthal wordt een parkeergarage gerealiseerd met 80 parkeerplaatsen.
Plaats van de projecten
Het plangebied ligt aan de Watertorenweg te Egmond aan Zee en bestaat uit de huidige sporthal, parkeerterrein en terrein van het voormalige zwembad. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de duinen, aan de oostzijde door het voetbalcomplex (dat getransformeerd gaat worden naar natuur), aan de zuidzijde door de woningen aan de Bomschuit en aan de westzijde door de woningen aan de Watertorenweg.
Kenmerken van het potentiële effect
Het project brengt een geringe verkeersaantrekkende werking met zich mee, door het toevoegen van woningen in dit gebied. Dit zorgt echter niet in betekenende mate voor een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. De overige milieuaspecten zijn ook onderzocht en ook hieruit kan de conclusie getrokken worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen significant negatief milieueffect oplevert. Tot slot is in een passende beoordeling aandacht besteed aan de mogelijke significante effecten op het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. Als gevolg van de aanleg- en gebruiksfase van de voorgenomen realisatie van de sporthal en woningen is er sprake van een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. De depositietoename tijdens de aanlegfase zorgt voor een tijdelijke toename van stikstofdepositie wat mogelijk zorgt voor een aantasting van natuurlijke kenmerken van stikstofgevoelige habitattypen binnen een straal van 1,5 km rondom het projectgebied. Ondanks deze (worst-case) toename van stikstofdepositie kan met zekerheid (significant) negatieve effecten ten gevolge van de tijdelijke deposities worden uitgesloten voor de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied en de voor dit gebied gestelde instandhoudingsdoelstellingen.
Door het duurzaam en gasloos bouwen van de nieuwe sporthal en de woningen neemt de stikstofdepositie af ten opzichte van de huidige situatie. Hoewel er tijdens de aanlegfase sprake is van een tijdelijke depositietoename, zorgt het project tijdens de gebruiksfase voor een permanente afname (na intern salderen) van de stikstofdepositie rondom Egmond aan Zee. Per saldo is daarmee sprake van een positief effect op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden voor het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat.
Geconcludeerd wordt dat, gezien het feit dat geen significant negatieve milieueffecten te verwachten zijn, geen m.e.r.-beoordeling nodig is.
4.6.2 Artikel 3, derde lid Besluit m.e.r.
Uit paragraaf 4.4 (ecologie) en paragraaf 4.6.1 ((vormvrije) m.e.r.-beoordeling) blijkt dat voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt een passende beoordeling is uitgevoerd. Voorheen gold dat voor (bestemmings)plannen een directe MER-plicht bestond indien voor deze plannen een passende beoordeling moest worden gemaakt. Sinds 17 december geldt deze directe m.e.r.-plicht niet meer voor plannen waarvoor bij de voorbereiding een passende beoordeling moet worden gemaakt en
- dat het gebruik bepaalt van kleine gebieden indien:
- 1. voor dat plan een bestuursorgaan van een gemeente het bevoegd gezag is;
- 2. de omvang het gebied in verhouding tot het totale grondgebied van de gemeente klein is; en
- 3. het bevoegd gezag heeft beoordeeld dat de vaststelling of wijziging van dat plan geen aanzienlijke milieueffecten heeft; of
- waarbij sprake is van kleine wijzigingen van een plan en het bevoegd gezag heeft beoordeeld dat die wijzigingen geen aanzienlijke milieueffecten hebben.
Bovenstaande is geregeld in artikel 3, eerste lid van het Besluit m.e.r. in samenhang bezien met artikel 7.2a , tweede lid Wet milieubeheer.
Voor onderhavig bestemmingsplan geld dat sprake is van een plan waarvoor de gemeente Bergen het bevoegd gezag is. Daarnaast is de omvang van het gebied in verhouding tot het totale grondgebied van de gemeente als klein aan te merken. Voor de beoordeling of dit bestemmingsplan aanzienlijke milieueffecten heeft moet, op grond van artikel 3, derde lid Besluit m.e.r., rekening gehouden worden met de criteria uit bijlage II bij Richtlijn 2001/42/EG (SMB-richtlijn).
Uit jurisprudentie volgt dat voor een activiteit in een relatief klein gebied op lokaal niveau de criteria uit bijlage II bij de SMB-richtlijn vergelijkbaar zijn met de criteria uit bijlage III bij de MER-richtlijn (ABvRS 29 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO9187, r.o. 2.2.11). In paragraaf 4.6.1 heeft een toets aan de criteria uit bijlage III bij de MER-richtlijn plaatsgevonden. Hiermee is dus reeds beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze beoordeling volgt dat hiervan geen sprake is. Zoals hiervoor reeds is beschreven is met onderhavig bestemmingsplan sprake van een plan dat het gebruik bepaalt van een klein gebied. Doordat de criteria in dit geval, gelet op de jurisprudentie, vergelijkbaar zijn hoeft geen aparte toets aan de criteria uit bijlage II bij de SMB-richtlijn plaats te vinden. Uit paragraaf 4.6.1 volgt immers reeds dat geen sprake is van nadelige effecten op het milieu. Gelet op voorgaande wordt aan de eisen van de SMB-richtlijn voldaan.
Geconcludeerd kan worden dat aan de voorwaarden uit artikel 3, eerste en derde lid Besluit m.e.r. wordt voldaan. Derhalve is op grond van artikel 3, eerste lid Besluit m.e.r. in samenhang bezien met artikel 7.2a, tweede lid Wet milieubeheer het uitvoeren van een milieueffectrapportage niet vereist.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
De regels en de plankaart vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar bevat een uitleg van de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende gedachten en onderzoeken die hebben geleid tot de gewenste ontwikkeling binnen het plangebied.
Op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding met het Plan identificatie nummer NL.IMRO.0373.BPG08005watertoren- zijn alle noodzakelijke gegevens ingetekend.
De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Groen', 'Natuur', 'Sport', 'Verkeer', 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie' opgenomen.De bestemming wordt op de verbeelding zichtbaar gemaakt door middel van een kleur. Deze op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een artikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar de maatvoeringsaanduiding op de verbeelding met betrekking tot de maximale hoogte en naar de specifieke aanduidingen ' ondergrondse parkeergarage', 'maximum aantal wooneenheden' en 'groen - duingebied'.
5.2 Planopzet
Het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en uit de regels. Deze elementen zijn direct bindend en vormen o.a. de toetsingsgrond voor een aanvraag om omgevingsvergunning. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van de onderhavige toelichting, die niet bindend is.
Bij het opstellen van de regels is rekening gehouden met de Wet ruimtelijke ordening. Om te voorkomen dat de planregels niet mogelijk maken wat achteraf gezien toch eigenlijk wel aanvaardbaar is bevat het bestemmingsplan de nodige flexibiliteit, zoals deze binnen de gemeente Bergen gehanteerd wordt. Denk hierbij aan de mogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders om 10% af te wijken van genoemde hoogtematen. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012.
Leeswijzer bestemmingsregels
De bestemmingsregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
In de inleidende regels zijn in artikel 1 de definities van de verschillende in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen en in artikel 2 de wijze van meten. De wijze van meten geeft aan hoe de oppervlakte, inhoud, goothoogte, nokhoogte e.d. van een bouwwerk moet worden bepaald. Deze regels zijn noodzakelijk voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Specifieke aandacht wordt gevraagd voor het begrip peil. Omdat een nieuw glooiend duinlandschap gerealiseerd wordt, is het peil gekoppeld aan de hoogte ten opzichte van NAP. Dit is ook op de verbeelding aangegeven. Daarnaast wordt de bouwhoogte weergegeven, die gemeten wordt vanaf dit peil: in dit geval de bovenkant van de afgewerkte betonvloer ter plaatse van de voordeur. In onderstaande afbeelding is weergegeven wat het peil t.o.v. het NAP is (binnen rood kader) en vanaf welk punt de bouwhoogte gemeten wordt.
Het tweede hoofdstuk bevat de bestemmingsregels voor 'Groen - Duin', 'Natuur', 'Sport', 'Verkeer', 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie'. In deze regels zijn het toelaatbare gebruik van gronden en bouwwerken aangegeven (doeleindenomschrijving) en zijn diverse bepalingen inzake het bouwen opgenomen. Middels een bouwvlak wordt aangegeven waar de hoofdbebouwing zich mag bevinden. Er zijn diverse specifieke aanduidingen opgenomen voor de bestemmingen. Om de ruimtelijke kwaliteit in het gebied voor de gebouwen te kunnen waarborgen, moet voldaan worden aan de kwaliteitscriteria voor stedenbouw en architectuur zoals opgenomen in de Ambitienota Watertorenterrein die als bijlage bij de regels is gevoegd.
Het derde hoofdstuk bevat algemene regels die gelden voor alle in het plangebied voorkomende bestemmingen. De antidubbeltelregel (artikel 9) is opgenomen conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. In artikel 10 zijn de voor het plan geldende algemene bouwregels opgenomen. Deze bepalingen gelden voor alle in het plan opgenomen bestemmingen. De artikelen 11 t/m 14 bevatten algemene afwijkings-, wijzigings- en overige regels. In de overige regels worden de voorwaardelijke verplichtingen ten aanzien van parkeren en kwaliteitscriteria voor de openbare ruimte en landschap beschreven.
In het vierde hoofdstuk zijn de overgangs- en slotregels opgenomen. In dit hoofdstuk is onder andere bepaald hoe om te gaan met het gebruik en het bouwen voor thans nog aanwezige functies die niet in overeenstemming zijn met het plan. Deze regels volgen uit de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In de slotbepaling is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald: het bestemmingsplan Watertorengebied.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van afdeling '6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
In voorliggend plan is een anterieure overeenkomst gesloten met de ontwikkelaar van de gronden, waardoor de grondexploitatiekosten anderszins verzekerd is.
6.2 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
Bestuurlijk vooroverleg artikel 3.1.1
Het concept bestemmingsplan is toegezonden aan diverse bestuurlijke partners, waaronder de provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De volgende instanties hebben gereageerd.
- Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, 9 mei 2017
Het hoogheemraadschap kan in principe instemmen met dit plan. Wel blijven zij graag op de hoogte en zien zij dat de afspraken met betrekking tot hemelwaterinfiltratie een plek krijgt binnen dit bestemmingsplan. Dit is verwerkt in paragraaf 4.2.
- Provincie Noord-Holland, 23 mei 2017
De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat enkele beleidsaspecten vanuit de provinciale verordening niet volledig opgenomen waren. Het betreft hier dan o.a. de artikelen ten aanzien van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, de ruimtelijke kwaliteit en aardkundig monument. Deze aspecten zijn inmiddels in paragraaf 3.2 verwerkt en waar nodig nader gemotiveerd.
- PWN, 2 mei 2017
Het waterleidingbedrijf heeft een opmerking gemaakt ten aanzien van nieuwe grens van het woningbouwplan met het (deels nieuwe) natuurgebied. Zij vragen om een goede afscheiding. Een afscheiding wordt niet in dit bouwplan meegenomen. PWN zal na gereedkoming bouw zelf zorgen voor een eventuele afscheiding.
- Natuurmonumenten, 18 april 2017
Natuurmonumenten verwacht geen effecten van de bouw van dit plan op haar natuurgebieden binnen de gemeente Bergen.
Het concept bestemmingsplan van het vorige bestemmingsplan uit 2018 is in het bestuurlijk vooroverleg gebracht. Vervolgens heeft het vorige bestemmingsplan als ontwerp ter visie gelegen. Het onderhavige nieuwe bestemmingsplan is grotendeels ongewijzigd gebleven en wordt derhalve direct ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. De ingekomen zienswijzen in het kader van het bestemmingsplan uit 2017 zijn vervat in een Nota van zienswijzen (bijlage 9). |