KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Bollenconcentratiegebied
Artikel 4 Agrarisch - Landschapsbehoud
Artikel 5 Agrarisch - Natuurontwikkeling
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 7 Bedrijf - Gasinjectie En Gasproductie
Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorzieningen
Artikel 9 Detailhandel
Artikel 10 Dienstverlening
Artikel 11 Groen
Artikel 12 Horeca
Artikel 13 Maatschappelijk
Artikel 14 Natuur
Artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 17 Sport
Artikel 18 Tuin
Artikel 19 Verkeer
Artikel 20 Water
Artikel 21 Wonen
Artikel 22 Leiding - Gas - 1
Artikel 23 Leiding - Gas -2
Artikel 24 Leiding - Riool
Artikel 25 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 26 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 27 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 28 Waarde - Archeologie - 4
Artikel 29 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 30 Antidubbeltelregel
Artikel 31 Algemene Bouwregels
Artikel 32 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 33 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 34 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 35 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 36 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 37 Overgangsrecht
Artikel 38 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Geconsolideerde Versie
1.2 Aanleiding
1.3 Ligging Plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Opgave
1.6 Planproces
1.7 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleid
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.5 Conclusie
Hoofdstuk 3 Analyse En Planuitgangspunten
3.1 Algemeen
3.2 Het Plangebied
3.3 Landbouw
3.4 Landschap En Cultuurhistorie
3.5 Natuur
3.6 Archeologie
3.7 Recreatie
3.8 Niet-agrarische Bedrijven En Horeca
3.9 Wonen
3.10 Water
3.11 Overige Onderwerpen
Hoofdstuk 4 Toetsing Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Verkeer En Infrastructuur
4.3 Bodem
4.4 Water
4.5 Ecologie
4.6 Stiltegebied
4.7 Milieuhinder Agrarische Bedrijven
4.8 Milieuhinder Niet-agrarische Bedrijven En Horeca
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Wegverkeerslawaai
4.11 Luchtkwaliteit
4.12 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Landschapselementen En Duinrellen
Bijlage 2 Cultuurhistorische Kaart
Bijlage 3 Monumentenlijst
Bijlage 4 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De 'Staten Van Bedrijfsactiviteiten'
Bijlage 5 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 6 Nota Zienswijzen

Landelijk Gebied Zuid

Bestemmingsplan - Gemeente Bergen (NH.)

Onherroepelijk op 01-10-2014 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid van de gemeente Bergen (NH.).

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

Dit plan vormt een geconsolideerdeversie van de volgende besluiten/uitspraken:

- bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid, vastgesteld d.d. 2-7-2013 (imrocode: NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-CO02);
- uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, d.d. 1-10-2014, zaaknummer 201307140/1/R1.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd (deel van het) gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, (para)medisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, niet zijnde thuisprostitutie, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw, niet zijnde gronden met de bestemming Tuin, en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen bosbouw, sier- en fruitteelt;
  2. b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond (waaronder ook paardenfokkerij verstaan wordt);
  3. c. intensieve veehouderij: de fok van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  4. d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  5. e. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  6. f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  7. g. bollenteelt:
    1. 1. de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen;
    2. 2. de teelt van snijbloemen en van vergelijkbare laag blijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten;
    3. 3. de teelt van vollegronds laagblijvende tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt, niet zijnde sierteelt, boomkwekerij/-teelt, fruitteelt en bosbouw;
  8. h. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  9. i. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  10. j. boomkwekerij: een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de ondergeschikte verhandeling daarvan;
  11. k. niet-grondgebonden agrarische activiteiten: activiteiten die geheel dan wel grotendeels onafhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend.

1.9 agrarisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw.

1.10 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.

1.11 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf in hoofdzaak gericht op het door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en leveren van goederen, die ter plaatse worden vervaardigd als niet-zelfstandig onderdeel van de onderneming.

1.12 archeologisch deskundige

een deskundige met opgravingbevoegdheid of met gekwalificeerde kennis op het gebied van de archeologie.

1.13 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.14 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen in de bodem en uit het verleden.

1.15 bed en breakfast

het verstrekken van logies met ontbijt binnen een gedeelte van de bestaande (bedrijfs)woning of het hoofdgebouw.

1.16 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.17 bedrijf

een onderneming in hoofdzaak gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.18 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of de gronden.

1.19 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.20 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.21 bestaande bouwwerken

bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan zijn, zullen of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.22 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.23 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 Bevi-inrichting

bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.25 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.26 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.27 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.28 bouwmarkt

een al dan niet overdekt detailhandelsbedrijf, waarin een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouwmaterialen en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.

1.29 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.33 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en dat en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.34 chalet

een gebouw dat dient als recreatief woonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben, dat geplaatst is op een standplaats en dat bestaat uit twee of meer aan elkaar te koppelen delen.

1.35 consumentenvuurwerk

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en dat vanuit het hoofdgebouw bereikt kan worden en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.36 cultuurhistorische deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake cultuurhistorie.

1.37 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.38 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.39 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.40 dakoverstek

de breedte van de dakrand (inclusief de goot) welke zich buiten de verticale projectie van de gevel bevindt.

1.41 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.42 dienstverlening

het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons en wasserettes

1.43 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van dat gebouw en voor zover de regels deze inrichting niet verbieden.

1.44 evenement

een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.45 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.46 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.47 gevelopbouw

elke verhoging van de gevel boven de maximaal toelaatbare goothoogte.

1.48 groepsaccommodatie

een gebouw of complex van gebouwen bestemd voor recreatief verblijf, waaronder overnachting, voor groepen.

1.49 grootschalige detailhandel

detailhandel in de volgende categorieën:

  1. a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  3. c. tuincentra;
  4. d. grootschalige detailhandelsbedrijven in meubels, keukens en badkamers, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
  5. e. bouwmarkten.

1.50 hobbyboer

een agrarische activiteit die niet de omvang heeft van een volledige arbeidskracht, maar waarbij wel sprake is van ten minste 1,5 ha grond en van 4 Nederlandse grootte eenheid (Nge).

1.51 hobbykas

een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.

1.52 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.53 hoofdverblijf

de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokken(en) en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, dat ten minste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid en op grond van de Wet gemeentelijke basisgegevens moet worden gezien als het woonadres.

1.54 horecabedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.55 hoveniersbedrijf

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.

1.56 kampeermiddelen

  1. a. tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans;
  2. b. enige andere onderkomens of enige andere voertuigen of gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk en geen stacaravan zijnde, waarvoor geen omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist is;

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.57 kantoor

voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.58 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.59 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten.

1.60 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, niet zijnde thuisprostitutie, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.61 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.

1.62 landschapsontwikkelingsplan

het landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Bergen uit 2011.

1.63 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.64 manege

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

1.65 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.66 monument

een rijksmonument zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988 of een monument zoals bedoeld in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening.

1.67 natuur- en landschapsdeskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake natuur en landschap.

1.68 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.69 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.70 neventak/nevenfunctie

onderdelen van een agrarisch bedrijf, waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt deel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf, met dien verstande dat de productieomvang van de neventakken/-activiteiten afzonderlijk in geen geval meer dan 70% van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig bedrijf in de desbetreffende bedrijfstak mag bedragen.

1.71 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.72 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.73 paardenbak

een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het uitoefenen van de paardensport dan wel het vrij laten loslopen van paarden, meestal als uitloop van een stal.

1.74 paardenfokkerij

een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.

1.75 paardenhouderij

een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.

1.76 paardenstalling/-pension

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen maneges verstaan.

1.77 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.78 pension

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) waarbij tijdens het verblijf bijbehorende dienstverlening plaatsvindt.

1.79 permanente bewoning

het verblijven in een kampeermiddel, een recreatieverblijf, een verblijfsrecreatief appartement of in een gebouw, geen woning zijnde, met het kennelijke doel om dat kampeermiddel, recreatieverblijf, verblijfsrecreatief appartement dan wel het gebouw als hoofdverblijf te gebruiken.

1.80 platte afdekking

een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.

1.81 plattelandswoning

een voormalige agrarische bedrijfswoning die voorheen deel uitmaakte van een agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in de Wet plattelandswoning.

1.82 professioneel vuurwerk

vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.

1.83 recreatieverblijf

een recreatiewoning of stacaravan.

1.84 recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.

1.85 restaurant

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.86 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.87 Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die onderdeel is van deze regels.

1.88 stacaravan

een gebouw dat dient als recreatief woonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben, dat geplaatst is op een standplaats en in zijn geheel kan worden verplaatst.

1.89 standplaats

een gedeelte van een recreatieterrein dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel of een stacaravan.

1.90 trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen

teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van verplaatsbare en gemakkelijk te demonteren constructies overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor agrarisch gebruik als trek- of kweekkas.

1.91 tuincentrum

een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond.

1.92 thuisprostitutie

het in de eigen woning bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.

1.93 verblijfsrecreatie

het met recreatief oogmerk verblijven met overnachting in een kampeermiddel, stacaravan, chalet, recreatiewoning of -appartement, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.94 verkoopvloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.

1.95 verkoop streekeigen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf zijn geteeld en op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf of in de regio bij een bedrijf zijn verwerkt of bewerkt.

1.96 volwaardig agrarisch bedrijf

een duurzaam agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht die binding heeft met het agrarische bedrijf, met een daarbij passende bedrijfsomvang.

1.97 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.98 voorgevelrooilijn

de (denkbeeldige) lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw alsmede de (denkbeeldige) lijn in het verlengde van de andere naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel.

1.99 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.100 zomerseizoen

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.101 zorgboerderij

een boerderij waar mensen met een lichamelijke of een verstandelijke beperking begeleid werkzaamheden verrichten.

1.102 zorgwoning

een woning bedoeld voor de huisvesting en verzorging van mensen met een lichamelijke beperking en/of een verstandelijke beperking.

1.103 zijerf

de gronden, niet zijnde gronden met de bestemming Tuin, die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de

denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 dakoverstek

tussen de verticale projectie van de buitenzijde van de gevel en de buitenzijde van de dakoverstek.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Bollenconcentratiegebied

Artikel vervallen

Artikel 4 Agrarisch - Landschapsbehoud

Artikel vervallen

Artikel 5 Agrarisch - Natuurontwikkeling

Artikel vervallen

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

bedrijven t/m categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  1. a. bedrijfswoningen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal': uitsluitend een gemaal;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend nutsvoorzieningen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': uitsluitend voor opslag;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning': tevens voor recreatiewoningen;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen' met lpg: tevens voor de verkoop van motorbrandstoffen, waaronder begrepen de verkoop van lpg;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': uitsluitend voorzieningen ten dienste van de exploitatie van aardgas;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-gasontvangststation': uitsluitend een gasontvangststation;
  9. i. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

met dien verstande dat:

  1. j. bedrijfswoningen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bedrijfsgebouwen;
  2. b. recreatiewoningen;
  3. c. een bedrijfswoning tenzij ter plaatse de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is opgenomen;
  4. d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning;
  5. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Bedrijf - Gasinjectie En Gasproductie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf-Gasinjectie en Gasproductie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. installaties en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het opslaan van gas;
  2. b. mijnbouwactiviteiten ten behoeve van de onder a bedoelde bestemming;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. verkeersvoorzieningen;
  5. e. water.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde en ondergrondse gebouwen worden gebouwd
  2. b. de bouwhoogte van boorinstallaties en bijbehorende voorzieningen mag niet meer dan 60 m bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer dan 10 m bedragen;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen
  5. e. het bouwen van bouwwerken is uitsluitend toegestaan wanneer de landschappelijke inpassing voldoende verzekerd is door de aanleg van een aarden wal.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik geldt dat het verboden is de in lid 7.1. bedoelde gronden te gebruiken voor het daar omschreven gebruik zonder dat een passende landschappelijke inpassing aanwezig is.

Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorzieningen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf-Nutsvoorzieningen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. nutsvoorzieningen en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. elektriciteitsvoorzieningen ten behoeve van het opslaan van gas en andere mijnbouwactiviteiten;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. verkeersvoorzieningen;
  5. e. water.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van enig gebouw mag niet meer dan 4 m bedragen;
  2. b. de oppervlakte van enig gebouw mag niet meer dan 60 m² bedragen.
  3. c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan dan 7 m bedragen.

Artikel 9 Detailhandel

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum': uitsluitend een tuincentrum;
  3. c. een bedrijfswoning en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  4. d. bijbehorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;

met dien verstande dat:

  1. e. een bedrijfswoning niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bedrijfsgebouwen;
  2. b. een bedrijfswoning tenzij ter plaatse de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is opgenomen;
  3. c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning;
  4. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

Artikel 10 Dienstverlening

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Dienstverlening aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dienstverlening en kantoren;
  2. b. een bedrijfswoning en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  3. c. bijbehorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bedrijfsgebouwen;
  2. b. een bedrijfswoning;
  3. c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning;
  4. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

10.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

Artikel 11 Groen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de kaart aangewezen voor Groen zijn bestemd voor:

  1. a. plantsoenen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. beplantingen;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. parken;
  6. f. voet- en fietspaden;
  7. g. ruiterpaden;
  8. h. in- en uitritten;
  9. i. bermen en bermsloten;
  10. j. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging of sierwater.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd met een maximale hoogte van 9 m voor lantaarnpalen en een maximale hoogte van 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.

Artikel 12 Horeca

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. restaurants;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen- logies': tevens voor het het verstrekken van logies met een maximale oppervlakte van 40 m²;
  3. c. bedrijfswoningen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)w egen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bedrijfsgebouwen;
  2. b. bedrijfswoningen;
  3. c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning;
  4. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

12.3 Afwijken van de bouwregels

12.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

Artikel 13 Maatschappelijk

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': uitsluitend een begraafplaats;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde': een cultuurhistorisch waardevol terrein;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'wellness': een ontspanningcentrum;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-molen': een molen in combinatie met het wonen voor zover sprake is van een bestaande woning ten tijde van de inwerkingtreding van het plan alsmede een gemaal;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1': een natuureducatief centrum;
  7. g. bedrijfswoningen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  8. h. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;

met dien verstande dat:

  1. i. bedrijfswoningen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. gebouwen;
  2. b. bedrijfswoningen tenzij ter plaatse de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is opgenomen;
  3. c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning;
  4. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

13.3 Afwijken van de bouwregels

13.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

Artikel 14 Natuur

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-natuur-erfbebouwing': tevens voor erfbebouwing behorende bij woningen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-tuin': uitsluitend voor het behoud van de aldaar voorkomende beplantingen en voor beboste tuinen bij woningen met open ruimten en waterpartijen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm natuur-windsingel': uitsluitend voor een windsingel;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, fiets- en wandelpaden, ruiterpaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
  2. b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-natuur-erfbebouwing': aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 75m² per bouwperceel;
    2. 2. de oppervlakte per vrijstaand bijgebouw niet meer bedraagt dan 50 m²;
    3. 3. de diepte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping aan de achtergevel van een hoofdgebouw ten hoogste 3 m bedraagt gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw;
    4. 4. de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping ten hoogste 3,5 m bedraagt gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw;
    5. 5. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen niet meer bedraagt dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m;
    6. 6. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen ten hoogste 3 m en de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedragen;
    7. 7. bijgebouwen niet voorzien mogen worden van dakkapellen, dakopbouwen of gevelopbouwen;
    8. 8. bij een platte afdekking de maximale hoogten, zoals bepaald onder 5 en 6 overschreden mogen worden ten behoeve van lichtkappen met een oppervlakte van ten hoogste 1/3 van de oppervlakte van het dakvlak en tot een hoogte van 1 m.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 onder c ten behoeve van een kap op aan- en uitbouwen, met dien verstande dat:

  1. a. afwijking uitsluitend is toegestaan indien een kap in verband met afstemming op de karakteristiek van de woning, wenselijk is;
  2. b. de goothoogte van de aan- of uitbouw niet meer mag bedragen dan de in lid 14.2 genoemde bouwhoogte;
  3. c. afwijking niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige erven.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn - met toepassing van artikel 3.6 Wro - bevoegd om de bestemming te wijzigen in een agrarische bestemming, met inachtneming van het volgende:

  1. a. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de gronden in eigendom zijn overgedragen aan een agrariër;
  2. b. een besluit tot wijziging wordt uitsluitend genomen indien er sprake is van het realiseren van natuur elders van gelijke omvang.

Artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Dagrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': uitsluitend voor volkstuinen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

15.2 Bouwregels

Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. gebouwen;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsrecreatie;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': uitsluitend voor een hostel;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein': uitsluitend voor een kampeerterrein, stacaravans en chalets;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning': uitsluitend voor recreatiewoningen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie': uitsluitend voor een groepsaccommodatie;
  6. f. bedrijfswoningen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

met dien verstande dat:

  1. h. bedrijfswoningen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.

16.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bedrijfsgebouwen;
  2. b. bedrijfswoningen tenzij ter plaatse de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' of 'recreatiewoning' is opgenomen;
  3. c. recreatiewoningen, tenzij ter plaatse 'kampeerterrein' of 'specifieke vorm van recreatie-groepsaccommodatie' is opgenomen;
  4. d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning;
  5. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

16.3 Afwijken van de bouwregels

16.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

Artikel 17 Sport

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvelden en bijbehorende voorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'manege': uitsluitend een manege;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum': uitsluitend een sportschool;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - 1': voor een manege met overnachtingsmogelijkheden;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. gebouwen;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

17.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 18 Tuin

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

18.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden zijn ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, met uitzondering van paardenbakken, bouwwerken ten behoeve van mestopslag, tredmolens, lichtmasten ten behoeve van paardenbakken en zwembaden;
  2. b. de hoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevellijn mag ten hoogste 1 m bedragen en elders ten hoogste 2 m;
  3. c. in afwijking van het bepaalde in sub b mag de hoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevellijn, voor zover de voorgevellijn is gelegen in het verlengde van een zijgevel van het hoofdgebouw, ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat:
    1. 1. de hoogte van 2 m uitsluitend is toegestaan achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw;
    2. 2. indien de afstand tussen de voorgevellijn en de zijdelingse perceelsgrens minder dan 5 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 1 m moet bedragen;
    3. 3. indien de afstand tussen de voorgevellijn en de zijdelingse perceelsgrens tussen de 5 m en 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 2 m moet bedragen;
    4. 4. indien de afstand tussen de voorgevellijn en de zijdelingse perceelsgrens ten minste 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 3 m moet bedragen;
  4. d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 1 m bedragen.

18.3 Afwijken en van de bouwregels

18.4 Specifieke gebruiksregels

Het is niet toegestaan om:

  1. a. gronden in gebruik te nemen/hebben voor paardenbakken en mestopslag;
  2. b. gronden te gebruiken als erf.

Artikel 19 Verkeer

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook en bijbehorende parallelweg, waarbij het aantal opstelstroken en busstroken niet worden meegeteld;
  2. b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  3. c. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde (cw)': cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen in de vorm van dijken en polderwegen;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

19.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, en nutsgebouwen worden gebouwd met een maximale hoogte van 9 m voor lantaarnpalen, 6,5 m voor straatmeubilair en 2,5 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, en nutsgebouwen.

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 20 Water

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen en -wegen, waterhuishouding, waterberging en vijvers alsmede voor:
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - duinrel': behoud, bescherming en aanleg van duinrellen.

20.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers worden gebouwd met een maximale hoogte van 2 m, met dien verstande dat voornoemde bouwwerken niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - duinrel'.

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.3.1

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - duinrel' is het verboden om zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. b. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  3. c. het vergraven of dempen van aanwezige waterlopen;
  4. d. het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
  5. e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen.

20.3.2

Het gestelde in lid 18.3.1 is niet van toepassing op:

  1. a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

20.3.3

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden zoals bedoeld in lid 20.3.2 wordt uitsluitend verleend indien uit een advies van de cultuurhistorisch deskundige blijkt dat de cultuurhistorische waarden ter plaatse niet onevenredig worden aangetast.

20.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 21 Wonen

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein': tevens een kampeerterrein;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning': uitsluitend een zorgwoning als onderdeel van de woning binnen hetzelfde bouwvlak;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - galerie': tevens voor een galerie';
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bebouwing': de in lid 21.4 in tabel 4 genoemde nevenfuncties, welke rechtstreeks dan wel via afwijking toelaatbaar zijn;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van wonen-plattelandswoning': uitsluitend voor een plattelandswoning;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning': recreatiewoningen;
  8. h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.

21.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen;
  2. b. bijgebouwen;
  3. c. recreatiewoningen;
  4. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van paardenpakken, bouwwerken voor mestopslag, tredmolens en lichtmasten.

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

21.3 Afwijken van de bouwregels

21.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

21.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 22 Leiding - Gas - 1

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas - 1 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor een aardgastransportleiding en glycol- en productiewaterleidingen.

22.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 22.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

22.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 22.2 onder b indien de veiligheid met betrekking tot de gasleidingen niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten. Voorts dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 23 Leiding - Gas -2

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding-Gas - 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg en de instandhouding van ondergrondse hoge druk aardgastransportleidingen, overeenkomstig het in dit plan weergegeven profiel;
  2. b. andere (ondergrondse) infrastructurele voorzieningen in de vorm van leidingen en kabels;
  3. c. andere bijbehorende voorzieningen.

23.2 Bouwregels

  1. a. op of in de in lid 23.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd.
  2. b. de oppervlakte respectievelijk de bouwhoogte van een bouwwerk als bedoeld onder a mag niet meer dan 10 m² respectievelijk 3 m bedragen.

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 24 Leiding - Riool

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor een rioolpersleiding.

24.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 24.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

24.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 24.2 onder b indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad en hieromtrent advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 25 Waarde - Archeologie - 1

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie - 1 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

25.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 25.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) geldt dat ter plaatse van de bestemming Waarde - Archeologie - 1 uitsluitend bouwwerken zijn toegestaan waarvoor geen graafwerkzaamheden en geen heiwerkzaamheden uitgevoerd hoeven te worden.

25.3 Afwijken van de bouwregels

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

25.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 26 Waarde - Archeologie - 2

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie - 2 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

26.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 26.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) geldt dat ter plaatse van de bestemming Waarde - Archeologie - 2 uitsluitend bouwwerken zijn toegestaan;
    1. 1. met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
    2. 2. met een oppervlakte van meer dan 50 m², waarvoor geen graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm uitgevoerd hoeven te worden of waarvoor geen heiwerkzaamheden uitgevoerd hoeven te worden.

26.3 Afwijken van de bouwregels

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

26.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 27 Waarde - Archeologie - 3

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie - 3 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

27.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 27.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) geldt dat ter plaatse van de bestemming Waarde - Archeologie - 3 uitsluitend bouwwerken zijn toegestaan;
    1. 1. met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    2. 2. met een oppervlakte van meer dan 500 m², waarvoor geen graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm uitgevoerd hoeven te worden of waarvoor geen heiwerkzaamheden uitgevoerd hoeven te worden.

27.3 Afwijken van de bouwregels

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

27.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 28 Waarde - Archeologie - 4

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie - 4 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

28.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 28.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) geldt dat ter plaatse van de bestemming Waarde - Archeologie - 4 uitsluitend bouwwerken zijn toegestaan;
    1. 1. met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    2. 2. met een oppervlakte van meer dan 2.500 m², waarvoor geen graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm uitgevoerd hoeven te worden of waarvoor geen heiwerkzaamheden uitgevoerd hoeven te worden.

28.3 Afwijken van de bouwregels

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

28.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 29 Waterstaat - Waterkering

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor een waterkering.

29.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 29.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

29.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 29.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad en advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 30 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 31 Algemene Bouwregels

31.1 Nieuwe woningen

Ingeval van nieuwe woningen ingevolge planwijziging mag de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe woningen ten gevolge van wegen niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, ten zij voldaan wordt aan een besluit hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder.

31.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, dakoverstekken, funderingen, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt en de oppervlakte niet meer dan 6 m²;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

31.3 Bestaande maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
  4. d. In afwijking van het hiervoor bepaalde onder a en b geldt dat de herbouw van gebouwen binnen de bestemming Wonen voor zover de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, recreatiewoningen en overkappingen, meer bedraagt dan in de bouwregels van de betreffende bestemming is voorgeschreven, uitsluitend is toegestaan indien:
    1. 1. er sprake is van het slopen van bestaande gebouwen;
    2. 2. niet meer dan 50% van het gesloopte oppervlak mag worden teruggebouwd;
  5. e. voor windmolens, die beschermd zijn als Rijksmonument wordt de vlucht (dat is de hoogte van het wiekenkruis in verticale stand) als norm voor de hoogte van het bouwwerk genomen.

31.4 Kappen

Artikel 32 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. de ruimte tussen bouwwerken;
  2. b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 33 Algemene Aanduidingsregels

33.1 Molenbiotoop

Artikel 34 Algemene Afwijkingsregels

34.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

34.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het gebruik van bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning voor mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. a. er sprake moet zijn van een tijdelijke woonbehoefte;
  2. b. de mantelzorg noodzakelijk is waaromtrent advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijk deskundige;
  3. c. de bereikbaarheid van algemene voorzieningen en nutsvoorzieningen voor hulpdiensten gewaarborgd moet blijven;
  4. d. er geen sprake mag zijn van aantasting van de belangen van (agrarische) bedrijven en er mag geen afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing (agrarische bedrijfsvoering);
  5. e. de realisering van de tijdelijke woonruimte in een bijgebouw of aan- of uitbouw of bijgebouw moet mogelijk en aanvaardbaar zijn inzake milieuhygiëne en brandveiligheid;
  6. f. de (bouw)regels omtrent de toegestane oppervlakte aan erfbebouwing binnen de verschillende bestemmingen onverkort van toepassing blijft;
  7. g. na beëindiging van de mantelzorg moet de aan- of uitbouw of het bijgebouw in de staat van een bijgebouw worden teruggebracht;
  8. h. (beperkt) kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontouren van gasleidingen niet zijn niet toegestaan.

Artikel 35 Algemene Wijzigingsregels

35.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

35.2 Duinrellen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen teneinde de loop van duinrellen te veranderen voor zover dit nodig is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

Artikel 36 Overige Regels

36.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 37 Overgangsrecht

37.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

37.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 38 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Geconsolideerde Versie

Deze planversie vormt een geconsolideerde versie van de volgende besluiten/uitspraken:

  • bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid, vastgesteld d.d. 2-7-2013 (imrocode: NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-CO02);
  • uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, d.d. 1-10-2014, zaaknummer 201307140/1/R1.

Ten opzichte van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid, zijn op grond van de uitspraak wijzigingen doorgevoerd in de regels:

  • artikel 3 Agrarisch - Bollenconcentratiegebied, artikel 4 Agrarisch - Landschapsbehoud en artikel 5 Agrarisch - Natuurontwikkeling zijn geheel komen te vervallen;
  • artikel 14 lid 1 sub c is komen te vervallen.

Op de verbeelding is de volgende aanduiding komen te vervallen:

  • de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - tuin'.

De volgende plandelen maken geen deel meer uit van het bestemmingsplan:

  • de plandelen met de bestemmingen "Agrarisch - Bollenconcentratiegebied", "Agrarisch - Landschapsbehoud" en "Agrarisch - Natuurontwikkeling";
  • het plandeel met de bestemming "Natuur", gelegen tussen de plandelen met de bestemming "Water" voor het perceel Herenweg 45 te Bergen;
  • het plandeel met de bestemming "Tuin" voor het perceel Herenweg 39;
  • het plandeel met de bestemming "Natuur" voor het achterste gedeelte van het perceel aan de Herenweg 35 te Bergen.

1.2 Aanleiding

De gemeente Bergen is in 2004 gestart met de integrale herziening van alle bestemmingsplannen voor het gemeentelijk grondgebied. Het onderhavige bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid is één van de laatste bestemmingsplannen in deze actualiseringsoperatie. Voor het noordelijke deel van het landelijk gebied van Bergen is reeds een nieuw bestemmingsplan vastgesteld in 2011. Het onderhavige bestemmingsplan omvat het gehele landelijke gebied ten zuiden van de kern Bergen. Het nieuwe bestemmingsplan biedt een actuele en eenduidige bestemmingsregeling die digitaal beschikbaar is ter vervanging van de verschillende vigerende bestemmingsplannen. Voor het plangebied gelden momenteel (hoofdzakelijk) twee bestemmingsplannen die ouder zijn dan de wettelijk voorgeschreven 10 jaar en om die reden aan herziening toe zijn.

1.3 Ligging Plangebied

Het plangebied betreft het zuidelijke gedeelte van het landelijk gebied van de gemeente Bergen, met uitzondering van het duingebied waarvoor een afzonderlijk bestemmingsplan wordt opgesteld. Aan de noordzijde wordt het plangebied grofweg begrensd door de kern Bergen, waarbij aan de noordoostzijde de Kogendijk de plangrens vormt (ten noorden van de Kogendijk geldt het bestemmingsplan Landelijk Gebied Noord). Aan de westzijde vormt het duingebied de plangrens en aan de oost- en zuidzijde is dit de gemeentegrens met Alkmaar, Heiloo en Castricum. De twee in het gebied aanwezige voormalige militaire complexen (behoudens het voormalige vliegveld), worden buiten het plangebied gelaten (zie paragraaf 1.4). In figuur 1.1 is de ligging en precieze begrenzing van het plangebied Landelijk Gebied Zuid weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0001.jpg"

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid vervangt 2 bestemmingsplannen en een rijksinpassingsplan. Het betreft:

  • Bestemmingsplan Weidegebied (voormalige gemeente Bergen), vaststelling d.d. 28 juni 1994, goedkeuring d.d. 14-2-1995, onherroepelijk d.d. 10-04-1997;
  • Bestemmingsplan Landelijk Gebied Egmond 1998 (voormalige gemeente Egmond), vaststelling d.d. 26-10-1998, goedkeuring d.d. 8 juni 1999, onherroepelijk d.d. 26-10-1999;
  • Rijksinpassingsplan gasopslag Bergermeer, vastgesteld d.d. 29 april 2011.

Daarnaast zijn verschillende wijzigingsplannen, postzegelbestemmingsplannen, vrijstellingen, projectbesluiten en dergelijke, vastgesteld of in voorbereiding. Het betreft hier perceelsgebonden plannen.

1.5 Opgave

In het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid is het ruimtelijk beleid voor het plangebied verwoord, onderbouwd en vertaald in regelgeving (verbeelding en planregels). Voor het gehele landelijke gebied van Bergen (dus inclusief het noordelijk deel) is in 2010 de Structuurvisie Landelijk Gebied vastgesteld. Deze structuurvisie is, samen met de gebruiks- en bouwmogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen, leidend voor de inhoud van het onderhavige bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is daarbij hoofdzakelijk consoliderend van aard. Van (grote) ruimtelijke ontwikkelingen is in het zuidelijk gedeelte van het landelijk gebied maar zeer beperkt sprake. Het betreft de twee voormalige militaire complexen die aanwezig zijn in het gebied en die een nieuwe functie krijgen: het Mobilisatiecomplex Bergen en het Magazijncomplex Egmond aan den Hoef. Voor beide complexen zijn plannen in voorbereiding. Vooralsnog worden beide complexen, behoudens het voormalige vliegveld, buiten dit bestemmingsplan gehouden. Afhankelijk van de voortgang van de planvorming, is het mogelijk dat de gebieden in een latere fase in het planproces alsnog in dit bestemmingsplan worden opgenomen.

1.6 Planproces

Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan is een inventarisatie van de feitelijke en planologische situatie in het plangebied uitgevoerd. Deze inventarisatie is weergegeven op inventarisatiekaarten. Tijdens een tweetal inloopbijeenkomsten konden eigenaren, gebruikers en andere belangstellenden de inventarisatiekaarten bekijken. Vervolgens kon men mondeling of schriftelijk opmerkingen plaatsen of wensen kenbaar maken. De inventarisatiekaarten, inclusief de reacties daarop, hebben vervolgens de basis gevormd voor het bestemmingsplan. Opgemerkt wordt wel dat de bestaande situatie daarbij is afgewogen tegen de nu geldende bestemmingsplannen en het beleidskader voor het nieuwe plan (waaronder de Structuurvisie, overig beleid en de regeling in Landelijk Gebied Noord).

Daarnaast zijn verschillende wijzigingsplannen, postzegelbestemmingsplannen, vrijstellingen, projectbesluiten en dergelijke, vastgesteld of in voorbereiding. Het betreft hier perceelsgebonden plannen.

1.7 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is allereerst het ruimtelijke beleidskader van het rijk, de provincie en de gemeente opgenomen. Dit beleid vormt immers een belangrijk kader voor de inhoud van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 zijn per relevant thema een beknopte analyse en de uitgangspunten voor het bestemmingsplan opgenomen. In hoofdstuk 4 vindt de toetsing aan de sectorale omgevingsaspecten plaats (verkeer, milieu, ecologie, enzovoorts). Vervolgens is in hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving opgenomen. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de opbouw van de planregels, de verschillende bestemmingen en de relatie met de verbeelding. Tot slot is in Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleid

2.1 Inleiding

Het ruimtelijk beleid voor het buitengebied is constant in beweging als reactie op ontwikkelingen die plaatsvinden en worden voorzien. Het bestemmingsplan voor het buitengebied komt dan ook tot stand binnen een dynamische beleidsomgeving, waarin velen zich op uiteenlopende wijze reeds hebben uitgesproken over de gewenste inrichting en ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.

Het gemeentelijk beleid voor het landelijk gebied en de vertaling daarvan in een nieuw bestemmingsplan dient vorm en inhoud te krijgen binnen de krijtlijnen van de geldende beleidskaders van Rijk, provincie en regio en voort te borduren op eerdere gemeentelijke beleidsnota's. In dit hoofdstuk zijn de voor het landelijk gebied belangrijkste beleidsdocumenten aangegeven, wat de hoofdpunten van het beleid zijn en welke uitgangspunten het beleidskader vormen voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid van Bergen. Het beleid van het Rijk, de provincie en de regio is beknopt weergegeven, het gemeentelijke beleid is uitgebreider beschreven.

Opgemerkt wordt dat het onderstaande beleidskader niet uitputtend is. Verderop in de toelichting (hoofdstuk 4 Toetsing omgevingsaspecten) komt sectoraal beleid en sectorale wet- en regelgeving aan de orde.

2.2 Rijksbeleid

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0002.png"

2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

beleidsdocument hoofdpunten beleid voor landelijk gebied Bergen uitgangspunten voor bestemmingsplan
Structuurvisie en verordening provincie Noord-Holland (2011) verbod tot aanleg van bedrijventerreinen en kantoorlocaties, nieuwe woningbouw en overige vormen van verstedelijking in buitengebied (alleen bouwen wanneer nut en noodzaak zijn aangetoond)

ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen

duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten

klimaatbestendigheid: bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie

behouden en versterken bestaande natuur en cultuurhistorisch belangwekkende objecten

bescherming aardkundige waarden en monumenten

Ecologische Hoofdstructuur

ecologische verbindingszone

weidevogelleefgebied


gebied voor gecombineerde landbouw

bollenconcentratiegebied

regionale waterkering
mogelijkheden voor schaalvergroting/uitbreiding agrarische bedrijven waarbij agrarische bouwpercelen maximaal 1,5 ha groot mogen zijn

voorzien in Ruimte voor Ruimte-regeling

bescherming cultuurhistorische waarden

bestemmen natuurgebieden en groen en beschermen waarden ecologische hoofdstructuur en verbindingszone(s).

mogelijkheden bieden voor (verbrede) landbouw (gebied voor gecombineerde landbouw)

bescherming aardkundige waarden en monumenten

bescherming waarden weidevogelleefgebied

bescherming regionale waterkering

bollenconcentratiegebied als zodanig bestemmen
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2010) archeologisch waardevol gebied Oer-IJ

Belvedèregebied Bergen - Egmond Schoorl

behoud stolpboerderijen
beschermen archeologisch waardevol gebied

beschermen cultuurhistorische waarden

beschermen stolpboerderijen
Waterplan 2010-2015 Provincie Noord-Holland (2009) sturende rol van aspect water

beschermen cultuur- en natuurwaarden
beschermen waterstaatkundige functies
aandacht voor waarden natuur
Provinciaal milieubeleidsplan 2009-2013 (2009) stimuleren duurzame ontwikkeling toetsen milieuhygiënische inpasbaarheid bij ontwikkelingen
Provinciale Milieu- verordening Beschermen aardkundige waarden en monumenten Bescherming aardkundige waarden en monumenten
Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied, door bestemmingswijzigingen en sloop van storende of niet passende bebouwing in het landschap. voorzien in Ruimte voor Ruimte-regeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0003.png"

Figuur 2.1 Uitsnede provinciale verordening

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0004.png"

Figuur 2.2 Uitsnede provinciale verordening

2.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Landelijk Gebied 2011-2015

De structuurvisie beschrijft de gewenste ontwikkeling van het landelijk gebied. De visie is een leidraad die richting geeft aan het eigen gemeentelijk handelen en helpt bij het maken van keuzes met de blik gericht op de toekomst. Naast de beschrijving van wat de gemeente wil bereiken, beschrijft de visie ook hoe de gemeente dit wil bereiken en met wie.

De centrale koers van de structuurvisie is het behouden, versterken en herstellen van de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

landschappelijke kwaliteiten

  • de zichtbare ontwikkelingsgeschiedenis in het landschap;
  • de belevingselementen zoals openheid, doorzichten, duisternis en stilte;
  • de natuurlijke waarden zoals weidevogelgebieden.

cultuurhistorische kwaliteiten

  • de aanwezige historische structuurlijnen zoals de verkavelingsstructuren, dijken en vaarten;
  • de aanwezige cultuurhistorische objecten zoals molens, stolpboerderijen en het WOII-erfgoed.

In het landelijk gebied zijn diverse gebruiksfuncties aanwezig. Per thema zijn in de structuurvisie de belangrijkste uitgangspunten weergegeven.

hoofdpunten visie landschap/cultuurhistorie:

  • behouden waardevol agrarisch cultuurlandschap;
  • opheffen en tegengaan verrommeling;
  • cultuurhistorisch erfgoed beschermen en zichtbaar en beleefbaar maken.

hoofdpunten visie landbouw

  • er wordt ruimte geboden aan verbreding en schaalvergroting in de agrarische bedrijfsvoering;
  • er is in het landelijk gebied van Bergen geen ruimte voor intensieve veehouderij;
  • instandhouding van het bollenconcentratiegebied is van belang om de sector zekerheid te geven;
  • ten aanzien van maïsteelt/ruwvoederteelt is besloten de sector te betrekken bij de verdere uitwerking van het beleid, als basis voor het proces wordt daarbij het maïsconvenant van de gemeente Castricum gebruikt.

hoofdlijnen visie wonen

  • woningbouw vindt primair plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. Uitbreiding vindt slechts plaats buiten de kern, indien de noodzaak hiervoor kan worden aangetoond.
  • een landschappelijke afronding van Egmond aan den Hoef en Egmond Binnen biedt in dat geval mogelijkheden.
  • vrijkomende agrarische bebouwing biedt onder voorwaarden ruimte aan realisatie van nieuwe woningen.

hoofdpunten visie natuur

  • benutten potenties binnenduinrand, zoals kwelsituaties, bloemrijke graslanden, overgangen hoog/laag, zand/klei;
  • bij natuurontwikkeling rekening houden met de rijke cultuurhistorie van het gebied;
  • de bijzondere natuur in de gemeente beter zichtbaar en beleefbaar maken.

hoofdpunten visie leefbaarheid/welzijn

  • versterken sociale samenhang ook in het landelijk gebied;
  • voorzieningen scheppen die de zelfstandigheid bevorderen en afhankelijkheid voorkomen.

hoofdlijnen visie recreatie en toerisme

  • het recreatief aantrekkelijke karakter van het landelijk gebied wordt behouden en versterkt en gepositioneerd binnen het regionale aanbod;
  • er is in het landelijk gebied in principe geen ruimte voor nieuwe grootschalige toeristische attracties;
  • er wordt ruimte geboden aan extra mogelijkheden voor kamperen.

hoofdlijnen visie economie/bedrijvigheid

  • de belangrijke economische bedrijvigheid in het landelijk gebied blijft de agrarische bedrijvigheid;
  • voor nieuwe (niet-agrarische) bedrijven is in het buitengebied in principe geen ruimte;
  • vrijkomende agrarische bebouwing kan, onder voorwaarden, ruimte bieden aan kleinschalige bedrijvigheid.

hoofdpunten visie verkeer

  • veilige polderwegen, sluipverkeer wordt ontmoedigd;
  • bereikbaarheid van de kust blijft een belangrijk speerpunt. Er wordt eerst ingezet op optimalisering van bestaande voorzieningen en het toevoegen van nieuwe kleinschalige voorzieningen, met name nieuwe fietsinfrastructuur;
  • een nieuwe afslag van de A9 bij Heiloo mag niet voor extra verkeer door de bebouwing van Egmond Binnen zorgen.

hoofdpunten visie duurzaamheid

  • stimuleren duurzaam ruimtegebruik en toepassen duurzaamheidmaatregelen;
  • extra duurzame energieproductie mogelijk maken door inzet van energie uit duurzame bronnen;
  • een watersysteem dat gereed is voor de toekomst, zowel op het gebied van waterkwaliteit als waterkwantiteit.

Deze hoofdpunten zijn vertaald naar specifiek beleid voor de verschillende deelgebieden in het landelijk gebied. In hoofdstuk 3 wordt nadere ingegaan op deze vertaling voor wat betreft de voor dit bestemmingsplan relevante deelgebieden.

Landschapsontwikkelingsplan Bergen (2011)

Het belangrijkste doel van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is het behouden, versterken en ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteit en samenhang van het buitengebied van de gemeente Bergen. Hierbij vormen de verschillen tussen de duinen, de binnenduinrandzone en de polder een belangrijk uitgangspunt. Het buitengebied dient daarbij vitaal, aantrekkelijk en economisch gezond te zijn. Het LOP sluit aan op de Structuurvisie Landelijk Gebied.

  1. 1. Het LOP gaat in op het behoud en herstel van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden.
  2. 2. Het LOP geeft aan welke ontwikkelingen in het landschap vanuit een samenhangende landschapsstructuur gewenst zijn.
  3. 3. Het LOP geeft een visie op ruimtelijke kwaliteit en stelt daarbij richtlijnen op voor verblijfsrecreatie, agrarische erven, kamperen bij de boer, paard en landschap, dorpsranden, e.d.
  4. 4. Voor de opgaven van natuurontwikkeling en waterberging geeft het LOP randvoorwaarden ten aanzien van hun bijdrage aan de gewenste landschappelijke identiteit van de deelgebieden.
  5. 5. In het LOP wordt een visie gegeven op de gewenste recreatieve structuur en potenties van de gemeente, met name voor kanoën en paardrijden.

Cultuurhistorische Nota Bergen 2009-2018

De nota beoogt richtinggevend te zijn voor het beleid op het gebied van de nog aanwezige, tastbare cultuurhistorische waarden in het landschap en in de dorpen. Het beleid heeft betrekking op de drie pijlers van de cultuurhistorie: archeologie, landschap en bebouwing. De hoofduitgangspunten van de gemeente zijn:

  • naarmate de ontwikkelingslocatie een grotere cultuurhistorische waarde heeft, wordt de cultuurhistorie eerder in de besluitvorming betrokken; alle betrokkenen weten van te voren waar ze aan toe zijn;
  • bij ruimtelijke ingrepen wordt niet alleen onderzocht welke archeologische, maar ook welke andere cultuurhistorische waarden in het geding zijn;
  • Bergen is rijk aan cultuurhistorie. De cultuurhistorie is belangrijk voor de identiteit binnen de gemeente. Behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden van de gemeente Bergen zijn de hoofduitgangspunten in het cultuurhistorische beleid;
  • cultuurhistorie betreft een zaak van de hele samenleving; toegankelijkheid en ontsluiting van de cultuurhistorie is voor bewoners en bezoekers;
  • cultuurhistorie betreft het object in zijn omgeving, maar ook de omgeving als zodanig;
  • de diverse kernen van Bergen hebben elk een eigen karakter of identiteit. De kernen staan niet los van het landschap, maar zijn daarin opgenomen. Het landschap heeft ook een identiteit. Tezamen vormen deze componenten de identiteit van Bergen. In de doelstelling en ambitie wordt geen hiërarchie van de componenten aangebracht, maar een gericht beleid op maat aangehouden.

Het plangebied maakt deel uit van de twee hoofdgebieden; binnenduinrand en polders. De overgangen tussen de gebieden gelden als uitermate bijzonder. Het beleid is gericht op behoud van het contrast tussen het open landschap en de meer besloten duinrand en het respecteren, behouden en versterken van de historische structuren (dijken, infrastructuur, verkaveling) en de positionering van de oorspronkelijke agrarische bebouwing.

Visie op toerisme en recreatie (2005)

De visie op toerisme en recreatie in de gemeente Bergen geeft de centrale doelstellingen voor toerisme en recreatie weer en dient als leidraad voor het te ontwikkelen beleid en de uit te voeren uitwerkingspunten voor dit beleidsveld.

De visie heeft als belangrijkste doelstellingen:

  • het verhogen van de kwaliteit op het gebied van mobiliteit, ruimtelijke ordening, openbare ruimte, cultuurhistorische beleving en natuur;
  • verlenging van het toeristisch-recreatieve seizoen;
  • efficiënte samenwerking met alle bij het toerisme betrokken partijen;
  • voldoende draagvlak onder de inwoners van Bergen;
  • toerisme meer regionaal benaderen;
  • afstemming van activiteiten en visie met andere werkterreinen (bijvoorbeeld natuur, kunst en cultuur en ruimtelijke ordening), zowel intern als extern;
  • streven naar meer bestedingen van de toerist;
  • behoud en/of versterking van de toeristische positie van de verschillende kernen binnen de gemeente Bergen.

Om deze doelstellingen te bereiken zullen concrete maatregelen worden voorbereid waarbij gebruik gemaakt wordt van de unieke kwaliteiten en potenties van Bergen als geheel (het strand, de duinen en het achterland) en waarbij de aanwezige voorzieningen optimaal worden benut.

Nota Kampeerbeleid (2007)

In het sectorale Beleidsplan 'Kamperen in de gemeente Bergen' worden voorstellen gedaan voor het gemeentelijke beleid inzake de verblijfsrecreatie en de daarin te onderscheiden marktsegmenten.

In het Beleidsplan worden wat betreft het aanbod vier vormen van verblijfsrecreatie onderscheiden: de reguliere kampeerterreinen (gericht op het toeristisch kamperen), de mini- of boerenkampeerterreinen (het kleinschalig kamperen bij de (voormalige) boer), de bungalowparken/huisjesterreinen en de kampeerterreinen waar ook huisjes aanwezig zijn.

In relatie tot het (toenmalige) provinciale beleid, zoals dat is neergelegd in het streekplan Noord-Holland Noord, wordt voor elke vorm van verblijfsrecreatie aangegeven wat de gewenste ontwikkeling is. Wat betreft nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt daarbij een onderscheid gemaakt in krimpgebieden, consolidatiegebieden en groeigebieden.

De missie van de gemeente is als volgt geformuleerd: Het behouden en versterken van de positie van de gemeente Bergen als aantrekkelijke verblijfsplaats door kwaliteitsverbetering, differentiatie van het verblijfsaanbod, behoud van de identiteit van de kernen en productvernieuwing, zodat het aantal verblijfstoeristen en de verblijfsduur op peil blijft en kan toenemen, waardoor de bestedingen en de werkgelegenheid wordt vergroot. Besloten is dat er uitsluitend plaats is voor nieuwe terreinen voor toeristisch kamperen en niet voor nieuwe terreinen voor permanente vakantiehuisjes etc.

Regionaal Waterplan Bergen, Castricum en Heiloo (2012)

De gemeenten Bergen, Castricum en Heiloo hebben samen met het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gewerkt aan een Regionaal Waterplan. Dit waterplan bevat een watervisie tot 2050 en een pakket maatregelen voor de periode 2012 - 2016. In juni 2012 is het Regionaal Waterplan vastgesteld door de gemeenteraad van Bergen. De komende jaren blijven de drie gemeenten en het Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier samenwerken bij de uitvoering.

Het waterplan vormt een kapstok voor de verschillende onderdelen van het waterbeleid. Deze onderdelen zijn verbetering van waterkwaliteit, voorkomen van wateroverlast, waterveiligheid, ruimte maken voor water, verbeteren van de waterkwaliteit, beheer van afvalwater (riolering), grondwater en hemelwater. Waterprojecten worden in het plan zoveel mogelijk gecombineerd met natuur en recreatie. Belangrijke onderdelen uit het waterplan zijn het aansluiten bij de identiteit van het landschap en het meer zichtbaar maken van water.

Gemeentelijk Rioleringsplan Bergen (2011)

Bergen beschikt over het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 (GRP). Het GRP geeft het beleid van de gemeente Bergen weer met betrekking tot riolering als onderdeel van de openbare ruimte en als onderdeel van het watersysteem. Dit beleid is opgesteld in overleg met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Rijkswaterstaat, de provincie Noord-Holland en het Rijk. De doelen die de gemeente stelt zijn de inzameling van afvalwater, de inzameling van hemelwater, transport van ingezameld water, voorkomen van ongewenste emissies en het voorkomen van overlast voor de omgeving. De gemeente Bergen richt zich in de planperiode 2011-2015 op de volgende thema's:

  • Het implementeren van de verbrede zorgplichten.
  • Het verbeteren van de waterkwaliteit.
  • Het inspelen op klimaat- en duurzaamheidsontwikkelingen.
  • Het verbeteren van de doelmatigheid van rioleringsactiviteiten.

Diverse beleidsthema's bestemmingsplannen

Met het oog op de actualisering van alle bestemmingsplannen in de gemeente Bergen, heeft de gemeenteraad voor enkele actuele onderwerpen beleidsuitgangspunten vastgesteld op basis van afzonderlijke beleidsnotities. Voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid zijn de volgende onderwerpen van betekenis:

  • algemene bepalingen behorende bij de regels van de bestemmingsplannen;
  • erfbebouwing;
  • erf- en perceelafscheidingen;
  • stolpen;
  • het hebben en houden van paarden en paardenbakken;
  • vrijkomende en voormalige agrarische bebouwing;
  • recreatiewoningen op particuliere erven met een woonbestemming;
  • terugbouwregeling bijgebouwen;
  • mantelzorg.

2.5 Conclusie

Het landelijk gebied van Bergen ligt op de overgang van de binnenduinrand naar de polders. De ruimtelijke karakteristiek laat zich als volgt samenvatten:

  • relatief open polders in contrast met de meer besloten binnenduinrand;
  • overwegend agrarisch karakter;
  • aanwezigheid van een bollenconcentratiegebied;
  • een ecologisch, landschappelijk, natuurlijk, cultuurhistorisch en recreatief waardevol gebied.

Kernpunten van het beleid voor dit gebied zijn:

  • behoud van de openheid van het landelijk gebied;
  • behoud en ontwikkeling van natuurlijke waarden;
  • ruimte voor de grondgebonden landbouw: zowel voor schaalvergroting als de verbreding;
  • ruimte voor nieuwe economische functies in vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen;
  • behoud van de waardevolle archeologische, aardkundige, cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  • ruimte voor extensieve recreatie (wandelen, fietsen, enzovoorts) en recreatief medegebruik.

Hoofdstuk 3 Analyse En Planuitgangspunten

3.1 Algemeen

De Structuurvisie Landelijk Gebied, zoals deze is samengevat in paragraaf 2.4, is in grote mate richtinggevend voor de juridische regeling (regels en verbeelding) van dit bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid. Voor nagenoeg alle voor het landelijk gebied relevante thema's, is een richting gegeven in de Structuurvisie. Daarnaast zijn de uit de vigerende bestemmingsplannen voortvloeiende gebruiks- en bouwrechten zoveel mogelijk gerespecteerd. Waar nodig is rekening gehouden met de grenzen die het speelveld (het beleidskader en de eerder door de gemeente voor specifieke onderwerpen vastgestelde beleidsuitgangspunten) stelt en de voorwaarden die in acht moeten worden genomen op basis van relevante wet- en regelgeving.

3.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat grofweg het grondgebied van de gemeente ten zuiden van Bergen, met uitzondering van de kernen Egmond aan den Hoef, Egmond Binnen en Egmond aan Zee, de duinen en het strand. Het plangebied is gevormd door de eeuwenlange invloed van wind en water. Naast deze natuurlijke omstandigheden heeft ook vooral het menselijk handelen in de loop der tijd eigen sporen in het landschap nagelaten. Het gebied is een divers landschap vol contrasten. De kleinschaligheid van de binnenduinrand en de openheid van polders geven dit gebied haar landschappelijke schoonheid. Daarnaast is het gebied van grote waarde voor de natuur, de agrarische productie en als ruimtelijke buffer tussen stedelijke gebieden. Tot slot heeft het plangebied de functie van woon-, werk-, recreatie- en toeristisch gebied.

Hierna volgt – aan de hand van de beschrijving in de Structuurvisie – een beknopte beschrijving van de verschillende deelgebieden die voorkomen in het plangebied en het voor die gebieden geformuleerde beleid. De deelgebieden die betrekking hebben op het plangebied zijn weergegeven in figuur 3.1 (bron: Landschapsontwikkelingsplan Bergen). In de volgende paragraaf van dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de verschillende voor het plangebied en het bestemmingsplan relevante thema's. De uitgangspunten van het bestemmingsplan zijn per thema verwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0005.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart deelgebieden Landschapsontwikkelingsplan

Noord-oostelijke polders (deelgebied 2)

Slechts een klein deel van dit deelgebied behoort tot het plangebied. Het betreft het in de noordoostpunt van het plangebied gelegen gedeelte tussen de Bergerweg en de Kogendijk.

De Noord-oostelijke polders vormen van oudsher een zeer open agrarisch weidelandschap met een kenmerkende verkavelingsstructuur. De bebouwing heeft een modern karakter en dito maat. Het accent blijft liggen op een veeteeltgebied. Verdere schaalvergroting is in dit deelgebied, onder voorwaarden, toegestaan. Verder krijgen agrariërs de mogelijkheid om hun activiteiten te verbreden of om functieveranderingen door te voeren.

Het gebied heeft een verkeersluw karakter en is daardoor aantrekkelijk voor recreatief fietsverkeer en wandelen. Kleinschalig kamperen wordt mogelijk gemaakt bij agrariërs en burgers in het gebied. Vestiging van nieuwe, reguliere kampeerterreinen wordt uitgesloten.

Het gebied vormt een landschappelijke buffer met de verstedelijkte rand van Alkmaar. Een aansluiting op de N9 wordt op korte termijn niet voorzien. Kansen worden benut om nieuwe natuur te realiseren op de overgangen in de noord-zuidlengte en binnen de Ecologische Hoofdstructuur.

Bergermeer en omgeving (deelgebied 3)

De omgeving Bergermeer wordt gekenmerkt door bijzondere actuele natuurwaarden en hoge potenties voor natuur. Het streven is erop gericht een doorlopend weidelandschap te creëren en in stand te houden tussen de duinen en de Westrand van Alkmaar.

In het gehele gebied is de agrarische identiteit leidend voor nieuwe ontwikkelingen. Ook in de Egmondermeer blijft het accent liggen op een veeteeltgebied. Kavelruil kan in dit gebied nieuwe mogelijkheden bieden voor een betere bedrijfsvoering.

Binnen de omgeving Bergermeer is extra waterberging noodzakelijk met name in de Bergermeerpolder, maar ook in de Damlanderpolder en de Philisteinsepolder. Het Hoogheemraadschap zet in op een geconcentreerde waterberging op het voormalige vliegveld Bergen.

Het recreatief medegebruik van de polders wordt versterkt door verbetering van fietsroutes in noord-zuidrichting (Bergen-Heiloo) en oost-westrichting (Alkmaar-'t Woud). Voor deze ontwikkeling wordt een aparte ruimtelijke procedure gevolgd.

Sammerspolder (deelgebied 4)

De Sammerspolder zal de komende 10 jaar weinig veranderen. Het is en blijft een belangrijk gebied voor de bollenteelt. Vrijwel het gehele deelgebied is gelegen in het door de provincie aangemerkte bollenconcentratiegebied. Schaalvergroting en verbreding is onder voorwaarden mogelijk voor de bollentelers. Het is een wens van de gemeente om de bollenvelden ook buiten het bloeiseizoen een aantrekkelijk beeld te geven.

Behoud van openheid en relatieve grootschaligheid is in het deelgebied het streefbeeld. Het accent qua recreatie en toerisme in de Sammerspolder ligt op de beleving van het landschap via wandelen, fietsen, kanoën en paardrijden.

Binnenduinrand Zuid (deelgebied 6)

In de Binnenduinrand-Zuid is een versterking van de landschappelijke structuur gewenst. Bij nieuwe ontwikkelingen (bijvoorbeeld bij planwijziging) zal versterking van de landschappelijke structuur nadrukkelijk worden meegewogen.

Vanouds vormt de Binnenduinrand de zone waar het wonen was geconcentreerd. Verspreid over de Binnenduinrand-Zuid wordt in verschillende dichtheden gewoond. Wanneer gekozen wordt voor nieuwbouw in het buitengebied liggen in deze zone de grootste kansen.

De variatie aan functies in de Binnenduinrand (bollenteelt, duinrellen, duinweiden, woonkernen en buurtschappen, recreatieterreinen) en daarmee ook variatie in sferen (agrarisch, natuurlijk, stedelijk) en dynamiek (rust, drukte) dient behouden te blijven.

3.3 Landbouw

In deze paragraaf wordt op alle ontwikkelingsrichtingen ten aanzien van de agrarische bedrijven ingegaan. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • grondgebruik;
  • bescherming waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie;
  • bouwvlakken;
  • nieuwvestiging;
  • aanpassing en vergroting bouwvlak;
  • bouwmogelijkheden;
  • verbetering van de productieomstandigheden;
  • nevenactiviteiten;
  • vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen: toelaatbaarheid vervolgfuncties;
  • duurzaamheid.

3.3.1 Grondgebruik

Het overgrote deel van het plangebied bestaat uit agrarische gronden. Het gaat hierbij met name om grondgebonden veehouderijen en bloembollenteelt. De bloembollenteelt vindt met name in het zuidelijk deel van het plangebied plaats. Het noorden en midden van het plangebied is hoofdzakelijk in gebruik voor de grondgebonden veehouderij. Slechts sporadisch komt in het plangebied een andere productietak voor dan bollenteelt en grondgebonden veehouderij. Het betreft enkele kwekerijen, een glastuinbouwbedrijf en een enkele paardenfokkerij.

Uit de Structuurvisie vloeit voort dat het wenselijk is de verscheidenheid in het agrarisch grondgebruik (grondgebonden veehouderij versus bollenteelt) te handhaven. Daarnaast zijn delen van de agrarische gronden (met name in gebruik voor grondgebonden veehouderij) gelegen binnen of in de nabijheid van de Ecologische Hoofdstructuur of (andere) natuurbestemmingen. Voor deze agrarische gronden ligt omzetting naar een natuurbestemming, bij vrijwillige beëindiging van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf, in de rede. Op basis van het voorgaande is er een onderverdeling gemaakt in drie agrarische bestemmingen waarvan de ligging grofweg is aangeduid in figuur 3.2. In het figuur zijn ook de gronden betrokken die niet agrarisch gebruikt worden, zoals de Taqa locatie aan de Bergerweg, andere bedrijfslocaties en woon- en recreatiepercelen. Uiteraard hebben deze gronden een bij het gebruik passende bestemming gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0006.jpg"

Figuur 3.2 Overzicht agrarische bestemmingen en natuur

Agrarisch-Bollenconcentratiegebied (A-BC)

Deze bestemming is toegekend aan de agrarische gronden gelegen binnen het bollenconcentratiegebied zoals aangeduid in de gemeentelijke Structuurvisie en de Provinciale verordening. De gronden met de bestemming Agrarisch-Bollenconcentratiegebied blijven bestemd voor de bollenteelt; uitbreiding van de bollenteelt is mogelijk binnen dit gebied. In de Structuurvisie is aangegeven dat de afwisseling tussen bollenteelt en weidegebieden gewenst is op enkele plekken. Dit betekent dat binnen het bollenconcentratiegebied in algemene zin ook grondgebonden veehouderij is toegestaan. Andere productietakken, behoudens bestaande uitzonderingen, zijn niet toegestaan.

Agrarisch-Landschapsbehoud (A-LB)

Deze bestemming is toegekend aan de agrarische gronden gelegen binnen het bollenconcentratiegebied zoals aangeduid in de gemeentelijke Structuurvisie en de Provinciale verordening. De gronden met de bestemming Agrarisch-Bollenconcentratiegebied blijven bestemd voor de bollenteelt; uitbreiding van de bollenteelt is mogelijk binnen dit gebied. In de Structuurvisie is aangegeven dat de afwisseling tussen bollenteelt en weidegebieden gewenst is op enkele plekken. Dit betekent dat binnen het bollenconcentratiegebied in algemene zin ook grondgebonden veehouderij is toegestaan. Andere productietakken, behoudens bestaande (planologische) uitzonderingen, zijn niet toegestaan.

Agrarisch-Natuurontwikkeling (A-NO)

Deze bestemming is toegekend aan de gronden, met name weidegronden, die onderdeel uitmaken van de gebieden die in de Structuurvisie zijn aangewezen voor natuurontwikkeling/ecologische hoofdstructuur. De gronden zijn nog in gebruik bij agrarische bedrijven, maar bij bedrijfsbeëindiging is omzetting naar de bestemming Natuur gewenst. Binnen deze bestemming is uitsluitend grondgebonden veehouderij toegestaan, met uitzondering van enkele bestaande andere bedrijven, waaronder enkele bollenteeltbedrijven. Omzetting naar een andere productietak (dan grondgebonden veehouderij) is behoudens bestaande (planologische) uitzonderingen, zijn niet toegestaan.

3.3.2 Bescherming waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie

In het gehele plangebied komen waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie voor. Verderop in deze paragraaf wordt nader ingegaan op de verschillende voorkomende waarden. Het voorgaande betekent dat de agrarische gronden binnen alle drie de bestemmingen mede bestemd zijn voor deze landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Bescherming van deze waarden vindt enerzijds plaats door het opnemen van de verplichting van een omgevingsvergunning voor bepaalde werken en werkzaamheden. Anderzijds is daar waar afwijking of wijziging binnen de planregels aan de orde is, aangegeven dat rekening dient te worden gehouden met deze waarden. Tot slot zijn voor enkele aspecten (archeologische waarden, duinrellen, stolpen, dijken/polderwegen, molens) specifieke regels opgenomen in de vorm van een dubbelbestemming of aanduiding.

3.3.3 Maïsteelt/ruwvoedeerteelt

Voor de agrarische bedrijfsvoering heeft ruwvoederteelt (onder andere maïsteelt) een aantal belangrijke voordelen. Maïsteelt kan als aanvulling dienen op de ruwvoederwinning op het eigen agrarisch bedrijf. Als bestanddeel van veevoeder kan maïs het mineralenoverschot op bedrijfsniveau terugdringen. Ook kan maïs voor graslandverbetering zorgen (hiervoor wordt jaarlijks een beperkt deel van het grondoppervlak gescheurd en met maïs ingezaaid. Elk jaar is een ander perceel grasland aan de beurt). Voor de functies natuur en landschap is aan de teelt van maïs een aantal bezwaren verbonden. Ten opzichte van het grondgebruik als grasland, heeft de teelt van maïs een groter bestrijdingsmiddelenverbruik. Dit beïnvloedt de kwaliteit van bodem en water, wat indirect zijn doorwerking heeft op de ecologische waarden. Maïs heeft (gedurende vier maanden) consequenties voor de openheid van het landschap. Ook broeden de kritische weidevogelsoorten (zoals grutto en tureluur) niet op maïsland. Door de bij ruwvoederteelt noodzakelijke peilverlagingen en het scheuren van grasland kunnen archeologische waarden worden vernietigd. Bovendien worden graslanden na het scheuren en maïsteelt vanuit ecologisch oogpunt minder waardevol.

Bij het vaststellen van de Structuurvisie eind 2010, is door de gemeenteraad besloten dat er overleg met de sector zal plaatsvinden, op basis van het maïsconvenant van de gemeente Castricum. Vooruitlopend op de uitkomsten van dit overleg is het gewenst om ruwvoederteelt uit te sluiten, behoudens ter plaatse van de percelen waar het reeds plaatsvindt. Voorts mag ruwvoederteelt uitsluitend ten behoeve van het eigen agrarisch bedrijf plaatsvinden. Het voorgaande is in de planregels voor de agrarische bestemmingen als zodanig verwerkt.

3.3.4 Nieuwvestiging

Het plan biedt geen mogelijkheid voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven op locaties waar nog geen bouwvlak aanwezig is. Gezien de landbouwstructuur van het gebied en het aantal agrarische bedrijfscomplexen dat vrijgekomen is (VAB's) en in de toekomst vrij zal komen, is een dergelijke mogelijkheid niet noodzakelijk. Een nieuw agrarisch bedrijf vestigen op bestaande agrarische bouwvlakken blijft wel mogelijk. In de gemeentelijke Structuurvisie is de mogelijkheid voor nieuwe agrarische bedrijven niet geheel uitgesloten, maar omdat ook daarin de wens is uitgesproken in eerste instantie bestaande bouwvlakken te gebruiken, kent dit bestemmingsplan geen algemene regeling voor nieuwvestiging. Indien dit desondanks aan de orde is, zal hiertoe een afzonderlijke planologische procedure worden gevoerd binnen de kaders van de Structuurvisie en het daarop voortbordurende Landschapsontwikkelingsplan.

3.3.5 Bouwvlakken

In het bestemmingsplan krijgen alle bestaande agrarische bedrijven een agrarisch bouwvlak toegewezen. Voor het bepalen welke agrarische bedrijven nog in bedrijf zijn, is gebruikgemaakt van het vigerende bestemmingsplan, van beschikbare gegevens en de uitkomsten van de inventarisatie. Dit betekent dat niet alleen volwaardige en deeltijd agrarische bedrijven een bouwvlak toegewezen krijgen, maar ook agrariërs die hun bedrijf aan het afbouwen zijn of afgebouwd hebben, maar die ter plaatse nog wonen en veelal op niet-volwaardige wijze agrarische activiteiten zijn blijven uitvoeren. In een enkel geval is er inmiddels reeds sprake van een woonbestemming. In die gevallen wordt met een aanduiding op de verbeelding aangegeven dat sprake is van een voormalig agrarisch bedrijfscomplex.

Het plangebied is in de provinciale Structuurvisie aangewezen als gebied voor gecombineerde landbouw en voor bollenconcentratiegebied. In deze gebieden mogen bouwvlakken van maximaal 1,5 ha mogelijk worden gemaakt. Ook in de gemeentelijke Structuurvisie wordt een maximale omvang van bouwvlakken van 1,5 ha genoemd. De gemeente heeft er, vanwege de grote landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden van het gebied, voor gekozen om de bouwvlakken uit de vigerende bestemmingsplannen over te nemen. Vergroting van de bouwvlakken is onder voorwaarden mogelijk middels planwijziging tot 1,5 ha. Hierbij wordt de noodzaak van vergroting getoetst en wordt bovendien rekening gehouden met de in het gebied voorkomende waarden en het Landschapsontwikkelingsplan. Via afwijking van het bestemmingsplan is het toegestaan – onder dezelfde voorwaarden als bij planwijziging – de agrarische bouwvlakken te overschrijden.

De vorm van de bouwvlakken is eveneens overgenomen uit de vigerende bestemmingsplannen, tenzij een planologische procedure voor verandering van het bouwvlak is doorlopen.

3.3.6 Bouwmogelijkheden

Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bebouwingsregels, in principe volledig worden bebouwd. Bebouwing vindt bij recht plaats; er is dus geen nadere afweging nodig. Wel dient er sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf.

Om recht te doen aan het uitgangspunt van bebouwingsconcentratie, dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, mestsilo's en overige bijgebouwen binnen het bouwvlak te worden opgericht. Hetzelfde geldt voor mestbassins, paardenbakken en kuilopslag. Een uitzondering is gemaakt voor sleufsilo's en gaas- en boogkassen.

Voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen wordt een algemene regeling opgenomen, uitgaande van de vigerende regelingen. Omdat de regelingen van de voormalige gemeente Bergen en de voormalige gemeente Egmond onderling verschillen, is uitgegaan van de meest ruime regeling. Voor de hoogten van bedrijfsgebouwen is voorts aangesloten op de regeling uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied Noord om zoveel mogelijk uit te gaan van dezelfde rechten. Dit betekent het volgende:

  • goothoogte bedrijfsgebouwen 7 m, bouwhoogte bedrijfsgebouwen 10 m;
  • goothoogte bedrijfswoningen 5 m, bouwhoogte bedrijfswoningen 8 m;
  • silo's (voedersilo's, warmtebuffers) bouwhoogte 15 m.

Paardenbakken voor hobbymatig gebruik zijn binnen het bouwvlak bij recht toegestaan, met een maximale oppervlakte van 800 m². Lichtmasten bij paardenbakken zijn niet toegestaan.

Binnen de agrarische bouwvlakken is per bedrijf een bedrijfswoning toegestaan, tenzij dit in het vorige bestemmingsplan al was uitgesloten (doorgaans omdat er sprake is van een bouwvlak dat behoort bij een elders gelegen bouwvlak/bedrijf waarbij reeds een bedrijfswoning aanwezig is). Dit betekent feitelijk dat nieuwe 1e agrarische bedrijfswoningen niet zijn toegestaan, omdat ieder bedrijf reeds beschikt over een 1e bedrijfswoning. Een 2e agrarische bedrijfswoning wordt niet toegestaan, tenzij deze reeds (legaal) aanwezig is. In de regels is daarom een uitzondering gemaakt voor bestaande 2e bedrijfswoningen.

Een agrarische bedrijfswoning mag een maximale inhoud van 650 m³ hebben inclusief aan- en uitbouwen. Deze maximale inhoud is ruimer dan in de vigerende bestemmingsplannen (450 m³ in de voormalige gemeente Bergen en 600 m³ in de voormalige gemeente Egmond), maar is gelijk aan de maximale inhoudsmaat in het plangebied Landelijk Gebied Noord. Voor de toegestane erfbebouwing bij de bedrijfswoning (hier worden dus niet de bedrijfsgebouwen bedoeld) gelden voorts aanvullende regels. Deze regels zijn afgestemd op alle overige recente bestemmingsplannen in de gemeente Bergen. Het gaat dan om de toegestane oppervlakte, de toegestane goot- en bouwhoogten en de verschijningsvorm (bijvoorbeeld een verplichte kap) van aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

3.3.7 Huisvesting seizoensarbeiders

De provincie Noord-Holland heeft beleid ontwikkeld voor de huisvesting van seizoensarbeiders. De agrariërs in het plangebied hebben ook behoefte aan beleid voor de huistvesting van seizoensarbeiders bij het eigen bedrijf. De gemeente Bergen sluit aan bij het beleid en de wijze van verwerken in het bestemmingsplan zoals de gemeente Castricum dat heeft gedaan. Huisvesting van seizoensarbeiders bij het eigen bedrijf is toegestaan onder de voorwaarden dat:

  • dit noodzakelijk is in het kader van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte op het betreffende agrarische bedrijf;
  • uitsluitend werknemers worden gehuisvest die binnen het eigen agrarisch bedrijf werkzaam zijn;
  • per bedrijf maximaal 6 personen worden gehuisvest;
  • de maximale gezamenlijke oppervlakte 187,5 m2 van bestaande bebouwing bedraagt waarbij minimaal 12,5 m2 per persoon geldt;
  • de huisvesting plaatsvindt gedurende maximaal 9 maanden per jaar;
  • er geen zelfstandige woonruimte ontstaat;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

3.3.8 Verbetering van de productiemogelijkheden (werken werkzaamheden/aanleggen)

Voor de agrarische sector is het van belang dat de productieomstandigheden zo optimaal mogelijk zijn. Een agrariër zal een afweging maken of de kosten van het verbeteren van de productieomstandigheden lonen. Tegelijkertijd kan verbetering van de productieomstandigheden ten koste gaan van natuur, landschap en cultuurhistorie. De gemeente heeft de mogelijkheid om de werken die nodig zijn om de productieomstandigheden te verbeteren nader af te wegen via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden. Daarnaast is voor de dubbelbestemmingen ten behoeve van archeologische waarden en ten behoeve van aanwezige leidingen en waterkeringen (zie hiertoe hoofdstuk 4) aangegeven voor welke werkzaamheden eveneens een omgevingsvergunning is vereist.

Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de beoogde ingreep wordt bezien of de ingreep leidt tot onevenredige schade of dat door het stellen van nadere voorwaarden voorkomen kan worden dat schade wordt toegebracht.

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. Dat betekent dat de reguliere agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd door het van toepassing zijnde instrumentarium.

3.3.9 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor landbouw met een verbrede doelstelling. Het ontwikkelen van nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf kan extra inkomsten opleveren, waardoor het bedrijf ook op langere termijn duurzaam kan worden voortgezet en er minder sprake is van afname van het aantal bedrijven. Behoud van agrarische bedrijven is van belang voor het beheer en onderhoud van het agrarisch cultuurlandschap, de instandhouding van het agrarische karakter van de bedrijfsgebouwen en de economische vitaliteit. Nevenfuncties kunnen tevens bijdragen aan een positieve ontwikkeling van de recreatieve sector, zorg of natuurbeheer wat eveneens bijdraagt aan de economische vitaliteit en behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.

De toelaatbaarheid van nevenfuncties wordt in belangrijke mate bepaald door de effecten die nevenfuncties (kunnen) hebben op hun omgeving. Het begrip omgeving wordt hier breed opgevat. Zo zijn in de afweging de effecten van nevenfuncties op de volgende aspecten meegewogen bij de toelaatbaarheid:

  • natuur en landschap;
  • het erf;
  • omliggende agrarische bedrijven;
  • de verkeersaantrekkende werken/wegenpatroon;
  • natuur en landschap;
  • de woon- en leefomgeving.

In de praktijk blijkt dat effecten van nevenfuncties zich vaak beperken tot het boerenerf. Natuur en landschap worden in de regel niet verstoord. Omliggende agrarische bedrijven kunnen worden beperkt door milieugevoelige nevenfuncties, bijvoorbeeld bij verblijfsrecreatieve nevenfuncties op beperkte afstand van omliggende bedrijven.

In tabel 3.1 is weergeven welke agrarisch verwante en niet-agrarische functies als nevenactiviteit aanvaardbaar zijn binnen de verschillende agrarische bestemmingen:

  • Agrarisch - Bollenconcentratiegebied, Agrarisch - Landschapsbehoud;
  • Agrarisch - Natuurontwikkeling.

Vanwege de ligging in de nabijheid van de bestemming Natuur/de Ecologische Hoofdstructuur, is een nadere afweging per geval binnen de bestemming Agrarisch - Natuurontwikkeling veelal wenselijk.

De gezamenlijke productieomvang van de niet-agrarische nevenfuncties moet een ondergeschikt deel blijven vormen van de totale productieomvang van het betreffende agrarische bedrijf. Om het begrip ondergeschiktheid toetsbaar te maken en te waarborgen, zijn per nevenfunctie maximale oppervlaktematen genoemd.

Voorwaarden nevenfuncties

Voor een aantal functies (aangeduid met 'V' in de tabel) is op voorhand niet te zeggen of de nevenfunctie wel of niet toelaatbaar is. Dit hangt onder meer af van de specifieke locatie, de aard van de activiteit en de verkeersaantrekkende werking. De volgende voorwaarden worden gesteld:

  • nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking, dit in relatie tot de functie van de weg waaraan het bedrijf is gelegen;
  • bij het ontwikkelen van een niet-agrarische nevenfunctie dient, voor zover relevant, zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing, een en ander met inachtneming van het Landschapsontwikkelingsplan;
  • parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak.

Kleinschalige horecavoorzieningen worden alleen toegestaan als ondergeschikt onderdeel van de in de tabel opgenomen recreatieve nevenfuncties en overige dienstverlening. Om deze reden zijn deze activiteiten niet apart in de tabel opgenomen.

Tabel 3.1 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Bestemming maximaal aantal m²
A-BC A-LB A-NO bedrijfsvloeroppervlak gebruik van onbebouwde gronden
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten
verkoop aan huis van streekeigen producten º º º 100 -
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) º º º 100 -
agrarisch natuur- en landschapsbeheer º º º -
Paardenhouderij/paardenpension V V V 200 -
recreatieve functies / agrotoerisme
kleinschalig kamperen V V V 100 4.500
bed & breakfast V V V 100 -
overige dienstverlening
sociale nevenfunctie (resocialisatie, therapie, kinderopvang, zorgboerderij) V V V 200 -
natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen, rondleidingen V V V 100 -

º Toelaatbaar.

V Alleen toelaatbaar onder voorwaarden (via afwijking).

* Niet toelaatbaar

- Niet van toepassing.

Bouwmogelijkheden nevenfuncties

Voor nevenfuncties is de maximale toegestane oppervlakte aangegeven in tabel 3.1. Door deze maximum maat wordt voorkomen dat teveel nieuwe bebouwing wordt opgericht, die later mogelijk benut gaat worden voor niet aan het landelijk gebied gerelateerde activiteiten. Via afwijking kan in incidentele gevallen hiervan worden afgeweken.

Voor gebruik van een nevenfunctie die niet in een gebouw plaatsvindt, is aangegeven welke oppervlakte maximaal mag worden benut voor nevenfuncties.

De activiteiten die in tabel 3.1 zijn genoemd, dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden. Uitzondering hierop is agrarisch natuurbeheer. Bovendien dienen nevenfuncties te allen tijde ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie. Gezien het ruimtebeslag van sommige nevenfuncties, is het denkbaar dat de omvang van het bouwvlak niet toereikend is. Er kan in dat geval gebruik worden gemaakt van de flexibiliteitsbepalingen in het bestemmingsplan om het bouwvlak te overschrijden, dan wel te vergroten.

In het plangebied wordt bed & breakfast als nevenfunctie via afwijking mogelijk gemaakt. Bij deze nevenfunctie moet worden gedacht aan de verhuur van enkele kamers, waarvoor een deel van de bestaande gebouwen is verbouwd. Per kamer wordt uitgegaan van een maximaal oppervlak van 25 m².

Bij de sociale nevenfunctie, waaronder zorgfuncties, wordt ervan uitgegaan dat er enkel sprake is van dagopvang en dat er geen sprake is van nachtverblijf.

Bij kleinschalig kamperen zijn maximaal 15 kampeermiddelen per terrein toegestaan.

3.3.10 Niet-agrarische vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven

Ook in de komende planperiode zal waarschijnlijk een aantal agrarische bedrijven in het plangebied worden beëindigd. De vrijkomende bedrijfscomplexen in buitengebieden zijn met name in trek voor bewoning, niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, recreatie en zorg. Naast negatieve effecten (risico van aantasting van ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid), kan het toestaan van nieuwe economische dragers ook belangrijke kansen bieden voor het actief begeleiden van krimp: verbeteren van de economische vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied. De gemeente staat positief tegenover deze ontwikkeling en omschakeling van de agrarische bestemming naar een zogeheten vervolgfunctie is onder voorwaarden mogelijk.

Beleid

Op 26 juni 2007 heeft de gemeenteraad een beleidslijn vastgesteld voor voormalige en vrijkomende agrarische bebouwing.

Vervolgfuncties

In de nieuwe bestemmingsplannen van Bergen, zo ook in het onderhavige bestemmingsplan, worden niet-agrarische vervolgfuncties toegestaan na beëindiging van agrarische bedrijven. De mogelijke vervolgfuncties zijn wonen (inclusief een beroep-aan-huis en hobbyboeren), recreatieve functies, pensions, zorgboerderijen en bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Aan functiewijziging is - conform de door de gemeenteraad vastgestelde beleidslijn - een aantal voorwaarden verbonden die er onder andere voor moeten zorgen dat de bestaande stedenbouwkundige, landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten en karakteristieken van het gebied niet worden geschaad/aangetast en dat een nieuwe functie op een uit milieu- en verkeersoogpunt goede plek wordt gevestigd. Ten opzichte van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Noord is voor de toetsing van de landschappelijke voorwaarden het nadien tot stand gekomen Landschapsontwikkelingsplan als toetsingskader toegevoegd.

Bouwmogelijkheden en saneringsregeling

Met betrekking tot een nieuwe functie voor agrarische bedrijfscomplexen, dient in beginsel gebruikgemaakt te worden van de bestaande gebouwen. Nieuwe gebouwen zijn in principe niet toegestaan. Indien er ten minste 1.000 m² bedrijfsgebouwen aanwezig is en voorts alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt tot het maximum dat is toegestaan als erfbebouwing bij woningen, kan onder voorwaarden een extra woning worden toegestaan. Er dient dan wel een beeldkwaliteitplan te worden opgesteld. Andere voorwaarden zijn onder andere dat er niet gebouwd mag worden op het achtererf, dat milieuaspecten moeten worden meegewogen en dat derden niet (onevenredig) in hun belang mogen worden aangetast.

Terugbouwregeling

Op percelen die (eerder) aan de agrarische functie zijn onttrokken en een woonbestemming hebben, zijn in de regel meer bijgebouwen aanwezig dan volgens de erfbebouwingsregeling bij woningen is toegestaan. Voor deze gevallen is een terugbouwregeling vastgesteld. Dit houdt in dat indien alle bebouwing wordt gesloopt 50% in de vorm van bijgebouwen mag worden teruggebouwd.

Regeling hobbyboeren

Het voorgaande geldt niet voor hobbyboeren omdat deze een functie hebben voor het in stand houden van het landschap. Indien er sprake is van een hobbyboer (op ten minste 1,5 ha grond aansluitend aan het woonperceel vinden hobbymatige agrarische activiteiten plaats met een omvang van tenminste 4 Nederlandse grootte eenheid (Nge)) mag de oppervlakte van bijgebouwen maximaal 1% van de gronden bedragen tot een maximum van 300 m².

3.4 Landschap En Cultuurhistorie

Ontstaansgeschiedenis

De gemeente Bergen is ontstaan onder eeuwenlange invloed van wind en water. Er is door de eeuwen heen een stelsel val oude strandwallen gevormd, die door de zee zijn opgeworpen, door de wind verder zijn gevormd en door de mens benut. Zij vormden in de geschiedenis de hogere delen in het landschap, waarop de ontwikkelingen zich continu hebben voortgezet. De binnenduinrandzone ligt op deze oude strandwallen, evenals de kernen van Alkmaar en Heiloo.

Het Zeegat van Bergen

Gaan we terug in de geschiedenis dan zien we rond 7000 voor Christus een grote riviermonding ter hoogte van het huidige Bergen, het zeegat van bergen genoemd. Achter het zeegat ontstond een krekengebied ter plaatse van het huidige West-Friesland. Na 2400 voor Christus vulde het getijdenbekken zich met zand en klei. Rond 1300 voor Christus was het zeegat definitief gesloten. Het zeegat is herkenbaar door de aanwezigheid van haakwallen, waarop Bergen is ontstaan, dwars op de noord-zuid richting van de strandwallen, door het instromende zeewater.

Oude strandwallen

Tussen 3000 en 500 voor Christus werden door de opstuiving van zand de oude strandwallen gevormd. Deze zijn veel lager dan de jonge duinen en liggen nu aan de voet daarvan. Ze hellen flauw af richting de polder. Op deze oude strandwallen is de eerste bewoning ontstaan.

Strandvlaktes

Tussen de oude strandwallen lagen de strandvlakten. Deze stonden onder invloed van twee stroomgeulen, de Oer-IJ en Rekere. De Rekere lag ten oosten van het huidige Bergen en Egmond, ongeveer op de plek van het Noor-Hollands kanaal. In deze strandvlaktes vormde zich tussen 3000 en 1000 voor Christus veen. Later is het veen weggeslagen en is over het veen klei afgezet vanuit de stroomgeulen. Aan de zuidzijde van de gemeente Bergen ontstonden het Berger- en Egmondermeer, die vanaf de 12e eeuw weer verlandden. Aan de noordzijde werd meer veen afgezet, wat later werd weggeslagen en bedekt met klei.

Ontginningen binnenduinrand en strandvlaktes

Vanaf circa 600 na Christus ontstond op de oude strandwallen de Herenweg met de eerste vormen van bebouwing. Vanaf circa 900 werden de eerste strandvlakten en (veen)gebieden door boerengemeenschappen ontgonnen. Men groef parallelle sloten voor de ontwatering. Hierdoor ontstond de strokenverkaveling met onregelmatig karakter nabij Schoorl en Aagtdorp. Vanaf de 12e eeuw begon men net als in de rest van Nederland met bedijkingen van de strandvlakte vanaf de binnenduinrand. De eerste bedijking lag ten zuiden van de abdij van Egmond. Daarna volgde een dijk tussen Bergen en Alkmaar, de huidige Kogendijk. In de 13e eeuw volgde daarop de afdamming van de Rekere bij Schoorldam en later bij Krabbendam, waardoor overstromingen werden beperkt. Vanaf de binnenduinrand werd het land steeds verder bedijkt.

Vorming jonge duinen

Pas in de periode van 1000 tot 1850 na Christus ontstonden de Jonge Duinen door kustafslag, versteiling van het zandprofiel en vele zandverstuivingen. Akkerland en dorpen werden door zand overstoven. Er vond wel enige beweiding in de duinen plaats en later claimden de graven van Holland de duinen als jachtgebied. Vanaf de 16e eeuw werd het stuiven tegengegaan door de aanleg van helmgras. In de tweede helft van de 18e eeuw groeide ook de aardappelteelt in de duingebieden nabij Egmond. Na 1900 volgde de aanplant van naaldbos in de duinen en berken en elzen in de natte duinvalleien, beide bedoeld voor de houtexploitatie en de recreatie. De duinen zijn nu de breedste duinen van Europa. De Schoorlse duinen zijn 4,5 km breed en herbergen ook de hoogste duintop van Nederland; de Schoorlse Nok is 54 m hoog.

Strijd tegen het water

In 1421 trok de Sint Elisabethsvloed over het land. Dit leidde tot de aanleg van de Hondsbossche Zeewering. De zeewering bleek echter niet goed bestand tegen zware stormen en zee invloeden, vandaar dat later een tweede dijk werd aangelegd, de Slaperdijk.

Bloei agrarische sector

In de 16e eeuw kwam de agrarische sector tot bloei. De stolpboerderij was ontworpen als nieuw boederijtype. Omdat de ontginning vanaf de oude strandwallen verliep zijn daar de stolpboerderijen veelvuldig terug te vinden. Tevens had de ingenieurskunst de poldermolen uitgevonden, waardoor op grote schaal boezemwater kon worden uitgeslagen naar een ringvaart. Door deze nieuwe technieken en de behoefte aan goede landbouwgronden was het mogelijk de Bergermeer en Egmondermeer droog te malen en in te polderen.

Groei kernen en recreatie

In 1825 werd het Noordhollands Kanaal voltooid. Een halve eeuw later was echter ook het Noordzeekanaal aangelegd, waardoor het Noordhollands Kanaal haar scheepvaartfunctie grotendeels verloor. In de tweede helft van de 19e eeuw kwam de bloembollenteelt tot bloei, in navolging van andere gebieden elders in Noord-Holland. De 20e eeuw kenmerkte zich door een toename van de recreatie en een groei van de kernen; Bergen aan Zee werd gesticht als nieuw dorp aan zee met een verbindende tramlijn door de duinen. Tevens groeide de verblijfsrecreatie, met name in de binnenduinrand. Ook de kernen groeiden met villawijken (o.a. Park Meerwijk, Westdorp, Tuindorp-Oostbuurt) en het landelijk wonen ontwikkelde zich verder langs de Herenweg. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog werd het militair vliegveld Bergermeer aangelegd en tijdens de Tweede Wereldoorlog de Atlantikwall, welke bestond uit verdedigingswerken in de duinen en de binnenduinrand. Buiten het plangebied vond een grote verstedelijking plaats van Alkmaar en Heiloo, waardoor het landelijke karakter van het plangebied extra betekenis krijgt als recreatief uitloopgebied voor deze omliggende kernen.

Landschappelijke en cultuurhistorische waarden

Kleine landschapselementen en duinrellen

Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft de gemeente de kleine landschapelementen en duinrellen in het plangebied laten inventariseren (bijlage 1 Landschap Noord-Holland, rapportnummer 10-011). Op basis van deze inventarisatie zijn adviezen opgesteld om deze kleine landschapselementen en de duinrellen veilig te stellen en te versterken, zodat het kenmerkende waardevolle cultuurlandschap voor dit gedeelte van de gemeente behouden blijft. Ook in het Waterplan Bergen, Castriucum en Heiloo wordt gestreefd om de omgevingskwaliteiten van het gebied te verbeteren door het inpassen van water, onder andere door aandacht voor het terugbrengen van de cultuurhistorische waarde van water.

De onderzochte kleine landschapselementen zijn zeer divers en bestaan uit onder andere erfbeplanting, houtwallen, elzenbroekbos en poelen. Ze hebben een maximale grootte van 5 ha.

In het rapport wordt geconcludeerd dat de landschapselementen die eruit springen als meest waardevol de volgende zijn:

  • duinrellen, deze vormen de meest karakteristieke streekeigen cultuurhistorisch element van dit gebied;
  • de ringdijk van de Bergermeer;
  • kadetjesland ten zuiden van de Nesdijk;

Tenslotte zijn er nog oude cultuurhistorisch waardevolle kavelpatronen in het gebied die het behouden zeker waard zijn.

Duinrellen vormen bijzondere cultuurhistorische elementen. Ze zijn uniek voor de binnenduinrand. Een duinrel is een gegraven, ondiepe watergang waarin kwelwater uit de duinen kan afstromen naar het lager gelegen land (vaak een polder). Karakteristiek voor een duinrel is dat er vrijwel het gehele jaar water over een zandige bodem stroomt en dat het water zoet, voedselarm en helder is. De inventarisatie van duinrellen is in 2010 uitgevoerd.

De duinrellen hebben in dit bestemmingsplan een beschermend regime gekregen in die zin dat de geïnventariseerde duinrellen (die in sommige gevallen niet meer feitelijk aanwezig zijn, maar wel in potentie) de bestemming Water hebben gekregen met een specifieke aanduiding voor duinrel. Overigens is uitsluitend de loop beschermd.

Ten aanzien van de kleine landschapselementen wordt geconcludeerd dat vanwege de algemeen voorkomende landschappelijke, cultuurhistorische en landschapswaarden er een omgevingsvergunning is vereist voor diverse werken en werkzaamheden (aanlegvergunning), waarmee de in het rapport meest waardevolle kleine landschapselementen reeds worden beschermd. Een afzonderlijke vergunning voor bescherming van de kleine landschapselementen is dan niet meer nodig.

Cultuurhistorisch waardevolle objecten

  • Monumenten

In het plangebied zijn diverse monumenten, zowel rijks-, provinciale als gemeentelijke monumenten, aanwezig. Het gaat onder andere om boerderijen en molens. De monumenten hebben in het bestemmingsplan geen aanduiding gekregen en zijn niet extra beschermd in het bestemmingsplan. Voor de monumenten geldt immers, op basis van de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke Erfgoedverordening 2012, reeds een wettelijke beschermingsregime. In vroegere bestemmingsplannen werd desondanks vaak een zogenaamd 'monumententeken' op de plankaart (thans verbeelding geheten) opgenomen. Nu de landelijke standaarden voor de inrichting van bestemmingsplannen dit teken niet meer kennen, worden de monumenten in dit bestemmingsplan niet langer aangeduid.

In de planregels is overigens wel bepaald dat een extra woning (indien sprake is van de woonfunctie) binnen de hoofdbebouwing (woningsplitsing) middels een afwijkingsbevoegdheid is toegestaan in monumenten onder een aantal voorwaarden. Dit om extra financiële mogelijkheden voor behoud en onderhoud van het monument te creëren. Een overzicht van de monumenten in het plangebied is opgenomen in bijlage 3Monumentenlijst.

  • Molens

In een polderlandschap hebben de molens een grote historische waarde. Een molentype zegt iets over de geschiedenis van een landschap. Binnen dat landschap is de molenlocatie zo gekozen dat de molen optimaal kan functioneren. De omgeving waarmee een molen in relatie staat, wordt de molenbiotoop genoemd. Een goede molenbiotoop is van fundamenteel belang voor de werking en het behoud van de molen. Voor het functioneren van een molen is een goede windvang van cruciaal belang. Maar dat is niet het enige. Molens vormen een karakteristiek – en uniek Nederlands – herkenningspunt in menig dorpsgezicht of landschap. En door de historische wisselwerking tussen molen en landschap is de molenbiotoop ook cultuurhistorisch van groot belang. Gebouwen en bomen in de omgeving kunnen de windvang van de molen beïnvloeden en de molenbiotoop aantasten. In het plangebied zijn 4 molens aanwezig (en enkele molenerven waarop geen molen meer aanwezig is). Verder ligt net buiten het plangebied een molen aan de Egmonderstraatweg. De molenbiotoop van deze molen is van invloed op het plangebied. De windvang en het zicht op de molens worden in het bestemmingsplan beschermd door middel van het opnemen van een aanduiding voor de molenbeschermingszone. Binnen deze zone worden eisen gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting in de omgeving van de molens.

  • Stolpboerderijen

In het plangebied komt een groot aantal stolpboerderijen voor. De stolpboerderijen zijn ontworpen als boerderijtypen voor onder meer deze omgeving en grote delen van Noord-Holland. Een stolp is een vierkante boerderij met een piramidevormig dak. Onder dit dak was plaats voor de boerenfamilie, het vee, het hooi, de wagens en andere werktuigen. De stolpen zijn terug te vinden op en langs de oude strandwallen, langs het Noord-Hollands Kanaal en langs de vaarten rond de Egmonder- en Bergermeer. Voor de stolpen is een beeldbepalende bescherming van belang. Een groot deel van de stolpen is niet meer in gebruik als boerderij, maar is wel beeldbepalend. Een aantal stolpen is aangewezen als monument en geniet op basis daarvan een beschermde status, maar voor de overige stolpen bestaat vooralsnog geen bijzondere bescherming. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is daarom het behoud en bescherming van de beeldbepalende waarde van deze stolpen. In het bestemmingsplan hebben de aanwezige stolpen een specifieke aanduiding gekregen. Bepaald is dat de verschijningsvorm niet mag wijzigen.

Ten aanzien van de in het gebied voorkomende stolpen die de bestemming Wonen hebben is tevens een mogelijkheid, in de vorm van een afwijkingsbevoegdheid, om de stolp te splitsen in meerdere wooneenheden (conform het raadsbesluit op dit punt). Dit om het behoud van de stolp te stimuleren. De bevoegdheid is aan voorwaarden gebonden om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. Voor het bouwen van een extra woning geldt in ieder geval dat alle voormalige agrarische bebouwing, met een minimum van 1.000 m², moet worden gesloopt en dat er sprake moet kunnen zijn van een goede ruimtelijke inpassing van de nieuwe woning (zoals het bouwen aan de weg en niet op het achtererf).

Voor stolpboerderijen geldt daarnaast een bijzonder welstandsniveau. Het welstandstoezicht moet eveneens een bijdrage leveren aan het maximaal behouden van de typerende verschijningsvorm van de Noord-Hollandse stolp. Wat betreft vorm en detaillering moeten de stolpen beschermd worden om het oorspronkelijke karakter te behouden.

Overige cultuurhistorische objecten en terreinen

Voorafgaand aan het opstellen van het onderhavig bestemmingsplan heeft de gemeente alle cultuurhistorische aspecten, die zich in het plangebied voordoen, in kaart gebracht. Naast de eerder vermelde monumenten, molens en stolpboerderijen, gaat het hier onder andere om dijken, polderwegen, molensloten en overblijfselen uit de Tweede Wereldoorlog. In bijlage 2 is een kaart opgenomen waarop alle cultuurhistorische aspecten zijn aangegeven. Bij afwijking of wijziging van het bestemmingsplan dienen de cultuurhistorische aspecten, voor zover relevant, nadrukkelijk betrokken te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0007.png"

Figuur 3.3 Aardkundige waarden

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden zijn kwaliteiten van landschap en natuur, die ons iets vertellen over het ontstaan van de provincie Noord-Holland en de krachten die daarbij een rol speelden (wind, water, ijs en getijden). Aardkundige waarden hebben betrekking op geologische, geomorfologische en bodemkundige verschijnselen en processen (niet-levende natuur) en vormen ons aardkundig erfgoed. Voorbeelden hiervan zijn de Gooische Stuwwal, de duinen, de strandwallen en de keileembulten (Texel en Wieringen). De provincie heeft een lijst van 80 gebieden vastgesteld, die (planologische) bescherming krijgen via de provinciale Structuurvisie en Verordening. De niet toegestane activiteiten en handelingen in de 17 aardkundige monumenten zijn in de Provinciale Milieuverordening (PMV) aangegeven. Zo mogen er bijvoorbeeld geen ontgrondingen of egalisaties plaatsvinden en grondverzet en diepploegen is niet toegestaan.

Aardkundig monument

Duingebied Egmond - Wijk aan Zee

Het gebied bestaat uit een combinatie van een, in principe, actieve zeereep met daarachter een grote variëteit aan duinvormen. Bijzonder is dat er zich duinen hebben ontwikkeld op het voormalige zeegat van het Oer-IJ. Er bevinden zich onder andere paraboolduinen en streepduinen, imposante kamduinen en kopjesduinen, zeer grote uitblazingsvalleien en een hoge binnenduinrand (loopduin). Zeer bijzonder is het duidelijk nog uit een vroegere duinvormingperiode stammende, ontkalkte nollengebied bij Egmond-binnen: het Vennewater.

De duinvormen zijn hier nog zeer gaaf. De loop van het vroegere Oer-IJ is in het gebied nog goed aan de geomorfologie te volgen. Het gebied heeft een internationale waardering.

Aardkundig waardevolle gebieden

Castricummerpolder e.o., Heemskerk - Uitgeest - Castricum - Heiloo

De Castricummerpolder e.o., aan de zuidkant van het plangebied, bestaat uit zee-erosiegeulen, getij- en delta-afzettingen, behorende bij het zeegat bij Egmond/Castricum (Oer-IJ), dat zo'n 3000-2000 jaar geleden actief was. Het gebied is één van de mooiste strandvlaktes met klei. De inter-strandwal is zeldzaam. Er is wel een genetische interne samenhang, maar geen ruimtelijke samenhang. Het heeft educatieve en wetenschappelijke waarde. Het gebied is belangrijk voor de reconstructie van de ontwikkeling van de kust na sluiting van het zeegat. Het geheel heeft een provinciale waardering.

Bovenpolder, Visserijmolenpolder, Alkmaar - Egmond

Het betreft een voormalig meer met enkele eilanden en is nog te herkennen aan het huidige verkavelingspatroon en de richting van de sloten. Het gebied is matig zeldzaam en komt divers voor in Nederland. Er is een sterke genetische en ruimtelijke interne samenhang. Het fenomeen bestaat uit verscheidene, kenmerkende, tamelijk gave vormen. Het heeft een wetenschappelijke waarde en is belangrijk voor de reconstructie van de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Het geheel heeft een provinciale waardering. Het gebied mag niet verder vergraven worden. Ruilverkaveling moet niet worden toegestaan. In principe zijn groot- en kleinschalige ingrepen en intensieve veehouderij niet toegestane activiteiten.

Oostelijk van Bergen

Het betreft een haakwallencomplex, bestaande uit oost-west lopende strandwallen die zich net onder de bebouwde kom van Bergen voortzet. Het is een combinatie van zeldzame, kenmerkende vormen. Het gebied heeft een sterke educatieve en wetenschappelijke waarde. De haakwallen van Bergen spelen een cruciale rol in de reconstructie van de ontwikkeling van het zeegat van Bergen. Aan het gebied is een nationale waardering toegekend.

Heilooërbos, Nijenrode, Heiloo - Alkmaar

De aardkundige waarden omvatten het fenomeen 'strandwallen en (overslibde) strandwallen'. De oorspronkelijke strandwal is in het Heilooërbos nog duidelijk zichtbaar. Ook bij het gebied rond Heiloo is de ontstaansgeschiedenis van de strandwallen gerelateerd aan de haakwallen rond het zeegat Bergen nog redelijk zichtbaar. Het fenomeen is deels intact, wat het zeldzaam maakt. Het gebied heeft een genetische interne samenhang, maar geen ruimtelijke samenhang. Het heeft educatieve en wetenschappelijke waarde. Het geheel heeft een regionale tot provinciale waardering.

Bescherming bestemmingsplan

Ten aanzien van de aardkundige waarden is geconcludeerd dat, vanwege de algemeen voorkomende landschappelijke, cultuurhistorische en landschapswaarden, er reeds een omgevingsvergunning is vereist voor diverse werken en werkzaamheden op agrarische en natuurgronden, waarmee tevens de in het gebied aardkundige waarden worden beschermd.

3.5 Natuur

Aanwezige natuur

In het plangebied komt een groot aantal natuurwaarden voor. Uit de provinciale structuurvisie en verordening vloeit voort dat delen van het plangebied behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur. Bovendien is een groot deel van het plangebied (zowel weidegebied als bollenteeltgebied) aangewezen als Weidevogelleefgebied. Het plangebied grenst bovendien aan het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. In figuur 3.4 zijn de relevante gebieden weergegeven. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de toetsing van het bestemmingsplan aan de voorkomende natuurwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0008.png"

Figuur 3.4 Beschermde natuurgebieden en weidevogelleefgebied (bron: provincie Noord-Holland)

Uitgangspunt is handhaving en versterking van de natuurwaarden. De aanwezige natuurgebieden, alsmede de delen van het gebied die in de vigerende bestemmingsplan reeds een natuurbestemming hadden, worden daartoe als zodanig bestemd en zullen nader worden beschermd door een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden. Regulier onderhoud, waaronder in ieder geval het onderhoud op basis van een natuurbeheerplan valt, wordt vrijgesteld van een omgevingsvergunning voor werken.

Nieuwe natuur

In het kader van de realisatie van ecologische verbindingszones, de verwezenlijking van de Ecologische Hoofdstructuur, nieuwe landschapselementen of robuuste watergangen, kunnen agrarische gronden worden omgezet in natuur. Deze 'nieuwe' natuur wordt door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt binnen de verschillende agrarische bestemmingen. Aan de wijzigingsbevoegdheid kan toepassing worden gegeven, indien de betreffende gronden (op vrijwillige basis) zijn verworven, dan wel via particulier natuurbeheer worden gerealiseerd.

Naast realisering van de Ecologische Hoofdstructuur, kan door agrariërs op vrijwillige basis natuur- en landschapsbeheer plaatsvinden in de vorm van een nevenfunctie. Voor zover dit beheer op agrarische gronden plaatsvindt, blijft de agrarische bestemming behouden.

3.6 Archeologie

Beleidskaart Archeologische verwachtingswaarden

Op basis van verschillende bureauonderzoeken van de Cultuurcompagnie (voorheen Stichting Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland) is een algemene beleidskaart opgesteld voor de hele gemeente Bergen, waarin de verschillende archeologische verwachtingswaarden zijn weergegeven. De verschillende verwachtingswaarden zijn vertaald naar archeologische regimes, die in de gehele gemeente worden toegepast. In onderstaande figuur 3.5 is een uitsnede van deze beleidskaart opgenomen. De van toepassing zijnde archeologische regimes zijn vertaald naar de regels door middel van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 3' en Waarde - Archeologie - 4. Overigens wordt opgemerkt dat archeologisch onderzoek achterwege kan blijven als de grond aantoonbaar reeds is verstoord in het verleden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0009.png"

Figuur 3.5 Uitsnede beleidskaart archeologie

3.7 Recreatie

Toerisme en recreatie zijn van grote betekenis voor de economie en werkgelegenheid in de gemeente Bergen. De verblijfsrecreatie maakt, samen met zo'n 2,5 miljoen dagrecreanten, gebruik van de lokale voorzieningen en draagt op deze wijze bij aan de lokale economie (onder andere winkels, toeleveranciers, horeca, onderhoudsbedrijven). De kwaliteiten van het landelijk gebied van Bergen en de nabijheid van de kust en duin- en bosgebieden hebben een grote aantrekkingskracht voor vele vormen van extensieve recreatie (fietsen, wandelen, kanoën, paardrijden). Daarnaast zijn er de vele huisjesterreinen en campings, waarvan enkele ook in het plangebied gelegen. Hotels en pensions bevinden zich vooral in de kernen. In het onderhavige plangebied komt alleen een hostel voor.

Het landelijk gebied van Bergen is daarmee meer dan een doorgangsgebied voor mensen die naar de kust willen. Het recreatieve medegebruik van het landelijk gebied van Bergen is vooral gebonden aan de routes die door het gebied voeren. In het gebied ligt een aantal vrijliggende fietspaden. Door het plangebied loopt een aantal recreatieve fietsroutes, waaronder de Brede duinenroute en ANWB-routenummer 55. In het kader van de herinrichting Bergen-Egmond-Schoorl, is een aantal nieuwe recreatieve verbindingen gerealiseerd. In september 2006 is het fietsroutenetwerk in gebruik genomen waarmee verschillende fietsroutes aan elkaar kunnen worden gekoppeld. Een wandelpadennetwerk is eveneens gereed. De verwachting is dat recreatie en toerisme de komende jaren een groeimarkt vormen met een toenemende behoefte aan kwaliteit. Met name het cultuurhistorische erfgoed en natuurgerichte recreatievormen zijn in trek. Ook sportieve recreatievormen (kanoën, fietsen, wandelen, skaten) kennen een meer dan gemiddelde groei. Deze ontwikkelingen zullen ertoe leiden dat in het plangebied, door de hier aanwezige natuur- en landschapswaarden en de situering nabij de kust en stedelijke gebieden, zoals Alkmaar en Heerhugowaard, de recreatieve druk zal toenemen.

Verblijfsrecreatie

Recreatieterreinen

In het zuidelijk deel van het plangebied, in de nabijheid van Egmond aan den Hoef en Egmond Binnen, komen verschillende verblijfsrecreatieve terreinen voor. Deze terreinen zijn als zodanig bestemd, waarbij het in het vigerende bestemmingsplan bestaande onderscheid tussen gebieden waar recreatiewoningen zijn toegestaan en kampeerterreinen blijft gehandhaafd om een gevarieerd aanbod te behouden.

Het bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid tot nieuwvestiging van recreatieterreinen. De bebouwingsmogelijkheden op de bestaande recreatieterreinen zijn afgestemd op de voor het terrein benodigde maatvoering, waarbij de regeling is gemoderniseerd. De maximale inhoud van een recreatiewoning bedraagt 280 m³ en de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt 3 m en 6 m. Hiermee wordt recht gedaan aan de bestaande situatie. Om (brand)onveilige situaties te voorkomen, dient er een onderlinge afstand te worden aangehouden van 3 m.

De mogelijkheden voor uitbreiding van de bestaande terreinen, op agrarische gronden, uit het vigerende bestemmingsplan, zijn in dit bestemmingsplan wederom opgenomen in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid.

Kamperen bij de boer/kleinschalig kamperen

Kamperen bij de boer wordt als nevenfunctie via afwijking mogelijk gemaakt bij volwaardige dan wel reële grondgebonden agrarische bedrijven (maximaal 15 kampeerplaatsen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober) met inachtneming van de van toepassing zijnde gemeentelijke uitgangspunten. Ook op voormalige boerenerven wordt kamperen onder dezelfde voorwaarden toegestaan.

Recreatiewoningen op particuliere erven

Op 26 juni 2007 heeft de gemeenteraad van Bergen een beleidslijn vastgesteld met betrekking tot de recreatiewoningen op particuliere erven. Om te voorkomen dat er een te grote bebouwingsdichtheid ontstaat, is ervoor gekozen een relatie te leggen met de erfbebouwingsregeling bij woningen. Dit wil zeggen dat de aanwezigheid van een recreatiewoning ten koste gaat van de toegestane oppervlakte aan overige erfbebouwing. Het voorgaande is ook van toepassing indien er sprake is van een inmiddels afgesplitst perceel.

Overige verblijfsrecreatie

Verspreid door het zuidelijk deel van het plangebied (voormalige gemeente Egmond) komen enkele locaties voor groepsaccommodatie voor. Deze zijn als zodanig bestemd. Hetzelfde geldt voor enkele 'losstaande' recreatiewoningen.

Dagrecreatie

Recreatieve ontwikkelingen dienen de agrarische gebruikswaarde van het plangebied zo min mogelijk te hinderen. Verder dienen recreatieve ontwikkelingen getoetst te worden aan de gevolgen voor natuur en landschap. Dit betekent dat met name extensieve recreatievormen mogelijk zijn (wandelen, fietsen, kanoën, schaatsen, vissen). Kleinschalige recreatieve voorzieningen zoals een informatie- en routeborden en een picknickbank, worden rechtstreeks mogelijk gemaakt.

Paardenhouderij en maneges

In gebieden waar de landbouw onder druk staat, neemt de betekenis en rol van de paardensport en -recreatie toe. Dat heeft gevolgen voor het landschap (onder andere visuele uitstraling van paardenbakken) en ook voor aanwezige natuurwaarden (sterkere verdichting van de bodem met geringe kansen voor flora). Dat is ook in het landelijk gebied van Bergen het geval.

In dit bestemmingsplan wordt een onderscheid gemaakt in hobbymatige paardenhouderijactiviteiten en bedrijfsmatige paardenhouderijactiviteiten.

Bedrijfsmatige paardenhouderijactiviteiten en pensionstalling zijn voorzien van een specifieke aanduiding, met uitzondering van paardenfokkerijen (toegestaan binnen de agrarische bestemmingen).

Binnen het bouwvlak van een agrarisch bedrijf is voorts het houden en stallen van paarden als nevenfunctie toegestaan. De stalruimte en de paardenbakken moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Het oppervlak van de stalruimte mag niet meer bedragen dan 200 m². Binnen het bouwvlak is ten behoeve van de nevenfunctie een paardenbak toegestaan met een oppervlak van maximaal 800 m². De omheining van de paardenbak mag maximaal 1,5 m hoog zijn en bij voorkeur worden opgetrokken uit hout in een donkere kleur. Bij een paardenbak is geen buitenverlichting toegestaan.

Ten aanzien van het stallen van paarden en het realiseren van paardenbakken binnen woonpercelen, is voor de gehele gemeente en alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen op 26 juni 2007 een nieuwe beleidslijn opgesteld. In de notitie wordt ingegaan op waar het stallen van paarden en paardenbakken is toegestaan (gebiedsgerichte benadering) en onder welke voorwaarden (onder andere ten aanzien van hinder voor derden).

De hoofdregel in het onderhavige bestemmingsplan is dat het houden van paarden en paardenbakken is uitgesloten (behoudens ter plaatse van percelen met een specifieke aanduiding). Met een afwijking - en indien voldaan wordt aan de voorwaarden - kan het houden van paarden en paardenbakken in enkele gebieden worden toegestaan.

Op woonpercelen in het landelijk gebied worden paardenbakken uitsluitend toegestaan bij woonpercelen van ten minste 2.000 m². Voorts dient een stalruimte en een paardenbak altijd achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw/de woning te worden geplaatst. Andere voorwaarden zijn dat een stalruimte uitsluitend is toegestaan als (mede)gebruik van een regulier bijgebouw en dat er maximaal 2 paarden mogen worden gehouden in de stalruimte. Bij percelen waar voorts meer dan 1,5 ha gronden aan grenzen, is dit maximum 5 paarden.

Het bijgebouw (de stalruimte) dient altijd op een afstand van ten minste 15 m van woningen van derden te staan. Mestopslag dient op een afstand van 50 m van woningen van derden en 5 m tot de perceelsgrens plaats te vinden. Indien de mest wordt opgeslagen in luchtdichte containers, kan de afstand tot woningen van derden worden verkleind tot 25 m.

Paardenbakken mogen voorts een maximale omvang hebben van 800 m². Ook dient de paardenbak op een afstand van ten minste 25 m van woningen van derden te worden geplaatst en op tenminste 5 m van de perceelsgrens. De afstand tot woningen van derden kan worden verkleind tot 15 m indien er tussen de paardenbak en woningen van derden gebiedseigen gesloten beplanting aanwezig is. De omheining van een paardenbak mag maximaal 1,5 m bedragen en de paardenbak mag niet voorzien worden van buitenverlichting. De omheining bestaat bij voorkeur uit hout in een donkere kleur.

Maneges hebben een afzonderlijke bestemming Sport dan wel een afzonderlijke aanduiding binnen de agrarische bestemming. Een manege/rijschool is een bedrijf dat zich richt op het geven van instructie over het paardrijden en het opleiden van ruiters. Bij een manege kunnen diverse voorzieningen aanwezig zijn, zoals kantine/foyer en verenigingsaccommodatie. Soms is er gelegenheid voor particulieren om paarden op het manegebedrijf te stallen. In veel gevallen wordt een manege gecombineerd met een rijschool. De ruimtelijke gevolgen van maneges kunnen zeer ingrijpend zijn. Daarnaast zijn de wegen in het buitengebied veelal niet berekend op het vele verkeer dat door de maneges wordt aangetrokken, waardoor congestie plaats kan vinden. Nieuwe maneges zijn dan ook niet toegestaan.

Volkstuinen

Op het in het plangebied aanwezige volkstuincomplex is sprake van gebruikstuinen. Het verblijven gedurende de nacht is hier verboden. Het beleid inzake volkstuinen is erop gericht om de omvang van de bebouwing te beperken. Op de afzonderlijk volkstuintjes mogen slechts teeltondersteunende glasopstanden met een maximale hoogte van 50 cm worden gebouwd evenals kasjes met een maximum oppervlakte van 6 m² en een bouwhoogte van maximaal 1,8 m, met dien verstande dat ten hoogste 6% van het oppervlak van het totale complex mag worden bebouwd met dergelijke kasjes. Daarnaast wordt op het terrein ruimte geboden voor het oprichten van een centrale voorziening van 50 m².

3.8 Niet-agrarische Bedrijven En Horeca

In het plangebied zijn drie restaurants aanwezig (Oude Schulpweg 18, Herenweg 95 bergen, Herenweg 109 Egmond aan den Hoef), deze zijn als zodanig bestemd. Overige (zelfstandige) horecabedrijven zijn niet aanwezig in het gebied. Nieuwe horeca wordt evenmin mogelijk gemaakt.

De bestaande overige niet-agrarische bedrijven, voor zover niet illegaal gevestigd, hebben de bestemming 'Bedrijf' (B) gekregen. Ter plaatse zijn bedrijven uit categorie 1 en 2 uit de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten (Standaard SvB) algemeen toelaatbaar. Indien hier in de huidige situatie een bedrijf aanwezig is dat niet binnen de algemene toelaatbaarheid past, krijgt dit bedrijf een specifieke bedrijfsaanduiding. Het betreft hier een locatie aan de Vennewatersweg 28 en het benzinestation (inclusief lpg) aan de Hoeverweg. De locatie van Taqa aan de Bergerweg heeft –conform het daarvoor opgestelde inpassingsplan- een afzonderlijke bedrijfsbestemming gekregen.

Het aan de Herenweg aanwezige tuincentrum heeft de bestemming Detailhandel - Tuincentrum gekregen. Alle bebouwing (bedrijfswoning en -gebouwen) dient binnen het bouwvlak gebouwd te worden. De bouwmogelijkheden zijn voor het overige afgestemd op de vigerende bestemmingsplannen.

3.9 Wonen

Aan bestaande (legale) burgerwoningen met de bijbehorende erven en tuinen wordt een bestemming Wonen (W) toegekend. Voormalige agrarische bedrijfswoningen die zijn afgesplitst van het agrarisch bedrijf, hebben een aanduiding plattelandswoning gekregen. Op grond van de Wet plattelandswoning die op 1 januari 2013 in werking is getreden worden aan deze woningen minder eisen gesteld ten aanzien van mogelijke overlast als gevolg van het agrarisch bedrijf. In het plangebied betreft het enkele woningen die al jaren als burgerwoning in gebruik zijn.

In principe wordt aan alle woningen een afzonderlijk bouwvlak toegekend en wordt in de regels aangegeven dat er per bouwvlak maximaal 1 woning gerealiseerd mag worden. In enkele situaties zijn er meer woningen legaal binnen een bouwvlak aanwezig en maakt de kadastrale en eigendomssituatie het niet mogelijk hier een goede ruimtelijke scheiding aan te brengen. In die gevallen wordt aan het bouwvlak een cijfer toegevoegd dat aangeeft hoeveel woningen hier maximaal aanwezig mogen zijn. Meestal zijn deze woningen aaneengebouwd.

De bouwvlakken hebben in beginsel een omvang van 15 m bij 15 m. De woning, met uitzondering van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, dient binnen dit bouwvlak gebouwd te worden. In sommige gevallen leent het perceel dan wel de bestaande woning zich niet voor een bouwvlak van 15 m bij 15 m, bijvoorbeeld als er sprake is van een klein perceel dan wel indien de woning dicht op een andere woning staat. In die gevallen is sprake van maatwerk. Binnen het bouwvlak mag de inhoud van een woning volgens een staffel zoals die in het vorige bestemmingsplan Landelijk gebied gold, vergroot worden. De maximale inhoudsmaat bedraagt 600 m³. Voor de toegestane erfbebouwing bij de woningen gelden voorts aanvullende regels. Deze regels zijn afgestemd op alle overige recente bestemmingsplannen in de gemeente Bergen. Het gaat dan om de toegestane oppervlakte, de toegestane goot- en bouwhoogten en de verschijningsvorm (bijvoorbeeld een verplichte kap) van aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

Nevenfuncties bij voormalige agrarische bedrijven

Voormalige agrarische bedrijfscomplexen die nu een woonfunctie hebben, bieden door de aanwezige (voormalige) bedrijfsbebouwing mogelijkheden voor diverse nevenfuncties. Indien dergelijke voormalige agrarische bedrijfscomplexen enkel als woning worden bestemd, wordt geen recht gedaan aan het meest doelmatige gebruik van gronden en gebouwen en aan de mogelijkheden voor behoud van de cultuurhistorische waarden. Om die reden worden ter plaatse van voormalige agrarische bedrijfslocaties waarin nu wordt gewoond nevenfuncties toegestaan. Deze woonlocaties zijn met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bebouwing' bestemd.

De nevenfuncties die ter plaatse van deze bestemming zijn toegestaan, sluiten aan bij de regelgeving zoals deze geldt voor de agrarische bedrijven. Nieuwbouw van bedrijfsgebouwen ter plaatse van deze voormalige agrarische bedrijfslocaties is uitgesloten, tenzij bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt.

Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Bij burgerwoningen en (agrarische) bedrijfswoningen is het uitoefenen van een beroep-aan-huis bij recht toegestaan. Dit houdt in dat zogenaamde vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zonder meer vanuit de woning kunnen worden uitgeoefend.

Hierbij geldt als uitgangspunt dat de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en dat maximaal 25% van het vloeroppervlak (met een maximum oppervlak van 50 m²) van het bestaande hoofdgebouw of bijgebouw wordt benut ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

De volgende voorwaarden zijn eveneens van toepassing:

  • er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • ten behoeve van de gewijzigde functie wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er mag geen horeca of detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteiten;
  • één van de bewoners van het hoofdgebouw dient eigenaar/bedrijfsleider te zijn van het bedrijf.

Woningsplitsing

Toevoeging van een burgerwoning door splitsing van woningen is in principe niet toegestaan. Een uitzondering wordt gemaakt voor de splitsing van een monument of stolp in meerdere afzonderlijke wooneenheden. Hiervoor is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

3.10 Water

Van belang is dat het beleid van het waterschap en het gemeentelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid goed op elkaar aansluiten.

In het bestemmingsplan hebben de bestaande hoofdwatergangen, de essentiële waterlopen, overige grotere watergebieden en de duinrellen de bestemming 'Water' gekregen.

De kleinere waterlopen, zoals sloten, vallen binnen de (agrarische) gebiedsbestemmingen. Binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende artikelen is opgenomen dat de gronden mede bestemd zijn voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Hieronder vallen ook de voorzieningen ten behoeve van het bergen van water. De b hebben wel een specifieke aanduiding innen de bestemming Water gekregen.

Dubbelbestemmingen

De kleinere waterlopen, zoals sloten, vallen binnen de (agrarische) gebiedsbestemmingen. Binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende artikelen is opgenomen dat de gronden mede bestemd zijn voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Hieronder vallen ook de voorzieningen ten behoeve van het bergen van water. De duinrellen hebben wel een specifieke aanduiding binnen de bestemming Water gekregen.

Waterstaat en Waterstaat - Waterkering

De bestemming Waterstaat - Waterkering betreft de hoofdwaterkeringen, zoals dijken, die vallen onder de beheersgebieden van het waterschap. Deze hoofdwaterkeringen zijn opgenomen op de verbeelding en er zijn regels aan verbonden ten behoeve van de instandhouding van de waterkeringen.

De gebieden die vallen onder de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud, het beheer en de verbetering van (hoofd)waterkeringen, alsmede voor de afvoer van water, sediment en ijs, de waterhuishouding en/of verkeer te water met de daarbij behorende voorzieningen.

3.11 Overige Onderwerpen

Maatschappelijke voorzieningen

In het plangebied zijn enkele maatschappelijke voorzieningen aanwezig, waaronder een natuurtuin, een museum, een kerk, een abdij en diverse molens. Alle gronden en gebouwen die voor maatschappelijke activiteiten worden gebruikt hebben de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. De molens hebben een specifieke aanduiding gekregen om te voorkomen dat er een andere functie gevestigd kan worden. De bouwregels zijn voorts afgestemd op de vigerende bestemmingsplannen.

Mantelzorg

De gemeente heeft beleid vastgesteld ten aanzien van mantelzorg, waar steeds meer behoefte aan bestaat. Onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Met andere woorden, een mantelzorger is iemand die langdurig en niet vrijblijvend voor een ander zorgt.

Van mantelzorgwonen is sprake wanneer de mantelzorger en de mantelzorgvrager op hetzelfde perceel bij elkaar willen wonen om zo de mantelzorg makkelijker te maken. Er dient wel aangetoond te worden dat deze nabijheid noodzakelijk is in de mantelzorgrelatie. Ook dient aangetoond te worden door een onafhankelijke deskundige dat mantelzorg nodig is.

Initiatieven voor mantelzorgwonen zijn tot op heden niet of nauwelijks toegestaan vanwege planologische strijdigheid. In dit hoofdstuk zal duidelijkheid worden verschaft op welke wijze het nieuwe beleid wordt vormgegeven met betrekking tot mantelzorgwonen.

Uiteraard staat het een ieder vrij om een ander in zijn huis te verzorgen door het verlenen van mantelzorg. Dit past binnen het regulier gebruik dat ingevolge het bestemmingsplan van een woning kan worden gemaakt. Een nadere toets is dan niet nodig. Deze beleidsnotitie is dan ook niet van toepassing op deze gevallen.

Er is echter wél een ruimtelijke relevantie zodra een bouwplan voor de uitbreiding of verbouw van een woning of bijgebouw voorziet in min of meer zelfstandige voorzieningen (keuken, badkamer, toilet). Dan dient een procedure doorlopen te worden voor mantelzorgwonen, waarbij het gaat om de fysieke verschijningsvorm en het gebruik. Met betrekking tot mantelzorgwonen zijn er de volgende mogelijkheden. Deze worden in onderstaande voorkeursvolgorde doorgenomen met de aanvrager(s):

  1. 1. betrekken van een bestaande aan- uitbouw die geschikt wordt gemaakt voor mantelzorg/eigen woning of realisatie van een nieuwe aan- of uitbouw binnen de erfbebouwingsregeling die geschikt wordt gemaakt voor mantelzorg/eigen woning;
  2. 2. betrekken van een bestaand legaal bijgebouw dat geschikt wordt gemaakt voor mantelzorg/eigen woning;
  3. 3. realisatie nieuw bijgebouw binnen de erfbebouwingsregeling dat geschikt wordt gemaakt voor mantelzorg/eigen woning;
  4. 4. tijdelijke oplossing door middel van het plaatsen van een flexibele zorgkamer. In de vorm van maatwerk kan onderzocht worden in hoeverre het ruimtelijk gezien mogelijk is om, om sociaal-medische redenen, af te wijken van de 'normale' bebouwingsregels. De mogelijkheid daartoe is - zoals voor de hand ligt - afhankelijk van:
    1. a. de grootte van het perceel en/of achtererf;
    2. b. de aard van de bebouwing;
    3. c. de mate waarin belangen van derden worden geschaad;
    4. d. de mate van zekerheid dat na beëindiging van de zorgnoodzaak de bebouwing binnen de 'normale' bebouwingsregels kan worden gebracht;
  5. 5. tijdelijke oplossing door middel van het plaatsen van een mobiele mantelzorgwoning. In de vorm van maatwerk kan onderzocht worden in hoeverre het ruimtelijk gezien mogelijk is om, om sociaal-medische redenen, af te wijken van de 'normale' bebouwingsregels. De mogelijkheid daartoe is - zoals voor de hand ligt - afhankelijk van onder 4 genoemde voorwaarden.

In dit bestemmingsplan worden de mogelijkheden genoemd onder 2 en 3 via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. De mogelijkheid genoemd onder 1 is rechtstreeks toegestaan binnen de planregels. De mogelijkheden genoemd onder 4 en 5 hebben een grotere ruimtelijke impact en worden per geval en zo nodig via een afzonderlijke procedure gerealiseerd. Hier is immers maatwerk vereist dat niet via een bestemmingsplan gereguleerd kan worden.

Sport

De in het plangebied aanwezige sportvelden en andere sportvoorzieningen zijn als Sport bestemd. Hetzelfde geldt voor de aanwezige maneges (voor zover niet gevestigd binnen een agrarisch bouwvlak). De gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn afgestemd op de vigerende bestemmingsplannen.

Nutsvoorzieningen

De planologisch relevante leidingen zijn voorzien van een dubbelbestemming. Nutsgebouwtjes en gemalen hebben de bestemming Bedrijf met een aanduiding.

Infrastructuur

Er zijn geen grote aanpassingen van de in het plangebied openbare wegen voorzien. In de regel kan aanpassing plaatsvinden binnen de huidige bestemming Verkeer. De verkeersbestemming is dan ook hoofdzakelijk ongewijzigd gebleven ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 4 Toetsing Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's verkeer en infrastructuur, bodem, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, milieuzonering, externe veiligheid, geluidshinder en luchtkwaliteit.

4.2 Verkeer En Infrastructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het verkeer binnen het plangebied kent, naast het utilitaire verkeer tussen de verschillende kernen, een duidelijke recreatief karakter. De wegen binnen het plangebied hebben een belangrijke functie voor de bereikbaarheid van de kustplaatsen Bergen aan Zee en Egmond aan Zee en de toeristische kustgebieden. De verkeersdruk binnen het plangebied kan daardoor in het zomerseizoen hoog zijn. De belangrijkste gebiedsontsluitingswegen binnen het plangebied (N511 en N512) kunnen dit verkeer verwerken. Vanuit de Structuurvisie wordt wel geambieerd de plattelandswegen een meer autoluw karakter te geven, waardoor er meer ruimte ontstaat voor de fiets.

De belangrijkste dragers van de infrastructuur binnen het plangebied zijn de provinciale wegen N511 en N512. De N512 vormt daarmee de belangrijkste route, welke Castricum via Egmond-Binnen en Egmond aan den Hoef met Alkmaar verbindt en daar aansluit op de Rijksweg N9 (Den Helder - Alkmaar). De N512 heeft daarmee een belangrijke functie voor de bereikbaarheid van het zuidelijk deel van de gemeente en het landelijk gebied. De N511 sluit ter hoogte van Egmond aan den Hoef aan op de N512 en voert in noordelijke richting naar Bergen en Bergen aan Zee. Vanaf Egmond aan den Hoef is tevens de kern Egmond aan Zee bereikbaar. Beide wegen hebben hoofdzakelijk een maximumsnelheid van 60 km/h en beschikken over vrijliggende fietspaden. De N512 is ingericht conform de basiskenmerken van een gebiedsontsluitingsweg, de N511 is deels ingericht conform de basiskenmerken van een erftoegangsweg en deels van een gebiedsontsluitingsweg. Andere belangrijke wegen binnen het plangebied zijn de Bergerweg, Heilooër Zeeweg (Egmond aan den Hoef Heiloo) en de Egmonderstraatweg (Egmond aan den Hoef - Egmond aan Zee). De ontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer is goed.

Ontsluiting fietsverkeer

Het fietsverkeer heeft langs de hoofdontsluitingsstructuur (N511, N512, Heilooër Zeeweg en Egmonderstraatweg) de beschikking over vrijliggende fietspaden. Daarmee voldoen deze wegen aan de richtlijnen van Duurzaam Veilig en de basiskenmerken voor deze wegtypen. Daarnaast zijn de plattelandswegen die door het plangebied lopen van belang voor de ontsluiting van het fietsverkeer, waarbij het de ambitie is om deze wegen fietsvriendelijker te maken. Diverse plattelandswegen maken onderdeel uit van het landelijke fietsknooppuntennetwerk, zoals de Vennewatersweg, het Zomerdijkje, de Krommedijk en de Egmondermeer. De Vennewatersweg beschikt over vrijliggende fietspaden. De fietsstructuur binnen het plangebied is goed en wordt vanuit de ambities van de Structuurvisie verder verbeterd.

Ontsluiting openbaar vervoer

Door en langs het plangebied voert een aantal busdiensten. De belangrijkste streekbusdienst door het plangebied verbindt Castricum met Alkmaar en loopt in grote lijnen via de N512 en de kernen Egmond-Binnen en Egmond aan den Hoef met een frequentie van 1-2x per uur per richting. Daarnaast rijdt er een aantal buurtbussen door het plangebied welke tevens de kernen Egmond aan Zee en Bergen aan Zee ontsluiten. In Castricum en Alkmaar kan worden overgestapt op het landelijke treinnetwerk. De ontsluiting per openbaar vervoer is redelijk.

Verkeersveiligheid

De gebiedsontsluitingswegen zijn ingericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid in verband met veel erfaansluitingen, is de maximumsnelheid op deze wegen hoofdzakelijk 60 km/h. Fietsers hebben veelal een eigen plaats op de weg. Op erftoegangswegen wordt fietsverkeer gemengd met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Sommige erftoegangswegen beschikken over vrijliggende fietspaden. Daarnaast zijn er veel solitaire fietsvoorzieningen binnen het plangebied. De verkeersveiligheid is in voldoende mate gewaarborgd.

Nieuwe ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard en staat nieuwe ontwikkelingen niet direct toe. Wel worden veelal via een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid neven- en vervolgfuncties toegestaan bij agrarische bedrijven. Deze functies zullen niet leiden tot een significante toename van de verkeersdruk op de omliggende wegen, omdat de verkeersgeneratie van de ontwikkelingen beperkt zal zijn. Bij de uitwerking van de afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid dient dit nader aangetoond te worden. De parkeerbehoefte van nieuwe functies dient in principe op eigen terrein te worden opgevangen. Daarbij moet voldaan worden voldaan aan de Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid 2009 van de gemeente Bergen.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) moet bij de vaststelling van het bestemmingsplannen rekening, in verband met de uitvoerbaarheid, rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit.

Bij de beoordeling van bestemmingsplannen wordt de richtlijn gehanteerd dat ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen waar een functiewijziging wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

In het bestemmingsplan worden geen functiewijzigingen bij recht mogelijk gemaakt. Bodemonderzoek is om deze reden in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Voor functiewijzigingen die met een wijzigingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt, dient in het kader van het wijzigingsplan dan wel de omgevingsvergunning een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Gemeente/regio:

  • Regionaal Waterplan Bergen, Castricum en Heiloo (2012).
  • Gemeentelijk Rioleringsplan Bergen (2011)

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.

De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 m en 2 m ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen, voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.

Uit het regionale Waterplan komt de volgende hoofddoelstelling voor Bergen naar voren:

“De hoofddoelstelling is het streven naar een goed functionerend, veilig en ecologisch gezond watersysteem dat aansluit bij de identiteit van het unieke landschap binnen het plangebied. Daarbij wordt gestreefd naar het vergroten van de belevingswaarde en het creëren van voldoende plaats voor natuur en recreatie”.

3e Kustnota, Traditie, Trends en Toekomst, ministerie van Verkeer en Waterstaat (2000)

De 3e Kustnota borduurt verder op de 2e Kustnota, maar legt een veel sterkere relatie tussen kustveiligheid en ruimtegebruik.

De hoofddoelstellingen van het beleid in deze nota zijn gericht op:

  • een duurzame bescherming van laag Nederland tegen overstroming;
  • ruimtegebruik van de kust in harmonie met de duurzame bescherming van laag Nederland.

Met het oog op de verwachte klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande zeespiegelstijging, zijn in de toekomst bredere en sterkere waterkeringen benodigd. Voorkomen moet worden dat als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen (zoals stedelijke ontwikkeling) landinwaartse verbreding van de waterkeringen geen optie meer zal zijn. Reservering van ruimte biedt hiervoor de oplossing. In de nota is aangegeven, dat in de duinzoom goede mogelijkheden aanwezig zijn voor ontwikkeling van hoge natuurwaarden. Dit komt door de aanwezigheid van de schone kwel vanuit de duinen. Daarom wordt voor de duinzoom, uitgezonderd de stedelijke zones, gestreefd naar een combinatie van landbouw en ontwikkeling of behoud van natuurwaarden. Verder is in de nota aangegeven, dat het natuurlijke watersysteem in de duinzoom goede mogelijkheden biedt voor het stedelijk water.

Huidige situatie

Het plangebied betreft het zuidelijke gedeelte van het landelijk gebied van de gemeente Bergen, met uitzondering van het duingebied. Het gebied bestaat grotendeels uit grasland met verspreid wat akkerbouw en een minimale vorm van bedrijvigheid.

Bodem en grondwater

In het plangebied bestaat de bodem uit zandgrond. De maaiveldhoogtes in het plangebied variëren tussen de NAP 0,0 en -1,0 m (bron: www.ahn.nl).

In het plangebied is sprake van een diversiteit aan grondwatertrappen. De grondwatertrappen II, III, IV, VI en VII komen in het plangebied voor. In figuur 4.1 en tabel 4.1 zijn de grondwatertrappen en bijbehorende grondwaterstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0010.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0011.png"

Figuur 4.1 Grondwatertrappen in het plangebied

Tabel 4.1 Grondwatertrappen met bijbehorende grondwaterstanden

grondwatertrap Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand Gemiddeld Laagste Grondwaterstand
II minder dan 0,4 m onder het maaiveld 0,5 m tot 0,8 m onder het maaiveld
III minder dan 0,4 m onder het maaiveld 0,8 m tot 1,2 m onder het maaiveld
IV meer dan 0,4 m onder het maaiveld 0,8 m tot 1,2 m onder het maaiveld
VI 0,4 m tot 0,8 m onder het maaiveld meer dan 1,2 m onder het maaiveld
VII Meer dan 0,8 onder het maaiveld Meer dan 1,6 m onder het maaiveld

Waterkwantiteit

In het plangebied komen diverse kleinschalige oppervlaktewateren voor, zoals onder andere de Egmonderbinnenvaart, Hoevervaart en de Wimmenummervaart.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied zijn drie Kader Richtlijn Water (KRW)-lichamen gelegen:

  • Schermerboezem Noord (type M7b-grote, diepe kanalen met scheepvaart);
  • Egmondermeer (type M3-gebufferde (regionale) kanalen);
  • Sammerspolder (type M3-gebufferde (regionale) kanalen).

De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater vanaf 2015 van een goede kwaliteit is en dat ecologische doelen behaald worden. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft doelen en maatregelen geformuleerd die nodig zijn om een goede waterkwaliteit te kunnen garanderen. Voorbeelden van deze maatregelen zijn het het verbreden van langzaam stromend of stilstaand water en het uitvoeren van actief visstands- of scheldierstandsbeheer.

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied zijn diverse regionale waterkeringen aanwezig die hoofdzakelijk bestaan uit kades en boezemsystemen, deze zijn ook als zodanig bestemd. Primaire waterkeringen zijn in het plangebied niet aanwezig.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen, aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat wanneer een toename van verharding leidt tot een versnelde lozing van hemelwater op het watersysteem, het hoogheemraadschap compenserende maatregelen vereist. De benodigde hoeveelheid watercompensatie verschilt per locatie. Hiervoor doet het hoogheemraadschap maatwerkberekeningen en zal dus ook aan het hoogheemraadschap advies gevraagd worden.

Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Eventueel benodigde maatregelen worden in overleg met de waterbeheerder vastgesteld.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen. De zogenaamde “duinrellen” worden in het plangebied bestemd als specifieke vorm van water – duinrel.

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het landelijk gebied ten zuiden van Bergen en wordt gekenmerkt door de relatief open polders en meer besloten binnenduinrand.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Noord-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

  • Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken (EZ). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EZ de volgende interpretatie van artikel 11 van de Ffw:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van LNV/EL&I) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van LNV/EL&I) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ. De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Vanwege de aanwezige natuurwaarden zijn delen van het plangebied aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en heeft de provincie de graslanden aangewezen als weidevogelleefgebied. Ten westen van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat, nabij Egmond Binnen ligt een deel van het Natura 2000-gebied binnen het plangebied. Ruim 7 km ten zuidoosten van het plangebied ligt ook het Natura 2000-gebied Eilandspolder. En ruim 6,5 km naar het noorden ligt het Natura 2000-gebied Schoorlse Duinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0012.png"

Figuur 4.2 Beschermde natuurgebieden en weidevogelleefgebied (bron: provincie Noord-Holland)

Het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat omvat het duingebied vanaf het Noordzeekanaal bij Wijk aan Zee tot aan de noordgrens van de gemeente Bergen. Samen met de Schoorlse Duinen staan deze duinen ook wel bekend als Noord-Kennemerland. Het Noordhollands Duinreservaat bestaat grofweg uit drie landschapstypen, die gezamenlijk een grote variatie aan habitattypen herbergen. In de directe omgeving van de dorpen Egmond, Wijk aan Zee en Bergen bevinden zich enkele van de beste voorbeelden van het zeedorpenlandschap. Het zeedorpenlandschap bestaat uit een onregelmatig patroon van verwaarloosde akkers, Duinrietruigte, struwelen, grasland en open, stuivend duin. Ook hier worden bijzonder soortenrijke en tot ons land beperkte duingraslanden aangetroffen. Het gaat daarbij om de Associatie van Wondklaver en Nachtsilene, een vrij weelderige zoomvegetatie van noordhellingen, en om de Kegelsileneassociatie, een open begroeiing van zuidhellingen en vlakke delen. Typische soorten van deze graslanden zijn onder meer Kleine ratelaar, Oorsilene, Kegelsilene, Zwenkdravik, Blauwe bremraap, Walstrobremraap, Duinaveruit en - vooral op noordhellingen - Wondklaver, Nachtsilene, Echt bitterkruid, Bitterkruidbremraap, Pluimstaartmos en het zeldzame Hondskruid.

Het duingebied tussen Wijk aan Zee en Egmond is een typisch voorbeeld van een kalkrijk duinlandschap. Het duingrasland heeft net als andere graslanden zwaar te lijden gehad van het instorten van de konijnenpopulatie, waardoor het sterk verruigd is en deels vervangen door struweel. Ook kenmerkende diersoorten van het duingrasland staan hierdoor onder druk. De Duinparelmoervlinder en de wat minder zeldzame Kleine parelmoervlinder weten zich nog te handhaven. Tussen Egmond en Bergen ligt ten slotte de beroemde kalkgrens van de Hollandse duinen, het overgangsgebied van het kalkrijke naar het kalkarme duindistrict.

Het gebied Noordhollands Duinreservaat is in het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn aangewezen voor:

instandhoudingsdoelstellingen
SVI landelijk doelst. opp.vl. doelst. kwal. doelst. pop. draagkracht aantal vogels draagkracht aantal paren
Habitattypen
H2120 Witte duinen - > >
H2130A *Grijze duinen (kalkrijk) -- > >
H2130B *Grijze duinen (kalkarm) -- > >
H2130C *Grijze duinen (heischraal) -- > >
H2140A *Duinheiden met kraaihei (vochtig) - = >
H2140B *Duinheiden met kraaihei (droog) - = =
H2150 *Duinheiden met struikhei + = =
H2160 Duindoornstruwelen + = (<) =
H2170 Kruipwilgstruwelen + = (<) =
H2180A Duinbossen (droog) + = =
H2180B Duinbossen (vochtig) - = >
H2180C Duinbossen (binnenduinrand) - = =
H2190A Vochtige duinvalleien (open water) - > =
H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk) - > =
H2190C Vochtige duinvalleien (ontkalkt) - > =
H2190D Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) - > =
H6410 Blauwgraslanden -- > >
H7210 *Galigaanmoerassen - = =
Habitatsoorten
H1014 Nauwe korfslak - = = =
H1042 Gevlekte witsnuitlibel -- > > >
broedvogels
A275 Paapje -- > > 5
A277 Tapuit -- > > 30
Legenda
W kernopgave met wateropgave
% sense of urgency: beheeropgave
% sense of urgency opgave m.b.t. watercondities
SVI landelijk Landelijke Staat van Instandhouding (-- zeer ongunstig; - matig ongunstig, + gunstig)
= behoudsdoelstelling
> verbeter- of uitbreidingsdoelstelling
=(<) ontwerpaanwijzingsbesluit heeft 'ten gunste van' formulering

De Eilandspolder is een oude polder met grasland, natuurlijk ontstane meertje en verlandingsvegetaties. Het gebied is van groot belang voor de noordse woelmuis en is van belang als vogelgebied. Er komen echter ook belangrijke verlandingsvegetaties voor. Van belang als broedgebied voor broedvogels van rietmoeras en rietruigte (rietzanger).

Het gebied Eilandspolder is in het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn aangewezen voor:

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0013.png"

Het gebied Schoorlse Duinen beslaat een strook kalkarme (en plaatselijk kalkrijkere) duinen die ligt tussen Bergen en de Hondsbossche Zeewering. Hier bevinden zich de hoogste duinen van ons land, tot maximaal 58 m boven zeeniveau. Het is een gevarieerd en uitgestrekt duinlandschap dat reliëfrijk en landschappelijk zeer afwisselend is. In het westen liggen lagere zeereepduinen, gevolgd door een sterk geaccidenteerd landschap met uitgestrekte valleicomplexen, die over een grote oppervlakte zijn begroeid met dophei- en kraaiheivegetatie. De binnenduinrand is vrijwel geheel bebost. Een deel van deze bossen zijn oude loofbossen, een ander deel bestaat uit naaldbossen, die gezien de ouderdom en het lokaal voorkomen van zeldzame planten grote natuurwaarde hebben. In het zuidelijk deel lopen de boscomplexen door tot aan het buitenduin. In 1997 is ter hoogte van de Parnassiavallei een kerf aangebracht in de 100-150 m brede zeereep om zeewaterinvloed tot in de binnenduinen terug te brengen. Het duingebied heeft ook een belangrijke recreatieve waarde. Door het gebied lopen diverse fiets- en wandelpaden (60 km wandelpad), die jaarlijks honderdduizenden bezoekers trekken.

De Schoorlse Duinen is in 2009 definitief aangewezen als Natura 2000-gebied. In het kader van de Habitatrichtlijn zijn instandhoudingsdoelstellingen opgenomen:

instandhoudingsdoelstellingen
SVI landelijk doelst. opp.vl. doelst. kwal.
habitattypen
H2110 embryonale duinen + > =
H2120 witte duinen - > >
H2130A *grijze duinen (kalkrijk) = =
H2130B *grijze duinen (kalkarm) -- > >
H2140A *duinheiden met kraaihei (vochtig) - = (<) >
H2140B *duinheiden met kraaihei (droog) - = >
H2150 *duinheiden met struikhei = =
H2160 duindoornstruwelen + = =
H2170 kruipwilgstruwelen + = =
H2180A duinbossen (droog) + > >
H2180B duinbossen (vochtig) - = =
H2180C duinbossen (binnenduinrand) = =
H2190A vochtige duinvalleien (open water) = =
H2190C vochtige duinvalleien (ontkalkt) - > >
H3260A beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels) - > >

Soortenbescherming

De huidige beschermde ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).

  • Vaatplanten

De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde rietorchis, zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. De wat ruigere groenstroken bieden groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol. In de Damlanderpolder komen ook grote aantallen daslook voor.

  • Vogels

In de polders komen veel weidevogels voor, zoals de grutto, de tureluur, de kemphaan en de kievit. Naast de vele weidevogels vinden ook de riet- en watervogels hier een leefgebied, zoals smienten, roerdompen, blauwborstjes en baardmannetjes. In de winter komen redelijk grote aantallen ganzen, zoals grauwe gans, brandgans en kolgans voor (www.waarneming.nl). Het plangebied biedt ook uitstekend leefgebied aan allerlei roofvogels, zoals sperwer, torenvalk en buizerd en uilen, zoals ransuil, bosuil en velduil.

Rond de bebouwing in het buitengebied komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan bijvoorbeeld buizerd, kraai en grote bonte specht.

  • Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, vos, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.

  • Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Daarnaast komt ook de zwaar beschermde rugstreeppad voor in het plangebied.

  • Vissen

De waterpartijen bieden leefgebied aan de kleine modderkruiper en bittervoorn.

  • Reptielen

In het Noordhollands Duinreservaat komt de zandhagedis voor. De soort is ook nabij Egmond Binnen en Egmond aan Zee waargenomen.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten in het plangebied. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.2 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

nader onderzoek nodig
vrijstellingsregeling Ffw tabel 1 brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, vos, hermelijn, wezel, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker
nee
ontheffingsregeling Ffw tabel 2 rietorchis, daslook
kleine modderkruiper
ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied
tabel 3 bijlage 1 AMvB bittervoorn ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied
bijlage IV HR alle vleermuizen
rugstreeppad
zandhagedis
ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied
vogels cat. 1 t/m 4 boomvalk, buizerd, havik, ransuil, sperwer, gierzwaluw en huismus ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en maakt geen concrete ontwikkelingen mogelijk die kunnen leiden tot effecten op Natura 2000. Een uitzondering vormt de geringe uitbreidingsmogelijkheid van veehouderijbedrijven onder andere in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid. Indien een dergelijke uitbreiding gepaard gaat met extra emissie van ammoniak dan kan dat leiden tot extra depositie van stikstof op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het aantal veehouderijbedrijven in het plangebied is echter beperkt en uitbreiding van het aantal bedrijven wordt niet voorzien.

In het nabijgelegen Noordhollands Duinreservaat blijkt de huidige begrazing door runderen in de nazomer zeer effectief voor het afvoeren van de stikstofdepositie en/of het mobiliseren van vers kalkrijk zand in de wortelzone van de vegetatie. Ondanks de hoge achtergronddeposities zijn goed ontwikkelde grijze duinvegetaties aanwezig, zelfs in de nabijheid van de industrieterreinen bij Beverwijk, zoals goed zichtbaar is op onderstaande foto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0014.png"

De duinen ten noorden van het TATA-complex behoren tot de best ontwikkelde grijze duinvegetaties van Nederland. De hoge depositie van vermestende en verzurende stoffen wordt door begrazing effectief afgevoerd (foto 3 juli 2012)

In het Gebiedsplan Noordhollands duinreservaat 2009-2012 (PWN, Waterleidingbedrijf Noord-Holland, 2010) worden verschillende maatregelen uitgewerkt om vergrassing en verruiging terug te dringen. Maatregelen zijn onder meer het verwijderen van uitheemse bomen en struiken, het afplaggen van vergaste vegetaties om het areaal stuivend kalkrijk zand te vergoten en het optimaliseren van het begrazingsbeheer. Deze maatregelen worden intensief gemonitord en geëvalueerd. Gezien de bewezen effectiviteit de afgelopen jaren (licht herstel van tapuit, zeer goed ontwikkelde grijze duinvegetaties) zullen deze maatregelen naar verwachting ook worden opgenomen in het nog op te stellen beheerplan voor dit Natura 2000-gebied.

Naar verwachting zullen deze beheersmaatregelen een veel groter effect hebben op de duinhabitats dan de extra stikstofdepositie als gevolg van het bestemmingsplan buitengebied van Uitgeest. Om die reden worden significant negatieve effecten op de duinhabitats van het Noordhollands Duinreservaat uitgesloten.

Op 3 april 2009 is een regionale expertmeeting gehouden om de stikstofproblematiek specifiek voor Laag Holland, waarin Eilandspolder is gelegen, in kaart te brengen. Door de experts is aangegeven dat de trilvenen en vochtige heiden in de huidige situatie in kwaliteit achteruit gaan. De terreinbeheerders geven echter aan dat uit de praktijk blijkt dat door een beter en intensiever natuurbeheer en verbetering van het waterbeheer de kwaliteit van deze habitats kan toenemen.

Verbetering van de waterkwaliteit en beter of intensiever beheer worden in de conceptbeheerplannen voor de Natura 2000-gebieden als maatregel verder uitgewerkt. Door deze maatregelen komt naar verwachting de komende 20 jaar de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar. Het is daardoor volgens de conceptbeheerplannen niet noodzakelijk om op korte termijn de kritische depositiewaarde te bereiken. Om die reden worden significant negatieve effecten op de habitats in de Eilandspolder uitgesloten.

EHS

Ook ten aanzien van de EHS dienen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen in beeld te worden gebracht. Maar ook hier geldt dat nu niet voorzien kan worden waar en in welke mate de ontwikkelingen plaats zullen vinden en dat toetsing op dit moment niet zinvol is. De toetsing zal bij concrete ontwikkelingen plaatsvinden. Bestaande natuur is in het bestemmingsplan overigens overeenkomstig bestemd.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen concrete ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De Ffw staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Het bestemmingsplan maakt echter wel (indirect) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw, omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
  • In geval er bij een ontwikkeling sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2- en 3-soorten en broedvogels met vaste nesten (categorie 1 t/m 4) dan is nader veldonderzoek noodzakelijk.

4.6 Stiltegebied

Het landelijk gebied ten zuiden van de kern Bergen heeft de indicatie 'stiltegebied' gekregen. Dit is tevens vastgelegd in de milieuverordening van de provincie Noord-Holland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0015.png"Figuur 4.3 Stiltegebieden

Vanwege het hoofdzakelijk consoliderende karakter van het bestemmingsplan, zijn er geen of nauwelijks effecten voor het stiltegebied te verwachten.

4.7 Milieuhinder Agrarische Bedrijven

Toetsingskader

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 vormt het Activiteitenbesluit het toetsingskader voor glastuinbouwactiviteiten en een groot aantal landbouw- en veehouderij activiteiten. Het voormalige Besluit glastuinbouw en het Besluit landbouw milieubeheer zijn met de inwerkingtreding van het gewijzigde Activiteitenbesluit komen te vervallen.

Glastuinbouw

Binnen het plangebied bevinden zich enkele glastuinbouwbedrijven. Met name als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, kunnen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven milieuhinder en gezondheidsrisico's optreden. Het is daarom gewenst om in nieuwe situaties een zekere afstand tussen gevoelige bestemmingen en kassen aan te houden. Met het voorliggende bestemmingsplan worden echter geen nieuwe glastuinbouwlocaties of ontwikkelingen in de nabijheid van glastuinbouwbedrijven mogelijk gemaakt.

Besluit landbouw milieubeheer

Het Activiteitenbesluit is onder meer van toepassing op melkrundveehouderijen, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met open grondteelt, paardenhouderijen, kinderboerderijen en kleinschalige veehouderijen.

Het Activiteitenbesluit bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Activiteitenbesluit valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren en de diercategorie. Voor diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld moet ter plaatse van geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom aan de bijbehorende grenswaarde voor de maximale geurbelasting voldoen. Voor diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld gelden onderstaande minimumafstanden.

Tabel 4.3 Minimale afstanden landbouwbedrijven

Minimale afstand tot geurgevoelig object* Minimale afstand gevel dierverblijf tot geurgevoelig object
binnen bebouwde kom 100 m 50 m
buiten bebouwde kom 50 m 25 m

* gemeten vanaf het meest nabij gelegen emissiepunt

Een landbouwhuisdier is een dier dat in de landbouw met economisch oogmerk gebruikt wordt, doorgaans voor voedselproductie. Tot deze dieren behoren onder andere koeien, schapen, geiten, varkens, eenden, kippen en ganzen. Paarden vormen soms een aparte categorie.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied zijn verschillende soorten agrarische bedrijven gevestigd. In het plangebied worden niet direct nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In de afweging van belangen die noodzakelijk is bij het eventueel mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies waaronder het wonen in de nabijheid van deze bedrijven, dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat geldt evenzeer bij het mogelijk maken van uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven.

4.8 Milieuhinder Niet-agrarische Bedrijven En Horeca

Toetsingskader bedrijven

In het plangebied komt een beperkt aantal niet-agrarische bedrijven voor. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van inrichtingen in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Voor een nadere toelichting op deze Staat wordt verwezen naar bijlage 4.

Onderzoek

Op de bedrijfspercelen binnen het plangebied worden activiteiten uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen toelaatbaar geacht.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de aanwezige bedrijven geïnventariseerd en ingeschaald in de bijbehorende categorie. Op een drietal locaties is sprake van (bedrijfs)activiteiten die niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid. De bestemmingsregeling voor deze locaties is weergegeven in tabel 4.4. Voor de locatie van Taqa geldt dat is aangesloten bij het Rijksinpassingsplan Gasopslag Bergermeer. Dat betekent dat ter plaatse installaties en bijbehorende gebouwen en bouwwerken ten behoeve van het opslaan van gas zijn toegestaan (en ook mijnbouwactiviteiten die daarmee samenhangen). Er zijn geen overige bedrijfsactiviteiten toegestaan.

Verder is aan de Hoeverweg een benzineservicestation aanwezig (inclusief verkoop van LPG) waarvoor een specifieke bestemming is opgenomen in de vorm van de aanduiding 'vml': verkooppunt motorbrandstoffen inclusief LPG. Ter plaatse zijn bedrijfsactiviteiten uit de algemeen toelaatbare categorieën toegestaan en is de verkoop van motorbrandstoffen toegestaan.

Tabel 4.4 bedrijven binnen het plangebied met een specifieke aanduiding.

straat nr. naam en aard van het bedrijf SBI-code (1993) cat. algemene toelaatbare categorie aanduiding
Bergerweg t.o. nr.
141
Taqa Nederland BV Aardolie en gaswinning - - B-GIGP (Gasinjectie en Gasproductie)
Venne-
watersweg
28 Voorzieningen ten dienste van de exploitatie van aardgas 111.0 4.1 2 B (sb-1)
Hoever-
weg
19 Benzineservicestation De Brederode 505.3 2 2 B (vml)

De overige bedrijven in het plangebied vallen in categorie 2 of lager van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij enkele bedrijfslocaties is verder nog de aanduiding 'opslag' opgenomen, waarmee is aangeduid dat uitsluitend opslag is toegestaan.

Horeca-inventarisatie

In het plangebied bevinden zich diverse horecavestigingen. Net als bij bedrijvigheid wordt ook bij horeca er naar gestreefd de milieubelasting ter plaatse zoveel mogelijk te beperken door eisen te stellen aan de toelaatbaarheid van de activiteiten. In het voorliggende plan zijn drie (zelfstandige) horecagelegenheden aanwezig:

Tabel 4.5 Horecagelegenheden in het plangebied

Restaurant Anno Nu Oude Schulpweg 18
Gasterij 't Woud Herenweg 95
Creighton's Restaurant Herenweg 109

Deze drie locaties zijn allen bestemd als Horeca, waarbij in de regels is aangegeven dat ter plaatse een restaurant is toegestaan. Er worden geen andere horeca-activiteiten toegestaan waardoor er sprake zou kunnen zijn van een toename in de milieubelasting.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling en op de verbeelding wordt opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies en worden bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

4.9 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen. Buisleidingen worden overigens behandeld in het volgende hoofdstuk.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grens- als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar.

Het Bevi bevat een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In 2012 zal naar verwachting het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) worden vastgesteld. In dat Besluit en het bijbehorende basisnet (voor wegen/spoorwegen/vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd (en beperkte kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden). Daarnaast gelden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrand aandachtsgebieden).

De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (2009). Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De toetsings- en bebouwingsafstand zijn vervangen door een grenswaarde voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het GR. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:

  • het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is; of
  • het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of
  • het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

  • de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in het geval er concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied zijn;
  • het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
  • de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen.

Onderzoek

Inrichtingen

Conform de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er binnen het plangebied risicorelevante inrichtingen aanwezig zijn. Het betreffen:

  • Q8 Tankstation;
  • de inrichting Gasinjectie en Gasproductie.

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk concoliderend van aard. Een toename van het groepsrisico is dan ook uitgesloten, evenals de realisatie van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour van bovengenoemde bedrijven. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de PR 10-6-contour rond de inrichting Gasinjectie en Gasproductie zoals opgenomen op de risicokaart niet actueel is. In het kader van het Inpassingsplan Gasopslag Bergermeer zijn risicoberekeningen uitgevoerd. Het bestemmingsplan biedt geen bouwmogelijkheden binnen de in dat kader berekende PR 10-6-contouren.

Het bestemmingsplan sluit de vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen expliciet uit. In de vervolgfase wordt nader inzicht gegeven in de ligging van de PR 10-6 en de ligging van bestaande (beperkt) kwetsbare objecten ten opzichte hiervan.

Transport van gevaarlijke stoffen

Binnen het plangebied of de nabije omgeving vind geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water of het spoor. Het aspect transport van gevaarlijke stoffen vormt dan ook geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Buisleidingen

Binnen het plangebied is een aantal leidingen aanwezig voor het transport van gevaarlijke stoffen.

naam stof diameter werkdruk
TQ101 Natgas 30 inch 160 barg
TQ102 Natgas 30 inch 160 barg
TQ103 Productiewater 4 inch 175 barg
TQ104 Aardgas 24 inch 80 barg
AM-2133 Glycol 3 inch 210 barg
AM-2215 Glycol / productiewater 2 inch 210 barg
AM 2215A Glycol / productiewater 3 inch 210 barg
AM-2164 Glycol 3 inch 210 barg
A-562-KR-008 Aardgas
A-571-01-026 Aardgas
A-562-KR-004 Aardgas
A-571-01-KR-002 Aardgas

De leidingen aangeduid TQ en AM worden beheerd door Taqa Energy BV, de leidingen aangeduid met A worden beheerd door de Gasunie. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Een toename van het groepsrisico is dan ook uitgesloten, evenals de realisatie van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour van de leidingen.

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er van uit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.10 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek en conclusie

Binnen het bestemmingsplan worden niet direct nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen mogelijk gemaakt waaraan bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven. In de (algemene) regels is voorts bepaald dat indien er -via afwijking of planwijziging- toch sprake is van een nieuwe geluidsgevoelige functie, voldaan dient te worden aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder.

4.11 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door het Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De normen hiervoor zijn in de volgende tabel opgenomen.

Tabel 4.6 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)1) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
  1. 1. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden.

In het Besluit niet in betekenende mate (nibm) is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden.

Onderzoek

In het bestemmingsplan worden geen rechtstreekse nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit de monitoringstool die onderdeel is van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (www.nsl-monitoring.nl) blijkt tevens dat in het plangebied voldaan wordt aan de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide. Voor stikstofdioxide bedraagt het stikstofgehalte 20,9 µg/m³ en voor fijn stof 22,0 µg/m³. Dit voldoet ruimschoots aan de normstelling van 40 µg/m³.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.12 Kabels En Leidingen

Binnen het plangebied zijn er naast de leidingen zoals aangegeven in de paragraaf Externe Veiligheid ook planologisch relevante rioolleiding aanwezig. Deze leiding inclusief een strook die vrij dient te blijven van bebouwing is weergegeven op de verbeelding Verder zijn hier geen ruimtelijke consequenties aan verbonden. Het aspect kabels en leidingen zorgt niet voor een belemmering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

Inleiding

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels. De regels bevatten regels voor gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking; maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Wabo

Per 1 oktober 2010 zijn de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit Omgevingsrecht (BOR) in werking getreden. Bij de Wabo gaat het om de integratie van een aantal vergunningen (onder andere bouw-, milieu-, monumenten-, sloop-, kap- en uitritvergunningen) in de omgevingsvergunning. Met de komst van de Wabo zijn andere wetten, zoals bijvoorbeeld de Wro, Woningwet en de Wet milieubeheer gewijzigd. Dit heeft gevolgen voor de inhoud van de regels van een bestemmingsplan. Het betreft hier onder andere de terminologie die gebruikt wordt. In het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid is uiteraard rekening gehouden met de gevolgen van de Wabo.

Wijze van bestemmen

In de Wro wordt een aantal mogelijkheden geboden voor de juridisch-planologische opzet van een bestemmingsplan, waarmee de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor een gebied kan worden vastgelegd. De aard van het plangebied geeft in hoofdzaak aanleiding tot een gedetailleerde bestemmingsplansystematiek, waar de bestaande ruimtelijke en functionele structuur het uitgangspunt vormt.

Voor het nieuwe bestemmingsplan wordt gestreefd naar het beschermen van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden aan de ene kant en naar voldoende flexibiliteit voor met name de agrarische bedrijven aan de andere kant. Voorkomen moet worden dat voor iedere functiewijziging of bouwplan, die niet op ruimtelijke bezwaren stuiten, een afwijking dan wel een wijziging van het bestemmingsplan nodig is. Zoals eerder aangegeven heeft het plangebied een overwegend consoliderend karakter. Voor het gehele plangebied is de huidige situatie in hoge mate richtinggevend voor de wijze waarop de bestemmingen zijn gelegd. De planuitgangspunten zoals verwoord in hoofdstuk 3 zijn vertaald op de verbeelding en in de planregels.

De bouw- en gebruiksmogelijkheden van uit de vigerend bestemmingsplannen dienen als uitgangspunt maar worden vertaald naar eisen vanuit de richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). Dit zal onder andere in de opbouw van de regels en de presentatie van de verbeelding (plankaart) gevolgen hebben.

Planregels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen (artikel 1 en 2), hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen (artikel 3 t/m 29), Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikel 30 t/m 36) en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels (artikel 37 en 38).

Opzet en volgorde planregels

De regels van bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid zijn op de volgende wijze opgebouwd:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsbepalingen

Artikel 3 t/m 29 De bestemmingen

De meeste bestemmingen zijn opgebouwd uit de volgende onderdelen:

  • een bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

De volgende bestemmingen/artikelen komen voor:

  • Artikel 3 Agrarisch - Bollenconcentratiegebied;
  • Artikel 4 Agrarisch - Landschapsbehoud;
  • Artikel 5 Agrarisch - Natuurontwikkeling;
  • Artikel 6 Bedrijf;
  • Artikel 7 Bedrijf - Gasinjectie en gasproductie;
  • Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorzieningen;
  • Artikel 9 Detailhandel;
  • Artikel 10 Dienstverlening;
  • Artikel 11 Groen;
  • Artikel 12 Horeca;
  • Artikel 13 Maatschappelijk;
  • Artikel 14 Natuur;
  • Artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie;
  • Artikel 16 Recreatie - verblijfsrecreatie;
  • Artikel 17 Sport;
  • Artikel 18 Tuin;
  • Artikel 19 Verkeer;
  • Artikel 20 Water;
  • Artikel 21 Wonen;
  • Artikel 22 Leiding - Gas - 1;
  • Artikel 23 Leiding - Gas - 2
  • Artikel 24 Leiding - Riool;
  • Artikel 25 Waarde - Archeologie - 1;
  • Artikel 26 Waarde - Archeologie - 2;
  • Artikel 27 Waarde - Archeologie - 3;
  • Artikel 28 Waarde - Archeologie - 4;
  • Artikel 29 Waterstaat - Waterkering

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 30 Antidubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 31 Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot bestaande maten, overschrijding van bouwgrenzen en de herbouw van nieuwe woningen.

Artikel 32 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

In dit artikel is bepaald dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening niet (aanvullend) van toepassing zijn.

Artikel 33 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is de bescherming van de molenbiotopen geregeld.

Artikel 34 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn alle afwijkingsregels opgenomen, onder andere ten behoeve van mantelzorg, die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.

Artikel 35 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel betreft alle wijzigingsbevoegdheden opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.

Artikel 36 Overige regels

Indien verwezen wordt naar andere (wettelijke) regelingen dan is in dit artikel bepaald dat deze dienen te worden gelezen als op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 37 Overgangsrecht

In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan;

Artikel 38 Slotregel

Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.

Verbeelding

Op de verbeelding zijn vrijwel alle functies apart bestemd, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke functies binnen de bestemming aan de grond binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels, de specifieke gebruiksregels alsmede de afwijkingsbevoegdheden te vinden.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee facetten: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Indien in het plangebied het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samen vallen, is op de verbeelding uitsluitend een bouwvlak te zien (de grenzen van het bestemmingsvlak liggen hieronder). Wanneer het bestemmingsvlak en bouwvlak niet samenvallen, is het bouwvlak ingetekend door middel van een dikke zwarte lijn binnen het bestemmingsvlak.

Aanduidingen

De letteraanduidingen van de bestemmingen zijn ingetekend in het bestemmingsvlak. Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn door middel van aanduidingen opgenomen. Als deze specificaties op het hele bestemmingsvlak van toepassing zijn, dan staan de aanduidingen achter de bestemmingsaanduiding in het bestemmingsvlak. Voor de leesbaarheid of omdat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen, is soms gekozen om de aanduidingen in het bouwvlak te plaatsen.

IMRO en SVBP

De regels en verbeelding zijn opgesteld volgens IMRO en SVBP. IMRO staat voor Informatie-Model Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisaties op het gebied van de ruimtelijke ordening en aanverwante werkterreinen. SVBP staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende besluiten, waaronder wijzigingsplannen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Conform de gemeentelijke inspraakverordening heeft inspraak in het kader van deze bestemmingsplanprocedure plaatsgevonden. De resultaten van de inspraak zijn opgenomen in de afzonderlijke Nota Inspraak en Overleg (bijlage 5).

Het voorontwerp van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening aan enkele belanghebbende instanties toegezonden. De resultaten van het vooroverleg zijn opgenomen in de afzonderlijke Nota Inspraak en Overleg (bijlage 5).

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid is grotendeels een consoliderend bestemmingsplan. In het plan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarvan de economische uitvoerbaarheid ter discussie staat.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Landschapselementen En Duinrellen

Bijlage 1 Landschapselementen en duinrellen

Bijlage 2 Cultuurhistorische Kaart

Bijlage 3 Monumentenlijst

Bijlage 3 Monumentenlijst

Bijlage 4 Toelichting Op De Aanpak Van Milieuzonering Met Behulp Van De 'Staten Van Bedrijfsactiviteiten'

Bijlage 4 Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de 'Staten van Bedrijfsactiviteiten'

Bijlage 5 Nota Inspraak En Overleg

Bijlage 5 Nota Inspraak en Overleg

Bijlage 6 Nota Zienswijzen

Bijlage 6 Nota zienswijzen