KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Bollenconcentratiegebied
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Beoogde Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek
4.1 Inleiding
4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Bodem
4.5 Water
4.6 Ecologie
4.7 Archeologie
4.8 Cultuurhistorie
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Planologisch Relevante Leidingen
4.12 Geluidshinder
4.13 Luchtkwaliteit
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Impressie Huidige Situatie
Bijlage 2 Impressie Toekomstige Situatie
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Inrichtingslawaai
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Overlegreactie Hhnk
Bijlage 7 Advies Veiligheidsregio Noord-holland Noord

Bestemmingsplan Hoeverweg 23, Egmond aan den Hoef

Bestemmingsplan - Gemeente Bergen (NH.)

Vastgesteld op 04-07-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Bestemmingsplan Hoeverweg 23, Egmond aan den Hoef als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0373.BPG09016hoeverwg23-C001 van de gemeente Bergen (NH.).

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd (deel van het) gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, (para)medisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, niet zijnde thuisprostitutie, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en de activiteiten door de bewoner van de woning worden uitgeoefend.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw, niet zijnde gronden met de bestemming Tuin, en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen bosbouw, sier- en fruitteelt;
  2. b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond (waaronder ook paardenfokkerij verstaan wordt);
  3. c. intensieve veehouderij: de fok van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  4. d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  5. e. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  6. f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  7. g. bollenteelt:
    1. 1. de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen;
    2. 2. de teelt van snijbloemen en van vergelijkbare laag blijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten;
    3. 3. de teelt van vollegronds laagblijvende tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt, niet zijnde sierteelt, boomkwekerij/-teelt, fruitteelt en bosbouw;
  8. h. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  9. i. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  10. j. boomkwekerij: een bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de ondergeschikte verhandeling daarvan;
  11. k. niet-grondgebonden agrarische activiteiten: activiteiten die geheel dan wel grotendeels onafhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend.

1.9 Archeologische deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw.

1.10 Archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.11 Archeologische waarden

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen in de bodem en uit het verleden.

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bed en breakfast

het verstrekken van logies met ontbijt binnen een gedeelte van de bestaande (bedrijfs)woning of het hoofdgebouw.

1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bestaande bouwwerken

bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan zijn, zullen of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bestemmingsgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, met inbegrip van de gronden met de bestemming Tuin, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 cultuurhistorische deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake cultuurhistorie.

1.27 cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.29 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van dat gebouw en voor zover de regels deze inrichting niet verbieden.

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.32 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.33 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, niet zijnde thuisprostitutie, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.34 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.

1.35 landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.36 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.37 overkapping

een overig bouwwerk voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.38 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.39 natuur- en landschapsdeskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake natuur en landschap.

1.40 paardenbak

een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het uitoefenen van de paardensport dan wel het vrij laten loslopen van paarden, meestal als uitloop van een stal.

1.41 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.42 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.43 voorgevel rooilijn

de (denkbeeldige) lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw alsmede de (denkbeeldige) lijn in het verlengde van de andere naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel.

1.44 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.45 zijerf

de gronden, niet zijnde gronden met de bestemming Tuin, die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 dakoverstek

tussen de verticale projectie van de buitenzijde van de gevel en de buitenzijde van de dakoverstek.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Bollenconcentratiegebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Bollenconcentratiegebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bollenteelt, zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.8 onder g;
  2. b. grondgebonden veehouderij, zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.8 onder b
  3. c. behoud en herstel van de in het plangebied voorkomende landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden, onder ander in de vorm van:
    1. 1. landschappelijke openheid in de vorm van agrarisch gebruikte weidegronden en bloemrijke hooilanden;
    2. 2. karakteristieke verkavelingspatronen;
    3. 3. broed-, fourageer- en rustgebieden voor weidevogels;
    4. 4. cultuurhistorisch van belang zijnde objecten, structuren en terreinen.
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik geldt dat het niet is toegestaan om:

  1. a. gronden in gebruik te nemen/hebben voor paardenbakken en tredmolens, behoudens wanneer deze ten dienste staan van een agrarisch bedrijf;
  2. b. gronden en/of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken, al dan niet in de vorm van wisselteelt, voor de teelt van ruwvoeder (niet zijnde gras), tenzij er sprake is van bestaand gebruik ten tijde van de inwerkingtreding van het plan en uitsluitend ten behoeve van het eigen agrarisch bedrijf.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden zijn ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, met uitzondering van paardenbakken, bouwwerken ten behoeve van mestopslag, tredmolens, lichtmasten ten behoeve van paardenbakken en zwembaden;
  2. b. de hoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevellijn mag ten hoogste 1 m bedragen en elders ten hoogste 2 m;
  3. c. in afwijking van het bepaalde in sub b mag de hoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevellijn, voor zover de voorgevellijn is gelegen in het verlengde van een zijgevel van het hoofdgebouw, ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat:
    1. 1. de hoogte van 2 m uitsluitend is toegestaan achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw;
    2. 2. indien de afstand tussen de voorgevellijn en de zijdelingse perceelsgrens minder dan 5 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 1 m moet bedragen;
    3. 3. indien de afstand tussen de voorgevellijn en de zijdelingse perceelsgrens tussen de 5 m en 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 2 m moet bedragen;
    4. 4. indien de afstand tussen de voorgevellijn en de zijdelingse perceelsgrens ten minste 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 3 m moet bedragen;
  4. d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 1 m bedragen.

4.3 Afwijken en van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

Het is niet toegestaan om:

  1. a. gronden in gebruik te nemen/hebben voor paardenbakken en mestopslag;
  2. b. gronden te gebruiken als erf.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. uitsluitend agrarische opslag in de vorm van bewaring van bollen ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen;
  2. b. bijgebouwen en overkappingen;
  3. c. een agrarische opslagloods;
  4. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van paardenbakken, bouwwerken voor mestopslag, tredmolens en lichtmasten.

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) geldt dat ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 4' uitsluitend bouwwerken zijn toegestaan;
    1. 1. met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    2. 2. met een oppervlakte van meer dan 2.500 m², waarvoor geen graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm uitgevoerd hoeven te worden of waarvoor geen heiwerkzaamheden uitgevoerd hoeven te worden.

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt en de oppervlakte niet meer dan 6 m²;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Algemene bouwregels

11.2 Algemene gebruiksregels

11.3 Nieuwe woningen

Ingeval van nieuwe woningen ingevolge planwijziging mag de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe woningen ten gevolge van wegen niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, ten zij voldaan wordt aan een besluit hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder.

11.4 Bestaande maten

  1. a.
    Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
      • bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
  4. d. In afwijking van het hiervoor bepaalde onder a en b geldt dat de herbouw van gebouwen binnen de bestemming Wonen voor zover de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, recreatiewoningen en overkappingen, meer bedraagt dan in de bouwregels van de betreffende bestemming is voorgeschreven, uitsluitend is toegestaan indien:
    1. 1. er sprake is van het slopen van bestaande gebouwen;
    2. 2. niet meer dan 50% van het gesloopte oppervlak mag worden teruggebouwd;
  5. e. voor windmolens, die beschermd zijn als Rijksmonument wordt de vlucht (dat is de hoogte van het wiekenkruis in verticale stand) als norm voor de hoogte van het bouwwerk genomen.

11.5 Kappen

11.6 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen

jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

  1. b. eenmalig kan in afwijking van sub a een omgevingsvergunning worden verleend voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met maximaal 10%;
  2. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Bestemmingsplan Hoeverweg 23, Egmond aan den Hoef'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Hoeverweg 23 te Egmond aan den Hoef in de gemeente Bergen was tot voor kort een agrarisch loonbedrijf gevestigd. Aan de wegzijde werd daarbij gewoond in een stolp. In de schuur achter de stolp vonden de bedrijfsactiviteiten plaats. De schuur en de bij het perceel behorende agrarische grond is op dit moment na het beëindigen van het loonbedrijf in gebruik bij een agrariër. De schuur wordt daarbij gebruikt voor de opslag van bollen. De stolp wordt gebruikt voor wonen. Er is daarbij geen functionele binding meer tussen het wonen in de stolp en de agrarische activiteit in de schuur.

Er ligt nu een verzoek om de stolp te splitsen in drie woningen. De bestemming moet tevens op grond van de feitelijke situatie omgezet worden naar wonen. De wens bestaat daarbij om de stolp te gebruiken voor wonen en om het agrarisch gebruik van het land en de schuur voort te zetten. Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Het gebruik voor regulier wonen in combinatie met het huidige agrarische gebruik past namelijk niet binnen de agrarische bestemming. Paragraaf 1.3 gaat hier nader op in.

Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het perceel ligt in het buitengebied van de gemeente Bergen. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het huidige agrarische bedrijfsperceel van de Hoeverweg 23 te Egmond aan den Hoef. De Hoeverweg verbind Egmond aan den Hoef met Alkmaar. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied blauw omkaderd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09016hoeverwg23-C001_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplan

De gemeenteraad van de gemeente Bergen heeft in 2014 het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid' vastgesteld. Het perceel Hoeverweg 23 in Egmond aan den Hoef valt hieronder en heeft de bestemming 'Agrarisch – Bollenconcentratiegebied'. Het perceel is daarbij voorzien van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf' en 'bouwvlak'. Op de gronden mag binnen het bouwvlak een grondgebonden veehouderij worden gevestigd, alsmede een agrarisch loonbedrijf en een bedrijf gericht op het vervoer, de opslag en/of verwerking van agrarische producten. De stolp is specifiek voorzien van een aanduiding ter bescherming van de stolp.

Op 1 oktober 2014 is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid. Als gevolg van deze uitspraak (201307140/1/R1, d.d. 1 oktober 2014) is het noodzakelijk om het bestemmingsplan voor wat betreft de percelen die voor grondgebonden veehouderij zijn bestemd te repareren.

Dit betekent dat de agrarische bestemming in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid', die op het perceel rust, is komen te vervallen. Op dit moment is daarom het oude bestemmingsplan Landelijk Gebied 1998 weer van kracht voor het perceel. In dat bestemmingsplan is het perceel bestemd voor 'Agrarisch aanverwante bedrijven', waarbij het perceel specifiek is aangeduid voor een agrarisch toeleveringsbedrijf. Ten behoeve daarvan mogen binnen het bouwvlak een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen worden gebouwd. De stolp is niet specifiek beschermd.

Het huidige agrarische gebruik past niet binnen de gegeven bestemming. Het splitsen van de stolp en het in gebruik nemen daarvan ten behoeve van het wonen is eveneens in strijd met het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 volgt een omschrijving van de huidige situatie en de toekomstige ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het plan aan het relevante vigerende beleid getoetst. In hoofdstuk 4 wordt het plan aan de verschillende sectorale aspecten getoetst. In hoofdstuk 5 wordt de bestemmingsregeling uiteengezet en tot slot wordt in hoofdstuk 6 op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan ingegaan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling beschreven aan de hand van de bestaande situatie binnen het plangebied en de omgeving hiervan. Daarnaast wordt de toekomstige situatie beschreven, waarbij wordt ingegaan op de visie achter de beoogde ontwikkeling en de inpassing van het plan in de omgeving.

2.2 Bestaande Situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft betrekking op het agrarisch bedrijfsperceel aan de Hoeverweg 23 te Egmond aan den Hoef. Het perceel ligt aan het bebouwinglint van de Hoeverweg. Deze weg verbindt Egmond aan den Hoef met Alkmaar. Aan het lint komen afwisselend bebouwing ten behoeve van agrarische functies en woonfuncties voor. Direct ten westen van het plangebied staat een burgerwoning. De agarische sector is rondom voornamelijk gericht op bollenteelt. Het plangebied ligt dan ook in een bollenconcentratiegebied. Het betreft een voornamelijk open landschap waarbij de diverse bebouwde percelen omzoomd zijn door forse beplantingsingels. De ligging van het plangebied is verder ingezoomd weergeven in figuur 2.1.

Binnen het plangebied staat een karakteristieke stolp en een schuur. De ontsluiting vindt plaats aan de westzijde op de Hoeverweg. Het plangebied zelf is omzoomd met erfsingels. Een overzicht van de bestaande bebouwing is weergeven in figuur 2.2. Een aanzicht op de stolp is weergeven in figuur 2.3. Een uitgebreide impressie van de huidige situatie is opgenomen in bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09016hoeverwg23-C001_0002.png"

Figuur 2.1 Ligging plangebied en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09016hoeverwg23-C001_0003.png"

Figuur 2.2 Luchtfoto van perceel met stolp en schuur (bron: ruimtelijke plannen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09016hoeverwg23-C001_0004.png"

Figuur 2.3 Vooraanzicht op de stolp

2.3 Beoogde Ontwikkeling

Het initiatief betreft het wijzigen van de functie van agrarisch bedrijfsperceel naar wonen. De woonfunctie zal plaatsvinden in de voormalige bedrijfswoning ofwel de stolp. De stolp wordt hierbij ten behoeve van het behoud ervan gesplitst in drie woningen. Tekeningen van de gewenste situatie zijn opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting.

Daarnaast blijft de schuur overeenkomstig de bestaande situatie agrarisch in gebruik ten behoeve voor de (droge) opslag van bollen. Dit betekent feitelijk dat tweemaal per jaar een opslagactiviteit op het perceel gaat plaats vinden. Er is dan ook sprake van een minimale overlast richting de omgeving. Paragraaf 4.9 gaat hier nader op in.

Bij nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied dient rekening gehouden te worden met het landschap. Het is van belang dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit. De gebouwen in het buitengebied bepalen in belangrijke mate de uitstraling in het landschap. Zo ook in onderhavig plangebied. Feitelijk verandert er in de bebouwde situatie niets. Alleen de bestaande stolp wordt opgesplitst in drie woningen. Het uiterlijk en de omvang van de stolp en de schuur blijven ongewijzigd.

Het perceel is daarnaast op een streekeigen manier ingepast met bomen, hagen en overige beplanting. De bestaande beplanting op het perceel blijft behouden.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleid

3.1 Inleiding

In dit derde hoofdstuk zijn de relevante ruimtelijke beleidsdocumenten samengevat en is vastgesteld in hoeverre het plan overeen komt met het geldende beleid. Gezien de geringe omvang van de ontwikkeling kan er worden volstaan met een beperkte toetsing van het plan ten aanzien van Rijks- en provinciaal beleid.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen van belang.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit drie treden. In trede 1 wordt actuele regionale behoefte aangetoond en in trede 2 wordt beschreven of de ontwikkeling plaats kan vinden in bestaand stedelijk gebied. Indien het niet mogelijk is om de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Een plan om een bedrijfswoning naar een reguliere woning om te zetten wordt, vanwege de aard en omvang, niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in dit kader.

3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

Structuurvisie 2040 en Provinciale Ruimtelijke Verordening

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. In de Provinciale ruimtelijke verordening (PRV, vastgesteld door Provinciale Staten op 21 juli 2016) zijn de beleidsuitgangspunten uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 juridisch vastgelegd. In de PRV is onder andere een regeling opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (waaronder woningbouw) in het landelijk gebied. Dit is in principe niet toegestaan. Wel zijn nieuwe woningen toegestaan wanneer sprake is van functiewijziging.

In artikel 17 lid 1 wordt de mogelijkheid geboden dat de bestaande bebouwing op een voormalig agrarisch bouwperceel, inclusief de agrarische bedrijfswoning(en) en uitgezonderd kassen, wordt gebruikt voor kleinschalige vormen van bijzondere huisvesting, werken, recreatie, gebruiksgerichte paardenhouderij of zorgfuncties. Hierbij geldt als voorwaarde dat sprake is van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf, er sprake is van een goed woon -en leefklimaat, buitenopslag niet is toegestaan, de functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie en sprake is van een goede parkeerssituatie.

In artikel 17 lid 2 wordt de mogelijkheid geboden om een voormalige agrarische bedrijfswoning te wijzigen naar een burgerwoning. Voorwaarde is dat de burgerwoning wordt gesitueerd in de voormalige agrarische bedrijfswoning. Ook mag de karakteristieke boerderij worden gesplitst (lid 3), indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing. Daarnaast is artikel 15 van toepassing.

Onderhavig project voorziet in het splitsen van een karakteristieke stolpboerderij naar drie burgerwoningen. Het oorspronkelijke karakter van de bebouwing blijft behouden. Er is slechts sprake van een inpandige verbouwing. Daarnaast is de oorspronkelijke agrarische bedrijfsvoering reeds beëindigd. Er is geen functionele binding meer tussen de (voormalige) bedrijfswoning en de huidige (agrarische) activiteiten die in de schuur plaats vinden. Hoofdstuk 4 gaat nader in op de milieusituatie. Geconcludeerd wordt dat sprake is van een goed woon -en leefklimaat én dat bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.


De ontwikkeling is tevens in overeenstemming met de ruimtelijke kwaliteitseis uit artikel 15. Dit bestemmingsplan stelt namelijk een perceelsgebonden ontwikkeling voor waarbij het perceel ongewijzigd blijft. Dit houdt in dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen, aardkundige waarden en (dorps)structuur worden gerespecteerd. Er wordt dan ook geen afbreuk aan de kwaliteiten van de omgeving gedaan.

Met het oog hierop is de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie landelijk Gebied 2010

De structuurvisie beschrijft de gewenste ontwikkeling van het landelijk gebied. De visie is een leidraad die richting geeft aan het eigen gemeentelijk handelen en helpt bij het maken van keuzes met de blik gericht op de toekomst. Naast de beschrijving van wat de gemeente wil bereiken, beschrijft de visie ook hoe de gemeente dit wil bereiken en met wie. De centrale koers van de structuurvisie is het behouden, versterken en herstellen van de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

Per thema zijn in de structuurvisie de belangrijkste uitgangspunten weergegeven. Voor de ontwikkeling in het plangebied zijn de thema's wonen en landbouw relevant.

Vrijkomende agrarische bebouwing biedt onder voorwaarden ruimte aan realisatie van nieuwe woningen onder andere middels het splitsen van een stolpboerderij. De inpassing van de nieuwe woonfunctie zal in alle gevallen moeten worden getoetst aan landschappelijke eisen. In geen van de gevallen mag de vestiging van burgers in voormalige agrarische woningen en opstallen leiden tot een beperking van de bedrijfsvoering van de in het gebied gevestigde agrarische bedrijven. Bij de uitwerking zal rekening gehouden worden met de milieuzonering rond deze agrarische bedrijven in relatie tot de functie wonen.

Daarnaast wil de gemeente het bollenconcentratiegebied instandhouden om de sector zekerheid te geven. Onderhavig plangebied valt volgens de visiekaart binnen het bollenconcentratiegebied.

Dit project voorziet in het splitsen van een karakteristieke stolpboerderij. De toekomstige eigenaren hebben geen binding met de activiteiten die in de bestaande opslagloods plaats vinden. De stolp zal dan ook voor regulier wonen gebruikt worden. Met de ontwikkeling vinden geen wijzigingen aan de landschappelijke elementen plaats. De bestaande singels blijven behouden. Er is geen sprake van nieuwbouw. De openheid van het landschap blijft eveneens behouden. In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op de milieuzonering van agrarische bedrijven. Geconcludeerd wordt dat de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven in de omgeving met dit bestemmingsplan niet beperkt wordt.

De voorgestelde woonfunctie met een bijbehorend ondergeschikt en beperkt agrarisch gebruik is afgestemd op het huidige feitelijke gebruik. Dit gebruik levert een sterke verbetering voor de belendende woonsituatie op ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden.

Bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid

In het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid van 2013 is het beleid van de gemeente Bergen vastgelegd in de regels. Ondanks dat dit bestemmingsplan niet van toepassing is op onderhavig perceel, bevat het bestemmingsplan wel het meest recente beleid dat ook op onderhavige perceel van toepassing moet worden verklaard op het moment dat zich daar een ontwikkeling voordoet, waarbij een afweging gemaakt moet worden op basis van het geldende beleid. In het bestemmingsplan is het beleid onder meer vertaald in artikel lid 3.7.1. In dit artikellid is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische bestemming onder meer te wijzigen naar wonen. Daarbij is een heel scala aan voorwaarden opgenomen.

Aan vrijwel alle voorwaarden kan in dit geval worden voldaan. Twee voorwaarden leveren op voorhand beletselen op, namelijk dat de agrarische activiteiten beëindigd moeten worden en dat er geen toename van het aantal woningen plaats mag vinden. Voor de laatste voorwaarde kan een oplossing worden gevonden in de woonbestemming. In de woonbestemming is namelijk een bevoegdheid opgenomen om stolpen te splitsen. Deze afwijking op de bouwregels ontbreekt in de agrarische bestemming ondanks dat daar ook sprake is van stolpen. Aan de voorwaarden voor splitsing kan voor wat betreft de stolp zelf worden voldaan. Beletsel wordt hier gevonden in de regels voor de toegelaten bijgebouwen, omdat in de voorgenomen situatie het wenselijk is dat het bestaande bedrijfsgebouw blijft staan en daarmee niet kan voldoen aan de voorwaarden gesteld voor de bijgebouwen bij de stolp.

Geconcludeerd moet worden dat er tegen de functiewijziging en de splitsing van de stolp beleidsmatig geen bezwaren bestaan. Het initiatief past evenwel niet geheel binnen het beleid voor wat betreft het behoud van het bestaande bedrijfsgebouw en de agrarische functie daarvan.

Ten aanzien van het beperkte agrarische gebruik kunnen de volgende overwegingen worden aangedragen om hier in afwijking van het gemeentelijk beleid aan mee te werken. Daarbij is belangrijk te vermelden dat in de regels het agrarisch gebruik beperkt is tot het bestaande gebruik en in die zin de kleinschaligheid en de beperkte opslag zijn geborgd.

Het bestemmingsplan dwingt niet tot sanering van de in gebruik zijnde schuur, omdat dit elders zou leiden tot een nieuwe vraag voor het oprichten van nieuwe bebouwing, omdat de behoefte naar de bedrijfsruimte blijft bestaan. Daar komt bij dat juist de aanwezigheid van de opslagcapaciteit ter plaatse de aantrekkelijkheid van de omliggende agrarische gronden voor de agrariër inhoudt. Als de opslagmogelijkheid verdwijnt en elders gerealiseerd moet worden, kan dat ook betekenen dat het gebruik van de agrarische gronden door de lokale agrariër minder aantrekkelijk wordt en wordt beëindigd. Het beleid van de gemeente gericht op het behoud en stimuleren van de agrarische sector moet mogelijkheden zoals die hier nu worden geboden, stimuleren om een goed en optimaal gebruik van agrarische gronden in stand te houden en de infrastructuur voor plaatselijke agrariërs optimaal te laten functioneren.

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek

4.1 Inleiding

Voor elke ruimtelijke ontwikkeling geldt dat getoetst moet worden of de beoogde ontwikkeling mogelijk is gezien de sectorale milieuaspecten en/of gebiedswaarden. Daarbij gaat het om eisen die vanuit milieutechnisch oogpunt of vanwege de aanwezigheid van bepaalde gebiedswaarden gevolgen hebben voor de situering van de beoogde functies. In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling hieraan getoetst.

Naast het feit dat ontwikkelingen in het plangebied binnen het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente tot stand moeten komen, moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit kader heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Noord - Holland Noord (RUD) advies uitgebracht. Dit advies is waar relevant in dit hoofdstuk verwerkt.

4.2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bij het doorlopen van een ruimtelijke procedure moet rekening worden gehouden met mogelijke verplichtingen op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Daarin is vastgelegd wanneer een milieueffectrapport (MER) of een mer-beoordelingsnotitie moet worden opgesteld. In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het ruimtelijke plan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Qua oppervlakte ligt de drempelwaarde op 100 hectare. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen.

Met dit bestemmingsplan wordt ten opzichte van de huidige planologische regeling twee extra woningen mogelijk gemaakt. Deze worden ontsloten op de bestaande Hoeverweg. Hiervoor hoeven geen andere ontwikkelingen plaats te vinden, zoals de aanleg van nieuwe infrastructuur. Daarnaast is slechts sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die geen relatie heeft met andere percelen of andere functies in de omgeving, waarbij geen sprake is van een complex project, waar meerdere woningen, winkels of bedrijven worden gevestigd dan wel op stedelijke voorzieningen die een betekenis hebben voor de hele stad of een stadswijk. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject.

Daarnaast blijkt uit de beoordeling in de hierna beschreven paragrafen dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

4.3 Verkeer En Parkeren

Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten, verkeersonveilige situaties of een gebrek aan parkeerruimte. Voor de verkeersbewegingen en parkeerplaatsen worden de CROW-kencijfers gehanteerd.

Verkeersafwikkeling

De ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten of tot onveilige situaties in de verkeersafwikkeling. Het plangebied is direct ontsloten op de Hoeverweg. Op de locatie wordt de realisatie van drie woningen mogelijk gemaakt. De bestaande functie met betrekking tot de opslagloods wordt daarnaast voortgezet. Als gevolg van de nieuwe ontwikkeling neemt de verkeersgeneratie nauwelijks toe ten opzichte van de voormalige functie die in het plangebied gevestigd was. Er is namelijk slechts sprake van het toevoegen van twee extra woning ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden.

Conform de kengetallen van het CROW (publicatie 257, 2007) geldt voor woningen een verkeersgeneratie van 8 motorvoertuigen (mvt) per woning per etmaal. De verkeersgeneratie van 1 woning zal derhalve 8 mvt/etmaal bedragen. Voor de realisatie van 3 woningen geldt een verkeersgeneratie van 24 mvt/etmaal. Er zal sprake zijn van een zeer beperkte verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling in de vorm van 16 mvt/etmaal.

Bovendien zal het aandeel agrarisch verkeer afnemen ten opzichte van het voormalige, en tevens planologisch toegestane, agrarisch toeleveringsbedrijf wat op het perceel gevestigd was. In de huidige situatie wordt de loods gebruikt als opslagloods voor droge bollen. De verkeersgeneratie die hiermee gepaard gaat is zeer beperkt. Conform de representatieve bedrijfssituatie (zie hiervoor het akoestisch onderzoek in bijlage 4) vindt er op een dag een verkeersgeneratie van 11 (zware) motorvoertuigen per etmaal plaats. De representatieve bedrijfssituatie voordoet zich alleen tijdens de oogstperiode.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan is hier een agrarisch toeleveringsbedrijf toegestaan. Hierbij kan gedacht worden aan een bedrijf dat uitsluitend gericht is op de handel in producten welke rechtstreeks ten dienste staan van een agrarisch bedrijf, zoals (groot)handelsbedrijven in zaden, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, regelapparatuur en machines. Voor deze specifieke bedrijfsactiviteiten zijn geen kengetallen van het CROW beschikbaar. De functies kunnen echter wel vergeleken worden met de verkeersgeneratie voor de functietype Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf). Hiervoor geldt een verkeersgeneratie van 0,048 per m2 bvo. Daar de loods een oppervlakte van circa 840 m2 bvo heeft, zou er planologisch gezien een agrarisch toeleveringsbedrijf met een (gemiddelde) verkeersgeneratie van 41 mvt/etmaal gevestigd kunnen zijn. Inclusief de mogelijkheid van één bedrijswoning zou de verkeersgeneratie 49 mvt/etmaal bedragen.

Vergelijkend met de huidig vigerende verkeersgeneratie betekent dit voor de toekomstige situatie een afname van 14 mvt/etmaal (49 mvt/etmaal huidig en 35 mvt/etmaal toekomstig). Ten gevolge van de toekomstige functies is derhalve geen sprake van een verzwaring van het gebruik van de uitweg.

Daarnaast heeft de Hoeverweg (N512) ruim voldoende capaciteit voor het toekomstig gebruik. De huidige intensiteiten op de N512 bedraagt 13.257 mvt/etmaal op een maatgevende werkdag (Databank, Provincie Noord-Holland), echter omdat de verkeersgeneratie ten behoeve van onderstaande ontwikkeling afneemt zal dit niet voor problemen het huidige verkeersbeeld van de weg. De verkeerssituatie ter plaatse is overzichtelijk (zie figuur 4.1). Vanuit de inrit is zowel in oostelijke- als westelijke richting voldoende zicht op de weg. Aan de uitweg vinden geen wijzigingen plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09016hoeverwg23-C001_0005.png"

Figuur 4.1. Verkeerssituatie ter plaatse

Parkeren

Voor de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de gemeentelijke parkeernormen, vastgelegd in de Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid van de gemeente Bergen uit 2009. Op basis hiervan bedraagt de parkeerbehoefte van middeldure woningen in het buitengebied 1,85 parkeerplaatsen per woning. Voor de 3 woningen dienen derhalve 6 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd op het eigen terrein. Op het terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

4.4 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functie gebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. In fysieke zin wordt een bedrijfsfunctie omgezet naar een woonfunctie door de stolp op te splitsen in drie wooneenheden. De RUD adviseert derhalve een volledig verkennend bodemonderzoek NEN-5740 te laten uitvoeren waarbij ook de buitenruimte zoals de tuin moet worden betrokken. Dit onderzoek wordt zijner tijd aan de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' toegevoegd. Indien wettelijk vereist zullen eventuele sterk verontreinigde gronden gesaneerd worden.

4.5 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het HHNK (kenmerk: 20181129-12-19323) (zie bijlage 5). Het plan heeft voor wat betreft waterkwantiteit en waterkwaliteit geen of een geringe invloed op de waterhuishouding. Hierdoor kan de procedure 'Geen waterschapsbelang' worden gevolgd. Opgemerkt wordt dat de woningen worden aangesloten op de bestaande vuilwaterafvoer. Indien nodig zal de capaciteit hiervan worden aangepast.

Verder overleg met Hoogheemraadschap Ho llands Noorderkwartier is niet nodig. Het hoogheemraadschap geeft een positief wateradvies.

4.6 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. De dichtstbijzijnde beschermde gebieden liggen op circa 10 kilometer afstand. Het gaat om het Noordhollands Duinreservaat. Gelet op het voormalige en toekomstige gebruik van het plangebied, de aard omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden kunnen directe effecten, zoals verstoring of verontreiniging, op de Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Aangezien het gaat om de voortzetting van een beperkte opslag van bollen, dat is gevestigd op een locatie die is bestemd voor agrarische bedrijvigheid en het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere woning zijn significante gevolgen voor beschermde natuurwaarden als gevolg van een toename in stikstofdepositie uitgesloten. Het bestemmingsplan is daarom uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

NNN (EHS) en Weidevogelleefgebied

Het NNN wordt beschermd via het ruimtelijke spoor en is opgenomen in de Provinciale Structuurvisie. Ook de aanduiding Weidevogelleefgebied is opgenomen in de Provinciale Structuurvisie. Ruimtelijke ontwikkelingen, die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. De locatie grenst niet aan het NNN. Wel ligt het plangebied midden in een Weidevogelleefgebied (zie figuur 4.2).

Gelet op het voormalige en toekomstige gebruik van het plangebied, het ongewijzigd laten van de omvang en inpassing van de gronden in het landschap, de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden kunnen negatieve effecten op het NNN en het Weidevogelleefgebied worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09016hoeverwg23-C001_0006.png"

Figuur 4.2 Ligging middenin Weidevogelleefgebied.

Soortenbescherming

In verband met de interne verbouwing van de bestaande stolp is een ecologische quickscan nodig. Deze activiteit kan effect hebben op beschermde planten- en diersoorten, bijvoorbeeld vleermuizen. Op grond hiervan is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. Deze is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.

Het voorkomen van en negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels met vaste

rust- en verblijfplaatsen wordt uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen aan de Hoeverweg 23 te Egmond aan den Hoef zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

4.7 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

In het geldende bestemmingsplan zijn op basis van het gemeentelijk archeologische beleid van de gemeente gebieden voorzien van een beschermende regeling, opgenomen in dubbelbestemmingen. Voor het plangebied geldt een archeologische verwachting, die is vertaald naar de bestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Bij ingrepen groter dan 2.500 m2 is archeologisch onderzoek nodig. In dit plan worden geen ingrepen gedaan die groter zijn dan 2.500 m². Vanuit dit aspect bestaan dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Wel wordt deze dubbelbestemmingen weer overgenomen in het bestemmingsplan om in de toekomst een vinger aan de pols te houden.

4.8 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

De stolp betreft een gebouw van cultuurhistorische betekenis. In het bestemmingsplan voor het landelijk gebied is in vergelijkbare situaties de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp' op het gebouw van toepassing. Hiermee wordt het behoud van de cultuurhistorische waarden van de bebouwing beschermd. De aanduiding is in dit bestemmingsplan onverkort overgenomen.

Daarnaast kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt. Met de perceelsgebonden ontwikkeling worden deze structuren en kenmerken gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van deze cultuurhistorische waarden te stellen.

4.9 Bedrijven En Milieuzonering

Bij de ontwikkeling van woningen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder ten aanzien van bedrijfsactiviteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de milieugevoelige objecten, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruikgemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan een categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstype dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

De definitie van een gemengd gebied is:

“Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden en hogere milieunormen rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten meestal bepalend.''

Op grond van de definitie kan de omgeving van het plangebied worden omschreven als “gemengd gebied”. In de omgeving van de woning zijn de volgende relevante bedrijfsactiviteiten aanwezig:

  • Hoeverweg 19, de planologische mogelijkheid voor een tankstation zonder LPG.
  • Hoeverweg 23, het agrarische bedrijf waar 'droge' opslag van bloembollen plaats vindt.

Een tankstation zonder LPG valt onder milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt. De afstand tot de grens van de inrichting van het tankstation bedraagt circa 120 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

De opslag van bollen aan de Hoeverweg 23 behoort tot de milieucategorie 2. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. Voor het bedrijf geldt een richtafstand van 10 meter, waarbij geluid het maatgevende aspect is. Omdat de ontsluiting van de loods tussen de woningen doorloopt is voor de ontwikkeling een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit is opgenomen in bijlage 4. Om de vraag te kunnen beantwoorden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat, is de geluidbelasting in het plangebied onderzocht en beoordeeld op basis van de normen uit de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) én het Activiteitenbesluit.

Ter plaatse van de stolp Hoeverweg 23 wordt voor wat betreft de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus voldaan aan de VNG-richtwaarde van 50/45/40 dB(A) in de dag-/avond-/nachtperiode. Het hoogste berekende niveau treedt op bij de bestaande woning Hoeverweg 21.


Voor wat betreft de maximale geluidsniveaus worden de VNG-richtwaarden van 70/65/60 dB(A) overschreden. Deze overschrijdingen worden veroorzaakt door het rijden van tractoren/vrachtwagens vanaf de openbare weg naar het achterterrein van de loods. Ook hier treedt het hoogst berekende geluidsniveau op ter plaatse van de woning Hoeverweg 21; een woning die voorheen ook al kon worden aangemerkt als “woning van derden” ten opzichte van het agrarisch bedrijf aan de Hoeverweg 23.


Op basis van de “Stap 3” benadering uit de VNG-publicatie geldt voor “gemend gebied” een richtwaarde van 70/65/60 dB(A) voor maximale geluidsniveaus, exclusief piekgeluid door aan- en afrijdend verkeer. Omdat de hoogste maximale geluidsniveaus worden veroorzaakt door aan- en afrijdend verkeer, kan de nieuwe situatie aanvaardbaar worden geacht. Andere argumenten zijn:

  • het is een bestaande situatie onder het regime van het Activiteitenbesluit met de woning Hoeverweg 21 als maatgevend;
  • er is vaak sprake van een relatief korte oogstperiode; buiten de oogstperiode zijn er niet of nauwelijks activiteiten. De oogstperiode van bloembollen is globaal van half oktober tot begin december.

Ter plaatse van de omliggende woningen kan dan ook gesteld worden dat er sprake blijft van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.10 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, is circa 120 meter ten westen van het plangebied een LPG-tankstation aanwezig (AVIA XPress). In april 2018 is de vergunning voor verkoop van LPG ingetrokken, aangezien er sinds 2012 geen LPG meer werd verkocht. Het tankstation vormt daarom geen extern veiligheidsrisico ter plaatse van het plangebied. Volgens het vigerend bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid' is het nog wel mogelijk ter plaatse LPG te verkopen. Indien dit in de toekomst gaat gebeuren zal de PR10-6 contour maximaal 40 meter bedragen. Het plangebied ligt ruimschoots buiten deze contour. Wel bevindt het plangebied binnen het grootste effectafstand van 160 meter. Hierbinnen zijn 'zeer kwetsbare objecten' niet toegestaan. Met het plan worden geen 'zeer kwetsbare objecten' binnen 160 meter van de risicobron mogelijk gemaakt. Daarbij wordt gelet op de beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling (twee extra woningen) geen relevante toename van het groepsrisico verwacht. Ook zal het groepsrisico vanwege de lage personendichtheid in de omgeving (agrarische gronden) lager zijn dan de oriëntatiewaarde.

Het plangebied bevindt zich ook langs de Hoeverweg (N512). Deze weg wordt niet weergegeven op de risicokaart en wordt enkel gebruikt voor de bevoorraading van het LPG-tankstation. De weg heeft dan ook een beperkt aantal transporten GF3, worst case wordt uitgegaan van 300 transporten GF3 per jaar. De weg heeft dan ook geen PR 10-6 risicocontour. In de omgeving is sprake van een lage personendichtheid (minder dan 20/ha) en de stolp is gelegen op 15 meter afstand tot het midden van de weg. Met de vuistregels uit het HART kan op basis van de afstand (15 meter), personendichtheid (minder dan 20/ha) en aantal transporten (300) een overschreiding van 0,1 maal de orientatiewaarde worden uitgesloten. Wel is vanwege de ligging in het invloedsgebied een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Verder worden in of nabij het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor, water of door buisleidingen.

Verantwoording groepsrisico

Vanwege de ligging in het invloedsgebied van de Hoeverweg (N512) is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Veiligheidsregio Noord-Holland Noord is in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen ten aanzien van het aspect 'hulpverlening' en 'zelfredzaamheid' (zie bijlage 7). VRNHN meent dat het plan niet leidt tot een substantiële wijziging van bestaande incidentscenario's. De bestrijdbaarheid van een eventueel rampscenario in dit gebied wordt door dit plan in geringe mate beïnvloed.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Het plangebied wordt ontsloten via de Hoeverweg. Afhankelijk van de locatie van het incident op de Hoeverweg kan van de bron af gevlucht worden en is het plangebied bereikbaar voor hulpdiensten.

Zelfredzaamheid

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van drie burgerwoningen in een bestaande bedrijfswoning. De aanwezige personen zullen daarom over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling bevindt zich binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van de Hoeverweg (N512). Door de beperkt aantal transporten en lage personendichtheid van het gebied blijft het groepsrisico onder 0,1 maal de orientatiewaarde. Daarnaast blijkt uit de verantwoording dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid als voldoende worden beschouwd. Wel moet rekening worden gehouden met eventuele maatregelen die voortkomen uit het advies van de veiligheidsregio.

4.11 Planologisch Relevante Leidingen

In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen zoals rioolpersleidingen of waterleidingen gelegen. Er zijn geen hoogspanningslijnen of straalpaden in de omgeving van het plan. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

4.12 Geluidshinder

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Het plangebied ligt in de geluidszone van de Hoeverweg (provinciale N512) Hiervoor geldt een maximum snelheid van 80 km per uur. De weg heeft dus een geluidszone (250 meter) en het plangebied ligt hier binnen. Het wijzigen van een bedrijfswoning naar een burgerwoning betreft een geluidsgevoelige functie. Daarom is het in beginsel noodzakelijk om de geluidsbelasting op de gevels van het gebouw als gevolg van wegverkeer over de N998 te bepalen.

Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Met het omzetten van de agrarische bedrijfswoning naar een drie (burger)woningen is officieel sprake van het toevoegen van een nieuw geluidsgevoelig object. Er worden namelijk twee woningen gecreëerd in het bedrijfsgedeelte van de bestaand stolp. Omdat de toe te voegen woningen wordt afgeschermd door de bestaande woning en tevens op grotere afstand is gelegen, wordt aangenomen dat aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan.

4.13 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N9 (ten oosten van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. In onderhavig bestemmingsplan wordt de N9 als toetsingskader gebruikt, omdat de N512 niet is opgenomen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Er worden daarnaast slechts twee woningen ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden mogelijk gemaakt. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De toevoeging van twee extra woningen leidt niet tot het oordeel dat deze extra belemmerend werkt, omdat in de omgeving reeds andere woningen aanwezig zijn waar rekening mee moet worden gehouden. Van een mogelijke toekomstige extra belemmering ten opzichte van de bestaande planologische situatie is dan ook geen sprake. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.

Enkelbestemming Agrarisch - Bollenconcentratiegebied

De bestemming 'Agrarisch - Bollenconcentratiegebied ' blijft op het oostelijk en noordelijke deel van het perceel van overeenkomstige toepassing. Op de gronden zijn de bouwmogelijkheden verwijderd, zodat de openheid en de relatie met de aangrenzende gronden gewaarborgd is. Het is derhalve niet mogelijk om op de gronden bebouwing te realiseren.

Enkelbestemming Tuin

De bestemming 'Tuin' geldt voor de voortuin van de stolp. In beginsel is het de bedoeling dat binnen de bestemming geen gebouwen kunnen worden opgericht. Met een afwijking kan in uitzonderingssituaties hiervan worden afgeweken.

Enkelbestemming Wonen

De overige gronden krijgen de bestemming 'Wonen'. De stolp krijgt de aanduiding 'stolp'. Hiermee blijft de karakteristieke waarde van de stolp behouden. Het is namelijk niet toegestaan om de stolp te vergroten of te veranderen. In het hoofdgebouw, ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' zijn drie woningen mogelijk.

De loods mag daarnaast in gebruik blijven ten behoeve van de opslag van bollen. Dit is geregeld middels de aanduiding 'opslag'. In de gebruiksregels is in samenhang met de bestemmingsomschrijving geregeld dat de opslag uitsluitend beperkt is tot de bestaande aard en omvang. Die beperking is vooral ingegeven vanwege het woon- en leefklimaat binnen de drie woningen.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4

Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied, is de dubbel bestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. Bij ingrepen groter dan 2.500 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Het plan wordt niet voor inspraak ter inzage gelegd. Op het voorontwerp heeft alleen Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) gereageerd. HHNK heeft één aandachtspunt op het bestemmingsplan. Deze is in paragraaf 4.5 nader uitgewerkt. De reactie van HHNK is als bijlage 6 toegevoegd.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft daarom gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan is vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Het bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van 3 woningen in de bestaande karakteristieke stolp en het gebruiken van de loods als opslagruimte. Er is derhalve geen sprake van een bouwplan.

De eventuele kosten van de gemeente zijn anderszins verzekerd middels een anterieure overeenkomst die is gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Bergen. Onderdeel van deze overeenkomst is de eventueel te verwachte planschade. Het vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is derhalve niet nodig, omdat de kosten anderszins zijn verzekerd. Een vrijwillige overeenkomst met een grondeigenaar, een anterieure overeenkomst, blijft het uitgangspunt van de wet.

Bijlage 1 Impressie Huidige Situatie

Bijlage 1 Impressie huidige situatie

Bijlage 2 Impressie Toekomstige Situatie

Bijlage 2 Impressie toekomstige situatie

Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 3 Quickscan flora en fauna

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Inrichtingslawaai

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek inrichtingslawaai

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Overlegreactie Hhnk

Bijlage 6 Overlegreactie HHNK

Bijlage 7 Advies Veiligheidsregio Noord-holland Noord

Bijlage 7 Advies veiligheidsregio Noord-Holland Noord