Brededijk 3
Wijzigingsplan - Gemeente Bergen (NH.)
Ontwerp op 08-09-2014 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inhoud Van De Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
Plan
het wijzigingsplan Brededijk 3 met identificatienummer NL.IMRO.0373.Brededijk3-on01 behorende bij het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid' van de gemeente Bergen (NH.).
Artikel 2 Regels
De regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid' zijn van overeenkomstige toepassing op dit plan.
Artikel 3 Titel
Dit plan kan worden aangehaald onder de naam 'Wijzigingsplan Brededijk 3 '.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De agrarische activiteiten op het perceel Brededijk 3 zijn al geruime tijd beëindigd. De voormalige agrarische bedrijfswoning op het perceel wordt sinds 60 jaar gebruikt als woning. Er is een verzoek gedaan om de agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming.
Deze beoogde ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid'. Het bestemmingsplan dient om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken gewijzigd te worden. Op basis van artikel 3 lid 3.7.1 van het bestemmingsplan is wijziging voor niet-agrarische vervolgfuncties mogelijk.
De gevraagde wijziging ziet enkel toe op de wijziging van de bestemming Agrarisch naar de bestemming Wonen.
1.2 Ligging Plangebied
In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied is gelegen aan de Brededijk 3 in Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen. In het noorden wordt het plangebied begrensd door de Hoevervaart. Voor het overige wordt het plangebied omringd door agrarsiche gronden.
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid' en geldt de bestemming Agrarisch - Bollenconcentratiegebied. In figuur 1.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven. Op deze gronden is bollenteelt en een grondgebonden veehouderij toegestaan. Ter plaatse van het plangebied is verder de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf' opgenomen wat inhoudt dat tevens een agrarisch loonbedrijf is toegestaan. Het bestemmingsplan bevat de mogelijkheid om door middel van een binnenplanse wijziging de bestemming te wijzigen naar Wonen. Deze binnenplanse wijzigingsbevoegdheid vind zijn grondslag in artikel 3 lid 3.7.1 van het bestemmingsplan.
Verder is er in het plangebied sprake van enkele dubbelbestemmingen, te weten: Waterstaat - Waterkering aan de noordzijde, Leiding - Riool aan de westzijde en Waarde - Archeologie - 4 over het gehele plangebied.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Het wijzigingsplan Brededijk 3 bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd:
- in Hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling omschreven;
- in Hoofdstuk 3 wordt getoetst in hoeverre de beoogde wijziging binnen de wijzigingsregels van het vigerende plan past;
- in Hoofdstuk 4 wordt het gemeentelijk beleidskader geschetst en wordt getoetst in hoeverre de beoogde ontwikkeling in het beleid past;
- in Hoofdstuk 5 worden de sectorale aspecten afgewogen. In dit hoofdstuk wordt onder meer gekeken naar, verkeer, Geluidshinder, Milieuhinder en omliggende functies, Externe veiligheid, Luchtkwaliteit, Ecologie, Water en Archeologie.
- Hoofdstuk 6 beschrijft de planvorm, namelijk het wijzigingsplan en vormt een uitleg bij de toekomstige nieuwe regeling;
- Hoofdstuk 7 toont de uitvoerbaarheid aan van het plan.
Na de toelichting volgen de regels en de verbeelding.
Hoofdstuk 2 Beoogde Wijziging
2.1 Bestaande Situatie
Omgeving
Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern van Egmond aan den Hoef. De locatie Brededijk 3 ligt in het open agrarische landschap ten oosten van de kern Egmond aan den Hoef. Op geruime afstand liggen ten zuiden van de locatie twee agrarische bedrijven. Direct ten noorden van het plangebied ligt de Hoevervaart en verder weg de provinciale weg N512. De agrarische gronden ten zuiden van de Hoevervaart zijn bestemd voor bollenteelt en ook als zodanig in gebruik, waarbij de gronden ten noorden van de Hoevervaart hoofdzakelijk in gebruik zijn voor grondgebonden veehouderijen.
Het plangebied
In figuur 2.2 is de bestaande situatie weergegeven. Het plangebied is te bereiken vanaf de N512 via de Kalkovenseweg en de Brededijk. De Brededijk eindigt bij het perceel wat maakt dat het perceel solitair gelegen is. Het plangebied bestaat uit een perceel met woonhuis (voormalige agrarische bedrijfswoning) en bijgebouwen, een tuin met gras en opgaande beplanting. De woning heeft een goothoogte van circa 3 m en een bouwhoogte van circa 8 m.
Figuur 2.2 Luchtfoto van de bestaande situatie
2.2 Nieuwe Situatie
De voorgenomen wijziging betreft het wijzigen van de bestemming Agrarisch - Bollenconcentratiegebied in de bestemming Wonen. De fysieke indeling van het plangebied wijzigt niet.
Hoofdstuk 3 Planologische Beleid
3.1 Inleiding
Gelet op de aard van het besluit, een wijzigingsbesluit op grond van het bestemmingsplan landelijk Gebied Zuid, is van belang dat het plan voldoet aan de wijzigingsregels zoals deze zijn opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. In onderstaande paragrafen worden deze aspecten getoetst.
3.2 Provinciaal Beleid
Het gemeentelijk beleid voor het landelijk gebied en de vertaling daarvan in een nieuw bestemmingsplan dient vorm en inhoud te krijgen binnen de krijtlijnen van de geldende beleidskaders van Rijk, provincie en regio en voort te borduren op eerdere gemeentelijke beleidsnota's.
Als belangrijkste beleidsdocument voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid van Bergen geldt de Structuurvisie en Verordening provincie Noord-Holland. Hoofdpunten hieruit van betekenis voor het landelijk gebied van Bergen zijn het behoud en de ontwikkeling cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen, de bescherming van cultuurhistorische waarden en de bescherming van aardkundige waarden en monumenten. Andere gehanteerde beleidsnota is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2010). Met name levert deze de uitgangspunten voor de te beschermen stolpboerderijen. Genoemde beleidsuitgangspunten zijn verwerkt in het onderhavige bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid zoals vastgesteld d.d. 2 juli 2013.
3.3 Regels Wijzigingsbevoegdheid
Het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid' is op 2 juli 2013 vastgesteld. Het plangebied heeft de bestemmingen Agrarisch - Bollenteeltconcentratiegebied. In artikel 3 lid 3.7.1 staat beschreven onder welke voorwaarden het plan kan worden gewijzigd.
Wijzigingsbevoegdheid Niet-agrarische vervolgfunctie Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming van het agrarisch bouwvlak te wijzigen ten behoeve van het wonen (inclusief aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten), het werken (bedrijven t/m categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), recreatieve functies, pensions, zorgboerderijen en hobbyboeren, met inachtneming van het volgende: a. het agrarisch gebruik is beëindigd en agrarisch hergebruik is aantoonbaar niet mogelijk; b. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven alsmede de woonkwaliteit van omringende woonpercelen, mogen niet worden beperkt/geschaad; c. er dient gebruikgemaakt te worden van de reeds aanwezige agrarische gebouwen en monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing dient behouden te blijven: nieuwe gebouwen zijn niet toegestaan; d. het aantal woningen mag niet toenemen; e. indien er sprake is van een stolp mag aanpassing van de stolp aan de nieuwe functie geen afbreuk doen aan het oorspronkelijke karakter daarvan (constructie, hoofdvorm, uiterlijk etc.); f. er dient een beeldkwaliteitplan te worden opgesteld waaruit de nieuwe stedenbouwkundige en landschappelijke opzet van het perceel blijkt en waarbij rekening worden gehouden met het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Bergen; g. de nieuwe functie mag geen afbreuk doen aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteiten en/of karakteristieken van het gebied, hetgeen dient te blijken uit het op te stellen beeldkwaliteitplan; h. de nieuwe functies mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen het (voormalige) agrarische bouwvlak; i. ten behoeve van de nieuwe functies mag geen buitenopslag plaatsvinden; j. het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de functieverandering mag aantoonbaar niet leiden tot een onevenredige toename; de bestaande verkeersstructuur moet de gevolgen van de functieverandering naar aard en omvang kunnen verdragen; k. milieuaspecten moeten worden meegewogen; l. er dient ten behoeve van de nieuwe functie voldoende parkeergelegenheid te zijn op het eigen (achter)erf; m. de totale omvang van gebouwen en voorzieningen voor bedrijven t/m categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 800 m³; n. in het kader van de nieuwe functie werken mag er geen sprake zijn van industrie, transport en distributie; o. in afwijking van het bepaalde onder c mogen ten behoeve van de woonfunctie nieuwe bijgebouwen worden opgericht indien alle bestaande voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarbij ten hoogste 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd; p. in afwijking van het onder c en o bepaalde mag de oppervlakte aan bijgebouwen bij hobbyboeren maximaal 1% van de gronden bedragen met een maximum van 300 m²; q. in afwijking van het onder c, d en o bepaalde mag, bij sloop van ten minste 1.000 m² voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, een nieuwe woning worden gebouwd met een maximale inhoud van 650 m³; indien de oppervlakte van de aanwezige voormalige agrarische bedrijfsgebouwen meer bedraagt dan 1.000 m², dient het meerdere eveneens te worden gesloopt verminderd met de maximale toegestane erfbebouwing bij woningen; r. ten behoeve van de bouw van een nieuwe woning zoals onder q bedoeld, kan van het bepaalde onder h worden afgeweken, mits uit het opgestelde beeldkwaliteitplan blijkt dat een andere locatie de voorkeur geniet vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt; s. de nieuw te bouwen woning zoals onder q bedoeld, dient gesitueerd te zijn aan en gericht te zijn op de openbare weg (niet bouwen op het achtererf); t. voor de nieuw te bouwen woningen zoals onder q bedoeld, zijn de voor dat gebied gebruikelijke regels ten aanzien van goot- en bouwhoogten en kapvormen van toepassing; u. (beperkt) kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontouren van gasleidingen zijn niet toegestaan. |
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan De Wijzigingsregels
4.1 Toetsing
- a. Het agrarisch gebruik van de gronden is al geruime tijd beëindigd.
- b. Uit hoofdstuk 5 blijkt dat omliggende agrarische bedrijven niet worden beperkt in bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden.
- c. Zoals nu ook al feitelijk het geval is zal de huidige bebouwing na wijziging voor wonen worden gebruikt. Er wordt geen nieuwe bebouwing opgericht.
- d. Het aantal woningen is en blijft één.
- e. Niet van toepassing.
- f. zie paragraaf 4.2.
- g. zie paragraaf 4.2.
- h. De wijziging heeft uitsluitend betrekking op het voormalige agrarische bouwvlak.
- i. Ten behoeve van de bestemming Wonen is er geen noodzaak voor buitenopslag.
- j. Zie paragraaf 5.2.2.
- k. Zie paragraaf 5.2.
- l. Het terrein biedt voldoende mogelijkheden voor parkeren op eigen terrein.
- m. Niet van toepassing.
- n. Niet van toepassing.
- o. Vooralsnog is er geen sprake van de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen. Indien hier in de (nabije) toekomst wel sprake van is dan zal moeten worden voldaan aan deze regel.
- p. Niet van toepassing.
- q. Niet van toepassing.
- r. Niet van toepassing.
- s. Niet van toepassing.
- t. Niet van toepassing.
- u. Niet van toepassing, er liggen geen gasleiding in of nabij het wijzigingsplan.
4.2 Beeldkwaliteitplan
Op het gebied van beeldkwaliteit zijn de landschappelijke opzet en het behoud van de cultuurhistorische eigenschappen de belangrijkste pijlers. Belangrijk hierbij is hoe het gebouw en in bredere zin het gehele erf zich manifesteert in zijn omgeving, ofwel hoe behoudt het erf zijn ruimtelijke kwaliteit.
Cultuurhistorie
De gemeente Bergen heeft zijn beleid op het gebied van cultuurhistorie beschreven in de Cultuurhistorische Nota Bergen 2009-2018. Behoud en versterking van cultuurhistorische waarden vormen de hoofduitgangspunten in dit beleid.
De Zuidermeerpolder waar het plangebied in is gelegen is een polder met een oud verkavelings-, sloten- en dijkenpatroon. Dit landschap heeft een waardevolle (cultuur)historische betekenis. Het is daarom van belang dat de kwaliteit van het gebied behouden blijft: de zichtbare genoemde structuren, het groen en de openheid.
De locatie ligt op een kruising van belangrijk historische lijnen, te weten een polderweg tussen Alkmaar en Egmond uit (1264 -1600), een duinrel en een dijk. Over het tracé van de polderwg is later een tramverbinding gebouwd .
![]() | ![]() |
Cultuurhistorische kaart Bergen, plangebied ligt bij de zwarte stippen.
Ter hoogte van Brededijk 3 liep de trambaan middels een hoge brug over de Hoevervaart. De brug moest zo hoog zijn om het trekschuitverkeer voldoende doorvaart te geven. Het oostelijk brughoofd is nog altijd aanwezig. De watermolen op de westelijk oever is al lang geleden vervangen door een modern gemaal. Op het hogere boerenerf dat nu het plangebied vormt stond ooit een kalkoven voor het maken van kalkcement uit schelpen. Hier zijn geen zichtbare sporen meer van aanwezig.
Landschap
De gemeentelijke Structuurvisie Landelijk Gebied Gemeente Bergen geeft een beeld van de landschappelijke- en natuurkwaliteiten van het Bergens Buitengebied en van de daarbinnen gewenste functionele ontwikkeling. Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) vormt een nadere uitwerking van de gemeentelijke Structuurvisie.
Het landschap in en rond de omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door relatieve openheid. Deze openheid wordt binnen dit landschap opgedeeld door de aanwezigheid van bebouwing, geconcentreerd langs de wegen die het gebied doorkruisen en diverse functies die omzoomd zijn door een hoog opgaande begroeiing. Het open landschap kent een gevarieerd gebruik.
In het gehele gebied is de agrarische identiteit leidend voor nieuwe ontwikkelingen.
Belangrijke randvoorwaarden vanuit landschap/natuur/cultuurhistorie die genoemd worden:
- behoud en herstel open landschap
- behoud bestaande agrarische beeldkarakter (grondgebruik en architectuur) van het buitengebied
- behoud en herstel cultuurhistorisch karakteristieke objecten (stolpboerderijen en molen, WO II-erfgoed)
- behoud en versterking bestaande cultuurhistorische verkavelingspatronen en ringvaarten
- nevenactiviteiten moeten passen binnen de landschappelijke en agrarische beeldkwaliteit van het gebied
Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk onder de voorwaarde dat het karakter van het open weidelandschap behouden blijft. Dit betekent dat functies die samenhangen met bebouwing, zoals woningen of bedrijven, uitsluitend op de reeds aanwezige erven mogelijk zijn, waarbij de aard van de functies kan wijzigen. In het open veld wordt geen nieuwe bebouwing toegestaan. Mogelijkheden om nieuwe ontwikkelingen een kans te bieden liggen met name op bestaande locaties met bebouwing. Deze kansen doen zich met name voor op locaties waar agrarische bedrijven worden stopgezet.
Het voorliggende plan past binnen het gemeentelijk beleid op het gebied van landschapsontwikkeling en sluit aan op de wens om het bestaand open agrarische karakter in het gebied te behouden. Er wordt gebruik gemaakt van de huidige voormalige agrarische bebouwing en er wordt geen nieuwe bebouwing opgericht.
4.3 Conclusie Wijzigingsregels
De voorgenomen wijziging voldoet aan het provinciaal en gemeentelijk beleid alsmede aan de wijzigingsregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid.
Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten
5.1 Inleiding
Bij besluiten in het spoor van de ruimtelijke ordening is het, ten behoeve van een creëren van een goede ruimtelijke ordening, noodzakelijk te bezien of sectorale wetgeving vereisten stellen aan de onderhavige wijziging, dan wel de wijziging in de weg staan.
5.2 Onderzoeken
5.2.1 Verkeer
De locatie wordt ontsloten via de Brededijk. De Brededijk is een doodlopende weg buiten de bebouwde kom van Egmond aan den Hoef met een maximumsnelheid van 60 km/h. De Brededijk wordt in hoofdzaak ontsloten vanaf de N512.
Verkeersgeneratie
Op de locatie is in de huidige situatie één agrarisch bedrijfswoning aanwezig. De bedrijfswoning is in gebruik als burgerwoning. Met dit wijzigingsplan wordt dit gebruik geformaliseerd. Er is in de nieuwe situatie dan ook geen sprake van een af- of toename van het aantal vervoersbewegingen.
Parkeren
Voor parkeren is voldoende mogelijkheid op eigen terrein.
Conclusie
De ontsluiting van de locatie is redelijk. De verkeersafwikkeling op de omliggende wegen zal als gevolg van de wijziging niet verslechteren. Tevens zijn er voldoende mogelijkheden voor parkeren. Het aspect verkeer staat het plan niet in de weg.
5.2.2 Geluidshinder
In het plangebied bestaat de mogelijkheid, door middel van een functiewijziging, tot het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning. In de Wgh is aangegeven dat voor nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) akoestisch onderzoek nodig is.
Onderzoek
In onderhavige situatie is geen sprake van nieuwbouw maar van een functiewijziging. Om onderstaande redenen is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk:
- de maximale ontheffingswaarde van een agrarische bedrijfswoning bedraagt 58 dB. Omdat het een bestaande woning betreft waarvan de functie wordt vervangen, mag naar analogie van de Wet geluidhinder ook voor burgerwoningen uitgegaan worden van de maximale ontheffingswaarde van 58 dB, zoals die geldt voor vervangende nieuwbouw in buitenstedelijke situaties. De maximale ontheffingswaarde ligt daardoor niet lager dan bij de huidige bestemming als agrarische bedrijfswoning;
- het aantal geluidgehinderden in de nieuwe situatie zal niet toenemen. De bewoners wonen er en zullen er blijven wonen;
- de woning wordt niet gesloopt, de stedenbouwkundige opzet zal dus niet wijzigen en de woning komt niet dichter bij de weg te liggen.
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai staat de functiewijziging van agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning niet in de weg.
5.2.3 Milieuhinder en omliggende functies
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk agrarische gronden gelegen. Deze gronden zijn in het gebruik voor grondgebonden veehouderij en bollenteelt. Voor de stallen van de grondgebonden veehouderijen geldt in het buitengebied een minimale afstand van 50 m tot omliggende woningen. De dichtstbijzijnde stal ligt op meer dan 150 m van het plangebied. De aanwezige grondgebonden veehouderijen vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging.
Voor bollengronden geldt een spuitzone van 50 m. De bollengrond ten zuiden van het plangebied ligt op circa 25 m afstand van de woning. Er wordt dus niet voldaan aan de afstand van 50 m. De bollengronden behoren in de huidige situatie echter al niet tot de aanwezige bedrijfswoning in het plangebied. De bedrijven waartoe de bollengronden behoren dienen in hun bedrijfsvoering dus reeds rekening te houden met de aanwezige woning. De bestemmingswijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning veranderd niets aan deze situatie. Een burgerwoning is namelijk niet gevoeliger voor overlast van bollengronden dan een bedrijfswoning van derden.
Doordat de omliggende bedrijven in hun bedrijfsvoering reeds rekening moeten houden met de aanwezige woning zal ter plaatse sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens zullen de bedrijven door de bestemmingswijziging niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
5.2.4 Externe veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de risicosituatie in het plangebied.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
5.2.5 Kabels en leidingen
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
Onderzoek en conclusie
Aan de westzijde van het perceel is een planologisch relevante rioolpersleiding gelegen. Rondom de leiding ligt een zakelijke rechtsstrook van 5 m waarbinnen beperkingen gelden voor bouwen en aanleggen, zodat onderhoud aan de leiding mogelijk blijft.
Verder zijn er geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het wijzigingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
5.2.6 Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling in het plangebied is met de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie geen verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool NSL 2013 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Zeeweg (als maatgevende doorgaande weg het dichts bij het plangebied waarvoor gegevens over de luchtkwaliteit bekend zijn) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.2.7 Archeologie
Regelgeving en beleid
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Toetsing
Volgens de gemeentelijke beleidskaart archeologie ligt het plangebied in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. In dit gebied is nader archeologisch onderzoek nodig als het plangebied (de ingreep) groter is dan 2500 m2 en de bodemverstoring dieper reikt dan 40 cm onder maaiveld.
Conclusie
Er is geen sprake van bodemverstorende werkzaamheden zodat het aspect archeologie de wijziging niet in de weg staat.
5.2.8 Ecologie
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een woonhuis met bijgebouwen, een tuin met gras en opgaande beplanting en een tennisbaan.
Beoogde ontwikkelingen
Het wijzigingsplan voorziet in het wijzigen van de agrarische bestemming in een woonbestemming. Hiervoor hoeven geen werkzaamheden te worden uitgevoerd.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in een beschermd natuurgebied. Het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat ligt circa 800 m ten westen van het plangebied. Aangezien de huidige situatie feitelijk niet wijzigt zal er geen verstoring optreden. De verkeersintensiteit zal niet toenemen, zodat er ook geen sprake is van een waarneembare toename van de stikstofdepositie. Negatieve effecten op het Natura 2000-gebied kunnen dan ook worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het wijzigingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Aangezien er geen bebouwing wordt gesloopt dan wel wordt opgericht is er ook geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet nodig.
Conclusie
Gelet op het voorgaande staat het aspect ecologie de uitvoering van het wijzigingsplan niet in de weg.
5.2.9 Bodem
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling bestaat uit de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen. Het gaat hierbij slechts om de interne functieverandering van de bedrijfswoning naar een burgerwoning waarbij de grond onder en/of naast het gebouw niet wordt geroerd. Hierdoor is geen bodemonderzoek noodzakelijk.
Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.2.10 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Zuid is al overleg gevoerd met de waterbeheerder.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan 2010-2015
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.
De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 m en 2 m ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen, voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Brededijk 3 te Bergen (NH) en bestaat uit agrarische gronden met een bedrijfswoning. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP +0,3 m.
Waterkwantiteit en -kwaliteit
Ten noorden en ten westen van het plangebied is een primaire watergang gelegen. Rondom deze watergang ligt een beschermingszone van 5 m waarbinnen beperkingen gelden voor bouwen en aanleggen om onderhoud van de watergang mogelijk te houden.
De aanwezige watergang behoort niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Langs de aanwezige Hoevervaart ten noorden van het plangebied is een waterkering gelegen. Delen van het plangebied liggen dan ook binnen de beschermingszone van deze kering. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uitsluitend uit de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen. De fysieke indeling van het plangebied wijzigt niet.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel op en water. Doordat de ontwikkeling uitsluitend bestaat uit een bestemmingswijziging en de fysieke indeling van het plangebied niet wijzigt, vindt geen toename in verharding plaats. Watercompensatie is voor voorliggende plan dan ook niet vereist.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
Doordat geen fysieke wijziging in het plangebied plaatsvindt, is de ontwikkeling niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Omdat de ontwikkeling slechts uit een bestemmingswijziging bestaat, zal het plangebied ook na de ontwikkeling aangesloten blijven op het gemengd rioolstelsel.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Omdat de ontwikkeling slechts bestaat uit een bestemmingswijziging is geen watervergunning noodzakelijk.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
5.3 Conclusie
In dit hoofdstuk zijn alle relevante sectorale aspecten afgewogen. Omdat reeds in de woning aan de Brededijk 3 wordt gewoond is er na wijziging feitelijk geen sprake van een andere situatie. Er wordt geconcludeerd dat na wijziging van het bestemmingsplan sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
In het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid' is een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op basis van deze bevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders het plan binnen de wijzigingsregels wijzigen door middel van een wijzigingsbesluit. In de volgende paragrafen wordt uiteengezet welke regels op het plangebied van het wijzigingsbesluit van toepassing zijn.
6.2 Onderdeel Van Vigerend Bestemmingsplan
Dit wijzigingsplan maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid'. Als gevolg van het wijzigingsbesluit zijn de volgende artikelen uit het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid' op het plangebied van toepassing:
- artikel 18 Tuin;
- artikel 21 Wonen;
- Inleidende regels (hoofdstuk 1);
- algemene regels (hoofdstuk 3);
- overgangs- en slotbepalingen (hoofdstuk 4).
Nevenfuncties bij voormalige agrarische bedrijven
Voormalige agrarische bedrijfscomplexen die nu een woonfunctie hebben of in dit geval krijgt, bieden door de aanwezige (voormalige) bedrijfsbebouwing mogelijkheden voor diverse nevenfuncties. Indien dergelijke voormalige agrarische bedrijfscomplexen enkel als woning worden bestemd, wordt geen recht gedaan aan het meest doelmatige gebruik van gronden en gebouwen en aan de mogelijkheden voor behoud van de cultuurhistorische waarden. Om die reden wordt ter plaatse van de voormalige agrarische bedrijfslocatie Brededijk 3 waarin nu wordt gewoond, nevenfuncties toegestaan. De woonlocatie krijgt naast de bestemming Wonen en Tuin dan ook de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bebouwing'.
De nevenfuncties die ter plaatse van deze bestemming zijn toegestaan, sluiten aan bij de regelgeving zoals deze geldt voor de agrarische bedrijven. Nieuwbouw van bedrijfsgebouwen ter plaatse van deze voormalige agrarische bedrijfslocaties is uitgesloten, tenzij bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt.
Voor de verdere uitleg van de artikelen zoals hiervoor aangegeven wordt verwezen naar de toelichting op het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid'.
Verbeelding
Dit wijzigingsplan wijzigt het vigerende bestemmingsplan van Agrarisch - Bollenconcentratiegebied naar Wonen en Tuin.
6.3 Regels
Ten aanzien van het wijzigingsplan is een aantal regels opgenomen:
Artikel 1: Begripsbepalingen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen.
Artikel 2: Regels
Uit dit artikel blijkt expliciet dat de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Zuid' van toepassing zijn op het wijzigingsplan.
Artikel 3: Titel
Dit artikel bevat de slotbepaling.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het wijzigingsplan voorziet uitsluitend in een bestemmingswijziging en niet in bouwactiviteiten. Hierdoor zal het vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet nodig zijn.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het wijzigingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage wordt gelegd. Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden hun zienswijzen indienen.