KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin - 1
Artikel 4 Wonen - 1
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Projectgebied
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Feitelijke Situatie
2.2 Geldend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 3 Nieuwe Situatie
3.1 Bestaande Pand
3.2 Nieuwe Woningen
3.3 Terreininrichting
3.4 Toets Aan Uitwerkingsregels
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.2 Verkeer En Parkeren
5.3 Bodem
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Ecologie
5.6 Stikstofdepositie
5.7 Geluid
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Waterhuishouding
5.10 Archeologie
5.11 Trillingen
5.12 Milieueffectrapportage
5.13 Duurzaamheid
Hoofdstuk 6 Toelichting Op De Planregeling
6.1 Inleiding
6.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overveen 2013, 2e uitwerking

Uitwerkingsplan - Gemeente Bloemendaal

Vastgesteld op 02-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het uitwerkingsplan Overveen 2013, 2e uitwerking van de gemeente Bloemendaal.

1.2 uitwerkingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01 met bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat door de hoofdbewoner in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en waarbij de ruimtelijke uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of advocaat; evenwel met uitzondering van prostitutie.

1.4 aan huis verbonden bedrijf

een bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2, dan wel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis, met behoud van de woonfunctie door de hoofdbewoner kan worden uitgeoefend, zoals een kapsalon of schoonheidssalon; evenwel met uitzondering van een seksinrichting.

1.5 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 aaneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van minimaal twee aaneen gebouwde woningen;

1.9 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd (deel van het) gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde gebaseerd op de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.11 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.13 bed & breakfast

kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is een aan het wonen ondergeschikte functie, gevestigd in een woonhuis of bijhuis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis;

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden (al dan niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder en kelder;

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 carport

een bouwwerk dat, voorzien van een dak en ten hoogste twee wanden, door zijn plaatsing, indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor het stallen van motorvoertuigen;

1.25 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.26 dakterras

een buitenruimte op het platte dak van een gebouw of gebouwdeel, voorzien van een balustrade of een borstwering;

1.27 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond van een hoofdgebouw, niet zijnde een souterrain of kelder;

1.28 eerste verdieping

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw;

1.29 erker

een ondergeschikte uitbouw aan de voor of zijkant van de woning die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas;

1.30 erf

gebied ten behoeve van erfbebouwing;

1.31 escortbedrijf

het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 gestapelde woning

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat al dan niet met daarbij behorende bergingen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is;

1.34 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn architectonische verschijningsvorm en functie als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.35 inwoning

het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woning die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw gebonden aan en/of uitbouwen en bijbehorende bouwwerken en waarbij woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;

1.36 mantelzorg

het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en waarbij de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.37 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.38 ondergrond bouwwerk

een (gedeelte van een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil;

1.39 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak;

1.40 parkeervoorzieningen

elke, al dan niet overdekte, stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

1.41 peil

  1. a. vvoor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  2. b. in andere gevallen: de hoogte van het bestaande aansluitende maaiveld, ter plaatse van de naar het openbaar toegankelijke gebied gerichte grens van het bouwvlak;

1.42 perceelsgrens

een grenslijn tussen (bouw)percelen onderling;

1.43 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.44 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.45 seksuele dienstverlening

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen;

1.46 twee aaneengesloten woning

een op de begane grond gelegen woning waarbij één zijgevel tevens de scheidingsmuur is van de naastgelegen woningen;

1.47 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

1.48 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterbeheer, afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.49 vrijstaande woning

een hoofdgebouw zonder gemeenschappelijke wand(en) met een ander hoofdgebouw;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. De goothoogte wordt gemeten daar waar de goot het hoogst is.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken, met inbegrip van erkers en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, trappenhuizen, liftkokers, installaties t.b.v. het reinigen van het gebouw (glazen wassen) en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.7 bruto vloeroppervlak (BVO)

de bruto vloeroppervlakte van de ruimte(n) van een gebouw wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen over alle bouwlagen van het gebouw, met uitzondering van parkeergarages en/of bergingen bij gestapelde woningen.

2.8 bebouwd grondoppervlak (BGO)

het bebouwd grondoppervlak wordt gemeten tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren die de betreffende ruimte(n) omhullen.

2.9 de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.10 verticale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf het peil tot aan het diepste punt van het gebouw.

2.11 de breedte van een gebouw

gemeten tussen de buitenkanten van twee tegenover elkaar gelegen zijgevels van hetzelfde gebouw.

2.12 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.13 meten

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) verbeelding.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. erkers bij woningen;

met de daarbij behorende:

  1. d. (toegangs)paden;
  2. e. parkeervoorzieningen met bijbehorende ontsluiting ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" .

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. 2. een goede woonsituatie;
  3. 3. de verkeersveiligheid;
  4. 4. instandhouding bomen;
  5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Wonen - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
  2. 2. een goede woonsituatie;
  3. 3. de verkeersveiligheid;
  4. 4. de instandhouding van bomen;
  5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het uitwerkingsplan verlenen van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.2.2 voor het bouwen van een overdekt zwembad, waarbij:
    1. 1. het zwembad dient te worden gesitueerd achter de voorgevelrooilijn en minimaal 15 meter uit de grens van de weg waarop de voorgevel is georiënteerd;
    2. 2. tussen het bouwwerk en de perceelsgrens een groenbuffer aanwezig dient te zijn, waarbij de breedte minimaal 5 meter dient te bedragen;
    3. 3. het grondoppervlakte van het bouwwerk maximaal 4% van de oppervlakte van het perceel mag bedragen tot een maximum van 40 m²
    4. 4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter of de hoogte van de eerste bouwlaag.
    5. 5. bij de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid geld dat geen onevenredige schade aan bomen, natuur- en landschapswaarden en geaccidenteerdheid van het terrein toegebracht mag worden;
    6. 6. het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning advies in bij een ter zake deskundige.
  2. b. lid 4.2.3 voor het bouwen van een open zwembad, waarbij:
    1. 1. het zwembad dient te worden gesitueerd achter de voorgevelrooilijn en minimaal 15 meter uit de grens van de weg waarop de voorgevel is georiënteerd;
    2. 2. tussen het bouwwerk en de perceelsgrens een groenbuffer aanwezig dient te zijn, waarbij de breedte minimaal 5 meter dient te bedragen;
    3. 3. het grondoppervlakte van het bouwwerk maximaal 4% van de oppervlakte van het perceel mag bedragen tot een maximum van 70 m²;
    4. 4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan het maaiveld;
    5. 5. de bouwhoogte van de afdekking mag niet meer bedragen dan 0,5 meter boven het maaiveld.
    6. 6. bij de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid geld dat geen onevenredige schade aan bomen, natuur- en landschapswaarden en geaccidenteerdheid van het terrein toegebracht mag worden;
    7. 7. het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning advies in bij een ter zake deskundige.
  3. c. lid 4.2.1 onder b van de op de verbeelding aangegeven goothoogte voor het toestaan van een terug liggende extra bouwlaag, met inachtneming van het volgende:
    1. 1. de maximaal toegestane bouwhoogte is minimaal 3 meter hoger dan de maximaal toegestane goothoogte;
    2. 2. de goothoogte van de extra bouwlaag is maximaal 3 meter, of maximaal de hoogte van de onderliggende bouwlaag;
    3. 3. de extra bouwlaag moet ten minste onder een hoek van 65° terug liggen ten opzichte van de bestaande naar de weg georiënteerde gevel(s);
    4. 4. de extra bouwlaag moet plat worden afgedekt;
    5. 5. afwijking kan alleen worden verleend indien dit vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit passend wordt geacht;
    6. 6. het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies in bij een ter zake deskundige.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 8.1 aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  • ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, ten behoeve van het bepaalde in de overige regels, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, gelegen op minder dan 1 meter boven peil, niet wordt vergroot of veranderd;
  • de bouw van een (bij)gebouw of een uitbreiding van een bestaand gebouw van ten hoogste 250 m² en graafwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het uitwerkingsplan verlenen van het bepaalde in lid 8.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming, mits voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord.
  • wanneer uit het onderzoek zoals bedoeld in 8.3 onder a blijkt dat archeologische waarden kunnen worden verstoord kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemversto-ring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • Indien uit het in lid 8.3 onder a genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waar-den van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 8.3 onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

  1. a. De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:
    1. 1. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
    2. 2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer dan 12 centimeter bedraagt;
    3. 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de voorgevelrooilijn met niet meer dan 50 centimeter overschrijden;
    4. 4. erkers, balkons, galerijen en luifels mits zij de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1 m overschrijden;
    5. 5. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 meter overschrijden;
    6. 6. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsin-richtingen in geen enkele stand de voorgevelrooilijn met meer dan 1 meter overschrijden;
    7. 7. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen;
    8. 8. dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, warmtepompen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.

7.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht en mogen de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 5 meter overschrijden;

7.3 Dakopbouwen

Voor dakopbouwen gelden de volgende regels:

  1. a. Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, warmtepompen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 meter, gemeten vanaf bovenkant van de dakconstructie, en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;
  2. b. Overige ondergeschikte dakopbouwen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht, mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 20% van het bouwvlak en mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 3 m overschrijden;
  3. c. Voor zover de bouwhoogte van bestaande dakopbouwen hoger is dan toegestaan, dan geldt de bestaande hoogte van de dakopbouw ten tijde van de vaststelling van het uitwerkingsplan, als maximale toegestane bouwhoogte.

7.4 Dakkapellen

Voor dakkapellen gelden de volgende regels:

  1. a. de gezamenlijke breedte van één of meerdere dakkapellen op een dakvlak dat naar het openbaar toegankelijk gebied is gericht, mag per bouwlaag ten hoogste 50 % van de breedte van het betreffende dakvlak bedragen;
  2. b. indien de gezamenlijke breedte van één of meerdere dakkapellen op een dakvlak dat naar het openbaar toegankelijk gebied is gericht per bouwlaag breder dan 50 % van de breedte van het betreffende dakvlak is, wordt de goothoogte van de dakkapel(len) als goothoogte van het betreffende gebouw aangemerkt.

7.5 Ondergronds bouwen

  1. a. Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. ondergrondse bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen de aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende erven waar de bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht, enkel onder de gebouwen die daar zijn of worden opgericht;
    2. 2. indien onder de bestemming is aangegeven dat ondergronds bouwen niet is toegestaan, mag niet ondergronds worden gebouwd;
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' geldt dat ondergronds bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen de aangegeven bouwvlakken.
  2. b. Ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 meter buiten het buitenwerk van het bo-vengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd, tellen mee in de oppervlakteregeling voor bijbehorende bouwwerken.

7.6 Nutsvoorzieningen

Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens gebruikt mogen worden voor nutsvoorzieningen, mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen worden opgericht, met dien verstande dat deze geen grotere inhoud hebben dan 5 m³ en geen grotere bouwhoogte dan 2 meter.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Gebruiksverbod

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan van de in het plan genoemde bepalingen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het uitwerkingsplan verlenen:

  1. a. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten mits deze niet groter zijn dan 50 m³ en de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
  2. b. voor het oprichten van voorzieningen ten dienste van de telecommunicatie of het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de zendinstallatie:
    1. 1. een masthoogte heeft die boven het maaiveld niet meer bedraagt dan 40 meter;
    2. 2. in de vorm van een open constructie wordt gerealiseerd;
    3. 3. door meerdere operators wordt medegebruikt;
    4. 4. de daarbij behorende apparatuurkasten ingepast worden in het landschap;
    5. 5. de cultuurhistorische, de natuur- en /of landschappelijke waarden niet oneven-redig worden aangetast;
  3. c. voor de op de verbeelding dan wel in de regels aangegeven maten en getallen, voor zover deze afwijking niet meer dan 10% bedraagt en met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op het bebouwd grondoppervlak, het bruto vloeroppervlak en de bebouwingspercentages op de verbeelding;
  4. d. voor de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 1,50 meter bedragen en geen vergroting van bestemmings- of bouwvlakken inhouden anders dan bedoeld onder c.
  5. e. voor het aanpassen van het beloop of het profiel van wegen indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 meter wordt overschreden.

9.2 Afwijking overschrijding bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan afwijken ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met maximaal 1.5 meter, indien het betreft:

  1. a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee gebouwen;
  2. b. toegangen van bouwwerken;
  3. c. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen;
  4. d. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  5. e. balkons en galerijen;
  6. f. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
  7. g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
  8. h. kelderingangen en kelderkoekoeken.

9.3 Eerdere afwijkingen

Bij de beoordeling van een verzoek om afwijking wordt rekening gehouden met eerder verleende afwijkingen op basis van dit artikel, om te beoordelen of maximale afwijkingsmogelijkheden al dan niet worden overschreden.

9.4 Voorwaarden aan het verlenen van afwijking

  1. a. de in lid 9.1 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. de in lid 9.1 onder c en d genoemde afwijkingen mogen voorts slechts worden verleend indien zulks in het belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bouwwerken dan welvoor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, en hierdoor:
    1. 1. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. de structurele opzet van het plan hierdoor niet aanmerkelijk zal worden aangetast;
    3. 3. het karakter van de bebouwing niet aanmerkelijk wordt aangetast;
    4. 4. de cultuurhistorische, de natuur- en /of landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Het bevoegd gezag is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. a. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Afwijking

Op de voorbereiding van een besluit tot afwijking, zoals opgenomen in dit plan, is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geregelde procedure van toepassing.

11.2 Wijziging

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging, zoals opgenomen in dit plan, is de in artikel 3.6a van de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Voor het gebruik van overgangsrecht gelden de volgende voorwaarden:
    1. 1. het is verboden het met het uitwerkingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in lid 12.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang word verkleind;
    2. 2. indien gebruik, bedoeld in lid 12.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
    3. 3. Voor het gebruik van overgangsrecht geldt de volgende uitzondering: lid 12.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Regels van het uitwerkingsplan Overveen 2013, 2e uitwerking.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 21 februari 2020 is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het splitsen van het bestaande pand aan de J.W. Frisolaan 9b-15a te Overveen, waarbij de 2 bestaande woningen op de begane grond van het pand zouden worden gesplitst in 4 woningen. In de nieuwe situatie zijn hierdoor in totaal 8 appartementen in het gebouw. Onderdeel van de aanvraag was tevens het toevoegen van parkeerplaatsen op eigen terrein voor de woningen. Het voornemen is daarnaast om aangrenzend aan het bestaande gebouw twee woningen toe te voegen.

Ter plaatse geldt een bestemmingsplan met een uitwerkingsplicht. Het bouwplan kan binnen deze uitwerkingskaders worden gerealiseerd. Voorliggend uitwerkingsplan biedt het juridisch planologisch kader om de omgevingsvergunningaanvraag te kunnen toetsen.

1.2 Projectgebied

Het projectgebied van voorliggend uitwerkingsplan heeft betrekking op het kadastrale percelen: BMD00-E-2628 (terrein), BMD00-E-305 (huisnummer 9b a1 t/m a3) en BMD00-E-2361 (huisnummer 15 a1 t/m a3)

afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0001.png"

Het perceel ligt op de hoek van de Jan Willem Frisolaan en de Maria Louiselaan en de hoek Jan Willem Frisolaan en Ernst Casimirlaan. Zie bovenstaande kadastrale kaart en onderstaande luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0002.png"

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Feitelijke Situatie

In de huidige situatie zijn in het hoofdgebouw aan de J.W. Frisolaan 9b en 15a in totaal 6 woningen gerealiseerd waarbij oorspronkelijk sprake was van 2 woningen. Het terrein rondom is ingericht als tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0003.png"

Afbeeldingen: huidige bebouwing gezien vanaf de J.W. Frisolaan (www.google.nl)

Op de onderstaande afbeelding is de ligging van de bebouwing op het perceel alsmede de omliggende bebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0004.png"

2.2 Geldend Bestemmingsplan

2.2.1 Overveen 2013

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Overveen 2013” dat is vastgesteld op 27 juni 2013. Het bestaande pand en het perceel waar de extra woning voorzien is, zijn bestemd als “Wonen – uit te werken”. Daarnaast is een archeologische dubbelbestemming van kracht. Op onderstaande afbeelding is het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0005.png"

2.2.2 Bestemming Wonen - uit te werken

Toegelaten functies

Conform de bestemmingsomschrijving zijn ter plaatse van de uit te werken woonbestemming de volgende fucnties toegestaan:

  1. a. wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroepen;

met daarbij behorende:

  1. c. tuinen, terreinen en erven;
  2. d. toegangswegen en paden;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. groenvoorzieningen.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald dat er niet gebouwd mag worden zolang er geen uitwerkingsplan is vastgesteld.

Uitwerkingsregels

In de regels is bepaald waar een uitwerkingsplan aan moet voldoen.

  1. 1. het aantal te bouwen woningen mag niet meer dan 40 woningen per hectare bedragen;
  2. 2. er mogen geen woningen worden opgericht binnen een strook van 25 meter vanaf de spoorlijn;
  3. 3. per woning geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning;
  4. 4. minimaal vijf woningen dienen gebouwd te worden met een maximale goothoogte van 4,5 meter en een bouwhoogte van 7 meter;
  5. 5. minimaal tien woningen dienen aaneengesloten gebouwd te worden met een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter;
  6. 6. minimaal 35% van de overige woningen dienen gebouwd te worden met een maximale goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter;
  7. 7. de overige woningen dienen gebouwd te worden met een maximale goothoogte van 6,5 meter en een bouwhoogte van 12 meter;
  8. 8. de dakhelling mag niet minder dan 30° en niet meer dan 75° bedragen;
  9. 9. het gebied dient aan 2 zijden middels een wijkontsluitingsweg, aansluitend op de Ernst Casimirlaan, te worden ontsloten;
  10. 10. binnen het gebied dient één fiets- en voetgangersroute te worden gerealiseerd;
  11. 11. het bepaalde in Artikel 20 (Wonen-1) en Artikel 15 (Tuin-1) is overeenkomstig van toepassing.

2.2.3 Waarde - archeologie 4

Het gehele plangebied is voorzien van de dubbelbestemming "Waarde - archeologie 4". Overeenkomstig de planregels is bouwen van bouwwerken niet toegestaan met uitzondering van:

  1. a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, ten behoeve van het bepaalde in de overige regels, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, gelegen op minder dan 1 meter boven peil, niet wordt vergroot of veranderd;
  2. b. de bouw van een (bij)gebouw of een uitbreiding van een bestaand gebouw van ten hoogste 250 m² en graafwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter.

Het bouwplan voorziet in de bouw van een uitbouw aan het bestaande hoofdgebouw met een oppervlakte van circa 60 m2. De nieuw te bouwen woningen hebben een gezamenlijke oppervlakte (footprint) van maximaal 97 m2 (maximale afmetingen 6,42 x 15,15). De grens van 250 m2 wordt met de nieuwe bebouwing niet overschreden. Ook worden geen kelders gerealiseerd.

2.2.4 Naastgelegen uitwerkingsplan Overveen 2013 - 1e uitwerking

Voor een groot deel van de uit te werken woonbestemming is reeds een uitwerkingsplan opgesteld. Deze "1e uitwerking" is vastgesteld op 29 april 2014. Deze 1e uitwerking heeft betrekking op het bestemmingsvlak van de uit te werken bestemming, met uitzondering van het perceel waar voorliggende 2e uitwerking betrekking op heeft. Met het vaststellen van de 2e uitwerking is voor de gehele uit te werken bestemming een uitwerkingsplan opgesteld. Op de onderstaande afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0006.png"

Het aantal woningen in 1e uitwerking bedraagt

  • 5 vrijstaande woningen (1 bestaand, 4 nieuw)
  • 9 tweekappers
  • 10 rijwoningen en
  • 6 appartementen

Er is voldaan aan de voorwaarde dat het gebied aan 2 zijden middels een wijkontsluitingsweg, aansluitend op de Ernst Casimirlaan, wordt ontsloten. Zowel aan de oost- als aan de westkant is een ontsluiting gecreëerd voor zowel autoverkeer als langzaam verkeer, die aansluit op de Ernst Casimirlaan. Ook aan de gestelde parkeernorm uit de uitwerkingsregels is voldaan.

Hoofdstuk 3 Nieuwe Situatie

3.1 Bestaande Pand

Interne verbouwing

Uitgangspunt is dat het bestaande pand aan de J.W. Frisolaan 9b / 15a behouden blijft. Het bestaande aantal woningen (6) wordt met 2 vergroot tot 8. Dit wordt gedaan door de begane grond intern te verbouwen en te vergroten, zodat de twee bestaande woningen op de begane grond worden gesplitst in vier appartementen. De woningen op de eerste en tweede verdieping blijven ongewijzigd. Op de onderstaande afbeelding is de plattegrond van de begane grond in de nieuwe situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0007.png"

Onder een klein deel van het bestaande pand is een kelder gebouwd met een oppervlakte van circa 8 m2. Deze kelder blijft ongewijzigd en wordt niet vergroot.

Uitbouw

Om de appartementen op de begane grond voldoende ruimte te kunnen bieden wordt aan de achterzijde het bestaande gebouw vergroot met een uitbouw over één laag. De uitbouw op de begane grond heeft een oppervlakte van circa 60 m2 en een hoogte van 3,50 meter. Zie onderstaande afbeelding van de "linker" zijgevel, de gevel die grenst aan de Maria Louiselaan. afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0008.png"

3.2 Nieuwe Woningen

Op het perceel wordt naast het bestaande pand twee aaneengesloten woningen gebouwd. Op onderstaande afbeelding is aangegeven waar de nieuwe woningen worden gesitueerd. afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0009.png"

Voor de nieuwe woningen worden de volgende uitgangspunten aangehouden:

  • situering:
    1. 1. ten oosten van de bestaande bebouwing
    2. 2. 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens
    3. 3. 4 meter vanaf de nieuwe uitbouw van het bestaande pand (=2 meter van grens tuinen)
  • omvang:
    1. 1. maximale bouwdiepte = breedte van het bestaande pand (15,15 meter)
    2. 2. maximale breedte woning: 6,42m
    3. 3. goothoogte: maximaal 4,5 meter
    4. 4. bouwhoogte: maximaal 7 meter
    5. 5. dakhelling: minimaal 30 graden, maximaal 75 graden.

Op de afbeelding is de plek van de nieuwe woning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0010.png"

3.3 Terreininrichting

Parkeervoorzieningen

In de huidige situatie zijn er 3 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het bouwplan gaat voor het bestaande pand uit van het toevoegen van 2 appartementen door interne verbouwing van de begane grond plus het toevoegen van 2 geschakelde woningen, in totaal dus 4 woningen extra. Het voornemen gaat uit van het vergroten van het huidige aantal parkeerplaatsen (3) tot een nieuw totaal van 9. Voor de 4 toe te voegen worden wordt met de 6 toe te voegen parkeerplaatsen voldaan aan de parkeernorm van 1,5 plek per woning.

Op eigen terrein worden 9 parkeerplaatsen voor auto's en 24 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0011.png"

Overige terreinrichting

De overige terreinrichting is nog nader uit te werken. In ieder geval zal aan de zijde van de nieuw te bouwen woningen worden voorzien in tuinen voor de appartementen op de begane grond. Daarnaast geldt een herplantplicht voor een aantal bomen dat in het verleden is gekapt. Dit is gedaan overeenkomstig de omgevingsvergunning d.d. 23 januari 2019 voor het kappen van 8 elzen, 4 coniferen en 1 tulpenboom (herplant 17 bomen stamomtrek 16/18). Op het terrein zijn voldoende mogelijkheden om extra bomen te planten. Op de bovenstaande locatie is hiervoor de ruimte aangeduid.

3.4 Toets Aan Uitwerkingsregels

In het vigerende bestemmingsplan Overveen 2013 zijn regels opgenomen waar het uitwerkingsplan aan moet voldoen. Een deel van de uit te werken bestemming is al ingevuld met de 1e uitwerking (2014). de regels is bepaald waar een uitwerkingsplan aan moet voldoen. In onderstaande tekst is per punt aangegeven in hoeverre aan de uitwerkingsregels wordt voldaan:

  1. 1. het aantal te bouwen woningen mag niet meer dan 40 woningen per hectare bedragen;
      • De gehele uit te werken bestemming heeft een oppervlakte van circa 1,17 hectare, daarbij zijn op basis van het voorgaande 46 woningen toegestaan. Voor de 1e uitwerking is uitgegaan van maximaal 30 woningen. Met de 10 woningen in de voorliggende 2e uitwerking wordt het aantal van 46 niet overschreden.
  2. 2. er mogen geen woningen worden opgericht binnen een strook van 25 meter vanaf de spoorlijn;
      • het bestaande pand alsmede de nieuw te bouwen woning staan op een afstand van circa 50 meter van de spoorlijn.
  3. 3. per woning geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning;
      • met het bouwplan worden 2 appartementen toegevoegd in het bestaande pand en 2 geschakelde woningen in de nieuwbouw. Hiervoor moeten conform de norm 4 x 1,5 = 6 parkeerplaatsen worden toegevoegd. Het plan gaat uit van het vergroten van het huidige aantal parkeerplaatsen van 3 naar 9. Aan de parkeernorm kan worden voldaan.
  4. 4. minimaal vijf woningen dienen gebouwd te worden met een maximale goothoogte van 4,5 meter en een bouwhoogte van 7 meter;
      • in de 1e uitwerking zijn reeds 5 woningen gerealiseerd met deze afmetingen.
  5. 5. minimaal tien woningen dienen aaneengesloten gebouwd te worden met een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter;
      • in de 1e uitwerking zijn reeds 10 woningen aaneengesloten gebouwd met deze afmetingen.
  6. 6. minimaal 35% van de overige woningen dienen gebouwd te worden met een maximale goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter;
      • voor de nieuw te bouwen woningen wordt uitgegaan van de goothoogte van 4,5 meter en bouwhoogte van 7 meter.
  7. 7. de overige woningen dienen gebouwd te worden met een maximale goothoogte van 6,5 meter en een bouwhoogte van 12 meter;
      • in de 1e uitwerking zijn reeds 6 woningen gerealiseerd met deze afmetingen.
  8. 8. de dakhelling mag niet minder dan 30° en niet meer dan 75° bedragen;
      • bij de nieuw te bouwen woningen is dit hellingspercentage uitgangspunt
  9. 9. het gebied dient aan 2 zijden middels een wijkontsluitingsweg, aansluitend op de Ernst Casimirlaan, te worden ontsloten;
      • in de huidige situatie is het gebied aan 2 zijden ontsloten. Aan deze voorwaarde is al voldaan.
  10. 10. binnen het gebied dient één fiets- en voetgangersroute te worden gerealiseerd;
      • de bestaande verkeersruimte is autoluw ingericht en geschikt als fiets- en voetgangersroute.
  11. 11. het bepaalde in Artikel 20 (Wonen-1) en Artikel 15 (Tuin-1) is overeenkomstig van toepassing.
      • in dit uitwerkingsplan zijn deze bestemmingen aangehouden.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 2020

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Daarin heeft Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Voor vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de kortetermijnmaatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen. Deze prioriteiten hebben onder andere betrekking op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden en het voorzien in nieuwe woningen binnen het bestaande stedelijke gebied.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat het van belang is dat mensen die dat willen ook in de stedelijke regio's kunnen wonen waar veel arbeidsplaatsen zijn. In verschillende regio's doen zich nu grote tekorten voor. Om te voorzien in de woningbehoefte en de behoefte aan bedrijfsruimte zullen in veel regio's meerdere nieuwe woon- en/of werklocaties aan het stedelijk gebied moeten worden toegevoegd. Daarbij worden wonen en werken zo veel mogelijk in elkaars nabijheid ontwikkeld en wordt ingezet op een geconcentreerde stedelijke ontwikkeling die uit een oogpunt van ruimtegebruik en mobiliteit efficiënt is.

Het realiseren van extra woningen in het bestaande stedelijke gebied van Overveen past in dit beleidsuitgangspunt.

4.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsverordening NH2020 (2020)

Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening Noord-Holland vastgesteld, die op 16 november 2020 in werking is getreden.

Van toepassing zijnde werkingsgebieden

Op de planlocatie zijn de werkingsgebieden "bodemsanering" en "peilbesluit" van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0012.png"

In de verordening zijn regels opgenomen in geval er sprake is van bodemsanering. Het werkingsgebied "peilbesluit" leidt ertoe dat de waterbeheerder verplicht is een peilbesluit te nemen. In een peilbesluit worden op een voor de beheerder bindende wijze waterstanden opgenomen of bandbreedten waarbinnen de waterstanden onder reguliere omstandigheden kunnen variëren.

Voor de J.W. Frisolaan is geen bodemsanering aan de orde. Ook zijn er geen watergangen in het plangebied.

Instructieregels - nieuwe stedelijke ontwikkeling

In de Omgevingsverordening is bepaald dat een ruimtelijk plan (waaronder een uitwerkingsplan) uitsluitend kan voorzien in een nieuwe "stedelijke ontwikkeling" als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Voor de definitie van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in de Omgevingsverordening is verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening, en op basis van die definitie zijn woningbouwprojecten tot 11 woningen geen “stedelijke ontwikkeling”. De 4 toe te voegen woningen (2 appartementen in het bestaande gebouw en de bouw van 2 aaneengebouwde woningen) voldoen ruimschoots aan dit maximum.

4.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Bloemendaal

De gemeenteraad van Bloemendaal heeft op 27 januari 2011 de Structuurvisie Bloemendaal ‘Kroon op de Regio’ vastgesteld. De structuurvisie geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van Bloemendaal tot en met 2023. Het doel van de visie is het verder versterken van de ruimtelijke kwaliteit van Bloemendaal en het vooraf bieden van spelregels voor iedereen bij ruimtelijke ontwikkelingen in de toekomst.

Het projectgebied valt binnen zone 3: Dorpenzone: dorpen aan de westelijke stadsrand. De dorpenzone ligt tussen de landgoederenzone en het stedelijke gebied ten oosten van de gemeentegrens. Het stedelijke gebied bestaat uit Haarlem, Heemstede en de geplande Westflank in Haarlemmermeer. De Bloemendaalse dorpskernen zijn alle functioneel via een doorgaande wegenstructuur in oost-westrichting aan het stedelijke gebied verbonden en hebben zich in de loop der tijd in de richting van het stedelijke gebied ontwikkeld. De noordelijke dorpen sluiten aan bij de bebouwing van Heemstede en Haarlem waarbij het om een overgang gaat tussen stad en dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0013.png"

Het beleid is erop gericht om ruimtelijke ontwikkelingen op te vangen binnen de dorpenzone, zodat de landgoederenzone en kust- en duinzone groen en open kunnen blijven. Binnen de dorpenzone worden de krimpeffecten opgevangen en is een aantal zoekgebieden voor toekomstige woningbouw aangewezen. Waar mogelijk wordt bekeken of locaties binnen de zone geschikt zijn voor verdichting en herontwikkeling. Ook wordt binnen deze gebieden extra aandacht besteed aan de bereikbaarheid en economische vitaliteit van de dorpen in de vorm van winkelgebieden/horeca. Prioriteit is het behoud van de eigenheid en karakteristieken van de kernen waarbij de opvang van krimp de herkenbaarheid niet in gevaar brengt.

Het toevoegen van 4 woningen (waarvan 2 in een bestaand gebouw en 2 nieuwbouwwoningen) in het bestaande dorp Overveen passen binnen de kaders van de Structuurvisie.

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

5.1 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden
gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

In de directe omgeving van het plangebied zijn vrijwel uitsluitend woningen gevestigd. Langs de Bloemendaalseweg is een aantal centrumfuncties gevestigd zoals winkels en een restaurant. De aan te houden richtafstand tot woningen is voor deze functies (uitgaande van een gemengd gebied) 0 tot 10 meter. De nieuw te bouwen woning ligt op ruim 80 meter zodat aan de richtafstand kan worden voldaan. Aan de overzijde van het spoor ligt een hogeschool. De richtafstand tot wonigen bedraagt 10 tot 30 meter. De nieuwe woningen worden gebouwd op een afstand van ruim 70 meter zodat aan de richtafstand wordt voldaan.

5.2 Verkeer En Parkeren

Verkeer

Uitgangspunt in de planvorming is het vergroten van het bestaande aantal appartementen in het bestaande gebouw van 6 naar 8 plus 2 nieuw te bouwen woningen. Per saldo worden 2 appartementen en 2 aaneengebouwde woning toegevoegd. In het kader van de 1e uitwerking (2014) is onderzoek gedaan naar de verkeerskundige effecten van de 30 nieuwe woningen op het voormalige tennispark. In dat onderzoek is gerekend met de huidige 6 appartementen in het bestaande gebouw.

Voor appartementen wordt overeenkomstig de CROW richtlijnen uitgegaan van een verkeersgeneratie van 5,8 ritten per appartement per etmaal, voor woningen is dit 8,4 rit per etmaal per woning. De verkeersgeneratie van de bestaande situatie is: 6 appartementen x 5,8 = 34,8 voertuigbewegingen per etmaal.

De verkeersgeneratie van de nieuwe situatie is:

  • 8 appartementen (6 bestaande en 2 nieuwe) x 5,8 = 46,4
  • 2 woningen (nieuw) x 8,4 = 16,8

Totaal: 63,2 voor de nieuwe situatie. De toename door de ontwikkeling bedraagt 28,4 (63,2-34,8).

In het verkeersonderzoek dat is uitgevoerd bij de 1e uitwerking is vastgesteld dat de intensiteiten op de Ernst Casimirlaan (westzijde) in het drukste uur ruim onder de norm van 100 motorvoertuigen ligt, ook met de voorgenomen ontwikkeling. Daarmee voldoet de Ernst Casimirlaan (westzijde) in de plansituatie aan de CROW richtlijnen voor een woonstraat/erftoegangsweg (30 km/u zone).

Parkeren

In de huidige situatie zijn er 3 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het bouwplan gaat voor het bestaande pand uit van het toevoegen van 2 appartementen door interne verbouwing van de begane grond. Daarnaast worden 2 geschakelde woningen toegevoegd. Voor de 4 toe te voegen woningen moeten conform de parkeernorm die is vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan Overveen 2013 (1,5 pp per woning) worden uitgegaan van het toevoegen van in totaal 6 parkeerplaatsen. Het plan gaat uit van het toevoegen van 6 parkeerplaatsen op eigen terrein tot een nieuw totaal van 9 parkeerplaatsen. Aan de parkeernorm kan worden voldaan. Daarnaast worden eigen terrein 24 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0014.png"

5.3 Bodem

Indicatief onderzoek uitbouw

Door Back Milieu-advies en onderzoek BV is een indicatief grondonderzoek uitgevoerd voor de te bouwen uitbouw bij het bestaande pand. Zie Bijlage 1 Indicatief bodemonderzoek 24.07.2020. De graafwerkzaamheden worden uitgevoerd ten behoeve van funderingen tot een diepte van ongeveer 0,8m onder maaiveld. De vrijkomende grond zal worden afgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de grond licht tot sterk verontreinigd is. De sterke verontreiniging betreft PAK. De aangetroffen verontreinigingen zijn te relateren aan de ligging in oud-bewoond gebied en vormen geen aanleiding voor nader onderzoek. Voor de graafwerkzaamheden moet een BUS procedure worden gevolgd bij het bevoegde gezag (i.c. de Omgevingsdienst IJmond).

Verkennend bodemonderzoek

Door Back Milieu is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Zie Bijlage 2 Verkennendbodemonderzoek 07.12.2020. In het onderzoek is vastgesteld dat de grond hooguit licht verontreinigd is, het grondwater is niet verontreinigd. Ter plaatse van de aanbouw is er sprake van een sterke verontreiniging met PAK, voor de graafwerkzaamheden moet een BUS melding worden gedaan. Voor het overige deel van het terrein zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de geplande nieuwbouw en het gebruik van het perceel voor wonen.

5.4 Externe Veiligheid

Kader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk: bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen. Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet.
Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR
10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Risicokaart

Inrichtingen

Op de risicokaart is aangegeven dat het plangebied niet binnen de invloedssfeer van een inrichting ligt waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.

Vervoer over het spoor

Het plangebied ligt op circa 50 meter van de spoorlijn Haarlem-Zandvoort. Zoals in de 1e uitwerking is aangegeven vinden op de spoorlijn Haarlem – Zandvoort geen transporten van gevaarlijke stoffen plaats. Het project zelf is geen risicovolle activiteit. Geconcludeerd kan worden dat het milieuaspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen herontwikkeling tot woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0015.png"

Vervoer over de weg

Op de risicokaart is niet aangegeven dat er vervoer van propaan (stofcat. GF3) naar Bloemendaal aan Zee/Zandvoort plaatsvindt. De gemeenten Haarlem en Bloemendaal hebben geen gemeentelijke route aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door de gemeente. Alle wegen in beheer bij de provincie Noord Holland, bij de waterschappen en bij het hoogheemraadschap Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier zijn wel aangewezen (zeg: vrijgegeven) als provinciaal wegennet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit betekent dat het mogelijk is dat er over de Julianalaan (N200) vervoer van propaan plaatsvindt. De afstand tot J.W. Frisolaan 9-15 is ca. 100 meter en valt daarmee binnen de 200 meter zone uit het BEVT.De transportfrequentie is echter laag. Aangenomen mag worden dat dit minder dan 10 maal per jaar is. Het groepsrisico zal daarom lager zijn dan 0,1 maal de oriënterende waarde en niet toenemen als gevolg van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

5.5 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse
wetgeving. De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten: Natura-2000 gebieden en Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Onderzoek

Door bureau Els & Linde is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Zie Bijlage 3 Ecologisch onderzoek07.01.2021. In het onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:

  • Op de planlocatie kan de aanwezigheid van de gierzwaluw en vleermuis op voorhand worden uitgesloten. De aanwezigheid van de huismus kan niet op voorhand worden uitgesloten maar de huismus wordt niet gestoord door de werkzaamheden en is dus niet relevant voor afdoend onderzoek. Voor bovengenoemde soorten is een afdoend onderzoek niet noodzakelijk.
  • De planlocatie ligt aan de J.W. Frisolaan binnen de bebouwde kom van Overveen. De planlocatie wordt omsloten door woonbebouwing . Het perceel ligt op 150 m afstand van het Natura 2000-gebied ‘Kennemerland – Zuid’. Voor de werkzaamheden is een stikstof berekening noodzakelijk, zie daarvoor paragraaf 5.6 Stikstofdepositie. Andere aantastingen van kwalificerende habitats of soorten in het Natura 2000-gebied door de ruimtelijke ontwikkelingen, kunnen worden uitgesloten.
  • Het Natuurnetwerk Nederland ligt eveneens op 150 m afstand van de planlocatie. Gelet op de afstand, aard en de omvang van het voornemen, wordt echter geen effect verwacht.

Zorgbeginsel

Binnen het gebied is een geringe kans op algemeen voorkomende soorten waarmee rekening moet worden gehouden. Aangetroffen dieren die niet uit zich zelf het werkgebied kunnen verlaten, dienen onder begeleiding van een ecoloog - in veiligheid te worden gebracht en buiten het werkgebied te worden uitgezet. Schuilplekken zoals bladhopen, houten steenstapels e.d. dienen eerst te worden gecontroleerd op schuilende dieren. In zijn algemeenheid dienen geschikte schuil- en overwinteringsplekken voor dieren buiten het werkterrein intact te worden gelaten. Eventueel noodzakelijk kap moet buiten de kwetsbare periode (winter) worden uitgevoerd en voorafgaand aan de kap (of het anderszins vrijstellen van een werkplek) is het verstandig een ecoloog te laten beoordelen of effecten zijn te verwachten en eventueel maatregelen te (laten) nemen om die effecten te verminderen.

5.6 Stikstofdepositie

Kader

Het plangebied ligt op korte afstand (circa 150 meter) van het Natura 2000 gebied Kennemerland-Zuid. Zie onderstaande afbeelding (bron: https://www.natura2000.nl/gebieden/noord-holland).

afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0016.png"

Onderzoek

Door middel van een berekening aan de hand van de AERIUS calculator is inzichtelijk gemaakt wat de effecten zijn van voorgenomen toevoeging van 4 woningen op de stikstofdepositie van het nabij gelegen Natura 2000 gebied. Zie Bijlage 4 Onderzoek stikstofdepositie 04.02.2023. Uit de berekening blijkt dat er zowel tijdens de gebruiksfase als de bouwfase geen sprake is van een verhoging van de depositie op de verschillende Natura 2000-gebieden. Er is geen sprake van een significante toename van de depositie. Er is geen vergunning noodzakelijk.

5.7 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer normen voor geluid van wegverkeers- en spoorweglawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen dient daarom rekening te worden gehouden met de in de Wgh genoemde grenswaarden en bepalingen.

In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de gevelbelastingen op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals in dit geval nieuw te bouwen
woningen. Overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan, mits voldoende onderbouwd. Het bevoegd gezag, in dit geval het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal, bepaalt of een overschrijding daadwerkelijk mag plaatsvinden. Dit wordt 'het verlenen van een ontheffing van de voorkeurswaarde' of 'het vaststellen van een hogere grenswaarde' genoemd. Het gaat hierbij om het vaststellen van een hogere grenswaarde dan de voorkeurswaarde en is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan de bron of tussen bron en ontvanger niet doelmatig zijn of financiële of stedenbouwkundige bezwaren ondervinden.

Indien hogere grenswaarden worden aangevraagd en een locatie is gelegen binnen de zones van meerdere geluidbronnen, dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen (de cumulatieve geluidbelasting). Er dient te worden aangegeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij het bepalen van de te treffen maatregelen. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels of andere maatregelen.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de spoorbaan Haarlem - Zandvoort (afstand circa 50 meter). Het plangebied ligt op 350 meter van de Westelijke Randweg N208 (4 rijstroken, maximum snelheid 70 km/u), op een afstand van 130 meter van de Julianaweg N200 (2 rijstroken). De overige wegen en straten (waaronder de Bloemendaalseweg) zijn onderdeel van een 30 km/u zone en niet gezoneerd op grond van de Wet geluidhinder. Door bureau Kragten is akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 6 Akoestisch onderzoek 16.03.2021.

Resultaten gezoneerde wegen en spoorwegen

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Westelijke Randweg N208 bedraagt ten hoogste 36 dB inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder. Ten gevolge van de Julianalaan N200 bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 34 dB inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.
  • De berekende geluidbelasting bedraagt ten hoogste 50 dB ter plaatse van de begane grond van het bestaande pand. Hiermee wordt de voorkeurswaarde voor de geluidbelasting vanwege het railverkeer van 55 dB (art. 4.9, lid 1 Besluit geluidhinder) voor nieuwe woningen gerespecteerd.
  • De berekende geluidbelasting bedraagt ten hoogste 57 dB ter plaatse van de nieuwe woningen binnen het plan. Hiermee wordt de voorkeurswaarde voor de geluidbelasting vanwege het railverkeer van 55 dB (art. 4.9, lid 1 Besluit geluidhinder) voor nieuwe woningen niet gerespecteerd. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt wel ruimschoots gerespecteerd. Maatregelen teneinde het verlagen van de geluidbelasting zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren.

Goede ruimtelijke ordening - toets 30 km/u zones

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidbelastingen van de relevante 30 km/uur-wegen inzichtelijk gemaakt. Tevens zijn de gecumuleerde ongecorrigeerde geluidbelastingen door het wegverkeer berekend. De geluidbelasting van de wegen Bloemendaalseweg, Jan Willem Frisolaat en de Oranje Nassaulaan voldoen aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Geconcludeerd wordt dat er daarmee voor deze wegen zondermeer sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De geluidbelasting van de Ernst Casimirlaan en de Maria Louiselaan bedraagt meer dan 48 dB (inclusief aftrek). De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk om bronmaatregelen (stiller wegdek) of overdrachtsmaatregelen (afscherming) te treffen die de geluidbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Tevens is de overschrijding minimaal (slechts 2 dB), derhalve wordt geconcludeerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Gecumuleerde geluidbelasting

De berekende gecumuleerde geluidbelasting exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder bedraagt ten hoogste 57 dB ter plaatse van één rekenpunt aan de westgevel (bestaand pand) en ten hoogste 55 dB ter plaatse van de andere gevels en de nieuwe woningen. De geluidbelasting is ter plaatse van één rekenpunt aan de westgevel te beoordelen als ‘matig’ ter plaatse van de andere rekenpunten is de berekende geluidbelasting te beoordelen als ‘goed’ tot ‘redelijk’. Gezien de geringe overschrijding op één enkel rekenpunt wordt geconcludeerd dat in onderhavige situatie sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Hogere waarden

De ontwikkeling van de nieuwe woningen binnen het plan is alleen mogelijk als het bevoegd gezag, de gemeente Bloemendaal, hogere waarden vaststelt van 57 dB voor de twee (nieuwe) woningen met een overschrijding vanwege de spoorlijn Haarlem-Overveen-Zandvoort.

5.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het
oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet
milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en
stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk
langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij
worden twee situaties onderscheiden:

  1. 1. een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
  2. 2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Met het voorliggende uitwerkingsplan worden per saldo 4 woningen toegevoegd, waarvan 2 aaneengebouwde woningen en 2 appartementen. Zoals aangegeven in paragraaf 5.2 is aangegeven leidt tot tot een toename van het aantal verkeersbewegingen van 32 per etmaal. Het toevoegen van 4 woningen kan op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen al worden beschouwd als "niet in betekenende mate".

Dit is ook met behulp van de NIBM tool vastgesteld, zie onder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0377.OV2012up002-va01_0017.png"

5.9 Waterhuishouding

Toetsingskader

De watertoets heeft tot doel om tot een goed functionerend en beheersbaar ontwerp van de waterhuishouding en de riolering te komen dat aansluit op het geldende beleid van het rijk, de provincie, het waterschap en van de gemeente zelf. Hiertoe worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor het ontwerp vroegtijdig in het ruimtelijk planproces uitgewerkt en kunnen eventuele kansen of knelpunten in dit stadium worden gesignaleerd.

Het plangebied

Uitgangspunt voor dit uitwerkingsplan is het intern verbouwen en vergroten (met een éénlaagse uitbouw) van een hoofdgebouw plus het toevoegen van een twee nieuwe aaneengebouwde woning. Het terrein waar de uitbouw en de nieuwe woningen worden gebouwd is in de huidige situatie al volledig verhard. Het plan leidt daarmee niet tot nieuwe verharding. Er worden ook geen watergangen gedempt of verlegd. Er worden geen ondergrondse bouwdelen (kelders) toegevoegd die van invloed zouden kunnen zijn op de grondwaterstanden.

Bij de inzameling en het transport van afvalwater van nieuwe bebouwing wordt in eerste instantie
alleen het huishoudelijk afvalwater ingezameld. Schoon- en vuilwaterstromen worden volledig gescheiden. Al het afvalwater wordt gezuiverd. De gemeente Bloemendaal zet met haar beleid voor niet aankoppelen bij nieuwbouw in op duurzaamheid voor de lange termijn. Bij nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt regenwater in principe in het watersysteem gehouden en niet afgevoerd via het riool.

5.10 Archeologie

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese
verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg.

Gemeentelijk archeologiebeleid

Om archeologie in te passen in de ruimtelijke planvorming of voor het opstellen van gemeentelijk
beleid, is inzicht in de te verwachten archeologische waarden essentieel. In dit kader heeft de gemeente op 29 september 2011 hun archeologische beleid vastgesteld inclusief de archeologische verwachtingskaart. Deze kaart dient om bij toekomstige planvorming en planuitvoering inzicht te verschaffen in de aanwezigheid en het karakter van archeologische resten. Het projectgebied is aangeduid als Waarde – archeologie 4.

Onderzoek

In het geldende bestemmingsplan is bepaald dat voor de bouw van een (bij)gebouw of een uitbreiding van een bestaand gebouw van ten hoogste 250 m² en graafwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter een archeologisch onderzoek nodig is. De omvang van de toe te voegen bebouwing is minder dan 250 m2 (de uitbouw is circa 60 m2 en de nieuwe woningen zijn in totaal 97 m2). Er worden ook geen kelders gerealiseerd. Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat er geen archeologisch onderzoek nodig is. De gemeente Bloemendaal heeft dit als bevoegd gezag bevestigd.

5.11 Trillingen

Toetsingskader

Aangezien de te realiseren gebouwen op relatief korte afstand van het spoor zijn gelegen, bestaat de kans dat passerende treinen zorgen voor trillingen in de nieuwe gebouwen. Er is daarom in het kader van de ontwikkeling van de woning, onderzoek verricht naar de trillingssterke in de nieuwbouw ten gevolge van het treinverkeer.

In Nederland bestaat geen wetgeving op het gebied van trillingen. Voor de beoordeling van trillingen ten gevolge van railverkeer in relatie tot hinderbeleving, wordt gebruik gemaakt van Richtlijn B, in 2002 opgesteld door de Stichting Bouwresearch in Rotterdam (SBR). Deze richtlijn, kortheidshalve SBR genoemd, bezit een zekere juridische status op basis van jurisprudentie.

Onderzoek

Door M+P Raadgevende ingenieurs is een trillingenonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 5Trillingenonderzoek 29.01.2021. Bij trillingsmetingen, uitgevoerd ter plaatse van de bestaande woning aan de J.W. Frisolaan te Overveen zijn geen verhoogde trillingsniveaus gemeten tijdens treinpassages. Gemeten zijn passages van sprinters. Gezien de lage niveaus zal de inzet van ander reizigersmaterieel ook niet tot significante trillingsniveaus leiden. Daarmee wordt voldaan aan de richtwaarden uit de SBR richtlijn deel B voor zowel de bestaande bouw als de toekomstige nieuwbouw.

5.12 Milieueffectrapportage

Een verplichting om een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsprocedure of volledige m.e.r.-procedure uit te voeren kan ontstaan op basis van art 7.2 en 7.2A van de Wet milieubeheer. De voorgenomen activiteit betreft het toevoegen van twee woningen door het intern verbouwen van de begane grond van een bestaand gebouw en het toevoegen van één woning op hetzelfde perceel. De functie "wonen" is al toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan, het uitwerkingsplan biedt uitsluitend het juridisch planologisch kader. De drie extra woningen worden gerealiseerd in een bestaande woonwijk in Overveen. Op basis van het voorgaande kan worden gesteld dat er naar aard en omvang geen sprake is van een “stedelijk ontwikkelingsproject” waarvoor een m.e.r. beoordeling aan de orde is. Bovendien blijkt uit voorgaande paragrafen dat voorgenomen ontwikkeling milieukundig inpasbaar is en niet leidt tot belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu. Er hoeft geen volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen te worden.

5.13 Duurzaamheid

Energietransitie en duurzaamheid

De energietransitie betekent de overgang van fossiele brandstoffen zoals gas, kernenergie en steenkolen naar volledig duurzame energie. Duurzame, groene energie kennen we nu al vanuit zon, wind, biomassa en water. Duurzaamheid en energietransitie zijn continue processen; concrete afspraken zijn gemaakt in het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 en het programma 'Nederland Circulair in 2050'. Dit betekent onder andere in 2030 bijna de helft minder CO2 uitstoot realiseren dan in 1990. Met de plannen kan het kabinet een belangrijk startschot geven voor opschaling van de energietransitie.

Regelgeving

Per 1 juli 2018 is de wet Voortgang Energietransitie (wet VET) van kracht geworden, die zegt dat het niet meer is toegestaan om nieuwbouw met aardgas te realiseren, tenzij de gemeente beslist dat er zwaarwegende belangen zijn om hier van af te wijken. Per 1 januari 2021 is BENG (Bijna Energieneutrale Gebouw eisen) van kracht, met een ambitie naar volledig energieneutraal. Daarmee worden strengere eisen gesteld om zo het energieverbruik te verlagen. Met deze wijziging moeten vanaf 1 januari 2021 alle nieuw te bouwen gebouwen, zowel woningen als uitiliteitsbouw, voldoen aan de BENG eisen. De eisen zijn onafhankelijk van de energiedrager; wel is een minimum aandeel hernieuwbare energie vereist.

Stikstofvrije woningbouw

De provincie heeft een handreiking stikstofvrije woningbouw van de Provincie Noord-Holland gepubliceerd. De handreiking is bedoeld voor woningbouwprojecten met een stikstofprobleem waardoor het verkrijgen van een vergunning Wet natuurbescherming lastig is. De handreiking omvat mogelijke stikstof beperkende maatregelen in de bouw- en gebruiksfase van het project. Uit de verkenning blijkt dat de stikstofuitspraak extra aanleiding geeft tot het verduurzamen van de bouwsector. Als duurzaam bouwen het uitgangspunt is, dan is stikstofuitstoot vaak geen belemmerende factor voor de vergunningverlening.

Hoofdstuk 6 Toelichting Op De Planregeling

6.1 Inleiding

In het geldende bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om voor het plangebied een uitwerkingsplan op te stellen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. In het moederplan zijn voorwaarden voor de uitwerking opgenomen. Het college van B&W is het bevoegde gezag om het uitwerkingsplan vast te stellen.

6.2 Wijze Van Bestemmen

Normaliter wordt aansluiting gevonden bij het bestaande moederplan voor wat betreft de regels en verbeelding. In voorliggend geval gaat het om het bestemmingsplan ‘Overveen 2013’. In dit plan wordt aangesloten bij de systematiek conform de SVBP 2012. Aanvullend daarop is bijvoorbeeld voor wat betreft de tuinbestemming aansluiting gezocht bij het beleidsdocument Nota Bijgebouwen 2017.

Tuin - 1

De bestemming Tuin - 1 is toegepast conform de Nota Bijgebouwen 2017 van de gemeente Bloemendaal. Het plangebied ligt in de zogenaamde gebiedstype 1 zoals benoemd in de nota. Voor appartementen wordt daarbij als uitgangspunt gehanteerd dat alle gronden rondom appartementengebouwen worden bestemd als Tuin - 1 waarop bijgebouwen niet zijn toegestaan.

Bij de nieuw te bouwen geschakelde woningen is de onbebouwde ruimte rond de woningen bestemd als Tuin - 1 voor zover het gaat om de voorzijde (daar waar de voordeur zit) en de helft van de zijtuin. De andere helft van de zijtuin en de achtertuin is bestemd als Wonen - 1 waarbij er geen bouwvlak is ingetekend en dus geen hoofdgebouw gerealiseerd kan worden.

Naast het appartementengebouw wordt een deel van de onbebouwde ruimte voor parkeren gebruikt. Dit is mogelijk gemaakt via een nadere aanduiding, waardoor het parkeren op eigen terrein kan worden opgelost.

Wonen - 1

Het appartementengebouw en de 2 nieuwe woningen zijn bestemd als Wonen - 1. Daarbij zijn de planregels uit het vigerende bestemmingsplan aangehouden.

De bouwvlakken zijn conform de bijgebouwenregeling getekend. Dit betekent dat deze strak om het oorspronkelijk hoofdgebouw van het appartementengebouw en om de contouren van de nieuwe woningen liggen. Alle aan- en uitbouwen en bijgebouwen vallen binnen de woonbestemming buiten het bouwvlak. De maximale toegestane hoogte is binnen dit bouwvlak weergegeven op de verbeelding.

De uitbouw bij het appartementengebouw met een maximale hoogte van 3,50 meter is verbijzonderd op de verbeelding. Ook de hoogte van de nieuwe woningen (goothoogte 4,50 meter, nokhoogte 7 meter) is op de verbeelding aangeduid.

Bij de nieuwe woningen mogen aan de zijkanten uitbouwen worden gerealiseerd. Naar aanleiding van zienswijzen is bij de uitbouw aan de zijde van de bestaande woningen een aanduiding 'groen' toegevoegd waarmee is geregeld dat er een groene afscheiding met beplanting moet worden gerealiseerd met een breedte van 1 meter, omwille van de privacy en het uitzicht.

Waarde - archeologie 4

Overeenkomstig het geldende bestemmingslan geldt een archeologische dubbelbestemming. Voor grondroerende werkzaamheden over een groter oppervlak dan 250 m2 en dieper dan 0,5 meter gelden aanvullende regels met betrekking tot onderzoek naar archeologische waarden en een vergunningplicht.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het verbouwen van het bestaande pand, het bouwen van de nieuwe woningen inclusief het inrichten van het omliggende terrein met tuinen en parkeervoorzieningen wordt gerealiseerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Hiervoor zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. De kosten voor de gemeente worden gedekt vanuit de leges.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Participatie

Het overleg met de omwonenden heeft jaren geleden plaatsgevonden en zijn nog 4 (herhaal)gesprekken met de directe buren aan toegevoegd.

Ontwerp uitwerkingsplan ter inzage (zienswijzen)

Het ontwerp-uitwerkingsplan en de bijbehorende stukken hebben van 21 november 2022 tot en met 2 januari 2023 ter inzage gelegen. Een ieder is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. Naar aanleiding van één zienswijze is het plan aangepast, waarbij voor een 1 meter brede strook langs de nieuwbouw een groene inrichting wordt afgedwongen. Zie voor de volledige beantwoording van de zienswijzen Bijlage 7 Nota van beantwoording zienswijzen.