KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Verkeer - Onverhard
Artikel 5 Wonen - Uit Te Werken
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Zeevang
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.2 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Planvoornemen
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden, Onderzoek En Verantwoording
5.1 Bodem
5.2 Ecologie
5.3 Archeologie
5.4 Geluid
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Water
Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
6.1 Algemeen
6.2 Opbouw Van De Regels
6.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Vooroverleg
8.2 Inspraak
8.3 Vaststellingsprocedure
8.4 Beroep
Bijlagen
Bijlage 1 Memo Verantwoording Landschappelijke Inpassing (Artikel 15 Pvr)
Bijlage 2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Bijlage 3 Marktverkenning Woningbehoefte Middelie
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna En Pré-toets Natuurbeschermingswet
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Nota Resultaten Inspraak En Vooroverleg

Middelie 2016

Bestemmingsplan - Gemeente Edam-Volendam

Ontwerp op 15-02-2016 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Bufferwoningen Middelie 2016' met identificatienummer NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01 van de gemeente Edam-Volendam;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een vergunning- of meldingplichtig is.

1.4 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aaneengebouwde woning:

een grondgebonden woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 erf:

de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.23 ligplaats:

een ruimte welke door een woonschip, woonark of recreatie- of pleziervaartuig – al dan niet met tussentijdse onderbrekingen – permanent wordt ingenomen;

1.24 nok:

het snijpunt van twee hellende vlakken;

1.25 recreatie- of pleziervaartuig:

elke vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd voor recreatiedoeleinden;

1.26 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke besloten ruimte, hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoning van pornografische aard plaatsvinden;

Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een seksclub, een privéhuis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.27 straatmeubilair

de op of bij een weg behorende bouwwerken en constructies, te weten abri’s, telefooncellen, gedenktekens, reclamezuilen of -vitrines, gasregelkastjes, brandkranen, straatverlichtingpalen, bloembakken, zitbanken, urinoirs, parkeermeters, stadsplattegronden, verkeersborden en -zuilen, brievenbussen, bushalteaanduidingen, verkeerslichten, rijwielstandaards of -klemmen, papierbakken, spelstimulerende objecten e.d.;

1.28 twee-aaneen gebouwde woningen

een grondgebonden woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen;

1.29 vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen;

1.30 woning:

een (gedeelte van een) woning dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van scheidingsmuren;

2.2 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  5. e. voet en fietspaden;
  6. f. bruggen;
  7. g. straatmeubilair;
  8. h. tuinen;
  9. i. agrarisch.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer - Onverhard

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Onverhard' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. onverharde wegen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen
  4. d. bruggen
  5. e. straatmeubilair

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen - Uit Te Werken

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroep en -bedrijf;
  3. c. tuinen en erven;
  4. d. wegen;
  5. e. voet en fietspaden;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. groenvoorzieningen;
  8. h. speelvoorzieningen;
  9. i. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  10. j. straatmeubilair.

5.2 Uitwerkingsregels

5.3 Bouwregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud van de aanwezige archeologische waarden

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden geldt dat geen bouwwerken mogen worden gebouwd voor zover het bouwwerken betreft:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 4' met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 m

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in lid 6.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen, die niet voldoen aan de in lid 6.2 genoemde bouwregels, op voorwaarde dat;

  1. a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, het bevoegd gezag advies inwint bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
  3. c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. c. van enige bestemming van gronden uitsluitend ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, met dien verstande, dat de inhoud per op te richten bouwwerk niet meer dan 50 m³ zal bedragen en de goothoogte ervan niet meer dan 3 meter zal bedragen.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen
te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3.00 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

10.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van lid 10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.

10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Bufferwoningen Middelie 2016".

Bijlagen

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Zeevang

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de noordelijke kernrand van Middelie bestaat een voornemen een nieuw woongebied te ontwikkelen. Het betreft het realiseren van 36 woningen als zogenoemde buffervoorraad voor de gemeente Edam-Volendam. Deze buffervoorraad zal worden aangesproken wanneer de woningbouwprojecten binnen het bestaande bebouwd gebied van gemeente Edam-Volendam zijn gerealiseerd.

Het voor het plangebied geldende bestemmingsplan voorziet niet in een bestemming voor het realiseren van woningbouw, waardoor het bestemmingsplan voor het plangebied moet worden herzien. Omdat het hier om een buffervoorraad gaat is gekozen voor een globaal bestemmingsplan met uitwerkingsplicht zodat de daadwerkelijke realisering zal plaatsvinden na vaststelling van het uitwerkingsplan.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in de gemeente Edam-Volendam en grenst aan de noordzijde van de kern Middelie. Kadastraal is het perceel bekend als gemeente Middelie, sectie D, nummer 547 (gedeeltelijk). Het perceel is natuurlijk begrensd door aan de westzijde de oude veenstroom 'De Wijzend' en rondom het plangebied de afwateringsloten. Het plangebied is door tussenliggende afwateringsloten op afstand van de kern gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Kadastrale situatie plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied 2009 van kracht. Dit plan is op 19 januari 2010 onherroepelijk geworden. Voor het plangebied is de bestemming Agrarisch met waarden van toepassing, waar geen woningbouw mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01_0003.png"

Afbeelding 1.3: Vigerend bestemmingsplan plangebied

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

In dit hoofdstuk is de bestaande situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Een uitgebreide omschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied is opgenomen in de Memo verantwoording Landschappelijke inpassing, welke als bijlage 1 bij deze toelichting is bijgevoegd.

2.1 Ruimtelijke Structuur

Het landschap rondom Middelie wordt gekenmerkt door een open, waterrijk veenweidelandschap gelegen in polder de Zeevang. Het veenweide landschap is het resultaat van de ontginningen uit de middeleeuwen, waar op de natuurlijke veenstromen een veervormige verkaveling is aangelegd. Met deze ontginningswijze is een polder ontstaan dat is opgebouwd uit een nauw stelsel van rechte sloten en smalle graslandpercelen.

2.2 Functionele Structuur

Het huidige landschap is een veenweidelandschap. Het grondgebruik is overwegend agrarisch. Het plangebied ligt in een laag-dynamisch gebied, buiten de nieuwe ontwikkelingen zijn er geen belanghebbende ontwikkelingen in het gebied. Het gebied wordt gekenmerkt door een weinig draagkrachtige bodemopbouw met veel sloten. Het is een zeer waterrijk landschap overeenkomstig de meeste hooggelegen gronden in Noord-Holland.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Planvoornemen

Met het planvoornemen zullen maximaal 36 woningen binnen het plangebied worden gerealiseerd. Om de nodige flexibiliteit te kunnen bieden aan de uitwerking, worden voor het woningbouwprogramma percentages opgenomen. Met een minimum percentage voor goedkope woningen of het middensegment, ontstaat bijvoorbeeld de mogelijkheid om meer goedkope woningen te bouwen als daar vraag naar is. Om te voorkomen dat er alleen duurdere woningen worden gebouwd, wordt voor deze categorie een maximale percentage opgenomen. Het woningbouwprogramma voor het plangebied ziet er als volgt uit:

  • minimaal 30% sociaal met VON prijzen vanaf 190.000,-- (aaneengebouwde woningen);
  • minimaal 40% middensegment (hoekwoningen en tweekappers);
  • maximaal 30% vrijstaande woningen.

De precieze locatie waar welke woningtype zal worden gerealiseerd zal in het uitwerkingsplan nader worden bepaald. Voor dit bestemmingsplan is een globaal stedenbouwkundig plan opgesteld, waarin de hoofdlijnen voor de stedenbouwkundige inrichting zijn weergegeven.

Het stedenbouwkundig plan zal een uitwerking zijn van het op 17 december 2013 vastgestelde Beeldkwaliteitsplan Zeevang. Voor het stedenbouwkundig ontwerp zijn de volgende uitgangspunten leidend geweest:

  • de bufferwoningen worden los van het bebouwingslint gerealiseerd, waardoor de grote maat van het landschap tot in de kern van het dorp beleefbaar blijft
  • de ijsbaan wordt een centrale openbare ruimte in het dorp
  • vanaf het terrein is er zicht op het omringende veenweidelandschap
  • de locatie van de bufferwoningen wordt begrensd door water. Door middel van een eenvoudig trekpontjes zijn er routes voor wandelaars naar de omgeving. Ook is het mogelijk om vanaf de locatie een kanorondje of schaatstocht te maken door het veenweidegebied.

Afbeelding 3.1 geeft een impressie van een mogelijke toekomstige inrichting van het plangebied weer. Dit is een andere schets dan in het voorontwerpbestemmingsplan was aangegeven. De impressie is aangepast om te voldoen aan het woningbouwprogramma. Benadrukt wordt dat dit nog niet de definitieve inrichting is. Deze afbeelding geeft alleen een mogelijke variant weer waarop te zien is hoe het plangebied kan worden ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01_0004.jpg"

Afbeelding 3.1: Impressie stedenbouwkundig plan

Het nieuwe woongebied wordt omgeven door de bestaande afwateringssloten, waarmee het woongebied op afstand van het bestaande bebouwde gebied is gelegen. Het woongebied zal voor het langzaam verkeer toegankelijk zijn met bruggetjes en/of trekpondjes. De ontsluiting is noordelijk gesitueerd met daarbij één toegang voor het reguliere (bestemmings)verkeer en een extra toegang voor de hulpdiensten.

Op deze wijze kan een veilige ontsluiting van de woningen worden gerealiseerd en is de ijsbaan beter bereikbaar. De betere bereikbaarheid van de ijsbaan kan ook extra mogelijkheden bieden voor dit centrale groene hart van het dorp. Afbeelding 3.2 geeft een impressie van de ontsluiting op de Middelie. Dit is echter een voorlopige schets, de definitieve inrichting moet nog worden uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01_0005.jpg"

Afbeelding 3.2: Impressie ontsluiting op de Middelie

3.2 Verkeer En Parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het berekenen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden kencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

Met betrekking tot de ontwikkeling wordt qua uitgangspunten voor wat betreft stedelijkheidsgraad en stedelijke zone uitgegaan van: 'rest bebouwde kom' en 'weinig stedelijk'.

3.2.2 Verkeer

Uitgaande van de verdeling zoals aangegeven in paragraaf 3.1 is per etmaal sprake van 281 extra verkeersbewegingen. Via de nieuw aan te leggen weg zal dit verkeer in eerst instantie worden ontsloten op de Middelie. Vanaf daar zal het verkeer zich in noordelijke en zuidelijke richting gaan verdelen. Op de daarop volgende wegen waar dit extra verkeer op wordt ontsloten vallen deze extra verkeersbewegingen niet of nauwelijks op in het heersende verkeersbeeld. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er derhalve geen belemmeringen tegen de woningbouw waarin dit bestemmingsplan, na uitwerking, kan voorzien.

3.2.3 Parkeren

De gemeenteraad van de (voormalige) gemeente Zeevang heeft de Visie Raadhuisstraat vastgesteld. Hierin is in deel 3 de Parkeervisie opgenomen waarin parkeernormen zijn vastgesteld voor heel Zeevang. Voorliggend plangebied valt onder de 'parkeernormen overig gebieden'.

Het uitgangspunt is dat bij vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen op eigen terrein wordt voorzien in de benodigde parkeergelegenheid. Om te verzekeren dat na uitwerking wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid is binnen de bestemming 'Wonen - Uit te werken' een uitwerkingsregel opgenomen die bepaald dat in voldoende parkeergelegenheid dient te worden voorzien conform het geldende gemeentelijke parkeerbeleid. Op deze wijze is verzekerd dat er na uitwerking wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de op dat moment geldende normen.

Voorliggend plan kan zorgen voor een verbetering van de (parkeer)situatie op de Middelie. Zoals op afbeelding 3.2 te zien is, kan de ontsluiting op de Middelie extra ruimte bieden voor parkeren ten behoeve van bijvoorbeeld de school of de ijsbaan. Op deze wijze kan het huidige parkeren op de en/of langs de weg Middelie worden verminderd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluit mogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

4.1.3 Doorwerking planvoornemen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen en vervangt de SER-ladder die vooral was toegespitst op bedrijventerreinen. De ladder kent 3 treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01_0006.png"

Afbeelding 4.1: De Ladder voor duurzame verstedelijking

Door BRO-Lycens is de notitie "Ladder voor duurzame verstedelijking" opgesteld waarin de drie treden van de ladder (opgenomen in Bijlage 2, rapportnummer 204x00560.086804_3, d.d. 27 januari 2017) wordt doorlopen. De conclusies uit dit onderzoek zijn hierna in cursieve tekst weergegeven.

|Trede 1 De toets aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking laat zien dat er sprake is van een actuele regionale behoefte.
Het blijkt dat er sprake is van zowel een kwalitatieve als kwantitatieve behoefte aan woningen binnen de relevante woningmarktregio. Met het realiseren van de beoogde 36 woningen is gelegenheid om aan deze behoefte te voldoen. Het beoogd te realiseren type woningen is geheel in lijn met de kwalitatieve behoefte: grondgebonden woningen in een rustige omgeving. Juiste dit type woningen is van belang om het functioneren van de regionale woningmarkt als een roltrap op gang te houden.
Trede 2 De beoogd te realiseren 36 woningen geven invulling aan deze behoefte, maar kan niet worden opgevangen binnen BBG. Er zijn geen alternatieve locaties binnen de woningmarktregio waardoor buiten BBG ontwikkelen mogelijk is.
De toets aan trede 2 wijst (..) uit dat binnen de woningmarktregio en het bijbehorende BBG geen alternatieve locaties zijn om de beoogde 36 woningen in het landelijke woonmilieu te realiseren. Ditzelfde geldt ook als buiten de woningmarktregio wordt gekeken. Het is dan ook verantwoord buiten BBG deze woningen te realiseren teneinde te kunnen voorzien in de behoefte binnen de woningmarktregio waartoe Middelie behoort (de voormalige gemeente Zeevang).
Trede 3 De locatie is multimodaal ontsloten, te weten met de auto, fiets en het OV.
De toets aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking laat zien dat er sprake is van een actuele regionale behoefte. De beoogd te realiseren 36 woningen geven invulling aan deze behoefte, maar kan niet worden opgevangen binnen BBG. Er zijn geen alternatieve locaties binnen de woningmarktregio waardoor buiten BBG ontwikkelen mogelijk is. De locatie is multimodaal ontsloten, te weten met de auto, fiets en het OV.

De Ladder voor Duurzame Verstedelijking vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Op basis van voorstaande kan worden geconcludeerd dat met het planvoornemen wordt voldaan aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal Beleid

In juni 2010 is de ‘Structuurvisie Noord Holland 2040, kwaliteit door veelzijdigheid’ vastgesteld en in mei 2011 de eerste partiële herziening. Als uitwerking hiervan hebben de Provinciale Staten op 3 februari 2014 de Provinciale ruimtelijke verordening vastgesteld.

Het beleidsonderdeel Structuurvisie Noord Holland 2040 is vertaald naar juridisch bindende regels in de 'Provinciale ruimtelijke verordening'. Voor de behandeling van het initiatief aan het provinciaal beleid zijn de regels uit de verordening doorlopen.

4.2.1 Provinciale ruimtelijke verordening

De provinciale verordening bestaat uit regels voor het gehele provinciale grondgebied en regels voor specifieke gebieden, waaronder het bestaand bebouwd gebied, het landelijke gebied, de groene ruimte en de blauwe ruimte. Met betrekking tot de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zijn de regels over het landelijke gebied en de groene ruimte van belang. De volgende artikelen zijn voor het planvoornemen van toepassing:

4.2.2 Doorwerking planvoornemen

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Structuurvisie Zeevang 2040

4.3.2 Woonvisie Zeevang: 2020 in zicht

4.3.3 Woonplan gemeente Zeevang

4.3.4 Beeldkwaliteitsplan Zeevang

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden, Onderzoek En Verantwoording

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

5.1.2 Doorwerking planvoornemen

Lycens Milieu en Ruimte heeft in het plangebied een verkennend bodemonderzoek (kenmerk 2014.0085, d.d. 21 januari 2015) uitgevoerd. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan kwik, lood, molybdeen en/of PAK aangetoond. Op het oostelijk terreindeel is in de ondergrond een licht verhoogd gehalte aan kobalt aangetoond. In het grondwater op het westelijk terreindeel is een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond. In het grondwater op het oostelijk terreindeel is een licht verhoogde concentratie aan zink en een matig verhoogde concentratie aan barium aangetoond. De matig verhoogde concentratie aan barium benaderd en/of overschrijdt de interventiewaarde echter niet. Vermoedelijk is de matig verhoogde concentratie aan barium van nature in het grondwater aanwezig. In overleg met dhr. H. Bakker van de Milieudienst Waterland is besloten dat geen aanvullende acties noodzakelijk zijn. Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Gezien bovenstaande resultaten wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan. De locatie wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik en de geplande herontwikkeling. Het onderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

5.2 Ecologie

5.2.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

5.2.2 Doorwerking plangebied

Op 10 november 2014 is door Natuurbank Overijssel een Quickscan Flora en Fauna en pré-toets natuurbeschermingswet (projectnummer en versie 516 versie 1.0, d.d. 10 november 2014) uitgevoerd. De conclusie van deze quickscan luidt:

Het onderzoeksgebied bestaat uit intensief beheerd agrarisch grasland, zonder bebouwing en opgaande beplanting. De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied tot een nagenoeg ongeschikte habitat voor beschermde soorten. Mogelijk benutten sommige vogelsoorten het gebied als nestplaats en sommige amfibieën- en zoogdiersoorten het gebied als foerageergebied. Door de voorgenomen activiteit kunnen bezette vogelnesten verloren gaan. De oude nesten en de nestplaats van deze soorten zijn niet beschermd. Het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten is een overtreding van de Ff-wet waarvoor geen ontheffing verkregen kan worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd ‘wettelijk’ belang wordt beschouwd.

Het plangebied moet daarom buiten de voortplantingstijd van vogels bouwrijp gemaakt worden. Vogels zijn mobiel, dus door de voorgenomen activiteit zullen volwassen vogels niet verwond/gedood worden.

Het onderzoeksgebied wordt daarnaast mogelijk benut als foerageergebied door sommige soorten amfibieën, grondgebonden zoogdiersoorten en vleermuissoorten. Deze soorten, met uitzondering van vleermuizen, staan vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor het verstoren, verwonden en doden van deze soorten geldt een algemene vrijstelling. Het aantal in het gebied voorkomende dieren is gering. In het kader van de algemene zorgplicht hoeven er geen nadere maatregelen getroffen te worden. Vleermuizen benutten het gebied mogelijk als foerageergebied. De betekenis van het gebied voor foeragerende vleermuizen is echter vanwege de inrichting en het gevoerde beheer zeer gering. Door de voorgenomen activiteit zal het gebied minder geschikt worden voor de soorten die foerageren boven grasland, maar juist geschikt worden voor sommige andere soorten. In de directe omgeving blijft voldoende kwalitatief foerageergebied voorhanden zodat het verlies aan foerageergebied niet zal leiden tot een negatief effect op vleermuizen. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van verbodsbepalingen uit de Ff-wet aangevraagd te worden.

Het onderzoeksgebied ligt niet in een natura 2000-gebied en niet in de EHS. Door de voorgenomen activiteit worden de instandhoudingsdoelen van het nabij gelegen Natura 2000-gebied en de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS niet aangetast. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

Op basis van de uitgevoerde quickscan kan dan ook worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming en het provinciaal natuurbeleid geen belemmeringen opleveren voor de voorgenomen planontwikkeling. De quickscan is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.

5.3 Archeologie

5.3.1 Wettelijk kader

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.3.2 Doorwerking plangebied

Hamaland Advies heeft in het plangebied een archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek (kenmerk EKU/DIR/HAMA/140695, d.d. 16 oktober 2014) uitgevoerd. In de onderzoeksrapportage, opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting, wordt het volgende selectieadvies gegeven:

Op grond van het ontbreken van archeologische vindplaatsen en de relatief natte omstandigheden waarin de ondergrond van het plangebied gevormd is, adviseren wij om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren in het plangebied. Een uitzondering vormen de aangetroffen storthopen of bolken. Wij ondersteunen het verzoek van de regioarcheoloog om archeologische vrijwilligers de kans te geven om bij graafwerkzaamheden waarnemingen te kunnen verrichten en eventuele aanwezige vondst concentraties te onderzoeken.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan het plangebied voor het aspect archeologie worden vrijgegeven. Het onderzoek is als bijlage van deze toelichting opgenomen.

5.4 Geluid

5.4.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten in de vorm van woningen. Op de aspecten weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai wordt hierna nader ingegaan.

5.4.2 Doorwerking plangebied

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Wettelijk kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

5.5.2 Doorwerking plangebied

In de Regeling NIBM is opgenomen dat een plan van 1.500 woningen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In onderhavig plan worden 36 woningen gerealiseerd. Dit betekent dat het initiatief ver onder de gestelde NIBM grens valt en niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitsonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Ook wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.6 Bedrijven En Milieuzonering

5.6.1 Algemeen

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven en/ of woningen mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd.

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. De wijze waarop een gebied wordt geclassificeerd is bepalend voor de afstand die dient te worden aangehouden. Kijkend naar de definitieomschrijving uit de VNG brochure kan het plangebied zelf worden geclassificeerd als 'rustige woonwijk' en de omgeving van het plangebied als 'gemengd gebied'. Om discussies hierover te voorkomen is voor dit project uitgegaan van het meest ongunstige scenario door voor het plangebied en omgeving uit te gaan van de classificatie als 'rustige woonwijk'.

5.6.2 Doorwerking plangebied

5.7 Externe Veiligheid

5.7.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.

5.7.2 Doorwerking plangebied

Conform de risicokaart van de provincie Noord-Holland valt het plangebied buiten de risico contouren van transportroutes en zijn er geen Besluit externe veiligheid inrichtingen aanwezig. De risicokaart laat zien dat het plangebied op circa 300 meter van een kwetsbaar gebied (namelijk een natura 2000 gebied) is gelegen. Dit heeft voor het planvoornemen verder geen gevolgen. Een onderzoek naar externe veiligheid is dan ook niet noodzakelijk. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.BPMiddelie2016-ON01_0008.png"

Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart Noord Holland ter hoogte van Middelie

5.8 Water

5.8.1 Beleidskader

5.8.2 Watertoets

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.8.3 Watertoetsproces

Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten

6.1 Algemeen

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw Van De Regels

6.2.1 Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

6.2.2 Inleidende regels

  • Begrippen (Artikel 1):

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

  • Wijze van meten (Artikel 2):

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels of Uitwerkingsregels: in deze regels worden de van toepassing zijnde bebouwings- of uitwerkingsregels (ingeval van de bestemming 'Wonen - Uit te werken) geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, eventueel na uitwerking van de bestemming, is hier vastgelegd;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): op basis van deze regel hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning op ondergeschikte punten af te wijken van de bouwregels binnen een bestemming;
  • Specifieke gebruiksregels (indien van toepassing): in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit lid is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden.

In paragraaf 6.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

6.2.4 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 7):

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 8):

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 9):

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking.

6.2.5 Overgangs- slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Verkeer;
  • Verkeer - Onverhard;
  • Wonen - Uit te werken;
  • Waarde - Archeologie.

Binnen de regels is zowel sprake van directe eindbestemmingen, als van een bestemming met uitwerkingsplicht. Een directe eindbestemming geeft een directe bouwtitel. Voor de gronden waarvoor een uitwerkingsplicht geldt moet, voordat een omgevingsvergunning bouwvergunning kan worden verleend, het plan worden uitgewerkt conform artikel 3.6 Wro.

Verkeer (Artikel 3) en Verkeer - Onverhard (Artikel 4)

De voor 'Verkeer' en 'Verkeer - Onverhard' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen en nutsvoorzieningen.

Wonen - Uit te werken (Artikel 5)

De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningbouw, en de daaraan gerelateerde voorzieningen. Alvorens met de inrichting kan worden begonnen dient conform artikel 3.6 Wro een uitwerkingsplan opgesteld te worden. De uitwerking dient plaats te vinden op basis van het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels.

Waarde - Archeologie (Artikel 6)

Deze gronden zijn mede bestemd voor behoud en bescherming van de archeologische waarden. Dit is een dubbelbestemming, die naast de enkelbestemming geldt. De dubbelbestemming is in het geldend bestemmingsplan opgesplitst in vier gebieden, weergegeven door middel van aanduidingen. In dit geval komt uitsluitend de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – 4’ voor in het plangebied.

In de regels is bepaald dat ter plaatse van deze aanduiding niet mag worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken die een kleinere oppervlakte hebben dan 500 m² en een minder diep reiken dan 0,40 m.

Met een omgevingsvergunning kunnen grotere en/of diepere bouwwerken worden toegestaan. De aanvrager van de omgevingsvergunning moet archeologisch onderzoek laten doen. Voor het uitvoeren van de genoemde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. De minimale oppervlakte en diepte zijn dezelfde als die voor bouwwerken gelden

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De uitvoering van de in dit bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakte ontwikkeling is in handen van één ontwikkelende partij. Met deze partij is een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarin is ook het verhaal van kosten geregeld, die de gemeente moet maken vanwege de bouwplannen van de ontwikkelaar. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk. Het verhaal van kosten is immers anderszins verzekerd (zie ook artikel 6.12, lid 2 onder a Wro). Voor de afwikkeling van planschade is een planschade overeenkomst afgesloten.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Het HHNK heeft per e-mail op 25 april 2016 gereageerd op het voorliggende plan in het kader van het vooroverleg. Onder verwijzing naar de digitale watertoets van 17 juli 2015 en een aanvullende mail van 23 september 2015 heeft het waterschap enkele opmerkingen geplaatst bij het plan. Als gevolg van deze opmerkingen is de toelichting aangepast en aangevuld.

8.1.2 Provincie Noord-Holland

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Noord-Holland. De provincie heeft een reactie ingediend. Naar aanleiding van deze reactie is een aanvulling gedaan in de toelichting over de ontsluiting van het plangebied. De reactie is samengevat en beantwoord in de 'Nota Resultaten Inspraak en Vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro, Voorontwerp bestemmingsplan Bufferwoningenlocatie Middelie 2016' welke als bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 11 maart 2016 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 32 inspraakreacties ingediend. Deze inspraakreacties zijn verwerkt in de bijgevoegde 'Nota Resultaten Inspraaken Vooroverleg'.

8.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

8.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlagen

Bijlage 1 Memo Verantwoording Landschappelijke Inpassing (Artikel 15 Pvr)

Bijlage 2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

Bijlage 3 Marktverkenning Woningbehoefte Middelie

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna En Pré-toets Natuurbeschermingswet

Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Nota Resultaten Inspraak En Vooroverleg