Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam
Bestemmingsplan - Gemeente Edam-Volendam
Vastgesteld op 19-12-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" met identificatienummer NL.IMRO.0385.bp3eOntslweg-vg01 van de gemeente Edam-Volendam.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 de verbeelding:
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:
het verlenen van diensten of het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende bouwwerken past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden, waaronder mede begrepen consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten en daaronder niet begrepen prostitutiebedrijf.
1.7 aan-huis-verbonden beroep:
de uitoefening van een (vrij) beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, waaronder niet begrepen de uitoefening van een horecabedrijf en detailhandel, prostitutiebedrijf of consumentenverzorgende bedrijfsactiviteiten.
1.8 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het houden en/of fokken van vee, en dat is gericht op uitsluitend veehouderij- en weidebedrijven bestaande uit melkvee-, zoogvee- en schapenhouderijen en op een paardenhouderij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', niet zijnde een paardenfokkerij.
1.10 agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf:
een niet industrieel bedrijf dat is gericht op het produceren, verwerken en/of leveren van dierengoederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven alsmede een transportbedrijf voor fouragematerialen en andere goederen.
1.11 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid.
1.12 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.13 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende (dan wel te verwachten) zichtbare en/of onzichtbare sporen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.14 balkon:
open uitbouw met balustrade aan een verdieping van een gebouw.
1.15 basin:
een mestbak of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten.
1.16 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.17 bebouwingspercentage:
een in de regels of in een aanduiding op de verbeelding aangegeven percentage van een bouwvlak, of indien geen bebouwingsgrenzen zijn aangegeven het percentage van het bestemmingsvlak, dat ten hoogste bebouwd mag worden met gebouwen, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.18 bed & breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, welke ondergeschikt is aan de hoofdbestemming.
1.19 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.20 bedrijfsmatig:
in de uitoefening van een beroep of bedrijf of tegen vergoeding.
1.21 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon of meer personen, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor beheer en toezicht.
1.22 bestaand:
- a. ten aanzien van bouwwerken:
- 1. een bouwwerk, dat ten tijde van de eerste dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat of in uitvoering is;
- 2. een bouwwerk, dat na het in lid 1 genoemde tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
- b. ten aanzien van gebruik, het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologisch regime.
1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.25 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.26 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, en behorende bij een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, zoals schuurtjes, tuinhuisjes, garages, etc.
1.27 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.28 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.29 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, niet zijnde een kelder of souterrain.
1.30 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.31 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.32 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.33 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.34 carport:
een overkapping bestemd voor het overdekt stallen van motorvoertuigen.
1.35 consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten:
het bedrijfsmatig verrichten van diensten gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.
1.36 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.37 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan voor consumptie ter plaatse en anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.38 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, al dan niet door middel van een baliefunctie, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting; dienstverlening onderscheidt zich van kantoorfunctie door het overwegend openbare karakter - de dienst wordt ter plaatse aangeboden - zoals: kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, reisbureaus, makelaardijen, uitzendbureaus, banken, fysiotherapiepraktijken, e.d.
1.39 differentiatielijn:
aanduiding welke het verschil aangeeft tussen de binnen een bestemming geldende bouw- en/of gebruiksregels.
1.40 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
1.41 eerste verdieping:
tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, boven de eerste bouwlaag.
1.42 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en (voorzover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is) de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.43 erker:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.44 evenementen:
periodieke en/of incidentele manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten, kermissen, circussen en andere vertoningen.
1.45 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.46 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken.
1.47 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden geheel of nagenoeg geheel noodzakelijk is voor het functioneren van het agrarisch bedrijf, niet zijnde een paardenhouderij of paardenfokkerij.
1.48 gevellijn:
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de voorgevelzijde van een gebouw aanduidt.
1.49 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.50 horeca(bedrijf):
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren worden verstrekt voor consumptie ter plaatse en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.51 huishouden:
één, of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn.
1.52 intensieve veehouderij:
een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer voor het houden van dieren, waarbij dit houden van dieren geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in bebouwing, en waarbij het biologisch houden van dieren, (melk)rundvee, schapen en paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.
1.53 kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.54 kap:
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65° niet zijnde een lessenaarsdak tenzij in de regels en / of de plankaart een andere regeling is opgenomen in welk geval die regeling geldt.
1.55 kelder:
een bouwlaag onder een gebouw, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het peil is gelegen.
1.56 kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.57 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een viaduct, een aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.58 kruin:
de bovenkant van het wegbaangedeelte dat is ingenomen door rijbanen, veiligheidsstroken en bermen.
1.59 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of geomorfologisch en/of ecologisch opzicht.
1.60 maaiveld:
de hoogte of bovenkant van het land of terrein, of de hoogte van het bouwperceel ter plaatse, dan wel de hoogte van het afgewerkte bouwperceel ter plaatse na het verlenen van een omgevingsvergunning, of de hoogte van de grond die een (bouwwerk ten behoeve) bij het wegverkeer gebruikelijke voorziening omgeeft, of ter plaatse van een weg de hoogte van de grond direct naast de rijbaan.
1.61 manege:
bedrijfsmatige paardenhouderij gericht op recreatieve activiteiten die uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse rijdisciplines aan derden waarbij gebruik wordt gemaakt van paarden (daaronder begrepen pony's) die eigendom zijn van het bedrijf of van derden, al dan niet combinatie met huisvesting aan paarden.
1.62 mestplaat:
een inrichting bestaande uit een ondoordringbare vloer ten behoeve van de opslag van vaste mest dan wel veevoeder, buiten een gebouw.
1.63 (mest)silo:
een bouwwerk voor het opslaan van agrarische producten, voor het opslaan van mest dan wel voor het opslaan van veevoeder.
1.64 natuurwaarden:
de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden.
1.65 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.
1.66 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut dan wel algemene nutsdoeleinden, zoals afvalverzamelpunten, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwen, gasreduceerstations, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie (niet zijnde zendinstallaties voor mobiele telefonie of onderdelen daarvan).
1.67 ondergeschikte detailhandel:
een detailhandel-activiteit in een gebouw dat geen (planologische) hoofdbestemming detailhandel heeft, en die qua aard en omvang ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.
1.68 overkapping:
een bijbehorend bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie zonder eigen wanden.
1.69 overkluizing:
een overkluizing is een civieltechnisch kunstwerk dat een weg, een plein of een waterloop (al dan niet kruiselings) overwelft.
1.70 paardenfokkerij:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het fokken van paarden (daaronder begrepen pony's), de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij met daaraan ondergeschikt het trainen en africhten van ter plaatse gefokte paarden.
1.71 paardenhouderij:
een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden (daaronder begrepen pony's) van derden, waaronder tevens wordt begrepen de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van paarden.
1.72 paardrijbak:
een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden (daaronder begrepen pony's) of het uitoefenen van de paardensport.
1.73 paddock:
een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond ingericht en bedoeld voor het vrij laten loslopen van paarden (daaronder begrepen pony's) meestal als uitloop van een stal.
1.74 peil:
- a. voor bouwwerken die aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor bouwwerken op een talud naast de weg: de hoogte van de kruin van de weg minus het verschil in aanvangshoogte;
- c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet aan de weg grenzen: de hoogte vanaf het aansluitende afgewerkte maaiveld c.q. afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk;
- d. voor gebouwen die niet aan de weg grenzen: de hoogte vanaf het aansluitende afgewerkte maaiveld c.q. afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
- e. indien wordt gebouwd in, op of aan een dijk of waterkering, of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 meter:
- 1. indien de hoofdtoegang van het bouwwerk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 meter achter de achtergevelbouwgrens van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
- 2. indien de hoofdtoegang van bouwwerk niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
- 3. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
- f. indien in, op of over het water wordt gebouwd: het waterpeil.
1.75 perceelsgrens:
de grens van een (bouw)perceel.
1.76 prostitutiebedrijf:
een bedrijf, waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding als beroep wordt uitgeoefend.
1.77 recreatief medegebruik:
recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
1.78 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een escortservice, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.79 sleufsilo:
een inrichting bestaande uit een ondoordringbare vloer ten behoeve van de opslag van vaste mest dan wel veevoeder, buiten een gebouw.
1.80 souterrain:
een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het peil is gelegen, en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 tot 1,50 meter boven het peil is gelegen.
1.81 stacaravan:
een caravan of soortgelijk onderkomen (chalet), dat mede gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grotere afstanden, als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.
1.82 straatmeubilair:
openbare voorzieningen van geringe afmetingen, zoals banken, bloemen- en plantenbakken, abri's, straatverlichting, wegbebakening en -bewijzering, brievenbussen, (afval)bakken, rijwielstandaards en andere hiermee gelijk te stellen voorzieningen. Tevens de op of bij de weg behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, telefooncellen, abri's, vlaggenmasten, draagconstructies voor reclame, en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken en voorzieningen.
1.83 verdieping:
de bouwlagen boven de bouwlaag op de begane grond.
1.84 voorerf:
erf aan de voorkant en de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, tot 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw.
1.85 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel van het gebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt, mede gezien de situering van het huisnummer, brievenbus, voordeur en uitrit.
1.86 voorgevelrooilijn:
een denkbeeldige lijn waarachter/waarin één of meer gevels van een gebouw worden geplaatst en die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens.
1.87 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede bereikbaarheid over water, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratie voorzieningen, gemalen, inlaten, kademuren, bruggen/brugconstructies en andere daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
1.88 woning:
een gebouw of een gedeelte daarvan, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.89 woonboot:
elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als of - te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting - uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen.
1.90 woonhuis:
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.
1.91 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen, waaronder begrepen de bijbehorende kunstwerken, de tot de wegen behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheid.
1.92 zijdelingse (bouw)perceelgrens:
een niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel.
1.93 zolder:
een gedeelte van een gebouw waarvan de oppervlakte, voor zover de hoogte groter is dan 1,50 meter, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een bouwwerk tot aan de zijdelingse perceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, zonnepanelen/zonnecollectoren, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de horizontale diepte van een gebouw:
de buitenwerks gemeten afstand tussen de voorgevel en de achtergevel van een gebouw.
2.6 de verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, verticaal gemeten vanaf het peil tot aan het diepste punt van het gebouw.
2.7 de goothoogte van een gebouw:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de hoogte van een dakopbouw:
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.9 de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.10 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.13 peil:
- a. voor bouwwerken die aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor bouwwerken op een talud naast de weg: de hoogte van de kruin van de weg minus het verschil in aanvangshoogte;
- c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet aan de weg grenzen: de hoogte vanaf het aansluitende afgewerkte maaiveld c.q. afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk;
- d. voor gebouwen die niet aan de weg grenzen: de hoogte vanaf het aansluitende afgewerkte maaiveld c.q. afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwwerk, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
- e. indien wordt gebouwd in, op of aan een dijk of waterkering, of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 meter:
- 1. indien de hoofdtoegang van het bouwwerk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 meter achter de achtergevelbouwgrens van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
- 2. indien de hoofdtoegang van bouwwerk niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
- 3. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
- f. indien in, op of over het water wordt gebouwd: het waterpeil.
2.14 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden ten aanzien van de plaatsing van ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits deze bouwdelen niet meer dan 1 meter buiten het gevel- of dakvlak uitsteken. Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de goot- en bouwhoogte van een bouwwerk worden wolfseinden buiten beschouwing gelaten.
2.15 meetverschillen:
bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, niet zijnde een intensieve veehouderij;
- b. een paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
- c. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met ruimten in de woning voor een niet-agrarisch aan-huis-verbonden beroep of een bed & breakfast, waarbij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een woning in gebruik mag worden genomen;
- d. duurzaam agrarisch grondgebruik en het weiden van vee;
- e. bedrijfsgebouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf;
met de daarbij behorende:
- f. paden en wegen;
- g. erven;
- h. terreinen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. mestplaten, sleufsilo's, (mest)silo's en basins;
- m. paardrijbak en paddock;
- n. bouwwerken en andere werken;
met daaraan ondergeschikt:
- o. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
- p. recreatief medegebruik;
- q. ontsluiting van de afzonderlijke percelen;
- r. parkeervoorzieningen;
- s. pv-panelen (zonnepanelen) op gebouwen;
- t. voorzieningen ten behoeve van warmte-/koudeopslag.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.3.3 voor:
- a. de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijf, met in achtneming van de volgende regels:
- 1. het vloeroppervlak van aan-huis-verbonden bedrijven in de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken dan wel bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m²;
- 2. de woonfunctie als hoofddoel en primaire functie blijft gehandhaafd;
- 3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
- 4. horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
- 5. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop van aan het bedrijf gerelateerde producten en ondergeschikt aan de uitoefening van het aan-huis-verbonden bedrijf;
- 6. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de bedrijfswoning of in een bijbehorend bouwwerk dan wel bijgebouw uitvoert tevens een in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven bewoner van de bedrijfswoning is en geen personeel in dienst heeft;
- 7. het gebruik mag niet leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige toename van de parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 8. bedrijfsactiviteiten die vergunnings- of meldingsplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) of andere milieuwetgeving zijn niet toegestaan;
- 9. er vindt slechts een beperkt cliëntenbezoek aan huis plaats;
- 10. reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
- b. de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep tot een maximale vloeroppervlak van 35 m², met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de woonfunctie als hoofddoel en primaire functie blijft gehandhaafd;
- 2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
- 3. horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
- 4. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep;
- 5. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat de hoofdbeoefenaar die de activiteit in de bedrijfswoning of in een bijbehorend bouwwerk dan wel bijgebouw uitvoert tevens een in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven bewoner van de bedrijfswoning is;
- 6. het gebruik mag niet leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige toename van de parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 7. het gebruik dient vanuit milieuhygiënisch oogpunt inpasbaar te zijn;
- 8. er vindt slechts een beperkt cliëntenbezoek aan huis plaats;
- 9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarde
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
- b. duurzaam agrarisch grondgebruik en het weiden van vee;
- c. het weiden van vee, anders dan in het kader van de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
- d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden en landschappelijke waarden;
- e. weidevogelleefgebieden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - weidevogelleefgebied';
- f. groenelementen in de vorm van lage beplanting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - lage beplanting';
- g. watergangen en waterberging;
met daaraan ondergeschikt:
- h. paden;
- i. groenvoorzieningen, anders dan bedoeld onder f;
- j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
- m. recreatief medegebruik;
- n. ontsluiting van de afzonderlijke percelen.
met de daarbij behorende:
- o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Bedrijf - Agrarisch Productie- En Toeleveringsbedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van een agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf;
- b. bedrijfsgebouwen ten behoeve van het agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf;
met de daarbij behorende:
- c. wegen en paden;
- d. erven, terreinen en tuinen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. pv-panelen (zonnepanelen) op gebouwen;
- i. voorzieningen ten behoeve van warmte-/koudeopslag;
- j. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- k. andere werken.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. zendmast;
- b. nutsvoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- e. ondergrondse en bovengrondse leidingen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- h. pv-panelen (zonnepanelen).
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplantingen;
- c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. voetpaden en fietspaden;
- e. straatmeubilair;
- f. nutsvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- g. parkeervoorzieningen;
- h. speelvoorzieningen;
- i. kunstobjecten;
- j. geluidwerende voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Sport
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sport en spelactiviteiten;
- b. groenvoorzieningen;
- c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. paden;
- e. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Tuin
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en bijbehorende voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- b. paden, verhardingen, erven, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
9.2 Bouwregels
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, met dien verstande dat er wordt voldaan aan de gegeven dwarsprofielen, ter plaatse van de aanduidingen 'dwarsprofiel - 1' en 'dwarsprofiel - 2', opgenomen in de bijlagen van deze regels;
- b. voetpaden en fietspaden;
- c. fietstunnels;
- d. bermen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermen, bermbeplanting, taluds, vluchtstroken, opstel- en voorsorteerstroken, in- en uitvoegstroken, verkeersregelinstallaties, bushaltes en dergelijke;
- h. grondlichamen en dijklichamen;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer;
- k. straatmeubilair;
- l. kunstobjecten;
- m. kunstwerken;
- n. nutsvoorzieningen;
- o. geluidwerende voorzieningen;
- p. pv-panelen (zonnepanelen) in het wegdek;
met de daarbij behorende:
- q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
10.2 Bouwregels
10.3 Specifieke gebruiksregels
Bij de inrichting en het gebruik van de gronden, ter plaatse van de dwarsprofielen 'dwarsprofiel - 1' en 'dwarsprofiel - 2', dient te worden voldaan aan dwarsprofiel 1 en dwarsprofiel 2 opgenomen in de bijlagen van deze regels.
Artikel 11 Verkeer - 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en paden ten behoeve van landbouwverkeer, langzaam verkeer en nood- en hulpdiensten;
- b. voetpaden en fietspaden;
- c. bermen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. straatmeubilair;
- h. kunstwerken;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. geluidwerende voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
11.2 Bouwregels
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water, waterlopen en waterpartijen;
- b. waterhuishouding;
- c. waterbeheer en waterberging;
- d. oevers en kaden;
- e. groenvoorzieningen;
- f. paden;
- g. kunstwerken;
- h. recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
12.2 Bouwregels
12.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig wordt in elk geval gerekend het gebruik van gronden en wateren ten behoeve van ligplaatsen voor woonboten en bedrijfsschepen.
Artikel 13 Wonen
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep;
- 2. een bed & breakfast;
- c. tuinen en erven;
met de daarbij behorende:
- d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. pv-panelen (zonnepanelen) op gebouwen.
13.2 Bouwregels
13.3 Specifieke gebruiksregels
13.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 13.3.3 voor:
- a. de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijf, met in achtneming van de volgende regels:
- 1. het vloeroppervlak van aan-huis-verbonden bedrijven in de woning en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 20 m²;
- 2. de woonfunctie als hoofddoel en primaire functie blijft gehandhaafd;
- 3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
- 4. horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
- 5. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop van aan het bedrijf gerelateerde producten en ondergeschikt aan de uitoefening van het aan-huis-verbonden bedrijf;
- 6. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens een in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven bewoner van de woning is en geen personeel in dienst heeft;
- 7. het gebruik mag niet leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige toename van de parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 8. bedrijfsactiviteiten die vergunnings- of meldingsplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) of andere milieuwetgeving zijn niet toegestaan;
- 9. er vindt slechts een beperkt cliëntenbezoek aan huis plaats;
- 10. reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
- b. de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep tot een maximale vloeroppervlak van 35 m², met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de woonfunctie als hoofddoel en primaire functie blijft gehandhaafd;
- 2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
- 3. horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
- 4. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep;
- 5. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat de hoofdbeoefenaar die de activiteit in de woning of in een bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens een in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven bewoner van de woning is;
- 6. het gebruik mag niet leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige toename van de parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 7. het gebruik dient vanuit milieuhygiënisch oogpunt inpasbaar te zijn;
- 8. er vindt slechts een beperkt cliëntenbezoek aan huis plaats;
- 9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
Artikel 14 Leiding - Gas
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor (instandhouding en bescherming van) de in de grond aanwezige ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen), met de daarbij behorende belemmeringenstroken, en het beheer en onderhoud van de leidingen, en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
14.2 Bouwregels
14.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 14.2 indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken beheerder van de gastransportleiding c.q. de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
- a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
- b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Leiding - Riool
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor (instandhouding en bescherming van) de in de grond aanwezige ondergrondse rioolpersleidingen c.q. afvalwaterpersleidingen, en het beheer en onderhoud van de leidingen, en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
Voor zover de volgende dubbelbestemmingen onderling geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- in de eerste plaats de bepalingen van artikel 17 'Waterstaat - Waterkering';
- in de tweede plaats de bepalingen van artikel 15 'Leiding - Riool';
- in de derde plaats de bepalingen van artikel 16 'Waarde - Archeologie 3'.
15.2 Bouwregels
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Waarde - Archeologie 3
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de volgende dubbelbestemmingen onderling geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- in de eerste plaats de bepalingen van artikel 17 'Waterstaat - Waterkering';
- in de tweede plaats de bepalingen van artikel 15 'Leiding - Riool';
- in de derde plaats de bepalingen van artikel 16 'Waarde - Archeologie 3'.
16.2 Bouwregels
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 17 Waterstaat - Waterkering
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor (de aanleg, het behoud en het herstel van) de waterkering, voor de bescherming van de waterkering en voor de waterbeheersing, en de daarbij behorende voorzieningen en inrichtingsaspecten waaronder dijken en kaden, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken, één en ander met inachtneming van de Keur van het Hoogheemraadschap.
Voor zover de volgende dubbelbestemmingen onderling geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- in de eerste plaats de bepalingen van artikel 17 'Waterstaat - Waterkering';
- in de tweede plaats de bepalingen van artikel 15 'Leiding - Riool';
- in de derde plaats de bepalingen van artikel 16 'Waarde - Archeologie 3'.
17.2 Bouwregels
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene Bouwregels
19.1 Bouwhoogte plaatselijke verhogingen
De bouwhoogte van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, luchtbehandelingkasten, liftkokers, lichtkappen, schotelantennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen bedraagt ten hoogste 2 meter ten opzichte van de voor het betreffende perceel geldende maatvoering.
19.2 Overschrijding bouwgrenzen
De grenzen van het bouwvlak dan wel bestemmingsvlak mogen naar de buitenzijde worden overschreden door:
- a. plinten, pilasters, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- b. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, mits de bouwgrens met niet meer dan 0,50 meter wordt overschreden;
- c. kozijnen, mits de bouwgrens met niet meer dan 0,25 meter wordt overschreden.
19.3 Dakkapellen
Dakkapellen mogen uitsluitend op hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- a. voor dakkapellen in het voor-dakvlak geldt dat:
- 1. de breedte van de dakkapel ten hoogste 2,4 meter, of in geval de gevelbreedte meer is dan 5,8 meter, ten hoogste 40% van het dakvlak mag bedragen;
- 2. de dakkapel ten minste 0,5 meter uit de zijkant van het dakvlak dient te blijven;
- 3. maximaal 1 dakkapel per dakvlak, per woning is toegestaan;
- b. voor dakkapellen in het zij-dakvlak geldt dat:
- 1. de breedte van 1 of meer dakkapellen ten hoogste 40% van het dakvlak mag bedragen;
- 2. de breedte per dakkapel maximaal 2,4 meter mag bedragen;
- 3. de dakkapel ten minste 1,2 meter uit zowel de voorkant als de achterkant van het dakvlak dient te blijven;
- c. voor dakkapellen in het achter-dakvlak geldt dat zij ten minste 0,5 meter uit de zijkant van het dakvlak dient te blijven en dat de breedte ten hoogste 40% van het dakvlak mag bedragen.
19.4 Ondergronds bouwen
Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan daar waar op grond van dit bestemmingsplan gebouwen mogen worden gebouwd, met een verticale diepte van maximaal één bouwlaag, waarvan de verticale diepte niet meer dan 3 meter mag bedragen.
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
20.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de zich daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende regels.
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- b. het opslaan, stallen en/of deponeren buiten de bouwwerken van een of meer aan hun gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, alsmede het aanleggen, inrichten en gebruiken van opslag- of stortplaatsen daarvoor;
- c. het opslaan, stallen en/of deponeren buiten de bouwwerken van een of meer aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken machines en/of voer-, vaar- of vliegtuigen, alsmede het opslaan of deponeren van ongerede of onklare machines en/of voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel het aanleggen van opslagplaatsen daarvoor;
- d. het storten van puin en afvalstoffen;
- e. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen dan wel het gebruiken van gronden voor/als kampeerterreinen, caravanterreinen en/of dagcampings;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen, escortbedrijf en sekswinkel;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel (waaronder autohandel) en horeca;
- h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van smart- en growshops of als groothandel in smart- en growproducten;
- i. het gebruik van gronden en bouwwerken als verkooppunt motorbrandstoffen;
- j. het gebruik van gronden voor evenementen;
- k. het gebruik van gronden voor windmolens dan wel windturbines;
- l. het gebruik van gronden voor een paardrijbak en/of paddock, met uitzondering van de gronden met de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
- m. het gebruik van gronden voor een manege en/of paardenfokkerij;
- n. het gebruik van gronden voor een paardenhouderij, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
- o. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de bedrijfsmatige exploitatie of een, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid van de beoefening of het laten beoefenen van de paardensport;
- p. het gebruik van gronden en bouwwerken voor slaap- en/of recreatieverblijven, anders dan hetgeen in deze regels is toegestaan ten aanzien van bed & breakfast.
20.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren
- a. Voor parkeren geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd en in stand wordt gehouden, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de gemiddelde parkeerkencijfers voor matig stedelijke gebieden als bedoeld in de CROW-publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie.
- b. Bij een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde onder a indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, er een bijzonder gemeentelijk belang mee is gemoeid of er op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
20.3 Laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
- a. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde onder a:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
20.4 Wijzigingsbevoegdheid parkeren
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd lid 20.2 te wijzigen, indien:
- a. de CROW-publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie wordt geactualiseerd; dan wel
- b. de gemeenteraad een eigen gemeentelijke parkeernormering vaststelt.
Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels
21.1 Afwijkingsbevoegdheid
Met een omgevingsvergunning, te verlenen door burgemeester en wethouders, kan worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsplanbepalingen ten behoeve van het toestaan van het aanpassen of uitbreiden van het profiel van wegen of aanpassen van de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit en/of onderhoud daartoe aanleiding geven of indien de toepassing van geluidsreducerende maatregelen, de afwatering, de bodem of grondsituatie, en dergelijke daartoe aanleiding geven, met dien verstande dat aanpassingen binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Verkeer' en/of 'Verkeer - 2' gerealiseerd worden;
- c. de bestemmingsplanbepalingen met het oog op het toestaan van de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- d. de bestemmingsplanbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het toestaan van het vergroten van de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 meter;
- e. de bestemmingsplanbepalingen ten aanzien van het toestaan van het overschrijden van de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. schotelantennes;
- 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 4. (hoek-)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de (verlengde) bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden.
21.2 Afwegingskader
De in lid 21.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de woonsituatie;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale en/of externe veiligheid;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 22 Overige Regels
22.1 Werking wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, tenzij in het plan anders is aangegeven.
22.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 23 Overgangsrecht
23.1 Overgangsrecht bouwwerken
23.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 24 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Achtergrond
Al sinds 2004 is de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam in beeld. De Derde ontsluitingsweg betreft een nieuwe weg tussen de Dijkgraaf Poschlaan (gemeentelijke weg) en de N244/N247 (provinciale wegen). In de periode 2006-2011 is er reeds gewerkt aan de voorbereidingen van de Derde ontsluitingsweg. Om financiële redenen is de planontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg stilgezet. Begin 2016 heeft de gemeente Edam-Volendam vastgesteld dat er nader onderzoek moest komen naar de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek heeft de gemeente besloten dat er een bestemmingsplan ten behoeve van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam moet worden opgesteld.
Van het plan voor de Derde ontsluitingsweg is een ontwerp gemaakt. Het ontwerp van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is weergegeven op afbeelding 1.1.
Afbeelding 1.1: Plan/Ontwerp Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
In 2016 heeft de gemeente een nut- en noodzaak onderzoek laten uitvoeren naar de Derde ontsluitingsweg. In dit onderzoek is aangetoond dat in de huidige en toekomstige situatie (2030) de capaciteit van de wegen binnen Edam-Volendam onvoldoende toereikend is voor de hoeveelheid verkeer en er hierdoor onaanvaardbare knelpunten ontstaan. Een nieuwe ontsluitingsweg is nodig voor het oplossen van de verkeersknelpunten in de huidige situatie en in de toekomstige situatie (2030).
Aan het bestemmingsplan is een vrijwillige milieueffectrapportage (m.e.r.) verbonden, en het milieueffectrapport (MER) is formeel in procedure gebracht (de m.e.r.-procedure). Meer informatie over de m.e.r.-procedure staat in paragraaf 1.4.2. Het "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan en het bijbehorend MER hebben van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen. De wijzigingen in het onderhavige bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan staan aangegeven in de "Nota van Wijzigingen bestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" dat als bijlage 19 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
Voorgeschiedenis
De gemeenteraad van Edam-Volendam heeft al bij besluit van 11 november 2004 vastgesteld dat er een onderzoek moest komen naar een nieuwe ontsluitingsweg tussen de Dijkgraaf Poschlaan en de N244/N247. De ontsluiting van de gemeente Edam-Volendam op het provinciaal wegennetwerk (N247 en N244) verloopt via twee ontsluitingswegen: de Zeddeweg aan de zuidkant van Volendam en de Singelweg in Edam.
In 2006/2007 is ook met het oog op de realisatie van de woonwijk De Broeckgouw (toen nog Zuidpolder-Oost) de verkeersproductie onderzocht op de gevolgen voor (de afwikkeling op) het bestaande wegennet. Er is onderzocht of de bestaande wegen waarop de toekomstige wijkontsluitingswegen uitkomen, voldoende capaciteit hebben om het verkeer van het plangebied op een verkeersveilige manier te kunnen verwerken. In opdracht van de gemeente is toen door Goudappel Coffeng onderzoek uitgevoerd. Voor het gehele gemeentelijke grondgebied is een verkeersmodel opgesteld. Dit verkeersmodel bood/biedt de mogelijkheid om de verkeerssituatie in Edam-Volendam met en zonder realisatie van de woonwijk gedetailleerd te kunnen beoordelen. Daarbij is ook het effect van verschillende maatregelen ter bevordering van de veiligheid van fietsverkeer beoordeeld. Op basis van toenmalige telcijfers is een prognosesituatie tot 2020 in kaart gebracht. Daarbij zijn voorziene ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen in Edam-Volendam en de regio meegenomen. Basis voor het model vormt het verkeersprognosemodel NRM Randstad 2.1 (waarbij dus de regio is meegenomen). In het toenmalige onderzoek was de conclusie dat de (interne) hoofdstructuur van Edam-Volendam logisch en robuust in elkaar zit en in het algemeen voldoende capaciteit had voor de berekende intensiteiten. Wel waren er een aantal aanpassingen aan de bestaande wegenstructuur nodig om de verkeersintensiteiten van en naar de woonwijk De Broeckgouw op een veilige en vlotte manier af te wikkelen, niet alleen voor gemotoriseerd verkeer, maar ook voor fietsverkeer (vrijliggende fietspaden e.d.). Uit het onderzoek kwam naar voren dat tot 2020 kon worden volstaan met aanpassingen aan bestaande wegen, doch dat na 2020 er een robuustere oplossing moest komen voor het gehele wegennet in de vorm van een Derde ontsluitingsweg (met het oog op verkeers- en leefbaarheidsproblemen). De gemeente is daarom voornemens een Derde ontsluitingsweg te realiseren tussen de Dijkgraaf Poschlaan en de kruising N244/N247.
In de periode 2006-2011 heeft de gemeente al gewerkt aan de voorbereidingen van de Derde ontsluiting. De Derde ontsluiting is als ruimtelijke ontwikkeling opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie (2009). Destijds was er dus nog geen directe noodzaak. Bovendien waren er nog geen financiële middelen voorhanden voor de aanleg van de weg. De voorbereidingen zijn dan ook in 2011 tijdelijk gestaakt.
Inmiddels nadert de voltooiing van de realisatie van Broeckgouw, zijn er verschillende maatregelen op het hoofdwegennet van Edam en Volendam genomen en is er ook meer bekend over de toekomstverwachting op sociaal-economisch en infrastructureel gebied van Edam-Volendam en de omgeving. Dit heeft de gemeenteraad van Edam-Volendam ertoe gebracht te besluiten tot de heropstart van de onderzoeken voor de Derde ontsluitingsweg.
1.2 Plangebied
De begrenzing van het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is weergegeven op de afbeeldingen 1.2A, 1.2B en 1.2C. De omgeving van het plangebied is weergegeven op de afbeeldingen 2.1A en 2.1B.
Het plangebied ligt westelijk tussen Edam en Volendam in. Het plangebied ligt ten oosten van de provinciale wegen N247 en N244. Een klein deel van de N247 ligt in het plangebied. Aan de oostzijde van het plangebied gaat de Dijkgraaf Poschlaan door het plangebied; een deel van deze gemeentelijke weg wordt aangepast in het kader van dit plan.
Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit agrarisch gebied of weilanden. De agrarische percelen zijn veelal omsloten door watergangen/sloten.
Afbeelding 1.2A: Begrenzing onderhavig plangebied - Luchtfoto
Afbeelding 1.2B: Begrenzing onderhavig plangebied - BGT-kaart
Afbeelding 1.2C: Begrenzing onderhavig plangebied - Plankaart/Verbeelding
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen En Beheersverordeningen
Binnen het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam zijn de volgende vigerende beheersverordeningen en bestemmingsplannen aan de orde:
- Beheersverordening Buitengebied Edam-Volendam, ter plaatse liggend over het bestemmingsplan Buitengebied Edam-Volendam en het bestemmingsplan Landelijk Gebied I "Eerste Herziening". Deze beheersverordening is op 29 oktober 2015 door de gemeenteraad vastgesteld.
- Beheersverordening Lange Weeren, bij de zuidrand van het onderhavige plangebied, ter plaatse van het pad Blokgouw. Deze beheersverordening is op 16 maart 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.
- Provinciaal Inpassingsplan N244, ter plaatse van de westrand van het onderhavige plangebied. Dit bestemmingsplan/inpassingsplan is op 3 februari 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 2 maart 2015 gerepareerd bij vaststellingsbesluit door Provinciale Staten.
- Beheersverordening Edam-Zuid, in een klein deel van het noordoosten van het onderhavige plangebied. Deze beheersverordening is op 17 mei 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.
- (Globaal) Bestemmingsplan Middengebied, ter plaatse van de oostrand van het onderhavige plangebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 20 april 1995, en op 25 juli 2017 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland.
- Bestemmingsplan Parapluherziening parkeren c.a. Dit (paraplu)bestemmingsplan is op 14 juni 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.
De volgende bestemmingsplannen grenzen aan het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam:
- Beheersverordening Buitengebied Edam-Volendam, ten westen van het onderhavige plangebied.
- Beheersverordening Lange Weeren, ten zuiden/zuidwesten van het onderhavige plangebied.
- Provinciaal Inpassingsplan N244, ten westen van het onderhavige plangebied.
- Beheersverordening Edam-Zuid, ten noorden/noordoosten van het onderhavige plangebied.
- Bestemmingsplan Nieuw Volendam, ten zuiden/oosten van het onderhavige plangebied.
- Bestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht Edam 2016, ten noorden van het onderhavige plangebied.
- (Globaal) Bestemmingsplan Middengebied, ten oosten van het onderhavige plangebied.
Voor het gebied waarvoor het onderhavige plan is opgesteld, ofwel het bestemmingsplangebied Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam, geldt geen voorbereidingsbesluit.
1.4 Juridische Procedures
1.4.1 Bestemmingsplan
Vanwege het feit dat het realiseren van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam niet past binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan c.q. de vigerende beheersverordening, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit betreft het onderhavige bestemmingsplan "Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam". De bestemmingsplanprocedure ziet er als volgt uit.
Tijdens het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan, is het plan voor de Derde ontsluitingsweg besproken en afgestemd met de provincie Noord-Holland en de waterbeheerder.
De start van de bestemmingsplanprocedure betrof de bekendmaking van de voorbereiding van het bestemmingsplan. Deze vooraankondiging is gelijktijdig met de kennisgeving van de voorbereiding van het "Milieueffectrapport Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" op 4 september 2017 in de StadsKrant, op 5 september 2017 in de Staatscourant, en op 6 september 2017 in het nieuwsblad Nieuw-Volendam (NIVO) en op de gemeentelijke website, gepubliceerd. De vooraankondiging en kennisgeving met bijlagen hebben met ingang van 7 september 2017 gedurende vier weken ter inzage gelegen. Vervolgens is op basis van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) en afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) de procedure voortgezet.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd en binnen deze termijn kan een ieder zienswijzen bij de gemeente(raad) indienen. Tevens kan een zienswijze inzake het milieueffectrapport (MER) worden ingediend. De ingediende zienswijzen worden - indien mogelijk - verwerkt in het (vast te stellen) bestemmingsplan en in het MER.
Het ontwerpbestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" en het bijbehorend milieueffectrapport "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" hebben van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn vijf zienswijzen met betrekking tot het (ontwerp)bestemmingsplan ingediend, en er is één zienswijze met betrekking tot het MER ingediend. Voor de beantwoording van de zienswijzen over het bestemmingsplan en het MER, wordt verwezen naar de "Reactienota zienswijzen bestemmingsplan en MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam". Deze Reactienota is opgenomen als bijlage 17 van de Toelichting van dit bestemmingsplan.
Na de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad ligt het vastgestelde bestemmingsplan zes weken ter inzage en kunnen diegenen, die een zienswijze hebben ingediend, en belanghebbende zijn, een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State indienen. Tevens kan een verzoek om een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingediend.
Tegen het MER kan geen beroep worden ingesteld, maar het MER kan worden betrokken op/in een beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan.
1.4.2 Milieueffectrapportage / m.e.r.-procedure
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) heeft als doel het milieu een volwaardige plaats te geven in de bestuurlijke besluitvorming. De procedure voor een m.e.r. is voorgeschreven in de Wet milieubeheer.
In 2006 is de gemeente gestart met de m.e.r.-procedure. In dat jaar heeft de Startnotitie ter inzage gelegen en heeft de Commissie voor de m.e.r. een richtlijnenadvies gegeven. Dit was nog onder de oude wet- en regelgeving (inzake de m.e.r.).
In verband met wijzigingen ten opzichte van de Startnotitie is in september 2017 wederom de voorbereiding van een milieueffectrapport bekend gemaakt en heeft het voornemen ter inzage gelegen.
Hoewel de wegaanleg niet onder de m.e.r.-plicht valt, wil de gemeente vrijwillig een m.e.r.-procedure doorlopen. De m.e.r.-procedure is een hulpmiddel bij de besluitvorming van het bevoegd gezag over de vaststelling van het bestemmingsplan, dat daarna in de mogelijke aanleg van de weg voorziet. Tevens is de m.e.r. een hulpmiddel om, vóór de vaststelling, wijzigingen in het bestemmingsplan, die voorzien in de uitvoering van (nadere) maatregelen, door te voeren.
Omdat er vrijwillig c.q. op voorhand voor is gekozen om een milieueffectrapport (MER) te maken, en een m.e.r.-procedure te voeren, is er geen sprake van een beoordeling of voor het bestemmingsplan een MER zou moeten worden gemaakt. Van een 'aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling' of een 'm.e.r.-beoordelingsbeslissing' is dan ook geen sprake.
In 2016 heeft de gemeenteraad budget vrijgegeven voor de voorbeidingen van de Derde ontsluitingsweg, waaronder het MER, het bestemmingsplan en de onderzoeken. Begin 2017 is een concept-MER aan de gemeenteraad voorgelegd. Het voorgaande kan worden opgevat als 'het besluit tot het maken van een milieueffectrapport'. De gemeenteraad heeft in 2016 en 2017 in feite besloten dat er een MER moest worden gemaakt voor het bestemmingsplan de Derde ontsluitingsweg.
Voor meer informatie over de m.e.r.-procedure en het MER wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan en naar het "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" van bureau Tauw.
Het "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" (d.d. 8 mei 2019) is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" en het bijbehorend milieueffectrapport "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" hebben van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen.
1.4.3 Crisis- en herstelwet
De Crisis- en herstelwet (Chw) is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan "Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" en op de bestemmingsplanprocedure. De vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan betreft een besluit als bedoeld in artikel 1.1, lid 1, onder a van de Crisis- en herstelwet (Chw), omdat in Bijlage I, artikel 3, lid 3.4 van de Chw het volgende staat: "ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (...) ten behoeve van de aanleg of wijziging van wegen". Dit bestemmingsplan gaat over de aanleg van een nieuwe weg en valt daarmee onder de werking van (de hiervoor genoemde Bijlage I, artikel 3, lid 3.4 van) de Crisis- en herstelwet (Chw).
Een voordeel van een bestemmingsplan dat onder de regels van de Crisis- en herstelwet (Chw) valt, is dat de (beroeps-)procedures korter zijn onder vigeur van de Chw. Zo duurt de beroepsprocedure voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van de Chw korter dan de normale termijn van een jaar, namelijk maximaal een half jaar.
1.4.4 Hogere (grens)waarden procedure op grond van de Wet geluidhinder
Indien door een plan met een nieuwe weg er bij (bestaande) geluidsgevoelige functies, in de omgeving van de weg, sprake is van een geluidsbelasting op de gevel boven de initiële toegestane geluidsbelasting, dan zijn (indien mogelijk) hogere (grens)waarden benodigd. Deze hogere (grens)waarden ten aanzien van de toegestane geluidsbelasting zijn ontheffingen die op grond van de Wet geluidhinder kunnen worden verleend door het bevoegd gezag, in dit geval door de burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam. Zie voor meer informatie paragraaf 5.4 van dit bestemmingsplan. De hogere (grens)waarde procedure is geregeld in hoofdstuk VIIIa 'Hogere waarde en onderzoeksbepalingen' van de Wet geluidhinder.
De hogere (grens)waarden zijn nodig ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 110c van de Wet geluidhinder is de zienswijzenprocedure (afdeling 3.4 Awb) van toepassing. Daarmee wordt de hogere (grens)waarde procedure gekoppeld aan de bestemmingsplanprocedure, waardoor het ontwerpbesluit hogere (grens)waarden en het ontwerpbestemmingsplan tegelijk ter inzage worden gelegd. Op grond van artikel 145 van de Wet geluidhinder vangt de beroepstermijn van het besluit hogere (grens)waarden gelijktijdig aan met de beroepstermijn van het bestemmingsplan.
Het 'ontwerpbesluit hogere grenswaarden geluid woningen langs Dijkgraaf Poschlaan in verband met Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam' heeft van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen. Op het ontwerpbesluit hogere grenswaarden geluid zijn twee zienswijzen ingediend. Voor de Reactienota en het besluit hogere grenswaarden geluid woningen langs Dijkgraaf Poschlaan in verband met Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam wordt verwezen naar de bijlagen 21 en 22 van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Algemeen, En Omgeving Plangebied
Het plangebied ligt westelijk tussen Edam en Volendam in, en ligt ten oosten van de provinciale wegen N247 en N244. Het plangebied van de Derde ontsluitingsweg bevindt zich nabij de huidige wegenstructuur van Edam-Volendam. Het grondgebied van het onderhavige plangebied heeft vooral een agrarische functie. De weilanden in het plangebied zijn voor een deel aangewezen als leefgebied voor weidevogels.
De omgeving van het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is weergegeven op de afbeeldingen 2.1A, 2.1B en 2.1C.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich woonwijken, agrarische gronden, ecologisch gebied, watergangen, wegen en een polderdijk.
Afbeelding 2.1A: Luchtfoto omgeving onderhavig plangebied
Afbeelding 2.1B: Topografische kaart omgeving onderhavig plangebied (OpenStreetMap)
Afbeelding 2.1C: Huidige situatie onderhavig plangebied
2.2 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit agrarische gronden dan wel weilanden. Het agrarisch grondgebied kent relatief smalle stukken grond met daartussen sloten, met een verschillende ligging/structuur in het westelijke en oostelijke deel van het plangebied.
Aan de westrand van het plangebied ligt de provinciale weg N247; deze weg ligt langs het plangebied en voor een klein deel in het plangebied. Ten westen van het plangebied liggen agrarische gronden, de wegen N247 en N244, en de Purmerringvaart (westelijk langs de N247). Tevens liggen ten westen van het plangebied de polder De Purmer en de Purmerdijk (liggend rondom de polder). De N247, ook wel de Monnickendammerjaagweg, ligt aan de Purmerdijk. De N247 ligt ter plaatse van het plangebied hoger, vanwege de brug in de N244 over de Purmerringvaart.
Aan de oostrand van het plangebied ligt de weg Dijkgraaf Poschlaan; deze weg sluit aan op het plangebied en ligt voor een klein deel in het plangebied. De Dijkgraaf Poschlaan verbindt de westelijke woonwijken van Edam en Volendam met elkaar. Ten oosten van het plangebied ligt een ecologisch natuurpark.
Aan zowel de zuidoostrand, de noordoostrand als de noordwestrand van het plangebied ligt een watergang. De watergangen vormen een scheiding tussen de woonwijken en het agrarisch gebied.
Vanuit het plangebied gaat de Dijkgraaf Poschlaan in noordwestelijke richting, naar Edam, over in de Singelweg, die aansluit op de N247. Tevens gaat de Dijkgraaf Poschlaan vanuit het plangebied in zuidoostelijke richting, naar Volendam, over in de Jupiterlaan, richting de Julianaweg. Deze verbindingen vormen één van de belangrijkste ontsluitingswegen van Edam en Volendam.
Dwars door het plangebied loopt het pad Blokgouw. De Blokgouw ligt tussen de N247 (noordzijde plangebied) en de westelijke woonwijk van Volendam (zuidzijde plangebied). Vanaf de N247 gaat de Blokgouw over in een agrarisch pad dat tevens dienst doet als fiets- en wandelpad tussen Edam en Volendam. In de bocht van de Blokgouw sluit het pad van de Hendric Dirckszstraat (van/naar Edam) aan op de Blokgouw.
In het westen van het plangebied bevinden zich, naast onder meer weilanden, tevens twee woningen, een bedrijfspand en een agrarisch bedrijf met vier gebouwen. De twee woningen liggen aan de rand van het plangebied, langs de N247, op circa 380 meter van elkaar. De woningen hebben elk een aansluiting op de N247. De noordelijk gelegen woning (Monnickendammerjaagweg 9) bevindt zich naast het bedrijfspand, zonder afscheiding, maar kadastraal gezien op een ander perceel. Langs de woning en het bedrijfspand ligt de doodlopende weg Blokgouw, die de panden ontsluit op de N247. De Blokgouw gaat over in een agrarisch pad en fietspad. De zuidelijk gelegen woning (Monnickendammerjaagweg 7) betreft een bedrijfswoning en heeft samen met het agrarisch bedrijf een aansluiting op de N247.
2.3 Functies
Het onderhavige plangebied kent in de huidige situatie de volgende functies:
- Agrarische gronden, met natuur- en landschapswaarden.
- Weidevogelleefgebied (in het westelijke deel van het plangebied).
- Verkeer, aan de oostrand en westrand.
- Water, in de vorm van watergangen/sloten.
- Groen, ook gerelateerd aan natuur- en landschapswaarden; openbaar groen aan de oostrand van het plangebied.
- Twee woningen, waarvan één bedrijfswoning.
- Een agrarisch bedrijf.
- Een agrarisch hulpbedrijf.
- Een zendmast/nutsbedrijf.
- Twee openbare sportvelden.
Eén woning, namelijk de bedrijfswoning op het adres Monnickendammerjaagweg 7, ligt in het zuidwesten van het plangebied.
De andere woning, op het adres Monnickendammerjaagweg 9, ligt in het noordwesten van het plangebied. Deze woning ligt naast een bedrijfspand. Het bedrijfspand, met een agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf, bevindt zich op het adres Monnickendammerjaagweg 10.
Het agrarisch bedrijf op de locatie Monnickendammerjaagweg 7 ligt op circa 350 meter van de dichtsbijzijnde woonwijk in Volendam.
2.4 Historie En Archeologie
Ontstaansgeschiedenis
Het plangebied ligt in het buitengebied tussen Edam en Volendam, en ten oosten van de Purmer. Van oorsprong is dit gebied een voor bewoning ongeschikt veenmoeras. Vanaf de Romeinse Tijd wordt het veengebied ontwaterd door veenriviertjes en vindt lokaal bewoning plaats op het veen langs deze riviertjes. De Purmer ontstaat voor het jaar 1000 en tussen 1000 en 1250 ontstaat Edam rondom de dam in de IJe, die de Purmer met de Zuiderzee verbindt. Volendam ontstaat nadat de IJe in 1357 aan de Zuiderzeekant van de Eye wordt afgedamd. De Purmer is tussen 1618 en 1622 drooggemalen.
Na de ontginning in de Middeleeuwen werd het veengebied voornamelijk gebruikt als weidegebied. Op een kaarten van circa 1620, staan aan de binnenzijde van de Purmerboezem, iets ten westen van het plangebied, drie poldermolens. Verder lijkt er in de omgeving van het plangebied tot halverwege de twintigste eeuw geen bebouwing aanwezig te zijn. De genoemde windmolens zijn in de twintigste eeuw verdwenen. In de 19e eeuw is er in de omgeving van het plangebied weinig veranderd, maar is wel de Blokgouw verandert van een watergang in een weg. Rond 1955 is er nog steeds niets veranderd in de omgeving van het plangebied. In de jaren 1970 beginnen Edam en Volendam zich uit te breiden in de richting van het plangebied. In de jaren 1990 wordt de N244 aangelegd en krijgen het plangebied en omgeving hun huidige vorm.
Historische elementen
Er is in het plangebied geen sprake geweest van historische bebouwing. Wel lopen er door/nabij het plangebied historische infrastructurele elementen: de Purmerdijk, de Blokgouw en de IJe.
Archeologie
Het plangebied ligt niet in een (beschermd) archeologisch monument en evenmin zijn er archeologische vondsten gedaan in het plangebied. Binnen 500 meter van het plangebied ligt één archeologisch monument van hoge archeologische waarde. Het betreft de historische binnenstad van Edam (AMK-nummer 14649). In de directe omgeving van het plangebied zijn geen archeologische vondsten gedaan.
De archeologische verwachting voor het gebied beperkt zich voornamelijk tot sporen van landgebruik uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Deze sporen van landgebruik worden verwacht in de top van het veen en in de afdekkende kleilaag en worden voornamelijk verwacht in de vorm van ploegsporen en slootvullingen. Ook kan in het toemaakdek, dat in delen van het plangebied aanwezig is, stadsafval (aardewerk etc.) worden aangetroffen. Dit materiaal is van elders aangevoerd en duidt niet op bewoning ter plaatse. In het grootste deel van het plangebied is de verwachting voor sporen van landgebruik middelhoog.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Plan Nieuwe Weg "Derde Ontsluitingsweg Edam-volendam"
De Derde ontsluitingsweg ligt in het verlengde van de N244, midden in de polder de Lange Weeren tussen de bebouwingsgrenzen van Edam en Volendam. De weg sluit aan de oostkant aan op de Dijkgraaf Poschlaan. Aan de westkant sluit de weg aan op het kruispunt N244/N247. De nieuwe weg kent een lengte van ongeveer 1 kilometer. Het ontwerp van de Derde ontsluitingsweg is weergegeven op afbeelding 3.1A. De twee dwarsprofielen van het ontwerp van de weg zijn weergegeven op de afbeeldingen 3.1B en 3.1C.
In eerste instantie is voor de aansluiting van de Derde ontsluitingsweg op de Dijkgraaf Poschlaan uitgegaan van een kruispunt met verkeersregelinstallatie (VRI) ofwel verkeerslichten. In 2019, bij een nadere analyse van enkele kruispunten (en oplossingen) op de Dijkgraaf Poschlaan, is een rotonde op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan naar voren gekomen als een reële andere optie voor dit kruispunt. Het ontwerp van het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan als VRI-kruispunt en als rotonde-kruispunt is weergegeven op respectievelijk afbeelding 3.1D en afbeelding 3.1E.
Afbeelding 3.1A: Ontwerp Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Afbeelding 3.1B: Dwarsprofiel oost Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Afbeelding 3.1C: Dwarsprofiel west Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Afbeelding 3.1D: Ontwerp kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan, met verkeersregelinstallatie (VRI) ofwel verkeerslichten, met bijbehorende wegvakindeling
Afbeelding 3.1E: Ontwerp kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan, met rotonde
In het plan voor de Derde ontsluitingsweg, zoals opgenomen in dit bestemmingsplan, is de nieuwe gewenste woonwijk De Lange Weeren niet aangesloten op de Derde ontsluitingsweg.
Het uitgangspunt voor de toekomst is dat De Lange Weeren primair wordt aangesloten op de Derde ontsluitingsweg en secundair op de Zeddeweg. De verbindingsweg van de Lange Weeren naar de Derde ontsluitingsweg en de aansluiting zelf maken geen onderdeel uit van het onderhavige plan. De aansluiting op De Lange Weeren zal in een eigen nieuw bestemmingsplan tot uiting moeten komen.
De aansluiting van de Derde ontsluitingsweg op de Dijkgraaf Poschlaan wordt gerealiseerd met een kruispunt met verkeersregelinstallatie (VRI) ofwel verkeerslichten of met een rotonde.
De kruising N244/N247 is hoog gelegen waardoor de Derde ontsluitingsweg ter plaatse wordt verhoogd (circa 5,5 meter boven maaiveldniveau). De rest van de weg komt (grotendeels) op maaiveldniveau te liggen. Het pad de Blokgouw wordt doorsneden door de Derde ontsluitingsweg. Er komt een oversteekplaats op de nieuwe weg ter plaatse van de Blokgouw. Alleen landbouwverkeer en langzaam verkeer mag de Derde ontsluitingsweg ter plaatse kruisen.
Tussen het kruispunt N244/N247 en de Dijkgraaf Poschlaan wordt direct langs de nieuwe weg in een vrijliggend fietspad voorzien. Dit nieuwe fietspad ligt aan de zuidzijde van de nieuwe weg. Halverwege de nieuwe fietsverbinding kruist deze het pad de Blokgouw, en het nieuwe fietspad vormt daamee tevens een verbinding met de Blokgouw. Het nieuwe fietspad/-traject verbindt, bij de westelijke woonwijk van Volendam, de stedelijke kernen op een aanvullende en veilige manier met het fietspad langs de N247. Het bestaande pad de Blokgouw fungeert nog steeds als landbouwpad voor de aanliggende percelen. Het westelijke deel van de nieuwe fietsverbinding fungeert ook als landbouwpad.
Onder de N247 is bij het kruispunt N244/N247 een fietstunnel gerealiseerd. Hiermee wordt ook, via het nieuwe fietspad, (het fietspad langs de Dijkgraaf Poschlaan in) Volendam verbonden met het fietspad langs de N247. Tevens vindt er met het nieuwe fietspad en de fietstunnel een verbinding plaats met de fietsverbinding langs de N244.
De fietsstructuren van Edam en Volendam zullen op het fietspad langs de nieuwe ontsluitingsweg worden aangesloten. Het nieuwe fietspad sluit tevens aan op de Blokgouw in de richting van Volendam en nabij de straat Tjalk.
Langs het oostelijke deel van het tracé van de nieuwe weg worden aan weerszijden dijkjes gerealiseerd. Het nieuwe vrijliggende fietspad langs de zuidzijde van de weg ligt binnen de dijkjes. Langs het zuidwestelijke deel van de nieuwe weg wordt in verband met een (te verleggen) peilscheiding ook een dijkje gerealiseerd, ten zuiden van de nieuwe watergang langs de weg.
Maatregelen in samenhang met de Derde ontsluitingsweg
Naast het realiseren van een Derde ontsluitingsweg worden er op/bij andere wegen verkeerskundige voorzieningen getroffen.
Bij de kruising van de Dijkgraaf Poschlaan met de Zuidpolderlaan (in Edam) worden extra opstelvakken toegevoegd of wordt een rotonde gerealiseerd. Daarbij wordt de rijbaan van de Zuidpolderlaan iets verbreed in zuidelijke richting. Deze maatregel kan op grond van het vigerende bestemmingsplan "Edam-Zuid" niet volledig worden gerealiseerd, en dus maakt het te wijzigen kruispunt gedeeltelijk deel uit van het onderhavige bestemmingsplan.
Op de Dijkgraaf Poschlaan zullen verkeerskundige voorzieningen worden getroffen, zoals het aanpassen van het kruispunt met de Christiaan van Abkoudestraat. Tevens zullen er verkeersvoorzieningen op de Christiaan van Abkoudestraat worden gerealiseerd.
3.2 Ruimtelijke Structuur En Elementen
Naast de nieuwe weg in het onderhavige bestemmingsplan, worden ook bestaande wegen (en fietspaden) aangepast. De nieuwe ontsluitingsweg en de wegaanpassing maken onderdeel uit van het project "Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam". Het nieuwe wegtracé tussen de Dijkgraaf Poschlaan en de N244/N247, en (een aanpassing van) een deel van de Dijkgraaf Poschlaan, maken deel uit van het onderhavige bestemmingsplan. Om in samenhang hiermee de verkeersknelpunten volledig op te lossen, worden buiten het plangebied aanvullende maatregelen getroffen.
De bestaande agrarische structuur in het plangebied gaat vanwege het plan veranderen. De functie van de bestaande agrarisch gronden zal deels veranderen. De agrarische percelen worden doorkruist door de Derde ontsluitingsweg. Een deel van de weilanden in het plangebied zullen verdwijnen. Hier komen de rijbaan van de nieuwe weg, een grondlichaam, nieuwe dijkjes, nieuwe watergangen, nieuwe groenstructuren en een nieuw fietspad te liggen. De resterende weilanden blijven bestaan ten behoeve van groen, agrarische functies en/of weidevogelleefgebied. De nieuw gevormde weilanden (in het oosten van het plangebied) kunnen tevens dienst doen als waterbergingsgebied. Voorts zal langs het tracé van de nieuwe weg worden voorzien in voldoende waterbergingscapaciteit.
In het noordwesten van het plangebied vinden er (ten noorden van de nieuwe weg) geen wijzigingen in de ruimtelijke structuur plaats. In het westelijke deel van het plangebied is ter plaatse van de nieuwe weg sprake van een verandering in de verkavelingsstructuur, waarbij de in lengterichting noord-zuid gelegen weilanden zullen worden doorbroken. De verkavelingsstructuur in het oostelijke deel van het plangebied, hoewel in aanwezigheid van de nieuwe weg, blijft in feite bestaan.
De structuur van de watergangen/sloten in het plangebied blijft grotendeels bestaan, al worden een deel van de waterstructuren wel opgebroken. Daar waar de bestaande watergangen worden onderbroken door de Derde ontsluitingsweg, zullen nieuwe watergangen worden aangelegd, waardoor een nieuwe gelijkwaardig goed functionerende waterstructuur ontstaat. Hiertoe worden onder andere enkele duikers onder en bij de weg aangelegd. Per saldo zullen er meer watergangen en meer oppervlaktewater in het plangebied aanwezig zijn. Daarmee is de waterstructuur in de toekomstige situatie groter en robuuster.
Aan de westrand van het plangebied blijft de ruimtelijke structuur gelijkwaardig, in die zin dat de wegenstructuur wat hoger ligt dan het naastliggende maaiveld. De Derde ontsluitingsweg sluit aan op de verhoogd gelegen N247 en het kruispunt N244/N247. In het westelijke deel van het plangebied zal de Derde ontsluitingsweg een hoogteverloop kennen. Het hoogteverschil van de weg betreft circa 5,5 meter, vanaf de N247 over circa een kwart van het wegtracé. Op het grond-/dijklichaam bij het kruispunt N244/N247 is ruimte gereserveerd voor wegvakken die aan de N247 worden toegevoegd, vanwege de Derde ontsluitingsweg. Mogelijk zal het dijklichaam moeten worden verbreed. Aansluitend op de oostzijde van het grondlichaam van de N247 zal, bij het kruispunt, een grondlichaam/verhoging worden aangelegd om daarop de Derde ontsluitingsweg te realiseren. Dit krijgt evenals het bestaande grondlichaam een relatief steil talud.
Langs de zuidzijde van het nieuwe grondlichaam wordt een breed (fiets)pad aangelegd die met een tunnel onder de N247 aansluit op het bestaande fietspad langs de N247. Dit pad ontsluit tevens de agrarische percelen ten zuiden van de nieuwe weg. Langs de nieuwe verhoging/weg worden aan weerszijden watergangen gerealiseerd. Langs het zuidwestelijke deel van de nieuwe weg wordt in verband met een (te verleggen) peilscheiding een dijkje gerealiseerd, ten zuiden van de nieuwe watergang.
Aan de oostrand van het plangebied blijft de ruimtelijke structuur gelijkwaardig. Wel wordt de Dijkgraaf Poschlaan opnieuw ingericht en wordt een kruispunt of rotonde aan die weg toegevoegd, namelijk de aansluiting met Derde ontsluitingsweg. Langs het oostelijke deel van het tracé van de nieuwe weg worden aan weerszijden dijkjes gerealiseerd. In de oostelijke helft van het plangebied zal als gevolg van de nieuwe weg het oppervlak aan weilanden afnemen. De nieuw gevormde weilanden zullen dienst doen als maatregelengebied, in die zin dat er begroeiing wordt ingepast in de vorm van een coulissenlandschap om het zicht op de weg gedeeltelijk af te schermen. Er zal lage beplanting worden gebruikt die kenmerkend is voor dit gebied dan wel deze streek, waaronder meidoornstruiken met kragen, en incidenteel bijvoorbeeld knotwilgen langs de waterkant.
De watergangen aan de zuidoostrand en noordoostrand van het plangebied blijven volledig intact. De watergang langs de Dijkgraaf Poschlaan (westzijde) zal worden onderbroken; hiervoor komt een duiker in de plaats zodat de waterstructuur aanwezig blijft.
Het pad Blokgouw dwars door het plangebied blijft aanwezig, maar wordt doorkruist door de nieuwe weg. Bij de doorkruising komt een oversteekplaats. Het zuidelijke deel van het pad Blokgouw zal aansluiten op het nieuwe (fiets)pad langs de Derde ontsluitingsweg. De padenstructuur verbindt Edam en Volendam met het fietspad langs de N247.
Ter plaatse van de in het noordwesten van plangebied gelegen woning en bedrijfspand verandert de ruimtelijke structuur niet. Ook ter plaatse van de bedrijfswoning en het argrarisch bedrijf, gelegen in het zuidwesten van plangebied, verandert de ruimtelijke structuur niet. Tussen de voorgenoemde woningen komt de nieuwe weg te liggen. De minimale afstand tussen de nieuwe weg en de woningen bedraagt 130 meter. De twee woningen aan de rand van het plangebied, langs de Purmerdijk/N247, zijn in het bestemmingsplan opgenomen. De aansluitingen van de woningen op de N247 blijven aanwezig.
3.3 Functies
Het onderhavige plangebied kent in de toekomstige situatie de volgende functies:
- Agrarische gronden, met natuur- en landschapswaarden.
- Weidevogelleefgebied (in het westelijke deel van het plangebied).
- Verkeer, hoofdzakelijk de nieuwe weg.
- Water, in de vorm van watergangen en sloten en eventueel waterbergingsgebied in het oostelijke deel van het plangebied, met een deels nieuwe waterstructuur langs de weg. De functie water komt in meerdere bestemmingen tot uiting. De bestaande (brede) watergang langs Volendam kent een waterbestemming. Sloten en het waterbergingsgebied maken veelal onderdeel uit van de agrarische bestemming. De afwateringssloten voor de nieuwe weg maken veelal onderdeel uit van de verkeersbestemming.
- Groen, ook gerelateerd aan natuur- en landschapswaarden. De functie groen komt in meerdere bestemmingen tot uiting. De aan het landschap verbonden groenelementen maken onderdeel uit van de agrarisch bestemming. Het openbaar groen aan de oostrand van het plangebied kent een groenbestemming.
- Twee woningen (Monnickendammerjaagweg 7 en 9), waarvan één bedrijfswoning (nr. 7).
- Een agrarisch bedrijf.
- Een agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf.
- Een zendmast/nutsbedrijf.
- Twee openbare sportvelden.
De huidige woningen Monnickendammerjaagweg 7 en Monnickendammerjaagweg 9 behouden in het onderhavige bestemmingsplan hun functie. De woning op het adres Monnickendammerjaagweg 7 kent in het oude bestemmingsplan c.q. de vigerende beheersverordening nog niet een woonbestemming, maar krijgt wel een woonfunctie in de vorm van een functieaanduiding 'bedrijfswoning' in de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' in het onderhavige/nieuwe bestemmingsplan. De woonbestemming voor de woning op het adres Monnickendammerjaagweg 9 blijft in het onderhavige bestemmingsplan aanwezig. De bedrijven op de adressen Monnickendammerjaagweg 7 en 10 behouden in het onderhavige bestemmingsplan hun functie met een passende bedrijfsbestemming. De woonbestemming en bedrijfsbestemmingen staan nader beschreven in hoofdstuk 7 van dit bestemmingsplan.
De bestemmingen behorende bij de functies zijn weergegeven op afbeelding 3.3, zijnde plankaart/verbeelding van het onderhavige bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam. (De Verbeelding van het bestemmingsplan is separaat digitaal te raadplegen).
De bestemmingen staan beschreven in hoofdstuk 7 'Juridische planbeschrijving en regeling'.
Afbeelding 3.3: Plankaart/Bestemmingen onderhavig bestemmingsplan
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Dit is het integrale kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau in Nederland. De SVIR heeft een groot aantal Rijksnota's vervangen, zoals bijvoorbeeld de Nota Mobiliteit. Uit de SVIR blijkt dat het Rijk de uitvoering van en de verantwoording voor de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk bij de provincies en bij de gemeenten wil leggen.
De SVIR is conform de huidige Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Structuurvisie van het Rijk op het gebied van ruimtelijke ordening en mobiliteit. Conform het systeem van de Wro heeft de SVIR geen directe doorwerking naar lagere overheden. Dat laatste wordt geregeld via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Inhoud van de SVIR
De opbouw van de SVIR is als volgt. Hoofdstuk 2 schetst de ontwikkelingen en ambities van het Rijk voor 2040. Hoofdstuk 3 vertaalt die ambities in rijksdoelen en rijksbeleid met bijbehorende nationale belangen tot 2028. De rijksdoelen en nationale belangen zijn in hoofdstuk 4 van de SVIR gebiedsgericht vertaald naar nationale opgaven per MIRT-regio (MIRT = Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport). Tevens geeft dit hoofdstuk 4 een beeld van de integrale, nationale opgaven in de Noordzee en langs de kust. In hoofdstuk 5 wordt de verantwoording en monitoring behandeld. De structuurvisie wordt afgesloten met een realisatieparagraaf.
Ten aanzien van mobiliteit blijft het beleid uit de Nota Mobiliteit deels van toepassing, al dan niet in aangepaste vorm.
Bereikbaarheid en mobiliteit
Paragraaf 3.2 van de SVIR gaat over het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid. In het mobiliteitssysteem van Nederland zet het Rijk de gebruiker centraal. Het Rijk wil samen met de decentrale overheden werken aan een robuust en samenhangend mobiliteitssysteem. Robuustheid en samenhang, met inzet van alle beschikbare modaliteiten, zijn noodzakelijk om een goede bereikbaarheid te kunnen garanderen. Het regionale en nationale mobiliteitssysteem hangen nauw met elkaar samen. Een goede aansluiting tussen de verschillende systemen is van belang. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor een robuust en samenhangend regionaal mobiliteitssysteem, waarin langzaam en recreatief verkeer een volwaardige plaats hebben.
Om de kwaliteit van de bereikbaarheid voor de gebruiker te kunnen beoordelen is een bereikbaarheidsindicator ontwikkeld. De indicator wordt gebruikt naast de beleidsdoelen in de Nota Mobiliteit zoals deze voor bereikbaarheid vóór de SVIR door het Rijk per modaliteit zijn gehanteerd. In bijlage 6 van de SVIR staan de essentiële onderdelen van het beleid uit de Nota Mobiliteit (NoMo) deel IV, die (gewijzigd) van kracht blijven (zoals verkeersveiligheid). Deze passages zijn waar nodig aangepast aan actuele ontwikkelingen.
De Derde ontsluitingsweg zorgt voor een robuust mobiliteitsysteem, en sluit aan op een kruispunt van twee provinciale wegen. De nieuwe weg bevordert daarmee de bereikbaarheid van Edam en Volendam. Bij de realisatie van de weg worden voor het langzaam verkeer paden en voorzieningen gerealiseerd. |
Openbaar vervoer (Bijlage 6 SVIR)
Decentrale overheden dragen zorg voor een betrouwbaar, vlot, toegankelijk, sociaal veilig en doelmatig regionaal openbaar vervoer dat past bij hun specifieke regionale situatie. In de PVVP's (Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan) en RVVP's (Regionaal Verkeer en Vervoer Plan) evenals in het gemeentelijke beleid, zoals onder andere vastgelegd in GVVP's (Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan), wordt aangegeven welke doelstellingen worden nagestreefd.
De realisatie van de Derde ontsluitingsweg is opgenomen in het GVVP c.q. het Verkeersplan van de gemeente Edam-Volendam. De nieuwe weg bevordert ook de doorstroming van openbaar vervoer en biedt de mogelijkheid voor een nieuwe/aangepaste openbaar vervoer route. |
Transport van gevaarlijke stoffen (Bijlage 6 SVIR)
Het Rijk zorgt voor de vaststelling van een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen met de daarbij behorende maximale gebruiksruimtes en veiligheidszones. Daarmee worden de transportstromen van gevaarlijke stoffen beheerst en gebundeld. De maximale consequenties voor de ruimtelijke planvorming en hulpverlening als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn daarmee duurzaam vastgelegd, waardoor voor de lange termijn zekerheid en duidelijkheid wordt gecreëerd. Het Rijk zal de daartoe benodigde instrumenten ontwikkelen om te waarborgen dat het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gebruiksruimte blijft en dat de veiligheidszones doorwerken in de ruimtelijke planvorming.
De Derde ontsluitingsweg sluit aan op de N244 en N247. Deze provinciale wegen maken geen onderdeel uit van het basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook voor 'niet basisnet wegen' geldt dat er regelgeving van toepassing is. In paragraaf 4.9 van dit bestemmingsplan is aangetoond dat de Derde ontsluitingsweg voldoet aan de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (ofwel inzake externe veiligheid). |
Natuur
Om flora- en faunasoorten in staat te stellen om op lange termijn te overleven en zich te ontwikkelen zijn vanuit ruimtelijk oogpunt twee zaken essentieel: het behoud van leefgebieden en de mogelijkheden om zich te kunnen verplaatsen tussen leefgebieden. Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang, namelijk de herijkte nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Inmiddels is de EHS vervangen door het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (en bijvoorbeeld weidevogelleefgebieden).
De EHS in de SVIR bevindt zich ter plaatse van het onderhavige plangebied. De EHS is aangepast door de provincie en inmiddels niet meer in het plangebied aanwezig. De EHS betreft nu het NNN. In het plangebied is geen sprake van het NNN, maar wel van weidevogelleefgebied. Ten aanzien van het weidevogelleefgebied in het plangebied is gehandeld conform het 'nee, tenzij' principe, waarbij er compensatie plaatsvindt. |
Conclusie: Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in de SVIR. |
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het Barro bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het Rijk legt met het Barro de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast.
Het Barro kent geen regelingen dan wel belangen die betrekking hebben op het onderhavige plangebied. Het Natuurnetwerk Nederland bevindt zich niet in (de directe omgeving van) het plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor het onderhavige plan. |
4.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie NH2050 (structuurvisie provincie Noord-Holland)
De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld.
De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
In de omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.
Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richten de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.
De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt. Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. In het kader van gezondheid en veiligheid, het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het vergroten van de biodiversiteit van Noord-Holland.
Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities. Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten. Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt. De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van Noord-Holland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen. Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord-Holland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.
De omgevingsvisie bevat kaarten waaraan beleid is verbonden. Een aantal van deze beleidskaarten gelden voor het gehele grondgebied van de provincie.
Een aantal van de kaarten verbonden aan de Omgevingsvisie NH2050 zijn relevant ten aanzien van het onderhavige bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam. Een algemene beleidskaart die relevant is voor het onderhavige bestemmingsplan is 'Nieuwe ontwikkelingen natuurinclusief'. Bij het plan Derde ontsluitingsweg wordt voldaan aan de beleidsuitgangspunten omdat het NNN niet wordt aangetast en omdat er een nieuw landschap wordt gecreëerd en er bijvoorbeeld ecologische verbindingen worden gerealiseerd. In het oostelijk deel van het plangebied wordt ruimte geboden aan (nieuwe) natuur. In de provinciale Omgevingsvisie is het onderhavige plangebied opgenomen in het 'Landschap als onderdeel van het metropolitaan systeem'. Door de integrale aanpak bij de Derde ontsluitingsweg met landschapsontwikkeling en -bescherming wordt aangesloten op de beleidsuitgangspunten voor het metropolitane landschap. Het onderhavige plangebied ligt in het gebied van de beleidskaart 'Landgebruik en waterpeil in balans (veenweide)'. Bij het plan Derde ontsluitingsweg wordt een robuuste waterstructuur gerealiseerd. Het waterpeil wordt niet aangetast. |
4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is een aantal keren gewijzigd en opnieuw vastgesteld.
Op 7 juni 2019 is de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) in werking getreden, onder de naam "Provinciale Ruimtelijke Verordening juni 2019". Op 27 mei 2019 zijn wijzigingen van de PRV door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. Op 3 september 2019 is door Gedeputeerde Staten het besluit genomen tot wijziging van de kaart (bijlage 4 PRV) met de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De meest recente geconsolideerde Provinciale Ruimtelijke Verordening is op 17 september 2019 in werking getreden.
In de PRV staan de regels van de provincie Noord-Holland met betrekking tot ruimtelijke ontwikkeling en ruimtelijke plannen. Tevens heeft de provincie in de PRV in het belang van een goede ruimtelijke ordening algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen, over onderwerpen waar een provinciaal belang mee is gemoeid. Daarnaast zijn in de PRV regels vastgelegd die voortvloeien uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De PRV geeft verder de kaders aan die de provincie stelt om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan.
In Hoofdstuk 5 'De Groene Ruimte' van de PRV komt de bescherming van weidevogels aan de orde, namelijk in 'Artikel 25 Weidevogelleefgebieden'. In artikel 25 van de PRV staat het volgende voorgeschreven:
- 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op weidevogelleefgebieden, zoals op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven, voorziet niet in:
- a. de mogelijkheid van nieuwe bebouwing, anders dan binnen een bestaand bouwblok of een uitbreiding daarvan;
- b. de mogelijkheid van aanleg van nieuwe weginfrastructuur;
- c. de mogelijkheid van aanleg van bossen of boomgaarden;
- d. de mogelijkheid verstorende activiteiten, buiten de huidige agrarische activiteiten, te verrichten die het weidevogelleefgebied verstoren, en;
- e. de mogelijkheid werken uit te voeren die realisatie van nieuwe peilverlagingen mogelijk maken.
- 2. In een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid wordt de aanleg van hoog opgaande beplantingen of laanbeplanting afhankelijk gesteld van een aanlegvergunning, als bedoeld in artikel 3.3. sub a. van de Wet ruimtelijke ordening.
- 3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan wel voorzien in de in dat lid omschreven ontwikkelingen indien dit geschiedt ten behoeve van:
- a. een ingreep waarvoor geen aanvaardbaar alternatief aanwezig is en waarmee bovendien een groot openbaar belang wordt gediend;
- b. woningbouw indien er sprake is van de toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte als bedoeld in artikel 16 en waarbij de natuurdoelen leidend zijn;
- c. woningbouw die bijdraagt aan een substantiële verbetering van in de directe omgeving daarvan aanwezige natuurkwaliteiten van het landschap of;
- d. een ingreep die netto geen verstoring van het weidevogelleefgebied geeft.
- 4. In aanvulling op het derde lid kan het bestemmingsplan hier alleen in voorzien indien in het bestemmingsplan wordt opgenomen:
- a. op welke wijze schade aan een weidevogelleefgebied zoveel mogelijk wordt voorkomen en resterende schade wordt gecompenseerd;
- b. hoe wordt geborgd dat de maatregelen ten behoeve van de compensatie als bedoeld onder a daadwerkelijk worden uitgevoerd;
- c. op welke wijze aan het gestelde in artikel 5a of artikel 5c wordt voldaan en;
- d. op welke wijze aan de ruimtelijke kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 15 is voldaan.
- 5. Gedeputeerde staten kunnen, gehoord de desbetreffende commissie van provinciale staten, de begrenzing van de weidevogelleefgebieden wijzigen:
- a. naar aanleiding van recente tellingen van het aantal broedparen;
- b. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling of;
- c. ten behoeve van de krachtens het derde lid gestelde regels.
- 6. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop compensatie plaatsheeft, als bedoeld in het vierde lid onderdelen a en b.
In Hoofdstuk 4 'Regels voor het landelijk gebied' van de PRV zijn regels voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen, waaronder 'Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied'. In artikel 15 van de PRV staat het volgende voorgeschreven:
- 1. Gedeputeerde Staten stellen de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vast, die de provinciale belangen beschrijft ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
- 2. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied, indien gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:
- a. rekening wordt gehouden met:
- i. de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble, en;
- ii. de ambities en ontwikkelprincipes van de toepasselijke provinciale structuren, en;
- b. hierbij worden betrokken:
- i. de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes;
- ii. de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble, en;
- iii. de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van de toepasselijke provinciale structuren.
- a. rekening wordt gehouden met:
Het onderhavige bestemmingsplan(gebied) ligt voor een deel in het als weidevogelleefgebied aangewezen gebied in de PRV. Vanwege de Derde ontsluitingsweg verdwijnt een deel van dit aangewezen weidevogelleefgebied. Er wordt echter financiële compensatie toegepast conform de nadere regels voor compensatie in de Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland. De compensatie van het aangetaste weidevogelleefgebied vindt plaats in de vorm van een financiële bijdrage van de gemeente aan de provincie, waarmee de provincie het beheren en creëren van andere leefgebieden voor weidevogels kan bekostigen. In het onderhavige bestemmingsplan is een aanduiding voor het resterende weidevogelleefgebied in het plangebied opgenomen. Het onderhavige plangebied bevindt zich in het ensemble 'Waterland' van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie. Ter plaatse van het plangebied is sprake van 'waterrijk veenpolderlandschap' (als landschappelijke karakteristiek). Het veenpolderlandschap heeft een open karakter, met incidenteel een onderbreking in de vorm van een klein lint of erf. De beleving van een doorlopende ruimte overheerst. Deze karakteristiek wordt door het onderhavige plan niet aangetast. Het plangebied is geen gebied waarvoor ambities, ontwikkelprincipes en kansen van toepassing zijn, behalve openheid van het landschap. De kernwaarden van ensembles en provinciale structuren zijn niet in het geding. Er wordt bij het onderhavige plan voldaan aan artikel 15 van de PRV. Gezien het voorgaande geeft artikel 25 van de PRV geen belemmering voor het onderhavige plan. De artikelen 5a (Nieuwe stedelijke ontwikkeling) en 5c (Kleinschalige ontwikkeling), genoemd in artikel 25, van de PRV, zijn niet op het onderhavige bestemmingsplan van toepassing. |
4.2.3 Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland
De Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland geeft aan hoe gecompenseerd moet worden als er aantasting is van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), ecologische verbindingszones (evz) of weidevogelleefgebieden. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is aangegeven wanneer ingrepen in de EHS, evz en weidevogelleefgebied toegestaan zijn en dat ingrepen gecompenseerd moeten worden. De uitvoeringsregeling is dus een uitwerking van de PRV. De (wijziging van de) Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland is op 12 maart 2019 door de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland vastgesteld, en is op 20 maart 2019 in werking getreden.
In artikel 1 van de Uitvoeringsregeling staat het volgende (voor)geschreven:
- 1. Voor zover een bestemmingsplan voorziet in een nieuwe activiteit overeenkomstig artikel 19, vierde lid, of in een of meer ontwikkelingen overeenkomstig artikel 25, derde lid en vierde lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, maakt dat bestemmingsplan mogelijk dat de initiatiefnemer daarvan fysieke maatregelen neemt ter compensatie van de schade aan het Natuurnetwerk Nederland, een natuurverbinding of een weidevogelleefgebied.
- 2. Voor zover de fysieke maatregelen als bedoeld in het eerste lid niet in het bestemmingsplan mogelijk kunnen worden gemaakt, blijkt uit de toelichting van het bestemmingsplan hoe en wanneer de fysieke maatregelen dan wel planologisch worden geregeld en dat het bevoegde gezag daaraan medewerking zal verlenen.
- 3. In het geval de fysieke maatregelen ter compensatie van schade aan het Natuurnetwerk Nederland als bedoeld in het eerste lid worden genomen binnen het Natuurnetwerk Nederland, dient daarnaast in het bestemmingsplan op eenzelfde oppervlak als verloren gaat door de activiteit, dat nog niet is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland, de ontwikkeling van natuur planologisch mogelijk te worden gemaakt. Voor zover dit niet mogelijk is in het bestemmingsplan dat de activiteit mogelijk maakt, blijkt uit de toelichting van dat bestemmingsplan hoe en wanneer deze ontwikkeling van natuur dan wel planologisch wordt geregeld en dat het bevoegd gezag daaraan medewerking zal verlenen.
- 4. Uit de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de fysieke maatregelen ter compensatie van de aantasting van een natuurverbinding zodanig plaatsvinden dat de functie van de natuurverbinding, zoals omschreven in de wezenlijke kenmerken en waarden, in stand blijft.
- 5. In afwijking van het eerste lid en tweede lid, kan de schade aan het Natuurnetwerk Nederland of een weidevogelleefgebied voorafgaand aan de ontwikkeling financieel worden gecompenseerd indien:
- a. fysieke maatregelen niet mogelijk zijn, of;
- b. het gebied dat wordt aangetast door een activiteit als bedoeld in het eerste lid niet groter is dan:
- (1): 0,5 hectare in het geval van Natuurnetwerk Nederland, en;
- (2): 5 hectare in het geval van weidevogelleefgebied.
- 6. In aanvulling op het vijfde lid dient bij financiële compensatie in het kader van het Natuurnetwerk Nederland op eenzelfde oppervlak als verloren gaat door de activiteit, dat nog niet is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland, de ontwikkeling van natuur planologisch mogelijk te worden gemaakt. Indien dat niet mogelijk is in het bestemmingsplan dat de activiteit mogelijk maakt, blijkt uit de toelichting van dat bestemmingsplan hoe en wanneer dat dan wel planologisch wordt geregeld en dat het bevoegd gezag daaraan medewerking zal verlenen.
- 7. Financiële compensatie als bedoeld in het vijfde lid vindt plaats in de vorm van een bijdrage aan de provincie Noord-Holland die wordt gestort in de provinciale reserve groen ten behoeve van de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling in een weidevogelleefgebied als bedoeld in artikel 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Er zal daarom een compensatie van de schade aan een weidevogelleefgebied, als bedoeld in de artikel 1 van de Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland moeten plaatsvinden. Compensatie is mogelijk door een financiële bijdrage (die zal worden gebruikt voor natuur) of door het creëren van nieuw weidevogelleefgebied. De benodigde compensatie is weergegeven en beschreven in de notitie "Compensatie weidevogelleefgebied" (d.d. 24 juli 2018)(Kenmerk N001-1226747WLI-V01) van bureau Tauw, die is opgenomen als bijlage 10 bij dit bestemmingsplan. Er zal in elk geval worden voldaan aan artikel 1 van de Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland. Het is niet mogelijk om een fysieke maatregel ter compensatie van de schade aan een weidevogelleefgebied, als bedoeld in lid 1 (of lid 2) van artikel 1 van de Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland, te realiseren in het onderhavige bestemmingsplan (of anderszins planologisch te regelen). Dit is aangegeven door de provincie Noord-Holland. Er zal daarom financiële compensatie worden toegepast. De financiële compensatie/bijdrage betreft een wijziging ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan. Financiële compensatie is mogelijk omdat de verkleining van het weidevogelleefgebied ruim minder is dan 5 hectare, namelijk circa 2,5 hectare. Met de financiële bijdrage van de gemeente aan de provincie als compensatie voldoet het onderhavige plan aan artikel 1 van de Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord-Holland. De getekende compensatieovereenkomst met betrekking tot de financiële compensatie van het weidevogelleefgebied is als bijlage 20 bij dit bestemmingsplan opgenomen. |
4.2.4 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met karakter)
In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven Waterlandse gemeenten hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto is "Vitaal met karakter". In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken.
Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijke gebied te bewaren vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringen van woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame, vitale regio met een herkenbaar eigen karakter.
In de regiovisie is de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam benoemd. De weg is één van de plannen binnen de regio om de bereikbaarheid te verbeteren. |
4.3 Gemeentelijk Beleid
De nieuwe gemeente Edam-Volendam bestaat sinds 1 januari 2016, en is een fusie tussen de voormalige gemeenten Edam-Volendam en Zeevang.
4.3.1 Structuurvisie Edam-Volendam (2009)
De Structuurvisie van de gemeente Edam-Volendam is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 februari 2009. In de Structuurvisie Edam-Volendam is aangegeven dat de gemeente werk maakt van de aanpak van de gemeentelijke verkeersknelpunten. Verder is aangegeven dat de gemeente streeft naar uitbreiding van het stedelijk hoofdwegennet via een extra hoofdontsluiting in het verlengde van de N244, de Derde ontsluitingsweg. Dit is met name ter ontlasting van het bestaande stedelijke hoofdwegennet en verbetering van de leefbaarheid.
Wat betreft langzaam verkeer, streeft de gemeente naar verbetering van de fietsvoorzieningen langs de Singelweg (fysieke scheiding) en langs de Julianaweg (verbreding fietsstroken). Verder zijn maatregelen in beeld ter verbetering van de oversteekbaarheid van de Singelweg, de Julianaweg en de Kathammerzeedijk.
Het onderhavige plan Derde ontsluitingsweg past binnen het beleid in de gemeentelijke structuurvisie. |
4.3.2 Verkeersplan Edam-Volendam 2018-2023
Het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Edam-Volendam is vastgelegd in het Verkeersplan Edam-Volendam 2018-2023. Het Verkeersplan Edam-Volendam 2018-2023 is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 juni 2018.
Ten aanzien van de infrastructuur is, in Hoofdstuk 3 'Trends en ontwikkelingen' van het Verkeersplan, het volgende geschreven.
De externe bereikbaarheid van de gemeente loopt via de provinciale weg N247. De gemeente is grotendeels afhankelijk van de doorstroming op deze N247. Een andere mogelijkheid is om via de N244 en de A7 te rijden. De recente uitbreiding van de N244 geeft een betere bereikbaarheid van de gemeente Edam-Volendam. De aanwezige (hoofd)infrastructuur binnen Edam en Volendam geeft voldoende ontsluiting. Doch de hoofdwegenstructuur van Edam en Volendam loopt tegen haar grenzen aan. Het verkeer is flink gegroeid. Voor de toekomst wordt een toename van de intensiteiten verwacht. Het bestaande wegennet kan niet veel extra verkeer meer verwerken. Daardoor ontstaan problemen met de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid. Al bij de besluitvorming voor de wijk Broeckgouw in 2007 is geconstateerd dat op termijn (2020) een structurele opwaardering van het wegennet nodig is.
De gemeente Edam-Volendam kiest voor de realisatie van een nieuwe verbinding tussen de Dijkgraaf Poschlaan en de N247: de zogenaamde Derde Ontsluiting als structurele oplossing voor de geconstateerde verkeersproblemen. Met de aanleg van deze nieuwe verbinding kunnen de bestaande ontsluitingswegen Singelweg en Julianaweg worden ontlast, waardoor op en langs deze routes de verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en leefbaarheid kan verbeteren.
Zonder aanvullende maatregelen, zoals de Derde Ontsluitingsweg, ontstaan grote afwikkelings- en veiligheidsproblemen op de ontsluitingswegen van de gemeente. De kruispunten op de Julianaweg, de Singelweg en de N247 hebben onvoldoende capaciteit om het verkeersaanbod soepel te kunnen verwerken. In het bijzonder de Julianaweg en de Singelweg bieden bovendien onvoldoende veiligheid voor fietsverkeer. Het is noodzakelijk om, gezien de ontwikkeling van de verkeersintensiteiten in de toekomst, structurele aanpassingen te doen aan het wegennet. De Derde Ontsluiting biedt een adequate oplossing om veel van de geconstateerde knelpunten op te lossen: het bestaande wegennet wordt sterk ontlast.
Wel blijft een aantal knelpunten over die ook om een oplossing vragen als de Derde Ontsluiting wordt aangelegd: bij de aantakking van de Derde Ontsluiting op de Dijkgraaf Poschlaan en op de N247 bij de Singelweg en de Zeddeweg. Daarom is het verstandig niet alleen de Derde Ontsluiting aan te leggen, maar ook aanvullende maatregelen te treffen op het bestaande wegennet. Met speciale aandacht voor veilig fietsverkeer.
De Derde ontsluitingsweg is opgenomen onder de lopende projecten van de gemeente Edam-Volendam en maakt geen onderdeel uit van de uitvoeringsagenda van het Verkeersplan Edam-Volendam 2018-2023. Het project Derde ontsluitingsweg is niet opgenomen in de paragraaf 'Financiën en Planning' van het Verkeersplan.
Het onderhavige plan Derde ontsluitingsweg is benoemd als een benodigde ontwikkeling en een project in het Verkeersplan Edam-Volendam 2018-2023. Het project Derde ontsluitingsweg is weliswaar niet opgenomen in de uitvoeringsagenda en financiën van het Verkeersplan, maar binnen de gemeente is afzonderlijk budget gereserveerd voor de realisatie van de Derde ontsluitingsweg. |
4.3.3 Omgevingsbeleidsplan Edam-Volendam
Het Omgevingsbeleidsplan 2016-2020 Gemeente Edam-Volendam is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2017. Het Omgevingsbeleidsplan is de opvolger van het Milieubeleidsplan 2009-2012 en het Bouwbeleidsplan 2012-2016 uit Edam-Volendam en het Integraal Handhavingsbeleid gemeente Zeevang 2013-2017.
Het Omgevingsbeleidsplan 2016-2020 bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over de kwaliteit van de leefomgeving; het tweede deel over het proces omtrent vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Het Omgevingsbeleidsplan bevat het beleid omtrent de taken van de (nieuwe) gemeente Edam-Volendam met betrekking tot het omgevingsrecht. Tevens omvat het Omgevingsbeleidsplan 2016-2020 (in deel I) het gemeentelijke (hoofd)beleid op het gebied van:
- Klimaat en duurzaamheid.
- Landschap, groen en natuur.
- Water.
- Luchtkwaliteit en geur.
- Geluid, trilling en straling.
- Bodem en ondergrond.
- Externe veiligheid.
- Afval.
- Welstand, beeldkwaliteit en monumenten.
De Derde ontsluitingsweg is benoemd in het gemeentelijke Omgevingsbeleidsplan, en wordt gezien als een plan dat de luchtkwaliteit kan verbeteren en de geluidhinder kan verminderen, door de verandering van de verkeersstromen en verkeersintensiteit op de andere wegen. De leefbaarheid wordt door de nieuwe weg verbeterd. |
4.3.4 Beleidsnota Archeologie Edam-Volendam
Door de gemeente is in samenwerking met Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland (SCENH) een Beleidsnota Archeologie opgesteld, die op 8 oktober 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld. Deze beleidsnota bevat een archeologische beleidskaart, die per gebied aangeeft welke archeologische criteria van kracht zijn.
Op de archeologische beleidskaart vallen de agrarische gebieden onder categorie 3 (ontgonnen veenweidegebied). Ter plaatse van het onderhavige plangebied is, op de beleidskaart, sprake van categorie 3. Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van meer dan 500 m2 die dieper reiken dan 40 centimeter er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Uit archeologisch onderzoek blijkt dat er ter plaatse van de weg geen archeologische waarden te verwachten of in het geding zijn. De beleidsregel is derhalve voor een deel van het plangebied opgenomen en is uitgewerkt in artikel 16 van de regels van dit bestemmingsplan, en is niet van toepassing op het gebied van de Derde ontsluitingsweg en daarmee de bestemming 'Verkeer'. |
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten En Randvoorwaarden
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke aspecten en omgevingsfactoren en randvoorwaarden inzichtelijk gemaakt. Tevens worden eventuele knelpunten en oplossingen voor het voetlicht gebracht. Waar nodig vindt er een vertaling plaats naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.
Een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor het milieu, de natuur, de waterhuishouding en de externe veiligheid. Een goede ruimtelijke ordening vereist daarom dat er aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieu- en omgevingsaspecten, die bij de ruimtelijke afwegingen een rol spelen. Het bestuursorgaan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan te onderzoeken welke waarden er bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Op grond van de artikelen 3.1.6 en 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in een bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de nut en noodzaak van het onderhavige plan. Daarna komen achtereenvolgens de volgende omgevingsaspecten aan de orde: verkeer, geluid(hinder), luchtkwaliteit, bodem, water, ecologie en natuur (flora & fauna), externe veiligheid, en cultuurhistorie en archeologie. Het onderdeel milieueffectrapportage (m.e.r.) komt in hoofdstuk 6 aan bod.
5.2 Nut En Noodzaak Van Het Plan
De 'nut en noodzaak' van het onderhavige bestemmingsplan hangt zeer sterk samen met het omgevingsaspect verkeer. Het aspect verkeer komt in de volgende paragraaf aan bod.
In deze paragraaf wordt in algemene zin ingegaan op de nut en noodzaak van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam en van de aanvullende maatregelen. Naast de nieuwe weg in het onderhavige bestemmingsplan, worden ook bestaande wegen (en fietspaden) aangepast. De nieuwe ontsluitingsweg en de wegaanpassingen maken onderdeel van het plan en project "Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam". Het nieuwe wegtracé tussen de Dijkgraaf Poschlaan en de N244/N247, en een deel van de Dijkgraaf Poschlaan, maken deel uit van het onderhavige bestemmingsplan. Om, in samenhang hiermee, de verkeersknelpunten volledig op te lossen, worden buiten het plangebied ook aanvullende maatregelen getroffen.
Om de nut en noodzaak van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam aan te tonen is in 2015/2016 door het bureau Goudappel Coffeng een verkeersonderzoek verricht. Dit betreft het rapport "Verkeersonderzoek nut en noodzaak Derde Ontsluiting - Actualisatie najaar 2016" (d.d. 2 november 2016); dat is opgenomen als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan. In het rapport van Goudappel Coffeng staan de volgende conclusies:
Noodzaak: "De noodzaak om voor de toekomstige ontsluiting van Edam-Volendam aanpassingen te doen aan de verkeersstructuur, was al vastgelegd in het verkeersonderzoek Broeckgouw en is met dit onderzoek nogmaals bevestigd. Op het bestaande wegennet ontstaan veel en ernstige knelpunten op het gebied van verkeersveiligheid en afwikkeling als geen maatregelen worden getroffen. Deze conclusie geldt voor de situatie zonder Lange Weeren en verandert niet met Lange Weeren."
Nut: "De Derde Ontsluiting biedt een adequate oplossing om veel van de geconstateerde knelpunten op te lossen: het bestaande wegennet wordt sterk ontlast. Er blijft echter wel een aantal knelpunten over die ook om een oplossing vragen als de Derde Ontsluiting wordt aangelegd. Bovendien is het verstandig bij aanleg van de Derde Ontsluiting ook een deel van de Dijkgraaf Poschlaan mee te nemen omdat die zwaarder wordt belast en aanpassing behoeft."
Uit de voorgaande conclusies van het verkeersonderzoek blijkt dat de nut en noodzaak van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam groot is.
5.3 Verkeer
5.3.1 Achtergrond
In 2007 is door het verkeersbureau Goudappel Coffeng onderzoek gedaan naar de ontsluiting van de nieuwbouwwijk Broeckgouw. Hieruit kwam naar voren dat de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg op dat moment niet nodig was om het verkeer van de Broeckgouw te kunnen verwerken. Uit het onderzoek bleek verder dat na 2016 wel maatregelen aan het wegennet nodig zijn om de toekomstige groei van gemotoriseerd verkeer te kunnen verwerken. In het verkeersonderzoek van 2007 werd het volgende geconcludeerd: handhaven van de situatie met minimale aanpassingen is bij de op dit moment te voorziene ontwikkelingen tot 2020 mogelijk, maar wordt als eindbeeld voor de wegenstructuur van Edam-Volendam niet aanbevolen. Het onderzoek lag aan de basis van het besluit van de gemeenteraad om de bouw van Broeckgouw mogelijk te maken en om vooralsnog geen nieuwe ontsluiting van Edam-Volendam aan te leggen.
In 2015/2016 is verkeersonderzoek verricht in het kader van de Derde ontsluitingsweg van Edam-Volendam. Bij het verkeersonderzoek is de verkeersafwikkeling op kruispunten doorgerekend. Het eerste deel van het verkeersonderzoek is neergelegd in het rapport "Verkeersonderzoek nut en noodzaak Derde Ontsluiting - Actualisatie najaar 2016" (d.d. 2 november 2016), van Goudappel Coffeng. Bij het verkeersonderzoek is ook een aanvullend c.q. achtergrond-rapport opgesteld, in het kader van het MER, namelijk het document "MER Derde Ontsluiting Edam-Volendam, Achtergrondrapport verkeer, definitief" (d.d. 7 mei 2019). Het verkeersonderzoek nut en noodzaak is opgenomen als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan, en het achtergrondrapport verkeer zit als bijlage bij het MER (bijlage 1 van dit bestemmingsplan).
In eerste instantie is voor de aansluiting van de Derde ontsluitingsweg op de Dijkgraaf Poschlaan uitgegaan van een kruispunt met verkeersregelinstallatie (VRI) ofwel verkeerslichten. In 2019, bij een nadere analyse van enkele kruispunten (en oplossingen) op de Dijkgraaf Poschlaan, is een rotonde op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan naar voren gekomen als een reële andere optie voor dit kruispunt. De studie naar de kruispuntmogelijkheden van Goudappel Coffeng in de notitie "Combinatievarianten kruispunten Dijkgraaf Poschlaan - Overzicht van mogelijkheden verkeersafwikkeling" (d.d. 17 juni 2019) is als bijlage 13 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng dient tevens als basis voor het MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam. Onder meer in het kader van het milieueffectrapport (MER) is een alternatief voor de Derde ontsluitingsweg onderzocht; dit wordt het Nulplus-alternatief genoemd. Het Nulplus-alternatief gaat uit van maatregelen voor de bestaande wegenstructuur en kruispunten, op een dusdanige wijze dat een Derde ontsluitingsweg mogelijk niet nodig zou zijn. Het alternatief Derde ontsluitingsweg en het Nulplus-alternatief zijn op meerdere verkeersaspecten met elkaar vergeleken. Beide alternatieven zijn tevens vergeleken met de referentiesituatie.
In het MER is uitgegaan van een VRI op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan. Uit nadere analyses blijkt dat zowel een rotonde (met bypass) als een kruispunt met verkeersregelinstallatie (VRI) het verkeersaanbod op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan goed kunnen verwerken. In dit bestemmingsplan zijn beide kruispuntoplossingen mogelijk gemaakt, zodat de uiteindelijke keuze voor de kruispuntoplossing te zijner tijd kan worden gemaakt op basis van verder uitgewerkte varianten en toekomstige verkeerscijfers. Een rotonde leidt niet tot een andere milieubeoordeling dan een VRI.
In deze paragraaf 5.3 van het bestemmingsplan worden de resultaten van het "Verkeersonderzoek nut en noodzaak Derde Ontsluiting - Actualisatie najaar 2016" en van het MER-verkeersonderzoek, van Goudappel Coffeng, beschreven. Bij de verkeersanalyse is informatie uit het MER (achtergrondrapport verkeer) betrokken. In paragraaf 5.2 zijn reeds de conclusies van het verkeersonderzoek benoemd.
5.3.2 Referentiesituatie
Het kruispunt N244/N247 is aangepast door de provincie Noord-Holland, in het kader van de verbreding van de N244, en is onderdeel van de referentiesituatie. De ontwikkeling van de nieuwe woonwijk De Lange Weeren, en de eventuele ontsluiting van De Lange Weeren op de Zeddeweg, is als uitgangspunt voor de verkeersberekening voor de referentiesituatie 2030 gehanteerd.
Uit het "Verkeersonderzoek nut en noodzaak Derde Ontsluiting - Actualisatie najaar 2016" blijkt dat de verkeersafwikkeling op een aantal kruispunten in Edam en Volendam niet op orde is. Een aantal bestaande kruispunten zitten op de grens van een acceptabele verkeersafwikkeling. De volgende kruispunten vormen een knelpunt in de verkeersafwikkeling in Edam en Volendam.
- N247 - Singelweg;
- N247 - Zeddeweg;
- Zeddeweg - Heideweg - Kathammerzeedijk;
- Dijkgraaf Poschlaan - Zuidpolderlaan;
- Singelweg - Burgemeester Versteeghsingel;
- Kathammerzeedijk - Hoogedijk;
- Julianaweg - Zuideinde.
De geprognosticeerde verkeersintensiteiten in de referentiesituatie (en de plansituatie) zijn weergegeven in tabel 5.3.
5.3.3 Plansituatie
Naast het plan met de Derde ontsluitingsweg is er ook een alternatief onderzocht waarbij de capaciteit van de huidige verkeersstructuur wordt vergroot. In het MER en het bijbehorend achtergrondrapport verkeer is dit het Nulplus-alternatief genoemd. De Derde ontsluitingsweg is in het kader van het MER ook te beschouwen als een alternatief. Met dit bestemmingsplan is de Derde ontsluitingsweg het voorkeursalternatief geworden.
Langs de Derde ontsluitingsweg wordt een vrijliggend fietspad aangelegd.
Evenals bij de referentiesituatie zit bij de plansituatie het effect van de toekomstige woonwijk De Lange Weeren bij de verkeersgegevens inbegrepen.
5.3.4 Conclusie
Ten aanzien van de nut en noodzaak van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam geeft het verkeersonderzoek de volgende conclusies:
Noodzaak: "De noodzaak om voor de toekomstige ontsluiting van Edam-Volendam aanpassingen te doen aan de verkeersstructuur, was al vastgelegd in het verkeersonderzoek Broeckgouw en is met dit onderzoek nogmaals bevestigd. Op het bestaande wegennet ontstaan veel en ernstige knelpunten op het gebied van verkeersveiligheid en afwikkeling als geen maatregelen worden getroffen. Deze conclusie geldt voor de situatie zonder Lange Weeren en verandert niet met Lange Weeren."
Nut: "De Derde Ontsluiting biedt een adequate oplossing om veel van de geconstateerde knelpunten op te lossen: het bestaande wegennet wordt sterk ontlast. Er blijft echter wel een aantal knelpunten over die ook om een oplossing vragen als de Derde Ontsluiting wordt aangelegd. Bovendien is het verstandig bij aanleg van de Derde Ontsluiting ook een deel van de Dijkgraaf Poschlaan mee te nemen omdat die zwaarder wordt belast en aanpassing behoeft."
Het alternatief de Derde ontsluitingsweg heeft onder meer een positief effect op de verlaging van de verkeersintensiteiten, de doorstroming van het openbaar vervoer en de robuustheid van het wegennetwerk. Het Nulplus-alternatief geeft op deze aspecten niet significant een verbetering ten opzichte van de referentiesituatie. Dat betekent dat bestaande en toekomstige knelpunten op dit onderdeel zonder de Derde ontsluitingsweg blijven bestaan of niet afdoende worden opgelost.
Ook op de aspecten verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid is de Derde ontsluitingsweg meer een verbetering ten opzichte van de referentiesituatie dan het Nulplus-alternatief.
Bij 20% meer verkeer kan de Derde ontsluitingsweg het extra verkeer veel beter opvangen dan het Nulplus-alternatief, omdat het aantal knelpunten op kruispunten toeneemt bij het Nulplus-alternatief. De Derde ontsluitingsweg heeft een groter probleemoplossend vermogen en is dus robuuster, ook voor de lange termijn.
Met de Derde ontsluitingsweg zijn er meer mogelijkheden om in de toekomst het verkeersnetwerk nog verkeersveiliger te maken en de verkeersstromen vanwege nieuwe binnenstedelijke ontwikkelingen te kunnen verwerken.
Met het Nulplus-alternatief is er sprake van een niet robuuste wegenstructuur, en is er het risico op een vastlopend verkeerssysteem. Met het alternatief de Derde ontsluitingsweg is er wel sprake van een robuuste wegenstructuur.
De Derde ontsluitingsweg zorgt voor een betere verkeerssituatie, in de zin van een betere en meer robuuste verkeersdoorstroming en een betere verkeersveiligheid. De nieuwe weg geeft een sterkere verbetering dan een alternatief met enkel maatregelen op het bestaande wegennet. De Derde ontsluitingsweg is een sterke en noodzakelijke verbetering van de verkeerssituatie en -knelpunten in de bestaande situatie en autonome situatie dan wel de referentiesituatie.
5.4 Geluid(hinder)
5.4.1 Algemeen
De gemeente Edam-Volendam is voornemens de infrastructuur van Edam-Volendam te wijzigen, hoofdzakelijk door de aanleg van een nieuwe weg. Bij de aanleg van de Derde ontsluitingsweg moeten ook enkele bestaande wegen worden aangepast/gereconstructureerd.
Aan de volgende wegen worden wijzigingen aangebracht:
- N247 (Monnickendammerjaagweg) en N44, op de kruising van deze wegen.
- Dijkgraaf Poschlaan, onder meer bij de kruising met de Derde ontsluitingsweg.
- Zuidpolderlaan, bij de kruising met de Dijkgraaf Poschlaan.
- Christiaan van Abkoudestraat en Bootsloot, bij de kruising met de Dijkgraaf Poschlaan.
Volgens de Wet geluidhinder dienen de nieuw aan te leggen weg en de wijzigingen aan de wegen te worden getoetst aan de regelgeving en de grenswaarden van de Wet geluidhinder.
In het kader van de nieuwe weg en de wegaanpassingen is akoestisch onderzoek verricht door het bureau Goudappel Coffeng. Het rapport "Onderzoek geluid en lucht bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg" (d.d. 24 april 2019) is opgenomen als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.
Een doel van het akoestisch onderzoek is te bepalen of sprake is van 'reconstructie' zoals omschreven in de Wet geluidhinder. Indien sprake is van reconstructie dan wordt onderzocht welke geluidbeperkende maatregelen getroffen kunnen worden. Indien de maatregelen niet mogelijk zijn of stuiten op bezwaren dan wordt aangegeven voor welke geluidgevoelige objecten een hogere waarde dient te worden vastgesteld.
5.4.2 Wet- en regelgeving
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidsnormen opgenomen voor de emissie van diverse geluidsbronnen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrie. De geluidsnormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein. Een geluidszone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een weg of spoorweg, of rondom een industrieterrein, waarbinnen de geluidsnormen van Wgh van toepassing zijn.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting op bestaande (en nieuwe) geluidsgevoelige objecten ten gevolge van een nieuwe weg en de wijziging van een weg.
Op grond van afdeling 4 van hoofdstuk VI van de Wgh moet onderzoek worden verricht naar de nieuwe weg(vakken) en de te wijzigen weg(vakken). Ten aanzien van de bestaande wegen moet de geluidsbelasting vóór de wijziging van de wegen en de toekomstige geluidsbelasting na wijziging van deze wegen worden onderzocht.
Het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 stelt de regels voor het bepalen van de geluidsbelastingen. Uitgangspunt voor het bepalen van de toekomstige geluidsbelasting is het zogenoemde maatgevende jaar. In beginsel is dit het tiende jaar na realisatie van een weg of de wijziging aan een weg. De toekomstige geluidsbelasting is bepalend voor het treffen van eventuele geluidmaatregelen. Ten aanzien van de wijzigingen aan de bestaande wegen dient ook de heersende geluidsbelasting te worden bepaald. Dit is één jaar vóór de wijziging van de weg.
De Wet geluidhinder is alleen van toepassing voor zover het gaat om geluidgevoelige objecten binnen de geluidszone van de wegen. Binnen deze zones wordt de geluidsbelasting getoetst aan de grenswaarden. De grenswaarden zijn opgenomen in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh).
De wet- en regelgeving kent een systeem van twee grenswaarden, waarbij sprake is van een principegrenswaarde (die bij voorkeur als de lagere grenswaarde wordt aangehouden) en een plafond c.q. een voorwaardelijke grenswaarde. De grenswaarde waar in principe aan dient te worden voldaan betreft de (voorheen genoemde) voorkeursgrenswaarde, de in beginsel ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Het geluidsniveau dient op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te voldoen aan deze toelaatbare geluidsbelasting. De 'in principe' ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting verschilt per geluidsbron. Indien deze wordt overschreden, kan een hoger geluidsniveau worden toegestaan, de zogenaamde hogere waarde. Hieraan is een maximum verbonden. De hogere waarde mag alleen worden vastgesteld indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat het niet mogelijk is om bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen te nemen om het geluidsniveau terug of onder de voorkeursgrenswaarde te brengen. De maximale hogere waarde verschilt per geluidsbron, per gevoelige bestemming, en in het geval van wegverkeerslawaai per situatie. Eerder verleende hogere waarden dienen bij de toetsing aan de wettelijke normering in acht te worden genomen.
Wegverkeerslawaai
In artikel 76 van de Wgh is bepaald dat bij vaststelling van een bestemmingsplan de wettelijke grenswaarden in acht genomen moeten worden. Toetsing aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vindt per weg plaats. Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer moet op de gevels van woningen in de geluidszone van een weg voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Deze bedraagt in principe 48 dB. De hogere waarde van de toelaatbare geluidsbelasting voor wegverkeerslawaai verschilt per situatie. Hierbij worden bestaande- of nieuwbouw en binnenstedelijke of buitenstedelijke situaties onderscheiden. De maximale grens-/ontheffingswaarden (hogere waarde) voor de verschillende situaties zijn weergegeven in tabel 5.4A. De voorkeursgrenswaarde is in alle gevallen 48 dB.
Tabel 5.4A Maximale grens-/ontheffingswaarden geluidsbelasting weg op woningen
Binnenstedelijk | Buitenstedelijk | |
Nieuwe weg, nieuwe woning | 58 dB | 53 dB |
Nieuwe weg, bestaande woning | 63 dB | 58 dB |
Weg in reconstructie, bestaande woning | 68 dB | 68 dB |
Bestaande weg, nieuwe woning | 63 dB | 53 dB |
De maximale grenswaarden voor de geluidsbelasting vanwege een te wijzigen weg zijn gecompliceerder, en hangen af van de huidige geluidsbelasting (c.q. de heersende waarde) en de eerdere verleende hogere waarden. Van belang is de toename van de geluidsbelasting, die maximaal 5 dB mag zijn om een hogere waarde vast te stellen. Daarnaast is bepalend of de te reconstrueren weg in buitenstedelijk of stedelijk gebied ligt.
Correctie volgens artikel 110g Wet geluidhinder (Wgh)
Op de berekende waarden van het wegverkeerslawaai mag voor toetsing een correctie worden toegepast conform artikel 110g van de Wet geluidhinder (Wgh). Deze aftrek is afhankelijk van de maximaal toegestane snelheid. Vanaf de 70 km/uur bedraagt deze correctie veelal 2 dB. Beneden de 70 km/uur bedraagt deze correctie 5 dB. De correctie houdt verband met de verwachting dat voertuigmotoren in de toekomst stiller zullen worden.
Wegverkeerslawaai 30 km/uur wegen
De werkingssfeer van de Wet geluidhinder (Wgh) is niet van toepassing voor 30 km/uur wegen. Deze hebben van rechtswege geen geluidszone en hierbij is wettelijke toetsing aan de normering dan ook niet aan de orde. Uit jurisprudentie is echter gebleken dat onderzoek naar 30 km/uur wegen ondanks het ontbreken van normering toch van belang is. Aangetoond moet worden dat er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'.
Reconstructie van een weg
In artikel 1 van de Wgh is de volgende definitie van een reconstructie van een weg opgenomen:
“een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd.”
Er is sprake van 'reconstructie' als aan de volgende twee voorwaarden wordt voldaan:
- Er moet sprake zijn van een fysieke wijziging op of aan de weg. Het gaat dan bijvoorbeeld om een wijziging van het profiel, de wegbreedte, de hoogteligging, het wegdek, het aantal rijstroken, de aanleg van kruispunten of rotondes, de aanleg van aansluitingen, op- en afritten, het verhogen van de maximumsnelheid.
- Ten gevolge van de wijziging(en) en de verwachte groei van het verkeer in de eerste tien jaar na de wijziging(en) moet er sprake zijn van een toename van de geluidbelasting ten opzichte van de grenswaarde met (afgerond) 2 dB of meer.
Om 'reconstructie' te kunnen bepalen moet dus eerst voor elke geluidgevoelig object de geldende 'grenswaarde' worden bepaald. Vervolgens wordt bezien of deze grenswaarde in de toekomstige situatie met tenminste (afgerond) 2 dB wordt overschreden.
In artikel 1b, lid 5 van de Wgh staat dat er geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is als de wijziging van de weg bestaat uit:
- a. een snelheidsverlaging, of
- b. de vervanging van de wegdeklaag door een wegdeklaag met dezelfde of een grotere geluidreducerende werking.
Grenswaarde, en overschrijding
Om de grenswaarde ten aanzien van een reconstructie te kunnen bepalen, zijn allereerst in het verleden vastgestelde hogere waarde (voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting) van belang. Als geen sprake is van een eerder vastgestelde hogere waarde, is de grenswaarde gelijk aan de heersende geluidbelasting (dat is de geluidbelasting één jaar voor de wijziging van de weg). Hierbij geldt conform de Wet geluidhinder dat een geluidbelasting van 48 dB of lager altijd is toegestaan.
Als echter in het verleden voor de te wijzigen weg al eens een hogere waarde is vastgesteld die lager is dan de geluidbelasting in het jaar voor wijziging, dan geldt deze hogere waarde als grenswaarde (artikel 99 Wgh). Zodoende is de geldende grenswaarde de laagste waarde van:
- de geluidbelasting één jaar voor de fysieke ingreep;
- een eventueel eerder vastgestelde hogere waarde.
Vervolgens wordt bezien of deze grenswaarde in de toekomstige situatie, het tiende jaar na openstelling van de weg, en zonder geluidmaatregelen, met 2 dB (onafgerond 1,50 dB) of meer overschreden wordt.
Indien er sprake is van een overschrijding met 2 dB, dan is er sprake van een 'reconstructie (van de weg)' in de zin van de Wet geluidhinder. In dat geval is een 'hogere waarde' benodigd.
In beginsel is de ten hoogste toelaatbare overschrijding van de grenswaarde als gevolg van 'reconstructie van de weg' 5 dB. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting mag echter niet worden overschreden.
De hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelastingen die kunnen worden vastgesteld, zijn mede afhankelijk of eerder de Wet geluidhinder van toepassing is geweest en of sprake is van stedelijk of buitenstedelijk gebied.
Of er sprake is van 'reconstructie' in de zin van de Wet geluidhinder wordt per geluidgevoelig object bepaald. Het kan dus zo zijn dat voor het ene object wel sprake is van reconstructie en voor het andere object niet.
Maatregelen
Indien er sprake is van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder moet worden onderzocht of er maatregelen kunnen worden getroffen om de overschrijding van de grenswaarde ongedaan te maken. Het doel daarbij is om de toekomstige geluidsbelasting zoveel mogelijk terug te brengen tot de grenswaarde. Daarbij wordt eerst gekeken naar maatregelen bij de bron (stiller wegdek) en vervolgens naar maatregelen in de overdracht (geluidschermen of -wallen). Hierbij is niet alleen van belang of het technisch mogelijk is om dergelijke maatregelen te treffen, ook het kostenaspect is van belang. Naast het kostenaspect kunnen ten slotte nog bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of landschappelijke aard bestaan tegen het realiseren van bepaalde geluidmaatregelen.
Uitstraling van de effecten
In artikel 99, lid 2 Wgh is omschreven dat indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat de reconstructie van een weg zal leiden tot een toename van de geluidbelasting van 2 dB of meer vanwege andere wegen dan de te reconstrueren weg of wegdelen, ook inzicht dient te worden gegeven in de effecten op die andere wegen. Op de geluidbelastingen vanwege het extra verkeer van het plan op de andere wegen zijn de grenswaarden uit de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Er bestaat echter geen formele plicht op grond van de Wgh om maatregelen te treffen vanwege de geluidtoename van die andere weg(delen). Wel moeten de resultaten van het onderzoek worden meegewogen in de besluitvorming.
Geluidgevoelige bestemmingen
De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat de geluidbelasting dient te worden getoetst ter plaatse van de gevel van geluidgevoelige bestemmingen. Geluidgevoelige bestemmingen zijn woningen, scholen, gezondheidsgebouwen en kinderdagverblijven. Kantoren, hotels en horecabedrijven zijn volgens de wet niet geluidgevoelig. De toetsing aan geluidgevoelige bestemmingen vindt plaats op de meest geluidbelaste gevel per verdieping.
Gecumuleerde geluidsbelasting
Voordat een hogere waarde wordt vastgesteld, moet het gecumuleerde geluidsniveau ten gevolge van alle relevante geluidsbronnen inzichtelijk worden gemaakt. Een geluidsbron is relevant indien de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van deze bron wordt overschreden. De berekeningswijze voor het gecumuleerde geluidsniveau is wettelijk vastgelegd. Bij de berekening van het gecumuleerde geluidsniveau mag voor het aandeel wegverkeerslawaai geen 'aftrek artikel 110g Wgh' worden toegepast. Er bestaat geen wettelijke normering voor het gecumuleerde geluidsniveau.
5.4.3 Uitgangspunten akoestisch onderzoek
De plannen omvatten de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg en de aanpassing van een aantal bestaande wegen om de Derde ontsluitingsweg mogelijk te maken. Voor de nieuwe ontsluitingsweg is een ontwerp gemaakt. Op afbeelding 5.4A is (de ligging van) de nieuwe weg weergegeven.
Afbeelding 5.4A: Ontwerp Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Om de aansluiting van de nieuwe ontsluitingsweg op de bestaande wegen mogelijk te maken, dient een aantal bestaande wegen aangepast te worden. Het gaat aan de westzijde om de aansluiting op de bestaande (kruising van de) N247 en N244. Op het kruispunt is reeds ruimte gereserveerd voor de wegvakken ten behoeve van de aansluiting op de Derde ontsluitingsweg.
Aan de oostzijde van het plan dient de Dijkgraaf Poschlaan aangepast te worden om de nieuwe ontsluitingsweg aan te sluiten op de bestaande weg. Daarnaast dienen de kruispunten ter hoogte van de Zuidpolderlaan en de Christiaan van Abkoudestraat te worden aangepast, waarbij nog niet duidelijk is hoe en in hoeverre de kruispunten worden aangepast.
In het akoestisch onderzoek hoeft enkel te worden gekeken naar bestaande woningen, omdat het onderhavige bestemmingsplan geen nieuwe woningen bevat en er geen projecteerde nieuwe woningen in de (directe) omgeving van het bestemmingsplangebied aanwezig zijn.
In het rapport van het geluidsonderzoek is de geluidszone van de nieuwe weg weergegeven (in figuur 2.3). Voor het wegdeel buiten de bebouwde kom is uitgegaan van een geluidszone van 250 meter en voor het wegdeel binnen de bebouwde kom van 200 meter. De zonebreedte van 250 meter buiten de bebouwde kom is met een derde van de zonebreedte doorgetrokken ter hoogte van de beoogde komgrens. Voor het gehele tracé van de Derde ontsluitingsweg geldt een maximaal toegestane snelheid van 50 km/uur.
De volgende wegen worden aangepast in verband met de nieuwe weg:
- N247 (Monnickendammerjaagweg) en N44.
- Dijkgraaf Poschlaan, onder meer bij de kruising met de Derde ontsluitingsweg.
- Zuidpolderlaan, bij de kruising met de Dijkgraaf Poschlaan.
- Christiaan van Abkoudestraat en Bootsloot, bij de kruising met de Dijkgraaf Poschlaan.
In het geluidsrapport is per weg ingegaan op de beschouwde geluidszone en is deze weergegeven.
Het rapport "Onderzoek geluid en lucht bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg" (d.d. 24 april 2019) van Goudappel Coffeng is opgenomen als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.
Verkeersgegevens
De in de milieuonderzoeken gehanteerde verkeersgegevens zijn ontleend aan het verkeersmodel van de gemeente Edam-Volendam. De verkeersverdelingen zijn eveneens ontleend aan dit verkeersmodel.
Voor de berekeningen is uitgegaan van de volgende onderzoeksjaren:
- De situatie 2016 (de situatie vóór de wegaanpassing).
- De plansituatie 2030. Dit is de situatie met de Derde ontsluitingsweg.
- De referentiesituatie 2030. Dit is de situatie voor het toekomstjaar zonder de Derde ontsluitingsweg en de (bijbehorende) kruispuntaanpassingen.
Het prognosejaar van het verkeersmodel betreft het jaar 2030. Deze situatie is als uitgangspunt gehanteerd voor het onderzoeksjaar 2030. Een overzicht van de gehanteerde verkeersgegevens is opgenomen in bijlage 1 van het onderzoeksrapport. Ook is in die bijlage de gehanteerde verkeersverdeling opgenomen; het gaat hierbij om de verdeling van het verkeer over het etmaal en de verkeerssamenstelling.
Gevolgen elders
Ten gevolge van de Derde ontsluitingsweg kan er langs wegen in de omgeving sprake zijn van een toenemende geluidsbelasting door gewijzigde verkeersstromen. Van een relevante toename elders is sprake wanneer de geluidsbelasting toeneemt met 2 dB (1,5 dB) of meer in de plansituatie ten opzichte van de toekomstige situatie zonder ontwikkelingen. Van een dergelijke toename is sprake wanneer de verkeersintensiteit toeneemt met 40% of meer (bij een gelijkblijvende verkeersverdeling). Het onderzoek naar gevolgen elders is wettelijk gezien niet meer dan een constatering van de toe- en afnamen van de geluidsbelasting. Er is namelijk geen verplichting tot het treffen van geluidsreducerende maatregelen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wel gewenst af te wegen of voor deze situaties maatregelen mogelijk zijn. Dit is ter afweging aan het bevoegd gezag.
Binnenwaarde
In het geval van ontheffing ofwel hogere waarden wordt gekeken naar de eisen met betrekking tot het geluidsniveau in de geluidsgevoelige vertrekken van geluidsgevoelige bestemmingen. In het Bouwbesluit is opgenomen dat in verblijfsruimten van woningen voldaan moet worden aan een maximale binnenwaarde van 33 dB. Hierbij dient te worden gerekend met de geluidsbelastingen van alle bronnen gezamenlijk, de gecumuleerde geluidsbelasting.
Eerder vastgestelde hogere grenswaarden en saneringswoningen
Voor zover bekend zijn er langs de beschouwde wegen geen hogere grenswaarden vastgesteld.
5.4.4 Geluidsbelastingen / Resultaten akoestisch onderzoek
In deze paragraaf zijn de resultaten beschreven van het akoestisch onderzoek. Daarbij is onderscheid gemaakt in de geluidseffecten van de Derde ontsluitingsweg en de wegen die fysiek aangepast dienen te worden om de ontsluiting mogelijk te maken of vanwege aanvullende verkeersmaatregelen. Daar waar sprake is van grenswaarde overschrijdingen is nader onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor het toepassen van geluidsreducerende maatregelen.
Het rapport "Onderzoek geluid en lucht bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg" (d.d. 24 april 2019) van Goudappel Coffeng is opgenomen als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.
Nieuwe (Derde) ontsluitingsweg
Een overzicht van de geluidsbelastingen ten gevolge van de Derde ontsluitingsweg is weergegeven op afbeelding 5.4B en in tabel B3.1 van bijlage 3 van het rapport van Goudappel Coffeng. Het betreft de situatie zonder geluidsreducerende maatregelen.
Afbeelding 5.4B: Geluidsbelasting Derde ontsluitingsweg, situatie zonder maatregelen; overzicht van de woningen waar sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB
In totaal is voor 9 woningen een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde berekend. Voor deze 9 woningen is een geluidsbelasting berekend van 49 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt daarmee met 1 dB overschreden. De maximale grens-/ontheffingswaarde van 58 dB voor buitenstedelijke situaties en 63 dB voor binnenstedelijke situaties wordt in geen geval overschreden. Omdat er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, is onderzoek naar de toepassing van de geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. In paragraaf 5.4.5 (en paragraaf 4.4 van het rapport) komen de mogelijke maatregelen aan bod.
Aanpassingen van bestaande wegen
Hierna is per wegbron inzichtelijk gemaakt wat de consequenties zijn van de voorgenomen wijzigingen aan de weg. Daarbij is de huidige situatie (voor reconstructie) vergeleken met de geluidssituatie 10 jaar na reconstructie.
N247 en N244
De geluidsbelastingen ten gevolge van de N247 zijn weergegeven in tabel B4.1 van bijlage 4 van het rapport van Goudappel Coffeng. Ten gevolge van de N247 is geen reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder berekend voor de omliggende bestaande woningen. De maximaal berekende geluidstoename bedraagt 1 dB. Deze geluidstoename wordt met name veroorzaakt door de toename van het aantal verkeersbewegingen in de plansituatie. Er is geen sprake van een juridische reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder. Nader onderzoek naar geluidsreducerende maatregelen is niet noodzakelijk.
De geluidsbelastingen ten gevolge van de N244 zijn weergegeven in tabel B5.1 van bijlage 5 van het rapport van Goudappel Coffeng. Ten gevolge van de N244 is geen reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder berekend voor de omliggende bestaande woningen. Nader onderzoek naar geluidsreducerende maatregelen is niet noodzakelijk.
Dijkgraaf Poschlaan
De berekende geluidsbelastingen ten gevolge van de Dijkgraaf Poschlaan zijn weergegeven in tabel B6.1 van bijlage 6 van het rapport van Goudappel Coffeng. Ten zuiden van de Derde ontsluitingsweg is voor een aantal woningen langs Dijkgraaf Poschlaan een geluidstoename berekend van 2 tot 3 dB. De betreffende locaties zijn weergegeven op afbeelding 5.4C. Voor geen van de woningen wordt de maximale grens-/ontheffingswaarde overschreden.
Afbeelding 5.4C: Woningen waarvoor ten gevolge van de Dijkgraaf Poschlaan een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder berekend is, situatie zonder maatregelen
De geluidstoenames langs de Dijkgraaf Poschlaan worden met name veroorzaakt door de toename van het aantal verkeersbewegingen in de plansituatie ten opzichte van de huidige situatie. De verkeerstoename wordt enerzijds veroorzaakt door een gewijzigde routekeuze van het verkeer als gevolg van de nieuwe Derde ontsluitingsweg en anderzijds door de extra ontwikkelingen die in Volendam beoogd zijn zoals nieuwe woningbouwlocaties.
Omdat sprake is van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder is een onderzoek naar de mogelijke toepassing van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. In paragraaf 5.4.5 (en paragraaf 4.4 van het rapport) komen de mogelijke maatregelen aan bod.
Zuidpolderlaan
De geluidsbelastingen ten gevolge van de Zuidpolderlaan zijn weergegeven in tabel B7.1 van bijlage 7 van het rapport van Goudappel Coffeng. Ten gevolge van de Zuidpolderlaan is voor een aantal woningen rond het aan te passen kruispunt sprake van een geluidstoename van 2 dB. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt niet overschreden.
Een overzicht van de betreffende woningen is weergegeven op afbeelding 5.4D. De geluidstoename wordt veroorzaakt door een combinatie van een toename van de verkeersintensiteiten en een gewijzigde inrichting van de weg.
Afbeelding 5.4D: Woningen waarvoor ten gevolge van de Zuidpolderbaan een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder berekend is, situatie zonder maatregelen
Omdat sprake is van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder is een onderzoek naar de mogelijke toepassing van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. In paragraaf 5.4.5 (en paragraaf 4.4 van het rapport) komen de mogelijke maatregelen aan bod.
Christiaan van Abkoudestraat en Bootslot
De geluidsbelastingen ten gevolge van de Christiaan van Abkoudestraat en Bootslot zijn weergegeven in tabel B8.1 van bijlage 8 van het rapport van Goudappel Coffeng. Ten gevolge van deze wegen is geen reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder berekend voor de omliggende bestaande woningen. Nader onderzoek naar geluidsreducerende maatregelen is niet noodzakelijk.
Gevolgen elders
Voor de voorliggende situatie is onderzocht wat het effect is van de Derde ontsluitingsweg op de wegen in de omgeving. Dit ten gevolge van de gewijzigde verkeersstromen. Daarbij is de vergelijking gemaakt met de toekomstige situatie zonder de nieuwe ontsluitingsweg.
Bij een verkeerstoename van circa 40 % is er sprake van een geluidstoename van 2 dB (1,5 dB) of meer. Een geluidstoename van 2 dB of meer is voor het menselijk oor waarneembaar.
Langs de route Dijkgraaf Poschlaan – Jupiterlaan, ten zuiden van de nieuwe ontsluitingsweg, is een waarneembare toename van de geluidsbelasting te verwachten als gevolg van de gewijzigde verkeersstromen. Als gevolg van de Derde ontsluitingsweg zijn op de andere wegen geen geluidstoenames te verwachten van 2 dB (1,5 dB) of meer. Ten noorden van de nieuwe ontsluitingsweg is juist een afname van de geluidsbelasting te verwachten.
In paragraaf 5.4.5 (en paragraaf 4.4 van het rapport) is ingegaan op de mogelijkheden om de geluidsbelastingen te reduceren op locaties waar geluidstoenames te verwachten zijn.
5.4.5 Maatregelen
De prioriteit die de Wet geluidhinder geeft aan geluidsreducerende oplossingen, is als volgt:
- 1. Bronmaatregelen, zoals verkeers- en wegdekmaatregelen.
- 2. Overdrachtsmaatregelen, zoals schermen en wallen en het vergroten van de afstand tussen de woning en de weg.
- 3. Ontvangermaatregelen.
Hierna is voor de verschillende situaties ingegaan op de mogelijke geluidsreducerende maatregelen en het effect daarvan.
Maatregelen Derde ontsluitingsweg
Langs de nieuwe ontsluitingsweg is voor een aantal woningen in de eerste lijn een geluidsbelasting berekend die 1 dB hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Van een overschrijding van de maximale grens/-ontheffingswaarde is geen sprake.
Bronmaatregelen
Door middel van het toepassen van een geluidsreducerende wegdekverharding kan de geluidsbelasting worden gereduceerd met circa 3 dB. De maximaal berekende geluidsbelasting voor de omliggende woningen komt daarmee op 46 dB te liggen. Daarbij is uitgegaan van geluidsreducerend asfalt op de nieuwe ontsluitingsweg, met uitzondering van de kruispuntvlakken.
Na toepassing van geluidsreducerend asfalt is ten gevolge van de Derde ontsluitingsweg voor geen enkele woning nog sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Een overzicht van de geluidsbelastingen met toepassing van de geluidsreducerende asfaltverharding is weergegeven in tabel B9.1 van bijlage 9 van het rapport van Goudappel Coffeng.
Overdrachtsmaatregelen
Voor de woningen langs de Derde ontsluitingsweg is na toepassing van geluidsreducerend asfalt geen sprake meer van geluidsbelastingen die hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het is wettelijk gezien dan ook niet noodzakelijk om aanvullende geluidsreducerende maatregelen te treffen.
Maatregelen Dijkgraaf Poschlaan
Ten gevolge van het verkeer op de Dijkgraaf Poschlaan is voor een aantal woningen een geluidstoename van 2 dB of meer berekend.
Bronmaatregelen
Door bronmaatregelen toe te passen in de vorm van geluidsreducerend asfalt kan voor een deel van de woningen de geluidsbelastingen worden gereduceerd tot de heersende geluidsbelastingen.
Wanneer in de situatie zonder maatregelen een geluidstoename van 2 dB of meer berekend is, dient de geluidsbelasting te worden gereduceerd tot de heersende geluidsbelasting. Indien dat niet mogelijk is zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk of dient een hogere grenswaarde te worden aangevraagd.
Geluidsreducerend asfalt is niet op het gehele traject van de Dijkgraaf Poschlaan mogelijk. Op kruispunten is geluidsreducerend asfalt onvoldoende slijtvast.
In bijlage 10 van het rapport van Goudappel Coffeng is een overzicht opgenomen van de geluidsbelastingen met toepassing van geluidsreducerend asfalt op delen van de Dijkgraaf Poschlaan. Daarbij is uitgegaan van een asfaltverharding met een geluidsreducerende werking van 3 dB. Met de toepassing van geluidsreducerend asfalt is niet voor alle woningen een reductie van de geluidsbelasting mogelijk tot de heersende geluidsbelasting.
Op afbeelding 5.4E is weergegeven voor welke woningen langs de Dijkgraaf Poschlaan, ten zuiden van de Derde ontsluitingsweg, nog sprake is van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder na toepassing van maatregelen.
Afbeelding 5.4E: Woningen waarvoor ten gevolge van de Dijkgraaf Poschlaan een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder berekend is, met toepassing van geluidsreducerende asfaltverharding
Overdrachtsmaatregelen
Omdat bronmaatregelen niet overal toepasbaar zijn kan de geluidstoename niet voor alle woningen dusdanig worden gereduceerd dat de geluidssituatie gelijk is aan de huidige situatie. Door de toepassing van geluidsschermen of geluidswallen is de geluidsbelasting verder te reduceren. Geluidsafschermende maatregelen langs de Dijkgraaf Poschlaan worden in beginsel niet reëel geacht vanuit stedebouwkundig oogpunt. In hoeverre overdrachtsmaatregelen mogelijk en wenselijk zijn dient nader onderzocht te worden bij de nadere uitwerking. Mocht het niet mogelijk of doelmatig zijn om dergelijke afschermende maatregelen toe te passen, dan dienen voor de betreffende woningen waarvoor nog sprake is van een toename van de geluidsbelasting, hogere grenswaarden te worden aangevraagd.
Maatregelen Zuidpolderlaan
Ten gevolge van het verkeer op de Zuidpolderlaan is, ter hoogte van de aansluiting op de Dijkgraaf Poschlaan, voor 6 woningen een geluidstoename berekend van 2 dB. Het toepassen van geluidsreducerend asfalt is op deze locatie niet mogelijk in verband met de te beperkte slijtvastheid.
Door het toepassen van geluidsschermen of geluidswallen is de geluidstoename weg te nemen. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt zijn dergelijke geluidsafschermende maatregelen langs de Dijkgraaf Poschlaan en de Zuidpolderlaan niet reëel.
Het is dan ook reëel om voor de betreffende woningen een hogere grenswaarde aan te vragen en te verlenen.
Maatregelen gevolgen elders
Langs de route Dijkgraaf Poschlaan - Jupiterlaan is een waarneembare toename van de geluidsbelasting te verwachten als gevolg van de gewijzigde verkeersstromen. Door middel van het toepassen van bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt kan deze geluidstoename grotendeels worden gecompenseerd. Dit met uitzondering van de locaties waar toepassing van geluidsreducerend asfalt technisch gezien niet mogelijk is. Er is wettelijk gezien geen verplichting voor het treffen van maatregelen langs wegen buiten het plangebied. Wel dient een afweging gemaakt te worden door het bevoegd gezag in hoeverre geluidstoenames acceptabel kunnen worden geacht. Het aanvragen van hogere grenswaarden is in voorliggende situatie, buiten het reconstructiegebied, niet mogelijk.
5.4.6 Hogere (grens)waarden
Voor een aantal locaties is het met reëel inpasbare maatregelen naar verwachting niet mogelijk om aan de grenswaarden te voldoen. Voor deze woningen is het reëel om hogere grenswaarden aan te vragen.
Een overzicht van de benodigde hogere waarden is weergegeven in tabel 4.3 van het rapport van Goudappel Coffeng, waarbij de hogere waarde per woning is aangegeven. Voor de hogere waarden is rekening gehouden met de toepassing van geluidsreducerend asfalt op de Derde ontsluitingsweg en de Dijkgraaf Poschlaan. In totaal dienen voor 22 woningen hogere waarden te worden aangevraagd en verleend. Het gaat om 6 woningen en hogere waarden met betrekking tot de Zuidpolderlaan en om 16 woningen en hogere waarden met betrekking tot de Dijkgraaf Poschlaan. In tabel 5.4B is een algemeen overzicht van de hogere (grens)waarden gegeven.
Wanneer hogere grenswaarden worden vastgesteld dient voor alle woningen voldaan te worden aan de maximale binnenwaarde conform het Bouwbesluit. De isolatiewaarde van de bestaande woningen dient daarbij onderzocht te worden. Hiervoor dient uitgegaan te worden van de gecumuleerde geluidsbelasting zoals deze is opgenomen in bijlage 11 van het rapport van Goudappel Coffeng.
Het rapport "Onderzoek geluid en lucht bestemmingsplan Derde ontsluitingsweg" (d.d. 24 april 2019) van Goudappel Coffeng, met daarin de hogere waarden, is opgenomen als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.
Tabel 5.4B: Hogere waarden in verband met reconstructiesituaties bij de Zuidpolderlaan en Dijkgraaf Poschlaan, in relatie tot de realisatie van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Geluidsbron | Plaats | Benodigde hogere grenswaarden (dB), met/na toepassing 3 dB geluidsreducerend asfalt |
Zuidpolderlaan | Edam | 50, 50, 51, 51, 58, 58 |
Dijkgraaf Poschlaan | Volendam | 50, 50, 51, 52, 53, 56, 56, 57, 57, 57, 57, 57, 57, 57, 57, 59 |
De adressen van de hogere waarden betreffen niet de weg van/met de geluidsbron.
Het 'ontwerpbesluit hogere grenswaarden geluid woningen langs Dijkgraaf Poschlaan in verband met Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam' heeft van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen. Op het ontwerpbesluit hogere grenswaarden geluid zijn twee zienswijzen ingediend. Het besluit hogere grenswaarden geluid en het bestemmingsplan zijn niet aangepast naar aanleiding van deze zienswijzen. Voor de Reactienota en het besluit hogere grenswaarden geluid woningen langs Dijkgraaf Poschlaan in verband met Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam wordt verwezen naar de bijlagen 21 en 22 van dit bestemmingsplan.
5.4.7 Conclusie
De geluidsbelasting vanwege de Derde ontsluitingsweg voldoet, met de toepassing van geluidsreducerend asfalt, bij alle woningen aan de voorkeursgrenswaarde.
De geluidsbelastingtoenames vanwege de gewijzigde verkeersstromen en wegindelingen op de Dijkgraaf Poschlaan en de Zuidpolderbaan voldoet, ook met de toepassing van geluidsreducerend asfalt, niet bij alle woningen aan de grenswaarden. Er wordt wel voldaan aan de maximale grens-/ontheffingswaarde. Er dienen voor de betreffende woningen hogere waarden te worden aangevraagd en door burgemeester en wethouders te worden verleend. Het is reëel om hogere waarden te verlenen.
Met de toepassing van maatregelen, namelijk geluidsreducerend asfalt en eventuele isolatieverbeteringen van woningen, zal sprake zijn van aanvaardbare geluidsbelastingen.
Het aspect geluid vormt, na verlening van hogere (grens)waarden voor een aantal geluidsbelastingen, geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
5.5 Luchtkwaliteit
5.5.1 Wet- en regelgeving, en beleid
Het belangrijkste wettelijke kader is de Wet luchtkwaliteit (Wlk) die is opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm). Daarnaast zijn enkele Algemene Maatregelen van Bestuur van belang, namelijk het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Als nationaal beleid is enkele jaren geleden het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgezet en vastgelegd. Dit programma is opgesteld om (in de toekomst) aan de normen van de Europese Unie met betrekking tot luchtkwaliteit te kunnen voldoen en om in de tussentijd wel projecten te kunnen realiseren. Met het NSL wordt de luchtkwaliteit gemonitord en wordt er voor gezorgd dat de luchtkwaliteit niet substantieel verslechtert als gevolg van een ruimtelijke- en/of infrastructurele ontwikkeling. Het NSL is op 6 december 2016 voor een tweede maal verlengd tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet (in naar verwachting 2021). De Wet luchtkwaliteit vormt het kader voor het NSL.
Het onderhavige plan is niet opgenomen in het NSL; het nemen van maatregelen is niet van toepassing.
Een plan of project (zoals het onderhavige plan) zal moeten voldoen aan één of meerdere van de andere luchtkwaliteitseisen die zijn vastgesteld bij de invoering van het NSL en in de Wet luchtkwaliteit (wijziging van de Wet milieubeheer) zijn opgenomen. De luchtkwaliteitseisen staan in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Eén luchtkwaliteitseis is het voldoen aan grenswaarden, aangegeven in onderstaande tabel.
Tabel 5.5A Grenswaarden stoffenconcentraties, Wlk (Titel 5.2 Wm, Bijlage II)
Concentraties (µg/m3) | |||
Jaargemiddelde | Anders | Opmerking | |
NO2 | 40 | Uurgemiddelde: 200 | De uurgemiddeldewaarde mag maximaal 18 keer per jaar overschreden worden. |
PM10 | 40 | Daggemiddelde: 50 | De daggemiddeldewaarde mag maximaal 35 keer per jaar overschreden worden. |
PM2,5 | 25 | n.v.t. |
Met de Wet luchtkwaliteit is gestreefd naar meer flexibiliteit als het gaat om de koppeling van luchtkwaliteitseisen en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze flexibiliteit is met name terug te vinden in een verdeling in projecten die in betekende mate (IBM) of niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. NIBM-projecten hoeven niet langer getoetst te worden aan de grenswaarden.
Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 van de Wet milieubeheer)
Uit het bepaalde in de Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 van de Wet milieubeheer) volgt, dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan op grond van artikel 3.1 e.v. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in principe onderzoek moet worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor wat betreft deze nieuwe ontwikkelingen kan onderscheid worden gemaakt in:
- de consequenties van de aanwezige en nieuwe bedrijvigheid.
- de consequenties van toenemend wegverkeer.
- de consequenties van het situeren van zogenaamde gevoelige bestemmingen (zoals woningen en scholen) in de omgeving van deze bedrijven en wegen.
In de Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 Wet milieubeheer, Bijlage II) zijn normen (grenswaarden en plandrempels) vastgesteld voor onder andere de concentraties zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (fijnstof, PM10 en PM2,5), lood (Pb), koolmonoxide (CO), benzeen (C6H6), en ozon (O3) in de lucht.
Uit metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en berekeningen van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt, dat aan de grenswaarden voor benzeen, zwaveldioxide, lood en koolmonoxide al geruime tijd in (nagenoeg) geheel Nederland wordt voldaan.
In Nederland zijn in relatie tot wegverkeer de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5). De concentraties van deze twee stoffen liggen in Nederland over het algemeen dichtbij of boven de gestelde grenswaarden uit de Wet milieubeheer (Wm). Overschrijdingen van de andere stoffen uit de Wet milieubeheer (Wm) komen in Nederland slechts in exceptionele gevallen voor. In de Nederlandse situatie leveren dus alleen de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) problemen op in relatie tot de wettelijke normen. De wijze waarop het aspect luchtkwaliteit bij planvorming in acht genomen moet worden genomen is geregeld in de artikelen 5.16 en 5.16a van de Wet milieubeheer. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- grenswaarden uit Bijlage II van de Wet milieubeheer worden niet overschreden, of
- per saldo verbetert de luchtkwaliteit of blijft tenminste gelijk, of
- het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit (aan concentratie PM10 en
NO2), of - het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Besluit niet in betekenende mate [NIBM] bijdragen, en Regeling NIBM bijdragen
In het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de daarop gebaseerde “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” is geregeld welke projecten niet meer getoetst hoeven te worden. Projecten, die maximaal 3% van de grenswaarde (= 1,2 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10) bijdragen aan de lokale luchtkwaliteit, vallen onder de definitie van 'niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit' en hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen waarbij een besluit, aangaande een project, in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt. In de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” zijn categorieën projecten opgenomen die niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit.
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) bevat voorschriften over metingen en berekeningen om de concentratie en depositie van luchtverontreinigende stoffen vast te stellen. De regeling vereist ook een plan met maatregelen om een goede luchtkwaliteit te bewerkstelligen in geval van overschrijding.
5.5.2 Verricht onderzoek
In het kader van de ontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is er een luchtkwaliteitsonderzoek verricht, door het bureau Goudappel Coffeng. Het rapport "Onderzoek geluid en lucht bestemmingsplan 3e ontsluiting" (d.d. 24 april 2019) is opgenomen als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.
In het kader van het MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam zijn berekeningen uitgevoerd voor het aspect luchtkwaliteit. Daarbij is voor de maatgevende locaties reeds een toetsing uitgevoerd aan de normen/grenswaarden van de Wet milieubeheer. Deze locaties waarvoor de concentraties zijn berekend zijn weergegeven op afbeelding 5.5. In het rapport "Onderzoek geluid en lucht bestemmingsplan 3e ontsluiting" zijn in hoofdstuk 5 de maatgevende concentraties weergegeven voor de nieuwe ontsluitingsweg en de aansluitende wegen.
Afbeelding 5.5: Locaties berekende concentraties
Stikstofdioxide (NO2)
Langs de nieuwe ontsluitingsweg wordt de norm van 40 µg/m3 niet overschreden. De berekende waarde voor langs de Derde ontsluitingsweg bedraagt 20,6 µg/m3. Op de aansluitende wegen N244, N247 en Dijkgraaf Poschlaan zijn de concentraties van de situatie zonder en met de nieuwe ontsluitingsweg berekend, en deze zijn weergegeven in tabel 5.5B. Voor geen van de onderzoekslocaties is een overschrijding van de grenswaarde berekend.
Tabel 5.5B Berekende jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2)
berekende concentratie zonder nieuwe ontsluitingsweg (µg/m3) | berekende concentratie met nieuwe ontsluitingsweg (µg/m3) | |
1 N247 | 24,7 | 23,0 |
2 N247 | 23,1 | 22,3 |
3 N244 | 25,2 | 25,2 |
4 Dijkgraaf Poschlaan | 19,9 | 19,7 |
5 Dijkgraaf Poschlaan | 20,4 | 22,4 |
6 Derde ontsluitingsweg | n.v.t. | 20,6 |
Fijnstof (PM10)
Langs de nieuwe ontsluitingsweg wordt de norm van 40 µg/m3 niet overschreden. De berekende waarde voor langs de Derde ontsluitingsweg bedraagt 18,0 µg/m3. Op de aansluitende wegen N244, N247 en Dijkgraaf Poschlaan zijn de concentraties van de situatie zonder en met de nieuwe ontsluitingsweg berekend, en deze zijn weergegeven in tabel 5.5C. Voor geen van de onderzoekslocaties is een overschrijding van de grenswaarde berekend.
Tabel 5.5C Berekende jaargemiddelde concentraties fijnstof (PM10)
concentratie zonder nieuwe ontsluitingsweg (µg/m3) | concentratie met nieuwe ontsluitingsweg (µg/m3) | |
1 N247 | 17,7 | 17,5 |
2 N247 | 17,5 | 17,4 |
3 N244 | 17,8 | 17,8 |
4 Dijkgraaf Poschlaan | 17,9 | 17,8 |
5 Dijkgraaf Poschlaan | 18,1 | 18,4 |
6 Derde ontsluitingsweg | n.v.t. | 18,0 |
Fijnstof (PM2,5)
Langs de nieuwe ontsluitingsweg wordt de norm van 25 µg/m3 niet overschreden. De berekende waarde voor langs de Derde ontsluitingsweg bedraagt 10,4 µg/m3. Op de aansluitende wegen N244, N247 en Dijkgraaf Poschlaan zijn de concentraties van de situatie zonder en met de nieuwe ontsluitingsweg berekend, en deze zijn weergegeven in tabel 5.5D. Voor geen van de onderzoekslocaties is een overschrijding van de grenswaarde berekend.
Tabel 5.5D Berekende jaargemiddelde concentraties fijnstof (PM2,5)
berekende concentratie zonder nieuwe ontsluitingsweg (µg/m3) | berekende concentratie met nieuwe ontsluitingsweg (µg/m3) | |
1 N247 | 10,3 | 10,2 |
2 N247 | 10,2 | 10,2 |
3 N244 | 10,3 | 10,3 |
4 Dijkgraaf Poschlaan | 10,4 | 10,4 |
5 Dijkgraaf Poschlaan | 10,5 | 10,6 |
6 Derde ontsluitingsweg | n.v.t. | 10,4 |
5.5.3 Conclusie
De berekende luchtconcentraties liggen ruim onder de grenswaarden. Tevens zijn de veranderingen in de concentraties als gevolg van de Derde ontsluitingsweg beperkt. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
5.6 Bodem
In het kader van de ontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam zijn er een verkennend bodemonderzoek en een verkennend waterbodemonderzoek verricht.
5.6.1 Wet- en regelgeving, en beleid
Ten aanzien van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit en bodemgesteldheid binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat het plan op een (vanuit milieuoogpunt) zorgvuldige manier dient te worden uitgevoerd. Ook is hierbij van belang om aan te tonen dat het plan uitvoerbaar is voor wat betreft eventuele kosten in verband met de bodemkwaliteit en bodemgesteldheid, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Wet bodembescherming biedt het kader voor de benodigde kwaliteit en het gebruik van grond en bodem.
Bodemonderzoeken kunnen in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of – indien de onderzoeksresultaten daartoe aanleiding geven – aanvullend bodemonderzoek te laten verrichten in het kader van de voorbereiding van een project. Zo nodig moet er een saneringsplan worden opgesteld.
Informatie over de bodemkwaliteit kan tevens worden gehaald uit bodemkwaliteitskaarten. Een bodemkwaliteitskaart wordt vastgesteld op grond van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). Bij de bodemkwaliteitskaart staan verplichtingen inzake het gebruiken en verplaatsen van grond.
5.6.2 Algemene bodemeigenschappen
In het plangebied komen geen aardkundig waardevolle gebieden of elementen voor. Het plangebied en de nabije omgeving liggen niet in een bodembeschermingsgebied of een grondwaterbeschermingsgebied. In dat kader zijn er dan ook geen beperkingen voor het (plan)gebied.
Huidige (onder)grond
In het onderhavige plangebied komen hoofdzakelijk veengronden voor. Enkel aan de oostrand van het plangebied is sprake van kleigrond. In de omgeving, ten westen van de Purmerdijk en voor een klein deel langs de Dijkgraaf Poschlaan, komen ook kleigronden voor. In het plangebied wordt het areaal voornamelijk gebruikt als agrarische gronden. Deze gronden zijn in gebruik als weidegrond.
De maaiveldhoogte in het grootste deel van het plangebied ligt rond de 1,2 meter onder NAP. Het maaiveld ligt op circa 1,0 à 1,3 meter onder NAP in het lage deel van het gebied waar de nieuwe weg is gepland. Aan de westrand van het plangebied ligt het maaiveld ruim hoger, in verband met de Purmerdijk die op het hoogste punt circa 5,5 meter hoger ligt dan het naastgelegen maaiveld. Hier bevindt zich ook klei.
Bodemdaling
Het plangebied bestaat voornamelijk uit veen. Veengronden zijn gevoelig voor klink en oxidatie. Hierdoor is het gebied zettingsgevoelig. In het gebied treedt autonome bodemdaling op. Dit proces van maaivelddaling kan oplopen tot een daling van 3 mm per jaar. Om de inklinking en oxidatie van de veenbodem te beperken moet de grondwaterstand hoog gehouden worden. Door de bodemdaling wordt de drooglegging voor bebouwing en agrarisch gebruik steeds minder en moet het (grondwater)peil mee dalen met de bodemdaling.
(Informatie uit het MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam).
Geohydrologie
De geohydrologische situatie ter plaatse van de Derde ontsluitingsweg is gerelateerd aan de grondwaterstand, veengronden (inklinking/zetting) en bodemdaling. In de notitie "Watertoets - Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" (d.d. 25 april 2019)(Kenmerk R004-1226747ABE-V06) van het bureau Tauw is de geohydrologische situatie ten aanzien van de (aanleg van de) Derde ontsluitingsweg beschreven. Het aspect geohydrologie komt in paragraaf 5.7.2.1 nader aan bod, onder de kop Bodem (als onderdeel van de Watertoets).
5.6.3 Bodemkwaliteit
In het kader van de ontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is er een verkennend bodemonderzoek verricht, door het bureau Tauw. Het rapport "Verkennend bodemonderzoek Edam-Volendam - 3e ontsluiting N247" (Kenmerk R002-1226747YRX-nja-V01-NL)(d.d. 28 september 2017) is opgenomen als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan.
Verricht onderzoek bodemkwaliteit
Vooronderzoek
Voorafgaand aan het onderzoek is een vooronderzoek conform de NEN 5725 uitgevoerd.
Verdachte locaties
Onderdeel van het vooronderzoek is een inventarisatie van verdachte locaties (voormalige of huidige bedrijfsactiviteiten, dempingen, tanks, incidenten et cetera). Er zijn geen verdachte locaties aangetoond op de plek van de onderzoekslocatie. De locatie is niet verdacht.
Asbestverdachtheid van de bodem
Er zijn een aantal dammetjes op de locatie aanwezig, welke zijn onderzocht tijdens het waterbodemonderzoek, aangezien dammen formeel tot de waterbodem behoren. Dit waterbodemonderzoek (zie paragraaf 5.6.4) heeft tegelijkertijd met het bodemonderzoek plaatsgevonden. Ter plaatse van een dam is er asbest aangetoond. De verspreiding van de aanwezigheid is nader onderzocht en het asbest bevindt zich alleen op de dam en niet op of in de omliggende bodem eromheen.
Op basis van historische gegevens is er geen reden om aan te nemen dat de locatie asbestverdacht is.
Veldonderzoek en Resultaten
Onderzoeksstrategie
De onderzoeksstrategie voor een onverdachte lijnvormige locatie (ONV-L) uit de NEN 5740 is gehanteerd.
Zintuiglijke waarnemingen en veldmetingen
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Er is asbestverdacht (ongedefinieerd puin) materiaal waargenomen ter plaatse van boring 6. Naar aanleiding daarvan zijn aanvullend twee boringen (boring 61 en 62) geplaatst ter controle omvang van de aanwezigheid van puin ter plaatse. In beide boringen is tevens ongedefinieerd puin in vergelijkbare concentraties aangetroffen. Van het aangetroffen puin materiaal (geen bodem) is vervolgens een materiaal (verzamel)monster genomen. Dit monster is ingezet voor kwalitatieve analyse op asbesthoudendheid conform NEN 5896. Er heeft geen visuele inspectie van het maaiveld conform protocol 2018 plaatsgevonden.
De gemeten waarden voor de pH en geleidbaarheid zijn als normaal te beschouwen. Conform protocol zijn eveneens de NTU-waarden (troebelheid) bepaald. Bij peilbuis 9 is een verhoogde NTU-waarde (>10) waargenomen. Deze heeft geen negatieve invloed op de analyseresultaten in het grondwater aangezien de rapportagegrenzen niet verhoogd zijn.
Resultaten grond en grondwater
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond ten hoogste licht verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde bevat van kwik en lood. Uit de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) blijkt dat de bovengrond in het oostelijke gedeelte (boring 11-22) in de klasse 'Wonen' valt. Het overige gedeelte van het onderzoeksgebied valt in de klasse 'Altijd Toepasbaar'.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de in het verzamel monster van het aangetroffen puin geen asbest zit. Ondanks dit resultaat blijft vanwege de indicatieve monsternamemethode de bodem ter plaatse waar het puin voorkomt asbestverdacht en dient aanvullend onderzocht te worden.
Uit de analyseresultaten blijkt dat het grondwater licht verhoogde concentraties van barium, kwik, nikkel en naftaleen bevat ten opzichte van de streefwaarde.
Conclusies en aanbevelingen vanuit verricht verkennend onderzoek bodemkwaliteit
Uit het verkennend bodemonderzoek in een lijn van de Monnickendammerjaagweg 9 naar de Dijkgraaf Poschlaan te Edam-Volendam kan het volgende worden geconcludeerd:
- De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is vastgelegd.
- Op basis van het vooronderzoek wordt de locatie als niet asbest verdacht aangemerkt.
- De bovengrond in het hele gebied bevat ten hoogste licht verhoogde gehalten aan kwik en lood.
- Uit de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) blijkt dat de bovengrond in het oostelijke deel (boring 11-22) in de klasse 'Wonen' valt.
- Uit de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) blijkt dat de rest van het onderzochte gebied in de klasse 'Altijd toepasbaar' valt.
- Ter plaatse van boring 6 is (ongedefinieerd) puin aangetoond op ca. 0,4 tot 0,7 m-mv in sterke concentratie in de bodem. De bodem, inclusief puin ter plaatse is om deze reden in beginsel asbestverdacht.
- Het grondwater licht verhoogde concentraties aan barium, kwik, nikkel en naftaleen ten opzichte van de streefwaarde bevat.
- Op basis van de conclusies van het uitgevoerde onderzoek er geen veiligheidsmaatregelen nodig zijn om de geplande werkzaamheden uit te voeren.
Aanbevelingen
Aanbevolen wordt om ter plaatse van boring 6 (het gebied tussen boring 5 en 7) een aanvullend verkennend bodemonderzoek uit te voeren naar het voorkomen van asbest conform NEN 5707/5897.
Het onderzoeksrapport herschrijven ten aanzien van gewijzigde veiligheidsklassen:
De veiligheidsklassen in dit rapport zijn gebaseerd op de CROW publicatie 132 vierde druk uit december 2008. Sinds 26 juni 2017 is de nieuwe CROW publicatie 400 gereed. In deze nieuwe publicatie worden de veiligheidsklassen op een andere wijze bepaald. Dit kan invloed hebben op de veiligheidsmaatregelen en het werken met verontreinigde grond. Bij de uitgave van de nieuwe publicatie geldt een overgangstermijn tot 1 januari 2019 waarin de huidige publicatie nog geldig is.
Conclusie
De bodemkwaliteit is ter plaatse van de uit te voeren werkzaamheden voor de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam geschikt voor de toekomstige functie, waarbij de locatie ter plaatse van boring 6 nog wel een aandachtspunt is. Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan, indien ter plaatse van boring 6 geen asbest voorkomt of passende maatregelen voor het verwijderen van asbest worden genomen.
5.6.4 Waterbodemkwaliteit
In het kader van de ontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is er een verkennend waterbodemonderzoek verricht, door het bureau Tauw. Het rapport "Verkennend waterbodemonderzoek Edam-Volendam - 3e ontsluiting N247" (Kenmerk R003-1226747YRX-nja-V01-NL)(d.d. 28 september 2017) is opgenomen als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in vijf watergangen en bij vijf aanwezige dammen in het plangebied.
De aanleiding voor de uitvoering van het onderzoek is de voorgenomen demping van watergangen in verband de aanleg van de nieuwe weg. Om civieltechnische redenen dient de aanwezige baggerspecie te worden verwijderd. Ter plaatse van de dammen zullen er diverse werkzaamheden plaatsvinden, waarbij veiligheid van belang is. Het doel van het onderzoek is het bepalen van de kwaliteit en kwantiteit van de baggerspecie en het bepalen van de kwaliteit van de waterbodem inclusief de aanwezige dammen.
Inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit is nodig om de verwerkingsmogelijkheden van de vrijkomende waterbodem vast te stellen, in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Verder moet het waterbodemonderzoek input leveren voor de andere watergerelateerde wettelijke en procedurele zaken, zoals de lozingsaspecten bij het ontgraven van waterbodem (Besluit lozen buiten inrichtingen) en het gebruikmaken of wijzigen van het waterstaatswerk (zorgplicht Waterwet).
Verricht onderzoek waterbodemkwaliteit
Vooronderzoek
Voorafgaande aan de uitvoering van een verkennend waterbodemonderzoek is een vooronderzoek uitgevoerd.
Lokale omstandigheden zoals waterlopen, drainagesystemen, (lekke) rioleringen en dergelijke kunnen de regionale stromingsrichting van het freatisch grondwater beïnvloeden. Op basis van de geohydrologische gegevens blijkt dat het onderzoek zich beperkt tot de deklaag.
Op basis van de historische gegevens is er geen reden om aan te nemen dat de watergangen asbestverdacht zijn. Uitzondering hierop zijn de aanwezige dammen. Dammen zijn vaak opgebouwd uit klei met puin. Dit toegepaste materiaal zou vrijgekomen kunnen zijn bij sloop en zou daarom mogelijk asbesthoudend kunnen zijn. Op historische kaarten is te zien dat de dammen omstreeks 1949 zijn aangelegd. In deze periode is er veel asbest toegepast. Onbekend is uit wat voor materiaal de dammen bestaan. Dit maakt de dammen asbestverdacht indien er ongedefinieerd puin wordt aangetroffen.
Uit het vooronderzoek blijkt dat, om invulling te geven aan de doelstelling van het uit te voeren waterbodemonderzoek, een lichte onderzoeksinspanning op basis van het vooronderzoek niet gerechtvaardigd is. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd op basis van een normale onderzoeksinspanning.
Tevens dienen er vijf dammen ter plaatse van de watergangen aanvullend onderzocht te worden op de aanwezigheid van asbest indien er puin in de dam wordt aangetroffen tijdens het veldwerk.
Veldonderzoek en Resultaten
Verkennend waterbodemonderzoek
Het opgeboorde materiaal is tijdens het veldwerk visueel beoordeeld op textuur, kleur en bijzonderheden die kunnen duiden op verontreinigingen. Tevens is visueel aandacht besteed aan de eventuele aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van een verontreiniging.
In totaal is 199,40 m3/m baggerspecie aanwezig.
Verkennend (water)bodemonderzoek naar asbest in dammen
Dammen worden formeel gezien als een waterstaatswerk en dienen derhalve conform relevante waterbodem onderzoeksnormen te worden onderzocht.
Tevens is indicatief de milieuhygiënische kwaliteit van het dammateriaal bepaald in verband met het bepalen van de veiligheidsklasse voor de uitvoering van de werkzaamheden en de mogelijkheden bij eventuele afvoer.
De dammen zijn tijdens de locatie-inspectie door middel van boringen (diameter 12 cm) onderzocht op het voorkomen van puin. Indien er geen puin aanwezig is, wordt de dam als niet asbestverdacht aangemerkt en is de bovengrond geanalyseerd op een standaard stoffenpakket grond. Indien er wel puin is aangetroffen zijn er vervolgens drie asbestgaten per dam gegraven. Ter plaatse van de asbestverdachte dammen (dam 3, 4 en 5) is een verkennend (water)bodemonderzoek naar asbest uitgevoerd.
Afbeelding 5.6: Onderzochte dammen, ter plaatse van gebied Derde ontsluitingsweg
Tijdens de veldwerkzaamheden is visueel geen asbest aangetroffen. Er zijn enkele waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een eventuele verontreiniging van de bodem. Ter plaatse van dammen 3, 4 en 5 is een puinlaag met ongedefinieerd puin aangetroffen.
Ter plaatse van dam 1 en dam 2 is geen puin aangetroffen in de bodem en is derhalve conform plan ook niet geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. Ter plaatse van dam 4 en 5 is geen asbest aangetoond. Ter plaatse van dam 3 wordt de toetsingswaarde voor asbest (fors) overschreden. Daarnaast is middels de SEM analyse aangetoond dat er sprake is van een overschrijding van de risiconorm (> 10 mg/kg.ds) voor het voorkomen van respirabele vezels in het aanwezige puin. Dit betekent dat er sprake is van actuele (humane) risico’s op de locatie. Of het asbest zich heeft verspreid in de watergang, ondergrond en de omliggende percelen is onderzocht met een aanvullend waterbodemonderzoek naar asbest.
Voor de resultaten met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het puin in de dammen wordt verwezen naar het onderzoeksrapport "Verkennend waterbodemonderzoek Edam-Volendam - 3e ontsluiting N247" (Kenmerk R003-1226747YRX-nja-V01-NL)(d.d. 28 september 2017) van Tauw.
Aanvullend (water)bodemonderzoek naar asbest ter plaatse van dam 3
In het aanvullend (water)bodemonderzoek naar asbest ter plaatse van dam 3 is er gekeken naar de toplaag van de dam, de onderliggende veenlaag en naar de naastgelegen waterbodem. De toplaag (5 cm) van het puin is (nogmaals) onderzocht op gehalte respirabele asbestvezels om te bepalen of er sprake is van potentiele blootstellingsrisico’s (bijvoorbeeld bij betreden van de dam). Tijdens het veldwerk is ook asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen.
In de bovenlaag van het puin is een asbestgehalte boven de toetsingswaarde aangetoond. Uit de SEM analyse blijkt dat er in de toplaag geen overschrijding is van de risiconorm (< 10 mg/kg.ds); er is dan geen sprake van een formeel blootstellingsrisco’s bij het betreden van de dam, maar er is wel sprake van een risico als de bodem geroerd wordt. In het slib is asbest aangetoond onder de toetsingswaarde. In de onderliggende laag van veen en de grond buiten de dam is geen asbest aangetoond.
Tijdens de werkzaamheden (grondroeren) in dam 3 zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen nodig en is veiligheidsklasse 3T van toepassing.
Conclusies en aanbevelingen vanuit verricht verkennend onderzoek waterbodemkwaliteit
Conclusies watergangen
Uit het verkennend waterbodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
- De waterbodemkwaliteit van de sliblaag is conform het toetsingskader ‘toepassen in oppervlaktewater’ beoordeeld als maximaal klasse B.
- De waterbodemkwaliteit van de vaste waterbodem is conform het toetsingskader ‘toepassen in oppervlaktewater’ beoordeeld als maximaal klasse A.
- De vrijkomende baggerspecie is geschikt voor toepassen op landbodem (maximaal klasse industrie).
- De vrijkomende baggerspecie is verspreidbaar op het aangrenzende perceel.
Conclusies dammen
Uit het verkennend waterbodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
- Ter plaatse van dam 1 en dam 2 is geen puinhoudend materiaal aangetroffen. Deze dammen zijn niet verdacht op het voorkomen van asbest. De droge waterbodem is beoordeeld als altijd toepasbaar conform het toetsingskader ‘toepassen in oppervlaktewater’.
- Ter plaatse van dam 4 en dam 5 is puinhoudend materiaal aangetroffen. Dit is geanalyseerd op asbest en er is geen asbesthoudend materiaal aangetoond. Het puin is toepasbaar in categorie ‘niet vormgegeven bouwstoffen’. De onderliggende veenlaag is maximaal beoordeeld als klasse B conform het toetsingskader ‘toepassen in oppervlaktewater’.
- Ter plaatse van dam 3 is puinhoudend materiaal aangetroffen. Het puinmateriaal is sterk asbesthoudend en in de gehele puinlaag wordt concentraties respirabele vezels boven de risiconorm aangetoond (potentiele blootstellingsrisico’s). In de toplaag van het puin (5 cm) zijn concentraties respirabele vezels echter onder de risiconorm aangetoond, geen potentiele blootstellingsrisico’s. De onderliggende veenlaag is beoordeeld als klasse B conform het toetsingskader ‘toepassen in oppervlaktewater’.
Uit het aanvullend waterbodemonderzoek naar asbest ter plaatse van dam 3 kan het volgende worden geconcludeerd:
- De toetsingswaarde van asbest wordt alleen overschreden in het puinmateriaal van de dam zelf. In de omliggende en onderliggende bodem is geen asbest aangetoond en ter plaatse van het slib in de watergang is asbest beneden de toetsingswaarde aangetoond.
- De werkzaamheden in dam 3 dienen met bepaalde veiligheidsmaatregelen te worden uitgevoerd (zie rapport Tauw).
Aanbevelingen
- Het vrijkomende materiaal van de watergangen kan worden verwerkt in een nuttige toepassing op grond van het Besluit bodemkwaliteit. Per locatie of toepassing kunnen andere eisen gelden, waarbij de kwaliteit van de ontvangende bodem, de bodemfunctie en op gebiedspecifiek beleid de toepassingsmogelijkheden bepalen.
- De milieuhygiënische kwaliteit van de grond in de dammen is indicatief bepaald. Mocht deze grond elders hergebruikt worden, dan is mogelijk nog aanvullend onderzoek nodig.
- Het puinmateriaal ter plaatse van dam 3 kan niet worden hergebruikt en dient separaat afgevoerd te worden naar een erkend verwerker (onder veilige condities).
- Op basis van de conclusies uit de uitgevoerde onderzoeken dienen de werkzaamheden in bepaalde veiligheidsklassen te worden uitgevoerd (zie rapport Tauw).
5.6.5 Conclusie
De waterbodemkwaliteit van de watergangen ter plaatse van de Derde ontsluitingsweg vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
Ervan uitgaande dat er wordt gewerkt conform de vereiste veiligheidsklassen en -maatregelen, vormt de (water)bodemkwaliteit van de dammen geen belemmering voor de uitvoering van het plan voor de Derde ontsluitingsweg.
5.7 Water(paragraaf)
5.7.1 Wet- en regelgeving, en beleid
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat de waterhuishouding in kaart moet worden gebracht voor ruimtelijke plannen. Daarom dient een watertoets te worden verricht. Bij de beoordeling van de watertoets door de verantwoordelijke instantie, het Waterschap c.q. het Hoogheemraadschap, wordt rekening gehouden met juridische kaders en beleidskaders. Bij een watertoets worden meerdere beleidskaders in acht genomen. Hierna worden de juridische kaders en beleidskaders met betrekking tot water(huishouding) beschreven.
Juridische kaders
KRW
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) (van kracht vanaf 22 december 2000) heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (waaronder het herstel van verbindingen tussen infiltratie- en kwelgebieden). De KRW verwoordt het streven om emissie naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.
Waterwet
De acht voormalige bestaande wetten op watergebied, waaronder de Wet gemeentelijke watertaken, zijn vervangen door de Waterwet. Deze Waterwet is inclusief de invoeringsregeling en de invoeringswet op 22 december 2009 in werking getreden. De Waterwet stelt een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De belangrijkste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name in het ruimtelijke domein.
Verschillende vergunningenstelsels zijn met de invoering van de Waterwet gebundeld tot een watervergunning voor alle handelingen in het watersysteem. Hierin zijn de vergunningenstelsels uit de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater, de Wet op de waterhuishouding, de Grondwaterwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de verordeningen (de Keur) van de waterschappen samengevoegd.
Veel handelingen in het watersysteem vallen onder algemene regels en dan is er geen watervergunning nodig. Een melding is vaak wel noodzakelijk. Vergunningplichtige handelingen volgen uit de Waterwet en uit de Keur van het Waterschap.
Besluit lozen buiten inrichtingen (2011)
De Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) 'Besluit lozen buiten inrichtingen' is op 16 maart 2011 vastgesteld. Deze AMvB omvat algemene regels voor lozen anders dan vanuit een inrichting. Voor de afwatering van wegen dient te worden voldaan aan de zorgplicht opgenomen in het Besluit lozingen buiten inrichtingen. Dit omvat de volgende voorkeursvolgorde: 1. Infiltreren in de wegberm, 2. Lozen op oppervlaktewater middels voorziening, 3. Lozen op riool.
Beleidskaders
Rijk
Nationaal Bestuursakkoord Water actueel (NBW actueel) en Bestuursakkoord Water
In 2003 is door het Rijk, de provincies, de waterschappen (Unie van Waterschappen) en de gemeenten (VNG) het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend in navolging van het advies Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het doel van het NBW is om rekening houdend met klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing, bodemdaling en verstedelijking, het watersysteem in 2015 op orde te hebben en voor de toekomst op orde te houden. In 2008 werd het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) geactualiseerd.
In mei 2011 hebben het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) het Bestuursakkoord Water ondertekend. Doel van het Bestuursakkoord Water is te blijven zorgen voor veiligheid tegen overstromingen, goede kwaliteit van water en voldoende zoet water. Het NBW en het Bestuursakkoord Waterketen hebben de basis gelegd voor het Bestuursakkoord Water.
Nationaal Waterplan
Op 22 december 2009 is het eerste Nationaal Waterplan vastgesteld door het Rijk. Het Nationaal Waterplan verving de vierde Nota Waterhuishouding. In het Nationaal Waterplan 2009-2015 wordt beschreven welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Op 14 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de periode 2016-2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren.
Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het NWP2 zet het Rijk een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.
Er zijn twee drietrapsstrategieën vastgelegd in het Nationaal Waterplan:
- Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren).
- Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).
Provincie Noord-Holland
Watervisie 2021, met het Uitvoeringsprogramma 2016-2021
Op 16 november 2015 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Watervisie 2021 vastgesteld. De Watervisie 2021 vervangt het Waterplan 2010-2015. De Watervisie biedt een doorkijk voor het provinciale regionale waterbeleid tot 2040 en geeft aan waar in de periode 2016-2021 de prioriteiten liggen voor waterveiligheid en schoon en voldoende water. Het toekomstige waterbeleid wordt gekenmerkt door het integrale karakter; de Watervisie maakt meer dan voorheen onderdeel uit van het (strategisch) omgevingsbeleid.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)
Deltavisie
Met een Deltavisie voor Hollands Noorderkwartier wil het hoogheemraadschap een strategie voor de toekomst ontwikkelen die het gebied van de provincie Noord-Holland boven het Noordzeekanaal bestand maakt tegen de klimaatveranderingen. We ervaren op dit moment de eerste effecten daarvan. HHNK richt zich daarbij vooral op de binnenkant van de 'badkuip' die Noord-Holland is.
In deze visie gaat het vooral om het verkleinen van de kans op rampen en overlast (preventie), adaptatie (aanpassing), mitigatie (verzachting) en compensatie (aanvulling) en uiteindelijk ook om acceptatie: Het beperken van de gevolgen van de klimaatverandering en het gebruik maken van kansen die zich voordoen. Het gaat bij de ontwikkeling van deze visie dus niet om de aanpak bij de bron. Daaraan werkt HHNK vanuit het eigen milieubeleid.
De klimaatverandering heeft effect op alle taken van het hoogheemraadschap. Van veiligheid tegen overstromingen tot waterafvoer, -aanvoer en -kwaliteit. Deze visie is de basis voor een klimaatstrategie voor het waterbeheer in Noord-Holland noord. Daarmee wil het hoogheemraadschap samen met de gemeente(n) blijven zorgen voor de randvoorwaarden die wonen en werken onder zeeniveau mogelijk maken.
Waterprogramma 2016-2021 (Waterbeheerplan 5 Hollands Noorderkwartier)
Het hoogheemraadschaap ziet het als diens taak om de komende jaren het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. In het Waterprogramma 2016-2021 werkt het HHNK deze thema's nader uit. In het Waterprogramma bouwt het HHNK voort op de eigen Deltavisie (2012), waarbij de landelijke Deltabeslissingen worden verankerd.
Waterveiligheid
Voor Waterveiligheid volgt HHNK de benadering van meerlaagsveiligheid, opgenomen in het Nationaal Waterplan. Sterke waterkeringen blijven bepalend voor de waterveiligheid. Het nieuwe landelijke veiligheidsbeleid is gebaseerd op een risicobenadering. De kans op een overstroming en de mogelijke gevolgen bepalen het gewenste veiligheidsniveau. HHNK gaat daarom over naar een andere manier van toetsen, ontwerpen en gegevensbeheer. HHNK past beheer, onderhoud en vergunningverlening aan, onderzoekt de functie van regionale en overige waterkeringen bij de waterveiligheid en HHNK steunt innovatieve oplossingen. Intussen gaat HHNK door met het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). Ook continueert HHNK diens programma om de boezemkades te versterken.
Wateroverlast
Wateroverlast is schadelijk, maar niet levensbedreigend. De komende periode ontwikkelt HHNK een basisniveau voor de preventie en maakt gezamenlijk werk van gevolgbeperking. HHNK vergroot en verbetert de flexibele besturing van het systeem en spreekt een schaderegeling af. Waar mogelijk neemt HHNK het groot onderhoud van stedelijk water over van gemeenten. HHNK versterkt diens adviesrol in de ruimtelijke ordening, om verbeteringen in ons watersysteem te kunnen koppelen aan ruimtelijke ontwikkelingen. HHNK rondt het programma Wateropgave af, waardoor het risico op wateroverlast beperkt wordt.
Watertekort
Zoet water wordt kostbaar en minder vanzelfsprekend. De kans op zoet watertekort wordt in de komende jaren groter, onder invloed de klimaatverandering. HHNK zorgt daarom voor een duurzame en eerlijke verdeling van het zoet water met de huidige infrastructuur. HHNK gaat dat doen door duurzaam beheer van de beschikbare hoeveelheid schoon zoet water. In de planperiode stelt HHNK een programma op voor het uitwerken van de voorgenomen strategie.
Schoon en gezond water
Voor schoon en gezond water zet HHNK lopende uitvoeringsprogramma's en beheersactiviteiten voort. In overleg met diens partners heeft HHNK maatregelen bepaald voor de Kaderrichtlijn Water (KRW), waarvoor HHNK een resultaatverplichting is aangegaan. Het programma 2e Fase KRW-doelen vervangt het huidige KRW-programma, omdat dit een ruimere doelstelling heeft gekregen. HHNK werkt nu ook aan de opgaven die worden bepaald door belangen en eisen van de omgeving.
HHNK werkt nauw samen met de gemeenten in diens gebied en met PWN aan een doelmatig en duurzaam afvalwaterketenbeheer. HHNK zet stevig in op innovaties die hieraan bijdragen, op effectgericht werken en op bronaanpak.
Crisisbeheersing
Als het toch dreigt fout te gaan moet HHNK klaar staan. Daarom zorgt HHNK er samen met diens partners voor dat HHNK daadkrachtig kan handelen bij een (dreigende) crisis. Daarnaast werkt HHNK watergerelateerde risico's uit in risicoprofielen, benoemt HHNK zogenoemde hotspots en neemt die op in de Waterrisicokaart. HHNK bepaalt het vereiste kwaliteitsniveau van de crisisbeheersingsorganisatie op grond van het maatschappelijk aanvaardbare schadeprofiel. Ook levert HHNK een actieve bijdrage aan het Coördinatieplan overstromingen van de veiligheidsregio's.
De Keur, en Beleidsregels
De Keur is een eigen verordening van het Hoogheemraadschap die van oudsher zo heet. De Keur dient ter bescherming van de waterhuishoudkundige infrastructuur, de waterkeringen en de handhaving van het waterpeil. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden een watervergunning worden verleend. Het bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) heeft de nu vigerende Keur vastgesteld: de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016, met de Algemene regels. De Beleidsregels keurontheffing zijn vastgesteld in 2007.
Daarnaast zijn er de Beleidsregels 'Compensatie verhardingstoename' en 'Alternatieve vormen van waterberging'.
Gemeente Edam-Volendam
Het waterbeleid van de gemeente is opgenomen in het Waterplan Edam-Volendam, van 22 juni 2007. De gemeente heeft tevens met het HHNK daartoe een convenant gesloten.
Het waterbeleid van de gemeente Edam-Volendam is opgenomen in het Omgevingsbeleidsplan 2016-2020 Gemeente Edam-Volendam. Hierin is ten aanzien van water de volgende visie opgenomen:
De kwaliteit en kwantiteit van het water, de verbinding van het watersysteem met andere systemen en de veiligheid dienen op orde te zijn. Met dit op het oog wordt een integraal waterbeleid gevoerd, waarin het Waterplan, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) en het baggerplan met elkaar verbonden zijn.
Voor riolering is het vigerende beleidskader het Gemeentelijk Rioleringsplan Edam-Volendam 2018-2023 van toepassing.
5.7.2 Watertoets
5.7.3 Vooroverleg Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
De watertoets is voorgelegd aan, en afgestemd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het HHNK heeft positief geadviseerd ten aanzien van de laatste versie van de watertoets.
Voor de ontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg is de watertoets uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanprocedure. De gemeente Edam-Volendam heeft een positief wateradvies nodig van Hoogheemraadschap Hollandsnoorderkwartier. Bij het proces van de watertoets hebben meerdere vooroverleggen plaatsgevonden.
- Vooroverleggen juli 2017, afstemming met HHNK. In twee opmerkingenrondes van HHNK is de watertoets gedeeld met de gemeente Edam-Volendam ten behoeve van het ontwerp.
- Vooroverleg 12 september 2018, afstemming met adviseur waterkeringen van HHNK. De nieuwe aansluiting komt binnen de kernzone van de regionale kering, echter de kering is op deze locatie dusdanig overgedimensioneerd (hoogte en breedte) dat er vanuit de waterveiligheid op voorhand geen aanvullende randvoorwaarden zijn.
- Vooroverleg 6 november 2018, afstemming met HHNK. Ophalen eisen en wensen voor het (inpassend)ontwerp tussen HHNK, gemeente Edam-Volendam en Tauw. Tauw heeft hierop een nieuwe notitie watertoets (v03) opgeleverd.
- Vooroverleg 30 januari 2019 tussen HHNK, gemeente Edam-Volendam en Tauw. Bespreken van mail HHNK van 21 januari 2019: beheer & onderhoud, duikers, ontsluiting percelen, watercompensatie, principeprofiel, grondwateroverlast, voorbelasting en persleiding HHNK. Tauw heeft hierop het ontwerp aangepast en de notitie watertoets (v04) aangevuld.
- De uiteindelijke versie van de notitie "Watertoets - Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" is van 25 april 2019 (Kenmerk R004-1226747ABE-V06).
Het ontwerpbestemmingsplan, met daarin de Waterparagraaf/watertoets is op 21 juni 2019 naar het HHNK toegezonden. Het HHNK heeft op 10 juli 2019 een aantal opmerkingen gegeven met betrekking tot de Toelichting, paragraaf 5.7 'Water(paragraaf)', van het bestemmingsplan. De opmerkingen van HHNK op de Waterparagraaf zijn, voor zover relevant, verwerkt.
5.7.4 Conclusie
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) van het freatisch grondwater ligt op circa NAP -1,2 m. Bij deze grondwaterstanden en de betreffende aanleghoogte van het wegdek wordt voldaan aan de minimale ontwateringsdiepte van 0,8 meter.
In totaal is er als gevolg van de ontwikkeling sprake van een toename aan verharding van 15.487 m2. In totaal wordt er 3.568 m2 aan watergangen gedempt, en is er een wateropgave van 5.891 m2.
Compensatie voor de toename aan verharding en het dempen van watergangen wordt gerealiseerd door de aanleg van bermsloten langs de weg. Tevens wordt er binnen de landschappelijke inpassing nieuw water gecreëerd. Aan de wateropgave wordt ruim voldaan door het ingepaste water (11.755 m2).
Ter voorkoming van verslechtering van oppervlaktewaterkwaliteit zal hemelwater vanaf de nieuwe weg waar dit kan worden vastgehouden en infiltreren in de berm. Hemelwater van (toekomstig) verhard oppervlak wordt vastgehouden in de bermen van 2,5 meter breed. Vervolgens wordt het overtollige hemelwater geborgen in de lijnafwatering.
De waterhuishouding vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
5.8 Ecologie En Natuur
5.8.1 Wet- en regelgeving, en beleid
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de wet- en regelgeving inzake natuur, flora en fauna. Zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten kennen wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese als nationale regelgeving. Zo richt de EG-Habitatrichtlijn zich expliciet op de bescherming van de habitat van wilde planten en dieren en beschermt de EG-Vogelrichtlijn op soortgelijke wijze broed- en trekvogels. In het kader van deze richtlijnen heeft Nederland zogenoemde speciale beschermingszones (“Natura 2000” gebieden) aangewezen. De door het Rijk aangewezen Natura 2000-gebieden zijn eerst aangemeld bij de Europese Unie.
Gebiedsbescherming was in het Nederlands recht geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Per 1 januari 2017 is hiervoor de Wet natuurbescherming in de plaats gekomen. Daarnaast is er ook sprake van juridische natuurbescherming via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en provinciale ruimtelijke omgevingsverordeningen.
De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), dat een samenhangend netwerk van natuurgebieden is. Inmiddels is de EHS opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij het NNN zijn ook de door het Rijk aangewezen, en door de Europese Unie geconfirmeerde, Natura 2000-gebieden van groot belang.
De bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van planten- en diersoorten in hun natuurlijke leefgebied was geregeld in de Flora- en faunawet (Ffw). Per 1 januari 2017 is hiervoor de Wet natuurbescherming in de plaats gekomen. Het uitgangspunt van de oude en nieuwe wet is “nee, tenzij”. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen (“nee”) kan onder voorwaarden (“tenzij”) worden afgeweken met een ontheffing of vrijstelling.
De bescherming van de soorten was in de Flora- en faunawet verdeeld in vijf beschermingsniveaus: - licht beschermde soorten (tabel 1 van de Flora- en faunawet); - middelmatig beschermde soorten (tabel 2 van de Flora- en faunawet); - zwaar beschermde soorten (tabel 3 van de Flora- en faunawet); - vogels; - vogels waarvan de nesten het hele jaar zijn beschermd. |
Wet natuurbescherming
De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en Boswet zijn per 1 januari 2017 opgegaan in de Wet natuurbescherming. Naast een wijziging van het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies betekent dit ook een meer rechtstreekse doorvertaling en interpretatie van de Europese richtlijnen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast worden uitgebreidere lijsten met beschermde soorten gehanteerd. Meer dan in de Flora- en faunawet moet in de nieuwe natuurwet inzicht worden gegeven in het voorkomen en de verspreiding van beschermde soorten op populatieniveau, zodat de effecten van voorgenomen ontwikkelingen en activiteiten kunnen worden getoetst aan de (gunstige) staat van instandhouding van de betreffende soorten. Afhankelijk van het beschermingsniveau van de soort moet de gunstige staat van instandhouding (GSvI) worden getoetst op lokaal, regionaal of landelijk niveau.
De nieuwe Wet natuurbescherming heeft geen invloed op de geldigheid van de lopende aanvragen van ontheffing, of op reeds verleende ontheffingen, op grond van de Flora- en faunawet.
In de Wet natuurbescherming (Wnb) wordt onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn (artikel 3.1 Wnb);
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en natuurbeschermingsverdragen (artikel 3.5 Wnb);
- overige soorten (artikel 3.10 Wnb).
Voor alle soorten, dus ook voor de niet beschermde soorten, geldt de zorgplicht.
De provincies kunnen ten aanzien van verboden handelingen ontheffing verlenen en bij verordening vrijstellingen geven. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming en vloeien voort uit de Europese richtlijnen (evenals de verboden handelingen).
De verbodsbepalingen die gelden voor de overige soorten hebben betrekking op de soorten opgenomen in de Bijlage van de Wet natuurbescherming, behorende bij artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming, onder Onderdeel A en Onderdeel B.
5.8.2 Ecologie en het Plangebied
5.8.3 Conclusie
Gezien de niet essentiële functie van het plangebied voor de aanwezige soorten behoudens weidevogels en gezien de compensatie van weidevogelleefgebied, is er geen sprake van essentiële verstoringen en geen sprake van een belangrijke afname van leefgebied. De tijdelijke en permanente verstoringen van soorten zijn met de toepassing van de zorgplicht en de benodigde maatregelen aanvaardbaar. De beperkte afname van het weidevogelleefgebied wordt financieel gecompenseerd.
Het aspect ecologie vormt, met de toepassing van maatregelen en financiële compensatie, geen belemmering voor het plan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam.
Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.
5.9 Externe Veiligheid
5.9.1 Wet- en regelgeving, en beleid
Externe veiligheid gaat over de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Om het transport van gevaarlijke stoffen te reguleren is het Basisnet opgezet en vastgesteld.
Het beleid en de regels voor inrichtingen (bedrijven) zijn afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Het beleid en de regels voor transportmodaliteiten staan beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling basisnet (Rbn). Voor buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing.
Externe veiligheidsrisico's worden in beeld gebracht door middel van twee begrippen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) gaat over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger. Dit is de overlijdenskans voor een persoon die op een bepaalde afstand van een inrichting of een transportroute permanent (onbeschermd) aanwezig is. Het groepsrisico (GR) geeft de kans op een groep dodelijke slachtoffers (van een bepaalde omvang) door een ongeval met een gevaarlijke stof, afgezet tegen de oriëntatiewaarde.
Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient bij een plan waarbij woningen dan wel (beperkt) kwetsbare objecten binnen een afstand van 200 meter de transportroute zijn gelegen het plaatsgebonden risico, het plasbrandaandachtsgebied en het groepsrisico te worden beschouwd. Voor basisnet routes geeft de Regeling basisnet de transporthoeveelheden waarmee rekening moet worden gehouden en de plaatsgebonden risico contour.
De regelgeving ten aanzien van de aanleg en wijzigingen van landelijke wegen is vastgelegd in het basisnet en de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten (hierna: Beleidsregels). De minister heeft bij publicatie andere overheden (zoals gemeentes) verzocht deze ook in vergelijkbare situaties toe te passen. Gemeentelijke wegen kunnen namelijk ook een bron zijn voor externe veiligheid door vervoer van gevaarlijke stoffen. De bepaling van invloed van gemeentelijke transportroutes voor gevaarlijke stoffen op ruimtelijke ontwikkelingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en bijbehorende rekenmethodiek Handleiding Risicoberekeningen Transportroutes (HART).
5.9.2 Beoordeling externe veiligheid inzake transport gevaarlijke stoffen met betrekking tot onderhavig plan
In het kader van de nieuwe Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam en het transport van gevaarlijke stoffen, is een externe veiligheid onderzoek verricht door het bureau Tauw. De notitie "Beoordeling externe veiligheid derde ontsluitingsweg Edam - Volendam" (d.d. 26 februari 2019)(Kenmerk N004-1226747XRE-V02-aqb-NL) is opgenomen als bijlage 11 bij dit bestemmingsplan.
Uitgangspunten
Bij de beoordeling van de externe veiligheid situatie met betrekking tot het plan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.
- Het betreft een nieuw aan te leggen route (gemeentelijke weg). Op basis van het aantal te verwachte transporten gevaarlijke stoffen, kan bepaald worden of een PR 10-6-contour aanwezig zal zijn.
- In het 'Omgevingsbeleidsplan 2016 – 2020 gemeente Edam-Volendam' stelt de gemeente dat het de visie is om de risico's in relatie tot externe veiligheid zo laag mogelijk te houden. In deze beoordeling zullen wij derhalve uitgaan van worst-case uitgangspunten.
- Voor het aantal gevaarlijke transporten wordt in de basis gekeken naar GF3 (brandbare gassen zoals bijvoorbeeld LPG). Dit is namelijk het maatgevende scenario voor de risicoberekeningen en wordt gebruikt voor de hantering van de vuistregels. Hierbij wordt aangenomen dat er géén LT3, GT4 of GT5 transporten plaatsvinden op de route.
- In de bestemmingsplannen in de gemeente Edam-Volendam zijn beperkingen opgenomen voor de aard van de toe te laten bedrijfsmatige activiteiten op de industrieterreinen. In principe worden enkel activiteiten toegestaan met gevaarlijke stoffen waarbij de PR-contour en de GR-contour binnen de inrichting vallen. Daarnaast zijn de meest gevaarlijke inrichtingen die zich vestigen bedrijven met ammoniak koelinstallaties, die geen verladingen vereisen. Een significante stijging van het aantal gevaarlijke transporten in de toekomst wordt dus niet verwacht.
De globale ligging van de nieuwe weg op de risicokaart is weergegeven op afbeelding 5.9.
Afbeelding 5.9: Risicokaart overzicht omgeving nieuwe weg, met LPG-tankstations. Paars: Te realiseren weg, rode stippellijn: buisleiding, geel: LPG-tankstation, rood: gasontvangststation, doorzichtig rood: 1 % effectafstand installatie (brand) (= invloedsgebied). Afbeelding uit notitie "Beoordeling externe veiligheid derde ontsluitingsweg Edam - Volendam" (Tauw).
Bepaling aantal gevaarlijke stoffen
Voor de schatting van het aantal transporten van gevaarlijke transporten zijn twee mogelijkheden:
- Gebruik digitale tellingen omliggende wegen.
- Schatting op basis van aanwezige risicovolle inrichtingen in relatie tot hun activiteiten.
Voor de digitale tellingen is een verzameling te vinden op de website van Rijkswaterstaat. Voor de omliggende wegen (N244 en N247) zijn echter nog nooit tellingen uitgevoerd. Hierdoor is het niet mogelijk deze input te gebruiken voor de toetsing aan de vuistregels.
De tweede optie is het schatten van het aantal transporten op basis van aanwezige risicovolle inrichtingen. Daartoe is uitgezocht welke gevaarlijke bedrijven aanwezig zijn in de directe omgeving van de nieuwe ontsluitingsweg. Op basis van de activiteiten die deze bedrijven verrichten is een inschatting gemaakt van het aantal te verwachten transporten op jaarbasis.
In de nabijheid van de nieuwe transportroute zijn zeven bedrijven met gevaarlijke stoffen aanwezig, waarvan vier bedrijven met een ammoniak koelinstallatie, twee LPG-tankstations en een gasontvangststation.
Voor bedrijven met een ammoniak koelinstallatie geldt dat er in de basis geen verlading plaatsvindt, omdat het een gesloten systeem is. De bijdrage aan transport van gevaarlijke stoffen voor deze bedrijven is verwaarloosbaar. Daarnaast valt ammoniak onder de stofcategorie GT3, waardoor de aanname (geen GT4/GT5 transport) nog steeds van toepassing is. Dit geldt ook voor een gasontvangststation, waarbij het om transport door buisleidingen gaat. Dit heeft geen invloed op het aantal transportbewegingen van gevaarlijke stoffen. Tot slot zijn er twee LPG-tankstations aanwezig, beide met een doorzet van 500-1000 m3, en met transport van gevaarlijke stoffen in de stofcategorie GF3 (brandbare gassen). Op basis van een standaard tankwagen levert een maximale doorzet van 1000 m3 per tankstation 70 transporten op per jaar. Voor het zuidelijke LPG-tankstation is het onwaarschijnlijk dat de transporten via de nieuwe route zullen rijden, maar als worst-case uitgangspunten worden deze toch meegenomen voor de beoordeling.
Het aantal transporten dat gebruikt zal worden voor de beoordeling bedraagt dus 140 GF3 per jaar.
Beoordeling plaatsgebonden risico
Omdat het maximale aantal verwachte GF3 transporten kleiner is dan 500 geldt dat er geen sprake is van een PR 10-6-contour (zie vuistregel 2 HART, paragraaf 1.2.3.1). Dit betekent automatisch dat er zich geen (beperkt) kwetsbare objecten kunnen bevinden binnen de PR 10-6-contour, en dat er geen belemmering is met betrekking tot het plaatsgebonden risico.
Hiermee wordt voldaan aan artikel 11 en 12 van de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten.
Beoordeling groepsrisico
Bij de beoordeling van het groepsrisico wordt gekeken naar de oriëntatiewaarden. Er wordt getoets of er vanwege het transport van gevaarlijke stoffen sprake is van een risico dat uitkomt op 10% van de oriëntatiewaarde.
Voor de bepaling of er een significante stijging van het groepsrisico is (vanwege de omwonenden) wordt getoetst aan de vuistregels uit de Handleiding Risicoberekeningen Transportroutes (HART). Voor GF3 zijn drempelwaarden waarbij sprake is van een overschrijding van 10% van de oriëntatiewaarde, opgenomen in de HART. De drempelwaarde (in stoffenhoeveelheid) is afhankelijk van de afstand van de woningen/bebouwing tot as van de weg en van de personendichtheid bij de woningen/bebouwing.
Ten aanzien van de Derde ontsluitingsweg is het aantal GF3 transporten op maximaal 140 per jaar geschat en bedraagt de afstand tot het dichtstbij gelegen woongebied meer dan 100 meter. De dichtheid van het woongebied bedraagt op basis van de Handreiking verantwoording groepsrisico worst-case 70 personen/hectare (drukke woonwijk).
Een personendichtheid van 70 personen/hectare op een afstand van 100 meter van de weg, levert een drempelwaarde van 2.780 GF3 transporten op. Dit is aanzienlijk meer dan de 140 verwachte transporten per jaar. Hiermee kan gesteld worden dat het groepsrisico onder 10% van de oriëntatiewaarde blijft, en derhalve geen berekening van het groepsrisico uitgevoerd hoeft te worden.
Tevens is een verantwoording van het groepsrisico, op basis van artikel 7 en 8 van de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten, niet nodig.
5.9.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam.
5.10 Cultuurhistorie En Archeologie
Er is in het kader van de ontwikkeling van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam een archeologisch bureauonderzoek verricht, door het bureau Transect. Het bijbehorende rapport "Edam, derde ontsluitingsweg, Gemeente Edam-Volendam (NH), Archeologisch bureauonderzoek" (Transect-rapport 1045)(d.d. 2 november 2016) is opgenomen als bijlage 12 bij dit bestemmingsplan.
5.10.1 Wet- en regelgeving, en beleid
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is middels de Wet op de archeologische monumentenzorg, en de wijziging van de Monumentenwet daarmee, in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De doelstelling van deze wet, alsmede de Monumentenwet, is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, waardoor aantasting van het bodemarchief wordt voorkomen. Inmiddels is, per 1 juli 2016, de Monumentenwet (1988) vervangen door de Erfgoedwet.
Verder wordt met de genoemde aanpassing van de Monumentenwet dan wel de Erfgoedwet bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke planontwikkeling rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders zelf archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.
De genoemde Wet op de archeologische monumentenzorg (onderdeel van de Monumentenwet) legt de zorgplicht voor het archeologische erfgoed bij de gemeenten. De wet bepaalt, dat archeologie binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de wetgeving, inmiddels de Erfgoedwet, is als volgt:
- Het Rijk is verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de wet en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten.
- De provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente, en de provincie kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen.
- Het inbedden van archeologie in ruimtelijke projecten.
- Het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem.
- Verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring.
- De bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.
De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie veel beleidsruimte om belangenafwegingen te maken.
Gemeentelijk beleid
Door de gemeente is in samenwerking met Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland (SCENH) een Beleidsnota Archeologie opgesteld, die op 8 oktober 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld. Deze beleidsnota bevat een archeologische beleidskaart, die per gebied aangeeft welke archeologische criteria van kracht zijn.
Op de archeologische beleidskaart vallen de agrarische gebieden onder categorie 3 (ontgonnen veenweidegebied). Ter plaatse van het onderhavige plangebied is, op de beleidskaart, sprake van categorie 3. Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van meer dan 500 m2 die dieper reiken dan 40 centimeter er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat er ter plaatse van de weg geen archeologische waarden te verwachten of in het geding zijn. De beleidsregel is derhalve voor een deel van het bestemmingsplangebied opgenomen en is uitgewerkt in artikel 16 van de regels van dit bestemmingsplan, en is niet van toepassing op het gebied van de Derde ontsluitingsweg en daarmee de bestemming 'Verkeer'. |
5.10.2 Geschiedenis en huidige situatie
Op een kaart uit circa 1860 (figuur 3 van het bureauonderzoek) is te zien dat er sinds de 17e eeuw weinig is veranderd in het gebied. Wel is de Blokgouw nu als weg en niet als watergang weergegeven. Rond 1955 (figuur 4 van het bureauonderzoek) is er nog steeds niets veranderd. In de 19e eeuw is er weinig veranderd. In de jaren 1970 beginnen Edam en Volendam zich uit te breiden in de richting van het plangebied. In de jaren 1990 wordt de N244 aangelegd en krijgen onderdelen van het plangebied en de omgeving hun huidige vorm (figuur 5 van het bureauonderzoek).
Op basis van het geraadpleegde historisch kaartmateriaal kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied (dan wel het tracé van de Derde ontsluitingsweg) geen sprake is geweest van historische bebouwing. Wel lopen er door en nabij het plangebied wat historische infrastructurele elementen: de Purmerdijk (ten westen van het plangebied), de Blokgouw (dwars door het plangebied) en de IJe met aanpalende dijk (ten noordoosten van het plangebied). Bij de aanleg van de bestaande wegen in het plangebied heeft mogelijk het nodige grondverzet plaatsgevonden, al dan niet in combinatie met ophoging van delen van het terrein. Dit is met name het geval ter plaatse van de Dijkgraaf Poschlaan en ook bij de aansluiting van de N244 op de N247. Hier is in ieder geval een flink pakket grond (tot 4 meter +NAP) opgebracht. Verder zijn er geen aanwijzingen voor grootschalige bodemverstoringen binnen het plangebied.
Het plangebied ligt niet in een (beschermd) archeologisch monument en evenmin zijn er archeologische vondsten gedaan in het plangebied. Binnen 500 meter van het plangebied ligt één archeologisch monument van hoge archeologische waarde. Het betreft de historische binnenstad van Edam (AMK-nummer 14649). In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is de relevantie van dit AMK-terrein beperkt. Binnen 500 meter van het plangebied zijn geen archeologische vondsten gedaan.
De archeologische verwachting voor het gebied beperkt zich voornamelijk tot sporen van landgebruik uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Deze sporen van landgebruik worden verwacht in de top van het veen en in de afdekkende kleilaag en worden voornamelijk verwacht in de vorm van ploegsporen en slootvullingen. Ook kan in het toemaakdek dat in delen van het plangebied aanwezig is, stadsafval (aardewerk etc.) worden aangetroffen. Dit materiaal is van elders aangevoerd en duidt niet op bewoning ter plaatse. In het grootste deel van het plangebied is de verwachting voor sporen van landgebruik middelhoog. Alleen in het oostelijke deel van het plangebied, ter plaatse van de Dijkgraaf Poschlaan is de (archeologische) verwachting laag volgens de gemeentelijke beleidskaart.
De archeologische verwachting voor de westelijke rand van het plangebied, ten westen van de weg N244 en dus net buiten het plangebied,is volgens de gemeentelijke beleidskaart hoog. Deze hoge verwachting betreft de Purmerdijk uit de 17e eeuw. De dijk zou met name inzicht kunnen verschaffen in de opbouw van dergelijke dijken. Het is echter niet onwaarschijnlijk dat de dijk bij de aanleg van de N244 is vergraven.
5.10.3 Aantasting cultuurhistorische en archeologische waarden
Het plangebied ligt grotendeels in een veenontginningsvlakte. Dit gebied heeft een lage tot middelhoge verwachting voor sporen van landgebruik (ploegsporen, slootvullingen) uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Deze resten worden vanaf het maaiveld verwacht. Bij de aanleg van de Derde ontsluitingsweg worden deze waarden mogelijk bedreigd: enerzijds door ontgraving anderzijds door verdrukking en deformatie.
De Purmerdijk ten westen van het plangebied heeft in principe een hoge archeologische en cultuurhistorische waarde, omdat onderzoek naar deze dijk inzicht kan verschaffen in de opbouw en constructie van dergelijke dijklichamen. Echter zullen er ter plaatse van het dijklichaam geen bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden.
Door de voorgenomen werkzaamheden worden mogelijk sporen van landgebruik uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd bedreigd. De archeologische waarde van deze resten is tamelijk beperkt, voornamelijk omdat het laatmiddeleeuwse cultuurlandschap in grote delen van Waterland nog aanwezig is. Verder onderzoek naar deze resten is volgens het bureau Transect dan ook niet nodig.
Volgens het bureau Transect kan, ten aanzien van de archeologische waarden, het gebied waar de Derde ontsluitingsweg wordt gerealiseerd vrij worden gegeven voor de voorgenomen werkzaamheden.
Het archeologisch bureauonderzoek (d.d. 2 november 2016) is opgenomen als bijlage 12 bij dit bestemmingsplan.
Er is in het plangebied geen sprake (geweest) van historische bebouwing. Er hoeven vanwege het plan geen objecten met historische waarde te worden verwijderd. Het historisch infrastructurele element de Blokgouw, liggend in/door het plangebied, wordt door het plan niet in betekende mate aangetast. Het pad Blokgouw wordt weliswaar doorsneden door de nieuwe weg, maar de route over dit pad wordt middels een oversteek in stand gelaten.
5.10.4 Conclusie
De aspecten cultuurhistorie en archeologie zijn geen belemmering voor het plan Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam.
Hoofdstuk 6 Milieueffectrapportage (M.e.r.)
6.1 Algemeen
In het kader van de planvorming voor de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam is aan de hand van de Wet milieubeheer (Wm) een milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd en door Tauw B.V. een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Het "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" (d.d. 8 mei 2019) is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
In paragraaf 1.4.2 van deze Toelichting is reeds toegelicht waarom een milieueffectrapportage is uitgevoerd en de m.e.r.-procedure van toepassing is.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) met bijbehorend milieueffectrapport (MER) dient overeenkomstig de Wet milieubeheer te worden gekoppeld aan het (ontwerp-)besluit/plan waar het bij hoort, in dit geval het ontwerp-besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Met het MER kan vervolgens een besluit over het bestemmingsplan worden genomen waarbij de milieugevolgen volwaardig zijn meegewogen.
Het ontwerpbestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" en het bijbehorend milieueffectrapport "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" hebben van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen.
Gelijktijdig met de terinzagelegging is het MER met het ontwerpbestemmingsplan voor advies voorgelegd aan de Commissie voor de milieueffectrapportage. Het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. is uitgebracht op 9 september 2019. De Commissie m.e.r. is van mening dat het MER voldoende informatie bevat om een besluit te kunnen nemen over het bestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam", waarin het milieubelang volwaardig meegewogen wordt.
Het Toetsingsadvies MER "Aanleg derde ontsluitingsweg gemeente Edam-Volendam - Toetsingsadvies over het milieueffectrapport" (d.d. 9 september 2019)(projectnummer 3413) is als bijlage 16 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Bij de planvorming en bij het uitwerken van het ontwerp dient met de uitkomsten van de milieueffectrapportage rekening te worden gehouden. Binnen de ruimtelijke ordening wordt rekening gehouden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Eén van de instrumenten die een bijdrage kunnen leveren aan het milieubelang binnen de besluitvorming van ruimtelijke ingrepen is het instrument 'milieueffectrapportage', kortweg m.e.r. Bij de m.e.r. (de procedure) wordt onderzoek verricht naar, dan wel inzicht gegeven in, de (milieu)effecten van het plan/project/besluit en diens alternatieven. Daarbij wordt een milieueffectrapport (MER) opgesteld, met daarin onder meer de resultaten van het milieuonderzoek. Het milieuonderzoek en het milieueffectrapport (als onderdelen van de milieueffectrapportage) brengen de milieugevolgen van een besluit in beeld, voordat het besluit wordt genomen. Zo kan het bevoegd gezag dat het besluit neemt de milieugevolgen bij haar afwegingen betrekken.
In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van de resultaten van de milieueffectrapportage. Het MER (het rapport) is bij het ontwerp-bestemmingsplan gevoegd in het kader van de terinzagelegging op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het milieueffectrapport (MER) Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam bestaat uit twee delen, een deel A en een deel B. Het algemene deel is deel A, en bevat alle relevante informatie die in het kader van de m.e.r.-procedure nodig is voor een vanuit milieuoogpunt goed onderbouwd besluit. Deel B van het MER gaat gedetailleerd in op het uitgevoerde milieuonderzoek.
Deel B van het MER beschrijft de effecten van de alternatieven per milieuaspect. Per milieuaspect is in beeld gebracht wat de huidige situatie en autonome ontwikkeling (dan wel de referentiesituatie) is, welk beoordelingskader is gehanteerd, welke effecten optreden bij de alternatieven en een overzicht van mitigerende- en compenserende maatregelen.
6.2 M.e.r.-procedure Derde Ontsluitingsweg Edam-volendam, En Toetsing Mer Door Commissie M.e.r.
Er is door de gemeente Edam-Volendam gekozen om voor het plan/project Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren. In 2006 is de gemeente gestart met de m.e.r.-procedure. In dat jaar heeft de Startnotitie ter inzage gelegen en heeft de Commissie voor de m.e.r. een richtlijnenadvies gegeven. Dit was nog onder de oude wet- en regelgeving (inzake de m.e.r.).
In verband met wijzigingen ten opzichte van de Startnotitie is in het najaar 2017 wederom de voorbereiding van een milieueffectrapport bekend gemaakt en heeft het voornemen ter inzage gelegen.
Het plan/project de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam valt niet onder een categorie van activiteiten in (de Bijlage van) het Besluit milieueffectrapportage. Om die reden er is geen juridische noodzaak om een m.e.r.-procedure te doorlopen, een milieueffectrapport (MER) op te stellen of een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling te maken. Er is voor onderhavig plan sprake van een vrijwillige m.e.r.-procedure. Aangezien een m.e.r.-procedure in gang is gezet gelden wel de formele stappen, zoals neergelegd in de Wet milieubeheer, voor het MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam. Dit betekent onder meer dat het MER aan de Commissie voor de m.e.r. wordt voorgelegd voor een toetsingsadvies; dit gebeurt bij het in procedure brengen van het ontwerp-bestemmingsplan. Het advies van de Commissie m.e.r. wordt meegewogen in het besluit over het bestemmingsplan, en kan tot (kleine) wijzigingen in het bestemmingsplan leiden.
Het "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" (d.d. 8 mei 2019) is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen. Het Toetsingsadvies MER "Aanleg derde ontsluitingsweg gemeente Edam-Volendam - Toetsingsadvies over het milieueffectrapport" (d.d. 9 september 2019)(projectnummer 3413) is als bijlage 16 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" en het bijbehorend milieueffectrapport "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" hebben van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er is één zienswijze met betrekking tot het MER ingediend. Voor de beantwoording van de zienswijze over het MER (en de zienswijzen over het bestemmingsplan), wordt verwezen naar de "Reactienota zienswijzen bestemmingsplan en MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam". Deze Reactienota is opgenomen als bijlage 17 van de Toelichting van dit bestemmingsplan. De zienswijze over het MER gaf geen aanleiding om het MER en/of het bestemmingsplan aan te passen, behoudens het verwerken van de resultaten van het geactualiseerd ecologisch onderzoek in het bestemmingsplan.
Gelijktijdig met de terinzagelegging is het MER met het ontwerpbestemmingsplan voor advies voorgelegd aan de Commissie voor de milieueffectrapportage. Het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. is uitgebracht op 9 september 2019. De Commissie m.e.r. is van mening dat het MER voldoende informatie bevat om een besluit te kunnen nemen over het bestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam", waarin het milieubelang volwaardig meegewogen wordt.
Het toetsingsadvies van de Commissie voor de milieueffectrapportage gaf geen aanleiding om het MER aan te passen. De twee aanbevelingen van de Commissie m.e.r. om het ecologisch veldonderzoek en stikstofdepositie-onderzoek (c.q. de AERIUS-berekening) te actualiseren zijn uitgevoerd, en de onderzoeksresultaten zijn in dit bestemmingsplan verwerkt. Ten aanzien van de aanbeveling om de verkeersveiligheid van de kruising van het pad Blokgouw en de Derde ontsluitingsweg in acht te nemen, wordt opgemerkt dat er in het wegontwerp en het bestemmingsplan (in de bestemming 'Verkeer') reeds rekening is gehouden met het op een verkeersveilige manier oversteken van de nieuwe weg ter plaatse van de Blokgouw. De gemeente zal na realisatie de kruising monitoren en indien nodig aanvullende maatregelen nemen. De drie aandachtspunten van de Commissie m.e.r. zijn dus in acht genomen.
Voor de gemeentelijke reactie op het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. wordt tevens verwezen naar de "Reactienota advies en overleg bestemmingsplan en MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam", die als bijlage 18 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
6.3 Samenvatting Mer Derde Ontsluitingsweg Edam-volendam
Achtergrond milieueffectrapport (MER)
In 2006 en 2007 is reeds gewerkt aan een MER voor de Derde ontsluitingsweg. In 2016 is besloten een nieuw MER op te stellen. In 2016 heeft de gemeente opnieuw een nut- en noodzaak onderzoek uitgevoerd naar de Derde ontsluitingsweg. In dit verkeersonderzoek is aangetoond dat in de huidige en toekomstige situatie (2030) de capaciteit van de wegen binnen Edam-Volendam niet toereikend is voor de hoeveelheid verkeer en dat onaanvaardbare knelpunten ontstaan. Hoewel een nieuwe ontsluitingsweg een oplossing biedt voor de verkeersknelpunten in de huidige en toekomstige situatie (2030), zijn voor het oplossen van die knelpunten ook aanvullende maatregelen op het bestaande wegennet noodzakelijk. Naast een nieuwe ontsluitingsweg is in het MER daarnaast ook onderzocht of alleen kan worden volstaan met aanpassingen aan het bestaande wegennet, het zogenaamde nulplus-alternatief.
Hoewel het opstellen van een MER voor de aanleg van deze Derde ontsluitingsweg niet onder de milieueffectrapportage (m.e.r.) (beoordelings)-plicht valt, doorloopt de gemeente vrijwillig een m.e.r.-procedure. De m.e.r.-procedure biedt de mogelijkheid om vroegtijdig in het planproces zorgvuldige keuzes te maken in gevoelige milieu-gerelateerde vraagstukken zoals landschappelijke inpassing, lokale geluidsbelasting en luchtkwaliteit.
Probleemanalyse
De hoofdwegenstructuur van Edam-Volendam loopt tegen haar grenzen aan. De verkeersaantallen zijn tot op heden flink gegroeid. Het bestaande wegennet kan niet veel extra verkeer meer verwerken. Daardoor ontstaan problemen met de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid.
De wegvakken zelf hebben voldoende capaciteit om de hoeveelheid verkeer in de huidige situatie en de toename van het verkeer in 2030 op te vangen. De afwikkelingsknelpunten ontstaan, zoals gebruikelijk op het wegennet binnen de bebouwde kom, op de kruispunten. Wel leidt de stijging van de intensiteiten op de wegvakken tot veiligheidsknelpunten voor het fietsverkeer (de fietsvoorzieningen voldoen niet bij de verwachte intensiteiten van het autoverkeer) en tot oversteekproblemen.
De toename van verkeer leidt er ook toe dat het op de kruispunten drukker wordt. Op de volgende kruispunten ontstaan in 2030 knelpunten:
- N247 - Singelweg.
- N247 - Zeddeweg.
- Zeddeweg - Heideweg - Kathammerzeedijk.
- Dijkgraaf Poschlaan - Zuidpolderlaan.
- Singelweg - Burgemeester Versteeghsingel.
- Kathammerzeedijk - Hoogedijk.
- Julianaweg - Zuideinde.
De kruispunten op de Julianaweg, de Singelweg en de N247 hebben onvoldoende capaciteit om het verkeersaanbod in de toekomst goed te kunnen verwerken. De Julianaweg en de Singelweg bieden bovendien onvoldoende veiligheid voor fietsverkeer.
In de referentiesituatie (2030) wordt het op veel wegvakken drukker, waardoor de veiligheid voor de wegvakken met fietsstroken afneemt en waardoor de oversteekbaarheid afneemt. Dit is met name bij de volgende wegvakken een probleem:
- Singelweg.
- Westkant van Dijkgraaf Poschlaan.
- Julianaweg (zuidkant en middengedeelte).
- Christiaan van Abcoudestraat.
De toename van de drukte heeft ook gevolgen voor het openbaar vervoer. Lijnbussen ondervinden in de referentiesituatie daarom ook meer vertragingen door afwikkelingsproblemen van het gemotoriseerde verkeer.
Doelstelling
De gemeente wil met de Derde ontsluitingsweg een robuuste verkeersstructuur voor de kernen Edam en Volendam realiseren, om daarmee knelpunten op het gebied van verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en leefbaarheid op te lossen en te voorkomen.
Onderzochte alternatieven en referentiesituatie
In het MER zijn de effecten van de Derde ontsluitingsweg (in twee alternatieven) en het Nulplus-alternatief onderzocht en vergeleken met de referentiesituatie.
Van de Derde ontsluitingsweg zijn twee situaties onderzocht, namelijk de weg met ligging op maaiveldniveau (alternatief 1a) en een halfverdiepte ligging van de weg (alternatief 1b). Het nulplus-alternatief betreft enkel maatregelen aan het bestaand wegennet zonder de toevoeging van een Derde ontsluitingsweg.
Het alternatief van de Derde ontsluitingsweg met ligging op maaiveldniveau (alternatief 1a) is als voorkeursalternatief in dit bestemmingsplan opgenomen.
In het MER is uitgegaan van een VRI op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan. Uit nadere analyses blijkt dat zowel een rotonde (met bypass) als een kruispunt met verkeersregelinstallatie (VRI) het verkeersaanbod op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan goed kunnen verwerken. De verliestijden voor alle verkeersdeelnemers zijn korter bij een rotonde, terwijl een VRI meer flexibiliteit biedt om hogere intensiteiten dan de prognose op te vangen. In dit bestemmingsplan zijn beide kruispuntoplossingen mogelijk gemaakt, zodat de uiteindelijke keuze voor de kruispuntoplossing te zijner tijd kan worden gemaakt op basis van verder uitgewerkte varianten en toekomstige verkeerscijfers. Een rotonde leidt niet tot een andere milieubeoordeling dan een VRI. |
De referentiesituatie is de situatie in 2030, waarbij de voorgestelde maatregelen om de verkeerssituatie en leefbaarheid binnen de gemeente Edam-Volendam te verbeteren niet worden genomen, maar de overige vastgestelde ontwikkelingen wel worden gerealiseerd. Belangrijke autonome ontwikkelingen betreffen de woningbouwontwikkelingen Broeckgouw en Lange Weeren en de verdubbeling van de N244.
Afbeelding 6.3A: MER Alternatief 1: Derde ontsluitingsweg
Afbeelding 6.3B: MER Alternatief 2: Nulplus-alternatief
Effecten van de alternatieven
In het MER zijn, op basis van een waarderingsschaal, scores aan de effecten van de alternatieven gegeven. Met de waarderingssystematiek zijn de verschillende kwalitatieve en kwantitatieve effecten van de alternatieven beoordeeld, en (op een kwalitatieve wijze) te vergelijken.
De effecten van de alternatieven Derde ontsluitingsweg en het nulplus-alternatief verschillen voor de meeste onderzochte aspecten, maar niet of nauwelijks voor de aspecten externe veiligheid, licht en archeologie.
De Derde ontsluitingsweg scoort ten opzichte van het nulplus-alternatief gunstiger op de aspecten verkeer, luchtkwaliteit en sociale aspecten. Het nulplus-alternatief scoort daarentegen gunstiger op de aspecten geluid, natuur, landschap, cultuurhistorie, water en bodem. Bij de Derde ontsluitingsweg is sprake verlies van weidevogelleefgebied en verstoring van weidevogels.
Een verdiepte ligging van de Derde ontsluitingsweg leidt tot een beperkt minder ongunstige score op de aspecten geluid en landschap ten opzichte van een Derde ontsluitingsweg op maaiveld. Het verdiept aanleggen scoort daarentegen minder gunstig op het aspect grondwater ten opzichte van de weg op maaiveld.
Hierna zijn de effecten samengevat.
Verkeer en vervoer
De Derde ontsluitingsweg leidt tot een verlaging van de verkeersintensiteiten op de hoofdroutes binnen Edam-Volendam in 2030 (het referentiejaar). Specifiek op de wegen Singelweg, Jupiterlaan, Dijkgraaf de Ruiterlaan en Julianaweg nemen de intensiteiten in totaal (gecombineerd) met 19% af. Een lagere intensiteit heeft positieve gevolgen voor de verkeersveiligheid, doorstroming en leefbaarheid op en langs de weg. Bij het nulplus-alternatief blijven de intensiteiten op de hoofdroutes gelijk aan de referentiesituatie. De autonome groei van het autoverkeer wordt daarmee dus opgevangen op het bestaande wegennet.
Alle onderzochte alternatieven leiden tot verbetering van de afwikkeling op de kruispunten binnen Edam-Volendam. Bij de Derde ontsluitingsweg komt dat met name doordat het minder druk wordt op de kruispunten waar zich problemen voordoen. In het nulplus-alternatief wijzigen de intensiteiten niet, maar worden de kruispunten aangepakt waardoor de afwikkeling van het verkeer verbetert. Daarmee lossen alle alternatieven de knelpunten grotendeels op. In het nulplus-alternatief resteren echter drie knelpunten, namelijk op de kruispunten Julianaweg - Populierenlaan - Zeestraat, N247 - Singelweg en N247 - Zeddeweg.
In het alternatief Derde ontsluitingsweg resteren twee knelpunten op de kruispunten N247 - Singelweg en N247 - Zeddeweg. Het knelpunt op het kruispunt Julianaweg - Populierenlaan - Zeestraat verbetert wel met de Derde ontsluitingsweg.
Vanuit robuustheid van de alternatieven is er tevens gekeken naar het effect / probleemoplossend vermogen van de alternatieven bij een verkeerstoename of verkeersafname van 20% ten opzichte van de uitgangspunten in het verkeersmodel voor het referentiejaar 2030. Daarbij blijkt dat het alternatief Derde ontsluitingsweg het extra verkeer beter kan opvangen dan het nulplus-alternatief; het aantal knelpunten op kruispunten neemt toe bij het nulplus-alternatief. Bij een verkeersafname van 20% ten opzichte van de uitgangspunten voor het referentiejaar blijkt dat een aantal maatregelen (Singelweg - Dijkgraaf Poschlaan-west (fietspad) en de rotonde Kathammerzeedijk - Heideweg (turborotonde)) niet noodzakelijk zijn. De gevolgen van een niet robuuste wegenstructuur zijn echter groter bij een grotere toename dan bij een kleinere toename van de verkeersintensiteiten. Met andere woorden: een vastlopend verkeerssysteem is problematischer dan aanpassingen aan een kruispunt die nog niet strikt noodzakelijk blijken te zijn.
Geluid
De Derde ontsluitingsweg leidt door een afname van de verkeersaantallen tot een waarneembare afname van de geluidsbelasting langs de bestaande twee ontsluitingswegen van Edam-Volendam. Het verkeer op de nieuwe weg leidt echter wel tot een waarneembare toename van de geluidsbelasting bij de woningen in delen van de wijken Edam-West en Blokgouw die zijn gelegen aan de noord- en zuidkant van de Derde ontsluitingsweg. Ook langs de Dijkgraaf Poschlaan is met de Derde ontsluitingsweg een waarneembare toename van de geluidsbelasting te verwachten doordat meer verkeer gebruik maakt van deze routes. Langs de Julianaweg zijn met de Derde ontsluitingsweg geen waarneembare veranderingen/afnames in de geluidsbelasting te verwachten. (Waarneembare veranderingen in de geluidsbelasting betreffen veranderingen van meer dan 1,5 dB).
Het verdiept aanleggen van de Derde ontsluitingsweg leidt tot beperkt lagere waarneembare geluidstoenames op de aangrenzende woningen.
Globaal gezien is het aantal woningen met een waarneembare geluidstoename bij de Derde ontsluitingsweg (op maaiveld en verdiept) groter dan in de referentiesituatie. Het nulplus-alternatief leidt niet tot andere intensiteiten op de wegen ten opzichte van de referentiesituatie, waardoor het aantal woningen met een waarneembare geluidstoename niet hoger is dan in de referentiesituatie.
Luchtkwaliteit
Het alternatief Derde ontsluitingsweg leidt ten opzichte van de referentiesituatie tot meer woningen waar sprake is van afname van stikstofdioxide dan in het nulplus-alternatief. Het verdiept aanleggen van de weg biedt geen meerwaarde en leidt tot hetzelfde effect als de weg op maaiveld. Bij het nulplus-alternatief blijft de luchtkwaliteit gelijk aan de referentiesituatie, omdat de verkeersintensiteiten niet wijzigen.
Natuur
Het nulplus-alternatief heeft geen effecten op natuur. De Derde ontsluitingsweg heeft negatieve effecten op soorten en weidevogelleefgebied. De Derde ontsluitingsweg scoort vooral slecht op het onderdeel oppervlakteverlies en versnippering en verstoring van weidevogelleefgebied. Verder is versnippering van leefgebied van soorten, en verstoring van beschermde soorten, als gevolg van de nieuwe weg, een negatief effect. Ter compensatie van oppervlakteverlies, verstoring en versnippering van het weidevogelleefgebied dient de gemeente bij het alternatief Derde ontsluitingsweg nieuw leefgebied te creëren dan wel financieel te compenseren.
Landschap en cultuurhistorie
De Derde ontsluitingsweg scoort op het aspect landschap en cultuurhistorie negatief. Dit wordt met name veroorzaakt door de doorsnijding van het historische open landschap en de (visuele) barrièrewerking. Het gedeeltelijk verdiept aanleggen van de weg beperkt de negatieve effecten op de beleving van landschap, doordat de weg voor een deel minder zichtbaar is vanuit de omgeving en er minder sprake is van een visuele barrière. Door landschappelijke inpassing kunnen de effecten worden verzacht. Het nulplus-alternatief scoort negatief op het criterium beleving van het landschap. Dit komt doordat met name bij de Julianaweg bomen worden gekapt om het gewenste wegprofiel mogelijk te maken.
Bodem
De Derde ontsluitingsweg heeft een beperkt negatief effect op de bodemkwaliteit vanwege emissies van het autoverkeer. Verder heeft de Derde ontsluitingsweg een negatief effect op de draagkracht van de bodem, omdat het plangebied in een zettingsgevoelig gebied (veenbodemgebied) ligt. Bij de realisatie van de weg kan het effect met de benodigde technische maatregelen beperkt blijven. Het nulplus-alternatief heeft geen relevante effecten op het aspect bodem. Er vinden bij het nulplus-alternatief slechts beperkte graafwerkzaamheden plaats en er is geen sprake van een verandering in de drukbelasting.
Grondwater
Het nulplus-alternatief heeft geen (relevante) effecten op het grondwater. De Derde ontsluitingsweg leidt wel tot een licht negatief effect op grondwaterstromingen en -standen, kwel en infiltratie en grondwaterkwaliteit. Er is geen duidelijk onderscheid tussen het verdiept of op maaiveld aanleggen van de weg voor het aspect grondwater.
Oppervlaktewater
Het nulplus-alternatief heeft geen (relevante) effecten op het oppervlaktewater. De Derde ontsluitingsweg leidt wel tot een licht negatief effect op waterlopen en watersysteem en de oppervlaktewaterkwaliteit. Er is geen onderscheid tussen het verdiept of op maaiveld aanleggen van de weg voor het aspect oppervlaktewater.
6.4 Voorkeursalternatief Op Basis Van Het Mer
Mede op basis van het MER is een voorkeursalternatief gekozen. Het voorkeursalternatief betreft alternatief 1a Derde ontsluitingsweg met ligging op maaiveldniveau. De gemeente treft diverse maatregelen om de in het MER aangegeven negatieve effecten van dit alternatief te beperken.
De Derde ontsluitingsweg, als voorkeursalternatief, is opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" ofwel wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.
In het MER is uitgegaan van een VRI op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan. Uit nadere analyses blijkt dat zowel een rotonde (met bypass) als een kruispunt met verkeersregelinstallatie (VRI) het verkeersaanbod op het kruispunt Derde ontsluitingsweg - Dijkgraaf Poschlaan goed kunnen verwerken. De verliestijden voor alle verkeersdeelnemers zijn korter bij een rotonde, terwijl een VRI meer flexibiliteit biedt om hogere intensiteiten dan de prognose op te vangen. In dit bestemmingsplan zijn beide kruispuntoplossingen mogelijk gemaakt, zodat de uiteindelijke keuze voor de kruispuntoplossing te zijner tijd kan worden gemaakt op basis van verder uitgewerkte varianten en toekomstige verkeerscijfers. Een rotonde leidt niet tot een andere milieubeoordeling dan een VRI. |
De voorkeur voor de Derde ontsluitingsweg is ontstaan op basis van de sterkere verbetering van de bereikbaarheid, verkeersafwikkeling en leefbaarheid door de Derde ontsluitingsweg ten opzichte van het Nulplus-alternatief.
Het is mogelijk om het verwachte verkeersaanbod met het Nulplus-alternatief over het wegennet van Edam-Volendam af te wikkelen. Met aanpassingen aan kruispunten, fietsvoorzieningen en wegvakken ontstaat hierbij ook een technisch acceptabele verkeerssituatie. De oplossing die op die manier ontstaat is echter niet gewenst en robuust. De doorgaande wegen door de kernen krijgen meer verkeersruimte (ten koste van bijvoorbeeld bomen en parkeerruimte) en krijgen meer gemotoriseerd verkeer te verwerken, met alle gevolgen voor de leefbaarheid. Ook blijft het verkeerssysteem van Edam-Volendam, voor auto en openbaar vervoer, op die manier kwetsbaar voor verstoringen en opvang van pieken in het verkeersaanbod bij bijvoorbeeld wegwerkzaamheden of calamiteiten.
Kortom, de bestaande knelpunten worden in het Nulplus-alternatief niet of niet geheel opgelost of zelfs versterkt door toename van verkeersintensiteiten. Bij het Nulplus-alternatief moet de ruimtelijke structuur bij de Julianaweg, in een beperkt beschikbare ruimte, worden aangepast. Dat is niet wenselijk, zeker als de verkeersrobuustheid daarbij niet zeker is.
De Derde ontsluitingsweg, in combinatie met verkeersmaatregelen op de Dijkgraaf Poschlaan (als onderdeel van het alternatief Derde ontsluitingsweg), biedt een robuuste oplossing voor de verkeersgroei/-druk en verkeersknelpunten ofwel voor het verwerken van het verkeersaanbod.
Met de Derde ontsluitingsweg worden Edam en Volendam voorzien van een extra centraal gelegen ontsluitingsweg, waardoor het verkeer zich beter kan verdelen over het verkeersnetwerk van Edam-Volendam. De extra weg voor Edam-Volendam zorgt er voor dat er verkeersruimte is voor binnenstedelijke ontwikkelingen. Ook zorgt de extra weg ervoor dat er meer calamiteitenroutes zijn. Tevens worden door de Derde ontsluitingsweg bijvoorbeeld de Singelweg en Julianaweg ontlast; dit komt de bereikbaarheid van de centra van respectievelijk Edam en Volendam ten goede. Daarnaast komt de betere verdeling van het verkeer, bij het alternatief de Derde ontsluitingsweg, over het algemeen de leefbaarheid ten goede.
Bij (20%) meer verkeer kan de Derde ontsluitingsweg het extra verkeer veel beter opvangen dan het Nulplus-alternatief, omdat het aantal knelpunten op kruispunten toeneemt bij het Nulplus-alternatief. De Derde ontsluitingsweg heeft een groter probleemoplossend vermogen en is dus robuuster, ook voor de lange termijn.
Met de Derde ontsluitingsweg zijn er meer mogelijkheden om in de toekomst het verkeersnetwerk nog verkeersveiliger te maken en de verkeersstromen vanwege nieuwe binnenstedelijke ontwikkelingen te kunnen verwerken.
Met het Nulplus-alternatief is er sprake van een niet robuuste wegenstructuur, en is er het risico op een vastlopend verkeerssysteem. Met het alternatief de Derde ontsluitingsweg is er wel sprake van een robuuste wegenstructuur.
Het alternatief de Derde ontsluitingsweg zorgt voor een betere oplossing voor de verkeersproblematiek, en is robuuster en toekomstgerichter. Tevens biedt het alternatief de Derde ontsluitingsweg meer mogelijkheden ten aanzien van (een nadere) verbetering van de verkeersveiligheid en leefbaarheid, en ten aanzien van nieuwe binnenstedelijke ontwikkelingen. Derhalve is de Derde ontsluitingsweg het voorkeursalternatief.
Maatregelen
Bij het voorkeursalternatief Derde ontsluitingsweg worden een aantal (aanvullende) maatregelen doorgevoerd. Een aantal van de voorgestelde maatregelen in het MER zijn al opgenomen in de planvorming of het ontwerp van de weg.
6.5 Toepassing Maatregelen Mer, Bij Voorkeursalternatief
Gedurende het opstellen van het MER en het uitvoeren van de onderzoeken, werd duidelijk dat het alternatief de Derde ontsluitingsweg met ligging op maaiveldniveau de voorkeur heeft boven het Nulplus-alternatief. Voor beide alternatieven zijn in het MER maatregelen geformuleerd. In dit bestemmingsplan worden de toegepaste en toe te passen maatregelen voor bij het voorkeursalternatief Derde ontsluitingsweg beschouwd.
De Derde ontsluitingsweg op zich is ook te beschouwen als een maatregel, en er kan dan ook worden gesproken van aanvullende maatregelen en van mitigerende maatregelen in verband met de effecten van(wege) de weg. Bij het voorkeursalternatief Derde ontsluitingsweg worden een aantal (aanvullende) maatregelen doorgevoerd. Een aantal van de voorgestelde maatregelen in het MER zijn al opgenomen in de planvorming of het ontwerp van de weg.
Overzicht toegepaste maatregelen MER bij Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Maatregelen onderdeel Verkeer en Vervoer
Ten behoeve van de verkeersveiligheid zullen langs de Populierenlaan en de Julianaweg-zuid fietspaden worden aangelegd. De aanleg van deze fietspaden wordt meegenomen bij de reconstructie van de Julianaweg.
Ten behoeve van de robuustheid van de verkeersstructuur wordt indien nodig langs de Dijkgraaf Poschlaan-oost een vrijliggend fietspad aangelegd, en wordt indien nodig op het kruispunt Dijkgraaf Poschlaan – Bootsloot een met verkeerslichten geregeld kruispunt gerealiseerd (indien de rotonde niet voldoet).
Maatregelen onderdeel Geluid
Om de geluidsbelasting als gevolg van de Derde ontsluitingsweg te beperken, zal er geluidsreducerend asfalt worden toegepast op de nieuwe weg en op een deel van de Dijkgraaf Poschlaan.
Het aanbrengen van de aardenwallen en de (lage) beplanting (in het nieuwe coulissen-landschap) langs het oostelijke deel van de weg, is ook gunstig voor de geluidsbelasting en de eventuele lichthinder.
Maatregelen onderdeel Sociale aspecten
In het kader van het voorkomen en/of verkleinen van barrièrewerking voor langzaam verkeer (tussen Edam en Volendam) wordt het recreatiepad Blokgouw in stand gehouden en wordt een fietspad langs de nieuwe weg gerealiseerd.
Maatregelen onderdeel Natuur
De maatregelen in het kader van de flora en fauna (soorten) staan beschreven in paragraaf 5.8.2.5 van dit bestemmingsplan.
In het kader van de aantasting van het bestaande weidevogelleefgebied door de nieuwe weg, vindt in het plangebied in principe compensatie plaats door het creëren van weidevogelleefgebied in het oostelijke deel van het plangebied. Eventueel kan het verlies aan weidevogelleefgebied financieel worden gecompenseerd.
Maatregelen onderdeel Landschap
Het ontwerp van de landschappelijke inpassing van de Derde ontsluitingsweg is in overleg met omwonenden tot stand gekomen. Langs de nieuwe weg zullen aan weerszijden aardenwallen van circa 1 meter hoog worden aangelegd. Tevens zal langs de weg lage beplanting wordt aangebracht. Bij het nieuwe fietspad langs de weg wordt dynamische verlichting toegepast. Er zal langs het oostelijke deel van de weg deels een coulissen-landschap worden gecreëerd. Met deze (ontwerp)maatregelen is sprake van een goede landschappelijke inpassing.
Maatregelen onderdeel Bodem
Het effect van verwaaiing en afspoeling van vervuilende stoffen vanwege voertuigen, zal worden verminderd door de toepassing van ZOAB. Het ZOAB, als type asfaltverharding, wordt tevens toegepast in het kader van geluidsreductie. Het aanbrengen van beplanting is tevens gunstig om verwaaiing van vervuilende stoffen tegen te gaan. Door de afwatering via de berm komen vervuilende stoffen niet (of in mindere mate) in het oppervlaktewater en grondwater terecht. De berm kan worden gezuiverd.
Het risico van bodemdaling en bodemdraagkracht gerelateerde effecten wordt beperkt door het uitvoeren van geotechnisch vooronderzoek, en de toepassing van de best passende grondsoort en een goede voorbelasting.
Maatregelen onderdeel Water
In het kader van de toevoeging van verhard oppervlak en de demping van bestaande sloten, worden nieuwe sloten aangelegd. Hiermee wordt ruim voldoen watercompensatie en waterberging gerealiseerd. Langs de gehele nieuwe weg wordt aan weerszijden een stelsel van sloten aangelegd, waarbij de sloten met elkaar verbonden worden met duikers.
Ten behoeve van de waterkwaliteit wordt afwatering van de weg via een zuiverende berm toegepast, waarbij het water via lijngoten wordt afgevoerd naar de naastliggende sloten. Door de (lijn)afwatering via de berm komen vervuilende stoffen niet (of in mindere mate) in het oppervlaktewater en grondwater terecht. De berm kan worden gezuiverd.
Maatregelen onderdelen Luchtkwaliteit, Externe veiligheid en Archeologie
Geen maatregelen nodig.
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving En Regeling
7.1 Algemeen
7.1.1 Planopzet
Het voorliggende bestemmingsplan is een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is opgesteld conform SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012). Daarin zijn de regels voor een belangrijk deel gestandaardiseerd.
Het bestemmingsplan is overeenkomstig de SVBP 2012 gedigitaliseerd opgesteld. Het bestemmingsplan wordt elektronisch/digitaal beschikbaar gesteld op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Gezien de duidelijke voorgestane ontwikkeling, de bestaande objecten en de feitelijke aanwezige situatie in de overige delen van het plangebied, is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden. Daardoor biedt het bestemmingsplan tevens de nodige rechtszekerheid voor omwonenden/belanghebbenden.
Op de Verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de Verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.
Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.
Opbouw van het bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de Verbeelding, de Toelichting en de Regels. Hierbij geven de Regels de juridische bepalingen van het bestemmingsplan en geeft de Verbeelding de locaties en aanduidingen van die juridische bepalingen weer. Hieronder worden deze onderdelen van het onderhavige bestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" beschreven.
De Regels zijn, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012, ondergebracht in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels.
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels.
- Hoofdstuk 3: Algemene regels.
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
7.1.2 Achtergronden bij de systematiek van het bestemmingsplan
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen, en wordt een algemene toelichting gegeven op de juridische regeling van dit bestemmingsplan, die wordt gegeven met de Regels en de Verbeelding tezamen.
Op de Verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Naast deze (enkel-)bestemmingen kan er ook een dubbelbestemming worden gegeven; dit betreft een bestemming die als het ware over de enkelbestemmingen heen zal worden gelegd (vandaar de naam dubbelbestemming).
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen juridische betekenis indien in de Regels aan de desbetreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Het kunnen aanduidingen zijn die nadere aanwijzingen geven over de toegestane functies, over maten of over de soort bebouwing.
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen hierbij centraal staan. Dit zijn:
- goede ruimtelijke ordening;
- uitvoerbaarheid.
Als een bestemmingsplan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de belangrijkste vereisten volgens de wet.
Via een bestemmingsplan worden bestemmingen aan gronden gegeven waarmee bepaalde functies worden toegestaan. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe: toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de bestemming en de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
- de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het 'bouwen') en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
- het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
- het bebouwen van de gronden;
- het verrichten van werken (dan wel het aanleggen van werken/objecten).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet (2016), de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Bouwbesluit 2012, de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Edam-Volendam en de gemeentelijke Bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid.
Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.
7.1.3 De Verbeelding (bestemmingsplankaart)
Op de Verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Het onderhavige bestemmingsplan bevat 'enkelbestemmingen' en 'dubbelbestemmingen'.
Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een BGT-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor onder meer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven.
Op de Verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals functieaanduidingen en bouwvlakken. Via de bijhorende regels in de Regels wordt bepaald wat hier wel en niet mag.
Ten aanzien van de Verbeelding is een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend. Het 'gml-bestand' bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen gelden. Een afgeleide van dat gml-bestand is bijvoorbeeld een pdf-bestand of een papieren kaart. Bij twijfel over een pdf-bestand of een papieren versie van de Verbeelding/plankaart geeft de gml de juridische doorslag.
7.1.4 De Toelichting
De Toelichting wordt opgesteld op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de Toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere onderbouwing dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en beheergericht voor een ander deel). Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek naar de uitvoerbaarheid, voor zover nodig, en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig).
Een Toelichting moet, voor zover een beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.
Via de Toelichting wordt inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wro (namelijk goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaarheid). In de Toelichting staat centraal waarom de functies als opgenomen op de Verbeelding/plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden zoals aangegeven, en waarom dit past op die locatie.
Bijlagen bij de toelichting
Bij de Toelichting zijn Bijlagen opgenomen, zoals bijvoorbeeld onderzoeksrapporten en het MER. Die Bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de Toelichting.
Algemene beleidsdocumenten behoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als Bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan.
7.1.5 De Regels
De Regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels.
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels.
- Hoofdstuk 3: Algemene regels.
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
In de hierna volgende paragrafen 7.2, 7.3, 7.4 en 7.5 wordt ingegaan op de inhoud van de Regels, per hoofdstuk, van het onderhavige bestemmingsplan.
De Bestemmingsregels zijn opgemaakt in een vaste indeling, voor zover mogelijk en relevant. De bestemmingsregels bevatten voor elke bestemming een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en bevatten indien nodig specifieke gebruiksregels, regels voor het afwijken van de gebruiksregels en regels voor vergunningsplichtige werkzaamheden.
De Algemene regels omvatten nadere regels en mogelijkheden.
Bijlagen bij de Regels
Bij de Regels zijn Bijlagen opgenomen, namelijk twee dwarsprofielen van de Derde ontsluitingsweg. Die Bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de Regels.
7.2 Inleidende Regels
In Hoofdstuk 1 van de Regels worden begrippen verklaard die worden gebruikt in de Regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Vervolgens is in artikel 2 'Wijze van meten' bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
7.3 Bestemmingsregels
In het Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen in alfabetische volgorde opgenomen. De regels in verband met de bestemmingen kennen een enigszins verschillende opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Elk artikel voor de enkelbestemmingen kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn de bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen eventuele specifieke gebruiksregels en eventuele afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot het gebruik. Ook is, indien noodzakelijk, een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
In het plangebied bevindt zich één agrarisch bedrijf, met daarbij een later gebouwde bedrijfswoning, namelijk op het adres Monnickendammerjaagweg 7. Hiervoor is de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. In het bestemmingsplan Buitengebied Edam-Volendam (1994) c.q. de Beheersverordening Buitengebied Edam-Volendam was het agrarisch bedrijf reeds opgenomen, maar de bedrijfswoning niet. De bedrijfswoning is opgenomen in de nieuwe bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', met een functieaanduiding. Voor de aanwezige bebouwing zijn passende bouwvlakken en bouwhoogtes opgenomen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' in het onderhavige bestemmingsplan.
Het agrarisch bedrijf ter plaatse betreft een veehouderij en een bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering; de planregels zijn hier op toegespitst. In verband met het weidevogelleefgebied in de omgeving is een akkerbouwbedrijf uitgesloten. Aangezien bij het agrarisch bedrijf ook sprake is van een paardenhouderij, is de functieaanduiding 'paardenhouderij' opgenomen op/in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Evenals in andere agrarische gebieden in de gemeente zijn een paardenfokkerij en manege uitgesloten.
Voor de bedrijfswoning zijn gebruiksmogelijkheden toegevoegd, namelijk de in de gemeente gebruikelijke regels voor aan-huis-verbonden beroepen en bed & breakfast.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde
Het grootste deel van het onderhavige plangebied is een agrarisch gebied en/of betreffen gronden met een agrarische functie. Het gaat hoofdzakelijk om weilanden. Het landschap met de weilanden is kenmerkend, en betreft een zeer open landschap. De agrarische gronden dan wel de weilanden hebben tevens een natuurwaarde. Het weilandengebied betreft namelijk deels een weidevogelleefgebied. Het betreffende agrarisch gebied met weilanden heeft daarmee een tweezijdige functie, namelijk een agrarische functie en een natuurfunctie, waarbij/-mee de karakterisitieken van het landschap van belang zijn. Daarom is de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde' opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan Buitengebied Edam-Volendam (1994) c.q. de Beheersverordening Buitengebied Edam-Volendam is reeds een bestemming Agrarisch met waarden opgenomen.
Ter plaatse van de westelijke gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde' is sprake van een bestaand aangewezen weidevogelleefgebied. Ten behoeve van het weidevogelleefgebied is op de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde' de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - weidevogelleefgebied' geplaatst. De betreffende gronden hebben zowel een agrarische functie als een weidevogelleefgebied functie.
In het oostelijke deel van het plangebied zal er sprake zijn van landschappelijke inpassing (vanwege de Derde ontsluitingsweg) ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde'. Er zullen onder meer beplantingsstructuren/-lijnen worden gecreëerd. Daarbij is het van belang dat er lage beplanting wordt gehanteerd. In verband met het aanbrengen van lage beplanting in het oostelijke deel van het plangebied is op deze bestemming de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - lage beplanting' geplaatst in het oostelijke deel van het plangebied.
In de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarde' zijn de bouwmogelijkheden beperkt.
Artikel 5 Bedrijf - Agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf
In het plangebied bevindt zich een agrarisch gerelateerd bedrijf, namelijk een agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf op het adres Monnickendammerjaagweg 10. Hiervoor is de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf' opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. In het bestemmingsplan Landelijk Gebied I "Eerste Herziening" c.q. de Beheersverordening Buitengebied Edam-Volendam was reeds de bestemming 'Agrarisch produktie- en toeleveringsbedrijf' opgenomen. De regels voor de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch productie- en toeleveringsbedrijf' in het onderhavige bestemmingsplan zijn gebaseerd op het voorgaande bestemmingsplan, en de gebruiksmogelijkheden zijn hetzelfde gebleven. De bouwmogelijkheden voor het hoofdgebouw ofwel het bedrijfsgebouw zijn eveneens hetzelfde gebleven. Ten aanzien van silo's is de maximale bouwhoogte gelijk gesteld aan het hoofdgebouw, namelijk 8 meter, omdat een bouwhoogte van meer dan 8 meter of zelfs de voorgaande 15 meter niet passend is voor de omgeving.
Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening
In het (zuid)oostelijke deel van het plangebied bevindt zich een perceel met een zendmast. Hiervoor is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' opgenomen. Het bestaande bouwwerk is ingekaderd.
Artikel 7 Groen
Binnen het plangebied bevinden zich langs de Dijkgraaf Poschlaan groenstroken. Hiervoor is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Groen' opgenomen.
Artikel 8 Sport
Binnen het plangebied bevinden zich twee voetbal-/speelveldjes. Hiervoor is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Sport' opgenomen.
Artikel 9 Tuin
In het bestemmingsplan Landelijk Gebied I "Eerste Herziening" c.q. de Beheersverordening Buitengebied Edam-Volendam is de bestemming 'Tuin' opgenomen, namelijk op het adres Monnickendammerjaagweg 9, gelegen in het onderhavige plangebied. De tuinbestemming, rondom de woning aldaar, is nog steeds voor een groot deel van toepassing, en derhalve is de bestemming 'Tuin' weer opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan ter plaatse van de feitelijk aanwezige tuin.
Artikel 10 Verkeer
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel de realisatie van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam. Het tracé van de Derde ontsluitingsweg en de bij nieuwe weg behorende voorzieningen, zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. Tevens is ter plaatse van de Dijkgraaf Poschlaan de bestemming 'Verkeer' van toepassing.
Bij de nieuwe weg is de bestemming 'Verkeer' ruim opgezet. Daarmee vallen alle civieltechnische en verkeerskundige voorzieningen in verband met de Derde ontsluitingsweg in deze bestemming. De rijbaan van de nieuwe weg ligt ongeveer in het midden van het deel van het bestemmingsvlak dat betrekking heeft op de nieuwe weg. Aan het realiseren van de nieuwe weg zijn twee dwarsprofielen verbonden, en de dwarsprofielen zijn opgenomen in de regels. Met deze dwarsprofielen is de positie van de weg dan wel de rijbaan gewaarborgd.
De bouwregels van de bestemming 'Verkeer' zijn toegespitst op de te realiseren voorzieningen, waardoor bepaalde bouwhoogtes mogelijk zijn voor bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer en voor lichtmasten.
In de regels is voor de bestemming 'Verkeer' ten aanzien van het gebruik het volgende opgenomen:
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, met dien verstande dat er wordt voldaan aan de gegeven dwarsprofielen, ter plaatse van de aanduidingen 'dwarsprofiel - 1' en 'dwarsprofiel - 2', opgenomen in de bijlagen van deze regels;
- b. voetpaden en fietspaden;
- c. fietstunnels;
- d. bermen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermen, bermbeplanting, taluds, vluchtstroken, opstel- en voorsorteerstroken, in- en uitvoegstroken, verkeersregelinstallaties, bushaltes en dergelijke;
- h. grondlichamen en dijklichamen;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer;
- k. straatmeubilair;
- l. kunstobjecten;
- m. kunstwerken;
- n. nutsvoorzieningen;
- o. geluidwerende voorzieningen;
- p. pv-panelen (zonnepanelen) in het wegdek;
met de daarbij behorende:
- q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.
Aan de bestemming 'Verkeer' zijn de onderstaande dwarsprofielen verbonden.
Afbeelding 7.3A: Dwarsprofiel oost Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam (dwarsprofiel - 1)
Afbeelding 7.3B: Dwarsprofiel west Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam (dwarsprofiel - 2)
Artikel 11 Verkeer - 2
In het plangebied bevindt zich een weg en pad dat wordt gebruikt door landbouwverkeer en langzaam verkeer, namelijk het Blokgouw. Hiervoor is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer - 2' opgenomen.
Artikel 12 Water
In het oostelijke en zuidelijke deel van het plangebied bevinden zich watergangen met een functie voor het nabijgelegen bebouwd gebied (buiten het plangebied). Hiervoor is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Water' opgenomen.
Artikel 13 Wonen
In het plangebied bevindt zich één woning, niet zijnde een bedrijfswoning, namelijk op het adres Monnickendammerjaagweg 9. Hiervoor is de bestemming 'Wonen' opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. In het bestemmingsplan Landelijk Gebied I "Eerste Herziening" c.q. de Beheersverordening Buitengebied Edam-Volendam was reeds een woonbestemming opgenomen. De regels voor de bestemming 'Wonen' in het onderhavige bestemmingsplan zijn gebaseerd op het voorgaande bestemmingsplan. De bouwmogelijkheden voor de woning zijn gelijk gebleven en de gebruiksmogelijkheden voor woning zijn uitgebreid met de in de gemeente gebruikelijke regels voor aan-huis-verbonden beroepen en bed & breakfast.
Artikel 14 Leiding - Gas
Aan de zuidoostrand van het plangebied bevindt zich een ondergrondse hogedruk gasleiding. Ter bescherming van deze leiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' van belang en opgenomen in dit bestemmingsplan.
Artikel 15 Leiding - Riool
In het plangebied bevindt zich een ondergrondse rioolpersleiding c.q. afvalwaterpersleiding. Ter bescherming van deze leiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' van belang en opgenomen in dit bestemmingsplan.
Artikel 16 Waarde - Archeologie 3
In het gemeentelijke archeologiebeleid is het plangebied onderdeel van archeologisch waardevol gebied. Ter bescherming van deze toegekende archeologische waarden is een dubbelbestemming noodzakelijk. Zowel op de Verbeelding als in de Regels is dit tot uitdrukking gebracht. Centraal uitgangspunt daarbij is dat bouwinitiatieven eerst mogelijk zijn, nadat op basis van voldoende onderzoek is aangetoond dat mogelijke archeologische waarden niet worden teniet gedaan en/of voldoende zeker worden gesteld.
Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' geldt een archeologieregime van de derde categorie. Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 500 m² of groter, die dieper reiken dan 40 centimeter, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden.
Op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse van het tracé van de Derde ontsluitingsweg, en dus ter plaatse van de bestemming 'Verkeer', een archeologische dubbelbestemming niet nodig is.
Artikel 17 Waterstaat - Waterkering
De gronden die een functie vervullen bij de waterkering hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen, naast de enkelbestemming die is toegekend ingevolge het feitelijk gebruik ervan. Binnen deze dubbelbestemming is de waterkering(beschermingszone) ter plaatse van het plangebied, namelijk aan de westrand, opgenomen. Op en in gronden met deze dubbelbestemming mag niet zondermeer gewerkt en gebouwd worden, behalve wanneer het ten dienste staat van de waterkering. Er mogen geen gebouwen gerealiseerd worden. Wanneer ten behoeve van de enkelbestemming bouwen is toegestaan, zal getoetst moeten worden of er uit een oogpunt van waterkeringsbelangen bezwaren tegen dit bouwen bestaan. De beheerder van de waterkering dient hiertoe om advies te worden gevraagd.
7.4 Algemene Regels
In Hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen met een algemeen karakter, de Algemene regels. De Algemene regels gelden voor het gehele plan of nagenoeg het gehele plan.
In de Algemene regels zijn bepalingen gegeven voor een Antidubbeltelregel (artikel 18), voor de Algemene bouwregels (artikel 19), voor de Algemene gebruiksregels (artikel 20), voor de Algemene afwijkingsregels (artikel 21) en voor de Overige regels (artikel 22).
In de Algemene gebruiksregels (artikel 20) staan de algemene regels ten aanzien van strijdig gebruik en de regels met betrekking tot parkeren.
In de Overige regels (artikel 22) omvat lid 1 'Werking wettelijke regelingen' en lid 2 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'.
7.5 Overgangs- En Slotregels
Het laatste Hoofdstuk 4 van de Regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel (artikel 23) is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is bepaald dat legaal gerealiseerde bouwwerken, die niet voldoen aan het (nieuwe) bestemmingsplan. mogen worden gehandhaafd. Ook voor strijdig gebruik van gronden en opstallen is een dergelijke overgangsregeling opgenomen.
Het tweede, tevens het laatste artikel (artikel 24), bevat de slotregel.
Artikel 23 Overgangsrecht
In artikel 23 is het overgangsrecht van het bestemmingsplan geregeld. Dit artikel komt overeen met het bepaalde in paragraaf 3.2 (artikel 3.2.1 tot en met artikel 3.2.3) van het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 24 Slotregel
In de slotregel is geregeld, dat de regels van het onderhavige bestemmingsplan moeten worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam".
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
8.2 Exploitatieplan
Het onderhavige plan is niet een plan waarvoor op grond van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro (artikel 6.2.1, lid a Bro) een exploitatieplan opgesteld zou moeten worden.
8.3 Financiële Aspecten Van Het Plan
Gemeentelijke kosten
Bij de realisering van de Derde ontsluitingsweg ontstaan een aantal kosten voor de gemeente Edam-Volendam. Het betreft onder meer de kosten voor grondverwerving en onteigening, de aanleg van de weg, het aanpassen van aanliggende weggedeelten en kruispunten, en de plan- en apparaatskosten die de gemeente maakt.
Dekking gemeentelijke kosten
Ter dekking van de gemeentelijke kosten zijn er voor het project Derde ontsluitingsweg drie financieringsbronnen.
Er is een reservering in de grondexploitatie van het woningbouwplan de Broeckgouw ten behoeve van de aanleg van de Derde ontsluitingsweg, omdat de realisatie van de wijk gezien wordt als één van de belangrijke redenen om de weg aan te leggen. In de begroting is een reservering in de begrotingsjaren 2019, 2020 en 2021 opgenomen voor de aanleg van de weg. Daarnaast heeft de vervoersregio Amsterdam een reservering in hun subsidieprogramma opgenomen als bijdrage aan de weg en met name voor het fietspad langs de toekomstige weg.
Alle gemeentelijke kosten zijn via deze bronnen gedekt, waardoor er voor de gemeente een economisch uitvoerbaar plan is.
8.4 Grondverwerving
Om de Derde ontsluitingsweg te kunnen realiseren dienen er een aantal gronden te worden verworven door de gemeente Edam-Volendam. Deze te verwerven gronden bevinden zich ter plaatse van het westelijke deel van het tracé van de weg. Ook in verband met een te realiseren dijkje, ten behoeve van een (te verleggen) peilscheiding, dient grond te worden verworven, en deze gronden bevinden zich bij het westelijke tracé van de weg. De gronden bij het oostelijke deel van het tracé van de weg zijn reeds in eigendom van de gemeente.
De gronden die moeten worden verworven betreffen agrarische gronden. Op afbeelding 8.4 zijn de te verwerven gronden in verband met de Derde ontsluitingsweg weergegeven (in grijs). De gemeente heeft getracht de betreffende gronden via minnelijke weg te verwerven. Het is (nog) niet gelukt de benodigde gronden te verwerven. Indien de betreffende gronden niet kunnen verworven op het moment van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan, zal over moeten worden gegaan tot onteigening van de gronden.
Afbeelding 8.4: Te verwerven gronden (al dan niet via onteigening) ten behoeve van de Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Op grond van het onderhavige bestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam kunnen de benodigde gronden worden onteigend.
Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan zal de gemeente trachten er minnelijk uit te komen met de grondeigenaren, om zo nog over te kunnen gaan tot (reguliere) grondverwerving. Indien het niet lukt de gronden minnelijk te verwerven, dan zullen na de vaststelling van het bestemmingsplan onteigeningsprocedures worden gestart.
8.5 Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" is economisch uitvoerbaar, omdat er voldoende budget is voor het realiseren van de weg en de grondverwerving in verband met de weg.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Inzake het bestemmingsplan "Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" is vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro gevoerd met de provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
De relevante aspecten van het ontwerp van dit bestemmingsplan zijn met de Provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) besproken.
Voor de gemeentelijke reactie op de reactie/opmerkingen van het HHNK op de Waterparagraaf van het ontwerpbestemmingsplan wordt verwezen naar de "Reactienota advies en overleg bestemmingsplan en MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam", die als bijlage 18 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Overleg met Provincie Noord-Holland
De aansluiting van de gemeentelijke Derde ontsluitingsweg op (het kruispunt van) de provinciale wegen N244 en N247 is met de provincie afgestemd. Een aantal keren is (in het kader van het Bro) overleg gevoerd met de provincie vanwege het belang dat de provincie heeft in het plangebied, namelijk in verband met de aansluiting, de strijdigheid met de Provinciale Ruimtelijke Verordening en de compensatie van het weidevogelleefgebied.
De provincie heeft aanvankelijk ingestemd met een voorgenomen fysieke compensatie van het weidevogelleefgebied. Bij mail (d.d. 17 januari 2019) heeft de provincie (aanvankelijk) laten weten akkoord te gaan om de (oostelijke) groene zones aan weerszijden van de Derde ontsluitingsweg, tussen de weg en de bestaande woonbebouwing, in te richten als compensatiegebied voor weidevogels. Daarbij is wel gevraagd om te kijken of de grondwaterstand in het gebied verhoogd kan worden waardoor onder meer de waarde voor vogels verhoogd wordt.
Aan de provincie is (per mail) medegedeeld dat bij inrichting van die groene zones er zorg voor wordt gedragen dat die een goede functie kunnen vervullen als compensatiegebied voor weidevogels, door onder meer de beplanting niet geschikt te maken voor roofvogels. Voorts is medegedeeld dat de grondwaterstand die nu het polderniveau heeft, al dermate hoog is dat de beoogde ontsluitingsweg verhoogd moet worden aangelegd. Verhoging van de grondwaterstand betekent immers ook verdere verhoging van de beoogde weg. Om de impact op het landschap niet verder aan te tasten, mede vanwege de belangen van omwonenden, is aangegeven dat dit geen optie is.
In het ontwerpbestemmingsplan is de mogelijkheid tot eventuele financiële compensatie overigens niet uitgesloten. In het ontwerpbestemmingsplan is dus ruimte gegeven voor beide mogelijkheden.
Met alle belangen van de provincie Noord-Holland was dus in het ontwerpbestemmingsplan rekening gehouden. Bij mail van 21 juni 2019 is de bekendmaking (met een digitale link naar het betreffende ontwerpbestemmingsplan) aan de betrokken contactpersonen van de provincie Noord-Holland toegezonden met betrekking tot de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam (alsmede het MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam) op basis van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Gevraagd is of - indien er nog opmerkingen waren ten aanzien van dit ontwerpbestemmingsplan in het kader van dit bedoeld overleg - de gemeente binnen 6 weken een reactie kon vernemen. Ten overvloede is daarnaast een officiële mededeling gedaan via Ro-info van de provincie Noord-Holland.
Bij mail van 21 juni 2019 heeft de provincie in tegenstelling tot haar eerdere mededeling, laten weten toch te opteren voor financiële compensatie in plaats van compensatie in de vorm van fysieke aanpassingen in het veld. De provincie stelt dat er sprake is van een misverstand dat alsnog gecorrigeerd moet worden. Met betrekking tot deze provinciale wijziging van standpunt is op 9 juli 2019 ambtelijk overleg gevoerd. Op een eerste aanzet van de provincie is in het najaar van 2018 opdracht gegeven de verschuldigde compensatie voor de inbreuk op het weidevogelgebied te laten berekenen aan de hand van vooraf met de provincie afgestemde criteria. Dat resulteerde in een berekeningsresultaat van € 46.710,38. De gemeente geeft er daarentegen - aanvankelijk met de provincie - de voorkeur aan niet te compenseren in geld, maar juist in een op weidevogels afgestemde inrichting van de gemeentelijke grondstroken aan weerszijden van de te realiseren Derde ontsluitingsweg. Ook tijdens het (ambtelijk) gevoerde overleg heeft de provincie nogmaals bevestigd toch de voorkeur te geven aan een financiële compensatie. Als onderbouwing heeft de provincie daarvoor aangegeven dat het een praktijkgegeven is dat in de directe nabijheid van verkeerswegen in het algemeen en dus ook in de nabijheid van deze Derde ontsluitingsweg weidevogels geen leefgebied hebben. Zij zoeken daarvoor meer rustige gebieden.
Gelet op de uiteindelijke provinciale voorkeur voor een financiële compensatie, is aangegeven dat het bevoegd gezag dienovereenkomstig zal worden geadviseerd met gebruikmaking van de door de provincie aangeleverde compensatieovereenkomst. Dit is bij brief van 1 augustus 2019 aan de provincie Noord-Holland bevestigd. De getekende compensatieovereenkomst is als bijlage 20 bij de Toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.
Gezien de wijziging van het type compensatie, is (ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan) de aanduiding weidevogelleefgebied verwijderd voor het oostelijke deel van het plangebied.
De provincie heeft verder geen opmerkingen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan gemaakt.
Overleg met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)
De watertoets, opgenomen in dit bestemmingsplan, is voorgelegd aan en afgestemd met het HHNK. Daartoe zijn er ook verschillende overleggen geweest met het HHNK. Tevens heeft het HHNK ingestemd met het plan voor watercompensatie en de waterhuishoudkundige inrichting van het gebied bij de Derde ontsluitingsweg.
Met alle belangen van het HHNK was dus in het ontwerpbestemmingsplan rekening gehouden. Bij mail van 21 juni 2019 is de bekendmaking (met een digitale link naar het betreffende ontwerpbestemmingsplan) aan de betrokken contactpersoon van het HHNK toegezonden met betrekking tot de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam (alsmede het MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam) op basis van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Hoewel een aantal keren overleg is gevoerd (in het kader van artikel 3.1.1 Bro), is gevraagd of er nog aanvullende opmerkingen waren ten aanzien van dit ontwerpbestemmingsplan.
Bij mail van 10 juli 2019 heeft het HHNK gereageerd op het ontwerpbestemmingsplan.
Reactie HHNK
Ten eerste wordt opgemerkt dat het ontwerp (zoals in het ontwerpbestemmingsplan is aangegeven) nog verder technisch dient te worden uitgewerkt op het aspect Wateroverlast. Het HHNK wijst erop dat in het nu voorliggende ontwerp met aan weerszijden kades, een beperkte mogelijkheid is voor het afvoeren van regenwater bij piekbuien, waardoor ernstige wateroverlast op de weg kan ontstaan. Hierdoor kan deze weg ondanks de verhoging mogelijk niet meedoen aan de beschreven meerlaagse veiligheid. Geadviseerd wordt in de nadere technische uitwerking de afvoeren van de bermen te ontwerpen naar de waterhoeveelheden bij piekbuien, zodat deze ontsluitingsweg ten alle tijden een bijdrage kan leveren aan de meerlaagse veiligheid. Verder wordt gevraagd de beheerbaarheid van het ontwerp kritisch te bezien.
Het HHNK heeft tevens nog een aantal opmerkingen met betrekking tot de Toelichting, paragraaf 5.7 'Water(paragraaf)', van het bestemmingsplan.
Beantwoording gemeente
In dit stadium is het ontwerp nog globaal van aard met het oog op de ontwikkeling van dit bestemmingsplan. In dit stadium is een nauwkeurige gedetailleerde uitwerking nog niet nodig. Het bestemmingsplan regelt immers de bestemming en niet de concrete uitvoering. In het kader van de uitvoering respectievelijk aanbesteding van de weg zal dit verder worden uitgewerkt en gedetailleerd. Beheersaspecten spelen daarbij uiteraard een grote rol. Het uitgangspunt zal daarbij zijn dat de weg een bijdrage levert aan de meerlaagse veiligheid. Overigens is binnen het globale ontwerp van de weg voldoende ruimte opgenomen voor het onderhoud en beheer van de weg. Daarnaast zal voor de aanleg van de weg en de daarbij behorende werkzaamheden een watervergunning moeten worden aangevraagd bij het HHNK waar deze aspecten tevens een rol spelen.
De opmerkingen van het HHNK op de Waterparagraaf zijn, voor zover relevant, verwerkt in het bestemmingsplan.
Voor de uitgebreide gemeentelijke reactie op de reactie/opmerkingen van het HHNK wordt verwezen naar de "Reactienota advies en overleg bestemmingsplan en MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam", die als bijlage 18 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
9.2 Inspraak
Voor dit bestemmingsplan wordt geen inspraakprocedure op grond van de gemeentelijke Inspraakverordening gevoerd. Er heeft bij de planvorming van de Derde ontsluitingsweg al ruimschoots inspraak/overleg plaatsgevonden. De wettelijke zienswijzenprocedure op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) wordt voldoende geacht voor dit bestemmingsplan "Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam", omdat er een participatietraject is geweest. Er is in ruime mate overleg met belanghebbenden in de omgeving van de Derde ontsluitingsweg gevoerd, voordat het bestemmingsplan als ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. Daarbij hebben omwonenden onder meer inspraak gehad op de inrichting van het landschap, de inbedding van de weg, en de ligging en verlichting van het fietspad. Hierna wordt inzicht gegeven in het proces van participatie, inspraak en informatie, van de afgelopen jaren, dat in 2015 (opnieuw) is begonnen.
In juni 2015 is een presentatie geweest van een landschaps-inpassingsplan van de weg op basis van eerdere landschapsanalyses van derden. Deze presentatie is voorbesproken met de belangenvereniging 'Weg met die weg' (Wmdw), en heeft bij een inloopavond plaatsgevonden. Van daaruit is er een 'werkgroep bewoners' opgezet waar de belangenvereniging Wmdw en een bewoner zich bij hebben aangesloten. De belangenvereniging Wmdw vertegenwoordigt een groot deel van de omwonenden. Vervolgens er met de werkgroep bewoners in juni 2015 een schetsavond voor de beoogde landschappelijke inrichting geweest. In oktober 2015 is de opzet en het proces van het nut en noodzaak onderzoek besproken met de werkgroep bewoners. Naar aanleiding van de informatieavond is er een pas op de plaats gemaakt, en is er overgegaan tot het opstellen van een nut en noodzaak onderzoek. In juli 2016 is er in zowel Edam als Volendam een inloopavond georganiseerd, waarbij er een presentatie van het nut en noodzaak onderzoek is geweest. Op de inloopavonden kon ook input worden geleverd op de ontwerpen voor de Derde ontsluitingsweg en het Nulplusalternatief. In februari 2017 zijn met de werkgroep bewoners de voortgang en vervolgstappen besproken. Vervolgens heeft in mei 2017 een ontwerp-atelier met de werkgroep plaatsgevonden, waarbij het ontwerp van de weg en landschappelijke inpassing is behandeld. Na een pauze is er in april 2018 een bespreking geweest met de werkgroep bewoners inzake de voortgang en vervolgstappen. In mei 2018 zijn met de werkgroep het ontwerp, de stand van zaken en de vervolgstappen besproken, en is tevens de komende informatieavond voorbesproken. In juni 2018 heeft er een algemene informatieavond plaatsgevonden, waarbij het landschapsontwerp, de concept-bestemmingsplankaart en de vervolgstappen zijn gepresenteerd. Als vervolg zijn in december 2018 de (weg)profielen aan de werkgroep gepresenteerd. In mei 2019 is er nog een laatste afstemming geweest met de belangenvereniging. Tijdens de periode van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en het milieueffectrapport is tevens een inloopavond gehouden.
9.3 Ontwerpbestemmingsplan En Zienswijzenprocedure
9.3.1 Procedure ontwerp-bestemmingsplan
In het kader van het onderhavige bestemmingsplan "Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Het MER is gelijktijdig met het ontwerp-bestemmingsplan in procedure gebracht.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerp-bestemmingsplan, en van het milieueffectrapport (MER), is in de Nederlandsche Staatscourant (een digitale uitgave van de rijksoverheid) geplaatst. Tevens is de kennisgeving in de plaatselijke bladen geplaatst. Daarnaast is de kennisgeving geplaatst op de website van de gemeente Edam-Volendam. De kennisgevingis tevens elektronisch toegestuurd aan de wettelijke vooroverlegpartners.
Het ontwerp-bestemmingsplan is vervolgens, op grond van artikel 3.8 Wro, zes weken ter inzage gelegd. Binnen de genoemde termijn is 'een ieder' in de gelegenheid gesteld om een zienswijze met betrekking tot het bestemmingsplan in te dienen. Tevens kon een zienswijze inzake het milieueffectrapport (MER) worden ingediend. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarden geluid heeft tegelijkertijd ter inzage gelegen, met de gelegenheid om een zienswijze in te dienen.
De kennisgeving en het ontwerp-bestemmingsplan en het MER zijn ook op digitale wijze gepubliceerd. De kennisgeving is gebeurd op de gemeentelijke website en op de website van de Staatscourant. Het bestemmingsplan en MER zijn geplaatst op www.ruimtelijkeplannen.nl.
9.3.2 Zienswijzenprocedure, en planwijzigingen naar aanleiding van zienswijzen
Het bestemmingsplan is volgens artikel 3.8 Wro zes weken ter inzage gelegd voor de zogenoemde zienswijzenprocedure. Tegelijkertijd is het milieueffectrapport (MER), volgens artikel 7.11 Wet milieubeheer, voor zes weken ter inzage gelegd met de gelegenheid tot het indienen van een zienswijze.
Het ontwerpbestemmingsplan "Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam" en het bijbehorend milieueffectrapport "MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam" hebben van 21 juni t/m 1 augustus 2019 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn vijf zienswijzen met betrekking tot het (ontwerp)bestemmingsplan ingediend, en er is één zienswijze met betrekking tot het MER ingediend.
Naar aanleiding van de binnengekomen zienswijzen is het bestemmingsplan (de Verbeelding, de Regels en de Toelichting) aangepast. Voor de beantwoording van de zienswijzen over het bestemmingsplan en het MER, en de aanpassingen in het bestemmingsplan naar aanleiding van de zienswijzen, wordt verwezen naar de "Reactienota zienswijzen bestemmingsplan en MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam". Deze Reactienota is opgenomen als bijlage 17 van de Toelichting van dit bestemmingsplan.
De voornaamste planwijzigingen gerelateerd aan de zienswijzen betreffen:
- Toevoeging van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' aan de zuidoostrand van het plangebied.
- Toevoeging van de functieaanduiding 'paardenhouderij' in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'.
- Aanpassing van lid 3.3.2 Parkeren in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'.
Voor deze en de andere planwijzigingen wordt verwezen naar de "Nota van Wijzigingen bestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam", die als bijlage 19 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
9.4 Vaststelling Van Het Bestemmingsplan
Na de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad zal het bestemmingsplan opnieuw zes weken ter inzage worden gelegd (fysiek en digitaal) voor de beroepstermijn. Een belanghebbende die op het ontwerp-bestemmingsplan een zienswijze naar voren heeft gebracht, en andere belanghebbenden die niet eerder een zienswijze hebben ingediend, kunnen tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan beroep instellen (volgens artikel 6:13 Awb en artikel 8.1 Awb).
Het onderhavige bestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam is op 19 december 2019 door de gemeenteraad vastgesteld.
Bijlage 1 Dwarsprofiel 1 - Maaiveld - Derde Ontsluitingsweg Edam-volendam
Bijlage 1 Dwarsprofiel 1 - maaiveld - Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Bijlage 2 Dwarsprofiel 2 - Hoog - Derde Ontsluitingsweg Edam-volendam
Bijlage 2 Dwarsprofiel 2 - hoog - Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam
Bijlage 1 Mer Derde Ontsluitingsweg Edam-volendam (8 Mei 2019)
Bijlage 1 MER Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam (8 mei 2019)
Bijlage 2 Verkeersonderzoek Nut En Noodzaak Derde Ontsluitingsweg Edam-volendam (2 November 2016)
Bijlage 2 Verkeersonderzoek nut en noodzaak Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam (2 november 2016)
Bijlage 3 Geluid En Lucht Onderzoek Bestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-volendam (24 April 2019)
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek 3e Ontsluitingsweg Edam-volendam (28 September 2017)
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek 3e ontsluitingsweg Edam-Volendam (28 september 2017)
Bijlage 5 Verkennend Waterbodemonderzoek 3e Ontsluitingsweg Edam-volendam (28 September 2017)
Bijlage 5 Verkennend waterbodemonderzoek 3e ontsluitingsweg Edam-Volendam (28 september 2017)
Bijlage 6 Watertoets 3e Ontsluitingsweg Edam-volendam (25 April 2019)
Bijlage 6 Watertoets 3e ontsluitingsweg Edam-Volendam (25 april 2019)
Bijlage 7 Nader Onderzoek Beschermde Diersoorten 3e Ontsluitingsweg Edam-volendam (22 Juni 2017)
Bijlage 7 Nader onderzoek beschermde diersoorten 3e ontsluitingsweg Edam-Volendam (22 juni 2017)
Bijlage 8 Stikstofdepositie Berekening 3e Ontsluitingsweg Edam-volendam (April 2019)
Bijlage 8 Stikstofdepositie berekening 3e ontsluitingsweg Edam-Volendam (april 2019)
Bijlage 9 Onderzoek Terreinomstandigheden Derde Ontsluitingsweg Edam-volendam (3 April 2019)
Bijlage 9 Onderzoek terreinomstandigheden Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam (3 april 2019)
Bijlage 10 Compensatie Weidevogelleefgebied 3e Ontsluitingsweg Edam-volendam (24 Juli 2018)
Bijlage 10 Compensatie weidevogelleefgebied 3e ontsluitingsweg Edam-Volendam (24 juli 2018)
Bijlage 11 Externe Veiligheid Beoordeling Derde Ontsluitingsweg Edam-volendam (26 Februari 2019)
Bijlage 11 Externe veiligheid beoordeling Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam (26 februari 2019)
Bijlage 12 Archeologisch Bureauonderzoek Derde Ontsluitingsweg Edam-volendam (2 November 2016)
Bijlage 12 Archeologisch bureauonderzoek Derde ontsluitingsweg Edam-Volendam (2 november 2016)
Bijlage 13 Verkeersstudie Combinatievarianten Kruispunten Dijkgraaf Poschlaan - Overzicht Van Mogelijkheden Verkeersafwikkeling (17 Juni 2019)
Bijlage 14 Nader Onderzoek Ecologie Edam-volendam (5 November 2019)
Bijlage 14 Nader onderzoek ecologie Edam-Volendam (5 november 2019)
Bijlage 15 3e Ontsluitingsweg Edam-volendam - Onderzoek Stikstofdepositie (November 2019)
Bijlage 15 3e Ontsluitingsweg Edam-Volendam - Onderzoek stikstofdepositie (november 2019)
Bijlage 16 Toetsingsadvies Mer Commissie M.e.r.: Aanleg Derde Ontsluitingsweg Gemeente Edam-volendam - Toetsingsadvies Over Het Milieueffectrapport (9 September 2019)
Bijlage 17 Reactienota Zienswijzen Bestemmingsplan En Mer Derde Ontsluitingsweg Edam-volendam
Bijlage 17 Reactienota zienswijzen bestemmingsplan en MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam
Bijlage 18 Reactienota Advies En Overleg Bestemmingsplan En Mer Derde Ontsluitingsweg Edam-volendam
Bijlage 18 Reactienota advies en overleg bestemmingsplan en MER Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam
Bijlage 19 Nota Van Wijzigingen Bestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-volendam
Bijlage 19 Nota van Wijzigingen bestemmingsplan Derde Ontsluitingsweg Edam-Volendam