Zeedijk 1
Wijzigingsplan - Gemeente Edam-Volendam
Vastgesteld op 05-02-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het wijzigingsplan Zeedijk 1, Edam met identificatienummer NL.IMRO.0385.wpZeedijk1Edam-vg01 van de gemeente Edam-Volendam;
1.2 bestemmingsplan
het bestemmingsplan 'De Broeckgouw' (NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01);
1.3 verbeelding
de verbeelding van het wijzigingsplan Zeedijk 1, Edam;
De overige begrippen uit artikel 1 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing.
Artikel 2 Wijze Van Meten
De regels uit de wijze van meten uit artikel 2 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Algemeen
Dit wijzigingsplan wijzigt de geometrische planobjecten van het bestemmingsplan overeenkomstig de wijze zoals vervat in dit plan.
Artikel 4 Wonen - 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep;
- 2. een bed & breakfast;
met daaraan ondergeschikt,
- b. wegen en paden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. water;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende,
- h. tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de woonsituatie;
- b. de verkeerssituatie;
- c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 4.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:
- a. op deze gronden is het bepaalde in artikellid 20.2 van het bestemmingsplan van toepassing met betrekking tot het minimum oppervlak water binnen de grenzen van het bestemmingsplan;
- b. de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijf is niet toegestaan;
- c. de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. het vloeroppervlak voor aan-huis-verbonden beroepen in de woning en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 20 m²;
- 2. horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
- 3. detailhandelactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop van aan het beroep gerelateerde producten en ondergeschikt aan de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep;
- 4. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat diegene die de activiteiten in de woning of in een bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens een in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven bewoner van de woning is;
- 5. reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
- d. de uitoefening van een 'bed & breakfast' is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de woning dient in overwegende mate haar woonfunctie te behouden;
- 2. het gebruik van 'bed & breakfast' is uitsluitend in het hoofdgebouw toegestaan;
- 3. het gebruik van 'bed & breakfast' dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is en geen personeel in dienst heeft;
- 4. de kamers mogen niet als zelfstandige wooneenheid functioneren;
- 5. maximaal 45% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw mag ten behoeve van een 'bed & breakfast' in gebruik zijn;
- 6. ´bed & breakfast' mag aan maximaal 10 personen worden aangeboden;
- 7. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonende en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan;
- 8. het gebruik is recreatief, met dien verstande dat permanente bewoning, en het huisvesten van arbeiders voor tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid niet is toegestaan;
- 9. er mogen geen andere horeca-activiteiten plaatsvinden dan het verstrekken van logies en ontbijt.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 4.4 voor:
- a. de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijf, met in achtneming van de volgende regels:
- 1. het vloeroppervlak van aan-huis-verbonden bedrijven in de woning en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 20 m²;
- 2. de woonfunctie als hoofddoel en primaire functie blijft gehandhaafd;
- 3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
- 4. horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
- 5. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop van aan het bedrijf gerelateerde producten en ondergeschikt aan de uitoefening van het aan-huis-verbonden bedrijf;
- 6. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens een in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven bewoner van de woning is en geen personeel in dienst heeft;
- 7. het gebruik mag niet leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige toename van de parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 8. bedrijfsactiviteiten die vergunnings- of meldingsplichtig zijn op grond van de Wabo of andere milieuwetgeving zijn niet toegestaan;
- 9. er vindt slechts een beperkt cliëntenbezoek aan huis plaats;
- 10. reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
- b. de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep tot een maximale vloeroppervlak van 35 m², met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de woonfunctie als hoofddoel en primaire functie blijft gehandhaafd;
- 2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
- 3. horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
- 4. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep;
- 5. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat de hoofdbeoefenaar die de activiteit in de woning of in een bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens een in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven bewoner van de woning;
- 6. het gebruik mag niet leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige toename van de parkeerdruk op de openbare ruimte.
- 7. het gebruik dient vanuit milieuhygiënisch oogpunt inpasbaar te zijn;
- 8. er vindt slechts een beperkt cliëntenbezoek aan huis plaats;
- 9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
De regels ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' uit artikel 17 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel uit artikel 18 van het bestemmingsplan is onverkort van toepassing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
De algemene bouwregels uit artikel 19 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
De algemene gebruiksregels uit artikel 20 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing.
Artikel 9 Parkeren
9.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
Aan de onderliggende bestemmingsplannen wordt de volgende voorwaardelijke verplichting toegevoegd:
- a. voor parkeren geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd en in stand wordt gehouden, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de gemiddelde parkeerkencijfers voor matig stedelijke gebieden als bedoeld in de CROW-publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie.
- b. bij een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde onder a indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, er een bijzonder gemeentelijk belang mee is gemoeid of op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
9.2 Laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
- a. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- b. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde sub a:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
9.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd lid 9.1 te wijzigen:
- a. indien de CROW-publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie wordt geactualiseerd, danwel;
- b. indien de gemeenteraad een eigen gemeentelijke parkeernormering vaststelt.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels uit artikel 21 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
De algemene wijzigingsregels uit artikel 22 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
De algemene procedureregels uit artikel 23 van het bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Het overgangsrecht uit artikel 24 van het bestemmingsplan is onverkort van toepassing.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het wijzigingsplan Zeedijk 1, Edam'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de gronden die zijn gelegen langs de Zeedijk in Edam. Het plangebied omvat gedeeltelijk de kadastrale percelen met nummers 5221 en 7020. Op dit moment zijn de gronden onbebouwd en verruigd. In lijn met nabijgelegen percelen langs de Zeedijk wordt met voorliggend wijzigingsplan een woonbestemming gerealiseerd.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het voorliggende plangebied. Het in procedure brengen van voorliggend wijzigingsplan was onderdeel van de afspraken.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied van voorliggend wijzigingsgebied betreft het wijzigingsgebied dat is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan De Broeckgouw. Dit wijzigingsgebied is gedeeltelijk gelegen in de kadastrale percelen met nummers 5221 en 7020. Dit wijzigingsplan is circa 30 meter gelegen vanaf de Zeedijk. De Zeedijk is gelegen langs het Markermeer en verbindt Edam en Volendam met elkaar. Navolgende afbeeldingen tonen het plangebied.
Afbeelding: luchtfoto's ter plaatse met het plangebied indicatief aangegeven met een blauw kader
1.3 Planvoornemen
De gronden van voorliggend wijzigingsgebied zullen worden gebruikt ten behoeve van een woonfunctie. Er wordt de mogelijkheid geschapen om twee-aaneengebouwde eengezinshuizen te realiseren. Op dit moment ligt er een ontwerp voor van een stolp dat ruimte biedt voor twee eengezingshuizen. De stolp voldoet aan de voorwaarden waarbinnen het wijzigingsplan kan worden gerealiseerd. De navolgende afbeelding toont het aanzicht van de stolp vanaf het noorden.
Afbeelding: aanzicht huidige ontwerp vanaf noorden (bron: DO, House of Architects, 19-12-2019)
1.4 Geldende Juridisch-planologisch Kader
In het plangebied geldt het bestemmingsplan De Broeckgouw, vastgesteld op 14 september 2017. In dit bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van het wijzigingsgebied aangewezen als enkelbestemming 'Natuur' (artikel 8). Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' (artikel 17). Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan weer met het voorliggende wijzigings(plan)gebied daarin aangegeven.
Afbeelding: uitsnede plankaart bestemmingsplan met wijzigingsgebied in rood kader
Overigens geldt voor het plangebied ook het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren c.a.', vastgesteld op 14 juni 2018. Dit bestemmingsplan is bedoeld om de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening voort te zetten en om te borgen dat bij ontwikkelingen voldoende parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. In paragraaf 3.1.2 wordt getoetst aan het parkeeraspect. Hieruit blijkt dat er voldoende parkeerruimte is waarmee wordt voldaan aan de eis uit het paraplubestemmingsplan. Voorts is de parkeerregeling overgenomen in voorliggend wijzigingsplan.
1.5 Probleemstelling En Oplossingsrichting
De vigerende bestemming Natuur laat geen woningen toe. De bestemming is bedoeld voor de ontwikkeling en instandhouding van de aanwezige natuur- en landschapswaarden en laat bij recht geen gebouwen toe. De dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering beschermt de Zeedijk, doordat is bepaald dat wanneer wordt gebouwd ten behoeve van een andere bestemming dan de dubbelbestemming dit alleen kan na toestemming van de waterbeheerder.
In artikel 8.5 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om ter plaatse van de 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' de bestemming 'Natuur' te wijzigen in de bestemming 'Wonen-3', onder voorwaarden:
- a. minimum afstand van het bouwvlak tot de kant van de weg langs de Zeedijk: 47 meter;
- b. toegelaten woningtypen: uitsluitend twee-aaneengebouwde eengezinshuizen;
- c. maximum aantal woningen: 2;
- d. maximum goothoogte hoofdgebouwen: 3,5 meter;
- e. maximum inhoud van een twee-aaneengebouwde eengezinshuis, inclusief aan- of uitbouwen, per woning: 900 m3;
- f. maximum goothoogte aan-, uit- en bijgebouwen: 3,2 meter;
- g. maximum aan-, uit- en bouwhoogte bijgebouwen: 6 meter;
- h. maximum totale oppervlakte aan-, uit- en bijgebouwen op het achtererfgebied: 40 m2, met inbegrip van de oppervlakte aan gebouwen die vergunningvrij gerealiseerd mogen worden en met dien verstande dat tenminste 25 m2 van het achtererfgebied onbebouwd en onoverdekt moet blijven;
- i. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer bedragen dan:
- 1. 1 meter voor een erf- of perceelafscheiding;
- 2. 2 meter voor een erfafscheiding
- achter de voorgevelrooilijn, en
- op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
Het voorliggende wijzigingsplan is gelegen in deze 'wetgevingszone - wijzigingsgebied'. Het wijzigingsplan is zo opgesteld dat er wordt voldaan aan de voorwaarden waarmee de planologisch-juridische basis wordt gelegd voor de realisatie van twee aaneengeschakelde woningen.
1.6 Inzet Van Dit Wijzigingsplan
Het voorliggende wijzigingsplan wijzigt de bestemming Natuur in de bestemming Wonen-3. Het bouwvlak wordt geprojecteerd op een afstand van 47 meter vanaf de verkeersbestemming langs de Zeedijk. Verder zijn de overige randvoorwaarden verwerkt in de regels behorende bij dit wijzigingsplan.
Onderstaande afbeelding toont de nieuwe verbeelding voor het plangebied die de inzet van dit wijzigingsplan vormt.
Afbeelding: verbeelding wijzigingsplan (in pdf)
1.7 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk is in het hiernavolgende hoofdstuk 2 aandacht besteed aan het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Hoewel het plan in de eerste plaats moet passen binnen de wijzigingsvoorwaarden, dient toepassing van de bevoegdheid ook passend in het verder geldend beleid te zijn. Een toets aan de omgevingsaspecten is vervolgens gedaan in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 omvat een toelichting op de juridische vormgeving van dit wijzigingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De SVIR heeft als ondertitel 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.
Bereikbaarheid is een andere doelstelling van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen. Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.
Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt het Rijk zich bijvoorbeeld ook op bescherming tegen overstromingen en behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land.
In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en op 1 oktober 2012 uitgebreid. Het is een doorvertaling van het beleid uit de SVIR in regels. Het omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn onder andere de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond Rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan is niet gelegen op een locatie waarmee een van de onderwerpen uit het Barro wordt geraakt. Het Barro heeft voor het voorliggende plan geen consequenties en het plan is verder in overeenstemming met het SVIR opgesteld.
2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. De met dit wijzigingsplan beoogde realisatie van twee woningen wordt niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de ladder is daarom niet aan de orde. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient echter te voldoen aan een behoefte die dient te worden gemotiveerd (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In voorliggend geval kan worden aangetoond dat er een grote behoefte is aan de realisatie van woningen. In paragraaf 2.2.5 wordt hier verder op ingegaan.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie NH2050
Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie
Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert
ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.
Ambities
Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en
leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor
een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:
Leefomgeving
- a. Klimaatverandering: Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.
- b. Gezondheid en veiligheid: De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico’s en die een gezonde levensstijl ondersteunt.
- c. Biodiversiteit en natuur: De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.
Gebruik van de leefomgeving
- a. Economische transitie: De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.
- b. Wonen en werken: De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.
- c. Mobiliteit: De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op
klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering
van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe. - d. Landschap: De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie
De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op
(een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.
Sturingsfilosofie
In de aanpak om de ambities waar te maken geldt het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' als sturingsfilosofie. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied.
Vijf bewegingen
Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan
met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.
- a. Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat, waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden
toegevoegd. - b. Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad
functioneren en de reikwijdte wordt groter. - c. Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
- d. Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
- e. Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.
De voorliggende ontwikkeling versterkt de kern Edam-Volendam door het toevoegen van woningen. Dit staat op gespannen voet met de ambitie van het toevoegen van natuurwaarden in dit geval. Echter is de omgeving van voorliggend plangebied al behoorlijk verstedelijkt waardoor woningbouw op deze locatie logisch is. Het wijzigingsgebied dat is opgenomen in het moederplan heeft de basis gelegd voor de ontwikkeling. In andere gebieden kan op deze manier verstedelijking worden voorkomen. Geconcludeerd wordt dat de Omgevingsvisie NH2050 ruimte biedt voor de realisatie van woningen op deze locatie.
2.2.2 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie. In de Leidraad die voor het laatst is vastgesteld op 10 april 2018 zijn een aantal onderwerpen opgenomen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland, te weten aardkundige waarden, openheid, stilte en donkerte en dorps-DNA. De leidraad is verankerd in artikel 15 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
De Provincie Noord-Holland omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Natuurlijke omstandigheden en vooral ook menselijk handelen, hebben in ieder landschap hun eigen sporen nagelaten. Nieuwe ontwikkelingen moeten zich tot deze karakteristieken verhouden. Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. De voornaamste kernkwaliteiten zijn: archeologie en tijdsdiepte (tezamen 'ondergrond'), aardkundige waarden, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en openheid, duisternis en stilte (tezamen landschaps-DNA) en dorps-DNA.
De Provincie beschermt ook de ondergrond van de bijzondere landschappen. Zolang aardkundige verschijningsvormen (zoals stuwwallen, duinen, wadden en beekdalen) onaangetast zijn, vertellen ze veel over de ontstaansgeschiedenis van Noord-Holland en de krachten die daarbij een rol speelden: wind, water, ijs en getijden. Behoud en ontwikkeling van aardkundige waarden is van belang gezien de onschatbare waarde van aardkundig erfgoed voor de inwoners van Noord-Holland en Nederland.
Noord-Holland is onderverdeeld in 20 gebieden, de zogenaamde ensembles, en 10 provinciale
structuren. Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren.
Het voorliggende plangebied ligt in het ensemble 'Waterland' en 'IJsselmeerkust'. Het plangebied is geen onderdeel van een provinciale structuur.
Ensembles en structuren - Waterland
Context
Het ensemble Waterland ligt ten noorden van Amsterdam en grenst aan het Markermeer. Het Noordhollandsch Kanaal vormt de grens aan de westzijde. Het ensemble sluit wat betreft landschappelijke opbouw aan op het ensemble Wormerland. Het bestaat uit veenpolderlandschap, met waterrijke veenpolders en veenstromen, en droogmakerijenlandschap. De Purmer is de grootste droogmakerij. Kleinere droogmakerijen liggen verspreid tussen de veenpolders. Het gebied heeft een rijke cultuurhistorie, waarbij de wordingsgeschiedenis vanuit een ligging aan de Zuiderzee een belangrijke rol speelt. Door de ligging nabij Amsterdam in combinatie met de relatieve rust van het landelijke gebied is het nu een aantrekkelijk en gewild woon- en recreatiegebied. Het ensemble is onderdeel van het voormalig Nationaal Landschap Laag Holland. De Stelling van Amsterdam ligt aan de noordzijde van het gebied. De N247 loopt door dit ensemble.
Ontstaansgeschiedenis
Het veen in Waterland is ontstaan als veenkussen achter de strandwallen. Omstreeks 500 v.Chr. had dit veenpakket haar grootste omvang. De natuurlijke ontwatering vond plaats via veenstromen (dieën). Deze natuurlijke afwateringen zijn bepalend geweest bij de ontginning. Loodrecht op de veenstromen werden sloten gegraven, die de basis vormden voor het strookvormig verkavelingspatroon. Deze eeuwenoude verkaveling is nog vrijwel intact. Door de ontginning startte het proces van veenoxidatie en klink waardoor het maaiveld daalde. De ontginners trokken om die reden steeds verder het nog onontgonnen veen in en de nederzettingen verplaatsten mee. Vanaf het moment dat doorschuiven geen optie meer was, begonnen ze hun huisplaatsen te verhogen met veen- en kleiplaggen. Van deze veenterpen liggen er nog enkele tientallen in het gebied. Archeologisch zijn ze van grote waarde.
In de 11e eeuw werden de eerste dijken aangelegd om het land te behoeden voor overstromingen. Het veen dat aanvankelijk hoog lag, kwam op het niveau van de zeespiegel te liggen. Afwatering onder vrij verval was niet langer mogelijk en om droge voeten te houden werden er lokaal dijken en polders aangelegd. Eind 12e eeuw werd onder gezag van de Graaf van Holland een begin gemaakt met een collectieve bescherming tegen de zee, de Waterlandse Zeedijk werd aangelegd. Dat deze dijk regelmatig doorbrak is te zien aan de vele ‘braken’ die erlangs liggen: kleine meertjes die bij een doorbraak ontstonden door de stroming.
Kernwaarden
Landschappelijke karakteristiek
Het ensemble wordt grotendeels bepaald door een waterrijk veenpolderlandschap, bestaande uit onvergraven veen met een onregelmatig, vaak historisch verkavelingspatroon. Het is dooraderd met grillige veenwaterlopen (dieën, ook Ae of Ee genoemd), die karakteristiek zijn voor Waterland. Het veenpolderlandschap is in gebruik als grasland (veenweide).
Voor de dorpen in het veenpolderlandschap heeft het water een belangrijke structurerende rol gespeeld: Broek in Waterland, Holysloot en Zuiderwoude liggen alle langs een waterloop. In het algemeen liggen de nederzettingen met de voorzijde langs de weg en met de achterzijde aan het water. In de dorpen staan veel houten woningen die in een karakteristieke lichtgrijze kleur zijn geschilderd. Daarnaast zijn er dorpen die gebouwd werden aan afgedamde kreken van de voormalige Zuiderzee (Uitdam, Volendam en Monnickendam). Uitdam kent een bijzondere situatie. Het dorp zit ingeklemd tussen het water van de Uitdammerdie en het Markermeer. De bebouwing staat direct aan de dijk en de bewoners hebben overtuinen aan de overzijde van de dijkweg.
Zoals de navolgende afbeelding laat zien is het voorliggende plangebied net als de rest van de kernen Edam en Volendam geen onderdeel van een van de karakteristieke landschappen.
Openheid en ruimtebeleving
Het veenpolderlandschap heeft een open karakter, met incidenteel een onderbreking in de vorm van een klein lint of erf. De beleving van een doorlopende ruimte overheerst. Deze openheid is vanaf de (zee)dijken erg goed te ervaren. In het gebied is nauwelijks sprake van opgaand groen, met uitzondering van de begroeiing rond de verspreid liggende agrarische erven. Beplanting langs wegen komt nauwelijks voor. Dit versterkt de openheid aanzienlijk.
De openheid in Waterland is zeer kwetsbaar omdat bijna elke ruimtelijke ingreep zichtbaar is in het vlakke land. Door de onregelmatige verkaveling, het ontbreken van opgaande begroeiing in combinatie met de open vlakken van de dieën is het landschap uitermate afwisselend en aantrekkelijk maar tegelijk zeer open en ruimtelijk, als een oneindig landschap.
Het voorliggende plangebied is geen onderdeel van een belangrijk zichtgedeelte. Immers is aan de zuidzijde van het perceel een woonwijk aan het verrijzen. De ontwikkeling heeft geen invloed op de schootcirkel van het fort Edam.
Ruimtelijke dragers
De meest prominente ruimtelijke dragers zijn de randen: de lange structuur van de Waterlandse Zeedijk (Uitdammerdijk en de Zeedijk langs de Gouwzee) (zie 'Structuur IJsselmeerkust' hierna), het Noordhollandsch Kanaal en de ringdijk van de Purmer (beide zie ook structuur Vaarten en kanalen). De voormalige Zuiderzeedijken bieden een recreatief waardevolle route met prachtig uitzicht over het veenpolderlandschap aan de ene zijde, en het IJmeer, Markermeer en de kleinere Gouwzee aan de andere zijde. De voormalige Zuiderzeedijk kreeg door de vele dijkdoorbraken een grillig tracé. De plassen (‘braken’) aan de binnenkant van de dijk, die na de doorbraken achterbleven, vormen samen met de dijk een onlosmakelijke eenheid in het landschap.
De Stelling van Amsterdam loopt ten noorden van Edam. Het fort bij Edam en enkele kleinere kustbatterijen bij Durgerdam, Uitdam en Monnickendam bewaakten de Zuiderzeedijk.
De voorliggende ontwikkeling wordt gerealiseerd langs de Zeedijk, zij het op gepaste afstand van de weg. Doordat de woonwijk de Broeckgouw reeds achter het plangebied wordt gerealiseerd is van een uitzicht al geen sprake meer.
Dynamiek
Door de grote woningvraag in de Metropoolregio Amsterdam (MRA) neemt de druk toe om in de regio Waterland te bouwen. Op kleine schaal wordt het ‘Waterlands wonen’ (inpassing lokale woningbouw) toegepast. Ook op de provinciale wegen N247 en de N235 neemt de drukte toe. Om de congestie te verminderen zijn vrije busbanen aangelegd en worden wegen aangepast.
Ambities en ontwikkelprincipes
Relevante ambities en ontwikkelprincipes voor dit wijzigingsplan zijn de volgende:
- Het inpassen van ruimtelijke ontwikkelingen binnen de ontginningsstructuur en het intact houden van waterlopen.
- Zicht houden op de dijk en het behouden van de dijk als monumentale drager van functies in het kustlandschap.
De woonbebouwing dat met voorliggend wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt laat de verkavelingsstructuur en de aanwezige waterlopen intact. Aan de cultuurhistorische waarde van de Zeedijk wordt geen afbreuk gedaan. Doordat de nieuwe bebouwing op aanzienlijke afstand van de dijk wordt gerealiseerd heeft het vrijwel geen invloed op het dijklichaam.
Ensembles en structuren - IJsselmeerkust
Context
Het IJsselmeer ontstond met de aanleg van de Afsluitdijk, waarbij de Zuiderzee veranderde in een zoet binnenwater. De structuur IJsselmeerkust is ingedeeld naar IJsselmeer, Markermeer/IJmeer en Gooimeer. De Houtribdijk scheidt het IJsselmeer van het Markermeer. Het IJmeer is het zuidelijkste deel van het Markermeer. Het aangrenzende Gooimeer is onderdeel van de randmeren van de Flevopolders. Het IJsselmeer en Markermeer/IJmeer zijn beschermde Natura 2000-gebieden. Het Markermeer, IJmeer en Gooimeer zijn onderdeel van het landschap van de Metropoolregio Amsterdam (MRA).
Ontstaansgeschiedenis
Om droge voeten te houden woonde men op een aantal plaatsen in West-Friesland en op Marken op terpen, in Noord-Holland werven genoemd. Zo’n 1000 jaar geleden begonnen de bewoners van de kustgebieden met de bouw van dijken om zich te beschermen tegen de invloed van de zee. Lokale dijken werden aaneengesloten tot regionale dijkringen, rivieren werden afgedamd en stapsgewijs ontstond een doorgaande dijk langs de Zuiderzee. Aan de Friese kust werden al vroeg kwelders en zeearmen op de zee veroverd. In Noord-Holland begon men met inpolderingen pas na aanleg van de Hondsbossche Zeewering in de 16e eeuw.
Dijkdoorbraken en overstromingen kwamen in het kustgebied ook daarna veelvuldig voor. Deze kolken of wielen werden bij een dijkdoorbraak uitgesleten en bij herstel werd de dijk er met een bocht omheen gelegd.
Kernwaarden
Landschappelijke karakteristiek
De kust wordt hier gevormd door de IJsselmeerdijk en voorlanden (kogen). De dijk ligt in een historisch landschap. Bij Schardam is een (waterbouwkundig) bijzondere situatie omdat hier de IJsselmeerdijk aansluit op de Westfriese Omringdijk. De dam vormt een zetstuk tussen beide dijken en sluit de vroegere uitmondig van het Beemstermeer af. Ten noorden van Schardam is de infrastructuur (N247, spoorlijn en A7) dominant. Het stolpenlint van Warder, ten zuiden van Schardam, loopt schuin naar de dijk. Er zijn enkele binnendijkse braken. Aan de noordkant van Edam ligt het Fort bij Edam, onderdeel van De Stelling van Amsterdam.
Openheid en ruimtebeleving
De Gouwzee vormt een afgescheiden beschut binnenwater. De vooruitgestoken punt met daarop de karakteristieke vuurtoren ‘t Paard vormt de overgang van het IJmeer naar het Markermeer. Volendam is goed herkenbaar aan zijn kerktoren en de lichtmasten van het veld van de IJsselmeervogels. Vanaf de zuidelijke dijk van de Gouwzee is er ook goed zicht op de silhouetten van historische kernen Volendam en Marken.
Ruimtelijke dragers
Tot Edam is het historisch karakter van de dijk bewaard gebleven. De dijk heeft een sterke relatie met het achterliggende landschap. Bij Edam stulpt de dijk weer landinwaarts, vroeger tot de dam en nu tot de sluis. Bij de nieuwbouw van Volendam/Edam is de dijk vrijgehouden en vervolgens in het dorp opgenomen als kern van de haven.
Dynamiek
Het Markermeer en met name het IJmeer staat onder de druk van ontwikkelingen in de MRA. Waar de kust eerst alleen de rand van het land vormde en de dijken de bescherming tegen het water, zijn beide nu aantrekkelijke gebieden waar veel mensen willen wonen, werken en recreëren. De visuele invloed van stedelijke bebouwing neemt daardoor toe. Vanaf 2018 volgt de ontwikkeling van IJburg II met 6.500 woningen en ook de ontwikkeling van het Zeeburgereiland zal te zien zijn vanaf het IJmeer. In Almere is een schaalsprong voorzien waarbij mogelijk buitendijkse locaties ontwikkeld zullen gaan worden.
Ambities en ontwikkelprincipes
Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:
- het creëren van een gevarieerd kustlandschap om een centrale open ruimte. Laat eventuele woningbouw bijdragen aan de karakteristieke vormen van ‘wonen aan het meer’ en voorkom standaard woningbouwoplossingen.
- het behouden van de karakteristieke silhouetten van de dorpen als Edam en Volendam.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de voorliggende ontwikkeling geen afbreuk doet aan de kernwaarden van de provinciale structuur. De woningen worden op ruime afstand van de dijk gerealiseerd en de invloed op de dijk is daardoor minimaal.
2.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. De laatste wijziging van de PRV is op 14 januari 2019 door Provinciale Staten vastgesteld. In deze wijziging zijn onder andere de artikelen met betrekking tot Kleinschalige ontwikkeling, Natuurnetwerk Nederland en Strandzonering aangepast. De gewijzigde PRV is op 1 februari 2019 in werking getreden. De verordening is een juridische doorvertaling van het beleid uit de Structuurvisie.
Omdat er in voorliggend geval sprake is van een wijzigingsplan waarmee aan de voorwaarden die hiervoor in het vigerende bestemmingsplan zijn gesteld wordt voldaan, is de ruimtelijke aanvaardbaarheid in feite al aangetoond. De Provincie heeft met de voorwaarden tot wijziging immers al ingestemd. Desalniettemin wordt hierna een toets aan de PRV gedaan.
De voorliggende ontwikkeling valt onder de definitie van 'kleinschalige ontwikkeling'. Artikel 5c geeft aan dat een kleinschalige ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied (BSG) uitsluitend mogelijk is binnen een bestaand bouwblok dat al voorziet in een stedelijke functie. Het aantal burgerwoningen mag hierbij niet toenemen. Gesteld kan worden dat gezien de formulering van de wijzigingsbevoegdheid met randvoorwaarden in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de voorliggende ontwikkeling al is vastgesteld bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan. Derhalve kan worden geconcludeerd dat er wordt voldaan aan artikel 5c.
Omdat er geen windturbines worden gerealiseerd is er geen strijd met artikel 32. De overige artikelen uit de PRV zijn voor het wijzigingsplan niet relevant.
2.2.4 Omgevingsverordening NH2020
Op 22 oktober 2020 heeft Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Deze verordening vervangt de Provinciale Ruimtelijke Verordening en treedt in werking na publicatie dat naar verwachting zal plaatsvinden medio november.
Het voorliggende plangebied is gelegen in de werkingsgebieden MRA gebied, Peilbesluit en Natura2000 bufferzone. Geen van deze werkingsgebieden staan de realisatie van dit wijzigingsplan in de weg. De Natura2000 bufferzone gaat over het gebruik van helikopters en ontbrandingstoestemmingen, het gebied Peilbesluit gaat over het vaststellen van peilbesluiten en het MRA gebied over het gebruik van windturbines.
Er is geen strijd met het ontwerp van de Omgevingsverordening NH2020.
2.2.5 Woonagenda 2020-2025
De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de
komende vijf jaar. De Woonagenda volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal
ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord
‘Duurzaam doorpakken’. Vanuit het provinciaal én regionaal belang dat de woningmarkt goed functioneert en het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de kwaliteiten van Noord-Holland,
maakt deze agenda de inzet en bijdrage van de provincie daaraan concreet.
De provincie wil ruimte bieden voor woningbouw, uitgaande van zorgvuldig ruimtegebruik. De speerpunten richten zich op een woning voor iedereen:
- a. Adaptief en vraaggestuurd programmeren.
- b. Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie.
- c. Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.
En tevens richt het zich op gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.
Richtinggevende principes zijn o.a.:
- 1. De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwalitatieve en kwantitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.
- 2. Er zijn snel meer woningen nodig. De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie en helpt gemeenten hierbij door voortzetting van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijk Bouwen en Versnellen Woningbouw.
- 3. De woningmarkt heeft structureel meer flexibiliteit en betaalbare opties voor alle verschillende doelgroepen van woningzoekenden nodig.
De regionale afstemming gebeurt thans via de Regionale Actieprogramma's Wonen (RAP), welke op basis van de Woonagenda 2020-2025 op den duur zullen worden vervangen door de Woonakkoorden. Edam-Volendam ligt in de regio waarvoor het RAP Amstelland-Meerlanden, Amsterdam, Zaanstreek-Waterland 2016-2020 geldt. In het RAP is opgenomen dat er voor de regio een tekort is aan harde plancapaciteit eengezinswoningen. Aan middeldure woningen is een groot tekort. Aan dure woningen is op papier voldoende harde capaciteit, maar de realiteit leer dat er altijd een deel harde plancapaciteit niet wordt gerealiseerd.
Afbeelding: woningbehoefte Zaanstreek-Waterland (bron: RAP)
Uit de woningbouwmonitor 2019 van de provincie blijkt dat er veel zachte plancapaciteit is en voldoende om tot 2040 in de woningbehoefte te voorzien. Echter is een groot deel van de capaciteit zacht. Aangegeven is daarom dat op korte termijn een gedeelte van de zachte plancapaciteit wordt omgezet in harde plannen, zodat kan worden voorzien in de behoefte tot 2025/2030.
Afbeelding: tabel uit de Woningbouwmonitor 2019
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende wijzigingsplan voorziet in een behoefte.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Structuurvisie Edam-Volendam 2020-2040
Op 26 februari 2009 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Edam-Volendam 2020-2040 vastgesteld. Deze Structuurvisie geeft een beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2040). De geformuleerde speerpunten van beleid zijn:
- voldoende woningbouw ter voldoening aan de vraag van de eigen ingezetenen;
- de ontwikkeling van een aantal zogenaamde inbreidingslocaties;
- een woningbouwprogramma met uitgangspunten voor benoemde doelgroepen;
- de aanleg van een 3e ontsluitingsweg;
- een bescheiden groei in het aanbod van eigen bedrijventerrein;
- een uitvoeringsprogramma met een aantal afzonderlijke ontwikkelingen;
- een kader voor kostenverhaal.
Het voorliggende wijzigingsplan is in lijn met de speerpunten over voldoende woningbouw.
2.3.2 Omgevingsbeleidsplan 2016-2020
Het Omgevingsbeleidsplan bevat het beleid omtrent de taken van de gemeente met betrekking tot het omgevingsrecht: wat is de visie op de omgeving, hoe wordt er getoetst, hoe vindt het toezicht plaats en hoe wordt er gehandhaafd? Het eerste deel gaat over de kwaliteit van de leefomgeving; het tweede deel over het proces omtrent vergunningverlening, handhaving en toezicht. Omgevingskwaliteit gaat hand in hand met klimaat en duurzaamheid. De gemeente wil deze verbinding leggen, niet alleen om een bijdrage te leveren aan de eigen leefomgeving, maar eveneens om een bijdrage te leveren aan een duurzame wereld. De gemeente zet zich in om schadelijke activiteiten tegen te gaan en positieve activiteiten te stimuleren. Duurzaamheid is een belangrijk item.
Het zestal speerpunten dat in het huidige programma is opgenomen, zal worden doorgezet, namelijk:
- 1. Duurzame ruimtelijke ontwikkelingen;
- 2. Duurzame bouw (nieuwbouw en bestaande bouw);
- 3. Energiebesparing;
- 4. Eigen organisatie;
- 5. Duurzame mobiliteit, en
- 6. Duurzaam ondernemen.
Op bovenstaande thema's wil de gemeente een actief beleid voeren. Bij het onderwerp duurzame bouw wil de gemeente (deels) voorlopend zijn, en in de eigen organisatie eveneens (deels) voorlopend en innovatief. In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op het aspect duurzaamheid.
2.3.3 Woonvisie 2017-2021
Uitgangspunt voor het woonbeleid is een evenwichtige opbouw van bevolking en woonvoorraad, waarbij kwaliteit en variatie met betrekking tot woningaanbod als centrale opgave voor de toekomst staan. Het accent ligt op het gebied van herontwikkeling en doorontwikkeling van bestaande locaties en op de bestaande woningvoorraad. Daarnaast legt de Woonvisie ook verbindingen met beleid op aanpalende terreinen als zorg en welzijn, duurzaamheid en leefbaarheid.
De gemeente streeft naar voldoende en kwalitatief goede woningen, uitgaande van migratiesaldo 0. Voor Edam is bepaald dat er in het duurdere koopsegment in potentie vraag is. In de koopsector is het streven om voldoende aanbod te kunnen bieden om te voorkomen dat jonge huishoudens en starters de gemeente verlaten.
Het voorliggende wijzigingsplan maakt eengezinswoningen mogelijk die beschikbaar zijn voor jonge gezinnen. De woningen zitten in het duurdere segment waardoor het ook kan bijdragen aan de gewenste doorstroming.
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
3.1 Verkeer En Parkeren
3.1.1 Verkeer
Om te beoordelen wat de invloed van het wijzigingsplan is op de verkeersstromen wordt beoordeeld hoeveel verkeer de twee woningen zullen genereren en of de Zeedijk daarop is afgestemd.
Op basis van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' genereert een twee-onder-een-kap koopwoning maximaal 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. Voor twee woningen betekent dit afgerond 17 verkeersbewegingen per etmaal. Uit het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd voor het bestemmingsplan De Broeckgouw blijkt dat de verkeersintensiteit op de Zeedijk circa 500 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. De toename van 17 verkeerbewegingen is in verhouding tot de bestaande hoeveelheid verkeersbewegingen niet significant. De Zeedijk is afgestemd op deze toename. Er hoeven daarom geen verkeersproblemen te worden verwacht.
3.1.2 Parkeren
Voor het parkeeraspect wordt getoetst aan het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren c.a.' Uit artikel 4.1 van dat bestemmingsplan volgt dat om te bepalen of er voldoende parkeervoorziening kan worden gerealiseerd, moet worden getoetst aan de CROW-publicatie 317. Uitgegaan moet worden van de gemiddelde parkeerkencijfers voor matig stedelijke gebieden.
Uitgaande van een koophuis, twee-onder-een-kap in het buitengebied geldt een gemiddeld parkeerkencijfer van 2,2 parkeerplaats per woning. Op het te realiseren woonperceel is ruim voldoende ruimte aanwezig om deze parkeerplaatsen te realiseren. Doordat in voorliggend wijzigingsplan in de regels is opgenomen dat bij verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden getoetst aan de CROW is ook vastgelegd dat uiteindelijk voldoende parkeergelegenheid zal worden gerealiseerd.
3.2 Duurzaamheid
In het kader van duurzaamheid worden er bij de te realiseren woningen een aantal maatregelen genomen. Naast het toepassen van drievoudige beglazing, worden er ook PV-panelen geplaatst en wordt er een warmtepomp toegepast. Deze maatregelen resulteren in een EPC van 0,32, waarmee ruim wordt voldaan aan de maximale norm van 4,0 uit het Bouwbesluit.
3.3 Water
3.3.1 Algemeen
In onder andere de Europese 'Kaderrichtlijn water', het 'Nationaal Bestuursakkoord Water', het
Deltaprogramma 2015: 'Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw' en de adviezen van de 'Commissie Waterbeheer 21e eeuw' is het beleid met betrekking tot het water(-beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water; dit ook in verhouding tot
ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.
Op 22 december 2009 is de Waterwet (Wtw) in werking getreden. Uitgangspunt van de Wtw is een volledig beheer van het watersysteem. Op grond van de Wtw is er ook een goede samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.
3.3.2 Provinciale Watervisie 2021
Het regionale waterbeleid tot 2040 en de prioriteiten van de provincie op het gebied van waterveiligheid en schoon en voldoende (drink)water in de periode 2016-2021 is vastgelegd in de Watervisie 2021.
De Watervisie is een integraal onderdeel van het omgevingsbeleid. Er worden doelen gesteld voor primaire en regionale waterkeringen. Bij dijkversterkingen die tot 2021 plaatsvinden wordt toegezien op een goede ruimtelijke inpassing. Met voorliggend wijzigingsplan wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgesteld in het vigerende bestemmingsplan voor het realiseren van een aaneengeschakeld gebouw voor twee woningen. De afstand tot aan de dijk is ruim waardoor de ruimtelijke kwaliteit geborgd is.
3.3.3 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op
lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het
Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's
waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het
veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is
integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan
invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de
geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
3.3.4 Watertoets
Hieronder wordt het resultaat weergegeven van de digitale watertoets (tevens bijgevoegd als Bijlage 1) die is uitgevoerd teneinde de waterbelangen die gelden voor de planlocatie goed te beschouwen.
Verharding en compenserende maatregelen
Er is sprake van een toename aan verharding van 650 m2. Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.
Waterkwaliteit en riolering
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
In de watertoets is aangegeven dat er binnen het plan geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit betekent dat voor de nieuwe ontwikkeling wordt geadviseerd om een gescheiden stelsel aan te leggen (wat ook gebeurt). De vuilwaterriolering wordt gekoppeld aan de bestaande riolering in de nieuwbouwwijk die zuidelijk wordt gerealiseerd.
Geadviseerd wordt om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.
Waterkering
De planlocatie is gelegen in de beschermingszone van de primaire waterkering Markermeerdijken Edam-Uitdam. Omdat het wijzigingsplan binnen deze zonering is gelegen dient nadere afstemming plaats te vinden over dit aspect. Het HHNK zal hierover contact opnemen met de initiatiefnemer.
Voorts kan hierover worden gesteld dat de voorgevel van het gebouw op 47 meter van de weg staat, waarmee wordt voldaan aan de eisen die worden gesteld vanuit de gemeente. Er zal dus ook niet worden gebouwd binnen de 47 meterzone omdat alleen het dakoverstek binnen de zone valt. Dit zal wordne betrokken bij de afstemming met het HHNK.
Conclusie
De afweging over de aanvaardbaarheid van het initiatief is reeds beoordeeld bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Met het HHNK is overleg gepleegd en hieruit is voortgekomen dat er geen watervergunning nodig is. Dit heeft het HHNK op 22 oktober 2020 bevestigd.
3.4 Hinder Van Bedrijven
Ten aanzien van de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van een milieugevoelige functie, sprake is van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Voor de afstemming
tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient milieuzonering te worden toegepast. Hierbij wordt
gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit maart 2009. Het doel van de VNG-publicatie is het bieden van een handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke
ordeningspraktijk en de publicatie biedt mogelijkheden voor maatwerk en flexibiliteit bij het inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en bij het inpassen van woningen en andere gevoelige functies nabij bedrijven.
In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waarmee rekening dient te worden gehouden in de voorliggende planvorming. Er worden derhalve geen bedrijven belemmerd en ook is een goed woon- en leefklimaat voor de voorliggende woningen vanuit het aspect milieuhinder verzekerd.
3.5 Luchtkwaliteit
De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.
Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de
belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde
grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip "niet in betekenende mate bijdragen"
(NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide
jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Zoals in paragraaf 3.1.1 reeds is toegelicht wijzigt de hoeveelheid verkeer als gevolg van de voorliggende bestemmingswijziging niet significant.
Uit de NIBM-tool blijkt dat bij een toename van 17 voertuigen per dag, de uitstoot ruim binnen de grenzen voor luchtkwaliteit blijft. De conclusie is derhalve dat het wijzigingsplan niet wordt belemmerd door het aspect luchtkwaliteit.
3.6 Ecologie
Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden
gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de
Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een)
beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid of activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing of vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.
Door ecologisch adviesbureau Van der Goes en Groot is een ecologische quick scan uitgevoerd om te bepalen of er beschermde plant- en diersoorten aanwezig zijn in en rond het plangebied die verstoring zouden kunnen ondervinden als gevolg van de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan. Ook is beoordeeld of er een invloed is op gevoelige gebieden. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 2.
Soortenbescherming
Het plangebied is op 29 april 2020 bezocht om enerzijds de aanwezige en aangrenzende biotopen te beschrijven en anderzijds eventuele incidentele waarnemingen te doen van beschermde flora en fauna indien deze waarneembaar waren.
De conclusies zijn als volgt:
- Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen.
- Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen ‘vrijgestelde’ soorten aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten
hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan. - In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
- Vanwege het (verder) vergraven van het terrein is het mogelijk dat vaste rust- of verblijfplaatsen (landbiotoop) van de Rugstreeppad worden beschadigd, of vernield. Ook kunnen aanwezige dieren worden gedood. Het is derhalve noodzakelijk om vervolgonderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van deze soort. Wordt tijdens de veldinventarisatie volgens landelijk geldende richtlijnen, protocollen, soortstandaarden en/of kennisdocumenten de Rugstreeppad aangetroffen, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven.
- Teneinde de vestiging van overwinterende Rugstreeppadden in het plangebied te voorkomen, dienen opgeslagen zandhopen te worden verwijderd voorafgaand aan het overwinteringsseizoen van de Rugstreeppad of te worden afgeschermd met folie of een zogenaamd ‘amfibieënscherm’.
- Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (Buizerd en Sperwer), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk
uitwijken. - Voor incidenteel aanwezige kleine marterachtigen wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid vergelijkbaar en beter biotoop in de naaste omgeving. De dieren kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
- Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
Inventarisatie rugstreeppad
Bijgevoegd als Bijlage 3 is de rapportage van het inventariserend onderzoek naar de rugstreeppad. Op vijf momenten hebben in 2020 veldbezoeken plaatsgevonden:
- 19 mei
- 9 juni
- 18 juni
- 2 juli
- 16 juli
Tijdens deze bedoekmomenten zijn geen Rugstreeppadden waargenomen in of in de ruime omgeving van het plangebied. Er kunnen daarom geen negatieve gevolgen zijn door de plannen voor de Rugstreeppad.
Omdat er geen Rugstreeppadden in de ruime omgeving zijn vastgesteld, is het zeer onwaarschijnlijk dat Rugstreeppadden het gebied intrekken. Extra maatregelen zoals het aanbrengen van amfibieënschermen zijn daarom niet noodzakelijk.
De Meerkikker is in de watergangen rondom het plangebied aangetroffen. De soort behoort tot de beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Voor deze soort gelden geen verbodsbepalingen als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing is voor deze soort niet nodig. Mocht er aan de watergangen gewerkt worden, geldt ook voor deze soort wel de zorgplicht.
Tijdens de veldbezoeken zijn meerdere vogels vastgesteld die in het plangebied tot broeden kunnen komen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
Ook voor overige aanwezige soorten geldt onverminderd de zorgplicht.
Gebiedsbescherming
De Wet Natuurbescherming (Wnb) kent naast soortbescherming ook gebiedsbeschermende wet- en regelgeving, in het bijzonder die van de Natura 2000-gebieden en betreffende behoud van grootschalige houtopstanden. Naast bepalingen uit de Wnb kunnen gebieden ook beschermd zijn onder de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) als onderdeel van het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (voorheen Ecologische hoofdstructuur, EHS) of als Provinciaal aangewezen ‘Weidevogelleefgebied’ of ‘Belangrijk weidevogelgebied’.
Natura 2000
Het plangebied ligt op circa 1,5 kilometer afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Polder Zeevang. Gezien deze afstand en de uit te voeren werkzaamheden worden op voorhand geen directe negatieve gevolgen verwacht van de plannen zoals licht, geluid of optische verstoring. Er hoeft hiernaar geen nadere toetsing uitgevoerd te worden.
De realisatie van de stolpwoningen leidt tot stikstofuitstoot. Om te bepalen of er sprake is van een verhoogde stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is een Aeriusberekening uitgevoerd. Een memo hierover is bijgevoegd als Bijlage 4. Uit deze memo (en de bijbehorende berekeningen) blijkt dat er geen verhoging is van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op de meest nabijgelegen stikstofgevoelige habitattypen. De stikstofdepositie die uitvoering van de plannen zal veroorzaken vormt een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen, dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten zullen optreden en er zeker geen sprake is van significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden. Er kunnen geen negatieve effecten door de plannen op het NNN gebied optreden. De plannen hoeven verder niet getoetst te worden aan beschermde waarden binnen dit netwerk.
Weidevogelgebieden
Het gebied is niet begrensd als een bijzonder te beschermen weidevogelleefgebied of belangrijk weidevogelgebied. Er is geen negatief effect mogelijk op Weidevogelleefgebieden, een nadere toetsing is niet nodig.
Houtopstanden
Er worden geen buiten de (volgens de Wnb bepaalde) bebouwde kom gelegen beplantingen gekapt, groter dan 1000 m². Daarnaast voorziet het plan niet in het kappen van meer dan 20 bomen in een
rijbeplanting. Op grond hiervan wordt het plangebied niet beschermd als bijzondere houtopstand.
Conclusie
Voor wat betreft de soortenbescherming is het plan uitvoerbaar. Wel dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen.
Op grond van gebiedsbescherming bestaat er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. De verhoging van stikstofdepositie blijft beneden de grenswaarde.
3.7 Geluid
Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai . Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.
Volgens de wet mag de geluidbelasting op de gevel van een nieuwe gevoelige bestemming binnen stedelijk gebied niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 63 dB voor binnenstedelijke
situaties (68 dB voor vervangende nieuwbouw).
Op basis van de Wgh dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde het effect van maatregelen te worden beschreven. Door het treffen van maatregelen kunnen de geluidsbelastingen worden gereduceerd. De systematiek in de Wgh is zodanig dat eerst moet worden beoordeeld of maatregelen aan de geluidsbron mogelijk zijn en daarna in het overdrachtsgebied tussen de bron en de woning. Blijken de maatregelen op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Bij het ontwerpen van geluidreducerende maatregelen dienen achtereenvolgens de volgende aspecten onderzocht te worden:
- maatregelen aan de bron;
- maatregelen in de overdrachtsweg;
- maatregelen bij de ontvanger.
De nieuwbouw is volgens de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidsgevoelige bestemming. De planlocatie is gelegen in de nabijheid van de Zeedijk. Dit is een 60 km/uur-weg en de weg is daarmee voor de Wet geluidhinder (Wgh) gezoneerd. Toetsing aan de geldende wettelijke geluidsnormen is nodig. Door Buro DB is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5.
De geluidsbelasting op de nieuwbouw van het plan ten gevolge van het verkeer op de Zeedijk is bepaald en getoetst. Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Zeedijk op de woningen maximaal 42 dB bedraagt. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke norm van 48 dB.
Er is geen sprake van normoverschrijding. Nader onderzoek naar c.q. het treffen van geluidsbeperkende maatregelen is niet nodig. Ook hoeft geen ontheffing van een hogere grenswaarde te worden aangevraagd. Vanuit het oogpunt van geluid kunnen de nieuwe woningen volgens plan worden gerealiseerd.
3.8 Bodemkwaliteit
De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige
bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of
water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de
Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken,
het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe
bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Omdat er in het voorliggende geval sprake is van de realisatie van woonbestemmingen is er bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek is uitgevoerd door Landview BV en bijgevoegd als Bijlage 6.
Bodemonderzoek
Voor het onderzoek zijn diverse boringen verricht. Voor de bovengrond zijn twee mengmonsters samengesteld en voor de ondergrond één mengmonster. Omdat het gehalte aan nikkel in één van de mengmonsters de interventiewaarde overschreed, is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de enkelvoudige monsters.
In het aanvullend onderzoek is in één van de enkelvoudige monsters (m6) een
verontreiniging tot boven de interventiewaarde met nikkel geconstateerd. In de overige monsters is geen verhoging van nikkel aangetroffen. In het andere mengmonster van de bovengrond en in het mengmonster van de ondergrond zijn maximaal lichte verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen.
In het grondwater is een lichte verhoging van barium aangetroffen.
Met de nu verkregen resultaten is, wat Landview betreft, een voldoende duidelijk beeld van de verontreinigingssituatie verkregen. Op basis van de nu bekende gegevens is op de locatie
waarschijnlijk geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging; op slechts één plek
wordt de interventiewaarde voor nikkel overschreden. De kans dat in een bodemvolume van meer
dan 25 m3 in de grond de interventiewaarde wordt overschreden, is daarmee gering.
Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van
eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Grond met verontreinigingen boven de interventiewaarden is niet geschikt voor hergebruik elders.
Conclusie
Uit het bodemonderzoek is naar voren gekomen dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
3.9 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de
omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van
luchthavens en het gebruik van windmolens.
De regelgeving voor externe veiligheid kent twee grootheden waaraan getoetst wordt bij het nemen van
een besluit: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen. Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die weergeeft wat de algehele politiek-maatschappelijke opvatting is over de aanvaardbaarheid van een kans op een ramp met een groep slachtoffers. Naast de kans moet echter ook het mogelijk effect van een ongeval worden betrokken in de besluitvorming.
Het bevoegd gezag dient het groepsrisico in bepaalde gevallen te verantwoorden bij het ruimtelijk
besluit, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden.
In de directe omgeving van de planlocatie zijn geen verkeers-, spoor- en vaarwegen aanwezig waar (relevant) transport van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. Ook zijn er geen buisleidingen aanwezig
waarmee rekening dient te worden gehouden in voorliggend bestemmingsplan.
3.10 Cultuurhistorie En Archeologie
3.10.1 Cultuurhistorie
De Zeedijk is een provinciaal monument. Het voorliggende wijzigingsplan ligt op ruime afstand van de Zeedijk en houdt derhalve rekening met de uitstraling van de Zeedijk. In paragraaf 2.2.2 is een beoordleing van het initatief in relatie tot de Leidraad Landschap & Cultuurhistorie gedaan. Verwezen wordt naar deze paragraaf. De conclusie is dat de voorliggende wijziging geen significante invloed heeft op de aanwezige cultuurhistorische waarden.
3.10.2 Archeologie
Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan De Broeckgouw is beoordeeld in hoeverre er een archeologische verwachting geldt voor het volledige plangebied van het bestemmingsplan. Deze toets is gedaan met behulp van de Beleidsnota Archeologie van de gemeente. De bijbehorende Archeologische Beleidskaart toont aan dat er voor het plangebied geen archeologische verwachtingswaarde geldt (wit aangeduid).
Afbeelding: uitsnede beleidskaart archeologie, locatie aangegeven met rode pijl
3.11 Besluit Milieueffectrapportage
In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige
activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten waar op grond van het Besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Vooropgesteld wordt dat het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' ruimte voor interpretatie laat. Mede daardoor kan ook discussie ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een wijziging van een dergelijk project. Niet iedere mogelijk gemaakte wijziging van een stedelijke ontwikkeling, hoe ondergeschikt ook, kan aangemerkt worden als een wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject.
Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als
aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol.
De voorliggende ontwikkeling betreft de wijziging van een natuurbestemming naar een woonbestemming waarvoor de basis en afweging reeds gemaakt is in het vigerende bestemmingsplan. Het voorliggende wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn aan de wijziging. Voorts sluit de realisatie van de twee woningen aan bij de realisatie van de nieuwbouwwijk De Broeckgouw waarvoor bepaald is dat er geen planMER nodig was. De conclusie is dat is vanwege de geringe schaal en de beperkte ruimtelijke omvang het wijzigingsplan niet aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Er is dan ook geen aanleiding een (vormvrije) MER-beoordeling/PlanMER uit te voeren.
Hoofdstuk 4 Juridische Vormgeving
4.1 Algemeen
Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld.
Het plan is opgesteld op basis van de SVBP, waardoor de mogelijkheid bestaat om het plan digitaal te publiceren.
4.2 Toelichting Op De Bestemming
Het plangebied van dit wijzigingsplan heeft de bestemming 'Wonen-3'. Deze bestemming regelt dat er twee aaneengebouwde woningen mogelijk zijn. De regels zijn overgenomen uit het bestemmingsplan De Broeckgouw, het moederplan.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Met de initiatiefnemer zal een planschadeovereenkomst worden gesloten. Op basis van deze overweging mag het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op basis van artikel 3.9a lid 1 van de Wro wordt het ontwerp van dit wijzigingsplan 6 weken ter inzage gelegd zodat iedereen zienswijzen ik kan dienen op het ontwerpwijzigingsplan.
PM