KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Gemengd - 1
Artikel 5 Gemengd - 2
Artikel 6 Gemengd - 3
Artikel 7 Gemengd - 4
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Maatschappelijk
Artikel 10 Recreatie
Artikel 11 Tuin - 1
Artikel 12 Tuin - 2
Artikel 13 Tuin - 3
Artikel 14 Verkeer
Artikel 15 Water
Artikel 16 Wonen
Artikel 17 Waarde - Archeologie
Artikel 18 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Antidubbeltelregel
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
Artikel 23 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Begrenzing Van Het Plangebied
1.2 Aanleiding Tot Actualisering Van Het Bestemmingsplan
1.3 Doel Van Het Bestemmingsplan
1.4 Geldende Planologische Regelingen
1.5 Bestemmingsplanprocedure
1.6 Leeswijzer Plantoelichting
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Korte Historische Schets
2.2 Beschermd Stadsgezicht
2.3 Ruimtelijke Structuur
2.4 Functionele Structuur
2.5 Openbare Ruimte
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijks- En Provinciaal Beleid
3.2 Structuurplan Haarlem
3.3 Wonen
3.4 Economie
3.5 Verkeer
3.6 Water
3.7 Maatschappelijk
3.8 Groen En Recreatie
3.9 Ruimtelijke Kwaliteit
3.10 Bufferzone Teylersmuseum
3.11 Overig Relevant Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieuzoneringen
4.3 Geluid
4.4 Bodemparagraaf
4.5 Waterparagraaf
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Natuurwaarden
4.8 Mer
4.9 Cultuurhistorie
4.10 Archeologie
4.11 Vliegverkeer
4.12 Molenbiotoop
4.13 Duurzaamheid En Energie
4.14 Externe Veiligheid
4.15 Kabels, Leidingen, Straalpaden En Andere Belemmeringen
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Stedenbouwkundige Visie
5.2 Planologische Visie
5.3 Ontwikkeling
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Juridische Planopzet
6.3 Inleidende Regels
6.4 Bestemmingsregels
6.5 Algemene Regels
6.6 Overgangs En Slotregels
6.7 Hoofdopzet Verbeelding
6.8 Hoofdopzet Waarderingskaart
6.9 Handhavingsparagraaf
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid, Overleg En Inspraak
7.1 Financiële Uitvoerbaarheid
7.2 Uitkomst Watertoets
7.3 Uitkomsten Overleg
7.4 Uitkomst 3.1.1 Bro
Bijlage 1 Staat Van Functiemenging
Bijlage 1 Milieuzonering
Bijlage 2 Geluid
Bijlage 3 Redengevende Omschrijving Orde 2 Panden
Bijlage 4 Vissersbocht
Bijlage 5 Waarderingskaart

Burgwal

Bestemmingsplan - Haarlem

Vastgesteld op 16-05-2013 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aan-huis-verbonden-beroep:

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met een maximum van 35 procent van het bruto vloeroppervlak (bvo) en met een maximum van 50 vierkante meter.

1.2 aanbouw en uitbouw:

een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid op de verbeelding, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanlegvergunning:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

1.6 achtergevelrooilijn:

bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.

1.7 ander bouwwerk:

een bouwwerk geen gebouw zijnde.

1.8 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 archeologisch deskundige:

professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie op het moment van de bouwvergunningaanvraag van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen.

1.10 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie op het moment van de bouwvergunningaanvraag van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.11 archeologisch rapport:

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.12 archeologisch waardevol gebied:

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.13 archeologische waarde:

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.

1.14 atelier

een gebouw of deel van een gebouw; dat bestemd is voor de uitoefening van een beroep in de culturele sector.

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

1.16 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.17 bed & breakfast:

het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning met behoud van de woonfunctie, waarbij het aanbod zich beperkt tot maximaal 2 kamers en 4 slaapplaatsen met een maximum van 35 procent van het bruto vloeroppervlak (bvo).

1.18 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.19 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor één huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.20 begane grond:

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.

1.21 begeleid wonen:

vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.

1.22 beschermd stads- of dorpsgezicht:

beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1, onder g, van deMonumentenwet 1988.

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0392.BP1080003-003 met de bijbehorende regels.

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.27 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.28 bijgebouw:

een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan, en ten dienste staat van een hoofdgebouw.

1.29 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.30 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.31 bouwhoogte:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

1.32 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.33 bouwmarkt:

een detailhandelsbedrijf met een overdekt verkoopvloeroppervlak (VVO) van minimaal 1000 meter, waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden.

1.34 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.35 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.36 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten.

1.37 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.38 bruto vloeroppervlak (bvo):

de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.

1.39 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.40 dakhelling:

de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.

1.41 dakkapel:

een zich in een dakvlak bevindende uitbouw.

1.42 dakopbouw:

een extra bouwlaag boven de goot met een platte afdekking.

1.43 dakterras:

een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.

1.44 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.

1.45 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord worden gestaan en geholpen.

1.46 ensemble:

twee of meer gebouwen die samen een bouwkundige eenheid vormen, waarbij de suggestie wordt gewekt dat het één gebouw betreft.

1.47 evenement:

periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten.

1.48 gastouderopvang

gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, die een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met een maximum van 35 procent van het bruto vloeroppervlak (bvo) en met een maximum van 50 vierkante meter.

1.49 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.50 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf.

1.51 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.52 hoogtescheidingslijn:

een op de verbeelding aangegeven lijn die de grens vormt tussen de gedeelten van een bestemmingsvlak, waarbinnen verschillende goot- en bouwhoogten zijn toegestaan.

1.53 horeca 1:

horecabedrijven die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken, zoals lunchrooms, ijssalons, koffie/theehuizen en gelijkwaardige horecabedrijven. Deze horecabedrijven (complementaire daghoreca) hebben openingstijden die meestal gerelateerd zijn aan winkeltijden. Dit wil niet zeggen dat de daghoreca exact ook deze tijden moet hanteren, maar het moet hier wel een relatie mee hebben, het gaat erom dat er geen publiek naar de locatie getrokken wordt specifiek voor de horecafunctie. De locatie is gerelateerd aan detailhandel, er is (vrijwel) geen extra verkeersaantrekkende werking, het beoogd publiek is er al want komt voor andere (detailhandels)functies. Bepalend is de relatie met de winkeltijden c.q. ander functies.

1.54 horeca 2:

horecabedrijven die hoofdzakelijk maaltijden verstrekken en als nevenactiviteit alcoholische en niet-alcoholische dranken verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants en eethuisjes en gelijkwaardige horecabedrijven. Deze horecabedrijven (maaltijdverstrekking onafhankelijk van winkeltijden) onderscheiden zich door aard van de functie en openingstijden, hebben in de regel vooral fiets- en voetgangersverkeer en maar een beperkte verkeersaantrekkende werking voor autoverkeer. In de avonden zijn deze horecabedrijven meestal open tot ongeveer 23:00 uur. Een aparte groep hierbinnen zijn de bezorgdiensten die overlast kunnen geven door het aan en afrijden en brommerparkeren op de stoep.

1.55 horeca 3:

horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken en eten verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van dranken, zoals cafés en eetcafés en gelijkwaardige horecabedrijven. Horecabedrijven zoals cafés (verkoop alcohol als hoofdactiviteit, muziek/dansen en eten bijkomstig) onderscheiden zich door openingstijden (vroeg open en laat dicht), normaliter een geleidelijker instroom en uitstroom van bezoekers dan discotheken, minder verkeersaantrekkende werking (meer fiets/voetgangers verkeer), vaak een beperkte omvang, veel alcoholgebruik, potentieel zware overlast voor directe omgeving doordat alcoholverstrekking hoofddoel is.

1.56 horeca 4

horecabedrijven die hoofdzakelijk logies per nacht verstrekken met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken en het houden van bijeenkomsten/vergaderingen/congressen. Horecabedrijven zoals hotels en pensions onderscheiden zich door verkeersaantrekking (af en aanrijden van taxi's en/of bussen, gebruik van de hotelfunctie vooral door gasten, verder weinig publiekaantrekking, in de regel minder overlast dan bij cafés of discotheken mede door een beperkter alcoholgebruik ter plaatse en geen grote bezoekersaantallen.

1.57 horeca 5

horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken verstrekken en gericht zijn op dansen en beluisteren van muziek, zoals dancings en discotheken en gelijkwaardige horecabedrijven. Horecabedrijven zoals discotheken en bar-dancings onderscheiden zich door late openingstijden, instroom van bezoekers in nachtelijke uren, een plotselinge en grote uitstroom rond sluitingstijd, in de regel een hogere verkeersaantrekkende werking dan bij bijvoorbeeld cafe's, grotere bezoekersaantallen, en potentieel zware overlast door de verstrekking van grote hoeveelheden alcolhol in combinatie met afwijkende openingstijden.

1.58 horecaschip:

een zich op het water bevindend object dat (nagenoeg) geheel dient als horecabedrijf.

1.59 hotel:

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies per nacht met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.

1.60 hoveniersbedrijf:

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.

1.61 intensieve veehouderij:

de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond ter plaatse als productiemiddel.

1.62 jachthaven:

lig- en bergplaats van pleziervaartuigen.

1.63 jachtwerf:

lig- en bergplaats voor pleziervaartuigen waar tevens de mogelijkheid is voor het bouwen en herstellen van deze vaartuigen.

1.64 kamerverhuurbedrijf:

het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.

1.65 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, camper of een caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen voor recreatief nachtverblijf.

1.66 kantoor:

een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.

1.67 kap

een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek met het horizontale vlak.

1.68 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.

1.69 kiosk:

klein gebouw in de openbare ruimte waar goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt.

1.70 kunstwerk:

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.

1.71 molenbiotoop:

de vrije ruimte rondom een molen i.v.m. de windvang.

1.72 natuurwaarden:

de aan een landschap toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende geologische, bodemkundige, biologische en ecologische elementen.

1.73 nieuwbouw:

nieuwbouw betreft bouwwerken jonger dan 50 jaar.

1.74 onderdoorgang/overbouwing:

een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk is, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.75 orde 1 bouwwerken:

orde 1 betreft bouwwerken die beschermd zijn op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Monumentenverordening.

1.76 orde 2 bouwwerken:

orde 2 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die op grond van hun architectonische kwaliteit, op grond van hun plaats in de stedenbouwkundige structuur of als toonaangevend element behoudenswaardig zijn.

1.77 orde 3 bouwwerken:

orde 3 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die qua schaal en detaillering passen in de omgeving, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben.

1.78 peil:

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van die bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.

1.79 plan:

het bestemmingsplan Burgwal (bp 1080002) van de gemeente Haarlem.

1.80 plat dak:

een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.

1.81 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.82 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.83 seriebouw:

twee of meer gebouwen naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd.

1.84 sloopvergunning:

omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.

1.85 standplaats:

een plaats in de openbare ruimte waar met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel:

  1. a. bedrijfsmatig goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt;
  2. b. voorlichting wordt gegeven al dan niet met promotionele activiteiten.

1.86 straatmeubilair

andere bouwwerken die zijn bedoeld als openbare voorziening, zoals draagconstructies voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, vitrines, urinoirs, zitbanken, bloemen- en plantenbakken, prullenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, straatverlichting, abri's en bouwwerken van beperkte omvang ten dienste van verkeer, waterhuishouding en voorzieningen van openbaar nut.

1.87 trend:

binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg identieke dakopbouwen, kapvormen, dakkapellen of dakterrassen en dergelijke (die juridisch, technisch en qua ruimtelijke kwaliteit gewenst bevonden is).

1.88 verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.

1.89 verkooppunt van motorbrandstoffen:

een inrichting waar door middel van een of meer pompinstallaties motorbrandstoffen worden verkocht en geleverd.

1.90 verkoopvloeroppervlakte:

het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.

1.91 voorgevelrooilijn:

de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.

1.92 voorzieningen van openbaar nut:

voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.93 waterberging:

een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.

1.94 wet:

de Wet ruimtelijke ordening.

1.95 windmolen:

inrichting bestemd en geschikt voor het benutten van windkracht.

1.96 windturbine:

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalinginstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.97 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

1.98 woonschepenligplaats:

de op de verbeelding aangegeven ruimte, waarbinnen een woonschip ligplaats mag hebben.

1.99 woonschip:

een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als, of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet of de wet die in de plaats van deze wet treedt.

1.100 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.101 woonwagenstandplaats:

een kavel, in hoofdzaak bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.

1.102 zorgwoning:

een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

  1. a. afstand tot de bouwperceelsgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

  1. b. bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.

  1. c. dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  1. d. goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.

  1. e. verticale diepte van een ondergronds bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer;

  1. f. inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  1. g. oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  1. h. de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

  1. i. breedte dakvlak bij dakdoorbreking:

de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.

2.2 Overschrijden bouwgrenzen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. a. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
  2. b. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerszijde van de rijweg, dan wel 2, 2 m boven een fiets- en/of voetpad;
  3. c. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';

b. bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, speelvoorzieningen, wegen en paden, erven en terreinen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, warmte-koude oplag, warmte-koude transport, (ondergrondse) inzamelplaatsen voor afval- en recyclecontainers en (ondergrondse) bergbezinkbassins.

3.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Bedrijf' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

3.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels zoals genoemd in artikel 20, gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. a. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:
    1. 1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
    2. 2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van een bedrijf dat:

  1. a. niet in de richtafstandenlijst dan wel in een hogere categorie staat vermeld, maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën.

Artikel 4 Gemengd - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

4.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Gemengd 1' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

4.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels zoals genoemd in artikel 20, gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. a. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  2. b. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35% van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m2.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het in lid 1 bepaalde teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan;
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.

Artikel 5 Gemengd - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

5.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Gemengd 2' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

5.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels zoals genoemd in artikel 20, gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. d. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  2. e. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35% van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m2.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het in lid 1 bepaalde teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan;
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.

Artikel 6 Gemengd - 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

6.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Gemengd 3' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

6.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels zoals genoemd in artikel 20, gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. a. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  2. b. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35% van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m2.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het in lid 1 bepaalde teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan;
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.

Artikel 7 Gemengd - 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

7.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Gemengd 4' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

7.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels zoals genoemd in artikel 20, gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. a. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  2. b. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35% van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m2.

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het in lid 1 bepaalde teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan ;
  2. b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het in lid 1 bepaalde teneinde de functie van hotel toe te staan zoals begrepen onder artikel 1 lid 56;
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden, waterlopen en waterpartijen, speelvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, warmte-koude oplag, warmte-koude transport, (ondergrondse) inzamelplaatsen voor afval- en recyclecontainers en (ondergrondse) bergbezinkbassins.

8.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Groen' mogen 'andere bouwwerken' worden opgericht, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  2. b. de bouwhoogte van ''overige andere bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  3. c. de diepte van een (ondergronds) bouwwerk mag niet meer dan 7 meter bedragen.
  4. d. de oppervlakte van andere bouwwerken mag niet meer dan 10m² bedragen;
  5. e. ondergrondse rioolgemalen en bergbezinkbassins mogen afgedekt worden met een verhoogd maaiveld van 0,5 meter;

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in lid 2 en toestaan dat de bouwhoogte van ''overige andere bouwwerken'' maximaal 6 meter bedraagt, mits geen oneveredige aantasting zal plaatsvinden van:

    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de bezonningssituatie;
    3. 3. de verkeerssituatie ter plaatse;
    4. 4. cultuurhistorische waarden;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bibliotheek, culturele voorzieningen, educatieve voorzieningen, buitenschoolse opvang, gezondheidszorg, levensbeschouwelijke voorzieningen, openbare dienstverlening, (para)medische voorzieningen, peuterspeelzaalwerk, praktijkruimte, verenigingsleven, welzijnsinstelling, woonzorgvoorzieningen;
  2. b. aan de hoofdfunctie ondergeschikte en daarmee verbonden detailhandel en horeca-activiteiten uit de categorieën 1 en 2, ten dienste van deze voorzieningen met niet meer dan 20 % van het bruto vloeroppervlak,
  3. c. aan de hoofdfunctie ondergeschikte sportactiviteiten;
  4. d. wonen, slechts en voorzover ter plaatse van de aanduiding 'wonen' op de verbeelding;
  5. e. detailhandel, dienstverlening, praktijkruimte, kantoor en atelier, slechts voorzover ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' op de verbeelding;
  6. f. uitsluitend een basisschool, buitenschoolse opvang en peuterspeelzaalwerk ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs' op de verbeelding;
  7. g. bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, wegen en paden, speelvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, warmte-koude oplag en warmte-koude transport.

9.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

9.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels zoals genoemd in artikel 20, gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. a. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:
    1. 1. drugsopvang.

9.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het in lid 1 onder a bepaalde teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan;
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.

Artikel 10 Recreatie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie, buitengalerie, theetuin, terras;
  2. b. aan de hoofdfunctie ondergeschikte en daarmee verbonden detailhandel ten dienste van deze voorzieningen met niet meer dan 20% van het bruto vloeroppervlak;
  3. c. sanitaire voorzieningen ten behoeve van de pleziervaart;
  4. d. waterlopen en waterpartijen;
  5. e. bij de bestemming behorende 'andere bouwwerken' groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, voorzieningen voor de waterhuishouding, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport..

10.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Recreatie' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

10.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels zoals genoemd in artikel 20, gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. a. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:
    1. 1. permanente bewoning van recreatiewoningen.

Artikel 11 Tuin - 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
  2. b. parkeren van motorvoertuigen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' op de verbeelding;
  3. c. bijbehorende voorzieningen.

11.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Tuin - 1' mogen 'andere bouwwerken' worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de hoogte van constructies die dienen ter ondersteuning en/of geleiding van beplanting voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat minimaal 70% van de constructie open is;
  2. b. de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen voorzover deze gelegen zijn voor de voorgevelrooilijn. Achter de voorgevelrooilijn mogen afscheidingen een hoogte hebben van 2 meter.
  3. c. de hoogte van 'andere bouwwerken' mag niet dan 3 m bedragen;
  4. d. de gronden mogen voor niet meer dan 25% aan 'andere bouwwerken' bebouwd worden.

Verticale diepte

De verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 meter bedragen;

11.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels zoals genoemd in artikel 20, gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. a. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen, tenzij dit gebruik is toegestaan middels de aanduiding 'parkeerterrein' op de verbeelding, of ingevolge lid 4 onder b.

11.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het in lid 1 onder a bepaalde teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het in lid 1 onder b bepaalde teneinde parkeren binnen deze bestemming mogelijk te maken, op die plaatsen waar niet de aanduiding 'parkeerterrein' op de verbeelding is weergegeven ;
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.

Artikel 12 Tuin - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
  2. b. bijbehorende bouwwerken ten dienste van het hoofdgebouw:
  3. c. ondergronds) parkeren van motorvoertuigen binnen bebouwing;
  4. d. parkeren van motorvoertuigen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' op de verbeelding;
  5. e. bijbehorende voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Tuin - 2' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

12.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in lid 2.2 onder b en c voor het verhogen van de bouwhoogte van aan- uit en bijgebouwen tot 4 meter.
  2. b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in lid 2.2 onder b en c en toestaan dat de goot van aan-, uitbouwen en bijgebouwen 3 m mag bedragen, waarbij boven de goot mag worden afgedekt met een kap met een maximale hoogte van 2 m;

Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 3 onder a en b, of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:

    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de bezonningssituatie;
    3. 3. de verkeerssituatie ter plaatse;
    4. 4. cultuurhistorische waarden;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

12.4 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels zoals genoemd in artikel 20, gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. a. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:
  1. 1. bijgebouwen als zelfstandige woning;
  2. 2. het gebruik van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen, tenzij dit gebruik is toegestaan middels de aanduiding 'parkeerterrein' op de verbeelding, of ingevolge lid 5 onder b.

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het in lid 1 onder a bepaalde teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het in lid 1 onder c bepaalde teneinde parkeren binnen deze bestemming mogelijk te maken, op die plaatsen waar niet de aanduiding 'parkeerterrein' op de verbeelding is weergegeven ;
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.

Artikel 13 Tuin - 3

13.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Tuin - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
  2. b. bijbehorende bouwwerken ten dienste van de hoofdbebouwing;
  3. c. (ondergronds) parkeren van motorvoertuigen binnen bebouwing;
  4. d. bijbehorende voorzieningen.

13.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Tuin - 3' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

13.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in lid 2.1 onder c voor het verhogen van de bouwhoogte van aan- uit en bijgebouwen tot 4 meter.
  2. b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in lid 2.1 onder c en toestaan dat de goot van aan-, uitbouwen en bijgebouwen 3 m mag bedragen, waarbij boven de goot mag worden afgedekt met een kap met een maximale hoogte van 2 m;

Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 3 of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:

  1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. 2. de bezonningssituatie;
  3. 3. de verkeerssituatie ter plaatse;
  4. 4. cultuurhistorische waarden;
  5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

13.4 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels zoals genoemd in artikel 20, gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. a. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:
  1. 1. bijgebouwen als zelfstandige woning;
  2. 2. onbebouwde gronden ten behoeve van het parkeren van

motorvoertuigen.

13.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het in lid 1 onder a bepaalde teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan;
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.

Artikel 14 Verkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. straten en wegen ;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. brug ter plaatse van de aanduiding 'brug';
  5. e. terrassen, standplaatsen (voor ambulante handel) en uitstallingen;
  6. f. verkooppunt van motorbrandstoffen zonder lpg, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' op de verbeelding;
  7. g. bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, speelvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, warmte-koude oplag, warmte-koude transport, (ondergrondse) inzamelplaatsen voor afval- en recyclecontainers en (ondergrondse) bergbezinkbassins.

14.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Verkeer' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

Artikel 15 Water

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging, waterbeheer en waterhuishouding;
  2. b. waterlopen en waterpartijen;
  3. c. verkeer te water;
  4. d. bruggen ter plaatse van de aanduiding 'brug' op de verbeelding;
  5. e. waterstaatkundige voorzieningen, zoals taluds en oevers, sluizen, stuwen, dammen, kademuren, (aanleg)steigers, duikers, gemalen en overige kunstwerken;
  6. f. steigers waarvan de afmetingen meer bedragen dan onder lid 2 sub d, e ,f en g. gemoemde afmetingen slechts ter plaatse van de aanduiding 'steiger' op de verbeelding;
  7. g. aanmeervoorzieningen, ligplaatsen, passantenligplaatsen en woonschepenligplaatsen, de laatste slechts ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' op de verbeelding;
  8. h. rondvaartbotenbedrijf met drie boten en wachtlokaal ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' op de verbeelding, waarbij aan gasten die in het bezit zijn van een kaartje en die wachten op de eerstvolgende rondvaart, alcoholvrije dranken en etenswaren mogen worden verstrekt tijdens de openingstijden van het rondvaartbedrijf;
  9. i. permanente, niet commerciële, ligplaats voor een vaartuig in het kader van promotie, educatie en bewustwording rond het thema duurzaamheid, ter plaatse van de aanduiding ''ligplaats'' op de verbeelding;
  10. j. tuincentrum, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' op de verbeelding;
  11. k. bij de bestemming behorend(e) groenvoorzieningen, (ondergrondse) nutsvoorzieningen, brugwachtershuisjes, (ondergrondse) kabels- en leidingenstroken;
  12. l. bijbehorende voorzieningen.

15.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Water' mogen 'andere bouwwerken' worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de bouwhoogte van gemalen mag niet meer dan 3 m bedragen en de oppervlakte mag niet meer dan 15 m² bedragen;
  2. b. de bouwhoogte van meerpalen mag maximaal 4 m bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van bruggen mag maximaal 12 m bedragen;
  4. d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 1 m bedragen.
  5. e. de lengte van een steiger, gemeten langs de waterlijn, mag niet meer dan 5 meter bedragen;
  6. f. de breedte van een steiger, gemeten haaks op de waterlijn, mag niet meer dan 1/10 van de breedte van het oppervlaktewater bedragen;
  7. g. de oppervlakte van een steiger mag maximaal 2,5 m2 bedragen indien gesitueerd in oppervlaktewater met een breedte tusseb de 3 en 10m ,maximaal 5 m² indien gesitueerd in oppervlaktewater met een breedte tussen de 10 en 20 meter, maximaal 10 m2 indien gesitueerd in oppervlaktewater met een breedte tussen de 20 en 50 meter en maximaal 15m² indien gesitueerd in oppervlaktewater breder dan 50 meter;
  8. h. de oppervlakte per overig andere bouwwerk mag, behalve voor bruggen, niet meer dan 10 m2 bedragen.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in lid 2 onder d. t/m g., en steigers toestaan die de genoemde maximum afmetingen overschrijden.

15.4 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels zoals genoemd in artikel 20, gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. a. Het gebruik van de gronden met de bestemming Water ter plaatse van de aanduiding ''detailhandel'' , zoals genoemd in lid 1 onder i. van dit artikel, is slechts voorbehouden aan de firma h.o.d.n. P. Makkelie jr. gevestigd aan Burgwal 36, 2011 BD te Haarlem en ingeschreven in het register van de kamer van koophandel Amsterdam onder nummer 34027495.
  2. b. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c. Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
    1. 1. ligplaats voor hotel- en horecaschepen;
    2. 2. woonschepenligplaats, voorzover dit niet specifiek is aangeduid;
    3. 3. detailhandel, voorzover dit niet specifiek is aangeduid.

15.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het in lid 1 onder a bepaalde teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan;
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep, bed en breakfast of gastouderopvang;
  2. b. bijbehorende voorzieningen zoals, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, bergingen, tuinen, erven en terreinen.

16.2 Bouwregels

Binnen de bestemming 'Wonen' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:

16.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels zoals genoemd in artikel 20, gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. a. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  2. b. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35% van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m2.
  3. c. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
    1. 1. bijgebouwen als zelfstandige woning

16.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het in lid 1 onder a bepaalde teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan;
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.

Artikel 17 Waarde - Archeologie

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde- archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

17.2 Bouwregels

  1. 1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
    1. a. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie' 1B dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken in geval de oppervlakte van het project meer dan 0 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;
    2. b. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie' 4 dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 2500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;
    3. c. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie' 6 gelden geen bijzondere regels betreffende 'Waarde – Archeologie'.
  1. 2. Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden;
    1. a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. b. het doen van opgravingen;
    3. c. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
  1. 3. Het bepaalde in lid 2 sub 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

17.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermings- waardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

17.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
  1. 2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. a. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van de gemeentearcheoloog, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
    2. b. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

17.5 Omgevingsvergunning-aanlegvergunning

  1. 1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. a. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. b. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    4. d. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. f. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. g. diepploegen;
    8. h. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    9. i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    10. j. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  1. 2. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. b. dan wel de oppervlakte- dan wel de dieptemaat niet overschrijdt, behorende bij de categorie 'Waarde - archeologie' genoemd in lid 2 die voor die gronden van toepassing zijn;
    3. c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
    4. d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 4 bedoeld, is verleend;
    5. e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  1. 3. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
    1. a. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek of een waardestellend rapport kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. b. de aanvrager een waardestellend rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    3. c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

17.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 2, in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

Artikel 18 Waarde - Beschermd Stadsgezicht

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

18.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor bouwwerken de volgende regels:

bouwvlak / voorgevelrooilijn / onderdoorgang / gevelindeling

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. b. er moet aangesloten worden op de belendende gebouwen;
  3. c. hoofdgebouwen mogen niet worden samengevoegd;
  4. d. voorgevels mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
  5. e. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduidingen 'orde 1 en orde 2' dient de bestaande gevelindeling gehandhaafd te blijven;

goothoogte / bouwhoogte / bebouwingspercentage / ondergronds bouwwerk

  1. f. ter plaatse van de aanduiding 'goothoogte' dient de bestaande goothoogte te worden gehandhaafd;
  2. g. ter plaatse van de aanduiding 'bouwhoogte' dient de bestaande bouwhoogte te worden gehandhaafd;
  3. h. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale goothoogte' dient binnen de aangegeven goothoogten te worden gebouwd;
  4. i. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' dient binnen de aangegeven goothoogte te worden gebouwd;
  5. j. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' dient binnen de aangegeven bouwhoogte te worden gebouwd;
  6. k. ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale goot-en bouwhoogte' dient binnen de aangegeven goot- en bouwhoogte te worden gebouwd;
  7. l. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage' dient binnen de aangegeven goot- en bouwhoogte te worden gebouwd en dient tevens binnen het maatvoeringsvlak niet meer oppervlakte gebouwd te worden dan het aangegeven percentage;
  8. m. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is ten hoogste het aangegeven bebouwingspercentage toegestaan;
  9. n. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingspercentage terrein' mag het op de verbeelding aangegeven maatvoeringsvakvlak maximaal tot dit percentage worden bebouwd;
  10. o. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen;

kap / nokrichting / vorm

  1. p. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduidingen 'orde 1 en orde 2' dient de bestaande nokrichting en kapvorm gehandhaafd te blijven met uitzondering van ondergeschikte onderdelen zoals dakkapellen en dakdoorbrekingen.
  2. q. behoudens het bepaalde in sub p dient boven de goothoogte uitsluitend te worden afgedekt met een kap waarvan:
    1. 1. de maximale hoogte 4 m bedraagt, verticaal gemeten vanaf de goothoogte;
    2. 2. de dakhelling niet minder bedraagt dan 45 en niet meer dan 70 graden. bij een samengestelde kap dient de dakhelling van de bovenste dakvlakken minimaal 20 graden te bedragen.

bijzondere dakopbouw

  1. r. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding opbouw' mag de 'huidige bouwhoogte' worden overschreden ten behoeve van een extra bouwlaag met een platte afdekking en een dakterras, mits:
    1. 1. betreft ontwerp, constructie en uitvoering de extra bouwlaag los kan worden gezien van het oorspronkelijke hoofdgebouw;
    2. 2. de maximale hoogte van de dakopbouw niet meer bedraagt dan 4 meter.

dakkapellen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak

  1. s. dakkapellen mogen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlakworden opgericht, mits:
    1. 1. de dakkapel een maximale breedte heeft van 2,5 meter, waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van het dakvlak;
    2. 2. de onderzijde van de dakkapel minimaal 0,5 meter en maximaal 1,0 meter boven de dakvoet wordt geplaatst;
    3. 3. de dakkapel in of binnen 0,5 meter van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 1,5 meter en niet breder is dan een derde van de breedte van het dakvlak;
    4. 4. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 meter bedraagt;
    5. 5. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,9 meter bedraagt.
    6. 6. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 meter tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 50% van het dakvlak bedraagt.

dakkapellen in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak

  1. t. dakkapellen mogen worden opgericht in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits:
    1. 1. de dakkapel een maximale breedte heeft van 2,5 meter, waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 60% van het dakvlak;
    2. 2. de onderzijde van de dakkapel minimaal 0,5 meter en maximaal 1,0 meter boven de dakvoet wordt geplaatst;
    3. 3. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 meter bedraagt;
    4. 4. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,5 meter bedraagt. In geval van een dwarskap bedraagt de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de voorgevel minimaal 2,5 meter;
    5. 5. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 meter tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 60% van het dakvlak bedraagt.

dakterras

  1. u. een dakterras is toegestaan, mits:
    1. 1. gesitueerd op een aan- of uitbouw;
    2. 2. het dakterras niet binnen 2 m van de erfgrens wordt geplaatst, tenzij de eigenaar van de aangrenzende grond hier schriftelijk toestemming voor heeft verleend;
    3. 3. het dakterras van binnenuit wordt ontsloten;
    4. 4. privacyschermen op aanbouwen niet hoger zijn dan 1.5 m en niet dieper dan 2.5 m;
    5. 5. de afstand tussen de tegenoverliggende achtergevels van de hoofdbebouwing minimaal 15 m bedraagt;
    6. 6. de diepte van het dakterras niet meer bedraagt dan 2,5 m gemeten vanuit de achtergevel;
    7. 7. voorzien van een afscheiding met een maximale hoogte van 1,2 m. Hiervoor mag de maximale bouw- of goothoogte worden overschreden;
    8. 8. er geen overige bouwwerken op het dakterras worden geplaatst.

collectoren voor warmteopwekking of panelen voor electriciteitsopwekking

  1. v. collectoren voor warmteopwekking of panelen voor elektriciteitsopwekking zijn toegestaan mits:
    1. 1. niet zichtbaar vanaf het openbaar toegankelijk gebied;
    2. 2. geplaatst op een dak.
    3. 3. op een schuin dak de collectoren of de panelen:
      • aan alle kanten binnen het dakvlak blijven;
      • in of direct op het dakvlak worden geplaatst;
      • dezelfde hellingshoek hebben als het betreffende dakvlak.
    4. 4. op een plat dak de afstand tot de dakrand ten minste gelijk is aan de hoogte van de collector of het paneel;
    5. 5. de collector of het paneel één geheel vormt met de installatie voor het opslaan van water respectievelijk het opwekken van elektriciteit. Indien dit niet het geval is dient die installatie binnen in het betreffende gebouw te worden geplaatst.

18.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen, de nokrichting, kap- en dakvormvorm, dakhelling en de indeling en vormgeving van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de privacy en bezonning;
  3. c. de cultuurhistorische waarden;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

18.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van:

gevelindeling

    1. a. het bepaalde in lid 2 onder e en toestaan dat de gevelindeling gewijzigd wordt, mits deze verandering een herstel of verbetering van het gevelbeeld betreft;

kap en dakvorm

    1. a. het bepaalde in lid 2 sub p en q en een afwijkende kap of dakvorm toestaan, mits deze verandering een herstel of verbetering van het daklandschap betreft;

dakopbouw / gootverhoging (orde 3 en nieuwbouw)

    1. a. het bepaalde in lid 2 onder f, h ,i, k en l en toestaan dat de maximale goothoogte van gebouwen wordt overschreden ten behoeve van een extra bouwlaag met een platte afdekking, mits:
      1. 1. het gebouwen betreft zijn aangeduid als 'orde 3' of bij 'nieuwbouw';
      2. 2. de hoogte van de extra bouwlaag maximaal 3 meter boven de minimale of maximale goothoogte bedraagt;
      3. 3. wordt gebouwd binnen de contour, mede gevormd door een hellingshoek van maximaal 70 graden van het voor- en achterdakvlak en bij hoekwoningen tevens het zijdakvlak voor zover:

- gelegen aan openbaar toegankelijk gebied;
- de woning op een afstand van minder dan 10 m tot naastgelegen hoofdbebouwing ligt;

dakkapellen

    1. a. het bepaalde in lid 2 onder s en t en toestaan dat:
      1. 1. een dakkapel breder wordt dan 2,5 meter;
      2. 2. een dakkapel in of binnen 0,5 meter van de dakvoet geplaatst wordt;
      3. 3. een dakkapel in of binnen 0,5 meter van de nok geplaatst wordt;
      1. 1. de afstand tot de dakvoet meer dan 1,0 meter bedraagt;
      2. 2. een dakkapel in of binnen 0,9 meter van de de zijkant van het dakvlak geplaatst wordt;

gootverhoging tussen twee aaneengesloten gebouwen

    1. a. het bepaalde in lid 2 onder f, h ,i, k en l en toestaan dat een gootverhoging ten behoeve van een dakdoorbreking of dakkapel tussen twee aaneengesloten gebouwen is toegestaan, mits:
      1. 1. geplaatst in een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak;
      2. 2. de bovenzijde van de dakuitbreiding niet hoger is dan de bouw-/ nokhoogte van naastgelegen gebouw - 50 cm;
      3. 3. de breedte niet meer bedraagt dan de helft van de diepte van het hoofdgebouw;
      4. 4. wordt gebouwd op een afstand van ten minste 2 meter gemeten vanaf de voor- en achtergevel;
      5. 5. de afstand van de bovenzijde van de dakdoorbreking tot de nok minimaal 0,5 meter bedraagt.

dakterras

    1. a. het bepaalde in lid 2 onder u en toestaan dat een dakterras wordt gesitueerd op de hoofdbebouwing met (een gedeeltelijk) plat dak, mits:
      1. 1. de afscheiding op een afstand van minimaal 2 m van de dakrand aan de voorzijde wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van minder dan 20 m;
      2. 2. de afscheiding op een afstand van minimaal 4 m van de voorgevel wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van meer dan 20 m;
      3. 3. indien er een architectonische aanleiding is voor een dakterras zoals een borstwering of een doorgetrokken dakvlak hoeft niet aan het gestelde onder f. onderdeel 6 en 7 worden voldaan;
      4. 4. de afscheiding aan de achterzijde 2 m voor de dakrand aan de achterzijde wordt geplaatst;
      5. 5. hiervoor mag de maximale bouw- of goothoogte worden overschreden.
    1. a. het bepaalde in lid 2 onder u en een dieper dakterras toestaan.

samenvoegen (parcellering)

    1. a. het bepaalde in lid 2 onder c. en toestaan dat gebouwen, worden samengevoegd ten behoeve van functies passend binnen de bestemming, mits:
      1. 1. niet meer dan twee gebouwen worden samengevoegd;
      2. 2. de totale voorgevelbreedte van twee gebouwen maximaal 15 meter is;
      3. 3. de individuele voorgevels van de gebouwen intact blijven;
      4. 4. de samenvoeging omkeerbaar is;
      5. 5. door het samenvoegen van de gebouwen het aantal opgangen naar bovenwoningen niet afneemt.

afwijkingscriteria

  1. 2. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden als bedoeld in lid 18.4 of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. cultuurhistorische waarden;
    3. c. de zichtlijnen vanuit de omgeving naar het Teylers Museum binnen de bufferzone Teylers Museum;
    4. d. de privacy en bezonning;
    5. e. de verkeerssituatie ter plaatse;
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  1. a. prostitutie en seksinrichtingen, tenzij op de verbeelding aangeduid;
  2. b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.

Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van:
    1. a. de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
    2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    3. c. de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van luifels, balkons, pothuizen, koekoeken en erkers en buitentrappen tot een maximum van 1,5 m;
    4. d. de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd onder b., sub 1 tot en met 6 voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeerssituatie ter plaatse;
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    4. d. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
    5. e. bestaande monumentale waarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Bouwen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

22.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

22.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

22.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

22.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

22.6 Verboden hervatten gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

22.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik

Lid 4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan Burgwal.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ……………

De voorzitter, De griffier,

…………… ……………..

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied van bestemmingsplan Burgwal ligt ten oosten van de binnenstad van Haarlem en beslaat een oppervlakte van 15,6 ha. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door het Spaarne, aan de noordzijde door de Koralensteeg, aan de oostzijde door Lange Herenvest en aan de zuidzijde door Schalkwijkerstraat (zie afbeelding 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0001.png"

Afbeelding 1 Ligging plangebied

1.2 Aanleiding Tot Actualisering Van Het Bestemmingsplan

De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) stelt dat om de tien jaar bestemmingsplannen vernieuwd moeten worden. Nieuw beleid van hogere overheden, maar ook nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied worden op deze manier actueel gehouden. De functionele en ruimtelijke situaties en de eventuele ontwikkeling mogelijkheden worden in de plan herziening volgens de huidige inzichten vertaald.

Om te beschikken over een te overzien aantal actuele bestemmingsplannen heeft het college van burgemeester en wethouders het Meerjarenplan bestemmingsplannen vastgesteld. Conform het Meerjarenplan bestemmingsplannen is gestart met het opstellen van bestemmingsplan Burgwal.

Bovendien valt het plangebied binnen het beschermd stadsgezicht. Sinds 5 december 1990 is de binnenstad van Haarlem en de Haarlemmerhout aangewezen als 'beschermd stadsgezicht' in de zin van de Monumentenwet 1988. Dat betekent dat het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied in een bestemmingsplan moet worden beschermd (ex artikel 36 van de Monumentenwet). Het plangebied wordt hier eveneens toegerekend. De beschermende werking van 'beschermd stadsgezicht' is in het nieuwe bestemmingsplan ingepast. Er is een waarderingskaart als bijlage bij de toelichting in het bestemmingsplan opgenomen.

1.3 Doel Van Het Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Burgwal bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten het juridisch kader betreft het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De waarderingskaart beschermd stadsgezicht is onderdeel van de toelichting dient ter behoud, herstel en versterking van het beschermd stadsgezicht. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van de regels en verbeelding. In de toelichting wordt beschreven wat het doel is van het bestemmingsplan en wat de toekomstige ontwikkeling van het gebied is. Er wordt ingegaan op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieuhygiënische aspecten.

Hoofddoel van het nieuwe bestemmingsplan Burgwal is het opstellen van een actueel juridisch kader, waarbinnen de bestaande situatie adequaat wordt geregeld. Het consoliderende karakter van het plan krijgt juridisch gestalte door de gedetailleerde bestemmingen die op de verbeelding zijn aangegeven. De bestaande ruimtelijk-functionele structuur en voortzetting van het huidige gebruik vormen daarbij belangrijke uitgangspunten. De verbeelding en de regels zijn zo opgesteld dat een bescherming ontstaat voor de functies en gebouwen die in het huidige karakter dienen te worden behouden.

Tweede doel van het bestemmingsplan is aan te geven waar (in beperkte mate) ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden, zowel wat betreft gebruik als wat betreft bebouwingsmogelijkheden. In het plan wordt bijvoorbeeld, waar mogelijk en wenselijk, ruimte geboden voor niet verstorende functie verandering of uitbreiding van bebouwing, zonder dat daarvoor het bestemmingsplan behoeft te worden aangepast.

Het resultaat van deze wijze van bestemmen is dat inzichtelijk is wat wel en niet kan in het plangebied, maar dat bovenal duidelijk is aangegeven, dat consolideren geen stilstand betekent.

1.4 Geldende Planologische Regelingen

Binnen het plangebied Burgwal gelden de volgende bestemmingsplannen (aangevuld met de zogenaamde "aanvullende bebouwingsvoorschriften" uit 1974):

nr. Naam van het plan Vastgesteld Goedgekeurd
113 A Burgwal 04-08-1982 29-11-1983
113-1 +2 Omgeving Anthoniestraat 03-02-1965 14-09-1965
113-3 Spaarne Lieve Vrouwengracht 01-05-1976 27-09-1977
113-3A Omgeving Spaarne Lieve Vrouwengracht 01-05-1976 27-09-1977
113-4 Omgeving Koolsteeg 19-09-1979 18-11-1980
113-5 Houtmarkt hoek Koralensteeg 25-03-1987 01-07-1987
113-6 Spaarnwouderstraat hoek Koralensteeg 07-09-1988 28-03-1989

Afbeelding 1.2

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0002.png"

Afbeelding 1.3

Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Burgwal zullen de in het schema genoemde plannen hun rechtskracht verliezen. Ook het ontwerpbestemmingsplan Koolsteeg wordt opgenomen in het onderliggende bestemmingsplan Burgwal.

Daarnaast zijn diverse bouwinitiatieven met een vrijstelling op basis van art. 19 WRO procedures mogelijk gemaakt.

1.5 Bestemmingsplanprocedure

Het bestemmingsplan Burgwal doorloopt de gebruikelijke procedure. Het conceptontwerpbestemmingsplan is door het College van Burgemeester en Wethouders vrijgegeven voor het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. Tevens is in het kader van participatie overleg gevoerd met de betrokken wijkraad in het plangebied. De gemaakte opmerkingen van de wijkraad en de reacties naar aanleiding van het wettelijk vooroverleg, kunnen leiden tot aanpassing van het conceptontwerpbestemmingsplan Burgwal. Dit is verwerkt in paragraaf 7.4.

Vervolgens geeft het College van Burgemeester en Wethouders na bespreking in de Commissie Ontwikkeling het ontwerpbestemmingsplan vrij voor ter visie legging conform art 3.8 Wro. Na publicatie, wordt het ontwerp dan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door een ieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad. De gemeente zal in deze periode een informatiebijeenkomst organiseren over het nieuwe bestemmingsplan.

Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen zal de gemeenteraad - binnen 12 weken na afloop van de zienswijzentermijn - besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Na vaststelling van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.

1.6 Leeswijzer Plantoelichting

Om een visie te ontwikkelen op een plangebied is het enerzijds van belang om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm en het functioneren van een gebied. Anderzijds is een inventarisatie van beleidsdocumenten nodig omdat deze documenten immers het kader vormen voor de toekomstige ontwikkeling van een gebied.

Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. Door eerst in te gaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied wordt de huidige verschijningsvorm voor een belangrijk deel verklaard. In dit hoofdstuk wordt verder aandacht besteed aan de in het plangebied voorkomende functies.

In hoofdstuk 3 passeren de voor het plangebied relevante beleidsdocumenten de revue. Sommige beleidsdocumenten zijn gebiedsgericht zoals het Structuurplan Haarlem 2020 en het Spaarneplan. Andere beleidsdocumenten hebben een meer thematische invalshoek, zoals het Haarlems Verkeers- en Vervoersplan en het Integraal Waterplan Haarlem. Per document wordt kort samengevat welke kaders er voor de inrichting en/of voor de functies in het plangebied zijn vastgelegd.

Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig overeenkomstig art. 3.1.2 van het Besluit op de ruimtelijke ordening.

In hoofdstuk 5 wordt de visie op het plangebied beschreven waarbij ingegaan wordt op de ontwikkelingen die momenteel in het plangebied spelen.

In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische aspecten waarbij een toelichting op de planregels, bedrijvenlijst, verbeelding, waarderingskaart en de regeling voor bebouwing wordt gegeven.

In hoofdstuk 7 wordt de financieel-economische uitvoerbaarheid beschreven en wordt ingegaan op de inspraak en participatie. De resultaten het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen in paragraaf 7.4. De resultaten van de inspraak worden geschreven na afronding van inspraakperiode en zijn daarom nog niet in het ontwerpbestemmingsplan aanwezig.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie

2.1 Korte Historische Schets

Het gebied Burgwal is in zijn geheel gelegen binnen het middeleeuwse Haarlem, maar is in feite ontstaan in twee verschillende ontwikkelingsfases. Het oudste gedeelte is de bocht tussen het Spaarne en Burgwal. Dit is een afgerond geheel en betreft de eerste uitbreiding van de middeleeuwse stad over het water. Deze eerste ontwikkelingsfase vond plaats vanaf de eerste helft van de veertiende eeuw. De tweede ontwikkelingsfase dateert van kort na 1426, het jaar dat Philips van Bourgondië de stadsvrijheid van Haarlem uit dank voor bewezen steun, aanzienlijk vergrootte. De tweede ontwikkelingsfase omvatte de strook tussen de Burgwal, de Lange Herenvest, de Gedempte Oostersingel, de Papentorenvest en de noordelijke bocht in het Spaarne.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0003.jpg"

Afbeelding 2.1

De eerste ontwikkelingsfase

Het gebied tussen het Spaarne en de Burgwal is vanaf circa 1350 ontwikkeld, waarbij de Burgwal in ieder geval in 1380 al een defensieve functie had. De uitbreiding aan de overkant van het Spaarne maakte deel uit van de veelomvattende stadsuitbreidingen die de stad in deze periode kende door een sterke economische bloei. Het grootste gedeelte van deze uitbreidingen betrof de gebieden ten zuiden en ten westen van de huidige Gedempte Oude Gracht. Aan de oostzijde werden de beide bochten in het Spaarne bijgetrokken, de binnenbocht aan de overzijde van de Bakenessergracht en de buitenbocht van het Burgwalgebied. In het eerste geval vormde het Spaarne een natuurlijke verdedigingslinie en in het tweede geval werd een relatief groot stuk land gewonnen door de bocht af te sluiten met een relatief korte (circa 350 meter) en dus goedkope omwalling.

Het gebied Burgwal is enerzijds een nieuwe stadsuitbreiding, maar is aan de andere kant een voortzetting en een bevestiging van ouder gebruik en bewoning. Hier, aan het Spaarne bij het verse water, waren vanouds de bierbrouwers gevestigd. Deze brouwers waren verplicht bij hun bedrijf te wonen, vandaar dat de eerste bebouwing van het gebied Burgwal aan de rivieroever was. Deze brouwers met hun arbeiders en toeleveranciers zouden tot in de achttiende eeuw hier gevestigd blijven. Dat aan de achterzijde van de erven ook bebouwing ontstond, de Achterstraat, meekrommend met de rivier, was de volgende logische ontwikkeling. Deze straat, later Spaarnwouderstraat en Antoniestraat herdoopt, stond ook wel bekend als Dijkstraat. Sporen van een dijk zijn echter niet aangetroffen. De gebogen loop van het Spaarne werd in de vroege periode een derde maal herhaald in de Vuile Beek (ontwatering bouwgronden), nu nog voor de helft herkenbaar in de Beekstraat, reeds gedempt voor 1560. De structuur van gebogen halve cirkels wordt in het midden doorkruist door de Hoogstraat en in het verlengde de Hagestraat. Hiermee was de basis gelegd van een buitengewoon heldere structuur.

De middenas van deze structuur staat in verbinding staat met de Melkbrug, die naar het hart van de stad leidt. Twee andere bruggen zijn ter hoogte van de stadsgrenzen aan de overkant van het Spaarne, bijna op de hoeken van het Burggebied, geslagen. De Gravensteenbrug komt uit op de Wijdesteeg, waarvan de naam doet vermoeden dat deze steeg onderdeel uitmaakte van de doorgaande route: via de steeg en de Achterstraat door de Spaarnwouderpoort naar de weg naar Spaarnwoude. De andere brug, de Langebrug, tegenwoordig iets verplaatst, kwam uit op de Antoniestraat, bij de Antonie- of Schalkwijkerpoort. Via deze poort konden de molenaars en boeren van Schalkwijk en andere omringende dorpjes hun producten aan de stad leveren. De Melkbrug vormde tussen deze uitersten als het ware een distributiekanaal: linksom of rechtsom. Deze structuur, een 'pijl en boog'- vorm was in 1380 voltooid, wat er mede toe heeft bijgedragen dat de economische teruggang van de vijftiende en zestiende eeuw voor wat betreft de verkaveling geen diepe sporen heeft nagelaten in dit gebied.

Ook de aanzienlijke bouwwerken ontstonden voordat de recessie zich ten volle ontplooid had. Deze bouwwerken, landmarks met een maatschappelijk-religieuze functie, waren gesitueerd op stedenbouwkundig significante plaatsen. Bij de Schalkwijkerpoort en de Langebrug was dat de Antoniuskerk/kapel (1440; Antonius was onder andere patroonheilige van reizigers), de Onze Lieve Vrouwekapel en het Sint Antoniegasthuis (ook 1440; onderdak voor reizigers) en in de Hagestraat het Augustijner klooster met de St. Jacobskapel (1430, uitgaande pelgrims/bedevaartgangers richting Santiago de Compostela).

Het Sint Jacobsgasthuis tegenover de kapel is de enige instelling die op dezelfde plaats is overgebleven en bovendien een sociaal-maatschappelijke functie heeft behouden.

De oudst bekende kaarten van het gebied, van Jacob van Deventer rond 1560 en Thomas Thomaszoon van 1578, tonen binnen de hoofdstructuur een aantal secundaire dwarsstraten, dat de al te grote bouwblokken nader indelen. Wanneer deze straten en stegen zijn ontstaan is niet bekend, maar het ontstaan van stegen hangt in het algemeen samen met de toenemende verdichting van rooilijnen. De stegen zijn dus niet direct gepland, maar later uit behoefte ontstaan. Naar het Spaarne zijn dat de Barnesteeg en een verdwenen steeg. De verdwenen steeg lag ongeveer ter hoogte van Spaarne 15.Tussen de Antoniestraat en de Hagestraat is dat de Sint Antoniesteeg en aan de ander kant van de Hagestraat, in het minder dicht bebouwde blok de Ossenhoofdsteeg. Op de kaart van Pieter Wils uit 1646 is te zien hoe dit proces zich verder heeft doorgezet. Ook een nieuwe steeg tussen de Achterstraat en de Burgwal, parallel aan de Ossenhoofdsteeg, is later verdwenen. Wel overgebleven zijn het Kattenpoortje en de Beeksteeg met een dwarsverbinding naar de Achterstraat en de verdwenen steeg naar het Spaarne.

Deze structuur in- en uitgaande routes en secundaire ontsluitingsstegen zou ook de tweede recessie van de achttiende eeuw overleven, hetgeen niet geldt voor de genoemde aanzienlijke bouwwerken. Van de woonhuizen dateert een aanzienlijk aantal panden, althans in de kern, uit de periode van voor de laatste recessie.

Aan het einde van de negentiende eeuw ontwikkelde de Hagestraat zich in aansluiting op de binnenstad tot winkelstraat. De puien dateren veelal uit deze periode. De oude industrie van de bierbrouwers was in de achttiende eeuw verdwenen, maar veel andere kleinschaliger bedrijfjes kwamen daar voor in de plaats hetgeen zijn weerslag had op de bebouwingstypologie en ook op de parcellering. De mix van wonen en werken – vanouds in het gebied aanwezig – bleef gehandhaafd. Aan het Spaarne, waar het wonen de overhand had genomen, waren bredere percelen.

In de twintigste eeuw sloeg het verval toe in de Burgwal; feitelijk het resultaat van een lange periode van achteruitgang. De meeste bedrijven trokken weg. Sanering en krotopruiming en in het kielzog daarvan sociale woningbouw, deden hun intrede. De buitenrooilijnen werden gerespecteerd (met uitzondering van een enkel stadsvernieuwingsproject) maar binnen de blokken werd meer lucht en licht gecreëerd ter compensatie van de smalle straten. De parcellering werd in de nieuwbouw wel vaak opgegeven, alsook andere kenmerken van de gevelwand: open-dichtverhouding, plasticiteit, ontsluiting, proportionering, materiaal en detaillering. Echt grootschalige ingrepen hebben alleen aan de Antoniestraat plaatsgevonden. De Sint Antoniesteeg is een binnen het stedelijk weefsel geïntegreerde binnenhof, terwijl de Johannes Hoogendoornstraat een meer op zich zelf staand project is.

De tweede ontwikkelingsfase

Het gebied tussen Burgwal en de Lange Herenvest was al vanaf de dertiende eeuw in gebruik voor de scheepsbouw (Aernt Janszoonland), maar de officiële uitleg van deze strook stamt uit 1426. De structuur van dit gebied is minder uitgekiend dan de eerste ontwikkelingsfase tot aan de Burgwal. In de nieuwe uitbreiding werd een relatief smalle strook (circa 60 meter) aan de stad toegevoegd, waarvoor maar liefst 1100 meter muur moest worden gebouwd.

De structuur is pragmatisch, wat in dit geval vanwege de grondvorm van het gebied heeft geleid tot een nogal rechttoe-rechtaan bouwblokverkaveling. De kaarsrechte stegen lopen tussen de licht divergerende grachten en waaieren daarbij licht uit naar het scharnierpunt binnen het plangebied, waar de Burgwal uitkomt tussen de beide Spaarnebochten en daarbij de Spaarnwouderstraat kruist. Deze Spaarnwouderstraat was als verlengde Achterstraat nog steeds de uitgaande route naar Spaarnwoude. Met het graven van de Haarlemmertrekvaart in 1631 kwam de opgeschoven Spaarnwouderpoort bekend te staan onder de naam Amsterdamse poort.

De strook tussen Spaarnwouderstraat en in het verlengde de nieuwe stadsmuur en het Spaarne was net als de andere Spaarnebocht industrieel van karakter. Hier waren geen bierbrouwerijen gevestigd, maar scheepswerven en hout- en timmerbedrijven. Deze schoven allengs op tot alleen het noordelijk deel, waardoor de Houtmarkt op dezelfde manier verkaveld kon worden als de rest van het gebied. Waar de scheepsbouw zich concentreerde, ontstond meer gemengde bebouwing binnen een niet-middeleeuwse bouwblokstructuur. Dit deel valt buiten het bestemmingsplan Burgwal.

Het nieuwe gebied stond met de eerste uitbreiding in verbinding door bruggen op de aanzetten en in het midden van de Burgwal. De middelste brug, in het verlengde van de route naar de binnenstad, leidde naar de Raamsteeg, genoemd naar het mislukte experiment om in dit deel van de stad droogramen te exploiteren. De Raamsteeg is samen met de Leliestraat en een stukje van de Spiegelstraat de enige dwarsstraat die staat aangegeven bij Van Deventer in circa 1560 en Thomas Thomaszoon in 1578. De enige twee bijzondere gebouwen in dit deel van het plangebied waren de Nicolaaskapel en een molen. De Nicolaaskapel was op een stedenbouwkundig significant punt gesitueerd bij de Spaarnwouderpoort (1450; parochiekerk voor het Burgwalgebied, patroonheilige van de zeevaarders).

De recessie in de vijftiende en zestiende eeuw heeft in deze strook de ontwikkeling meer gefrustreerd dan in de eerste ontwikkelfase van de uitbreiding. Op de kaart van Pieter Wils zijn de huidige straten wel alle ingetekend met daarbij de opvallende Kerkhofstraat die met een knik naar de Janssen van Raaystraat verloopt. Al in de zeventiende eeuw is deze knik doorgetrokken naar de Koolsteeg, de enige dwarsstraat binnen dit gebied. Een steeg tussen de Spaarnwouderstraat en de Houtmarkt is later dichtgebouwd, maar is nog herkenbaar aan de dwarskappen binnen het bouwblok.

Ook de tweede recessie in de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw heeft zijn sporen nagelaten in het gebied. Op de kaart van Nautz uit 1822 is de bebouwing aan de Lange Herenvest tot ver in de dwarsstraten nagenoeg geheel verdwenen. Pas eind negentiende eeuw herstelt de structuur zich binnen het bestaande stratenpatroon en de bestaande parcellering. Net als aan de andere kant van de Burgwal wisselen woonhuizen en kleine bedrijfjes elkaar af. De Spaarnwouderstraat, waar de achteruitgang minder hard had toegeslagen, ontwikkelt zich in deze periode tot winkelstraat met fraai vormgegeven glazen puien. De parcellering en de korrelgrootte zijn als in de eerste fase, met als opvallend kenmerk de schuine verkaveling aan de Burgwal.

De stadsvernieuwing van de twintigste eeuw heeft geleid tot kleinschalige, intieme woonstraten binnen het bouwblok: de dwars omgebogen Kerkhofstraat en het H.J. Habrakenhof dat een bijzondere gelaagdheid vertoont ten opzichte van het maaiveld, is een interpretatie van het middeleeuwse bouwblok. De stadsvernieuwing heeft ook in dit deel ruimte gecreëerd voor parkeren en spelen. Het zeventiende-eeuwse stratenpatroon en de rooilijnen zijn overal gerespecteerd met uitzondering van een stadsvernieuwingsproject in de Kerkhofstraat. De nieuwbouw aan de Koralensteeg-Houtmarkt is niet passend in parcellering, korrelgrootte, maatvoering, proportionering, materiaal e.d..

2.2 Beschermd Stadsgezicht

Sinds 5 december 1990 is de binnenstad van Haarlem en de Haarlemmerhout aangewezen als 'beschermd stadsgezicht' in de zin van de monumentenwet 1988. Dit betekent dat het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied in het bestemmingsplan moet worden beschermd (ex art 36 van de monumentenwet). Het ministerie geeft in het aanwijzingsbesluit de volgende argumenten voor het opnemen van Burgwal als beschermd stadsgezicht,

- omdat de afwisseling van gebogen routes (Spaarne, voormalige Achterstraat, Beeksteeg) en informele steegjes, een afwisselend en schilderachtig beeld opleveren met veranderende perspectieven.

- omdat de eerste ontwikkelingsfase van de Burgwal (zie figuur 2.1)in zijn geheel in structuur en in bebouwingsbeeld gaaf behouden is gebleven met uitzondering van de nieuwbouwenclaves binnen de bouwblokken.

In bebouwing blijft de tweede ontwikkelingsfase achter bij de eerste , die duidelijk meer allure heeft. Door het proces van sloop en vernieuwing vertonen de dwarsstraten een minder coherent beeld dan de Burgwal. Hetzelfde geldt voor de Lange Herenvest. De uitgaande route van de Spaarnwouderstraat heeft in de negentiende eeuw een toegevoegde waarde gekregen als winkelstraat. De Antoniestraat (67-83) heeft een historische opbouw van de gevelwand, maar het profiel is opgeofferd aan de vernieuwde, snellere verkeersafhandeling richting de verplaatste Langebrug.

2.3 Ruimtelijke Structuur

Bebouwingsstructuur

Eerste ontwikkelingsfase

De straten in de eerste ontwikkelingsfase zijn smal, ongeveer 5-8 meter breed met een bebouwing van overwegend twee tot drie bouwlagen en een kap. De stegen variëren van 1-5 meter, waarbij de Wijdesteeg even breed is als de Hagestraat. De bouwblokken aan het Spaarne zijn smal en dicht (rug aan rug) bebouwd. Uitzondering hierop vormt het blok nieuwbouwinvullingen tussen de Onze Lieve Vrouwegracht en de Barnesteeg. De smalle maten van de bouwblokken creëren een coulissewerking binnen het dakenlandschap. Dit effect wordt versterkt en treedt ook op in de andere bouwblokken door percelen van wisselende dieptes. De diepere bouwblokken, waar vanouds meer ruimte was, zijn nu ingevuld met sociale woningbouw.

De Burgwal (30 meter breed) en het Spaarne bieden in de directe woonomgeving zicht op open ruimte. De rooilijnen zijn binnen de gebogen hoofdvorm van de Achterstraat 'elastisch', dat wil zeggen niet verspringend, zoals bij de nieuwbouw. De rooilijnen vertonen groen ingevulde gaten ter plaatse van het Huis Hodshon en het voormalige Jacobsgasthuis. Dat het groen meer binnen dan buiten de bouwblokken voorkomt, is kenmerkend voor het gebied. Met uitzondering van de ruim bemeten Burgwal en Spaarne is in de smalle straten slechts incidentele boomaanplant. De Hagestraat en de Burgwal vallen op door de kaarsrechte straatwanden die niet organisch gegroeid maar gepland is. De gevelwanden vertonen alle een gevarieerd silhouet binnen de gemiddelde bouwhoogte. In de gevelwand zijn sporadisch sleuven en poorten. Ook de voorkomende éénlaags bebouwing geeft wat lucht binnen de dichte ruimtes.

De straten en stegen zijn met klinkers bestraat, afwisselend in halfsteens en visgraatverband. De stoepen worden afgescheiden door hardstenen paaltjes en stoepbanden of alleen in het bestratingverband (Hagestraat). In de Barnesteeg is een keienbestrating. Over het geheel is de inrichting van de openbare ruimte passend.

De bebouwing is heterogeen, maar in hoofdvorm is er een sterke regelmatigheid. De sociale woningbouw is daarentegen in alle opzichten sterk éénvormig. De gevelwand is weinig plastisch, geen erkers, loggia's, balkons en andere gaten en uitsteeksels, met uitzondering van de nieuwbouw. De ontsluiting is per perceel aan de straatkant. De huizen zijn opgetrokken in (rode) baksteen, afwisselend gepleisterd (in blokverband) en gesausd. De horizontale geleding van de woning bestaat uit een plint, een opbouw en een afsluitende kroonlijst dan wel een geveltop. De verticale geleding wordt gekenmerkt door twee of drie vensterassen, staande, gedetailleerde vensters. De kappen (mansarde-, zadel- en schilddaken) zijn in dwars- en in langsrichting en gedekt met rode en gesmoorde pannen. Opvallende beeldbepalende panden versterken het schilderachtige straatbeeld, zoals het opvallend hoge historische pakhuis en het gecementeerde bedrijfspand “Geerlings” in de Spaarnwouderstraat.

Tweede ontwikkelingsfase

Ook de straten in de tweede ontwikkelingsfase hebben een smal profiel, ongeveer 5-7 meter breed met een bebouwing van twee tot drie bouwlagen en een kap. De Burgwal, de Lange Herenvest en de Houtmarkt aan het Spaarne zijn veel ruimer van opzet, maar de Lange Herenvest biedt ruimtelijk geen ontsnapping aan de dichte bebouwing vanwege het weinige groen en de drukke verkeersstromen.

De bouwblokken zijn alle gesloten met uitzondering van het ondiepe bouwblok aan het Spaarne dat in de Vissersbocht aan de achterzijde open is. De rooilijnen zijn recht met een lichte buiging of een flauwe knik. De historische Leliestraat varieert licht in breedtemaat. De gevelwanden vertonen alle een gevarieerd silhouet binnen de gemiddelde bouwhoogte. In de gevelwand zijn sporadisch sleuven en poorten. Ook de voorkomende éénlaags bebouwing, met name in de stegen, geeft wat lucht binnen de dichte ruimtes. Het profiel van de Lange Herenvest is als voormalige stadsmuur en -gracht sterk asymmetrisch.

De straten en stegen zijn met klinkers bestraat afwisselend halfsteens en visgraatverband waarbij de stoepen worden afgescheiden door stoepbanden of alleen in het bestratingverband. Over het geheel is de inrichting van de openbare ruimte passend, met uitzondering van de Lange Herenvest. Meer specifieke uitzonderingen zijn het H.J. Habrakenhof, de Koolsteeg en de nieuwbouwinvullingen met stoeptegels op de rijweg en klinkers op de stoep.

De bebouwing is sterk heterogeen, maar in hoofdvorm is er een sterke regelmatigheid. De (sociale) woningbouw, ook die van rond 1900 is daarentegen sterk éénvormig. De gevelwand is weinig plastisch, geen erkers, loggia's, balkons en andere gaten en uitsteeksels, met uitzondering van de nieuwbouw. De ontsluiting is per perceel, aan de straatkant. De huizen zijn opgetrokken in (rode) baksteen, afwisselend gepleisterd (in blokverband) en gesausd. De horizontale geleding van de woning bestaat uit een plint, een opbouw en een afsluitende kroonlijst dan wel een geveltop. Met name de Spaarnwouderstraat kent een rijk geschakeerd silhouet. De verticale geleding wordt gekenmerkt door twee of drie vensterassen en staande, gedetailleerde vensters. De kappen (mansarde-, zadel- en schilddaken) zijn in dwars- en in langsrichting en gedekt met rode en gesmoorde pannen. De kwaliteit van de bebouwing en de mate van detaillering zijn in de dwarsstraten en aan de Lange Herenvest gemiddeld minder, waarbij een verband is te leggen met het proces van neergang dat tot in de negentiende eeuw heeft plaatsgevonden. Bijzondere zichtlijnen binnen het gebied zijn op de bedrijfsschoorsteen aan de H.J. Habrakenhof en buiten het gebied op de oude stad, met name de zichtlijn op de Sint Bavo vanuit de Raamsteeg.

Wegenstructuur

De wegenstructuur in het plangebied bestaat uit een hiërarchische verkeersstructuur. Er zijn twee belangrijke ontsluitingswegen voor het plangebied: De Lange Herenvest en de Papentorenvest. De Lange Herenvest behoort tot een Gebiedsontsluitingsweg type A (50 km/h). Deze wegen zijn bestemd voor doorgaand verkeer en voor verkeer dat de stad in- en uitgaat (extern verkeer). Het zijn de tangenten en radialen, die deel uitmaken van de hoofdstructuur van de stad. Er is sprake van vrijliggende fietsvoorzieningen naast de rijbaan. De Papentorenvest die ten noorden van het plangebied gelegen is behoort tot de categorie Gebiedsontsluitingsweg type B (50 km/h). Deze weg heeft een belangrijke functie voor de ontsluiting van het plangebied. De Antoniestraat tussen Langebrug en de Lange Herenvest maakt onderdeel uit van een GEbiedsontsluitingsweg type B (50 km/u) De overige wegen in het plangebied zijn de zogeheten erftoegangswegen waar de maximum snelheid 30 km per uur is.

De Antoniestraat, Spaarnwouderstraat, Wijdesteeg (Gravestenenbrug) en de Lange Herenvest maken deel uit van het fietsnetwerk in Haarlem.

Water- en groenstructuur

Het Spaarne is van oudsher de ruggegraat van Haarlem. Het Spaarne behoort tot de hoofdvaarroute. Andere waterlopen in het plangebied zijn de Burgwal en de Herensingel. Deze waterlopen behoren tot het boezemwater van Rijnland. De kaden langs de stadsgrachten geven de wateren een stedelijk aanzicht en zijn cultuurhistorische waardevolle waterlopen.

2.4 Functionele Structuur

Het plangebied behoort zoals gezegd tot de Haarlemse binnenstad. Door de ligging aan de oostzijde van het Spaarne behoort het plangebied echter niet tot het zogenaamde centrumgebied (kernwinkelgebied, uitgaansgebied ed.).

Binnen het plangebied komt van oudsher zowel de woon- als de bedrijfsfunctie voor. Bij de Burgwal ligt binnen de algemene multifunctionele context het primaat in het algemeen op de woonfunctie. Verschillende voor de binnenstad specifieke woonvormen komen hier voor, al naar gelang de plek meer of minder gemengd met andere functies.


Wonen

De totale woningvoorraad in het plangebied bedraagt op 01-01-2009 1010 woningen. Dit is gemiddeld 1010/15,6= 64,7 woningen per hectare. Het aantal inwoners in het gebied Burgwal bedraagt 1752. Dit is gemiddeld circa 1752/15,6= 112,3 inwoners per hectare. De gemiddelde woningbezetting komt daarmee op 1,74 personen per woning. Dit is lager dan de gemiddelde woningbezetting voor heel Haarlem, dat is namelijk 2,18 personen per woning. In onderstaande tabel worden enkele kenmerken van de woningvoorraad van Burgwal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0004.jpg"

Afbeelding 2.2 Leeftijdinwoners

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0005.jpg"

Afbeelding 2.3 Etniciteit inwoners

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0006.jpg"

Afbeelding 2.4 Eigendom woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0007.jpg"

Afbeelding 2.5 Type woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0008.jpg"

Afbeelding 2.6 Ouderdom woningen

Dienstverlening en kantoren

Binnen het plangebied zijn circa 62 bedrijven gevestigd die een dienstverlening- of kantoorfunctie hebben. Op verschillende locaties in het plangebied zijn de kleinere kantoorbedrijven gevestigd die wat betreft de omvang het karakter hebben van beroep-aan-huis. Met name aan het Spaarne zijn de grotere kantoren gevestigd. De kantoorfunctie beperkt zich over het algemeen tot de begane grond maar op enkele locaties zijn kantoorpanden met kantoorfuncties tot de vierde verdieping gevestigd.

Bedrijven

Het aantal bedrijven in het plangebied Burgwal is sinds het vorige bestemmingsplan afgenomen. Op basis van de gegevens van Onderzoek en Statistiek (gebaseerd op gegevens van de kamer van koophandel) stonden in 2010 in het plangebied 15 kleine aannemers ingeschreven. Er is een grote loodgieter met 16 werknemers. Kenmerkend is dat in Burgwal 5 bedrijven zijn gevestigd in handel en reperatie van auto's.

Commerciële voorzieningen

De meeste detailhandel voorzieningen zijn geconcentreerd in de Spaarnwouderstraat. Men verkoopt hier voornamelijk niet dagelijkse goederen. Er is in het verleden getracht deze straat te ontwikkelen als winkelstraat met accent op de verkoop van ambachtelijke goederen. Dit is niet geheel gelukt, bij verschillende panden aan de Spaarnwouderstraat wordt de begane grond als opslag of als wonen gebruikt. Burgwal telt in totaal 16 winkels en 3 internet winkels waarbij de goederen niet via winkels maar via internet verkocht worden.


In de Burgwal zijn ook een aantal horecavoorzieningen en sexinrichtingen gevestigd. Een overzicht van de hiervan is opgenomen in onderstaande tabel

Adres Soort horeca
Spiegelstraat 7 Café
Spaarnwouderstraat 74 Restaurant
Hagestraat 10-12 Restaurant/ werk-/ leerproject
Spaarne 37 Restaurantcafé
Antoniestraat 65zw Thee-/ koffiehuis
Antoniestraat 85 zw cafe bar
Spiegelstraat 29 Sex club Jan Bik
Spaarne 33 Massagesalon Kim

Afbeelding 2.7 Overzicht horecagelegenheden en sexinrichtingen

In het bestemmingsplan is een rondvaartvoorziening gevestigd die gelegen is in het Spaarne.

Maatschappelijke voorzieningen

In het plangebied Burgwal is een aantal specifieke maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Het betreft functies die hun doelstelling(en) verbonden hebben aan de samenleving. Een overzicht van de maatschappelijke voorzieningen is opgenomen in onderstaande tabel

Specifieke maatschappelijke voorzieningen
Hagestraat 10 Stichting Rosenstock Huessyhuis (sociaal maatschappelijk)
Hagestraat 12a Stichting Vluchtelingenwerk
Hagestraat 13 Fitnesscentrum ''De Hagedis''
Spaarne 17 Stichting Hendrik de Keijzer
Antoniestraat 9 - 11 Stichting Haarlem
Lange Herenvest 122 Stichtingen en verenigingen
Koralensteeg 2 Buurthok
Burgwal 20 Bridgecentrum
Antoniestraat 28 Kinderopvang
Hagestraat 10 Kinderopvang

Afbeelding 2.8 Overzichte specifieke maatschappelijke voorzieningen

Naschoolse opvang de Bengels is gehuisvest in het voormalige klooster, het Rosenstock-Huessy Huis. Er is één onderwijsvoorziening, de Veronicaschool Antoniestraat 26-28 in het plangebied gelegen. In het buurthuis de Hagedis worden recreatieve en sportmogelijkheden aangeboden.

Daarnaast zijn er verspreid door de buurt diverse praktijken aan huis (o.a. artsen, fysiotherapeuten, pedicuren). Gezondheidszorg (huisartsen, psychiaters en dagbehandelcentra, fysiotherapeuten, verloskudige

De aanwezige maatschappelijke voorzieningen zijn grotendeels buurtoverstijgend, maar hebben voldoende draagvlak binnen de buurt.

2.5 Openbare Ruimte

Ten aanzien van de speelruimten in de stad wordt een plan opgesteld "Speelruimte verbreden; 10 speerpunten voor 2011-2020" waarin kwaliteit en kwantiteit van de speelplekken wordt gewogen. Het gebied Burgwal wordt aangegeven dat er ondanks de grote hoeveelheid bebouwing in de buurt zijn er toch mogelijkheden voor informeel spel. De ruimte op straat is beperkt, onder meer doordat in veel straten een trottoir ontbreekt.

Wel zijn er op diverse plekken pleintjes en hofjes tussen woningen die onder meer worden gebruikt voor het parkeren van auto’s. Afhankelijk van het gebruik van deze ruimten kan hier in elk geval een gedeelte van de dag gespeeld worden. Voor de jongeren zal het informele ontmoeten voornamelijk plaatsvinden langs het aanwezige water, de hofjes en speelplekken in de buurt. Daarnaast zullen ze mede gebruikmaken van de voorzieningen in het centrum van Haarlem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0009.png"

Afbeelding 2.9 Overzicht speelgelegenheden in de Burgwal en omgeving

Vissersbocht

Op de plek waar de Burgwal en het Spaarne samenkomen ligt de Vissersbocht. De Vissersbocht vormt een uitzondering op deze oeverbebouwing. Niet alleen de monding van de Burgwal doorbreekt de wand maar ook de strook achterbebouwing van ca. 50 m ten oosten van de monding. Het bouwblok op deze plek is niet diep genoeg om bebouwing langs het Spaarne te plaatsen en te ontsluiten. Tot 1977 grensden de tuinen van de Spaarnwouderstraat aan het Spaarne. Na de realisatie van de langzaamverkeersroute ontstond er een kleine plek omsloten door de achterbebouwing van de Spaarnwouderstraat.

Om van de lokatie aan de Vissersbocht een verblijfsplek te maken is er, als afscheiding, een groene wand voor de achterbebouwing geplaatst en zijn er bankjes neergezet. De steigers ten behoeve van de recreatievaart en de grote bomen hebben een positieve invloed op de beleving van de plek. In 2009 is de brug over de Burgwal vernieuwd en tegelijkertijd een stuk van de kade van de Vissersbocht. Ondanks deze (recente) ingrepen, de mooie bomen en de steigers laat de uitstraling en de aantrekkingskracht die de plek nu heeft te wensen over.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is voor het bestemmingsplan Burgwal het relevante beleidskader weergegeven. Eerst wordt kort ingegaan op de relevante (ruimtelijke) beleidskaders van Rijk en Provincie. Het rijks- en provinciaal beleid archeologie wordt omschreven in de paragraaf archeologie van hoofdstuk 4. Het rijks- en provinciaal beleid met betrekking tot water wordt samen met het gemeentelijk beleid en beleid van Hoogheemraadschap beschreven in de paragraaf water van hoofdstuk 3.

Verder wordt in dit hoofdstuk per thema het relevante gemeentelijke beleid voor het gebied Burgwal beschreven.

3.1 Rijks- En Provinciaal Beleid

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Een belangrijk basisprincipe is het leggen van verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het juiste niveau. Rijk, provincie en gemeente zijn verantwoordelijk voor hun eigen belangen. Er is pas sprake van bemoeienis van rijk of provincie met het gemeentelijk ruimtelijk beleid indien dat noodzakelijk is vanwege onderscheiden “nationale”, respectievelijk “provinciale” belangen.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De belangen van het nationale ruimtelijke beleid worden geborgd in de AmvB Ruimte, een juridische vertaling van het rijksbeleid. De nationale ruimtelijke belangen omvatten globaal de nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking, de ontwikkeling van de mainports, het kustfundament, de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën en ruimtelijke garanties m.b.t. defensiedoeleinden en energieproductie en -voorziening.

Voor onderhavig bestemmingsplan is vooral relevant de bevordering van krachtige steden. Behoud van het stedelijk draagvlak voor voorzieningen en van voldoende stedelijke “massa” en de daarbij horende economische agglomeratievoordelen is van groot belang.

Structuurvisie Noord-Holland 2040

In de provinciale structuurvisie zijn de uitgangspunten van de Nota Ruimte verder uitgewerkt. De provincie zet in op “kwaliteit door veelzijdigheid”. Het Noord-Hollandse landschap is namelijk gevarieerd, open, heeft hoge cultuurhistorische waarden en is over het algemeen goed bereikbaar vanuit de stad. Noord-Holland moet daarom aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De identiteit van de landschappen in Noord-Holland zijn daarom in 2040 versterkt met behoud door ontwikkeling en door transformatie. De afwisseling tussen stad en open landschap is duidelijk herkenbaar.

Bestaande stedelijke woonmilieus dienen waar mogelijk verder te transformeren tot hoogstedelijke milieus. Bestaande werklocaties dienen waar mogelijk verder te intensiveren en herstructureren om nieuwe ontwikkelingen te accommoderen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen blijft het landelijk gebied open en dichtbij. De hoogstedelijke milieus kenmerken zich door functiemenging, hoogwaardige culturele voorzieningen en een goede bereikbaarheid. Een belangrijke drager voor de toeristische aantrekkelijkheid, leefbaarheid en economie van Noord-Hollandse steden is detailhandel. De hoofdwinkelstructuur dient daarom beschermd en versterkt te worden.

Om het toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de Provincie Noord-Holland provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Deze zijn verankerd in de provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie. De structuurvisie en de provinciale verordening vormen enerzijds het toetsingskader voor de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van Noord-Holland (ruimtelijke kwaliteit) en anderzijds de juridische beleidsuitwerking.

In het kader van het hoofdbelang duurzaam ruimtegebruik worden gemeenten gestimuleerd het bestaand stedelijke gebied beter te benutten door de aanwijzing van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). Het BBG vervangt hiermee de rode contouren uit het oude Streekplan. Door te verdichten, stationslocaties en knooppunten optimaal te benutten, ondergronds te bouwen, en door woningbouwprogramma zoveel mogelijk te realiseren binnen het BBG, wordt intensivering en bundeling van stedelijkheid bevorderd. Hierdoor is ook een winst te behalen in het fiets- en OV-gebruik.

Het plangebied behoort tot het BBG. Voor ontwikkelingen binnen bestaand bebouwd gebied gelden geen aanvullende eisen uit de provinciale ruimtelijke verordening. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid zoals vervat in de structuurvisie en met provinciale belangen zoals verwoord in de verordening.

3.2 Structuurplan Haarlem

De gemeenteraad heeft in 2005 het Structuurplan Haarlem 2020 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0010.png"

Afbeelding 3.1 Uitsnede structuurplankaart

Aangegeven is waar in de stad welke ruimtelijke ontwikkelingen worden voorgestaan. Uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haarlem is dat bewust met schaarse ruimte wordt omgegaan en dat er contrasten in de stad zijn. Naast plekken waar dynamiek wordt voorgestaan zijn er ook rustige woonwijken. Op de structuurplankaart valt af te lezen dat het bestemmingplangebied Burgwal onderdeel is van het “centrum stedelijk gebied”. Dit gebied omvat de Haarlemse binnenstad en de aangrenzende gebieden en is bij uitstek multifunctioneel. Hier wordt intensivering en een mate van functiemenging gestimuleerd. Expliciet wordt aangegeven dat de oostkant van het Spaarne ter hoogte van de Burgwal goede mogelijkheden voor functiemenging op gebouw- en blokniveau biedt. Combinaties van wonen en werken versterken hier het stedelijk klimaat. Het gaat om het toevoegen van kleine voorzieningen en passende, kleinschalige vormen van werkgelegenheid.

In het centrumstedelijk milieu zijn er intensieve en extensieve delen. Het structuurplan geeft aan dat toename van overlast gevende binnenstadsactiviteiten (i.c. horeca) beperkt moet blijven tot bepaalde aangewezen zones. Burgwal valt buiten deze zones en overlast gevende binnenstadsactiviteiten zijn zodoende niet gewenst in dit bestemmingsplangebied.

Voor het opstellen van het structuurplan is onder andere gebruik gemaakt van het Spaarneplan 1995. Het Spaarneplan is een structuurvisie voor het Spaarne die opgesteld door de gemeenten Haarlem en Heemstede. Het Spaarne is opgedeeld in deelgebieden voor het Spaarneplan. Het bestemmingsplangebeid Burgwal valt in Deelgebied 7 Binnenstad: “Spaarnestad”

Met betrekking tot de Burgwal stelt het Spaarneplan dat het de bedoeling is dat hier een groot gedeelte van de geparkeerde auto's verdwijnt (parkeergarage bij Fernhout en Sluijters) opdat een goed beloopbaar trottoir aan de gevelzijde en een kadestrook langs het water ontstaat. Er wordt een gelijkvloers profiel met functiescheidende paaltjes (amsterdammertjes) voorgesteld, waarbij gebruik wordt gemaakt van één materiaal (gebakken klinkers) en één kleur (donkerrood) aangezien dat een ingetogen straatbeeld geeft.

Verder wordt voorgesteld om de bruggen met taluds in hun geheel vrij te houden van parkeerplaatsen opdat daar terrassen (bijv. Melkbrug) en verblijfplekken (Gravenstenenbrug) kunnen ontstaan.

3.3 Wonen

Haarlem is een gewilde woonstad. Vraag en aanbod op de woningmarkt dienen beter op elkaar te worden afgestemd. Haarlem kiest in de Woonvisie Haarlem 2006-2012 voor: 'meer, beter, dynamisch en betaalbaar'. In de Woonvisie zijn uiteenlopende maatregelen opgesomd die een bijdrage moeten leveren aan bovengenoemde speerpunten. Daarbij wordt zorgvuldig omgegaan met behoud en verstrerking van historisch interessante woonwijken en beschermde stadsgezichten. Aan de maatregelen die een ruimtelijke impact hebben, en daarmee relevant zijn voor het bestemmingsplan, wordt in deze paragraaf aandacht besteed.

  • Haarlem zet in op het opvoeren van de woningbouwproductie. Haarlem wil de woningvoorraad onder andere uitbreiden door het mogelijk maken en stimuleren van meervoudig ruimtegebruik en menging van de woonfunctie met werkfuncties. Het eventueel omzetten van een werkfunctie naar een woonfunctie is ook denkbaar, maar dit mag niet ten koste gaan van de spreiding van de werkfuncties.
  • Een betere woningvoorraad heeft met name betrekking op herstructurering, duurzaam bouwen en het bevorderen van sociaal-economisch gemengde buurten. Het creëren van een gedifferentieerd woningaanbod, het vernieuwen van de woningvoorraad, het vergroten van de toegankelijkheid en het verbeteren van de leefomgeving (met name de inrichting van de openbare ruimte) zijn hierbij belangrijke aandachtspunten.
  • Het bouwen van woningen voor senioren zorgt voor de meeste doorstroming op de Haarlemse woningmarkt. Daarnaast wil Haarlem inspelen op de behoefte van bewoners die weliswaar zorg nodig hebben maar desondanks zelfstandig willen blijven wonen (dus niet in een instelling).
  • Haarlem wil de betaalbaarheid van woningen waar mogelijk garanderen. Dit kan door goede afspraken te maken met corporaties en een betere spreiding van de kernvoorraad door bouw en herstructurering.

Het gemeentelijk woningbeleid heeft op het bestemmingsplangebied Burgwal maar een beperkt effect omdat er geen ruimte is voor grootschalige nieuwbouw of herstructureringsprojecten en behoud van de huidige hoogwaardige stedenbouwkundige kwaliteit voorop staat.

Een nieuwe Woonvisie Haarlem is in de maak, waarin de nadruk wordt gelegd op kwaliteit in plaats van kwantiteit. Het aanbod moet (meer) aansluiten op de woonwensen van huidige en toekomstige bewoners. Duurzaamheid en de aanpak van de particuliere woningvoorraad zijn andere thema's die in de nieuwe woonvisie nader worden uitgewerkt.

In verschillende gemeentelijke beleidsdocumenten zoals het Structuurplan, het Spaarneplan en de Recreatienota wordt aangegeven dat de beleving van het Spaarne vanaf de oevers te wensen over laat. Er wordt met betrekking tot de woonschepenligplaatsen een drie-tal voorstellen gedaan om de beleving van het Spaarne vanaf de oevers te verbeteren.

  • Aangeven in bestemmingsplannen hoe de oevers bij woonschepenligplaatsen gebruikt en ingericht mogen worden.
  • Eventueel anders organiseren van ligplaatsen met als doel betere doorzichten naar het water en oevers toegankelijker maken ten behoeve van het openbaar recreatief medegebruik.
  • Verwijderen van te hoge erfafscheidingen of hoogopgaande beplanting.

De toegestane afmetingen van woonschepen langs het Spaarne heeft de gemeente Haarlem vastgelegd in een plaatselijke Woonschepenverordening . Deze zal binnenkort worden vervangen door de Verordening Woonschepen.

De maximale toegestane afmetingen voor woonschepen zijn:

  • Lengte: 18,50 meter.
  • Breedte vanaf de walkant: 7 meter.
  • Hoogte voor woonschepen is maximaal 4 meter boven de waterlijn.

3.4 Economie

Haarlem is de afgelopen jaren een paar keer verkozen tot de beste winkelstad van Nederland. De aantrekkingskracht op dagjesmensen en toeristen is daarom groot. Tegenover dit positieve beeld staat echter dat het aantal bezoekers daalt. Het beleid van de gemeente heeft tot doel deze positie te verstevigen en hieraan bekendheid te geven binnen en buiten de regio. Daarnaast wil de gemeente het fijnmazige netwerk van winkels handhaven zodat iedere Haarlemmer binnen een redelijke afstand van zijn woning de dagelijkse boodschappen kan doen.

Voor het plangebied zijn vooral het Spaarnwouderstraat, Amsterdamstraat en de Haarlemse binnenstad interessant. De Spaarnwouderstraat is in het bestemmingsplangebied gelegen. Het gaat hier om een strook winkels in de plint met een buurtoverschrijdende aantrekkingskracht door de aanwezigheid van een aantal (zeer) gespecialiseerde winkels. Bovendien vormt de straat een entree naar de Haarlemse binnenstad. De Amsterdamstraat is een winkelstraat met dagelijkse voorzieningen (supermarkt, bakker, groenteboer etc) en niet- dagelijkse voorzieningen (Prijsknaller) het is niet de bedoeling dat de Spaarnwouderstraat concurrerend met de Spaarnwouderstraat is. In het structuurplan Binnenstad (1990) staat aangegeven dat het particulier initiatief om de Spaarnwouderstraat als bijzondere winkelstraat, met accent op ambacht, te ontwikkelen wordt ondersteund.

Burgwal valt in de detailhandelsnota 2002-2012 (2002) in het centrumgebied en de Spaarnwouderstraat maakt onderdeel uit van de winkelstructuur Binnenstad.

3.5 Verkeer

In de Regionale bereikbaarheidsvisie "Zuid Kennemerland, bereikbaar door samenwerking" (2011) is een regionale visie waarin de twee belangrijkste voorstellen voor Haarlem een Mariatunnel tussen Westelijke randweg en Schipholweg en het doortrekken van de Prins Bernhardlaan naar de Oude weg is. Gestreefd wordt naar twee ringstructuren rond Haarlem.

In het Haarlems Verkeers- en vervoerplan (2003)(HVVP) zijn voor de verschillende wegencategorieën voorkeurscriteria geformuleerd voor de inrichting van de wegen. Gebiedsontsluitingswegen type A kennen bij voorkeur een rijbaanbreedte van minimaal 6 meter en de maximum snelheid bedraagt 50km/u. Voor gebiedsontsluitingswegen type B wordt een rijbaanbreedte aangehouden van 4.50 meter, tenzij sprake is van een busroute. In dat geval komt de breedte namelijk overeen met die van type A wegen: minimaal 6 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0011.png"

Afbeelding 3.2 Centrum - en parkeerroute

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0012.png"

Afbeelding 3.3 ontsluitingstructuur Haarlem

Lange Herenvest is een gebiedsontsluitingsweg type A en maakt onderdeel uit van hoofdwegstructuur, het is een binnenstadtangent. De binnenstadtangent heeft een verdeelfunctie voor het (goederen)verkeer naar de binnenstad en is daarmee ook de route voor de verwijzing naar parkeergarages.

De westelijke oever van het Spaarne is gebiedsontsluitingsweg type B. De oostelijke oever en de overige wegen in het bestemmingsplangebied zijn erftoegangswegen. Dit zijn gewone woonstraten in de wijken en de buurten die reeds zijn of worden ingericht als verblijfgebied.

Zowel in het HVVP als het Spaarneplan wordt een meer recreatieve route langs het Spaarne voor fietsers en voetgangers voorgesteld.

In het Haarlems Verkeers- en Vervoersplan (HVVP) wordt een categorisering voorgesteld waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen (Gemeente Haarlem, 2009c). De belangrijkste toegangswegen van de stad zijn de A200 en de N205 vanuit het oosten en de Delftlaan (A208) vanuit het noorden. Deze wegen worden aangeduid als stroomwegen. In figuur 14 worden deze wegen met rood aangeduid. Alle drie de wegen sluiten (indirect) aan op de A9. Deze weg heeft dagelijks te kampen met congestie, waardoor ook de uitvalswegen vanuit Haarlem regelmatig vastlopen. Daarnaast zorgt de doorgaande route naar Bloemendaal aan Zee – door de stad heen –voor veel verkeersdrukte.

Vanaf de stroomwegen wordt de auto naar de gebiedsontsluitingswegen geleid. Deze worden in twee categorieën verdeeld; ten eerste de wegen die bestemd zijn voor het doorgaande verkeer en wegen voor verkeer dat de stad in en uit gaat. Deze worden in figuur 14 in oranje aangegeven. Ten tweede zijn er wegen die bestemd zijn voor de ontsluiting van de verblijfsgebieden. Deze worden in de figuuraangegeven met zwart. De gemeente heeft het beleid om geen gebiedsvreemd verkeer in de binnenstad toe te laten (Gemeente Haarlem, 2009c). Het centrum van de stad wordt grotendeels ontzien door doorgaand autoverkeer. Het gedeeltelijk afsluiten van de Gedempte Oude Gracht voor autoverkeer heeft hier sterk aan bijgedragen. De centrumring rond de binnenstad heeft wel dagelijks te kampen met verkeerscongesties. Dit komt doordat het forensenverkeer van de omringende gemeenten over deze route naar Schiphol, Hoofddorp en Amsterdam reist. Gedeeltes van de centrumring zijn enkele rijstroken en er is geen mogelijkheid om deze routes te verbreden zonder grote ingegrepen in de stedelijke structuur. Dit levert vooral in de spits verkeersproblemen op.

Recentelijk is de kade langs het Spaarne ingericht als 30-km zone, met een vriendelijker inrichting voor langzaam verkeer.

Het centrum van Haarlem ligt op loopafstand van het treinstation Haarlem. Het station is ook eindhalte voor de Zuidtangent, een hoogwaardige busverbinding met Schiphol en Amsterdam. De route van de Zuidtangent voert onder meer over de Lange brug, Antoniestraat en de Gedempte Oude Gracht. Bij het station is ook een busstation, waarvan de regionale en stadsbussen vertrekken. De stadsbussen rijden ook over de Gedempte Oude Gracht. Ten oosten van het centrum ligt station Haarlem Spaarnwoude, met een naastgelegen parkeervoorziening voor auto’s. Deze halte ligt momenteel niet aan een waterweg, maar er zijn plannen voor het openleggen van de Amsterdamse Vaart tot aan het Spaarne.

Het parkeerbeleid van Haarlem kent drie aandachtsvelden:

  • Bij parkeren in de binnenstad komt eerst de prioriteit te liggen bij bezoekers en bewoners. Het parkeren op maaiveld wordt beperkt en parkeren in garages gestimuleerd.
  • Parkeren bij werkgelegenheidslocaties (locatiebeleid) moet in regionaal verband locatie-specifiek worden uitgewerkt
  • De parkeerdruk in woonwijken ten gevolge van het autobezit zal toenemen door het stijgen van de welvaart.

Voor het vaststellen van parkeernormen is gebruik gemaakt van de CROW-normen (ASVV-2004). Conform de CROW-normen wordt onderscheid gemaakt tussen de binnenstad, de schil daaromheen en de rest van de stad. Het bestemmingsplangebied valt volgens “Haarlem gebiedszonering t.b.v. parkeernormering volgens CROW in de schil daaromheen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0013.png"

Afbeelding 3.4

De gemeente heeft mogelijkheden onderzocht om het aantal parkeerplaatsen in het centrum in de toekomst uit te kunnen breiden. Een van de onderzochte opties is een garage onder het oostelijk deel van de Nieuwe Gracht (Gemeente Haarlem, 2004). Het bleek niet haalbaar vanwege hoge aanlegkosten, hoge risico’s en negatief rendement.

Op dit moment wordt er gewerkt aan de discussienota parkeren. Er zal de komende jaren nagegaan worden of de ambitie voor een parkeergarage aan de oostkant van Haarlem haalbaar is.

Recentelijk is de digitale parkeerschijf ingevoerd in Burgwal

3.6 Water

Centrale doelstelling van het Integraal Waterplan 2004 is het creëren van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem.

Haarlems toekomstig waternetwerk bestaat uit drie min of meer onafhankelijk van elkaar functionerende watersystemeneenheden:

  • Boezemwatersysteem (Spaarne, Burgwal en Herensingel);
  • Polderwatersysteem;
  • Duinwatersysteem.

Het doel van drie min of meer onafhankelijk van elkaar functionerende watersysteemeenheden is om het schone gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden voor bijvoorbeeld gebiedseigen natuurontwikkeling.

Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (toename neerslag) en verstedelijking (toename verhard oppervlak), is ruimte voor oppervlaktewater nodig. Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten.

Doelstelling voor het oppervlaktewater voor de periode tot 2015 is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water. Als streefbeeld heeft de gemeente voor ogen een verbeterd waternetwerk dat uitgebreid is met nieuw water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0014.jpg"

Afbeelding 3.5

In dit kader acht de gemeente het wenselijk om ten noorden van het bestemmingsplangebied, de Papentorenvest en een deel van de Oostvest tot aan de Amsterdamse Poort weer open te graven. Deze nieuwe waterverbinding zal de Lange Herenvest verbinden met de Nieuwe Gracht. Het weer terug brengen van water op deze locaties wordt ook vanuit cultuurhistorie gezien als een kans. In het bestemmingsplangebied liggen geen voorstellen voor het graven van water.

Een algemene regel met betrekking tot de waterkwantiteit is het compenseren van een eventuele toename van verharding. Indien verharding in een gebied toeneemt zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van de toegenomen verharding te voorkomen. Gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland stelt als richtlijn dat minimaal 15 procent van de toename aan verharding gecompenseerd dient te worden in de vorm van open water. Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater. Voorbeelden zijn grasdaken en ontkoppeling van het rioolstelsel, waarbij het ontkoppelde water in de bodem geïnfiltreerd wordt. Tevens onderschrijft het Waterplan de noodzaak op het vlak van baggeren, afkoppelen, saneren overstorten, inrichten natuurvriendelijke oevers, en afkoppelen schone verharding.

3.7 Maatschappelijk

In het Structuurplan Haarlem 2020 zijn gebieden aangewezen die in potentiegeschikt of kansrijk zijn om (nieuwe) sociaal-maatschappelijke voorzieningen te vestigen of te clusteren. Haarlem Maatschappelijk op de Kaart (2010) geeft inzicht in de ontwikkeling van aanbod en spreiding van de sociaal maatschappelijke voorzieningen. Tevens geeft het een handvat voor de ontwikkeling of bijstelling van het eigen gemeentelijk accommodatiebeleid, met aanbevelingen voor nieuwe vormen van gecombineerd gebruik of andere keuzen voor locaties en gebruik.op het gebied van welzijn, onderwijs, zorg, cultuur en sport.

Vanuit diverse invalshoeken worden die met elkaar verbonden en wordt een richting gegeven voor ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Daarmee wordt een koppeling tot stand gebracht tussen sociaal en fysiek.

Concrete keuzen moeten worden uitgewerkt in gebiedsvisies. De visie is een instrument om op meer planmatige wijze maatschappelijke voorzieningen plek te geven in de stad en professionele partijen (veelal uitvoerder) te verleiden en te committeren om er invulling aan te geven.

In het kader van duurzaamheid is meervoudig ruimtegebruik uitgangspunt. Zo is er is niet alleen maar sprake van een bouwopgave met uitbreidingsbehoefte. Kansen liggen er om de voorzieningenstructuur anders te organiseren waarbij de inzet van multifunctionele accommodaties een belangrijke rol speelt.

Voor het gebied Burgwal worden geen concrete voorstellen gedaan in de beleidsnota Haarlem Maatschappelijk op de kaart.

Het Strategisch Huisvestingsplan Onderwijs (SHO) (actualisering 2009) geeft richtlijnen voor de verbetering van de onderwijshuisvesting en heeft als doelstelling te komen tot goede voorzieningen op de juiste locaties. Andere doelen zijn verbreding van de functies van de gebouwen en functionele flexibilisering van de gebouwen. Voor het vaststellen van de toekomstige investeringsbehoefte voor de schoolgebouwen zijn in het Strategisch Huisvestingsplan – Uitvoeringsplan 2008-2011 acht programmalijnen vastgesteld (2010-2014)

Op basis van het Uitvoeringsplan hebben de afgelopen jaren binnen het plangebied investeringen plaatsgevonden in vernieuwing en uitbreiding van de Veronicaschool. De komende jaren worden geen uitbreidingen verwacht

Haarlem Sport! Agenda voor de Sport 2010-2014 (2010)

Haarlem stimuleert een gezonde en verantwoorde sportbeoefening. Sport wordt ingezet als middel om een aanvullende bijdrage te leveren aan de sociaalmaatschappelijke cohesie en op beleidsterreinen als volksgezondheid, jeugd- en jongerenwerk en integratie. De afgelopen jaren heeft de gemeente Haarlem veel geïnvesteerd in haar sportbeleid om sporten voor Haarlemmers toegankelijk, laagdrempelig en uitdagend te maken. De gemeente zal zich vanuit de volgende invalshoeken inzetten op het vergroten van de sportparticipatie:

  • Breedtesportontwikkeling: Hierbij wordt de nadruk gelegd op specifieke doelgroepen (ouderen, kinderen uit aandachtswijken, allochtone vrouwen, VMBO-scholieren, kinderen op het speciaal onderwijs) en op de ondersteuning van het sportverenigingsleven, de samenwerking met het onderwijs, schoolsporttoernooien en de organisatie van (breedte)sport-evenementen;
  • Topsport en talentontwikkeling;
  • Commerciële sport: Hierbij gaat de aandacht uit naar het stimuleren van het gebruik van sportfaciliteiten binnen de eigen wijk;
  • Sport, recreatie en gezondheid: Hierbij wordt de nadruk gelegd op gezondheid. Zo zal een minimale beweegnorm in het basisonderwijs gehaald moeten worden, en zal de gemeente zorg moeten dragen voor goede en aantrekkelijke (hard)loop-, fiets- en kanoroutes zodat de Haarlemmer op een recreatieve manier kan bewegen;
  • Optimalisering sportaccommodaties: Hierbij geldt dat er aandacht moet zijn voor de kwaliteit en gevarieerdheid van het aanbod, aanbod in de wijk en multifunctionele inzetbaarheid van accommodaties. Zowel spreiding van de accommodaties en faciliteiten over de stad en onder de verenigingen als het gedrag van de gebruikers zijn van belang.

Met sportcentrum de Hagedis ligt binnen het plangebied, het is een belangrijke sportvoorziening voor dit deel van Haarlem.

3.8 Groen En Recreatie

Voor een duurzame stedelijke ontwikkeling is het in stand houden en versterken van de bestaande stedelijke hoofd groenstructuur uitgangspunt. In het Groenstructuurplan (1991) valt Burgwal in de typologie van het stedelijk gebied: Binnenstad. Kenmerken zijn: beperkte gebruiksmogelijkheden van openbare ruimtes, tekort aan speelruimte, beperkte recreatiemogelijkheden en onvolledige bomenstructuur langs de waterwegen. Uitbreiding van (kleinschalig) groen in stedelijk gebied is vooral gewenst in laagbouwwijken waar een tekort is voor buurtgroen. Voor de Burgwal is in het Groenstructuurplan aangegeven dat de uitbreiding van buurtgroen gewenst is. In het bomenbeleidsplan 2009 is de hoofdbomenstructuur vastgesteld. in het bestemmingsplangebied maken de Lange Herenvest en de bomen langs het Spaarne deel uit van deze hoofdbomenstructuur. In 2009 is de Haarlemse monumentale bomenlijst vastgesteld. Binnen dit plangebied komen enkele monumentale bomen voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0016.png"

Afbeelding 3.6 Monumentale bomen (2010) bij monumentale bomenverordening

In de Haarlemse Recreatienota (1997) en het Structuurplan (2005) wordt de wens neergelegd om herkenbare en aantrekkelijk doorgaande recreatieve langzaamverkeer routes te versterken of te ontwikkelen. De oostoever van het Spaarne wordt ter hoogte van de Burgwal aangewezen als recreatieve hoofdstructuur. De westoever van het Spaarne wordt in het structuurplan aangewezen als terrassenzone. Deze zone valt buiten het bestemmingsplangebied.

Daarnaast is in 2008 de Kansenkaart Watertoerisme Haarlem opgesteld (ProjectbureauVrolijks, 2008). Dit is een document met verschillende plannen om het watertoerisme in de stad te stimuleren. Plannen omvatten onder andere het vergroten van de capaciteit van de recreantenhavens,het opwaarderen van de kades en het verbeteren van de voorzieningen voor passanten.

3.9 Ruimtelijke Kwaliteit

In het Handboek Inrichting Openbare Ruimte 2007(HIOR) is de uitstraling van de binnenstad voor een groot deel vastgelegd. Opgenomen is een visie op de inrichting van de openbare ruimte (incl groen) en richtlijnen voor de toe te passen materialen, profielen, details en objecten, waarmee bij ontwerp, inrichting , uitvoering en beheer rekening moet worden gehouden. Het HIOR kan als instrument gebruikt worden bij kwaliteitsverbetering van met name bestaand groen. Het doel van de HIOR is te komen tot een kaderstellende en samenhangende visie op de openbare ruimte, die bovendien is uitgewerkt in concrete voorschriften voor de inrichtingen van de openbare ruimte van de binnenstad, gericht op een beheerbaar en uitvoerbaar straatbeeld van goede ruimtelijke kwaliteit.

Hoewel er in de openbare ruimte nog heel wat te verbeteren valt, kent de binnenstad van Haarlem ook vele uitdrukkelijk te koesteren kernkwaliteiten. Alle verdere keuzes en uitwerkingen zijn gericht op het behoud en versterken van deze kernkwaliteiten:

  • Haarlem kent een gaaf, historisch gegroeid patroon van lanen, grachten, straten en stegen. Er is weinig door doorbraken en vernieuwingen beschadigd. Wel is het patroon soms minder goed zichtbaar geworden, zoals het centrale H-vormige geestdorpenstelsel.
  • In Haarlem liggen – zeker in verhouding met andere grote steden – nog heel veel authentieke bestratingsmaterialen, vooral klinkers, maar ook natuurstenen banden. In dat opzicht heeft het ook zo zijn voordelen dat in de afgelopen decennia weinig is vernieuwd.
  • Er zijn in Haarlem veel authentieke straatprofielen: met name de stegen en smalle straten kennen een profielindeling met kenmerkende molgoten die (nog) niet is aangetast door verkeerde ingrepen, niet passende snelheidsremmers of andere functionele of modegevoelige ingrepen.
  • De maatvoering en materialisering van de openbare ruimte is op de meeste plekken in harmonie met de stedenbouw en architectuur.
  • De groenstructuur van de binnenstad is ijzersterk: prachtige parken aan de noordzijde, verborgen parels van hofjes en binnentuinen in het zuidelijk deel, fraaie gevelbeplanting door initiatieven van bewoners. Deze kernkwaliteiten zijn soms wel verborgen en moeten weer veel meer zichtbaar gemaakt worden. Met name achterstallig onderhoud, de wildgroei aan straatmeubilair, de soms gebrekkige detaillering en de kwaliteitsarme inrichting van bepaalde hoofdstraten, verdoezelen de onmiskenbaar

Op dit moment wordt er gewerkt aan de Structuurvisie Openbare ruimte. Er is een hoofdlijnennotitie opgesteld ten behoeve van een Structuurvisie Openbare Ruimte (SOR). Bij het opstellen van deze verkenning zijn drie ijkpunten gebruikt, die ook terugkomen als uitgangspunten in rijks- en provinciaal beleid. Dat zijn [1] bereikbaarheid, [2] kwaliteit leefomgeving en [3] economische groei. Deze ijkpunten zijn in de hoofdlijnennotitie gebruikt als toetsingscriteria en helpen daarom bij de beargumentatie van expliciete keuzes en het inzichtelijk maken van de verwevenheid van de thema’s.

De belangrijkste discussiepunten zijn :

1. Toegankelijkheid en doorstroming;

2. Leefbaarheid;

3. Ongedeeld Haarlem;

4. Verbreding economische scope van Haarlem.

De uiteindelijke SOR zal kwantitatief aangeven wat en waar bepaalde ingrepen in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Datum van vaststelling van de SOR is nog niet bekend.

In de nota Ruimtelijke Kwaliteit (2012) wordt een integrale stadsbrede visie gegeven op ruimtelijke kwaliteit die voor ieder nieuw ruimtelijk plan de basis vormt. Met de visie wil Haarlem kernachtig uitdragen waar haar kracht en haar ambitie ligt. De relatie tussen duurzaamheid, in de zin van toekomstbestendigheid en de kwaliteit van de leefomgeving, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk thema van de visie. Er zijn tien gouden regels geformuleerd die een prioriteit voor ruimtelijke ontwikkeling in Haarlem uitspreken. Burgwal behoort tot de "Beschermde stad" hiervoor is aangegeven dat nieuwe ontwikkelingen de bestaande kwaliteiten moeten versterken, repareren en verrijken. De samenhang tussen open en bebouwde ruimte, de functionele relaties, de diversiteit en de maat en schaal mogen niet worden verstoord. Elke nieuwe ontwikkeling zal hierop beoordeeld worden, hiervoor zijn beoordelingscriteria opgesteld.

Voor het plangebied Burgwal dat de status heeft van beschermde stadsgezicht geldt de beschermende regie. De beschermende regie is gericht op het behouden en versterken van de zichtbare relatie tussen geschiedenis, (inrichting van de) openbare ruimte, architectuur en functie. Die herkenbaarheid maakt de stedelijke ruimte tot een prettige plek om te bezoeken en om in te wonen. De regie is behoudend en gedetailleerd. De bij het beschermd gezicht behorende toelichting vormt de basis van de criteria. Het gebied maakt deel uit van de gebiedstypering 'Historische Kernen ': Ligging in de kern en loop van de hoofdstraten hangt samen met de ondergrond en waterlopen. Aaneengesloten straatwanden, bestaande uit onderling sterk verschillende individuele gebouwen, direct aan de straat of dijk. Stenige openbare ruimte met harde overgang openbaar-privé. Veel historische en monumentale gebouwen met bijzondere detaillering.

3.10 Bufferzone Teylersmuseum

Bufferzone Teylers Museum

Het Teylers Museum is in april 2011 samen met tien andere Nederlandse erfgoederen op de Voorlopige Lijst Werelderfgoed van UNESCO gezet. Het gaat hierbij om onvervangbaar erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Om de authenticiteit en de integriteit van het erfgoed te beschermen dient het object nationaal beschermd te zijn middels wetgeving, waarbij het niet alleen om het object zelf gaat, maar ook om de ruimtelijke kaders daarvan. De ruimtelijke begrenzing van het object is zodanig gekozen dat de uitzonderlijke kwaliteiten hiervan afdoende wordt beschermd. Rondom het te beschermen object is daarom een zogeheten bufferzone gelegd die bepaald is op basis van de directe omgeving van het museum en de zichtlijnen vanuit de omgeving naar het museum. De bufferzone ligt als een ring om het Teylers Museum heen en moet met name het vrije uitzicht garanderen. Dat betekent beperkingen aan het gebruik en de ontwikkeling van het gebied. Het gaat bijvoorbeeld om het voorkomen van belendende nieuwbouw van een geheel andere maat en schaal of karakter, waardoor de visuele integriteit van het erfgoed wordt aangetast. UNESCO legt zelf geen extra regels op en daarom moet de bestaande regel- en wetgeving in orde zijn op het moment dat de nominatie plaatsvindt.

Het Teylers Museum is in januari 2012 voorgedragen door de Nederlandse regering voor plaatsing op de UNESCO-Werelderfgoedlijst. Naar verwachting besluit UNESCO in zomer 2013 over deze kandidatuur. Het plaatsen van Teylers op de Werelderfgoedlijst brengt geen nieuwe regels met zich mee. De bestaande regelgeving moet afdoende zijn om het museum en daaromheenliggende bufferzone te vrijwaren van ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0017.png"

Afbeelding 4.7 Bufferzone Teylersmuseum

Dit bestemmingsplan draagt bij aan het instandhouden van de ruimtelijke kwaliteit van de bufferzone. De hoofdbebouwing in de bufferzone Teylers die gelegen is in dit plangebied, bestaat grotendeels uit monumenten (orde 1) en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (orde 2) (zie ook bijgevoegde waarderingskaart en paragraaf 6.8.) waarbij het beschermen van de bestaande kwaliteiten hoofduitgangspunt in dit bestemmingsplan.

Er is één kleinschalige ontwikkeling voorzien in de bufferzone ter hoogte van de Vissersbocht. Bij het opstellen van de randvoorwaarden van deze ontwikkeling is rekening gehouden met de zichtlijnen en beeldkwaliteit van de bufferzone Teylers.De ontwikkeling ondersteunt het Teylersmuseum door een verblijfsplek te creeeren met uitzicht op het Teylersmuseum.

3.11 Overig Relevant Beleid

Voor het gebied ten noordoosten van het plangebied is een gebiedsvisie vastgesteld; Gebiedsvisie Oostradiaal (2010). De gebiedsvisie Oostradiaal omvat het gebied langs de Amsterdamsevaart, rondom de Amsterdamse Poort, de omgeving van station Spaarnwoude en de stadsentree bij de nieuwe fly-over.

Het terugbrengen van water in de Amsterdamsevaart over de hele lengte van het plangebied vormt de basis van de visie. Door het verleggen van de hoofdentree van de Amsterdamsevaart naar de Oudeweg, in combinatie met het versmallen van het profiel en het opheffen van de parallelweg, ontstaat ruimte voor een nieuw programma waar water en groen een belangrijk onderdeel van uitmaken. Het maakt ook de versterking van de woonfunctie ter hoogte van het terrein van Nedtrain mogelijk.

Door de aanleg van de fly-over wordt één van de belangrijkste toegangsroutes tot de stad verlegd van de Amsterdamsevaart naar de op te waarderen Oudeweg. Aan de oostkant van het OV-knooppunt Spaarnwoude ontstaat dan de nieuwe entree tot de stad. Rondom dit station zijn mogelijkheden voor intensivering door meervoudig ruimtegebruik en multifunctioneel gebruik met een gemengd stedelijk programma. Meerdere modellen zijn hier denkbaar maar dienen nog nadere uitwerking te krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0018.png"

Losse groengebieden langs de Amsterdamsevaart kunnen verbonden worden tot een stadspark van formaat (Vaartpark). De aangrenzende woonbuurten Amsterdamse Buurt, Parkwijk en Zuiderpolder krijgen aansluiting op dit park. Hierin worden cultuurhistorisch waardevolle elementen als de Joodse begraafplaats, het oude stationsgebouw en het voormalige tracé van de Haarlemmermeerspoorlijn, ingepast.

In het coalitie akkoord, de gebiedsvisie Oostradiaal, de Regionale Bereikbaarheidsvisie en raadsmoties is de wenselijkheid van de verbinding tussen de Prins Bernhardlaan en de Waarderpolder aangegeven. De verlenging van de Prins Bernhardlaan in noordelijke richting is een bepalende factor in hoeverre de Amsterdamsevaart voor het autoverkeer kan worden afgewaardeerd en het woon- en verblijfklimaat wordt verbeterd. Momenteel vindt een integrale verkeersstudie plaats die in de loop van 2012 duidelijkheid moet scheppen over de (financiële) haalbaarheid van een dergelijke verbinding. Deze verlenging is een bepalende factor in hoeverre de Amsterdamsevaart voor het autoverkeer kan worden afgewaardeerd en maakt herstel van de watergang in de Gedempte Oostersingelgracht mogelijk. Beide ontwikkelingen zullen van invloed zijn op het bestemmingsplangebied Burgwal. De dominante verkeerssfunctie rond de Amsterdamsepoort zal verdwijnen waardoor er kansen ontstaan om dit op een andere manier in te richten.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een milieuonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek geeft een overzicht van mogelijke milieuhygiënische belemmeringen in het plangebied. Gestreefd wordt om voor buurten of straten waar nu te hoge milieuhinder aanwezig is dit te verlagen en voor nieuwe situaties milieuhinder te voorkomen. Middels zonering en specifieke (her)bestemmingsregelingen kan hieraan vorm worden gegeven. Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen of bestaande legale bedrijvigheid, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen met het bestemmingsplan mogelijk worden (bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties) kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de milieunormen. De conclusies van het milieuonderzoek op de gebieden bodemkwaliteit, geluidhinder, bedrijven en hinder, luchtverontreiniging, duurzaamheid en externe veiligheid worden hieronder omschreven.

4.2 Milieuzoneringen

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Het gebruik van milieuzonering biedt de mogelijkheid om gevoelige functies te vrijwaren van (zware) bedrijvigheid, maar biedt ook de mogelijkheid bepaalde bedrijvigheid te versterken.

In de milieuzonering staat de typering van (woon)gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachte hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk.

Door middel van een passende bestemmings- en gebruiksregeling kan het bestemmingsplan een bijdrage leveren aan een afname van overlast binnen het plangebied, door niet passende bedrijvigheid of activiteiten zo veel mogelijk te weren, te reduceren, of door hinder beperkende maatregelen te treffen. In geval van wegbestemming zal een financiële regeling moeten worden getroffen en/of zal er een verplaatsing moeten worden geregeld.

Categorisering van bedrijven in het plangebied

Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze opdeling is bepaald door de specifieke kenmerken van die gebieden. Het plangebied Burgwal is getypeerd als stedelijk centrum. De maximaal toegestane milieucategorie is C (3.1). In het plangebied kunnen verschillende milieucategorieën worden toegewezen afhankelijk van de gewenste invulling. Dit is nader omschreven in hoofdstuk 6.

Toetsing bestaande bedrijven aan beoogde milieuzonering

Aan de hand van een lijst met bedrijven, vallend onder de Wet milieubeheer (Wm) (bijlage 1), die binnen het plangebied zijn gelegen, is een onderzoek uitgevoerd naar de potentiële hinder daarvan. Per bedrijf is onderzocht welke categorie van toepassing is. Deze categorieën zijn bepaald aan de hand van de zoneringlijst welke is bijgevoegd bij de Regels. Uit het onderzoek is gebleken dat alle bedrijven passen binnen het plangebied en positief kunnen worden bestemd.

4.3 Geluid

Wettelijk kader en Geluidzones

Volgens de Wet Geluidhinder gelden zogenaamde zones langs wegen, spoorwegen en rond industrieterreinen, waar grote lawaaimakers zijn gevestigd. Binnen deze zones moet er in het kader van de wet akoestisch onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidbelasting van de weg, spoorweg of het industrieterrein. Deze geluidbelasting moet vervolgens getoetst worden aan de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarden voor de verschillende soorten geluid.

-Zones wegverkeer

In artikel 74 van de wet is aangeven welke breedte de zone voor de verschillende wegtypen heeft waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Volgens de definitie van de wet is het stedelijk gebied het “gebied binnen de bebouwde kom, doch, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg”, en het buitenstedelijk gebied het “gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg”.

De zone wordt gemeten vanuit de as van de weg. In onderstaande tabel is per wegtype de breedte van de zone aangegeven.

Aantal rijstroken Zonebreedte (m)
Stedelijk gebied Buitenstedelijk gebied
1 of 2 200 250
3 of 4 - 400
3 of meer 350 -
4 of meer - 600

Afbeelding 4.1: Zonebreedte wegverkeer Wet Geluidhinder

De geluidzones gelden niet met betrekking tot:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt

-Zones spoorwegverkeer

Langs een landelijke spoorweg bevindt zich een zone, waarvan de breedte, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, is aangegeven op de spoorkaart. Deze kaart wordt jaarlijks geactualiseerd en wordt opgenomen in het zogenaamde “Akoestisch spoorboekje” (ASWIN).

-Zones industrieterrein

De geluidzone rond een industrieterrein wordt vastgesteld bij vaststelling van een bestemmingsplan. Er geldt dat buiten de zone de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

Geluidbelasting

De vast te stellen geluidbelasting Lden (day, evening, night) ten gevolge van weg- en spoorwegverkeerslawaai is het rekenkundig gemiddelde van de volgende drie waarden:

  • het equivalente geluidsniveau gedurende de dagperiode (7.00-19.00 uur);
  • het equivalente geluidsniveau gedurende de avondperiode (19.00-23.00 uur), vermeerderd met 5 dB(A);
  • het equivalente geluidsniveau gedurende de nachtperiode (23.00-7.00 uur), vermeerderd met 10 dB(A).

De vast te stellen geluidbelasting Leq (equivalente geluidsniveau) ten gevolge van industrielawaai is de hoogste van de volgende drie waarden:

  • het equivalente geluidsniveau gedurende de dagperiode (7.00-19.00 uur);
  • het equivalente geluidsniveau gedurende de avondperiode (19.00-23.00 uur), vermeerderd met 5 dB(A);
  • het equivalente geluidsniveau gedurende de nachtperiode (23.00-7.00 uur), vermeerderd met 10 dB(A).

Geluidsnormen

Normering wegverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder geldt voor wegverkeerslawaai een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Hierbij moet opgemerkt worden dat alvorens toetsing plaatsvindt van de berekende waarde 2 of 5 dB mag worden afgetrokken. Deze aftrek heeft betrekking op het redelijkerwijs te verwachten stiller worden van het wegverkeer in de toekomst (artikel 110g Wet geluidhinder). In het rekenmodel is namelijk het wagenpark gemeten zoals dat eind jaren '70 en begin jaren '80 reed op de Nederlandse wegen. De berekening van de geluidbelasting leidt dus voor de aftrek in feite tot een te hoge geluidbelasting. Bij wegen met een maximale snelheid vanaf 70 km/uur mag 2 dB aftrek worden toegepast en bij de overige wegen 5 dB.

Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde mag het gemeentebestuur een hogere waarde vaststellen. Hierbij zijn specifieke beleidsregels van toepassing. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe situaties in stedelijk gebied bedraagt 63 dB, voor bestaande situaties 68 dB. In buitenstedelijk gebied bedraagt de maximale waarde voor nieuwe situaties 53 dB (58 dB vanwege uitvoering van een agrarisch bedrijf) en 68 dB in bestaande situaties.

Voordat ontheffing wordt verleend zal het gemeentebestuur eerst moeten nagaan of er maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting te verlagen. Hiervoor wordt naar toepassingsvolgorde van geluidsreducerende maatregelen verwezen.

Normering spoorweglawaai

Volgens de Wet geluidhinder geldt voor spoorweglawaai een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde mag het gemeentebestuur een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 68 dB. Hierbij zijn dezelfde beleidsregels als bij wegverkeerslawaai van toepassing.

Normering industrielawaai

Volgens de Wet geluidhinder geldt voor industrielawaai een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde mag het gemeentebestuur een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 55 dB(A) en voor aanwezige woningen 60 dB(A). Hierbij zijn dezelfde beleidsregels als bij wegverkeerslawaai van toepassing.

Toepassingsvolgorde geluidsreducerende maatregelen

Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, ongeacht de bron van het geluid (weg-, rail- of industrielawaai) is de volgorde van toepassing van geluidsreducerende maatregelen als volgt:

Eerst worden bronmaatregelen beoordeeld. Vervolgens maatregelen in de overdrachtsweg; Als laatste komen geluidwerende maatregelen in of aan de gevel aan de orde.

Bronmaatregelen

Een voorbeeld van een bronmaatregel bij wegverkeer, die binnen de competentie van de lokale overheid ligt is het aanbrengen van geluidsreducerend asfalt. De praktische mogelijkheden en de te bereiken reducties zijn de laatste jaren verder ontwikkeld. Ook binnenstedelijk zijn er tegenwoordig belangrijke reducties te behalen. De kosten van het aanbrengen van bijvoorbeeld Twinlay, en de kosten van extra onderhoud ten opzichte van het standaard dichte asfaltbeton moeten echter binnen het project worden gedekt. Alleen bij grootschalige (ver-)nieuwbouwprojecten kan dit toegepast worden.

Maatregelen in de overdrachtsweg

Voorbeelden van maatregelen in de overdrachtsweg zijn geluidsschermen of geluidswallen.

In de Haarlemse praktijk worden deze weinig toegepast, vanwege stedenbouwkundige bezwaren en financiële drempels. De kans dat een geluidsscherm wordt gebouwd is bij railverkeerslawaai groter dan bij wegverkeerslawaai.

Geluidwerende maatregelen

Geluidwerende maatregelen, ook wel gevelmaatregelen genoemd, worden veruit het meest toegepast bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De maatregelen hebben als doel het beperken van het geluidsniveau in de woning tot een waarde (het “binnenniveau”) zoals die in het Bouwbesluit is vastgelegd. Een nadeel van deze maatregel is dat het geluidsniveau buiten nog steeds te hoog is. Dit doet afbreuk aan de leefbaarheid van de omgeving, zowel de privé-terreinen (tuinen) als de openbare terreinen (park, plein, straat). Voor nieuw te bouwen woningen bedraagt het binnenniveau maximaal 33 dB in geluidsgevoelige ruimten.

Bij elk bestemmingsplan moet specifiek voor de zogenaamde “nieuwe situaties” nagegaan worden of de bovengenoemde maatregelen kunnen worden toegepast.

Uitgangspunten

Het bestemmingsplan Burgwal is in voorbereiding en er zijn geen nieuwe ontwikkelingslocaties of wijzigingsbevoegdheden opgenomen in het bestemmingsplan. Het plangebied is binnen de geluidzones van diverse stedelijke wegen gesitueerd. In de omgeving van het plangebied is het spoortraject Haarlem Centraal – Haarlem Spaarnwoude en het gezoneerd industrieterrein Waarderpolder gesitueerd. Het bestemmingsplan valt echter niet binnen de geluidzone van het spoortraject en het gezoneerde industrieterrein.

Binnen het bestemmingsplan is dus alleen sprake van wegverkeerslawaai.

Rekenmethode

De berekeningen voor wegverkeerslawaai zijn uitgevoerd conform rekenmethode 1 van het reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006.

Verkeersgegevens

Voor de verkeersgegevens is uitgegaan van de verkeersgegevens voor 2020 van de verkeersstudie HLM097. Voor de verkeersgegevens voor 2021 is uitgegaan van 1 % autonome groei per jaar vanaf 2015 voor de wegvakken Antoniestraat, Antoniebrug en Lange Herenvest. Voor de andere wegvakken is 0,5 % groei gehanteerd. De voertuigverdeling is afkomstig uit de verkeersmilieukaart (variant 2010HVVP van VMK Haarlem).

De gehanteerde busintensiteiten zijn afkomstig uit het busboekje (2010-2011). Voor de intensiteit in 2021 is uitgegaan van dezelfde intensiteiten omdat er in de nieuwe Openbaar Vervoer concessie geen ruimte is voor meer bussen.

Per wegvak is in onderstaande tabel de verkeersintensiteit en voertuigverdeling in 2021 aangegeven. Omdat de Burgwal geen onderdeel uitmaakt van het Haarlemse verkeersnetwerk (hoofdroutes) ligt de verkeersintensiteit in werkelijkheid waarschijnlijk lager. De overige wegen binnen het plangebied hebben een dermate lage intensiteit dat verwacht mag worden dat de geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.

Wegvak
Etmaalintensiteit [mvt/etm]
Snelheid
[km/uur]
Wegdek
Verdeling [%] Voertuigverdeling [%] Busintensiteit [mvt/etm]
Dag Avond Nacht LV MV ZV
Antoniestraat 13837 50 Dab 6,1 4,5 1,1 97 2 1 912 1)
Antoniebrug 114140 50 Dab 6,1 4,5 1,1 97 2 1 912 1)
Burgwal 1717 30 Klinkers 7,0 2,8 0,6 98 2 0 0
Lange Herenvest 9595 50 Dab 6,1 4,5 1,1 97 2 1 0
Spaarne 5829 30 Klinkers 6,1 4,5 1,1 97 2 1 129 2)
D. Spaarne 5025 50 Dab 6,1 4,5 1,1 97 2 1 129 2)
Turfmarkt 6734 50 Klinkers 6,1 4,5 1,1 97 2 1 912 1)

Afbeelding 4.2 Verkeersintensiteiten 2021, snelheid, wegdek, periode- en voertuigverdeling

1 periodeverdeling voor bus is 5,7 - 4,5 en 1,7 in de dag-, avond- en nachtperiode.

2)periodeverdeling voor bus is 6,0 - 3,5 en 1,7 in de dag-, avond- en nachtperiode.

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van het beschikbare digitale kaartmateriaal van de Vastgoed Raadpleeg Applicatie van de gemeente Haarlem. Langs de relevante wegvakken is steeds op de meest kritische woning de geluidbelasting berekend.

Aangezien de snelheid van de beoordeelde wegvakken maximaal 50 km/uur bedraagt, is bij de berekeningsresultaten een aftrek van 5 dB toegepast (conform artikel 110 g van de Wet geluidhinder).

Resultaten

In de bijlage 2 zijn de berekeningssheets opgenomen. In de volgende tabel zijn de resultaten samengevat. De opgenomen geluidbelasting is inclusief aftrek conform artikel 110g.

Wegvak Rekenafstand [m] Geluidbelasting [dB]
Antoniestraat 13 64
Antoniebrug 35 60
Burgwal 4,5 57
Lange Herenvest 9,5 63
Spaarne 45 53
Donkere Spaarne 56 50
Turfmarkt 65 56

Afbeelding 4.3 Resultaten

De voorkeursgrenswaarde (48 dB) wordt ter hoogte van de bestaande situaties overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor bestaande situaties (68 dB) wordt niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe situaties (63 dB) wordt wel overschreden.

Maatregelen

Gezien de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dient bij nieuwe situaties tevens naar maatregelen te worden gekeken. Het toepassen van een stil wegdek zoals dunne deklagen levert een verlaging van de geluidbelasting op. Het vervangen van klinkers door asfalt levert tevens een verlaging van de geluidbelasting op.

Het toepassen van een type dunne deklaagverharding zorgt voor een verlaging van circa 2 a 3 dB. Daarnaast kan bij of voor opdrachtverstrekking om het asfalt te vervangen door een stil wegdektype aanvullende eisen worden gesteld en berekeningen worden uitgevoerd. Het toepassen van asfalt in plaats van klinkers of de zogenaamde stille klinkers levert een reductie van circa 5 dB op.

Het aanbrengen van geluidsschermen ten behoeve van de woningen in het bestemmingsplan is gezien stedenbouwkundige bezwaren niet gewenst.

Naast bron- en overdrachtmaatregelen zijn ontvangermaatregelen mogelijk, zoals geluidsisolerende voorzieningen aan de gevel.

Conclusie

Uit de resultaten blijkt dat de geluidsgevoelige bestemmingen binnen het bestemmingsplan een geluidbelasting ondervinden ten gevolge van wegverkeer. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt langs de beschouwde wegen overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB voor bestaande situaties wordt niet overschreden. De geluidbelasting is maximaal 64 dB. De geluidbelasting binnen het plangebied overschrijdt alleen langs de Antoniestraat de maximale ontheffingswaarde voor nieuwe situaties.

De toename van extra functies op de begane grond is zo gering, dit heeft geen extra gevolgen voor geluidsnormering c.q. luchtkwaliteit.

4.4 Bodemparagraaf

In de Wet bodembescherming zijn bepalingen opgenomen ter behoud en verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Wanneer (graaf)werkzaamheden worden uitgevoerd is een (verkennend) bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of het nodig is om eventuele vervuilde grond te saneren. Dit heeft met name gevolgen voor het bestemmingsplan voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan.

Bodemkwaliteitszone

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Haarlemse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Haarlemse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0019.jpg"

In onderstaande tabel zijn de gemiddelden en de P95-waarden van het betreffende bodemkwaliteitszone weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0020.jpg"

Afbeelding 4.5 Bodemkwaliteitszone 1

Toelichting:

- : gehalte kleiner dan streefwaarde (niet verontreinigd

s : gehalte groter dan streefwaarde (licht verontreinigd)

t : gehalte groter dan toetsingswaarde (matig verontreinigd)

i : gehalte groter dan interventiewaarde (ernstig verontreinigd)

Bodemkwaliteitszone 1

In de bodemkwaliteitszone is de bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) gemiddeld matig verontreinigd met lood en zink. Verder is de grond gemiddeld licht verontreinigd met kwik, koper, minerale olie en PAK (teerachtige verbindingen in bijvoorbeeld koolas). Er kunnen plaatselijk sterke verontreinigingen met koper, lood en zink voorkomen. De ondergrond (0,5 – 2,0 m-mv) is gemiddeld licht verontreinigd met kwik, koper, lood, zink, PAK en minerale olie. In de ondergrond kunnen plaatselijk sterke verontreinigingen voorkomen met koper en lood. Zink kan plaatselijk als matige verontreiniging voorkomen.

Voor grondverzet binnen bodemkwaliteitszone 1 en voor toepassing van grond uit bodemkwaliteitszone 1 in andere bodemkwaliteitszone dient op basis van het Grondstromenbeleid van de gemeente Haarlem rekening gehouden worden met een partijkeuring.

Bodemonderzoek

Algemeen geldt dat bij bestemmingswijzigingen of verbouwingen een bodemonderzoek uitgevoerd zal moeten worden. Ingeval een bodemonderzoek bekend is moet getoetst worden of dit onderzoek voldoende is voor een bouwvergunnning of een bestemmingswijziging.

Indien binnen het bestemmingsplangebied sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging zal het meestal een bodemverontreiniging betreffen die ontstaan is door de plaatselijke bedrijfsactiviteiten of door aanwezigheid van olietanks. Indien er geen saneringsurgentie (spoedeisendheid) aanwezig is, zullen dergelijke gevallen gesaneerd moeten worden alvorens ter plaatse grondverzet plaats mag vinden en/of nieuwe functies gerealiseerd worden.

Op basis van een op te stellen saneringsplan wordt beoordeeld of na sanering de bodem geschikt is voor de gewenste functie(s). Algemene saneringsdoelstelling in het bestemmingsplangebied is dat na sanering de bodem geschikt is voor de beoogde functie en de kwaliteit van de grond minimaal gelijk is aan de vastgestelde achtergrondwaarden in de bodemkwaliteitszone van het bestemmingsplangebied.

De P95 waarden geven aan dat binnen het bestemmingsplangebied overschrijdingen van de interventiewaarde voorkomen. Voor stedelijke gebieden met ophooglagen met een langdurig gebruik is dit een normaal beeld. Naast deze verontreinigingen zijn in het bestemmingsplangebied ook verontreinigingen aanwezig die gerelateerd worden aan (vroegere) bedrijfsactiviteiten. De achtergrondverontreinigingen en de gevallen van ernstige verontreinigingen in het bestemmingsplangebied vormen geen belemmeringen voor de huidige functies binnen het gebied. In geval van grondverzet, moet voorafgaand aan het grondverzet de kwaliteit van de bodem worden onderzocht. Indien sprake is van een ernstige verontreiniging (meer dan 25 m3 grond verontreinigd boven de interventiewaarde) dan is een saneringsplan nodig.

In het bestemmingsplan gebied zijn een aantal saneringen uitgevoerd. Deze sanering zijn nodig geweest om bouwplannen te realiseren,. Het betreft gevallen van ernstige verontreinigingen met metalen. De aangetoond gehalten liggen beneden de 95 percentielwaarde van de bodemkwaliteitszone.

Voorts zijn bij de vernieuwing/renovatie van de Lange Herenvest de gevallen van verontreiniging met minerale olie langs de Lange Herenvest gesaneerd tot een aanvaardbaar niveau.

Uit de inventarisatie van de ondergrondse brandstoftanks blijkt dat de in onbruik zijnde ondergrondse tanks zijn gesaneerd. De eventuele bodemverontreiniging in het gebied als gevolg van deze ondergrondse tanks is in voldoende mate gesaneerd.

Conclusie

Binnen het bestemmingsplangebied zijn er vanuit de huidige bekende bodemkwaliteit geen belemmeringen voor het huidige gebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen en/of wijzigen van bestemmingen moet onderzoek worden verricht.

4.5 Waterparagraaf

In de toekomst zal de rol van water belangrijker worden. Door enkele oorzaken (de verhoging van de zeespiegel, de toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag, de inklinking van de bodem en een toename van het bebouwd oppervlak) zal Nederland natter worden. Om dit water op te vangen is een toename van oppervlaktewater noodzakelijk. In bestaande buurten met capaciteitsproblemen met de waterafvoer is het niet altijd eenvoudig om tot een vergroting van het percentage water te komen.

Het open water in Haarlem kan worden verdeeld in drie watertypen (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2004):

  • Boezemwater: Spaarne, Ringvaart, Liede, Mooie Nel, grachten en Leidsevaart
  • Polderwater: Het open water in de verschillende polders
  • Duinwater: Houtvaart, Brouwersvaart, Delft, Duinrellen (ontwateringsloten)

Oppervlaktewater

Het open water dat in het plangebied is opgenomen betreft Spaarne, de Burgwal. Het Spaarne en Burwal behoren tot het boezemstelsel van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Naast een bergende functie heeft het water in de buurt ook een esthetische en een ecologische functie.

Overeenkomstig het Rijnlands Keur moet aan weerszijden van de watergangen een obstakelvrije strook grond aanwezig zijn met een breedte van 2-5 m ten behoeve van het uitvoeren van het onderhoud aan en ter bescherming van het profiel van de watergangen, alsmede voor de inspectie.

Voor het vergroten van de hoeveelheid oppervlaktewater zijn in het bestemmingsplangebied nauwelijks mogelijkheden. Daarbij dient opgemerkt te worden dat op de plaatsen waar nieuwbouw is voorzien al bestaande bebouwing en/of verharding aanwezig is. Er is dus geen sprake van het uitbreiden van verhard oppervlak. Derhalve is aanleg van oppervlaktewater bij wijze van compensatie niet aan de orde.

In het integraal waterplan is opgenomen dat het wenselijk is om ten noorden van het bestemmingsplangebied, de Papentorenvest en een deel van de Oostvest tot aan de Amsterdamse Poort weer open te graven. Deze nieuwe waterverbinding zal de Lange Herenvest verbinden met de Nieuwe Gracht. Het weer terug brengen van water op deze locaties wordt ook vanuit cultuurhistorie gezien als een kans.

Grondwater

De grondwaterstanden in Haarlem zijn over het algemeen vrij hoog. Om grondwateroverlast te voorkomen zijn dan ook onder een groot aantal wijken drainagesystemen aangelegd. Deze systemen hebben grote invloed op het functioneren van het lokale grondwatersysteem.

Waterketen

Het bestemmingsplangebied heeft een gemengd rioolstelsel. Hierin wordt zowel het afvalwater als regenwater verzameld en naar de rioolzuivering gevoerd. Het bestemmingsplangebied leent zich door het consoliderende karakter niet voor een grootschalige vervanging van het gemengde stelsel door een verbeterd gescheiden stelsel. Dit betekent dat de mogelijkheden voor het afkoppelen van schone verharding goed onderzocht en benut moeten worden. Een afkoppelkansenkaart voor het gehele gemeentelijk grondgebied.kan inzicht verschaffen in de haalbaarheid om binnen het bestemmingsplangebied de schone verharding van het gemengde stelsel los te koppelen. Bij het afkoppelen van verharding zullen tevens maatregelen ter voorkoming van uitloging door bouwmaterialen (voornamelijk zink en lood) genomen moeten worden.

Het afkoppelen van hemelwater kan echter niet in een bestemmingsplan verplicht worden gesteld. De meest geëigende plaats om een scheiding tussen afvalwater en hemelwater te regelen is de gemeentelijke bouwverordening. Op dit moment staat de bouwverordening lozing van hemelwater, anders dan op de openbare riolering, toe voor zover uitsluitend hemelwater wordt geloosd. Indien aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater niet aan een openbaar riool worden aangesloten, geldt onder andere de bepaling dat leidingen voor de afvoer van hemelwater zodanig moeten lozen dat geen verontreiniging kan optreden van water, bodem of lucht. De bouwverordening is bindend bij het toetsen van bouwaanvragen, net als een bestemmingsplan en het bouwbesluit.

Watertoets

Doel van de watertoets is dat waterhuishoudkundige doelstellingen in beschouwing worden genomen in het bestemmingsplan. Het betrekken van de waterbeheerder bij de planvoorbereiding behoort hier toe.

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. In samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland is het Integraal Waterplan Haarlem (IWP) opgesteld. Het waterplan dient als beleidskader bij het opstellen van o.a. bestemmingsplannen. Centrale doelstelling van het waterplan is het creëren van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem.

Voor het oppervlaktewaterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het onderhavige plangebied is het Hoogheemraadschap van Rijnland verantwoordelijk. Ten aanzien van riolering is de gemeente Haarlem verantwoordelijk. In het kader van de watertoets is onderstaande tekst in overleg met het Hoogheemraadschap opgesteld. In paragraaf 7.2 van de toelichting zijn de uitkomsten van het overleg in het kader van de watertoets beschreven.

Waterkwantiteit

Het boezemstelsel heeft op de eerste plaats een belangrijke functie voor het op orde houden van de waterkwantiteit. In een situatie van wateroverschot wordt in het boezemstelsel water afgevoerd via het Spaarne bij Spaarndam uitgemalen op het Noordzeekanaal. In een situatie van watertekort wordt water via de Ringvaart vanuit de Hollandsche IJssel aangevoerd. Vanwege het zoutgehalte wordt geen water ingelaten vanuit het Noordzeekanaal.

In Rijnlands boezem wordt het waterpeil 0,60m - NAP gehandhaafd.

Een algemene regel met betrekking tot de waterkwantiteit in het compenseren van een toename van verharding (wegen, gebouwen enz.). Indien verharding in een plangebied toeneemt zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van toegenomen verharding te voorkomen. Wanneer meer dan 500 m2 onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak, dient 15 % van dit verhard oppervlak als oppervlaktewater te worden aangebracht. In het bestemmingsplan Burgwal wordt niet voorzien in een toename van verharding. Er worden dan ook geen compenserende maatregelen opgenomen op het gebied van waterhuishouding.

Waterkwaliteit

Het Spaarne heeft niet alleen een belangrijke functie voor het op orde houden van de waterkwaliteit. Het water vervult ook een functie voor de recreatie- en beroepsvaart

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is integraal waterbeheerder in haar beheersgebied. Daarbij wordt rekening gehouden met zowel de (interne) relaties tussen kwantiteits- en kwaliteitsaspecten van het oppervlakte- en grondwater (inclusief ecologische kwaliteit en natte natuurwaarden) en de externe relaties tussen waterbeheer en andere beleidsterreinen zoals ruimtelijke ordening, milieu, natuur en landschap, landbouw en recreatie.

De Keur van Rijnland bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot het onderhoud en gebruik van het watersysteem en waterkeringen. In de Keur is opgenomen dat een aantal activiteiten met betrekking tot de aanleg cq. inrichting van oppervlaktewateren en kunstwerken in beginsel verboden is. Onder welke voorwaarden deze activiteiten wel mogen plaatsvinden is beschreven in de 'Nota integrale inrichtingscriteria oppervlaktewateren en kunstwerken' en de 'Nota dempingen en verhard oppervlak'.

Afkoppeling verhard oppervlak

Enkele malen per jaar treden bij piekbelasting (extreme regenbuien) riooloverstorten in werking. Aangezien dit de waterkwaliteit niet ten goede komt, stimuleert het Hoogheemraadschap van Rijnland het afkoppelen van verharde oppervlakken.

Dit is in lijn met de gezamenlijke doelstelling van het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen om het water eerst vast te houden, dan te bergen en vervolgens af te voeren. Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak hanteert Rijnland de 'Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakten' van de Werkgroep Riolering West-Nederland als richtlijn. Bij het afkoppelen van schoon hemelwater van dakoppervlakken en bij (nieuw)bouwactiviteiten hanteren Rijnland en de gemeente Haarlem de uitgangspunten van nationale pakketten duurzame stdenbouw en duurzaam bouwen. Van belang is bijvoorbeeld het uitgangspunt dat bij de bouw de toepassing van uitloogbare metalen zoveel mogelijk voorkomen dient te worden zodat minder verontreinigde stoffen in het watersysteem terecht komen.

4.6 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit is van belang voor de gezondheid van mens en dier en voor de kwaliteit van het milieu. In de Europese Unie zijn daarom grenswaarden afgesproken waaraan de concentraties van een aantal stoffen vanaf bepaalde ingangsdata moeten voldoen.

Die grenswaarden en regelgeving om ze tijdig te bereiken en te handhaven zijn in Nederland opgenomen in de Wet milieubeheer, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Indien een bestemmingsplan vastgesteld of gewijzigd wordt, dient vast te staan dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit voldoen aan die eisen (als gevolg van art. 5.16 lid 1 en 2). Die gevolgen worden bepaald door de verandering in gebruik en functies die door het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt ten opzichte van de bestaande (toegestane) functies. Maatgevend is de met de veranderingen samenhangende groei van het autoverkeer en de daardoor veroorzaakte uitstoot van de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

De Wet milieubeheer (Wm) onderscheidt in artikel 5.16. lid 1 een aantal situaties waarin een bestemmingsplan voldoet aan de regels voor de luchtkwaliteit. Dit is ondermeer het geval indien aannemelijk is dat de ontwikkelingen 'niet in betekenende mate' (NIBM) gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit (artikel 5.16 lid 1 onder c).

NIBM criterium
Nadere criteria om te bepalen of er sprake is van NIBM zijn gegeven in een AmvB Niet In betekenende Mate en een gelijknamige Regeling NIBM. Daarin is aangegeven dat van NIBM ondermeer sprake is indien het bestemmingsplan een netto-uitbreiding met minder dan 1500 woningen of 100.000 m2 BVO kantoren mogelijk maakt.

Het bestemmingsplan Burgwal is, zoals elders aangegeven in deze ruimtelijke onderbouwing, in hoofdzaak consoliderend. Er vinden geen voor de luchtkwaliteit relevante netto wijzigingen van toegestane functies plaats die niet al in het vorige bestemmingsplan of vrijstellingen / projectbesluiten ruimtelijk zijn vastgelegd. Daaruit volgt dat de vaststelling van het bestemmingsplan zeker geen uitbreiding met méér dan 1500 woningen of 100.000 m2 BVO kantooroppervlak mogelijk maakt. Evenmin is er sprake van andere relevante uitbreidingen zoals horeca of grootschalige detailhandel of van verkeersstructuurwijzigingen van enig belang.
Het is daarom evident dat het bestemmingsplan Niet in betekenende mate gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit, en daarmee voldoet aan artikel 5.16 lid 1 onder c van de Wm.

Reeds op die grond is daarom de conclusie dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van bestemmingsplan Burgwal.

Optredende concentraties

Een tweede grond waarop eveneens voldaan kan worden aan de regelgeving voor de luchtkwaliteit is wanneer aannemelijk is dat voldaan wordt aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit (art 5.16 lid 1 onder a).

Om de bestaande en te verwachten luchtkwaliteit in het gebied te beoordelen is de zogeheten NSL-Monitoringstool geraadpleegd (zie www.nsl-monitoring.nl, onder menu bekijken, keuzeoptie “Kaarten-NSL”).
Met dit Monitoringstool stelt de Rijksoverheid jaarlijks de luchtkwaliteit langs (ondermeer) relevante wegen in Nederland vast. Deze gegevens vormen ook de basis voor de verplichte rapportage van de luchtkwaliteit aan de EU. De berekeningen en prognoses voldoen aan alle voorschriften voor de berekening van de luchtkwaliteit (Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007). Zij worden jaarlijks geactualiseerd, met controle door de wegbeheerder (in dit geval de gemeente Haarlem). In de onderliggende verkeersmodelgegevens zijn alle bekende lopende en toekomstige projecten en ontwikkelingen in en rond Haarlem en regio verwerkt.

De relevante wegen zijn de binnen het plangebied gelegen Lange Brug, Antoniestraat, en Lange Herenvest, en de nabij het plangebied gelegen Herensingel, Gedempte Herensingel, Turfmarkt en Schalkwijkerstraat. Op alle andere wegen in of grenzend aan het plangebied zijn de intensiteiten op voorhand te gering om een mogelijke overschrijding van grenswaarden te kunnen veroorzaken.

De Monitoringtool geeft aan dat de hoogste concentraties in de rekenjaren 2011, 2015 en 2020 optreden langs de Schalkwijkerstraat. Deze hoogst voorkomende concentraties NO2 en fijnstof in en rond het plangebied zijn overgenomen in onderstaande tabel 1. Langs de andere wegen zijn de concentraties in de betreffende jaren lager.

Stof Eenheid 2011 2015 2020 Norm Locatie (weg)
NO2 µg/m3 als jaargemiddelde 33 30 24 40 miv 2015 Schalkwijkerstraat **)
Fijnstof (PM10) *) µg/m3 als jaargemiddelde 20 19 17 40 miv 2011 Schalkwijkerstraat **)
*) : Fijnstof na wettelijke correctie voor aandeel zeezout, 6 µg/m3
**): Dit betreft receptorpunt 139560 van het Monitoringtool, locatiecoördinaten (x,y)= 104283; 487895


Afbeelding 4.6 . Berekende hoogste concentratie NO2 en fijnstof binnen en rond bestemmingsplan Burgwal volgens meest recente Monitoringtool versie (2010)

Uit bovenstaande tabel (afbeelding 4.6) volgt dat ook de hoogst berekende concentraties in en rond het plangebied ruim beneden de grenswaarden van NO2 en fijnstof liggen.

Opgemerkt wordt dat tevens ruim voldaan wordt aan de eis die geldt voor de etmaalgemiddelde concentratie fijnstof. Een etmaalgemiddelde waarde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 keer per jaar overschreden worden. Uit het wettelijk vastgelegde rekenverband met het jaargemiddelde volgt dat aan deze norm voldaan wordt bij een jaargemiddelde concentratie van 26,5 µg/m3 (na correctie voor aandeel zeezout). Met een maximale concentratie van 20 µg/m3 (2011) wordt ook die waarde niet overschreden of benaderd.

De conclusie is dat er ruim voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wm (art 5.16 lid 1 onder a), er geen belemmeringen vanwege de luchtkwaliteit zijn tegen de vaststelling van bestemmingsplan Burgwal.

4.7 Natuurwaarden

De Vogelrichtlijn (1979) en de habitatrichtlijn (1992) zijn Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De Soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en faunawet.

De natuurwetgeving in Nederland richt zich enerzijds op soortenbescherming en anderzijds op gebiedsbescherming. In de Natuurbeschermingswet zijn zogenaamde Natura 2000-gebieden aangewezen. Dit zijn gebieden die op Europees niveau een netwerk van te beschermen natuurgebieden vormen. De Natura 2000-gebieden in Nederland komen overeen met de gebieden volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit valt grotendeels samen met de nationale Ecologische Hoofd Structuur.

Voorts zijn er kleinere natuurreservaten die buiten Natura 2000 vallen. Die gebieden zijn ook beschermd en bevatten vaak soorten die wettelijk beschermd zijn en ontheffingsplichtig op basis van de Flora- en faunawet. Het noodzakelijke leefgebied van deze beschermde soorten is soms groter dan het reservaat.

De soortenbescherming in Nederland is wettelijk geregeld in de Flora- en faunawet. Het doel van deze wet is het beschermen van in het wild voorkomende plant- en diersoorten en hun leefgebieden. In de Flora en Faunawet is het soortenbeschermingsdeel van de Habitat- en Vogelrichtlijn geïmplementeerd. In bovengenoemde wet is bepaald dat alle in Nederland van nature voorkomende soorten vallen onder de algemene zorgplicht. Dat wil zeggen, dat een soort in een gunstige staat van voortbestaan moet blijven. Bij menselijk handelen, beheerswerk, nieuwbouw en planologische ontwikkelingen dient een ieder hiermee rekening te houden.

Die zorgplicht houdt onder meer in dat 'een ieder die weet heeft of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is (...) alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken”.

Daarnaast geldt extra bescherming voor de met name genoemde wettelijke beschermde soorten in de afzonderlijke lijsten 1 t/m 3 en voor alle vogels. Voor de soorten van lijst 1 geldt geen ontheffingsverplichting meer, maar de aanwezige excemplaren van deze soorten mogen niet worden gedood, voor zover dat in redelijkheid kan worden voorkomen. Voor de soorten van de lijsten 2 en 3 en alle vogels moet altijd een ontheffing worden aangevraagd, wanneer exemplaren van die soorten door een voorgenomen activiteit zouden kunnen worden beschadigd of gedood. Voor deze soorten geldt dat activiteiten met een schadelijk effect in principe verboden zijn. Onder voorwaarden is echter een ontheffing of een vrijstelling mogelijk. De minister is formeel bevoegd om deze ontheffing te verlenen. De Flora- en faunawet is op het gebied van soortenbescherming passief, in die zin dat verslechtering van natuurwaarden wordt voorkomen. Actieve soortenbescherming geschiedt in Nederland door het opstellen van soortenbeschermingsplannen en zogenaamde Rode Lijsten. De status van rode lijst-soort geeft geen juridische status als wettelijk beschermde soort. Wel geldt uiteraard de algemene zorgplicht dat de soort in ieder geval niet lokaal mag worden uitgeroeid. Concrete voorschriften of criteria ontbreken. Per geval kan de rechter worden gevraagd te beslissen, welke maatregelen noodzakelijk zijn om aan de zorgplicht te voldoen.

Gebiedsbescherming

In het kader van de natuurtoets wordt nagegaan of het bestemmingsplangebied binnen een speciale beschermingszone valt. Op basis van gegevens van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplangebied geen deel uitmaakt van de Natura-2000 gebieden. Het plangebied heeft daarnaast ook geen significante gevolgen voor deze gebieden, en evenmin voor gebieden van de Provinciale Ecologische Hoofd Structuur.

Soortenbescherming

Ten behoeve van het bestemmingsplan zijn geraadpleegd de brochure van de provincie Noord-Holland "Rekening houden met Habitatrichtlijnsoorten in Noord-Holland" en het Natuurloket. Aan de hand van kaartmateriaal uit bovengenoemde brochure kan geconcludeerd worden dat er in het plangebied beschermde vleermuizen voor zouden kunnen komen. Dit betreft dan de dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. Deze soorten wonen in gebouwen. Voor hen geldt dezelfde verplichting als voor de gierzwaluw.
Er zijn anno 2006 [nog] geen beschermde muurplanten of andere wettelijk beschermde planten in het bestemmingsplangebied waargenomen.

Het bestemmingsplangebied ligt in kilometerhok 104; 488. Het natuurloket geeft van dit kilometerhok alleen gegevens over de vaatplanten, broedvogels en watervogels. In het bestemmingsplangebied komt in ieder geval de gierzwaluw voor als beschermde soort, die extra aandacht verdient. De vogel nestelt onder dakpannen en heeft jaar in jaar uit dezelfde broedplek en weigert een andere broedplek te accepteren wanneer zijn vaste plek is verdwenen. Dit betekent, dat bij verbouwen of afbraak van daken met broedplekken van de gierzwaluw ontheffing moet worden aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet. Er wordt immers een vaste broedplaats vernietigd. Dit geldt ook bij afbraak buiten het broedseizoen.

Conclusie

In het bestemmingsplangebied moet bij het uitvoeren van werken en van beheer en verbouwen van opstallen rekening worden gehouden met het mogelijk voorkomen van gierzwaluwen en vleermuizen. [gier]Zwaluwen verdienen als beschermde soort extra aandacht. Deze vogels nestelen onder dakpannen of dakranden of in gebouwen Zij hebben jaar in jaar uit dezelfde broedplek en weigeren een andere broedplek te accepteren wanneer hun vaste plek is verdwenen. Dit betekent, dat bij verbouwen of afbraak van daken met broedplekken van de gierzwaluw ontheffing moet worden aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet. Er wordt immers een vaste broedplaats vernietigd. Dit geldt ook bij afbraak buiten het broedseizoen. Voor de gierzwaluw geldt de zelfde soort verplichtingen als voor vleermuizen.

De egel en andere algemeen voorkomende kleine zoogdieren en en de bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad komen voor in binnentuincomplexen. Deze soorten zijn wel wettelijk beschermd, maar niet meer ontheffingsplichtig. Voor deze soorten geldt nog wel de zwaardere beschermingsverplichtingen dan de algemene zorgplicht. Zij mogen niet worden gedood of verstoord in hun winterslaap en hun voortplantingsplekken mogen niet worden vernietigd, voor zover die in redelijkheid bekend (kunnen) zijn en voor zover in redelijkheid uitvoerbaar is om schade te voorkomen. Men is wel verplicht bij de vernietiging van een leefgebied de dieren door iemand met een daartoe strekkende vergunning te laten verplaatsen naar een ander geschikt leefgebied, voor zover het in redelijkheid mogelijk is de bedreigde exemplaren te vangen.

Voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen en bij (ver)bouwactiviteiten zal in opdracht van de initiatiefnemer aan de hand van veldonderzoek nader geïnventariseerd moeten worden of zwaluwen en eventueel vleermuizen en andere wettelijk beschermde soorten inderdaad aanwezig zijn. Mocht dat het geval zijn dan zal de initiatiefnemer van de betreffende ruimtelijke ingreep of verbouwing een ontheffing van de Flora- en faunawet moeten aanvragen, waarin onder andere aangegeven wordt welke compenserende maatregelen genomen gaan worden.

4.8 Mer

In de Wet milieubeheer zijn bepalingen opgenomen voor het behoud en het verbeteren van de milieukwaliteit. Dit heeft uiteraard raakvlakken met het bestemmingsplan, waarin de milieukwaliteit een belangrijk onderdeel is van de ruimtelijke belangenafweging. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de bepaling in de Wet milieubeheer dat voor (bepaalde) inrichtingen een milieuvergunning vereist is. De Wet milieubeheer bevat bepalingen die een rechtstreekse relatie hebben met bestemmingsplannen. In de Wet milieubeheer en het op grond van deze wet vastgestelde Besluit milieu-effectrapportage 1994 is bepaald dat voor een bestemmingsplan in bepaalde gevallen een milieu-effectrapportage (mer) moet worden opgesteld. Volgens het Besluit milieueffectrapportage 1994 bestaat er een mer-beoordelingsplicht voor de uitvoering of wijziging van een stadsproject. Er is sprake van een stadsproject wanneer een nieuwbouw project de omvang heeft van 100 hectare of meer of wanneer wordt voorzien in de realisatie van een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer. Volgens het Besluit milieu-effectrapportage 1994 moet er voor een ruimtelijk plan (zoals een bestemmingsplan of een uitwerkingsplan), dat de nieuwbouw van 2.000 woningen of meer mogelijk maakt in een aaneengesloten gebied binnen de bebouwde kom, worden beoordeeld of er een milieueffectrapportage (mer) opgesteld dient te worden. Volgens het Besluit milieu-effectrapportage 1994 dient een mer-beoordelingsplicht te worden uitgevoerd wanneer er in een ruimtelijk plan een recreatieve of toeristische voorziening wordt toegestaan die meer dan 250.000 bezoekers per jaar aantrekt. In dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in de realisatie van mer-plichtige dan wel mer-beoordelingsplichte activiteiten.

4.9 Cultuurhistorie

Het Ministerie van Welzijn, Volkgezondheid en Cultuur en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu hebben in 1990 gezamenlijk besloten om de binnenstad van Haarlem aan te wijzen als beschermd stadsgezicht.

Het ministerie geeft in het aanwijzingsbesluit de volgense argumenten voor het opnemen van Burgwal als beschermd stadsgezicht,

- omdat de afwisseling van gebogen routes (Spaarne, voormalige Achterstraat, Beeksteeg) en informele steegjes, een afwisselend en schilderachtig beeld opleveren met veranderende perspectieven.

- omdat de eerste ontwikkelingsfase van de Burgwal (zie figuur 2.1)in zijn geheel in structuur en in bebouwingsbeeld gaaf behouden is gebleven met uitzondering van de nieuwbouwenclaves binnen de bouwblokken.

In bebouwing blijft de tweede ontwikkelingsfase achter bij de eerste , die duidelijk meer allure heeft. Door het proces van sloop en vernieuwing vertonen de dwarsstraten een minder coherent beeld dan de Burgwal. Hetzelfde geldt voor de Lange Herenvest. De uitgaande route van de Spaarnwouderstraat heeft in de negentiende eeuw een toegevoegde waarde gekregen als winkelstraat. De Antoniestraat (67-83) heeft een historische opbouw van de gevelwand, maar het profiel is opgeofferd aan de vernieuwde, snellere verkeersafhandeling richting de verplaatste Langebrug.

Waarderingskaart

Voor het beschermd stadsgezicht is een waarderingskaart opgesteld (Bijlage 5). Op deze kaart zijn alle gebouwen in het plangebied gewaardeerd. Gewerkt wordt met drie ordeaanduidingen, nieuwbouw, ensembles & seriebouw. Zie verder hoofdstuk 5.1 , hoofdstuk 6.7 en hoofdstuk 6.8.

4.10 Archeologie

Het huidige Haarlem ligt zowel op de oudste strandwal, 56 eeuwen geleden ontstaan, als de op een na oudste strandwal van Nederland. Op deze strandwallen bouwden jagers en vissers in de nieuwe steentijd (vanaf 3600 v. Chr.) eenvoudige onderkomens. Vanaf de bronstijd (2000-800 v. Chr.) bouwden de mensen boerderijen en legden ze akkers aan. Vele eeuwen later, in de -8e eeuw n. Chr. onstond op een strategische plek aan het Spaarne de nederzetting Harulahem. Harulahem, dat huis(en) op een open plek in een op zandgrond gelegen bos betekent, is later verbasterd tot Haarlem. Haarlem ontwikkelde zich al snel tot een belangrijke stad in Holland en kreeg in 1245 stadsrechten.

De resten van woningen, huisraad en andere sporen van vroegere bewoning zijn in de loop der eeuwen door natuurlijke processen en kunstmatige ophogingen verborgen geraakt in de Haarlemse bodem. Zo is Haarlemse bodem een opeenstapeling geworden van diverse lagen van 56 eeuwen bewoningsgeschiedenis.

Beleid ten aanzien van archeologie

Rijksbeleid

De drie belangrijkste uitgangspunten van de wetgeving voor de archeologische monumentenzorg zijn:

  • Het behoud van archeologische waarden in de bodem;
  • De initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstoring leidt, betaalt de kosten van archeologisch onderzoek;
  • De zorg voor het archeologisch erfgoed wordt vroegtijdig geïntegreerd in de procedures van de ruimtelijke ordening;

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) beheert de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en ingedeeld in diverse categorieën archeologische waarden. In aanvulling op de AMK is er de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW geeft voor heel Nederland, inclusief de bodems van grote wateren, de kans aan op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën.

Provinciaal beleid

Het archeologisch beleid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland is vastgelegd in het Cultuurconvenant tussen het rijk en de provincie Noord-Holland, de Provinciale Cultuurnota en de Cultuurhistorische Regio-profielen. Het beleid is gebaseerd op wettelijke verplichtingen en autonoom cultuurhistorisch provinciaal beleid.

Een belangrijk instrument voor het provinciaal beleid is de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De CHW heeft een archeologische kaartlaag. De terreinen die op deze kaartlaag staan moeten vanuit cultuurhistorisch oogpunt bescherming krijgen. Daarom moet de gemeente in de ruimtelijke afweging rekening houden met deze terreinen.

Beleid gemeente Haarlem

Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het behoud van het eigen bodemarchief. Het rijke bodemarchief van Haarlem maakt het niet alleen noodzakelijk, maar ook zeer wenselijk om een gemeentelijk archeologiebeleid te voeren.

De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen in Haarlem zijn vastgelegd in een beleidsnota archeologie. De archeologische verwachtingen die voor het Haarlems grondgebied gelden zijn vertaald naar de voorlopige Archeologische Beleidskaart Haarlem.

De kaart geeft aan in welke gebieden bodemverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. Dit wordt aangegeven in de vorm van verschillende categorieën. Voor elk van deze categorieën heeft de gemeente bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van een archeologisch rapport, het zogenaamde regime.

De regimes gelden voor bodemroerende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van plannen waarvoor het vereist is om het volgende aan te vragen:

  • een reguliere bouwvergunning;
  • een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • een omgevingsvergunning het slopen van een bouwwerk binnen beschermd stadsgezicht.

De gebieden die zijn weergegeven op de ABH worden in bestemmingsplannen opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie'. In de planregels worden de relevante begrippen gedefinieerd en wordt aangegeven welke archeologische voorwaarden aan een reguliere bouwvergunning of aanlegvergunning kunnen worden verbonden.

Plangebied Burgwal

De oudste vermelding van de Burgwal stamt uit 1380. Al in de 12e eeuw werd een begin gemaakt met de ontginning van het gebied aan de oostkant van het Spaarne, waarvan de Burgwal deel uit maakte. Aan het begin van de 13e eeuw legt men hier een dijk aan, tegenwoordig de Anthonie-en Spaarnwouderstraat geheten. Maar om de almaar groeiende bevolking van de stad woonruimte te bieden graaft men uiteindelijk in de 14e eeuw de Burgwal. Hoewel er al vele mensen woonden lag het gebied van de Burgwal in die tijd nog buiten de stad. In 1426 geeft hertog Filips van Bourgondie de stad het recht om de stadgrens in oostelijke richting uit te breiden en wordt het Burgwalgebied, door de aanleg van een nieuw gegraven gracht, de huidige Lange Herevest, officieel bij de stad ingelijfd.

De nieuwe stadswijk speelt in de daarop volgende eeuwen een belangrijke rol in de plaatselijke aardewerkproductie. Historisch en archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat aan het begin van de 16e eeuw aan de oostzijde van de Burgwal sprake was van een grote concentratie van pottenbakkers die gespecialiseerd waren in het vervaardigen van roodbakkend aardewerk. Maar archeologische vondsten hebben aangetoond dat ook al voor die tijd, al vanaf de 14e eeuw, potten bakkers zich hier in deze buurt vestigden.

Het plangbied staat op de AMK als een terrein van hoge archeologische waarde. Er zijn geen wettelijk beschermde terreinen in het plangebied aanwezig. Op de IKAW heeft het plangebied een middelhoge verwachtingswaarde, dat wil zeggen dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden gemiddeld hoog wordt geacht.Het plangebied staat niet vermeld op de CHW als een terrein met archeologische punten, lijnen of vlakken. De herenvest/herensingel is aangegeven als een lijn van hoge waarde.

Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH)

Categorie 1b

Het plangebied behoort volgens de voorlopige ABH tot categorie 1B. Categorie 1B is van toepassing op terreinen die van bijzonder archeologisch belang zijn voor de gemeente Haarlem en terreinen die staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van de RCE. Op deze plaatsen is de aanwezigheid van belangwekkende archeologische waarden aangetoond.

Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 0 m2 en groter en die dieper gaan dan 30 cm –mv archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Categorie 4

Een heel klein deel van het plangebied behoort tot categorie 4. Het betreft hier de oostelijk gelegen strandvlakte die grenst aan de Haarlemse strandwal. De vondsten zijn, blijkens onderzoek in de nabije omgeving van het plangebied, aanwezig in een relatief lagere dichtheid. Om die reden geldt hier een regime door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw- en aanlegvergunning bij bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 2500m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0021.jpg"

Afbeelding 4.8: Uitsnede ABH, plangebied Burgwal

4.11 Vliegverkeer

Met ingang van 1 februari 2003 is het zogenoemde Luchthavenindelingbesluit (LIB) van kracht. In het LIB, onderdeel van de gewijzigde Wet Luchtvaart (ofwel de "Schipholwet"), is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied aangewezen. Hierbinnen gelden regels omtrent beperking van bestemming en gebruik van grond in verband met het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting vanwege het luchthavenverkeer. Daarnaast worden regels gesteld omtrent beperkingen van de maximale hoogte van objecten, en van vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik. De hoogtebeperkingen zijn opgelegd om ervoor te zorgen dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen.
De beperkingen voor de vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik zijn opgelegd om te voorkomen dat zich in de nabijheid van de luchthaven concentraties vogels bevinden, die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen.

Onder vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik wordt verstaan:

  • Industrie in de voedselsector met extramurale opslag of overslag;
  • viskwekerijen met extramurale bassins;
  • opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
  • natuurreservaten en vogelreservaten;
  • moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 hectare.


afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0022.jpg"

Afbeelding 4.9 Luchthavenindelingsbesluit

Voor het bestemmingsplan heeft de hoogtebeperking gezien de gehanteerde maximale bouwhoogten geen gevolgen en is ook geen sprake van vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik.

4.12 Molenbiotoop

Het is raadzaam in het bestemmingsplan een zogenaamde 'molenbiotoop' te bepalen voor het gebied rondom molen de Adriaan. Een molenbiotoop is de gehele omgeving van een molen, voor zover die omgeving van invloed is op het functioneren van de molen als maalwerktuig (en als monument). Dit houdt in dat binnen een bepaalde afstand rond de molen geen nieuwe bouwwerken en of beplantingen mogen worden geplaatst of aangebracht die de molen kunnen belemmeren in zijn windvang. Voor een molen die in goede staat is en een bijzondere plaats in het (stads)landschap geldt tevens dat de molenbiotoop ter bescherming van de belevingswaarde van de molen fungeert. De belevingswaarde van een molen is groter indien de molen vrij in een ruimte staat waarin geen grootschalige objecten voorkomen.


Voor het bepalen van de molenbiotoop is de Handleiding Molenbiotoop (november 1995) en de Haarlemse Molennota (1988) richtinggevend. Wil er sprake zijn van een ongestoorde windvang voor de molen, dan houdt dit in dat op een afstand tussen [de 0 en de 100 m] van de molen geen bouwwerk of beplantingselement mogen worden gebouwd of geplaatst. Voor objecten die verder weg staan dan [100 m], gelden de volgende bebouwingshoogten:

  • 5 m op een afstand van 100m
  • 7 m op een afstand van 200m
  • 9 m op een afstand van 300m
  • 11 m op een afstand van 400m
  • 13 m op een afstand van 500m

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0023.jpg"

Afbeelding 4.10 Molen de Adriaan

Via een vrijstellingsbevoegdheid kan van deze maximale hoogtematen afgeweken worden. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk in dit bestemmingsplan die van invloed zijn op de molenbiotoop.

Er wordt in dit bestemmingsplan geen molenbiotoop opgenomen op de verbeelding aangezien:

  • het hier een binnenstedelijk gebied betreft waar de huidige situatie niet voldoet aan de bepalingen van de molenbiotoop;
  • er in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt die van invloed zijn op de molenbiotoop;
  • het bestemmingsplan waar de molen in gelegen is; Papentorenvest ook geen biotoop heeft opgenomen.

4.13 Duurzaamheid En Energie

Duurzame stedelijke ontwikkeling

De gemeente Haarlem heeft in de beleidsnota “Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw” bepaald dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een streefkwaliteit. De praktijkrichtlijn duurzame stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw op basis van de ervaringen in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS, 1999).

In de checklist zijn naast de wettelijke maatregelen (watertoets) een groot aantal maatregelen beschreven op het gebied van verkeer/vervoer (parkeren op eigen terrein), afval (het plaatsen van ondergrondse containers), water en energie (zuid gerichte verkaveling zonoriëntering).

De vrijwillig te nemen maatregelen zorgen ervoor dat een ruimtelijk plan aan de streefkwaliteit kan voldoen. Dat is dus een kwaliteit die verder gaat dan wettelijke regelingen ofwel de basiskwaliteit.

Een voorbeeld maatregel van de checklist is het FSC-hout. Het college heeft in 1996 de Intentieverklaring “Heb hart voor hout” van Milieudefensie en Novib ondertekend. Daarmee is vastgesteld dat alleen nog FSC gecertificeerd hout gebruikt zal worden bij (bouw-)projecten waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. In de bestaande moederbestekken van de gemeente is deze eis als standaard toegevoegd. Ook bij losse elementen in het openbare gebied (bankjes bijvoorbeeld) geldt de eis dat hout met FSC certificaat of een gelijkwaardig keurmerk (duurzaam beheer) moet worden gebruikt. Verder is de ondertekening van het FSC convenant van FSC Nederland in voorbereiding als herbevestiging van beleid dat hier in Haarlem al meerdere jaren wordt toegepast.

Duurzaam bouwen

De gemeenteraad heeft op 15 november 2005 het beleid voor duurzame woningbouw vastgesteld. Bij alle nieuwe woningbouwprojecten waar de gemeente direct bij betrokken is moet de zogenoemde basiskwaliteit Duurzaam bouwen (Dubo) worden toegepast. Deze basiskwaliteit kan worden bereikt door het toepassen van kostenneutrale duurzame maatregelen. De basiskwaliteit duurzame nieuwbouw binnen het plangebied kan op twee manieren worden bereikt:

Het toepassen van de voorkeurslijst duurzaam bouwen maatregelen nieuwbouw.

Door het instrument GPR-gebouwen toe te passen. De Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR) is het resultaat van praktijkervaringen in de gemeente Tilburg. Met het rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen. GPR Gebouw zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. Ter toelichting hierop het volgende: Invullen van maatregelen conform het Bouwbesluit levert een score van 5 op. Invullen van de voorkeurslijst levert een 6 op.
De gemeente kan het initiatief nemen om samen de projecteigenaar een hogere kwaliteit te bereiken (streefkwaliteit).

Haarlem Klimaatneutraal

In maart 2007 heeft de Haarlemse gemeenteraad in meerderheid uitgesproken dat Haarlem in 2030 een klimaatneutrale stad moet zijn. Voor de eigen organisatie geldt dit al vanaf 2015. Hiertoe heeft de gemeenteraad op 9 oktober 2008 een plan van aanpak vastgesteld.

Kern van de aanpak is dat bij ieder (nieuw)bouwproject het energieaspect nader aandacht moet krijgen, waarbij in eerste instantie het gebruik van energie zo beperkt mogelijk moet worden gemaakt via bijvoorbeeld isolatie en zuinige apparatuur. Daarnaast dient zo veel mogelijk van duurzame energie gebruik te worden gemaakt, door bijvoorbeeld zonne-energie i.c.m. warmte-koude opslag toe te passen. In de laatste plaats kan eventueel naar compensatiemaatregelen worden gezocht.

De mogelijkheden tot duurzaam, meervoudig en intensief ruimtegebruik, materiaalgebruik en duurzaam waterbeheer worden binnen het bestemmingplan toegepast.

4.14 Externe Veiligheid

Met betrekking tot externe veiligheid is tot juli 2012 de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke stoffen (RNVGS) van toepassing. Daarna wordt deze naar verwachting opgevolgd door het Besluit Transport Externe Veiligheid (Btev). De Circulaire heeft betrekking op transport van gevaarlijke stoffen. Dat transport brengt immers risico's met zich mee voor personen die zich binnen het invloedsgebied van de weg bevinden. De Circulaire hanteert 2 verschillende waarden die verschillende risico's tot uitdrukking brengen: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Het Plaatsgebonden Risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een individu die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Deze grenswaarde resulteert in een afstand die in acht moet worden genomen tussen risicovolle activiteiten, zoals in dit geval het transport van gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten. Onder andere woningen (en kantoren) worden in de regelgeving beschouwd als (beperkt) kwetsbare objecten. De grenswaarde voor het PR in nieuwe situaties is de contour (afstand vanaf de risicobron) waar een PR geldt van 1 op de 1.000.000.

Het Groeps Risico (GR) is de kans op gelijktijdig overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico bestaat geen harde grenswaarde. Wel bestaat er een referentie (oriëntatiewaarde). De Circulaire verplicht het bevoegd gezag bij de overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename ervan het groepsrisico expliciet te betrekken bij de vaststelling van het omgevingsbesluit. Dit is in het bijzonder van belang in verband met aspecten van zelfredzaamheid en hulpverlening. Hiervoor dient advies in gewonnen te worden bij de Veiligheidsregio. In dit geval moet het bestuur van de gemeente Haarlem de hoogte en de toename van het groepsrisico verantwoorden.

Binnen en in de naaste omgeving van het plangebied komen geen bedrijven voor die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Er is in de nabijheid van het plangebied geen sprake van een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.15 Kabels, Leidingen, Straalpaden En Andere Belemmeringen

In bestemmingsplannen worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's. Het gaat dan altijd om de hoofdtransportstructuur. De planologisch relevante leidingen. De ligging van de leiding is globaal vastgelegd op provinciale risicokaarten. In elk bestemmingsplangebied bevinden zich uiteraard ook kabels en leidingen voor distributie en huisaansluitingen, maar die worden niet in het plan opgenomen.

Er liggen blijkens de bij het streekplan Noord-Holland-Zuid behorende kaart "milieubeschermingsgebieden, geluids- en veiligheidszones en technische infrastructuur "geen hoofdgasleidingen of landelijke/ regionale leidingstroken in of nabij het plangebied die planologisch relevant zijn. In dit licht zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Stedenbouwkundige Visie

De Burgwal is aangewezen als "beschermd stadsgezicht". Dit betekent dat het bijzondere ruimtelijke karakter van het plangebied op grond van de Monumentenwet dient te worden beschermd in het bestemmingsplan. Dit betekent dat het beschermen van de bestaande kwaliteiten het stedenbouwkundig hoofduitgangspunt is. Deze kwaliteiten worden met name bepaald door:

  • de historische ruimtelijke hoofdstructuur en de samenhang van de openbare ruimte en de waardering van de kwaliteit van de daaraan gelegen bebouwing;
  • de schaal en verscheidenheid van de bebouwing;
  • de verscheidenheid en vervlechting van functies en activiteiten.

De aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is niet bedoeld om de bestaande toestand in al zijn facetten te "bevriezen". De binnenstad moet kunnen leven. De opgave van dit bestemmingsplan is om bij nieuwe ontwikkelingen de historisch stedenbouwkundige eenheid zoveel mogelijk te behouden.

In het kader van dit bestemmingsplan is een waarderingskaart van het plangebied opgesteld. De waarderingskaart is een combinatie van de waardering van afzonderlijke gebouwen met de waardering van de stedenbouwkundige structuur. Het behouden van architectonische en stedenbouwkundige waarden heeft concrete gevolgen voor het vastleggen van rooilijnen, dakopbouwen, goot- en bouwhoogtes, erfafscheidingen, overstekken e.d. Daar waar de historische waarden van het beschermd stadsgezicht desondanks in het geding zouden kunnen komen, wordt gedetailleerd bestemd.

Uitgangspunten bij dit bestemmingsplan zijn

  • Behoud, bescherming en waar mogelijk versterking van het straat- en bebouwingsbeeld.
  • Instandhouding en/of herstel van de monumenten en beeldbepalende gebouwen. Op de waarderingskaart respectievelijk aangegeven als orde 1 (rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten) en als orde 2 (beeldbepalende gebouwen).
  • Bij beeldbepalende gebouwen (orde 2) dienen specifieke waarden van het pand (zoals opgenomen in de redengevende omschrijving (bijlage 3) binnen de gevelwand behouden te blijven. Bij verbouwing wordt uitgegaan van een restauratieve aanpak van de straatgevels en de kap.
  • Bij bouwwerken die op de waarderingskaart zijn aangeduid als “orde 3” dient de schaal en algemene waarden binnen de gevelwand behouden te blijven. Bij verbouwing moet hiermee rekening worden gehouden.
  • Voor bouwwerken die op de waarderingskaart zijn aangeduid als “nieuwbouw” is vervanging in beginsel mogelijk binnen de kaders van dit plan. Hiervoor gelden tevens criteria voor ruimtelijke kwaliteit, die zijn opgenomen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
  • Voor ensembles en seriebouw geldt dat de samenhang tussen de verschillende gebouwen moet worden gehandhaafd. Bij verbouwingen waarbij het beeld van gevel en/of kap wordt gewijzigd, dient dat in de afzonderlijke gebouwen zodanig te gebeuren dat de samenhang in het ensemble niet wordt verstoord. Daarom moet een bouwkundige ingreep worden afgestemd met de overige gebouwen in een ensemble of een serie identieke gebouwen.

Stedenbouwkundig instrumentarium

Deze visie op het beschermd stadsgezicht heeft geleid tot een bestemmingsplanregeling die het stadsgezicht op een passend wijze beschermt. De hoofdopzet van deze regeling bestaat uit de volgende elementen:

  • een dubbelbestemming 'Waarde - beschermd stadsgezicht' waarin

gedetailleerde, strakke bouwregels zijn opgenomen die de bestaande situatie vastleggen met slechts beperkte ontwikkelingsmogelijkheden;

  • strakke bouwvlakken op de verbeelding, waarbinnen de hoofdbebouwing

moet zijn gesitueerd;

  • om de karakteristieke structuur van de open binnenterreinen en tussen

panden gelegen tuinen te behouden is voorzien in tuinbestemmingen met beperkte bebouwingsmogelijkheden, die doorgaans niet verder reiken dan wat vergunningsvrij op grond van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht is toegestaan;

  • de orde-aanduidingen op de verbeelding en in de planregels. De basis van

de orde-aanduidingen is terug te vinden op de waarderingskaart;

  • gelet op de gedetailleerde, strakke bestemmingsregels zijn specifieke

afwijkingsmogelijkheden opgenomen, die passen bij de aard van het gebied en die tegemoet komen aan karakter van de levende stad.

Werkwijze in dit bestemmingsplan

Het behouden van architectonische en stedenbouwkundige waarden heeft concrete gevolgen voor het vastleggen van rooilijnen, dakopbouwen, goot en bouwhoogteserfafscheidingen, overstekken e.d.. Voor dit bestemmingsplan zijn de indeling in orden gekoppeld aan de mate van bescherming in de planregels. Zo is voor orde 3 panden een marge van een minimale en een maximale goothoogte aangegeven, terwijl voor orde 1 en 2 panden de bestaande goothoogte gehandhaafd dient te worden, evenals bijvoorbeeld de kap- en dakvorm. Om aan te geven welke onderdelen van een orde 2 pand cultuurhistorisch waardevol worden geacht is er voor de orde 2 panden een redengevende omschrijving (bijlage 3) opgesteld.

Ten behoeve van het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het plangebied worden de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten gehanteerd.

Voorgevelrooilijn De voorgevelrooilijn is de lijn waar de weg de voorgevel raakt. Het is de scheidslijn tussen bebouwd en onbebouwd. De manier waarop de voorgevelrooilijn loopt bepaalt de loop van de gevels en daarmee vaak de vorm van de openbare ruimte. Uitgangspunt is dat voor bebouwing in het beschermd stadsgezicht de voorgevel in de voorgevelrooilijn dient te zijn gebouwd.

Bouwvlak Met het bouwvlak worden de gronden aangeduid waar bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten. In het bestemmingsplan zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de historisch bepaalde situatie. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd waarbij moet worden aangesloten op de belendende gebouwen.

Parcellering De historische binnenstad kenmerkt zich door kleinschalige historische panden. Samenvoegen van panden gaat ten koste van deze fijnmazige structuur en van de bouwhistorische waarden van vooral de historische tussenmuren. Slechts onder bepaalde voorwaarden kan samenvoeging van gebouwen worden toegestaan.

Hoogtes Doordat elk pand in de binnenstad een individuele goothoogte en dakvorm en nokrichting kent, zit er veel variatie in het daklandschap en gevelaanzichten. De bestaande variatie in goothoogte wordt in het bestemmingsplan gewaarborgd door de bestaande goothoogte gedetailleerd vast te leggen. Onder strikte voorwaarden mag hiervan worden afgeweken.

Monumenten kennen wettelijk al een beschermde status. Orde 2 panden (zie ook bijlage 2 met de redengevende omschrijvingen) krijgen bescherming met een te handhaven goothoogte. Deze is afgerond naar boven op hele meters. Bij orde 3 en overige panden worden over het algemeen minimale en maximale bouwhoogten gehanteerd. Om daarmee enige flexibiliteit te bieden.

Daklandschap De kappen van de individuele panden vormen tezamen het daklandschap. Het daklandschap in de Burgwal is bijzonder rijk en afwisselend. Het traditionele zadeldak met de nok haaks op de straat komt daarbij het meeste voor. Het is belangrijk dat de hoofdkarakteristieken gehandhaafd blijven. Uitgangspunt is dan ook dat een gebouw voorzien dient te zijn van een kap en dat de bestaande nokrichting en dakvorm behouden blijven. De dakhelling is gekoppeld aan een minimale en maximale hellingshoek. Dakkapellen mogen worden opgericht maar hieraan worden stringente eisen gesteld ten aanzien van hoogte, breedte en afstand tot nok en dakvoet. Onder bepaalde voorwaarden mogen op (gedeeltelijk) platte daken ook dakterassen en daktuinen worden toegestaan.

In de 'nota dak' is de gehele Burgwal aangegeven als 'gebied met een overwegend wisselend straatbeeld'. In deze gebieden kunnen op kleinere schaal per straat of per ensemble, trends in dakopbouwen worden aangewezen. De straten/gebouwen die belang hebben bij het aanwijzen van een trend zijn die bouwwerken die op de waarderingskaart aangeduid zijn als orde 3 en nieuwbouw in combinatie met een aanduiding ensemble. Juist bij deze gebouwen is het van belang dat eventuele toekomstige zichtbare (dak)uitbreidingen aansluiten op de eenheid. Dakopbouwen worden in het bestemmingsplan Burgwal met een afwijking mogelijk gemaakt. Aansluiten op de trend is een belangrijk criterium om af te wijken van het direct bouwrecht in het bestemmingsplan.

Binnengebieden

De bouwblokken binnen het beschermd stadsgezicht hebben allemaal een formele, beschermde buitenkant waardoor de uitstraling wordt bepaald. Ruimte voor flexibiliteit zit in het informele binnengebied. Het gebied tussen de achtergevelrooilijnen van de (beschermde) hoofdbebouwing.

De grootste krachten van de binnengebieden zijn variëteit en flexibiliteit. De verhoudingen tussen bebouwd en onbebouwd en de hoogteverschillen van de bebouwing spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van bijzondere plekken in de binnengebieden. Flexibiliteit vergroot de aanpasbaarheid voor verschillende functies en draagt daardoor ook bij aan een duurzaam gebruik.

Het gebrek aan kwaliteit van sommige binnengebieden ligt niet zo zeer aan de aanwezigheid van bebouwing in de binnengebieden, maar meer aan de vormgeving en het gebruik van de daken van deze "binnenbebouwing".

Binnengebieden kunnen getransformeerd worden tot gebieden met getrapte groene (toegankelijke) terrassen waar ook energie kan worden gewonnen en een begane grond met tuinen en bomen.

De verhouding tussen een strakke, historische rooilijn aan de buitenzijde en een kleinschalige getraptheid van terrassen, daktuinen en open binnentuinen kan de kwaliteit van de binnengebieden verhogen. Uitgangspunt is om de kwaliteiten te versterken door te bestemmen wat er staat met meer ruimte voor flexibiliteit, te vergroenen en te verduurzamen door een beter gebruik van de daken. In dit bestemmingsplan worden dakterrassen, daktuinen en collectoren voor warmteopwekking of panelen voor electriciteitsopwekkingop bebouwing in een binnengebied gefaciliteerd.

5.2 Planologische Visie

Van oudsher is het plangebied overwegend een woongebied met daarbinnen kleine bedrijvigheid en detailhandel. In veel gevallen werd boven de winkel of het bedrijfje gewoond. Dit is nog te zien aan de indeling van de historische panden. In de afgelopen decennia is echter steeds meer kleine bedrijvigheid uit het gebied verdwenen en verdrongen door de woonfunctie.

Uitgangspunt voor dit gebied is dat het een centrumstedelijk gebied is dat geschikt is voor functiemenging. Hierbij moeten de rustige binnenstedelijke woongebieden gerespecteerd worden. Functiemenging heeft tot doel de kleine binnenstedelijke economie te behouden en stimuleren. Door gemengd te bestemmen wordt de mogelijkheid van kleine economische functies vergroot en in ieder geval niet bij voorbaat uitgesloten. De beperkingen van de milieuzonering zorgen ervoor dat deze functies passend zijn binnen een gemengd woongebied. Bij functieverruimingen bij rijksmonumenten moet in het achterhoofd gehouden worden dat die panden beschermd worden via de Monumentenwet. Bij verbouwingswensen zal altijd een monumentenvergunning nodig zijn.

Voor de afweging welke bestemmingen worden toebedeeld zijn de stedebouwkundige ligging en de functionele aard van de straten en gebouwen bekeken. In het algemeen is getracht zoveel mogelijk bloksgewijs en globaal te bestemmen. Soms is een pand echter door zijn bouwkarakteristiek niet geschikt voor de beoogde gemengde globale bestemming (bijvoorbeeld bij een zeer smal pand waarbij horizontale splitsing in boven en beneden niet reeel is omdat de bovenwoning dan te klein wordt). Dan wordt een enkelvoudige bestemming opgenomen of wordt gewerkt met aanduidingen om de toegestane functies te beperken. Hier is terughoudend mee omgegaan om flexibiliteit in het plan te houden. Bij veel (nu niet horizontaal gesplitste) woonpanden zal geen gebruik gemaakt worden van de bredere functie mogelijkheden die bijvoorbeeld GD-1 en GD-2 bieden op de begane grond, omdat het simpelweg woonhuizen in particulier eigendom zijn waarbij geen markt is om op de begane grond bijvoorbeeld een kantoor of klein bedrijfje of detailhandel te starten.

Om bij een pand een zo objectief mogelijke keuze te maken tussen een de gemengde bestemming (GD) of een woonbestemming (W) is op basis van onderstaande aspecten een afweging gemaakt. Een pand hoeft beslist niet aan alle aspecten te voldoen. Als één van de aspecten 1 t/m 5 duidelijk aanwezig is kan dat de doorslag geven om een pand een gemengde bestemming te geven.

Op straatniveau is gekeken naar de functie van de straat en de situering van het pand. Op pandniveau is in de eerste plaats gekeken naar aspecten als uitstraling van de plint (etalages), afzonderlijke entrees/ eigen opgang en de aanwezigheid bestaande laad/garagedeur.

Voor Burgwal heeft dit erin geresulteerd dat meer doorgaande routes in het plangebied Spaarne, Lange Herenvest, Schalkwijkerstraat, Burgwal, Spaarnwouderstraat en de Antoniestraat zijn zoveel mogelijk gemengd bestemd waarbij op de begane grond een economische functie mogelijk is en boven gewoond wordt. De tussenliggende straten zijn hoofdzakelijk enkelvoudig voor wonen bestemd.

Voor sommige hoekpanden is een gemengde bestemming opgenomen waarbinnen ook detailhandel mogelijk is. Hierbij is wel gekeken in hoeverre het hoekpand fysiek geschikt is voor detailhandel. In de middeleeuwse en de negentiende eeuwse plattegrond werden vanwege de strategische ligging vooral op hoeken van straten, winkels of andere werkfuncties gepland. Hoekpanden, panden in de zichtlijn van de zijstraat, gelegen aan een buurtplein of andere strategische plekken

Het noordelijk deel van de Spaarnwouderstraat is een winkelstraat. Voor dit gedeelte van de straat is ook een gemengde bestemming opgenomen waar wonen op de begane grond mogelijk is gemaakt. Er is gekozen om de winkelfunctie uit te breiden met de woonfunctie omdat er al lange tijd sprake is van leegstand van winkelruimte (structureel). Ook de aanstelling van de straatmanager met als doel om de Spaarnwouderstraat een economische impuls te geven is maar gedeeltelijk gelukt.

Uitbreidingsmogelijkheden

Bij bestaande woningen neemt in de regel de wens tot veranderingen in en aan de woning toe naarmate de woning ouder is. Aanvragen hebben meestal betrekking op de uitbreiding van de woonruimte, luxer maken van de woning, dan wel een grotere berging/garageruimte in de achter- of zijtuin. Nieuwe wensen hangen voor een groot deel samen met een verandering van levensfase (bijvoorbeeld kinderen krijgen of de deur uit, hoger inkomen, pensionering). Ook maatschappelijke veranderingen, zoals de wens om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen, kunnen een reden zijn voor aanpassing.

In dit plan hebben we hierin voorzien door regels op te nemen voor standaard uitbreidingen waarvan verwacht wordt dat deze geen onevenredige invloed hebben op het straatbeeld, de privacy en de bezonning van de directe omgeving, het daklandschap en de uitstraling van het beschermd stadsgezicht in het algemeen. Te denken valt hierbij aan aan- en uitbouwen, dakkapellen, bijgebouwen en andere ondergeschikte uitbreidingen. Voor niet standaard ingrepen die een grotere impact kunnen hebben op een van deze punten worden binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Met een relatief korte procedure wordt door de gemeente beoordeeld of deze ingrepen acceptabel zijn. Voorbeelden hiervan zijn dakopbouwen, dakterrassen, dakdoorbrekingen, bijzondere (afwijkende dakkapellen etc).

Beroepsmatige activiteiten aan huis

Werken aan huis kan een bijdrage leveren aan het plaatselijk (met name dienstverlenend) voorzieningenniveau. Het toestaan van beroepsmatige activiteiten aan huis kan een stimulans geven aan de economische ontwikkeling. Het starten van een bedrijf is op deze wijze heel laagdrempelig.

Veel ondernemers zijn op zo begonnen. Binnen de ruimtelijk-functionele opzet van bestaande woonwijken zijn de mogelijkheden van het toestaan van beroepsmatige activiteiten aan huis uiteraard beperkt. Overlast in relatie tot met name wonen moet voorkomen worden, omdat bijvoorbeeld het verkeerssysteem en de verkaveling in woonwijken niet inspelen op andere functies en de gevolgen van die andere functies. Ook mag het werken de woonfunctie niet verdrijven. Kortom: de gemeente staat in principe positief tegenover deze ontwikkeling zonder de mogelijke nadelen uit het oog te verliezen.

Het gebruiken en inrichten van woningen en bijgebouwen voor beroepsmatige activiteiten aan huis is mogelijk mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.

Zo zijn alleen dienstverlenende beroepen mogelijk en mag er geen overlast voor de woonomgeving ontstaan. Bovendien geldt als uitgangspunt dat de woonfunctie gehandhaafd dient te blijven. De omvang van de beroepsmatigeactiviteiten wordt daarom in de regels gelimiteerd: 35 procent van het brutovloeroppervlak van een woning tot een maximum van 50 m 2 mag voor beroepsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt.

5.3 Ontwikkeling

Ontwikkeling Vissersbocht

In het bestemmingsplan is een bouwmogelijkheid opgenomen voor een kleinschalige recreatieve voorziening. Hiervoor is de studie "Vissersbocht; verblijfplaats aan het Spaarne" gebruikt die opgesteld is door de wijk Burgwal. (bijlage 4)

De Vissersbocht ligt op een prachtige plek aan het Spaarne. De locatie heeft één van de mooiste uitkijkpunten over het Spaarne. Eén van de uitgangspunten is dat de oever toegankelijk blijft voor iedereen, de recreatieve wandeldoorsteek dient behouden te blijven. Bebouwing is mogelijk mits deze qua verschijningsvorm, functie en aantrekkingskracht een toegevoegde waarde heeft voor de buurt en de stad. Er is niet veel ruimte. Aangenomen dat de bestaande bomen niet gekapt mogen worden, blijft er nog minder ruimte over. Een technische oplossing kan het mogelijk maken dichter bij de boom te bouwen.

Deze plek langs het Spaarne is altijd al uniek geweest. Bij ontwikkeling blijft dit het uitgangspunt. Als er naar een aansluiting in de directe omgeving wordt gezocht dient de naastgelegen houten loods als referentie.

De bebouwing heeft als doel de achterkanten een gezicht te geven. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de woonbebouwing ten westen en de woonfunctie op de verdieping ten zuiden van de plek. Het zijn deze randvoorwaarden die de oppervlakte en de hoogte van het toekomstige volume bepalen. De rooilijn is bepaald door een geleidelijke overgang van de achtergevel van de houtloods en de zijgevel van de woonbebouwing aan de Vissersbocht.

De functie moet bijdragen aan een aangename openbare ruimte langs het Spaarne. Door toevoeging van functies zal de sociale controle vergroot worden. De gemeente is al enkele jaren bezig het recreatief gebruik van het Spaarne te vergroten. Verbetering van de inrichting van de oevers is hier een onlosmakelijk een onderdeel van. Met name door de aanwezigheid van het Spaarne kan in de Visserbocht gedacht worden aan publiekstrekkende functies die een relatie hebben met het water. Te denken valt aan nautische en recreatieve voorzieningen en uitspanning met terras aan het water (water gelieerde horeca zoals onder andere een koffie-/theehuis, ijssalon, croissanterie, lunchroom, dagcafé, dagrestaurant).

Het gebied is omsloten door achterkanten van bebouwing. Met komst van meer publiek zal de sociale veiligheid vergroot worden. De publieksaantrekkende functie moet echter beperkt zijn zodat de leef-, werk-, en woonkwaliteit niet onevenredig aangetast wordt van andere gebruikers.

De functie dient gecombineerd te worden met de passantenligplaatsen. Zo mogelijk moet de functie de sanitaire voorzieningen tbv de pleziervaart fasciliteren.

Functionele randvoorwaarden Vissersbocht

  • Behoudt recreatieve wandelroute langs het Spaarne
  • Vergroten recreatief gebruik van het Spaarne door toevoeging van een recreatieve functie icm een lichte horeca categorie
  • De functie moet de sociale veiligheid van het gebied vergroten
  • De functie mag geen extra verkeer aantrekken
  • Gestreefd wordt sanitaire voorzieningen tbv pleziervaart te combineren

Ruimtelijke randvoorwaarden Vissersbocht

  • Maximaal bebouwingspercentage 70 procent
  • Maximale bouwhoogte 4 meter
  • Maximale goothoogte 3,5 meter
  • kapverplichting

Visie Lange Herenvest

Het zuidoosten van het plangebied wordt begrensd door de Lange Herenvest. Het brede profiel van deze straat is een onderdeel van de binnenstadstangent. De totale breedte van het profiel is net geen 50 meter. Tussen de gevels is ruimte voor de Herensingel met aan de oostzijde een woonstraat, een groenstrook langs het water en een trottoir langs de bebouwing. Aan de westkant van de Herensingel wordt langsgeparkeerd tussen een bomenstrook een brede asfaltweg is het onderdeel van de binnenstadstangent naast de langsparkeerstrook liggen een fietsstrook en een trottoir langs de bebouwing.

De bebouwing aan de westzijde is erg gevarieerd, Zowel in volume als qua functie. Zowel een appartementencomplex van 4 lagen als een bedrijfspand van 1 laag is te vinden langs de Lange Herenvest. De wisselende hoogtes en diverse functies worden gezien als een kwaliteit van de vest. Deze variëteit aan de westzijde contrasteert mooi met de planmatige opzet aan de oostzijde. De beide zijden hebben een eigen beleving waarin de ontstaansgeschiedenis wordt gereflecteerd. De Herensingel snijdt het profiel in tweeën en vormt een mooie overgang tussen de binnenstad en de stadsuitbreiding 'de Amsterdamse buurt'.

In dit bestemmingsplan zijn de bouwmogelijkheden uit het oude bestemmingsplan overgenomen.

Lange termijn visie parkeren oostkant Haarlem

In de discussienota 'Parkeervisie Haarlem' wordt het parkeerbeleid onder de loep genomen. Vergroten van de ruimtelijke kwaliteit is hierin een belangrijk thema. De ruimtelijke kwaliteit kan worden verbeterd door het parkeren van de Spaarneoevers te halen en deze kwalitatief hoogwaardiger in te richten. Op dit moment wordt het in het bestemmingsplan niet meegenomen aangezien het niet mogelijk is alternatieve parkeervoorzieningen aan te bieden.

Het is wenselijk om een parkeergelegenheid aan de oostkant van Haarlem te realiseren. Er zal de komende jaren nagegaan worden of de ambitie voor een parkeergarage aan de oostkant van Haarlem haalbaar is. Ontwikkelingen zoals omschreven in de gebiedvisie Oostradiaal (zie paragraaf 3.10) hangen hiermee samen zoals bijvoorbeeld de demping van de Oostersingelgracht.

Toekomstige ontwikkelingen

Op het moment van opstellen van dit bestemmingsplan zijn er nog geen concrete plannen voor de opslagruimtes achter Hagestraat 10 en zodoende niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. De verwachting is dat in de planperiode van dit bestemmingsplan hier plannen voor ontwikkeld zullen worden.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van ontheffingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

6.2 Juridische Planopzet

Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, de monitoring van beleid en de handhaving.

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (hierna SVBP) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.

De regels van het bestemmingsplan vallen conform het SVBP in 4 hoofdstukken uiteen.

  1. 1. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels.
  2. 2. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  3. 3. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels.
  4. 4. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

De regels zijn genummerd en bevatten (in relatie met de plankaarten) het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de toegelaten bebouwing en gebruik van de bebouwing. Omdat dit bestemmingsplan niet alleen op papier in boekvorm te raadplegen is, maar in het bijzonder door iedereen raadpleegbaar is via internet, zijn de regels per bestemming zodanig opgesteld, dat daarbij de volledige op de bestemming van toepassing zijnde regels beschikbaar zijn. Dus zowel de specifieke bouw- en gebruiksregels, maar ook de algemene gebruiksbepalingen, vrijstellingsmogelijkheden en strafbepalingen. Daardoor is het niet nodig te werken met verwijzigingen naar andere van toepassing zijnde regels. De leesbaarheid van het bestemmingsplan wordt daamee bevorderd.

De specifieke bestemmingen zijn opgebouwd uit een bestemmingsomschrijving (waar hebben we het over), bouwregels van het hoofdgebouw (vooral de uiterlijke maatvoering), de bouwregels van aan-, bijgebouwen en opbouwen, de eventuele nadere eisen (extra eisen ten behoeve van bepaalde criteria, zoals bijvoorbeeld de woonsituatie. In de plantoelichting wordt de aanleiding en motivering voor de nadere eisen opgenomen), de vrijstelling van de bouwvoorschriften (vrijstellingsbevoegheid van burgemeester en wethouders), de eventuele aanlegvergunningvoorschriften (vergunningvereisten voor niet bouwwerkzaamheden), de gebruiksvoorschriften (hoe mag het erf en de bebouwing gebruikt worden), de strafbepaling (op grond waarvan is iets strafbaar gesteld), de eventuele wijzigingsbevoegdheid en/of uitwerkingsplicht (bevoegdheid van burgemeester en wethouders om de bestemming op de aangegeven punten te wijzigen en/of de plicht om het plan volgens de aangegeven punten uit te werken), de wijzigingsprocedure (de te volgen procedure t.b.v. een goede afweging van alle belangen en tot slot de zgn. toverformule. (een juridische definitie om bij de bestemming het normale gebruik dat in wezen afwijkt van de zuivere bestemming, toe te staan). Voorbeeld is de opslag van huisvuil, afval e.d. Zolang dat qua hoeveelheid past bij een woonbestemming, is er sprake van de vrijstelling. Zodra de hoeveelheid afval ongebruikelijk wordt bij de bestemming wonen, kan tegen dit ongewenste gebruik, op basis van strijd met het bestemmingsplan, handhavend worden opgetreden. Bij de beschrijving van de bestemmingen per artikel wordt, gelet op het vorenstaande, alleen ingegaan op de bij die bestemming specifiek van toepassing zijnde regels.

6.3 Inleidende Regels

Ten behoeve van de leesbaarheid en eenduidigheid in interpretatie van de regels, wordt de serie regels begonnen met een drietal inleidende bepalingen. Daarbij wordt aangegeven waar we het over hebben en wat er bedoeld wordt.

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Artikel 2 Wijze van meten

Daar waar het in het algemeen spraakgebruik wel duidelijk is wat wordt bedoeld met bijvoorbeeld de hoogte van een gebouw, is het in juridische zin toch van belang om aan te geven dat daarbij gemeten moet worden. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen is op grond van de SVBP 2008 dwingend voorgeschreven.

6.4 Bestemmingsregels

6.4.1 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

Bestaande nutsgebouwen met een groter oppervlak dan 10 m2 zijn bestemd als Bedrijf met de aanduiding (nv) nutsvoorziening. Kleinere nutsvoorzieningen zijn mogelijk gemaakt binnen andere bestemmingen.

Gemengd

De bestemming 'Gemengd' heeft tot doel de beperkte ruimte in het plangebied optimaal te gebruiken waar mogelijk. Uitgangspunt is functiemenging te stimuleren ter bevordering van de leefbaarheid van de buurt. De milieuhinder van werkfuncties moet passen binnen de categorie A en B van de bedrijvenlijst.

Er zijn vijf standaard typen te onderscheiden: Gemengd 1 (GD1), Gemengd 2 (GD2), Gemengd 3 (GD3), Gemengd 4 (GD4) en Gemengd 5 (GD5). In bestemmingsplan Burgwal komen de bestemming Gemengd 1, 2, 3 en 4 voor.

Gemengd 1 Gemengd 2 Gemengd 3 Gemengd 4
Begane grond
Wonen Wonen Wonen Wonen
Kantoor (zonder loketfunctie) Kantoor (met loket) Kantoor Kantoor
Praktijkruimte/ atelier Praktijkruimte/ atelier Praktijkruimte/ atelier Praktijkruimte/ atelier
Dienstverlening Dienstverlening
Detailhandel Detailhandel
Bedrijven (lage hinder categorie) Bedrijven (lage hindercategorie) Bedrijven (lage hindercategorie)
Overige verdiepingen
Wonen Wonen Wonen Wonen
Kantoor Kantoor
Praktijkruimte/ atelier Praktijkruimte/ atelier
Bedrijven

Afbeelding 6.1 Gebruiksmogelijkheden Gemengde Doeleinden

Binnen de bestemming Gemengd 1, 2, 3 en 4 is ook beroepsuitoefening aan huis, gastouderschap (tot 4 kinderen) en bed en breakfastvoorziening (tot 4 bedden, verdeeld over 2 kamers) mogelijk gemaakt.

In het bestemmingsplan Burgwal zijn binnen de bestemmingen Gemengd op de verbeelding enkele gebouwen aangeduid als horeca.

Binnen de bestemming 'Horeca' (hotel-restaurant-café) worden vijf typen onderscheiden. Horeca 5 komt niet voor in bestemmingsplangebied Burgwal. Om binnen de horeca een functiewisseling naar minder overlast gevende typen horeca mogelijk te maken is functiewisseling van Horeca 3 naar Horeca 2 en Horeca 1 toegestaan, en van Horeca 2 naar Horeca 1.

(H<_1): horecabedrijven die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken, zoals lunchrooms, ijssalons, koffie/theehuizen en gelijkwaardige horecabedrijven. Deze horecabedrijven (complementaire daghoreca) hebben openingstijden die meestal gerelateerd zijn aan winkeltijden. Dit wil niet zeggen dat de daghoreca exact ook deze tijden moet hanteren, maar het moet hier wel een relatie mee hebben, het gaat erom dat er geen publiek naar de locatie getrokken wordt specifiek voor de horecafunctie. De locatie is gerelateerd aan detailhandel, er is (vrijwel) geen extra verkeersaantrekkende werking, het beoogd publiek is er al want komt voor andere (detailhandels)functies. Bepalend is de relatie met de winkeltijden c.q. ander functies.

(H<_2): horecabedrijven die hoofdzakelijk maaltijden verstrekken en als nevenactiviteit alcoholische en niet-alcoholische dranken verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants en eethuisjes en gelijkwaardige horecabedrijven. Deze horecabedrijven (maaltijdverstrekking onafhankelijk van winkeltijden) onderscheiden zich door aard van de functie en openingstijden, hebben in de regel vooral fiets- en voetgangersverkeer en maar een beperkte verkeersaantrekkende werking voor autoverkeer. In de avonden zijn deze horecabedrijven meestal open tot ongeveer 23:00 uur. Een aparte groep hierbinnen zijn de bezorgdiensten die overlast kunnen geven door het aan en afrijden en brommerparkeren op de stoep.

(H<_3): horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken en eten verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van dranken, zoals cafés en eetcafés en gelijkwaardige horecabedrijven. Horecabedrijven zoals cafés (verkoop alcohol als hoofdactiviteit, muziek/dansen en eten bijkomstig) onderscheiden zich door openingstijden (vroeg open en laat dicht), normaliter een geleidelijker instroom en uitstroom van bezoekers dan discotheken, minder verkeersaantrekkende werking (meer fiets/voetgangers verkeer), vaak een beperkte omvang, veel alcoholgebruik, potentieel zware overlast voor directe omgeving doordat alcoholverstrekking hoofddoel is.

(H= 4): horecabedrijven die hoofdzakelijk logies per nacht verstrekken met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken en het houden van bijeenkomsten/vergaderingen/congressen. Horecabedrijven zoals hotels en pensions onderscheiden zich door verkeersaantrekking (af en aanrijden van taxi's en/of bussen, gebruik van de hotelfunctie vooral door gasten, verder weinig publiekaantrekking, in de regel minder overlast dan bij cafés of discotheken mede door een beperkter alcoholgebruik ter plaatse en geen grote bezoekersaantallen.

H= 5: horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken verstrekken en gericht zijn op dansen en beluisteren van muziek, zoals dancings en discotheken en gelijkwaardige horecabedrijven. Horecabedrijven zoals discotheken en bar-dancings onderscheiden zich door late openingstijden, instroom van bezoekers in nachtelijke uren, een plotselinge en grote uitstroom rond sluitingstijd, in de regel een hogere verkeersaantrekkende werking dan bij bijvoorbeeld cafe's, grotere bezoekersaantallen, en potentieel zware overlast door de verstrekking van grote hoeveelheden alcolhol in combinatie met afwijkende openingstijden.

Artikel 4, Gemengd 1

Kenmerk van Gemengd 1 (GD 1) is dat het om (woon) gebouwen gaat waar op de begane grond naast wonen ook kleinschalige (niet publieksaantrekkende) functies zoals kantoor zijn toegestaan. Deze bestemming is gebruikt als functie verruimende bestemming voor panden die op het moment bijvoorbeeld alleen voor wonen of alleen als kantoorruimte in gebruik zijn. Dit betekent dat het bestemmingsplan (op de begane grond) wisseling van functies mogelijk maakt zoals beoogd wordt in het binnenstedelijk dynamisch milieu. De toegestane bedrijvencategorie is daarom beperkt tot categorie B. De bedrijvigheid mag niet overlastgevend zijn en moet goed gemengd kunnen worden met de woonfunctie. Bedrijven met een hogere hinder categorie zijn via een aanduiding op de kaart mogelijk gemaakt. De bestaande horeca voorzieningen zijn met een aanduiding in het plan mogelijk gemaakt.

De maatschappelijke instellingen die als activiteit een kantooruitstraling hebben (stichtingen) zijn niet apart mogelijk gemaakt onder deze bestemming maar zijn passend aangezien kantoor mogelijk is gemaakt.

Op de verdieping mag alleen gewoond worden. Binnen de bestemming Gemengd 1 is in combinatie met de woonfunctie, gastouderschap en bed en breakfastvoorziening mogelijk gemaakt.

Artikel 5, Gemengd 2

Binnen deze bestemming gaat het om (woon)gebouwen waar op de begane grond naast wonen en praktijkruimte ook publieksaantrekkende functies toegestaan zijn, zoals detailhandel en dienstverlening. De maatschappelijke instellingen die als activiteit een kantooruitstraling hebben (stichtingen) zijn niet apart mogelijk gemaakt onder deze bestemming maar zijn passend aangezien kantoor mogelijk is gemaakt.

De bestaande horeca voorzieningen zijn met een aanduiding in het plan mogelijk gemaakt .

Bestaande bedrijven binnen de gemengde bestemming met een hogere milieuhindercategorie worden specifiek aangeduid zoals groothandel in vaten

Op de verdieping mag alleen gewoond worden. Binnen de bestemming Gemengd 2 is in combinatie met de woonfunctie ook beroepsuitoefening aan huis, gastouderschap (tot 4 kinderen) en bed en breakfastvoorziening (tot 4 bedden, verdeeld over 2 kamers) mogelijk gemaakt.

Binnen het plangebied is alleen bij de aanduiding (si) een sexinrichting mogelijk gemaakt, op andere locaties is dit niet toegestaan.

De aanduiding (th) is opgenomen om daar een kindertheater te kunnen realiseren en bij de aanduiding (vm) is een tankstation zonder lpg mogelijk gemaakt.

Artikel 6, Gemengd 3

Binnen deze bestemming gaat het om gebouwen waar zowel op de begane grond als op de verdieping naast wonen ook werkfuncties (bedrijven) zijn toegestaan.

Artikel 7, Gemengd 4

Binnen deze bestemming gaat het om panden waar op de begane grond en overige verdiepingen zowel wonen als werkfuncties (kantoren en praktijkruimte) zijn toegestaan. De bestaande horeca voorzieningen zijn met een aanduiding in het plan mogelijk gemaakt en er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een hotel (h=4) mogelijk te maken.

De maatschappelijke instellingen die als activiteit een kantooruitstraling hebben (stichtingen) zijn niet apart mogelijk gemaakt onder deze bestemming maar zijn passend aangezien kantoor mogelijk is gemaakt.

Artikel 8, Groen

De (openbare) groengebieden van structurele aard zijn specifiek bestemd als "Groen': bermen en bomen langs de wegen maken onderdeel uit van de bestemming 'Verkeer'.

In verband met het beschermen van het stadsgezicht wordt het groene karakter van het plangebied zoveel mogelijk beschermd door onderscheid te maken in enerzijds groenbestemmingen en anderzijds de verschillende tuinbestemmingen (zie verbeelding en regels).

Binnen de bestemming 'Groen is de bouw van gebouwen ten behoeve van de groenvoorzieningen onder voorwaarden toegestaan, waaronder nutsgebouwtjes, abri's, (ondergrondse) afval- en recyclebakken, lichtmasten, reclameborden en andere bouwwerken zoals fietsenrekken. Tevens zijn speelvoorzieningen toegestaan en is er ruimte voor waterlopen.

Artikel 9, Maatschappelijk

Met de bestemming “maatschappelijk” wordt gedoeld op activiteiten, gebouwen of terreinen met een functie op het gebied van onderwijs, openbaar bestuur, cultuur, welzijn, religie, maatschappelijke opvang, uitvaartcentrum en/of gezondheid(szorg).

Er zijn ook maatschappelijke activiteiten die qua schaal en/of hinder voor de omgeving (geluid, parkeren) meer maatwerk verlangen zoals asielzoekerscentrum, verslaafdenzorg, begraafplaatsen, dierenasiel, justitiële inrichtingen, ziekenhuizen. Deze maatschappelijke voorzieningen worden niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.

De maatschappelijke instellingen die als activiteit een kantooruitstraling hebben (stichtingen) worden als passend gezien in deze bestemming.

Binnen de maatschappelijke bestemming zijn ook de daarmee verbonden activiteiten toegestaan zoals de kloosterkeuken en slaapvertrekken van het Rosenstock Huessy huis.

Functieaanduidingen

Waar op de verbeelding een aanduiding Wonen (w) is opgenomen is ook de woonfunctie toegestaan, op de begane grond en de verdieping.

Waar op de verbeelding een aanduiding Onderwijs (o) is opgenomen is uitsluitend de functies basisschool, buitenschoolse opvang en peuterspeelzaalwerk toegestaan

Bij het Rosenstock Huessy huis is een functie aanduiding Gemengd (gd) opgenomen. Hier mag tot maximaal 20% van het bruto vloeroppervlak ingezet worden voor commerciële activiteiten zoals detailhandel, praktijkruimte, bedrijf, atelier, kantoor en dienstverlening.

Artikel 10, Recreatie

De bestemming recreatie is bedoeld om een kleinschalige recreatieve voorziening mogelijk te maken zoals ijssalon, galerie, theehuisje of sanitaire voorzieningen tbv pleziervaart met beperkte bebouwingsmogelijkheden. Zie ook paragraaf 5.2

Artikel 11, Tuin 1

De op de verbeelding voor 'Tuin 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. Binnen deze bestemming zijn slechts erkers, tuinen en verhardingen toegestaan. Onder voorwaarden kunnen uitsluitend andere bouwwerken worden toegestaan zoals erfafscheidingen en vlaggenmasten, dit mag tot een totaal van 25% van het Tuin 1 oppervlakte. Een aan- of uitbouw of een bijgebouw zoals een berging kan niet binnen deze bestemming worden gebouwd. Deze bestemming komt vaak voor aan de voorzijde van woningen. Bebouwing aan de voorzijde van woningen geeft een rommelig beeld en kan met name bij hoekwoningen het uitzicht voor automobilisten verminderen waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.

Parkeren in tuinen met bestemming 'Tuin 1' is slechts toegestaan waar dit met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven.

Artikel 12, Tuin 2

De op de verbeelding voor 'Tuin 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. Deze bestemming komt met name voor in tuinen aan de achterkant van gebouwen, de zogeheten erven. Op deze gronden mogen onder voorwaarden aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd. Het is niet toegestaan dat de gronden met de bestemming 'Tuin 2' geheel worden volgebouwd. Dit in het belang van de woonkwaliteit in de vorm van voldoende openheid. In de planregels zijn daarom maximale bouwregels opgenomen. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 procent van het bestemmingsvlak met een maximum oppervlakte van 40 m². De hoogte van de aan- en uitbouwen mogen tot 4 meter hoog en losse bijgebouwen tot 3 meter hoog. Legale bebouwing die hoger is dan 3 meter of meer dan 50% bedraagt van het bestemmingsvlak wordt via een aanduiding op de kaart mogelijk gemaakt. Dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen tenzij er sprake is van privaatrechtelijke belemmeringen.

Parkeren op gronden met de bestemming 'Tuin 2' is toegestaan in gebouwde voorzieningen én waar dit met een aanduiding in de verbeelding is aangegeven.
Artikel 13, Tuin 3

De op de verbeelding voor 'Tuin 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. De gronden die onder deze bestemming vallen mogen voor 100 procent worden bebouwd. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal 4 meter bedragen; de bouwhoogte van bijgebouwen en van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen. Legale bebouwing die hoger is dan 3 meter wordt via een aanduiding op de kaart mogelijk gemaakt. Dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen tenzij er sprake is van privaatrechtelijke belemmeringen.

Parkeren op gronden met de bestemming 'Tuin 3' is toegestaan in gebouwde voorzieningen én waar dit met een aanduiding in de verbeelding is aangegeven.

Artikel 14, Verkeer

De in het plangebied voorkomende wegen, met bijbehorende bermen, parkeerplaatsen, bomen, fiets- en voetpaden en alle andere bijbehorende voorzieningen zijn ondergebracht in de verzamelbestemming 'Verkeer'. Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn groen-, water- en speelvoorzieningen toegestaan evenals bouwwerken ten behoeve van de verkeers- en verblijfsfunctie, waaronder nutsvoorzieningen, abri's, (ondergrondse) afval- en recyclebakken, verkeers- en lichtmasten, reclameborden en andere bouwwerken zoals fietsenrekken. Terrassen, standplaatsen, uitstallingen en kiosken worden mogelijk gemaakt binnen de verkeersbestemming, waar en of deze geplaatst worden, wordt geregeld in de benodigde vergunningen.

Tenzij anders aangegeven op de verbeelding mag de hoogte van gebouwen niet meer bedragen dan 3 meter en mag de oppervlakte (met uitzondering van autostalling) niet meer bedragen dan 10 m2.

Binnen de bestemming 'Verkeer' moet ruimte gelaten worden om zonodig veranderingen te kunnen aanbrengen in de inrichting van de openbare ruimte, afgestemd op wijzigende behoeften. Gedacht kan worden aan ruimte voor diverse verkeerstechnische aanpassingen (zoals veiligere inrichtingen), goede inrichting voor fietsers en voetgangers, goede en voldoende parkeervoorzieningen, verkeersremmende maatregelen in woonstraten (drempels, 30-kilometer zones), stallingmogelijkheden voor fietsen en aanleg van kleine groen- en speelvoorzieningen. Bij de inrichting van de openbare ruimte moeten gebruik, veiligheid en beeldkwaliteit samengaan. In de regels wordt de bestemming 'verkeer' zodanig ruim omschreven dat deze wijzigingen in de openbare ruimte doorgevoerd kunnen worden zonder dat het bestemmingsplan gewijzigd hoeft te worden.

Het karakteristieke gebogen stratenpatroon is vastgelegd in de bestemming 'Verkeer'. Daarop mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken voor voorzieningen van openbaar nut, speelvoorzieningen en bouwwerken ten dienste van de bestemming Verkeer. Deze wijze van bestemmen draagt bij aan de bescherming van het beschermd stadsgezicht.

Artikel 15, Water

De in het plangebied voorkomende waterlopen, waterwegen en waterpartijen, en bijbehorende voorzieningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Water'. Deze gronden zijn bestemd voor verkeer over water, waterberging en de waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen, groenvoorzieningen, oevers, kunstwerken en bijbehorende voorzieningen, zoals bruggen, sluizen, stuwen, dammen, steigers, duikers, gemalen. Op gronden met de bestemming 'Water' mag niet worden gebouwd, behoudens waar het gaat om het veranderen of vernieuwen van bestaande beschoeiingen, kaden, aanlegplaatsen, remmingen, meerpalen en dukdalven.

Het water is in beheer bij het Hoogheemraadschap Rijnland. Naast een toets aan het bestemmingsplan dient voor alle werkzaamheden op, onder en nabij watergangen ook een advies c.q. keurvergunning aangevraagd te worden. Ook voor het graven, verbreden of dempen van oppervlaktewater is een keur- c.q. een aanlegvergunning nodig. Het bestemmingsplan neemt de toetsingscriteria voor deze voorzieningen niet over.

In dit bestemmingsplan worden via een aanduiding steigers in het Spaarne mogelijk gemaakt. Woonschepen mogen uitsluitend voorkomen op ligplaatsen waar deze specifiek op de verbeelding zijn aangeduid. Bebouwing op de oever is niet toegestaan.

Het tuincentrum in het water van de Burgwal is mogelijk gemaakt door een aanduiding (dh) op te nemen. Er is wel specifiek opgenomen dat het enkel gebruikt worden als tuincentrum en het gebruik is gekoppeld aan de firma Makkelie. Dit betekent dat andere detailhandel niet is toegestaan en bij overname van het bedrijf er geen gebruik meer mag gemaakt worden van de functie in de waterbestemming.

De rondvaartvoorziening in het Spaarne is mogelijk gemaakt door de aanduiding (r) op te nemen.

De permanente, niet commerciële, ligplaats voor een vaartuig in het kader van promotie, educatie en bewustwording rond het thema duurzaamheid, is mogelijk gemaakt door de aanduiding ''ligplaats'' op te nemen.

Artikel 16, Wonen

De bestemming 'Wonen' is bedoeld voor gebouwen binnen het plangebied die uitsluitend voor woningen worden gebruikt. Op enkele plaatsen is (beperkte) uitbreiding van de bestaande woningen toegestaan. Beroepsmatige activiteiten aan huis zijn toegestaan onder de voorwaarde dat deze activiteiten ondergeschikt zijn aan het wonen en niet meer ruimte in beslag nemen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak van een woning met een maximum van 50m2. Binnen de bestemming Wonen is ook gast ouderschap en bed en breakfastvoorziening (tot 4 bedden, verdeeld over 2 kamers) mogelijk gemaakt.

6.4.2 Dubbelbestemming

Artikel 16 Waarde – beschermd stadsgezicht (dubbelbestemming)

Een dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' ligt over alle andere bestemmingen. Deze dubbelbestemming valt samen met het op grond van de Monumentenwet aangewezen gebied van het Beschermd Stadsgezicht Haarlem (zie ook paragraaf 6.8). Het doel van het bestemmingsplan is de essentiële waarden van dit Beschermd Stadsgezicht te beschermen. De waarden van het beschermde stadsgezicht zijn in het bestemmingsplan in vrijwel alle bebouwde bestemmingen vastgelegd.

Ten behoeve van de bescherming van het beschermd stadsgezicht zijn bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Behoud, bescherming en waar mogelijk versterking van het straat- en bebouwingsbeeld.
  • Instandhouding en/of herstel van de monumenten en beeldbepalende gebouwen. Deze zijn op de verbeelding respectievelijk aangegeven als orde 1 (rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten) en als orde 2 (beeldbepalende gebouwen).
  • Bij beeldbepalende gebouwen (orde 2) dienen specifieke waarden van het pand (zoals opgenomen in de redengevende omschrijving (bijlage 3) binnen de gevelwand behouden te blijven. Bij verbouwing heeft een restauratieve aanpak van de straatgevels en de kap de voorkeur.
  • Bij bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid als “orde 3” dient de schaal binnen de gevelwand behouden te blijven. Bij verbouwing moet hiermee rekening worden gehouden.
  • Voor bouwwerken die op de waarderingskaart zijn aangeduid als “nieuwbouw” is vervanging in beginsel mogelijk binnen de kaders van dit plan. Hiervoor gelden tevens criteria voor ruimtelijke kwaliteit, die zijn opgenomen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
  • Voor ensembles en seriebouw geldt dat de samenhang tussen de verschillende gebouwen moet worden gehandhaafd. Bij verbouwingen waarbij het beeld van gevel en/of kap wordt gewijzigd, dient dat in de afzonderlijke gebouwen zodanig te gebeuren dat de samenhang in het ensemble niet wordt verstoord. Daarom moet een bouwkundige ingreep worden afgestemd met de overige gebouwen in een ensemble of een serie identieke gebouwen.

Artikel 17 Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

De aanwezige archeologische verwachtingswaarden worden opgenomen door middel van de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden. In het bestemmingsplan Burgwal komen de categorieën 1B en 4 voor.

Categorie 1b: Voor de historische stadskern van Haarlem hebben archeologische waarnemingen en opgravingen aangetoond dat de stadskern vrijwel overal belangrijke archeologische waarden bevat die teruggrijpen op resten van het prehistorische, pre-stedelijke en stedelijk leven. Het betreft onder meer fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen, gereedschappen en beerputten. Gezien de aard van deze archeologische waarden geldt hier een regime dat door middel van het verbinden van voorwaarden aan een omgevingsvergunning bij bodemroerende activiteiten met een oppervlak groter dan 0 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld van toepassing is.

Categorie 4: Het betreft de standvlakte gelegen tussen de oudste en de op een na oudste strandwal. Ook de strandvlakte westelijk van de op een na oudste strandwal (waaronder de Leidse Buurt) valt binnen deze categorie. Archeologische vondsten hier hebben aangetoond dat in deze zones archeologische waarden te verwachten zijn in een relatief lagere dichtheid. Om die reden geldt hier een regime dat door middel van het verbinden van voorwaarden aan een omgevingsvergunning bij bodemroerende activiteiten met een oppervlak groter dan 2.500 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld van toepassing is.

6.4.3 Nadere eisen

Nadere eisen ten aanzien van:
Waarde - archeologie - situering
- de inrichting van de gronden
- het gebruik van de gronden
Waarde - beschermd stadsgezicht - plaats en afmetingen
- kaprichting
- kapvorm
- dakhelling
- indeling en vormgeving van de bebouwing

Binnen de dubbelbestemming Waarde - archeologie is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) nadere eisen te stellen aan de gebruiks- en bouwregels indien uit onderzoek is gebleken dat beschermenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

Binnen de dubbelbestemming Waarde - beschermd stadsgezicht is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) om nadere eisen te stellen aan de bouwregels. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid wordt aan een aantal criteria getoetst.

  1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. 2. cultuurhistorische waarden;
  3. 3. de zichtlijnen vanuit de omgeving naar het Teylers Museum binnen de bufferzone Teylers;
  4. 4. de privacy en bezonning van de omwonenden;
  5. 5. de verkeerssituatie ter plaatse;
  6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Zie voor de omschrijving van deze criteria hieronder bij paragraaf 6.4.4

6.4.4 Afwijken van de bouwregels

Dubbel)bestemming: Afwijking ten behoeve van:
Groen verhogen andere bouwwerken
Tuin 2 verhogen aan- uit en bijgebouwen
Tuin 3 verhogen aan- uit en bijgebouwen
Verkeer verhogen andere bouwwerken
Water maatvoering steigers
Waarde- archeologie
Waarde - beschermd stadsgezicht dakkapellen
dak/kap/ opbouwen
dakterassen
samenvoegen
onderdoorgangen
collectoren voor warmteopwekking of panelen voor electriciteitsopwekking

Afbeelding 6. Overzicht met afwijkingsmogelijkheden

Binnen de (dubbel)bestemmingen is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) om van bepaalde bouwregels af te mogen wijken. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid wordt afhankelijke van de aard van de afwijking aan een aantal criteria getoetst:

  1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. 2. cultuurhistorische waarden;
  3. 3. de zichtlijnen vanuit de omgeving naar het Teylers Museum binnen de bufferzone Teylers
  4. 4. de privacy en bezonning van de omwonenden;
  5. 5. de verkeerssituatie ter plaatse;
  6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  7. 7. brandveiligheid en rampembestrijding

1. Het straat- en bebouwingsbeeld

Het straat- en bebouwingsbeeld vormt een belangrijk onderdeel van het beschermd stadsgezicht in Haarlem. Het oorspronkelijk patroon van straten en bebouwing is praktisch nog geheel aanwezig. Bij de toetsing van aanvragen tot afwijking wordt gekeken of de aanvraag afbreuk hieraan doet. Hier wordt gekeken naar:

  • oriëntatie van panden ten opzichte van de straat;
  • samenhang met de belendende panden;
  • samenhang met de overige omliggende panden;
  • behoud dan wel versterken van de aanwezige trends.

Trends zijn de binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg identieke dakopbouwen, kapvormen of dakkapellen (die juridisch, technisch en qua ruimtelijke kwaliteit gewenst bevonden zijn.) Hieronder vallen in ieder geval ensembles en deriebouw.

2. De cultuurhistorische waarden

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden, waarbij wordt gestreefd naar het in stand houden dan wel versterken van deze waarden. Uit cultuurhistorisch onderzoek, naar het oordeel van de gemeentelijke architectuurhistoricus, dan wel uit andere informatie dient te blijken dat de cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord. Het historisch daklandschap is hier een onderdeel van.

3. De zichtlijnen vanuit de omgeving naar het Teylers Museum binnen de bufferzone Teylers;

De bufferzone dient als extra bescherming om het zicht op het Teyler's museum binnen deze zone te garanderen.

4. De privacy en bezonning van de omwonenden

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient er rekening mee gehouden te worden dat bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geen sprake is van een onevenredige afname van de bezonning en de privacy. Bij privacy wordt gekeken naar het gebruik van het bouwwerk en de invloed daarvan op de omliggende gronden. Naar mate de invloed van het betreffende gebruik op de omgeving toeneemt, dient een grotere afstand tot de omliggende gronden te worden aangehouden. Voor bezonning is momenteel beleid in voorbereiding. Het doel hierbij is om te komen tot een 'Haarlemse bezonningsnorm'. Zodra dit beleid is vastgesteld vormt dit het toetsingskader. Besluitvorming over dit beleid vindt naar verwachting plaats in het derde kwartaal van 2013.

5. De verkeerssituatie ter plaatse

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met verkeersveiligheid, toe/afname van parkeren en de doorstroming.

6. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.

7. De brandveiligheid en rampenbestrijding

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met de brandveiligheid en rampenbestrijding, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.

Afwijkingen binnen bestemming 'Waarde - beschermd stadsgezicht'

Binnen de dubbelbestemming Waarde - beschermd stadsgezicht is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om van de bouwregels af te mogen wijken ten behoeve van de volgende onderdelen:

  • Wijziging gevelindeling: wanneer is sprake van herstel of verbetering.

Onder herstel wordt verstaan: het herstel van de gevelindeling, zoals deze was ten tijde van de oorspronkelijke bouw.

Van verbetering is sprake indien bij panden, met name winkels en kantoren, waar de begane grond (plint) zich in de loop der tijd heeft getransformeerd zonder zich rekenschap te geven van de bovenliggende gevel de eenheid tussen plint en bovengevel wordt teruggebracht. Ook is sprake van verbetering als bij een in de loop der tijd afgesloten gevel, de blinde gevel wordt opgeheven. Daarnaast zijn de criteria van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit van toepassing.

  • Afwijkende kap of dakvorm: herstel of verbetering conform Nota Dak.

Een schilddak (schuine zijden aan alle kanten) of een plat dak met afgeschuind dakschild zijn standaard toegestaan. Afwijkingen daarvan zijn mogelijk bij herstel of verbetering. Iemand die bijvoorbeeld een zadeldak of mansardekap wil realiseren of vervangen, kan dat niet via de direct toegestane bouwregels waarin alleen een schilddak of plat dak met afgeschuind dakschild is toegestaan. Hiervoor is een nadere afwijking voor noodzakelijk. Hierbij wordt getoetst aan de uitgangspunten van de Nota Dak.

Onder herstel van de kapvorm wordt verstaan: het realiseren van een kap of dakvorm zoals deze was ten tijde van de oorspronkelijke bouw.

Van verbetering is sprake indien voldaan wordt aan alle volgende voorwaarden: de bezonningsituatie verslechtert niet onevenredig, installaties en leidingen worden weggewerkt, bouwwerk en kap vormen een eenheid en de kap voldoet aan de criteria uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit / Nota Dak.

  • Dakkapellen: passend in (aanwezige) trend / Nota Dak

Dakkapellen moeten voldoen aan de eisen uit de Nota Dak. Afwijkingen zijn toegestaan indien er sprake is van vervanging van dakkapellen die behoren bij de oorspronkelijke bouw of indien ze aansluiten op een bestaande trend. Daarnaast zijn afwijkingen mogelijk bij enkele specifieke bouwkundige situaties, zoals een afwijkende vloerhoogte ten opzichte van de goot of vanuit het karakter van de kap, die om een afwijkende dakkapel vragen.

  • Dakterras op hoofdbebouwing: dubbelgebruik / Nota Dak

De Nota Dak heeft als uitgangspunt dubbelgebruik van elk plat dak. Afwijking is onder voorwaarden mogelijk op hoofdbebouwing. Dat hangt samen met terughoudendheid in de beïnvloeding van het straatbeeld en de privacy van omwonenden.

  • Samenvoegen van gebouwen: vanwege cultuurhistorische belangen is het

samenvoegen van panden ongewenst. Uit oogpunt van de stedelijke dynamiek is verandering van parcellering en pandindeling van alle tijden. Daarom kan onder voorwaarden aan het samenvoegen van panden worden meegewerkt. Doel is de invloed op de gevelindeling, de parcellering en het straatbeeld beperkt te houden.

6.4.5 Afbeeldingen bouwmogelijkheden

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bouwmogelijkheden met afwijkingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0024.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP1080002-0003_0025.png"

6.4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bestemming: Afwijking ten behoeve van:
Bedrijf, Maatschappelijk, Gemengd 1, 2, 3 en 4, activiteit die niet in zoneringslijst, dan wel in een hogere categorie valt.
Gemengd 4 Hotel (h=4)

Binnen bovenstaande bestemmingen is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) om van bepaalde regels binnen bestemmingsomschrijving af te mogen wijken. Bij toepassing van deze bevoegdheid wordt gekeken of de nieuw functie passend is binnen de bestemming en een vergelijkbare invloed op de omgeving heeft als de al toegestane functies.

6.5 Algemene Regels

Artikel 18 Anti - dubbeltelregel

Deze bepaling in de regels houdt in dat dezelfde oppervlakte van gronden, die als maatstaf heeft gediend voor het bepalen van de toelaatbare oppervlakte van (bijvoorbeeld) bouwwerk A, niet nog eens mag dienen als maatstaf voor het bepalen van de toelaatbare oppervlakte van bouwwerk B, voor zover daardoor de oppervlakte van bouwwerk A niet meer aan de betreffende planbepaling voldoet. Deze bepaling dient dus om te voorkomen dat door het “verschuiven” van gronden tussen percelen (met name via al of niet tijdelijke eigendomsoverdrachten) op een van de of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte ontstaat, die groter is dan het plan blijkens de regels beoogt toe te staan. Ook de oppervlaktebepaling van bijvoorbeeld de functie “praktijkruimte” als percentage van de oppervlakte van de woning plus bijbehorende bijgebouwen valt binnen het bereik van deze anti-dubbeltelregel.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

Het bestemmingsplan als bindende verordening is opgebouwd uit objectief vastgelegde ruimtelijke begrenzingen. De mogelijkheden en onmogelijkheden voor het bouwen en het gebruik zijn nauwkeurig vastgelegd. Die ruimtelijke begrenzing is een afgeleide van kadastrale gegevens en de lijnen van de grootschalige basiskaart. Die gegevens in combinatie met planontwikkelingen, kunnen in de praktijk maatafwijkingen opleveren. Ook kan, gelet op voortschrijdende ontwikkelingen toch behoefte zijn een aan grotere hoogte van bouwwerken ten behoeve van algemeen nut. Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Binnen een kader van bescherming van belangen, is door middel van dit artikel enigermate van flexibiliteit mogelijk. Vrijstelling verlenen gebeurt altijd met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, zodat belanghebbenden de mogelijkheid tot bezwaar/beroep hebben wanneer op grond van dit artikel van het plan wordt afgeweken. Een aantal van de gegeven maxima kan op grond van dit artikel in beperkte mate worden overschreden.

6.6 Overgangs En Slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing op situaties (gebruik) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan van het nieuwe plan afwijken, dan wel op basis van een geldige bouwvergunning nog gebouwd mogen worden (bouwwerken). Met deze overgangsregels wordt duidelijk dat die afwijking toegestaan is, maar wel begrensd is tot de bestaande afwijking. Dus de bestaande afwijking qua gebruik mag niet vergroot worden en het bouwwerk mag alleen maar goed onderhouden worden en niet volledig worden herbouwd. Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Hoewel Haarlem een actief handhavingsbeleid kent, is het onmogelijk om alle eventuele strijdigheden tijdig te ontdekken. Om die strijdigheden uit te sluiten van het legaliserende effect van de overgangsbepalingen, wordt deze categorie nadrukkelijk uitgesloten van overgangsrecht. Ten behoeve van de bestuurlijke zorgvuldigheid en om in te kunnen spelen op praktische situaties, kennen de overgangsbepalingen ook een afwijkingsmogelijkheid.

Artikel 21 Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke wijze dit bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

De bedrijvenlijst is opgenomen in bijlage 1 van de regels en geeft – voor zover passend binnen de bestemming – op basis van de hindercategorie aan welk type activiteiten zijn toegestaan. Activiteiten die niet in de lijst omschreven staan kunnen – voor zover passend binnen de bestemming – worden beoordeeld op basis van de hinder die ze (kunnen) veroorzaken. Vanuit milieuoverwegingen (zoals lawaai en stank) zowel als vanuit ruimtelijke overwegingen (een bedrijf met een vloeroppervlak van 90 m2 ziet er geheel anders uit dan een bedrijf met een vloeroppervlak van 350 m2) is het wenselijk niet alle werkfuncties toe te laten. Daarom is als bijlage achter de regels een zogeheten Bedrijvenlijst opgenomen. Deze lijst vormt het planologische toetsingskader bij het al dan niet toelaten van een nieuw bedrijf. In deze bijlage wordt uiteengezet hoe de lijst is samengesteld en hoe de toetsing aan de Bedrijvenlijst verloopt. Hierbij moet worden opgemerkt dat naast deze planologische toetsing ook altijd een toetsing in het kader van de Wet milieubeheer (onder meer het verlenen van een milieuvergunning) plaatsvindt wanneer een nieuw bedrijf (de wet spreekt over een inrichting) gevestigd wordt. Naast deze planologische toetsing vindt ook altijd een toetsing plaats in het kader van de Wet Milieubeheer (onder meer het verlenen van een milieuvergunning) wanneer een nieuw bedrijf (de wet spreekt over een inrichting) gevestigd wordt.

Milieuzonering is het waar nodig ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies. De in het gebied voorkomende activiteiten zijn overeenkomstig het huidige gebruik en bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan opgenomen. Voor bestaande werkfuncties die een hogere milieucategorie hebben dan het bestemmingsplan toelaat worden geen uitbreidingsmogelijkheden geboden. De milieuhinder van de bedrijfsfuncties moet passen binnen de voor het gebied geldende categorieën van de bedrijvenlijst. Bedrijven met een hogere milieuhindercategorie zijn slechts toegestaan waar dat nader is aangeduid op de verbeelding.

6.7 Hoofdopzet Verbeelding

Bestemmingen

Onder een bestemming wordt de bestemming verstaan die ingevolge artikel 3.1 Wro aan gronden wordt toegekend. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Of dit zo is, hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak. Lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. De verbeelding van een bestemming bestaat dus nooit uit een lijn of een punt.

Dubbel bestemmingen

Er is sprake van een dubbelbestemming, indien op een stuk grond twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen voorkomen, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende bestemming. In de bij de dubbelbestemming behorende planregels wordt de verhouding tussen de doeleinden (functies) van de bestemmingen aangegeven. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd. De specifieke kenmerken van dubbelbestemmingen brengen met zich mee dat deze bestemmingen doorgaans een relatief groot gebied beslaan en veelal op meerdere bestemmingen betrekking hebben. Een dubbelbestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak Dubbelbestemmingen in de vorm van een lijn of een punt komen niet voor.In het bestemmingsplan Burgwal komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

Waarde - archeologie 1, 4,

De dubbelbestemming 'Waarde archeologie 1 en 4 zijn overgenomen uit het 'Facetbestemmingsplan archeologie'. De regels staan beschreven in artikel 17. Op de analoge verbeelding wordt waarde archeologie aangeduid met WR-A1 en WR-A4

Waarde - beschermd stadsgezicht

Het gehele bestemmingsplan Burgwal valt binnen de aangewezen gronden voor beschermd stadsgezicht. In artikel 16 van de planregels wordt beschreven wat er mag op deze gronden. Omdat het gehele plan beschermd is zijn de bouwregels voor alle gebouwen in dit artikel opgenomen. Op de analoge verbeelding wordt waarde archeologie aangeduid met WR-BS .

Bebouwingsgrenzen / Rooilijnen

Uitgaande van de bestaande bebouwing en bestaand gebruik zijn op de plankaart bebouwingsgrenzen en in de regels bebouwingsvoorschriften opgenomen. De bebouwingsgrenzen geven het gebied aan waarbinnen mag worden gebouwd. In de meeste gevallen laten de bebouwingsgrenzen op de plankaart in combinatie met de bouwregels, verbetering, vernieuwing, bescheiden vergroting of vervanging met gelijkwaardige bouw toe. Daarbij is rekening gehouden met de nodige flexibiliteit, kwaliteitseisen voor de bebouwing, de bereikbaarheid en de woonomgeving.

Over het algemeen zijn de bebouwingsgrenzen van de vigerende bestemmingsplannen overgenomen. Daar waar met een ontheffing is afgeweken van het vigerend beleid is de nieuw ontstane situatie opgenomen.

De bebouwingsgrens aan de openbare weg wordt de rooilijn genoemd. In bestemmingsplannen binnen het beschermd stadsgezicht is de rooilijn dwingend. Dat wil zeggen dat bebouwing in de rooilijn moet staan.

Bestemmingsgrenzen

Over het algemeen vormen de aaneengesloten bebouwingsgrenzen (gesloten) bouwblokken. Het particulier bezit binnen de bouwvlakken wordt als T1, T2 of T3 bestemd. De tuinbestemmingen worden met een bestemmingsgrens omsloten. In de regels staan bebouwingsregels voor de tuinbestemmingen. Als bestaande bebouwing qua oppervlakte of hoogte niet in deze bouwregels past maar wel wenselijk is wordt de hoogte met een bouwvlak en een hoogteaanduiding opgenomen. Afwijkingen van de geregelde oppervlakte wordt met een percentage aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Ook de verkeers en de groenbestemming zijn met bestemmingsgrenzen omsloten. Bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemmingen is in de betreffende regels omschreven.

Aanduidingen

In dit bestemmingsplan zijn de volgende aanduidingen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) opgenomen:

  1. 1. functieaanduidingen
  2. 2. bouwaanduidingen (zie ook 6.8 hoofdopzet waarderingskaart)
  3. 3. maatvoeringsaanduidingen

1. Functieaanduidingen

Functieaanduidingen worden beschreven in het bestemmingsartikel waar de aanduiding in wordt geplaatst. Deze aanduidingen kunnen de mogelijkheden van de bestemming beperken maar ook verruimen. Bijvoorbeeld de aanduiding parkeren komt in de Burgwal veel voor. In de tuin2 bestemming wordt parkeren uitgesloten tenzij er een aanduiding parkeren in de tuin 2 bestemming is opgenomen.

2. Bouwaanduidingen

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet – voor zover van toepassing – van deze bouwaanduidingen gebruik worden gemaakt. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening kan het echter nodig zijn om ook met andere dan de daar genoemde bouwaanduidingen te werken. Dit kan door gebruik te maken van een verzamelaanduiding die aangeeft dat het hier om een specifieke bouwaanduiding gaat.

In bestemmingsplan Burgwal worden zaken met betrekking tot verschijningsvorm in de regels beschreven. De bouwaanduidingen die op de verbeelding voorkomen zijn de aanduiding onderdoorgang die voor zich spreekt. Tevens zijn er vier specifieke bouwaanduidingen opgenomen, te weten:

  • Specifieke bouwaanduiding - orde 1 [sba-01]
  • Specifieke bouwaanduiding - orde 2 [sba-02]
  • Specifieke bouwaanduiding - orde 3 [sba-03]
  • Specifieke bouwaanduiding - opbouw [sba-ob]

De ordeaanduidingen worden overgenomen uit de waarderingskaart. De reden om deze aanduidingen op de verbeelding aan te geven is de verwijzing in de bouwregels naar de bestemmingen met een specifieke bouwaanduiding.

3. Maatvoeringsaanduidingen

Maatvoeringsaanduidingen hebben betrekking op: afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik.

In situaties waarbij Siergevels dieper zijn dan 2,5 meter wordt dit op de verbeelding aangegeven met twee maatvoeringsaanduidingen met verschillende hooghtes in één bestemming. Indien de diepte minder bedraagt dan 2,5 meter wordt dit ondervangen in de 'Wijze van meten' onder de inleidende regels.

Afhankelijk van de waardering en het type bebouwing wordt een hoogte aangegeven met een van de volgende aanduidingen:

  • te handhaven goot/bouwhoogte (orde 1, 2)
  • een maximale goot/bouwhoogte (bijgebouwen hoger dan 3 meter)
  • minimale- maximale goothoogte (orde 3 en nieuwbouw)
  • minimale- maximale goot- en bouwhoogte (orde 3 en nieuwbouw)

De hoogtes zijn geïnventariseerd middels een bouwblokonderzoek. De opgenomen maten zijn in hele meters en naar boven afgerond.

Goothoogte

Voor panden die op de verbeelding zijn aangegeven als orde 1 en –2 wordt de aanduiding goothoogte opgenomen. In de regels staat omschreven dat de bestaande goothoogte gehandhaafd dient te blijven. Op de verbeelding worden hoogtematen naar boven afgerond. Dus 5.3 m of 5.8 m wordt allebei 6 m. In het beschermd stadsgezicht is een verspringende bouw/goothoogte een essentieel onderdeel van straat- en bebouwingsbeeld. Het zijn dat er 4 panden naast elkaar op de plankaart zijn aangegeven met een goothoogte 6 terwijl in werkelijkheid de hoogtes tot maximaal 0.9 m verspringen.

Bouwhoogte

In enkele gevallen is een orde 1 of 2 pand plat afgedekt en al zo hoog dat een kap niet meer kan worden toegestaan. In die gevallen wordt het bouwvlak voorzien van een maatvoeringsaanduiding Bouwhoogte. In de regels staat omschreven dat de bestaande bouwhoogte gehandhaafd dient te blijven. Op de verbeelding worden hoogtematen naar boven afgerond. Dus 5.3 m of 5.8 m wordt allebei 6 m.

Maximale bouwhoogte

De aanduiding maximale bouwhoogte wordt gebruikt in de tuinbestemmingen wanneer de maximale hoogte van 3 meter wordt overschreden. De daadwerkelijke bouwhoogte is opgenomen.

Maximale goothoogte

De aanduiding maximale goothoogte wordt gebruikt in de tuinbestemmingen wanneer de maximale hoogte van 3 meter wordt overschreden en wordt afgedekt met een kap.

Minimale- en maximale goothoogte

De aanduiding minimale maximale goothoogte wordt gebruikt voor de hoofdbebouwing van orde 3 bebouwing. Bij orde 3 bebouwing is de rooilijn belangrijk voor het straatbeeld. Om meer flexibiliteit te geven is er ook meer marge in de goothoogte mogelijk. De minimale goothoogte is er om een minimale bebouwingswand te garanderen en een maximale goothoogte is er om op de plekken waar het kan extra bouwmogelijkheden te geven.

Minimale- en maximale bouw- en goothoogte

Net als bij de aanduiding minimale- maximale goothoogte wordt deze aanduiding alleen gebruikt bij orde 3 bebouwing. Deze aanduiding wordt gebruikt bij bebouwing met een hoofdzakelijk platte afdekking. Afdekken met een kap is hier echter stedebouwkundig gewenst en wordt op deze manier mogelijk gemaakt.

6.8 Hoofdopzet Waarderingskaart

Bij het bestemmingsplan is naast de verbeelding ook een waarderingskaart toegevoegd. Op de waarderingskaart zijn alle gebouwen die vallen onder het beschermd stadsgezicht gewaardeerd. Het doel van de waarderingskaart is de beschermende werking van het beschermd stadsgezicht vast te leggen in een indeling in drie verschillende orden, welke zijn gekoppeld aan een mate van bescherming in de planregels en de verbeelding.

Deze waardering is uitgevoerd om te komen tot op maat gesneden bestemmingsplanregels die recht doen aan de bestaande cultuurhistorische waarden in een bepaald gebied gelegen binnen het beschermde stadsgezicht. De onderverdeling van de verschillende gebouwde objecten in respectievelijk orde 1, orde 2, orde 3 en nieuwbouw is tot stand gekomen op basis van visuele inspecties en globaal onderzoek.

Bij dat onderzoek is gekeken naar drie hoofdthema's:

1. De stedenbouwkundige waarde: dit blijkt uit situering, markering stadsbeeld, mate van representatie van de vormgeschiedenis van de stad e.d.

2. De architectonische, bouwhistorische en of kunsthistorische waarde: dit blijkt uit kwaliteit gevelcompositie, kwaliteit ruimtelijk concept, bouwgeschiedenis e.d.

3. De cultuurhistorische waarde: dit blijkt uit cultuur- of sociaal-economische waarde, verschijningsvorm, plaats in de geschiedenis van het bouwen, betekenis voor de geschiedenis van de techniek e.d.

Daarbij beperkte de beoordeling zich in de regel tot het exterieur, maar ook op basis van de bouwhistorische verwachtingskaart. Regelmatig is ook gebruik gemaakt van andere bronnen zoals archiefstukken.

De volgende elementen worden onderscheiden op de waarderingskaart:

Orde 1 (rood) betreft gebouwen die beschermd zijn op grond van de Monumentenwet of de gemeentelijk monumentenverordening.

Orde 2 (oranje) betreft gebouwen (ook bruggen) die ouder zijn dan vijftig jaar en die op grond van hun hoge architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld. De toegevoegde waarde van deze bouwwerken heeft niet alleen betrekking op de aanwezigheid binnen het (voorgenomen) beschermd stadsgezicht, maar ook op individuele architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten van de bouwwerken. Behoud van de specifieke waarden van deze gebouwen voor de gevelwand is het uitgangspunt. Bijlage 3 van de Toelichting bevat een omschrijving van de specifieke waarden per orde 2 pand.In de redengevende beschrijvingen van de orde 2 panden wordt een aantal elementen benoemd die de aanleiding zijn geweest om een bepaald pand aan te merken als beeldbepalend. Deze beschrijving is echter beperkt en niet limitatief en kan daarom niet gezien worden als een alles omvattende beschrijving van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Orde 3 (geel) omvat bouwwerken die ouder zijn dan vijftig jaar en die vanwege hun wisselende architectonische kwaliteit, die wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand maar geen archtectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Ook bouwwerken die door ingrijpende wijzigingen hun meerwaarde hebben verloren behoren tot deze categorie. Behoud van de schaal en algemene waarden binnen de gevelwand is voor orde 3 gebouwen het uitgangspunt.

Bij de nieuwbouw (grijs) aanduiding gaat het om gebouwen die de afgelopen vijftig jaren zijn gebouwd. Omdat bestemmingsplan deze grens steeds opschuift wordt als peilmoment de start van het opstellen van het bestemmingsplan genomen. Het niet-cultuurhistorisch waarderen van panden jonger dan 50 jaar betekent niet dat deze panden geen waarde zouden hebben. Om een goed oordeel te kunnen geven over een gebouwd object wordt ervoor gekozen om een zekere afstand in de tijd te hebben. Door de afstand in tijd is het makkelijker een gebouwd object los te zien van de emoties rondom het ontstaansproces. Ook kan er pas na langere tijd bepaald worden hoe het pand gezien kan worden in zijn tijd; als een typische representant van zijn periode of juist als een uniek en uitzonderlijk object. Tenslotte is het vaak pas na een tijd mogelijk om goed te beoordelen hoe het object zich gedraagt in zijn omgeving en of het bijvoorbeeld mooi veroudert.

Ensembles en seriebouw worden aangegeven op de kaart. Dit betreft gebouwen die in één bouwstroom zijn neergezet. Er is sprake van een ensemble als in de vormgeving van de verschillende gebouwen de suggestie wordt gewekt dat het om een groter gebouw gaat. Seriebouw bestaat uit een aantal gebouwen naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd. Voor ensembles en seriebouw geldt als uitgangspunt dat de samenhang tussen de verschillende gebouwen niet mag worden verstoord. Daarom dient een eventuele bouwkundige ingreep aan de kap/gevel van een onderdeel van een ensemble of seriebouw zodanig te gebeuren dat het betreffende ensemble of seriebouw niet in onevenredige mate wordt verstoord.

Herstel stedenbouwkundige structuur wordt aangegeven op de waarderingskaart. Dit zijn plekken in de historische gevelwand of in de historisch stedenbouwkundige plattegrond die tijdens het opstellen van het bestemmingsplan onbebouwd zijn. Bebouwing van deze plekken draagt bij aan herstel van de karakteristiek van het stadsbeeld. Daarom zijn voor deze locaties de mogelijkheden voor bebouwing vastgelegd op de verbeelding en de planregels.

6.9 Handhavingsparagraaf

Met dit plan wordt beoogd een voor de burgers duidelijk en herkenbaar beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook van de gemeente verwacht worden dat er door haar wordt opgetreden als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Immers, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als er in strijd met het bestemmingsplan wordt gebouwd of indien het gebouwde in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Het achterwege laten van handhaving of het niet goed uitvoeren ervan kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid.

Derhalve dient hier het beleid van de gemeente inzake handhaving uiteen gezet te worden en te worden aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan zal worden opgepakt. De landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau heeft het concept programmatisch handhaven ontwikkeld. Eens in de vier jaar wordt een integraal handhavingsbeleid opgesteld waarin de prioriteiten staan aangegeven die zullen worden aangepakt. De prioritering van de gemeente laat onverlet dat altijd als eerste prioriteit zal gelden dat calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling zullen worden aangepakt.

De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenladder (ontwikkeld door Gemeente Haarlem) met een bijbehorend puntensysteem, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Naast zaken die voldoende capaciteit hebben om het direct inzetten ervan te rechtvaardigen pakt de gemeente zaken projectmatig aan. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Handhaving van de bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats middels bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staat hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie zeer belangrijk en hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. Hierbij zal men name onder de aandacht worden gebracht de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer er gehandhaafd zal worden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid, Overleg En Inspraak

7.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Onderhavig bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Recente nieuwe ontwikkelingen - bijv. woningbouwontwikkeling bij de Koolsteeg- vinden hun grondslag in andere ruimtelijke besluiten.

De voorgenomen ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn:

  • beperkte bouwmogelijkheid bij de Vissersbocht

Verhaal van kosten

Om gemaakte kosten te verhalen dient de gemeenteraad ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor de gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voorzien. Van een bouwplan is sprake bij:

  1. a. de bouw van een of meer woningen;
  2. b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  3. c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  4. d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  5. e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening,kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
  6. f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Een exploitatieplan is niet verplicht als de gemeente de grond in eigendom heeft of als de gemeente met alle eigenaren van de gronden waarop ontwikkeld kan worden, overeenkomsten heeft.

De gemeente heeft de grond in eigendom waar de ontwikkeling bij de Vissersbocht is voorzien. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk bij dit bestemmingsplan.

7.2 Uitkomst Watertoets

Er spelen in dit bestemmingsplan weinig bijzonderheden op het gebied van water. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft het (concept) ontwerp bestemmingsplan toegestuurd gekregen waarbij conform de wettelijke verplichting om een wateradvies is gevraagd. Er zijn door het Hoogheemraadschap geen bijzonderheden geconstateerd.

7.3 Uitkomsten Overleg

7.4 Uitkomst 3.1.1 Bro

Overzicht 3.1.1 Bro reacties inzake bestemmingsplan Burgwal en de reactie van de gemeente daarop:

1. bewoners en ondernemers Spaarnwouderstraat

Deze groep zeer betrokken mensen is enigszins teleurgesteld door de invoering van de functieaanduiding ''wonen op begane grond niet toegestaan'' in de Spaarnwouderstraat. Zij staan op het standpunt dat de maatschappelijke dynamiek als vanzelf een invulling zal geven aan de mix van wonen en werken in de straat. Door diverse initiatieven de afgelopen jaren is immers gebleken dat sturing vanuit de gemeente in het bezetten van vrijgekomen ruimte niet het effect sorteerde dat men voor ogen had. Men vreest dat door de voorgestane wijze van bestemmen in de straat een tweedeling zal ontstaan tussen die panden waar wel op de begane grond mag worden gewoond, en die panden waar dit niet het geval is. De laatste categorie zal dus veel moelijker te verkopen c.q. verhuren zijn, een ontwikkeling die niet wenselijk is. Het verzoek aan de gemeente luidt dan ook de genoemde functieaanduiding te laten vervallen.

Reactie Gemeente:

Aangezien de woonfunctie sterker is dan andere functies zal door het laten vervallen van de aanduiding ''wonen op begane grond niet toegestaan'' langzaam de identiteit van de Spaarnwouderstraat verschuiven naar die van een (volledige) woonstraat, waar met name de latere vestiging van bedrijven, zoals nu toegestaan, als overlast kan worden ervaren door de (nieuwe) bewoners. Door haar ligging tussen de Amsterdamse poort en het stadscentrum, is de Spaarnwouderstraat een verbindingsas en looproute die zich goed leent als vestigingsplaats voor bedrijven, gemengd met woningen, welk vestigingsklimaat de gemeente graag wil behouden.

2. wijkraad Burgwal

De wijkraad heeft een aantal inhoudelijke opmerkingen over het concept:

  • Er wordt niet ingegaan op de wenselijkheid van de beschreven bestaande ontwikkelingen en gebruik in het bestemmingsplan. De wijkraad ziet m.b.t. tot de negatieve effecten van dergelijk gebruik graag een meer uitgebreide planologisch-juridische afweging. Voorbeelden zijn de kroeg en een sexinstelling in de Spiegelstraat. Graag zou de wijkraad dergelijk gebruik koppelen aan een persoonlijk overgangsrecht.
  • In sommige gevallen wordt jarenlang illegaal gebruik met dit bestemmingsplan gelegaliseerd zoals de ligplaatsen van de Post-Verkade Groep en de ''duurzame boot'' aan het Spaarne en het drijvende tuincentrum van Makkelie aan de Burgwal. De wijkraad ziet graag dat per onderwerp meer wordt gekeken naar de effecten die de genoemde voorzieningen op de omgeving en de omwonenden hebben.
  • De wijkraad vindt de omschrijvingen van wat is toegestaan binnen de bestemmingen Groen, Water en Verkeer erg ruim in het licht van het beschermd stadsgezicht en hetgeen al vergunningvrij onder de Wabo mogelijk is. In het kader van de in voorbereiding zijnde nota ruimtelijke kwaliteit beveelt de wijkraad aan het openbaar gebied hier bij te betrekken en het straatmeubilair etc… niet meer zonder meer in de bestemmingsomschrijving mee te nemen.
  • Betreft woonschepenligplaatsen ziet de wijkraad graag de maximale afmetingen opgenomen en spreekt haar voorkeur uit voor schepen met een cultuurhistorisch karakter. Ook ziet de wijkraad graag beperkingen aan het zonder meer mogelijk maken van steigers.
  • De wijkraad heeft moeite met de leesbaarheid van de verbeelding en met name daar waar het gaat om het verschil in de diverse gemengde bestemmingen.
  • In het bestemmingsplan wordt een onderscheid gemaakt tussen Tuin-1 en Tuin-2. Het is de wijkraad niet geheel duidelijk welke status deze 2 bestemmingstypen hebben en hoe het parkeren binnen deze bestemmingen mogelijk is. Bovendien vreest de wijkraad dat op sommige plaatsen dan wel erg grote bouwwerken mogelijk worden wat in gaat tegen de wens de achtergebieden zo open mogelijk te houden. Ook zijn er een aantal specifieke gevallen waar het bestaande (parkeer) gebruik niet wordt overgenomen. De wijkraad geeft aan dat het wellicht handig is per adres een overzicht te geven van de mogelijkheden betreft pand en tuin.
  • Het bouwvlak ten behoeve van de bestemming recreatie ter hoogte van de ''Vissersbocht'' is naar de visie van de wijkraad te groot waardoor er weinig ''schaarse'' openbare ruimte overblijft.
  • De wijkraad ziet graag de aanduiding ''wonen op begane grond niet toegestaan''op een aantal panden in de Spaarnwouderstraat verwijderd en pleit voor het invoering van een branchering.
  • De wijkraad onderschrijft de mogelijkheden voor de Spaarne-oever maar koppelt dit wel aan een sluitende parkeeroplossing in de nabije omgeving. In dit kader wijst de wijkraad nog op het gegeven dat het rondvaartbotenbedrijf van de Post.Verkadegroep wordt gelegaliseerd terwijl de locatie zich minder leent voor een dergelijk grootschalig bedrijf, zeker betreft milieu-aspecten.
  • De wijkraad ziet graag dat er geen uitbreiding komt van het aantal plaatsen waar horeca is toegestaan.

Reactie Gemeente:

Uitgangspunt bij het bestemmen is het overnemen van het huidige gebruik in het nieuwe bestemmingsplan, tenzij dit huidige gebruik niet legaal is en ook niet gelegaliseerd kan worden. Hierbij wordt getoetst aan de bestemmingsbepalingen en de milieuzoneringslijst, maar ook wordt beoordeeld of er specifieke vergunningen aanwezig- of noodzakelijk zijn, en of de daaraan verbonden voorwaarden worden nageleefd. Betreft de Post Verkadegroep kan worden gesteld dat zij in het bezit is van een ligplaatsvergunning voor de boten en het ponton en de aan deze vergunning verbonden voorwaarden naleeft. Dit wil overigens niet zeggen dat er geen klachten zijn of dat de gemeente niets met klachten uit de buurt wil doen, wel houdt dit in dat het bedrijf zal worden opgenomen in het bestemmingsplan, waarbij aangetekend dient te worden dat de gemeente geen uitbreiding wenst van de nu reeds aanwezige (horeca)voorzieningen. Dat er op de ponton voor en na het varen iets gedronken of gegeten kan worden past binnen dit kader, maar het vergroten van de aanwezige ruimte op het water ten behoeve van horeca-activiteiten en het maken van een terras op de wal vallen hier (ver) buiten. Betreft de ''duurzame'' boot is een ligplaatsvergunning verleend, waarbij een plaats is toegewezen die zo min mogelijk (visuele) overlast veroorzaakt. Overlastklachten betreft deze voorziening n.a.v. verkeersaantrekkende werking of lawaai zijn de gemeente niet bekend. Het tuincentrum van Makkelie bevindt zich al vele tientallen jaren in de Burgwal en nu met name de dekschuiten al heel lang voor het tuincentrum gebruikt worden, nautisch gezien geen obstakel vormen en in feite maatschappelijk geaccepteerd zijn, ontbeert een maatschappelijke gronsdslag om te handhaven en rest legalisering en opname in het bestemmingsplan, waarbij dient te worden opgemerkt dat aan de ligplaatsvergunning voorwaarden worden verbonden die ook moeten worden nageleefd.

De bestemmingen Groen en Verkeer zijn inderdaad ruim geformuleerd. Dit is om te voorkomen dat voor elke verandering in het openbaar gebied een (zware) afwijkingsprocedure dient te worden gevoerd, zodat zowel tijd geld wordt bespaard. Tevens dient, ondanks de Wabo, aan het bestemmingsplan te worden te worden getoetst, met name binnen het beschermd stadsgezicht. De nota ruimtelijke kwaliteit zal zeker voor het openbaar gebied als toetsingskader gaan dienen zoals daar nu nog kaders als reclame- en terrassennota zijn. Overigens is het begrip kiosk uit de omschrijving verwijderd, aagezien deze in de Burgwal niet voorkomen. Mocht er toch een aanvraag voor een kiosk komen, dan zal dit met een (buitenplanse) ontheffing moeten.

De afmetingen van woonschepen zijn aangegeven in de verordening op de woonschepen en staan ook op de individuele ligplaatsvergunning. Het bestemmingsplan geeft slechts aan binnen welke zones het gebruik als woonschip is toegestaan. Hoewel de verordening op de woonschepen de mogelijkheid biedt welstandseisen op te nemen, hanteert de Havendienst bij het beoordelen van een aanvraag dergelijke criteria niet. Echter de roep om invulling van deze criteria, met name binnen het beschermd stadsgezicht, wordt steeds luider. Binnen de bestemmingsomschrijving Water zijn steigers tot een bepaalde maat mogelijk gemaakt. Dit om de flexibiliteit te verhogen. Overigens is voor de meeste steigers nog een omgevingsvergunning nodig buiten de tevens noodzakelijke toestemming van het hoogheemraadschap.

Het onderscheid tussen de verschillende (typen) bestemmingen is het meest duidelijk waarneembaar op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Betreft de Tuin 1 en Tuin 2 bestemming kan gesteld worden dat alleen in Tuin 2 bouwmogelijkheden zijn. Uitgangspunt is dat de bestaande bebouwing positief is bestemd, ook in de Tuin 2 bestemming.

Het o.a. door de wijkraad gestarte initiatief zal als bijlage aan de toelichting worden gehecht en zo correct mogelijk op de verbeelding worden weergegeven. Overigens ontbrak op de conceptontwerpverbeelding een bebouwingspercentage.

Voor de opmerkingen betreft de Spaarnwouderstraat wordt verwezen naar het gestelde onder 1. Betreft de gewenste branchering kan de gemeente alleen onderscheid maken in typen van detailhandel zoals het bijvoorbeeld het niet toestaan van grootschalige perifere detailhandel, het onderscheid maken tussen onderlinge vormen van detailhandel is echter niet mogelijk.

Binnen het bestemmingsplan wordt een intensiever gebruik van de Spaarneoevers mogelijk gemaakt. Echter in de praktijk zal dit natuurlijk altijd afhankelijk zijn van een goede parkeeroplossing, bijvoorbeeld aan de oostkant van de wijk. Betreft de Post Verkade groep is eerder reeds gesteld dat deze voorziening voldoet aan de gestelde (vergunnings)eisen en dat uitbreiding niet aan de orde is.

Buiten de op dit moment mogelijke horeca is geen horeca (uitbreiding) voorzien in het bestemmingsplan.

3. Aanvullende opmerkingen Werner Kamp

Betreft de positie van de achtergevelrooilijn van het perceel Spaarnwouderstraat 69 merkt de heer Kamp op dat deze roolijn drie meter meer bebouwingsruimte biedt ten opzichte van de huidige bebouwing, wat niet overeenstemt met de systematiek van het bestemmingsplan, i.c. de huidige (legale) situatie bestemmen. Tevens geeft de heer Kamp aan dat de uitbouw ter hoogte van de eerste verdieping van het perceel Houtmarkt 45 met dit concept wordt gelegaliseerd, wat niet overeenkomstig de reeds genoemde systematiek van het bestemmingsplan is. Als laatste geeft de heer Kamp aan dat er aan een loods in de Nieuwe Spaarnwouderstraat (zie bijlage) de woonbestemming is toegekend, terwijl de gemengde bestemming naar zijn mening beter bij het uitgangspunt van het bestemmingsplan en de typische eigenschappen van het gebied past.

Reactie Gemeente:

De opmerkingen van de heer Kamp zijn inmiddels overgenomen op de verbeelding.

4. Insp. Min. VROM

Geen opmerkingen, bovendien zal in het vervolg opvolger van deze inspectie geen rol meer vervullen in deze ruimtelijke procedure.

5. Ged. Staten van Noord-Holland

Geen opmerkingen en ook deze instantie maakt in het vervolg geen deel meer uit van het 3.1.1 overleg.

6. Gasunie

De Gasunie heeft geconstateerd dat dit bestemmingsplangebied niet binnen de invloedssfeer van haar leidingen ligt m.b.t. de 1% lethaliteitsgrens, en heeft derhalve geen opmerkingen.

7. Kamer van Koophandel Amsterdam

Deze organisatie ziet graag in de tekst van de toelichting een verwijzing naar een (eventueel) haalbaarheidsonderzoek betreft de realisatie van een parkeergarage in het oostelijk stadsdeel waar naar het idee van de KvK vooral de wenselijkheid van een dergelijke voorziening dient te worden benadrukt.

Reactie Gemeente:

Mede in verband met de gebruiksmogelijkheden van de Spaarneoevers zal in de toelichting verwezen worden naar de grote wenselijkheid aan de oostkant van de stad een grote parkeervoorziening te realiseren. Dit om aan een aantal wensen en mogelijkheden binnen het bestemmingsplan en de wijkvisie de ruimte te kunnen geven.

Bijlage 1 Staat Van Functiemenging

Bijlage 1 Staat van functiemenging

Bijlage 1 Milieuzonering

Bijlage 1 Milieuzonering

Bijlage 2 Geluid

Bijlage 2 Geluid

Bijlage 3 Redengevende Omschrijving Orde 2 Panden

Bijlage 3 Redengevende omschrijving orde 2 panden

Bijlage 4 Vissersbocht

Bijlage 4 Vissersbocht

Bijlage 5 Waarderingskaart

Bijlage 5 Waarderingskaart