Nieuwstad
Bestemmingsplan - Haarlem
Vastgesteld op 01-11-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aan-huis-verbonden-beroep:
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met een maximum van 35 procent van het bruto vloeroppervlak (bvo) en met een maximum van 50 vierkante meter.
1.2 aanbouw en uitbouw:
een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid op de verbeelding, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanlegvergunning:
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.6 achtergevelrooilijn:
bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.
1.7 ander bouwwerk:
een bouwwerk geen gebouw zijnde.
1.8 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 archeologisch deskundige:
professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie op het moment van de bouwvergunningaanvraag van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen.
1.10 archeologisch onderzoek:
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie op het moment van de bouwvergunningaanvraag van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
1.11 archeologisch rapport:
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.
1.12 archeologisch waardevol gebied:
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.
1.13 archeologische waarde:
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.
1.15 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.16 bed & breakfast:
het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de woning met behoud van de woonfunctie, waarbij het aanbod zich beperkt tot maximaal 2 kamers en 4 slaapplaatsen, met een maximum van 35 procent van het bruto vloeroppervlak (bvo).
1.17 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.18 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor één huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.19 begane grond:
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.
1.20 begeleid wonen:
vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.
1.21 beschermd stads- of dorpsgezicht:
beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1, onder g, van deMonumentenwet 1988.
1.22 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0392.BP1080004-0003 met de bijbehorende regels.
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.25 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.26 bijgebouw:
een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.
1.27 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.28 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.29 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.30 bouwmarkt:
een detailhandelsbedrijf met een overdekt verkoopvloeroppervlak (VVO) van minimaal 1000 meter, waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden.
1.31 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.32 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.33 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten.
1.34 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.35 bruto vloeroppervlak (bvo):
de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.
1.36 bunkerschip:
een aangemeerd schip voorzien van brandstofbunkers ten behoeve van het opslaan en distribueren van brandstof(fen) voor de scheepvaart.
1.37 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.38 dakhelling:
de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.
1.39 dakkapel:
een zich in een dakvlak bevindende uitbouw.
1.40 dakopbouw:
een extra bouwlaag boven de goot met een platte afdekking.
1.41 dakterras:
een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.
1.42 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.
1.43 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord worden gestaan en geholpen.
1.44 evenement:
periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten.
1.45 gastouderopvang
gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, die een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met een maximum van 35 procent van het bruto vloeroppervlak (bvo) en met een maximum van 50 vierkante meter.
1.46 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.47 historisch woonschip
een vaartuig met een casco dat herkenbaar is als een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met daarop een gehele of gedeeltelijke opbouw, met een historisch karakter en een historische uitstraling, dat uitsluitend of in hoofdsdzaak wordt gebruikt als woning.
1.48 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.49 hoogtescheidingslijn:
een op de verbeelding aangegeven lijn die de grens vormt tussen de gedeelten van een bestemmingsvlak, waarbinnen verschillende goot- en bouwhoogten zijn toegestaan.
1.50 horeca 1:
horecabedrijven die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken, zoals lunchrooms, ijssalons, koffie/theehuizen en gelijkwaardige horecabedrijven gerelateerd aan openingstijden en detailhandel.
1.51 horeca 2:
horecabedrijven die hoofdzakelijk maaltijden verstrekken en als nevenactiviteit alcoholische en niet-alcoholische dranken verstrekken, waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants en eethuisjes en gelijkwaardige horecabedrijven.
1.52 horeca 3:
horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken en eten verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van dranken, zoals cafés en eetcafés en gelijkwaardige horecabedrijven.
1.53 horeca 4:
horecabedrijven die hoofdzakelijk logies per nacht verstrekken met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken en het houden van bijeenkomsten/vergaderingen/congressen.
1.54 horeca 5:
horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken verstrekken en gericht zijn op dansen en beluisteren van muziek, zoals dancings en discotheken en gelijkwaardige horecabedrijven.
1.55 horecaschip:
een zich op het water bevindend object dat (nagenoeg) geheel dient als horecabedrijf.
1.56 kamerverhuurbedrijf:
het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.
1.57 kampeermiddel:
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, camper of een caravan;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen voor recreatief nachtverblijf.
1.58 kantoor:
een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.
1.59 kiosk:
klein gebouw in de openbare ruimte waar goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt.
1.60 kunstwerk:
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
1.61 nieuwbouw:
bouwwerken jonger dan 50 jaar.
1.62 oeverlijn:
de scheidingslijn tussen water en land.
1.63 onderdoorgang/overbouwing:
een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk is, waarboven bebouwing mag worden opgericht.
1.64 orde 1 bouwwerken:
orde 1 betreft bouwwerken die beschermd zijn op grond van de Monumentenwet 1988, de provinciale of gemeentelijke Monumentenverordening.
1.65 orde 2 bouwwerken:
orde 2 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die op grond van hun architectonische kwaliteit, op grond van hun plaats in de stedenbouwkundige structuur of als toonaangevend element behoudenswaardig zijn.
1.66 orde 3 bouwwerken:
orde 3 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben.
1.67 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van die bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.
1.68 plan:
het bestemmingsplan Nieuwstad van de gemeente Haarlem als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0392.BP1080004-0003 met de bijbehorende regels.
1.69 plat dak:
een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.
1.70 praktijkruimte
Een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, medisch, paramedisch, therapeutisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.71 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.72 rijtuigkap
de overkapping aan de voorzijde van het Stationsgebouw.
1.73 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.74 sloopvergunning:
omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.75 standplaats:
een plaats in de openbare ruimte waar met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel:
- a. bedrijfsmatig goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt;
- b. voorlichting wordt gegeven al dan niet met promotionele activiteiten.
1.76 straatmeubilair:
andere bouwwerken die zijn bedoeld als openbare voorziening, zoals draagconstructies voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, vitrines, urinoirs, zitbanken, bloemen- en plantenbakken, prullenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, straatverlichting, abri's en bouwwerken van beperkte omvang ten dienste van verkeer en waterhuishouding.
1.77 verbeelding:
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.
1.78 verkooppunt van motorbrandstoffen:
een inrichting waar door middel van een of meer pompinstallaties motorbrandstoffen worden verkocht en geleverd.
1.79 verkoopvloeroppervlakte:
het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.
1.80 voorgevelrooilijn:
de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.
1.81 voorzieningen van openbaar nut:
voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.82 waterberging:
een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.
1.83 wet:
1.84 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.85 woonschepenligplaats:
de op de verbeelding aangegeven ruimte, waarop een historisch woonschip ligplaats mag hebben.
1.86 woonschip:
een vaartuig, uitsluitend of in hoofdzaak als woning gebruikt of tot woning bestemd.
1.87 woonwagen:
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.88 woonwagenstandplaats:
een kavel, in hoofdzaak bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.
1.89 zorgwoning:
een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
- a. afstand tot de bouwperceelsgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
- b. bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.
- c. dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
- d. goothoogte van een bouwwerk :
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.
- e. de goothoogte bij dakkapellen en gedeeltelijke geveloptrekkingen:
indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of gedeeltelijke geveloptrekkingen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de hoogte vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakkapel of geveloptrekking als goothoogte aangemerkt;
- f. verticale diepte van een ondergronds bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer;
- g. inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- h. oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- i. breedte dakvlak bij dakdoorbreking:
de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.
2.2 Overschrijden bouwgrenzen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
- a. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
- b. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen , mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2, 2 m boven een fiets- en/of voetpad;
- c. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven of bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in de bij deze regels behorende zoneringslijst onder de categorieën A en B, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en bedrijven of bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (Bevi-inrichtingen), en voorzover passend binnen de bestemming;
- b. een bedrijfswoning op de eerste en tweede verdieping ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- c. een dansschool ter plaatse van de aanduiding 'dansschool';
- d. een groothandel in hout en bouwmaterialen ter plaatse van de aanduiding 'groothandel';
- e. een nutsvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
- f. een autoplaatwerkerij of een autospuitinrichting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - werkplaats';
- g. een sportschool ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - sportschool';
- h. verenigingsleven ter hoogte van de aanduiding 'verenigingsleven';
- i. een verkooppunt voor motorbrandstoffen uitgezonderd LPG, met aan de hoofdfunctie ondergeschikte en daarmee verbonden detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG';
- j. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of een bed & breakfast, ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
- k. bij de bestemming behorende 'andere bouwwerken' , groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, voorzieningen voor de waterhuishouding, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.
3.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Bedrijf' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
- c. wonen, met uitzondering van de als 'wonen' of 'bedrijfswoning' aangeduide locaties;
- d. een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met uitzondering van de als zodanig aangeduide locatie;
- e. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van een bedrijf dat niet in de richtafstandenlijst dan wel in een hogere categorie staat vermeld, maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.
Artikel 4 Centrum - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
4.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Centrum - 2' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van:
- 1. functies die niet zijn genoemd, maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de ter plaatse toegestane functies.
- 2. horeca van categorie 1.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.
Artikel 5 Centrum - 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
5.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Centrum - 3' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
5.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 1 bepaalde teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan;
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.
Artikel 6 Cultuur En Ontspanning
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. museum ter plaatse van de aanduiding 'museum';
- b. aan de hoofdfunctie ondergeschikte en daarmee verbonden detailhandel en horeca van categorie 1 ten dienste van deze voorzieningen met niet meer dan 10% van het bruto vloeroppervlak tot een maximum van 150 m2;
- c. één bedrijfswoning;
- d. bij de bestemming behorende 'andere bouwwerken' , groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, voorzieningen voor de waterhuishouding, parkeervoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, voorzieningen voor de waterhuishouding.
6.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Cultuur en ontspanning' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
6.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 1 onder a bepaalde teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan;
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.
Artikel 7 Gemengd - 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
7.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Gemengd 1' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
7.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1, sub 1, onder b, ten behoeve van een bedrijf dat niet in de richtafstandenlijst dan wel in een hogere categorie staat vermeld, maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.
Artikel 8 Gemengd - 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
8.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Gemengd 2' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
8.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- 1. Een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
- 2. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van:
- 1. een bedrijf dat niet in de richtafstandenlijst dan wel in een hogere categorie staat vermeld, maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën.
- 2. horeca van categorie 1.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.
Artikel 9 Gemengd - 4
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
9.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Gemengd 4' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
9.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- 1. Een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
- 2. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
9.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van:
- 1. het gebruiken van onroerende zaken voor een kamerverhuurbedrijf;
- 2. horeca van categorie 4.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.
Artikel 10 Gemengd - 5
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
10.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Gemengd 5' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
10.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. wonen;
- c. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
Artikel 11 Gemengd - 6
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
11.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Gemengd 6' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
11.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
Artikel 12 Groen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. bruggen (inclusief aanlanding);
- d. parkeren van motorvoortuigen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- e. monumentale parkstructuur ter plaatse van de aanduiding 'monumentaal groen'
- f. bij de bestemming behorende waterlopen en waterpartijen, straatmeubilair, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, bergbezinkbassins, (ondergrondse) afval- en recyclecontainers, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.
12.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Groen' mogen 'andere bouwwerken' worden opgericht, onder de volgende voorwaarden:
- a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 12 meter bedragen;
- b. de bouwhoogte van 'andere bouwwerken' mag niet meer dan 3 meter bedragen;
- c. de diepte van een (ondergronds) bouwwerk mag niet meer dan 7 meter bedragen.
- d. ondergrondse bergbezinkbassins en rioolgemalen mogen afgedekt worden met een verhoogd maaiveld van 0,5 meter.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 en toestaan dat de bouwhoogte van 'andere bouwwerken'maximaal 6 meter bedraagt, mits geen oneveredige aantasting zal plaatsvinden van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de bezonningssituatie;
- c. de verkeerssituatie ter plaatse;
- d. cultuurhistorische waarden;
- e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
12.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
Artikel 13 Maatschappelijk
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bibliotheek, buitenschoolse opvang, culturele voorzieningen, gezondheidszorg, levensbeschouwelijke voorzieningen, openbare dienstverlening, (para-)medische voorzieningen, praktijkruimte, verenigingsleven, welzijnsinstelling, onderwijsinstellingen met bijbehorende voorzieningen, uitvaartcentrum;
- b. een kinderdagverblijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf';
- c. een rioolgemaal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rioolgemaal';
- d. horeca tot en met horecacategorie 2 ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2';
- e. een hotel ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 4';
- f. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of een bed & breakfast, ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
- g. aan de hoofdfunctie ondergeschikte sportactiviteiten;
- h. bij de bestemming behorende 'andere bouwwerken' , groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, waterlopen en waterpartijen, voorzieningen voor de waterhuishouding, parkeervoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, voorzieningen voor de waterhuishouding;
- i. bijbehorende voorzieningen.
13.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
13.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. prostitutie, seksinrichtingen en drugsopvang;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
13.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid en andere maatschappelijke voorzieningen toestaan, mits vermeld in de zoneringslijst onder categorie a of b en die naar aard en invloed op de omgeving zijn gelijk te stellen aan de maatschappelijke voorzieningen genoemd in het eerste lid onder a.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.
Artikel 14 Tuin - 1
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
- b. parkeren van motorvoortuigen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- c. een in- en uitrit van een parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - in- en uitrit parkeergarage';
- d. bijbehorende voorzieningen.
14.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Tuin - 1' mogen 'andere bouwwerken' worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
- a. de hoogte van constructies die dienen ter ondersteuning en/of geleiding van beplanting voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat minimaal 70% van de constructie open is;
- b. de hoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 m bedragen.
- c. De hoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen.
Verticale diepte
- d. De verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 meter bedragen;
Erker
- e. het realiseren van een erker mag onder de volgende voorwaarden:
- 1. een erker mag tot maximaal 1,50 m uit de voorgevel worden gerealiseerd;
- 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag vermeerderd met de hoogte van de verdiepingsvloer met een maximale bouwhoogte van 4,0 m;
- 3. erkers mogen worden voorzien van een hekwerk met een maximale hoogte van 1.2 meter.
fietsenberging
- f. het realiseren van een fietsenberging in de voor- of zijtuin mag onder de volgende voorwaarden:
- 1. er is geen achterom aanwezig bij de woning;
- 2. de diepte van de voortuin of de breedte van de zijtuin is minimaal 2,5 m;
- 3. de hoogte van de berging mag maximaal 1,3 m bedragen;
- 4. de verticale diepte van een berging mag maximaal 1 m bedragen ten opzichte van het maaiveld;
- 5. de oppervlakte van de berging mag maximaal 20% van de oppervlakte van de voor- of zijtuin bedragen met een maximum van 4 m²;
- 6. de gevels van de berging evenwijdig aan de voorgevel, mogen maximaal 30% van de breedte van die voorgevel beslaan.
14.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
- c. het gebruik van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen met uitzondering van de als 'parkeerterrein' aangeduide locaties.
14.4 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 1 onder b bepaalde teneinde parkeren binnen deze bestemming mogelijk te maken, op die plaatsen waar niet de aanduiding "p"op de verbeelding is weergegeven;
- b. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de bezonningssituatie;
- 3. de privacy van omwonenden;
- 4. de cultuurhistorische waarden;
- 5. de verkeerssituatie ter plaatse;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 15 Tuin - 2
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
- b. aan-, uit en bijgebouwen ten dienste van het hoofdgebouw;
- c. bijgebouwen ten behoeve van het uitvoeren van een pension ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 4';
- d. parkeren van motorvoertuigen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- e. bijbehorende voorzieningen.
15.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Tuin - 2' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
15.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2.2 onder b en c voor het verhogen van de bouwhoogte van aan- uit en bijgebouwen tot 4 meter.
Kap
- b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2.2 onder b en c en toestaan dat de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen 3 m mag bedragen, waarbij boven de goot mag worden afgedekt met een kap met een maximale hoogte van 2 m;
Nadere eisen
- c. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 3 of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. cultuurhistorische waarden;
- 3. de bezonningssituatie;
- 4. de privacy van omwonenden;
- 5. de verkeerssituatie ter plaatse;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
15.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. bijgebouwen als zelfstandige woning;
- b. prostitutie en seksinrichtingen;
- c. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
- d. het gebruik van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen.
15.5 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 1 onder b bepaalde teneinde parkeren binnen deze bestemming mogelijk te maken,
- b. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de bezonningssituatie;
- 3. de privacy van omwonenden;
- 4. de cultuurhistorische waarden;
- 5. de verkeerssituatie ter plaatse;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 16 Tuin - 3
16.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Tuin - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken ten dienste van het hoofdgebouw.
- c. bijbehorende voorzieningen.
16.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Tuin - 3' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
16.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 voor het verhogen van de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot 4 meter.
Kap
- b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2.2 onder b en c en toestaan dat de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen 3 m mag bedragen, waarbij boven de goot mag worden afgedekt met een kap met een maximale hoogte van 2 m;
Nadere eisen
- c. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 3 of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de bezonningssituatie;
- 3. de privacy van omwonenden;
- 4. de cultuurhistorische waarden;
- 5. de verkeerssituatie ter plaatse;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
16.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. bijgebouwen als zelfstandige woning;
- b. prostitutie en seksinrichtingen;
- c. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
- d. het gebruik van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen.
16.5 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 1 onder b bepaalde teneinde parkeren binnen deze bestemming mogelijk te maken,
- b. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de bezonningssituatie;
- 3. de privacy van omwonenden;
- 4. de cultuurhistorische waarden;
- 5. de verkeerssituatie ter plaatse;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 17 Verkeer
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. straten en wegen;
- b. bruggen;
- c. voet- en fietspaden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. terrassen, standplaatsen, uitstallingen en kiosken;
- f. een brug ter plaatse van de aanduiding 'brug';
- g. aaneengesloten garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garage';
- h. een halte en opstelplaatsen ten behoeve van een busstation ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoersstation';
- i. fietsenkelder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietsenkelder';
- j. fietsenstalling ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietsenstalling ';
- k. een onderdoorgang/overbouwing ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
- l. een verkooppunt voor motorbrandstoffen uitgezonderd LPG, met aan de hoofdfunctie ondergeschikte en daarmee verbonden detailhandel ter plaatse van de aanduiding ''verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG';
- m. bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, straatmeubilair, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, bergbezinkbassins, (ondergrondse) afval- en recyclecontainers, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.
17.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Verkeer' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
17.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 en toestaan dat de bouwhoogte van ''overige andere bouwwerken'' maximaal 6 meter bedraagt.
- b. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. cultuurhistorische waarden;
- 3. de verkeerssituatie ter plaatse;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
17.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- 1. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
Artikel 18 Verkeer - Railverkeer
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
18.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Verkeer-Railverkeer' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
18.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing onder de rijtuigkap als bedoeld in lid 2, ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. cultuurhistorische waarden;
- c. de verkeerssituatie ter plaatse;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
18.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
Artikel 19 Water
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging, waterbeheer en waterhuishouding;
- b. waterlopen en waterpartijen;
- c. verkeer te water;
- d. waterstaatkundige voorzieningen, zoals bruggen, taluds en oevers, sluizen, stuwen, dammen, kademuren, steigers, duikers, gemalen en kunstwerken;
- e. een brug ter plaatse van de aanduiding 'brug';
- f. steiger ter plaatse van de aanduiding 'steiger';
- g. woonschepenligplaatsen voor historische woonschepen ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
- h. bunkerschipligplaats ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt;
- i. kunstobjecten.
19.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Water' mogen 'andere bouwwerken' worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
- a. de bouwhoogte van gemalen mag niet meer dan 3 m bedragen en de oppervlakte mag niet meer dan 10 m² bedragen;
- b. de bouwhoogte van meerpalen mag maximaal 4 meter bedragen;
- c. de bouwhoogte van bruggen mag maximaal 8 m bedragen,
Steigers
- d. de lengte van een steiger, gemeten langs de oeverlijn, mag niet meer dan 5 meter bedragen;
- e. de breedte van een steiger, gemeten haaks op de oeverlijn mag niet meer dan 1/10 van de breedte van het oppervlaktewater bedragen, met een maximum van 1,5 m;
- f. de oppervlakte van een steiger mag maximaal:
- 1. 2,5 m2 bedragen, indien gesitueerd in oppervlaktewater met een breedte tussen de 3 en 10 m;
- 2. 5 m² bedragen, indien gesitueerd in oppervlaktewater met een breedte tussen de 10 en 20 m,
- 3. 10 m2 bedragen, indien gesitueerd in oppervlaktewater met een breedte tussen de 20 en 50 m,
Woonschepen
- g. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' mogen historischeworden aangelegd, mits:
- 1. de lengte niet meer bedraagt dan 18,5 m;
- 2. de breedte niet meer bedraagt dan 7 m gemeten haaks op de oeverlijn, inclusief gangboorden en dakoverstekken;
- 3. de hoogte niet meer bedraagt dan 4 m gemeten boven de waterlijn.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 onder d. t/m f., en steigers toestaan die de genoemde maximum afmetingen overschrijden.
19.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
- b. als ligplaats voor hotel- en horecaschepen;
- c. als jachthaven;
- d. als ligplaats voor woonschepen anders dan historische woonschepen ter plaatse van de aanduiding 'woonschepen ligplaats';
- e. als ligplaast voor een bunkerschip anders dan ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG' ;
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
19.5 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 1 onder a bepaalde teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan;
- 2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.
Artikel 20 Wonen
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of een bed & breakfast;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, bergingen, tuinen;
20.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Wonen' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
20.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- 1. Een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
- 2. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1 lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor:
- a. bijgebouwen als zelfstandige woning.
- b. prostitutie en seksinrichtingen;
- c. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
- d. het gebruik van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen;
20.4 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 1 onder a bepaalde teneinde functies toe te staan die niet zijn genoemd, en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met functies die ter plaatse bij recht zijn toegestaan;
- 2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid kan alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.
Artikel 21 Waarde - Archeologie
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde- Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
21.2 Bouwregels
- 1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, een archeologischte overleggen indien de bouwwerkzaamheden plaatsvinden:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 1B', de oppervlakte van het project meer dan 0 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld plaatsvinden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 2', de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld plaatsvinden;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 3', de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder maaiveld plaatsvinden;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 4', de oppervlakte van het project meer dan 2500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld plaatsvinden;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 5', de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld plaatsvinden;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 6' gelden geen bijzondere regels betreffende archeologie.
- 2. Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden;
- a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- b. het doen van opgravingen;
- c. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
- 3. Het bepaalde in lid 2 sub 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.
21.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermings- waardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
21.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
- 2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
- a. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van de gemeentearcheoloog, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
- b. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
21.5 aanlegvergunning
- 1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
- a. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
- b. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
- c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
- d. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
- f. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
- g. diepploegen;
- h. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
- i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
- j. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
- 2. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
- a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- b. dan wel de oppervlakte- dan wel de dieptemaat niet overschrijdt, behorende bij de categorie 'Waarde - archeologie' genoemd in lid 2 die voor die gronden van toepassing zijn;
- c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
- d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 4 bedoeld, is verleend;
- e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- 3. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
- a. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek of een rapport kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waardenaanwezig zijn;
- b. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologischevan de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd in voldoende mate is vastgesteld;
- c. de betrokken archeologische waarden , gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch.
21.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 2, in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.
Artikel 22 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
22.2 Bouwregels
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor bouwwerken de volgende regels:
bouwvlak / voorgevelrooilijn
- a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- b. er moet aangesloten worden op de belendende gebouwen;
- c. gebouwen mogen niet worden samengevoegd;
- d. voorgevels mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht, met uitzondering van de gebieden ter plaatse van de aanduiding onderdoorgang;
goothoogte / bouwhoogte / ondergronds bouwwerk
- e. ter plaatse van de aanduiding 'goothoogte' dient de bestaande goothoogte te worden gehandhaafd;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'bouwhoogte' dient de bestaande bouwhoogte te worden gehandhaafd;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan ;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' dient de kap binnen de aangegeven goot- en bouwhoogte te worden gebouwd;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale goothoogte' is ten minste respectievelijk ten hoogste de aangegeven goothoogte toegestaan ;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale goot- en bouwhoogte' dient binnen de aangegeven goot- en bouwhoogte te worden gebouwd;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is ten hoogste het aangegeven bebouwingspercentage toegestaan;
- m. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 meter bedragen;
kap / nokrichting / vorm
- n. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduidingen 'orde 1'en 'orde 2' dient de bestaande nokrichting en kap- en dakvorm vorm gehandhaafd te blijven.
- o. behoudens het bepaalde in sub i en k moet, indien boven de goothoogte wordt gebouwd, worden afgedekt met een kap waarvan:
- 1. de maximale hoogte 4 m bedraagt, verticaal gemeten vanaf de goothoogte
- 2. de dakhelling niet minder bedraagt dan 30 en niet meer dan 70 graden. bij een samengestelde kap dient de dakhelling van de bovenste dakvlakken minimaal 20 graden te bedragen.
dakkapellen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak
- p. dakkapellen mogen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlakworden opgericht, mits:
- 1. de dakkapel een maximale breedte heeft van 2,5 meter, waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van het dakvlak;
- 2. de onderzijde van de dakkapel:
- minimaal 0,5 meter en maximaal 1,0 meter boven de dakvoet wordt geplaatst;
- in of binnen 0,5 meter van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 1,5 meter en niet breder is dan een derde van de breedte van het dakvlak;
- 3. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 meter bedraagt;
- 4. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,9 meter bedraagt.
- 5. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 meter tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 50% van het dakvlak bedraagt.
dakkapellen in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak
- q. dakkapellen mogen worden opgericht in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits:
- 1. de dakkapel een maximale breedte heeft van 3,0 meter, waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 60% van het dakvlak;
- 2. de onderzijde van de dakkapel:
- minimaal 0,5 meter en maximaal 1,0 meter boven de dakvoet wordt geplaatst;
- in of binnen 0,5 meter van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 2,5 meter en niet breder is dan een derde van de breedte van het dakvlak;
- 3. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 meter bedraagt;
- 4. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,5 meter bedraagt.
- 5. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 meter tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 60% van het dakvlak bedraagt.
dakterras
- r. een dakterras is toegestaan, mits:
- 1. gesitueerd op een erker of een aanbouw;
- 2. het dakterras niet binnen 2 m van de erfgrens wordt geplaatst, tenzij de eigenaar van de aangrenzende grond hier schriftelijk toestemming voor heeft verleend;
- 3. het dakterras van binnenuit wordt ontsloten;
- 4. privacyschermen op aanbouwen niet hoger zijn dan 1.5 m en niet dieper dan 2,5 m;
- 5. de afstand tussen de achtergevels minimaal 15 m bedraagt;
- 6. de diepte van het dakterras niet meer bedraagt dan 2,5 m gemeten vanuit de achtergevel;
- 7. voorzien van een afscheiding met een maximale hoogte van 1,2 m;
- 8. er geen overige bouwwerken op het dakterras worden geplaatst.
collectoren voor warmteopwekking of panelen voor electriciteitsopwekking
- s. collectoren voor warmteopwekking of panelen voor electriciteitsopwekking zijn toegestaan mits:
- 1. ze niet zichtbaar zijn vanaf het openbaar toegankelijk gebied;
- 2. ze zijn geplaatst op een dak.
- 3. op een schuin dak de zonnecollectoren of de zonnepanelen:
- aan alle kanten binnen het dakvlak blijven;
- in of direct op het dakvlak worden geplaatst;
- dezelfde hellingshoek hebben als het betreffende dakvlak.
- 4. op een plat de zonnecollectoren of de zonnepanelen zover van de dakrand verwijderd blijven als de hoogte van de collector of het paneel.
- 5. ze één geheel vormen met de installatie voor het opslaan van water respectievelijk het opwekken van elektriciteit. Indien dit niet het geval is dient die installatie binnen in het betreffende gebouw te worden geplaatst.
- 6. ze niet worden geplaatst op een monument.
22.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen, de kaprichting, kapvorm en dakhelling, de indeling en vormgeving van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de cultuurhistorische waarden;
- c. de privacy en bezonningssituatie van de omwonenden;
- d. de verkeerssituatie ter plaatse;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
22.4 Afwijken van de bouwregels
kap
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 onder n en o. en een afwijkende kap- en dakvorm toestaan, mits deze verandering een herstel of verbetering van het historisch daklandschap betreft.
dakopbouw /gootverhoging
- b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 onder g., i., ,j. en k. en toestaan dat de maximale goothoogte van gebouwen, wordt overschreden ten behoeve van een extra bouwlaag met een platte afdekking, mits:
- 1. het gebouwen betreft die niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduidingen 'orde 1'en 'orde 2';
- 2. de hoogte van de extra bouwlaag maximaal 3 meter boven de minimale of maximale goothoogte bedraagt;
- 3. gebouwd wordt binnen de contour mede gevormd door dakvlakken met een maximale hellingshoek van 70 graden;
- 4. de zijgevel gelegen aan openbaar toegankelijk gebied dan wel gelegen op een afstand van minder dan 10 meter tot naastgelegen hoofdbebouwing wordt afgedekt met een dakvlak onder een hoek van maximaal 70 graden of recht wordt opgetrokken binnen de contour.
kapverbinding tussen twee aaneengesloten dakvlakken
- c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 onder g., i., ,j. en k. en een gootverhoging ten behoeve van een kapverbinding tussen twee aaneengesloten dakvlakken toestaan, mits:
- 1. geplaatst in een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak;
- 2. de bovenzijde van de kapverbinding niet hoger is dan de bouwhoogte van de laagtse van de twee betreffende gebouwen minus 0,5 meter;
- 3. de breedte niet meer bedraagt dan de helft van de diepte van het hoofdgebouw;
- 4. wordt gebouwd op een afstand van ten minste 2 meter gemeten vanaf de voor- en achtergevel;
dakkapellen
- d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 onder p en q en toestaan dat:
- 1. een dakkapel in of binnen 0,5 meter van de dakvoet geplaatst wordt;
- 2. een dakkapel in of binnen 0,5 meter van de nok geplaatst wordt;
- 3. de afstand tot de dakvoet meer dan 1,0 meter bedraagt;
- 4. een dakkapel in of binnen 0,9 meter van de de zijkant van het dakvlak geplaatst wordt;
- 5. een dakkapel in de goot breder wordt dan 1/3 van het voor- of zijdakvlak, mits de maximale breedte niet meer bedraagt dan de helft van de breedte van het dakvlak met een maximale breedte van 2,5 meter.
dakterras
- e. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 onder r en toestaan dat een dakterras wordt gesitueerd op de hoofdbebouwing met (een gedeeltelijk) plat dak, mits:
- 1. de afscheiding op een afstand van minimaal 2 m van de dakrand aan de voorzijde wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van minder dan 20 m;
- 2. de afscheiding op een afstand van minimaal 4 m van de voorgevel wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van meer dan 20 m;
- 3. de afscheiding aan de achterzijde 2 m voor de dakrand aan de achterzijde wordt geplaatst.
- f. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 onder r en een dieper dakterras toestaan.
samenvoegen (parcelering)
- g. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 onder c. en toestaan dat twee gebouwen, worden samengevoegd ten behoeve van functies passend binnen de bestemming, mits:
- 1. de gebouwen niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding orde 1' en 'orde 2' op de verbeelding;
- 2. de totale voorgevelbreedte van twee gebouwen maximaal 15 meter is;
- 3. de samenvoeging alleen geldt voor de begane grond;
- 4. de individuele voorgevels van de gebouwen, inclusief eventueel aanwezige winkelpuien intact blijven;
- 5. de samenvoeging omkeerbaar is;
- 6. door het samenvoegen van de gebouwen het aantal opgangen naar bovenwoningen niet afneemt.
onderdoorgang/overbouwing
- h. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 onder d. en een onderdoorgang/overbouwing toestaan, mits de maximale breedte niet meer bedraagt dan 3 meter.
Nadere eisen
- i. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 4 of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de cultuurhistorische waarden;
- 3. de bezonningssituatie;
- 4. de verkeerssituatie ter plaatse;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 23 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing.
Artikel 24 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksverboden in dit plan indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
- b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
- 2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- 3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- 4. de bestemmingsbepalingen voor de bouw van voorzieningen van openbaar nut, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen;
- 5. de bestemmingsbepalingen voor het overschrijden van de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons, luifels, pothuizen, koekoeken en erkers tot een maximum van 1,5 m;
- 6. de bestemmingsbepalingen voor het overschrijden van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw.
- c. Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid b, sub 1 tot en met 6 voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. het historisch daklandschap;
- 3. de cultuurhistorische waarden;
- 4. de bezonningssituatie;
- 5. de verkeerssituatie ter plaatse;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsregels
25.1 Bouwen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
25.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
25.3 Afwijken overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
25.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
25.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
25.6 Verboden hervatten gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
25.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik
Lid 4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 26 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan Nieuwstad.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ……………
De voorzitter, De griffier,
…………… ……………..
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Begrenzing Van Het Plangebied
Het noordelijke deel van de historische binnenstad wordt gevormd door Nieuwstad (zie afbeelding 1).
Het plangebied beslaat een oppervlakte van 52 hectare en wordt aan de westzijde begrensd door de Kinderhuissingel, aan de noordzijde door de Schotersingel en Kloppersingel, aan de oostzijde door het Spaarne (Friese Varkensmarkt en Hooimarkt) en aan de zuidzijde door de Nieuwe Gracht.
Afbeelding 1 Ligging van het bestemmingsplangebied
1.2 Aanleiding Tot Actualisering Van Het Bestemmingsplan
Voor het plangebied Nieuwstad zijn enkele redenen om een nieuw bestemmingsplan te maken:
- 1. Er zijn verouderde bestemmingsplannen van kracht en voor een deel van het plangebied geldt zelfs geen enkel bestemmingsplan. Stadsdelen waar alleen verouderde bestemmingsplannen gelden, kennen onvoldoende rechtszekerheid en onvoldoende bescherming tegen ongewenste ontwikkelingen.
- 2. Sinds 5 december 1990 is de binnenstad van Haarlem en de Haarlemmerhout aangewezen als 'beschermd stadsgezicht' in de zin van de Monumentenwet 1988. Dat betekent dat het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied in een bestemmingsplan moet worden beschermd (ex artikel 36 van de Monumentenwet). Het plangebied Nieuwstad valt geheel binnen het beschermd stadsgezicht. Sommige van de nu geldende bestemmingsplannen hebben geen beschermende werking voor wat betreft het beschermd stadsgezicht en moeten mede om die reden worden herzien.
1.3 Doel Van Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan Nieuwstad bestaat uit een verbeelding, regels, toelichting en een waarderingskaart. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe de ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting tenslotte is de onderbouwing van de regels en de verbeelding.
Hoofddoel van het nieuwe bestemmingsplan Nieuwstad is het opstellen van een actueel juridisch en ruimtelijk-functioneel kader, waarbinnen de bestaande situatie adequaat wordt geregeld. Het consoliderende karakter van het plan krijgt juridisch gestalte door de gedetailleerde bestemmingen die op de kaart zijn aangegeven. De bestaande ruimtelijk-functionele structuur en voortzetting huidige gebruik vormen daarbij belangrijke uitgangspunten. De verbeelding en de regels zijn zo opgesteld dat een maximale bescherming ontstaat voor de functies en gebouwen die in het huidige karakter dienen te worden behouden. Aangezien Nieuwstad onderdeel maakt van het beschermd stads- en dorpsgezicht, moet het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied in het bestemmingsplan beschermd worden (ex art 36 van de Monumentenwet). De bescherming van de stedenbouwkundige en architectonische waarden van het gebied is met behulp van de waarderingskaart vormgegeven.
Tweede doel van het bestemmingsplan is aan te geven waar in beperkte mate ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden, zowel wat betreft gebruik als wat betreft bebouwingsmogelijkheden. In het plan wordt bijvoorbeeld, waar mogelijk en wenselijk, ruimte geboden voor niet verstorende functieverandering of uitbreiding van bebouwing.
Het resultaat van deze wijze van bestemmen is dat inzichtelijk is wat wel en niet kan in het plangebied. Daar waar dit mogelijk en verantwoord is, wordt een bestemmings- of bouwverruiming toegepast, dit binnen de kaders van het geldende beleid en regelgeving.
1.4 Geldende Planologische Regelingen
Binnen het plangebied Nieuwstad gelden de volgende bestemmingsplannen (aangevuld met de zogeheten 'aanvullende bebouwingsvoorschriften"uit 1974). Voor een deel van het gebied geldt geen bestemmingsplan: aan de oostzijde, zuidzijde en westzijde van het Stationsplein en een deel van de Nieuwe Gracht en het Spaarne. Binnen deze laatste gebieden zijn alleen de "stedenbouwkundige voorschriften" van de Haarlemse Bouwverordening van kracht.
nr. | Naam van het plan | Vastgesteld Raad/College | Goedgekeurd GS |
104-1 | Uitbreidingsplan Friesche Varkensmarkt | 13 februari 1935 | 12 juni 1935 |
B8 | Verordening art. 43 WW 1901, Sectie B | 14 augustus 1935 | 30 oktober 1935 |
103 | Stationsplein | 20 juni 1973 | 29 januari 1974 |
104-2 | Hoek Parklaan - Jansweg - Nieuwe Gracht | 27 augustus 1969 | 19 mei 1970 |
10201c | Uitwerkingsplan Kennemerplein | 7 september 2010 | 22 oktober 2010 |
102 - 2 | Kennemerplein en Bolwerken | 12 juli 1994 | 28 februari 1995 |
505bp001 | Schoterburcht | 30 november 2005 | 22 maart 2006 |
108 | Stadsvernieuwingsplan Bakenes | 22 juni 1988 | 14 februari 1989 |
301-14A | Waarderpolder | 28 augustus 1991 | 14 april 1992 |
100bp001 | Oude Stad | 13-december-2000 | 03 juli 2001 |
505-1 | Stadsvernieuwingsplan Frans Halsbuurt | 27 september 1989 | 15 mei 1990 |
302bp001 | Droste/Thorbeckekwartier | 14 november 1989 | 3 april 1990 |
Het uitbreidingsplan 'Friesche Varkensmarkt' is in de loop der tijd aangevuld met de "Aanvullende voorschriften inzake uitsluiting van detailhandel" uit 1989. De bepalingen uit het 'Facet bestemmingsplan Archeologie' (25 juni 2009) zijn overgenomen in dit bestemmingsplan. Daarnaast zijn diverse bouwinitiatieven met een vrijstelling op basis van art. 19 WRO procedures en/of Projectbesluiten o.g.v. de Wro mogelijk gemaakt.
Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Nieuwstad zullen de in het schema genoemde plannen geheel of gedeeltelijk hun rechtskracht verliezen.
1.5 Bestemmingsplanprocedure
Het bestemmingsplan Nieuwstad doorloopt de formele procedure. Het concept ontwerpbestemmingsplan is door het college van Burgemeester en Wethouders vrijgegeven voor het wettelijk vooroverleg met verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties.
Tevens is in het kader van participatie overleg gevoerd worden met de betrokken wijkraad in het plangebied. De gemaakte opmerkingen van de wijkraad en de reacties naar aanleiding van het vooroverleg zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.
Het college van Burgemeester en Wethouders zal na bespreking in de commissie Ontwikkeling het ontwerp bestemmingsplan vrijgeven voor ter visie legging conform art 3.8 Wro. Na publicatie, wordt het ontwerp dan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In die tijd kan door een ieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad. De gemeente zal in deze periode een informatiebijeenkomst organiseren over het nieuwe bestemmingsplan.
Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen zal de gemeenteraad - in principe binnen 12 weken na afloop van de zienswijzentermijn - besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan. Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.
1.6 Leeswijzer Plantoelichting
Om een visie te ontwikkelen op een plangebied is het enerzijds van belang om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm en het functioneren van een gebied. Anderzijds is een inventarisatie van beleidsdocumenten nodig omdat deze documenten immers het kader vormen voor de toekomstige ontwikkeling van een gebied.
Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. Door eerst in te gaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied wordt de huidige verschijningsvorm voor een belangrijk deel verklaard. In dit hoofdstuk wordt verder aandacht besteed aan de in het plangebied voorkomende functies.
In hoofdstuk 3 passeren de voor het plangebied relevante beleidsdocumenten de revue. Sommige beleidsdocumenten zijn gebiedsgericht zoals het Structuurplan Haarlem 2020. Andere beleidsdocumenten hebben een meer thematische invalshoek, zoals het Haarlems Verkeers- en Vervoersplan en het Integraal Waterplan Haarlem. Per document wordt kort samengevat welke kaders er voor de inrichting en/of voor de functies in het plangebied zijn vastgelegd.
Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig overeenkomstig art. 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In hoofdstuk 5 wordt de visie op het plangebied beschreven waarbij ingegaan wordt op de ontwikkelingen die momenteel in het plangebied spelen.
In hoofdstuk 6 wordt aangegeven welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe deze de inhoud van het plan regelen.
In hoofdstuk 7 wordt de financieel-economische uitvoerbaarheid beschreven en wordt ingegaan op de participatie. Dit deel van hoofdstuk 7 wordt geschreven na afronding van het vooroverleg en is daarom pas in het ontwerpbestemmingsplan aanwezig.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Korte Historische Schets
Het oude Haarlem ontstond in de vroege Middeleeuwen aan de rand van een strandwal. Hier naderden de oude handelsroute tussen Noord- en Zuid-Holland en de rivier het Spaarne elkaar het dichtst. In de 11e eeuw werden door de vestiging van een grafelijk hof op deze strandwallen, ambachtelijke- en handelsactiviteiten aangetrokken.
De bevolking groeide hierdoor, waarna graaf Willem II in 1245 het stadsrecht aan Haarlem verleende. De stad kreeg het recht op een eigen bestuur en rechtspraak. Rond deze zelfde periode werd de historische stad ommuurd. De begrenzing van de ommuring liep langs de Oude Gracht, de Kraaienhorstergracht (nu de Nassaulaan), ongeveer evenwijdig aan de Nassaustraat, de Ridderstraat en de Korte Jansstraat en verder langs de Bakenessergracht en het Spaarne.
In de 14de en in de eerste helft van de 15de eeuw groeide de stad uit tot een van de meest welvarende steden van het graafschap Holland. De groeiende bedrijvigheid (bierbrouwerijen, textielindustrie en lakennijverheid) leidde ertoe dat zich steeds meer mensen binnen de stadsmuren wilden vestigen, maar de mogelijkheden hiervoor raakten uitgeput. Haarlem was te klein geworden en zo werd omstreeks 1400 de stad in oostelijke, zuidelijke en westelijke richting verder uitgebreid.
Figuur 2.1 Prestedelijke bebouwing ten noorden van het laat middeleeuwse Haarlem met duidelijk de Jans- en de Kruisweg
Van 1572 tot 1577 hadden de Spanjaarden de macht over Haarlem en hiermee begon een tijdperk van teruggang. Het einde van de Spaanse heerschappij betekende het startsein voor wederopbouw en het herstel van de bedrijvigheid. De handel in de stad bloeide weer op en werd nog verder versterkt door de aanleg van de trekvaart tussen Haarlem en Amsterdam, die inmiddels was uitgegroeid tot een internationaal handelscentrum.
De groeiende welvaart had een snelle toename van de bevolking tot gevolg. Een nieuwe uitleg werd noodzakelijk en het stadsbestuur gaf rond 1627 opdracht om een uitbreiding in de noordelijke richting te ontwerpen (waar onder aan de architecten Pieter Post en Salomon de Bray). Deze nieuwe uitleg werd Nieuwstad genoemd.
De Haarlemse bouwmeester/schilder Salomon de Bray kwam met een zeer opmerkelijk ontwerp. Het uitbreidingsplan voor de noordzijde van de stad maakte onderdeel uit van een groter geheel, namelijk Haarlem als een ideale stad met een regelmatig 16-hoekig grondplan (zie figuur 2.2). De middeleeuwse stad die Haarlem toen was, zou getransformeerd worden in een moderne stad met een regelmatig stratenpatroon en de Sint Bavo als onbetwist middelpunt. De achterliggende gedachte was dat bij een stad die volkrijk is en een optimale verdediging eist, een reguliere omwalling met 16 bastions zeer passend is.
Afbeelding 2.2 Salomon de Bray, algemeen plan van uitbreiding voor de Haarlem 1661
De nieuwe noordkant werd begrensd door een moderne halve cirkelvormige verdedigingslinie met zes bastions, omgeven door een gracht die het beloop der bastions volgde. Het stedelijk gebied werd hiermee met ongeveer 50% uitgebreid. De oude noordelijke stadsmuur met de bijbehorende gracht werden opgeofferd. Daar stond tegenover dat in het zuidelijke deel van Nieuwstad twee brede grachten werden gegraven, de Nieuwe Gracht en de Achter Nieuwe Gracht.
Een groot deel van de Haarlemse bevolking leed echter in de 18e eeuw opnieuw in armoede. Dat bracht vooral vermogende burgers ertoe hofjes te stichten voor oude, minvermogende Haarlemse vrouwen. Zo verrezen in Nieuwstad aan de Jansweg in 1730 het Hofje van Staats en in 1760 op de hoek van de Hooimarkt en de Nieuwe Gracht het Hofje van Noblet.
Bijna anderhalve eeuw lang stond de gewenste uitbreiding in Nieuwstad grotendeels stil.
Groenstructuur en villaparken
Omstreeks 1870 was Haarlem eindelijk uit het economische dal geklommen en werd in de stad veel gebouwd. Er was weer vraag naar royale bouwlocaties gelegen in het groen en de eerste villaparken deden hun intrede. Het eerste als zodanig ontworpen villapark van Nederland wordt in Haarlem gebouwd en in geen andere stad is dit fenomeen zo bepalend geweest. De familie Zocher speelde bij deze ontwikkeling een belangrijke rol. In opdracht van het stadsbestuur werden in 1828 de in onbruik geraakte Bolwerken door J.D. Zocher getransformeerd tot aangename groene wandeldreven. Deze strook vormt nog steeds samen met de voormalige stadsgracht een fraaie afsluiting van de historische stad.
De familie Zocher was niet alleen verantwoordelijk voor de aanleg van de parkfunctie van de Bolwerken, maar ook voor het Kenau- en Ripperdapark. Ze hadden ook bemoeienis met het dempen van de Achter Nieuwe Gracht waarmee een nieuwe groenstructuur werd geïntroduceerd die de anderen met elkaar verbond. De plannen van Zocher konden worden uitgevoerd omdat de Bolwerken hun militaire functie hadden verloren. En hoewel het afweek van het ortogonale grid van de uitleg, heeft het de hoofdstructuur niet verstoord, maar juist versterkt.
De komst van het station in 1839 leidde in het noordelijke deel van Nieuwstad, dat grotendeels nog braak lag, tot de bouw van woningen voor de gezeten burgerij. Met name tussen 1864 en 1885 werden de eerste de villa's langs de noordzijde van het Prinsen en Staten Bolwerk villa's gebouwd. Aan de zuidkant van het Staten Bolwerk verrees tussen 1864 en 1885 een wat stijfdeftige gevelwand.
Afbeelding 2.3 Nieuwstad 1865
Het meest monumentale villapark is zonder twijfel het Kenaupark in het westen van Nieuwstad. Het werd door Zocher jr. in 1868 getekend. De Amsterdamse architect G.W. Breuker was verantwoordelijk voor het blok herenhuizen van welhaast onnederlandse allure aan de oostzijde van het park. De overige bouwlocaties werden particulier uitgegeven en laten een harmonieus beeld zien van witte villa's in het groen. Interessant gegeven is verder dat er ook in het huidige Kenaupark nog sporen terug zijn te vinden van groene aanleg van de Hortus Medicus. Zowel Zocher als zijn opvolgers hebben diverse gewassen van deze tuin gehandhaafd.
Op het ten oosten van de Jansweg gelegen Rozenveld dat enige tijd in gebruik is geweest als schuttersveld wordt ook een voornaam villapark gepland. In het oosten werd in 1870 begonnen met de ontwikkeling van het Ripperdapark (architecten P. Jung & F. J. Pannekoek en stadsarchitect J. E. van den Arend), het eenvoudiger zusje van het Kenaupark. Met het dempen van de Achter Nieuwe Gracht die nooit goed gestalte had gekregen door bebouwing van enige omvang, werd de hoop uitgesproken dat de onaanzienlijke huisjes vervangen zouden worden door een meer voornaam soort bebouwing. De Achter Nieuwe Gracht werd gedempt in 1870 en omgedoopt tot Parklaan. De nieuwe straat kreeg een parkachtige aanleg met als doel tot groene as te dienen tussen de beide parken, maar de bijpassende bebouwing bleef vooralsnog uit.
Na deze bouwhausse is Nieuwstad een volwaardig deel van de stad geworden. Alleen het meest oostelijk deel, het huidige Gonnetbuurt, is altijd een buitenbeentje gebleven. De katoenfabriek Phoenix bepaalde hier lange tijd het beeld, maar deze brandde in 1891 af. Het gebied is voor een lange periode braak blijven liggen en heeft sindsdien altijd een wat rommelig karakter gehad. Het kleinschalige industrieterrein detoneert in deze woonomgeving.
De prachtige parkachtige groenstructuur van de Nieuwstad heeft maar een korte periode in zijn samenhang gefunctioneerd. Met de bouw van het nieuwe station en met name door het verhoogde spoortalud verdween de samenhang van de verschillende delen. Maar met name de enorme toename van het verkeer heeft het gebied zwaar belast en getransformeerd.
Spoorlijn Haarlem-Amsterdam
In 1835 is tussen Amsterdam en Haarlem de eerste Nederlandse spoorlijn aangelegd. Het bijbehorende spoorwegstation werd binnen de tot park getransformeerde vestingwerken gebouwd, en is hiermee als enige in Nederland binnen de begrenzingen van de oude stad gevestigd. Bovendien is het één van de oudste stations van Nederland. Korte tijd na de aanleg van de spoorlijn vestigde de wagonfabriek van Beijnes zich tegenover het station.
Haarlem heeft verschillende stationsgebouwen gehad. Om te beginnen een houten noodgebouw, dat dienst deed toen in 1839 de eerste treinen tussen Amsterdam en Haarlem reden. Al een paar jaar later waren er voldoende financiële middelen voor een echt stationsgebouw. F.W. Conrad ontwierp toen vier neoclassicistische gebouwen voor Amsterdam Willemspoort, Haarlem, Leiden en Den Haag. In 1867 werd het stationsgebouw van Haarlem ingrijpend verbouwd door P.J. Mouthaan. Zo kwam er over de hele lengte een verdieping bovenop, en werd de ingang gewijzigd. Van de oorspronkelijke stijl (neoclassicitisch) was toen niets meer over.
Vanaf 1905 werden het station en de perrongebouwen vervangen door de gebouwen die er nu nog steeds staan. Het ontwerp is van D.A.N. Margadant. Het is het enige station in Nederland dat in Art Nouveaustijl is gebouwd. Het station is een beschermd rijksmonument. De wachtkamers en de restauratie zijn op het eilandperron gevestigd. Behalve het eigenlijke stationsgebouw is er een tweede gebouw dat als uitgangsgebouw fungeerde. Op het eilandperron staan vier gebouwen met diverse functies, waar onder wachtkamers voor de verschillende klassen en aparte wachtkamers voor dames - en zelfs een "wachtkamer voor krankzinnigen". De vele Art Nouveaudecoraties zijn eveneens ontworpen door Margadant.
Het gebied rond het station van Haarlem is in de loop der jaren uitgegroeid tot een van de meest intensief gebruikte stedelijke ruimtes in de stad. Het Haarlemse station is een regionaal vervoersknooppunt. Hoewel het station en de rijtuigenfabriek al een behoorlijke schaalvergroting betekende, was dit nog niets in vergelijking met de grootschalige nieuwbouw op het Stationsplein in de jaren '70 van de 20ste eeuw (veel hoogbouw en busstation). Zowel wat betreft structuur als in maatvoering was dit plan zo afwijkend dat het nog steeds detoneert in Nieuwstad. Het prachtige monumentale station - voor velen het mooiste station van Nederland - wordt geen eer aangedaan door zijn omgeving. Er is geen stedenbouwkundige relatie met de directe omgeving.
Op dit moment wordt het Stationplein opnieuw ingericht.
Afbeelding 2.4 Het Stationsplein in 1935
Schoterburcht
Het complex van het voormalige Pest- en Dolhuys (de laatste 50 jaar bekend geraakt onder de naam Schoterburcht) was al enige eeuwen aanwezig toen de Bolwerken en de singel - eind 17e eeuw - werden aangelegd.
Dit complex is ontstaan in een periode van meer dan 700 jaar waarbij op gezette tijden weer stukken werden gesloopt en toegevoegd. Rond 1320 werd een kapel gebouwd op de plek waar een pad in noordwestelijke richting (de huidige Berckheidestraat-Ter Spijsstraat e.v.) afsplitste van de oude landweg (de huidige Kennemerweg). De kapel werd gewijd aan Sint Jacobus en werd gebruikt voor het onderbrengen van de leprozen. Vanwege besmettingsgevaar mochten deze ernstig zieke mensen namelijk niet in de stad blijven wonen.
In de volgende eeuwen werd het leprozenhuis gaandeweg uitgebreid tot een complex waar ook krankzinnigen werden opgenomen en hulpbehoevenden een woning konden huren. In de 19de eeuw is het complex van 'leprozen- Pest en Dolhuys' omgevormd in 'stads armen- en ziekenhuis' en is het verbouwd.
Ook in de 20ste eeuw is er veel gewijzigd aan het complex, maar gelukkig is het voor een groot deel tot op heden behouden. De functie is echter gewijzigd in museum en cultuurcentrum. Door ligging en gebruikshistorie is het een bijzondere bebouwingsenclave in de groene bolwerkenzone.
De laatste ontwikkeling rond het Schoterburcht is de nieuwbouw dat tussen het Pest- en Dolhuys en het voormalige badhuis zit ter vervanging van het reeds gesloopte appartementenflat/bejaardenhuis Schoterburcht. De nieuwbouw heeft een woonfunctie met een ondergrondse parkeervoorziening. Het naastgelegen voormalige badhuis is in het project meegenomen.
Industriegebied Gonnetstraat
Na de beëindiging van de Belgische opstand in 1830 kwamen meerdere uit het zuiden afkomstige bedrijven naar Haarlem, zoals de katoenspinnerij- en weverij De Phoenix, die een plaats vond tussen de Jansweg en het Spaarne. De nieuwe bedrijven zorgden voor nieuwe werkgelegenheid, maar waren niet bevorderlijk voor de aantrekkelijkheid van het stadsbeeld.
Het industriegebied Gonnetstraat heeft een naar verhouding, moderne en kleinschalige structuur in Nieuwstad. Het gebied wordt afgescheiden door het Spaarne en het spoor en wordt aan de westzijde begrensd door het Ripperdapark. Hier is een abrupte overgang van een industrieel milieu naar een woonmilieu. Het stratenpatroon van het industriegebiedje volgt niet het oude gridpatroon, maar de aansluiting daarop verloopt vloeiend.
2.2 Beschermd Stadsgezicht
Sinds 5 december 1990 is de binnenstad van Haarlem en de Haarlemmerhout aangewezen als 'beschermd stadsgezicht' in de zin van de Monumentenwet 1988. Dat betekent dat het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied in een bestemmingsplan moet worden beschermd (ex art 36 van de Monumentenwet). De geldende bestemmingsplannen - met uitzondering van de gebieden Bestemmingsplan Stationsplein en Bestemmingsplan Kennemerplein en Bolwerken - hebben geen beschermende werking voor wat betreft het beschermd stadsgezicht en moeten mede om die reden herzien worden. De beschermende werking van het 'beschermd stadsgezicht' wordt in het onderhavige bestemmingsplan ingepast. Daartoe is in de waarderingskaart opgenomen.
Volgens het aanwijzingsbesluit hebben de volgende specifieke waardes aanleiding gegeven tot de aanwijzing van het gebied als beschermd stadsgezicht:
- Beide noord-zuid routes (Kruisweg en Jansweg) vormen de centrale elementen in de Nieuwstad. Zij vormen de verbinding tussen oude en nieuwe stad. De noord-zuid routes zijn in de uitbreiding rechtgetrokken en op een uniforme breedte gebracht. (pag. 17 aanwijzingsbesluit)
- Het stratennet is in de Nieuwstad loodrecht op de noord-zuid routes geprojecteerd (Nieuwegracht en Parklaan). Vooral de Nieuwegracht is als brede stadsgracht met voorname bebouwing van grote ruimtelijke waarde. Dat geldt vooral voor het gedeelte tussen beide noord-zuid straten, waar het voorkomen van een aantal particuliere stoepen met trappen, hekpalen en dergelijke de visuele waarde van het grachtprofiel vergroot. Behalve de gracht zelf is ook de bebouwing strak van opbouw. De oorspronkelijke betekenis van de Parklaan, vastgelegd in de oorspronkelijke naam Achtergracht, is op een enkele plaats in de vorm van dienstbebouwing bij een pand aan de Nieuwegracht nog herkenbaar. Overigens is het karakter van de laan in hoofdzaak laat-negentiende eeuws en van betrekkelijk gering belang. (pag. 17/18 aanwijzingsbesluit)
- De aanleg van de spoorlijn in 1839 met station binnen de oude omwalling van de stad is een niet veel voorkomend gegeven. Het tussen beide noord-zuid routes gelegen station, daterend van 1905, is op zichzelf beschermd als monument. Met de verhoging van de spoorlijn wordt de stad visueel losgesneden van de omwalling langs de noordzijde en ontstaat een nieuwe ruimtelijke grens, de spoorlijn. Door de aanleg van van de tunnels in beide noord-zuid wegen onder de spoorlijn door en door de situering van het station tussen deze voor de stad zo belangrijke wegen is aan de relatie tussen stad en noordrand een nieuwe waardevolle vorm gegeven, waarmee het contact tussen beide op de belangrijkste punten is bewaard. (pag. 18 aanwijzingsbesluit)
- In de nabijheid van het station komt in 1868 het Kenaupark, in 1870 het Ripperdapark en in de jaren daarna de villabebouwing op de bolwerken tot stand. Van beide door Zocher ontworpen villaparken verschilt vooral het Kenaupark wezenlijk van opzet met de rest van de stad door de open bebouwing en de plantsoenaanleg op zichzelf. De openheid van het door Zocher in Engelse landschapsstijl aangelegde park is het grootst aan de westzijde, waar een bastion in het park begrepen is. Aan de oostzijde, waar het park aansluit op de verdere noordelijke stadsuitbreiding, is een gesloten bouwblok gesitueerd. De bebouwing van het park bestaat bijna uitsluitend uit statige gepleisterde huizen. De brede weg door het park vormt een wezensvreemd element in de aanleg. Door de breedte van deze weg in de op het park aansluitende Parklaan is het parkkarakter van deze laan en de beoogde samenhang met het Kenaupark van weinig betekenis. Het Ripperdapark, duidelijk van minder allure dan het Kenaupark, is vooral van belang vanwege zijn in twee holle bouwblokken gevatte hoofdvorm en plantsoenaanleg. De plantsoenaanleg op de bastions is ten gevolge van de inbreng van L. Springer tamelijk open van karakter. (pag. 18 aanwijzingsbesluit)
Met betrekking tot het bebouwingskarakter wordt het volgende vermeld :
- Kenmerkend voor de ruimtelijke opbouw van de stad is het aaneengesloten bouwen direct langs de straat. Alleen in het Kenaupark is dat wezenlijk anders. (pag. 19 aanwijzingsbesluit)
- Langs de Nieuwegracht is de breedte van de panden groter dan 8 meter. (pag. 19 aanwijzingsbesluit)
- In de Jansstraat zijn de grotere gebouwen dominerend in het ruimtelijk beeld. (pag. 19 aanwijzingsbesluit)
- In de Nieuwstad komen overheersend langskappen voor (pag. 20 aanwijzingsbesluit)
- In het gedeelte van de stad, waar ook het historisch bebouwingsbeeld nog van belang is, zijn de voorkomende geveltypen gevarieerd. In samenhang met het dominerend negentiende-eeuws uiterlijk van de bebouwing komen veel lijstgevels voor. Zeer bepalend is dit geveltype voor b.v. de Jansstraat en de Nieuwegracht. Vooral in de negentiende-eeuwse aanleg is in verband met de grote architectonische samenhang ook het gebruikte materiaal voor gevels en daken zeer bepalend. (pag. 20 aanwijzingsbesluit)
- Zeer waardevol zijn nog altijd de grachtprofielen. Van betekenis zijn de relatie tussen de breedte van het water waarin bomen zijn geplaatst, een verkeersgedeelte en een zone direct langs de bebouwing, waarin langs het middendeel van de Nieuwegracht ook particuliere stoepen nog een rol spelen in het ruimtelijk beeld. (pag. 20 aanwijzingsbesluit)
- Zeer waardevol is tenslotte de aanleg van beide parken en van de noordelijke bastions, waarin alleen de breedte van enkele nieuwere wegen niet in de opzet past. (pag. 21 aanwijzingsbesluit)
2.3 Ruimtelijke Structuur
De huidige stedenbouwkundige structuur van het gebied is een samenstelling van een aantal deelstructuren die in de loop der eeuwen zijn aangelegd. Deze deelstructuren verschillen wat betreft bebouwing, schaalgrootte en functies.
Bebouwing
De binnenstad, waar Nieuwstad onder valt, is een zeer dichtbebouwd gebied, waar kleinschalige elementen, voornamelijk winkels, horecapanden en woningen, worden afgewisseld door grote, soms solitair geplaatste elementen, zoals kerken en kantoren. Ook de meeste binnenterreinen zijn volgebouwd, hoewel er in het kader van de stadsvernieuwing hier en daar binnenterreinen opengebroken zijn. De aaneengesloten bouwblokken bestaan uit afzonderlijke panden die haaks op de as van de straat gesitueerd zijn en in een strakke rooilijn staan.
Doordat de panden direct aan de straat gelegen zijn, heeft het gebied, zoals een binnenstad betaamt, een stenig, stedelijk karakter. Voortuinen ontbreken nagenoeg. Bijgebouwen, waaronder achterhuizen en aanbouwen, zijn aan de achterzijde, op de binnenterreinen gerealiseerd. Het Kenaupark en de Bolwerken wijken af van het hierboven beschreven bebouwingspatroon. De bebouwing bestaat hier uit solitaire, vrij gesitueerde grote volumes in een groene setting.
De bouwhoogte in de binnenstad bedraagt twee à drie bouwlagen met kap. In de gedeelten waar veel gewoond wordt, zijn de volumes lager en kleiner. De bebouwing in de binnenstad is over een periode van eeuwen tot stand gekomen, waardoor er een complete menging en rijke schakering van detaillering, kleur- en materiaalgebruik is ontstaan. Middeleeuwse panden staan naast recente invullingen en zeventiende-eeuwse panden kunnen een moderne winkelpui op de begane grond hebben. Langs de hoofdwegen en parken heeft de bebouwing een statiger karakter dan in de overige straten.
Een groot deel van de bebouwing in de binnenstad is opgetrokken in baksteen in verschillende maten en kleuren. In de zeventiende-eeuwse uitleg komen meer wit gepleisterde gevels voor. Panden onderscheiden zich vooral door de verschillen in detaillering boven de vensterpartijen. Daken, met name varianten op het zadel- en schilddak, worden gedekt met pannen, lei, dakleer of ander materiaal. De historische bebouwing is verticaal geleed, terwijl de meer eigentijdse panden een horizontale gevelgeleding kennen. De kwaliteit van bebouwing, met name van winkelpanden, komt vaak in het nauw door functiewijziging of -aanpassing. De relatie tussen onder- en bovenpui raakt in een dergelijke situatie vaak zoek.
Gridpatroon
Van groot belang voor de ontwikkeling van de ruimtelijke structuur van Haarlem is de ligging op de noord-zuid lopende strandwal en deze zet ook in Nieuwstad voort. Het oorspronkelijke stratenplan van Salomon de Bray bestaat uit twee noord-zuid verbindingen en de dwars daarop aangelegde brede grachten. De oude structuurbepalende noord-zuidassen de Kruisweg en de Jansweg vormen nog steeds de belangrijkste functioneel-ruimtelijke relaties in Nieuwstad en de rest van de noordelijke binnenstad naar de Grote Markt. Zij vormen met andere woorden de verbinding tussen de 'nieuwe en de oude stad'.
Het resterende oppervlakte is bebouwd met rechthoekige gesloten bouwblokken in een orthogonaal gridpatroon. De Bray's orthogonale grid vormt nog steeds het geraamte van Nieuwstad.
Afbeelding 2.5 Het orthogonaal gridpatroon van S. de Bray vanaf 1671
De aanleg van de spoorlijn en de bouw van het station in combinatie met de inmiddels gedempte Parklaan (voormalig Achter Nieuwe Gracht) en de Nieuwe Gracht hebben de oost-west oriëntatie van het gebied echter het primaat gegeven boven de noord-zuid oriëntatie.
Groene gordel
De groene gordel in Nieuwstad is een bijna ononderbroken ring van plantsoenen, parken en bomenrijen. Het spoor doorsnijdt de noordelijk gelegen Bolwerken en de zuidelijke groenstructuur, die loopt van het Kenau- naar het Ripperdapark.
De overloop van het Kenaupark naar de Bolwerken is meer vloeiend terwijl het aan de oostkant gelegen Ripperdapark een afsluiting van de groenstructuur is. De Bolwerken zijn uitgegroeid tot een intensief gebruikte ontsluitingsweg.
Afbeelding 2.6 Nieuwstad circa 1904
Groen en water
Het meeste groen in het plangebied is cultuurhistorisch waardevol, de Bolwerken en het Kenaupark zijn monumentale stadsparken. Een ring van water en groen (de Bolwerken tezamen met Ripperdapark, Parklaan, Kenaupark) vormen een schil van hoogwaardige openbare ruimte om het plangebied heen. Als voormalig bastiongebied telt Nieuwstad heel wat bruggen (circa 12). De brede groene berm aan de Parklaan valt onder de noemer 'kijkgroen'.
De hoofdbomenstructuur loopt langs de Bolwerken, de Kinderhuissingel, Nieuwe Gracht en het Spaarne. Daarnaast zijn er monumentale (landelijk of plaatselijk), aankomende monumentale en waardevolle bomen verspreid door het plangebied te vinden (waar onder op de Meester Lottelaan, Florapark en Floraplein). Meer hierover is te lezen in de Haarlemse Monumentale Bomenlijst 2009, waarin de toewijzing, definitie en de daarmee samenhangende criteria van de bomen terug te vinden zijn. De bescherming van de bomen is geregeld in de Bomenverordening. Nieuwstad heeft veel monumentale bomen, circa 85 stuks. De monumentale bomen staan verspreid over het Bolwerken park, Kenaupark en Ripperdapark.
Het Spaarne maakt deel uit van de recreatieve hoofdstructuur van Haarlem. De andere wateren in het plangebied (Nieuwe Gracht, Kloppersingel, Bolwerken) behoren tot de verbindingen voor de kleine recreatievaart.
Verkeer
Een groot deel van het plangebied is in belangrijk mate ingericht ten behoeve van infrastructuur (wegen en spoor) en wordt hierdoor beleefd als versteend met het verkeer als bepalend voor de sfeer.
De verkeersstructuur van de Haarlemse binnenstad is zo ingericht dat het doorgaande verkeer van de auto's zoveel mogelijk om het centrum heen wordt geleid. Deze wegen vormen de binnenstadstangent. De Bolwerken maken deel uit van deze binnenstadstangent. Daarnaast maken deze wegen deel uit van de hoofdaanrijroutes van de hulpdiensten.
Vanaf het station Haarlem vormt de Zuidtangent een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding (vrije busbaan) tussen Amsterdam Zuidoost, Amstelveen, Schiphol, Hoofddorp en Haarlem. Het gebied rondom station Haarlem is een verkeersknooppunt waar verschillende soorten weggebruikers bij elkaar komen. De Kruisweg is een veel belopen en 'befietste' route van het station naar de binnenstad. In het kader van de herontwikkeling van het Stationsplein en omgeving is de indeling van de infrastructuur gewijzigd en de omgeving meer autoluw gemaakt. De verkeerskluwen rondom NS-station Haarlem zijn ontward door de verschillende verkeerssoorten te scheiden. Door deze ontwarring ontstaat er duidelijkheid voor de buspassagier, meer ruimte voor de voetganger, een comfortabele en logische fietsroute van en naar het stadshart. Iedere zijde van het station heeft zijn eigen prioriteit in verkeersafwikkeling: aan de noordzijde van het Kennermerplein de auto; aan de oostzijde via de Jansweg de bus en aan de westzijde via de Kruisweg de voetganger en de fietser.
De route Kruisstraat- Kruisweg, de zogenaamde rode loper, wordt een langzaamverkeersroute van noord naar zuid door de stad en wordt primair bestemd voor langzaam verkeer.
Afbeelding 2.7 Herinrichting stationsplein
Aan de voorzijde van het station, aan de westkant van het plein, aansluitend op de 'rode loper' in de Kruisweg (nieuwe c.q. verbeterde fietsinfrastructuur) is een ondergrondse fietsparkeergarage aangelegd. Aan de achterzijde van het station, op het Kennemerplein is een bovengrondse fietsenstalling gepland. Doelstelling is in totaal circa 7.000 fietsparkeerplaatsen te realiseren.
2.4 Functionele Structuur
Nieuwstad, onderdeel van de historische binnenstad, kent ruimtelijk-functioneel gezien een zeer gemengd milieu met deelgebieden die verschillende identiteiten bezitten. Er is geen specifieke functie in Nieuwstad die overheerst. Het plangebied bezit door de locatie, historie en de functies sowieso een sterk toeristische aantrekkingskracht.
Alvorens per functie dieper in te gaan op de ruimtelijke spreiding ervan in het plangebied, worden de functionele karakters van een aantal straten/deelgebieden globaal omschreven.
De omgeving Kruisweg, Jansweg en het Stationsplein e.o. (inclusief het zuidelijk deel van het Kennemerplein, uitloopstraten Rozenstraat en Parkstraat, en in mindere mate de Lange Herenstraat). Dit deelgebied kan worden omschreven als een gebied met een commercieel karakter en bezit daarom de meest gemengde uitstraling binnen Nieuwstad (denk aan detailhandel, uitzendbureaus, horecavestigingen etc.). De gemakswinkels in het NS-station Haarlem vallen hier ook onder. Het komt in dit deel van Nieuwstad relatief vaak voor dat er op de begane grond niet gewoond wordt. In plaats daarvan heeft de begane grond vaak een economische invulling. Op de overige verdiepingen van de panden wordt daarentegen in het algemeen wel gewoond.
De strook Parklaan en de Nieuwe Gracht heeft een minder dynamische uitstraling door het licht gemengde karakter. De woonfunctie is hier sterk vertegenwoordigd. Vergeleken met het eerste deelgebied wordt er vaker op de begane grond van een pand gewoond. Daarentegen zijn er hier ook relatief veel andere functies gevestigd, zoals kantoor, praktijkruimten en maatschappelijke voorzieningen (onder andere religieuze instellingen, uitvaartcentrum, lagere school en kinderdagverblijf).
De omgeving rond Kenaupark, de Bolwerken en Ripperdastraat wordt gekenmerkt door de woonfunctie in combinatie met functies als kantoor en praktijkruimte. In het Kenaupark staan bijvoorbeeld prachtige (kantoor)villa's opgesteld rond het groen. De Bolwerken kent deze ook maar hier loopt de intensieve verkeersroute Staten Bolwerk-Kennemerplein-Prinsen Bolwerk doorheen.
In het plangebied is weinig sprake van monofunctionaliteit met uitzondering van het Ripperdapark waar een verstild binnenstedelijk woonmilieu heerst.
In het gebied is ook een bedrijventerrein aanwezig bij de Phoenixstraat en Gonnetstraat.
Wonen en bevolking
Het type woningen in het plangebied is vanwege de verschillende bouwperiodes heel divers. Vrijstaande villa's in een parkachtige omgeving aan de Bolwerken en het Kenaupark, meergezinswoningen tussen de Tuinstraat en Kruisweg, statige herenhuizen aan de Parklaan, klassieke eengezinswoningen van eind 19de eeuw rond het Ripperdapark en incidenteel nieuwbouw appartementen.
Het enige deelgebied waar het wonen duidelijk domineert, is rond het Ripperdapark. De andere gebieden zijn in meer of mindere mate vermengd met andere functies. De volgende statistische gegevens van de buurt komen van de afdeling Onderzoek en Statistiek van de gemeente Haarlem:
Per 1 januari 2010 telt Haarlem 149.576 inwoners, waarvan er in het plangebied Nieuwstad 1.761 woonachtig zijn. De totale woningvoorraad in het plangebied bedraagt 1.030 woningen.
De leeftijdsopbouw in het plangebied wijkt af van de gemiddelde leeftijdsopbouw van heel Haarlem (zie tabel 2.1). De groep van 20 tot 44 jarigen is sterk oververtegenwoordigd (47,7%). Het aantal ouderen boven de 65 is wat kleiner dan het gemiddelde, maar vooral het aantal jongeren tot 19 jaar is aanzienlijk minder dan het gemiddelde van Haarlem. Deze afwijkende leeftijdsopbouw in het gebied houdt verband met de aard van het gebied (centrumstedelijk), het type woningen in het gebied, de grote bebouwingsdichtheid en de beperkte speelruimte.
Ook de huishoudensopbouw van het plangebied wijkt af van het gemiddelde voor Haarlem. Er is een sterke oververtegenwoordiging van het aantal eenpersoonshuishoudens in het plangebied (64%) dan in Haarlem (45%). Het aandeel huishoudens met kinderen in het plangebied is bijna de helft minder dan het gemiddelde voor Haarlem. Ook de gemiddelde gezinsgrootte wijkt iets af, in het plangebied is dit 1,6% en voor Haarlem 2%.
0-19 | % | 20-44 | % | 45-64 | % | 65+ | % | Totaal | |
StationsbuurtNieuwstad | 249 | 13,9 | 855 | 47,7 | 490 | 27,3 | 200 | 11,1 | 1.794 |
Haarlem | 32.502 | 21,7 | 54.357 | 36,3 | 39.868 | 26,7 | 22.849 | 15,3 | 149.576 |
Tabel 2.1 Leeftijdsopbouw Nieuwstad versus Haarlem
1-pers. huishouden | % | huishouden zonder kinderen | % | huishouden met kinderen | % | Totaal | |||
StationsbuurtNieuwstad | 710 | 64 | 233 | 21 | 167 | 15 | 1.110 | ||
Haarlem | 32.580 | 45 | 18.824 | 26 | 20.996 | 29 | 72.400 |
Tabel 2.2 Huishoudensopbouw Nieuwstad versus Haarlem
Ten opzichte van het gemiddelde voor Haarlem zijn er relatief weinig eengezinswoningen in het gebied (28% tegenover 52%), minder appartementen (22,9% tegenover 29,3%) en meer boven/benedenwoningen (18,3% tegenover 12,7%). Het aantal wooneenheden (adressen zonder eigen voorzieningen met niet meer dan twee kamers) is relatief sterk vertegenwoordigd met ca. 31% ten opzichte van 5,9% voor heel Haarlem.
Het eigen woningbezit in Nieuwstad (51,9%) is gelijk aan het gemiddelde voor Haarlem (51,9%). Daarentegen bestaat een klein deel (9,0%) van de woningvoorraad in Nieuwstad uit sociale huur, ten opzichte van 32,3% gemiddeld voor heel Haarlem. De particuliere huurwoningvoorraad is daarentegen veel groter dan voor Haarlem als geheel (39,0% tegenover 15,9%).
69,8% van de woningen dateert van vóór 1919. Tussen 1920 en 1970 zijn zeer weinig woningen bijgebouwd in het plangebied (4,7%). Na 1970 is 25,5% van de huidige woningvoorraad in het gebied tot stand gekomen. Dit door onder andere de nieuwbouw van de flat en woontoren aan het Stationsplein in de 70'er jaren. Aan de Jansweg, tussen de Parklaan en Nieuwe Gracht is in de 80'er jaren een nieuwbouwcomplex gebouwd.
Aan de oever van het Spaarne bevinden zich negen dicht op elkaar gelegen woonschepen die met uitzondering van 2 woonschepen een historische uitstraling hebben. De woonbootbewoners van de Friese Varkensmarkt en de Hooimarkt hebben geen (kade)grond in gebruik.
Bedrijven dienstverlening en kantoren
Nieuwstad is een gewilde locatie voor de zakelijke dienstverlening (kantorenfunctie). Volgens cijfers van Onderzoek en Statistiek in 2009 telt Nieuwstad 10% meer vestigingen in de zakelijke dienstverlening dan gemiddeld in Haarlem. Daar spelen, behalve de centrale locatie in de stad met de historische uitstraling, ook de goede openbaar vervoersverbindingen een belangrijke rol. De gebieden met een kantoorachtige karakter zijn vooral te vinden in de omgeving Kenaupark en de noordstrook van de Bolwerken/Kennemerplein. Verspreid over het plangebied zijn een aantal monofunctionele kantoorgebouwen te vinden, zoals de advocatenkantoor aan het einde van de Nieuwe Gracht en het CWI-gebouw aan de Jansweg. De meeste zakelijke dienstverlening is echter gevestigd in panden die met de woonfunctie uitwisselbaar is.
Tot kantoorbedrijven en dienstverlenende- of ideële bedrijven worden bijvoorbeeld adviesbureaus, reclamebureaus, boekhoudbureaus, financiële holdings, verzekerings- kantoren, makelaardijen, advocatenkantoren, wassalons, kapperszaken en groepspraktijken gerekend.
Op tientallen adressen binnen het plangebied zijn ook bedrijven gevestigd die wat betreft omvang het karakter hebben van beroep-aan-huis. Die kleine bedrijfsvormen zijn inherent aan wonen. Daarnaast zijn er verspreid door de buurt diverse praktijken aan huis (o.a. artsen, fysiotherapeuten, pedicuren).
Het gebied Gonnetstraat e.o. is van oudsher een bedrijventerrein voor lichte industrie. Momenteel is het een mix van oude bedrijvigheid en nieuwe (creatieve) kleine bedrijvigheid. Verschillende oude leegstaande bedrijfsgebouwen fungeren momenteel als bedrijfsverzamelgebouwen voor creatieve bedrijvigheid.
Commerciële voorzieningen
De Kruisweg en de Jansweg hebben een functie als aanlooproutes van het station (en Haarlem-Noord) naar het kernwinkelgebied, dat net buiten het plangebied valt. Dit resulteert in een sterk commercieel aanbod zowel langs de Kruisweg als de Jansweg, tussen het station en de Parklaan.
Het winkelaanbod is voornamelijk specialistisch van aard in tegenstelling tot het kernwinkelgebied, waar de modische branche domineert. Voorbeelden van speciaalzaken in Nieuwstad zijn muziekwinkels, een beddenwinkel en een spelletjeszaak. Behalve winkels zijn aan de Kruisweg en Jansweg aanverwante voorzieningen aanwezig. Er zijn verschillende cafés en restaurants gevestigd aan de Kruisweg en de Jansweg. Nabij het station is een hotel gevestigd. Overige horeca is gevestigd in de Ripperdastraat, Lange Herenstraat en de Rozenstraat.
Het plangebied heeft geen voorzieningenstructuur dat gericht is op de dagelijkse boodschappen. Voor de dagelijkse boodschappen zijn de bewoners aangewezen op de omringende wijken. In het NS-station zijn een aantal kleine gemakswinkels en horecazaken aanwezig die specifiek gericht zijn op de reizigers.
Tot slot is er aan de Rozenstraat en de Kruisweg een casino gevestigd.
Maatschappelijke voorzieningen
Het plangebied kent een goede mix en spreiding van maatschappelijke voorzieningen waarvan sommige buurtoverstijgend zijn. Huisartsen en tandartsen zijn goed vertegenwoordigd in Nieuwstad. Er is een aantal kinderdagverblijven en één basisschool, namelijk de openbare basisschool 'De Kring' aan de Parklaan. De school verzorgt tijdens kantooruren naschoolse opvang (kantoorurenschool).
Verder zijn er verspreid over Nieuwstad een aantal religieuze instellingen, een uitvaartcentrum (langs Parklaan) en diverse hulpverleningsorganisaties gevestigd. Een voorbeeld is de Geestgronden voor psychiatrische hulp en de Stichting Spaarnezicht op de hoek Kruisweg/Nieuwe Gracht, die zich richt op de opvang van dak- en thuisloze jongeren. Het CWI aan de Jansweg is al eerder genoemd.
Twee grote ruimtevragende voorzieningen in Nieuwstad zijn de sporthallencomplex de Beijneshal aan het Stationsplein/Jansweg en het nationaal museum voor psychiatrie Het Dolhuys aan de Schoterburcht (noordwestkant van de Bolwerken, voorbij het water). Dit zijn beide buurtoverstijgende voorzieningen.
Kenmerken voor Haarlem is het grote aantal hofjes die in de loop van de eeuwen, veelal door particulieren, als een vorm van armen- en bejaardenzorg gesticht zijn. In Nieuwstad bevinden zich het Hofje van Staats en het Hofje van Noblet, beiden uit de achttiende eeuw. De bijbehorende binnentuinen behoren tot de stiltegebieden van de binnenstad. Zij hebben vaak nog een historische inrichting. Deze inrichting dient zoveel mogelijk behouden te blijven. In het plangebied bevinden zich nog een aantal andere binnentuinen
2.5 Openbare Ruimte
In de openbare ruimte van het plangebied speelt het verkeer (station en drukke verkeerswegen) een grote rol. De ruimten binnen het station maken ook deel uit van de (semi) openbare ruimte. De stadsparken en de watergangen in het gebied bieden een contrasterende, meer recreatieve functie (groene gordel) ten opzichte van de verharding.
De loop- en fietsroute door de monumentale stadsparken hebben een recreatieve functie (Rondje Bolwerken, inclusief Parklaan en Ripperdapark). Er zijn vijf speelvoorzieningen aanwezig voor Nieuwstad. Drie plekken zijn te vinden aan de Schotersingel. Twee plekken zijn de vinden aan de parklaan waarvan één een schoolplein is met buurtfunctie. Verder zijn er enkele speeltoestellen op binnenterreinen van huizenblokken aanwezig.
Het Spaarne maakt deel uit van de recreatieve hoofdstructuur van Haarlem. De andere wateren in het plangebied (Nieuwe Gracht, Kloppersingel, Bolwerken) behoren tot de verbindingen voor de kleine recreatievaart.
In de nota 'Kanoroutes en voorzieningen in Haarlem' staan vijf lange en groene kanoroutes beschreven en drie stadsroutes. De Bolwerken en het Spaarne maken deel uit van de langere, groene routes. De Nieuwe Gracht maakt deel uit van alle drie de beschreven stadsroutes.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk is voor het bestemmingsplan Nieuwstad het relevante beleidskader weergegeven. Eerst wordt kort ingegaan op de relevante (ruimtelijke) beleidskaders van Rijk en Provincie. Het rijks- en provinciaal beleid archeologie wordt omschreven in de paragraaf archeologie van hoofdstuk 4. Het rijks- en provinciaal beleid met betrekking tot water wordt samen met het gemeentelijk beleid en beleid van Hoogheemraadschap beschreven in de paragraaf water van hoofdstuk 3.
Verder wordt in dit hoofdstuk per thema het relevante gemeentelijke beleid voor het gebied Nieuwstad beschreven.
3.1 Rijks- En Provinciaal Beleid
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Een belangrijk basisprincipe is het leggen van verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het juiste niveau. Rijk, provincie en gemeente zijn verantwoordelijk voor hun eigen belangen. Er is pas sprake van bemoeienis van rijk of provincie met het gemeentelijk ruimtelijk beleid indien dat noodzakelijk is vanwege onderscheiden “nationale”, respectievelijk “provinciale” belangen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte door het kabinet vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de nota Ruimte.
In de visie heeft het Rijk drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
De belangen van het nationale ruimtelijke beleid worden geborgd in de AMvB Ruimte, een juridische vertaling van het rijksbeleid. De nationale ruimtelijke belangen omvatten globaal de nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking, de ontwikkeling van de mainports, het kustfundament, de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën en ruimtelijke garanties m.b.t. defensiedoeleinden en energieproductie en -voorziening.
Voor onderhavig bestemmingsplan is vooral relevant de bevordering van krachtige steden. Behoud van het stedelijk draagvlak voor voorzieningen en van voldoende stedelijke “massa” en de daarbij horende economische agglomeratievoordelen is van groot belang. In dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding.
Structuurvisie Noord-Holland 2040
In de provinciale structuurvisie zijn de uitgangspunten van de Nota Ruimte verder uitgewerkt. De provincie zet in op “kwaliteit door veelzijdigheid”. Het Noord-Hollandse landschap is namelijk gevarieerd, open, heeft hoge cultuurhistorische waarden en is over het algemeen goed bereikbaar vanuit de stad. Noord-Holland moet daarom aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De identiteit van de landschappen in Noord-Holland zijn daarom in 2040 versterkt met behoud door ontwikkeling en door transformatie. De afwisseling tussen stad en open landschap is duidelijk herkenbaar.
Bestaande stedelijke woonmilieus dienen waar mogelijk verder te transformeren tot hoogstedelijke milieus. Bestaande werklocaties dienen waar mogelijk verder te intensiveren en herstructureren om nieuwe ontwikkelingen te accommoderen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen blijft het landelijk gebied open en dichtbij. De hoogstedelijke milieus kenmerken zich door functiemenging, hoogwaardige culturele voorzieningen en een goede bereikbaarheid. Een belangrijke drager voor de toeristische aantrekkelijkheid, leefbaarheid en economie van Noord-Hollandse steden is detailhandel. De hoofdwinkelstructuur dient daarom beschermd en versterkt te worden.
Om het toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de Provincie Noord-Holland provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Deze zijn verankerd in de provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie. De structuurvisie en de provinciale verordening vormen enerzijds het toetsingskader voor de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van Noord-Holland (ruimtelijke kwaliteit) en anderzijds de juridische beleidsuitwerking.
In het kader van het hoofdbelang duurzaam ruimtegebruik worden gemeenten gestimuleerd het bestaand stedelijke gebied beter te benutten door de aanwijzing van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). Het BBG vervangt hiermee de rode contouren uit het oude Streekplan. Door te verdichten, stationslocaties en knooppunten optimaal te benutten, ondergronds te bouwen, en door woningbouwprogramma zoveel mogelijk te realiseren binnen het BBG, wordt intensivering en bundeling van stedelijkheid bevorderd. Hierdoor is ook een winst te behalen in het fiets- en OV-gebruik.
Het plangebied behoort tot het BBG. Voor ontwikkelingen binnen bestaand bebouwd gebied gelden geen aanvullende eisen uit de provinciale ruimtelijke verordening. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid zoals vervat in de structuurvisie en met provinciale belangen zoals verwoord in de verordening.
3.2 Structuurplan Haarlem 2020 (2005)
Het gemeentelijke Structuurplan legt voor de periode 2005 tot 2020 op hoofdlijnen de ambities en wensen vast die alles te maken hebben met ruimtelijke kwaliteit en de verdeling van ruimte in Haarlem. De speerpunten van beleid zijn profilering op een duurzaam goed woonklimaat, versterking van de zakelijke dienstverlening en versterking van de culturele en toeristische wervingskracht.
Uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haarlem is dat bewust met schaarse ruimte wordt omgegaan en dat er contrasten in de stad zijn. Naast plekken waar dynamiek wordt voorgestaan (in herstructureringsgebieden, op knooppunten van openbaar vervoer en in veranderzones) zijn er ook rustige woonwijken waar plaats is voor ondersteunende wijkvoorzieningen.
Afbeelding 3.1: fragment structuurplankaart Haarlem 2020
Functiemenging, intensief ruimtegebruik en toegankelijkheid
Primair staat het stimuleren van functiemenging in Nieuwstad voorop. Specifiek gaat het om het stimuleren van het (recreatief) gebruik van de bestaande, al dan niet toeristische, voorzieningen in de omgeving. Deze hangen samen met de verbetering van de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van het gebied, stimuleren van intensiever grondgebruik en het aanbieden van betere en meer overnachtingsmogelijkheden. Bestaande rustige woongebieden in de omgeving dienen als rustig woongebied beschermd te worden.
De ontwikkeling van de rode loper, de nieuw aan te leggen noord/zuid fietsroute, moet leiden tot een aanzienlijke verbetering van de bereikbaarheid van de binnenstad voor het langzaam verkeer. De oost/west route langs de Nieuwe Gracht is in het Structuurplan ook opgenomen als nieuwe (recreatieve) fietsverbinding.
Voor de toegankelijkheid over het water is de wens de waterverbindingen open te stellen voor waterrecreatie voor de kleine vaart met een passantenhaven aan de Nieuwe Gracht . Naast steigers in het Binnenspaarne is voor een dergelijke passantenhaven het oostelijk deel van de Nieuwe Gracht kansrijk.
Multifunctioneel knooppunt
Nieuwstad wordt in het Structuurplan onderverdeeld in verschillende hoofdgebiedstypen met ieder een verschillende mate van dynamiek (zie figuur 3.1). Het gebied rondom het station is aangewezen tot een "multifunctioneel knooppunt" (rood) én "verandergebied spoorzone". Hier ligt het accent op locaties die kunnen veranderen en intensiveren (denk hier aan verdichting, functiemenging en meervoudig grondgebruik).
Voor de Beijneshal in Nieuwstad (overigens sportcomplexen in het algemeen) ligt er een wens deze functioneel breder in te zetten in het kader van meervoudig ruimtegebruik.
Centrumstedelijk gebied
De rest van het gebied wordt aangemerkt als 'Centrumstedelijk gebied' (oranje) en "Groen". Centrumstedelijke gebieden zijn bij uitstek multifunctioneel en dat moet zo blijven. De Bolwerken en de route langs het Spaarne behoren tot de recreatieve hoofdstructuur. Het Rondje Bolwerken maakt ook deel uit van de cultuurhistorische basisstructuur en te versterken ecologisch verbindingszone.
3.3 Struktuurplan Binnenstad Haarlem (1990)
Dit Struktuurplan dateert van 1990 en is geldig gebleven bij het in werking treden van het Structuurplan Haarlem 2020. Het primaire beleidsdoel van het Struktuurplan Binnenstad Haarlem is versterking van de centrumfunctie van de historische binnenstad. Het handhaven en versterken van de bestaande structuur staat daarbij voorop. Deze wordt bepaald door drie elementen: het aanbod van voorzieningen, het verblijfsklimaat en de bereikbaarheid.
Karakteristiek in Nieuwstad is de aanwezigheid van publieksfuncties, waarbij er niet een specifieke functie domineert. Nieuwstad valt voor een deel onder "randcentrumgebied" en de rest van het plangebied valt onder "overig binnenstad".
Acceptabele functies aan randcentrumstraten, zoals de Kruisweg, zijn : winkels, dag- en nachthoreca, kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid en kantoren, wonen en overige regionale verzorgende functies (gezondheidszorg, welzijn en onderwijs). In de regel zijn de centrale- en publieksfuncties op de begane grondlaag gevestigd, terwijl de woonfunctie op de bovenverdiepingen zal domineren.
De stationslocatie wordt omschreven als knooppunt binnen het "randcentrumgebied", waarbij de entreefunctie voor Haarlem wordt benadrukt. Het is bij uitstek een geschikte locatie voor nieuwe, meer grootschalige kantoorvestigingen. In "overig binnenstad" wordt de handhaving van bestaande concentraties van kantoren en kleine bedrijven voorgestaan, mits hiervan geen overmatige hinder uitgaat (o.a. Jansstraat en Kenaupark). De behuizing van zakelijke dienstverlening gebeurt vaak in voormalige woonpanden. Een menging in combinatie met de woonfunctie wordt passend geacht om een zekere multifunctionaliteit te garanderen. De locatie langs een wel of niet drukke verkeersroute bepaalt de mate van menging van de functies.
Bepaalde voorzieningen zoals scholen en buurthuizen dienen bij voorkeur in de "overige binnenstad" gevestigd te zijn. Gebieden waar de woonfunctie het primaat heeft, dienen als dusdanig beschermd te worden.
3.4 Masterplan Spoorzone (2003)
Het Masterplan Spoorzone is een uitwerking van het Ontwikkelingsplan Haarlem (OPH) en het Structuurplan Haarlem 2020 en sluit aan op het Haarlems Verkeer en Vervoerplan en het Integraal Waterplan. Voor verschillende deelgebieden binnen de spoorzone zijn destijds toekomstige programma's en visies geformuleerd, waaronder voor het Stationplein e.o. Het door de raad vastgestelde plan is echter te ambitieus gebleken.
De volgende speerpunten zijn nog wel van toepassing voor het plangebied.
Rondje Bolwerken (groenstructuur)
Verbetering van het Rondje Bolwerken wordt nagestreefd door herprofilering van de Parklaan en de kade van het Spaarne en door het Prinsen Bolwerk naar het zuiden uit te buigen. Nagestreefd wordt de villa's meer bij het park te betrekken. Wonen en kleinschalige kantoren zijn de meest aangewezen functies, maar er wordt ook aan hoogwaardige horeca gedacht. Voor de kwaliteit van de Bolwerken is het van belang dat voor alle functies geldt dat geen parkeerfaciliteiten in het park gerealiseerd worden.
Stationsplein en Kennemerplein
De verkeerssituatie rond het Stationsplein wordt ervaren als onoverzichtelijk en inefficiënt. De leefbaarheid en veiligheid op en rond deze entree naar de stad is onvoldoende. Zowel aan de noordzijde als aan de centrumkant functioneert het gebied als een van de meest onherbergzame verrommelde gedeeltes van de stad.
In het Masterplan Spoorzone is een raamwerk neergelegd voor ontwarring van de verkeersstromen over de wegen rondom het centraal station. De ambitie is een hoogwaardige entree voor de binnenstad te maken, goed openbaar vervoer te bieden en een auto aantrekkende werking te vermijden. Het station en omgeving zullen optimaal als openbaar vervoersknoop en plein moeten gaan functioneren.
De route Kruisstraat- Kruisweg wordt een langzaamverkeersroute van noord naar zuid door de stad en wordt primair bestemd voor langzaam verkeer, beter bekend als de Rode loper. Het Masterplan Spoorzone gaat uit van een nieuwe brug voor langzaam verkeer via de Bolwerken. De ambitie om deze fietsbrug te realiseren is onderzocht in de variantenstudie, welke als bijlage 6 bij de toelichting is gevoegd. Als meest optimale route is de verbinding via een nieuw aan te leggen brug over de Schotersingel naar voren gekomen. Om de Rode loper te verbinden voorziet dit bestemmingsplan in een fietsbrug over de Schotersingel (zie hiervoor paragraaf 5.2).
Het fietsparkeren wordt zo gesitueerd dat dit optimaal aansluit op de hoofdfietsroute via de Kruisweg. Uitgangspunt is het nieuwe busstation zoveel mogelijk aan de oostkant te situeren. Toevoeging van functies wordt op beperkte schaal mogelijk geacht. Gedacht wordt aan woningen, kantoren, ondersteunende voorzieningen, een hotel en kwalitatief goede horeca gericht op passanten.
Afbeelding 3.2 Masterplan Spoorzone
Gonnetstraat
In de masterplan Spoorzone is voor de Gonnetstraat als ambitie aangegeven dat deze oude bedrijfslocatie herontwikkeld moet worden tot een (gemengd) binnenstedelijk gebied, met de nadruk op wonen, gericht op diverse doelgroepen waaronder ook senioren. Er wordt een intensief stedelijke ontwikkeling voorgesteld gebaseerd op de schaal van de Haarlemse binnenstad. Daarnaast is het gewenst dat er ontwikkeling van binnenstedelijke (private) kantoorfuncties nabij het spoor plaatsvindt. In de masterplan Spoorzone is beschreven dat aansluiting gezocht wordt bij de maat en schaal van de Nieuwstad. Daarnaast zijn de speerpunten flexibel bouwen en functiemenging. Veiligheid is eveneens een belangrijk thema. De planontwikkeling voor deze locatie is nog niet afgerond.
Figuur 3.3: Sloop en bebouwing stationsplein en realisatie van kantoren ten
noorden van de Gonnetstraat.
Zoals af te lezen van figuur 3.2 en figuur 3.3 zijn er in het masterplan Spoorzone ook voorstellen gedaan voor het verleggen van de Prinsen Bolwerk. Er wordt een rij bebouwing aan de noordkant van het spoor nabij de Prinsenburg voorgesteld. Voor het stationsplein wordt sloop van bebouwing (Beijneshal) in combinatie met nieuwbouw voorgesteld. Dit zijn onderdelen uit het masterplan Spoorzone waarvan geen zicht is op uitvoering.
3.5 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
In het Handboek Inrichting Openbare Ruimte 2007(HIOR) is de uitstraling van de binnenstad voor een groot deel vastgelegd. Opgenomen is een visie op de inrichting van de openbare ruimte (incl groen) en richtlijnen voor de toe te passen materialen, profielen, details en objecten, waarmee bij ontwerp, inrichting , uitvoering en beheer rekening moet worden gehouden. Het HIOR kan als instrument gebruikt worden bij kwaliteitsverbetering van met name bestaand groen. Het doel van de HIOR is te komen tot een kaderstellende en samenhangende visie op de openbare ruimte, die bovendien is uitgewerkt in concrete voorschriften voor de inrichtingen van de openbare ruimte van de binnenstad, gericht op een beheerbaar en uitvoerbaar straatbeeld van goede ruimtelijke kwaliteit.
In de nota Ruimtelijke Kwaliteit wordt een integrale stadsbrede visie gegeven op ruimtelijke kwaliteit die voor ieder nieuw ruimtelijk plan de basis vormt. Met de visie wil Haarlem kernachtig uitdragen waar haar kracht en haar ambitie ligt. De relatie tussen duurzaamheid, in de zin van toekomstbestendigheid en de kwaliteit van de leefomgeving, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk thema van de visie. Er zijn tien gouden regels geformuleerd die een prioriteit voor ruimtelijke ontwikkeling in Haarlem uitspreken.
Nieuwstad behoort als deel van de historische kern tot het gebied waarvoor een "Beschermende Regie" geldt. Deze is gericht op het behouden en versterken van de zichtbare relatie tussen geschiedenis, (inrichting van de) openbare ruimte, architectuur en functie. Nieuwe ontwikkelingen moeten de bestaande kwaliteiten versterken, repareren en verrijken. De samenhang tussen open en bebouwde ruimte, de functionele relaties, de diversiteit en de maat en schaal mogen niet worden verstoord.
Gebiedstypering "historische kernen" geldt voor die gebieden die als beschermd stadsgezicht zijnaangewezen en is als volgt omschreven:
"Ligging van de kern en loop van de hoofdstraten hangt samen met ondergrond en waterlopen. Aaneengesloten straatwanden, bestaande uit onderling sterk verschillende individuele gebouwen, direct aan straat of dijk. Stenige openbare ruimte met een harde overgang tussen openbaar en privé. Veel historische en monumentale gebouwen met bijzondere detaillering."
Het Kenaupark valt in de gebiedstypering "stedelijk groen" en de omliggende bebouwing in de gebiedstypering "villagebieden".
Elke nieuwe ontwikkeling zal hierop beoordeeld worden, hiervoor zijn beoordelingscriteria opgesteld.
3.6 Wonen
Haarlem kiest in de Woonvisie Haarlem 2012-2020 (2012) voor behoud en versterking van de aantrekkelijkheid van Haarlem als kwalitatieve goede woonstad. Wonen vormt een belangrijke factor bij de duurzame stedelijke ontwikkeling in Haarlem. Ruimtelijke kwaliteit geldt als uitgangspunt en aantasting van het groen in en om de stad wordt niet geaccepteerd. In de Woonvisie zijn uiteenlopende maatregelen opgesomd die een bijdrage moeten leveren aan de doelstellingen. Daarbij wordt zorgvuldig omgegaan met behoud en versterking van historisch interessante woonwijken en beschermde stadsgezichten.
Haarlem is onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam. In dat verband zijn afspraken gemaakt over de regionale woningbouwopgave in het Regionaal Actie Programma (RAP). Hieraan zal Haarlem ook moeten bijdragen.
De grootste uitdaging ligt binnen de bestaande woningvoorraad. Het gaat om verduurzaming van deze voorraad en van de openbare ruimte, leefbaarheid en mobiliteit. Een kleinschaliger, meer organische aanpak past hierbij, met stapsgewijze, flexibele verbeteringen in plaats van grote masterplannen.
Deze aanpak is bij uitstek toepasbaar binnen de ruimtelijke structuur van het plangebied Nieuwstad, omdat hier geen ruimte is voor grootschalige nieuwbouw of herstructureringsprojecten. Het behoud van de hoogwaardige stedenbouwkundige kwaliteit staat voorop.
Woonschepen
In de nota aanwijzing oevers van 23 september 2003 zijn de Hooimarkt en Friese Varkensmarkt aangewezen als 'ligplaatsen voor historische schepen'.
De toegestane afmetingen van woonschepen langs het Spaarne heeft de gemeente Haarlem vastgelegd in een plaatselijke Woonschepenverordening . Deze zal binnenkort worden vervangen door de Verordening Woonschepen.
De maximale toegestane afmetingen voor woonschepen zijn:
- Lengte: 18,50 meter.
- Breedte vanaf de walkant: 7 meter.
- Hoogte voor woonschepen is maximaal 4 meter boven de waterlijn.
3.7 Economie
Haarlem is de afgelopen jaren een paar keer verkozen tot de beste winkelstad van Nederland. De aantrekkingskracht op dagjesmensen en toeristen is daarom groot. Het beleid van de gemeente heeft tot doel deze positie te verstevigen en hieraan bekendheid te geven binnen en buiten de regio. Daarnaast wil de gemeente het fijnmazige netwerk van winkels handhaven zodat iedere Haarlemmer binnen een redelijke afstand van zijn woning de dagelijkse boodschappen kan doen.
Het bestemmingsplangebied Nieuwstad is in de detailhandelsnota gedeeltelijk aangewezen tot het centrumgebied van de binnenstad. Dit betreft de Kruisweg en de noordkant van de Lange Herenstraat. Het imago van een cultuurhistorische binnenstad, met een divers winkelaanbod, moet behouden blijven, en waar nodig versterkt. Een versterking van de toeristische en culturele aantrekkingskracht is essentieel om de detailhandel in de binnenstad aan kracht te laten winnen. In dit bestemmingsplan is de Kruisweg als straat met centrumvoorzieningen bestemd, waar detailhandel ook onder valt. Beperkte ruimte voor versterking van de winkelfunctie wordt gegeven aan de Jansweg. In het station zelf is ook in beperkte mate detailhandel en horeca te vinden, deze dienen echter gericht te zijn op de reizigers.
Voor toeristen is een divers aanbod aan horecaondernemingen een voorwaarde. In de kernwinkelstraten moet met name plaats zijn voor winkelondersteunende horeca of combinaties van winkels en horeca met terrassen. Het winkelende en wandelende publiek moet op tal van plaatsen horeca gelegenheden met terrassen tegenkomen. Deze combinatie maakt en houdt het recreatief winkelen aantrekkelijk.
Standplaatsen complementeren het winkel- en voorzieningenaanbod en vergroten de aantrekkelijkheid voor bezoekers en toeristen. Ter regulering van de standplaatsenvergunningen is in de vorm van Standplaatsenbeleid 2010 een toetsingskader geformuleerd. Artikel 151 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) biedt de juridische basis voor het verlenen of weigeren van een standplaatsvergunning. Als maximum van het aantal standplaatsen is voor het centrum 11 standplaatsen aangegeven, voor Haarlem totaal 75 standplaatsen. In het standplaatsenbeleid 2010 is een overgangstermijn van 10 jaar opgenomen waarin vaste bouwwerken zonder bouwvergunning nog mogen blijven bestaan. Na overgangstermijn dienen deze bouwwerken verwijderd te worden. Nieuwe standplaatsvergunning worden voor een periode van 5 jaar uitgegeven en moeten mobiel zijn. De verkoopinrichting moet na sluitingstijd verwijderd worden.
Haarlem Brancheringsplan binnenstad (2004)
Als profilering wordt voor het stationsgebied meegegeven dat er beter ingespeeld moet worden op de behoefte van de reiziger. Het profiel dat hierbij hoort is shop &go, efficiënt winkelen, vergeten artikelen, conveniencestores en aanbod in gemiddeld tot hoger marktsegment. De onderstaande suggesties worden meegegeven als branches in het stationsgebied waar op ingezet kan worden.
- Media (tijdschriften en kantoorboekhandel)
- Bloemen en planten (bloemen, kado-artikelen en woonaccessoires)
- Levensmiddelen (convenience, snoep)
- Fietsen (fietswereld, fietspoint en huurfietsen)
- Huishoudelijke artikelen (kado-artikelen en kaarten/prenten)
- Horeca (shakies, subway, congresruimte, lunch, snacks)
3.8 Maatschappelijk
In het Structuurplan Haarlem 2020 zijn gebieden aangewezen die in potentie geschikt of kansrijk zijn om (nieuwe) sociaal-maatschappelijke voorzieningen te vestigen of te clusteren. De nota Haarlem Maatschappelijk op de Kaart (2010) geeft inzicht in de ontwikkeling van aanbod en spreiding van de sociaal maatschappelijke voorzieningen. Tevens geeft het een handvat voor de ontwikkeling of bijstelling van het eigen gemeentelijk accommodatiebeleid, met aanbevelingen voor nieuwe vormen van gecombineerd gebruik of andere keuzen voor locaties en gebruik op het gebied van welzijn, onderwijs, zorg, cultuur en sport.
Vanuit diverse invalshoeken worden die met elkaar verbonden en wordt een richting gegeven voor ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Daarmee wordt een koppeling tot stand gebracht tussen sociaal en fysiek.
Concrete keuzes moeten worden uitgewerkt in gebiedsvisies. De visie is een instrument om op meer planmatige wijze maatschappelijke voorzieningen plek te geven in de stad en professionele partijen (veelal uitvoerder) te verleiden en te committeren om er invulling aan te geven.
In het kader van duurzaamheid is meervoudig ruimtegebruik uitgangspunt. Zo is er is niet alleen maar sprake van een bouwopgave met uitbreidingsbehoefte. Kansen liggen er om de voorzieningenstructuur anders te organiseren waarbij de inzet van multifunctionele accommodaties een belangrijke rol speelt.
De bevolkingssamenstelling van het centrum bestaat met name uit een klein deel opgroeiende kinderen en een klein deel ouderen. De Haarlemse bevolkingsprognose gaat uit van een in absolute aantallen beperkte groei van het aantal 75+ers.
Sport
Haarlem stimuleert een gezonde en verantwoorde sportbeoefening voor een ieder die dat wenst. Sport wordt ingezet als middel om een aanvullende bijdrage te leveren aan de sociaalmaatschappelijke cohesie en op beleidsterreinen als volksgezondheid, jeugd- en jongerenwerk en integratie.
De laatste jaren heeft de gemeente Haarlem veel geïnvesteerd in haar sportbeleid om sporten voor Haarlemmers toegankelijk, laagdrempelig en uitdagend te maken. De gemeente zal zich continu inzetten op het vergroten van de sportparticipatie, en wel vanuit een aantal invalshoeken, namelijk:
- Breedtesportontwikkeling: waarbij nadruk wordt gelegd op specifieke doelgroepen (ouderen, kinderen uit aandachtswijken, allochtone vrouwen, VMBO- scholieren, kinderen op het speciaal onderwijs), en op de ondersteuning van het sportverenigingsleven, de samenwerking met het onderwijs, schoolsporttoernooien en de organisatie van (breedte-)sportevenementen.
- Topsport en talentontwikkeling;
- Commerciële sport: waarbij de aandacht uitgaat naar het stimuleren van het gebruik van sportfaciliteiten binnen de eigen wijk.
- Sport, recreatie en gezondheid: hierbij wordt de nadruk gelegd op gezondheid. Zo zal een minimale beweegnorm in het basisonderwijs gehaald moeten worden, en zal de gemeente zorg moeten dragen voor goede en aantrekkelijke (hard-)loop-, fiets- en kanoroutes zodat de Haarlemmer op een recreatieve manier kan bewegen.
- Optimalisering sportaccommodaties: hierbij geldt dat er aandacht moet zijn voor de kwaliteit en gevarieerdheid van het aanbod, aanbod in de wijk en multifunctionele inzetbaarheid van accommodaties. Verder zijn spreiding van de accommodaties en faciliteiten over de stad en onder de verenigingen belangrijk, evenals het gedrag van de gebruikers.
De Beijneshal in Nieuwstad is één van de drie gemeentelijke sporthallen in Haarlem en maakt onderdeel uit van de binnensportaccommodaties.
3.9 Verkeer
In de Regionale bereikbaarheidsvisie "Zuid Kennemerland, bereikbaar door samenwerking" (2011) is een regionale visie waarin de twee belangrijkste voorstellen voor Haarlem een mariatunnel tussen Westelijke randweg en Schipholweg en het doortrekken van de Prins Bernhardlaan naar de Oude weg is. Gestreefd wordt naar twee ringstructuren rond Haarlem. De aanleg van een oostelijk ringweg heeft invloed op de verkeersstromen in het plangebied. Het oost-west autoverkeer over de Bolwerken zal afnemen. Dit is een visie voor de lange termijn.
Het Haarlems Verkeer en Vervoersplan (2003) (HVVP) beschrijft het beleid op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 10 jaar. De huidige en toekomstige hoofdstructuren voor het autoverkeer, het openbaar vervoer en de fiets worden nader toegelicht. Belangrijke pijlers zijn leefbaarheid en bereikbaarheid. Het plan beoogt het fiets- en ov-gebruik in de stad te stimuleren en het autoverkeer in de wijken zoveel mogelijk terug te dringen.
De auto
Op het Haarlemse wegennet wordt niet meer autoverkeer toegelaten dan de stad aan kan. Het wegennet wordt gecategoriseerd om binnen de stad grote stadsleefgebieden te creëren. Dit zijn gebieden waarin geen gebiedsvreemd autoverkeer wordt toegelaten.
Onderscheid wordt gemaakt tussen gebiedsontsluitsweg 70 km/h, gebiedsontsluitingsweg type A, gebiedsontsluitingsweg type B en erftoegangswegen.
Een stadsleefgebied bestaat uit een aantal verblijfsgebieden waar maximaal 30km/h gereden mag worden. Het autoverkeer dat de stadsleefgebieden in of uit wil, wordt via ontsluitingswegen type B zo direct mogelijk naar de randen van het gebied geleid. Op de buiten de stadsleefgebieden gelegen wegen van type A wordt het wijkvreemde en doorgaande verkeer afgewikkeld.
In de filosofie van het HVVP wordt fietsgebruik in de stad gestimuleerd en het autoverkeer in de wijken zoveel mogelijk teruggedrongen. De fiets en voetganger krijgen voorrang op de automobilist (behalve op gebiedsontsluitingswegen type A). Ook betekent dit geen uitbreiding van wegen in wijken en in de binnenstad. Op het maaiveld parkeren wordt in de binnenstad beperkt, parkeren in garages wordt gestimuleerd. Het HVVP gaat door op de inzet uit de nota 'Haarlem Centrum Autoluw'. Dit plan is erop gericht de kwaliteit van de binnenstad te verbeteren, door onder andere het onmogelijk maken van doorgaand verkeer door de binnenstad. Het verkeer wordt om de binnenstad heen geleid, zoveel mogelijk over de tangenten. Verder wordt ingezet op verbetering en uitbreiding van het fietsnet en realiseren van stallingen bij stations.
De auto in Nieuwstad:
Het Prinsen Bolwerk, Kennemerplein en Staten Bolwerk zijn getypeerd als gebiedsontsluitingsweg A. Deze wegen vormen een belangrijke doorvoerroute vanuit oostelijke richting (Amsterdam) naar onder andere Zandvoort en Bloemendaal en maakt deel uit van de kustroute.
Gebiedsontsluitingsweg type B zijn het Kenaupark (alleen de weg die door het park zelf gaat, niet het deel gelegen aan de zijde van de Tuinstraat), de Parklaan en de Friese Varkensmarkt-Hooimarkt. De Kruisweg en Jansweg zijn 30 km wegen, maar met een busroute waarover ook de Zuidtangent geleid wordt.
Langzaam verkeer
Het HVVP gaat uit van het creëren van stadsleefgebieden, waarbij de rol van de auto geminimaliseerd wordt. De auto is in het plangebied geminimaliseerd door het creëren van een verblijfsgebied (30 km/h). Dit schept voor de fietser een ruimere en veiliger omgeving, maar ook voor de voetganger.
Voetgangers verplaatsen zich over korte afstanden. Veiligheid staat hierbij voorop. Kinderen verdienen in dit kader bijzondere aandacht. Deze aandacht richt zich op schoolroutes (gecombineerd met de fiets), de schoolomgeving en de woonomgeving. Maar ook de minder validen en oudere verkeersdeelnemer verdienen extra aandacht. Voor hen worden voorzieningen gerealiseerd op routes en bij inrichting van het openbare gebied.
In het HVVP worden daarnaast op de fiets gerichte beleidslijnen uitgezet om het fietsgebruik te stimuleren. Verkeersveiligheid gaat boven alles, daarom krijgt fietsverkeer op GOW-A wegen per definitie geen voorrang bij kruisingen, en wordt de voorrang bij kruisingen op GOW-B wegen per situatie beoordeeld. De belangrijkste uitgangspunten zijn de verbetering van de bestaande fietsroutes en voorzieningen en uitbreiding van het fietsnet.
Afbeelding 3.4: Verkeersnetwerk uit het Structuurplan 2020 (2005)
Aan de westzijde van het plangebied is een fietsbrug gerealiseerd over de Kinderhuissingel. Aan de oostzijde van het plangebied ligt de wens voor het realiseren van een langzaamverkeersbrug vanuit Scheepmakerskwartier (fietsbrug Adriaan) naar de Nieuwe Gracht. Beide bruggen komen uit het Masterplan Spoorzone (rondje Bolwerken).
Ten behoeve van de langzaamverkeersroute van noord naar zuid door de stad, beter bekend als de Rode loper wordt een nieuwe brug voor langzaam verkeer via de Bolwerken voorgesteld. Deze Schoterrsingelbrug wordt in dit bestemmingsplan opgenomen om de verbinding van de Rode loper mogelijk te maken. In paragraaf 5.2 wordt een nadere toelichting gegven op de afwegingen die gemaakt zijn voor de brug.
Openbaar vervoer
Samen met de fiets biedt het OV het alternatief voor autogebruik. In het HVVP worden voor het openbaar vervoer de volgende doelen geformuleerd:
- 1. Verhogen van de gemiddelde trajectsnelheid in de stad;
- 2. Versterken van de regionale bereikbaarheid per openbaar vervoer, vanwege het economisch belang voor de stad en om ten einde het gebruik van de auto naar de regio en verder te beperken;
- 3. Optimalisering van het lokale openbaar vervoer, met grote aandacht voor de toegankelijkheid, alsmede het bieden van een aantrekkelijk alternatief voor de auto, met name in congestiegebieden en in de nauwe binnenstad.
Het station Haarlem ligt aan de kruising van de oost-west verbinding Amsterdam - Zandvoort en de noord-zuid verbinding van Alkmaar en Hoorn richting Den Haag, Rotterdam, Dordrecht en Breda. Het station vormt een belangrijke entree tot het centrum van de stad. Er zijn ongeveer 20 buslijnen die op het station stoppen. Hiermee vormt het station, met het omliggende gebied een belangrijke component in het bestemmingsplan.
3.10 Groen
Het Groenstructuurplan (1991) omvat een inventarisatie van de groenontwikkelingen en geeft een visie op de ontwikkeling en inrichting van de groene buitenruimte van Haarlem.
Voor de binnenstad is het stenige karakter kenmerkend, oftewel een beperkte hoeveelheid groen. In de omgeving Nieuwstad is er weinig sprake van voortuinen, daarentegen is er voor binnenstedelijke begrippen veel hoogwaardig groen. Het groen maakt onderdeel uit van groene (oost-west) dwarsverbanden door heel Haarlem en zijn van ecologisch belang als schakel tussen het buitengebied en de woonomgeving.
De doelstelling voor de ontwikkeling van het groen netwerk in Haarlem is tweevoudig: versterking van groen met vooral ecologische waarden en versterking van groen met vooral stedelijke waarden. Een belangrijk uitgangspunt voor Nieuwstad is dat de gebruiksbetekenis van de stadsparken, waar onder de Bolwerken vergroot moet worden.
Het Groenstructuurplan zal worden vervangen door de Structuurvisie Openbare Ruimte die momenteel opgesteld wordt.
In het bomenbeleidsplan 2009-2019 (2010) zijn de hoofdbomenstructuur en de monumentale bomenlijst vastgesteld. De hoofdbomenstructuur van Nieuwstad is geconcentreerd langs de oevers van de waterverbindingen. Hieronder is een kaartje met de monumentale bomen opgenomen.
Afbeelding 3.3 Monumentale bomen
3.11 Water
Rijks- en provinciaal beleid met betrekking tot water
Doelstelling van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) is dat het grond- en oppervlaktewater in 2015 van goede kwaliteit zal zijn. Hierbij is de uitdaging om op een duurzame, milieuvriendelijke en energiezuinige manier de kwaliteit van het water zo hoog mogelijk te maken en te houden, en de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2003) is in 2003 door de rijksoverheid, provincies, gemeenten en waterschappen ondertekend en geactualiseerd in 2008. Met de ondertekening van het NBW hebben alle partijen het belang van een gezamenlijke en integrale aanpak om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren onderstreept.
Het akkoord sluit aan op de doelstelling van de KRW en heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te krijgen en daarna op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Nederland krijgt als gevolg hiervan namelijk steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.
Inmiddels is vanaf 22 december 2009 de nieuwe Waterwet ingegaan. Deze nieuwe Waterwet regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op basis van deze wet is in december 2009 het Nationaal Waterplan vastgesteld.
In het Nationaal Waterplan worden antwoorden geformuleerd op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Ook is in dit plan een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
Daarnaast is voor ieder Nederlands deel van de grensoverschrijdende stroomgebieden van de Eems, Maas, Rijn en Schelde een stroomgebiedbeheerplan opgesteld. In ieder beheerplan is voor de periode 2009-2015 aangegeven welke doelen er gelden voor de grond- en oppervlaktewateren, hoe de kwaliteit behouden kan blijven en waar nodig verder verbeterd gaat worden. Deze plannen maken onderdeel uit van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang hiermee te worden gezien.
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is op 16 november 2009 vastgesteld. Het motto van het Waterplan is het beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling.
In het Provinciaal Waterplan zijn strategische waterdoelen geformuleerd. De strategische waterdoelen zijn overigens in het Waterplan verder uitgewerkt, waarin de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen naar onderwerp worden toegelicht:
- De provincie waarborgt samen met waterschappen en Rijkswaterstaat voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
- De provincie zorgt samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie wordt versterkt .
- De provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven voor schoon en voldoende water. Dat wordt georganiseerd door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
- De provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij wordt integrale gebiedsontwikkeling gehanteerd.
Waterbeheerplan Rijnland 2010-2015 (2009)
Onder het motto 'droge voeten en schoon water' staat al het werk van het Hoogheemraadschap van Rijnland in het teken van de drie hoofddoelen veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Het Hoogheemraadschap van Rijnland kiest voor een gebiedsgerichte aanpak met een pakket aan maatregelen en uitvoeringsprogramma om de drie hoofddoelen tijdens de planperiode te verwezenlijken.
De bescherming van inwoners en voorzieningen in het beheergebied tegen overstroming behoort tot één van de kerntaken van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Cruciaal hiervoor is dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven. In de planperiode van 2010-2015 zal de focus primair op de regionale keringen liggen, waarbij alle regionale keringen zullen worden getoetst. Het streven is dat in 2020 alle regionale keringen voldoen aan de gestelde normen en de primaire keringen in 2015. Ook de 'veiligheidsketen' staat in het kader van bescherming als hoofdpunt op de agenda. Hier geldt dat per 2015 een beproefde aanpak voor noodsituaties beschikbaar en operationeel moet zijn.
Bij het tweede hoofddoel 'voldoende water' gaat het er om het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Binnen dit kader is het baggeren een belangrijke opgave voor deze planperiode. De inzet is dat uiterlijk in 2020 alle wateren in het beheergebied de vereiste diepte hebben. Dit is enerzijds van belang om de wateraanvoer en de waterafvoer naar de gemalen veilig te stellen en anderzijds om een gezond en schoon watersysteem te krijgen en te behouden. Een andere belangrijke kerntaak van het Hoogheemraadschap van Rijnland is peilbeheer. Om de watersystemen op orde te krijgen, moeten peilbeheer, berging en afvoer integraal worden beschouwd. Het is daarom zaak om in sommige gebieden maatregelen te nemen zoals voor waterberging, maar ook in het beheer van grondwater ligt hier een taak voor het Hoogheemraadschap van Rijnland. Tot slot is het binnen dit kader noodzakelijk om gedurende de planperiode alle polder- en boezemgemalen te renoveren waar nodig is.
Als beheerder van de waterkwaliteit is het Hoogheemraadschap van Rijnland ervoor verantwoordelijk dat het watersysteem zowel chemisch als ecologisch in een goede toestand verkeert (waaronder helder water, natuurvriendelijke oevers en gezonde visstand). Het eerste kernpunt is te voorkomen dat er te veel voedingsstoffen in het watersysteem terechtkomen. Het Hoogheemraadschap van Rijnland zal er op toezien dat de lozing van voedingsstoffen door Rijnlands eigen afvalwaterzuiveringsinstallaties in ieder geval tot een minimum te beperken en het beheer van de waterketen integraal te benaderen (samenwerking met andere overheden, zoals gemeente). Ten tweede zal het Hoogheemraadschap van Rijnland zich richten op ecologische uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals het aanleggen van natuurlijke oevers. Ten slotte speelt de verziltingsproblematiek, waarbij het Hoogheemraadschap van Rijnland een pro-actieve rol moet spelen om het onderwerp nadrukkelijker op de (politieke) agenda te zetten bij de verschillende overheden en belangengroepen.
Centrale doelstelling van het Integraal Waterplan Haarlem 2004 is het creëren van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (toename neerslag) en verstedelijking (toename verhard oppervlak), is ruimte voor oppervlaktewater nodig. Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten.
Doelstelling voor het oppervlaktewater voor de periode tot 2015 is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water. Als streefbeeld heeft de gemeente voor ogen een verbeterd waternetwerk dat uitgebreid is met nieuw water.
Een algemene regel met betrekking tot de waterkwantiteit is het compenseren van een eventuele toename van verharding. Indien verharding in een gebied toeneemt zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van de toegenomen verharding te voorkomen.
Indien er gebouwd wordt en hierbij wordt meer dan 500 m2 onverhard oppervlak omgezet naar verhard oppervlak, dient 15% van dit verhard oppervlak als oppervlaktewater te worden aangebracht. In bepaalde gevallen kan het hoogheemraadschap van Rijnland afwijken van de grens van 500 m2, zulks ter beoordeling van het hoogheemraadschap. Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater.
Het Integraal Waterplan geeft een visie voor het oppervlaktewater 2050 in Haarlem. Anno 2050 is het oppervlaktewater in Haarlem een belangrijke structuur- en beeldbepalend element. De inrichting, gebruiksfuncties en het beheer zijn goed afgestemd op de waterhuiskundige, stedenbouwkundige en natuurlijke omgeving van de stad.
Nieuwstad in relatie tot Integraal Waterplan
Uit het Integraal Waterplan blijkt dat zich binnen het plangebied geen watergangen bevinden die verbeterd moeten worden. Ook zijn er geen nieuw aan te leggen watergangen in het gebied gepland. De watergangen in het plangebied behoren tot het boezemwatersysteem en zullen ook in de toekomst deel uit blijven maken van het boezemwater. De Nieuwe Gracht, Kinderhuissingel, Kloppersingel en Schotersingel zijn nevenvaarroutes, het Spaarne is een hoofdvaarroute. Al deze watergangen worden getypeerd als cultuurhistorische waardevolle waterlopen.
Daarnaast wordt in het bestemmingsplan Nieuwstad niet voorzien in een toename van de verharding. De bestaande bebouwing wordt conserverend in het bestemmingsplan vastgelegd. Er worden dan ook geen compenserende maatregelen genomen op het gebied van de waterhuishouding.
In de Kansenkaart Watertoerisme Haarlem (2008) wordt aangegeven op welke plekken in Haarlem de waterrecreatie versterkt kan worden. Verschillende beleidsstukken vormen de basis voor deze kansenkaart zoals: de Nota Waterrecreatie (1996), het Spaarneplan (2000) en het Structuurplan Haarlem 2020 (2005).
Voor Nieuwstad worden een aanlegmogelijkheid voor passanten (kleine motorboten) in de Nieuwe Gracht voorgesteld en de verbetering van de mogelijkheden voor vaste ligplaatsen. Verder zijn er zoekgebieden aangegeven voor de te versterken Spaarne-attracties, zoals een horecaschip en een Chartervaart.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Ten behoeve van het bestemmingsplan is milieuonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek geeft een overzicht van mogelijke milieuhygiënische belemmeringen in het plangebied. Voor buurten of straten waar nu een te hoge milieuhinder is wordt ernaar gestreefd om dit te verlagen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet milieuhinder worden voorkomen. Door middel van zonering van en specifieke (her)bestemmingsregelingen kan hieraan vorm worden gegeven.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen of bestaande legale bedrijvigheid, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties (al dan niet in een bestaand bedrijfsgebouw) of een nieuwe wegconstructie - kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.
4.2 Milieuzoneringen
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Het gebruik van milieuzonering biedt de mogelijkheid om gevoelige functies te vrijwaren van (zware) bedrijvigheid, maar biedt ook de mogelijkheid bepaalde bedrijvigheid te versterken.
In de milieuzonering staat de typering van (woon)gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachte hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk.
Door middel van een passende bestemmings- en gebruiksregeling kan het bestemmingsplan een bijdrage leveren aan een afname van overlast binnen het plangebied, door niet passende bedrijvigheid of activiteiten zo veel mogelijk te weren, te reduceren, of door hinder beperkende maatregelen te treffen. In geval van wegbestemming zal een financiële regeling moeten worden getroffen en/of zal er een verplaatsing moeten worden geregeld.
Categorisering van bedrijven in het plangebied
Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze opdeling is bepaald door de specifieke kenmerken van die gebieden. Het plangebied Nieuwstad is getypeerd als stedelijk centrum. De maximaal toegestane milieucategorie is C (3.1).
Aan de hand van een lijst met bedrijven, vallend onder de Wet milieubeheer (Wm) (bijlage 1), die binnen het plangebied zijn gelegen, is een onderzoek uitgevoerd naar de potentiële hinder daarvan. Per bedrijf is onderzocht welke categorie van toepassing is. Deze categorieën zijn bepaald aan de hand van de zoneringslijst welke is bijgevoegd. ( 1 van de Regels). Uit het onderzoek is gebleken dat vrijwel alle bedrijven passen binnen het plangebied en positief kunnen worden bestemd.
In het te bestemmen gebied zijn vijf bedrijven gevestigd met een hogere dan de gewenste milieucategorie.
- Ten Wolde BV (Parklaan 78): Het bedrijf is een groothandel in verfwaren. Er zijn geen klachten bekend. Het bedrijf voldoet aan de Wet milieubeheer. Het bedrijf kan positief bestemd worden.
- Free Lance (Friese Varkenmarkt 2): Het bedrijf is een autoplaatverwerkerij. Er zijn geen klachten bekend. Het bedrijf voldoet aan de Wet milieubeheer. Het bedrijf kan positief bestemd worden.
- ProRail BV Spoorwegemplacement (Stationsplein 11): Het emplacement is onderdeel van het normale spoor en ook regulier onderhoud is daarop van toepassing. Incindenteel zijn er nu nog wel klachten (meestal onderhoudsgerelateerd). Door goede afspraken over de aanpak worden de klachten beperkt gehouden.
Het aantal geluidsklachten is wel afgenomen dit komt doordat er schermen zijn geplaatst. - NS Station Kenmerland (Stationsplein 11): Het hele stationsgebouw valt onder woon- of verblijfsgebouwen, hierbij horen ook de hierin gevestigde bedrijven. Er zijn geen recente klachten bekend. Het bedrijf voldoet aan de Wet milieubeheer. Het bedrijf kan dan ook positief bestemd worden.
- Autoschade v/d Groef (Gonnetstraat 11): Het bedrijf is een autospuitinrichting (hoofdcategorie). Er zijn geen klachten bekend. Het bedrijf voldoet aan de Wet milieubeheer. Het bedrijf kan positief bestemd worden.
Bedrijven in het plangebied Nieuwstad met een milieuhindercategorie A of B worden binnen de bestemming Bedrijf en de verzamelbestemming 'Gemengde Doeleinden' mogelijk gemaakt. Middels een aanduiding zijn bestaande bedrijven bestemd die een milieuhindercategorie hebben hoger dan B. Het is niet de bedoeling om deze bestaande bedrijven weg te bestemmen. Er is gekozen voor een functieaanduiding om het alleen mogelijk te maken op de locaties waar nu reeds een bedrijf zit met een hogere hindercategorie, verdere uitbreiding van bedrijven met een hogere hindercategorie dan B is niet gewenst in dit plangebied.
4.3 Geluid
Geluidbelasting t.g.v. weg- en railverkeer
Het plangebied is binnen de geluidzones van diverse stedelijke wegen gesitueerd. Het spoortraject Haarlem Spaarnwoude – Haarlem Centraal – Leiden is binnen het bestemmingsplan gesitueerd.
Voor het bestemmingsplan Nieuwstad is een akoestisch onderzoek uitgevoerd op basis van de Wet geluidhinder. Het integrale onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting. Hierin wordt ook het wettelijk kader besproken en de consequenties van een te hoge geluidsbelasting.
Conclusie
Uit de resultaten blijkt dat de huidige geluidsgevoelige bestemmingen binnen het bestemmingsplan een geluidbelasting ondervinden ten gevolge van weg- en railverkeerslawaai. De geluidbelasting is voor wegverkeers-, en railverkeerslawaai respectievelijk maximaal 66 en 69 dB. De geluidbelasting binnen het plangebied is lager dan de maximale ontheffingswaarde voor bestaande situaties.
Indien nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt dient dit nader te worden onderzocht. Hierbij zal afhankelijk van de locatie naar wegverkeers- en railverkeerslawaai onderzoek moeten worden uitgevoerd.
In dit bestemmingsplan wordt de bestemming van de locatie Prinsen Bolwerk 3 verruimd met de geluidsgevoelige functie wonen. Omdat dit in de huidige situatie niet toegestaan is, ontstaat een nieuwe situatie en is er een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet Geluidshinder uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting op de (nieuwe) rooilijn 68 dB bedraagt waarmee, na aftrek conform art. 110, de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden. Maatregelen om de geluidsbelasting terug te dringen zijn, gezien de kleinschaligheid van het plan, financieel niet haalbaar. Daarnaast zijn er stedenbouwkundige bezwaren tegen een scherm og een wal. Bij geluidsgevoelige objecten is het noodzakelijk te toetsen aan de Beleidsregels Hogere Waarden Wet Geluidshinder.
Geluidbelasting t.g.v. Industrie
Aan de Oost-zijde van het plangebied Nieuwstad is het bedrijventerrein Waarderpolder gelegen. Binnen de Waarderpolder zijn twee bedrijven die worden aangemerkt als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Door de aanwezigheid van deze bedrijven is de Waarderpolder een gezoneerd industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh); Buiten deze zone mag de geluidbelasting de grens van 50 dB(A) niet overschrijden.
Afbeelding 4.1: zonering industrieterrein Waarderpolder
De geluidzone voor de Waarderpolder is vastgesteld door de provincie Noord Holland in 1987. Bovenstaande kaart maakt deel uit van dit vaststellingsbesluit.
Conclusie
Een gedeelte van het bestemmingsplangebied ligt binnen de geluidzone. Gebleken is dat de geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein niet hoger is dan de maximale ontheffingswaarde. Op het moment dat in het gebied nieuwe ontwikkelingen plaats vinden moet, indien nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.4 Bodemparagraaf
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Haarlemse bodemkwaliteitskaart vastgesteld (zie bijlage 4). In de Haarlemse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 1.
Bodemkwaliteitszone 1
In de bodemkwaliteitszone is de bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) gemiddeld matig verontreinigd met lood en zink. Verder is de grond gemiddeld licht verontreinigd met kwik, koper, minerale olie en PAK (teerachtige verbindingen in bijvoorbeeld koolas). Er kunnen plaatselijk sterke verontreinigingen met koper, lood en zink voorkomen.
De ondergrond (0,5 – 2,0 m-mv) is gemiddeld licht verontreinigd met kwik, koper, lood, zink, PAK en minerale olie. In de ondergrond kunnen plaatselijk sterke verontreinigingen voorkomen met koper en lood. Zink kan plaatselijk als matige verontreiniging voorkomen.
Voor grondverzet binnen bodemkwaliteitszone 1 en voor toepassing van grond uit bodemkwaliteitszone 1 in andere bodemkwaliteitszone dient op basis van het Grondstromenbeleid van de gemeente Haarlem rekening gehouden worden met een partijkeuring.
Bodemonderzoek
Algemeen geldt dat bij bestemmingswijzigingen of verbouwingen een bodemonderzoek uitgevoerd zal moeten worden. Ingeval een bodemonderzoek bekend is moet getoetst worden of dit onderzoek voldoende is voor een bouwvergunnning of een bestemmingswijziging.
Indien binnen het bestemmingsplangebied sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging zal het meestal een bodemverontreiniging betreffen die ontstaan is door de plaatselijke bedrijfsactiviteiten of door aanwezigheid van olietanks. Indien er geen saneringsurgentie (spoedeisendheid) aanwezig is, zullen dergelijke gevallen gesaneerd moeten worden alvorens ter plaatse grondverzet plaats mag vinden en/of nieuwe functies gerealiseerd worden.
Op basis van een op te stellen saneringsplan wordt beoordeeld of na sanering de bodem geschikt is voor de gewenste functie(s). Algemene saneringsdoelstelling in het bestemmingsplangebied is dat na sanering de bodem geschikt is voor de beoogde functie en de kwaliteit van de grond minimaal gelijk is aan de vastgestelde achtergrondwaarden in de bodemkwaliteitszone van het bestemmingsplangebied.
Op dit moment is van de volgende locaties bekend dat een geval van ernstige verontreiniging aanwezig is. Nieuwe Gracht 8, voormalig Phoenixterrein (het gebied omsloten door Parklaan, Phoenixstraat, Gonnetstraat en Friese Varkensmarkt), Nieuwe Gracht 16, Nieuwe Gracht 74-76, Prinsen Bolwerk 3-7 en het spoorwegemplacement van de NS.
Binnen het bestemmingsplangebied zijn verontreinigingen in de bodem als gevolg van het gebruik ondergrondse tanks voldoende gesaneerd. Ondergrondse tanks die niet meer in gebruik zijn worden bij voorkeur verwijderd. Indien verwijdering niet mogelijk is, kan de ondergrondse tank na reiniging en afvullen met zand in de bodem blijven totdat de mogelijkheid bestaat deze tank alsnog te verwijderen. Dit is het geval bij de ondergrondse tank van Gonnetstraat 5 en een ondergrondse tank tegenover Hooimarkt 30.
De P95 waarden geven aan dat binnen het bestemmingsplangebied overschrijdingen van de interventiewaarde voorkomen. Voor stedelijke gebieden met ophooglagen met een langdurig gebruik is dit een normaal beeld. Naast deze verontreinigingen zijn in het bestemmingsplangebied ook verontreinigingen aanwezig die gerelateerd worden aan (vroegere) bedrijfsactiviteiten. De achtergrondverontreinigingen en de gevallen van ernstige verontreinigingen in het bestemmingsplangebied vormen geen belemmeringen voor de huidige functies binnen het gebied. In geval van grondverzet, moet voorafgaand aan het grondverzet de kwaliteit van de bodem worden onderzocht. Indien sprake is van een ernstige verontreiniging (meer dan 25 m3 grond verontreinigd boven de interventiewaarde) dan is een saneringsplan nodig.
Conclusie
Binnen het bestemmingsplangebied zijn er vanuit de huidige bekende bodemkwaliteit geen belemmeringen voor het huidige gebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen en/of wijzigen van bestemmingen moet worden onderzoek worden verricht.
4.5 Waterparagraaf
In de toekomst zal de rol van water belangrijker worden. Door enkele oorzaken (de verhoging van de zeespiegel, de toename van de hoeveelheid neerslag, de inklinking van de bodem en een toename van het bebouwd oppervlak) zal Nederland natter worden. Om dit water op te vangen is een toename van oppervlaktewater noodzakelijk. Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten. In bestaande buurten, waaronder Nieuwstad, is het niet altijd eenvoudig om tot een vergroting van het percentage water te komen.
Watertoets
Doel van de watertoets is dat waterhuishoudkundige doelstellingen in beschouwing worden genomen in het bestemmingsplan. Het betrekken van de waterbeheerder bij de planvoorbereiding behoort hier toe. Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Rijnland. Op 19 april 2011 en op 31 januari 2012 heeft overleg plaatsgevonden met Hoogheemraadschap Rijnland over dit plangebied. Er zijn door Hoogheemraadschap geen bijzonderheden geconstateerd.
Voor aanpassing van de waterhuishouding moet bij de waterbeheerder, het hoogheemraadschap van Rijnland, een watervergunning worden aangevraagd op grond van de Keur. De Keur van rijnland bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot het onderhoud en gebruik van het watersysteem en waterkeringen. In de Keur is opgenomen dat een aantal activiteiten met betrekking tot de aanleg cq. Inrichting van oppervlaktewateren en kunstwerken in beginsel verboden is. Onder welke voorwaarden deze activiteiten wel mogen plaatsvinden is beschreven in de Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem. Nader informatie hierover is beschikbaar via de website van Rijnland (www.rijnland.net).
Compensatieregeling
Bij een aanwijsbare toename van het verhard oppervlak zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van toename verharding te voorkomen. Indien er gebouwd wordt en hierbij meer dan 500 m2 onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak, dient 15% van de toename verharding als oppervlaktewater te worden aangebracht. Het uiteindelijke te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater. Voorbeelden zijn grasdaken en ontkoppeling van de verharding van het gemengde rioolstelsel, waarbij het ontkoppelde water in de bodem geïnfiltreerd wordt.
Oppervlaktewater
Het plangebied wordt omsloten door een met elkaar in verbinding staande ring van water. Aan de noordzijde de Kloppersingel en Schotersingel, westzijde de Kinderhuissingel, zuidzijde de Nieuwe Gracht en de oostzijde het Binnen Spaarne. Deze wateren verbinden de Leidsevaart met het Spaarne en behoren tot de subcategorie regionale boezemstelsel van het Hoogheemraadschap van Rijnland. De harde kades langs het Binnen Spaarne en de Nieuwe Gracht geven deze wateren een stedelijk aanzicht. De Kloppersingel, Schotersingel en Kinderhuissingel hebben een meer parkachtig, landschappelijk karakter, door de zacht glooiende taluds en parkachtige omgeving aansluitend op het water.
In een situatie van wateroverschot wordt het water afgevoerd in noordelijke richting en via het Spaarne bij Spaarndam uit gemalen op het Noordzeekanaal. In een situatie van watertekort wordt water via de Ringvaart vanuit de Hollandse IJssel aangevoerd. In Rijnlands boezem wordt het waterpeil in de zomer op 0,60 m - NAP gehandhaafd. In de winter ligt het waterpeil iets lager, wat neerkomt op een niveau van ongeveer 0,58 m - NAP.
Waterkwaliteit
Het water in de Bolwerken is voedselrijk en de stikstof en fosforconcentraties overschrijden ruim de norm (MTR-waarden). De ecologische waterkwaliteit van de Bolwerken is in 2001 bepaald aan de hand van de uitgebreide biologische beoordeling volgens STOWA en scoort slecht (klasse I). Verder is de waterbodem van de Bolwerken ernstig verontreinigd (klasse 4). Op de Bolwerken zitten vijf overstorten van het gemengde rioolstelsel. De vuiluitworp van deze riooloverstorten is in de perdiode (2005-2007) aangepakt door de aanleg van twee bergbezinkbassins. Verder zijn de stadsgrachten, waaronder de singel langs de Bolwerken recentelijk gebaggerd. Met het saneren van de riooloverstorten en het verwijderen van de bagger is de waterkwaliteit van de Bolwerken verbeterd.
De waterbodem van het Spaarne is matig tot zwaar verontreinigd. De kwaliteit valt voor het grootste deel in verontreinigingklasse 3 en 4. De klassenbepalende parameter betreft in de meeste gevallen de gehalten zware metalen, met name zink. De belangrijkste emissies die debet zijn aan de verontreinigingen in de waterbodems zijn de riooloverschotten, directe lozingen, oeverbeschoeiing, uitloging bouwmetalen, afspoeling van verhard oppervlak en inlaatwater. In 2006 en 2007 zijn grote delen van het Spaarne gebaggerd.
Waterkeringen
Polderkaden of peilscheidingen vormen de scheiding tussen gebieden met een zeer beperkt waterpeilverschil. De 'waterkering' is de begrenzing tussen een gebied met een hoog waterpeil en een gebied met een lager waterpeil. In het plangebied zijn zgn. waterkeringen aanwezig langs de oevers van het Spaarne.
Grondwater
De grondwaterstanden in Haarlem zijn over het algemeen vrij hoog. Om grondwateroverlast te voorkomen zijn dan ook onder een groot aantal wijken in Haarlem drainagesystemen aangelegd. Deze systemen hebben grote, positieve invloed op het functioneren van het lokale grondwatersysteem. In het plangebied is deels al drainage aangelegd. In 2008 is door het College het Gemeentelijk Grondwaterplan (GGP) vastgesteld. Conform het GGP zal tijdens werkzaamheden aan wegen ook in de rest van het plangebied drainage worden aangelegd.
Waterketen
Het plangebied heeft een gemengd rioolstelsel. Hierin wordt zowel het afvalwater als regenwater verzameld en naar de rioolzuivering gevoerd.
Bij herstructurering van het Gonnetgebied zal bekeken moeten worden wat de meest aangewezen oplossing is voor afkoppeling van het hemelwater van het rioolsysteem (dubbel rioolsysteem, infiltratie in de bodem). In dit verband is de gemeente momenteel een afkoppelingkansenkaart aan het opstellen voor het gehele gemeentelijke grondgebied. Deze kaart zal ook inzicht verschaffen in de haalbaarheid om binnen het planggebied de schone verharding van het gemengde stelsel los te koppelen. Bij het afkoppelen van verharding zullen tevens maatregelen ter voorkoming van uitloging door bouwmaterialen (met name zink en lood) genomen moeten worden. Op 17 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Haarlem het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) vastgesteld. In dit plan zijn de ambities voor de riolering van de gemeente Haarlem verwoord. De ambities zijn o.a. om riolen van slechte kwaliteit te vervangen en de riolering tevens te verbeteren, zodat kan worden voldaan aan de wettelijk verplichte basisinspanning en het waterkwaliteitsspoor. In het plangebied Nieuwstad dient het huidige gemengde rioolstelsel te worden verbeterd door het verruimen van een aantal riolen ter voorkoming van wateroverlast.
Het afkoppelen van hemelwater kan daarentegen niet in een bestemmingsplan verplicht worden gesteld. De meest geëigende plaats om een scheiding tussen afvalwater en hemelwater te regelen is de gemeentelijke bouwverordening. Op dit moment staat de bouwverordening lozing van hemelwater anders dan op de openbare riolering toe, voor zover uitsluitend hemelwater wordt geloosd. Indien aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater niet aan het openbaar riool worden aangesloten, geldt onder andere de bepaling dat leidingen voor de afvoer van hemelwater zodanig moeten lozen dan geen verontreiniging kan optreden van water, bodem of lucht. De bouwverordening is bindend bij het toetsen van bouwaanvragen.
Functies van het water
De meeste Haarlemse watergangen hebben hun oorspronkelijke functies als verdedigingsgracht, trekvaart of stadsgracht verloren. De belangrijkste functies van het binnenstedelijk water zijn de berging en transport van de waterkwantiteit. Het Spaarne vervult ook een rol in de beroepsvaart, naast de recreatieve waarde die de wateren in het plangebied vertegenwoordigen. De Bolwerken, Nieuwe Gracht en het Spaarne maken deel uit van verschillende beschreven kanoroutes. Aan het water gekoppelde recreatieve voorzieningen als aanlegsteigers, wandelpromenades en visplekken zijn maar beperkt aanwezig in het plangebied. In het bestemmingsplan worden twee steigers opgenomen; in de Nieuwe Gracht t.h.v. het Bisdom en in de Schotersingel t.h.v. het Pest en Dolhijs.
4.6 Luchtkwaliteit
Kader
De luchtkwaliteit is van belang voor de gezondheid van mens en dier en voor de kwaliteit van het milieu. In de Europese Unie zijn daarom grenswaarden afgesproken waaraan de concentraties van een aantal stoffen vanaf bepaalde ingangsdata moeten voldoen.
Die grenswaarden en regelgeving om ze tijdig te bereiken en te handhaven zijn in Nederland opgenomen in de Wet milieubeheer, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Indien een bestemmingsplan vastgesteld of gewijzigd wordt, dient vast te staan dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit voldoen aan die eisen (art. 5.16 lid 1 en 2). Die gevolgen worden bepaald door de verandering in gebruik en functies die door het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt ten opzichte van de bestaande functies. Maatgevend is de met de veranderingen samenhangende groei van het autoverkeer en de daardoor veroorzaakte uitstoot van de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
De Wet milieubeheer (Wm) onderscheidt in artikel 5.16. lid 1 vier situaties waarin het bestemmingsplan voldoet aan de regels voor de luchtkwaliteit. Aannemelijk moet worden gemaakt dat tenminste één van die vier gronden van toepassing is.
Een van de vier mogelijke situaties waarin voldaan wordt aan de regelgeving voor de luchtkwaliteit is wanneer er sprake is van Niet in betekenende mate (“NIBM”) gevolgen voor de luchtkwaliteit (art. 5.16. lid 1 onder c van de Wm). Criteria hiervoor zijn uitgewerkt in een Besluit NIBM en een Regeling NIBM. Hieruit blijkt dat van NIBM ondermeer sprake is indien een mogelijk gemaakte uitbreiding netto minder dan 1500 woningen of 100.000 m2 BVO kantooroppervlak omvat (Regeling NIBM art. 4 lid 1).
Een andere grond waarop voldaan kan worden aan de Wm is wanneer inclusief alle nieuwe ontwikkelingen wordt voldaan aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit (art 5.16. lid 1 onder a).
Bestemmingsplan Nieuwstad
Zoals toegelicht elders in de ruimtelijke onderbouwing is bestemmingsplan Nieuwstad in hoofdzaak consoliderend. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen of andere wijzigingen op enige relevante schaal mogelijk gemaakt die niet eerder al waren toegestaan op grond van de verordening, bestemmingsplannen of projectbesluiten. Ook de belangrijkste recente verandering in het plangebied, de herinrichting van het Stationsplein en omgeving inclusief het Kennemerplein, is reeds ruimtelijk vastgelegd in een projectbesluit en een Uitwerkingsplan, na toetsing van de luchtkwaliteit.
Het is daarmee evident dat Bestemmingsplan Nieuwstad geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt die in enige verhouding staan tot de criteria voor NIBM (1500 woningen of 100.000 m2 kantooroppervlak). Evenmin worden andere ontwikkelingen van enige schaal mogelijk gemaakt die vanwege hun verkeersaantrekkende werking nader onderzoek van effecten voor de luchtkwaliteit zouden vragen, zoals grootschalige detailhandel of grootschalige horeca. Ook een hotelfunctie of woonfunctie van Prinsen Bolwerk 3 blijft zeer ruim binnen het NIBM-criterium (zie aparte paragraaf).
De conclusie is dat Bestemmingsplan Nieuwstad Niet in betekenende mate gevolgen voor de luchtkwaliteit heeft. Reeds op grond daarvan ondervindt de vaststelling van het bestemmingsplan geen belemmeringen vanwege de luchtkwaliteit.
Hieraan kan -ten overvloede- nog worden toegevoegd dat blijkens luchtkwaliteitsberekeningen voldaan wordt aan de van toepassing zijnde grenswaarden voor de luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer. Deze berekeningen zijn uitgevoerd in het kader van het Projectbesluit Stationsplein (Luchtkwaliteits-onderzoek Stationsomgeving te Haarlem, Tauw 10 september 2010, behorende bij Projectbesluit Stationsplein, ref.nr. NL.IMRO.0392.PB1080002-0003_bijlage 04).
Deze berekeningen omvatten ook de relevante wegvakken binnen het plangebied van het bestemmingsplan Nieuwstad. Berekend zijn de concentraties van de twee toetsingsrelevante stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). De hoogste waarden per toetsingsjaar treden op langs het Prinsen Bolwerk. Deze waarden zijn samengevat in tabel 4.1. Overal elders in het plangebied zijn de concentraties in de overeenkomstige jaren lager.
Stof | Eenheid | 2011 | 2015 | 2020 | Norm | Locatie (weg) |
NO2 | µg/m3 als jaargemiddelde | 38 | 34 | 26 | 40 miv 2015, tot dan 60 | Prinsen Bolwerk |
Fijnstof (PM10) *) | µg/m3 als jaargemiddelde | 22 | 20 | 19 | 40 miv 2011 | Prinsen Bolwerk |
Fijnstof (PM10) *) | aantal dagen met etmaal-gemiddelde boven 50 µg/m3 | 16 | 12 | 9 | max. 35 dagen | Prinsen Bolwerk |
*) : Fijnstof na wettelijke correctie voor aandeel zeezout (6 µg/m3 respectievelijk 6 dagen overschrijding) |
Tabel 4.1: Hoogst berekende concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in plangebied
Uit de tabel blijkt dat ook op de locatie met de hoogste concentratie ruimschoots aan de geldende grenswaarden voldaan wordt.
Invloed functie hotel of functie wonen op Prinsen Bolwerk 3
Omdat Prinsen Bolwerk de zwaarst belaste locatie binnen bestemmingsplangebied Nieuwstad is, is zekerheidshalve de invloed van een uitbreiding van mogelijk functies van Prinsen Bolwerk 3 nader onderzocht.
Hotelfunctie
De locatie zal in die functie ruimte bieden voor ongeveer 80-85 kamers. Uit tabel 47 van CROW-publicatie 272 (“Verkeersgeneratie voorzieningen; kengetallen gemotoriseerd verkeer) is afgeleid dat dit ongeveer 170 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal (weekgemiddeld) zou opleveren, waarvan ongeveer 5% vrachtverkeer. Voor eventueel gebruik van het restaurant door passanten (geen kamer) wordt uitgegaan van nog eens 40 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal. Uit het Rekentool NIBM (versie 08-06-2011) volgt dat een verkeerstoename met 210 motorvoertuigbewegingen per etmaal -waarvan 5% vrachtverkeer- overeenkomt met een worst case concentratieverhoging met 0,3 µg/m3 NO2 en 0,1 µg/m3 PM10 als jaargemiddelden. (bijlage 5)
Deze toenames liggen zeer ruim beneden de bovengrens voor NIBM (1,2 µg/m3per stof). Bijtelling van deze waarden bij de totale concentratiewaardes in tabel 1 levert een marginaal verschil op, zodat de conclusie gelijk blijft. Er wordt ruimschoots aan de grenswaarden voldaan.
Woonfunctie
Op grond van de beschikbare ruimte en voorschriften, en uitgaand van woningen van 100m2 netto en 125m2 bruto vloeroppervlak, biedt het plangebied plaats voor ongeveer 21-27 woningen. Uitgaand van gemiddeld 2-4 autobewegingen per woning per etmaal ligt het toegevoegde aantal autobewegingen lager dan de hiervoor berekende waarde bij hotelfunctie. De concentratieverhoging is dus eveneens lager dan daar berekend. Ook bij een woonfunctie van Prinsen Bolwerk 3 is derhalve sprake van een Niet in betekenende mate invloed op de luchtkwaliteit en blijven de totale concentraties ook ruim beneden de grenswaarden.
Conclusie
De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van bestemmingsplan Nieuwstad.
Het plan maakt geen relevante uitbreidingen mogelijk ten opzichte van hetgeen reeds ruimtelijk is vastgelegd ('Niet in betekenende mate invloed'). En uit berekeningen is tevens gebleken dat er geen overschrijding van grenswaarden plaats zal vinden.
4.7 Natuurwaarden
De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De Soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet.
De natuurwetgeving in Nederland richt zich enerzijds op soortenbescherming en anderzijds op gebiedsbescherming. In de Natuurbeschermingswet zijn zogenaamde Natura 2000-gebieden aangewezen. Dit zijn gebieden die op Europees niveau een netwerk van te beschermen natuurgebieden vormen. De Natura 2000-gebieden in Nederland komen overeen met de gebieden volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit valt grotendeels samen met de nationale Ecologische Hoofd Structuur.
De soortenbescherming in Nederland is wettelijk geregeld in de Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is het beschermen van in het wild voorkomende plant- en diersoorten en hun leefgebieden. In de Flora en Faunawet is het soortenbeschermingsdeel van de Habitat- en Vogelrichtlijn geïmplementeerd. In bovengenoemde wet is bepaald dat alle in Nederland van nature voorkomende soorten vallen onder de algemene zorgplicht. Dat wil zeggen, dat een soort in een gunstige staat van voortbestaan moet blijven. Bij menselijk handelen, beheerswerk, nieuwbouw, planologische ontwikkelingen dient een ieder hiermee rekening te houden.
Die zorgplicht houdt ondermeer in dat "een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is (...) alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Daarnaast geldt extra bescherming voor de met name genoemde wettelijke beschermde soorten in de afzonderlijke lijsten 1 en 2 t/m 4. Voor de soorten van lijst 1 geldt geen ontheffingsverplichting meer, maar de aanwezige exemplaren van deze soorten mogen niet worden gedood, voor zover dat in redelijkheid kan worden voorkomen. Voor de soorten van de lijsten 2 t/m 4 moet altijd een ontheffing worden aangevraagd, wanneer exemplaren van die soorten door een voorgenomen activiteit zouden kunnen worden beschadigd of gedood. Voor deze soorten geldt dat activiteiten met een schadelijk effect in principe verboden zijn. Onder voorwaarden is echter een ontheffing of een vrijstelling mogelijk. De minister is formeel bevoegd om deze ontheffing te verlenen. De Flora- en faunawet is op het gebied van soortenbescherming passief, in die zin dat verslechtering van natuurwaarden wordt voorkomen. Actieve soortenbescherming geschiedt in Nederland door het opstellen van soortenbeschermingsplannen en zogenaamde Rode Lijsten. De status van rode lijst-soort geeft geen juridische status als wettelijk beschermde soort. Wel geldt uiteraard de algemene zorgplicht dat de soort in ieder geval niet lokaal mag worden uitgeroeid. Concrete voorschriften of criteria ontbreken. Per geval kan de rechter worden gevraagd te beslissen, welke maatregelen noodzakelijk zijn om aan de zorgplicht te voldoen.
Gebiedsbescherming
In het kader van de natuurtoets is nagegaan of het bestemmingsplangebied binnen een speciale beschermingszone valt. Op basis van gegevens van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplangebied geen deel uitmaakt van de Natura-2000 gebieden. Het plangebied heeft daarnaast ook geen significante gevolgen voor deze gebieden, en evenmin voor gebieden van de Provinciale Ecologische Hoofd Structuur.
Soortenbescherming
De verwachting is dat in het plangebied beschermde vleermuizen voor kunnen komen. Dit betreft de dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. Deze soorten wonen in gebouwen. Voor hen geldt dezelfde verplichting als voor de gierzwaluw. Wanneer deze soorten aanwezig zijn in een af te breken of een te renoveren pand, dient ontheffing van de beschermingsverplichting te worden aangevraagd. Aan de ontheffing worden vaak voorwaarden gesteld van te nemen compenserende en beschermende maatregelen. Er zijn [nog] geen beschermde muurplanten of andere wettelijk beschermde planten in het bestemmingsplangebied waargenomen.
Concrete richtlijnen voor bestemmingsplan
In het bestemmingsplangebied moet bij het uitvoeren van werken en van beheer en verbouwen van opstallen rekening worden gehouden met het mogelijk voorkomen van gierzwaluwen en vleermuizen. [gier]Zwaluwen verdienen als beschermde soort extra aandacht. Deze vogels nestelen onder dakpannen of dakranden of in gebouwen Zij hebben jaar in jaar uit dezelfde broedplek en weigeren een andere broedplek te accepteren wanneer hun vaste plek is verdwenen. Dit betekent, dat bij verbouwen of afbraak van daken met broedplekken van de gierzwaluw ontheffing moet worden aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet. Er wordt immers een vaste broedplaats vernietigd. Dit geldt ook bij afbraak buiten het broedseizoen. Voor de gierzwaluw geldt de zelfde soort verplichtingen als voor vleermuizen.
De egel en andere algemeen voorkomende kleine zoogdieren en en de bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad komen voor in binnentuincomplexen. Deze soorten zijn wel wettelijk beschermd, maar niet meer ontheffingsplichtig. Voor deze soorten geldt nog wel de zwaardere beschermingsverplichtingen dan de algemene zorgplicht. Zij mogen niet worden gedood of verstoord in hun winterslaap en hun voortplantingsplekken mogen niet worden vernietigd, voor zover die in redelijkheid bekend (kunnen) zijn en voor zover in redelijkheid uitvoerbaar is om schade te voorkomen. Men is wel verplicht bij de vernietiging van een leefgebied de dieren door iemand met een daartoe strekkende vergunning te laten verplaatsen naar een ander geschikt leefgebied, voor zover het in redelijkheid mogelijk is de bedreigde exemplaren te vangen.
Voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen en bij (ver)bouwactiviteiten zal in opdracht van de initiatiefnemer aan de hand van veldonderzoek nader geïnventariseerd moeten worden of zwaluwen en eventueel vleermuizen en andere wettelijk beschermde soorten inderdaad aanwezig zijn. Mocht dat het geval zijn dan zal de initiatiefnemer van de betreffende ruimtelijke ingreep of verbouwing een ontheffing van de Flora- en faunawet moeten aanvragen, waarin onder andere aangegeven wordt welke compenserende maatregelen genomen gaan worden.
4.8 Mer
In de Wet milieubeheer en het op grond van deze wet vastgestelde Besluit milieu-effectrapportage 1994 is bepaald dat voor bepaalde activiteiten, plannen of besluiten een milieu-effectrapportage (mer) moet worden opgesteld.
Het Besluit mer maakt onderscheid tussen drie groepen:
- activiteiten, plannen en besluiten genoemd in de C-lijst van het Besluit, waarvoor een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld;
- activiteiten, plannen en besluiten genoemd in de D-lijst van het Besluit, die boven de in de lijst genoemde drempelwaarde valllen. Hiervoor dient en mer-beoordeling uitgevoerd te worden;
- activiteiten, plannen en besluiten genoemd in de D-lijst van het Besluit, die onder de in de lijst genoemde drempelwaarde vallen. Hiervoor dient een vormvrije mer-beoordeling uitgevoerd te worden;
afbeelding 4.2 schematische weergave mer-procedures
In dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in de realisatie van mer-plichtige dan wel mer-beoordelingsplichte activiteiten.
4.9 Cultuurhistorie
In het plangebied zijn meerdere Rijksmonumenten aanwezig. Deze zijn voornamelijk geconcentreerd rond het Kenaupark, de Nieuwe gracht, het stationsgebouw en enkele gebouwen in de Bolwerken. In de Monumentenwet 1988 is onder meer bepaald dat het verboden is om monumenten af te breken of te wijzigen.
Een brede strook rondom het Kennemerplein is op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland weergegeven als “historische geografie vlakken van waarde” (zie de onderstaande afbeelding).
Afbeelding 4.3: uitsnede Cultuurhistorische waarden kaart:
- historische geografie vlakken van waarde (lichtgroen) en
- historische geografie vlakken van hoge waarde (donkergroen)
- monumenten (blauwe stippen).
In de toelichting bij de Cultuurhistorische Waardenkaart wordt genoemd dat het betreffende gebied kan worden getypeerd als “Geestgronden”. Geesten zijn zeer kenmerkend voor Kennemerland. De voormalige geest werd begrensd door de Kruisweg en de Jansweg. Hoewel geheel bebouwd is de oorspronkelijke geest nog enigszins herkenbaar in het stratenpatroon. Geesten zijn zowel provinciaal als nationaal zeer zeldzaam. In het bestemmingsplan worden de bovengenoemde stratenpatroon vastgelegd, door middel van de afzonderlijke bestemming voor verkeer.
Daarnaast zijn de Bolwerken en het Kenaupark aangewezen als "historische vlakken van hoge waarde". Het Kenaupark is aangewezen als Rijksmonument. In de toelichting bij de Cultuurhistorische waardenkaart wordt genoemd dat een deel van de vestingwal van Haarlem in de 19e eeuw is omgevormd tot landschapspark. Dit soort parken op voormalige vestingwallen zijn zowel provinciaal als nationaal tamelijk zeldzaam.
De gemeentelijke welstands- en monumentennota (2004) deelt de gehele binnenstad in onder welstandsniveau I, vanwege het feit dat het gehele gebied beschermd stadsgezicht is. Dit betekent dat er gedetailleerd zal worden getoetst. Dit is mede noodzakelijk vanwege de grote diversiteit en dynamiek die in de binnenstad heersen. Daarnaast heeft de bebouwing een grote beeld- en structuurbepalende waardie die vraagt om een aanpak op maat.
Op de Waarderingskaart beschermd stadsgezicht zijn alle panden in het plangebied Nieuwstad gewaardeerd. Doel van deze kaart is de beschermende werking van het beschermd stads- en dorpsgezicht in het bestemmingsplan handen en voeten te geven. Dit gebeurt door middel van een indeling in drie verschillende orden, nieuwbouw en het aangeven van ensembles en seriebouw. De verschillende orden, ensembles en seriebouw worden door de waarderingskaart gekoppeld aan een mate van bescherming in de planregels. (zie verder paragraaf 6.8)
4.10 Archeologie
Het huidige Haarlem ligt zowel op de oudste strandwal, 56 eeuwen geleden ontstaan, als de op een na oudste strandwal van Nederland. Op deze strandwallen bouwden jagers en vissers in de nieuwe steentijd (vanaf 3600 v. Chr.) eenvoudige onderkomens. Vanaf de bronstijd (2000-800 v. Chr.) bouwden de mensen boerderijen en legden ze akkers aan. Vele eeuwen later, in de -8eeeuw n. Chr. onstond op een strategische plek aan het Spaarne de nederzetting Harulahem. Harulahem, dat huis(en) op een open plek in een op zandgrond gelegen bos betekent, is later verbasterd tot Haarlem. Haarlem ontwikkelde zich al snel tot een belangrijke stad in Holland en kreeg in 1245 stadsrechten.
De resten van woningen, huisraad en andere sporen van vroegere bewoning zijn in de loop der eeuwen door natuurlijke processen en kunstmatige ophogingen verborgen geraakt in de Haarlemse bodem. Zo is Haarlemse bodem een opeenstapeling geworden van diverse lagen van 56 eeuwen bewoningsgeschiedenis.
Beleid ten aanzien van archeologie
Rijksbeleid
De drie belangrijkste uitgangspunten van de wetgeving voor de archeologische monumentenzorg zijn:
- Het behoud van archeologische waarden in de bodem;
- De initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstoring leidt, betaalt de kosten van archeologisch onderzoek;
- De zorg voor het archeologisch erfgoed wordt vroegtijdig geïntegreerd in de procedures van de ruimtelijke ordening;
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) beheert de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en ingedeeld in diverse categorieën archeologische waarden. In aanvulling op de AMK is er de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW geeft voor heel Nederland, inclusief de bodems van grote wateren, de kans aan op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën.
Provinciaal beleid
Het archeologisch beleid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland is vastgelegd in het Cultuurconvenant tussen het rijk en de provincie Noord-Holland, de Provinciale Cultuurnota en de Cultuurhistorische Regio-profielen. Het beleid is gebaseerd op wettelijke verplichtingen en autonoom cultuurhistorisch provinciaal beleid.
Een belangrijk instrument voor het provinciaal beleid is de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De CHW heeft een archeologische kaartlaag. De terreinen die op deze kaartlaag staan moeten vanuit cultuurhistorisch oogpunt bescherming krijgen. Daarom moet de gemeente in de ruimtelijke afweging rekening houden met deze terreinen.
Beleid gemeente Haarlem
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het behoud van het eigen bodemarchief. Het rijke bodemarchief van Haarlem maakt het niet alleen noodzakelijk, maar ook zeer wenselijk om een gemeentelijk archeologiebeleid te voeren.
De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen in Haarlem zijn vastgelegd in een beleidsnota archeologie. De archeologische verwachtingen die voor het Haarlems grondgebied gelden zijn vertaald naar de voorlopige Archeologische Beleidskaart Haarlem.
De kaart geeft aan in welke gebieden bodemverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. Dit wordt aangegeven in de vorm van verschillende categorieën. Voor elk van deze categorieën heeft de gemeente bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van een archeologisch rapport, het zogenaamde regime.
De regimes gelden voor bodemroerende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van plannen waarvoor het vereist is om het volgende aan te vragen:
- een reguliere bouwvergunning;
- een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- een omgevingsvergunning het slopen van een bouwwerk binnen beschermd stadsgezicht.
De gebieden die zijn weergegeven op de ABH worden in bestemmingsplannen opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie'. In de planregels worden de relevante begrippen gedefinieerd en wordt aangegeven welke archeologische voorwaarden aan een reguliere bouwvergunning of aanlegvergunning kunnen worden verbonden.
Plangebied Nieuwstad
Rijks- en Provinciale kaarten archeologie
Het plangebied staat op de AMK als een terrein van hoge archeologische waarde en terrein van archeologische waarde. Er zijn geen wettelijk beschermde terreinen in het plangebied aanwezig. Op de IKAW heeft het plangebied deels een middelhoge verwachtingswaarde en deels een hoge verwachtingswaarde. Dat wil zeggen dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden gemiddeld hoog wordt geacht. Er zijn enkele tientallen archeologische waarnemingen, vondsten en onderzoeken geregistreerd. Het plangebied staat op de CHW vermeld als een terrein met archeologische vlakken van hoge en zeer hoge waarde.
Afbeelding 4.4: Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH)
Categorie 1b (roze)
Een klein deel van het plangebied behoort volgens de voorlopige ABH tot categorie 1B. Categorie 1B is van toepassing op terreinen die van bijzonder archeologisch belang zijn voor de gemeente Haarlem en terreinen die staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van de RCE. Op deze plaatsen is de aanwezigheid van belangwekkende archeologische waarden aangetoond.
Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 0 m2 en groter en die dieper gaan dan 30 cm –mv een archeologisch rapport dient te worden overlegd bij vergunningaanvraag.
Categorie 2 (rood)
Het plangebied behoort voor het grootste deel tot categorie 2. Deze categorie is van toepassing op terreinen die van bijzonder archeologisch belang zijn voor de gemeente Haarlem en terreinen die staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Overal in deze gebieden zijn resten van zowel het prehistorische als het middeleeuwse dorps- en stedelijk leven te vinden.
Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 50 m2 en groter, en die dieper gaan dan 30 cm –mv, een archeologisch rapport dient te worden overlegd bij vergunningaanvraag.
Categorie 3 (oranje)
Een klein deel van het plangebied behoort tot categorie 3. Op grond van vondsten en de geologische ondergrond (strandwal) wordt verwacht dat zich hier sporen van bewoning zullen bevinden daterend vanaf het Laat-Neolithicum tot en met de Romeinse tijd.
Voor deze categorie geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 500 m2 en groter, en die dieper gaan dan 30 cm –mv, een archeologisch rapport dient te worden overlegd bij vergunningaanvraag.
Categorie 4 (geel)
Voor terreinen die onder deze categorie vallen geldt dat archeologische waarden in een relatief lage dichtheid te verwachten zijn. Gezien de aard van deze archeologische waarden geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 2500 m2 en groter, en die dieper gaan dan 30 cm –mv, een archeologisch rapport dient te worden overlegd bij vergunningaanvraag.
Categorie 5 (grijs)
Een klein deel , een strook aan de westzijde van het plangebied behoort tot categorie 5. In gebieden van de vijfde categorie zijn sporen te verwachten daterend vanaf de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Vooral uit de periode van de 17e-19e eeuw zijn in deze gebieden vondsten gedaan. Deze gebieden zijn relatief laat voor bewoning geschikt gemaakt en hebben daarom een lage archeologische verwachting. Hiervoor geldt een regime van 10.000 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld.
Categorie 6 (blauw)
Voor bodemroerende activiteiten in water dat tot categorie 6 behoort, geldt geen archeologieregime. Dit betekent dat er geen archeologische verplichtingen aan bodemroerende activiteiten binnen het plangebied gekoppeld zijn.
4.11 Vliegverkeer
Met ingang van 1 februari 2003 is het zogenoemde Luchthavenindelingbesluit (LIB) van kracht. In het LIB, onderdeel van de gewijzigde Wet Luchtvaart (ofwel de "Schipholwet"), is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied aangewezen. Hierbinnen gelden beperkingen van de maximale hoogte van objecten, en van vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik. De hoogtebeperkingen zijn opgelegd om ervoor te zorgen dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen.
De beperkingen voor de vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik zijn opgelegd om te voorkomen dat zich in de nabijheid van de luchthaven concentraties vogels bevinden, die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen.
Voor een groot deel van het plangebied gelden hoogtebeperkingen, die varieren van 100 tot 145 meter, alsmede beperkingen ten aanzien van vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik. In het plangebied bevinden zich echter geen vogelaantrekkende bestemmingen of vogelaantrekkende gebruiken. Evenmin komen in het plangebied bouwwerken of gebouwen voor, of worden deze mogelijk gemaakt, die de maximale bouwhoogte van 100 tot 145 meter benaderen.
Het plangebied valt buiten de in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol aangewezen zone waarbinnen geen geluidsgevoelige functies (zoals woningen) zijn toegestaan. Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de bepalingen uit het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.
4.12 Molenbiotoop
In het plangebied komen geen molens voor. Aan de overzijde van het Spaarne staat Molen 'De Adriaan' (Papentorenvest 1A). Deze bevindt zich in het bestemmingsplangebied Papentorenvest. Deze molen staat op meer dan 250 meter van het plangebied Stationsplein en Gonnetstraat.
Afbeelding 4.4: 100 meter contour Molen de Adriaan
Het bestemmingsplangebied ligt ten noorden van De Adriaan. De windrichting komt overwegend niet uit het noorden. Voor het bepalen van de molenbiotoop is de Handleiding Molenbiotoop (november 1995) en de Haarlemse Molennota (1988) richtinggevend. Momenteel wordt deze nota geactualiseerd. Wil er sprake zijn van een ongestoorde windvang voor de molen, dan houdt dit in dat op een afstand tussen [de 0 en de 100 m] van de molen geen bouwwerk gebouwd mogen worden hoger dan de hoogte van de stelling .
Er wordt in dit bestemmingsplan geen molenbiotoop opgenomen op de verbeelding aangezien:
- het hier een binnenstedelijk gebied betreft waar de huidige situatie niet voldoet aan de bepalingen van de molenbiotoop;
- er in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt die van invloed zijn op de molenbiotoop;
- het bestemmingsplan waar de molen in gelegen is; Papentorenvest ook geen biotoop heeft opgenomen.
4.13 Duurzaamheid En Energie
De gemeente Haarlem heeft in de beleidsnota “Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw” bepaald dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een streefkwaliteit. De praktijkrichtlijn duurzame stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw op basis van de ervaringen in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS, 1999).
Toepassen van maatregelen zijn afhankelijk van het stedelijk milieutype, bijvoorbeeld een grote waterberging past niet in een hoog stedelijk gebied.
In de checklist zijn naast de wettelijke maatregelen (watertoets) een groot aantal (vrijwillig te nemen) maatregelen beschreven op het gebied van verkeer/vervoer (parkeren ondergronds), afval (het plaatsen van ondergrondse containers), water en energie (zuid gerichte verkaveling zonoriëntering).
De vrijwillig te nemen maatregelen zorgen ervoor dat een ruimtelijk plan aan de streefkwaliteit kan voldoen. Dat is dus een kwaliteit die verder gaat dan wettelijke regelingen ofwel de basiskwaliteit.
Duurzaam bouwen
De gemeenteraad heeft op 15 november 2005 het beleid voor duurzame woningbouw vastgesteld. Bij alle nieuwe woningbouwprojecten waar de gemeente direct bij betrokken is moet de zogenoemde basiskwaliteit Duurzaam bouwen (Dubo) worden toegepast. Deze basiskwaliteit kan worden bereikt door het toepassen van kostenneutrale duurzame maatregelen. De basiskwaliteit is gebaseerd op een voortschrijdende normstelling en zal worden aangescherpt.
De basiskwaliteit duurzame nieuwbouw binnen het plangebied kan op twee manieren worden bereikt:
- Het toepassen van de voorkeurslijst duurzaam bouwen maatregelen nieuwbouw.
- Door het instrument GPR-gebouwen toe te passen. Met dit rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen.
De gemeente kan het initiatief nemen om samen de projecteigenaar een hogere kwaliteit te bereiken (streefkwaliteit).
Wat is GPR?
De Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR) is het resultaat van praktijkervaringen in de gemeente Tilburg en andere steden (80 gemeenten). Met het rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen. Ter toelichting hierop het volgende: Invullen van maatregelen conform het Bouwbesluit levert een score van 5 op. Invullen van de voorkeurslijst levert een 6 op. (Zie voor meer informatie www.gprgebouw.nl)
Haarlem Klimaatneutraal
In maart 2007 heeft de Haarlemse gemeenteraad in meerderheid uitgesproken dat Haarlem in 2030 een klimaatneutrale stad moet zijn. Voor de eigen organisatie geldt dit al vanaf 2015. Hiertoe heeft de gemeenteraad op 9 oktober 2008 een plan van aanpak vastgesteld.
Kern van de aanpak is dat bij ieder (nieuw)bouwproject het energieaspect nader aandacht moet krijgen, waarbij in eerste instantie het gebruik van energie zo beperkt mogelijk moet worden gemaakt via bijvoorbeeld isolatie en zuinige apparatuur. Daarnaast dient zo veel mogelijk van duurzame energie gebruik te worden gemaakt, door bijvoorbeeld zonne-energie i.c.m. warmte-koude opslag toe te passen. In de laatste plaats kan eventueel naar compensatiemaatregelen worden gezocht. Deze compensatiemaatregelen kunnen ook bestaan uit investeren in andere energie maatregelen buiten het gebied.
De mogelijkheden tot duurzaam, meervoudig en intensief ruimtegebruik, materiaalgebruik en duurzaam waterbeheer worden binnen het bestemmingplan toegepast.
4.14 Externe Veiligheid
Algemeen
Externe veiligheid betreft het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld vuurwerk, LPG, fossiele brandstoffen en oplosmiddelen over weg, water, spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de ruimtelijke ontwikkelingen van een gebied. Er zijn veiligheidsafstanden nodig tussen bedrijven en of (spoor) wegen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen en/of vervoerd. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna te noemen Bevi) wil burgers in hun woon- en leefomgeving een wettelijk minimum beschermingsniveau bieden tegen gevaarlijke stoffen. De milieukwaliteitseisen betreffen het zogenaamde plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico
Dit is het risico op een bepaalde plaats, uitgedrukt als de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op die plaats in de omgeving van een inrichting of transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval. Uitgangspunt is dat die persoon onbeschermd en permanent op die plaats aanwezig is. Binnen een risicocontour van 10-6 mogen geen kwetsbare objecten zijn gelegen zoals scholen en woningen.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van een minimaal bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in de omgeving van een inrichting of transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn.
Inrichtingen
Volgens artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moet gekeken worden naar inrichtingen binnen dan wel in de directe omgeving van het plangebied. Voor zover valt na te gaan zijn daar geen bedrijven aanwezig die onder artikel 2 van het Bevi vallen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor
De rijksoverheid heeft een principeakkoord met DSM gesloten over de beëindiging van de ammoniaktransporten tussen Geleen en IJmuiden. De transporten zijn per 31 december 2009 stopgezet en de in IJmuiden gelegen fabriek van DSM is met ingang van 1 januari 2010 gesloten. Door het wegvallen van het vervoer van ammoniak verdwijnt deze bron van risico.
Wel zal er in de toekomst nog steeds in beperkte mate vervoer van gevaarlijke stoffen mogen plaats vinden. De hiermee nog gepaard gaande risico's zullen echter naar verwachting zeer beperkt zijn.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
Door of langs het plangebied Nieuwstad loopt geen route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook met ontheffingen vindt hier geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Vervoer gevaarlijke stoffen over het water
In het rond het plangebied komen geen watergangen voor waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt.
Buisleidingen
De risicokaart toont alle aardgasleidingen vanaf een diameter van 50 mm en een druk van 16 bar, alle buisleidingen voor brandbare vloeistoffen vanaf een diameter van 100 mm en alle overige buisleidingen waarvan geldt dat er een overschrijding van de wettelijke norm is op 5 meter afstand van de buis. Deze wettelijke norm is het plaatsgebonden risico 10-6.
In het plangebied liggen geen buisleidingen die opgenomen moet worden op de verbeelding.
Afbeelding 4.5: uitsnede risicokaart Provincie Noord Holland (nederland.risicokaart.nl)
4.15 Kabels, Leidingen, Straalpaden En Andere Belemmeringen
In bestemmingsplannen worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's. Het gaat dan altijd om de hoofdtransportstructuur. De planologisch relevante leidingen. De ligging van de leiding is globaal vastgelegd op provinciale risicokaarten. In elk bestemmingsplangebied bevinden zich uiteraard ook kabels en leidingen voor distributie en huisaansluitingen, maar die worden niet in het plan opgenomen.
Er liggen blijkens de bij het streekplan Noord-Holland-Zuid behorende kaart "milieubeschermingsgebieden, geluids- en veiligheidszones en technische infrastructuur "geen hoofdgasleidingen of landelijke/ regionale leidingstroken in of nabij het plangebied die planologisch relevant zijn. Onder de Parklaan en de Friese Varkenmarkt ligt wel een belangrijke rioolpersleiding die in verbinding staat met het rioolgemaal aan de Parklaan/Phoenixstraat. Het rioolgemaal zal binnenkort worden vernieuwd. De rioolpersleiding verbindt Zandvoort met de rioolwaterzuivering in de Waarderpolder.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Visie Op Het Plangebied
De grote waarde van de binnenstad, alsmede Nieuwstad, schuilt in de hoge kwaliteit van de ruimtelijke structuur, de grote architectuurhistorische waarde van de bebouwing en enkele waardevolle groengebieden. Algemeen uitgangspunt voor het bestemmingsplan Nieuwstad is dat de gronden en de bestaande bebouwing die passen binnen de beoogde ontwikkeling van het gebied conform het huidige gebruik bestemd worden.
Binnen het bestemmingsplan Nieuwstad zijn zeven zones te onderscheiden die een bepaalde mate van dynamiek kennen of die een kenmerkende structuur hebben.
Zone | Kenmerk | ||
1 | Stationsplein | Aanwezigheid CS, busstation, parkeergarage, sportvoorziening, horeca, kantoren, gemakswinkels, wonen | |
2 | Kruisweg | Primaire verbinding tussen centrum – stationsplein - Haarlem Noord. Nadruk op voetgangersstromen en fietsverkeer. | |
3 | Jansweg | Secundaire verbinding tussen centrum – stationsplein - Haarlem Noord. Nadruk op auto- en OV-verkeer | |
4 | Parklaan | Steekwoorden: karakteristiek, potentie tot allure, (Haarlemse) allee, deels statige bebouwing - deels middelmatige bebouwing, groene uitstraling, bomenstructuur, grote ruimtemaat, gemengde functies (nadruk op wonen), verkeersfunctie. | |
5 | Nieuwe Gracht | Steekwoorden: karakteristiek, allure, water, statige bebouwing, waterstructuur, grote ruimtemaat, gemengde functies, verkeersfunctie. Gewild voor wonen en kantoren. | |
6 | Gonnetstraat | Steekwoorden:stedelijk herontwikkelingsgebied, Verkeersfunctie en oeverfunctie. | |
7 | Bolwerken en Kenaupark | Steekwoorden: consolidatiegebied, kantoren, praktijkruimten en wonen in groene omgeving. |
Tabel 5.1: Verdeling zones Nieuwstad
Gebieden
Het stationsplein is onlangs heringericht. Het uitgangspunt hierbij is dat de bebouwing rond het stationsplein aansluiting vindt met het plein. Het mogelijk maken van commerciële functies op de begane grond sluit aan bij dit uitgangspunt waarbij ingespeeld kan worden op de behoefte van de reiziger. De nieuwe functies die onder de rijtuigenkap aan het stationsplein gerealiseerd kunnen worden, respecteren zoveel mogelijk de openbaarheid en toegankelijkheid en zorgen voor versterking van de relatie met het stationsplein. De functies hebben betrekking op het dynamische karakter van reizen en ontmoeten.
De fietsparkeervoorzieningen rondom het station (het fietssouterrain en de fietsflat) zijn conform de eerdere besluiten - artikel 19 WRO vrijstelling resp Uitwerkingsplan - overgenomen binnen de verkeersbestemming. Op het stationsplein en binnen de verkeersbestemming zijn standplaatsen voor kiosken mogelijk.
Grootste dynamiek en publieksaantrekkende functies worden geconcentreerd rond het station en langs de Rode loper (Kruisweg). De Kruisweg is de hoofdaanlooproute naar het centrum. Hier is het wonen op de begane grond uitgesloten. Ingezet wordt op functies met een publieksaantrekkend karakter zoals detailhandel, kantoren met loketfunctie, en dienstverlening (makelaar, reisbureau, kapper). Uitgangspunt is om vrijheid te bieden voor meervoudig ruimtegebruik en hiermee het levendige en multifunctionele karakter van de centrumgebieden te behouden en te versterken. Ten behoeve van de versterking van het beleid "Wonen boven Winkels" blijft wonen op de verdiepingen het uitgangspunt.
Om de langzaamverkeersroute van noord naar zuid door de stad - de Rode loper - via de Bolwerken mogelijk te maken voorziet dit bestemmingsplan in een fietsbrug over de Schotersingel (zie hiervoor paragraaf 5.2).
De Jansweg is een secundaire aanlooproute naar de kernwinkelstraten. In tegenstelling tot de Kruisweg wordt wonen op de begane grond niet uitgesloten. Detailhandel is mogelijk gemaakt op de locaties waar momenteel al detailhandel gevestigd zit.
Voor de Parklaan en Nieuwe Gracht maar wordt vanwege de ligging en oriëntatie (buiten de hoofdwinkelstraten en geen aanloopstraten naar het kernwinkelgebied) geen detailhandel opgenomen maar hier wordt meer ingezet op de zakelijke dienstverlening en wonen.
In een overzicht komt de globale functionele indeling voor de begane grond er als volgt uit te zien
Wonen | Kantoor | Praktijk ruimte | Dienst verlening | Detailhandel | Bedrijven | ||
Stations plein | - | ja + loket | ja | ja | ja | - | |
Kruisweg | - | ja + loket | ja | ja | ja | - | |
Jansweg | ja | ja | ja | ja | ja | ja | |
Parklaan | ja | ja | ja | bestaand | - | ja | |
Nieuwe gracht | ja | ja | ja | bestaand | ja |
Tabel 5.2: Globale functionele indeling begane grond
Het gebied Gonnetstraat e.o. (zone 6) is een vrij specifiek milieu en daar is de opgave anders. Het is een stedelijk herontwikkelingsgebied waarvan nog niet duidelijk is hoe (en wanneer) het gebied ontwikkeld zal worden. In dit bestemmingsplan wordt vervanging van het rioolgemaal in combinatie met een kinderdagverblijf mogelijk gemaakt. Ook maakt dit bestemmingsplan het mogelijk dat er een sportschool gevestigd kan worden in het pand Phoenixstraat 13 (zie verder paragraaf 5.2)
Het gebied Bolwerken en Kenaupark (zone 7) is een vrij extensief bebouwd stedelijk milieu met diverse functies. Met betrekking tot de panden aan de Bolwerken die gunstig gelegen zijn ten opzichte van het centraal station is de kantoorbestemming uit het vorige bestemmingsplan gehandhaafd. Dit om de kantoorfunctie die hier passend is te 'beschermen' tegen verdringing door de woonfunctie. Daarbij is milieutechnisch gezien de woonfunctie hier minder voor de hand liggend. De geluids- en luchtkwaliteit belasting door het gemotoriseerd verkeer en spoor is hier hoog.
Op de voormalige onderwijslocatie aan de Prinsen Bolwerk 3 wordt de bestemming Maatschappelijk verruimd met de mogelijkheid voor een hotel. (zie verder paragraaf 5.2)
Bestemmingen
De statige panden en villa's in en om het Kenaupark zijn geschikt voor wonen en hoogwaardige kantoorfuncties. De kantoorfunctie overheerst hier inmiddels; enkele villa's zijn gesplitst in appartementen.
Bestaande woonconcentraties in het plangebied die gelegen zijn in een rustiger sfeer zoals het Ripperdapark, worden beschermend opgenomen door deze een enkelvoudige woonbestemming te geven. Binnen de woonbestemming is beroepsmatige activiteiten aan huis mogelijk gemaakt. Werken aan huis kan een bijdrage leveren aan het plaatselijk (met name dienstverlenend) voorzieningenniveau. Het toestaan van beroepsmatige activiteiten aan huis kan een stimulans geven aan de economische ontwikkeling, het starten van een bedrijf is op deze wijze heel laagdrempelig. Veel ondernemers zijn op deze manier begonnen. Overlast voor het wonen moet beperkt worden.
De legale ligplaatsen voor woonboten worden mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. De ligplaatsen aan de Hooimarkt en Friese Varkensmarkt zijn aangewezen als ligplaatsen voor historische schepen. Op dit moment is niet elk schip ter plaatse een historisch schip. Bij het vervanging van het woonschip, dient het schip te worden vervangen door een historisch woonschip. Bebouwing op de oever is niet toegestaan. De Bunkerboot is ook opgenomen in dit bestemmingsplan.
Verder worden de gebruiksmogelijkheden van het water verruimd door binnen water: steigers, een aanlegplaats voor een Rondvaartvoorziening en ligplaatsen voor kleine bootjes in de Nieuwe Gracht mogelijk te maken.
Binnen de horeca zijn verschillende deelmarkten te onderscheiden. Een functioneel onderscheidt is te maken in de vorm van hotels, restaurants, discotheken, snackbars, café's etc. Voor het bestemmingsplan is gekozen om een indeling aan typen horecavoorzieningen aan te houden. Deze categorieën zijn gebaseerd op verschil in omgevingsbelastende horecatypen. Ten aanzien van horeca is er in beginsel gekozen voor een restrictief beleid. Dat wil zeggen dat de bestaande horecazaken (cafés) positief zijn bestemd.
Lichtere horeca is passend aan de Kruisweg en het stationsplein. In deze straten vullen de horeca en winkels elkaar goed aan. Hier is met name plaats voor 'winkelondersteunende horeca'. Het winkelend en wandelend publiek moet zich kunnen verpozen, waardoor recreatief winkelen voor velen aantrekkelijk is en moet blijven. Ondanks de positieve effecten die winkelen en horeca op elkaar hebben kan voor de woonfunctie in de omgeving mogelijk een overlastsituatie ontstaan. Om die reden is alleen de bestaande horeca positief bestemd door middel van een aanduidingen en is voor het overige binnen de Centrum 2 bestemming een afwijkingsbevoegdheid voor daghoreca (horeca 1) opgenomen. Op deze wijze vindt per geval een afweging plaats of de gevraagde horeca op die locatie passend is.
De hotels zijn positief bestemd en de mogelijkheden zijn in dit bestemmingsplan verruimd door een afwijkingsbevoegdheid op te nemen voor een hotel. Binnen de woonfunctie is Bed and Breakfast mogelijk gemaakt tot maximaal 4 bedden verspreid over 2 kamers.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
De opzet van het plan is zoals reeds aangegeven grotendeels consoliderend van karakter. Dit betekent dat het beschermen van de bestaande stedenbouwkundige kwaliteiten van het plangebied het hoofduitgangspunt is. Vanwege de status van beschermd stadsgezicht is voor het plangebied een waarderingskaart voor de bebouwde omgeving opgesteld. De waarderingskaart is een combinatie van de waardering van de afzonderlijke gebouwen met de waardering van de stedenbouwkundige structuur. Deze waardering strookt met de toelichting behorend bij de aanwijzing van het beschermd stadsgezicht. Daar waar de historische waarden van het beschermd stadsgezicht in het geding zouden komen door ruimere stedebouwkundige of functionele mogelijkheden, wordt gedetailleerd bestemd.
Het behouden van de architectonische waarden vanuit een verscherpt welstandsbeleid voor dit gebied heeft concrete gevolgen voor dakkappellen, overstekken, kozijnen, erfafscheidingen, schilderwerk e.d. Dit betekent dat (zichtbare) dakopbouwen en dakkappellen in principe niet moeten worden toegestaan, omdat deze het straatbeeld, met verspringende lijnen, doorbreken.
De ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten zijn meegenomen bij het opstellen van dit bestemmingsplan. Uitgangspunten gehanteerd bij het opstellen van dit beschermende bestemmingsplan zijn:
- Behoud, bescherming en waar mogelijk versterking van het straat- en bebouwingsbeeld.
- Instandhouding en/of herstel van de monumenten en beeldbepalende gebouwen. Op de waarderingskaart respectievelijk aangegeven als orde 1 (rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten) en als orde 2 (beeldbepalende gebouwen).
- Bij beeldbepalende gebouwen (orde 2) dienen specifieke waarden van het pand (zoals opgenomen in de redengevende omschrijving (bijlage 7)) binnen de gevelwand behouden te blijven. Bij verbouwing wordt uitgegaan van een restauratieve aanpak van de straatgevels en de kap.
- Bij bouwwerken die op de waarderingskaart zijn aangeduid als “orde 3” dient de schaal en algemene waarden binnen de gevelwand behouden te blijven. Bij verbouwing moet hiermee rekening worden gehouden.
- Voor bouwwerken die op de waarderingskaart zijn aangeduid als “nieuwbouw” is vervanging in beginsel mogelijk binnen de kaders van dit plan. Hiervoor gelden tevens criteria voor ruimtelijke kwaliteit, die zijn opgenomen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
- Voor ensembles en seriebouw geldt dat de samenhang tussen de verschillende gebouwen moet worden gehandhaafd. Bij verbouwingen waarbij het beeld van gevel en/of kap wordt gewijzigd, dient dat in de afzonderlijke gebouwen zodanig te gebeuren dat de samenhang in het ensemble niet wordt verstoord. Daarom moet een bouwkundige ingreep worden afgestemd met de overige gebouwen in een ensemble of een serie identieke gebouwen.
- Behoud van stedenbouwkundige accenten. Voor de stedenbouwkundige accenten dient te worden uitgegaan van een restauratieve aanpak.
Werkwijze in dit bestemmingsplan
Het behouden van architectonische en stedenbouwkundige waarden heeft concrete gevolgen voor het vastleggen van rooilijnen, dakopbouwen, goot en bouwhoogteserfafscheidingen, overstekken e.d. Daar waar de historische waarden van het beschermd stadsgezicht desondanks in het geding zouden kunnen komen, is gedetailleerd bestemd. Voor dit bestemmingsplan zijn de indeling in orden worden gekoppeld aan de mate van bescherming in de planregels. Zo is voor orde 3 panden een marge van een minimale en een maximale goothoogte aangegeven, terwijl voor orde 1 en 2 panden de bestaande goothoogte gehandhaafd dient te worden. Om aan te geven welke onderdelen van een orde 2 pand cultuurhistorisch waardevol worden geacht is er voor de orde 2 panden een redengevende omschrijving (bijlage 5) opgesteld.
Algemeen zijn voor dit bestemmingsplan ten behoeve van het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het plangebied worden de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten gehanteerd.
Voorgevelrooilijn De voorgevelrooilijn is de lijn waar de weg de voorgevel raakt. Het is de scheidslijn tussen bebouwd en onbebouwd. De manier waarop de voorgevelrooilijn loopt bepaalt de loop van de gevels en daarmee vaak de vorm van de openbare ruimte. De voorgevelrooilijn is dus een belangrijke vormgever van de historische kenmerken van de Haarlemse binnenstad. Uitgangspunt is dat voor bebouwing in het beschermd stadsgezicht de voorgevel in de voorgevelrooilijn dient te zijn gebouwd.
Bouwvlak Met het bouwvlak worden de gronden aangeduid waar bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten. In het bestemmingsplan zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de historisch bepaalde situatie. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd waarbij moet worden aangesloten op de belendende gebouwen.
Parcellering De historische binnenstad kenmerkt zich door kleinschalige historische panden. Samenvoegen van panden gaat ten koste van deze fijnmazige structuur en van de bouwhistorische waarden van vooral de historische tussenmuren. Slechts onder bepaalde voorwaarden kan samenvoeging van gebouwen worden toegestaan.
Hoogtes Doordat elk pand in de binnenstad een individuele goothoogte en dakvorm en nokrichting kent, zit er veel variatie in het daklandschap en gevelaanzichten. De bestaande variatie in goothoogte wordt in het bestemmingsplan gewaarborgd door de bestaande goothoogte gedetailleerd vast te leggen. Onder strikte voorwaarden mag hiervan worden afgeweken.
Daklandschap De daken in de historische stad valt, kennen een rijke schakering van verschillende kapvormen. De kappen van de individuele panden vormen tezamen het daklandschap. Het daklandschap in de Nieuwstad is bijzonder rijk en afwisselend. Het is belangrijk dat de hoofdkarakteristieken gehandhaafd blijven. Uitgangspunt is dan ook dat een gebouw voorzien dient te zijn van een kap en dat de bestaande nokrichting en dakvorm behouden blijven. De dakhelling is gekoppeld aan een minimale en maximale hellingshoek. Dakkapellen mogen worden opgericht maar hieraan worden stringente eisen gesteld ten aanzien van hoogte, breedte en afstand tot nok en dakvlak. Onder bepaalde voorwaarden mogen op (gedeeltelijk) platte daken ook dakterassen en daktuinen worden toegestaan.
Binnengebieden
De bouwblokken binnen het beschermd stadsgezicht hebben allemaal een formele, beschermde buitenkant waardoor de uitstraling wordt bepaald. Ruimte voor flexibiliteit zit in het informele binnengebied. Het gebied tussen de achtergevelrooilijnen van de (beschermde) hoofdbebouwing.
De grootste krachten van de binnengebieden zijn variëteit en flexibiliteit. De verhoudingen tussen bebouwd en onbebouwd en de hoogteverschillen van de bebouwing spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van bijzondere plekken in de binnengebieden. Flexibiliteit vergroot de aanpasbaarheid voor verschillende functies en draagt daardoor ook bij aan een duurzaam gebruik.
Het gebrek aan kwaliteit van sommige binnengebieden ligt niet zo zeer aan de aanwezigheid van bebouwing in de binnengebieden, maar meer aan de vormgeving en het gebruik van de daken van deze "binnenbebouwing".
Binnengebieden kunnen getransformeerd worden tot gebieden met getrapte groene (toegankelijke) terrassen waar ook energie kan worden gewonnen en een begane grond met tuinen en bomen.
De verhouding tussen een strakke, historische rooilijn aan de buitenzijde en een kleinschalige getraptheid van terrassen, daktuinen en open binnentuinen kan de kwaliteit van de binnengebieden verhogen. Uitgangspunt is om de kwaliteiten te versterken door te bestemmen wat er staat met meer ruimte voor flexibiliteit, te vergroenen en te verduurzamen door een beter gebruik van de daken. In dit bestemmingsplan worden dakterrassen, daktuinen en zonnepanelen op bebouwing in een binnengebied gefaciliteerd.
Uitbreidingsmogelijkheden
Bij bestaande woningen neemt in de regel de wens tot veranderingen in en aan de woning toe naarmate de woning ouder is. Aanvragen hebben meestal betrekking op de uitbreiding van de woonruimte, luxer maken van de woning, dan wel een grotere berging/garageruimte in de achter- of zijtuin. Nieuwe wensen hangen voor een groot deel samen met een verandering van levensfase (bijvoorbeeld kinderen krijgen of de deur uit, hoger inkomen, pensionering). Ook maatschappelijke veranderingen, zoals de wens om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen, kunnen een reden zijn voor aanpassing.
In dit plan hebben we hierin voorzien door regels op te nemen voor standaard uitbreidingen waarvan verwacht wordt dat deze geen onevenredige invloed hebben op het straatbeeld, de privacy en de bezonning van de directe omgeving, het daklandschap en de uitstraling van het beschermd stadsgezicht in het algemeen. Te denken valt hierbij aan aan- en uitbouwen, dakkapellen, bijgebouwen en andere ondergeschikte uitbreidingen. Voor niet standaard ingrepen die een grotere impact kunnen hebben op een van deze punten worden binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Met een relatief korte procedure wordt door de gemeente beoordeeld of deze ingrepen acceptabel zijn. Voorbeelden hiervan zijn dakopbouwen, dakterrassen, dakdoorbrekingen, bijzondere (afwijkende dakkapellen etc).
Lange termijn visie stationsplein
Om de visie Masterplan Spoorzone (2003) ten aanzien van het stationsplein te kunnen verwezenlijken is sloop van een deel van de parkeergarage en Beijneshal noodzakelijk. Binnen deze visie komt ruimte voor een nieuwe kleinschalige gebouwenwand aan de zuidzijde van het Stationsplein.
Er is een lange termijn visie voor het stationsplein die als variant op bovenstaande visie uitgaat van een relatie tussen het groen van het Kenaupark en het groen van het Ripperdapark. Als het ware wordt de Parkstraat en de Keneaustraat weer met elkaar verbonden. In de huidige situatie verbreekt de parkeergarage en de Beijneshal deze verbinding. Dit is een gewenst eindbeeld voor het stationsplein maar zicht op uitvoering is niet op korte termijn voorzien. De verwachting is dat het niet in de planperiode van het bestemmingsplan (10 jaar) gerealiseerd wordt .
Afbeelding 5.1: Lange termijn visie Stationsplein (geen status)
Dit geldt ook voor herontwikkeling van de Gonnetstraat buurt. Herontwikkeling van deze locatie is gewenst maar op dit moment is nog niet vastgelegd hoe het gebied ontwikkeld kan worden. Dit heeft er in geresulteerd dat er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden in dit bestemmingsplan maar dat de huidige situatie mogelijk is gemaakt. De planvorming voor de vervanging rioolgemaal in combinatie met gymvoorziening en een sportschool zijn verder ontwikkeld en zodoende mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan, zie verder paragraaf 5.2 .
5.2 Ontwikkeling
Rioolgemaal
Onder de Parklaan en de Friese Varkenmarkt ligt een belangrijke rioolpersleiding die in verbinding staat met het rioolgemaal aan de Parklaan/Phoenixstraat. De rioolpersleiding verbindt Zandvoort met de rioolwaterzuivering in de Waarderpolder. Het bestaande rioolgemaal zal binnenkort worden vernieuwd en grotendeels ondergronds teruggebouwd worden. Bovengronds ontstaat ruimte om een gymvoorziening ten behoeve van de openbare basisschool 'De Kring' aan de Parklaan te realiseren. Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een gedeeltelijk ondergronds rioolgemaal in combinatie met een gymvoorziening mogelijk.
Schotersingelbrug (fietsbrug)
De Rode Loper is de hoogwaardige fietsvoorziening tussen Haarlem Noord en de binnenstad van Haarlem. Belangrijk punt in de route van de Rode Loper is de verbinding tussen de Schotersingel en de Kruisweg. Deze verbinding moet dusdanig vorm gegeven worden dat een ontvlechting van de verschillende verkeerssoorten in het stationsgebied wordt gerealiseerd.
In het Masterplan Spoorzone uit 2004 is voor deze verbinding een uitwerking gemaakt in de vorm van een fietsbrug over de Schotersingel. Hiermee wordt een directe route aangelegd, die zo veel mogelijk vrij blijft van de overige verkeersstromen over het Kennemerplein.
Naast de mogelijkheid van het aanleggen van de Schotersingelbrug zijn ook andere routes in beeld gebracht. Om te bepalen wat de optimale route is, is een variantenstudie gemaakt, waarin de volgende varianten zijn onderzocht:
- 1. variant nul-situatie;
- 2. variant Dolhuysbrug;
- 3. variant wijkraad Frans Halsbuurt;
- 4. variant opwaarderen bestaande fietspaden.
Afbeelding 5.2 varianten rode loper Noord
In bijlage 6 is de variantenstudie opgenomen. De conclusie is dat de variant Schotersingelbrug de beste kansen biedt ten aanzien van comfort, directheid, bereikbaarheid, samenhang met de overige plannen voor het Stationsgebied en doorstroming voor langzaam verkeer, autoverkeer en openbaar vervoer. Er zijn goede kansen maximaal in te zetten op boombehoud. Een klassiek brugontwerp behoort tot de mogelijkheden.
Phoenixstraat 13- sportschool
Het pand Phoenixstraat 13 is gelegen in het gebied Gonnetstraat e.o, dat een klein binnenstedelijk bedrijventerrein is. Het pand heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming "Lichte industrie". In het voorliggende bestemmingsplan wordt een sportschool mogelijk gemaakt op de locatie Phoenixstraat 13 . Haarlem beschikt vanouds over een aantal topsportvoorzieningen waaraan de stad veel waarde hecht. Eén daarvan is de judo. Kenamju, als vooraanstaande sportorganisatie op het gebied van judo, zoekt dringend een nieuwe locatie binnen Haarlem. De betreffende locatie moet voor Kenamju aan een groot aantal criteria voldoen, waaronder gelegen zijn in de binnenstad en goed bereikbaar per auto én openbaar vervoer. Phoenixstraat 13 voldoet aan deze criteria en ten behoeve van de vestiging van Kenamju is er een sportschool op deze locatie mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.
Prinsen Bolwerk 3
Binnen het Bolwerk bevindt zich de voormalige schoollocatie “De Sleutel” gelegen aan het Prinsen Bolwerk 3. De locatie bestaat uit een monumentale villa en een schoolgebouw met gymzaal. De villa is een rijksmonument van ca. 1865 en dient volledig gerestaureerd te worden. Het schoolgebouw met de gymzaal komen in aanmerking om gesloopt te worden. In het stedenbouwkundig programma van eisen dat voor deze locatieis opgesteld zijn de andvoorwarden vastgelegd, waaraan nieuwbouw moet voldoen. Deze randvoorwaarden zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat de monumentale villa weer als pronkstuk zijn plaats in de Bolwerken terugkrijgt. Indicatief kan worden gehanteerd dat in de nieuwe situatie circa 60 % van het perceel (boven het maaiveld) bebouwd is. Om de villa tot zijn recht te laten komen en om de nieuwbouw te laten harmoniëren met de overige gebouwen in de directe omgeving is een bouwhoogte van 3 lagen met kap uitgangspunt. In ieder geval mag de 4e bouwlaag geen volledige bouwlaag zijn. Uitgangspunt bij de nieuwbouw is dat deze maximaal dezelfde nokhoogte heeft als het rijksmonument.
Het vigerend bestemmingsplan “Bolwerken” kent aan de locatie de bestemming Maatschappelijke Doeleinden toe (onderwijs, welzijns-, medische, culturele, religieuze en nutsvoorzieningen). Het voorliggende bestemmingsplan maakt naast de bestemming Maatschappelijk het ook mogelijkheid om hier een hotel of woningen te realiseren. Het hotel kan ongeveer 80 tot 85 kamers bevatten en de locatie geeft ruimte voor realisatie van ongeveer 21 tot 27 woningen.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van ontheffingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
6.2 Juridische Planopzet
Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, de monitoring van beleid en de handhaving.
De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (hierna SVBP) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.
De regels van het bestemmingsplan vallen conform het SVBP in 4 hoofdstukken uiteen.
- 1. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels.
- 2. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
- 3. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels.
- 4. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
6.3 Inleidende Bepalingen
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen zijn op grond van de SVBP 2008 dwingend voorgeschreven.
6.4 Bestemmingsbepalingen
6.4.1 Bestemmingen
Bedrijf (B; Artikel 3)
De bestemming 'Bedrijf' is bedoeld voor bestaande bedrijfsgebouwen of gronden die uitsluitend zijn bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten en bijbehorende voorzieningen. Bestaande bedrijven binnen de woonomgeving met een milieuhinder categorie A of B worden binnen de verzamelbestemming 'Gemengde Doeleinden' opgenomen. Bestaande bedrijven binnen de woonomgeving met een milieuhinder categorie C worden specifiek aangeduid.
De enkelvoudige bedrijfsbestemming is opgenomen voor de bedrijven gelegen nabij de Gonnetstraat. Wonen is toegestaan wanneer dit op de verbeelding via een aanduiding mogelijk is gemaakt. Het gaat hier om bedrijfswoningen en op één locatie om wonen. Er zijn op twee locaties aanduidingen opgenomen die realisatie van een sportschool dan wel een dansschool mogelijk maken binnen de bedrijfsbestemming.
Bestaande nutsgebouwen met een groter oppervlak dan 10 m2 zijn bestemd als Bedrijf met de aanduiding (nv) nutsvoorziening. Kleinere nutsvoorzieningen zijn mogelijk gemaakt binnen andere bestemmingen.
Centrum 2 (C2; Artikel 4)
De bestemming 'Centrum' wordt alleen gebruikt als 'sprake is van een dorps- of stadskern in planologische/stedebouwkundige zin.' (SVBP 2008). Het betreft onder meer het gebied binnen de Haarlemse binnenstad waar het kernwinkelapparaat geconcentreerd is. Binnen de bestemming 'Centrum' wordt onderscheid gemaakt in Centrum 1 (C1), Centrum 2 (C2) en Centrum 3 (C3). .
De Centrum 1 bestemming komt niet voor in dit bestemmingsplan maar wordt gebruikt in het kernwinkelgebied van Haarlem.
De Centrum 2 bestemming is opgenomen in de primaire aanloopstraat naar het kernwinkelgebied. Binnen deze bestemming vinden op de begane grond publieksaantrekkende functies een plek, zoals detailhandel, dienstverlening en kantoren met loketfunctie. De bestaande horecavoorzieningen (categorie 2, 3 en 4) zijn met een aanduiding in het plan positief bestemd.
Daghoreca wordt als passend gezien in deze aanloopwinkelstraat, maar kan in bepaalde vormen ook leiden tot ongewenste situaties in relatie met de woonfunctie. Om die reden wordt winkel-ondersteunende horeca zoals lunchrooms en ijssalons met een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt om regie te houden op deze functie. Wonen boven horeca hoeft geen probleem te zijn en is ook gewenst in dit gebied, maar het vraagt wel om een zorgvuldige afweging.
De overige verdiepingen zijn voor wonen bestemd. Dit is in het kader van het beleid 'Wonen boven winkels' gedaan. Hierbij zijn de bestaande centrum functies wel gerespecteerd door middel van een aanduiding die in enkele gevallen mogelijk maakt dat de begane grond functies ook op de overige bouwlagen is toegestaan. (zoals kantoor op de verdieping)
In enkele gevallen is binnen de bestemming Centrum 2 op de verbeelding de aanduiding opgenomen “wonen op begane grond toegestaan”. Het betreft hier bestaande woningen die binnen de bestemming centrum worden gerespecteerd.
Middels een aanduiding zijn functies bestemd die wel gewenst zijn in het gebied maar waarbij regie door de gemeente gewenst is zoals de (ca) -casino en (zw) zorgwonen en (be) belwinkels.
Centrum 3 (C3; Artikel 5)
De centrum 3 bestemming is opgenomen voor panden die nabij het stationsplein gelegen zijn. Binnen deze bestemming zijn op de begane grond detailhandel, kantoren en dienstverlening met loketfunctie, praktijkruimte, lunchrooms (h= 1) en restaurants (h<_2) toegestaan. Op de bovenverdiepingen is alleen de kantoorfunctie toegestaan.
Cultuur en ontspanning (CO: Artikel 6)
Deze bestemming is opgenomen om een museum mogelijk te maken. Hiervoor is ook de aanduiding museum (mu) opgenomen. Binnen deze bestemming is een museum mogelijk in combinatie met ondergeschikte voorzieningen zoals (kleinschalige) horeca en (kleinschalige) detailhandel die samen niet meer dan 10% van het totale bruto vloer oppervlakte (bvo) mogen bedragen en tot een maximum van 150 m2. Binnen de bestemming is ook een bedrijfswoning mogelijk.
Gemengd (GD 1: Artikel 7)
De bestemming 'Gemengd' heeft tot doel de beperkte ruimte in het plangebied optimaal te gebruiken waar mogelijk. Uitgangspunt is functie menging te stimuleren ter bevordering van de leefbaarheid van de buurt. De milieuhinder van werk functies moet passen binnen de categorie A en B van de bedrijvenlijst.
Er zijn vijf standaard typen te onderscheiden: Gemengd 1 (GD1), Gemengd 2 (GD2), Gemengd 3 (GD3), Gemengd 4 (GD4) en Gemengd 5 (GD5). Daarnaast wordt via Gemengd 6(GD6) maatwerk mogelijk gemaakt.
Met een aanduiding binnen Gemengde Doeleinden wordt het mogelijk gemaakt functies toe te laten dan wel uit te sluiten. Indien op de verbeelding aangeduid zijn ook horeca functies toegestaan. Ook via een afwijkingsbevoegdheid kan in de bestemmingen GD2 Horeca van categorie 1 worden toegestaan en binnen GD4 en GD5 horeca van categorie 4.
GD1 | GD2 | GD4 | GD5 |
Begane grond | |||
Wonen | Wonen | Wonen | |
Kantoor zonder loket functie | Kantoor | Kantoor | Kantoor |
Praktijkruimte | Praktijkruimte | Praktijkruimte | Praktijkruimte |
Dienstverlening | Dienstverlening | ||
Detailhandel | |||
Bedrijven (incl. atelier) | Bedrijven (incl. atelier) | ||
Atelier | Atelier | ||
Verdieping | |||
Wonen | Wonen | Wonen | Kantoor |
Kantoor | Praktijkruimte | ||
Praktijkruimte | |||
Atelier | |||
Afwijkingsbevoegdheid | |||
Dag (h=1) | Hotel (h=4) | ||
Tabel 6.1: Gebruiksmogelijkheden gemengde doeleinden
Kenmerk van Gemengd 1 (GD 1) is dat het om (woon) gebouwen gaat waar op de begane grond naast wonen ook kleinschalige (niet publieksaantrekkende) functies zoals kantoor zijn toegestaan. Deze bestemming is gebruikt als functie verruimende bestemming voor panden die op het moment bijvoorbeeld alleen voor wonen of alleen als kantoorruimte in gebruik zijn. Dit betekent dat het bestemmingsplan (op de begane grond) wisseling van functies mogelijk maakt zoals beoogd wordt in het binnenstedelijk dynamisch milieu. De toegestane bedrijvescategorie is daarom beperkt tot categorie B. De bedrijvigheid mag niet overlastgevend zijn en moet goed gemengd kunnen worden met de woonfunctie. Bedrijven met een hogere hinder categorie zijn door middel van een aanduiding op de verbeelding vast gelegd. De bestaande horeca voorzieningen zijn met een aanduiding op de verbeelding mogelijk gemaakt.
Ook maatschappelijke bestemmingen die overlast kunnen geven zijn via een aanduiding opgenomen zoals kinderdagverblijf en zorgwonen. De maatschappelijke instellingen waarvan de activiteiten een kantoor uitstraling hebben vallen direct onder de kantoorfunctie.
Binnen de bestemming Gemengd 1 is ook gastouderopvang en bed & breakfast mogelijk, mits deze gekoppeld is aan de aanwezige woonfunctie.
Op de verdieping mag alleen gewoond worden.
Gemengd 2 (GD2; Artikel 8)
Binnen deze bestemming gaat het om (woon)gebouwen waar op de begane grond naast wonen, praktijkruimte en lichte bedrijfsfuncties ook publieksaantrekkende functies toegestaan zijn, zoals detailhandel en dienstverlening. De maatschappelijke instellingen waarvan de activiteiten een kantoor uitstraling hebben vallen direct onder de kantoorfunctie.
De bestaande horeca voorzieningen zijn met een aanduiding in het plan mogelijk gemaakt en er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om horeca van categorie 1 mogelijk te maken.
Middels een aanduiding zijn functies bestemd die positief bestemd kunnen worden in het gebied maar waarbij regie door de gemeente gewenst is zoals de (be) belwinkels. Bestaande bedrijven binnen de gemengde bestemming met een milieuhinder categorie C worden specifiek aangeduid zoals groothandel in verfwaren, natuursteenbewerkingsbedrijf.
Op de verdieping mag alleen gewoond worden. Binnen de bestemming Gemengd 2 is ook beroepsuitoefening aan huis, gastouderopvang en bed & breakfast mogelijk, mits deze gekoppeld is aan de aanwezige woonfunctie.
Gemengd 4 (GD4; Artikel 9 )
Binnen deze bestemming gaat het om panden waar op de begane grond en overige verdiepingen zowel wonen als werk functies(kantoren en praktijkruimte) zijn toegestaan. De bestaande horeca voorzieningen zijn met een aanduiding in het plan mogelijk gemaakt en er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een hotel (horeca van categorie 4) mogelijk te maken.
Middels een aanduiding zijn functies bestemd die positief bestemd kunnen worden in het gebied maar waarbij het niet gewenst die overal binnen de gemengd 4 bestemming mogelijk te maken zoals een veilinghuis en sauna. Voor die panden waar op dit moment kamerverhuur plaats vindt is dit door middel van een aanduiding opgenomen op de verbeelding, aangezien het niet wenselijk is of deze vorm van gebruik binnen de gehele bestemming mogelijk wordt gemaakt.
De maatschappelijke bestemmingen die overlast kunnen geven zijn via een aanduiding opgenomen zoals zorgwonen. De maatschappelijke instellingen waarvan de activiteiten een kantoor uitstraling hebben vallen direct onder de kantoorfunctie.
Gemengd 5 (GD5; Artikel 10)
Binnen deze bestemming gaat het om panden waar niet gewoond mag worden, functies als kantoor, praktijkruimte en dienstverlening zijn toegestaan. Deze bestemming is opgenomen voor panden in en nabij de Bolwerken. De geluidsbelasting van het station en de Bolwerken maken de panden minder geschikt voor de woonfunctie daarentegen zijn de panden zeer geschikt voor de kantoorfunctie door de ligging en de uitstraling.
De maatschappelijke bestemmingen die overlast kunnen geven zijn via een aanduiding opgenomen zoals kinderdagverblijf. De maatschappelijke instellingen waarvan de activiteiten een kantoor uitstraling hebben vallen direct onder de kantoorfunctie.
Gemengd 6 (GD6; Artikel 11 )
De bestemming Gemengd 6 is opgenomen voor de multifunctionele gebouwen aan het stationsplein. Aangezien in deze gebouwen meerdere functies op meerder verdiepingen voorkomen, is door middel van aanduidingen aangegeven welke functie in welk deel van het gebouw mag plaatsvinden. Hierbij is zo veel mogelijk aangesloten op het voorgaande bestemmingsplan,
Groen (G; Artikel 12 )
De openbare groengebieden van structurele aard zijn specifiek bestemd als 'Groen'; bermen en bomen langs wegen maken onderdeel uit van de bestemming 'Verkeer'.
De groenstructuur van de Bolwerken en het Kenaupark, samen met de Parklaan heeft een belangrijke cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarde. Uitgangspunt in dit bestemmingsplan is om deze groenstructuur te behouden. Dit is gedaan door binnen de bestemming 'Groen' de bouw van gebouwen en andere bouwwerken te beperken.
Maatschappelijk (M; Artikel 13)
Met de bestemming “maatschappelijk” wordt gedoeld op activiteiten, gebouwen of terreinen met een functie op het gebied van onderwijs, openbaar bestuur, cultuur, welzijn, religie, maatschappelijke opvang, uitvaartcentrum en/of gezondheid(-szorg).
De maatschappelijke instellingen die als activiteit een kantoor uitstraling hebben (stichtingen) worden als passend gezien in deze bestemming.
Er zijn ook maatschappelijke activiteiten die qua schaal en/of hinder voor de omgeving (geluid, parkeren) meer maatwerk verlangen. Het maatwerk vindt altijd plaats door middel van een aanduiding binnen de bestemming maatschappelijk. Binnen deze bestemming zijn alleen de specifiek in de regels aangegeven activiteiten toegestaan, zoals kinderdagverblijf, asielzoekerscentrum, verslaafdenzorg, begraafplaatsen, dierenasiel, justitiële inrichtingen, ziekenhuizen. Van deze activiteiten komt alleen een kinderdagverblijf voor in het bestemmingsplan Nieuwstad.
Horeca voorzieningen zijn met een aanduiding in het plan mogelijk gemaakt. Via een aanduiding zijn woningen mogelijk gemaakt op de locatie Prinsen Bolwerk 3.
Tuin 1 (T1; Artikel )
De bij de bestemmingen Wonen of Gemengde Doeleinden behorende gronden die niet bebouwd mogen worden, zijn bestemd als Tuin 1. Dit is gedaan om de openheid en het groen binnen het plangebied te behouden. Deze bestemming over het algemeen aan de voorzijde van woningen voor. Bebouwing aan de voorzijde van woningen geeft een rommelig beeld en kan, met name bij hoekwoningen, het uitzicht voor automobilisten verminderen waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.
De Tuin 1 bestemming is in dit bestemmingsplan opgenomen rondom de monumentale panden die gelegen zijn aan monumentale parken. De bestemming Tuin 1 in dit gebied is gewenst in verband met het behouden van het open en groene karakter van het 'Rondje Bolwerken'. De grote achtertuinen bij de villa's zijn relatief gaaf bewaard gebleven. Voor tuinen bij monumentale bebouwing aan een monumentaal park worden geen extra bouwmogelijkheden gegeven. Parkeren is gelimiteerd door een gebied in de tuin aan te wijzen waarbinnen geparkeerd mag worden. Voor het bepalen van deze gebieden is gekeken naar de huidige situatie en de zichtbaarheid van de locatie. (niet voor de bebouwing en zo mogelijk uit het zicht). Parkeren in tuinen met bestemming 'Tuin 1' is slechts toegestaan waar dit met een aanduiding in de verbeelding is aangegeven. Dit geldt ook voor verharding ten behoeve van het parkeren van voertuigen.
Tuin 2 (T2; Artikel 15)
De onder andere bij de bestemming Wonen en Gemengde Doeleinden behorende gronden waar wel gebouwen zijn toegestaan worden bestemd als 'Tuin 2'. Deze bestemming komt met name voor in tuinen aan de achterkant van gebouwen, de zogenaamde erven. Op deze gronden mogen onder voorwaarden aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd. Het is niet toegestaan dat de gronden met de bestemming 'Tuin 2' geheel worden volgebouwd. Dit in het belang van de woonkwaliteit in de vorm van voldoende openheid. In de woonblokken in het plangebied is in de huidige situatie reeds bebouwing in de achtertuinen aanwezig. Het beleid is er niet opgericht om de binnengebieden vrij te krijgen van bebouwing maar toevoegen van extra bebouwing is niet wenselijk. Zodoende is de huidige legale gebruik mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. In de planregels zijn maxima bouwregels opgenomen. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 procent van het bestemmingsvlak met een maximum oppervlakte van 40 m² . De bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal 3 meter bedragen; de bouwhoogte van bijgebouwen en van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 meter bedragen. Legale bebouwing die hoger is dan 3 meter of meer dan 50% bedraagt van het bestemmingsvlak wordt via een aanduiding op de kaart mogelijk gemaakt.
Dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
Parkeren in tuinen met bestemming 'Tuin 2' is slechts toegestaan waar dit met een aanduiding in de verbeelding is aangegeven. Dit geldt ook voor verharding ten behoeve van het parkeren van voertuigen.
Op het perceel aan het Ripperdapark 11 worden de bijgebouwen binnen de tuin bestemming gebruikt voor het in de woning aanwezige pension. Om die reden is in dit specifieke geval op het achterterrein de aanduiding h=4 (horeca van categorie 4) opgenomen.
Tuin 3 (T3; Artikel 16)
De op de verbeelding voor 'Tuin 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. De gronden die onder deze bestemming vallen mogen voor 100 procent worden bebouwd. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal 3 meter bedragen; de bouwhoogte van bijgebouwen en van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 meter bedragen. Dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Legale bebouwing die hoger is dan 3 meter wordt via een aanduiding op de kaart mogelijk gemaakt.
Parkeren is niet toegestaan in de Tuin 3 bestemming.
Verkeer (V; Artikel 17 )
De in het plangebied voorkomende wegen, met bijbehorende bermen, parkeerplaatsen, bomen, fiets- en voetpaden en alle andere bijbehorende voorzieningen zijn ondergebracht in de verzamelbestemming 'Verkeer'. Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn groen-, water- en speelvoorzieningen toegestaan evenals bouwwerken ten behoeve van de verkeers- en verblijfsfunctie, waaronder nutsvoorzieningen, abri's, (ondergrondse) afval- en recyclebakken, verkeers- en lichtmasten, reclameborden en andere bouwwerken zoals fietsenrekken. Terrassen, standplaatsen, uitstallingen en kiosken worden mogelijk gemaakt binnen de verkeersbestemming, waar en of deze geplaatst worden, wordt geregeld in de benodigde vergunningen.
Tenzij anders aangegeven op de verbeelding mag de hoogte van gebouwen niet meer bedragen dan 3 meter en mag de oppervlakte (met uitzondering van autostalling) niet meer bedragen dan 10 m2.
Binnen de bestemming 'Verkeer' moet ruimte gelaten worden om zo nodig veranderingen te kunnen aanbrengen in de inrichting van de openbare ruimte, afgestemd op wijzigende behoeften. Gedacht kan worden aan ruimte voor diverse verkeerstechnische aanpassingen (zoals veiligere inrichtingen), goede inrichting voor fietsers en voetgangers, goede en voldoende parkeervoorzieningen, verkeersremmende maatregelen in woonstraten (drempels, 30-kilometer zones), stallingmogelijkheden voor fietsen en aanleg van kleine groen- en speelvoorzieningen. Bij de inrichting van de openbare ruimte moeten gebruik, veiligheid en beeldkwaliteit samengaan. In de regels wordt de bestemming 'verkeer' zodanig ruim omschreven dat deze wijzigingen in de openbare ruimte doorgevoerd kunnen worden zonder dat het bestemmingsplan gewijzigd hoeft te worden.
Aparte autostallingsmogelijkheden buiten de straatruimten zijn bestemd als (ga) Garage
Verkeer - railverkeer (V-RV Artikel 18 )
De spoorlijnen, het stationsgebouw en de spoorbrug die in het plangebied zijn als Verkeer - railverkeer bestemd. Binnen deze bestemming mogen voorzieningen worden gerealiseerd ten behoeve van het betreffende railverkeer zoals hoogspanningsmasten, geluidschermen en regelstations. Ook zijn stationsvoorzieningen mogelijk binnen deze bestemming zoals winkels en horeca ten behoeve van de reiziger, restauratieruimte, wachtruimtes, halteplaatsen, loketten en fietsenstallingen.
Water (WA; Artikel 19)
De in het plangebied voorkomende waterlopen, waterwegen en waterpartijen, en bijbehorende voorzieningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Water'. Deze gronden zijn bestemd voor verkeer over water, waterberging en de waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen, groenvoorzieningen, oevers, kunstwerken en bijbehorende voorzieningen, zoals bruggen, sluizen, stuwen, dammen, steigers, duikers, gemalen. Op gronden met de bestemming 'Water' mag niet worden gebouwd, behoudens waar het gaat om het veranderen of vernieuwen van bestaande beschoeiingen, kaden, aanlegplaatsen, remmingen, meerpalen en dukdalven.
Het water is in beheer bij het Hoogheemraadschap Rijnland. Naast een toets aan het bestemmingsplan dient voor alle werkzaamheden op, onder en nabij watergangen ook een advies c.q. keurvergunning aangevraagd te worden. Ook voor het graven, verbreden of dempen van oppervlaktewater is een keur- c.q. een aanlegvergunning nodig. Het bestemmingsplan neemt de toetsingscriteria voor deze voorzieningen niet over.
In dit bestemmingsplan worden via een aanduiding steigers aan de Nieuwe Gracht en Schotersingel mogelijk gemaakt. Woonschepen mogen uitsluitend voorkomen op ligplaatsen waar deze specifiek op de verbeelding zijn aangeduid. De ligplaatsen aan de Hooimarkt en Friese Varkensmarkt zijn aangewezen als ligplaatsen voor historische schepen. Op dit moment is niet elk schip ter plaatse een historisch schip. Bij het vervanging van het woonschip, dient het schip te worden vervangen door een historisch woonschip. Bebouwing op de oever is niet toegestaan.
Wonen (W; Artikel 20)
De bestemming 'Wonen' is bedoeld voor gebouwen binnen het plangebied die uitsluitend voor woningen worden gebruikt.
Beroepsmatige activiteiten aan huis zijn toegestaan onder de voorwaarde dat deze activiteiten ondergeschikt zijn aan het wonen en niet meer ruimte in beslag nemen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak van een woning met een maximum van 50 m2. Aan huis verbonden dienstverlenende beroepen kunnen bijvoorbeeld zijn: kleine adviesbureaus, kleine financiële instellingen, pedicures en praktijkruimten zoals arts, tandarts en notaris. Gastouderopvang en Bed & breakfast zijn binnen de woonfunctie toegestaan.
6.4.2 Dubbelbestemmingen
Waarde-Archeologie (WR-A1B t/m WR-A5; Artikel 21 )
De aanwezige archeologische verwachtingswaarden worden opgenomen door middel van de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de Archeologische Beleidskaart Haarlem. Voor categorie 1a geldt een bouwverbod tenzij ontheffing wordt verleend. Voor categorie 6 gelden geen bestemmingsplan regels ten aanzien van waarde-archeologie. Voor de overige categorieën dient een archeologisch rapport te worden overlegd bij de volgende bodem verstorende activiteiten dieper dan 30 centimeter onder maaiveld:
Categorie | bij een oppervlak |
1b | > 0 m2 |
2 | > 50 m2 |
3 | > 500 m2 |
4 | > 2.500 m2 |
5 | > 10.000 m2 |
Categorie 1b: Voor de historische stadskern van Haarlem hebben archeologische waarnemingen en opgravingen aangetoond dat de stadskern vrijwel overal belangrijke archeologische waarden bevat die teruggrijpen op resten van het prehistorische, pre-stedelijke en stedelijk leven. Het betreft onder meer fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen, gereedschappen en beerputten. Gezien de aard van deze archeologische waarden geldt hier een regime dat door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw- en/of aanlegvergunning bij bodem roerende activiteiten met een oppervlak groter dan 0 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld van toepassing is.
Categorie 2: In de gebieden die tot deze categorie behoren zijn overal in de bodem archeologische resten van het prehistorische als het middeleeuwse dorps- en stedelijk leven te vinden. Deze archeologische sporen leveren een belangrijke bijdrage aan de bewoningsgeschiedenis van het gehele grondgebied van de huidige gemeente Haarlem. Er dient hier gestreefd te worden naar behoud. Gezien de aard van deze archeologische waarden geldt hier een regime dat door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw- en/of aanlegvergunning bij bodem roerende activiteiten met een oppervlak groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld van toepassing is.
Categorie 3: Op de strandwallen en de zandopduikingen in de gemeente Haarlem kunnen relatief veel sporen van bewoning uit de prehistorie worden verwacht. In de periode na het Late Neolithicum zijn deze hoger gelegen gebieden in een vrij nat landschap geschikt geweest voor bewoning. Gezien de aard van deze archeologische waarden geldt hier een regime dat door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw- en/of aanlegvergunning bij bodem roerende activiteiten met een oppervlak groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld van toepassing is.
Categorie 4: Het betreft de strandvlakte gelegen tussen de oudste en de op een na oudste strandwal. Ook de strandvlakte westelijk van de op een na oudste strandwal (waaronder de Leidse Buurt) valt binnen deze categorie. Archeologische vondsten hier hebben aangetoond dat in deze zones archeologische waarden te verwachten zijn in een relatief lagere dichtheid. Om die reden geldt hier een regime dat door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw- en/of aanlegvergunning bij bodem roerende activiteiten met een oppervlak groter dan 2.500 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld van toepassing is.
Categorie 5: Dit geldt voor de gedeelten van het grondgebied van Haarlem die relatief laat voor bewoning geschikt gemaakt zijn. Daarom geldt hier een regime dat door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw- en/of aanlegvergunning bij bodem roerende activiteiten met een oppervlak groter dan 10.000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld van toepassing is.
In het bestemmingsplan Nieuwstad komt grotendeels categorie 2 voor. Kleine delen van het gebied vallen in andere categorieën.
Waarde-beschermd stadsgezicht
(WR-BS; Artikel 22)
Een dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' ligt over alle andere bestemmingen. Deze dubbelbestemming valt samen met het op grond van de Monumentenwet aangewezen gebied van het Beschermd Stadsgezicht Haarlem (zie ook paragraaf 6.8). Het doel van het bestemmingsplan is de essentiële waarden van dit Beschermd Stadsgezicht te beschermen. De waarden van het beschermde stadsgezicht zijn in het bestemmingsplan in vrijwel alle bebouwde bestemmingen en dan met name in de bebouwingsregelingen van de panden vastgelegd.
6.4.3 Nadere eisen
Nadere eisen ten aanzien van: | |
Waarde - archeologie | - situering - de inrichting van de gronden - het gebruik van de gronden |
Waarde - beschermd stadsgezicht | - plaats en afmetingen - kaprichting - kapvorm - dakhelling - indeling en vormgeving van de bebouwing |
Binnen de dubbelbestemming Waarde - archeologie is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) nadere eisen te stellen aan de gebruiks- en bouwregels indien uit onderzoek is gebleken dat beschermenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
Binnen de dubbelbestemming Waarde - beschermd stadsgezicht is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) om nadere eisen te stellen aan de bouwregels. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen, de kaprichting, kapvorm en dakhelling, de indeling en vormgeving van de bebouwing. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid wordt aan een aantal criteria getoetst.
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. cultuurhistorische waarden;
- 3. de privacy en bezonningssituatie van de omwonenden;
- 4. de verkeerssituatie ter plaatse;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Zie voor de omschrijving van deze criteria hieronder bij paragraaf 6.4.4
6.4.4 Afwijken van de bouwregels
(Dubbel)bestemming: | Afwijking ten behoeve van: |
Groen | verhogen andere bouwwerken |
Tuin 2 | verhogen bouwhoogte aan- uit en bijgebouwen kap |
Tuin 3 | verhogen bouwhoogte aan- uit en bijgebouwen kap |
Verkeer | verhogen andere bouwwerken |
Water | maatvoering steigers |
Waarde-archeologie | |
Waarde- beschermd stadsgezicht | dakopbouw/gootverhoging kapverbinding dakkapellen dakterras samenvoegen onderdoorgang/ overbouwing |
Binnen de (dubbel)bestemmingen is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) om van bepaalde bouwregels af te mogen wijken. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid wordt aan een aantal criteria getoetst:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. cultuurhistorische waarden;
- 3. de privacy en bezonning van de omwonenden;
- 4. de verkeerssituatie ter plaatse;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
1. Het straat- en bebouwingsbeeld
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het in stand houden dan wel tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:
- een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- een goede hoogte-breedte verhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
- behoud dan wel versterken van de aanwezige trends
Trends zijn de binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg identieke dakopbouwen, kapvormen of dakkapellen (die juridisch, technisch en qua ruimtelijke kwaliteit gewenst bevonden zijn.)
2. De cultuurhistorische waarden
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden (waaronder het historische daklandschap), waarbij wordt gestreefd naar het in stand houden dan wel versterken van deze waarden.
3. De privacy en bezonning van de omwonenden
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient er rekening mee gehouden te worden dat bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geen sprake is van een onevenredige afname van de bezonning en de privacy.
4. De verkeerssituatie ter plaatse
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met verkeersveiligheid, toe/afname van parkeren en de doorstroming.
5. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.
Tabellen
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bouwmogelijkheden met afwijkingsmogelijkheden.
6.4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bestemming: | Afwijking ten behoeve van: |
Bedrijf, Centrum 2 en 3, Cultuur en Ontspanning, Maatschappelijk, Gemengd 1 en 2, Tuin 1, 2 en 3, Water, Wonen | bedrijf dat niet in zoneringslijst voorkomt, dan wel in een hogere categorie valt. |
Centrum 1, Gemengd 2, | daghoreca (h=1) |
Gemengd 4 | hotel (h=4) |
Gemengd 4 | kamerverhuurbedrijf (kv) |
Tuin 1 | parkeren buiten de aanduiding (p) |
Binnen bovenstaande bestemmingen is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) om van bepaalde regels binnen bestemmingsomschrijving af te mogen wijken. Bij toepassing van deze bevoegdheid wordt gekeken of de nieuw functie passend is binnen de bestemming en een vergelijkbare invloed op de omgeving heeft als de al toegestane functies.
6.5 Algemene Bepalingen
Anti- dubbeltelregel (artikel 23)
Deze bepaling in de regels houdt in dat dezelfde oppervlakte van gronden, die als maatstaf heeft gediend voor het bepalen van de toelaatbare oppervlakte van (bijvoorbeeld) bouwwerk A, niet nog eens mag dienen als maatstaf voor het bepalen van de toelaatbare oppervlakte van bouwwerk B, voor zover daardoor de oppervlakte van bouwwerk A niet meer aan de betreffende planbepaling voldoet. Deze bepaling dient dus om te voorkomen dat door het “verschuiven” van gronden tussen percelen (met name via al of niet tijdelijke eigendomsoverdrachten) op een van de of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte ontstaat, die groter is dan het plan blijkens de regels beoogt toe te staan. Ook de oppervlaktebepaling van bijvoorbeeld de functie “praktijkruimte” als percentage van de oppervlakte van de woning plus bijbehorende bijgebouwen valt binnen het bereik van deze anti-dubbeltelregel.
Algemene afwijkingsregels (artikel 24)
Het bestemmingsplan als bindende verordening is opgebouwd uit objectief vastgelegde ruimtelijke begrenzingen. De mogelijkheden en onmogelijkheden voor het bouwen en het gebruik zijn nauwkeurig vastgelegd. Die ruimtelijke begrenzing is een afgeleide van kadastrale gegevens en de lijnen van de grootschalige basiskaart. Die gegevens in combinatie met planontwikkelingen, kunnen in de praktijk maatafwijkingen opleveren. Ook kan, gelet op voortschrijdende ontwikkelingen toch behoefte zijn een aan grotere hoogte van bouwwerken ten behoeve van algemeen nut. Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Binnen een kader van bescherming van belangen, is door middel van dit artikel enigermate van flexibiliteit mogelijk. Vrijstelling verlenen gebeurt altijd met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, zodat belanghebbenden de mogelijkheid tot bezwaar/beroep hebben wanneer op grond van dit artikel van het plan wordt afgeweken. Een aantal van de gegeven maxima kan op grond van dit artikel in beperkte mate worden overschreden.
6.6 Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregel
Artikel 25 Overgangsrecht
Het overgangsrecht is van toepassing op bestaande bouwwerken, bestaand gebruik of bouwwerken die op basis van een verleende bouw- of omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden, die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan afwijken van het nieuwe plan. Met de overgangsregels wordt bepaald dat deze afwijkingen zijn toegestaan, mits de afwijking niet wordt vergroot.
Onder het overgangsrecht mag aan bestaande gebouwen het normale onderhoud gedaan worden waaronder ook het gedeeltelijk vernieuwen mag worden gerekend. Alleen in het geval van een calamiteit mag een gebouw geheel worden vernieuwd.
Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet van toepassing op bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning of in afwijking van het daarvoor geldende plan. Ook als er sprake is van gebruik dat reeds in strijd was op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan vallen niet onder het overgangsrecht. De gemeente behoudt de mogelijkheid om hiertegen handhavend op te treden.
Om de mogelijkheid te behouden om een gebouw waar nodig aan te passen aan de daaraan te stellen eisen, is in de overgangsbepalingen ook een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee eenmalig met een omgevingsvergunning het bouwwerk mag worden vergroot met een maximum van 10%.
Artikel 26 Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke wijze dit bestemmingsplan kan worden aangehaald.
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
De bedrijvenlijst is opgenomen in bijlage 1 van de regels en geeft – voor zover passend binnen de bestemming – op basis van de hindercategorie aan welk type activiteiten zijn toegestaan. Activiteiten die niet in de lijst omschreven staan kunnen – voor zover passend binnen de bestemming – worden beoordeeld op basis van de hinder die ze (kunnen) veroorzaken. Vanuit milieuoverwegingen (zoals lawaai en stank) zowel als vanuit ruimtelijke overwegingen (een bedrijf met een vloeroppervlak van 90 m2 ziet er geheel anders uit dan een bedrijf met een vloeroppervlak van 350 m2) is het wenselijk niet alle werk functies toe te laten. Daarom is als aanvulling op de regels de zogeheten Bedrijvenlijst opgenomen. Deze lijst vormt het planologische toetsingskader bij het al dan niet toelaten van een nieuw bedrijf. Naast deze planologische toetsing vindt ook altijd een toetsing plaats in het kader van de Wet Milieubeheer (onder meer het verlenen van een milieuvergunning) wanneer een nieuw bedrijf (de wet spreekt over een inrichting) gevestigd wordt.
6.7 Hoofdopzet Verbeelding
Bestemmingen
Onder een bestemming wordt de bestemming verstaan die ingevolge artikel 3.1 Wro aan gronden wordt toegekend. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Of dit zo is, hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak. Lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. De verbeelding van een bestemming bestaat dus nooit uit een lijn of een punt.
Dubbel bestemmingen
Er is sprake van een dubbelbestemming, indien op een stuk grond twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen voorkomen, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende bestemming. In de bij de dubbelbestemming behorende planregels wordt de verhouding tussen de doeleinden (functies) van de bestemmingen aangegeven. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd. De specifieke kenmerken van dubbelbestemmingen brengen met zich mee dat deze bestemmingen doorgaans een relatief groot gebied beslaan en veelal op meerdere bestemmingen betrekking hebben. Een dubbelbestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak Dubbelbestemmingen in de vorm van een lijn of een punt komen niet voor. In het bestemmingsplan Nieuwstad komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
Waarde - archeologie (WR-A1B t/m WR-A5; Artikel 21 )
De dubbelbestemming 'Waarde archeologie 1b, 2,3,4,5 zijn overgenomen uit het 'Facetbestemmingsplan archeologie'. De regels staan beschreven in artikel 21. Op de analoge verbeelding wordt waarde archeologie aangeduid met WR-A1B, WR-A2, WR-A3, WR-A4 en WR-A5.
Waarde - beschermd stadsgezicht
Het gehele bestemmingsplan Nieuwstad valt binnen de aangewezen gronden voor beschermd stadsgezicht. In de planregels wordt beschreven wat er mag op deze gronden. Omdat het gehele plan beschermd is zijn de bouwregels voor alle gebouwen in dit artikel opgenomen. Op de analoge verbeelding wordt waarde Beschermd stadsgezicht aangeduid met WR-BS .
Bebouwingsgrenzen / Rooilijnen
Uitgaande van de bestaande bebouwing en bestaand gebruik zijn op de verbeelding bebouwingsgrenzen en in de regels bebouwingsvoorschriften opgenomen. De bebouwingsgrenzen geven het gebied aan waarbinnen mag worden gebouwd. In de meeste gevallen laten de bebouwingsgrenzen op de plankaart in combinatie met de bouwregels, verbetering, vernieuwing, bescheiden vergroting of vervanging met gelijkwaardige bouw toe. Daarbij is rekening gehouden met de nodige flexibiliteit, kwaliteitseisen voor de bebouwing, de bereikbaarheid en de woonomgeving.
Over het algemeen zijn de bebouwingsgrenzen van de vigerende bestemmingsplannen overgenomen. Daar waar met een ontheffing is afgeweken van het vigerend beleid is de nieuw ontstane situatie opgenomen.
De bebouwingsgrens aan de openbare weg wordt de rooilijn genoemd. In bestemmingsplannen binnen het beschermd stadsgezicht is de rooilijn dwingend. Dat wil zeggen dat bebouwing in de rooilijn moet staan.
Bestemmingsgrenzen
Over het algemeen vormen de aaneengesloten bebouwingsgrenzen (gesloten) bouwblokken. Het particulier bezit binnen de bouwvlakken wordt als T1, T2 of T3 bestemd. De tuinbestemmingen worden met een bestemmingsgrens omsloten. In de regels staan bebouwingsregels voor de tuinbestemmingen. Als bestaande bebouwing qua oppervlakte of hoogte niet in deze bouwregels past maar wel wenselijk is wordt de hoogte met een bouwvlak en een hoogteaanduiding opgenomen. Afwijkingen van de geregelde oppervlakte wordt met een percentage aanduiding op de verbeelding aangegeven.
Ook de verkeers en de groenbestemming zijn met bestemmingsgrenzen omsloten. Bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemmingen is in de betreffende regels omschreven.
Aanduidingen
In dit bestemmingsplan zijn de volgende aanduidingen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) opgenomen:
- 1. functieaanduidingen
- 2. bouwaanduidingen (zie ook 6.8 hoofdopzet waarderingskaart)
- 3. maatvoeringsaanduidingen
1. Functieaanduidingen
Functieaanduidingen worden beschreven in het bestemmingsartikel waar de aanduiding in wordt geplaatst. Deze aanduidingen kunnen de mogelijkheden van de bestemming beperken maar ook verruimen. Bijvoorbeeld de aanduiding parkeren komt in Nieuwstad veel voor.
2. Bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet – voor zover van toepassing – van deze bouwaanduidingen gebruik worden gemaakt. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening kan het echter nodig zijn om ook met andere dan de daar genoemde bouwaanduidingen te werken. Dit kan door gebruik te maken van een verzamelaanduiding die aangeeft dat het hier om een specifieke bouwaanduiding gaat.
In bestemmingsplan Nieuwstad worden zaken met betrekking tot verschijningsvorm in de regels beschreven. Een bouwaanduiding die bijvoorbeeld op de plankaart voorkomt is de aanduiding onderdoorgang die voor zich spreekt. Tevens zijn er drie specifieke bouwaanduidingen opgenomen, te weten:
- Specifieke bouwaanduiding - orde 1 [sba-01]
- Specifieke bouwaanduiding - orde 2 [sba-02]
- Specifieke bouwaanduiding - orde 3 [sba-03]
Deze ordeaanduidingen worden overgenomen van de waarderingskaart. De reden om deze aanduiding op de verbeelding aan te geven is de verwijzing in de bouwregels naar de bestemmingen met een orde aanduiding.
3. Maatvoeringsaanduidingen
Maatvoeringsaanduidingen hebben betrekking op: afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik.
In situaties waarbij siergevels dieper zijn dan 2,5 meter wordt dit op de verbeelding aangegeven met twee maatvoeringsaanduidingen met verschillende hoogtes in één bestemming. Indien de diepte minder bedraagt dan 2,5 meter wordt dit ondervangen in de 'Wijze van meten' onder de inleidende regels.
Afhankelijk van de waardering en het type bebouwing wordt een hoogte aangegeven met een van de volgende aanduidingen:
- te handhaven goot/bouwhoogte (orde 1, 2)
- een maximale goot/bouwhoogte (bijgebouwen hoger dan 3 meter)
- minimale- maximale goothoogte (orde 3 en nieuwbouw)
- minimale- maximale goot- en bouwhoogte (orde 3 en nieuwbouw)
De hoogtes zijn geïnventariseerd middels een bouwblok onderzoek. De opgenomen maten zijn in hele meters en naar boven afgerond.
Goothoogte
Voor panden die op de verbeelding zijn aangegeven als orde 1 en –2 wordt de aanduiding goothoogte opgenomen. In de regels staat omschreven dat de bestaande goothoogte gehandhaafd dient te blijven. Op de verbeelding worden hoogtematen naar boven afgerond. Dus 5.3 m of 5.8 m wordt allebei 6 m. In het beschermd stadsgezicht is een verspringende bouw/goothoogte een essentieel onderdeel van straat- en bebouwingsbeeld. Het kan zijn dat er 4 panden naast elkaar op de plankaart zijn aangegeven met een goothoogte 6 terwijl in werkelijkheid de hoogtes tot maximaal 0.9 m verspringen.
Bouwhoogte
In enkele gevallen is een orde 1 of 2 pand plat afgedekt en al zo hoog dat een kap niet meer kan worden toegestaan. In die gevallen wordt het bouwvlak voorzien van een maatvoeringsaanduiding Bouwhoogte. In de regels staat omschreven dat de bestaande bouwhoogte gehandhaafd dient te blijven. Op de verbeelding worden hoogtematen naar boven afgerond. Dus 5.3 m of 5.8 m wordt allebei 6 m.
Maximale bouwhoogte
De aanduiding maximale bouwhoogte wordt gebruikt in de tuinbestemmingen wanneer de maximale hoogte van 3 meter wordt overschreden. De daadwerkelijke bouwhoogte is opgenomen.
Minimale- en maximale goothoogte
De aanduiding minimale maximale goothoogte wordt gebruikt voor de hoofdbebouwing van orde 3 bebouwing. Bij orde 3 bebouwing is de rooilijn belangrijk voor het straatbeeld. Om meer flexibiliteit te geven is er ook meer marge in de goothoogte mogelijk. De minimale goothoogte is er om een minimale bebouwingswand te garanderen en een maximale bouwhoogte is er om op de plekken waar het kan extra bouwmogelijkheden te geven.
Minimale- en maximale bouw- en goothoogte
Net als bij de aanduiding minimale- maximale goothoogte wordt deze aanduiding alleen gebruikt bij orde 3 bebouwing. Deze aanduiding wordt gebruikt bij bebouwing met een hoofdzakelijk platte afdekking. Afdekken met een kap wordt op deze manier ook mogelijk gemaakt.
6.8 Hoofdopzet Waarderingskaart
Het overgrote deel van het bestemmingsplangebied Nieuwstad is aangewezen als tot beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 35 van de Monumentenwet. Doel van de aanwijzing is de karakteristieke met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te behouden en een nadrukkelijke plaats te geven bij de verdere ontwikkeling binnen het gebied.
In het geheel als beschermd stadsgezicht aan te wijzen gebied is het patroon van straten en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing van belang. In het grootste deel van het beschermd stadsgezicht is het historisch karakter in sterke mate bewaard gebleven. Ook de profilering en inrichting van de openbare ruimten en de structuur van verkaveling en bebouwing is in een groot deel van het gebied nog blijven bestaan.
De waarderingskaart is een combinatie van de afzonderlijke gebouwen met de waardering van de stedenbouwkundige structuur. Doel van deze kaart is de beschermende werking van het beschermd stads- en dorpsgezicht in het bestemmingsplan juridisch en planologisch te regelen. De waarderingskaart vormt juridisch onderdeel van de verbeelding.
De waarderingskaart is door middel van een indeling in drie verschillende orden, ensembles en seriebouw gekoppeld aan een mate van bescherming in de planregels.
Daarnaast heeft de waarderingskaart een informatieve waarde naar bewoners en gebruikers van het plangebied. De waarderingskaart geeft inzicht in verschillende aspecten van het beschermd stadsgezicht op perceelniveau.
Stedenbouwkundige waardering
De stedenbouwkundige waardering voor het gebied is weergegeven in de zonekaart ( zie waarderingskaart). De waardering wordt per straat aangegeven, aangezien dat de kleinste stedenbouwkundige eenheid is wat in zijn geheel te beoordelen is. De waardering wordt in drie 'Zones' aangegeven.
Zone A: Zone van bovenlokaal belang, met zeer waardevolle of unieke planmatige historisch stedenbouwkundige plattegrond, hoge continuïteit van het historisch gevelbeeld, ingevuld met bovengemiddelde historische architectuur en/of architectonische verbijzondering met meerwaarde. De straat heeft veelal een zeer evenwichtig profiel met een goede schaalverhouding.
Zone B: Zone met historisch stedenbouwkundig belangrijke plattegrond, een homogeen historisch gevelbeeld met nauwelijks verstoringen. De gevelwand heeft een grote architectonische continuïteit en er is architectonische verbijzondering met meerwaarde aanwezig. De straat heeft een evenwichtig en kwalitatief hoogwaardig profiel van de straat en de gevelopstanden.
Zone C: Dit is de basiszone. Er is een goeddeels historisch stratenpatroon, een overwegend homogeen historisch gevelbeeld met hooguit enkele verstoringen. Er is een redelijk evenwichtig profiel van de straat en de opstanden aanwezig. Geen meerwaarde in ontwerp en bebouwing.
Zone D: Zone zonder een historisch vooropgezette plattegrond of een verstoorde plattegrond. Er is een verstoord historisch gevelbeeld meestal zonder enige architectonische verbijzondering. Straten met een onevenwichtig straatprofiel en/of storende schaalverschillen in de bebouwing behoren ook tot zone D.
Het bestemmingsplan Nieuwstad valt in de zones A, B en C.
Objectwaardering (waardering van afzonderlijke gebouwen)
Orde 1 (rood) betreft gebouwen die beschermd zijn op grond van de Monumentenwet of de gemeentelijk monumentenverordening.
Orde 2 (oranje) betreft gebouwen (ook bruggen) die ouder zijn dan vijftig jaar en die op grond van hun hoge architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld. De toegevoegde waarde van deze bouwwerken heeft niet alleen betrekking op de aanwezigheid binnen het (voorgenomen) beschermd stadsgezicht, maar ook op individuele architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten van de bouwwerken. Behoud van de specifieke waarden van deze gebouwen voor de gevelwand is het uitgangspunt. Bijlage 7 van de Toelichting bevat een omschrijving van de specifieke waarden per orde 2 pand.
Orde 3 (geel) omvat bouwwerken die ouder zijn dan vijftig jaar en die vanwege hun wisselende architectonische kwaliteit, die wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Ook bouwwerken die door ingrijpende wijzigingen hun meerwaarde hebben verloren behoren tot deze categorie. Behoud van de schaal en algemene waarden binnen de gevelwand is voor orde 3 gebouwen het uitgangspunt.
Bij de nieuwbouw (grijs) aanduiding gaat het om gebouwen die de afgelopen vijftig jaren zijn gebouwd. Deze zijn niet gewaardeerd.
Ensembles en seriebouw worden aangegeven op de kaart. Dit betreft gebouwen die in één bouwstroom zijn neergezet. Er is sprake van een ensemble als in de vormgeving van de verschillende gebouwen de suggestie wordt gewekt dat het om een groter gebouw gaat. Seriebouw bestaat uit een aantal gebouwen naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd. Voor ensembles en seriebouw geldt als uitgangspunt dat de samenhang tussen de verschillende gebouwen niet mag worden verstoord. Daarom dient een eventuele bouwkundige ingreep aan de kap/gevel van een onderdeel van een ensemble of seriebouw zodanig te gebeuren dat het betreffende ensemble of seriebouw niet in onevenredige mate wordt verstoord.
Herstel stedenbouwkundige structuur wordt aangegeven op de waarderingskaart. Dit zijn plekken in de historische gevelwand of in de historisch stedenbouwkundige plattegrond die tijdens het opstellen van het bestemmingsplan onbebouwd zijn. Bebouwing van deze plekken draagt bij aan herstel van de karakteristiek van het stadsbeeld. Daarom zijn voor deze locaties de mogelijkheden voor bebouwing vastgelegd op de verbeelding en de planregels.
Stedenbouwkundig accent
Er is sprake van een stedenbouwkundig accent als er in de gevelwand van “orde 1”, “orde 2” of “orde 3” gebouwen duidelijke hoogte-accenten zijn aangebracht, bijvoorbeeld in de vorm van torentjes, zodanig dat deze een stedenbouwkundige meerwaarde opleveren voor het straatbeeld. Uitgangspunt bij de op de waarderingskaart aangegeven “stedenbouwkundige accenten” is behoud.
6.9 Handhavingsparagraaf
Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Immers, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid.
Daarom wordt hier het beleid inzake de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplan regels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.
Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Handhaving Bebouwde Omgeving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, hetgeen een uitstralend effect zal hebben. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt met name de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.
Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan tevens plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Aldus draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplan regels.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid, Overleg En Inspraak
7.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Onderhavig bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Recente nieuwe ontwikkelingen - bijvoorbeeld de fietsenkelder onder het stationsplein - vinden hun grondslag in andere ruimtelijke besluiten.
De voorgenomen ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn:
- 1. een brug over de Bolwerken voor langzaam verkeer (Schotersingelbrug);
- 2. de vervanging van het rioolgemaal door ondergronds rioolgemaal in combinatie met een gymvoorziening aan de Parklaan;
- 3. de mogelijkheid een hotel of woningen te realiseren op de locatie Prinsen Bolwerk 3;
- 4. de mogelijkheid een sportschool te realiseren op de locatie Phoenixstraat 13.
Verhaal van kosten
Om gemaakte kosten te verhalen dient de gemeenteraad ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor de gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voorzien. Van een bouwplan is sprake bij:
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening,kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².
Een exploitatieplan is niet verplicht als de gemeente de grond in eigendom heeft of als de gemeente met alle eigenaren van de gronden waarop ontwikkeld kan worden, overeenkomsten heeft.
De gemeente heeft de grond in eigendom waar de ontwikkeling van de Schotersingelbrug, het rioolgemaal en de locatie Prinsen Bolwerk 3 mogelijk gemaakt worden. De mogelijkheid om een sportschool te realiseren op de locatie Phoenixstraat 13 wordt niet gezien als bouwplan. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk bij dit bestemmingsplan.
7.2 Uitkomst Watertoets
Op 19 april 2011 en op 31 januari 2012 heeft overleg plaatsgevonden met Hoogheemraadschap Rijnland over dit plangebied. Er zijn door het Hoogheemraadschap geen bijzonderheden geconstateerd.
7.3 Uitkomsten Overleg
Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan onderstaande instanties.
- VROM-inspectie Noord-West (Haarlem)
- LNV Vestiging West (Utrecht)
- Rijkswaterstaat dir. Noord-Holland (Haarlem)
- Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RACM)
- EZ regio Noord-West (Den Haag)
- Provincie Noord-Holland (Haarlem)
- Hoogheemraadschap Rijnland (Leiden)
- Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude
- Gemeente Haarlemmermeer
- Gemeente Bloemendaal
- Luchtverkeersleiding Nederland (Schiphol)
- Connexxion (Haarlem)
- Brandweer Kennemerland
- Gasunie West (waddinxveen)
- Horeca Nederland (Haarlem)
- Kamer van Koophandel (Amsterdam)
- KPN, afd, projectering Bouw (Haarlem)
- LTO-Noord
- MKB (Haarlem)
- Milieufederatie Noord-Holland (Zaandam)
- Alliander (NUON)
- NV Nederlandse Spoorwegen (Utrecht)
- ProRail (Amsterdam)
- PWN Noord-Holland (Velserbroek)
- Recreatie Noord-Holland (Haarlem)
- VAC - Adviescie voor de woningbouw en woonomgeving (Haarlem)
- Waternet (Amsterdam)
- Wijkraad Frans Hals buurt
- Wijkraad Kleverpark
- Wijkraad Binnenstad
In bijlage 8 is een samenvatting van de binnengekomen reacties en het antwoord van de gemeente opgenomen.
7.4 Rapportering Inspraak
De schriftelijk en via de website ingekomen zienswijzen zijn, samen met de reactie van het gemeentebestuur opgenomen in het wijzigingsoverzicht bestemmingsplan Nieuwstad. Dit wijzigingsoverzicht is als bijlage 9 bijgevoegd.
Bijlage 1 Zoneringslijst
Bijlage 1 Milieuzonering Bedrijven Nieuwstad
Bijlage 1 Milieuzonering bedrijven Nieuwstad
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Pr Bolwerk 3
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek Pr Bolwerk 3
Bijlage 4 Bodem
Bijlage 5 Rekentool Luchtkwaliteit
Bijlage 5 Rekentool luchtkwaliteit
Bijlage 6 Variantenstudie Rode Loper Noord
Bijlage 6 Variantenstudie Rode Loper Noord
Bijlage 7 Redengevende Omschrijving Orde 2 Panden
Bijlage 7 Redengevende omschrijving Orde 2 panden
Bijlage 8 Verwerking Art 3.1.1 Bro Overleg
Bijlage 8 Verwerking Art 3.1.1 Bro overleg