Oude Stad
Bestemmingsplan - Haarlem
Vastgesteld op 29-05-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aan-huis-verbonden-beroep:
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.2 aanbouw en uitbouw:
een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid op de verbeelding, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanlegvergunning:
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht .
1.6 achtergevelrooilijn:
bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.
1.7 ander bouwwerk:
een bouwwerk geen gebouw zijnde.
1.8 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 archeologisch deskundige:
professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie op het moment van de bouwvergunningaanvraag van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.
1.10 archeologisch onderzoek:
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie op het moment van de bouwvergunningaanvraag van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
1.11 archeologisch rapport:
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.
1.12 archeologisch waardevol gebied:
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.
1.13 archeologische waarde:
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.
1.15 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.16 bed & breakfast:
het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning met behoud van de woonfunctie, waarbij het aanbod zich beperkt tot maximaal 2 kamers en 4 slaapplaatsen.
1.17 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.18 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor één huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.19 begane grond:
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.
1.20 begeleid wonen:
vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.
1.21 beschermd stads- of dorpsgezicht:
beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1, onder g, van deMonumentenwet 1988.
1.22 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0392.BP1080001-0004 met de bijbehorende regels.
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.25 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.26 bijgebouw:
een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan, en ten dienste staat van een hoofdgebouw.
1.27 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.28 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.29 bouwhoogte
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
1.30 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.31 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.32 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.33 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten.
1.34 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.35 bruto vloeroppervlak (bvo):
de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.
1.36 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.37 dakhelling:
de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.
1.38 dakkapel:
een zich in een dakvlak bevindende uitbouw.
1.39 dakopbouw:
een extra bouwlaag boven de goot met een platte afdekking.
1.40 dakterras:
een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.
1.41 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.
1.42 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord worden gestaan en geholpen.
1.43 ensemble:
twee of meer gebouwen die samen een bouwkundige eenheid vormen, waarbij de suggestie wordt gewekt dat het één gebouw betreft.
1.44 evenement:
periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, kermissen, voorstellingen, tentoonstellingen, shows.
1.45 evenement categorie 1:
evenement met onversterkte muziek, achtergrondmuziek en beperkte spreekinstallaties zoals kinderfeesten, georganiseerde picknicks, straatfeesten.
1.46 evenement categorie 2:
evenementen met spreekinstallaties, versterkte (live) muziek met kleinschalig karakter zoals een orkest of taptoe
1.47 evenement categorie 3:
evenementen met sterk versterkte muziek met een grootschalig karakter zoals popconcerten, live optredens, muziekprogramma's van radio en tv-omroepen.
1.48 gastouderopvang:
gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, die een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met een maximum van 35 procent van het bruto vloeroppervlak (bvo) en met een maximum van 50 vierkante meter.
1.49 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.50 historisch woonschip
Een vaartuig met een casco dat herkenbaar is als een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met daarop een gehele of gedeeltelijke opbouw, met een historisch karakter en een historische uitstraling, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als woning.
1.51 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.52 horeca 1:
horecabedrijven die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken, zoals lunchrooms, ijssalons, koffie/theehuizen, broodjeszaken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
1.53 horeca 2:
horecabedrijven die hoofdzakelijk maaltijden verstrekken en als nevenactiviteit alcoholische en niet-alcoholische dranken verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants en eethuisjes, snackbars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
1.54 horeca 3:
horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken en eten verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van dranken, zoals (eet)cafés en bars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
1.55 horeca 4:
horecabedrijven die hoofdzakelijk logies per nacht verstrekken met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken en het houden van bijeenkomsten/vergaderingen/congressen.
1.56 horeca 5:
horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken verstrekken en gericht zijn op dansen en beluisteren van muziek, zoals dancings en discotheken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
1.57 horecaschip:
een zich op het water bevindend object dat (nagenoeg) geheel dient als horecabedrijf.
1.58 kamerverhuurbedrijf:
het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.
1.59 kampeermiddel:
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, camper of een caravan;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen voor recreatief nachtverblijf.
1.60 kantoor:
een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.
1.61 kap:
een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek met het horizontale vlak.
1.62 kiosk:
klein gebouw in de openbare ruimte waar goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt.
1.63 kunstwerk:
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
1.64 lessenaarsdak
een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild die onder een zekere helling is aangebracht.
1.65 nieuwbouw:
nieuwbouw betreft bouwwerken jonger dan 50 jaar.
1.66 onderdoorgang/overbouwing:
een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk is, waarboven bebouwing mag worden opgericht.
1.67 orde 1 bouwwerken:
orde 1 betreft bouwwerken die beschermd zijn op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Monumentenverordening.
1.68 orde 2 bouwwerken:
orde 2 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die op grond van hun architectonische kwaliteit, op grond van hun plaats in de stedenbouwkundige structuur of als toonaangevend element behoudenswaardig zijn.
1.69 orde 3 bouwwerken:
orde 3 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die qua schaal en detaillering passen in de omgeving, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben.
1.70 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van die bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.
1.71 plan:
het bestemmingsplan Oude Stad van de gemeente Haarlem.
1.72 plat dak:
een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.
1.73 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.74 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.75 seriebouw:
twee of meer gebouwen naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd.
1.76 shortstay:
het structureel verhuren van woonruimte voor korte periodes (van minimaal één week tot maximaal zes maanden).
1.77 sloopvergunning:
omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.78 standplaats:
een plaats in de openbare ruimte waar met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel:
- a. bedrijfsmatig goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt;
- b. voorlichting wordt gegeven al dan niet met promotionele activiteiten.
1.79 straatmeubilair:
andere bouwwerken die zijn bedoeld als openbare voorziening, zoals draagconstructies voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, vitrines, urinoirs, zitbanken, bloemen- en plantenbakken, prullenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, straatverlichting, abri's en bouwwerken van beperkte omvang ten dienste van verkeer, waterhuishouding en voorzieningen van openbaar nut.
1.80 trend:
binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg identieke dakopbouw, kapvorm of dakkapel (die juridisch, technisch en qua ruimtelijke kwaliteit gewenst bevonden is.
1.81 verbeelding:
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.
1.82 verkooppunt van motorbrandstoffen:
een inrichting waar door middel van een of meer pompinstallaties motorbrandstoffen worden verkocht en geleverd.
1.83 verkoopvloeroppervlakte:
het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.
1.84 voorgevelrooilijn:
de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.
1.85 voorzieningen van openbaar nut:
voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.86 waterberging:
een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.
1.87 windmolen:
inrichting bestemd en geschikt voor het benutten van windkracht.
1.88 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.
1.89 woonschepenligplaats:
de op de verbeelding aangegeven ruimte, waarbinnen een woonschip ligplaats mag hebben.
1.90 woonschip:
een vaartuig , daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als, of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet of de wet die in de plaats van deze wet treedt.
1.91 zorgwoning:
een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
- a. afstand tot de bouwperceelsgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
- b. bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte;
- c. dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
- d. goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel ;
- e. verticale diepte van een ondergronds bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer;
- f. inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- g. oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- h. de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
- i. breedte dakvlak bij dakdoorbreking:
de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.
2.2 Overschrijden bouwgrenzen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
- a. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
- b. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg, dan wel 2, 2 m boven een fiets- en/of voetpad;
- c. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil;
- d. het is toegestaan de in dit plan aangegeven maximale goot- en bebouwingshoogten in beperkte mate te overschreiden, uitsluitend ten behoeve van siergevels, waarbij de achterliggende kap wel moet voldoen aan de regels van de betreffende bestemming.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening':
- b. bij de bestemming behorende 'andere bouwwerken'groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, ( ondergrondse) parkeervoorzieningen, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.
3.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Bedrijf' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
- a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte'is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
- c. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen.
Artikel 4 Centrum - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
4.2 Bouwregels
Voor bouwwerken gelden de regels van artikel 22.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
- a. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
- b. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 vierkante meter.
4.4 afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 4.1.1 en horeca 1 toestaan;
- b. het bepaalde in lid 4.1.2 onder b en toestaan dat de functies op de begane grond worden voortgezet op de overige verdiepingen bij adressen die niet zijn genoemd in bijlage 2 van de regels.
- 2. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- a. invloed op de omgeving in vergelijking met de al toegestane functies;
- b. effecten op ( bestaande winkelstructuur en) het voorzieningenniveau;
- c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 5 Centrum - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
5.2 Bouwregels
Voor bouwwerken gelden tevens de bouwregels zoals aangegeven in artikel 22.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
- a. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
- b. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 vierkante meter.
5.4 afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1.1 en horeca 1 toestaan.
- 2. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- a. invloed op de omgeving in vergelijking met de al toegestane functies;
- b. effecten op ( bestaande winkelstructuur en) het voorzieningenniveau;
- c. de verkeerssituatie ter plaatse;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 6 Centrum - 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum-3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
6.2 Bouwregels
Voor bouwwerken gelden tevens de bouwregels zoals aangegeven in artikel 22.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
- a. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
- b. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 vierkante meter.
6.4 afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1.2 en de functies genoemd in lid 6.1.1 op de overige verdiepingen toestaan.
- 2. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- a. invloed op de omgeving in vergelijking met de al toegestane functies;
- b. effecten op ( bestaande winkelstructuur en) het voorzieningenniveau;
- c. de verkeerssituatie ter plaatse;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 7 Cultuur En Ontspanning
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. atelier, creativiteitscentrum, dansschool, wellness, museum, muziekschool, (film)theater, muziek- en concertzaal;
- b. aan de hoofdfunctie ondergeschikte en daarmee verbonden detailhandel en horeca-activiteiten ten dienste van deze voorzieningen;
- c. bij de bestemming behorende 'andere bouwwerken', groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, waterlopen en waterpartijen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Voor bouwwerken gelden tevens de bouwregels zoals aangegeven in artikel 22.
Artikel 8 Gemengd - 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
8.2 Bouwregels
Voor bouwwerken gelden tevens de bouwregels zoals aangegeven in artikel 22.
8.3 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
- a. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
- b. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 vierkante meter;
- c. uitsluitend ter plaatse van Spaarne 106 is een uitgiftepunt Methadon en een gebruikersruimte toegestaan.
Artikel 9 Gemengd - 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
9.2 Bouwregels
Voor bouwwerken gelden tevens de bouwregels zoals aangegeven in artikel 22.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
- a. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
- b. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 vierkante meter.
9.4 afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1.2 ten behoeve van horeca 1 .
- 2. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- a. invloed op de omgeving in vergelijking met de al toegestane functies;
- b. effecten op ( bestaande winkelstructuur en) het voorzieningenniveau;
- c. de verkeerssituatie ter plaatse;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Gemengd - 4
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
10.2 Bouwregels
Voor bouwwerken gelden tevens de bouwregels zoals aangegeven in artikel 22.
10.3 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
- a. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
- b. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 vierkante meter.
10.4 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 teneinde de functie van horeca 4 toe te staan;
- 2. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- a. invloed op de omgeving in vergelijking met de al toegestane functies;
- b. effecten op ( bestaande winkelstructuur en) het voorzieningenniveau;
- c. de verkeerssituatie ter plaatse;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Gemengd - 5
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
11.2 Bouwregels
Voor bouwwerken gelden tevens de bouwregels zoals aangegeven in artikel 22.
11.3 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1 teneinde de functie van horeca 4 toe te staan.
- 2. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- a. invloed op de omgeving in vergelijking met de al toegestane functies;
- b. effecten op ( bestaande winkelstructuur en) het voorzieningenniveau;
- c. de verkeerssituatie ter plaatse;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 12 Groen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (openbare) groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. bij de bestemming behorende waterlopen en waterpartijen, speelvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, bergbezinkbassins, reclameuitingen, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.
12.2 Bouwregels
- a. de bouwhoogte van 'andere bouwwerken' mag niet meer dan 3 m bedragen;
- b. de oppervlakte per 'ander bouwwerk' mag niet meer dan 10 m² bedragen;
- c. de diepte van een (ondergronds) bouwwerk mag niet meer dan 7,0 m bedragen.
Artikel 13 Horeca
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
13.2 Bouwregels
Voor gebouwen gelden de bouwregels zoals aangegeven in artikel 22.
13.3 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
- a. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
- b. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 vierkante meter;
- c. horeca t/m categorie 3 genoemd in artikel 13.1.2 mag niet meer bedragen dan 550 m2bvo.
Artikel 14 Maatschappelijk
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bibliotheek, buitenschoolse opvang,educatieve voorzieningen, gezondheidszorg, levensbeschouwelijke voorzieningen, openbare dienstverlening, (para)medische voorzieningen, peuterspeelzaalwerk, praktijkruimte, welzijnsinstelling, woonzorgvoorzieningen;
- b. aan de hoofdfunctie ondergeschikte en daarmee verbonden detailhandel en horeca-activiteiten tot en met categorie 2, ten dienste van deze voorzieningen met niet meer dan 30 % van het bruto vloeroppervlak;
- c. tevens sporthal ter plaatse van de aanduiding 'sporthal';
- d. bij de bestemming behorende 'andere bouwwerken', groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, waterlopen en waterpartijen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen.
14.2 Bouwregels
Voor bouwwerken gelden tevens de bouwregels zoals aangegeven in artikel 22.
14.3 specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
- a. ter plaatse van de locatie Magdalenahof 2 is een dagopvang daklozen toegestaan.
Artikel 15 Tuin - 1
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
- b. tevens parkeren ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- c. tevens ondergrondse parkeergarage ter plaatse van specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage'.
15.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Tuin - 1' mogen 'andere bouwwerken' worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
- a. de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
- b. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen;
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 onder a en toestaan dat erfafscheidingen worden verhoogd tot maximaal 3m.
15.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 onder b en parkeren toestaan op plaatsen waar geen aanduiding 'parkeerterrein' op de verbeelding is weergegeven, mits geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.
Artikel 16 Tuin - 2
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
- b. bijbehorende bouwwerken ten dienste van het hoofdgebouw;
- c. tevens parkeren ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- d. tevens ondergrondse parkeergarage ter plaatse van specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage'.
- e. tevens garage ter plaatse van de aanduiding 'garage'.
16.2 Bouwregels
Voor bouwwerken gelden tevens de bouwregels zoals aangegeven in artikel 22.
16.3 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2.2 onder b en c voor het verhogen van de bouwhoogte van gebouwen tot 4 m.
- 2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2.2 onder b en c en toestaan dat de goot van aan-, uitbouwen en bijgebouwen 3 m mag bedragen, waarbij boven de goot mag worden afgedekt met een kap met een maximale hoogte van 2 m.
- 3. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in dit lid, of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de bezonningssituatie;
- 3. cultuurhistorische waarden;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
16.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik van:
- a. bijgebouwen als zelfstandige woning;
- b. onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen, tenzij dit gebruik is toegestaan middels de aanduiding
16.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 1 onder b bepaalde en parkeren toestaan op plaatsen waar geen aanduiding 'parkeerterrein'op de verbeelding is weergegeven, mits geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.
Artikel 17 Tuin - 3
17.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Tuin - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
- b. bijbehorende bouwwerken ten dienste van het hoofdgebouw;
- c. tevens nutsvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
- d. parkeren;
- e. tevens ondergrondse parkeergarage ter plaatse van specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage'.
17.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Tuin - 3' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
17.3 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 voor het verhogen van de bouwhoogte van aan- uit en bijgebouwen tot 4 m.
- 2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2.2. onder b en c en toestaan dat de goot van aan-, uitbouwen en bijgebouwen 3 m mag bedragen, waarbij boven de goot mag worden afgedekt met een kap met een maximale hoogte van 2 m.
- 3. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 3 of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de bezonningssituatie;
- c. cultuurhistorische waarden;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
17.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik van:
- a. bijgebouwen als zelfstandige woning;
- b. onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen.
Artikel 18 Verkeer
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en paden;
- b. kiosken, terrassen, standplaatsen (voor ambulante handel), uitstallingen;
- c. tevens cultuur en ontspanning conform artikel 7.1 onder a en b ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning';
- d. tevens centrum 2 conform artikel 5.1 onder a en b ter plaatse van de aanduíding 'centrum';
- e. tevens terrastuin ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-terrastuin';
- f. tevens brug ter plaatse van de aanduiding 'brug';
- g. tevens parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
- h. tevens ondergrondse parkeergarage ter plaatse van specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage';
- i. tevens in- en uitritparkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-in- en uitritparkeergarage';
- j. evenementen tot en met categorie 3;
- k. bij de bestemming behorend(e) groenvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, waterlopen, waterpartijen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen, brugwachtershuisje, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport, sanitaire voorzieningen.
18.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Verkeer' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
18.3 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden voor evenementen de volgende regels:
- a. het maximaal aantal dagen per jaar voor categorie 1 is onbeperkt;
- b. het maximaal aantal dagen per jaar voor categorie 2 bedraagt 53 dagen;
- c. het maximaal aantal dagen per jaar voor categorie 3 bedraagt 10 dagen;
- d. het maximaal aantal dagen genoemd onder b en c mag in totaal worden uitgebreid met 2 dagen;
- e. de dagen benodigd voor op- en afbouwen worden niet meegerekend.
Artikel 19 Water
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging, waterbeheer en waterhuishouding;
- b. waterlopen en waterpartijen;
- c. verkeer te water;
- d. tevens brug ter plaatse van de aanduiding 'brug';
- e. waterstaatkundige voorzieningen, zoals, taluds en oevers, sluizen, stuwen, dammen, kademuren, steigers, duikers, gemalen en kunstwerken;
- f. bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, kunstobjecten.
19.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Water' mogen 'andere bouwwerken' worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
- a. de bouwhoogte van gemalen mag niet meer dan 3 m bedragen en de oppervlakte mag niet meer dan 15 m² bedragen;
- b. de bouwhoogte van meerpalen mag maximaal 3,5 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van bruggen mag maximaal 5 m bedragen;
- d. de lengte van een steiger, gemeten langs de waterlijn, mag niet meer dan 5 m bedragen;
- e. de breedte van een steiger, gemeten haaks op de waterlijn, mag niet meer dan 1/10 van de breedte van het oppervlaktewater bedragen;
- f. de oppervlakte van een steiger mag maximaal 5 m² bedragen indien gesitueerd in oppervlaktewater met een breedte tot 20 m, maximaal 10 m2 indien gesitueerd in oppervlaktewater met een breedte tussen de 20 en 50 m
- g. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 1 m bedragen;
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 onder d tot en met f en steigers toestaan die de genoemde maximum afmetingen overschrijden.
19.4 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
- a. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik van:
- 1. ligplaats voor hotel- en horecaschepen;
- 2. woonschepenligplaats;
- 3. commercieel gebruik of bedrijfsvaartuig.
Artikel 20 Wonen
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen waaronder begeleid wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep, bed & breakfast of gastouderopvang;
- b. tevens garage ter plaatse van de aanduiding 'garage';
- c. tevens ondergrondse parkeergarage ter plaatse van specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage';
- d. bijbehorende voorzieningen zoals, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, bergingen, tuinen, erven en terreinen.
20.2 Bouwregels
Voor bouwwerken gelden tevens de bouwregels zoals aangegeven in artikel 22.
20.3 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 24 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
- a. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
- b. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35% van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m2.
- c. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik van:
- 1. onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen;
- 2. bijgebouwen als zelfstandige woning.
Artikel 21 Waarde - Archeologie
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde- archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
21.2 Bouwregels
- 1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie' 1B dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken in geval de oppervlakte van het project meer dan 0 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie' 5 dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 10.000 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie' 6 gelden geen bijzondere regels betreffende 'Waarde – Archeologie'.
- 2. Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden;
- a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- b. het doen van opgravingen;
- c. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
- 3. Het bepaalde in lid 2 sub 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.
21.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermings- waardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
21.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
- 2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
- a. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van de gemeentearcheoloog, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
- b. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
21.5 Omgevingsvergunning-aanlegvergunning
- 1. Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zonder een aanlegvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- a. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
- b. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
- c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
- d. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
- f. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
- g. diepploegen;
- h. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
- i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
- j. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
- 2. Het verbod is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- b. de oppervlakte- en dieptematen niet overschrijden, behorende bij de categorie 'Waarde - Archeologie' genoemd in lid 2 die voor die gronden van toepassing zijn;
- c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunningof een ontgrondingvergunning;
- d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 4 bedoeld, is verleend;
- e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- 3. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
- a. de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek of een waardestellend rapport kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. de aanvrager een waardestellend rapport heeft overgelegd waarin de archeologische van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezagin voldoende mate is vastgesteld;
- c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
21.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 2, in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.
Artikel 22 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
22.2 Bouwregels
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor bouwwerken de volgende regels:
bouwvlak / voorgevelrooilijn / gevelindeling
- a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- b. er moet aangesloten worden op de belendende gebouwen;
- c. gebouwen mogen niet worden samengevoegd;
- d. voorgevels mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
- e. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduidingen 'orde 1en orde 2' dient de bestaande gevelindeling gehandhaafd te blijven;
goothoogte / bouwhoogte / ondergronds bouwwerk
- f. ter plaatse van de aanduiding 'goothoogte' dient de bestaande goothoogte te worden gehandhaafd;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'bouwhoogte' dient de bestaande bouwhoogte te worden gehandhaafd;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale goothoogte' dient binnen de aangegeven goothoogten te worden gebouwd;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' dient binnen de aangegeven goothoogte te worden gebouwd;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' dient binnen de aangegeven bouwhoogte te worden gebouwd;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale bouwhoogte' dient binnen de aangegeven goothoogten te worden gebouwd;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte - maximale bouwhoogte' dient de kap binnen de aangegeven goot- en bouwhoogte te worden gebouwd;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale goot- en bouwhoogte' dient binnen de aangegeven goot- en bouwhoogte te worden gebouwd;
- n. de verticale bouwdiepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen, tenzij anders op de verbeelding staat aangegeven;
kap / nokrichting / vorm
- o. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduidingen orde 1 en orde 2' dient de bestaande nokrichting, kap of dakvorm gehandhaafd te blijven m.u.v. ondergeschikte onderdelen zoals dakkapellen, dakdoorbrekingen.
- p. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding orde 3' en nieuwbouw mag boven de (maximale) goothoogte uitsluitend gebouwd worden binnen de contouren van een kap waarvan:
- 1. de maximale hoogte 4 m bedraagt, verticaal gemeten vanaf de (maximale) goothoogte, tenzij op de verbeelding anders staat aangegeven;
- 2. de dakhelling niet minder bedraagt dan 45 en niet meer dan 70 graden. bij een samengestelde kap dient de dakhelling van de bovenste dakvlakken minimaal 20 graden te bedragen;
dakkapellen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak
- q. dakkapellen mogen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlakworden opgericht, mits:
- 1. de dakkapel een maximale breedte heeft van 2,5 m, waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van het dakvlak;
- 2. de onderzijde van de dakkapel:
- minimaal 0,5 m en maximaal 1 m boven de dakvoet wordt geplaatst.
- in of binnen 0,5 m van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 1,5 m en niet breder is dan 1/3 van de breedte van het dakvlak;
- 3. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 m bedraagt;
- 4. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,9 m bedraagt.
- 5. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 50% van het dakvlak bedraagt.
dakkapellen in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak
- r. dakkapellen mogen worden opgericht in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits:
- 1. de dakkapel een maximale breedte heeft van 3 m waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 60% van het dakvlak;
- 2. de onderzijde van de dakkapel:
- minimaal 0,5 m en maximaal 1 m boven de dakvoet wordt geplaatst.
- in of binnen 0,5 m van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 2,5 m waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van het dakvlak;
- 3. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 m bedraagt;
- 4. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,5 m bedraagt. In geval van een dwarskap bedraagt de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de voorgevel minimaal 2,5 m;
- 5. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 60% van het dakvlak bedraagt.
dakterras
- s. een dakterras is toegestaan, mits:
- 1. gesitueerd op een aan- of uitbouw (al dan niet in meerdere lagen);
- 2. het dakterras van binnenuit wordt ontsloten;
- 3. privacyschermen op aanbouwen niet hoger zijn dan 1.5 m en niet dieper dan 2.5 m;
- 4. de afstand tussen de tegenoverliggende achtergevels van de hoofdbebouwing minimaal 15 m bedraagt;
- 5. de diepte van het dakterras niet meer bedraagt dan 2,5 m gemeten vanuit de achtergevel;
- 6. voorzien van een afscheiding met een maximale hoogte van 1,2 m;
- 7. er geen overige bouwwerken op het dakterras worden geplaatst.
collectoren voor warmteopwekking of panelen voor electriciteitsopwekking
- t. collectoren voor warmteopwekking of panelen voor electriciteitsopwekking zijn toegestaan mits:
- 1. niet zichtbaar vanaf het openbaar toegankelijk gebied;
- 2. geplaatst op een dak.
- 3. op een schuin dak de collectoren of de panelen:
- aan alle kanten binnen het dakvlak blijven;
- in of direct op het dakvlak worden geplaatst;
- dezelfde hellingshoek hebben als het betreffende dakvlak.
- 4. op een plat dak de afstand tot de dakrand ten minste gelijk is aan de hoogte van de collector of het paneel;
- 5. de collector of het paneel één geheel vormt met de installatie voor het opslaan van water respectievelijk het opwekken van elektriciteit. Indien dit niet het geval is dient die installatie binnen in het betreffende gebouw te worden geplaatst.
22.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen, de nokrichting, kap- en dakvorm, dakhelling en de indeling en vormgeving van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. bezonning van de omwonenden;
- c. de cultuurhistorische waarden.
22.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
kap en dakvorm
- a. het bepaalde in lid 2 sub o en p en een afwijkende kap- en dakvorm toestaan, mits deze verandering een herstel of verbetering van het historisch daklandschap betreft.
gevelindeling
- a. het bepaalde in lid 2 sub e en toestaan dat de gevelindeling gewijzigd wordt, mits deze verandering een herstel of verbetering van het gevelbeeld betreft.
dakopbouw / gootverhoging (orde 3 en nieuwbouw)
- a. het bepaalde in lid 2 onder p en toestaan dat de (maximale) goothoogte van gebouwen wordt overschreden ten behoeve van een extra bouwlaag met een platte afdekking of met een afdekking onder een hoek van maximaal 20 graden, mits:
- het gebouwen betreft die op de verbeelding zijn aangeduid als 'orde 3' of bij 'nieuwbouw;
- de hoogte van de extra bouwlaag boven de maximale goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
- gebouwd wordt binnen de contour mede gevormd door dakvlakken met een maximale hellingshoek van 70 graden;
- de zijgevel gelegen aan openbaar toegankelijk gebied dan wel gelegen op een afstand van minder dan 10 m tot naastgelegen hoofdbebouwing wordt afgedekt met een dakvlak onder een hoek van maximaal 70 graden of recht wordt opgetrokken binnen de contour.
dakkapellen
- a. het bepaalde in lid 2 onder q en r en toestaan dat:
- een dakkapel in of binnen 0,5 m van de dakvoet geplaatst wordt;
- een dakkapel in of binnen 0,5 m van de nok geplaatst wordt;
- de afstand tot de dakvoet meer dan 1,0 m bedraagt;
- een dakkapel in of binnen 0,9 m van de de zijkant van het dakvlak geplaatst wordt;
dakkapellen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak
- een dakkapel in de goot breder wordt dan 1/3 van het voor- of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits de maximale breedte niet meer bedraagt dan de helft van de breedte van het dakvlak met een maximale breedte van 2,5 m.
dakkapellen in een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak / dakdoorbreking tussen twee aaneengesloten gebouwen
- a. het bepaalde in lid 2 sub f, h, i, l, m en r en toestaan dat een gootverhoging ten behoeve van een dakdoorbreking of dakkapel tussen twee aaneengesloten gebouwen is toegestaan, mits:
- geplaatst in een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak;
- de bovenzijde van de dakuitbreiding niet hoger is dan de bouw/ nokhoogte van naastgelegen gebouw - 0, 5 m;
- de breedte niet meer bedraagt dan de helft van de diepte van het hoofdgebouw;
- wordt gebouwd op een afstand van ten minste 2 m gemeten vanaf de voor- en achtergevel;
- de afstand van de bovenzijde van de dakdoorbreking tot de nok minimaal 0,5 m bedraagt.
dakterras
- a. het bepaalde in lid 2 onder g, j, k, l, m, o, p en s en toestaan dat een dakterras wordt gesitueerd op de hoofdbebouwing met (een gedeeltelijk) plat dak, mits:
- de afscheiding op een afstand van minimaal 2 m van de dakrand aan de voorzijde wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van minder dan 20 m;
- de afscheiding op een afstand van minimaal 4 m van de voorgevel wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van meer dan 20 m;
- de afscheiding aan de achterzijde 2 m voor de dakrand aan de achterzijde wordt geplaatst.
- indien er een architectonische aanleiding is voor een dakterras zoals een borstwering of een doorgetrokken dakvlak kan van het bovengestelde worden afgeweken;
- a. het bepaalde in lid 2 onder s en een dieper dakterras toestaan.
samenvoegen (parcellering)
- a. het bepaalde in lid 2 onder c en toestaan dat gebouwen worden samengevoegd, mits:
- het de bestemmingen Centrum 1, 2 en 3 betreft;
- bij de overige bestemmingen niet meer dan twee gebouwen worden samengevoegd, waarbij de totale voorgevelbreedte van twee gebouwen maximaal 15 m is;
- de individuele voorgevels van de gebouwen intact blijven;
- de samenvoeging omkeerbaar is;
- door het samenvoegen van de gebouwen het aantal opgangen naar bovenwoningen niet afneemt.
afwijkingscriteria
- 2. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden als bedoeld in lid 22.4 of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. cultuurhistorische waarden;
- c. de privacy en bezonning van de omwonenden;
- d. de verkeerssituatie ter plaatse;
- e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 23 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing.
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:
- a. prostitutie en seksinrichtingen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons, luifels, erkers, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 1,5 m;
- d. de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw.
- 2. Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 1, sub a tot en met d voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeerssituatie ter plaatse;
- c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- d. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- e. cultuurhistorische waarden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
26.1 Bouwen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
26.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
26.3 Afwijken overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
26.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
26.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
26.6 Verboden hervatten gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
26.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik
Lid 4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 27 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan Oude Stad.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied Oude Stad vormt onderdeel van de historische binnenstad van Haarlem en beslaat een oppervlakte van ca. 30 ha. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door het water van Leidsevaart/Kinderhuissingel, aan de noordzijde door de Nieuwe Gracht, aan de oostzijde door Jansstraat, Klokhuisplein, Damstraat, water Spaarne en aan de zuidzijde door Gedempte Oude Gracht, Verwulft, Botermarkt, Barrevoetestraat, Keizerstraat, Prins Hendrikstraat.
Afbeelding 1 Ligging van het bestemmingsplangebied
1.2 Aanleiding Tot Actualisering Van Het Bestemmingsplan
Er zijn enkele redenen om een nieuw bestemmingsplan te maken:
- 1. Voor een deel van het gebied is een verouderd bestemmingsplan van kracht.
- 2. Binnen het plangebied is een aantal bouwprojecten in voorbereiding die in het nieuwe bestemmingsplan gefaciliteerd kunnen worden.
- 3. Het plangebied valt geheel binnen het beschermd stadsgezicht. Dit betekent dat het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied in een bestemmingsplan moet worden beschermd (ex artikel 36 van de Monumentenwet). Het verouderde bestemmingsplan heeft mogelijk op bepaalde punten onvoldoende beschermende werking en moet mede om die reden worden herzien.
1.3 Doel Van Het Bestemmingsplan
Hoofddoel van het nieuwe bestemmingsplan Oude Stad is het opstellen van een actueel planologisch-juridisch kader, waarbinnen de bestaande situatie adequaat wordt geregeld. Dit consoliderende karakter van het plan krijgt juridisch gestalte door de gedetailleerde bestemmingen die op de kaart zijn aangegeven. De bestaande ruimtelijk-functionele structuur en voortzetting van het huidige gebruik vormen daarbij belangrijke uitgangspunten. De verbeelding en de regels zijn zo opgesteld dat een passende bescherming ontstaat voor de functies, openbare ruimte en gebouwen die in het huidige karakter dienen te worden behouden. Daarmee wordt tevens de beschermende werking van 'beschermd stadsgezicht' in het nieuwe bestemmingsplan ingepast.
Tweede doel van het bestemmingsplan is aan te geven waar (in beperkte mate) ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden, zowel wat betreft gebruik als wat betreft bebouwingsmogelijkheden. In het plan wordt bijvoorbeeld, waar mogelijk en wenselijk, ruimte geboden voor niet verstorende functieverandering of uitbreiding van bebouwing, zonder dat daarvoor het bestemmingsplan hoeft te worden aangepast.
Het resultaat van deze wijze van bestemmen is dat inzichtelijk is wat wel en niet kan in het plangebied. Daar waar dit mogelijk en verantwoord is, wordt een bestemmings- of bouwverruiming toegestaan. De bescherming van de stedenbouwkundige en architectonische waarden van het gebied is met behulp van de waarderingskaart vormgegeven.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding.
Sinds 5 december 1990 is de binnenstad van Haarlem aangewezen als 'beschermd stadsgezicht' in de zin van de Monumentenwet 1988. Het gehele plangebied valt binnen het beschermd stadsgezicht. De bescherming van het "beschermd stadsgezicht" is in dit bestemmingsplan geborgd door middel van een waarderingskaart in combinatie met specifieke regels.
1.4 Geldende Planologische Regelingen
Binnen het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
nr. | Naam van het plan | Vastgesteld | Goedgekeurd | ||
322 | Stadsvernieuwings-plan "Oude Stad" | 13 december 2000 | 3 juli 2001 | ||
Stadsvernieuwings-plan "Oude Stad" 1e partiële herziening | 15 januari 2003 | 25 maart 2003 | |||
139 | Stadsvernieuwings-plan "Oude Stad" 2e partiële herziening | 28 augustus 2008 | 28 november 2008 |
Daarnaast zijn diverse bouwinitiatieven met een vrijstelling op basis van artikel 19 WRO of projectbesluiten mogelijk gemaakt. Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Oude Stad zullen de in het schema genoemde plannen hun rechtskracht verliezen.
1.5 Bestemmingsplanprocedure
Het bestemmingsplan Oude Stad doorloopt de formele procedure. Het concept ontwerpbestemmingsplan is door het college van Burgemeester en Wethouders vrijgegeven voor het wettelijk vooroverleg met verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. Tevens is in het kader van participatie overleg gevoerd met de betrokken wijkraad in het plangebied. De gemaakte opmerkingen van belanghebbenden en de reacties naar aanleiding van het wettelijk vooroverleg, zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Het college van burgemeester en wethouders geeft na bespreking in de commissie Ontwikkeling het ontwerpbestemmingsplan vrij voor ter visie legging conform art 3.8 Wro. Na publicatie, wordt het ontwerp dan gedurende zes weken ter inzage gelegd. In die tijd kan iedereen zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen indienen bij de gemeenteraad. De gemeente zal in deze periode een informatiebijeenkomst organiseren over het nieuwe bestemmingsplan.
Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen zal de gemeenteraad - binnen 12 weken na afloop van de zienswijzen termijn - besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan. Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom zes weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.
1.6 Leeswijzer Plantoelichting
Hoofdstuk 2 gaat in op de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en de bestaande ruimtelijke en functionele structuur. In hoofdstuk 3 passeert het voor het plangebied relevante beleid de revue.
Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen.
In hoofdstuk 5 wordt de visie op het plangebied beschreven en wordt ingegaan op toekomstige ontwikkelingen in het plangebied. Hoofdstuk 6 geeft aan welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe deze de inhoud van het plan regelen.
Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en op het traject van inspraak en participatie.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Historische Schets
Het plangebied vormt prominent onderdeel van de historische binnenstad van Haarlem. De binnenstad is het oudste gedeelte van Haarlem. De stad is in de vroege Middeleeuwen ontstaan uit een nederzetting aan de rand van de strandwal, waar de oude handelsroute tussen Noord- en Zuid-Holland en de rivier het Spaarne elkaar het dichtst naderen. Op de zandrug van de strandwal was de landweg die het noorden van Holland met het zuiden verbond. Die landweg is nog altijd herkenbaar in het tracé van de Wagenweg, Gierstraat, Koningsstraat, Barteljorisstraat, Kruisstraat, Kruisweg en Schoterweg.
In de loop van de twaalfde en dertiende eeuw vinden in de omgeving van Haarlem vele ontginningen plaats, waardoor de centrale functie van de nederzetting zich versterkt. Tot het moment van stadsrechtverlening in 1245 is weinig concreets bekend over ontstaan en ruimtelijke ontwikkeling van de stad. Ook de omvang van de stad is dan nog onduidelijk. Haarlem had tot dat moment een rol als markt- en handelsplaats. Een préstedelijk element van belang voor het ontstaan van de stad is de grafelijke hof die, mogelijk in de eerste helft van twaalfde eeuw, in Haarlem gevestigd wordt. Vermoedelijk krijgt de stad pas kort na 1274 een verdedigingsstelsel in de vorm van grachten en wallen. Deze stadsvesten worden in de huidige stadsplattegrond gerepresenteerd door de Bakenessergracht, het Spaarne, de Gedempte Oude Gracht en de Nassaulaan. De noordelijke stadsgracht is even ten zuiden van de huidige Nieuwe Gracht gelegen. De stad omvat dan de kern van de tegenwoordige stad met het Sant (nu Grote Markt) als centrale ruimte. De belangrijkste industrie was de bierbrouwerij. Ook de linnenindustrie en scheepsbouw waren belangrijk voor de economie.
Door de aantrekkingskracht die deze nijverheid op de omgeving uitoefende begon het inwonertal spectaculair te groeien. Rond 1350 telde de stad reeds zo'n 7500 inwoners. Nadat de hoofdstraten waren volgebouwd werd nieuwe bouwgrond verkregen door het splitsen van de aan de hoofdstraten gelegen erven en de aanleg van zogeheten achterstraten. Voorbeelden daarvan zijn de Frankestraat, Schagchelstraat, Lange Margarethastraat, Zoetestraat. De volgende stap was het volbouwen van de nauwe stegen die de hoofd- en achterstraten met elkaar verbonden (Ceciliasteeg, Parlaarsteeg). De ruimtelijke ontwikkeling tot de midden zestiende eeuw is in hoofdzaak af te lezen van de kaart van Jacob van Deventer uit ca. 1560.
Afbeelding 2 Haarlem rond 1560
De voormalige vesten zijn als grachten in de stad opgenomen. Het stratenpatroon is minder dicht dan tegenwoordig maar is tot op de dag van vandaag voor het grootste deel onveranderd gebleven.
Bij het herstel van de stedelijke economie na de stagnatie van de zestiende eeuw en het beleg van 1572-1573 neemt met name de linnenindustrie een grote vlucht en trekt tot diep in de zeventiende eeuw grote groepen immigranten naar de stad. De bevolkingsomvang van de stad wordt tussen 1572 en 1622 meer dan verdubbeld (van 18.000 naar 39.455 inwoners). Hierdoor kon Haarlem zich na Leiden, de tweede industriestad in de Republiek der Verenigde Nederlanden noemen. De verstening van de stad komt in een stroomversnelling wanneer de stad in 1582 een verbod uitvaardigt op het bouwen van houten voor- en achtergevels. Vanaf 1603 verdwijnen ook de rieten daken uit het stadsbeeld.
De effecten van de linnenweverij op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad zijn hoofdzakelijk gelegen in de grote verdichting van de bebouwing. Anders dan de meeste steden die dan tot grote bloei zijn gekomen, ligt Haarlem nog geheel binnen de middeleeuwse ommuring. Op twee plaatsen is een nieuwe pleinruimte aan de stadsplattegrond toegevoegd: de Botermarkt en het Verwulft. Illustratief voor de bloei van de stad in deze periode is de totstandkoming van een aantal belangrijke openbare gebouwen, waaronder de Waag (1597) en de Vleeshal (1602). Vanaf 1642 worden plannen voorbereid voor uitbreiding van de stad. In 1670 wordt begonnen met de grote uitleg aan de noordkant en wordt de Nieuwe Gracht gegraven. Door hoge kosten en het uitblijven van de stroom nieuwkomers worden de verdere werkzaamheden echter al snel neergelegd.
De economische teruggang in de achttiende eeuw leidt tot het teruglopen van het aantal inwoners en afname van de bebouwingsdichtheid. In de 19e eeuw verliezen de oude verdedigingswerken hun functie, maar het zal nog geruime tijd duren voor de stad zich ook buiten de oude stadsvesten gaat ontwikkelen. Na 1830 begint voor Haarlem geleidelijk een nieuwe periode van economische opbloei en expansie. Een belangrijk ruimtelijk gevolg van deze economische opbloei is de geleidelijke verdichting die optreedt in de oude stad. Voor het merendeel voegen de 19e eeuwse gebouwen zich in het straatbeeld en volgen de rooilijn. Van grote invloed op het karakter van de stad is de sterke verwinkeling van met name de oude noord-zuidroute. Om redenen van volksgezondheid ontstond halverwege de 19e eeuw het idee de Haarlemse grachten te dempen. In 1855 werden de Oudegracht en de Kraaienhorstergracht (nu Nassaulaan) gedempt. Daarna waren de Raam- en Voldersgracht aan de beurt. In 1867 werd de Raaks dichtgegooid. Tenslotte verdween ook het gedeelte van de stadsgracht tussen Raaks en Raambrug (nu Wilhelminastraat) uit het stadsbeeld.
De tendens voor grootschaliger winkel- en bedrijfspanden zet zich in de eerste helft van de 20e eeuw voort. Een aantal markante gebouwen (bijv. V&D, voormalig postkantoor) zijn daar opvallende voorbeelden van. Een nieuw fenomeen zijn de horecavoorzieningen (Brinkmann). De binnenstad van Haarlem is wat het plangebied betreft vrijwel ongeschonden door de oorlog gekomen. Diverse ingrepen ten behoeve van het verkeer alsmede de sanering en transformatie van enkele stadsgedeelten veroorzaken daarna nog belangrijke meer of minder geslaagde wijzigingen in de binnenstad. Voorbeelden van gevoelige ingrepen zijn de kantoor-winkelontwikkeling Brinkmann, de nieuwbouw van de stadsbibliotheek bij het Doelenplein of diverse woningbouwcomplexen.
In het eerste decennium van deze eeuw is hard gewerkt aan het concept autoluwe binnenstad. Met het terugdringen van het (auto)verkeer is, met name bij de vroegere markten, ruimte ontstaan voor de inrichting van verblijfsplekken. Belangrijke recente ingrepen vormen verder de transformaties van het Joh. Enschedecomplex net buiten het plangebied en het meest recent van het Raaksgebied. Hier is van de voorheen bestaande bebouwing slechts de HBS-B en de wijnkerk gehandhaafd. Voor het overige is hier een geheel nieuwe invulling gegeven. Naast de vele veranderingen in gebruik en vormgeving van open ruimte en bebouwing sinds het midden van de 17e eeuw, is echter de ruimtelijke structuur in het binnenstadsgebied van voor 1670 zeer stabiel gebleven. Sinds 1990 valt het onderhavige plangebied volledig in het van rijkswege beschermde stadsgezicht.
2.2 Beschermd Stadsgezicht
Sinds 5 december 1990 is de binnenstad van Haarlem en de Haarlemmerhout aangewezen als 'beschermd stadsgezicht' in de zin van de Monumentenwet 1988. Dat betekent dat het bijzondere ruimtelijke en functionele karakter van het gebied in een bestemmingsplan moet worden beschermd (ex art. 36 van de Monumentenwet). Het gehele plangebied valt binnen het beschermd stadsgezicht. Voor het beschermd stadsgezicht is destijds overwogen:
"dat de ontstaansgeschiedenis van Haarlem en de Haarlemmerhout op de strandwal aan het Spaarne in het stratenpatroon herkenbaar bewaard is gebleven, dat de ruimtelijke ontwikkeling grotendeels binnen de structuur en schaal van de begin 17e eeuwse stad heeft plaatsgevonden, dat het bebouwingsbeeld in grote delen van de oude stad nog zeer samenhangend en waardevol is en dat het gebied mitsdien een beeld oplevert dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid en zijn ruimtelijke structurele samenhang".
De toelichting op het aanwijzingsbesluit geeft de volgende nadere typering van de te beschermen waarden in het bestemmingsplangebied:
- Centraal element is de stedelijke ruimte die gevormd wordt door Grote Markt, Riviervismarkt, Klokhuisplein en Oude Groenmarkt. Het karakter van de Grote Markt als het belangrijkste stadsplein wordt versterkt door de inrichting ervan als voetgangersgebied. Naast deze centrale stedelijke ruimte, vormen de Nieuwe Groenmarkt, bijna een brede straat, en de Botermarkt, aan eind van de zestiende eeuw aangelegd op de plaats van een voormalig kerkhof, belangrijke pleinruimten.
- De noord-zuid gerichte structuur van het stratennet, die vooral ten zuiden van de Grote Markt zeer manifest is. De betekenis van de Grote Markt wordt benadrukt door de over de noord-zuidroute heengeschoven positie van het stadhuis. De Zijlstraat is de enige oost-weststraat in de stad van meer dan lokale betekenis.
- Het beloop van de meeste straten is als gevolg van de ligging op de strandwal weinig strak. Typerend voor het karakter van de straten zijn de vele kleine richtingveranderingen en lichte krommingen. Op enkele plaatsen komen sterkere bochten voor. Vooral in de Kleine Houtstraat is dat door het direct op elkaar volgen van enkele bochten zeer boeiend. Ook de breedte van de straten is over het algemeen niet continu, geleidelijke verwijdingen en vernauwingen zijn regel. Vooral in de naar de Oude Groenmarkt toe sterk vernauwende Warmoesstraat is dat opvallend. De beslotenheid van de straatruimte wordt erdoor versterkt. Het onderscheid tussen hoofdstraten en zijstraten is vooral in de centrale strook waar de noord-zuid-wegen lopen zeer sterk. De hoofdstraten lopen meestal door, de zijstraten zijn vaak niet meer dan een dwarsverbinding tussen twee hoofdstraten. Vaak komt het voor dat aansluitende stegen en zijstraten ter weerszijden van een hoofdstraat ten opzichte van elkaar verschoven zijn. De breedte van de zijstraten is over het algemeen kleiner dan de breedte van de hoofdstraat, de bebouwingsschaal deels wat kleiner.
- Verspreid in de stad is een groot aantal hofjes gelegen met een duidelijke concentratie in de stadsuitbreiding van rond 1400 ten westen en zuiden van de Gedempte Oude Gracht-Nassaulaan. De hofjes zijn zeer verschillend van afmeting en variëren van zeer eenvoudig tot rijk van opzet. Kenmerkend voor de hofjes is de grote beslotenheid van de ombouwde hof en de uniformiteit in architectonisch opzicht. Soms met een enkele dominant in de vorm van een entreegebouw of regentenkamer. De duidelijke inrichting van de hof, inbegrepen de aanleg met bestrating en beplanting en in een aantal gevallen een centraal element zoals een pomp, is over het algemeen van bijzondere ruimtelijke waarde. Een aantal hofjes ligt open naar de straat en is daarvan alleen met een hekwerk afgesloten (Hofje van Oorschot aan de Kruisstraat en Hofje van Loo aan de Barrevoetestraat).
- Bijzonder element is de Nassaulaan-Gedempte Oude Gracht, beide op de plaats van de vroegere stadsvesten. De Gedempte Oude Gracht ontleent zijn huidige waarde vooral aan het karakter van de bebouwing erlangs en zijn gebogen verloop.
- De Nieuwe Gracht is als brede stadsgracht met voorname bebouwing van grote ruimtelijke waarde. Dat geldt vooral voor het gedeelte tussen beide noord-zuid straten, waar het voorkomen van een aantal particuliere stoepen met trappen, hekpalen en dergelijke de visuele waarde van het grachtenprofiel vergroot. De bebouwingsschaal is wat groter dan in de oude stad. Behalve de gracht zelf is ook de bebouwing strak van opbouw.
- De Wilhelminastraat ontleent haar belang als laat 19e -eeuwse aanleg aan het tamelijk eenduidige, voorname karakter van de bebouwing.
2.3 Ruimtelijke Structuur
De ruimtelijke structuur van de Haarlemse binnenstad is voor een belangrijk deel van middeleeuwse oorsprong. Het stratenpatroon is sinds het eind van de 17e eeuw nauwelijks gewijzigd. Het Spaarne is de drager van de stedenbouwkundige opzet, die zich kenmerkt door gekromde, smalle straten met beeldbepalende gevels uit verschillende perioden. Veelal zijn het smalle steegjes die de verbinding vormen tussen binnenstad en Spaarne. Binnen het bestemmingsplangebied Oude Stad is recent alleen de omgeving van de Raaks ingrijpend veranderd, zowel wat betreft bebouwing als schaalgrootte.
Bebouwing
Door de aaneengesloten wijze van bouwen in het verleden vormen grachten, straten en pleinen duidelijk begrensde ruimten. Het bebouwingsbeeld in de oude stad is uitermate gevarieerd, maar heeft zich grotendeels ontwikkeld binnen de oorspronkelijke bebouwingsmaat en -schaal. Het gebied is zeer dicht bebouwd, waarbij ook veel binnenterreinen zijn volgebouwd. Kenmerk is in het algemeen een twee- tot drielaagse bebouwing, die overwegend verticaal gericht is en veelal 2 tot 3 vensterassen breed is. Met name de kleinschaligheid en geringe maatvoering bepaalt het beeld van de gebouwde omgeving. Afwijkingen in structuur en hoogte worden vooral gevormd door monumentale bouwwerken als kerken of openbare gebouwen. Langs Gedempte Oude Gracht, de Kruisstraat en de Grote Houtstraat is de bebouwing hoger en is de schaal groter dan in smallere straten als Kleine Houtstraat of andere binnenstraten. Langs Nieuwe Gracht en Wilhelminastraat treffen we een bebouwing aan met een statig karakter. Bebouwing die in samenhang met elkaar en de breedte en rechtstand van de aanliggende onpenbare ruimte is opgetrokken.
Centraal element in de oude stad is de stedelijke ruimte die gevormd wordt door Grote Markt, Riviervismarkt, Klokhuisplein en Oude Groenmarkt. Een aantal belangrijke functies op het terrein van bestuur, recht, handel en kerk vonden en vinden deels nog hun plaats aan of op deze ruimte. Het karakter van de Grote Markt als belangrijkste stadsplein is bovendien van bovenlokale betekenis.
De demping van een aantal grachten in de 19e eeuw droeg sterk bij tot een veranderend gebruik van die openbare ruimten. De daarmee gepaard gaande sterke schaal- en functievergroting bij de herindeling van een aantal wegprofielen, was van grote invloed op het ruimtelijk beeld. Hoewel het oorspronkelijke stratenpatroon ongeschonden door de tijd is heengekomen zijn er her en der wel gaten gevallen.
In de bebouwde structuur zijn panden verdwenen ter wille van de infrastructuur of leidingentracés. Ingrepen die vandaag de dag niet meer nodig zouden zijn. Indien mogelijk wordt voorgesteld het beschermde stadsgezicht ter plekke te herstellen.
Ter plaatse van het Brinkmanncomplex is achter deels historische gevels een historisch bouwblok volgebouwd. Bij de grote ingreep begin jaren 80 van de vorige eeuw werd gezocht naar een nieuwe openbare ruimte in de vorm van een winkelpassage door het blok en een arcade aan de Smedestraat. Aan de teloorgang van dit complex heeft in ieder geval ook bijgedragen de te krappe en benauwde uitvoering. Hetzelfde geldt voor de arcade langs Smedestraat met de negatieve uitstraling naar de rest van de Smedestraat.
Kenmerkend voor het Raaksgebied is de grote mate van nieuwbouw. Van de voorheen bestaande bebouwing is slechts de HBS-B en de Jopenkerk (voormalige Wijnkerk) gehandhaafd. Hierdoor is een nieuwe stedenbouwkundige structuur ontstaan. De Drossestraat is een nieuwe straat en vormt de ruimtelijke as van het gebied. Deze straat verbindt de Gedempte Oude Gracht met het nieuw gevormde plein bij de Wijnkerk. De bouwhoogtes in het gebied zijn in het algemeen hoger dan in de oudere delen van de binnenstad. maar kenmerken zich door de gemengde bestemming en de oriëntatie op het openbare domein. Onder delen van het gebied is een grootschalige parkeergarage opgenomen.
Openbare inrichting
Verkeer
Haarlem is gelegen op een noord-zuid lopende strandwal, die ter hoogte van de huidige binnenstad samen kwam met de toenmalige belangrijke verkeersader, het Spaarne. De toenemende regionale betekenis van de stad en het daarmee gepaard gaande verkeer over land, maakte dat de noord-zuidroutes Kruisweg-Kruisstraat en later Jansweg-Jansstraat en Kleine Houtstraat-Lange Veerstraat steeds meer de functie kregen van toegangswegen tot de Grote Markt. Deze vervoerslijnen vormen nog steeds belangrijke elementen in de structuur van de stad.
Ook in de oost-westrichting zijn al van oudsher toegangswegen aanwezig. Als ontwikkelingsas hebben deze een minder voorname rol gespeeld. Het betreft hier aan de westkant de Zijlweg en Zijlstraat en vanaf de Amsterdamse Poort de route Spaarnwouderstraat-Anegang.
De verkeersstructuur van de Haarlemse binnenstad is zo ingericht dat het doorgaande verkeer van de auto's zoveel mogelijk om het Centrum heen wordt geleid. Deze wegen vormen de centrumring. Kinderhuisvest en Wilhelminastraat vormen hier onderdeel van en zorgen voor de auto-ontsluiting van het plangebied, dat grotendeels autovrij of autoluw is. Binnen het plangebied zijn 2 grote ondergrondse parkeergarages gelegen: de Raaks en de Appelaar.
De route Kruisstraat-Kruisweg-Smedestraat, de zogeheten rode loper, is een langzaamverkeersroute van noord naar zuid en vice versa door de stad en wordt primair bestemd voor langzaam verkeer. Ook de Koningstraat is een belangrijke fietsroute. In het plangebied zijn er twee openbare bewaakte fietsenstallingen en talrijke fietsklemmen.
Groen en water
Het beeld, de functie en de verschijningsvorm van het groen in de Haarlemse binnenstad zijn in hoofdzaak door de historie bepaald. Het groen verfraait en veraangenaamt het versteende karakter en brengt rustgebieden met vogelgeluiden tot in het hart van de stad.
Voortuinen ontbreken practisch doordat panden direct aan de straat zijn gelegen. Bijgebouwen, waaronder achterhuizen en aanbouwen zijn aan de achterzijde op de binnenterreinen gerealiseerd.
In het plangebied komen naast de Wijngaardtuin en de Prinsenhof geen grote open groene ruimten voor. Buiten deze (semi) openbare ruimten vormen een 6-tal hofjes belangrijke groene elementen. Daarnaast manifesteren zich her en der grote bomen in de stad, hetzij op straat hetzij op binnenterreinen. Door hun omvang en grootte kleuren ze het aanzien van de oude stad. De combinatie van grachten en bomen draagt hier eveneens toe bij. Het groen in de historische hofjes wordt beschermd door de monumentenwet. Een monumentale boom wordt beschermd via de bomenverordening. De hoofdbomenstructuur loopt langs de wateren die het plangebied begrenzen en de Gedempte Oude Gracht.
Het plangebied wordt aan de noord- en de westkant omsloten door water. Aan de zuidoostelijke zijde vormt het Spaarne een belangrijk ruimtelijk structurerend element. Het Spaarne maakt deel uit van de recreatieve hoofdstructuur van Haarlem. De andere wateren in het plangebied behoren tot de verbindingen voor de kleine recreatievaart.
2.4 Functionele Structuur
Functioneel gezien kent de Oude Stad een gevarieerd milieu. De combinatie van functies en de historiciteit oefenen een sterke aantrekkingskracht uit. In deze paragraaf worden de functies en de spreiding ervan beschreven. Bezien vanuit de functies op de begane grond, kan in het plangebied globaal een onderscheid gemaakt worden tussen het kernwinkelgebied waar winkels overheersen, de meer gemengde straten waar diverse functies voorkomen, uitgaansclusters met cultuur en/of horecafuncties en de meer woonstraten of -gebiedjes, waar het wonen overheerst.
Het kernwinkelgebied omvat naast de traditioneel bekende hoofdwinkelstraten als Barteljorisstraat en Grote Houtstraat, ook een stelsel van aanloop- en zijstraten als Kruisstraat, Kleine Houtstraat, Koningstraat, Warmoesstraat, Schagchelstraat. De hoofdwinkelstraten onderscheiden zich van de aanloop- en zijstraten door een aaneengesloten front van winkels met de grootste voetgangersstromen. In doorsnee worden hier de hoogste vierkante meterprijzen betaald. Het beeld wordt sterk bepaald door het landelijk opererende filiaal- en grootwinkelbedrijf. Wonen op de begane grond komt hier niet voor.
In de luwte van deze hoofdwinkelstraten liggen de aanloop- en zijstraten waar de "couleur locale" van het kernwinkelapparaat te vinden is. Een gevarieerd winkelbestand met kleinschaliger, doorgaans specialistische zaken in een mix van aantrekkelijke en vaak authentieke kwaliteiten van gevels, openbare ruimte, horeca en ambachtelijke diensten. Soms bevinden zich tussen de commerciële functies woonpanden.
Een groeiend fenomeen in het kernwinkelgebied, dat het recreatieve karakter van het winkelen benadrukt, is de groei van espresso/koffiebars en andere daghoreca die qua openingstijden nauw aansluiten op de winkeltijden.
De meer gemengde straten hebben een minder dynamische uitstraling door het gemengde karakter. Naast een (teruglopend) aantal winkelruimtes treft men hier ambachtelijke bedrijvigheid, kleine kantoren, praktijkruimtes en de woonfunctie aan. Voorbeelden zijn de Jansstraat, Nassaustraat, Ridderstraat of Frankestraat. De Nieuwe Gracht en Wilhelminastraat worden vooral gekenmerkt door de woonfunctie in combinatie met kantoren. Het gaat hier om grote statige panden die representativiteit uitstralen.
Het grootste uitgaanscluster bevindt zich aan de rand van het kernwinkelgebied rond de Grote Markt met uitlopers in Smedestraat en Lange Veerstaat. Een combinatie van horeca en cultuur overheersen hier. Aan de Botermarkt bevindt zich een kleiner horecacluster. Nieuw is het uitgaansgebied rond het Raaksplein met horeca en Pathé filmtheater.
Het binnenstedelijk woonmilieu treft men vooral aan in binnengebieden tussen de aanlooproutes naar het centrum. Men treft ze met name aan in het noordelijk deel van het plangebied zoals rond Lange Wijngaardstraat en Pieterstraat, Lange Margrethastraat en Zoetestraat, Witte Herenstraat en Kraaienhorst. Bijzondere binnenstedelijke woonvormen bevinden zich her en der op binnenterreinen meestal in de traditionele vorm van hofjes maar ook en steeds vaker aan een historische slob/ brandgang, als zelfstandig achterhuis, of boven een grootschalige gebouwde voorziening. Buiten de commerciële functies is in het Raaksgebied ook een nieuw woonmilieu onstaan.
Bevolking en wonen
De woonfunctie in de binnenstad is van oudsher van grote betekenis geweest. Louter gemeten aan het aantal binnenstadsbewoners, is Haarlem in grootte de 7e stad in het land. In de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw is er sprake geweest van een gestage vermindering van het aantal inwoners. Na het vertrek van (veelal hinderlijke of grootschalige) bedrijvigheid en met het gereedkomen van diverse stadsvernieuwingsprojecten, was sprake van een duidelijke revival van de woonfunctie in de binnenstad. Dit proces is nog steeds gaande.
Het plangebied vormt een belangrijk onderdeel van de binnenstad en heeft de hier genoemde ontwikkeling dus ook doorgemaakt. Het gebied telde rond 1990 nog ruim 3300 inwoners, inmiddels is dit aantal verder gestegen tot boven de 4000 (Onderzoek en Statistiek, 1 januari 2012).
Tabel 1: leeftijdsopbouw in het plangebied en gemeente Haarlem per 1 januari 2012
leeftijd | Plangebied abs. % | Haarlem abs. % | |
0-19 | 417 10,4 | 33.103 21,8 | |
20-44 | 2.128 53,0 | 54.422 35,8 | |
45-64 | 1.016 25,3 | 40.412 26,6 | |
65+ | 453 11,3 | 23.904 15,7 | |
totaal | 4.014 100 | 151.841 100 |
Tabel 1 laat zien dat de leeftijdsopbouw in het plangebied duidelijk afwijkend is van die van Haarlem totaal en de typische kenmerken vertoont van de bevolking in een centrumstedelijk woonmilieu. Er is sprake van een relatief jonge bevolking: meer dan de helft bevindt zich in de leeftijdscategorie 20 - 44 jaar. Daarentegen blijft het aandeel ouderen en vooral jonge kinderen duidelijk achter bij dat van de hele stad.
Sterker nog dan de bevolking is het aantal woningen in het plangebied toegenomen. De woningvoorraad bedroeg in 1990 nog ca. 1700 en is met meer dan 700 toegenomen tot ruim 2400 in 2012. Ca. 3/4 van de woningen bestaat uit appartementen en boven- en benedenwoningen.
Het overgrote deel van de aanwezige huishoudens in de binnenstad bestaat uit 1 of 2 persoonshuishoudens. Dit verklaart ook de lage gemiddelde woningbezetting. De gemiddelde woningbezetting van bijna 1,7 personen per woning is duidelijk lager dan het gemiddelde van 2,1 voor heel Haarlem.
Detailhandel
Hieronder wordt begrepen de gehele retailsector, dus inclusief dienstverlening met een winkelkarakter. De Haarlemse binnenstad wordt gekenmerkt door een brede mix van kleinschalige en gespecialiseerde winkels, aangevuld met grootwinkel- en filiaalbedrijven, in combinatie met uitgaan en cultuur. Met de ongeveer 600 winkels en een totale winkeloppervlakte van ca. 90.000 m2, geldt de binnenstad al jaren als één van de beste winkelgebieden van het land.
Het plangebied herbergt het grootste deel van dit winkelgebied. In het voorgaande is al een beschrijving gegeven van het kernwinkelgebied. Opvallend kenmerk van het winkelgebied is dat het sterk noord-zuid gericht is. Met de recente ontwikkeling van het Raaksgebied, is het winkelgebied meer in westelijke richting uitgebreid. Met name de Drossestraat als nieuwe looproute tussen de parkeergarage Raaks en de oude stad, heeft een belangrijke winkelfunctie gekregen.
Winkels met niet dagelijkse goederen leggen beslag op ongeveer 90% van het totale verkoopvloeroppervlak. Daarin hebben de vestigingen die zich richten op kleding en modeaccesoires het grootste aandeel. De binnenstad telt wel enige grootschalige winkels (V&D, C&A, Hema) maar de kleinschaligheid overheerst. Er zijn weinig ruimten beschikbaar voor (middel)grote winkelvestigingen. Wel zijn op diverse plaatsen door verheling grotere winkeleenheden ontstaan.
Dissonant in het winkelgebied vormt de Brinkmannpassage. Dit in de jaren '80 van de vorige eeuw ontwikkelde winkel-, woon- en kantoor-, horeca- en ontspanningscentrum, kampt al jaren met leegstand van vooral winkelruimten.
Wekelijks komen meer dan 300.000 bezoekers naar de winkels in de binnenstad. Vergeleken met zo'n tien jaar geleden, toen er ca. 200.000 bezoekers kwamen, is sprake van een forse toename. Veel minder dan in andere winkelcentra in de stad gaat het in de binnenstad louter om boodschappen doen. Het bredere recreatieve winkelen, waarin (historische) sfeer en de ruime mogelijkheden van het bezoeken van horeca belangrijke aantrekkingskracht uitoefenen, vormt vooral hoofddoel. De sector speelt daar ook steeds meer op in door veranderende winkelconcepten waarin "beleving" onderdeel vormt van de winkelfunctie.
Buiten de winkelstraten is het aantal winkelvestigingen sterk verminderd. Voormalige winkelruimten, veelal in de food sector, zijn omgevormd tot woonruimtes of hebben een andere functie gekregen. De verwachting is dat de trend naar een verdere concentratie in de winkelstraten en afname van de solitaire winkelvestigingen verder doorzet.
In het totale detailhandelsaanbod nemen de warenmarkten een aparte plaats in. Er zijn in het plangebied 2 locaties waar wekelijks ambulante handel plaatsvindt: de Grote Markt en de Botermarkt. Gelet op de beperkte ruimtelijke mogelijkheden ligt situering van de warenmarkten op deze pleinen ook het meest voor de hand.
Horeca
De aantrekkelijkheid van Haarlem wordt voor een belangrijk deel bepaald door de aanwezigheid van diverse stedelijke attracties. Net als cultuur of diversiteit van het winkelaanbod is het aanbod van horeca onlosmakelijk verbonden met de binnenstedelijke attractiviteit. Het plangebied kent een rijk geschakeerd aanbod aan restaurants, cafés en andere vormen van horeca.
Met de groei van het toeristisch-recreatieve bezoek aan de binnenstad is ook de horecasector gegroeid. Momenteel telt het plangebied zo'n 170 horecavestigingen. Eerder in dit hoofdstuk is al beschreven dat er 3 clusters te onderscheiden zijn met een concentratie van horecavestigingen, voornamelijk restaurants en cafés. Daarnaast komen vooral in het kernwinkelgebied en de aanvoerroutes daar naar toe verspreid liggende horecavestigingen voor. Het merendeel daarvan zijn restaurants of is winkelgelieerde horeca (koffiebar, lunchroom e.d.). De groei van de horeca uit zich overigens niet alleen in een toename van het aantal horecavestigingen. De verandering naar het recreatief winkelen voltrekt zich ook binnen winkelruimtes. Diverse winkels richten een deel van hun verkoop oppervlak in als koffiebar al dan niet met beperkte lunchmogelijkheden.
Van de 13 geregistreerde hotels in Haarlem, zijn er 9 gevestigd in het plangebied. Door het plangebied heen zijn er enkele bed & breakfast voorzieningen.
Bedrijven, kantoren en overige dienstverlening
Grootschalige hinderlijke bedrijvigheid is uit de binnenstad verdwenen. De aanwezige bedrijvigheid beperkt zich tot werkplaatsen van kleinschalige (ambachtelijke) bedrijvigheid of creatieve sector.
De overheidskantoren niet meegerekend, beperken zich buiten de gebieden met een kantoorachtig karakter (Nieuwe Gracht, Wilhelminastraat) de kantooractiviteiten zich voornamelijk tot kleinschaliger panden of ruimtes in panden die met andere functies gedeeld worden. Tot de groep kantoren kunnen worden gerekend adviesbureau's, notaris- of advocatenkantoren, kantoren van maatschappelijke organisaties of financiële instellingen etc. die geen baliefunctie hebben. Daarnaast zijn er ook veel dienstverlenende bedrijven die een duidelijke publieksaantrekkende functie hebben. Veel van dergelijke dienstverleners (uitzendbureau's, kappers, reisbureau's etc.) hebben een winkelachtige uitstraling en zijn dan ook meer te vinden in of nabij de belangrijke winkelstraten. Groeiend is de behoefte aan werkplekken voor creatievelingen en kenniswerkers.
Maatschappelijke voorzieningen en cultuur
In het plangebied is een aantal specifieke maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Het betreft functies die hun doelstelling(en) verbonden hebben aan de samenleving zoals scholen, gezondheidszorg, welzijn, kerken, overheid. De meeste aanwezige maatschappelijke voorzieningen hebben een bovenwijks karakter.
Er bevinden zich geen basisscholen in het plangebied. Wel zijn er 2 scholen voor voortgezet onderwijs gevestigd: het Stedelijk Gymnasium aan de Prinsenhof en een vestiging van het Nova college aan de Nassaulaan.
In de Jansstraat bevindt zich de Janskliniek, een instelling voor psycho-geriatrische patiënten. Daarnaast zijn er verspreid door de buurt diverse praktijken aan huis (o.a. artsen, fysiotherapeuten, pedicuren).
Het plangebied telt verschillende kerken. De meest monumentale en opvallende kerk is de Grote of St. Bavokerk aan de Grote Markt. Andere kerkgebouwen bevinden zich aan de Nieuwe Groenmarkt, Zoetestraat, Frankestraat, Wilhelminastraat en Witte Herenstraat.
Aan de Grote Markt is het stadhuis te vinden. Een nieuw overheidskantoor is ontwikkeld in het Raaksgebied. Het voormalige postkantoor zal in 2014 door de gemeentelijke overheid betrokken worden.
Overige maatschappelijke voorzieningen zijn de hoofdvestiging van de stadsbibliotheek aan het Doelenplein en een concentratie van welzijnsvoorzieningen aan de Nieuwe Groenmarkt. Aan de Gedempte Voldersgracht bevindt zich een gemeentelijke sportzaal die vooral door scholen wordt gebruikt.
Wat betreft kunst- en cultuurvoorzieningen, zijn meerdere locaties van belang. Het plangebied telt een drietal musea en diverse monumentale gebouwen met museale uitstraling zoals de Grote of Sint Bavokerk en de Vleeshal. In het vernieuwde Raakscomplex bevindt zich een bioscoop met 8 filmzalen.
Met de groei en zich wijzigende samenstelling van de binnenstadsbevolking in combinatie met veranderend gedrag ten aanzien van gezondheid en (individuele) sportbeoefening, vindt ook een toename plaats van de vraag naar sport-en fitnessvoorzieningen. Ook de opkomst van bedrijfssport draagt hieraan bij.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het gemeentelijke en het rijks- en provinciale ruimtelijk beleid belicht voor zover dat relevant is voor het bestemmingsplan. Overig relevant beleid is in bijlage 1 van de toelichting beschreven.
3.1 Rijks- En Provinciaal (Ruimtelijk) Beleid
Een belangrijk basisprincipe van het ruimtelijk ordeningsbeleid is het leggen van verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het juiste niveau. Rijk, provincie en gemeente zijn verantwoordelijk voor hun eigen belangen. Er is pas sprake van bemoeienis van rijk of provincie met het gemeentelijk ruimtelijk beleid indien dat noodzakelijk is vanwege onderscheiden “nationale”, respectievelijk “provinciale” belangen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor middellange termijn (2028):
- vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
De belangen van het nationale ruimtelijke beleid worden geborgd in de AMvB Ruimte, een juridische vertaling van het rijksbeleid. De nationale ruimtelijke belangen omvatten globaal de nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking, de ontwikkeling van de mainports, het kustfundament, de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën en ruimtelijke garanties met betrekking tot defensiedoeleinden en energieproductie en -voorziening.
Voor onderhavig bestemmingsplan is vooral relevant de bevordering van krachtige steden. Behoud van het stedelijk draagvlak voor voorzieningen en van voldoende stedelijke “massa” en de daarbij horende economische agglomeratievoordelen is van groot belang. In dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding.
Structuurvisie Noord-Holland 2040
In de provinciale structuurvisie zijn de uitgangspunten van de Nota Ruimte verder uitgewerkt. De provincie zet in op “kwaliteit door veelzijdigheid”. Bestaande stedelijke woonmilieus dienen waar mogelijk verder te transformeren tot hoogstedelijke milieus. Bestaande werklocaties dienen waar mogelijk verder te intensiveren en herstructureren om nieuwe ontwikkelingen te accommoderen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen blijft het landelijk gebied open en dichtbij. De hoogstedelijke milieus kenmerken zich door functiemenging, hoogwaardige culturele voorzieningen en een goede bereikbaarheid. Een belangrijke drager voor de toeristische aantrekkelijkheid, leefbaarheid en economie van Noord-Hollandse steden is detailhandel. De hoofdwinkelstructuur dient daarom beschermd en versterkt te worden.
Om het toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de Provincie Noord-Holland provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Deze zijn verankerd in de provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie. De structuurvisie en de provinciale verordening vormen enerzijds het toetsingskader voor de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van Noord-Holland (ruimtelijke kwaliteit) en anderzijds de juridische beleidsuitwerking.
In het kader van het hoofdbelang duurzaam ruimtegebruik worden gemeenten gestimuleerd het bestaand stedelijke gebied beter te benutten door de aanwijzing van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). Het BBG vervangt hiermee de rode contouren uit het oude Streekplan. Door te verdichten, stationslocaties en knooppunten optimaal te benutten, ondergronds te bouwen, en door woningbouwprogramma zoveel mogelijk te realiseren binnen het BBG, wordt intensivering en bundeling van stedelijkheid bevorderd. Hierdoor is ook een winst te behalen in het fiets- en OV-gebruik.
Het plangebied behoort tot het BBG. Voor ontwikkelingen binnen bestaand bebouwd gebied gelden geen aanvullende eisen uit de provinciale ruimtelijke verordening. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid zoals vervat in de structuurvisie en met provinciale belangen zoals verwoord in de verordening.
3.2 Structuurplan Haarlem 2020
Het Structuurplan legt voor de periode 2005 tot 2020 op hoofdlijnen de ambities en wensen vast die alles te maken hebben met ruimte en de verdeling van ruimte in Haarlem. Relevante speerpunten van beleid voor de binnenstad zijn versterking van de culturele en toeristische wervingskracht, intensiever gebruik van de beschikbare ruimte door functiemenging van wonen en werken en toegankelijkheid.
Centrumstedelijk gebied
Het plangebied wordt aangemerkt als centrumstedelijk gebied. Centrumstedelijke gebieden zijn bij uitstek multifunctioneel en dat moet zo blijven. Het is de ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur en recreatie. In het centrumstedelijk milieu zijn er intensieve en extensieve delen. Om de verscheidenheid van de binnenstad recht te doen, moet met respect worden omgegaan met de rustige woongebiedjes in de binnenstad. Overlastgevende binnenstadsactiviteiten (bijv. horeca) dienen beperkt te blijven tot een bepaalde zones.
Toerisme en cultuur
Versterking van de culturele en toeristische wervingskracht is met name afhankelijk van publieksaantrekkende functies. De bestaande stedelijk toeristisch-culturele voorzieningen dienen versterkt te worden o.a. door uitbreiding van het aanbod van culturele en toeristische voorzieningen. Daartoe worden ook gerekend betere en meer overnachtingsmogelijkheden. Ter versterking van de toeristisch-recreatieve infrastructuur dienen het Spaarne en zijn oevers beter benut te worden.
Functiemenging, intensief ruimtegebruik en toegankelijkheid
De aanwezigheid van werkfuncties levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid en dynamiek in de stad. Het centrumstedelijk milieu is kansrijk voor functiemenging. Functiemenging betekent een intensiever gebruik van de beschikbare ruimte met ook vormen van gemeenschappelijk gebruik. Kleinschalige functiemenging is mogelijk bijvoorbeeld in de vorm van woon/werkunits, wonen boven winkels of bedrijfsruimten met kantoorfuncties.
De rode loper, de in onderhavig plangebied reeds aangelegde noord-zuid fietsroute, moet leiden tot een aanzienlijke verbetering van de bereikbaarheid van de binnenstad voor het langzaam verkeer.
3.3 Gebiedsvisie Brinkmann
De gebiedsvisie Brinkmann, uit 2009, formuleert een antwoord op de deplorable toestand van de Brinkmanpassage. Niet alleen de winkels en bioscoop op de eerste twee lagen en in de kelder zijn verdwenen, eind 2014 komen ook de gemeentelijke kantoren op de bovenverdieping vrij. In de gebiedsvisie zijn een drie-tal ontwikkelstrategieën beschreven met betrekking tot de herontwikkeling van het Brinkmanncomplex. Uit oogpunt van flexibiliteit, fasering en duurzaamheid is gekozen voor de variant met hergebruik van de draagconstructie. Op dit moment worden de onderste winkellagen verbouwd, inclusief het rooilijnherstel in de Smedestraat en Schoutensteeg. Op termijn volgen het hergebruik van de kantoorlagen en de uitbouw van een gevarieerd daklandschap.
Het uiteindelijke doel van de herontwikkeling is het Brinkmanncomplex te herontwikkelen tot een hoogwaardig complex met aantrekkelijke functies waar behoefte aan is in de historische Haarlemse binnenstad. Enkele belangrijke uitgangspunten die worden genoemd zijn:
- een publiekstrekker toevoegen aan de binnenstad van Haarlem
- 'bruisend' maken/verlevendigen van het stadscentrum
- aantrekken extra bezoekers naar het centrum
- kwalitatieve opwaardering Smedestraat en Schoutensteeg
- beeldkwaliteit versterken toegang op Grote Markt
- oude Brinkmann-allure terugbrengen met hoogwaardig programma
- de bouwhoogte voegt zich in de ruimtelijke opbouw van de gebouwde omgeving. Nieuwe hoogteaccenten zijn daarbij mogelijk, mits zorgvuldig ingepast.
Dit laatste uitgangspunt heeft betrekking op het daklandschap waar wordt gestreeft naar ruimtewinst bovenop de platte daken van het Brinkmanncomplex.
In de Criteria Ruimtelijke Kwaliteit Brinkmann uit 2012 zijn de de volgende criteria voor dit nieuwe daklandschap geformuleerd:
De dakverdiepingen zijn voorzien van een kap: De panden aan de Barteljorisstraat, Grote Markt en begin Smedestraat zijn voorzien van een individuele kap welke past bij het onderliggende gebouw. De overige dakverdiepingen krijgen een nieuwe kap. Hiervoor geldt een goothoogte die samenvalt met bestaande platte dak, een maximale nokhoogte van 12m. en een hellingshoek tussen de 30 en 70 graden.
Alle dakinstallaties zijn uit het zicht en opgenomen in de gebouwde volumes;
De overgang tussen het nieuwe daklandschap en de daken van de bestaande panden aan de Barteljorisstraat, Grote Markt en Smedestraat is zorgvuldig vormgegeven met respect voor cultuurhistorische waarden van de bestaande kappen;
In principe ligt de hoofdtoegang naar het daklandschap in de Schoutensteeg. De locatie van het tweede stijgpunt wordt onderzocht.
Het resultaat is een veelkappige bovenwereld dat een kwalitatieve toevoeging is aan het stadssilhouet van Haarlem.
Afbeelding 3 schematische bebouwing Brinkmann
3.4 Economie
Haarlem doet het goed als ondernemersstad, maar de stad wil wel doorgroeien. De Economische Agenda benadrukt de groeimogelijkheden bij de topsectoren in de stad: toerisme, creatieve industrie, zakelijke dienstverlening en zorg.
Detailhandel
Haarlem is de afgelopen jaren een paar keer verkozen tot de beste winkelstad van Nederland. De aantrekkingskracht op dagjesmensen en toeristen is groot. Een zeer belangrijk deel van het Haarlemse kernwinkelapparaat is gelegen in het plangebied. Haarlem kan zich onderscheiden door de combinatie van speciaalzaken in een historische aangename omgeving met horecagelegenheden. Het beleid van de gemeente heeft tot doel deze positie te verstevigen en te streven naar vergroting van de diversiteit van het winkelaanbod. Er moet plaats zijn voor winkelondersteunende horeca of combinaties van winkels en horeca met terrassen. Versterking van de toeristische en culturele aantrekkingskracht is essentieel om de detailhandel in de binnenstad aan kracht te laten winnen.
In het Haarlemse kernwinkelapparaat is de gemiddelde vestigingsgrootte gering. Dit hangt samen met het historische en monumentale karakter van de Haarlemse binnenstad. Uit de Structuurvisie detailhandel 2012-2022 voor Zuid-Kennemerland blijkt dat de opgave voor de binnenstad is om met behoud van de omgevingskwaliteit, vernieuwing mogelijk te maken. Inpassing van grotere formules (winkelconcepten) is essentieel als voorwaarde om voldoende trekkracht te behouden. In de hoofdwinkelstraten bestaat daartoe de mogelijkheid door uitbreiding naar de bovenverdiepingen. Ook binnen de gebiedsvisie Brinkmann wordt ruimte geboden voor grotere formules. Uitbreiding door samenvoeging van naast elkaar gelegen panden is door de parcelleringsregeling beperkt tot 2 panden.
Van oudsher heeft de ambulante markt op divere plaatsen in het plangebied een bijna vanzelfsprekende plaats verworven. Centrummarkten complementeren de gevestigde detailhandel en horeca en profiteren van elkaars nabijheid waarmee de aantrekkelijkheid voor bezoekers en toeristen weer vergroot wordt. Doelstelling van beleid is om de markten een locatie te bieden die direct aansluit bij het kernwinkelgebied.
Buiten de ambulante markten zijn in het plangebied voor een drie-tal plaatsen standplaatsvergunningen uitgegeven. Het standplaatsenbeleid biedt de juridische basis voor het verlenen of weigeren van een standplaatsvergunning. In het standplaatsenbeleid 2010 is een overgangstermijn van 10 jaar opgenomen waarin vaste bouwwerken zonder bouwvergunning nog mogen blijven bestaan. Na de overgangstermijn dienen deze bouwwerken verwijderd te worden. Nieuwe standplaatsvergunningen worden voor een periode van 5 jaar uitgegeven en moeten mobiel zijn. De verkoopinrichting moet na sluitingstijd verwijderd worden.
Hotelbeleid
Haarlem hoort tot de toeristische top van middelgrote Nederlandse steden. Om aan die top te blijven wil de gemeente meer in de stijgende vraag naar overnachtingsmogelijkheden voor de zakelijke en toeristische bezoekers voorzien. In de recent vastgestelde nota Hotelbeleid wordt dit beleid verder uitgewerkt.
Er blijkt in Haarlem ruimte te zijn voor extra hotelkamers. Primair worden initiatieven voor nieuwe hotels aan de markt overgelaten, maar het beleid is er wel op gericht marktinitiatieven te faciliteren. De binnenstad wordt, met uitzondering van de woonstraten, uitermate geschikt geacht voor hotellocaties. Zeker nabij uitgaansgebieden en in straten waar horeca al aanwezig is. De ruimtelijke inpasbaarheid zal bij nieuwe initiatieven leidraad zijn.
Daarnaast worden de vestigingsmogelijkheden voor Bed&Breakfast verruimd en vergemakkelijkt. Zo wordt binnen de woonfunctie de kleinschalige B&B mogelijk gemaakt, mits deze ondergeschikt is aan de woonfunctie. Als derde pijler voor uitbreiding van de overnachtingsfaciliteiten wordt het slapen boven winkels geïntroduceerd. Naast het "wonen boven winkels" kan slapen boven winkels (short stay) ook bijdragen aan dat de leefbaarheid van de binnenstad.
Evenementen
Evenementen behoren tot de jaarlijkse hoogtepunten en zijn van grote economische, culturele en maatschappelijke waarde voor de stad. Evenementen trekken veel bezoekers, krijgen een hoge waardering en zetten Haarlem verder op de kaart als toeristische bestemming. In 2011 is het Evenementenbeleid 2011-2012 vastgesteld. Het college is voornemens dit beleid voor de periode 2013-2016 voort te zetten. Met dien verstande dat nadere evenementenlocaties zijn aangewezen.
Evenementen die een planologische relevantie hebben kunnen slechts plaatsvinden als het bestemmingsplan dit toestaat of als er een omgevingsvergunning is afgegeven om te mogen afwijken van het bestemmingsplan. In verband hiermee is het noodzakelijk evenementenlocaties nader te benoemen.
Veel belangrijke evenementen vinden plaats in de binnenstad in het plangebied. De centrale ligging met het NS-station op loopafstand, de haltes van veel buslijnen en vier grote autoparkeergarages in of aan de rand van het plangebied, maken het gebied uitstekend bereikbaar. De verkeersaantrekking van ook de grootste evenementen kan hiermee worden opgevangen. De belangrijkste plekken in de Oude Stad, zoals de Grote Markt e.o., bieden voldoende voorzieningen (bv. elektriciteitsaansluitingen) voor de te houden evenementen.
Evenementen in Haarlem zijn ingedeeld in 3 categorieën oplopend in schaal en geluidsvolume. De keuze voor de locaties is mede bepaald door het succesvol plaatsvinden van envenementen in het verleden en de met alle waarborgen doorlopen vergunningenprocedures. De evenementen in de Oude Stad moeten voldoen aan een maximaal geluidniveau. In de voorwaarden van de evenementenvergunning is verder de bereikbaarheid voor hulpdiensten geregeld. In bijlage 6 bij deze toelichting staat een overzicht van de jaarlijkse evenementen in de Oude Stad, tot welke categorie het evenement gerekend wordt en het aantal dagen van de duur van het evenement.
3.5 Ruimtelijke Kwaliteit
In de nota Ruimtelijke Kwaliteit (2012) wordt een integrale stadsbrede visie gegeven op ruimtelijke kwaliteit die voor ieder nieuw ruimtelijk plan de basis vormt. Met de visie wil Haarlem kernachtig uitdragen waar haar kracht en haar ambitie ligt. De relatie tussen duurzaamheid, in de zin van toekomstbestendigheid en de kwaliteit van de leefomgeving, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk thema van de visie. Er zijn tien gouden regels geformuleerd die een prioriteit voor ruimtelijke ontwikkeling in Haarlem uitspreken.
Haarlem wordt neergezet als een stadslandschap in vier delen met elk eigen bestaande ruimtelijke karakteristieken, maar ook specifieke ruimtelijke opgaven. Het plangebied behoort tot de beschermde stad. Voor dit gebied geldt een "beschermende regie". Dit betekent dat er behoudend en gedetailleerd zal worden getoetst bij bouwplannen. Nieuwe ontwikkelingen moeten de bestaande kwaliteiten versterken, repareren en verrijken. De samenhang tussen open en bebouwde ruimte, de functionele relaties, de diversiteit en de maat en schaal mogen niet worden verstoord. Elke nieuwe ontwikkeling zal hierop beoordeeld worden aan de hand van vastgestelde beoordelingscriteria.
Een speciaal onderdeel van de nota Ruimtelijke Kwaliteit is de nota Dak. Deze nota beoogt dubbelgebruik van de daken in de stad te stimuleren ter wille van duurzaamheid, leefbaarheid en / of ruimtewinst. In het beschermd stadsgezicht biedt de nota kansen voor het herstel historisch dakbeeld door middel van het (terug)bouwen van kappen op bestaande panden.
3.6 Wonen
Haarlem kiest in de Woonvisie Haarlem 2012-2020 voor behoud en versterking van de aantrekkelijkheid van Haarlem als kwalitatieve goede woonstad. Wonen vormt een belangrijke factor bij de duurzame stedelijke ontwikkeling in Haarlem. Ruimtelijke kwaliteit geldt als uitgangspunt. In de Woonvisie zijn uiteenlopende maatregelen opgesomd die een bijdrage moeten leveren aan het uitgangspunt "Haarlem een duurzame, ongedeelde stad". Daarbij wordt zorgvuldig omgegaan met behoud en versterking van historisch interessante woonwijken en beschermde stadsgezichten.
Haarlem is onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam. In dat verband zijn afspraken gemaakt over de regionale woningbouwopgave in het Regionaal Actie Programma (RAP). Hieraan zal Haarlem ook moeten bijdragen. Het bestemmingsplangebied Oude Stad heeft geen ruimte voor grootschalige nieuwbouw of herstructureringsprojecten. Bovendien staat behoud van de huidige hoogwaardige stedenbouwkundige kwaliteit voorop. In de Oude Stad spelen na het gereedkomen van het Raakscomplex, op dit moment geen grote woningbouw-ontwikkelingen.
De grootste uitdaging ligt binnen de bestaande woningvoorraad. Het gaat om verduurzaming van deze voorraad en van de openbare ruimte, leefbaarheid en mobiliteit. Een kleinschaliger, meer organische aanpak past hierbij, met stapsgewijze, flexibele verbeteringen in plaats van grote masterplannen.
Het centrum heeft veel dynamiek en diversiteit. Dat zorgt voor aantrekkingskracht voor bepaalde woningzoekenden. Zeker jongeren en studenten, maar in toenemende mate ook ouderen in kwalitatief hoogwaardige nieuw- en verbouw op bijzondere locaties. Er is tegelijkertijd sprake van relatief weinig sociale woningbouw. De corporaties hebben, vanwege de verspreide en versnipperde ligging van hun bezit, de afgelopen jaren veel van hun bezit in dit stadsdeel aangemerkt als te verkopen delen van hun voorraad. Toename van sociale huurwoningen is vanwege het kleinschalige karakter van veel projecten ook moeilijk realiseerbaar. Toevoeging van woonzorgwoningen in het centrum kan de doorstroming in andere wijken (zoals Zuid) bevorderen.
Daarnaast wordt ingezet op:
- het zo veel mogelijk behoud van corporatiebezit;
- verdere totstandkoming kleinschalige inbreiding, zoveel mogelijk in particulier opdrachtgeverschap;
- gedifferentieerde woningvoorraad: uitgangspunt is 30% sociaal bij nieuwbouw.
Wonen boven winkels
Als kernopgave voor het centrum wordt het bevorderen van Wonen boven winkels gezien. Dit verbetert de veiligheid, vitaliteit en leefbaarheid van de binnenstad. Ook draagt het bij aan het lokaal economische draagvlak voor winkels en bedrijvigheid. Verder wordt de (bouw)technische achteruitgang van de verdiepingen van de winkelpanden voorkomen en de woningvoorraad vergroot. Dit beleid is met name gericht op de belangrijke winkelstraten in het kernwinkelgebied.
3.7 Verkeer
Het Haarlems Verkeer en Vervoersplan (2003) (HVVP) beschrijft het beleid op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 10 jaar. De huidige en toekomstige hoofdstructuren voor het autoverkeer, het openbaar vervoer en de fiets worden nader toegelicht. Belangrijke pijlers zijn leefbaarheid en bereikbaarheid.
Met betrekking tot de Oude Stad is van belang dat maatregelen erop gericht moeten zijn om de kwaliteit en het verblijven in de historische binnenstad te verbeteren. Daarom gaat het HVVP door op de inzet uit de nota 'Haarlem Centrum Autoluw'. Kwaliteitsverbetering wordt onder andere gezocht door het onmogelijk maken van doorgaand verkeer door de binnenstad. Het verkeer wordt om de binnenstad heen geleid, zoveel mogelijk over de tangenten. Op het maaiveld parkeren wordt in de binnenstad beperkt, parkeren in garages wordt gestimuleerd.
Een belangrijk deel van het plangebied wordt gerekend tot het autovrijgebied, vooral gevormd door de voetgangersstraten in het kernwinkelgebied. De overige straten zijn wel toegankelijk voor (bestemmings)autoverkeer en parkeren, maar het zijn verblijfsgebieden waar max. 30 km/h gereden mag worden. Via ontsluitingswegen als het Spaarne, de Gedempte Oude Gracht/Nassaulaan of Wilhelminastraat wordt autoverkeer naar of uit de verblijfsgebieden geleid. De Gedempte Oude Gracht vormt tevens de hoofdader voor het openbaar vervoer in de stad, waarover ondermeer de Zuidtangent rijdt.
De gemeente Haarlem stelt parkeernormen als voorwaarde voor het verstrekken van een omgevingsvergunning voor bouwen. Bij nieuwbouw en herstructurerings- locaties is het uitgangspunt dat, rekening houdend met de kenmerken van de locatie en de functie, het parkeren op eigen terrein, bij voorkeur ondergronds, opgelost dient te worden.
Verder wordt ingezet op verbetering en uitbreiding van het fietsnet en realiseren van stallingen. Het plangebied telt in de Smedestraat en aan de Botermarkt, twee van dergelijke stallingen. Ten behoeve van de langzaamverkeersroute van noord naar zuid door de stad loopt centraal door het plangebied, vanaf de Nieuwe Gracht via Kruisstraat, Smedestraat, Riviervismarkt en Kleine Houtstraat de Rode loper. Samen met de fiets biedt het OV het alternatief voor autogebruik.
3.8 Maatschappelijk
In het Structuurplan Haarlem 2020 zijn gebieden aangewezen die in potentie geschikt of kansrijk zijn om (nieuwe) sociaal-maatschappelijke voorzieningen te vestigen of te clusteren. De nota Haarlem Maatschappelijk op de Kaart (2010) geeft nader inzicht in de ontwikkeling van aanbod en spreiding van de sociaal maatschappelijke voorzieningen. Tevens geeft het een handvat voor de ontwikkeling of bijstelling van het eigen gemeentelijk accommodatiebeleid, met aanbevelingen voor nieuwe vormen van gecombineerd gebruik of andere keuzen voor locaties en gebruik op het gebied van welzijn, onderwijs, zorg, cultuur en sport.
In het kader van duurzaamheid is meervoudig ruimtegebruik uitgangspunt. Kansen liggen er om de voorzieningenstructuur anders te organiseren waarbij de inzet van multifunctionele accommodaties een belangrijke rol speelt.
3.9 Groen En Water
Groen
Voor de binnenstad is het stenige karakter kenmerkend, oftewel een beperkte hoeveelheid groen. In het plangebied is er praktisch geen sprake van voortuinen. Wel kent de Oude Stad het fenomeen van hofjes en binnentuinen die ieder een eigen identiteit hebben. Het plangebied telt twee van dergelijke stadstuinen die met de hofjes en groenpleinen gelden als verborgen parels van het centrum. Het beeld, de functie en de verschijningsvorm van het groen in de Haarlemse binnenstad zijn in hoofdzaak door de historie bepaald. Het groen verfraait en veraangenaamt het versteende karakter en brengt rustgebieden met vogelgeluiden tot in het hart van de stad.
De hoofdgroenstructuur is vastgelegd in het Structuurplan Haarlem 2020 en de hoofdlijnennotitie van de Structuurvisie Openbare Ruimte. Doelstelling is zowel versterking van groen met ecologische waarde als van groen met stedelijke waarde. Dit wordt bereikt door het in stand houden en versterken van de bestaande groene gebieden en lijnen. Uitgangspunt is verder de versterking van de beleving van groen in Haarlem. Relevant voor het plangebied is daarbij dat meervoudig ruimtegebruik met ecologische meerwaarde wordt toegepast door middel van het realiseren van groene daken of groene gevels.
Doel van het bomenbeleid is te komen tot een gezond, veilig en goed onderhouden bomenbestand. Met het Bomenbeleidsplan 2009-2019 (2010) zijn de hoofdbomenstructuur en de monumentale bomenlijst vastgesteld. Vooral de oude structuur en ontwikkelingslijnen worden begeleid door bomen. In de Oude Stad is de hoofdbomenstructuur vooral geconcentreerd langs de oevers van het Spaarne en de Nieuwe Gracht. Onderstaand is een kaartje met deze hoofdstructuur opgenomen.
+
Afbeelding 4 Hoofdbomenstructuur
Water
In samenwerking met het Hoogheemraadschap Rijnland is het Integraal Waterplan Haarlem (IWP) opgesteld. Het IWP geeft een visie voor het oppervlaktewater 2050 in Haarlem. Het waterplan dient als beleidskader bij het opstellen van o.a. bestemmingsplannen. Centrale doelstelling van het waterplan is het creëren van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem.
Uit het IWP blijkt dat zich binnen het plangebied geen watergangen bevinden die verbeterd moeten worden. Tot in ieder geval 2025 zijn er ook geen nieuw aan te leggen watergangen in het gebied gepland.
Met het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het GRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. Er zijn vier doelstellingen voor het GRP van toepassing, te weten:
- het doelmatig inzamelen van het afvalwater en het hemelwater.
- het transporteren van het rioolwater naar een geschikt lozingspunt.
- Het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast.
- Het beperken van vervuiling door overstorten middels aanleg van randvoorzieningen (o.a. bergbezinkbassins) en afkoppelen.
Een algemene regel met betrekking tot de waterkwantiteit is het compenseren van een eventuele toename van verharding. Indien er gebouwd gaat worden en hierbij meer dan 500 m2 onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak, dient 15% van de toename verharding als oppervlaktewater te worden aangebracht. Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater. Voorbeelden zijn grasdaken en ontkoppeling van de verharding van het gemengde rioolstelsel, waarbij het ontkoppelde water in de bodem geïnfiltreerd wordt.
Voor overig (rijks- en provinciaal) waterbeleid wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting.
3.10 Archeologie
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het behoud van het eigen bodemarchief. Bij haar ruimtelijk beleid dient de gemeente rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen in Haarlem zijn vastgelegd in een beleidsnota archeologie. De archeologische verwachtingen die voor het Haarlems grondgebied gelden zijn vertaald naar de Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH). De kaart geeft aan in welke gebieden bodemverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. Dit wordt aangegeven in de vorm van verschillende categorieën. Voor elk van deze categorieën heeft de gemeente bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van een waardestellend archeologisch rapport, het zogenaamde regime.
De regimes gelden voor bodemroerende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van plannen waarvoor het vereist is om het volgende aan te vragen:
- een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;
- een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- een omgevingsvergunning het slopen van een bouwwerk binnen beschermd stadsgezicht.
Bij uitvoering van het gemeentelijk beleid dient tevens rekening gehouden te worden met beschermingsmaatregelen vanuit het Rijk (zie bijlage 1).
3.11 Duurzaamheid En Energie
De gemeente Haarlem heeft in de beleidsnota “Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw” bepaald dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een vrijwillig na te streven streefkwaliteit. De praktijkrichtlijn duurzame stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw op basis van de ervaringen in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS, 1999).
In 2005 heeft de gemeenteraad het beleid voor duurzame woningbouw vastgesteld. Bij alle nieuwe woningbouwprojecten waar de gemeente direct bij betrokken is moet de zogenoemde basiskwaliteit Duurzaam bouwen (Dubo) worden toegepast. Daarbij wordt ingezet op:
- toepassing van de voorkeurslijst duurzaam bouwen maatregelen nieuwbouw
- toepassen van het instrument Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR-gebouwen).
Haarlem Klimaatneutraal
In maart 2007 heeft de Haarlemse gemeenteraad uitgesproken dat Haarlem in 2030 een klimaatneutrale stad moet zijn. Kern van de aanpak is dat bij ieder (nieuw)bouwproject het energieaspect nader aandacht moet krijgen, waarbij in eerste instantie het gebruik van energie zo beperkt mogelijk moet worden gemaakt via bijvoorbeeld isolatie en zuinige apparatuur. Daarnaast dient zo veel mogelijk van duurzame energie gebruik te worden gemaakt, door bijvoorbeeld zonne-energie i.c.m. warmte-koude opslag toe te passen. In de laatste plaats kan eventueel naar compensatiemaatregelen worden gezocht. Deze compensatiemaatregelen kunnen ook bestaan uit investeren in andere energie maatregelen buiten het gebied.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. Als de bestaande situatie wordt gehandhaafd, kan in beginsel via het bestemmingsplan bestaande hinder niet verminderd worden. Daarom heeft er in het kader van dit bestemmingsplan maar aan een beperkt aantal milieuaspecten toetsing plaatsgevonden. Voor nieuwe ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn wel de vereiste onderzoeken gedaan. Voor toekomstige situaties is dit hoofdstuk eerste informatiebron om te bepalen welke milieu- of omgevingsaspecten een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.
4.2 Bedrijven En Milieuzoneringen
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit.
In de milieuzonering staat de typering van (woon)gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden wordt gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachten hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk.
Categorisering van bedrijven in het plangebied
Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze indeling is bepaald door specifieke kenmerken van die gebieden. Het plangebied Oude Stad is getypeerd als stedelijk centrum. In grote delen is echter sprake van een woonfunctie. Daarom wordt de maximaal toegestane milieucategorie B aangehouden. Bedrijven tot maximaal deze milieucategorie passen binnen een woonomgeving omdat zij niet conflicteren met de woonsituatie.
Aan de hand van een lijst met bedrijven die binnen het plangebied zijn gelegen en vallen onder de Wet milieubeheer, is een onderzoek uitgevoerd naar de potentiële hinder. In het plangebied bevinden zich overwegend detailhandels- en horecaactiviteiten. Er zijn uitsluitend bedrijven in de milieucategorieën A en B uit de zoneringslijst gevestigd (bijlage 3). Uit het onderzoek komt dan ook naar voren dat alle bedrijven voldoen aan de voorgestane milieuzonering en daarmee positief kunnen worden bestemd.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, spoorwegverkeer en/of industrie het (woon)milieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van gevoelige bestemmingen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde.
Het plangebied is binnen de geluidzones van diverse stedelijke wegen gesitueerd. Door de afstand van het plangebied tot het spoor kan er van uitgegaan worden dat voor railverkeerslawaai voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. In de directe omgeving van het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein aanwezig en het bestemmingsplan is niet binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein gesitueerd. Binnen het bestemmingsplan is dus alleen sprake van wegverkeer.
Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 2). Uit de resultaten blijkt dat de maximale ontheffingswaarde voor nieuwe situaties van 63 dB alleen langs de Wilhelminastraat wordt overschreden. Voor nieuwe situaties moet akoestisch onderzoek uitgevoerd worden waarin de afweging tussen bron- en overdrachtsmaatregelen gemaakt wordt. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde moet een Hogere Waarde worden vastgesteld waarbij de “Beleidsregels Hogere Waarden Wet Geluidhinder” gevolgd moeten worden. De maximale ontheffingswaarde voor bestaande situaties van 68 dB wordt niet overschreden.
4.4 Bodem
Indien binnen het plangebied sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging zal het meestal een bodemverontreiniging betreffen die ontstaan is door de plaatselijke bedrijfsactiviteiten of door aanwezigheid van olietanks. Volgens de Haarlemse bodemkwaliteitskaart is de boven- en ondergrond in de binnenstad gemiddeld genomen matig tot licht verontreinigd met zware metalen, olie en teerachtige verbindingen. Voor stedelijke gebieden met ophooglagen met een langdurig gebruik is dit een normaal beeld. Indien er geen saneringsurgentie (spoedeisendheid) aanwezig is, zullen dergelijke gevallen gesaneerd moeten worden wanneer ter plaatse grondverzet plaats vindt en/of nieuwe functies gerealiseerd worden.
In het plangebied zijn een aantal saneringen uitgevoerd. Deze saneringen zijn nodig geweest om bouwplannen te realiseren. Het betreft onder andere gevallen van ernstige verontreinigingen met metalen. Ook zijn er saneringen uitgevoerd ter plaatse van de Oude Groenmarkt, de Raaks en ter plaatse van Magdalenahof (voormalige drukkerij).
Uit de inventarisatie van de ondergrondse brandstoftanks blijkt dat de in onbruik zijnde ondergrondse tanks zijn gesaneerd. De eventuele bodemverontreiniging in het gebied als gevolg van deze ondergrondse tanks is gesaneerd tot het niveau dat dit geen belemmering oplevert voor het huidige gebruik. Nabij een aantal voormalige ondergrondse tanks is nog een (rest)verontreiniging met minerale olie aanwezig.
De achtergrondverontreinigingen en de gevallen van ernstige verontreinigingen in het bestemmingsplangebied vormen geen belemmering voor de huidige functies binnen het gebied en ook niet voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
4.5 Luchtkwaliteit
In het kader van dit bestemmingsplan is onderzocht (bijlage 2) in hoeverre de luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht , zoals beschreven in de Wet Luchtkwaliteit (hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer) in acht worden genomen.
Het bestemmingsplan Oude Stad is consoliderend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen van kantoren of woningen of anderssoortige ontwikkelingen van enige omvang mogelijk die niet reeds ruimtelijk zijn vastgelegd. Op grond daarvan is evident dat sprake is van een "niet in betekenende mate" invloed op de luchtkwaliteit.
Ook is aannemelijk dat de geldende grenswaarden voor de luchtkwaliteit niet zullen worden overschreden. De luchtkwaliteit, vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan Oude Stad.
4.6 Water
Watertoets
Een belangrijk ordenend principe bij ruimtelijke plannen is het waterbeheer: de zorg voor veiligheid tegen overstromingen en voor voldoende en gezond oppervlaktewater. Waterbeheerders willen in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken worden bij het proces van ruimtelijke planvorming. De Watertoets is hiervoor het wettelijk geregelde procesinstrument, zie www.dewatertoets.nl.
De resultaten van het doorlopen van dit proces van afstemming zijn weergegeven in onderhavige waterparagraaf. In het onderhavig plangebied is het Hoogheemraadschap van Rijnland de waterbeheerder.
Rijnland heeft geadviseerd over en beoordeeld op het relevante waterbeleid, de wetgeving en de regelgeving zoals opgenomen in hoofdstuk 3 en bijlage 1 van deze toelichting. Rijnland heeft nog geen positief wateradvies gegeven (zie paragraaf 7.2 van deze toelichting).
Beschrijving watersysteem
Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door het open water van Leidsevaart/Kinderhuissingel, aan de noordzijde door het water van de Nieuwe Gracht, aan de oostzijde door het water van de Spaarne. De Kinderhuissingel en de Nieuwe Gracht verbinden de Leidsevaart met het Spaarne en behoren tot het regionale boezemstelsel met een waterpeil van 0,60 m -NAP. De harde kades, zeker langs het Spaarne en de Nieuwe Gracht geven deze wateren een stedelijk aanzicht. In het plangebied zijn geen zgn. waterkeringen aanwezig.
Genoemde wateren hebben niet alleen een belangrijke functie voor het op orde houden van de waterkwantiteit. Ze hebben ook een recreatieve, esthetische en ecologische functie. Het Spaarne vervult daarnaast een functie voor de beroepsvaart. De Nieuwe Gracht en het Spaarne maken deel uit van verschillende beschreven kanoroutes. Aan het water gekoppelde recreatieve voorzieningen als aanlegsteigers, wandelpromenades en visplekken zijn maar beperkt aanwezig in het plangebied.
Grondwater en drainage
Het gemeentelijk grondwaterbeleid richt zich op het opheffen dan wel voorkomen van grondwateroverlast op openbaar terrein. Dat gebeurt vooral door de aanleg en beheer van drainagesystemen. De ontwateringsdiepte is over het algemeen voldoende en levert geen aanleiding tot verdergaande maatregelen.
Afvalwatersysteem
Het plangebied heeft een gemengd rioolstelsel. Hierin wordt zowel het afvalwater als regenwater verzameld en naar de rioolzuivering gevoerd. Waterschappen en gemeenten hebben afspraken gemaakt om de vuilemissie van gemengde stelsels te halveren. Daarbij heeft Haarlem de afgelopen jaren vooral geïnvesteerd in de aanleg van bergbezinkbassins. In het plangebied zijn geen bergbezinkbassins aanwezig of voorzien. Daarnaast zet de gemeente meer in op het afkoppelen van hemelwater door de aanleg van gescheiden stelsels als vervanging van de gemengde stelsels. Het afkoppelen van hemelwater kan in een bestemmingsplan niet verplicht worden gesteld, maar is geborgd via het Bouwbesluit.
Compensatieregeling
Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard. De voorgenomen ontwikkelingen (zie hoofdstuk 5.2) die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, betreffen vooral kleinschalige uitbreidingen. In het bestemmingsplan wordt in elk geval niet voorzien in een toename van verharding met meer dan 500 m2. Er zijn daarom geen compenserende maatregelen opgenomen op het gebied van waterhuishouding.
4.7 Natuurwaarden
De natuurwetgeving in Nederland richt zich enerzijds op soortenbescherming en anderzijds op gebiedsbescherming. Er is geen apart onderzoek gedaan naar de consequenties van natuurwetgeving voor dit bestemmingsplan.
Gebiedsbescherming
In het kader van de natuurtoets is nagegaan of het plangebied binnen een speciale beschermingszone volgens de Natuurbeschermingswet valt. Tevens is nagegaan of vanuit het bestemmingsplangebied invloed wordt uitgeoefend op Natura-2000 gebieden in de omgeving.
Het bestemmingsplangebied Oude Stad maakt geen deel uit van een Natura-2000 gebied. Het plangebied ligt op minimaal 1500 meter afstand van de duinen van Zuid-Kennemerland en is daarvan gescheiden door stedelijke bebouwing, drukke wegen en twee watergangen. Dat betekent, dat het bestemmingsplangebied geen significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied kan hebben.
Soortenbescherming
In de Flora- en faunawet is bepaald dat alle in Nederland van nature voorkomende soorten vallen onder de algemene zorgplicht. Voor soorten die een wettelijke beschermde status genieten, moet ontheffing worden aangevraagd. Er is sprake van een consoliderend bestemmingsplan. De instandhouding van de beschermde soorten is vanwege dit bestemmingsplan dan ook niet in het geding.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet in principe altijd worden getoetst of er sprake is van significante negatieve effecten op de aanwezige dier- en plantensoorten. Binnen het plangebied "Oude stad " zijn op diverse plekken gierzwaluwen (o.a. oude HBS-A en B) en vleermuizen (onder het dak van de Grote Bavokerk aan de Grote Markt) gesignaleerd. Dit betreft dan de dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. Deze soorten wonen in gebouwen. Wanneer deze soorten aanwezig zijn in een af te breken of een te renoveren pand, dient ontheffing van de beschermingsverplichting te worden aangevraagd.
Algemeen voorkomende soorten amfibieën, zoals de bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad kunnen in binnentuincomplexen voorkomen. Deze soorten zijn wel wettelijk beschermd, maar niet meer ontheffingsplichtig. Bij vernietiging van een leefgebied is er de verplichting de dieren te (laten) verplaatsen naar een ander geschikt leefgebied.
De oude muren in de binnenstad en de kademuren vormen een belangrijk onderdeel van het verspreidingsgebied van beschermde varensoorten. Op basis van de algemene zorgplicht is aandacht nodig om soorten duurzaam te laten voortbestaan.
4.8 Mer
In dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in de realisatie van MER-plichtige dan wel MER-beoordelingsplichtige activiteiten.
4.9 Cultuurhistorie
Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar deel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen.
De cultuurhistorische waarde van het plangebied is groot. In paragraaf 2.2 is ingegaan op (de aanwijzing tot) "beschermd stadsgezicht" en de typering van de te beschermen waarden. Het samenstel van historische structuurlijnen en cultuurhistorische objecten zijn medebepalend voor de identiteit en beleving van dit beschermde stadsgezicht. Het plangebied telt talrijke rijks- en gemeentelijke monumenten. De grootste concentraties daarvan bevinden zich aan en rond de Grote Markt, in de Jansstraat en aan de Gedempte Oude Gracht en de Krocht. Daarbij voegen zich ook nog de vele beeldbepalende panden.
Voor de bescherming van monumenten geldt het regime van de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening. Daarnaast wordt de beschermende werking van het 'beschermd stadsgezicht' in het onderhavige bestemmingsplan ingepast door het consoliderende karakter van het plan. Ook is de waarderingskaart beschermd stadsgezicht opgenomen. Op de waarderingskaart zijn alle panden in het plangebied Oude Stad gewaardeerd. Doel van deze kaart is de beschermende werking van het beschermd stadsgezicht in het bestemmingsplan handen en voeten te geven. Dit gebeurt door middel van een indeling in drie verschillende orden, nieuwbouw en het aangeven van ensembles en seriebouw. De verschillende orden, ensembles en seriebouw worden door de waarderingskaart gekoppeld aan een mate van bescherming in de planregels (zie paragraaf 6.2.2.2 en 6.4). In het bestemmingsplan wordt het historische stratenpatroon vastgelegd, door middel van de afzonderlijke bestemming voor verkeer.
Momenteel is de Beleidsvisie Ruimtelijk Erfgoed in voorbereiding. De visie levert een koers en een uitvoeringsagenda op voor het erfgoedbeleid. Heel specifiek worden daarin ook voorstellen gedaan hoe te komen tot vastlegging van het (nu nog) onbeschermd naoorlogs erfgoed.
In de nota Ruimtelijke Kwaliteit (2012) behoort de binnenstad tot de beschermde stad. Hiervoor geldt een "beschermende regie". Dit betekent dat er behoudend en gedetailleerd zal worden getoetst bij bouwplannen. Dit is mede noodzakelijk vanwege de grote diversiteit en dynamiek die in de binnenstad heersen.
Toch betekent bovenstaande niet dat de dynamiek binnen het plangebied verloren gaat. Er blijft ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, maar daarbij dient rekening gehouden te worden met het beschermwaardige karakter van de omgeving. Naast de beschermende functie, geeft dit bestemmingsplan dan ook een toetsingsraamwerk ter begeleiding en sturing van nieuwe ontwikkelingen. Bij ingrepen is vrijwel altijd nader bouwhistorisch onderzoek noodzakelijk.
Een deel van het plangebied valt binnen de zogenaamde bufferzone van het buiten het plangebied gelegen Teylersmuseum. Het museum is voorgedragen door de Nederlandse regering voor plaatsing op de UNESCO-Werelderfgoed lijst. Naar verwachting besluit UNESCO in zomer 2013 over deze kandidatuur. In dat kader dient binnen de bufferzone voldoende bescherming te zijn om de visuele integriteit van het erfgoed te bewaren. Het plaatsen van Teylers op de Werelderfgoedlijst brengt geen nieuwe regels met zich mee. De bestaande en de in dit bestemmingsplan opgenomen regelgeving is afdoende om de binnen het plangebied gelegen bufferzone te vrijwaren van ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen.
4.10 Archeologie
Archeologische verwachting plangebied
Het huidige plangebied Oude Stad kent een lange bewoningsgeschiedenis. Op de één na oudste strandwal van Nederland, bouwden jagers en vissers vanaf 3600 v. Chr. eenvoudige onderkomens. Vanaf de bronstijd (2000-800 v. Chr.) bouwden de mensen boerderijen en legden ze akkers aan. Vele eeuwen later ontstond hier in de 8e eeuw na Chr. aan het Spaarne een nederzetting van vissers en boeren. In de 11e eeuw komt Haralem, zoals het toen genoemd werd, onder het gezag van de graven van Holland. Het grafelijk hof dat in Haarlem wordt gevestigd trekt kooplieden en ambachtslui aan. De ontwikkeling van Haarlem wordt verder gestimuleerd door de in 1245 verleende stadsrechten. Vooral in de 13e, 14e, en de eerste helft van de 15e eeuw maakt de stad een sterke groei door. De textielnijverheid, de scheepsbouw en de bierbrouwerij leveren hiervoor een belangrijke bijdrage. De ligging aan het Spaarne vormt hiervoor een belangrijke voorwaarde.
Archeologische waarnemingen en opgravingen in de historische kern van Haarlem hebben aangetoond dat de stadskern vrijwel overal belangrijke archeologische waarden bevat die teruggrijpen op resten van het prehistorische, pre-stedelijke en stedelijk leven. Deze waarden leveren informatie over de ruimtelijke ontwikkeling van de stadskern, over het dagelijks leven van de bewoners en hun werkzaamheden en over het gebruik en de ontwikkeling van individuele gebouwen.
De te verwachten archeologische sporen bevinden zich vaak reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte en op een relatief kleine oppervlakte. Ze bestaan onder andere uit fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen, gereedschappen en beerputten. Zo is de Haarlemse bodem een opeenstapeling geworden van diverse lagen van 56 eeuwen bewoningsgeschiedenis.
Afbeelding 5 uitsnede Archeologische Beleidskaart Haarlem
Het grootste deel van het plangebied Oude Stad behoort volgens de ABH tot categorie 1b (paars). Categorie 1b is van toepassing op terreinen die van bijzonder archeologisch belang zijn voor de gemeente Haarlem en terreinen die staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Op deze plaatsen is de aanwezigheid van belangwekkende archeologische waarden aangetoond.
Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 0 m2 en groter en die dieper gaan dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Daarnaast behoort de uiterste zuidwest hoek van het plangebied tot categorie 5 (grijs) en 6 (blauw). Voor gebied 5 geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor geldt een regime van 10.000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld. Voor bodemroerende activiteiten in water dat tot categorie 6 behoort, gelden geen archeologische verplichtingen.
De gebieden die zijn weergegeven op de ABH worden in het bestemmingsplan opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie'. In de planregels worden de relevante begrippen gedefinieerd en wordt aangegeven welke archeologische voorwaarden aan een reguliere omgevingsvergunning kan worden verbonden.
4.11 Duurzaamheid En Energie
Omdat het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is, vindt er geen toetsing plaats aan dit milieuaspect. In hoofdstuk 3.11 is aangegeven welke zaken ten aanzien van dit aspect relevant zijn en waar ten tijde van eventueel ontwikkelingen op gelet moet worden.
4.12 Externe Veiligheid
Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een risicobron. Risicobronnen kunnen inrichtingen zijn (bedrijven waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen) of transportassen (zoals buisleidingen of wegen waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd).
De plaatsgebonden risicocontour 10-6 kan daarmee niet over de planlocatie vallen. Toetsing van grens- en richtwaarden is dan ook niet aan de orde. Het verantwoorden van het groepsrisico is, omdat de planlocatie buiten het invloedsgebied valt, niet nodig.
4.13 Kabels, Leidingen, Straalpaden En Andere Belemmeringen
Er bevinden zich geen kabels en leidingen in het plangebied waarvoor een specifieke regeling nodig is in dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Visie Op Het Plangebied
5.1.1 Beschermd stadsgezicht
De binnenstad van Haarlem is aangewezen als "beschermd stadsgezicht". Dit betekent dat het bijzondere ruimtelijke karakter van het plangebied op grond van de Monumentenwet dient te worden beschermd in het bestemmingsplan. Dit betekent dat het beschermen van de bestaande kwaliteiten het stedenbouwkundig hoofduitgangspunt is. Deze kwaliteiten worden met name bepaald door:
- a. de historisch gegroeide ruimtelijke hoofdstructuur en de samenhang van de openbare ruimte en de waardering van de kwaliteit van de daaraan gelegen bebouwing;
- b. de schaal en verscheidenheid van de bebouwing;
- c. de verscheidenheid en vervlechting van functies en activiteiten.
De aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is niet bedoeld om de bestaande toestand in al zijn facetten te "bevriezen". De binnenstad moet kunnen leven. De opgave van dit bestemmingsplan is om bij nieuwe ontwikkelingen de historisch stedenbouwkundige eenheid zoveel mogelijk te versterken.
In het kader van dit bestemmingsplan is een waarderingskaart van het plangebied opgesteld (zie hoofdstuk 6.4 en bijlage Waarderingskaart). De waarderingskaart is een combinatie van de waardering van afzonderlijke gebouwen met de waardering van de stedenbouwkundige structuur. Het behouden van architectonische en stedenbouwkundige waarden heeft concrete gevolgen voor het vastleggen van rooilijnen, bouwvlakken, dakopbouwen, goot- en bouwhoogtes, erfafscheidingen, overstekken e.d. Daar waar de historische waarden van het beschermd stadsgezicht desondanks in het geding zouden kunnen komen, wordt gedetailleerd bestemd.
Deze visie op het beschermd stadsgezicht heeft geleid tot een bestemmingsplanregeling die het stadsgezicht op een passend wijze beschermt. De hoofdopzet van deze regeling bestaat uit de volgende elementen:
- een dubbelbestemming 'Waarde - beschermd stadsgezicht' waarin gedetailleerde, strakke bouwregels zijn opgenomen die de bestaande situatie vastleggen met slechts beperkte ontwikkelingsmogelijkheden;
- strakke bouwvlakken op de verbeelding, waarbinnen de hoofdbebouwing moet zijn gesitueerd;
- om de karakteristieke structuur van de open binnenterreinen en tussen panden gelegen tuinen te behouden is voorzien in tuinbestemmingen met beperkte bebouwingsmogelijkheden, die doorgaans niet verder reiken dan wat vergunningsvrij op grond van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht is toegestaan;
- de orde-aanduidingen op de verbeelding en in de planregels. De basis van de orde-aanduidingen is terug te vinden op de waarderingskaart;
- gelet op de gedetailleerde, strakke bestemmingsregels zijn specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen, die passen bij de aard van het gebied en die tegemoet komen aan karakter van de levende stad.
5.1.2 Stedenbouwkundig instrumentarium/uitgangspunten
Ten behoeve van het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het plangebied worden de volgende stedenbouw- kundige uitgangspunten gehanteerd.
Voorgevelrooilijn
De voorgevelrooilijn is de lijn waar de weg de voorgevel raakt. Het is de scheidslijn tussen bebouwd en onbebouwd. De manier waarop de voorgevelrooilijn loopt bepaalt de loop van de gevels en daarmee vaak de vorm van de openbare ruimte. De voorgevelrooilijn is dus een belangrijke vormgever van de historische kenmerken van de Haarlemse binnenstad. Uitgangspunt is dat voor bebouwing in het beschermd stadsgezicht de voorgevel in de voorgevelrooilijn dient te zijn gebouwd.
Bouwvlak
Met het bouwvlak worden de gronden aangeduid waar bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten. In het bestemmingsplan zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de historisch bepaalde situatie. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd waarbij moet worden aangesloten op de belendende gebouwen.
Parcellering
De historische binnenstad kenmerkt zich vooral door kleinschalige historische panden. Samenvoegen van panden gaat ten koste van deze fijnmazige structuur en van de bouwhistorische waarden van vooral de historische tussenmuren. Slechts onder bepaalde voorwaarden kan samenvoeging van gebouwen in de hoofdwinkelstraten worden toegestaan.
Hoogtes
Doordat elk pand in de binnenstad een individuele goothoogte en dakvorm en nokrichting kent, zit er veel variatie in het daklandschap en gevelaanzichten. De bestaande variatie in goothoogte wordt in het bestemmingsplan gewaarborgd door de bestaande goothoogte gedetailleerd vast te leggen. Onder strikte voorwaarden mag hiervan worden afgeweken.
Monumenten kennen wettelijk al een beschermde status. Orde 2 panden (zie ook bijlage Orde 2 panden) krijgen bescherming met een te handhaven goothoogte en dakvorm of nokrichting. Bij orde 3 en jonge panden worden over het algemeen minimale en maximale bouwhoogten gehanteerd.
Daklandschap
De kappen van de individuele panden vormen tezamen het daklandschap. Het daklandschap in de Oude Stad is bijzonder rijk en afwisselend. Het traditionele zadeldak met de nok haaks op de straat komt daarbij het meeste voor. Het is belangrijk dat de hoofdkarakteristieken gehandhaafd blijven. Uitgangspunt is dan ook dat een gebouw voorzien dient te zijn van een kap en dat de bestaande nokrichting en dakvorm behouden blijven. Waar daken in de loop der tijd verdwenen zijn wordt in dit bestemmingsplan de mogelijkheid geboden dit weer te herstellen. Dit is een reden om hoogte van bouwwerken in het bestemmingsplan te bepalen aan de hand van de goothoogte, zodat de mogelijkheid open blijft het bouwwerk nog te voorzien van een echte kap. Voorwaarde is de maximale nokhoogte van 4m. en een dakhelling gekoppeld aan een minimale en maximale hellingshoek. Dakkapellen mogen worden opgericht maar hieraan worden stringente eisen gesteld ten aanzien van hoogte, breedte en afstand tot nok en dakvlak. Onder bepaalde voorwaarden mogen op (gedeeltelijk) platte daken ook dakterassen en daktuinen worden toegestaan.
Binnengebieden
De bouwblokken binnen het beschermd stadsgezicht hebben allemaal een formele, beschermde buitenkant waardoor de uitstraling wordt bepaald. Ruimte voor flexibiliteit zit in het informele binnengebied. Het gebied tussen de achtergevelrooilijnen van de (beschermde) hoofdbebouwing.
De grootste krachten van de binnengebieden zijn variëteit en flexibiliteit. De verhoudingen tussen bebouwd en onbebouwd en de hoogteverschillen van de bebouwing spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van bijzondere plekken in de binnengebieden. Flexibiliteit vergroot de aanpasbaarheid voor verschillende functies en draagt daardoor ook bij aan een duurzaam gebruik.
Het gebrek aan kwaliteit van sommige binnengebieden ligt niet zo zeer aan de aanwezigheid van bebouwing in de binnengebieden, maar meer aan de vormgeving en het gebruik van de daken van deze "binnenbebouwing".
Binnengebieden kunnen getransformeerd worden tot gebieden met getrapte groene (toegankelijke) terrassen waar ook energie kan worden gewonnen en een begane grond met tuinen en bomen.
De verhouding tussen een strakke, historische rooilijn aan de buitenzijde en een kleinschalige getraptheid van terrassen, daktuinen en open binnentuinen kan de kwaliteit van de binnengebieden verhogen. Uitgangspunt is om de kwaliteiten te versterken door te bestemmen wat er staat met meer ruimte voor flexibiliteit, te vergroenen en te verduurzamen door een beter gebruik van de daken. In dit bestemmingsplan worden dakterrassen, daktuinen en zonnepanelen op bebouwing in een binnengebied gefaciliteerd.
De ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten zijn meegenomen bij het opstellen van de regels in het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6.4 wordt uiteengezet hoe de juridisch bindende delen van het bestemmingsplan, de regels, de verbeelding en de waarderingskaart, zijn vormgegeven.
5.1.3 Functionele uitgangspunten
De economische functies in de Oude Stad zijn voor de leefbaarheid van Haarlem van groot belang. Het functioneren van deze functies is onderhevig aan ontwikkelingen aan zowel de aanbod- als de vraagzijde. Door de opkomst van het recreatieve aspect bij bijvoorbeeld het winkelbezoek, is de factor beleving steeds belangrijker geworden. De consument of bezoeker van de binnenstad zoekt steeds vaker gemak en vermaak. Een kwalitatief goed aanbod van winkels en horeca, samen met goede voorzieningen op het gebied van cultuur(podia) in een aantrekkelijke historische binnenstad is dan ook een belangrijk uitgangspunt.
Om de economische functies voor de binnenstad te behouden is het van belang om in het bestemmingsplan, naast het behoud van de historische kwaliteiten, de dynamiek te faciliteren. Dit komt tot uiting door in de Oude Stad gebieden te onderscheiden waar op gedifferentieerde wijze tegemoet kan worden gekomen aan die dynamiek. Hierbij wordt aangesloten op de 4 deelgebieden zoals onderscheiden in hoofdstuk 2.4.
Kernwinkelgebied
Een gebied met een concentratie van publieksaantrekkende functies, waarin detailhandel en dienstverlening overheersen. Behoud dan wel versterking van de winkelfunctie in dit gebied is belangrijk uitgangspunt. Dit geldt zeker voor de binnen het kernwinkelgebied te onderscheiden hoofdwinkelstraten (Barteljorisstraat, Zijlstraat, Grote Houtstraat, Anegang). Op de begane grondlaag dient de aaneengesloten plint van winkels en publieksgerichte (winkelachtige) functies gehandhaafd te worden. Aan de groeiende behoefte om nauw aan het winkelgebeuren verbonden horeca mogelijk te maken, kan zowel binnen de winkelfunctie als binnen de horecafunctie tegemoetgekomen worden. Het winkelend publiek moet zich kunnen verpozen, waardoor recreatief winkelen voor velen aantrekkelijk is. Naar zijn aard is deze vorm van "winkelachtige" horeca wat betreft milieuhinder vergelijkbaar met de reguliere winkelfunctie. Via een afwijkingsbevoegdheid kan uitbreiding van deze vorm van horeca mogelijk worden gemaakt.
De woonfunctie is alleen op de hoger gelegen verdiepingen toegestaan. Zonder aantasting van de historische omgeving en de waarde van panden, kan echter in zekere mate in de hoofdwinkelstraten ruimte geboden worden voor een doorkoppeling van de winkelfunctie op de begane grond naar de bovenliggende verdieping om middelgrote winkelvestigingen mogelijk te maken. Door de herontwikkeling van het Raaksgebied heeft het kernwinkel- en uitgaansgebied een uitbreiding in westelijke richting gekregen, met de Drossestraat en rond het Hortusplein.
Rondom de hoofdwinkelstraten bevindt zich een dwaalmilieu met aanloop- en zijstraten (bv. Kruisstraat, Koningstraat, Gierstraat, Kleine Houtstraat). Ook hier zijn voornamelijk winkels en horecagelegenheden gevestigd. Het onderscheidt zich vaak van de hoofdwinkelstraten door kleinschaligheid, lokaal ondernemerschap, speciaalzaken en ook doordat soms minder sprake is van een aaneengesloten winkelfront. Belangrijk is om dit milieu te handhaven. Daarbij wordt wel de bestaande woonfunctie in deze straten gerespecteerd. In principe is geen doorkoppeling van de winkelfunctie naar de bovenverdieping mogelijk. Uitgangspunt is wonen op de verdiepingen.
Met het project "Wonen boven winkels" wordt actief beleid gevoerd om de woonfunctie in de winkelstraten op de bovenverdiepingen te versterken. Uit het vastgestelde hotelbeleid vloeit voort dat ook slapen boven winkels gestimuleerd moet worden. Met het oog op de gewenste uitbreiding van overnachtingsmogelijkheden wordt binnen de bestemmingen waar wonen wordt toegestaan, tevens expliciet ook short stay mogelijk gemaakt.
Het gebruik en de inrichting van de openbare ruimte is in het kernwinkelgebied voornamelijk gericht op verblijf. Dit houdt in dat er ruimte is voor terrassen, om te winkelen, slenteren etc. Tegelijkertijd kunnen delen van de openbare ruimte medegebruikt worden voor evenementen en (waren)markten.
Gemengde gebieden
Buiten het kernwinkelgebied en de binnenstedelijk woonstraten zijn er gebieden die een meer gemengd karakter hebben. Enerzijds vindt men hier een aantal straten met een duidelijk winkelkarakter zoals de Zijlstraat (westelijk deel) of de Barrevoetestraat/Keizerstraat. Uitgangspunt blijft hier de winkelfunctie.
Anderzijds zijn er (delen van) straten waarvan de kwaliteit vooral wordt bepaald door een goede mix van wonen en kleinschalige niet-publieksaantrekkende functies. Voorkomen moet worden, ook in het kader van sociale veiligheid, dat wonen op de begane grond verdwijnt. Detailhandel komt hier nog wel voor maar in afnemende mate. Verspreid aanwezige detailhandel blijft hier mogelijk in reeds bestaande winkelvestigingen.
Voor de verdiepingen is de woonfunctie uitgangspunt. De gemengde gebieden worden gezien als een goed milieu voor Bed&Breakfast. Een specifiek karakter heeft de Nieuwe Gracht waar een gemengd kantoor/woonmilieu bestaat. Het gemeentelijk beleid is er op gericht de vestigingsmogelijkheden voor hotels en Bed&Breakfast, zeker in de binnenstad, te verruimen en te vergemakkelijken. Met het oog hierop worden ruimere mogelijkheden geboden voor de hotelfunctie.
De gemengde gebieden vormen ook een goed vestigingsmilieu voor creatief ondernemerschap. Gezien de (groeiende) economische betekenis is het belangrijk de diverse vormen hiervan te faciliteren en huisvestings- mogelijkheden te bieden. (Kantoor)werkplekken, al dan niet flexibel ingevuld, of studio's/ateliers kunnen binnen deze gebieden dan ook volop plek krijgen.
Binnenstedelijk woonmilieu
Daarnaast zijn gebieden of straten te onderscheiden waar het wonen centraal staat. De binnenstad is een zeer aantrekkelijk woonmilieu voor bepaalde bewonersgroepen. Bescherming van de woonfunctie is van groot belang voor de levendigheid en sociale veiligheid in en rond de binnenstad.
Binnen de woonfunctie zijn beroepsmatige activiteiten aan huis mogelijk. Ook wordt Bed&Breakfast binnen de woonfunctie mogelijk gemaakt. De overheersende woonfunctie in deze gebieden sluit de vestiging niet uit van enige niet-hinderlijke andere activiteiten. Daar waar in de bestaande situatie sprake is van functiemenging wordt volstaan met een "lichte" gemengde bestemming. Binnen deze bestemming zijn kleinschalige vormen van bedrijvigheid en (zakelijke) dienstverlening op de begane grond toegestaan.
Uitgaansclusters
Binnen het plangebied zijn een aantal uitgaansclusters te onderscheiden. De grootste concentratie bevindt zich rond de Grote Markt/Klokhuisplein/Oude Groenmarkt. Uitgangspunt is dat een concentratie van (zwaardere) horecavoorzieningen hier blijft plaatsvinden. Daarbij worden de bestaande mogelijkheden gerespecteerd. Dit geldt eveneens voor de noordzijde van de Botermarkt. Nieuw is het cluster rond het Hortusplein. Hier wordt ook nog ruimte geboden voor verbreding en verdieping van het horeca-aanbod.
De woonfunctie komt in dit deelgebied alleen op de verdiepingen voor. Naast horeca bevinden zich ook enkele cultuur-recreatieve functies in deze clusters. Net als overige aanwezige musea in het plangebied krijgen deze een maatschappelijke of culturele bestemming.
Overige horeca
In dit bestemmingsplan is horeca apart geregeld. Horecabedrijven zijn via een aanduiding opgenomen op de verbeelding. Daarbij worden verschillende categorieën onderscheiden. In bijlage 6 van deze toelichting is de indeling met een toelichting hierop te vinden. Voor bepaalde vormen van horeca is uitbreiding mogelijk gemaakt. Dit geldt voor de lichtste vorm van horeca, de zogenaamde winkelgerelateerde horeca, en de hotels. Voor het overige zijn de mogelijkheden voor uitbreiding van (omgevingsbelastende) horecavestigingen begrensd door randvoorwaarden ten aanzien van veiligheid en leefbaarheid. Dit komt er op neer dat de overige horecavoorzieningen in het gehele plangebied zijn afgestemd op de bestaande situatie (ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan).
Evenementen
De verblijfsruimte in het plangebied, met als centrum de Grote Markt heeft een bijzondere functie voor evenementen. Hier kunnen evenementen plaatsvinden in de breedste zin van het woord, met een stedelijke en landelijke uitstraling. Conform het evenementenbeleid van de Gemeente Haarlem mogen hier jaarlijks de in dat beleid genoemde (categorieën van) evenementen plaatsvinden die voldoen aan criteria met betrekking tot geluid en schaal en per categorie aan een maximale duur gebonden zijn.
5.2 Ontwikkelingen
In het plangebied zijn de komende jaren geen grootschalige ingrepen gepland die meegenomen kunnen worden in dit bestemmingsplan. Wel zijn er een aantal ontwikkelingen van meer beperkte aard, die zodanig concreet zijn dat zij in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Voor al deze ontwikkelingen zijn de wettelijk verplichte onderzoeken verricht (zie separate bijlagen).
Ambassador hotel Oude Groenmarkt
Het Ambassador City Centre Hotel aan de Oude Groenmarkt heeft de wens geuit haar hotel uit te breiden op de huidige locatie. Het aangezicht van de Oude Groenmarkt en de Lange Veerstraat wordt niet aangepast. De uitbreiding van 29 naar 77 kamers wordt deels gezocht in bestaande panden aan de Lange Veerstraat en voor een ander deel door opschoning en herindeling van het achterliggende binnenterrein. Bij de nieuwbouw wordt aangesloten bij het huidige schaalniveau van het daklandschap. Ook voor het overige voldoet het plan aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden. Het realiseren van meer hotelkamers ligt in lijn met het beleid van de gemeente Haarlem.
Afbeelding 6 Situatiefoto Ambassador Hotel
Zijlstraat 20
Goedkeuring is verleend voor de verbouw en uitbouw van dit pand ten behoeve van 6 appartementen en winkelruimte op de begane grond. Boven de daklijst wordt een extra verdieping geplaatst in de vorm van een kapverdieping die aansluit bij het gevelbeeld. Achter het pand ligt een diepe smalle kavel. Het voorhuis is in de loop der tijd uitgebreid met een achterhuis. Het achterhuis heeft ongeveer dezelfde omvang als het hoofdhuis. Achter het achterhuis bevindt zich nog een stukje onbebouwd erf, dat onaangetast blijft. Dit erf, samen met de erven van de buren, zijn de laatste groene binnenterreinen in de omgeving.
Kleine Houtstraat 19-21
Het plan voor dit project voorziet in de realisatie van 8 appartementen boven het winkelpand. De betreffende winkel is samengesteld uit de begane grondlaag van nr. 19 en 21, die sindsdien zijn voorzien van een enkele doorlopende pui. In het bouwplan worden beide panden opgetopt met een nieuwe kap. Na verbouw wordt de eenheid in het gevelbeeld pandsgewijs weer hersteld. Ook voor het overige wordt voldaan aan stedenbouwkundige randvoorwaarden. Het resultaat sluit aan op het veelzijdige gevelbeeld van de Kleine Houtstraat waarmee de doelstelling van het beschermd stadgezicht wordt ondersteund. Tegelijkertijd ondersteunt het het gemeentelijk beleid “wonen boven winkels”.
Brugwachtershuisje Melkbrug
Er wordt rekening mee gehouden dat het bestaande gebouwtje vervangen wordt. Het nieuwbouwprogramma heeft eigenlijk behoefte aan meer ruimte dan het huidige oppervlak. De directe omgeving biedt geen ruimte voor uitbreiding, zonder dat dit ten koste zal gaan van water, wandel, fiets of boomruimte. Oplossing zal worden gezocht in het minimaliseren van het programma, het compact ontwerpen en een extra uitbreiding onder of boven het bouwwerk te vinden.
Onder het bestaande brugwachtershuisje bevindt zich al een trafokelder die ook opnieuw zal worden gebruikt. Naast een kelder blijft er nog behoefte aan een extra bouwlaag over. Deze zou als speciale kap kunnen worden uitgevoerd. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit en de Nota Dak, bieden hiervoor een prima aanleiding. Hierin wordt de mogelijkheid geboden de bestaande platte daken in de stad te benutten voor het toevoegen van kappen al dan niet in combinatie met het duurzaamheidmaatregelen zoals energie opwekking of waterretentie.
Verdere randvoorwaarden zijn:
- klein compact volume; liefst kleiner maar niet meer dan 26 m² ( is gelijk aan het bestaande grondoppervlak van het bouwwerk)
- een alzijdig gebouwtje met voorkanten rondom (dus geen blinde en dode gevels)
- bekroning met een bijzondere kap of dakvorm, rekeninghoudend met silhouet van ver èn zicht vanuit de hogere bebouwing
- alle installaties zijn weggewerkt onder en in het bouwwerk of in de kapvorm
- hoogte van de vloer ligt maximaal op 1.20 m boven maaiveld
- minimaal 1,20m vrije trottoirruimte voor de voetganger langs Spaarnezijde
- geen hinder voor de fietsroute qua afstand en zicht.
Achter de Lange Margarethastraat 34
Het betreft hier het bouwen van een woonhuis achter het perceel Lange Margarethastraat 34 op een binnengebied. In de bestaande situatie is het terrein helemaal verhard. Er bevinden zich een aantal loodsen die onderling verbonden zijn d.m.v. platte daken.
Het plan is positief beoordeeld omdat ten opzichte van de bestaande situatie sprake is van het toevoegen van groenoppervlak en bomen. Tevens ontstaat een open binnenterrein. Er worden 2 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein. Ontsluiting blijft mogelijk via de bestaande poort in de Lange Margarethastraat. Verder draagt het plan bij aan versterking van het woonmilieu in de oude stad.
Kromme Elleboogsteeg 3A
In het kader van herstel beschermd stadsgezicht en het stimuleren van wonen boven winkels vindt restauratie van bebouwing en realisatie van een aantal woningen plaats boven en achter het pand Barteljorisstraat 12. De ontsluiting vindt nu plaats via het binnenterrein dat ligt in de bocht van de Kromme Elleboogsteeg. Het grootste deel van dit binnenterrein is kaal en in gebruik als parkeerplaats. Een tuinmuur met hek sluiten het gebied nu nog af van de Kromme Elleboogsteeg. Langs de randen, op de grens met de andere achtertuinen staan nu enkele bomen.
De intentie is om met gebruikmaking van de aanwezige bomen en historische bebouwing, het bestaande lege parkeerterrein om te vormen tot een hofje. Via een nieuw poortgebouw wordt de groene binnentuin zichtbaar en toegankelijk gemaakt vanf de Kromme Elleboogsteeg. Met de zorgvuldige inpassing van twee nieuwe woningen ontstaat een verzorgd besloten geheel rond een groene collectieve tuin.
Herstel historische rooilijnen
Tussen de panden 56 en 64 aan de Jansstraat tegenover de Rechtbank ligt een klein parkeerterreintje. Een terrein dat ontstaan is door sloop van oude panden ten behoeve van leidingen. Op de hoek van de Jansstraat met de Grote Markt is ooit een pand gesloopt om voldoende ruimte te creeren voor de boogstraal van de stadstram. Voor beide locaties wordt de mogelijkheid opgenomen de gevelwand in ere te herstellen.
Brinkmann
Op dit moment bestaat er nog geen duidelijkheid over nieuwe goot- en dakhoogtes die samenhangen met de opbouw van het daklandschap bovenop de Brinkmann. Wijziging van het daklandschap is een complexe operatie die zowel samenhangt met daglichttoetreding in de kantoorlagen als een zorgvuldige aansluiting op de cultuurhistorisch waardevolle omgeving.
Met oog op deze onzekerheid is dit laatste nog niet geëffectueerd in het ontwerp bestemmingsplan.
Afbeelding 7 creatieve interpretatie daklandschap Brinkmann
Huis Barnaart (Nieuwe Gracht 7)
De Vereniging Hendrick de Keyser, eigenaar van het monumentale pand Huis Barnaart aan de Nieuwe Gracht nr. 7, heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het restaureren en verbouwen van het pand. Eén van de beoogde wijzigingen betreft het gebruik waarbij representatieve ruimtes van de bel-etage meer worden opengesteld voor publiek. Gedacht wordt aan tijdelijke c.q. incidentele verhuuractiviteiten ten behoeve van vergaderingen, recepties, trouwerijen etc. In het kader van een nog te voeren ruimtelijke procedure zal een en ander nader worden afgewogen.
Onvoorzien
In de komende jaren kunnen zich nu nog onbekende nieuwe initiatieven voordoen. Hierbij valt ook te denken aan hergebruik van vrijkomende (grote) monumentale panden, functieverbreding van bv. kerkgebouwen of nieuwe initiatieven in de detailhandel. Het zijn allemaal initiatieven die niet op voorhand worden uitgesloten. Vanwege het historische karakter van de binnenstad dienen die op hun merites beoordeeld te worden met eventueel dan te volgen ruimtelijke procedures.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van ontheffingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
6.2 Juridische Planopzet
Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, de monitoring van beleid en de handhaving.
Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Hiertoe dienen alle bestemmingsplannen te voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2008) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Dat leidt ertoe dat de systematiek zoals gehanteerd in het Stadsvernieuwingsplan Oude Stad, afwijkt van de nu gehanteerde standaard.
De regels van het bestemmingsplan vallen conform het SVBP in de volgende 4 hoofdstukken uiteen:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen zijn op grond van de SVBP dwingend voorgeschreven
6.2.2 Bestemmingsregels
Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Of dit zo is, hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak. Lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. De verbeelding van een bestemming bestaat dus nooit uit een lijn of een punt. De bestemmingen worden gescheiden door bestemmingsgrenzen.
6.2.3 Algemene regels
Antidubbeltelbepaling (artikel 23)
Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaren verschillen en wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.
Algemene gebruiksregels (artikel 24)
Deze bepaling geeft algemene regels met betrekking tot ongewenst gebruik van gronden die in alle gevallen opgeld doen, tenzij dit in de specifieke gebruiksregels expliciet alsnog wordt toegestaan. Een dergelijke situatie doet zich binnen de bestemmingsregels niet voor. Wel komen aanvullende specifieke gebruiksregels voor binnen een aantal bestemmingen, waaronder Centrum 1, 2 en 3, Gemengd 1, 2 en 4, Horeca,Tuin 2 en 3, Verkeer, Water en Wonen.
Algemene afwijkingsregels (artikel 25)
Ten behoeve van de flexibiliteit en bruikbaarheid in de praktijk is voorzien in bepaalde algemene afwijkingsregels voor het bevoegd gezag. Zo kan er een afwijking plaatsvinden voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%. Ook is in dit artikel de zogenaamde toverformule opgenomen. Gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan is op grond van artikel 2.1lid 1onder c Wabo strafbaar. In de diverse bestemmingen is opgenomen wat voor die bestemming in elk geval als strijdig gebruik moet worden aangemerkt. De toverformule houdt een afwijkingsmogelijkheid in voor het bevoegd gezag voor specifiek benoemde gebruiksverboden in het plan. Strikte toepassing zou anders leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 26)
Overgangsregels zijn van toepassing op bestaande situaties (gebruik en/of bouwwerken) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan van het nieuwe plan afwijken, dan wel op basis van een geldige bouwvergunning nog gebouwd mogen worden (bouwwerken). Met deze overgangsregels wordt duidelijk dat die afwijking toegestaan is, maar wel begrensd is tot deze afwijking. Aan het bouwwerk mag het normale onderhoud gedaan, waaronder ook het gedeeltelijk vernieuwen gerekend mag worden. Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet van toepassing op bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning of een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Ten behoeve van de bestuurlijke zorgvuldigheid en om in te kunnen spelen op praktische situaties, kennen de overgangsbepalingen ook een afwijkingsmogelijkheid.
Slotregel (artikel 27)
Dit artikel geeft aan op welke wijze dit bestemmingsplan kan worden aangehaald.
6.2.5 Bijlagen bij de regels
Bijlage 1 Zoneringslijst bedrijfsactiviteiten
In bijlage 1 van de planregels is vastgelegd welke soorten bedrijven toegestaan zijn, indien volgens de gebruiksregels onder een bepaalde bestemming het vestigen van bedrijven is toegelaten. Vanuit milieuoverwegingen (lawaai, stank, etcetera) zowel als vanuit ruimtelijke overwegingen ( een bedrijf met een vloeroppervlak van 90 m2 ziet er geheel anders uit dan een bedrijf met een vloeroppervlak van 350 m2) is het wenselijk niet alle bedrijven toe te laten. Daarom is als bijlage achter de regels een zogenaamde zoneringslijst opgenomen. Deze lijst vormt het planologische toetsingskader bij het al dan niet toelaten van een nieuw bedrijf. In deze bijlage wordt uiteengezet hoe de lijst is samengesteld en hoe de toesting aan de Bedrijvenlijst verloopt. Hierbij moet worden opgemerkt dat naast deze planologische toetsing ook altijd een toetsing in het kader van de Wet milieubeheer (onder meer het verlenen van een milieuvergunning) plaatsvindt wanneer een nieuw bedrijf (de wet spreekt over een inrichting) gevestigd wordt.
Bijlage 2 Adressen waar begane grond functies zijn toegestaan op de verdiepingen
In bijlage 2 is vastgelegd op welke adressen het gebruik van de begane grond voortgezet mag worden op de verdiepingen. Dit laat onverlet het overig gebruik op de verdiepingen volgens de bestemmingsregels.
6.3 Hoofdopzet Verbeelding
In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van behoud van de bestaande situatie waarbij vervanging binnen grenzen mogelijk wordt gemaakt. De bestaande bebouwing is daarom uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan.
De gemeente Haarlem heeft op de volgende wijze onderzoek gedaan om de bestaande situatie goed in beeld te brengen:
- bouwblokonderzoek (2010-2011);
- nadien zijn er meerdere locatiebezoeken gebracht aan het plangebied om specifieke situaties te controleren c.q. in beeld te krijgen;
- analyse van de luchtfoto's uit 2011 en de 360° foto's zoals beschikbaar via het gemeentelijke interne informatienetwerk Stroomlijn;
- raadplegen van het gemeentelijke bouwarchief met bouwvergunningen, omgevingsvergunningen en vrijstellingen/ontheffingen/afwijkingen.
Met de informatie van deze bronnen is een compleet beeld van het plangebied ontstaan op basis waarvan de bestemmingen, de bouw- en gebruiksmogelijk- heden en de bouwvlakken op de verbeelding konden worden vastgelegd en in de regels konden worden geregeld. In het bestemmingsplan is er voor gekozen alle legale bebouwing die aanwezig was tijdens het opstellen van dit bestemmingsplan positief te bestemmen.
6.3.1 Bebouwingsgrenzen
Uitgaande van de bestaande bebouwing en bestaand gebruik zijn op de verbeelding bebouwingsgrenzen aangegeven. De bebouwingsgrenzen geven het gebied aan waarbinnen mag worden gebouwd. In de meeste gevallen laten de bebouwingsgrenzen op de verbeelding in combinatie met de bouwregels, verbetering, vernieuwing, bescheiden vergroting of vervanging met gelijkwaardige bouw toe. Daarbij is rekening gehouden met de nodige flexibiliteit, kwaliteitseisen voor de bebouwing, de woonomgeving en bereikbaarheid.
Over het algemeen zijn de bebouwingsgrenzen van de vigerende bestemmingsplannen overgenomen. Daar waar met een ontheffing is afgeweken van het vigerend beleid is de nieuw ontstane situatie opgenomen. De bebouwingsgrens aan de openbare weg wordt de rooilijn genoemd. In bestemmingsplannen binnen het beschermd stadsgezicht is de rooilijn dwingend, d.w.z. dat bebouwing in de rooilijn moet staan.
Bestemmingsgrenzen
De bestemmingen worden gescheiden door bestemmingsgrenzen. Over het algemeen vormen de aaneengesloten bebouwingsgrenzen (gesloten) bouwblokken. Ook tuin, verkeers en groenbestemmingen zijn met bestemmingsgrenzen omsloten. Bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemmingen zijn in de betreffende bestemmingsregels omschreven.
6.3.2 Aanduidingen
Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming nader of specifieker te regelen. In dit bestemmingsplan zijn de volgende aanduidingen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP) opgenomen:
- 1. functieaanduidingen
- 2. bouwaanduidingen (zie ook 6.4 hoofdopzet waarderingskaart)
- 3. maatvoeringsaanduidingen
1. functieaanduidingen
Een functieaanduiding wordt gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van het gebruik, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Zo komt in de Oude Stad de aanduiding horeca van een specifieke categorie veel voor.
2. bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet – voor zover van toepassing – van deze bouwaanduidingen gebruik worden gemaakt. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening kan het echter nodig zijn om ook met andere dan de daar genoemde bouwaanduidingen te werken. Dit kan door gebruik te maken van een verzamelaanduiding die aangeeft dat het hier om een specifieke bouwaanduiding gaat.
In bestemmingsplan Oude Stad worden zaken met betrekking tot verschijningsvorm in de regels beschreven. Een bouwaanduiding die bijvoorbeeld op de plankaart voorkomt is de aanduiding onderdoorgang die voor zich spreekt. Tevens zijn er drie specifieke bouwaanduidingen opgenomen, te weten:
- Specifieke bouwaanduiding - orde 1 [sba-01]
- Specifieke bouwaanduiding - orde 2 [sba-02]
- Specifieke bouwaanduiding - orde 3 [sba-03]
Deze ordeaanduidingen worden overgenomen van de waarderingskaart. De reden om deze aanduiding op de verbeelding aan te geven is de verwijzing in de bouwregels naar de bestemmingen met een orde aanduiding.
3. Maatvoeringsaanduidingen
Maatvoeringsaanduidingen hebben betrekking op: afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik.
In situaties waarbij siergevels dieper zijn dan 2,5 meter wordt dit op de verbeelding aangegeven met twee maatvoeringsaanduidingen met verschillende hoogtes in één bestemming. Indien de diepte minder bedraagt dan 2,5 meter wordt dit ondervangen in de 'Wijze van meten' onder de inleidende regels.
Afhankelijk van de waardering en het type bebouwing wordt een hoogte aangegeven met een van de volgende aanduidingen:
- te handhaven goot/bouwhoogte (orde 1, 2)
- een maximale goot/bouwhoogte (bijgebouwen hoger dan 3 meter)
- minimale- maximale goothoogte (orde 3 en nieuwbouw)
- minimale- maximale goot- en bouwhoogte (orde 3 en nieuwbouw)
De hoogtes zijn geïnventariseerd middels een bouwblok onderzoek. De opgenomen maten zijn in hele meters en naar boven afgerond.
Goothoogte
Voor panden die op de verbeelding zijn aangegeven als orde 1 en –2 wordt de aanduiding goothoogte opgenomen. In de regels staat omschreven dat de bestaande goothoogte gehandhaafd dient te blijven. Op de verbeelding worden hoogtematen naar boven afgerond. Dus 5.3 m of 5.8 m wordt allebei 6 m. In het beschermd stadsgezicht is een verspringende bouw/goothoogte een essentieel onderdeel van straat- en bebouwingsbeeld. Het kan zijn dat er 4 panden naast elkaar op de plankaart zijn aangegeven met een goothoogte 6 terwijl in werkelijkheid de hoogtes tot maximaal 0.9 m verspringen.
Bouwhoogte
In enkele gevallen is een orde 1 of 2 pand plat afgedekt en al zo hoog dat een kap niet meer kan worden toegestaan. In die gevallen wordt het bouwvlak voorzien van een maatvoeringsaanduiding Bouwhoogte. In de regels staat omschreven dat de bestaande bouwhoogte gehandhaafd dient te blijven. Op de verbeelding worden hoogtematen naar boven afgerond. Dus 5.3 m of 5.8 m wordt allebei 6 m.
Maximale bouwhoogte
De aanduiding maximale bouwhoogte wordt gebruikt in de tuinbestemmingen wanneer de maximale hoogte van 3 meter wordt overschreden. De daadwerkelijke bouwhoogte is opgenomen.
Minimale- en maximale goothoogte
De aanduiding minimale maximale goothoogte wordt gebruikt voor de hoofdbebouwing van orde 3 bebouwing. Bij orde 3 bebouwing is de rooilijn belangrijk voor het straatbeeld. Om meer flexibiliteit te geven is er ook meer marge in de goothoogte mogelijk. De minimale goothoogte is er om een minimale bebouwingswand te garanderen en een maximale bouwhoogte is er om op de plekken waar het kan extra bouwmogelijkheden te geven.
Minimale- en maximale bouw- en goothoogte
Net als bij de aanduiding minimale- maximale goothoogte wordt deze aanduiding alleen gebruikt bij orde 3 bebouwing. Deze aanduiding wordt gebruikt bij bebouwing met een hoofdzakelijk platte afdekking. Afdekken met een kap wordt op deze manier ook mogelijk gemaakt.
6.4 Hoofdopzet Waarderingskaart
Het bestemmingsplangebied Oude Stad ligt geheel binnen het aangewezen "beschermd stadsgezicht". Voor het plangebied is een waarderingskaart voor de gebouwde omgeving opgesteld. De waarderingskaart vormt onderdeel van de toelichting. Op de waarderingskaart beschermd stadsgezicht zijn alle panden in het plangebied gewaardeerd. Doel van deze kaart is de beschermende werking van het beschermd stadsgezicht vast te leggen in een indeling in drie verschillende orden, welke zijn gekoppeld aan een mate van bescherming in de planregels en de verbeelding. Deze waardering is uitgevoerd om te komen tot op maat gesneden bestemmingsplanregels die recht doen aan de bestaande cultuurhistorische waarden in een bepaald gebied gelegen binnen het beschermde stadsgezicht. De onderverdeling van de verschillende gebouwde objecten in respectievelijk orde 1, orde 2, orde 3 en nieuwbouw is tot stand gekomen op basis van visuele inspecties en globaal onderzoek.
Bij dat onderzoek is gekeken naar drie hoofdthema's:
- 1. De stedenbouwkundige waarde: dit blijkt uit situering, markering stadsbeeld, mate van representatie van de vormgeschiedenis van de stad e.d.
- 2. De architectonische, bouwhistorische en of kunsthistorische waarde: dit blijkt uit kwaliteit gevelcompositie en ruimtelijk concept, bouwgeschiedenis e.d.
- 3. De cultuurhistorische waarde: dit blijkt uit cultuur- of sociaal-economische waarde, verschijningsvorm, plaats in de geschiedenis van het bouwen, betekenis voor de geschiedenis van de techniek e.d.
Daarbij beperkte de beoordeling zich in de regel tot het exterieur. Regelmatig is ook gebruik gemaakt van andere bronnen zoals archiefstukken.
De volgende elementen worden onderscheiden op de waarderingskaart:
- orde 1: Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten, beschermd door de Monumentenwet.
- orde 2: beeldbepalende bouwwerken ouder dan 50 jaar (ten tijde van het opstellen van het bestemmmingsplan), die op grond van hun architectonische kwaliteit, op grond van hun plaats in de stedenbouwkundige structuur of als toonaangevend element behoudenswaardig zijn; de lijst met de redengevende omschrijving per orde 2 bouwwerk is opgenomen in bijlage 4.
In de redengevende beschrijvingen van de orde 2 panden wordt een aantal elementen benoemd die de aanleiding zijn geweest om een bepaald pand aan te merken als beeldbepalend. Deze beschrijving is echter beperkt en niet limitatief en kan daarom niet gezien worden als een alles omvattende beschrijving van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
- orde 3: bouwwerken ouder dan 50 jaar die geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben.
- nieuwbouw: bouwwerken jonger dan 50 jaar. Op de waarderingskaart worden panden die jonger zijn dan 50 jaar aangeduid als nieuwbouw. Omdat deze grens steeds opschuift wordt als peilmoment de start van het opstellen van het bestemmingsplan genomen.
Het niet-cultuurhistorisch waarderen van panden jonger dan 50 jaar betekent niet dat deze panden geen waarde zouden hebben. De gemeente hanteert het uitgangspunt dat om een goed oordeel te kunnen geven over een gebouwd object het nodig is om een zekere afstand in de tijd te hebben. Door de afstand in tijd is het makkelijker een gebouwd object los te zien van de emoties rondom het ontstaansproces. Ook kan er pas na langere tijd bepaald worden hoe het pand gezien kan worden in zijn tijd; als een typische representant van zijn periode of juist als een uniek en uitzonderlijk object. Tenslotte is het vaak pas na een tijd mogelijk om goed te beoordelen hoe het object zich gedraagt in zijn omgeving en of het bijvoorbeeld mooi veroudert.
- ensembles: in de vormgeving van verschillende gebouwen wordt de suggestie gewekt dat het om een groter gebouw gaat;
- seriebouw: een aantal gebouwen naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd.
6.5 Handhavingsparagraaf
Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Immers, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid inzake de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.
Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Handhaving Bebouwde Omgeving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, hetgeen een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt met name de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.
Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan tevens plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Aldus draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid, Overleg En Inspraak
7.1 Financiële Uitvoerbaarheid
[Behoudens de ontwikkelingslocaties voorziet het bestemmingsplan niet in grote stedenbouwkundige veranderingen in het plangebied. De ontwikkeling en invulling van die gebieden vindt - uiteraard binnen de randvoorwaarden die de gemeente in dit plan stelt - plaats voor risico van de marktpartij. Op die manier is de economische uitvoerbaarheid van dit plan gewaarborgd.]
Waar nodig ingaan op:
- eigendomssituatie
- Projectontwikkelingsovereenkomsten
- Grondexploitatie
- Uitvoeringsplan
7.2 Uitkomst Watertoets
Op 13 november 2012 heeft het hoogheemraadschap van Rijnland een negatief advies uitgebracht omdat uit de nieuwe ontwikkelingen niet zou blijken of er sprake is van een toename van het verhard oppervlak.
Reactie gemeente:
Verbouw c.q. nieuwbouw vindt plaats hetzij binnen bestaande bebouwing hetzij door sloop/nieuwbouw. Dit alles binnen het bestaande reeds verharde oppervlak. Er vindt dus geen toename van het verharde oppervlak plaats. Deze reactie zal bij het in ontwerp ter inzage gaan van dit bestemmingsplan ter kennis worden gebracht van het hoogheemraadschap. Men kan daar dan alsnog op reageren.
Op 25 maart 2013 schrijft het Hoogheemraadschap in een reactie op de tervisielegging van het ontwerpbestemmingplan Oude Stad, dat de door hen gemaakte opmerkingen zodanig zijn verwerkt in het ontwerp, dat geen aanleiding wordt gezien tot het indienen van een zienswijze.
7.3 Uitkomsten Overleg
Het conceptontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de externe partners, t.w.:
Ministerie EL&I/energie;
Rijkswaterstaat Noord-Holland;
Dienst Vastgoed Defensie
Rijksdienst Cultureel Erfgoed;
Provincie Noord-Holland;
Hoogheemraadschap Rijnland;
Connexxion (Haarlem);
Brandweer Kennemerland;
Gasunie West;
Luchtverkeersleiding Nederland
MKB Haarlem
.
De volgende instanties hebben een reactie gegeven:
- Hoogheemraadschap Rijnland: zie het commentaar onder 7.2
- Gasunie
- Brandweer Kennemerland
De Gasunie heeft het voorontwerpbestemmingsplan getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M m.b.t. de aardgastransportleidingen. Op grond van deze toetsing is de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bijzijnde leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Commentaar gemeente:
Wij nemen deze reactie voor kennisgeving aan.
De brandweer Kennemerland komt na een systematische beoordeling tot de conclusie dat aan het onderhavige plan geen externe veiligheidsaspecten zijn verbonden.
Commentaar gemeente:
Wij nemen deze reactie voor kennisgeving aan.
Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de Wijkraad Binnenstad. Op 23 januari heeft overleg plaatsgevonden met de wijkraad en is het plan nader toegelicht.
Bijlage 1 Zoneringslijst
Bijlage 2 Begane Grond Functies Op De Verdieping
Bijlage 2 begane grond functies op de verdieping
Bijlage 1 Overig (Rijks- En Provinciaal) Beleid
Archeologie
Rijksbeleid
De drie belangrijkste uitgangspunten van de wetgeving voor de archeologische monumentenzorg zijn:
- Het behoud van archeologische waarden in de bodem;
- De initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstoring leidt, betaalt de kosten van archeologisch onderzoek;
- De zorg voor het archeologisch erfgoed wordt vroegtijdig geïntegreerd in de procedures van de ruimtelijke ordening;
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) beheert de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en ingedeeld in diverse categorieën archeologische waarden. In aanvulling op de AMK is er de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW geeft voor heel Nederland, inclusief de bodems van grote wateren, de kans aan op het aantreffen van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën.
Rijkskaart archeologie
Het bestemmingsplan Oude Stad ligt in een gebied dat staat vermeld op de AMK als een terrein van hoge archeologische waarde. Op de IKAW heeft het plangebied grotendeels een hoge verwachtingswaarde, dat wil zeggen dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden hoog wordt geacht. In het plangebied zijn archeologische onderzoeken, vondsten en waarnemingen geregistreerd uit de Prehistorie tot en met de Nieuwe Tijd.
Water
De Waterwet regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op basis van deze wet is in december 2009 het Nationaal Waterplan vastgesteld. Hierin worden antwoorden geformuleerd op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer.
Waterbeheerplan Rijnland 2010-2015
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Rijnland. In het Waterbeheerplan voor de planperiode 2010-2015 geeft Rijnland zijn ambities aan en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De drie hoofddoelen zijn: veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op www.rijnland.net.
Keur en Beleidsregels
Met het oog op een adequaat waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheer is er de zogenaamde "Keur". Rijnland dient haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder adequaat te kunnen uitvoeren.
De “Keur” is een verordening van de waterbeheerder met juridisch bindende regels (gebod- en verbodsbepalingen). Zo zijn werken en werkzaamheden in en bij waterkeringen (dijken, kaden, duinen) en watergangen (sloten, vaarten, plassen) zonder of in afwijking van een vergunning op grond van de Keur niet toegestaan. Ook het aanbrengen van verhard oppervlak (bebouwing, bestrating) en het onttrekken van grondwater zijn in veel gevallen vergunningplichtig.
In de “Beleidsregels” die bij de “Keur” horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De “Keur en Beleidsregels” van Rijnland zijn te vinden op www.rijnland.net
Riolering en afvalwaterzuivering
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater. Naast een voorkeursvolgorde voor afvalwater geldt voor de behandeling van hemelwater de zorgplicht. Rijnland geeft daarbij de voorkeur aan brongerichte maatregelen boven 'end-of-pipe' maatregelen.
Hierbij geldt de volgende toelichting.
Hemelwater kan de capaciteit van riolering en zuivering aanzienlijk belasten. Dat is niet wenselijk en vaak ook niet nodig. Zeker bij nieuwbouw ontwikkelingen is het gescheiden aanbieden van hemelwater en afvalwater vaak een doelmatige maatregel. Rijnland volgt hierbij een voorkeursvolgorde (rijksbeleid), waarbij voorop staat het voorkomen van het ontstaan van afvalwater. Als er afvalwater is het zoveel mogelijk beperken van verontreiniging en waar mogelijk afvalwaterstromen scheiden. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Het te lozen hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken. Maatregelen om dit te bereiken zijn duurzaam bouwen, infiltratie, het toepassen van berm- of bodempassage en straatkolken met extra voorzieningen. Als ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel.
Bijlage 2 Milieuonderzoeken
1. Milieukwaliteit van de bodem
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Haarlemse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Haarlemse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het bestemmingsplangebied is gelegen in de kwaliteitszone 1.
In onderstaande tabel zijn de gemiddelden en de P95-waarden van de betreffende bodemkwaliteitszone weergegeven.
toelichting:
- : gehalte kleiner dan streefwaarde (niet verontreinigd)
s : gehalte groter dan streefwaarde (licht verontreinigd)
t : gehalte groter dan toetsingswaarde (matig verontreinigd)
i : gehalte groter dan interventiewaarde (ernstig verontreinigd)
Bodemkwaliteitszone 1
In de bodemkwaliteitszone is de bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) gemiddeld matig verontreinigd met lood en zink. Verder is de grond gemiddeld licht verontreinigd met kwik, koper, minerale olie en PAK (teerachtige verbindingen in bijvoorbeeld koolas). Er kunnen plaatselijk sterke verontreinigingen met koper, lood en zink voorkomen.
De ondergrond (0,5 – 2,0 m-mv) is gemiddeld licht verontreinigd met kwik, koper, lood, zink, PAK en minerale olie. In de ondergrond kunnen plaatselijk sterke verontreinigingen voorkomen met koper en lood. Zink kan plaatselijk als matige verontreiniging voorkomen.
Voor grondverzet binnen bodemkwaliteitszone 1 en voor toepassing van grond uit bodemkwaliteitszone 1 in andere bodemkwaliteitszone dient op basis van het Grondstromenbeleid van de gemeente Haarlem rekening gehouden worden met een partijkeuring.
bodemonderzoek
Algemeen geldt dat bij bestemmingswijzigingen of verbouwingen een bodemonderzoek uitgevoerd zal moeten worden. In geval een bodemonderzoek bekend is moet getoetst worden of dit onderzoek voldoende is voor een bouwvergunnning of een bestemmingswijziging.
Op basis van een op te stellen saneringsplan wordt beoordeeld of na sanering de bodem geschikt is voor de gewenste functie(s). Algemene saneringsdoelstelling in het bestemmingsplangebied is dat na sanering de bodem geschikt is voor de beoogde functie en de kwaliteit van de grond minimaal gelijk is aan de vastgestelde achtergrondwaarden in de bodemkwaliteitszone van het bestemmingsplangebied.
De P95 waarden geven aan dat binnen het bestemmingsplangebied overschrijdingen van de interventiewaarde voorkomen. Voor stedelijke gebieden met ophooglagen met een langdurig gebruik is dit een normaal beeld. Naast deze verontreinigingen zijn in het bestemmingsplangebied ook verontreinigingen aanwezig die gerelateerd worden aan (vroegere) bedrijfsactiviteiten. In geval van grondverzet, moet voorafgaand aan het grondverzet de kwaliteit van de bodem worden onderzocht. Indien sprake is van een ernstige verontreiniging (meer dan 25 m3 grond verontreinigd boven de interventiewaarde) dan is een saneringsplan nodig.
In het bestemmingsplangebied zijn een aantal saneringen uitgevoerd. Deze saneringen zijn nodig geweest om bouwplannen te realiseren. Het betreft onder andere gevallen van ernstige verontreinigingen met metalen.
Ook zijn er saneringen uitgevoerd ter plaatse van de Oude Groenmarkt en de Raaks. Ter plaatse van Magdalenahof (voormalige drukkerij) wordt een in situ-sanering uitgevoerd.
Uit de inventarisatie van de ondergrondse brandstoftanks blijkt dat de in onbruik zijnde ondergrondse tanks zijn gesaneerd. De eventuele bodemverontreiniging in het gebied als gevolg van deze ondergrondse tanks is gesaneerd tot het niveau dat dit geen belemmering oplevert voor het huidige gebruik. Nabij een aantal voormalige ondergrondse tanks is nog een (rest)verontreiniging met minerale olie aanwezig.
2. Lucht
De luchtkwaliteit is van belang voor de gezondheid van mens en dier en voor de kwaliteit van het milieu. In de Europese Unie zijn daarom grenswaarden afgesproken waaraan de concentraties van een aantal stoffen vanaf bepaalde ingangsdata moeten voldoen.
Die grenswaarden en regelgeving om ze tijdig te bereiken en te handhaven zijn in Nederland opgenomen in de Wet milieubeheer, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Indien een bestemmingsplan vastgesteld of gewijzigd wordt, dient vast te staan dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit voldoen aan die eisen (als gevolg van art. 5.16 lid 1 en 2). Die gevolgen worden bepaald door de verandering in gebruik en functies die door het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt ten opzichte van de bestaande (toegestane) functies. Maatgevend is de met de veranderingen samenhangende groei van het autoverkeer en de daardoor veroorzaakte uitstoot van de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
De Wet milieubeheer (Wm) onderscheidt in artikel 5.16. lid 1 een aantal situaties waarin een bestemmingsplan voldoet aan de regels voor de luchtkwaliteit. Dit is ondermeer het geval indien aannemelijk is dat de ontwikkelingen 'niet in betekenende mate' (NIBM) gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit (artikel 5.16 lid 1 onder c).
NIBM criterium
Nadere criteria wanneer er sprake is van NIBM zijn gegeven in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de gelijknamige Regeling.
Uit bijlage 3.A. van die Regeling NIBM volgt dat van NIBM ondermeer sprake is indien het bestemmingsplan een netto-uitbreiding met minder dan 1500 woningen of 100.000 m2 BVO kantoren mogelijk maakt.
Het bestemmingsplan Oude stad is consoliderend en maakt geen nieuwe ontwikkelingen van kantoren of woningen of anderssoortige ontwikkelingen van enige omvang mogelijk die niet reeds ruimtelijk zijn vastgelegd. Op grond daarvan is evident dat sprake is van een Niet in Betekenende mate invloed op de luchtkwaliteit zodat het bestemmingsplan reeds daarom voldoet aan de regelgeving luchtkwaliteit uit de Wm.
Optredende concentraties
Een tweede grond voor een voldoen aan de regelgeving voor de luchtkwaliteit is wanneer aannemelijk is dat de geldende grenswaarden voor de luchtkwaliteit (art 5.16 lid 1 onder a) niet zullen worden overschreden.
Om de bestaande en te verwachten luchtkwaliteit in het gebied te beoordelen is het zogeheten NSL-Monitoringstool geraadpleegd (zie www.nsl-monitoring.nl, onder menu bekijken, keuzeoptie “Kaarten-NSL”).
Het Monitoringstool is een rekenprogramma en database waarmee de Rijksoverheid (met controle van de invoer door de gemeente) jaarlijks de luchtkwaliteit langs relevante wegen in Nederland vaststelt voor het afgelopen jaar en toekomstjaren. In de onderliggende verkeersmodelgegevens zijn alle bekende lopende en toekomstige projecten en ontwikkelingen in en rond Haarlem en regio verwerkt, inclusief die in en rond dit bestemmingsplan.
3. Geluid
3.1 Wettelijk kader en Geluidzones
Volgens de Wet Geluidhinder gelden zogenaamde zones langs wegen, spoorwegen en rond industrieterreinen, waar grote lawaaimakers zijn gevestigd. Binnen deze zones moet er in het kader van de wet akoestisch onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidbelasting van de weg, spoorweg of het industrieterrein. Deze geluidbelasting moet vervolgens getoetst worden aan de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarden voor de verschillende soorten geluid. Binnen het bestemmingsplan is alleen sprake van wegverkeerslawaai.
3.2 Rekenmethode
De berekeningen voor wegverkeerslawaai zijn uitgevoerd conform rekenmethode 1 van het reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006.
Verkeersgegevens
Voor de verkeersgegevens is uitgegaan van de verkeersgegevens voor 2020 van de verkeersstudie HMR273. Voor de verkeersgegevens voor 2021 is uitgegaan van 0,5 % autonome groei per jaar vanaf 2020. De voertuigverdeling is afkomstig uit de verkeersmilieukaart (variant 2010HVVP van VMK Haarlem).
De gehanteerde busintensiteiten zijn afkomstig uit het busboekje (2009-2010). Voor de intensiteit in 2021 is uitgegaan van dezelfde intensiteiten omdat er in de nieuwe Openbaar Vervoer concessie geen ruimte is voor meer bussen. Per wegvak is in onderstaande tabel de verkeersintensiteit en voertuigverdeling in 2021 aangegeven.
Tabel.2 Verkeersintensiteiten 2021, snelheid, wegdek, periode- en voertuigverdeling
Wegvak | Intensiteit [mvt/etm] | Snelheid [km/uur] | Wegdek | Bussen [mvt/etm] | % D OV | % A OV | % N OV | ||||||||
Kinderhuisvest | 3216 | 50 | Dab | 529 | 6,5 | 3,2 | 1,2 | ||||||||
Zijlvest (N) | 5528 | 50 | Dab | 529 | 6,5 | 3,2 | 1,2 | ||||||||
Zijlvest (Z) | 25610 | 50 | Dab | 425 | 6,5 | 3,2 | 1,1 | ||||||||
Nassaulaan | 3718 | 50 | Dab | 912 | 5,7 | 4,5 | 1,7 | ||||||||
Ged. Oude Gracht (N) | 1306 | 50 | Dab | 912 | 5,7 | 4,5 | 1,7 | ||||||||
Ged. Oude Gracht (Z) | 2713 | 50 | Dab | 912 | 5,7 | 4,5 | 1,7 | ||||||||
Raaks | 5527 | 50 | Dab | 0 | - | - | - | ||||||||
Wilhelminastraat | 17486 | 50 | Dab | 425 | 6,5 | 3,2 | 1,1 |
De verdeling van het verkeer over de etmaalperioden bedraagt 6,1 – 4,5 en 1,1 % van de etmaalintensiteit voor respectievelijk de dag-, avond-, en nacht- periode. Voor de voertuigcategorieën (2, 3 en 4) is de verdeling 97, 2 en 1 %.
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van het beschikbare digitale kaartmateriaal van de Vastgoed Raadpleeg Applicatie van de gemeente Haarlem. Langs de relevante wegvakken is steeds op de meest kritische woning de geluidbelasting berekend.
In de navolgende tabel zijn de beoordelingsafstanden opgenomen.
Tabel 3. beoordelingsafstanden
Weg | Afstand as - bebouwing | Reflecties | |
Kinderhuisvest | 8 | Nee | |
Zijlvest (t.N.v. Raaks) | 9 | Nee | |
Zijlvest (t.Z.v. Raaks) | 27 | Nee | |
Nassaulaan | 7 | Ja | |
Ged. Oude Gracht (N) | 9 | Ja | |
Ged. Oude Gracht (Z) | 7 | Ja | |
Raaks | 11 | Ja | |
Wilhelminastraat | 11 | Ja |
Aangezien de snelheid van de alle in tabel 3 genoemde wegvakken maximaal 50 km/uur bedraagt, is voor die wegvakken een aftrek van 5 dB toegepast.
3.3 Resultaten
Tabel 5. Berekeningsresultaten
Weg | Geluidbelasting Lden in dB |
Kinderhuisvest | 60 |
Zijlvest (t.N.v. Raaks) | 61 |
Zijlvest (t.Z.v. Raaks) | 61 |
Nassaulaan | 63 |
Ged. Oude Gracht (N) | 61 |
Ged. Oude Gracht (Z) | 63 |
Raaks | 60 |
Wilhelminastraat | 65 |
Conclusie
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, de maximale ontheffingswaarde voor nieuwe situaties van 63 dB wordt alleen langs de Wilhelminastraat overschreden. Voor nieuwe situaties moet akoestisch onderzoek uitgevoerd worden waarin de afweging tussen bron- en overdrachtsmaatregelen gemaakt wordt. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde moet een Hogere Waarde worden vastgesteld waarbij de “Beleidsregels Hogere Waarden Wet Geluidhinder” gevolgd moeten worden. De maximale ontheffingswaarde voor bestaande situaties van 68 dB wordt niet overschreden.
Bijlage 3 Milieuzonering Bedrijfsactiviteiten Oude Stad
Bijlage 3 Milieuzonering bedrijfsactiviteiten oude stad
Bijlage 4 Orde 2 Panden
Bijlage 5 Horeca Indeling
In het bestemmingsplan Oude Stad hebben op de verbeelding veel gebouwen een aanduiding horeca gekregen. De volgende typen horeca worden in het plangebied onderscheiden:
Horeca 1 Aan de detailhandelsfunctieverwante horeca die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken zoals lunchroom, ijssalon, koffiebar, tearoom en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven. Deze horecabedrijven (complementaire daghoreca) hebben openingstijden die meestal gerelateerd zijn aan winkeltijden. Dit wil niet zeggen dat de daghoreca exact ook deze tijden moet hanteren, maar het moet hier wel een relatie mee hebben, het gaat erom dat er geen publiek naar de locatie getrokken wordt specifiek voor de horecafunctie. De locatie is gerelateerd aan detailhandel, er is (vrijwel) geen extra verkeersaantrekkende werking, het beoogd publiek is er al want komt voor andere (detailhandels)functies. Bepalend is de relatie met de winkeltijden c.q. ander functies.
Horeca 2 Horecabedrijven die hoofdzakelijk maaltijden verstrekken en als nevenactiviteit alcoholische en niet-alcoholische dranken verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants en eethuisjes en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven. Deze horecabedrijven (maaltijdverstrekking onafhankelijk van winkeltijden) onderscheiden zich door aard van de functie en openingstijden, hebben in de regel vooral fiets- en voetgangersverkeer en maar een beperkte verkeersaantrekkende werking voor autoverkeer. In de avonden zijn deze horecabedrijven meestal open tot ongeveer 23:00 uur. Een aparte groep hierbinnen zijn de bezorgdiensten die overlast kunnen geven door het aan en afrijden en brommerparkeren op de stoep.
Horeca 3 Horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken en eten verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van dranken, zoals cafés en eetcafés en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven. Horecabedrijven zoals cafés (verkoop alcohol als hoofdactiviteit, muziek/dansen en eten bijkomstig) onderscheiden zich door openingstijden (vroeg open en laat dicht), normaliter een geleidelijker instroom en uitstroom van bezoekers dan discotheken, minder verkeersaantrekkende werking (meer fiets/voetgangers verkeer), vaak een beperkte omvang, veel alcoholgebruik, potentieel zware overlast voor directe omgeving doordat alcoholverstrekking hoofddoel is.
Horeca 4 Horecabedrijven die hoofdzakelijk logies per nacht verstrekken met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken en het houden van bijeenkomsten/vergaderingen/congressen. Horecabedrijven zoals hotels en pensions onderscheiden zich door verkeersaantrekking (af en aanrijden van taxi's en/of bussen), gebruik van de hotelfunctie vooral door gasten, verder weinig publiekaantrekking, in de regel minder overlast dan bij cafés of discotheken mede door een beperkter alcoholgebruik ter plaatse en geen grote bezoekersaantallen.
Horeca 5 Horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken verstrekken en gericht zijn op dansen en beluisteren van muziek, zoals dancings en discotheken en gelijkwaardige horecabedrijven. Horecabedrijven zoals discotheken en bar-dancings onderscheiden zich door late openingstijden, instroom van bezoekers in nachtelijke uren, een plotselinge en grote uitstroom rond sluitingstijd, in de regel een hogere verkeersaantrekkende werking dan bij bijvoorbeeld cafe's, grotere bezoekersaantallen, en potentieel zware overlast door de verstrekking van grote hoeveelheden alcolhol in combinatie met afwijkende openingstijden.
Om binnen de horeca een functiewisseling naar minder overlast gevende typen horeca mogelijk te maken is functiewisseling van horeca 3 naar horeca 2 en horeca 1 toegestaan, en van horeca 2 naar horeca 1.
Bijlage 6 Categorieën En Locaties Evenementen
Bijlage 6 Categorieën en locaties evenementen
Bijlage 7 Ruimtelijke Onderbouwing Ambassador
Bijlage 7 Ruimtelijke onderbouwing Ambassador