Slachthuisterrein
Bestemmingsplan - Haarlem
Vastgesteld op 16-06-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Slachthuisterrein met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP3080003-va1 van de gemeente Haarlem.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden-beroep:
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig of technisch vlak of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 aanbouw en uitbouw:
een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aanlegvergunning:
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.8 achtergevelrooilijn:
bebouwingsgrens aan de van de weg afgekeerde zijde van het bebouwingsvlak.
1.9 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 archeologisch deskundige:
professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.
1.11 archeologisch onderzoek:
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
1.12 archeologisch rapport:
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.
1.13 archeologisch waardevol gebied:
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.
1.14 archeologische waarde:
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.
1.15 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.
1.16 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.17 bed & breakfast:
het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning met behoud van de woonfunctie, waarbij het aanbod zich beperkt tot maximaal 2 kamers en 4 slaapplaatsen.
1.18 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.19 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor één huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.20 begane grond:
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.
1.21 begeleid wonen:
vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.
1.22 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.24 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.25 bijgebouw:
een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.
1.26 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.27 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.28 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.29 bouwmarkt:
een detailhandelsbedrijf met een overdekt verkoopvloeroppervlak (VVO) van minimaal 1000 meter, waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden.
1.30 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.31 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.32 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.
1.33 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.34 bruto vloeroppervlak (bvo):
de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.
1.35 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.36 dakhelling:
de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.
1.37 dakkapel:
een zich in een dakvlak bevindende uitbouw.
1.38 dakopbouw:
een extra bouwlaag boven de goot met een platte afdekking.
1.39 dakterras:
een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.
1.40 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.
1.41 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord worden gestaan en geholpen, in de vorm van publieksgerichte en niet-publieksgerichte dienstverlening.
1.42 ensemble:
twee of meer gebouwen die samen een bouwkundige eenheid vormen, waarbij de suggestie wordt gewekt dat het één gebouw betreft.
1.43 evenement:
periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten.
1.44 gastouderopvang
gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, die een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.45 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.46 groentoets
een beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een houtopstand, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting.
1.47 historisch woonschip
een vaartuig met een casco dat herkenbaar is als een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met daarop een gehele of gedeeltelijke opbouw, met een historisch karakter en een historische uitstraling, dat uitsluitend of in hoofdsdzaak wordt gebruikt als woning.
1.48 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.49 horeca 1
horecabedrijven die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken, zoals lunchrooms, ijssalons, koffie/theehuizen, broodjeszaken en daramee gelijk te stellen horecabedrijven.
1.50 horeca 2
horecabedrijven die hoofdzakelijk maaltijden verstrekken en als nevenactiviteit alcoholische en niet-alcoholische dranken verstrekken, waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants en eethuisjes, snackbars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
1.51 horeca 3
horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken en eten verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van dranken, zoals (eet)cafés en bars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
1.52 horeca 4
horecabedrijven die hoofdzakelijk logies per nacht verstrekken met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken en het houden van bijeenkomsten/vergaderingen/congressen.
1.53 horeca 5
horecabedrijven die hoofdzakelijk dranken verstrekken en gericht zijn op dansen en beluisteren van muziek, zoals dancings en discotheken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
1.54 horecaschip:
een zich op het water bevindend object dat (nagenoeg) geheel dient als horecabedrijf.
1.55 hotel:
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies per nacht met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.56 hoveniersbedrijf:
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.
1.57 jachthaven:
lig- en bergplaats van pleziervaartuigen.
1.58 jachtwerf:
lig- en bergplaats voor pleziervaartuigen waar tevens de mogelijkheid is voor het bouwen en herstellen van deze vaartuigen.
1.59 kamerverhuurbedrijf:
het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.
1.60 kampeermiddel:
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, camper of een caravan;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen voor recreatief nachtverblijf.
1.61 kantoor:
een gebouw voor het verlenen van diensten en het uitvoeren van handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van die handelingen.
1.62 kap
een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek met het horizontale vlak.
1.63 kiosk:
klein gebouw in de openbare ruimte waar goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt.
1.64 kunstwerk:
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
1.65 lessenaarsdak:
een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild die onder een zekere helling is aangebracht.
1.66 natuurwaarden:
de aan een landschap toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende geologische, bodemkundige, biologische en ecologische elementen.
1.67 niet-publieksgerichte dienstverlening
het verlenen van diensten zonder rechtstreeks fysiek contact met het publiek.
1.68 nieuwbouw:
nieuwbouw betreft bouwwerken jonger dan 50 jaar.
1.69 oeverlijn
de scheidingslijn tussen water en land.
1.70 onderdoorgang/overbouwing:
een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk is, waarboven bebouwing mag worden opgericht.
1.71 orde 1 bouwwerken:
orde 1 betreft bouwwerken die beschermd zijn op grond van de Monumentenwet 1988, de provinciale of gemeentelijke Monumentenverordening.
1.72 orde 2 bouwwerken:
orde 2 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die op grond van hun architectonische kwaliteit, op grond van hun plaats in de stedenbouwkundige structuur of als toonaangevend element behoudenswaardig zijn.
1.73 orde 3 bouwwerken:
orde 3 betreft bouwwerken ouder dan 50 jaar die geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben.
1.74 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.
1.75 perifere detailhandel:
detailhandel die moeilijk inpasbaar is in bestaande winkelgebieden vanwege de volumineuze aard en de bevoorrading ( zoals auto's, boten, caravans, tuincentra artikelen, bouwmarkt, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en woninginrichting).
1.76 plat dak:
een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden ten opzichte van het horizontale vlak.
1.77 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.78 publieksgerichte dienstverlening
het verlenen van diensten met rechtstreeks contact met het publiek in de vorm van zakelijke, consumentverzorgende, openbare en (para)medische dienstverlening inclusief ondergeschikte nevenfuncties.
1.79 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.80 seriebouw:
twee of meer gebouwen naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd.
1.81 shortstay:
het structureel verhuren van woonruimte voor korte periodes (van minimaal één week tot maximaal zes maanden).
1.82 sloopvergunning:
omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.83 standplaats:
een plaats in de openbare ruimte waar met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel:
- a. bedrijfsmatig goederen of diensten te koop worden aangeboden of verstrekt;
- b. voorlichting wordt gegeven al dan niet met promotionele activiteiten.
1.84 verbeelding:
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.
1.85 verblijfsgebied
een verblijfsgebied is een aaneengesloten gebied waar het doen van verplaatsingen en het gebruik van de weg ondergeschikt is aan andere functies, zoals spelen door kinderen, terrassen, kiosken, waterplein e.d.
1.86 verkooppunt van motorbrandstoffen:
een inrichting waar door middel van een of meer pompinstallaties motorbrandstoffen worden verkocht en geleverd.
1.87 verkoopvloeroppervlakte:
het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.
1.88 voorgevelrooilijn:
de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.
1.89 voorzieningen van openbaar nut
voorzieningen ten behoeve van openbare verlichting, telecommunicatie, gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse kabels en leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten. (vergunningvrij op grond van Besluit omgevingsrecht bijlage II)
1.90 waterberging:
een aangewezen gebied waarbinnen incidenteel of permanent het teveel aan water wordt vastgehouden op het ene moment totdat er water nodig is op een later moment.
1.91 wet:
1.92 windturbine:
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalinginstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.93 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.
1.94 woonschepenligplaats:
de op de verbeelding aangegeven ruimte, waarop een woonschip ligplaats mag hebben.
1.95 woonschip:
een vaartuig, uitsluitend of in hoofdzaak als woning gebruikt of tot woning bestemd.
1.96 woonwagen:
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.97 woonwagenstandplaats:
een kavel, in hoofdzaak bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.
1.98 zorgwoning:
een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.
dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
verticale diepte van een ondergronds bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.
inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk
de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
breedte dakvlak bij dakdoorbreking
de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.
2.2 Overschrijden bouwgrenzen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:
- a. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
- b. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2, 2 m boven een fiets- en/of voetpad;
- c. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsbedrijven of nutsbedrijfsactiviteiten tot en met categorie B zoals genoemd in de bij deze regels behorende zoneringslijst;
- b. bij de bestemming behorende bedrijfsgebouwen;
- c. bij de bestemming behorende 'bouwwerken geen gebouwen zijnde', groenvoorzieningen, wegen en paden, erven en terreinen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.
3.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Bedrijf' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
- a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
- d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
- e. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen;
3.3 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 18 gelden met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo in elk geval het gebruiken of laten gebruiken voor bedrijven of bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (Bevi-inrichtingen); een verkooppunt voor motorbrandstoffen.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van een bedrijf dat niet in de zoneringslijst dan wel in een hogere categorie staat vermeld, maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën.
Artikel 4 Gemengd - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen al dan niet in combiantie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of bed & breakfast, tenzij op de verbeelding is aangegeven 'wonen uitgesloten';
- b. praktijk- en atelierruimten
- c. (zakelijke) dienstverlening;
- d. maatschappelijke doeleinden zoals een bibliotheek, buitenschoolse opvang, buurtcentrum, educatieve voorzieningen, gezondheidszorg, kinderdagverblijf, openbare dienstverlening, (para)medische voorzieningen, peuterspeelzaalwerk, praktijkruimte, welzijnsinstelling;
- e. bedrijven of bedrijfsactiviteiten tot en met categorie B zoals genoemd in de bij deze regels behorende zoneringslijst;
- f. bij de bestemming behorende 'bouwwerken geen gebouwen zijnde', groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen en dakterrassen, erven en terreinen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport;
- g. cultuur en ontspanning zoals oefenruimten, creativiteitcentrum, kleinschalige leisure, muziekschool, theater of daaraan gelijk te stellen.
4.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. goot- en bouwhoogte, dakhelling en kapvorm;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de bereikbaarheid van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
4.4 Afwijken van de bouwregels
gevellijn
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de aangegeven gevellijn en een afwijkende orientatie toestaan, mits de bebouwing aansluit op de belending en sprake is van seriebouw.
goothoogte
- 2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder e (goothoogte) en een afwijkende goothoogte toestaan, mits de afwijking (naar boven of beneden) niet meer bedraagt dan 1 meter en aangesloten wordt op het belendende pand.
kap
- 3. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder j (kapverplichting) en een afwijkende kapvorm toestaan, mits deze verandering een herstel of verbetering van het historisch daklandschap betreft.
dakkapellen
- 4. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 sub k en, indien het monument hierbij gebaat is, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' toestaan dat:
- a. een dakkapel in of binnen 0,5 m van de dakvoet geplaatst wordt;
- b. een dakkapel in of binnen 0,5 m van de daknok geplaatst wordt;
- c. de hoogte van de dakkapel gemeten vanaf de voet van de dakkapel hoger is dan:
- 1,5 m in het voordakvlak;
- 1,75 m in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak;
- d. een dakkapel een breedte heeft die meer dan helft van het dakvlak bedraagt, mits de afstand tot de perceelgrens minimaal 0,5 m is;
- e. een dakkapel in de perceelsgrens wordt gebouwd, mits:
- het aaneengeschakelde dakkapellen betreft;
- de dakkapel niet breder is dan 50% van het dakvlak.
- 5. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 sub l en ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale dakhelling' toestaan dat:
- a. een dakkapel in of binnen 0,5 m van de dakvoet geplaatst wordt;
- b. een dakkapel in of binnen 0,5 m van de daknok geplaatst wordt
- c. de hoogte van de dakkapel gemeten vanaf de voet van de dakkapel hoger is dan 1,5 m;
- d. een dakkapel een breedte heeft die meer dan helft van het dakvlak bedraagt, mits de afstand tot de perceelgrens minimaal 0,5 m is;
- e. een dakkapel in de perceelsgrens wordt gebouwd, mits:
- het aaneengeschakelde dakkapellen betreft;
- de dakkapel niet breder is dan 50% van het dakvlak.
dakterrassen
- 6. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 onder c en toestaan dat:
- 1. de diepte van het dakterras meer bedraagt dan 2,5 m gemeten vanuit de achtergevel;
- 2. voorzien van een afscheiding met een maximale hoogte van 1,2 m.
criteria voor afwijken
- 7. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. cultuurhistorische waarden;
- c. de privacy en bezonning van de omwonenden;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 5 Gemengd - 5
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoor;
- b. praktijk- en atelierruimten;
- c. (zakelijke) dienstverlening;
- d. maatschappelijke doeleinden zoals een bibliotheek, buitenschoolse opvang, buurtcentrum, educatieve voorzieningen, gezondheidszorg, jeugdopvang, kinderdagverblijf, levensbeschouwelijke voorzieningen, openbare dienstverlening, (para)medische voorzieningen, peuterspeelzaalwerk, praktijkruimte, verenigingsleven, welzijnsinstelling, (woon)zorginstelling;
- e. cultuur en ontspanning zoals oefenruimten, creativiteitcentrum, kleinschalige leisure, muziekschool, theater of daaraan gelijk te stellen;
- f. bedrijven of bedrijfsactiviteiten tot en met categorie B zoals genoemd in de bij deze regels behorende zoneringslijst;
- g. alsmede een horecabedrijf tot en met categorie 2 ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2';
- h. alsmede een parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
- i. alsmede een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- j. bij de bestemming behorende 'bouwwerken geen gebouwen zijnde', groenvoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen, ondergrondse parkeervoorzieningen, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.
5.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Gemengd - 5' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 onder f (kapverplichting) en een afwijkende kapvorm toestaan, mits deze verandering een herstel of verbetering van het historisch daklandschap betreft.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. voorzieningen van openbaar nut;
- d. bij de bestemming behorende waterlopen en waterpartijen (waterberging), bruggen, speelvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, bergbezinkbassins, (ondergrondse) afval- en recyclecontainers, warmte-koudetransport.
- e. alsmede straten en wegen ter plaatse van de aanduiding 'verkeer'.
6.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Groen' mogen 'bouwwerken geen gebouw zijnde' worden opgericht, onder de volgende voorwaarden:
- a. de bouwhoogte van 'bouwwerken geen gebouw zijnde' mag niet meer dan 3 m bedragen;
- b. de oppervlakte per 'bouwwerk' mag niet meer dan 10 m² bedragen;
- c. de diepte van een (ondergronds) bouwwerk mag niet meer dan 7,0 m bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 en een bouwhoogte van maximaal 5 m voor speelvoorzieningen toestaan;
criteria voor afwijken
- 2. Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 3 sub 1 voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeerssituatie ter plaatse;
- c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- d. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- e. de cultuurhistorische waarden.
Artikel 7 Tuin - 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals pergola's, tuinmeubilair, vijver, tuinverlichting, speeltoestellen, erfafscheidingen.
7.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Tuin - 1' mogen 'bouwwerken geen gebouw zijnde' worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
- a. de hoogte van constructies die dienen ter ondersteuning en/of geleiding van beplanting voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat minimaal 70% van de constructie open is;
- b. de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen.
Artikel 8 Tuin - 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
- b. parkeren op bebouwde gronden;
- c. alsmede een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- d. ondergrondse parkeervoorzieningen;
- e. bij de aangrenzende bestemming Wonen en/of Gemengd - 1 bijbehorende voorzieningen, zoals buitentrappen, pergola's.
8.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Tuin - 2' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
8.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.2 onder a voor een bijbehorend bouwwerk achter de achtergevelrooilijn tot een maximale diepte van 4,5 m met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw met een maximum bouwhoogte van 4 m, gemeten vanaf het aansluitend peil.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 18 gelden met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo in elk geval het gebruiken of laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning.
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. straten en wegen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. (fiets-)parkeervoorzieningen;
- d. alsmede een verblijfsgebied ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied';
- e. bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, waterpleinen, speelvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, bergbezinkbassins, (ondergrondse) afval- en recyclecontainers, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.
9.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Verkeer' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
- a. de verticale diepte van een (ondergronds) gebouw mag niet meer dan 7 m bedragen;
- b. de maximale bouwhoogte van 'bouwwerken geen gebouw zijnde' mag niet meer dan 3 m bedragen.
- c. het ondergrondse rioolgemaal mag afgedekt worden met een verhoogd maaiveld van 0,5 m.
Artikel 10 Water
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging, waterbeheer en waterhuishouding;
- b. waterlopen en waterpartijen;
- c. verkeer te water;
- d. waterstaatkundige voorzieningen, zoals bruggen, taluds en oevers, sluizen, stuwen, dammen, kademuren, duikers, gemalen en overige kunstwerken;
- e. bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, kunstobjecten.
- f. brug ter plaatse van de aanduiding 'brug';
10.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'brug' mogen bruggen worden opgericht onder voorwaarden dat de doorvaarthoogte minimaal 2,5 meter dient te bedragen.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 en toestaan dat er een kleinere doorvaarthoogte wordt gerealiseerd.
Artikel 11 Wonen
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep, gastouderopvang of bed & breakfast;
- b. bijbehorende bouwwerken;
- c. alsmede een parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
- d. alsmede parkeren ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- e. alsmede straten en wegen ter plaatse van de aanduiding 'verkeer';
- f. bijbehorende voorzieningen zoals onderdoorgangen, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, ondergrondse parkeervoorzieningen, tuinen, ontsluitingswegen, erven en terreinen.
11.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Wonen' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
11.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. bouw- en goothoogtes (i.v.m. sub b van het begrip peil)
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
11.4 Afwijken van de bouwregels
gevellijn
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de aangegeven gevellijn en een afwijkende orientatie toestaan, mits de bebouwing aansluit op de belending en sprake is van seriebouw
goothoogte
- 2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.1 onder g en h (goothoogte) en een afwijkende goothoogte toestaan, mits de afwijking (naar boven of beneden) niet meer bedraagt dan 1 meter en, indien van toepassing, aangesloten wordt op het belendende pand.
kap
- 3. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.1 onder n (kapverplichting) en een afwijkende kapvorm toestaan, mits deze verandering een herstel of verbetering van het historisch daklandschap betreft.
dakkapellen
- 4. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.1 sub o en, indien het monument hierbij gebaat is, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' toestaan dat:
- a. een dakkapel in of binnen 0,5 m van de dakvoet geplaatst wordt;
- b. een dakkapel in of binnen 0,5 m van de daknok geplaatst wordt;
- c. de hoogte van de dakkapel gemeten vanaf de voet van de dakkapel hoger is dan:
- 1,5 m in het voordakvlak;
- 1,75 m in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak;
- d. een dakkapel een breedte heeft die meer dan helft van het dakvlak bedraagt, mits de afstand tot de perceelgrens minimaal 0,5 m is;
- e. een dakkapel in de perceelsgrens wordt gebouwd, mits:
- het aaneengeschakelde dakkapellen betreft;
- de dakkapel niet breder is dan 50% van het dakvlak.
- 5. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.1 sub p en ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale dakhelling' en toestaan dat:
- a. een dakkapel in of binnen 0,5 m van de dakvoet geplaatst wordt;
- b. een dakkapel in of binnen 0,5 m van de daknok geplaatst wordt;
- c. de hoogte van de dakkapel gemeten vanaf de voet van de dakkapel hoger is dan 1,5 m;
- d. een dakkapel een breedte heeft die meer dan helft van het dakvlak bedraagt, mits de afstand tot de perceelgrens minimaal 0,5 m is;
- e. een dakkapel in de perceelsgrens wordt gebouwd, mits:
- het aaneengeschakelde dakkapellen betreft;
- de dakkapel niet breder is dan 50% van het dakvlak.
dakterrassen
- 6. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.2 onder d en toestaan dat:
- 1. de diepte van het dakterras meer bedraagt dan 2,5 m gemeten vanuit de achtergevel;
- 2. voorzien van een afscheiding met een maximale hoogte van 1,2 m;
criteria voor afwijken
- 7. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de privacy en bezonning van de omwonenden;
- c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
11.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 18 gelden met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1lid 1 onder c Wabo in elk geval het gebruiken of laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning.
11.6 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.1 en parkeren toestaan op plaatsen waar geen aanduiding 'parkeerterrein' of 'parkeergarage' is weergegeven;
- 2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2 sub 1 onder f, en afzien van de voorwaarde om een obstakelvrije aanrijroute te garanderen, indien op een andere manier in de parkeerbehoefte kan worden voorzien.
Artikel 12 Wonen - Woonwagenstandplaats
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen- woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonwagenstandplaatsen;
- b. tuinen en erven;
- c. bergingen en sanitaire ruimten;
- d. bijbehorende voorzieningen, zoals erfafscheidingen.
12.2 Bouwregels
Binnen de bestemming 'Wonen - woonwagenstandplaats' mogen bouwwerken worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
12.3 Nadere eisen
- 1. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van woonwagens, bijbehorende gebouwen en 'andere bouwwerken'.
- 2. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van deze nadere eisen of geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- c. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
12.4 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 18 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
- a. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:
- 1. het gebruik als opslag-, laad- en/of losplaats ten behoeve van handelsdoeleinden;
- 2. wonen, anders dan wonen in een woonwagen.
Artikel 13 Leiding - Water
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een ondergrondse drinkwaterleiding met een inwendige diameter van ten hoogste 750 mm en een druk van ten hoogste 3 bar en een veiligheidsstrook ter breedte van 5 m aan weerszijde van de hartlijn van de leiding;
- b. bij de dubbelbestemming behorende 'bouwwerken geen gebouw zijnde'.
13.2 Bouwregels
Binnen de dubbelbestemming 'Leiding - water' mogen 'bouwwerken geen gebouw zijnde' ten dienste van de andere daar voorkomende bestemming(en) worden opgericht met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 en toestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de bouwregels van de hoofdbestemming, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- 1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
- a. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
- b. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
- c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
- d. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
- f. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
- g. diepploegen;
- h. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
- i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
- j. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
- 2. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
- a. het onderhoud en beheer betreffen, passend in het normale gebruik, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
- b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan krachtens een verleende vergunning;
- c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
- 3. De werken of werkzaamheden als bedoeld in sub 1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 14 Waarde - Archeologie
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde- archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
14.2 Bouwregels
- 1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie' de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 2500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport dient te overleggen;
- 2. Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden;
- a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- b. het doen van opgravingen;
- c. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
- 3. Het bepaalde in lid 2 sub 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.
14.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermings- waardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
14.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
- 2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
- a. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van de gemeentearcheoloog, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
- b. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- 1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
- a. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
- b. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
- c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
- d. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
- f. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
- g. diepploegen;
- h. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
- i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
- j. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
- 2. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
- a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- b. dan wel de oppervlakte- dan wel de dieptemaat niet overschrijdt, behorende bij de categorie 'Waarde - archeologie' genoemd in lid 2 die voor die gronden van toepassing zijn;
- c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
- d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 4 bedoeld, is verleend;
- e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- 3. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
- a. de aanvrager aan de hand van een waardestellend archeologisch onderzoek of een rapport kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
14.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' toe te voegen of te verwijderen als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.
Artikel 15 Waarde - Groeiplaats Monumentale Boom
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde- Groeiplaats monumentale boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de groeiplaats van monumentale bomen.
15.2 Bouwregels
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat het verboden is om op deze gronden te bouwen.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2, mits de groeiplaats van de monumentale boom niet onevenredig wordt geschaad. Dit dient door de aanvrager te worden aangetoond door een groentoets.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- 1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
- a. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
- b. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
- c. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
- e. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
- f. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
- g. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
- h. het wijzigen van de grondwaterstand en/of waterhuishouding door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of andere wijze.
- 2. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
- a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan krachtens een verleende vergunning;
- c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- d. plaatsvinden op het moment dat de monumentale boom niet meer aanwezig is;
- e. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of het herstel van de monumentale waarden van de boom.
- 3. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend indien:
- a. de waarde die de boom monumentaal of waardevol maakt niet langer aanwezig is en deze niet kan worden hersteld;
- b. de boom niet in onevenredige mate worden aangetast; waarbij de gemeente desgewenst aan de aanvrager kan verzoeken een onderzoek aan te leveren waarin dit aangetoond wordt ;
- c. de mogelijkheden voor het behoud van de boom niet worden verkleind.
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Groeiplaats monumentale boom':
- a. geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien:
- 1. bescherming van de betreffende monumentale boom niet langer noodzakelijk is, omdat:
- de boom niet meer aanwezig is;
- de levensverwachting van de betreffende monumentale boom minder dan 10 jaar bedraagt;
- 2. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.
- 1. bescherming van de betreffende monumentale boom niet langer noodzakelijk is, omdat:
- b. toe te voegen voor bomen in het plangebied die een monumentale status hebben verkregen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing.
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. het overschrijden van de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons, luifels, erkers, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 1,5 m;
- d. het overschrijden van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw.
- 2. Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 1, sub a tot en met d voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeerssituatie ter plaatse;
- c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- d. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- e. cultuurhistorische waarden.
Artikel 18 Algemene Gebruiksregels
18.1 Algemene gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel2.1lid 1 onder c Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:
- a. detailhandel;
- b. het gebruik van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen, tenzij expliciet wordt toegestaan;
- c. prostitutie en seksinrichtingen;
- d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud.
18.2 afwijken van de algemene gebruiksregeld
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 onder b en parkeren toestaan, mits geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan.
Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels
19.1 Wro-zone - wijzigingsgebied 1
Het bevoegd gezag kan de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1', wijzigen met in achtneming van de volgende regels:
- a. naar Wonen, Tuin - 2, Groen en Verkeer overeenkomstig de bijlage 2 van deze regels;
- b. de regels voor de bestemmingen binnen het wijzigingsgebied zijn overeenkomstig het voorliggende plan;
- c. het bouwplan moet voldoen aan de parkeernormen uit de Haarlemse Bouwverordening.
19.2 Wro-zone - wijzigingsgebied 2
Het bevoegd gezag kan de bestemming Gemengd - 1 van het gebied, ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2', wijzigen en de aanduiding 'wonen uitgesloten' laten vervallen en de bouwregels te verruimen overeenkomstig de direct aangrenzende percelen (binnen hetzelfde bouwblok). Voor het wijzigen van de bestemming gelden de volgende voorwaarden:
- 1. het plan dient te voorzien in een goede stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit en de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit dient met het plan in te stemmen;
- 2. de toe te voegen woonfunctie dient zich te verhouden met de in de directe omgeving aanwezige bedrijfsmatige activiteiten (functiemenging).
19.3 Wro-zone - wijzigingsgebied 3 en 4
Het bevoegd gezag kan met het oog op een goede stedenbouwkundige invulling ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2' de maatvoeringsvakken en aanduidingen wijzigen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Bouwen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
20.2 Afwijken
Het bevoegd gezaginternalhyperlink#s591 kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
20.3 Afwijken overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
20.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
20.6 Verboden hervatten gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
20.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik
Lid 4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan Slachthuisterrein.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Afbeelding 1 Ligging van het bestemmingsplangebied
1.1 Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan Slachthuisterrein bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De regels bevatten juridische voorschriften over het gebruik van de ruimte in het plangebied. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin staan het doel van het bestemmingsplan en de mogelijkheden in het gebied voor bebouwing en functies toegelicht. De toelichting gaat onder andere in op de verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen, milieu- en omgevingsaspecten en de uitvoerbaarheid van het plan.
1.2 Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan Slachthuisterrein ligt in Haarlem Oost in de nabijheid van de Schipholweg en Prins Bernhardlaan en beslaat een oppervlakte van bijna 8 ha. Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de Pladellastraat, aan de noordzijde door de Slachthuisstraat, aan de oostzijde door de Richard Holkade/Gouwwetering en aan de zuidzijde door de Hannie Schaftstraat.
Afbeelding 2 Plangebied
1.3 Aanleiding Tot Actualisering Van Het Bestemmingsplan
- 1. Voor het plangebied is in 2012 door de gemeenteraad een Stedenbouwkundige visie Slachthuisterrein vastgesteld als kader voor ontwikkelingen binnen het gebied.
- 2. Planologisch wordt ruimte gereserveerd voor nieuwe ontwikkelingen binnen het gebied.
- 3. Er is een verouderd bestemmingsplan van kracht en voor een deel van het plangebied geldt zelfs geen enkel bestemmingsplan. Dit biedt onvoldoende rechtszekerheid en onvoldoende bescherming tegen ongewenste ontwikkelingen.
1.4 Doel Van Het Bestemmingsplan
Hoofddoel van het bestemmingsplan is aan te geven waar ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden, zowel wat betreft gebruik als wat betreft bebouwingsmogelijkheden.
Tweede doel van het nieuwe bestemmingsplan Slachthuisterrein is het opstellen van een actueel juridisch kader, waarbinnen de bestaande (monumentale) situatie adequaat wordt geregeld. De verbeelding en de regels zijn zo opgesteld dat een maximale bescherming ontstaat voor de functies en gebouwen die in het huidige karakter dienen te worden behouden.
Het bestemmingsplan Slachthuisterrein bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding.
1.5 Geldende Planologische Regelingen
Binnen het plangebied Slachthuisterrein geldt voor het zuid- en zuidwestelijk gedeelte (langs de Pladellastraat en Hannie Schaftstraat) het volgende bestemmingsplan (aangevuld met de zogenaamde 'aanvullende bebouwingsvoorschriften' uit 1974):
Tabel 1. Vigerend bestemmingsplan op moment van opstellen bestemmingsplan Slachthuisterrein
nr. | Naam van het plan | Vastgesteld | Goedgekeurd | |||||
312-2 | Uitbreidingsplan Afronding Haarlem Zuid-Oost Partiële wijziging 1 | 1-8-1962 | 3-12-1963 |
1.6 Bestemmingsplanprocedure
Het bestemmingsplan Slachthuisterrein doorloopt de wettelijk vereiste procedure. Het concept ontwerpbestemmingsplan is uitgezet voor het wettelijk vooroverleg met verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. Tevens is in het kader van participatie overleg gevoerd met de betrokken wijkraad in het plangebied. De gemaakte opmerkingen van de wijkraad en de reacties naar aanleiding van het wettelijk vooroverleg zijn betrokken bij de aanpassingen. Vervolgens heeft het college van Burgemeester en Wethouders na bespreking in de commissie Ontwikkeling het ontwerp bestemmingsplan vrij gegeven voor ter visie legging conform art 3.8 Wro. Na publicatie is het ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd. In die tijd kon door een ieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad. Na verwerking van de zienswijzen en ambtelijke aanpassingen zal de gemeenteraad besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan. Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom zes weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.
1.7 Leeswijzer Plantoelichting
In het eerste deel van de toelichting (hoofdstuk 2) is de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied beschreven. Door eerst in te gaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied wordt de huidige verschijningsvorm voor een belangrijk deel verklaard. In dit hoofdstuk wordt verder aandacht besteed aan de in het plangebied voorkomende functies.
In hoofdstuk 3passeert het voor het plangebied relevante beleid de revue.
Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende planologisch relevante milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen.
In hoofdstuk 5 wordt de visie op het plangebied beschreven waarbij ingegaan wordt op de ontwikkelingen die momenteel in het plangebied spelen.
In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische aspecten waarbij een toelichting op de planregels, bedrijvenlijst, verbeelding, waarderingskaart en de regeling voor bebouwing wordt gegeven.
Tenslotte wordt In hoofdstuk 7 ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid, uitkomsten van de watertoets, uitkomsten van overleg en inspraak.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Korte Historische Schets
Het huidige plangebied is gelegen in een gebied ten oosten van het Spaarne dat in de overgangszone ligt van de Haarlemse strandwal naar het veengebied ten oosten daarvan. Het gebied bestond van oorsprong voornamelijk uit veenmoeras. Toen Haarlem zich ontwikkelde tot belangrijke en relatief grote stad, in de periode van de 12de-17de eeuw, werd het onderhavige gebied belangrijk voor de voedselverzorging van de stad. Vanaf de 13e eeuw is het gebied voornamelijk in gebruik ten behoeve van veeteelt.
Aan het eind van de 19e eeuw begon de snelle industriële expansie in Haarlem. De belangrijkste groeisectoren waren de typografische industrie, machinebouw, metaal-, textiel-, voedings- en genotsmiddellenindustrie. De groeiende industrie oefende een grote aantrekkingskracht uit op de bevolking. Tussen 1870 en 1900 verdubbelde de bevolking van Haarlem.
Ten behoeve van de huisvesting van deze groeiende bevolking is in 1905 onder leiding van ir. Dumont het Haarlemse uitbreidingsplan opgesteld. Eerder al werden er al plannen gemaakt voor het centraliseren van de slachtactiviteiten in Haarlem, vanuit het oogpunt van hygiëne en kwaliteit van het vlees. Tot die tijd gebeurde dit in zo’n 150 particuliere slachterijen, verdeeld over de stad, wat de controle lastig maakte. Dit leidde tot de bouw van het Gemeentelijk Slachthuis in de periode 1906-1907. Het gebouw verrees als een eenzaam gebouw in de Romolenpolder, ver buiten de stad. Het complex werd voor aan- en afvoer via de Slachthuisstraat verbonden met het Spaarne. In 2010 zijn het slachthuis en de gebouwen waarmee het een ensemble vormt, vanwege de belangrijke cultuurhistorische waarde, aangewezen als gemeentelijk monument.
De bebouwing in Haarlem-Oost is in de laatste honderd jaar stukje voor stukje tot stand gekomen. De Slachthuisbuurt is grotendeels gerealiseerd in de jaren '20 ten behoeve van de arbeiders- en lage middenstandsklasse. De later ontstane woonbebouwing om het slachthuiscomplex heen werd op enige afstand gerealiseerd.
Ten zuiden van het slachthuis, aan de Gouwwetering, werd in de jaren tachtig het gebouw van de Rijksgeologische Dienst gebouwd, dat tegenwoordig als het ICT-gebouw bekend staat. In de zuid-westhoek van het plangebied, midden op een braakliggend terrein, bevindt zich het transformatorhuis van Liander. Op het Slachthuisterrein zelf zijn er in de loop der jaren nieuwe delen aan het slachthuis toegevoegd. Voorts is in de jaren negentig tegen de noordelijke ommuring van het terrein een rij bedrijfunits in twee lagen gebouwd.
Aan de Pladellastraat ligt sinds de jaren tachtig een woonwagenpark. Het is enkele jaren geleden, conform de Gebiedsvisie Middengebied Slachthuisbuurt, iets in zuidelijke richting verplaatst en biedt plaats aan 12 woonwagens. De ontsluiting hiervan vindt plaats via een binnenstraat parallel aan de Pladellastraat.
Afbeelding 3 Kaartfragment Slachthuisbuurt 1920
2.2 Ruimtelijke Structuur
Vergeleken met zijn omgeving heeft het slachthuiscomplex een zeer autonome ontwikkeling gekend. Vanaf het ontstaan bezat het gebied de sfeer van een restzone waar functies konden landen die op geen andere plek in de stad gewenst waren. Op die manier zijn er allerlei functies en gebruikers in het gebied gekomen die zich als incidenten tot elkaar en tot hun omgeving verhouden. Hierdoor is de oorspronkelijke eenheid van het gebied verloren gegaan.
Het Slachthuisterrein ligt centraal in Haarlem Oost en heeft een gunstige ligging ten opzichte van het historisch stadscentrum. Daarnaast is het gelegen in de nabijheid van grote groen-blauwe structuren met een belangrijke recreatieve functie zoals het Spaarne, de Zomervaart, de Gouwwetering, het Reinaldapark en het buitengebied aan de oostrand van Haarlem. De toegankelijkheid van deze gebieden is niet optimaal, zo functioneert de Prins Bernhardlaan als een barrière die de relatie tussen de Slachthuisbuurt en het Reinaldapark verstoort. Op kleinere schaal ontbreken eveneens recreatieve verbindingen zoals tussen de groene parkstrook rond het slachthuis en het Henriëtte Bosmansplantsoen en de Gouwwetering aan de oostzijde van het Slachthuisterrein. Door de ligging nabij de Schipholweg en de Prins Bernhardlaan is het gebied goed ontsloten voor het autoverkeer. Met haltes voor bussen in de Slachthuisstraat, Schipholweg en Prins Bernhardlaan ligt het openbaar vervoer op loopafstand. Het gebied is goed verbonden met het zeer fijnmazige Haarlemse fietsnetwerk en is daardoor goed bereikbaar met de fiets.
2.3 Functionele Structuur
Het plangebied is nog in overwegende mate een gebied met een bedrijfsmatig karakter. De tijd dat het slachthuis nog die functie had, ligt alweer jaren achter ons. In een deel van de opstallen op het eigenlijke slachthuisterrein hebben zich diverse kleine bedrijfjes gevestigd. Wonen bevindt zich aan de zuid- en westrand van het plangebied.
Wonen
Binnen het plangebied staan 12 woonwagens en 54 woningen. Het grootste deel van de woningen staan aan de zuidzijde van het plangebied en zijn eigendom van Ymere. Deze woningen blijven voorlopig staan. Daarnaast staan in het noordelijke deel een aantal woonwerkunits.
Bedrijvigheid
De werkfuncties zijn voornamelijk verbonden aan het kantoorgebouw 'ICT-centrum' aan de Oorkondelaan en de diverse bedrijfsunits op het Slachthuisterrein. Voorheen was het grootste aantal werknemers gevestigd in het kantoor van woonstichting Ymere. De huidige eigenaar wenst het pand te transformeren maar verkeert de ontwikkeling nog in de initiatieffase. Het wordt derhalve niet meegenomen in dit plan.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Europese Richtlijnen
3.1.1 Kaderrichtlijn water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die in 2009 is ingegaan en de lidstaten aanzet tot het waar nodig verbeteren van de ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Het doel van de KRW is om voor 2027 een goede ecologische toestand van het water te bereiken. Daarbij richt de KRW zich op de zogenaamde KRW-waterlichamen. De KRW maakt onderscheid in natuurlijke, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen. Verder heeft elk waterlichaam van een bepaald type zijn eigen karakteristieke planten- en diersoorten. De KRW hanteert een stroomgebied benadering, met voor Nederland de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems. Haarlem valt binnen het stroomgebied van Rijn-West. Het is aan de Rijksoverheid om deze richtlijn te vertalen in landelijke beleidsuitgangspunten, kaders en instrumenten. Ook is deze richtlijn kaderstellend voor de taken en bevoegdheden van de waterbeheerder. Paragraaf 4.6 gaat verder in op het aspect water.
3.1.2 Milieueffectrapportage
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Hiervoor gelden twee Europese richtlijnen te weten de Europese richtlijn betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten van 13 december 2011 en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's van 27 juni 2001. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage ontwikkeld. Paragraaf 4.14 beschrijft dat er geen milieueffectrapportage vereist is voor dit bestemmingsplan.
3.1.3 Vogel- en habitatrichtlijn
Vanuit Europa is de bescherming van soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen hebben als doel de bescherming van (vogel)soorten en hun natuurlijke habitats. Op basis van deze richtlijnen zijn er speciale beschermingszones aangewezen die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen. Dit zijn de Natura 2000 gebieden. Paragraaf 4.7 beschrijft de natuurwaarden in en nabij het plangebied.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
De belangen van het nationale ruimtelijke beleid worden geborgd in de AmvB Ruimte, een juridische vertaling van het rijksbeleid. De nationale ruimtelijke belangen omvatten globaal de nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking, de ontwikkeling van de mainports, het kustfundament, de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën en ruimtelijke garanties met betrekking tot defensiedoeleinden en energieproductie en -voorziening.
Voor onderhavig bestemmingsplan is vooral relevant de bevordering van krachtige steden. Behoud van het stedelijk draagvlak voor voorzieningen en van voldoende stedelijke “massa” en de daarbij horende economische agglomeratievoordelen is van groot belang.
In dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding.
3.2.2 Bestuursakkoord Water
Het Bestuursakkoord Water (2011) vervangt het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003 en geactualiseerd in 2008) en het Bestuursakkoord Waterketen (2007). In het Bestuursakkoord Water zetten het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven in op versterking van de watersector door te investeren in kennis, innovatie en samenwerking. Het doel is een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Paragraaf 4.6 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.
3.2.3 Nationaal Waterplan en Deltaprogramma
Het in december 2015 vastgestelde Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 met een vooruitblik richting 2050. In het plan zijn de afspraken uit het Bestuursakkoord Water en de Deltabeslissingen uit het Deltaprogramma opgenomen. Het NWP2 richt zich op een klimaatbestendige inrichting van het watersysteem met een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Het Deltaprogramma anticipeert op ons veranderende klimaat en heeft als doel Nederland te beschermen tegen overstromingen en te zorgen voor voldoende zoetwater. Uit het Deltaprogramma zijn vijf zogenaamde Deltabeslissingen voortgekomen, waaronder de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, dat zich richt op een klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied. Paragraaf 4.6 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.
3.2.4 Archeologie
De drie belangrijkste uitgangspunten van de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn:
- het behoud van archeologische waarden in de bodem;
- de initiatiefnemer van het project dat tot bodemverstoring leidt, betaalt de kosten van archeologisch onderzoek;
- de zorg voor het archeologisch erfgoed wordt vroegtijdig geïntegreerd in de procedures van de ruimtelijke ordening.
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) beheert de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze kaart bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria en ingedeeld in diverse categorieën archeologische waarden. In aanvulling op de AMK is er de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). De IKAW geeft voor heel Nederland, inclusief de bodems van grote wateren, de kans aan op het vinden van archeologische resten bij werkzaamheden in de bodem. Paragraaf 4.10 gaat in op het aspect archeologie.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
Structuurvisie Noord-Holland 2040
In de provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 zijn de uitgangspunten van de Nota Ruimte verder uitgewerkt. De provincie zet in op “kwaliteit door veelzijdigheid”.
Bestaande stedelijke woonmilieus dienen waar mogelijk verder te transformeren tot hoogstedelijke milieus. Bestaande werklocaties dienen waar mogelijk verder te intensiveren en herstructureren om nieuwe ontwikkelingen te accommoderen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen blijft het landelijk gebied open en dichtbij. De hoogstedelijke milieus kenmerken zich door functiemenging, hoogwaardige culturele voorzieningen en een goede bereikbaarheid.
Om het toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de Provincie Noord-Holland provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie zet in op een goede toegankelijkheid van groen. Bereikbaarheid van natuur- en recreatiegebieden is daarom van belang.
Duurzaam ruimtegebruik
Het hele plangebied is aangeduid als 'efficiënter benutten OV-knooppunt'. Ontwikkelingen rond OV-knooppunten dragen bij aan een optimale benutting van het openbaar vervoernetwerk, korte reistijden, de vraag naar centrummilieus, behoud van het landschap en de leefomgevingskwaliteit in de steden en dorpen binnen de provincie en die van de metropoolregio Amsterdam. Op dit soort locaties is het van belang om de stad optimaal te benutten en ruimte te bieden aan economie en woningbouw. Hierbij is verdere verstedelijking het streven.
Het plangebied behoort verder tot het 'Bestaand Bebouwd Gebied (BBG)'. Voor ontwikkelingen daarbinnen gelden geen aanvullende eisen uit de provinciale ruimtelijke verordening.
Klimaatbestendigheid
Door klimaatverandering is er in de toekomst meer bergingscapaciteit voor water nodig. Door meer drogere periodes kan een zoetwatertekort ontstaan. De hele provincie is daarom aangewezen als zoekgebied voor 'fijnmazige waterberging'. De provincie verwacht van de gemeenten en waterbeheerders dat zij deze waterberging waar mogelijk realiseren.
Om energieverbruik te beperken en de resterende vraag met duurzame energie in te kunnen vullen zet de provincie in op het bieden van ruimte voor het kleinschalig opwekken van duurzame energie. Het hele plangebied is aangeduid als 'kleinschalige oplossingen voor duurzame energie'.
Deze zijn verankerd in de provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie. De structuurvisie en de provinciale verordening vormen enerzijds het toetsingskader voor de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van Noord-Holland (ruimtelijke kwaliteit) en anderzijds de juridische beleidsuitwerking.
3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Provinciale Staten stelden op 28 september 2015 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) opnieuw vast. Deze vaststelling wijzigt op een aantal punten de eerder op 3 februari 2014 vastgestelde verordening.
De PRV duidt het plangebied aan als 'Bestaand Bebouwd Gebied', 'gebied voor gecombineerde landbouw' en 'kleinschalige oplossingen voor duurzame energie'. Dit bestemmingsplan sluit aan bij de provinciale belangen zoals genoemd in de PRV en levert geen belemmeringen op voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.3.3 Watervisie 2021
Met de Watervisie 2021 zoals vastgesteld op 16 november 2015 geeft de provincie Noord-Holland vervolg aan het Provinciaal Waterplan 2010-2015. De Watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie is een strategisch beleidsdocument voor de periode 2016-2012 en beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie. In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.
Paragraaf 4.6 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.
3.3.4 Provinciaal Milieubeleidsplan
In het Provinciaal Milieubeleidsplan staan de milieudoelen van de provincie en hoe en wanneer die gerealiseerd moeten worden. Op 15 december 2014 stelden Provinciale Staten het Milieubeleidsplan 2015-2018 vast. Het biedt voor gemeenten een kader voor hun beleid.
De provincie zet in op het minimaal voldoen aan de wettelijke basiskwaliteit en daarnaast is het de ambitie om kansen te creëren en te benutten gericht op een duurzamer, gezonder en veiliger Noord-Holland. Dit bestemmingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het gegeven beleid waar hoofdstuk4 verder op ingaat. Voor het overige is het bestemmingsplan niet in strijd met het Provinciaal Milieubeleidsplan.
3.3.5 Archeologie
De provincie heeft een wettelijke taak op het gebied van archeologie. In het Verdrag van Malta ligt vast dat de provincie vindplaatsen in de bodem moet beschermen. Ten tweede moet, wanneer vindplaatsen verstoord worden, archeologisch onderzoek plaatsvinden. Ten derde moeten de archeologische vondsten toegankelijk zijn voor het grote publiek.
Het archeologische beleid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland ligt vast in de Provinciale Cultuurnota. Verder geeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie informatie over onder andere archeologische verwachtingen. Paragraaf 4.10 werkt het aspect archeologie verder uit.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurplan 2020 (structuurvisie)
Het structuurplan legt voor de periode 2005 tot 2020 op hoofdlijnen de ambities en wensen vast die alles te maken hebben met de ruimte en de verdeling van de ruimte in Haarlem. In de toekomst wil Haarlem de bestaande aantrekkelijkheid behouden en verder uitbouwen. Relevante speerpunten van beleid voor het plangebied zijn in ieder geval de profilering op een duurzaam goed woonklimaat en een intensiever gebruik van de beschikbare ruimte door functiemenging. Belangrijk uitgangspunt is ook een uitbreiding van het aantal woningen zonder de leefbaarheid van buurten aan te tasten.
Woongebied met functiemenging
Het westelijk deel van de Slachthuisbuurt waarbinnen het plangebied is gelegen, wordt gezien als kansrijk voor functiemenging. Het plangebied wordt aangemerkt als (stedelijk) woongebied. Functiemenging met kleinschalige voorzieningen en passende bedrijvigheid levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid en dynamiek in de stad en creëert mogelijkheden voor werken aan of bij huis. Daarnaast betekent functiemenging een intensiever gebruik van de beschikbare ruimte met ook vormen van gemeenschappelijk gebruik.
Verandergebied Schipholweg
Het structuurplan geeft inzicht in de verandergebieden en de gebieden die consolideren. Het Slachthuisterrein valt in het structuurplan binnen het verandergebied Schipholweg. Daarbij wordt voor het Slachthuisterrein uitgegaan van een ontwikkeling tot woon/werkgebied met een stedelijk karakter. De Pladellastraat, die het plangebied aan de westzijde begrenst, dient een nieuwe langzaam verkeersroute te worden.
3.4.2 Stedenbouwkundige visie Slachthuisterrein
Om te komen tot de herstructurering van het Slachthuisterrein, zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden vastgesteld in de Stedenbouwkundige visie Slachthuisterrein (2012, zie bijlage 2). Deze randvoorwaarden vinden hun grondslag in de Gebiedsvisie Middengebied Slachthuisbuurt (2005) en de Stedenbouwkundige Visie Slachthuisbuurt-Zuid (2008).
De Gebiedsvisie Middengebied definieert in het plangebied 2 zones: de Oorkondelaan en het Slachthuisterrein. Het gebied Oorkondelaan wordt beschreven als een overgangszone tussen enerzijds de intensief bebouwde Schipholwegzone en anderzijds het Slachthuisterrein en de Slachthuisbuurt. De opgave ligt voor een belangrijk deel in de inpassing van het ICT-gebouw, het Liander 50 kV-station en een nieuwe locatie voor woonwagens.
Uitgangspunt voor het Slachthuisterrein is behoud van de oorspronkelijke gebouwen en herbestemming tot wonen van het terrein uit oogpunt van cultuurhistorie, architectuur, identiteit en sfeer. Het Slachthuisterrein dient te worden omgevormd tot een binnenhof rond het historische slachthuis en wordt voor de auto in zuidelijke richting ontsloten via de verlegde Oorkondelaan en verbonden met een nieuwe ventweg langs de Schipholweg. Hierdoor wordt een directe zichtrelatie vanaf de Schipholweg met het slachthuis gecreëerd, wat de iconische waarde en identiteitsdragende functie van het slachthuis benadrukt.
Ter plaatse van de voormalige woonwagenlocatie komen grondgebonden woningen. Behalve wonen kunnen op het Slachthuisterrein enkele passende niet-woonfuncties komen op maatschappelijk en op economisch vlak (lichte bedrijfsvormen), excl. detailhandel.
De Gouwwetering krijgt een recreatief karakter met openbare ruimte langs het water. Ook langs de Hannie Schaftstraat en Pladellastraat komen brede, groene wandelzones.
De Stedenbouwkundige Visie Slachthuisbuurt-Zuid (2008) is een verdere uitwerking van de Gebiedsvisie Middengebied Slachthuisbuurt voor het zuidelijke deel van de Schipholwegzone. De in de stedenbouwkundige visie voorgestelde woonbebouwing voor de noordelijke blokken aan de Hannie Schaftstraat vormen een uitgangspunt voor de stedenbouwkundige visie Slachthuisterrein.
3.4.3 Ruimtelijke kwaliteit en verkeer
In de nota Ruimtelijke Kwaliteit (2012) wordt een integrale stadsbrede visie gegeven op ruimtelijke kwaliteit die voor ieder nieuw ruimtelijk plan de basis vormt. Met de visie wil Haarlem kernachtig uitdragen waar haar kracht en haar ambitie ligt. De relatie tussen duurzaamheid, in de zin van toekomstbestendigheid en de kwaliteit van de leefomgeving, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk thema van de visie. Er zijn tien gouden regels geformuleerd die een prioriteit voor ruimtelijke ontwikkeling in Haarlem uitspreken.
Het plangebied ligt in de Slachthuisbuurt dat behoort tot de "geconsolideerde stad". De geconsolideerde stad omvat de gebieden in Haarlem waar niet zo snel iets zal veranderen aan de stedelijke structuur. Wat betreft ruimtelijke kwaliteit gaat het letterlijk om de hoofdlijnen: de hoofdstructuren die de woonbuurten begrenzen, bv. de Zomerkade. Daar moet de ruimtelijke kwaliteit in orde zijn. In de woonvelden achter deze hoofdstructuren is het van belang het onderscheiden karakter van elke woonbuurt te behouden. Daarbinnen is een grote vrijheid aan individuele invulling. Dit geldt ook voor het plangebied zelf dat behoort tot het gebiedstype "diverse bebouwing". Het gaat om gebieden die ooit een duidelijke bebouwing hadden, maar volop aan verandering onderhevig zijn. Dat kan betekenen dat de ruimtelijke structuur ingrijpend gewijzigd kan worden. Toetsing blijft gericht op instandhouding van de bestaande kwaliteiten bv. historische structuren en erfgoed. Daarvoor zijn in de beoordelingskaders criteria opgenomen. Bij transformatie is duurzaamheid (waterhuishouding, materiaalkeuze etc.) een nieuwe opgave.
Verkeer
Het Haarlemse verkeersbeleid heeft twee belangrijke doelstellingen: het vergroten van de leefbaarheid en het verbeteren van de bereikbaarheid. Dit betekent het aantrekkelijk maken van het gebruik van alternatieven voor de auto (fietsen en het gebruik van het openbaar vervoer) in de stad te stimuleren en het autoverkeer in de wijken zoveel mogelijk terug te dringen.
Een van de uitgangspunten in de Gebiedsvisie Middengebied Slachthuisbuurt is de ontwikkeling van het slachthuisterrein tot autoluw gebied. Het autoverkeer dient via ontsluitingswegen zo direct mogelijk vanuit de verblijfsgebieden, met een 30 km/uur beperking, naar de randen van het gebied te worden geleid.
Binnen het bestemmingsplangebied maken de Richard Holkade en de Pladellastraat als secundaire routes deel uit van het stedelijk fietsnetwerk. Het parkeren van auto's dient waar mogelijk uit het zicht te gebeuren in of onder de woning danwel op eigen binnenterreinen.
De regionale en stedelijke bereikbaarheid van het plangebied met openbaar vervoer is goed. De afstand tot het dichtstbijzijnde knooppunt van openbaar vervoer (Zuidtangent Europaweg) is hemelsbreed circa 350 tot 750 meter. Het plangebied wordt omsloten door een goed buslijnennet voornamelijk over de grotere ontsluitingswegen.
3.4.4 Wonen
Haarlem kiest in de Woonvisie Haarlem 2012-2020 (2012) voor behoud en versterking van de aantrekkelijkheid van Haarlem als kwalitatieve goede woonstad. Wonen vormt een belangrijke factor bij de duurzame stedelijke ontwikkeling in Haarlem. Ruimtelijke kwaliteit geldt als uitgangspunt. In de Woonvisie zijn uiteenlopende maatregelen opgesomd die een bijdrage moeten leveren aan de doelstellingen. Daarbij wordt zorgvuldig omgegaan met behoud en versterking van historisch interessante woonwijken en beschermde stadsgezichten.
Haarlem is onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam. In dat verband zijn afspraken gemaakt over de regionale woningbouwopgave in het Regionaal Actie Programma (RAP). Hieraan zal Haarlem ook moeten bijdragen. Gelet op de ruimtelijke beperking die Haarlem heeft, betekent dit dat woonruimte binnen het bestaande stedelijk gebied moet worden gerealiseerd.
De grootste uitdaging ligt binnen de bestaande woningvoorraad. Het gaat om verduurzaming van deze voorraad en van de openbare ruimte, leefbaarheid en mobiliteit. Een kleinschaliger, meer organische aanpak past hierbij, met stapsgewijze, flexibele verbeteringen in plaats van grote masterplannen.
In de Stedenbouwkundige visie Slachthuisterrein zijn randvoorwaarden opgenomen om het plangebied om te vormen tot een gemengde woonbuurt. Met een uitbreiding van tenminste 140 woningen wordt in kwantitatieve zin bijgedragen aan de regionale woningopgave. Ook anderszins heeft het gemeentelijk woningbeleid op het bestemmingsplangebied direct effect. Bestaande woningen zullen worden vervangen waardoor wordt bijgedragen aan een verdere verduurzaming van de woningvoorraad. Ook wat betreft de differentiatie wordt aansluiting gezocht bij de gewenste grotere differentiatie in de wijk: nadruk op grondgebonden woningen in diverse prijssegmenten.
3.4.5 Economie en maatschappij
De Economische Agenda (2012) benadrukt de groeimogelijkheden bij de topsectoren in de stad: toerisme, creatieve industrie, zakelijke dienstverlening en zorg. De creatieve bedrijvigheid kan lege bedrijfsgebouwen tijdelijk of permanent gebruiken voor uitbreiding, terwijl in bestaande kantoorgebouwen duurzame concepten zoals het nieuwe werken worden gestimuleerd. Door de overcapaciteit aan kantoorruimte op dit moment in de Metropool Amsterdam, is de behoefte aan uitbreiding van kantoorruimte sterk teruggelopen.
De gemeente streeft naar handhaving van een netwerk van winkels waarbij iedere Haarlemmer binnen een redelijke afstand (500 meter) van de woning zijn dagelijkse boodschappen kan doen. Het beleid is om supermarkten zo veel mogelijk in de nabijheid van een winkelcentrum te realiseren, zodat beide elkaar versterken.
Vanuit de Visie winkelstructuur Haarlem Oost (2006) worden de onderstaande speerpunten genoemd:
- Vanwege de trends in de detailhandel en in het moderne consumentengedrag en rekeninghoudend met het distributieve draagvlak in Haarlem-Oost wordt richting toekomst ingezet op twee krachtige wijkwinkelcentra met perspectief: de Amsterdamstraat en het Zuiderpark (Beatrixplein).
- Door de inzet op twee sterke (wijk)winkelcentra (Amsterdamstraat en Zuiderpark) met perspectief, zijn nieuwe ontwikkelingen met een vergelijkbaar karakter elders in Haarlem-Oost niet wenselijk. Dit leidt tot een versnippering van het aanbod en clusters met onvoldoende massa.
Een in 2010 uitgevoerde geactualiseerde marktanalyse bevestigt de conclusie dat er geen distributie planologische ruimte is voor een extra supermarktvestiging. Met het vaststellen van de uitgangspunten voor de ontwikkeling van het Slachthuisterrein is detailhandel op deze locatie expliciet uitgesloten.
Maatschappelijk
De in 2010 vastgestelde nota Haarlem Maatschappelijk op de Kaart geeft een beschrijving van de gewenste maatschappelijke voorzieningenstructuur in Haarlem tot 2020. De nota geeft diverse locaties aan waar kansen liggen om de sociaal-maatschappelijke voorzieningen naar een hoger plan te tillen. Samenhang, multifunctionaliteit en clustering zijn daarbij uitgangspunten.
Het plangebied wordt in de nota gezien als potentiële locatie van een 1e lijns gezondheidscentrum, kleinschalige woonzorg, ateliers/oefenruimtes en/of jongerencentrum. Dat heeft zich in dit bestemmingsplan vertaald in de bestemmingen die aan de gronden zijn toegekend.
3.4.6 Groen en water
De hoofdgroenstructuur is vastgelegd in het Structuurplan Haarlem 2020 en de Structuurvisie Openbare Ruimte (2012). Doelstelling is zowel versterking van groen met ecologische waarde als van groen met stedelijke waarde. Dit wordt bereikt door het in stand houden en versterken van de bestaande groene gebieden en lijnen. Uitgangspunt is verder de versterking van de beleving van groen in Haarlem. De versterking ligt in eerste instantie in de toevoeging van een groen, recreatief netwerk in de stad. Daarnaast wordt meervoudig ruimtegebruik met ecologische meerwaarde toegepast door middel van het realiseren van groene daken, groene gevels en waterpleinen.
Het plangebied is geen onderdeel van de stedelijke hoofdgroenstructuur. De randen van het plangebied echter vormen belangrijke elementen van de groenstructuur op wijkniveau. Het plangebied is gelegen in de Slachthuisbuurt waarbinnen uitbreiding van het buurtgroen gewenst is.
Het Bomenbeleidsplan 2009-2019 (2010) geeft de visie van de gemeente Haarlem op bomen en schept samenhang in de uitvoering van het bomenbeleid. Doel is te komen tot een gezond, veilig en goed onderhouden bomenbestand. Met het Bomenbeleidsplan zijn de hoofdbomenstructuur en de monumentale bomenlijst vastgesteld. De monumentale bomen verdienen extra bescherming. De bomen langs de Pladellastraat, Slachthuisstraat en Hannie Schaftstraat maken onderdeel uit van de wijk bomenstructuur. Dit zijn lijnen die ruimtelijk en functioneel van belang zijn. Dat geldt eveneens voor de groenstructuur langs de Gouwwetering/Richard Holkade. Gelet op bovenstaande doelstelling is het van belang deze groenstructuur te behouden.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt in de praktijk via de verplichte groentoets erg zorgvuldig met monumentale bomen omgegaan. Aan de hand van deze groentoets kan zorgvuldig afgewogen worden of een ruimtelijke ontwikkeling onevenredig schade aan het monumentale bomenbestand aanricht.
Water
Het watersysteem van Haarlem heeft een tweeledige functie. Enerzijds vervult het zichtbare water een belangrijke rol voor de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte. Uitgangspunt in de Structuurvisie Openbare Ruimte is deze bijdrage verder te versterken.
Anderzijds is het watersysteem van groot belang voor het watermanagment van Haarlem en regio. Centrale doelstelling van het Integraal Waterplan (2004) (geactualiseerd in 2014) is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (hoger zeeniveau, toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag), inklinking van de bodem, en verstedelijking (toename verhard oppervlak) is ruimte voor oppervlaktewater nodig. Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten.
Doelstelling voor het oppervlaktewater is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water. Als streefbeeld heeft de gemeente voor ogen een verbeterd waternetwerk dat uitgebreid is met nieuw water.
Met het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het GRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. Er zijn vier doelstellingen voor het GRP van toepassing, te weten:
- het doelmatig inzamelen van het afvalwater en het hemelwater.
- het transporteren van het rioolwater naar een geschikt lozingspunt.
- Het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast.
- Het beperken van vervuiling door overstorten middels aanleg van randvoorzieningen (o.a. bergbezinkbassins) en afkoppelen.
Een algemene regel met betrekking tot de waterkwantiteit is het compenseren van een eventuele toename van verharding (wegen, gebouwen). Indien verharding in een gebied toeneemt zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van de toegenomen verharding te voorkomen. Richtlijn is dat - indien er gebouwd wordt en hierbij meer dan 500 m2 onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak - minimaal 15 procent van de toename aan verharding gecompenseerd dient te worden in de vorm van opervlaktewater. Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater.
Het Verbreed Gemeentelijk Riolerings Plan (VGRP) is een beleidsmatig en strategisch plan waarin het verbreed rioleringsbeheer (inclusief grondwaterbeheer) en de visie op riolering (en grondwater) voor de langere termijn worden beschreven. Met het VGRP beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het VGRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. De nadruk in het VGRP 2014-2017 ligt op onderzoek. Hierdoor kunnen in het opvolgende VGRP (2018 en verder) onderbouwde keuzes gemaakt worden voor de noodzakelijke investeringen, om zo te kunnen blijven voldoen aan de gemeentelijke zorgplicht.
Omdat de riolering veel samenhang heeft met rioolwaterzuiveringen en oppervlaktewater, bijvoorbeeld door overstorten, is ook het Hoogheemraadschap van Rijnland betrokken bij het opstellen van het VGRP.
3.4.7 Ecologie
Het ecologisch beleidsplan uit 2013 heeft als doel het kwalitatief verbeteren en verhogen van de ecologische waarden, en de richtlijnen uit het beleid verankeren in planprocessen en beheer- en onderhoudsprogramma's. Duurzaamheid, biodiversiteit en participatie zijn onderwerpen die een belangrijke rol spelen bij de invulling en uitvoering hiervan, dat een uitwerking is van de Kadernota Duurzaamheid.
Het ecologisch beleid bevat een afwegingskader bij projecten en andere ingrepen dat weergeeft waar men op moet letten bij projecten. Hierdoor is er minder kans op vertraging. Ook wordt ingezet op het verbeteren van beheer en inrichting van de locaties met ecologische potentie. Dit kan alleen als beheer en inrichting zoveel mogelijk gebaseerd zijn op ecologische principes.
Binnen Haarlem zijn verschillende gebieden aangegeven als ecologische hotspots of als ecologische potentiegebieden. Deze laatste zijn waardevolle groene gebieden die zich door de juiste inrichting en beheer tot hotspots kunnen ontwikkelen. Geen van deze gebieden bevinden zich in het plangebied.
Daarnaast omvat het beleidsplan ook het ecologisch actieplan van de gemeente Haarlem met daarin de ambities voor de periode van 2013-2022 voor onder andere het afkoppelen van regenwater en het toepassen van gevelgroen. Bij nieuwe relevante ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied wordt het ecologisch beleidsplan Haarlem betrokken.
3.4.8 Archeologie
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het behoud van het eigen bodemarchief. Bij haar ruimtelijk beleid dient de gemeente rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen in Haarlem zijn vastgelegd in een beleidsnota archeologie. De archeologische verwachtingen die voor Haarlems grondgebied gelden zijn vertaald naar de Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH). De kaart geeft aan in welke gebieden bodemverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. Dit wordt aangegeven in de vorm van verschillende categorieën. Voor elk van deze categorieën heeft de gemeente bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van een waardestellend archeologisch rapport, het zogenaamde regime.
Voor dit plangebied is relevant dat de regimes gelden voor bodemroerende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van plannen waarvoor het vereist is om het volgende aan te vragen:
- een reguliere omgevingsvergunning;
- een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Het bestemmingsplan kent aan het gebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe. De planregels definiëren de relevante begrippen en bepalen welke archeologische voorwaarden aan een omgevingsvergunning kunnen worden verbonden. Bij uitvoering van het gemeentelijk beleid dient tevens rekening gehouden te worden met beschermingsmaatregelen vanuit het Rijk.
3.4.9 Duurzaamheid en energie
Duurzame stedelijke ontwikkeling
De gemeente Haarlem heeft in de beleidsnota “Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw” bepaald dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een streefkwaliteit. De praktijkrichtlijn duurzame stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw op basis van de ervaringen in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS, 1999). Toepassen van maatregelen zijn afhankelijk van het stedelijk milieutype, bijvoorbeeld een grote waterberging past niet in een hoog stedelijk gebied.
In de checklist zijn naast de wettelijke maatregelen (watertoets) een groot aantal (vrijwillig te nemen) maatregelen beschreven op het gebied van verkeer/vervoer (parkeren ondergronds), afval (het plaatsen van ondergrondse containers), water en energie (zuid gerichte verkaveling zonoriëntering). De vrijwillig te nemen maatregelen zorgen ervoor dat een ruimtelijk plan aan de streefkwaliteit kan voldoen. Dat is dus een kwaliteit die verder gaat dan wettelijke regelingen ofwel de basiskwaliteit.
Duurzaam (ver)bouwen
Duurzaam bouwen betekent dat woningen, gebouwen en andere bouwwerken ontwikkeld en gebruikt worden met respect voor mens en milieu. Het gaat bij duurzaam bouwen niet alleen om energiebesparing in huizen en gebouwen, maar bijvoorbeeld ook om:
- 4. gebruik van duurzame materialen die rekening houden het milieu en de gezondheid van bewoners en gebruikers;
- 5. een gezond binnenmilieu bijvoorbeeld door goede ventilatie om vocht, schimmel en ophoping van schadelijke stoffen te voorkomen;
- 6. prettige en leefbare huizen, gebouwen, wijken en steden;
- 7. duurzaam slopen, om de materialen die vrijkomen bij de sloop opnieuw te kunnen gebruiken (hergebruik en recycling);
- 8. verantwoord watergebruik;
- 9. voorkomen dat grondstoffen voor bouwmaterialen uitgeput raken.
Duurzaamheid kan worden bepaald door het instrument “Gemeentelijke Praktijk Richtlijn” toe te passen. Dit instrument zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. Aan het (ver)bouwen en gebruik van woningen en andere gebouwen zijn regels verbonden. In het Bouwbesluit staan de minimale bouwtechnische voorschriften waaraan gebouwen moeten voldoen. Dit zijn voorschriften op het gebied van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu. Er zijn verschillende strategieën (benaderingen, visies, stappen of richtlijnen) voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. De meest bekende en nog steeds actuele strategie is de Trias Energetica. Dit is een strategie voor het besparen van energie.
Haarlem Klimaatneutraal
In maart 2007 heeft de Haarlemse gemeenteraad in meerderheid uitgesproken dat Haarlem in 2030 een klimaatneutrale stad moet zijn. Kern van de aanpak is dat bij ieder (nieuw)bouwproject het energieaspect nader aandacht moet krijgen, waarbij in eerste instantie het gebruik van energie zo beperkt mogelijk moet worden gemaakt via bijvoorbeeld isolatie en zuinige apparatuur. Daarnaast dient zo veel mogelijk van duurzame energie gebruik te worden gemaakt, door bijvoorbeeld zonne-energie i.c.m. warmte-koude opslag toe te passen. In de laatste plaats kan eventueel naar compensatiemaatregelen worden gezocht. Deze compensatiemaatregelen kunnen ook bestaan uit investeren in andere energie maatregelen buiten het gebied.
Duurzaamheid is in dit bestemmingsplan ingeweven in de vezels van de stedenbouwkundige visie onder andere door het hergebruik van gebouwen, inbrengen van extra water, rondom liggende groene zones. In het ontwerpen van gebouwen liggen kansen om verdergaande duurzaamheidsmaatregelen te nemen.
3.4.10 Verkeer en parkeren
Verkeer
Het Haarlems Verkeers- en Vervoersplan (HVVP) uit 2003 beschrijft het beleid op het gebied van verkeer en vervoer. Het HVVP is een plan op hoofdlijnen. Het plan beschrijft de hoofdstructuren voor het autoverkeer, openbaar vervoer en langzaam verkeer. Het HVVP heeft twee belangrijke doelstellingen: het vergroten van de leefbaarheid en de bereikbaarheid. Dit betekent het aantrekkelijk maken van het gebruik van alternatieven voor de auto (fietsen en het gebruik van het openbaar vervoer) en geen nieuwe wegen in de buurten.
Wegencategorisering
Er vindt in de stad een categorisering plaats van het wegennet om binnen de stad grote stadsleefgebieden te maken. Daarbinnen wordt geen gebiedsvreemd autoverkeer toegelaten om te komen tot een veiliger en leefbaarder stad. Verkeer dat het stadsleefgebied in of uit wil wordt via gebiedsontsluitingswegen type B het gebied uit geleid. Buiten de stadsleefgebieden liggen gebiedsontsluitingswegen type A voor de afwikkeling van het wijkvreemde en doorgaande verkeer. Op deze wegen geldt een maximumsnelheid van 50 km/u. De invalswegen zijn aangemerkt als stroomweg of gebiedsontsluitingsweg waar een snelheid van 70 km/u of meer geldt. Alle overige wegen zijn erftoegangswegen waar men maximaal 30 km/u mag rijden.
Langzaam verkeer
Het HVVP gaat uit van het creëren van verblijfsgebieden met een 30 km/uur beperking, waarbij de doorstroming van het verkeer ondergeschikt is.
Uitgangspunt voor voetgangers zijn goede oversteekvoorzieningen en vermindering van de wachttijden bij verkeerslichten, met extra aandacht voor kinderen, ouderen en gehandicapten.
Het streven is om het fietsgebruik op korte afstanden te laten toenemen zodat de auto minder vaak wordt gebruikt. Hiervoor zet het HVVP in op verbetering van bestaande fietsroutes en voorzieningen, bij kruisingen voorrang geven aan de fiets boven het autoverkeer en uitbreiding van het fietsennet.
Openbaar vervoer
Bij openbaar vervoer is er een onderscheid gemaakt tussen de regionale en de lokale functie. In het plangebied zijn geen verbindingen met een regionale functie aanwezig. Wel loopt er een busverbinding over de Schipholweg aan de zuidkant van het plangebied.
Parkeren
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen ervoor zorgen dat de bestaande behoefte aan parkeerplaatsen verandert, of dat de ruimte die nodig is om goederen te laden of lossen wijzigt. Aan een gewijzigde parkeerbehoefte als gevolg van nieuwe ontwikkelingen dient in beginsel op eigen terrein te worden voldaan. Dit draagt bij aan een goede ruimtelijke ordening en voorkomt verkeers- en parkeeroverlast als gevolg van een tekort aan parkeerplaatsen in een bepaald gebied.
Op 6 juni 2013 stelde de gemeenteraad van Haarlem de Parkeervisie vast waarin de gemeente inzet op een goede bereikbaarheid van Haarlem en voldoende parkeervoorzieningen. Hierbij wordt ingezet op het leveren van maatwerk en het realiseren van de gewenste kwaliteit van de openbare ruimte.
Om te kunnen bepalen welke extra parkeerbehoefte een nieuwe ontwikkeling veroorzaakt, wordt gebruik gemaakt van parkeernormen. De parkeernormen worden bepaald door de functie en de locatie en liggen vast in de Beleidsregels parkeernormen. Het uitgangspunt daarbij is dat er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor het laden of lossen van goederen op het eigen terrein worden gerealiseerd.
Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de parkeernormen zoals genoemd in het gemeentelijke beleid. Deze voorwaarden zijn ook opgenomen in de Beleidsregels parkeernormen. Een gewijzigde parkeerbehoefte kan zowel gaan over het toevoegen van bouwactiviteiten als op het wijzigen van een functie. Het parkeerbeleid is alleen van toepassing op nieuwe ontwikkelingen. Al bestaande situaties zijn hiervan uitgezonderd.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Ten behoeve van het bestemmingsplan zijn milieuonderzoeken uitgevoerd. Deze geven een overzicht van mogelijke milieutechnische belemmeringen in het plangebied.
4.2 Milieuzoneringen
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. In de milieuzonering staat de typering van (woon)gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachten hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk.
Categorisering van bedrijven in het plangebied
Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze opdeling is bepaald door specifieke kenmerken van die gebieden. Het plangebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van diverse werkfuncties binnen een woongebied. Het kent verder een lage bebouwingsdichtheid, nabij maar niet direct liggend aan uitvalswegen. Op grond van deze typering wordt het plangebied tot categorie B gerekend. Hier kunnen milieubelastende activiteiten plaatsvinden maar bouwkundig afgescheiden van woningen. Dat zijn bedrijven die vallen onder categorie A en B uit de zoneringslijst (bijlage 1 bij de regels).
Aan de hand van een lijst met bedrijven, vallend onder de Wet Milieubeheer die binnen het plangebied zijn gelegen is een onderzoek uitgevoerd naar de potentiële hinder. In het plangebied vinden uitsluitend bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën A en B uit de zoneringslijst plaats. Alle bedrijven voldoen dus aan de voorgestane milieuzonering en kunnen daarmee positief bestemd worden.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, spoorwegverkeer en/of industrie het (woon)milieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van gevoelige bestemmingen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde.
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van spoorwegen of een industrieterrein. Voor het plangebied geldt een snelheidsbeperking van 30 km/uur waardoor de onderzoeksplicht in het kader van de Wet Geluidhinder vervalt. Het plangebied is wel binnen de geluidzones van een aantal stedelijke wegen gesitueerd die buiten het plangebied liggen. Binnen het bestemmingsplan is dus alleen sprake van wegverkeersgeluid.
In het kader hiervan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting binnen het plangebied lager is dan de maximale juridisch ontheffingswaarde voor nieuwe situaties. Na realisatie van de bebouwing aan de Zuidstrook Slachthuisbuurt, wordt voor de woningen aan de Hannie Schaftstraat zelfs voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 db.
Het in 2012 opgestelde akoestisch onderzoek is anno 2016 niet meer aktueel. De conclusies blijven echter van kracht. Dit blijkt uit het bij het bestemmingsplan gevoegde addendum (bijlage 4).
4.4 Bodem
In de Haarlemse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het Slachthuisterrein is gelegen in bodemkwaliteitszone 3 (bijlage 3). Hierin is de boven- en ondergrond gemiddeld genomen licht verontreinigd met zware metalen, olie en teerachtige verbindingen.
In het plangebied is een aantal saneringen uitgevoerd. Deze saneringen zijn nodig geweest om bouwplannen te realiseren. Het betreft onder andere gevallen van ernstige verontreinigingen met metalen. Algemeen geldt dat bij bestemmingswijzigingen of verbouwingen een bodemonderzoek uitgevoerd zal moeten worden.
Binnen het bestemmingsplangebied zijn geen plekken bekend met een ernstige bodemverontreiniging.
Conclusie
De bodemkwaliteit en de gevallen van bodemverontreiniging vormen geen belemmering voor het huidige gebruik. Bij de voorgenomen toevoeging van functies en/of functiewijzigingen dient een onderzoek te worden uitgevoerd.
4.5 Luchtkwaliteit
In het kader van dit bestemmingsplan is onderzocht (bijlage 3) in hoeverre de luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht, zoals beschreven in de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer) in acht worden genomen.
Uit het onderzoek blijkt dat de hoogst berekende concentraties nabij het plangebied zeer ruim beneden de grenswaarden van NO2 en fijnstof liggen. De algemene conclusie is dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan Slachthuisterrein omdat er geen ontwikkelingen met relevant effect op de luchtkwaliteit worden mogelijk gemaakt en tevens omdat voldaan wordt aan de toepasselijke grenswaarden.
4.6 Waterparagraaf
Watertoets
Een belangrijk ordenend principe bij ruimtelijke plannen is het waterbeheer: de zorg voor veiligheid tegen overstromingen en voor voldoende en gezond oppervlaktewater. Waterbeheerders willen in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken worden bij het proces van ruimtelijke planvorming. De Watertoets is hiervoor het wettelijk geregelde procesinstrument, zie www.dewatertoets.nl.
De resultaten van het doorlopen van dit proces van afstemming zijn weergegeven in onderhavige waterparagraaf. In het onderhavig plangebied is het Hoogheemraadschap van Rijnland de waterbeheerder.
Er heeft met Rijnland in het kader van de Watertoets afstemming plaatsgevonden. Rijnland heeft geadviseerd over en beoordeeld op het relevante waterbeleid, de wetgeving en de regelgeving zoals opgenomen in hoofdstuk 3 en bijlage 1 van deze toelichting. Rijnland heeft een positief wateradvies gegeven (zie paragraaf 7.2 van deze toelichting).
Bestaande situatie
Oppervlaktewater
Het open water dat in het plangebied is opgenomen betreft de Gouwwetering. In het noorden is deze watergang verbonden met de Zomervaart, in het zuiden via lange duikers met de Amerikavaart en het water tussen het Ripperda sportpark en de Schipholweg. Naast een bergende functie heeft het water in de buurt ook een esthetische en een ecologische functie. Door de Gouwwetering van zachte, begroeide en natuurvriendelijk ingerichte oevers te voorzien kan de ecologische functie worden versterkt. De Gouwwetering maakt deel uit van het boezemstelsel met een waterpeil van 0,60 meter beneden NAP.
Grondwater
De grondwaterstanden in het plangebied bevinden zich ca. 0,7 meter onder maaiveld. Om grondwateroverlast te voorkomen is dan ook een drainagesysteem aangelegd. Dit systeem heeft grote invloed op het functioneren van het lokale grondwatersysteem. Deze manier van water afvoeren kent een aantal voordelen ten opzichte van het traditionele gemengde rioolstelsel.
Waterketen
Het plangebied kent een gemengd rioolstelsel. Hierin wordt zowel het afvalwater als regenwater verzameld en naar de rioolzuivering gevoerd. De nieuwe ontwikkeling biedt kansen voor vervanging van het gemengde stelsel door een verbeterd gescheiden stelsel. Dit betekent dat de mogelijkheden voor het afkoppelen van schone verharding goed onderzocht en benut moeten worden. Bij het afkoppelen van verharding zullen tevens maatregelen ter voorkoming van uitloging door bouwmaterialen (voornamelijk zink en lood) genomen moeten worden. Het afkoppelen van hemelwater kan niet in een bestemmingsplan verplicht worden gesteld. De gemeente neemt afkoppelkansen mee in de uitwerking van het basisrioleringsplan voor het gebied.
Nieuwe situatie
Waterstructuur
Het watersysteem van het Slachthuisterrein wordt opgebouwd uit een aantal elementen, zoals het ondergronds watersysteem, molgoten, het waterplein, wadi's en de Gouwwetering. De belangrijkste functies van het systeem zijn: water bergen, vertraagd afvoeren en zichtbaar maken.
Het hemelwater dat binnen het Slachthuisterrein op de verharding valt wordt door middel van molgoten afgevoerd richting een "waterplein". Het centrale plein krijgt hiermee naast een verblijfs- en ontmoetingsfunctie ook een functie in het watersysteem. Na heftige regen wisselt het waterplein van gedaante en gebruik en wordt het een bassin om regen te verzamelen en tijdelijk vast te houden.
Voor de groene buitenrand van het Slachthuisterrein wordt gedacht aan een wadisysteem. Door het maaiveld van de grasvelden licht te verlagen ontstaat er een natuurlijk reservoir dat na droogval een vanzelfsprekend onderdeel is van de omgeving. Wadi's veranderen met de seizoenen mee. Gedurende de grootste tijd van het jaar staan ze droog en zijn het grasvelden waarop gespeeld kan worden.
Compensatie toename verharding
Het open water dat in het plan is opgenomen betreft de Gouwwetering. In verband met de toename van verharding (22.474 - 21.741 = 711 m2) dient 110 m2 water gecompenseerd te worden. Deze compensatie vindt plaats ter hoogte van het aan het plangebied grenzende Henriëtte Bosmanplantsoen. Ten behoeve van de planontwikkeling van de Slachthuisbuurt Zuidstrook is in het gelijknamige bestemmingsplan ruim 3400 m2 water opgenomen. In de oude situatie was sprake van 1500 m2. Van het verschil van ruim 1900 m2, diende 1450m2 voor compensatie. Inclusief de compensatie van 110 m2 voor onderhavig bestemmingsplan, is nog altijd sprake van een overcompensering.
4.7 Natuurwaarden
De natuurwetgeving in Nederland richt zich enerzijds op soortenbescherming en anderzijds op gebiedsbescherming.
Gebiedsbescherming
In het kader van de natuurtoets (bijlage 5) is nagegaan of het plangebied binnen een speciale beschermingszone valt. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd natuurgebied. Ook is er geen relatie met Natura 2000-gebieden of de Ecologische Hoofdstructuur.
Soortenbescherming
Bij elke nieuwe ontwikkeling in een gebied moet in principe altijd worden getoetst of er sprake is van significante negatieve effecten op de aanwezige dier- en plantensoorten. In de Flora- en faunawet is bepaald dat alle in Nederland van nature voorkomende soorten vallen onder de algemene zorgplicht. Voor soorten die een wettelijke beschermde status genieten, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Naar aanleiding van een quick scan onderzoek flora en fauna ten behoeve van het bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat er in het plangebied beschermde vleermuizen voor zouden kunnen komen. Dit betreft dan de dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. Deze soorten wonen in gebouwen. In het bestemmingsplangebied komt verder in ieder geval de gierzwaluw voor als beschermde soort, die extra aandacht verdient. Er zijn geen beschermde muurplanten of andere wettelijk beschermde planten in het plangebied waargenomen.
Op grond van de quick scan valt de conclusie te trekken dat voorafgaand aan de voorgenomen ruimtelijke ingrepen en bij (ver)bouwactiviteiten aan de hand van veldonderzoek nader geïnventariseerd moet worden of de beschermde soorten daadwerkelijk voorkomen. Mocht dat het geval zijn dan dienen beschermende maatregelen genomen te worden of moet ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet worden aangevraagd. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is echter niet in het geding.
4.8 Monumentale Bomen
Vanaf 2015 zijn groeiplaatsen van monumentale en waardevolle bomen beschermd in Haarlemse bestemmingsplannen. De bescherming van de monumentale boom zelf is geregeld in een gemeentelijke verordening. Voor dit bestemmingsplan zijn alle monumentale en waardevolle bomen in het plangebied geïnventariseerd. Een boom kan als monumentaal zijn aangewezen als deze voldoet aan één of meer van de volgende criteria: minimaal 50 jaar oud en/of van cultuurhistorisch belang en/of een bijzondere soort en/of een herdenkingsboom. De vastgestelde monumentale bomen staan op de monumentale bomenlijst van Haarlem. Als er in dit bestemmingsplan gesproken wordt over monumentale bomen worden daarmee monumentale én waardevolle bomen bedoeld. Dit bestemmingsplan legt groeiplaatsen voor monumentale bomen vast die in de openbare ruimte staan. Bomen op particuliere terreinen die voldoen aan de criteria om monumentaal te worden, zijn niet opgenomen. Hiervoor geldt dat er nog geen beleid is vastgesteld en dat er ook (nog) geen afspraken zijn gemaakt met de eigenaren van de gronden waar deze monumentale bomen staan.
Om de groeiplaats te kunnen bepalen is voor alle monumentale bomen in de openbare ruimte de te verwachten maximale kroonprojectie onderzocht. Dit is de maximale oppervlakte van de kroon gemeten in het horizontale vlak van een volgroeide boom op een locatie. Deze is bepaald door onderzoek naar maximale groeiverwachting en afhankelijk van het type boom, de huidige leeftijd en de groeiomstandigheden. In het bestemmingsplan is voor de groeiplaats de dubbelbestemming 'Waarde - Groeiplaats monumentale boom' opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod en is een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden (aanlegvergunning). Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het verbod om te bouwen wanneer de aanvrager met een groentoets aantoont dat de groeiplaats van de monumentale boom niet onevenredig wordt aangetast.
Opname van de monumentale bomen in bestemmingsplannen is maatwerk. Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden op particuliere gronden. De dubbelbestemming 'Waarde - Groeiplaats monumentale boom' valt daarom niet over particuliere gronden heen.
Afbeelding 4: Monumentale bomen in de openbare ruimte van het Slachthuisterrein
4.9 Cultuurhistorie
Het slachthuiscomplex heeft een belangrijke architectuurhistorische waarde als een redelijk gaaf bewaard gebleven slachthuiscomplex uit de vroege twintigste eeuw. Ontworpen door de Haarlemse stadsarchitecten J. Leijh en L.C. Dumont als eerste openbare slachthuis van Haarlem heeft het ook cultuurhistorische waarde omdat het de modernisering van de slachtpraktijk laat zien. Tenslotte heeft het ook stedenbouwkundige waarde binnen de later gebouwde Slachthuisbuurt.
Monumenten In 2010 zijn het slachthuis en de gebouwen waarmee het een ensemble vormt, vanwege deze belangrijke cultuurhistorische waarde, aangewezen als gemeentelijk monument. Moderne uitbreidingen aansluitend op oudere bebouwing of vrijstaand vallen buiten de bescherming.
Afbeelding 5: gemeentelijk monument
Het ontwerp is getekend door stadsarchitect L.C. Dumont. Behalve het eigenlijke slachthuis bevat het complex ook nog een directeurswoning, een kantoor, runderstallen en een keurmeesterswoning. De gebouwen werden uitgevoerd in een overwegend historiserende stijl. Het terrein werd oorspronkelijk behalve door de diverse gebouwen ook bepaald door enige voor het slachtvee bestemde grasvelden. Op het voorste deel van het terrein waren de runderstallen gesitueerd. Het totale complex werd omgeven door hoge bakstenen muren. Daarnaast was er sprake van een monumentale ingangspartij bestaande uit een door smeedijzeren hekwerken omgeven en decoratief vormgegeven rondboogpoort. Deze tussen de directeurswoning en het kantoor gelegen onderdelen zijn later verdwenen en vervangen door de huidige moderne entree.
De directeurswoning staat op de kop van de Slachthuisstraat, de straat die het slachthuis verbindt met het Spaarne en waarlangs ooit het vee naar het abattoir werd geleid. Het is één van de gebouwen die op het terrein het meest intact zijn gebleven. Gesitueerd op de noordwesthoek van het complex straalt het nog steeds voornaamheid uit.
Ten zuiden van de hoofdentree en ten westen van het hoofdgebouw is het kantoor gelegen. Hoewel minder prominent dan de directeurswoning, is het een fraai gebouw met rijk metselwerk en bijzondere details. Ook het interieur van het kantoorgebouw is nog vrijwel intact.
In de zuid-west hoek van het complex liggen de runderstallen. De stallen zijn herkenbaar aan het lichtgeknikte zadeldak met dakkapellen. In de loop der tijd zijn de stallen naar het zuiden uitgebreid. Van alle slachthuisgebouwen zijn de stallen er in bouwkundig opzicht het slechtst aan toe.
In de noord-oosthoek van het slachthuisterrein staat de keurmeesterswoning. De woning wordt nog steeds bewoond.
Het slachthuis heeft een karakteristieke plattegrond bestaande uit een centraal hoofdvolume met een oost-west gang die toegang biedt aan de verschillende subvolumes van het gebouw. Deze onderdelen variëren in hoogte. Destijds waren alle gebouwen afgedekt door bijzondere afgeplatte zadeldaken met in de lengte-as mooi vormgegeven lichtstraten. Aan de zuidgevel van het hoofdgebouw trekt het torentje met puntdak meteen de aandacht. Het torentje is een herkenbaar focuspunt in de omgeving geworden. De hoofdstructuur staat nog steeds overeind en kan na het ontdoen van de latere aanbouwen weer een krachtig volume worden.
Voor de bescherming van de monumenten geldt primair het regime van de gemeentelijke monumentenverordening. Daarnaast wordt de bescherming in het onderhavige bestemmingsplan ingepast door bij het bestemmen van de betreffende panden en directe omgeving, waar nodig rekening te houden met de cultuurhistorische waarde. Bestaande maten (omvang en (goot)hoogte bebouwing) worden zoveel mogelijk vastgelegd.
4.10 Archeologie
Het plangebied staat niet op de Archeologische Monumenten Kaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed vermeld als een terrein van archeologische waarde. Op de Indicatieve Kaart Archeologische waarden van de Rijksdienst heeft het plangebied een middelhoge verwachtingswaarde, dat wil zeggen dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden middelhoog wordt geacht. Er zijn geen vondstmeldingen of onderzoeksmeldingen in dit gebied of de directe omgeving.
Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH)
Het terrein van het plangebied heeft sinds de middeleeuwen lange tijd buiten de stad Haarlem gelegen en lag nabij het gebied dat zomerland genoemd wordt. Dat is land dat door een zomerdijk wordt beschermd. Een zomerdijk keert het water in de zomermaanden. In de 20e eeuw wordt het gebied bij de stad getrokken. In 1907 verrees op het terrein van het plangebied het Openbaar Slachthuis. Het plangebied behoort volgens de ABH tot categorie 4. In een gebied van deze categorie worden archeologische vondsten verwacht in een relatief lage dichtheid.
Regime categorie 4
Gezien de aard van deze archeologische waarden zijn er voorwaarden verbonden aan een bouw- , aanleg- , en/of sloopvergunning. Bij bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte van 2.500 m2 en groter en dieper dan 30 cm onder het maaiveld kan het zijn dat er bij de aanvraag van een vergunning een waardestellend archeologisch rapport moet worden bijgevoegd waarin de aan- of afwezigheid van archeologische waarden in voldoende mate is vastgesteld.
Geel: categorie 4
Afbeelding 6 Detailkaart Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH)
In het bestemmingsplan wordt voor het betreffende gebied de dubbelbestemming "Waarde-archeologie" opgenomen.
4.11 Vliegverkeer
Vanaf 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) van kracht. Dit besluit wijst rond het luchthavengebied een beperkingengebied aan. Binnen dat gebied gelden regels voor beperkingen van bestemming en gebruik van grond. Het gaat om beperkingen voor bebouwing, hoogte en het realiseren van vogelaantrekkende bestemmingen, vogelaantrekkend gebruik, windturbines en lasers. Deze paragraaf gaat in op deze beperkingen en eventuele gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Bebouwing
Binnen het plangebied gelden geen beperkingen voor bebouwing en het gebruik daarvan als bedoeld in artikel 2.2.1 van het LIB voor het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting vanwege het luchthavenverkeer. Het plangebied ligt namelijk niet in een aan- en uitvliegroute van het vliegverkeer en daarnaast op een te grote afstand van de luchthaven.
Hoogte
Voor het hele plangebied gelden wel hoogtebeperkingen op basis van de artikelen 2.2.2 en 2.2.2a van het LIB. De hoogtebeperkingen zorgen ervoor dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen.
De maximaal toegestane hoogte op grond van artikel 2.2.2 staat aangegeven op afbeelding 7. Deze hoogtematen worden gerelateerd aan de referentiehoogte van de luchthaven die -4.00 meter N.A.P is.
Op grond van artikel 2.2.2a geldt daarnaast nog een specifieke toetshoogte waarboven zonder advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen objecten zijn toegestaan ter bescherming van het functioneren van radarapparatuur. Aan de zuidoostzijde van het plangebied is deze toetshoogte 66 meter en aan de noordwestzijde 68 meter. Ook voor bomen en struiken geldt dat die de veiligheid van het luchtverkeer niet mogen verstoren. Zodra een boom of struik hoger is dan de maximaal toegestane hoogte zoals bepaald in het LIB, kan de ILT bepalen dat deze hinder veroorzaakt voor het vliegverkeer of luchtverkeersapparatuur en adviseren om maatregelen te nemen om de hinder weg te nemen. Voor het bestemmingsplan heeft de hoogtebeperking gezien de gehanteerde maximale hoogten geen gevolgen.
Vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik
In het plangebied gelden geen belemmeringen om vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik mogelijk te maken op grond van het LIB. Dit voorkomt concentraties vogels in de nabijheid van de luchthaven die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen. Onder vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik wordt verstaan:
- 1. industrie in de voedselsector met extramurale opslag of overslag;
- 2. viskwekerijen met extramurale bassins;
- 3. opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
- 4. natuurreservaten en vogelreservaten;
- 5. moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 hectare.
Windturbines en lasers
Rondom de luchthaven Schiphol wijst het LIB een toetszone aan waarin extra beperkingen voor windturbines en vaste laserinstallaties gelden. Deze regels moeten hinder voor landend en startend vliegverkeer voorkomen en een goede werking van de luchtverkeersapparatuur waarborgen. Windturbines kunnen hierop namelijk van extra invloed zijn door onder andere hun hoogte en de aanwezigheid van bewegende delen. Het gebruik van laserinstallaties met een bepaalde lichtintensiteit op de grond en in de directe omgeving van Schiphol kan de vliegveiligheid ook beïnvloeden.
Voor nieuwe windturbines geldt een maximaal toegestane tiphoogte van 35 meter of bij plaatsing van een dakturbine op een gebouw een maximale tiphoogte van de turbine van 5 meter waarbij de hoogte van het gebouw inclusief de tiphoogte van de turbine de 35 meter niet mag overschrijden. Uiteraard blijven daarnaast de eerder genoemde hoogtebeperkingen gelden. Afwijking van één van de hoogtebeperkingen is niet toegestaan tenzij een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart is verkregen. Ook voor nieuwe laserinstallaties met een bepaalde lichtintensiteit binnen de toetszone is een dergelijke verklaring van geen bezwaar nodig.
Voor het bestemmingsplan hebben de extra beperkingen geen gevolgen omdat de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt passen binnen de gestelde beperkingen.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het LIB.
Afbeelding 7: Hoogtebeperkingen in verband met vliegverkeer
Het plangebied valt buiten de in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol aangewezen zone waarbinnen geen geluidsgevoelige functies (zoals woningen) zijn toegestaan.
4.12 Externe Veiligheid
Het invloedsgebied van een risicobron is een belangrijk begrip om te beoordelen of externe veiligheid voor een plangebied een te beschouwen aspect is. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's. Risicobronnen kunnen inrichtingen zijn (bedrijven waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen) of transportassen (zoals buisleidingen of wegen) waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Het plangebied Slachthuisterrein bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een risicobron. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 (toetsnorm) kan daarmee niet over de planlocatie vallen. Toetsing van grens- en richtwaarden is dan ook niet aan de orde. Ook het verantwoorden van het groepsrisico is, omdat de planlocatie buiten het invloedsgebied valt, niet nodig.
4.13 Kabels, Leidingen, Straalpaden En Andere Belemmeringen
Binnen het plangebied ligt in de Slachthuisstraat een watertransportleiding van het PWN. Vanaf het transformatorstation naar de Richard Holkade loopt een ondergrondse 50kV hoofdspanningsleiding. Er bevinden zich geen kabels en leidingen in het plangebied waarvoor een specifieke regeling nodig is in dit bestemmingsplan.
4.14 Mer (Milieueffectrapportage)
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure voor het voorliggende plan. Wanneer een MER verplicht is wordt bepaald in de Wet milieubeheer
In dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in de realisatie van MER-plichtige dan wel MER-beoordelingsplichtige activiteiten.
4.15 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat er standaard een aantal stappen gezet moet worden wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Hierdoor moet er voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling sprake zijn van een goede onderbouwing en een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing.
De gevraagde stappen zorgen ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
De te doorlopen stappen zijn:
- a. beschrijven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- b. beschrijven in hoeverre in de regionale behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- c. indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, beschrijven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Ad a. In de Structuurvisie Noord-Holland 2014 van Provincie Noord-Holland is opgenomen dat tot 2040 ten minste een netto toevoeging aan de woningvoorraad nodig is van ruim 200.000 woningen. Dit kan worden verdeeld over ongeveer 35.000 in de periode 2010-2030 in Noord-Holland Noord, de overige woningen in de periode 2010-2040 in de Metropoolregio Amsterdam, waarbij voor zo’n 50.000 woningen nog geen afspraken zijn gemaakt (15.000 in de periode 2020-2030, en 35.000 in de periode 2030-2040). Een groot deel zal zich in de komende jaren dus concentreren in de Noordvleugel van de Randstad. De verstedelijking, die de laatste jaren in onze provincie wordt waargenomen, zal doorzetten. De vraag naar woonmilieus concentreert zich in stedelijke woonmilieus, met name centrum stedelijk en stedelijk grondgebonden. Oude steden zoals Amsterdam en Haarlem zijn populair. Regionale verschillen zullen toenemen. Op dit moment is bekend dat de plancapaciteit[1] binnen onze regio achterblijft op de toenemende vraag. In dat opzicht is het van belang om in te zetten op het vergroten van de plancapaciteit.
[1] Plancapaciteit : aantal woningen in bestaande plannen. Betreft zowel nieuwbouw als toevoegingen anderszins, zowel hard als zacht.
Ad b. Bij gebleken behoefte (stap 1) dient in stap 2 van de ladder te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Van belang is dus of de onderhavige locatie reeds aan te merken is als 'bestaand stedelijk gebied'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. In het vigerende bestemmingsplan wordt ontwikkeling mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt in het structuurplan Haarlem 2020 binnen verandergebied Schipholweg. Binnen deze zone zijn drie milieutyperingen te onderscheiden. De Schipholweg dient te worden omgebouwd tot een stadsentree met een gemengd stedelijk karakter met vrij lineaire bebouwing, direct erlangs gelegen. De centrale zone tussen de Europaweg tot rondom het kruispunt met de Amerikalaan/Pr. Bernhardlaan en tussen het Slachthuisterrein en ziekenhuisterrein, wordt als stedelijk knooppunt beschouwd. Binnen deze zone dient optimaal gebruik gemaakt te worden van dubbel grondgebruik en functiemenging. Duidelijk is dat het hier bestaand stedelijk gebied betreft.
Ad c. Als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, is trede 3 aan de orde. Bij deze trede moet worden beschreven in hoeverre wordt voorzien in de geconstateerde behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Nu echter uit de behandeling van de 2e trede is gebleken dat de onderhavige ontwikkeling (reeds) plaatsvindt in bestaand stedelijke gebied is de 3e trede niet aan de orde.
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast raakt het plan niet aan Nationale Ruimtelijke Belangen. Geconcludeerd wordt dat het ruimtelijk Rijksbeleid de realisatie van het plan niet in de weg staat.
Hoofdstuk 5 Visie Op Het Plangebied
5.1 Inleiding
De integrale Stedenbouwkundige visie Slachthuisterrein is als bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting. In dit hoofdstuk wordt volstaan met een weergave van de hoofdlijnen van deze visie.
5.2 Ruimtelijke Aspecten
Het Slachthuisterrein is een bijzonder element in de stedelijke structuur van Haarlem. De aanwezige landschappelijke structuren en monumentale bebouwing vormen de basis van het stedenbouwkundig plan. Het Slachthuisterrein wordt een plek met een sterke historische identiteit, met een menging van functies en een gevarieerd aanbod aan woonsferen.
Ruimtelijke structuur en openbare ruimte
Kenmerkend voor het Slachthuisterrein is de groene zoom rond het gebied. Met de functieverandering van het Slachthuisterrein van een bedrijventerrein naar een gevarieerde woonbuurt verandert ook de functie van de groene zoom. Van een bufferzone in verband met stank- en geluidshinder krijgt het veel meer een gebruiksfunctie als parkzone om te wandelen en te verpozen.
De noordzijde grenst aan het Oosterpark. De groenzone tussen de Pladellastraat en de nieuwe bebouwing zal ingericht worden als grasvlak met bomen. De oostzijde is onderdeel van de Gouwweteringstructuur. Het oeverprofiel bestaande uit gras en grote bomen wordt vanuit het noorden zoveel mogelijk doorgezet en openbaar toegankelijk gemaakt. Een andere belangrijke ruimte in het gebied is ‘de binnentuin’. Deze is weliswaar niet strikt openbaar maar semiopenbaar en in beheer bij een vereniging van eigenaren.
Afbeelding 8: structuur openbare ruimte
Het oppervlak aan groen is in dit plan, ondanks dat er meer bebouwing in het gebied komt, toegenomen van 20.735 m2 in de huidige situatie tot 21.082 m2.
Om de ontwikkeling in het gebied mogelijk te maken moeten er bomen worden gekapt. Enerzijds is dit om ruimte te maken voor bebouwing, anderzijds om groenstructuren, zoals de Gouwwetering voort te zetten. In het totale plangebied worden ca. 39 bomen gekapt en worden er ca. 68 teruggeplant.
Om de relatie met de omliggende buurten te verbeteren is het belangrijk om het gebied te openen naar zijn omgeving. Hierbij is het belangrijk dat er routes ontstaan naar en via het Slachthuisterrein. Centraal in het gebied op de plek waar veel nieuwe routes samenkomen ligt het plein. Het plein kan zich hierdoor ontpoppen tot centrale ontmoetingsruimte in de buurt en de wijk.
Waterstructuur
In het stedenbouwkundig ontwerp neemt het onverharde oppervlak af van 22.474 m2 naar 21.741 m2. In het ontwerp zijn aanvullende maatregelen genomen die de waterbergende capaciteit van het gebied bevorderen. Uitgangspunt is verder een duurzaam watersysteem waarbij het schone regenwater wordt afgekoppeld van het riool en wordt opgevangen en vastgehouden in de openbare ruimte waarna het via een gescheiden systeem wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het centrale plein krijgt naast een verblijfs- en ontmoetingsfunctie ook een functie in het watersysteem als zogenaamd "waterplein". Voor de buitenrand van het Slachthuisterrein wordt onderzocht of hier een wadisysteem kan worden aangelegd.
Verkeersstructuur
Eén van de uitgangspunten voor het Slachthuisterrein is om het te ontwikkelen als een autoluw gebied. Alleen ten noorden van het Slachthuis is laad- en losverkeer toegestaan. De toegang tot het Slachthuisterrein voor auto’s vindt alleen plaats via de Pladellastraat en Hannie Schaftstraat.
Voor de openbare ruimte rondom het slachthuis geldt een parkeerverbod. Parkeren van auto’s gebeurt zoveel mogelijk uit het zicht, in of onder de woning danwel op eigen binnenterreinen. De piek van de parkeerbelasting zal in de avond vallen. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen bedraagt 265. Dit staat tegenover een berekende piekvraag van 254 parkeerplaatsen. Er wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de norm.
Het Slachthuisterrein is door het autoluwe karakter voornamelijk het domein voor de voetganger en fietser. Een langzaam-verkeersbrug over de Gouwwetering opent het gebied naar de oostzijde en legt een verbinding met de Richard Holkade, het Reinaldapark en het buitengebied. De voormalige hoofdingang van het Slachthuisterrein wordt afgesloten voor auto’s maar blijft een belangrijke entree voor langzaam verkeer. Tussen de Gouwwetering en de nieuwe bebouwing komt een openbaar wandelpad.
Wat betreft de verhouding tussen ontsluiting en programma is rekening gehouden met de aanbevelingen uit het ASVV (Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen) van het CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek).
Het ASVV is het handboek met aanbevelingen voor de inrichting van wegen binnen de bebouwde kom. Hierin is onder andere opgenomen in welke situaties bepaalde maatregelen effectief zijn en hoe ze het beste uitgevoerd kunnen worden.
5.3 Criteria Voor Ruimtelijke Kwaliteit
De criteria voor ruimtelijke kwaliteit voor het Slachthuisterrein zijn erop gericht om bij te dragen aan de eenheid van het complex. Om deze eenheid te krijgen wordt een beperkt aantal elementen ingezet, de rest is vrij vorm te geven.
Gevelopbouw en plastiek
De gebouwen staan in de rooilijn, op een aantal plaatsen is deze rooilijn dwingend weergegeven op de verbeelding. De gevelindeling is vrij. De plastiek is beperkt; geen verspringingen door erkers of aangehangen balkons (met uitzondering van de plekken waar zich kolommen en margestroken bevinden). Grote terrassen buiten de gevel zijn toegestaan langs de Gouwwetering.
Kolommen
Kolommen worden ingezet rond het plein en definiëren op deze manier de woonsfeer 'rondom het slachthuis'. Het zorgvuldig vormgeven van de overgang tussen privéruimte en openbare ruimte is zeker bij intensief gebruikte openbare ruimten als het centrale plein van groot belang voor de woonkwaliteit. Door de kolommen op enige afstand voor de rooilijn van de woning te plaatsen ontstaat er een margezone die zorgt voor privacy. Deze ruimte kan in gebruik worden genomen door de bewoners voor het plaatsen van bijvoorbeeld bankjes en planten, wat voor levendigheid en variatie langs de gevel zorgt. In deze zone tussen de gevel en de kolommen zijn balkons toegestaan. Dit is met name wenselijk voor de nieuwe bebouwing aan de noordrand van het Slachthuisterrein aangezien daar geen andere privé buitenruimte voorkomt.
Plint
De nieuwe bebouwing heeft een alzijdige oriëntatie met levendige plinten op de begane grond en entrees aan alle zijden. Gebouwen gaan de hoek om, geen grote gesloten gevelvlakken. Werkfuncties op de begane grond dienen een uitstraling naar de openbare ruimte te hebben.
Daken
Alle gebouwen krijgen een kap in de vorm van een lessenaarsdak, altijd met de lage zijde naar de openbare ruimte gekeerd. De dakhelling is overal gelijk en heeft een hoek van circa 20 graden met het horizontale vlak. Deze dakhelling refereert aan de flauwe dakhellingen zoals die historisch gezien op het slachthuis aanwezig waren. Daarnaast kent deze dakvorm een tweetal praktische bijkomstigheden. Allereerst zorgt de vorm van het dak ervoor dat regenwater afstroomt in de richting van de openbare ruimte waar het, afgekoppeld en over het maaiveld afgevoerd, een onderdeel vormt van het watersysteem. Daarnaast zijn grote dakvlakken met een flauwe hellingshoek ideaal voor het plaatsen van zonnecellen. Dakkapellen of loggias zijn toegestaan maar dienen sterk ondergeschikt te zijn aan het dakvlak.
Materiaalgebruik
Om te zorgen voor eenheid wordt er voor één baksteensoort gekozen in een kleurstelling die refereert aan het slachthuis, één dakpansoort en één soort kolom. De materialisatie en het kleurenpalet van ramen en deuren dient voor alle nieuwe bebouwing op elkaar afgestemd te worden.
Ontwikkelscenario's
Het bestemmingsplan is zo opgesteld dat er - binnen de kaders van de vastgestelde stedenbouwkundige visie - gekozen kan worden voor een invulling met modules. Dit kan resulteren in een intensief model met meer woningen waarbij de woningen voorzien zijn van daktuinen op een gebouwde parkeervoorziening. Er is ook rekening gehouden met een meer 'ontspannen' model met traditionele woningen met tuin. Een combinatie is ook mogelijk.
Kansen voor verbetering
Aan de noordzijde van het plangebied is een aantal bedrijfsunits aanwezig. De ruimtelijke kwaliteit van deze gebouwen is niet optimaal. De gemeente is bereid mee te werken aan een verruiming van de bestemming waardoor er bijvoorbeeld gewoond kan worden. Voorwaarde is dat de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd (en eenheid gaat vormen met de nieuwe omgeving).
5.4 Functionele Aspecten
Het Slachthuisterrein transformeert van een werkgebied naar een gebied met een gemengd programma met voorzieningen die passen bij het mild-stedelijke karakter van dit nieuwe buurtje. Dit betekent voorzieningen op economisch en sociaal-maatschappelijk gebied die zich goed verhouden met het wonen. Genoemd kunnen worden werkplekken voor creatieve bedrijven, praktijk- en, kleinschalige kantoorruimtes. Ter versterking van de ontmoetingsfunctie op het centrale plein is ruimte voor een horecavoorziening. Detailhandel op het Slachthuisterrein is uitgesloten.
Afbeelding 9: functies
Het 50 kV transformatorhuis van Liander blijft in deze visie in zijn huidige vorm gehandhaafd. De bedrijfsunits aan de noordrand van het Slachthuisterrein blijven ook gehandhaafd met mogelijkheden voor transformatie tot woningen.
Woningen
De bestaande 30 woningen aan de zuidkant van het gebied langs de Hannie Schafstraat blijven vooralsnog gehandhaafd. Dit geldt eveneens voor de 12 woonwagens langs de Pladellastraat. Op diverse plaatsen wordt woningbouw toegevoegd: de parkrand aan de westzijde, rondom het Slachthuis en aan de Gouwwetering. Bij de nieuwbouw ligt het accent op grondgebonden types met een menging van sociale huur en koop, plus middeldure huur en koop. Het aantal woningen dat op basis van de voorbeeldverkaveling in het stedenbouwkundig plan zit, is 166. Binnen de woonfunctie zijn, onder zekere voorwaarden, beroepsmatige activiteiten aan huis mogelijk.
5.5 Toekomstige Ontwikkelingen
In het plangebied kunnen meerdere ontwikkelingen gaan spelen die niet passen in de geldende planologisch-juridische regeling. Voor deze ontwikkelingen worden dan afzonderlijk van dit bestemmingsplan procedures doorlopen om de gewenste herontwikkelingen met omgevingsvergunningen planologisch-juridisch mogelijk te maken. Een ontwikkeling die kan gaan spelen is die van het ICT-gebouw, zie op onderstaande afbeelding.
Afbeelding 10: locatie ICT-gebouw
De eigenaar van het pand heeft plannen om dit gebouw te transformeren tot woningen. Vanwege het ontbreken van een goede ruimtelijke onderbouwing van dit initiatief en daardoor onzekerheid over de uitvoerbaarheid, wordt deze ontwikkeling niet meegenomen in onderhavig bestemmingsplan. Zodra het plan voldoende concreet is en de uitvoerbaarheid aangetoond is, kan hiervoor een aparte planologische procedure doorlopen worden.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid, Overleg En Inspraak
Het ontwikkelingsprogramma Haarlem (OPH) geeft twee lijnen aan om te komen tot een duurzaam goed woonmilieu: de lijn van de participatie en de lijn van de versterking van het woon- en leefklimaat. De sociale programmalijnen uit het OPH dragen hieraan bij, hetzij door participatie te bevorderen, hetzij door zorg te dragen voor randvoorwaarden. Via participatie heeft de wijkraad de mogelijkheid gekregen een bijdrage te leveren aan dit bestemmingsplan. Daarnaast werd na elk overleg de mogelijkheid geboden schriftelijk op- en/of aanmerkingen te maken op het concept voorontwerp bestemmingsplan. De versterking van het woon- en leefklimaat heeft zowel een sociale als een ruimtelijk-fysieke component. Uitgangspunt is het zorgvuldig omgaan met de schaarse ruimte binnen Haarlem.
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Afbeelding 11: eigendomssituatie
Het ontwerp bestemmingsplan kent de volgende eigendomssituatie:
- 1. Gronden die in vol eigendom zijn bij de gemeente: gronden kunnen worden uitgegeven;
- 2. Gronden van derden: Woonwagenkamp is gerealiseerd en blijft derhalve verder buiten beschouwing
Gelet op de eigendomssituatie en de gesloten overeenkomsten is het kostenverhaal verzekerd. Er zal derhalve geen exploitatieplan worden opgesteld.
6.2 Uitkomst Watertoets
De reactie van Hoogheemraadschap van Rijnland is in bijlage 1 opgenomen. Naar aanleiding van de reactie behoeft het plan geen aanpassing.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3.1 Wettelijk vooroverleg
Overeenkomstig artikel 3.1.1 Bro is het conceptontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:
- Rijkswaterstaat Noord-Holland (dnh-ruimtelijkeplannen@rws.nl);
- Gasunie (RO_West@gasunie.nl);
- Waternet (ruimtelijkeplannen@waternet.nl)
- Luchtverkeersleiding Nederland (Schiphol) (ontheffingen_lib@lvnl.nl)
Alleen vanuit de Luchtverkeersleiding is niet gereageerd. De overige instanties hebben aangegeven geen opmerkingen op het bestemmingsplan te hebben.
6.3.2 Zienswijzen
Gedurende een periode van 6 weken, van 1 maart 2013 tot en met 11 april 2013, is een ieder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het plan. Er zijn zienswijzen ingediend door:
- de Wijkraad Slachthuisterrein;
- Wieringa Advocaten namens Veduta Vastgoed B.V. en de Haarlemse Slachtlijn B.V.;
- Liandon B.V.
De zienswijzen zijn verwerkt in het zienswijzen- en wijzigingsoverzicht dat deel uitmaakt van het vaststellingsbesluit. Enkele zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan.
6.4 Handhaving
Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Immers, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid inzake de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt.
Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.
Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Handhaving Bebouwde Omgeving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, hetgeen een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt met name de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.
Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan tevens plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Aldus draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.
Bijlage 1 Zoneringslijst
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is milieuzonering een standaardinstrument voor de ruimtelijke ordening. Milieuzonering is bedoeld om indicatief te beoordelen in hoeverre de woon, werk en recreatieve functies, of (indirect) verkeer, belemmeringen voor elkaar opleveren. Het doel is deze eventuele hinder of belemmeringen te voorkomen in nieuwe situaties en teverhelpen of te beperken in bestaande situaties.
Toepassing milieuzonering
Om de afweging of een bestemming ergens wel of niet past te kunnen maken biedt milieuzonering handvatten (een gebiedstypering en een bedrijvenlijst). De kaart van Haarlem is opgedeeld in gebieden die zich van elkaar onderscheiden door de (mate van) aanwezige functies en is gebaseerd op de situatie in 2001.
Gebiedstypering
Het toenemend intensief en doelmatig ruimtegebruik vraagt om een integrale benadering van de kwaliteit van de leefomgeving. Door te weten waar theoretisch welke bedrijfsactiviteiten en welke duurzaamheidmaatregelen mogelijk zijn, wordt het ruimtelijk plannen eenvoudiger. Zodoende is één integrale kaart en typeringsomschrijving ontwikkeld. In de praktijk bevat het plangebied van een bestemmingsplan meestal meer gebiedstypen en is ieder plangebied weer uniek. Dit is van groot belang voor de ruimtelijke indeling van verschillende functies. In de gebiedstypologie is vrijwel het gehele grondgebied van de gemeente Haarlem terug te vinden. De hoofdgroepen wonen, werken en natuur & recreatie geven de belangrijkste functie binnen een gebiedstype weer. (De tabel typeert op hoofdlijnen. De verfijning dient plaats te vinden op bestemmingsplanniveau.)
Typologie | Omschrijving | Maximaal toegestane bedrijfscategorie | |||
A | Wonen | ||||
Overwegend laagbouw in een lage dichtheid | Dichtheid < 40 w/ha | B | |||
Overwegend laagbouw in een hoge dichtheid | Dichtheid = 40 w/ha | B | |||
Flatwijk | = 50% van het aantal woningen zijn flatwoningen | B | |||
Stedelijke centra | Historisch centrum en moderne | C | |||
B | Werken | ||||
Corridors/ Gemengd gebied | Hoofdfunctie is werken. Bedrijven zijn gemengd met woningen. Werkfuncties langs stadsstructuurwegen. | C | |||
Bedrijvigheid | Bedrijven geconcentreerd in een gebied | C of D | |||
C | Natuur en recreatie | ||||
Stadsnatuur | Alle stedelijke parken en plantsoenen | n.v.t. | |||
Dagrecreatie | Recreatie gericht op ontspanning voor minder dan een dag | Recreatie- gebonden | |||
Buitengebied/ natuurontwikkeling | Landelijke gebied met en zonder woningen | B (gebieds- gebonden) |
Ad A Wonen
Voor de drie eerstgenoemde woontypologieën zijn in principe categorie B bedrijven altijd toegestaan. Wel kan via het bestemmingsplan besloten worden om in afzonderlijke wijkdelen of straten slechts categorie A bedrijven toe te staan. Feitelijke juridische vastlegging van een dergelijke milieuzonering vindt plaats in bestemmingsplannen. Daarom blijft het onderscheid tussen categorie A en B bestaan. Tot de vierde woontypologie “stedelijke centra” worden de vergrote binnenstad gerekend.
Ad B Werken
Wat betreft de typering 'corridors/gemengd gebied' geldt dat corridors doorgaande routes/verkeersassen met openbaar vervoer zijn, die en verbinding vormen met het centrum (of centrum Schalkwijk) met nadruk op de werkfunctie. Hiertoe wordt de direct nabij gelegen bebouwing links en rechts gerekend. Categorie C bedrijven zijn hier toegestaan. Voor deze bedrijven geldt in principe een indicatieve afstand van 50 meter. De typering van het achterliggende gebied en de bijbehorende toegestane bedrijfscategorieën zijn bepalend voor de toegestane milieuhinder aan de achterzijde van bebouwing in een corridor. In het bestemmingsplan zullen de details nader worden bepaald. Tussen woonwijken en corridors kan nog een tussenvorm herkend worden, wijkontsluitingswegen, die om reden van vereenvoudiging niet apart is getypeerd. Langs deze wegen overheerst de woonfunctie, maar de verkeersintensiteit is relatief hoog en ook hier rijdt veelal openbaar vervoer. Categorie C bedrijven zijn niet ondenkbaar langs wijkontsluitingswegen, maar het aantal dient duidelijk lager te liggen dan in corridors.
Ad C Natuur en recreatie
Onder stadsnatuur” worden naast openbare parken ook begraafplaatsen gerekend. Onder 'dagrecreatie' wordt naast groengebied buiten de stad ook sport gerekend. In deze gebiedstypen kunnen gebiedsgebonden activiteiten worden toegestaan en kan eventueel horeca ook een plek krijgen. Voor het “buiten-/ natuurontwikkelingsgebied” geldt dat gebiedsgebonden bedrijfsactiviteiten tot categorie B zijn toegestaan. In sommige gevallen zal categorie C toelaatbaar zijn, afhankelijk van de nabijheid van gevoelige bestemmingen en de verkeersaantrekkende werking.
Bedrijvenlijst
De door bedrijven veroorzaakte mate van hinder is weergegeven in een categorie indeling, daarbij geldt hoe lager het categoriecijfer des te minder hinder een bedrijf oplevert. De categorieën A en B zijn in principe in de hele stad Haarlem toegestaan. Voor een specifieke locatie (zoals een woonwijk in lage dichtheid) kan bepaald worden dat alleen een categorie A of geen bedrijvigheid is toegestaan. Bedrijven van categorie C en D (en in uitzonderlijke gevallen E) dienen per definitie nader beoordeeld te worden op de daadwerkelijke hinder (in relatie tot de geplande locatie) door de afdeling milieu. Dit geldt voor alle nieuwe bestemmingsplannen.
Steeds meer bedrijven vallen onder Algemene Maatregel van Bestuur en zijn niet meer vergunningplichtig. Er zijn dus minder bedrijven waaraan specifieke eisen kunnen worden gesteld via een vergunning. Voor een deel wordt dit ondervangen met de preventieve werking van het instrument milieuzonering. Daarmee is milieuzonering een belangrijk instrument. De bedrijvenlijst (milieuzoneringslijst) garandeert deze preventieve werking voldoende.
Zoneringslijst - staat bedrijfsactiviteiten - functiemenging | ||||||||
SBI- CODE | OMSCHRIJVING | |||||||
- | Cate-gorie | |||||||
15 | ||||||||
15 | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN | |||||||
151 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | |||||||
151 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² | B | ||||||
1552 | Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² | B | ||||||
1581 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 2500 kg meel/week | B | ||||||
1584 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | |||||||
1584 | - Cacao- en chocoladefabrieken- vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² | B | ||||||
1584 | - Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² | B | ||||||
1593 t/m 1595 | Vervaardiging van wijn, cider e.d. | B | ||||||
17 | ||||||||
17 | VERVAARDIGING VAN TEXTIEL | |||||||
174, 175 | Vervaardiging van textielwaren | B | ||||||
176, 177 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen | B | ||||||
18 | ||||||||
18 | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | |||||||
181 | Vervaardiging kleding van leer | B | ||||||
20 | ||||||||
20 | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. | |||||||
203, 204, 205 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 | B | ||||||
205 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | B | ||||||
22 | ||||||||
22 | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | |||||||
221 | Uitgeverijen (kantoren) | A | ||||||
2222.6 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | B | ||||||
2223 | Grafische afwerking | A | ||||||
2223 | Binderijen | B | ||||||
2224 | Grafische reproduktie en zetten | B | ||||||
2225 | Overige grafische aktiviteiten | B | ||||||
223 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | A | ||||||
24 | ||||||||
24 | VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN | |||||||
2442 | Farmaceutische produktenfabrieken: | |||||||
2442 | - verbandmiddelenfabrieken | B | ||||||
26 | ||||||||
26 | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN | |||||||
2615 | Glasbewerkingsbedrijven | B | ||||||
262, 263 | Aardewerkfabrieken: | |||||||
262, 263 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | B | ||||||
267 | Natuursteenbewerkingsbedrijven: | |||||||
267 | - indien p.o. < 2.000 m² | B | ||||||
2681 | Slijp- en polijstmiddelen fabrieken | B | ||||||
28 | ||||||||
28 | VERVAARD. VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.) | |||||||
281 | - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 | B | ||||||
284 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 | B | ||||||
2852 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. > 200 m2 | C | ||||||
2852 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 | B | ||||||
287 | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 | B | ||||||
30 | ||||||||
30 | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | |||||||
30 | Kantoormachines- en computerfabrieken | B | ||||||
33 | ||||||||
33 | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | |||||||
33 | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. | B | ||||||
36 | ||||||||
36 | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | |||||||
361 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 | A | ||||||
362 | Fabricage van munten, sieraden e.d. | B | ||||||
363 | Muziekinstrumentenfabrieken | B | ||||||
3661.1 | Sociale werkvoorziening | B | ||||||
40 | ||||||||
40 | PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | |||||||
40 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | |||||||
40 | - < 10 MVA | B | ||||||
40 | Gasdistributiebedrijven: | |||||||
40 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A | A | ||||||
40 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C | B | ||||||
40 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | |||||||
40 | - blokverwarming | B | ||||||
41 | ||||||||
41 | WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER | |||||||
41 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | |||||||
41 | - < 1 MW | B | ||||||
45 | ||||||||
45 | BOUWNIJVERHEID | |||||||
45 | Aannemersbedrijven met werkplaats, b.o. < 1000 m2 | B | ||||||
50 | ||||||||
50 | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | |||||||
501, 502, 504 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | B | ||||||
5020.4 | Autobeklederijen | A | ||||||
5020.5 | Autowasserijen | B | ||||||
503, 504 | Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires | B | ||||||
51 | ||||||||
51 | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | |||||||
511 | Handelsbemiddeling (kantoren) | A | ||||||
5134 | Grth in dranken | C | ||||||
5135 | Grth in tabaksprodukten | C | ||||||
5136 | Grth in suiker, chocolade en suikerwerk | C | ||||||
5137 | Grth in koffie, thee, cacao en specerijen | C | ||||||
514 | Grth in overige consumentenartikelen | C | ||||||
5148.7 | Grth in vuurwerk en munitie: | |||||||
5148.7 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton | B | ||||||
5153 | Grth in hout en bouwmaterialen: | |||||||
5153 | - algemeen | C | ||||||
5153 | - indien b.o. < 2000 m2 | B | ||||||
5153.4 | zand en grind: | |||||||
5153.4 | - indien b.o. < 200 m² | B | ||||||
5154 | Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | |||||||
5154 | - algemeen | C | ||||||
5154 | - indien b.o. <2.000 m² | B | ||||||
5156 | Grth in overige intermediaire goederen | C | ||||||
5162 | Grth in machines en apparaten, exclusief machines voord de bouwnijverheid | C | ||||||
517 | Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. | C | ||||||
52 | ||||||||
52 | DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN | |||||||
52 | Detailhandel voor zover n.e.g. | A | ||||||
5211/2,5246/9 | Supermarkten, warenhuizen | B | ||||||
5222, 5223 | Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken | A | ||||||
5224 | Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel | A | ||||||
5231, 5232 | Apotheken en drogisterijen | A | ||||||
5249 | Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt | A | ||||||
527 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | A | ||||||
55 | ||||||||
55 | LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING | |||||||
5511, 5512 | Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra | A | ||||||
553 | Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. | A | ||||||
554 | Café's, bars | A | ||||||
554 | Discotheken, muziekcafé's | B | ||||||
5551 | Kantines | A | ||||||
5552 | Cateringbedrijven | B | ||||||
60 | ||||||||
60 | VERVOER OVER LAND | |||||||
6022 | Taxibedrijven | B | ||||||
6024 | Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m² | C | ||||||
603 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | B | ||||||
61, 62 | ||||||||
61, 62 | VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT | |||||||
61, 62 | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) | A | ||||||
63 | ||||||||
63 | DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER | |||||||
6321 | Autoparkeerterreinen, parkeergarages | C | ||||||
6322, 6323 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) | A | ||||||
633 | Reisorganisaties | A | ||||||
634 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) | A | ||||||
64 | ||||||||
64 | POST EN TELECOMMUNICATIE | |||||||
641 | Post- en koeriersdiensten | C | ||||||
642 | Telecommunicatiebedrijven | A | ||||||
642 | zendinstallaties: | |||||||
642 | - FM en TV | B | ||||||
642 | - GSM en UMTS-steunzenders | B | ||||||
65, 66, 67 | ||||||||
65, 66, 67 | FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGSWEZEN | |||||||
65, 66, 67 | Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen | B | ||||||
70 | ||||||||
70 | VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED | |||||||
70 | Verhuur van en handel in onroerend goed | A | ||||||
71 | ||||||||
71 | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | |||||||
711 | Personenautoverhuurbedrijven | B | ||||||
712 | Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) | C | ||||||
713 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen | C | ||||||
714 | Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. | C | ||||||
72 | ||||||||
72 | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | |||||||
72 | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | A | ||||||
72 | Switchhouses | B | ||||||
73 | ||||||||
73 | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | |||||||
732 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | A | ||||||
74 | ||||||||
74 | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | |||||||
74 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | A | ||||||
7481.3 | Foto- en filmontwikkelcentrales | C | ||||||
7484.4 | Veilingen voor huisraad, kunst e.d. | A | ||||||
75 | ||||||||
75 | OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN | |||||||
75 | Openbaar bestuur (kantoren e.d.) | A | ||||||
7525 | Brandweerkazernes | C | ||||||
80 | ||||||||
80 | ONDERWIJS | |||||||
801, 802 | Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs | B | ||||||
803, 804 | Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs | B | ||||||
85 | ||||||||
85 | GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG | |||||||
8512, 8513 | Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven | A | ||||||
8514, 8515 | Consultatiebureaus | A | ||||||
853 | Verpleeghuizen | B | ||||||
853 | Kinderopvang | B | ||||||
9001 | rioolgemalen | B | ||||||
91 | ||||||||
91 | DIVERSE ORGANISATIES | |||||||
9111 | Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) | A | ||||||
9131 | Kerkgebouwen e.d. | B | ||||||
9133.1 | Buurt- en clubhuizen | B | ||||||
92 | ||||||||
92 | CULTUUR, SPORT EN RECREATIE | |||||||
9213 | Bioscopen | C | ||||||
9232 | Theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen | C | ||||||
9234 | Muziek- en balletscholen | B | ||||||
9234.1 | Dansscholen | B | ||||||
9251, 9252 | Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. | A | ||||||
9261.1 | Zwembaden: overdekt | C | ||||||
9261.2 | Sporthallen | B | ||||||
9261.2 | Maneges | C | ||||||
9261.2 | Bowlingcentra | B | ||||||
9262 | Schietinrichtingen: | |||||||
9262 | - binnenbanen: boogbanen | A | ||||||
9262 | Sportscholen, gymnastiekzalen | B | ||||||
9271 | Casino's | C | ||||||
9272.1 | Amusementshallen | B | ||||||
93 | ||||||||
93 | OVERIGE DIENSTVERLENING | |||||||
9301.3 | Wasverzendinrichtingen | B | ||||||
9301.3 | Wasserettes, wassalons | A | ||||||
9302 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | A | ||||||
9303 | Begrafenisondernemingen: uitvaartcentra | A | ||||||
9304 | Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden | B | ||||||
9305 | Persoonlijke dienstverlening n.e.g. | A |
Bijlage 2 Wro Zone 1
Bijlage 1 Advisering Hoogheemraadschap Van Rijnland
Bijlage 1 Advisering Hoogheemraadschap van Rijnland
Bijlage 2 Stedenbouwkundige Visie Slachthuisterrein
Bijlage 2 Stedenbouwkundige visie Slachthuisterrein
Bijlage 3 Milieuonderzoeken
Bijlage 4 Milieuparagraaf Slachthuisterrein - Geluid
Bijlage 4 Milieuparagraaf Slachthuisterrein - geluid